Pilot

9
-Geoffrey 1- Geoffrey drong tot mensen door zoals theologen doen tot olifanten. Hij kon een hele dag in gezelschap vertoeven zonder dat iemand zich daar bewust van werd. Als hij per ongeluk toch eens iets zei dan werd hij niet gehoord en vroeg je nadien of iemand hem had opgemerkt dan bleef het stil in de kamer. Geoffrey was een vreemde man. Om hem wat beter te kunnen begrijpen, kruipen we even in zijn hoofd. ……………………………………………………. ‘Hallo, ik ben Geoffrey.’ Ik stak mijn hand uit. Ze had al een paar keer naar mij gekeken zoals katten doen wanneer je hun territorium betreedt: argwanend maar zeker niet vreesachtig. Tenslotte was ze naar me toe gekomen. Ik stond bij de geïmproviseerde bar, had net mijn rondgang gemaakt langs de verschillende kunstwerkjes en was van plan zo snel als mogelijk het pand weer te verlaten. Tot ik tegen de dienster opbotste. Uit beleefdheid nam ik een glas. En daar stond ik. ‘Crisje’, zei ze. Haar hand voelde klein en warm en ik stelde me voor hoe het zou voelen als ze die tegen mijn slaap zou leggen. ‘Kom je hier toevallig of kreeg je een uitnodiging?’ Ik schraapte mijn keel. ‘Toevallig’, zei ik. ‘Ik kwam voorbij en ik zag de open deur dus ik dacht…’ Laat ik daar eens naar binnen gaan, dacht ik in een zeldzame vlaag van sociabiliteit. Meestal laat ik zulke dingen gewoon passeren, net als winkels waar het personeel je lastigvalt. ‘Dus wat dacht je?’ Ik schrok een beetje. ‘Je hebt je zin niet afgemaakt’, zei ze. ‘Je kwam voorbij en je keek naar binnen en wat dacht je?’ Ik haalde mijn schouders op. In feite was het een frivoliteit geweest. Ik had net een paar boeken gekocht wat me tevreden stemde en nadien in de Aziatische winkel beleefde ik een aangenaam moment met de kassierster. Bij elk product uit mijn mandje legde ze uit wat het was en hoewel ik het nooit gekocht had als ik dat al niet geweten had, vond ik het toch leuk om te doen alsof ze mij iets leerde. Het bracht spontaan wat warmte in mijn leven en in diezelfde roes was ik hier tenslotte naar binnen gestapt. ‘Gewoon…’, zei ik, ‘het leek me leuk om eens een kijkje te nemen.’ ‘En beviel het?’ Ze wuifde naar iemand achterin het zaaltje en maakte met gebaren duidelijk dat ze zo dadelijk naar ginder kwam. Ik ontspande een beetje. ‘Er hingen een paar dingen tussen die ik echt heel mooi vond’, zei ik. ‘Die vreemde figuren bijvoorbeeld die koren maaien.’ Ik herinnerde me vijf aliens in de weer met een zeis. Voor hen strekte het maaiveld zich uit tot aan de einder. Mooi was nooit de bedoeling, ‘zei ze. Ik wist niet zeker hoe ik haar moest lezen; was ze teleurgesteld in mijn reactie of provoceerde ze een beetje? Ik begon in elk geval te begrijpen dat zij de kunstenaar was. ‘Sorry’, zei ik, ‘ik bedoel dat…’ Ik werd in de rug geduwd door twee mannen die elkaar uitbundig begroetten. Het leek hen niet te storen dat ik daar last van had. Crisje leidde mij behulpzaam bij hen vandaan maar scheen het tafereel wel grappig te vinden. Een van beiden had ik al eens in een tijdschrift gezien. Hij had een asymmetrisch kapsel en droeg de juiste kleren. Een bekende naam en dus vond zij het allemaal best oké.

description

 

Transcript of Pilot

-Geoffrey 1-

Geoffrey drong tot mensen door zoals theologen doen tot olifanten. Hij kon een hele dag in

gezelschap vertoeven zonder dat iemand zich daar bewust van werd. Als hij per ongeluk toch eens iets

zei dan werd hij niet gehoord en vroeg je nadien of iemand hem had opgemerkt dan bleef het stil in

de kamer.

Geoffrey was een vreemde man. Om hem wat beter te kunnen begrijpen, kruipen we even in zijn

hoofd.

…………………………………………………….

‘Hallo, ik ben Geoffrey.’

Ik stak mijn hand uit. Ze had al een paar keer naar mij gekeken zoals katten doen wanneer je hun

territorium betreedt: argwanend maar zeker niet vreesachtig. Tenslotte was ze naar me toe

gekomen. Ik stond bij de geïmproviseerde bar, had net mijn rondgang gemaakt langs de verschillende

kunstwerkjes en was van plan zo snel als mogelijk het pand weer te verlaten. Tot ik tegen de dienster

opbotste. Uit beleefdheid nam ik een glas. En daar stond ik.

‘Crisje’, zei ze.

Haar hand voelde klein en warm en ik stelde me voor hoe het zou voelen als ze die tegen mijn slaap

zou leggen.

‘Kom je hier toevallig of kreeg je een uitnodiging?’

Ik schraapte mijn keel. ‘Toevallig’, zei ik. ‘Ik kwam voorbij en ik zag de open deur dus ik dacht…’

Laat ik daar eens naar binnen gaan, dacht ik in een zeldzame vlaag van sociabiliteit. Meestal laat ik

zulke dingen gewoon passeren, net als winkels waar het personeel je lastigvalt.

‘Dus wat dacht je?’

Ik schrok een beetje.

‘Je hebt je zin niet afgemaakt’, zei ze. ‘Je kwam voorbij en je keek naar binnen en wat dacht je?’

Ik haalde mijn schouders op. In feite was het een frivoliteit geweest. Ik had net een paar boeken

gekocht wat me tevreden stemde en nadien in de Aziatische winkel beleefde ik een aangenaam

moment met de kassierster. Bij elk product uit mijn mandje legde ze uit wat het was en hoewel ik het

nooit gekocht had als ik dat al niet geweten had, vond ik het toch leuk om te doen alsof ze mij iets

leerde. Het bracht spontaan wat warmte in mijn leven en in diezelfde roes was ik hier tenslotte naar

binnen gestapt. ‘Gewoon…’, zei ik, ‘het leek me leuk om eens een kijkje te nemen.’

‘En beviel het?’ Ze wuifde naar iemand achterin het zaaltje en maakte met gebaren duidelijk dat ze

zo dadelijk naar ginder kwam.

Ik ontspande een beetje. ‘Er hingen een paar dingen tussen die ik echt heel mooi vond’, zei ik. ‘Die

vreemde figuren bijvoorbeeld die koren maaien.’ Ik herinnerde me vijf aliens in de weer met een zeis.

Voor hen strekte het maaiveld zich uit tot aan de einder.

‘Mooi was nooit de bedoeling, ‘zei ze.

Ik wist niet zeker hoe ik haar moest lezen; was ze teleurgesteld in mijn reactie of provoceerde ze een

beetje? Ik begon in elk geval te begrijpen dat zij de kunstenaar was. ‘Sorry’, zei ik, ‘ik bedoel dat…’ Ik

werd in de rug geduwd door twee mannen die elkaar uitbundig begroetten. Het leek hen niet te

storen dat ik daar last van had. Crisje leidde mij behulpzaam bij hen vandaan maar scheen het

tafereel wel grappig te vinden. Een van beiden had ik al eens in een tijdschrift gezien. Hij had een

asymmetrisch kapsel en droeg de juiste kleren. Een bekende naam en dus vond zij het allemaal best

oké.

‘Sorry’, zei ze, niettemin. We zwegen even. ‘Doe jij iets met kunst?’, vroeg ze.

Ik keek weg om de gêne te verbergen die mij overvalt telkens die vraag aan mij gesteld wordt.

Natuurlijk ben ik geen kunstenaar. Ik zou het wel willen zijn, maar da ’s iets anders. Wat ik altijd

gevreesd heb, blijkt namelijk te kloppen: ik ben gedoemd tot middelmatigheid. Ik maak deel uit van

het decor; behoor tot het maaiveld waar de groten zo elegant en superieur bovenuit kunnen steken.

‘Nee’, zei ik droogjes en ik nam een slok wijn zodat ik de rest van mijn verhaal even kon uitstellen.

Alsof ik in de aldus gestolen tijd iets mooiers kon verzinnen. Om eerlijk te zijn: ik dacht niet eens na.

Ik dronk terwijl ik als een koe naar het plafond keek. Mijn glas was nu leeg dus ik zette het opzij. ‘Ik

schrijf wel eens een gedicht’, zei ik.

‘Waarover schrijf je? ‘

Als ik de wereld niet al een beetje kende dan had ik geloofd dat ze echt geïnteresseerd was. Ze droeg

haar haren in een staartje. Enkele lokken waren aan de strik ontsnapt en vormden samen met haar

pony een sexy schouwtoneel voor haar opalen gezichtje. Waarover ik schreef? Had ik bepaalde

thema’s behalve dit soort marmeren schoonheid waar ik weleens droevig van werd? Voor de tweede

keer in dit gesprek haalde ik mijn schouders op. ‘Gewoon, dingen die in me opkomen. Meestal

vertrek ik van een leukigheidje, een zinnetje dat goed klinkt en waar ik dan op voortborduur. Het is

allemaal niet samenhangend genoeg om van thema’s te kunnen spreken.’

‘Herken je iets in mijn werk?’, vroeg ze.

Daar had ik niet onmiddellijk een antwoord op. Ik bedacht opnieuw hoe graag ik eigenlijk weer weg

wou toen vreemde handen over haar schouders gleden en zij zich omdraaide om gezoend te worden.

‘Yes! Yes!’ riep een meisje dolenthousiast terwijl ze de gastvrouw door elkaar schudde. ‘You did it,

meid!’

Eerlijk, ik gruw van het woord ‘meid’! Het klinkt te Hollands en bovenal: het wijst op een groteske

blindheid voor het feit dat dit soort dames, hoe graag ze ook het tegendeel zouden beweren,

langzaam maar zeker door de ‘goegemeente’ worden opgeslokt. Ze zoenden elkaar en daarop volgde

een langdurige omhelzing.

Ondertussen was het drummen achteraan. De nieuwkomers vormden een bont gezelschap. Terwijl

ze wachtten op hun beurt om de artiest te feliciteren, rekten ze zich uit als stokstaartjes, alvast op

zoek naar interessante mensen. Ik deed zo onopvallend mogelijk een stap achteruit en

concentreerde me op een van de schilderijtjes terwijl ik mijn best deed om weer onzichtbaar te

worden. Onbeweeglijk staarde ik naar de titel van het werkje voor mij. ‘Das Kapital’ stond eronder.

Daarboven wild braakland. Vanuit kikvorsperspectief keek je doorheen warrig struikgewas naar een

oude, vermolmde tractor. In het zadel daarvan zat een uitgezakt geraamte waarvan de armen als

stukken van een windmobiel tussen de spaken van het stuur naar beneden bengelden. Ik trachtte het

tafereel aan de maaiende aliens te koppelen en zo tot een globaal motief te komen maar in dit soort

omgeving evolueren mij gedachten als wandelaars door verdronken land. Mijn brein functioneert

nog nauwelijks en minstens de helft ervan fixeert zich op die blikken bieptoon en dat ene alsmaar

herhaalde commando: EXIT! – EVACUATE! – RUN! ...

Iemand tikte op mijn schouder. Het was Crisje.

‘Dit is Geoffrey’, riep ze naar het enthousiaste meisje. Roepen was nodig want meer en meer

bezoekers troepten samen rond de bar en zorgden voor een waaier aan achtergrondgeluiden. Ze

duwde het meisje tot bij mij en ontfermde zich over haar volgende gasten.

‘Ik ben Melina’, zei het meisje. Ze kuste mij slordig op de wang. ‘Ben je een vriend van Crissie?’ Ze

vroeg het terwijl ze alle kanten opkeek behalve de mijne.

‘Nee’, zei ik, ‘ik ben hier aangespoeld, recht van de straat. ‘ Ik grinnikte, een beetje dwaas misschien.

Ze lachte flauwtjes en ik besefte dat het me na 5 seconden al gelukt was om oninteressant te blijken.

Ze speurde onrustig in het rond en verdween met het excuus dat ze dorst had.

Tijd voor de aftocht. Ik keek sluiks naar de gastvrouw. Dat ze terugkeek bracht me van mijn stuk dus

ik gebaarde vaaglijk naar de toiletten. Ze glimlachte. Dat zou mijn strategie zijn: eerst een sanitaire

stop en dan als de bliksem weer de straat op. Ik baande me een weg tussen kleurrijk opgedirkte

jongelui die klaterden en taterden als bakvissen met een bachelor diploma. Achter hen stond een

groepje al wat oudere mensen die zich uitsloofden om vooral geen vis op het droge te lijken. Tantes

en nonkels die vanuit hun verre dorpen naar de stad waren afgezakt ter ere van hun nichtje.

Sommigen vanuit een plichtsgevoel, anderen met niks dan warmte voor dat lieve kind waar ze eerlijk

gezegd geen donder meer van begrepen. Ze hadden hun zondagse pak aangetrokken, hielden hun

vingers samengeklonken op de rug en keken heel ernstig maar niets kon verhullen dat ze in

gedachten alweer bij hun koeien zaten of bij hun pintje straks.

Ik volgde de pijlen en stelde met tevredenheid vast dat de toiletten op de gang uitgaven. Zonder

aarzelen wendde ik de steven en omhelsde de vochtige avondlucht.

-Crisje 1-

Het duurde een half jaar voor Crisje hem terugzag. Ze had nog naar hem rondgevraagd maar

niemand leek zich Geoffrey te herinneren, laat staan dat ze hem kenden. Dat vond ze spijtig.

Haar eerste tentoonstelling was een succes, als je tenminste het aantal bezoekers als criterium

mocht gebruiken want ondanks de drukte had ze niets verkocht en de stennis die bij zo ’n

toonmoment kwam kijken, had haar uiteindelijk een depressie bezorgd. Twee maanden lang was ze

tot weinig anders in staat geweest dan slapen en 50 keer per dag haar mailbox checken. Ze had zich

dan ook afgevraagd of het dit echt was wat ze wou.

Het was nochtans leuk begonnen. Sien, haar galeriste, had haar gelicht uit het groepje van 10

studenten die samen exposeerden. Het klikte. Ze kreeg een jaar de tijd om haar eerste

tentoonstelling klaar te stomen en Sien was geweldig als coach. Dat ze na een poosje ook verliefd op

haar werd, was niet eens een probleem. Integendeel, het gaf Crisjes zelfvertrouwen een enorme

boost en dat luidde een bijzonder creatieve periode in.

De avond van de opening stond ze stijf van de zenuwen maar eens de kop eraf, viel het allemaal best

mee. Het enige wat ze moest doen was ‘schoon zijn en babbelen’, zo drukte Sien haar op het hart en

babbelen was volgens haar coach het enige waar ze wat moeite voor moest doen.

Crisje zat in haar nachthemd aan de keukentafel. Met de tip van haar wijsvinger plette ze de kruimels

van haar toast tot een bleek poeder dat zich gewillig in het grove textiel van het tafelkleed liet

wrijven. Ze boog wat voorover en likte eraan zoals ze vroeger deed met gemorste brokjes confituur

of bruine suiker. Zo kwam het dat ze weer eens aan vader dacht. Zijn doodsprentje stond op de

vensterbank tussen een struik tijm en een bosje dille. Ze hadden de enige recente foto gebruikt die

ze van hem hadden. Hij was door moeder genomen op de ferry tussen Oostende en Ramsgate tijdens

een van de weinige tripjes die ze als koppel hadden gemaakt. Vader droeg een pet en een wit hemd

met daarover een windjak. Hij keek opzij, recht in de lens en er was geen specifieke emotie van zijn

gezicht af te lezen.

Niet echt een representatief portret maar het was dat of een foto van tien jaar terug waarop zijn

bierglas een derde van zijn gelaat bedekte terwijl hij de vermakelijkheden even onderbrak om een

toost uit te brengen in de richting van de camera. Op de ferryfoto zag hij er tenminste nog een beetje

deftig uit vond moeder en dus werd het die.

Meer dan haar vader zag Crisje in de foto een bevriezing van de tijd. Dat kwam door de zee dacht ze

en door de krijtrotsen op de achtergrond. Die gaven het beeld vanzelf iets iconisch.

Het intrigeerde haar dat dit wellicht de enige registratie was van die plek op dat specifieke moment

in de tijd. Hoeveel opnamen bestonden er van datzelfde moment op andere plekken op aarde of in

de kosmos? Foto’s of bewegend beeld waarin dit unieke moment vervat zat als een druppel in een

slok water, onmogelijk de vinger erop te leggen, een vluchtig, anoniem deeltje in een kolkende

momentenzee.

En wat deed zich nog voor op hetzelfde moment dat moeder afdrukte, behalve dat vader een

beschaafdere versie van zichzelf speelde? Wat gebeurde er daar en elders in de wereld wat nooit

werd vastgelegd? Een hart dat stilviel, een kogel die een schedel doorboorde met dezelfde kracht

waarmee het van vader vervulde licht de donkere kamer binnenviel? Iemand die water hapte terwijl

hij lucht zocht, een glimmend achterhoofdje dat verscheen in een opengesperde vagina? Een stuk

rubberslang dat hard neerkwam op de voetzolen van een naakte man die niet wou vertellen wie zijn

vrienden waren? Poetin die zijn gat afveegde, een avonturier die plots besefte dat hij te ver van de

wereld was afgedwaald, een uitgehongerd meisje dat een sprinkhaan in haar mond stak? Er waren

triljoenen dingen gebeurd op datzelfde moment waarop vader emotieloos naar zijn vrouw keek

terwijl hij geen benul had van het feit dat hij voor eeuwig aan dit beeld zou blijven vastkleven.

Crisje had hen de trip cadeau gedaan ter gelegenheid van hun dertigste huwelijksverjaardag. Op die

manier verplichtte ze haar ouders iets te vieren wat eigenlijk niet bestond. Hun huwelijk was een op

drijfzand gebouwde bunker; een slordig nest dat met erfenissen en occasionele seks in elkaar was

geknutseld.

Ze stond op en ging bij het raam staan. De zon was al een tijdje op en scheen gul op haar lichaam en

haar kruidenverzameling. Behaaglijk rekte ze zich uit waarbij ze met gekruiste benen op haar tippen

ging staan en zich inbeeldde dat ze Nathalie Portman was in haar rol van Nina, de ballerina uit ‘The

black swan’.

Op straat liepen twee jongens met oortjes in naast elkaar te joggen. Ze zagen er goed uit: sterk,

sportief, gezond, absoluut niet haar type. Om een of andere reden hield ze meer van nerds, van

bleke jongetjes. Geoffrey bijvoorbeeld. Hoe hij daar onwennig bij de bar stond. Ze had hem meteen

gezien. Het was niet haar gewoonte om mensen zomaar aan te spreken maar door de hele heisa van

de tentoonstelling zat ze in een soort high waardoor zulke dingen plots vanzelf gingen. Hij droeg een

dunne plastiekzak in zijn ene hand en een glas wijn in de andere. Uit de zak puilden de buitenste

bladen van een paksoi en dat vond ze grappig. Het vloekte zo met de context dat het wel een

‘statement’ leek en daar scheen hij zich niet eens bewust van te zijn. Ze was op hem toe gestapt en

ze waren een moeizaam gesprekje begonnen. Van zichzelf was hij niet erg spraakzaam, om het

eufemistisch uit te drukken. Ze had begrepen dat hij schreef al leek hij daar zelf niet eens zo zeker

van. Hij deed haar denken aan Dennis, haar eerste grote liefde. Ze was veertien toen en hij was een

vriend van Erwin, haar broer. Geen echte vriend want Erwin had volgens haar geen echte vrienden,

eerder een lotgenoot met wie hij samen op internaat zat en die toevallig niet ver uit de buurt

woonde. Af en toe kwam hij langs en dat was zowat het enige goede dat het hebben van een broer

haar had opgeleverd. Dennis was lief, een mannelijke eigenschap waar ze thuis maar zelden mee te

maken kreeg. Als hij er was probeerde ze altijd in zijn buurt te komen. Ze schoof mee aan tafel om

haar huiswerk te maken terwijl Dennis en haar broer zich over een schooltaak bogen of vroeg aan

moeder of ze een ijsje mocht zodat ze aan de jongens kon vragen of die ook een wilden.

Er was nooit iets van gekomen.

In de drukte had ze Geoffrey aan Melina toevertrouwd, wat een blunder van formaat was maar ze

was dan ook nooit als gastvrouw in de wieg gelegd. Gisteren had ze hem teruggezien tijdens een

voorstelling van ‘de zomer van Antwerpen’. Iedereen zat op elkaar gepakt op smalle bankjes en nog

bleven er mensen binnensijpelen. De organisatoren maanden de mensen aan om nog wat dichter bij

elkaar te schuiven. Ze zat gekneld tussen Belle en Jef.

Jef rolde een sigaret maar werd proactief op de vingers getikt door een vrouw die voor hen zat. ‘Je

gaat toch niet roken?’, sneerde ze. Ze had zijn criminele intenties opgemerkt toen ze zich in bochten

wrong om haar jasje uit te trekken.

Op datzelfde moment verscheen Geoffrey in beeld. Ze zag hem achter het industriële hekwerk naar

de ingang van het terrein toe slenteren. Hij droeg een groen T-shirt en een mokkakleurige driekwart

broek en was in gezelschap van een meisje dat iets jonger leek dan hij.

‘Stel van wel?’, provoceerde Jef.

Belle boog zich over Crisje heen met de bedoeling Jefs aanstormende ergernis te temperen. Ze legde

haar hand op zijn knie en keek hem aan met een blik die allerlei onheil impliceerde mocht hij aan

haar tussenkomst geen gevolg geven.

Crisje had er een hekel aan om als een glazen scherm te fungeren; om in de weg te zitten bij wat voor

interactie tussen geliefden dan ook. Maar dat was je lot als vrijgezel wanneer je af en toe nog eens

met je vrienden op stap wou, je werd hun eeuwige oorlog binnengesleurd als tegelijk buffer,

scheidsrechter, ijkpunt en getuige.

Geoffrey liet het meisje voorgaan toen ze het dichtstbijzijnde gangpad van de tribune beklommen.

Even kruisten hun blikken elkaar en Crisje stak haar hand op. Ze wuifde voorzichtig, bang dat hij haar

niet zou herkennen en ze een gek figuur zou slaan.

‘Ken je die?’, vroeg Belle. Ze verzekerde zich van Crisjes aandacht door haar met de elleboog in de zij

te porren.

Crisje voelde hoe ze rood aanliep en vervloekte de bemoeienis van haar vriendin. Ze meende in zijn

ogen een blijk van herkenning te hebben gezien maar toen ze weer naar hem keek had hij zijn rug al

gekeerd en zocht samen met het meisje een plaatsje in een van de bovenste rijen.

Toen het stuk gedaan was, was het al donker. Ze werd door de menigte gedwongen om de tribune af

te dalen via de middengang. Met lede ogen had ze moeten aanzien hoe ze in de immense drukte van

elkaar wegdreven als stuurloze bootjes op een wispelturige zee. Even nog had ze zijn blik gevoeld en

hadden ze elkaar aangekeken maar geen van beide gaf een duidelijk signaal.

De spiegel van de nacht

-Geoffrey 2-

Iris knikte toen ik vroeg of het goed met haar ging. Ze zette zich in amazonezit op mijn bagagedrager

en legde haar handen in mijn zij. Seks wordt overroepen, vind ik. Wat is er mooier dan de avond in te

fietsen met een meisje achterop en haar vingers langs de zijkant van je buik te voelen glijden. Die

altijd lichtjes gebogen pink waarmee ze ‘s ochtends slaap uit haar ogen plukt, haar ringvinger,

middelvinger en wijsvinger met die prachtige zelfgemaakte ringen en op je rug haar duimen die

gedurig van plaats veranderen zodat het lijkt of ze je streelt. Iris was zo mooi als …, ja, als wat? Ik ken

niks dat zo mooi is behalve een hele boel andere meisjes die weliswaar nooit bij mij op de fiets zullen

zitten maar die mijn fictie bevolken als gevallen engelen en door mijn echte wereld zweven als

tuimelaars achter glas.

We stopten bij het terras van een klein kroegje ergens in de binnenstad. Zoals gewoonlijk zei Iris niet

veel. Ze is Poolse. Als we converseerden deden we dat in het Engels of in het Frans, maar soms denk

ik dat we nog het liefst van al samen zwegen en toekeken hoe de wereld rondom ons simpelweg

vervaagde en dan weer scherper werd als de youtube-versie van een concertopname uit de jaren

zeventig. Ik vermoed dat ze mij als een vriend beschouwde. Zelf werd ik ook wel warm van een door

God gezonden wezen dat bij mij geen ondertitels hoefde maar er waren van die momenten dat ik

mijn hand wel eens onder een van haar van vlindervleugels gemaakte zomerjurkjes had willen

schuiven.

We leerden elkaar kennen in het park op het terras van een café waar ik op een zonnige middag

graag een boek kom lezen. Je stoort er niemand met je stilte en het geroezemoes van de andere

gasten wordt meegevoerd door de passerende wind of verdwijnt in het fluwelen gebladerte alsof het

nooit heeft bestaan. Iris arriveerde een uurtje na mij. Net als ik koos ze een tafeltje aan de uiterste

rand van het gazon en bestelde een koffie verkeerd. Ze zat zo ’n vijf meter bij mij vandaan. We

deelden ons blikveld op zo ’n manier dat als we allebei recht voor ons uit keken onze kijklijnen elkaar

op een afstand van ongeveer twintig meter zouden kruisen. Om elkaar te zien moesten we ons

hoofd opzij draaien. Dat deed ik af en toe, bij wijze van verstrooiing tijdens het omslaan van een

bladzijde of gewoon om even te kijken. Zo zag ik hoe ze haar linkerbeen over het rechter sloeg, haar

jurk gladstreek, een boek op haar schoot nam en begon te lezen.

Rond etenstijd bestelde ik een slaatje, zij een pasta met paddenstoelen. Tegen sluitingstijd waren we

nog alleen.

Ken je dat gevoel van verbondenheid, zoals wanneer je de laatste bus neemt, de nacht als

spiegelfolie tegen de ruit aan kleeft en je in de reflectie naar het enig overgebleven meisje kijkt dat

aan de andere kant van het gangpad zit? Ook zij staart dromerig het donker in en even lijkt het alsof

je dezelfde lotsbestemming deelt? Dat gevoel.

Ik kwam niet meer aan lezen toe, deels door het duister dat de letters op mijn blad in elkaar deed

smelten maar deels ook door die illusie die plots veel interessanter leek dan de avonturen van mijn

hoofdpersonage.

Een vermoeide kelner bracht ons de rekening. Toen Iris vertrok schonk ze mij de mooiste glimlach die

ik ooit had gezien.

Twee dagen later verscheen ze opnieuw rond hetzelfde uur en kwam gewoon naast me zitten.

Sindsdien hadden we een leesrelatie. Ik denk dat ze mij exclusief daarvoor had uitgekozen zoals je

een Kindle koopt hoewel je ook op je tablet een boek zou kunnen lezen.

Er zat niet te veel volk in de kroeg. We zochten een rustig plekje uit, bestelden een drankje en met

ons boek al op schoot maakten we onze polsen nat voor we echt in het taalbad doken: beetje

rondkijken, al een paar woorden proeven, wennen aan de akoestiek, slokje nemen, zinnen van

gisteren herlezen, glimlachen naar Iris, van haar wijn proeven, de leesvouw extra aandrukken, naar

de dienster kijken die een sieraad draagt in haar blote navel, je afvragen hoe het komt dat je nooit

verzadigd raakt van schoonheid in zijn totaliteit en bijvoorbeeld wel van het kijken naar details ervan,

dat soort dingen.

We hadden net ons tweede drankje besteld toen Iris plots haar mobieltje uit haar rugzak opdiepte en

een berichtje las. Meestal keek ze terug als ik naar haar opkeek, alsof er een draadloze connectie

tussen ons bestond maar dit keer leek de verbinding verbroken. Ze glimlachte naar het minuscule

schermpje, keek omhoog naar de neonverlichte letters boven de ingang van de kroeg en begon met

haar duim over de druktoetsjes te manoeuvreren.

Nog geen halfuurtje later boog iemand zich vanuit het niets over haar heen en zoende haar op de

mond. Ik verkilde. Dit moest haar tablet zijn, haar gerief voor minder ingetogen werk. Iris stelde hem

voor als Joerid, een toffe gast die gitaar speelde en liedjes zong, dat type. Frans bleek zijn

moedertaal. Hij sproeide woorden in het rond alsof hij Larry David naar de kroon wou steken. Overal

om me heen zag ik mensen beschutting zoeken maar zelf kon ik geen kant op. Gelukkig bleef hij niet

lang. Wat hij aan de hand had kon mij niet schelen maar toch vond hij het nodig om het uit te leggen.

Ik moet toegeven dat hij wel lief was tegen Iris en verder, ach, ik zei het al, Iris is nooit echt een optie

geweest.

Crisje misschien, dat durfde ik wel eens geloven, als ik tenminste niet zo ’n slome angsthaas was

geweest. Het duurde een week voor ik besefte dat ik dagelijks aan haar dacht en een tweede week

voor ik het aandurfde iets te ondernemen. De galerij was gesloten. Ik prentte de openingsuren in

mijn hoofd, maakte me sterk dat ik de dag nadien zou terugkomen en kocht nog wat gember en

noedels in de Aziatische winkel. Vijf dagen later stapte ik, behoorlijk minder roekeloos dan de eerste

keer, weer over de drempel van het kunsttoonzaaltje. Behalve de galeriste was er niemand. Terwijl

ik Crisjes impressies van een zieltogende heimat een tweede maal verkende, zocht ik vertwijfeld naar

strooibriefjes, naamkaartjes of affiches waarop ik haar coördinaten zou kunnen terugvinden.

De galeriste merkte natuurlijk dat ik me maar matig in haar kunst interesseerde en vroeg of ze kon

helpen met iets. Ik hing een flauw verhaaltje op en uiteindelijk was ze bereid mij een mailadres te

geven dat gekoppeld was aan de website van de galerij.

Diezelfde avond nog zette ik me aan het schrijven. Ik probeerde me zo relaxt mogelijk uit te drukken,

bang dat ik Crisje zou afschrikken door al te zeer mijn best te doen. Vier dagen later had ik de mail

ongeveer 50 keer herlezen en vond ik de tijd rijp om op ‘verzenden’ te klikken.

Iris wou nog iets drinken. Ze riep de dienster, vroeg om muntthee en plots rustten er twee paar ogen

op mij. Ik had eigenlijk niets nodig maar bestelde toch koffie zonder cafeïne. De dienster schoof door

naar het volgende tafeltje waarbij haar linkerbil even bleef haperen achter de leuning van mijn stoel

om dan met een veerkrachtig sprongetje weer de vrijheid in te duiken. (Echt waar, dat zijn dus

dingen die ik onthoud, maar dit terzijde.) Iris bleef kijken. Haar gelaatsuitdrukking was veranderd van

‘wat drink je?’ naar ‘wat heb je nou?’ Ze boog zich naar mij toe, legde haar leeshand over de mijne en

terwijl ze haar wijsvinger over de rug van mijn hand liet glijden zei ze dat ik dikke aders had. ’t As des

veines prononcées, fluisterde ze om exact te zijn. Het klonk alsof we net hadden gevreeën en zij, nog

wat daas van genot, met haar hoofd op mijn buik het kuiltje onderaan mijn borstbeen bestudeerde.

Misschien voelde ze zich schuldig. Misschien besefte ze dat we in ons leven veel te vaak doen alsof

we dingen niet weten. Natuurlijk besefte ze dat ze te mooi was om vrienden te hebben, dat elke man

dezelfde horizon voor zich zag als hij met haar op blote voeten door de branding slenterde. Natuurlijk

besefte ze dat een deel van mij meer in haar zag dan een leesmaatje met de looks van een

Kaukasische prinses.

Ze liet mijn hand weer los, greep naar haar rugzak en haalde een doosje tevoorschijn dat ze tussen

ons in op tafel zette. Er lagen vingerpoppetjes in, van elk modelletje twee.

‘Kies er eentje’, zei ze.

Ik deed het.

Ze legde de door mij gekozen identieke tweeling op tafel en klapte het doosje weer dicht. ‘Ca c’est

moi’, zei ze toen en ze gaf er eentje aan mij. Ik schoof het onbeholpen over mijn vinger, wat moest ik

anders? ‘Et ça, c’est toi.’ Ze nam het overgebleven poppetje, zoende het op de kruin en schoof het in

het fijne lederen zakje dat ze als een talisman aan een touwtje om haar hals droeg.

Ik kreeg nooit antwoord van Crisje. Had ik een fout getikt? Ik controleerde het adres. Het matchte

exact met wat de galeriste had opgeschreven.

Ik beschouwde het als een teken, een manier van Het Wezen Met Het Plan om mij duidelijk te maken

dat het gedoe met Crisje niet levensvatbaar was.

Maanden later zag ik haar terug op een dansvoorstelling van ‘De Zomer van Antwerpen’. Ik was er

samen met Iris, kort na dat vermaledijde Joerid - moment. Ze had mij gezien, dat weet ik zeker maar

de situatie was onmogelijk. Door de helse drukte waren we, althans fysiek, volkomen onbereikbaar

voor elkaar. Ik had ook geen zin om bij de bar te blijven hangen in de hoop haar daar te treffen.

Liever bleef ik, tegen beter weten in, rond Iris cirkelen als een olifantenkoe rond het lijk van haar

ondervoede kalfje.

God, wat haat ik vrouwen die je de bons geven met een verhaaltje over hoe bijzonder je wel bent.

Ach nee, natuurlijk haat ik Iris niet –hoe zou ik kunnen- maar een ding is zeker: ik ben haar kwijt. Op

een dag was ze gewoon verdwenen. Ze stuurde nog wat berichtjes en een kaartje waarop ze een

tafereeltje had geschilderd dat refereerde aan hoe wij samen lazen die eerste dagen in het park. En

dat ze me miste, schreef ze, verder geen uitleg. ‘Tu me manques’, alsof het iets was wat ik haar

aandeed.

Ik miste haar ook, ik miste haar verschrikkelijk zelfs, maar die pijn slijt uiteindelijk en met de pijn slijt

helaas ook de connectie. Dus op een gegeven avond zit je weer op die bus en je kijkt opzij in de

spiegel van de nacht en guess what: er zit niemand.

Het beeld dat je bewaart van een geliefde is als de mummie van een vergeten farao, het gaat lang

mee maar als je er je vinger op wil leggen valt het in stof uiteen.