PGS15 01-10-2004

76
5/13/2018 PGS1501-10-2004-slidepdf.com http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 1/76 PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN PGS 15: RICHTLIJN OPSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN RICHTLIJN VOOR BRANDVEILIGHEID, ARBEIDSVEILIGHEID EN MILIEUVEILIGHEID Tweede definitief concept versie 1 oktober 2004 

Transcript of PGS15 01-10-2004

Page 1: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 1/76

PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN

PGS 15: RICHTLIJN OPSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN

RICHTLIJN VOOR BRANDVEILIGHEID, ARBEIDSVEILIGHEID EN MILIEUVEILIGHEID

Tweede definitief concept versie 1 oktober 2004 

Page 2: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 2/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 2

IINHOUDSOPGAVE

1. Inleiding1.1 Doelstelling van de richtlijn1.2 Aanleiding van de herziening van de bestaande CPR 15-richtlijnen1.3 Toepassing van de richtlijn

1.4 Werkingssfeer1.5 Ondergrenzen1.6 Systematiek1.7 Begrippen en literatuurlijst2. Leeswijzer3. Algemeen3.1 Het opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen3.2 Bouwkundige eisen aan een opslagvoorziening3.3 Kwaliteit vloeren3.4 Kwaliteit stellingen3.5 Bliksembeveiliging3.6 Explosieveiligheid3.7 Ventilatie

3.8 Voorkomen van verontreinigd hemelwater3.9 Productopvang3.10 Brandveiligheidsopslagkasten3.11 Verpakking en etikettering3.12 Onverenigbare combinaties3.13 Gebruik opslagvoorziening3.14 Incidenten met gemorste gevaarlijke stoffen3.15 Rook- en vuurverbod, blustoestellen3.16 Veiligheidsignalering, veiligheidsinformatiebladen, instructies3.17 Vakbekwaamheid3.18 Journaal en registratie3.19 Intern noodplan3.20 Toegankelijkheid voor onbevoegden

3.21 Toegangsdeuren en vluchtwegen3.22 Noodverlichting3.23 Verwarming3.24 Nooddouche en oogspoelvoorziening3.25 Persoonlijke beschermingsmiddelen3.26 Bedrijfshulpverlening (BHV)4. Opslagvoorzieningen groter dan 10.000 kg4.1 Inleiding4.2 Bereikbaarheid opslagvoorziening4.3 Scheiding tussen vakken4.4 Vakindeling en maximum oppervlak opslagvoorziening4.5 Beschermingsniveaus4.6 Bluswateropvangvoorzieningen

4.7 Productopvang4.8 Brandbeveiligingsinstallaties5. Voorschriften voor opslagplaatsen van containers geladen met gevaarlijke stoffen5.1 Inleiding5.2 Algemeen5.3 Blusleidingen en brandkranen5.4 Bereikbaarheid terrein5.5 Middelen en maatregelen in geval van calamiteiten5.6 De opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen5.7 Maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlaktewater en ter bescherming van het

riool5.8 Opstelplaatsen voor voertuigen met gevaarlijke stoffen6. Opslag van gasflessen

6.1 Inleiding6.2 Voorschriften voor de opslag van gasflessen

Page 3: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 3/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 3

7. Opslag van spuitbussen7.1 Inleiding7.2 Het opslaan van maximaal 400 kg spuitbussen7.3 Het opslaan van meer dan 400 kg maar minder dan 2.500 kg spuitbussen7.4 Het opslaan van meer dan 2.500 kg maar minder dan 10.000 kg spuitbussen8. Opslag ADR klasse 4.1, 4.2, 4.3

8.1 Inleiding8.2 Brandgevaarlijke vaste stoffen (klasse 4.1)8.3 Voor zelfontbranding vatbare stoffen (klasse 4.2)8.4 Stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water (klasse 4.3)9. Opslag van een beperkte hoeveelheid organische peroxiden9.1 Inleiding9.2 Voorschriften10. BegrippenlijstBijlage 1: Niet limitatieve lijst van CMR-stoffenBijlage 2: Explosieveilig materieelBijlage 3: Voorbeelden van veiligheidssignaleringBijlage 4: Voorkomen van onverenigbare combinaties door stoffenscheidingBijlage 5: Kenmerken van veiligheidsklassen van brandveiligheidsopslagkasten

Bijlage 6: Brandveiligheidsinstallaties: kenmerken en parametersBijlage 7: Overzicht ontwerpnormen brandbestrijdingsinstallatiesBijlage 8: Overzicht van veel voorkomende gassen

Page 4: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 4/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 4

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling van de richtlijnDe Sandoz-ramp in Basel in 1986 is de aanleiding geweest voor de ontwikkeling van een aantal richtlijnenvoor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, de CPR 15-richtlijnen. Inmiddels is de stand der techniekvoortgeschreden en zijn nieuwe inzichten ontstaan omtrent het kader dat aan opslagen van verpakte

gevaarlijke stoffen moet worden toegekend. Deze richtlijnen zijn in geactualiseerde vorm samengevoegd ineen nieuwe richtlijn in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, PGS 15.PGS 15 is in nauw overleg met IPO, VNG en het bedrijfsleven tot stand gekomen.

In de richtlijn zijn de regels opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarmee eenaanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Voor de bepaling van hetvereiste beschermingsniveau is uitgegaan van de huidige stand der techniek die geldt voor de bouwkundigeuitvoering van de opslagen, brandbestrijdingssystemen, opslagvoorzieningen en arbeidsmiddelen.

De richtlijn valt onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer, Arbeidsomstandighedenwet- enregelgeving en het Bouwbesluit. Daarmee is bedoeld dat het bevoegd gezag de richtlijn kan toepassen bij devergunningverlening en handhaving krachtens de Wet milieubeheer. Tevens is bedoeld dat de

arbeidsinspectie de richtlijn kan aanwenden voor het toezicht op de naleving vanArbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en de daarmee samenhangende beleidsregels, alsmede dat delocale en regionale brandweer de richtlijn kan gebruiken ten behoeve van haar adviseringstaken.

1.2 Aanleiding van de herziening van de bestaande CPR 15-richtlijnen

PGS 15 vervangt de onderstaande richtlijnen:CPR 15-1, tweede druk 1990, Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage, opslag van vloeistoffen en vastestoffen (0 tot 10 ton);CPR 15-2, eerste druk 1991, Opslag van gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen bestrijdingsmiddelen inemballage, opslag van grote hoeveelheden (vanaf een hoeveelheid van 10 ton);CPR 15-3, eerste druk 1990, Opslag van bestrijdingsmiddelen in emballage, opslag van bestrijdingsmiddelen

in distributiebedrijven en aanverwante bedrijven (vanaf 400 kg);Leidraad voor de vergunningverlening voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen bijstuwadoorsbedrijven, december 1993.Een geactualiseerde versie van CPR 15 Supplement “handboek brandbestrijdingssystemen” is niet in PGS15 opgenomen. Actualisatie en publicatie vindt separaat plaats.

De redenen om deze richtlijnen te actualiseren en te integreren zijn divers.Bij het gebruik van de bestaande richtlijnen bleken onduidelijkheden te bestaan waarbij diverse onderlingeverschillen tussen de richtlijnen een rol speelden. Daarnaast is een ontwikkeling dat kant en klareopslagsystemen op de markt worden aangeboden waarvoor de voorschriften uit de CPR 15-richtlijnen nietmeer geschikt waren. Zowel binnen overheid als bedrijfsleven is de behoefte geuit de indeling van gevaarlijkestoffen te baseren op de vervoerswetgeving (ADR) in plaats van de Wet milieugevaarlijke stoffen waardoorbepalingen uit PGS 15 beter inpasbaar zijn in het logistiek management. Ook voorziet PGS 15 in regels voorde opslag van categorieën gevaarlijke stoffen die in de CPR 15-richtlijnen waren uitgezonderd. Anderzijdsvallen enkele stofcategorieën niet meer onder PGS 15 omdat de gevaarsaspecten van deze stoffenuitsluitend van toepassing zijn op situaties dat een stof uit een verpakking wordt genomen en betrekkinghebben op arbeids- en consumentenveiligheid.Tenslotte zijn nieuwe ontwikkelingen beschreven en is voor brandbeveiligingsinstallaties nadrukkelijkervermeld dat opgeslagen gevaarlijke stoffen effectief geblust moeten kunnen worden.

1.3 Toepassing van de richtlijnBij het verlenen van vergunningen krachtens de Wet milieubeheer voor nieuwe inrichtingen wordt PGS 15 alsbasis gehanteerd.Indien een bestaande opslagvoorziening, alsmede de daarvoor verleende milieuvergunning is gebaseerd opde CPR 15-richtlijnen, kan deze situatie nog steeds als de stand der techniek worden beschouwd. Eenuitzondering vormen de inrichtingen waarin brandbeveiligingsinstallaties zijn geïnstalleerd die niet geschiktzijn voor de opgeslagen gevaarlijke stoffen. Deze vergunningen moeten worden geactualiseerd.

Page 5: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 5/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 5

Bij het toezicht door de Arbeidsinspectie en bij de advisering door de locale en regionale brandweer omtrentnieuwe opslagen van gevaarlijke stoffen geldt eveneens dat PGS 15 het uitgangspunt vormt.

1.4 WerkingssfeerIn PGS 15 zijn de uitgangspunten geïntegreerd die vanuit de Wet milieubeheer, hetArbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en het Bouwbesluit aan de opslag van verpakte gevaarlijke

stoffen worden verbonden. Ten opzichte van de CPR 15 richtlijnen, zijn in PGS15 ook regels opgenomenvoor de opslag van spuitbussen, gasflessen en CMR-stoffen (carcinogene, mutagene en reprotoxischestoffen). Voor de bescherming van de bodem is aangesloten bij de NRB (Nederlandse richtlijnbodembescherming).In PGS 15 is voor de indeling en definiëring van gevaarlijke stoffen aangesloten bij de Wet vervoergevaarlijke stoffen. De classificatie van gevaarlijke stoffen vindt plaats conform de Europese overeenkomstADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). Het ADRkent 13 classificaties van gevaarlijke stoffen. In de onderstaande tabel zijn deze genoemd.

Tabel 1: ADR-klassen van gevaarlijke stoffenADR-klasse Omschrijving Voorbeelden

1 ontplofbare stoffen en voorwerpen zwart buskruit, springstoffen, ontstekers,vuurwerk

2 gassen lpg, zuurstof, zwaveldioxide, chloor,acetyleen, aerosolen (spuitbussen)

3 brandbare vloeistoffen Oplosmiddelen, inkten, harsoplossingen,aardolieproducten

4.1 brandbare vaste stoffen,zelfontledende vaste stoffen en vasteontplofbare stoffen in niet explosievetoestand

wrijvingslucifers, zwavel, metaalpoeders

4.2 voor zelfontbranding vatbare stoffen Fosfor (wit of geel), diethylzink4.3 stoffen die in aanraking met water

brandbare gassen ontwikkelenMagnesiumpoeder, natrium,calciumcarbide

5.1 oxiderende stoffen kaliumpermanganaat, natriumchloraat5.2 organische peroxiden dicumyl peroxide, di-propionyl peroxide6.1 giftige stoffen chloroform, arseen, kaliumcyanide,

pesticiden6.2 infectueuze stoffen (besmettelijke

stoffen)bacteriën, virussen, parasieten, schimmels,ziekenhuisafval

7 radioactieve stoffen Uranium-238, kobalt-608 bijtende stoffen natriumhydroxide, zwavelzuur, zoutzuur9 diverse gevaarlijke stoffen en

voorwerpenpolychloorfenolen, lithiumbatterijen,aquatoxische stoffen, genetischgemodificeerde organismen

De werkingssfeer van PGS 15 heeft betrekking op een groot aantal ADR-klassen. Voor een aantal ADR-klassen is de opslag echter in separate wet- en regelgeving ondergebracht en is de onderliggende richtlijn

niet van toepassing. Daarnaast geldt dat de richtlijn niet voorziet in de opslag van stoffen die zijn voorzien vaneen ADR-classificatie in combinatie met een risicozin die betrekking heeft op de ontplofbaarheid van die stof.In de onderstaande tabel is de werkingssfeer van de richtlijn verduidelijkt.

Page 6: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 6/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 6

Tabel 2: Werkingssfeer PGS 15Wel onder werkingssfeer PGS 15 Niet onder werkingssfeer PGS 15

ADR-klassen:3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1 en 8

-de milieugevaarlijke stoffen van de klasse 9 m.u.v.

genetisch gemodificeerde organismen-ADR-klasse 2 voor zover spuitbussen en gasflessen

-ADR-klasse 5.2* tot maximaal 150 kg

-CMR-stoffen:

carcinoge, mutagene en reprotoxische stoffen-

gevaarlijke afvalstoffen(niet vallend onder ADR klasse 1, 6.2 en 7)

ADR-klassen:1, 6.2, 7

-overige stoffen van de klasse 9

-ADR-klasse 5.2 vanaf 150 kg (hiervoorgeldt CPR 3)

-nitraathoudende kunstmeststoffen

(hiervoor geldt CPR 1)-

genetisch gemodificeerde organismen-

bestrijdingsmiddelen tot 400 kg (valt onderBestrijdingsmiddelenbesluit)

* Klasse 5.2, types E en F behorende tot de opslaggroepen 3 en 4 volgens CPR 3 (zie hoofdstuk 9).PGS 15 heeft tevens betrekking op de opslag van bepaalde categorieën van stoffen die niet in het kader vande ADR zijn geclassificeerd, maar die wel bepaalde gevaarsaspecten bezitten. Het gaat om de CMRstoffendie volgens de Wms als giftig (T) zijn geclassificeerd. In bijlage 1 zijn de meest voorkomende CMR-stoffenopgesomd.

Daarnaast kunnen stoffen zijn ontheven van het voeren van een ADR-klasse terwijl die producten welbepaalde gevaarsaspecten bezitten. In dergelijke situaties moet door het bevoegde gezag wordenbeoordeeld of de gevaarsaspecten en de opslaghoeveelheden van de gerede producten aanleiding gevenom die producten wel onder de werkingssfeer van deze richtlijn te brengen.Ook dergelijke stoffen moeten verantwoord worden opgeslagen

Tenslotte is het mogelijk dat bedrijven gevaarlijke stoffen niet meer opslaan in de transportverpakking. Inlaboratoria zal dit bijvoorbeeld het geval zijn. In dergelijke gevallen kan de Wms-classificatie wordengehanteerd om de noodzakelijke voorzieningen en maatregelen vast te stellen.

Om een onderscheid te maken in de functies van de bij de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen betrokkenoverheden, zijn de in deze richtlijn opgenomen regels van een codering voorzien. De coderingen geven aanwelke overheidsdiscipline in de uitvoering, vergunningverlening, toezicht en/of advisering van de betreffenderegel voorziet. De volgende codes zijn gehanteerd:Wm (Wet milieubeheer bevoegd gezag);AI (Arbeidsinspectie);Bb (Toetsing Bouwbesluit).

1.5 OndergrenzenTen behoeve van de werkingssfeer van PGS 15 zijn ondergrenzen vastgesteld. Daarbij is rekening gehoudenmet zowel de gevaarsaspecten die bepaalde stoffen kunnen bezitten als wel de hoeveelheid gevaarlijkestoffen die voor een goede bedrijfsvoering als werkvoorraad mag worden beschouwd. In de navolgende tabelzijn de te hanteren ondergrenzen genoemd.

Page 7: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 7/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 7

Tabel 3: Te hanteren ondergrenzen en vrijstellingen 

Gevaar conform deklasse zonder

bijkomend gevaar**

Verpakkinggroep Ondergrens / vrijstelling*

Alle klassen en de

CMR stoffen

I 1 kg

2 (Spuitbussen)(5A, 5C, 5O en 5F)

n.v.t. 50

Gasflessen n.v.t 115 liter waterinhoud 3 II 253 III 50

4.1, 4.2, 4.3 505.1 505.2 506.1 508 2509 250

Totaal - 50voor klasse 8 en 9 : 250

*bij overschrijding is PGS 15 van toepassing. Voor verpakking die onder het regime van gelimiteerdehoeveelheden (LQ) vallen (zie hoofdstuk 3.4 van het ADR) geldt een vrijstelling die twee keer zo hoog is alsin de tabel genoemd.

** voor stoffen met een bijkomend gevaar is de laagste ondergrens/vrijstelling bepalend

Opgemerkt wordt dat hoeveelheden van gevaarlijke stoffen die de voornoemde ondergrenzen nietoverschrijden wel verantwoord moeten worden opgeslagen. Dat wil zeggen dat opslag niet op de werkvloermag plaatsvinden tenzij het gaat om een hoeveelheid die als werkvoorraad kan worden aangeduid.

1.6 SystematiekIn PGS 15 zijn regels opgenomen om tot een aanvaardbaar beschermingsniveau te komen voor de opslagvan verpakte gevaarlijke stoffen. Daarbij is een onderscheid gemaakt in kleine opslagen van gevaarlijkestoffen tot 10 ton en grote opslagen van gevaarlijke stoffen vanaf 10 ton. Er is geen onderscheid tussen deopslag van bestrijdingsmiddelen en overige gevaarlijke stoffen, met uitzondering van enkele detailaspectendie voortvloeien uit het BestrijdingsmiddelenbesluitIn de richtlijn worden verschillende beschermingsniveaus onderscheiden. Bij de opslag van verpaktegevaarlijke stoffen tot 10 ton is de zwaarte van het te hanteren beschermingsniveau primair gedimensioneerdop de gevaarsaspecten van de stoffen die binnen de reikwijdte van deze richtlijn mogen worden opgeslagen.In de regels van deze richtlijn is dit onder meer vertaald naar de eisen van brandwerendheid. In bepaaldeopslagsituaties wordt vanaf een opslaghoeveelheid van 2,5 ton een branddetectiesysteem met doormeldinggeëist.Hiernaast wordt bij opslagen vanaf 10 ton het te hanteren beschermingsniveau bepaald door de

brandbaarheid van de stoffen die mogen worden opgeslagen en het soort verpakkingsmateriaal van diestoffen. In de regels van deze richtlijn worden daartoe voor opslagen vanaf 10 ton drie verschillendebeschermingsniveaus onderscheiden. Naarmate de brandbaarheid van een stof toeneemt, is een zwaarderbeschermingsniveau noodzakelijk. In de regels van deze richtlijn is dit onder meer vertaald in de eisen dieaan de aanwezigheid en uitvoering van branddetectie, bluswateropvang, brandbestrijdings- enbrandbeveiligingssystemen moeten worden gesteld.

Om tot aanvaardbaar beschermingsniveau te komen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen zijn indeze richtlijn regels opgenomen. Opgemerkt wordt dat het Wm bevoegd gezag kan besluiten dat van de indeze richtlijn opgenomen regels kan worden afgeweken indien door het bedrijf een ten minste gelijkwaardigbeschermingsniveau wordt gerealiseerd. In die situatie dient door het bedrijf te worden aangetoond dat deafwijking leidt tot een niveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt verkregen door hettoepassen van de regels die in deze richtlijn zijn opgenomen. Regels die voortkomen uit

Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving zijn direct werkend, daar kan niet van worden afgeweken.

Page 8: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 8/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 8

De regels met betrekking tot brandpreventieve bouwkundige voorzieningen vloeien voort uit het Bouwbesluit.Uiteraard is het mogelijk dat het bevoegd gezag, eventueel op advies van de locale brandweer, afwijkendecriteria hanteert voor het brandbeveiligingsconcept.

In de (aanvullende) risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), en indien van toepassing in hetveiligheidsbeheerssysteem, dienen de specifieke risico’s die verbonden zijn aan de opslag van de gevaarlijke

stoffen geïdentificeerd, geïnventariseerd en geëvalueerd te worden. Tevens dienen de maatregelen teworden aangegeven ter beheersing van de risico’s. Voor opslagen die vallen onder het Besluit risico’s zwareongevallen 1999 en die verplicht zijn een aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie uit te voeren, moetenin de meeste gevallen tevens risicoscenario’s opgesteld worden. Daarnaast kan het voorkomen dat eenbedrijf op grond van de voorwaarden van het Besluit Bedrijfsbrandweren bedrijfsbrandweerscenario's moetopstellen ten behoeve van de bedrijfsbrandweeraanwijzing.

1.7 Begrippen- en literatuurlijstVoor zover een norm (zoals NEN) of wet- en regelgeving, waarnaar in een voorschrift in deze richtlijn wordtverwezen betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld deuitgegeven publicatie inclusief aanvullingen of correctiebladen, die in een vergunning krachtens de Wetmilieubeheer of een amvb is vastgelegd. Dat betekent dat het bevoegd gezag of de wetgever (indien het om

een verwijzing naar de richtlijn in een amvb gaat)., aan moet geven welke uitgave van een norm vantoepassing is. Indien de norm of wet- en regelgeving niet in een vergunning krachtens de Wet milieubeheer ofamvb is vastgelegd, wordt bedoeld de laatst uitgegeven publicatie inclusief aanvullingen of correctiebladen.

Page 9: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 9/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 9

Hoofdstuk 2 Leeswijzer

Hoofdstuk 3 bevat algemene voorschriften. De algemene voorschriften zijn van toepassing voor alleopslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen. Het betreft het basisvoorzieningenniveau waarin debepalingen die voortvloeien uit het Bouwbesluit m.b.t. de brandwerendheid van bouwconstructies en dealgemene bepalingen die voortvloeien uit arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving zijn opgenomen.

Daarnaast zijn onder meer voorschriften opgenomen voor de veilige inrichting en gebruik vanopslagvoorzieningen en zijn voorzieningen en maatregelen voorgeschreven voor het omgaan met incidentenmet gevaarlijke stoffen.Deze algemene voorschriften zijn van toepassing voor alle opslagvoorzieningen met een opslagcapaciteit tot10 ton.

In hoofdstuk 4 zijn voorschriften opgenomen die gelden voor opslagvoorzieningen met een opslagcapaciteitgroter dan 10 ton.Voor de zeer giftige stoffen (ADR-klasse 6.1 VG I) geldt dit hoofdstuk van af 1.000 kg.De algemene voorschriften uit hoofdstuk 2 zijn eveneens van toepassing op deze opslagvoorzieningen.

Hoofdstuk 5 bevat voorschriften voor opslagplaatsen voor containers met gevaarlijke stoffen. Dit hoofdstukbevat tevens een inleiding waarin het soort bedrijven is beschreven waar dergelijke activiteiten metcontainers plaatsvinden.

De voorschriften die voortvloeien uit arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en de voorgeschrevenvoorzieningen en maatregelen voor het omgaan met incidenten met gevaarlijke stoffen uit hoofdstuk 2 zijneveneens van toepassing. In de inleiding in hoofdstuk 4 is aangegeven om welke paragrafen van hoofdstukhet gaat.

Hoofdstuk 6 beschrijft opslagvoorzieningen voor gasflessen. Het gaat hierbij om de meest voorkomendesituaties, zowel qua opslagvoorzieningen als qua soorten gassen. Het basisvoorzieningenniveau met debepalingen die voortvloeien uit het Bouwbesluit m.b.t. de brandwerendheid van bouwconstructies en dealgemene bepalingen die voortvloeien uit arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving uit hoofdstuk 2 zijneveneens van toepassing op de opslag van gasflessen. In de inleiding in hoofdstuk 5 is aangegeven omwelke paragrafen van hoofdstuk het gaat.

In hoofdstuk 7 zijn de voorschriften voor de opslag van spuitbussen opgenomen. Hier worden zowel de

situatie beschreven dat spuitbussen tezamen met andere verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen alsde situatie dat een opslagvoorziening uitsluitend voor de opslag van spuitbussen is bestemd.De relatie met hoofdstuk 2 is in de inleiding van hoofdstuk 7 behandeld.

In de hoofdstukken 8 en 9 is een aantal bijzondere klassen gevaarlijke stoffen behandeld. Het gaat hierbij omde klassen 4.1, 4.2 en 4.3 (hoofdstuk 8) en de klasse 5.2 tot 150 kg (hoofdstuk 9).In het algemeen zullen deze stoffen tezamen met andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Hoofdstuk 2is van toepassing.In hoofdstuk 10 zijn alle definities en afkortingen behandeld.

Page 10: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 10/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 10

Hoofdstuk 3 Algemeen

3.1 Het opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen

3.1.1 Verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen moeten, met uitzondering van de noodzakelijkewerkvoorraad, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorzieningmogen daarnaast uitsluitend aanverwante stoffen worden opgeslagen. Van de gevaarlijke stoffen van deklasse 9 moeten uitsluitend de milieugevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening worden opgeslagen. Van degevaarlijke stoffen van de klasse 5.2 mag ten hoogste 150 kg worden opgeslagen.Gasflessen moeten, gescheiden van overige gevaarlijke stoffen, worden opgeslagen in een aparteopslagvoorziening.De volgende klassen gevaarlijke stoffen mogen niet in de bovengenoemde opslagvoorziening aanwezig zijn:- klasse 1 (ontplofbare stoffen en voorwerpen);- klasse 6.2 (infectueuze stoffen);- klasse 7 (radioactieve stoffen).

Toelichting:Onder aanverwante stoffen worden grondstoffen of chemicaliën verstaan, die niet onder het ADR vallen.

Deze aanverwante stoffen sluiten bijvoorbeeld qua verpakking en toepassingsgebied wel aan bij deopgeslagen gevaarlijke stoffen.De milieugevaarlijke stoffen van de klasse 9 betreffen onder meer de stoffen met UN-nummer 3077 en 3082.In bijlage 1 is een niet limitatieve lijst van CMR-stoffen opgenomen.Voor de opslag van stoffen behorende tot de klasse 2 wordt verwezen naar hoofdstuk 6 (gasflessen) enhoofdstuk 7 (spuitbussen) van deze richtlijn.Voor de opslag van stoffen behorende tot de klasse 5.2 tot een hoeveelheid van 150 kg wordt verwezen naarhoofdstuk 9 van deze richtlijn.Voor het verbod om stoffen van de klasse 6.2 op te slaan kan een uitzondering worden gemaakt als het gaatom infectueuze afvalstoffen.Een opslagvoorziening kan zowel inpandig als uitpandig zijn gesitueerd, en zowel bouwkundig als prefab zijnuitgevoerd.

3.1.2 Voorschrift 3.1.1 is niet van toepassing indien de in onderstaande tabel genoemde hoeveelheden nietworden overschreden. Het gaat om hoeveelheden per inrichting.

Tabel 4: Vrijstelling per ADR-klasse

Gevaar conform deklasse zonder

bijkomend gevaar**

Verpakkinggroep Ondergrens / vrijstelling*

Alle klassen en de CMRstoffen

I 1 kg

2 (Spuitbussen)(5A, 5C, 5O en 5F)

n.v.t. 50

Gasflessen n.v.t 115 liter waterinhoud 

3 II 253 III 50

4.1, 4.2, 4.3 505.1 505.2 506.1 508 2509 250

Totaal - 50voor klasse 8 en 9 : 250

*bij overschrijding is PGS 15 van toepassing. Voor verpakking die onder het regime van gelimiteerde

hoeveelheden (LQ) vallen (zie hoofdstuk 3.4 van het ADR) geldt een vrijstelling die twee keer zo hoog is alsin de tabel genoemd.

Page 11: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 11/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 11

** voor stoffen met een bijkomend gevaar is de laagste ondergrens/vrijstelling bepalendOpgemerkt wordt dat hoeveelheden van gevaarlijke stoffen die de voornoemde ondergrenzen nietoverschrijden wel verantwoord moeten worden opgeslagen. Dat wil zeggen dat opslag niet op de werkvloermag plaatsvinden tenzij het gaat om een hoeveelheid die als werkvoorraad kan worden aangeduid.

3.1.3 Onder een werkvoorraad gevaarlijke stoffen als genoemd in voorschrift 3.1.1 wordt verstaan de

voorraad gevaarlijke stoffen welke ten behoeve van de bedrijfsvoering/productie in eenproductieruimte/werkruimte of nabij een procesinstallatie of afvulinstallatie is opgesteld.De werkvoorraad moet strikt noodzakelijk zijn. De grootte ervan moet zijn afgestemd op het verbruik van ééndag of één batch, met een maximum van één week.Gevaarlijke stoffen die afwachting zijn van opslag ofafvoer vallen niet binnen de definitie van werkvoorraad.

Toelichting:Op een werkvoorraad kunnen wel andere eisen van toepassing zijn, zoals:

- de opslag van de werkvoorraad mag zich niet bevinden in een rijroute van vorkheftrucks of anderetransportmiddelen; indien één eenheid verpakking meer dan één week als werkvoorraad wordtgebruikt zijn het gebruik en de opgeslagen hoeveelheid werkvoorraad niet meer in proportie. In datgeval zal volstaan moeten worden met kleinere eenheden;

- );

- De gevaarlijke stoffen die ten behoeve van een werkvoorraad in een productie/werkruimte of nabijeen procesinstallatie aanwezig zijn, moeten worden bewaard in deugdelijke en gesloten verpakking,die bestand is tegen de betreffende gevaarlijke stof;

- Indien op de risico’s van de werkvoorraad geënte maatregelen en voorzieningen zijngetroffen (conform de bepalingen uit deze richtlijn, voor zover deze uitvoerbaar zijn buiten eenopslagvoorziening) is een permanente werkvoorraad in een productie/werkruimte of nabij eenprocesinstallatie toegestaan. De hoeveelheid bedraagt in dat geval maximaal één verpakking per tegebruiken stof plus indien noodzakelijk één reserveverpakking of de hoeveelheid benodigd voor éénbatch (productierun);

- Indien de werkvoorraad bestaat uit vloeibare gevaarlijke stoffen in een hoeveelheid van meer dan 50liter dan moet de verpakking zijn geplaatst boven een vloeistofdichte lekbak of een gelijkwaardigevoorziening. Hiervan kan worden afgeweken als (het betreffende deel van) de vloer van debetreffende productie/werkruimte vloeistofdicht is. Dit geldt niet voor brandbare vloeistoffen (waarvan

de verpakkingen voorzien zijn van etiket model nr. 3); daarvoor blijft een lekbak verplicht. Afhankelijkvan de risico's van de stof kunnen aanvullende maatregelen nodig zijn (bijv. afzuiging).

3.1.4 In een opslagvoorziening mogen, met uitzondering ten behoeve van monstername en ter bestrijding vaneen lekkage of calamiteit, geen aftap-, overtap- of ompakwerkzaamheden plaatsvinden.opslagvoorzieningOmpakwerkzaamheden mogen slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend.opslagvoorziening

3.1.5 Lege, ongereinigde verpakking moet worden opgeslagen overeenkomstig voorschrift 2.1.1.

3.2 Bouwkundige eisen aan een opslagvoorziening

Relatie met bouwregelgeving

De in hoofdstuk 3.2 genoemde bouwkundige eisen aan een opslagvoorziening voor gevaarlijke stoffen komenniet rechtstreeks uit het Bouwbesluit 2003. Er is wat filosofie, veiligheidsniveau en begrippen betreft welaansluiting gezocht bij het Bouwbesluit 2003. Dit is vergelijkbaar met wat in het Vuurwerkbesluit is gedaan. Dedoelstelling van het Bouwbesluit 2003 met betrekking tot het beperken van uitbreiding van brand(brandcompartimentering) zijn vergelijkbaar met de doelstelling van de in het kader van de Wet milieubeheerte stellen voorschriften aan de opslag van gevaarlijke stoffen: een brand in een ruimte waarin gevaarlijkestoffen zijn opgeslagen moet zoveel mogelijk beperkt blijven tot die ruimte, en een brand buiten zo’n ruimtezou zoveel mogelijk buiten die ruimte moeten worden gehouden. De in het Bouwbesluit 2003 opgenomenprestatievoorschriften voor ruimten waarin stoffen zijn opgeslagen als bedoeld in de Regeling bouwbesluit2003 zijn echter ontoereikend voor ruimten waarin stoffen zijn opgeslagen die behoren tot de klassen 2, 3, 4.1,4.2, 4.3, 5.1, 5.2 of 6.1 van het ADR of gevaarlijke stoffen welke als secundair gevaar het overeenkomstigegevaarsetiket van die klasse dragen. Dat een brandcompartiment dat is uitgevoerd overeenkomstig hetBouwbesluit 2003 niet toereikend is voor een gevaarlijke stof als bijvoorbeeld vuurwerk blijkt uit de

aanvullende bouwkundige eisen die het Vuurwerkbesluit stelt aan ruimten waarin vuurwerk wordt opgeslagen.Voor ruimten waarin stoffen van de genoemde klassen van het ADR zijn opgeslagen om het beoogde doel te

Page 12: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 12/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 12

bereiken zijn eveneens aanvullende bouwkundige voorzieningen noodzakelijk. Deze aanvullingen hebbenbetrekking op de uitvoering van constructies en materialen, maar zijn geformuleerd als prestatie-eisenwaaraan constructies en materialen zouden moeten voldoen. Dergelijke aanvullingen kunnen echter niet bijeen bouwvergunning worden voorgeschreven, maar moeten als voorschrift aan een milieuvergunning (ofander besluit, zoals een AMvB) worden verbonden. Voor de eenduidigheid is het noodzakelijk dat dezevoorzieningen zijn opgenomen in deze richtlijn voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15).

Filosofie bouwkundige brandveiligheidsvoorzieningenIn beginsel wordt een opslagruimte uitgevoerd als een brandcompartiment waarbij het noodzakelijk is dat deweerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (Wbdbo) tussen een ruimte waarin gevaarlijke stoffenworden opgeslagen en een andere ruimte (en andersom) ten minste 60 minuten bedraagt. Uitgangspunthierbij is dat de brandweer vervolgens binnen deze 60 minuten de brand onder controle heeft.

Uitvoering weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een opslagvoorzieningDe weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (Wbdbo) moet volgende het Bouwbesluit 2003 wordenbepaald overeenkomstig NEN 6068. Een brandcompartiment moet rondom (wanden, gevels en afdekking)dezelfde Wbdbo hebben. Het begrip weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag bevat twee aspecten:de weerstand tegen branddoorslag en de weerstand tegen brandoverslag. De weerstand tegen branddoorslagwordt praktisch gezien bereikt door brandwerende constructies. Voor de experimentele bepalingsmethode van

de brandwerendheid van bouwdelen wordt verwezen naar NEN 6069. Wanneer brandwerendescheidingsconstructies worden toegepast dient de draagconstructie waaraan de scheidingsconstructiebevestigd is dezelfde brandwerendheid te hebben, of dient een voorziening te worden getroffen dat hetbezwijken van een draagconstructie niet leidt tot het bezwijken van een scheidingsconstructie. De weerstandtegen brandoverslag wordt praktisch gezien bereikt door afstand tussen ruimten.

Er is op een aantal punten echter aanvullen nodig met betrekking tot de uitvoering van de weerstand tegenbranddoorslag en brandoverslag:

• De brandwerendheid als bedoeld in NEN 6069 wordt bepaald aan de hand van de standaard- ofgereduceerde brandkromme. Een brand van (zeer) (licht) ontvlambare vloeistoffen, zal zich andersgedragen dan deze gemodelleerde brand. Dit zou kunnen betekenen dat bij zo’n brand niet altijd degewenste tijdsduur van brandwerendheid van een scheidingsconstructie wordt behaald. Wanden en

afdekkingen van metselwerk, beton of cellenbeton worden wel geacht ruimschoots hieraan te voldoen. Ditnoodzaakt een aanvullend voorschrift met betrekking tot de uitvoering van brandwerende constructies.

• Binnen de reikwijdte van de NEN 6069 zou het mogelijk zijn om glazen puiconstructies toe te passen inwanden en afdekking van een opslagvoorziening. Glazen puiconstructies worden echter volgens NEN6069 niet op dezelfde criteria getest als wandconstructies (Uitleg TNO). Een belangrijk criterium waaraanglasconstructies niet hoeven te voldoen is het criterium ‘thermische isolatie betrokken op temperatuur’. Bijhet toepassen van brandwerende beglaasde puiconstructies zou dus niet de brandwerendheid wordenverkregen die met het voorschrift is beoogd. Hoewel van toepassing zou ook het criterium ‘thermischeisolatie betrokken op warmtestraling’ onvoldoende waarborgen bieden, daar als grenswaarde voor demaximale stralingsintensiteit 15 kW/m2 wordt aangehouden terwijl de grenswaarde van 10 kW/m2 bijopslag van gevaarlijke stoffen wordt gehanteerd. Met betrekking tot de Wbdbo moet daarom voor alleconstructies aan alle criteria van de NEN 6069, uitgave 1996 en NEN 6069/1A uitgave 2001 worden

voldaan.

• Om te voorkomen dat bij elke opslagvoorziening een ingewikkelde berekening moet worden gemaakt vande weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (NEN 6068), is een praktische richtlijn te hanterenmet betrekking tot de mate waarin de afstand tussen ruimten kan bijdragen aan de weerstand tegenbranddoorslag en brandoverslag:

o indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dattot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 5 meter bedraagt, enbinnen deze 5 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen of goederen en geenbrandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, de WBDBO van de opslagvoorziening ten minste30 minuten moet bedragen. De daarvoor noodzakelijke draagconstructie van deopslagvoorziening moet een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten;

Page 13: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 13/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 13

o indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dattot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 10 meter bedraagt, enbinnen deze 10 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen/goederen en geenbrandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, ten aanzien van de WBDBO van deopslagvoorziening en de brandwerendheid van de noodzakelijke draagconstructie geen eisvan toepassing is.

Hoewel er in sommige situaties door toepassing van deze praktijkrichtlijn niet letterlijk aan de norm NEN 6068wordt voldaan, wordt toch geacht in alle redelijkheid een voldoende weerstand tegen branddoorslag enbrandoverslag te zijn verkregen.

Uitvoering materialen

Het Bouwbesluit 2003 biedt met de verwijzing naar de NEN 6068 en de NEN 6069 de mogelijkheid datbrandwerende constructies worden opgebouwd uit brandbare materialen, zoals hout. Omdat dit voor deopslag van gevaarlijke stoffen niet intrinsiek veilig is, wordt voor de ruimten waarin gevaarlijke stoffen zijnopgeslagen als richtlijn voorgeschreven dat de bouwconstructies van onbrandbaar materiaal moeten zijnvervaardigd. Hierbij wordt bereikt dat bij een brand niet de bouwkundige voorzieningen van eenopslagvoorziening, maar uitsluitend de opgeslagen stoffen het risico vormen.

Het Bouwbesluit 2003 biedt voor sommige situaties de mogelijkheid dat een dak van een bouwwerk niet niet-brandgevaarlijk hoeft te worden uitgevoerd. Het is niet wenselijk dat dit voor opslagvoorzieningen vangevaarlijke stoffen ook zou mogen. Daarom wordt hier bij de opslag van gevaarlijke stoffen explicietvoorgeschreven dat het dak niet-brandgevaarlijk moet zijn uitgevoerd.

3.2.1 Voorschriften inpandige opslagvoorziening

3.2.1.1 Een inpandige opslagvoorziening moet een WBDBO van ten minste 60 minuten bezitten. Dedaarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moet een brandwerendheid vanten minste 60 minuten bezitten. Dit voorschrift is niet van toepassing indien uitsluitend gevaarlijkestoffen van klasse 8, verpakkingsgroep II of III, zonder bijkomend gevaar, of stoffen van de klasse 9zonder bijkomend gevaar, worden opgeslagen.

Toelichting:Een opslagvoorziening waarin genoemde gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen worden opgeslagen, wordt inbeginsel gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2003. Het bedoeldebrandcompartiment heeft rondom dezelfde WBDBO. Met betrekking tot de WBDBO moet voor alleconstructies aan alle criteria van de NEN 6069, uitgave 1996 en NEN 6069/1A uitgave 2001 worden voldaan.

3.2.1.2 In de inpandige opslagvoorziening mag ten hoogste 2.500 kg gevaarlijke stoffen of CMR-stoffenaanwezig zijn.Dit voorschrift is niet van toepassing indien uitsluitend gevaarlijke stoffen van klasse 8, verpakkingsgroep II ofIII, zonder bijkomend gevaar, of stoffen van de klasse 9 zonder bijkomend gevaar, worden opgeslagen.

Toelichting: zie toelichting 3.2.1.3

3.2.1.3 In afwijking van voorschrift 3.2.1.2 mag in een inpandige opslagvoorziening ten hoogste 10.000 kggevaarlijke stoffen of CMR-stoffen aanwezig zijn indien in de opslagvoorziening een brandmeldinstallatie metvolledige bewaking en doormelding naar de alarmcentrale van de overheidsbrandweer aanwezig is. Debrandmeldinstallatie moet voldoen aan NEN 2535, uitgave 1996 en NEN 2535/A1 uitgave 2002.

Toelichting: zie ook bijlage 7 voor ontwerpnormen van brandmeldinstallaties. Voor de duidelijkheid moet hierworden opgemerkt dat de beperkingen tot respectievelijk 2.500 kg (in voorschrift 3.2.1.2) en 10.000 kg geldenvoor inpandig gesitueerde opslagvoorzieningen die niet zijn uitgevoerd met voorzieningen als bedoeld inhoofdstuk (opslagvoorzieningen groter dan 10.000 kg).

3.2.1.4 Indien in een inpandige opslagvoorziening meer dan 150 kg of liter gevaarlijke stoffen of CMR-stoffenworden opgeslagen, mag de inpandige opslagvoorziening niet op een verdieping van een gebouw zijn

gesitueerd.

Page 14: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 14/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 14

Dit voorschrift is niet van toepassing indien uitsluitend gevaarlijke stoffen van klasse 8, verpakkingsgroep II ofIII, zonder bijkomend gevaar, of stoffen van de klasse 9 zonder bijkomend gevaar, worden opgeslagen.

Toelichting:Conform voorschrift 3.2.1.1 moeten ook deze beperkte hoeveelheden in een constructief zelfstandigbrandcompartiment met een WBDBO van ten minste 60 minuten worden opgeslagen.

Een opslagvoorziening mag niet in een kelder van een gebouw zijn gesitueerd.3.2.1.5Op een verdieping vaneen gebouw mag per 200 m2 vloeroppervlakte van een werkruimte of per brandcompartiment met eenWBDBO van ten minste 60 minuten ten hoogste 300 kg of l gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen, verdeeld inminimaal twee opslagvoorzieningen worden opgeslagen.Dit voorschrift is niet van toepassing indien uitsluitend gevaarlijke stoffen van klasse 8, verpakkingsgroep II ofIII, zonder bijkomend gevaar, of stoffen van de klasse 9 zonder bijkomend gevaar, worden opgeslagen.

3.2.1.6 In afwijking van voorschrift 3.2.1.5 mag ten hoogste 600 kg of liter gevaarlijke stoffen of CMR-stoffenper 200m2 vloeroppervlakte van een werkruimte of per brandcompartiment met een WBDBO van ten minste60 minuten worden opgeslagen, indien deze opslag plaatsvindt in opslagvoorzieningen met een WBDBO vanten minste 90 minuten.

3.2.1.7 Een opslagvoorziening mag niet in een vluchtroute zijn gelegen en mag het vluchten niet belemmeren

3.2.2 Voorschriften uitpandige opslagvoorziening

3.2.2.1 Een uitpandige opslagvoorziening moet een WBDBO van ten minste 60 minuten bezitten. Dedaarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moet een brandwerendheid vanten minste 60 minuten bezitten. In afwijking hiervan geldt dat:- indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een anderbouwwerk dat tot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 5 meter bedraagt,en binnen deze 5 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen of goederen en geenbrandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, de WBDBO van de opslagvoorziening ten minste 30minuten moet bedragen. De daarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moeteen brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten;- indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dat tot de

inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 10 meter bedraagt, en binnen deze 10meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen/goederen en geen brandgevaarlijke activiteitenplaatsvinden, ten aanzien van de WBDBO van de opslagvoorziening en de brandwerendheid van denoodzakelijke draagconstructie geen eis van toepassing is.Dit voorschrift is niet van toepassing indien uitsluitend gevaarlijke stoffen van klasse 8,verpakkingsgroep II of III, zonder bijkomend gevaar, of stoffen van de klasse 9 zonder bijkomendgevaar, worden opgeslagen.

Toelichting:Een opslagvoorziening wordt in beginsel gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in hetBouwbesluit 2003. Het compartiment bezit rondom dezelfde WBDBO.

3.2.2.2 De constructie van een opslagvoorziening moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal.

3.2.2.3 Het dak van een opslagvoorziening mag niet van brandgevaarlijk materiaal vervaardigd zijn.

3.2.3 Voorschriften voor situaties waarin een opslagvoorziening grenst aan een ander brandcompartiment

3.2.3.1 De WBDBO van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimtewaardoor een van rook en van brand gevrijwaarde vluchtroute voert, en een niet beslotenveiligheidstrappenhuis mag niet lager zijn dan 60 minuten.

Toelichting:Dit voorschrift geldt zowel voor inpandige opslagvoorzieningen als voor uitpandige opslagvoorzieningen. Eenopslagvoorziening wordt gezien als een brandcompartiment. Dit houdt in dat het brandcompartiment eenWBDBO van ten minste 60 minuten bezit en dat de draagconstructie van dit compartiment minimaal 60

minuten brandwerend is uitgevoerd. Tussen de geschakelde loodsen moeten voorzieningen aanwezig zijn die

Page 15: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 15/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 15

ervoor zorgen dat het falen van het ene brandcompartiment niet mag leiden tot het bezwijken van dedraagconstructie van het andere brandcompartiment.

3.2.4 Algemeen

3.2.4.1 Indien in een opslagvoorziening een automatisch brandbeveiligingsinstallatie aanwezig is, kan het

bevoegde gezag, al dan niet op advies van de brandweer, afwijken van de voorschriften in hoofdstuk 2.2indien de locale situatie, de informatie van een risico-inventarisatie of de voorschriften van ontwerpnorm vaneen brandbeveiligingsinstallatie daar aanleiding toegeven.

3.2.4.2 Indien in een voorschrift is bepaald dat een constructie met een WBDBO of brandwerendheid moetzijn uitgevoerd, mogen toegangsdeuren, vluchtdeuren, ramen, ventilatieopeningen of rookluiken geenafbreuk doen aan de vereiste WBDBO of brandwerendheid. 

3.2.4.3 Indien in een voorschrift is bepaald dat een constructie met een WBDBO moet zijn uitgevoerd, moeteen in deze constructie aangebrachte deur zelfsluitend zijn uitgevoerd. Een dergelijke deur maguitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval vanbrand de deur automatisch laat sluiten.

3.3 Kwaliteit vloeren

3.3.1 Binnen een opslagvoorziening moeten bodembeschermde voorzieningen en maatregelen zijn getroffendie in combinatie leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico (A) conform de Nederlandse RichtlijnBodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB).In de vloer van een opslagvoorziening mogen zich geen openingen bevinden die in directe verbinding staan ofkunnen worden gebracht met een riolering of met het oppervlaktewater. 

Toelichting:Het verwaarloosbaar bodemrisico, vastgesteld zoals omschreven in de tabellen 3.3 en/of 3.4 van debodemrisicochecklist van de NRB (deel A3), dient gerealiseerd te worden door middel van:a) een vloeistofdichte vloer, voorzien van een verklaring vloeistofdichte voorziening op grond van de

CUR/PBV-aanbeveling 44, met de daarbij behorende bedrijfsinterne inspecties, of;

b) indien gebruikt gemaakt wordt van speciale emballage, een kerende vloer en/of lekbak met de daarbijbehorende maatregelen. Maatregelen bestaan uit toezicht en incidentenmanagement zoals gesteld inde NRB. Verwaarloosbaar bodemrisico wordt alleen bereikt als naast het gebruik en in stand houdenvan goede voorzieningen (inspectie, onderhoud, reparatie), invulling wordt gegeven aan het toezichten het incidentenmanagement. Incidentenmanagement bestaat uit faciliteiten en personeel, waarbijmen bijvoorbeeld moet denken aan absorptiemiddelen, opleiding en instructies. Met behulp van deelB3 van de NRB kan incidentenmanagement nader ingevuld worden. 

3.3.2 Indien een vloer vloeistofdicht is uitgevoerd, moet voor deze vloer een geldige, door een deskundiginspecteur afgegeven PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening aanwezig zijn.Toelichting: Een deskundig inspecteur beoordeelt de vloer of voorziening aan de hand van CUR/PBV-aanbeveling 44. Bij goedkeuring wordt een PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening afgegeven.

3.3.3 Indien een vloer vloeistofkerend is uitgevoerd, moet de vloer periodiek visueel worden geïnspecteerd enmoet het opruimen van gelekte of gemorste stoffen zijn gewaarborgd. Hiertoe moet binnen de inrichting eenprocedure incidentenmanagement aanwezig zijn.

Toelichting:De procedure incidentenmanagement moet geschikt zijn het om ingrijpen bij incidenten bij allevloeistofkerende vloeren en vloeistofdichte lekbakken die binnen de inrichting aanwezig zijn mogelijk temaken. Aandacht moet zijn besteed aan instructies voor het personeel, aanwezigheid vanabsorptiematerialen (op welke locaties binnen de inrichting aanwezig), overzicht van uitgevoerde en uit tevoeren periodieke visuele inspecties, en de te treffen handelingen indien een vloer niet meer vloeistofkerendof een lekbak niet meer vloeistofdicht is.

Page 16: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 16/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 16

3.4 Kwaliteit stellingen

3.4.1 Een stelling voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen moet bestand zijn tegen de opgeslagengevaarlijke stoffen en stabiel zijn. Een stelling mag niet zwaarder worden belast dan waarvoor de stellingontworpen is. De geschiktheid van een stelling moet kunnen worden aangetoond.Bij het gebruik van een stelling moet rekening gehouden worden met de risico's van de gevaarlijke stof, zowel

qua klasse als verpakkingsgroep.Toelichting:Verkeerd ontwerp, montage of gebruik van stellingen kan tot incidenten of calamiteiten met gevaarlijke stoffenleiden.De praktijkrichtlijn NPR 5054 (ontwerp 2003) “palletstellingen – bediening door magazijntrucks – verklaringvan toegestaan gebruik” is een leidraad bij het specificeren van de wijze van toegelaten gebruik van doormagazijntrucks bediende palletstellingen. De praktijkrichtlijn kan tevens worden gebruikt als leidraad bij hetvastleggen van projectgebonden randvoorwaarden voor zowel de constructie of het ontwerp als demaatvoering van palletstellingen die door magazijntrucks worden bediend.Daarnaast zijn in de norm NEN 5051 (1982) ”Magazijnstellingen – aanschafgegevens – montage en gebruik – door de besteller te verstrekken ontwerpgegevens en bepalingen voor montage en gebruik” gegevensopgenomen voor het ontwerpen, de bouw en het veilig gebruik van magazijnstellingen.

De geschiktheid van een stelling kan dus worden aangetoond door de ontwerpuitgangspunten van eenstelling eenduidig en schriftelijk zijn vast te leggen in een “Verklaring van toegestaan gebruik”. Deze“Verklaring van toegestaan gebruik” moet zijn opgesteld overeenkomstig de NPR 5054 en hoofdstuk 3 van deNEN 5051. Voor wat betreft het gebruik van pallet- of inrijstellingen moet de “Verklaring van toegestaangebruik” tevens opgesteld zijn overeenkomstig de RVHM 1995. In geval van specifieke, stellingfabrikaatafhankelijke gebruiksvoorwaarden, moeten deze aanvullend in de “Verklaring van toegestaan gebruik” zijnopgenomen. Deze “Verklaring van toegestaan gebruik” moet in ieder geval door de stellingleverancier zijnondertekend. Stellingen moeten vervolgens ook gebruikt worden overeenkomstig de “Verklaring vantoegestaan gebruik”.

3.4.2 Een stelling moet tegen aanrijden zijn beveiligd.

3.4.3 Indien tijdens het gebruik van een stelling een stellingonderdeel blijvend is vervormd, moetenonmiddellijk passende maatregelen worden genomen. Alvorens het stellingonderdeel opnieuw in gebruikwordt genomen moeten beschadigde onderdelen moeten worden vervangen of gerepareerd.

Toelichting :Voorbeeld van een passende maatregel: indien een ligger is beschadigd, moet deze onmiddellijk vrij wordengemaakt van opslag. Indien een staander is beschadigd, moeten de liggers aan weerszijde van de staanderonmiddellijk vrij van opslag worden gemaakt.

3.4.4 De stellingconstructie moet ten minste jaarlijks visueel op doelmatigheid, juist gebruik en eventuelebeschadigingen worden geïnspecteerd. De resultaten van de inspectie moeten worden geregistreerd.

Toelichting:

De inspectie kan zowel door een intern verantwoordelijke worden uitgevoerd als door een stellingleverancier.

3.4.5 Indien opslag van stoffen uit de klasse 5.1 (of stoffen die het model etiket nr. 5.1 dragen) plaatsvindt,moeten de stellingen zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal.

3.4.6 De regels met betrekking tot gescheiden opslag uit paragraaf 2.9 zijn eveneens van toepassing op deopslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een stelling.

Toelichting: Met dit voorschrift wordt beoogd dat ook in verticale zin opslag van onverenigbare combinatiesmoet worden voorkomen. Dus stoffen die met elkaar kunnen reageren mogen niet boven elkaar in stellingenzijn geplaatst.

3.5 Bliksembeveiliging

Page 17: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 17/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 17

3.5.1 Indien het dak of de constructie van een opslagvoorziening is vervaardigd van metaal en in deopslagvoorziening brandbare stoffen worden opgeslagen dan moet de opslagvoorziening zijn geaard conformNEN 1010 of zijn voorzien van een bliksembeveiligingsinstallatie conform NEN 1014.

3.6 Explosieveiligheid

Sinds 1 juli 2003 is paragraaf 2a Explosieve atmosferen met daarin de artikelen 3.5a tot en met 3.5f in hetArbeidsomstandighedenbesluit van kracht. Hierdoor is de Europese richtlijn 1999/92/EG, betreffendeminimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid vanwerknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (ook ATEX 137 genoemd), in deNederlandse wetgeving opgenomen. Gevolg van de nieuwe artikelen is, dat bedrijven uiterlijk op 1 juli 2006ten aanzien van de gevaren in verband met explosierisico’s een gestructureerd en goed onderbouwd beleidmoeten voeren met bijbehorende maatregelen.Nieuwe opslagvoorzieningen moeten per 1 juli 2003 voldoen aan de genoemde regelgeving. Het onderwerpexplosieveiligheid is verder uitgewerkt in bijlage 2.

3.7 Ventilatie

3.7.1 Een opslagvoorziening moet doelmatig zijn geventileerd. Afvoer van ventilatielucht moet op de

buitenlucht plaatsvinden. Indien natuurlijke ventilatie op de buitenlucht aanwezig is, moetenventilatieopeningen diametraal zijn aangebracht. Met de ventilatie moet een continu ventilatievoud tussen 1en 4 worden gerealiseerd, afhankelijk van de gevaarsaspecten van de opgeslagen stoffen.Indien een ventilatieopening is aangebracht in een bouwkundige constructie waaraan op basis van paragraaf3.2 van deze richtlijn eisen m.b.t. WBDBO of brandwerendheid zijn gesteld, moeten vlamkerende roosterszijn aangebracht en mag door het aanbrengen van de ventilatie geen afbreuk worden gedaan aan deWBDBO van de opslagvoorziening. Dit voorschrift is niet van toepassing op een losse kast(brandveiligheidsopslagkast).

Toelichting:In de norm voor losse kasten (NEN-EN 14470-1) zijn eisen m.b.t. ventilatie opgenomen.  Ventilatie heeft ten doel te voorkomen dat door een lekkage anders dan ten gevolge van een calamiteit, eenexplosief damp/luchtmengsel ontstaat (zie NPR 7910). Tevens heeft ventilatie ten doel een schadelijke of

hinderlijke damp af te voeren. Zoneklassen en zoneafmetingen worden mede bepaald door ventilatieontwerp.Voor gekoelde of verwarmde opslag kan afgeweken worden van de ventilatie-eisen mits er beveiligingenworden aangebracht (te denken valt aan detectieapparatuur).Indien een rookluik (rook- en warmteafvoer) zodanig is geïnstalleerd dat deze onder normaleomstandigheden is geopend, kan een rookluik worden gezien als een ventilatiekanaal. Afhankelijk van deaard van de opgeslagen stoffen en de inrichting van de ruimte wordt een één- tot viervoudige verversing vande ruimte per uur gehanteerd. Bij bijvoorbeeld poedervormige stoffen dient een ventilatievoud van minimaaléén en bij (licht) ontvlambare vloeistoffen en bij snel verdampende toxische stoffen dient een ventilatievoudvan minimaal vier gehanteerd te worden. Een dergelijk ventilatievoud is in ieder geval te bereiken met behulpvan mechanische ventilatie.Bij bepaalde brandbeveiligingsinstallaties worden eisen gesteld aan de uitvoering van ventilatiekanalen. Hierzal in het betreffende PvE of BDB aandacht aan moeten worden besteed.

3.8 Voorkomen van verontreinigd hemelwater

3.8.1 Een in de buitenlucht gesitueerde opslagvoorziening moet zodanig zijn geconstrueerd dat hemelwaterniet op de vloer van de opslagvoorziening kan geraken dan wel dat hemelwater regelmatig van de vloer kanworden verwijderd.

Toelichting:

Het doel van dit voorschrift is beheersing van het, potentieel vervuilde, regenwater. Dit kan door middel vaneen afdak worden gerealiseerd, maar ook op andere wijze (opvang, afvoer, controle, lozing/behandeling).

3.9 Productopvang

3.9.1 Een opslagvoorziening moet zodanig zijn geconstrueerd dat gelekte of gemorste gevaarlijke vloeistofredelijkerwijs niet uit de voorziening kan stromen. Daartoe moet de opslagvoorziening een opvangcapaciteit

Page 18: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 18/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 18

hebben van ten minste 110% van de inhoud van de grootste emballage, doch (als dat méér is) ten minste10% van de inhoud van de totale emballage De opvangvoorziening moet voldoende bestand zijn tegen deopgeslagen stoffen. In de opvangvoorziening mogen zich geen openingen bevinden die in rechtstreekseverbinding staan met de riolering.

Toelichting: De opvangcapaciteit geldt alleen voor vloeistoffen. Lege emballage telt daarbij niet mee.

Voor opslaghoeveelheden groter dan 10 ton gelden andere bepalingen (zie hoofdstuk 3).3.10 Brandveiligheidsopslagkasten

3.10.1 Een brandveiligheidsopslagkast waarvan het eerste gebruik heeft plaatsgevonden na 1 mei 2004 moetaan NEN-EN-14470-1 voldoen. Een brandveiligheidsopslagkast waarvan het eerste gebruik dateert van vóórdie datum moet ten minste voldoen aan NEN 2678.

Toelichting:De norm NEN-EN-14470-1 kent 4 categorieën van brandwerendheid, te weten 15, 30, 60 en 90 minuten. Deinvoering van deze vier veiligheidsklassen geeft de gebruikers en het bevoegd gezag een zekere mate vanflexibiliteit. Afhankelijk van de toepassing van een brandveiligheidsopslagkast moet gekozen worden voor eenbepaalde veiligheidsklasse ( F15, F30, F60 of F90). In bijlage 5 is ingegaan op de verschillende eisen die bij

de betreffende veiligheidsklassen behoren.

3.10.2Binnen de inrichting moet voor de brandveiligheidsopslagkast een productcertificaat aanwezig zijn, waaruitblijkt dat de brandveiligheidsopslagkast voldoet aan de norm als bedoeld in voorschrift 3.2.1.

Toelichting: Met de brandveiligheidsopslagkast moet een testrapport (productcertificaat) worden afgegeven.Dit testrapport moet zijn opgemaakt door een daartoe geaccrediteerde certificatie-instelling, waaruit blijkt debrandveiligheidsopslagkast voldoet aan de betreffende norm.

3.11 Verpakking en etikettering

3.11.1 De verpakking van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen moet zodanig

zijn dat:- niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen;- het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel

met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen;- de verpakking tegen normale behandeling bestand is.Aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan indien de gevaarlijke stoffen zijn verpakt conform debepalingen van de Verenigde Naties zoals verwoord in de "Recommandations on the Transport ofDangerous Goods" (Oranje Boek).

Toelichting:Over het algemeen bevinden gevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening zich in de zogenaamdeUN-gekeurde verpakking. De meeste consumentenomverpakkingen zijn LQ (limited quantities) enzijn daarom niet verpakt in UN-gekeurde verpakkingen.

Breekbare verpakking moet in een opslagvoorziening bij voorkeur conform de vervoersregelgevingopgeslagen worden als samengestelde verpakking (zie ADR art. 1.2.1 en 4.1.1.5).

3.11.2 De etikettering van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen moet zodanigzijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen.

Toelichting:Conform de UN-regelgeving, respectievelijk ADR (hoofdstuk 5.2) moet elke colli (buitenverpakking)voor het vervoer zijn voorzien van een gevarenetiket, de kenmerking middels het UN-nummer of deaanduiding "LQ". Bij LQ moet het UN-nummer op het etiket staan, tenzij het een samengesteldeverpakking is.Tevens moeten gebruiksverpakkingen zijn voorzien van gevaaraanduidingen op grond van de Wms.Dit geldt uiteraard niet voor afvalstoffen.

Page 19: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 19/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 19 

3.12 Onverenigbare combinaties

3.12.1 Gevaarlijke stoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterkeverhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger ofbrandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten,moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen.

Toelichting:Het doel van het gescheiden opslaan van gevaarlijke stoffen is dat bij het vrijkomen van de stof uit deverpakking voorkomen wordt dat door de vrijgekomen stof geen grotere (vervolg) effect ontstaat danop grond van de eigenschappen van de betreffende stof verwacht kan worden.In bijlage 3 is weergegeven hoe in praktische zin deze doelstelling kan worden gerealiseerd.

3.13 Gebruik opslagvoorziening

3.13.1 Indien verpakte gevaarlijke stoffen gestapeld worden opgeslagen, moet de verpakking opveilige wijze gestapeld zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de sterkte van de verpakking.

3.13.2 Er mogen niet meer dan drie pallets met verpakte gevaarlijke stoffen op elkaar worden

gestapeld.

3.13.3 Gevaarlijke stoffen behorende tot de klasse 3, verpakkingsgroep I of II, mogen niet hoger dande derde etage van een stelling worden geplaatst.

Toelichting: Indien in het voor de brandbeveiligingsinstallatie opgestelde PvE een andere maximalehoogte is vastgesteld, dan is die bepalend.

3.13.4 Breekbare (glazen) enkelvoudige verpakking mag niet worden gestapeld.

3.13.5 Breekbare (glazen) enkelvoudige verpakking die bestemd is voor direct gebruik mag niethogen dan 1,2 meter zijn geplaatst.

3.13.6 In een opslagvoorziening mogen geen gemotoriseerde transportmiddelen aanwezig zijn,anders dan ten behoeve van en slechts gedurende de tijd van het laden en lossen.

3.13.7 De opslagvoorziening moet regelmatig worden gecontroleerd op lekkages of beschadigingvan de aanwezige emballage.

3.14 Incidenten met gemorste gevaarlijke stoffen

3.14.1 Gemorste of gelekte gevaarlijke stoffen die in een opslagvoorziening zijn vrijgekomen moetenzo snel mogelijk worden opgeruimd. Daartoe moeten in of nabij de opslagvoorziening materialenaanwezig zijn om deze stoffen te immobiliseren, te neutraliseren of te absorberen. De aard enhoeveelheid van deze materialen moeten zijn afgestemd op de aard en hoeveelheid van deopgeslagen gevaarlijke stoffen, en de grootte van de aanwezige verpakkingen.

Toelichting: Uit de RIE moet blijken welke middelen in de inrichting aanwezig moeten zijn.

3.14.2 Indien aan emballage lekkage ontstaat, moet deze lekkage onmiddellijk worden verholpen,bijvoorbeeld door lekkende vaten in overmaatse vaten te plaatsen. Bij lekkage moetvoorkomen worden dat vloeistoffen of vaste stoffen in de bodem dringen of zich hieroververspreiden, giftige of explosieve gassen en dampen zich verspreiden of ontwikkelen enstankstoffen zich verspreiden of ontwikkelen.

3.14.3 Op een duidelijk zichtbare plaats bij de toegang tot de inrichting moet een duidelijkleesbare instructie zijn aangebracht over de te nemen maatregelen in het geval vancalamiteiten. Deze instructie moet ten minste de namen, telefoonnummers en faxnummersbevatten van instanties en personen waarmee in het geval van calamiteiten contact moet

worden opgenomen. De instructie moet zijn uitgereikt aan het personeel.

Page 20: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 20/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 20 

3.14.4 In de inrichting moeten een informatiesysteem of naslagwerken aanwezig zijn, dierecente informatie verschaffen over:

- de eigenschappen van gevaarlijke stoffen;- het bestrijden van de gevolgen van onregelmatigheden met gevaarlijke stoffen.

Toelichting: Handboeken, zoals het Chemiekaartenboek en het Handboek gevaarlijke

stoffen kunnen hiervoor worden gebruikt alsmede de veiligheidsinformatiebladen van deafzonderlijke stoffen.

3.15 Rook- en vuurverbod, blustoestellen

3.15.1 Binnen een opslagvoorziening en tevens binnen een afstand van 2 m daarbuiten mag nietworden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de opslagvoorzieningmoet op daartoe geschikte plaatsen met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstigNEN 3011 zijn aangebracht.

3.15.2 Voor elke 200 m2 vloeroppervlakte van een opslagvoorziening moet ten minste één draagbaarblustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg of liter blusstof. Het blustoestel moettegen weersinvloeden zijn beschermd. De keuze van het type blustoestel moet zodanig zijn dat deze

geschikt is om een beginnende brand van de opgeslagen stoffen te blussen. 

3.16 Veiligheidsignalering, veiligheidsinformatiebladen, instructies

3.16.1 Bij de opslag van gevaarlijke stoffen, alsmede aan de buitenzijde van een opslagvoorziening,moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, welke het gevaarvan de opgeslagen gevaarlijke stoffen aanduiden. Op daartoe geschikte plaatsen moeten debetreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht:a. Voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram "ontvlambare stoffenof hoge temperatuur",b. Voor wat betreft de opslag van bijtende stoffen het pictogram "bijtende stoffen",c. Voor wat betreft de opslag van giftige stoffen het pictogram "giftige stoffen".d. Voor wat betreft de opslag van oxiderende stoffen het pictogram " oxiderende stoffen". 

Bij alle opslagvoorzieningen moet het verbodsbord "vuur, open vlam en roken verboden" zijnaangebracht.

Toelichting: De gevarensymbolen moeten zijn uitgevoerd conform de regels gesteld in deArbeidsomstandighedenregeling. In bijlage 4 zijn voorbeelden van de voor de veiligheidssignaleringte gebruiken gevaarsymbolen weergegeven.

3.16.2 Binnen de inrichting moeten veiligheidsinformatiebladen (VIB’s) van de opgeslagen gevaarlijkestoffen beschikbaar zijn. De VIB’s moeten voldoen aan EG-richtlijn 91/155/EEG. Dit voorschrift geldtniet voor gevaarlijke afvalstoffen.

Toelichting: Veiligheidsinformatiebladen mogen ook digitaal in de inrichting beschikbaar zijn.

3.16.3 Ten behoeve van de werknemers moet de bedrijfsleiding per gevaarlijke stof of per klassegevaarlijke stof instructies opstellen in de vorm van een werkplekinstructiekaart (WIK) of eengevarenkaart. De instructie moet een overzicht geven van de te verwachten risico's en de te nemennoodmaatregelen bij een incident met een gevaarlijke stof. De instructies moeten op de werkplekaanwezig zijn en toegankelijk voor de medewerkers. Bij introductie/opslag van een nieuwe gevaarlijkestof of een nieuwe klasse gevaarlijke stoffen moet door de bedrijfsleiding voorlichting gegevenworden over risico’s van de gevaarlijke stof.

Toelichting:De instructies kunnen ook per productgroep worden opgesteld indien veel verschillende soortengevaarlijke stoffen worden opgeslagen. De gegevens t.b.v. de werkplekinstructiekaart kunnen wordenontleend aan de veiligheidsbladen van een stof.

Page 21: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 21/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 21 

3.17 Vakbekwaamheid

3.17.1 Indien in een inrichting meer dan 2.500 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, moet tijdenshet verrichten van werkzaamheden met gevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening een door hetbedrijf aangestelde deskundige in de inrichting aanwezig zijn, met voldoende vakbekwaamheid ophet gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke

stoffen. Informatie over de vakbekwaamheid van de deskundige moet binnen de inrichting aanwezigzijn.

Toelichting:De vakbekwaamheid van de deskundige moet aantoonbaar zijn, bijvoorbeeld aan de hand vangevolgde relevante opleidingen of certificaten. In de RIE moet hier aandacht aan zijn besteed. Voorbepaalde stoffen of categorieën van inrichtingen kan een andere ondergrens worden gehanteerd. Zowordt in het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer geen minimale hoeveelheid genoemdvoor het van toepassing zijn van de vakbekwaamheidseis. Achtergrond is dat in dergelijke bedrijvenintensieve handelingen met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De hoeveelheid is dan van minderbelang voor de noodzakelijke vakbekwaamheid.

3.18 Journaal en registratie

3.18.1 Indien in een inrichting meer dan 2.500 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, moet vande opslag van gevaarlijke stoffen die in de inrichting aanwezig zijn een actueel journaal wordenbijgehouden.. Het journaal moet gedagtekend zijn. Het journaal moet in de inrichting op een plaatster inzage liggen, die direct toegankelijk is voor hulpverlenende diensten. Het journaal moet tenminste de volgende onderdelen bevatten:

- de naam en de klasse van de stof zoals vermeld in het ADR of de IMDG code;- de hoeveelheid van de stof;- de verpakkingsgroep (indien toegewezen);

- het UN-nummer van de stof als mede de modelnummers van de gevaarsetiket(en) volgensart. 5.2 van ADR;

CMR-stoffen moeten in het journaal zijn opgenomen met hun chemische naam, de classificatie "C","M" of "R" en de betreffende categorie 1 of 2.

Het journaal moet tevens een actuele tekening bevatten waarop het volgende is aangegeven:- de lay-out van de inrichting;- de plaats van de gebouwen en de te onderscheiden activiteiten;- de plaats waar de gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen;- een noordpijl.Het journaal moet zijn voorzien van een instructie met de namen en telefoonnummers van personenwaarmee hulpverlenende diensten in het geval van een calamiteit contact kunnen opnemen.

Toelichting:- Indien in de inrichting tankcontainers aanwezig zijn moeten deze ook in het journaal worden

vermeld.- In overleg met de lokale brandweer kan voor een andere vorm van het journaal worden

gekozen.- Inrichtingen die onder Brzo 1999 vallen en VR-plichtig zijn, hebben al de verplichting om een

stoffenlijst bij te houden. Het advies is om in de Wm-vergunning hierbij aan te sluiten en geenseparaat journaal te verlangen.

- De verplichting een journaal bij te houden geldt vanaf een hoeveelheid van 2.500 kggevaarlijke stoffen per inrichting. Het kan echter wenselijk zijn om ook bij kleinereopslaghoeveelheden een journaal voor te schrijven, bijvoorbeeld als er opslag plaatsvindtvan bijvoorbeeld zeer toxische stoffen of de inrichting in de nabijheid ligt van kwetsbarebestemmingen of oppervlaktewater;

- Door de modelnummers van een gevaarsetiket volgens art. 5.2 van ADR in het journaal op tenemen zijn alle gevaren van een stof bekend;

- (bv een klasse 3 met bijgevaar 6.1, dan moet vermeldt worden 3 + 6.1);- Indien ADR-klasse, UN-nummer, verpakkingsgroep en hoeveelheid van de opgeslagen

gevaarlijke stoffen niet frequent wijzigen (niet vervoergebonden inrichting) kan eventueelworden volstaan met een eenmalige lijst van de maximale opslag (bijvoorbeeld het

Page 22: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 22/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 22 

gevaarlijke stoffen-overzicht uit de Wm-aanvraag), de soort gevaarlijke stof en de plaats vanopslag (bijvoorbeeld een tekening). Indien in een opslagvoorziening stoffen qua soort enhoeveelheid dagelijks drastisch wijzigen, moet het journaal dagelijks worden geactualiseerd.

- Indien een actueel intern noodplan aanwezig en beschikbaar is voor hulpverlenendediensten, is het niet nodig om een tekening en persoonsgegevens in het logboek op tenemen.

3.19 Intern noodplan

3.19.1 In de inrichting moet een actueel intern noodplan aanwezig zijn, waarin de getroffenorganisatorische en technische maatregelen ter voorkoming van een redelijkerwijs te verwachtenongeval of incident zijn omschreven. In het Noodplan moet onder andere een lijst mettelefoonnummers opgenomen zijn voor gebruik bij incidenten. Het noodplan moet zijn goedgekeurddoor het bevoegd gezag

3.19.2 Ten minste éénmaal per jaar moet het interne noodplan worden geëvalueerd, beproefd enzonodig gewijzigd. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met veranderingen die zich in deinrichting hebben voorgedaan, en met nieuwe kennis en inzichten.

Toelichting:Indien een intern noodplan als bedoeld in artikel 22 van het Brzo’99 is opgesteld, wordt aan ditvoorschrift voldaan.

3.20 Toegankelijkheid voor onbevoegden

3.20.1 Een open opslagvoorziening mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden.Hieraan is voldaan als het terrein als geheel afdoende is afgeschermd door muren (gebouwen),hekken, sloten van voldoende breedte en dergelijke.Indien dit niet het geval is moet het toegankelijke deel van de opslagvoorziening zijn afgeschermddoor een vast en ten minste 1,8 m hoog hek- of gaaswerk van onbrandbaar materiaal met tenminste2 toegangdeuren.

3.21 Toegangsdeuren en vluchtwegen3.21.1 Een toegangsdeur tot een opslagvoorziening moet van buitenaf met een slot en sleutel of opeen andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel kunnen wordengeopend. Een toegangsdeur moet behalve tijdens het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffenzijn afgesloten, tenzij de toegangsdeur verbinding geeft met een aanmaak-, verwerkings- ofverkoopruimte. Een toegangsdeur die tevens dient als nooduitgang moet naar buiten opendraaien.Vluchtwegen en nooduitgangen, evenals het buiten de opslagvoorziening gelegen aansluitendeterrein, moeten vrij zijn van obstakels.Doelmatige maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat een werknemer,indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zichsnel via de kortst mogelijke weg in veiligheid kan stellen.Een opslagvoorziening moet met ten minste twee toegangsdeuren, die zoveel als mogelijk integenoverstelde zijden zijn gesitueerd, bereikbaar zijn. Indien in een opslagvoorziening de afstand van

het verst gelegen punt minder bedraagt dan 15 m, kan met één deur worden volstaan.Draai- en schuifdeuren gelden niet als nooduitgang.

Toelichting:In het Bouwbesluit zijn (bouwkundige) eisen m.b.t. vluchtwegen en nooduitgangen opgenomen.

3.22 Noodverlichting

3.22.1 Een betreedbare opslagvoorziening moet zijn voorzien van adequate noodverlichting envluchtwegverlichting.

3.23 Verwarming

3.23.1 Indien verwarming plaatsvindt, moet dit door middel van een centrale verwarmingsinstallatie ofverwarmingstoestellen waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden

Page 23: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 23/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 23 

gebracht met de opslagvoorziening en waarvan de delen, die in direct contact staan met deze plaatsgeen hogere oppervlaktetemperatuur hebben 250 °C, en waarbij aanraking van de opgeslagen stoffenmet deze delen is uitgesloten of door een verwarmingstoestel dat voldoet aan NEN 1078 en aan NPR3378-23 (nl).

3.24 Nooddouche en oogspoelvoorziening

3.24.1 In of nabij een betreedbare opslagvoorziening moet een nooddouche en eenoogspoelvoorziening aanwezig zijn die te allen tijde goed bereikbaar zijn.Een nooddouche moet zijn aangesloten op het waterleidingnet en voldoende capaciteit hebben.Een oogspoelvoorziening moet:- voldoende snel bereikbaar zijn in geval van een ongeval;- eenvoudig bedienbaar zijn;- zodanig zijn uitgevoerd dat zonodig beide ogen voldoende lang gespoeld kunnen worden;- zodanig zijn uitgevoerd dat indien de ogen worden gespoeld, deze wel snel worden gereinigd, maarniet worden beschadigd.

Toelichting:De richtwaarde voor de capaciteit van een nooddouche is 80 l/min.

Voor het realiseren van een oogspoelvoorziening kan, afhankelijk van de situatie, gebruik wordengemaakt van een op de waterleiding aangesloten oogdouche of van een oogspoelfles.

3.25 Persoonlijke beschermingsmaatregelen

3.25.1 Indien in een opslagvoorziening gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van eenwerknemer aanwezig is of kan ontstaan, moeten voor werknemers die aan dat gevaar blootstaan ofkunnen blootstaan persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar zijn en moetervoor worden gezorgd dat werknemers, indien daartoe aanleiding is, die middelen gebruiken.Persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden onderhouden, gerepareerd en zindelijk wordengehouden.

Toelichting: 

Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn mede bedoeld om personen te beschermen bij onvoorzienevoorvallen en incidenten met verpakkingen. Bij persoonlijke beschermingsmiddelen welke aan eenhoudbaarheidsdatum zijn gerelateerd (bijvoorbeeld filterbussen, oogspoelflessen) mag de op deverpakking vermelde houdbaarheidsdatum niet overschreden worden. Persoonlijkebeschermingsmiddelen moeten te allen tijde voor een ieder duidelijk zichtbaar, gemakkelijkbereikbaar en voor direct gebruik gereed zijn.Alvorens een persoonlijk beschermingsmiddel te kiezen maakt de werkgever, in het kader van derisico-inventarisatie en evaluatie, een beoordeling van de uitrusting die hij voornemens is terbeschikking te stellen. Deze beoordeling omvat:a. een inventarisatie en evaluatie van de gevaren die niet met andere middelen vermeden

kunnen worden;b. een omschrijving van de kenmerken die de persoonlijke beschermingsmiddelen moeten

bezitten om de onder a vermelde gevaren te kunnen ondervangen, rekening houdend met

eventuele gevaarsbronnen die de persoonlijke beschermingsmiddelen zelf kunnen vormen;c. een inventarisatie en evaluatie van de kenmerken van de betreffende persoonlijke

beschermingsmiddelen die beschikbaar zijn, vergeleken met de onder b bedoeldekenmerken.

3.26 Bedrijfshulpverlening (BHV)

3.26.1 Conform de Arbowet (artikel 15) en Arbobesluit (artikel 2.16 t/m 2.22) moet elke organisatie tebeschikken over een deskundige bedrijfshulpverleningsorganisatie. Kortheidshalve wordt verwezennaar bovengenoemde regelgeving.

Het verlenen van de deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening houdt in elk geval in:a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;

b. het beperken en het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen;

Page 24: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 24/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 24 

c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijfof de inrichting;d. het alarmeren van en samenwerken met hulpverleningsorganisaties in verband met de in deonderdelen a tot en met c bedoelde bijstand.

De bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn

zodanig in aantal en zodanig georganiseerd dat zij de voornoemde taken naar behoren kunnenvervullen.

Page 25: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 25/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 25 

Hoofdstuk 4 Opslagvoorzieningen groter dan 10.000 kg

4.1. Inleiding

De voorschriften uit hoofdstuk 3 Algemeen zijn eveneens van toepassing op opslagvoorzieningenmet een opslagcapaciteit groter dan 10.000 kg.

Zeer giftige stoffen (ADR-klasse 6.1 Verpakkingsgroep I) moeten vanaf een hoeveelheid van 1.000kg worden opgeslagen in een opslagvoorziening zoals beschreven in dit hoofdstuk.

Het belangrijkste verschil tussen enerzijds de voorschriften voor opslagen tot 10 ton en anderzijds dievoor opslagen groter dan 10 ton, is dat voor de eerste categorie volstaan kan worden metbouwkundige voorzieningen, gescheiden opvangfaciliteiten (productopvang) en brandpreventievemaatregelen. Bij opslagen groter dan 10 ton zijn veelal verdergaande voorschriften noodzakelijk metbetrekking tot brandbestrijding, met betrekking tot de opvang van bluswater en organisatorischemaatregelen.

De voorschriften voor opslaghoeveelheden groter dan 10 ton met betrekking tot brandpreventie enbluswateropvang zijn onderverdeeld in drie zogeheten beschermingsniveaus.- Beschermingsniveau 1 kenmerkt zich door een snelle detectie in geval van brand en een blussing

die binnen korte tijd (semi-)automatisch wordt ingezet.- Bij beschermingsniveau 2 moet evenzeer een beheersing en blussing van een brand mogelijk zijndoor een goed voorbereide blusactie. In deze situaties wordt echter geaccepteerd dat de blusactiewat later, en niet ‘automatisch’ wordt ingezet.

- Beschermingsniveau 3 betreft situaties waarin de kans op een (omvangrijke) brand klein wordtgeacht. Verdergaande eisen met betrekking tot brandpreventie en bluswateropvang worden danniet als een redelijkerwijs te verlangen maatregel beschouwd. Volstaan kan worden metmaatregelen in de preventieve sfeer, welke overigens ook gelden voor de beschermingsniveau 1en 2.

4.2 Bereikbaarheid opslagvoorziening 

4.2.1 De opslagvoorziening moet goed bereikbaar zijn voor voertuigen ten behoeve van de bestrijding

van calamiteiten. Toegangsdeuren tot een opslagvoorziening en eventuele aansluitpunten voorblussystemen moeten te allen tijde vrij worden gehouden.

4.3 Scheiding tussen de vakken

4.3.1 De in een opslagvoorziening aanwezige verpakte gevaarlijke stoffen moeten in gescheidenvakken zijn opgeslagen. Scheiding tussen vakken kan plaatsvinden met behulp van:

- een gangpad van ten minste 3,5 m;- een scheidingsconstructie met een WBDBO van ten minste 30 minuten.

Indien een scheidingsconstructie tussen twee vakken is aangebracht, mogen gevaarlijke stoffen niethoger worden gestapeld dan tot 0,5 m onder de bovenrand van een scheidingsconstructie. Bovendienmogen gevaarlijke stoffen niet worden opgeslagen binnen 0,5 m van de open zijde van het vak zijnopgeslagen.

Toelichting: In hoogstapelmagazijnen wordt de maximale vakgrootte en de wijze waarop vakkenworden gerealiseerd, bepaald door de ontwerpeisen van de automatische blusinstallatie en de wijzewaarop deze zijn vastgelegd in het PvE. Indien geen automatisch blussysteem aanwezig is, geldtvoorschrift 4.3.1 ook voor hoogstapelmagazijnen.

4.4 Vakindeling en maximum oppervlak opslagvoorziening

4.4.1 De grootte van een overeenkomstig voorschrift 4.3.1 afgescheiden vak mag ten hoogste 300 m² bedragen.

4.4.2 Het vloeroppervlak van een opslagvoorziening mag ten hoogste 2.500 m² bedragen.

Page 26: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 26/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 26 

4.5 Beschermingsniveaus

4.5.1 In een opslagvoorziening moet, afhankelijk van de eigenschappen van de opgeslagengevaarlijke stoffen, het verpakkingsmateriaal en de opgeslagen hoeveelheid een en van desoort verpakking van de opgeslagen stoffen, een overeenkomstig tabel 5 bepaaldbeschermingsniveau zijn gerealiseerd.

Tabel 5: Vereiste beschermingsniveaus voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffenBrandbaarheid

ADR -classificatieVlampunt

< 61CVlampunt< 100C

Vlampunt> 100C

Brandbarevaste

stoffen

Onbrandbarestoffen (vast,

vloeibaar, gas)

* - - - -5.1 - - - - 3/36.1 1/1 1/2 2/3 2/3 3/38 1/1 of 2/2* 2/2 2/3 3/3 3/3

9 1/1 1/2 2/3 3/3 3/3CMR-stoffen  1/1 1/2 2/3 2/3 3/3

*In deze gevallen mag beschermingsniveau 2 worden toegepast indien minder dan 100 ton in eenopslagvoorziening wordt opgeslagen.

Per vak zijn twee cijfers (1/1, 2/3, et cetera) genoemd. Het eerste getal betreft het vereistebeschermingsniveau voor stoffen in niet-metalen verpakkingen. Het tweede getal betreft het vereistebeschermingsniveau voor metalen verpakkingen. (Wm, AI, Bb).

Toelichting: Indien in een opslagvoorziening gevaarlijke stoffen met verschillende eigenschappen zijnopgeslagen, moet het overeenkomstig voorschrift 4.5.1 vastgestelde beschermingsniveau zijngebaseerd op de combinatie van de grootste gevaarseigenschappen van de opgeslagen stoffen.

Indien een opslagvoorziening zowel gevaarlijke stoffen in metalen verpakking als in niet metalenverpakking aanwezig is, moet het noodzakelijke beschermingsniveau zijn gebaseerd op niet-metalenverpakking.

4.5.2 Bij het vaststellen van het vereiste beschermingsniveau, moeten per opslagvoorziening de intabel 6 genoemde grenswaarden zijn aangehouden, waarboven met een stofklasse ofverpakkingsmateriaal rekening is gehouden, waarbij geldt dat in het geval van bijkomende gevarenaltijd gekeken wordt naar het gevaar met de laagste grenswaarde:

Tabel 6: grenswaarden voor het vaststellen van een beschermingsniveau

ADRklasse

Omschrijving en specificatie Grenswaarde(kg)

3 Brandbare vloeistoffen met een vlampunt tot 61 ºC 400

- Brandbare vloeistoffen met een vlampunt tussen 61 ºC en100 ºC 1.000

- Brandbare vloeistoffen met een vlampunt groter dan 100 ºC 2.000Brandbare vaste stoffen 2.000Totale hoeveelheid brandbare stoffen (vast en vloeibaar) 2.000

5.1 Oxiderende stoffen (zonder bijkomende gevaren) 2.000 

6.1 Giftige stoffen 2.0008 Bijtende stoffen 2.0009 Milieugevaarlijke stoffen 2.000

CMR-stoffen 2.000Totale hoeveelheid giftige, bijtende en milieugevaarlijkestoffen en CMR-stoffen

2.000

Gevaarlijke stoffen in niet-metalen verpakkingen 2.000

Page 27: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 27/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 27 

4.6 Bluswateropvangvoorzieningen

4.6.1 Indien in een opslagvoorziening beschermingsniveau 1 moet zijn gerealiseerd, moet denominale bluswateropvangcapaciteit worden bepaald met behulp van de in bijlage 7 vermeldeparameters. Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 6.1, van de klasse 9 (milieugevaarlijk) of

CMR-stoffen, moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening gelijk zijn aan denominale opvangcapaciteit (100%).Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 8, moet de werkelijke grootte van debluswateropvangvoorziening 50 % bedragen van de nominale capaciteit.Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 3 met een vlampunt lager dan 61°C, moet de werkelijkegrootte van de bluswateropvangvoorziening 25 % bedragen van de nominale capaciteit.

4.6.2 Indien in een opslagvoorziening beschermingsniveau 2 moet zijn gerealiseerd, moet denominale bluswateropvangcapaciteit worden berekend aan de hand van inzettijd van de lokalebrandweer of bedrijfsbrandweer.

Indien de brandweer aantoonbaar binnen 15 minuten inzetbaar is, bedraagt de nominaleopvangcapaciteit 0,5 m3 / m2 vak. Indien de brandweer aantoonbaar binnen 6 minuten inzetbaar is,bedraagt de nominale opvangcapaciteit 0,3 m3 /m2 vak.

Afhankelijk van de wijze waarop een vak is gescheiden van andere vakken moet eenvermenigvuldigingsfactor worden gehanteerd (zie bijlage 7).

Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 3, van de klasse 6.1, van de klasse 9 (milieugevaarlijk) ofCMR-stoffen, moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening gelijk zijn aan denominale opvangcapaciteit (100%).Indien stoffen zijn opgeslagen van klasse 8 moet de werkelijkegrootte van de bluswateropvangvoorziening 50% bedragen van de nominale opvangcapaciteit.

4.6.3 Indien de bluswaterafvoer van meerdere opslagvoorzieningen is aangesloten op één centraleopvangvoorziening kan de opvangcapaciteit worden gedimensioneerd op de grootsteopslagvoorziening. Dit geldt niet indien de bluswateropvangvoorziening in deopslagvoorziening zelf is gerealiseerd.

4.7 Productopvang

4.7.1 In de opslagvoorziening moet de productopvangcapaciteit zijn berekend aan de hand van tabel7.

Tabel 7: Productopvangcapaciteit per beschermingsniveauVlampunt < 61 ºC Vlampunt > 61 ºC

Beschermingsniveau 1 100 % van de aanwezigevloeistoffen in het grootste vak

10 % van de aanwezigevloeistoffen in het grootste vak

Beschermingsniveau 2 100 % van de aanwezigevloeistoffen in deopslagvoorziening

10 % van de aanwezigevloeistoffen in deopslagvoorziening

Beschermingsniveau 3 n.v.t. 10 % van de aanwezigevloeistoffen in het grootste vak

4.8 Brandbeveiligingsinstallaties

4.8.1 Algemeen

4.8.1.1 Indien overeenkomstig voorschrift 4.5.1 in een opslagvoorziening beschermingsniveau 1 moetzijn gerealiseerd, moet een geschikte brandbeveiligingsinstallatie aanwezig zijn die bedrijfsgereed is.

Toelichting: In bijlage 5 is een overzicht gegeven van de gangbare brandbeveiligingsinstallaties.Bovendien zijn in deze bijlage belangrijke elementen van deze brandbeveiligingsinstallatiesbeschreven.

Page 28: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 28/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 28 

4.8.1.2 Indien overeenkomstig voorschrift 4.5.1 in een opslagvoorziening beschermingsniveau 2 moetzijn gerealiseerd, moet een brandbeveiligingsinstallatie aanwezig zijn die bedrijfsgereed is en die tenminste bestaat uit de volgende voorzieningen en maatregelen:

- in de opslagvoorziening moet een snel branddetectiesysteem zijn geïnstalleerd;- De lokale brandweer moet aantoonbaar binnen 15 minuten inzetbaar zijn, dan wel binnen de

inrichting moet een bedrijfsbrandweer aanwezig zijn;

- in de opslagplaats moet een rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) zijn aangebracht- in de inrichting moet nabij de opslagvoorziening een voorraad schuimvormend middelaanwezig zijn omdat bij een mogelijke blussing uitgegaan moet worden van toepassing vanschuim; 

- de in tabel 8 genoemde maximale oppervlakken voor opslagvoorziening en vakgrootte wordengehanteerd. 

Tabel 8: Maximale oppervlakken opslagvoorziening en vakgrootte bij beschermingsniveau 2.. Maximaal toegestaan oppervlak in m2 van de opslag bij

beschermingsniveau 2Hoeveelheid in kg Niet metaal (vakgrootte

maximaal 100 m2) Metaal (vakgroottemaximaal 300 m2) 

< 61 ºC  > 61ºC  < 61 ºC  >61 ºC 

< 2.000 1.500  1.500  1.500  2.500 > 2.000 800  800  800  1.500 

4.8.2 Beoordeling, certificatie en goedkeuring van brandbeveiligingsinstallaties

4.8.2.1 De brandbeveiligingsinstallatie moet zijn ontworpen, aangelegd, onderhouden en beheerdconform de beschrijving in het Basis Document Brandbeveiliging (BDB). Het BDB isovereenkomstig de van toepassing zijnde norm opgesteld. Het BDB moet zijn opgesteld door een voor deze verrichting geaccrediteerde inspectie A-instelling. De inspectie-instelling moet op basis van EN 45004 zijn geaccrediteerd door deStichting Raad voor Accreditatie1. 

Toelichting: Het Basis Document Brandbeveiliging bevat inspectiecriteria en afkeurcriteria.Bijlage 6 bevat een overzicht van keuringsnormen voor brandbeveiligingsinstallaties.

4.8.2.2 Het in voorschrift 4.8.2.1 bedoelde Basis Document Brandbeveiliging moet zijn goedgekeurddoor het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordtbegonnen. Het bevoegd gezag zendt, in geval van goedkeuring, een overeenkomstigeverklaring aan de houder van de inrichting. Het Basis Document Brandbeveiliging, het bewijsvan beoordeling door de inspectie-instelling en de goedkeurende verklaring van het bevoegdgezag moet binnen de inrichting aanwezig zijn.

4.8.2.3 Een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen mag niet eerder in gebruik wordengenomen dan nadat een goedkeurend inspectierapport door een inspectie-instelling als

bedoeld in voorschrift 4.8.2.1 is afgegeven of nadat een certificaat door een daartoe op basisvan EN 45011 door de Raad voor Accreditatie1 geaccrediteerde certificatie-instelling isafgegeven. Uit het goedkeurend inspectierapport of het certificaat moet blijken dat debrandbeveiligingsinstallatie is aangelegd en opgeleverd conform het overeenkomstigvoorschrift 2 door het bevoegd gezag goedgekeurde Basis Document Brandbeveiliging.Het goedkeurend inspectierapport of het certificaat moet binnen de inrichting aanwezig zijn.

1 of door een accreditatie-instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat

die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die aan ten minste een

gelijkwaardig niveau voldoet. 

Page 29: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 29/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 29 

4.8.2.4 Iedere twaalf maanden, of korter indien de ontwerpnorm dat voorschrijft, na aanleg van debrandbeveiligingsinstallatie moet door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift4.2.1.1 worden beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhoudenconform het in voorschrift 4.2.1.2 bedoelde goedgekeurde Basis Document Brandbeveiliging.De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een opslagvoorziening mag niet ingebruik zijn indien uit een inspectierapport blijkt dat een brandbeveiligingsinstallatie niet

voldoet aan het in voorschrift 4.2.1.2 bedoelde goedgekeurde Basis DocumentBrandbeveiliging.

Page 30: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 30/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 30 

Hoofdstuk 5 Voorschriften voor opslagplaatsen van containers geladen metgevaarlijke stoffen

5.1 Inleiding 

De opslag van gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen bij havenvemen en stukgoedbedrijven in

havens was uitgezonderd in de richtlijnen CPR 15-1 en CPR 15-2. Voor deze categorie van bedrijvenis “De Leidraad voor vergunningverlening voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen bijstuwadoorsbedrijven” opgesteld. Deze leidraad is verschenen in 1993.Bij de totstandkoming van PGS 15 is ook bovengenoemde leidraad herzien en geïntegreerd in PGS15. Deze herziening is vastgelegd in hoofdstuk 5: “voorschriften voor opslagplaatsen van gevaarlijkestoffen in containers. Gebleken is namelijk dat in de afgelopen jaren de overslag van verpaktegevaarlijke stoffen van karakter is veranderd. Voorheen vond nog veel stukgoed overslag plaats. Metstukgoed wordt hier bedoeld goederen die niet in (ISO) containers zijn geborgen (enkelvoudigeemballage). Omdat overslag van stukgoed sterk is teruggelopen is ook de opslag verpakte gevaarlijkestoffen buiten loodsen vrijwel verdwenen. Tegenwoordig wordt een zeer groot deel van de goederenin containers vervoerd. Hoofdstuk 5 beperkt zich tot de activiteiten met containers.

Momenteel kan er onderscheid worden gemaakt in de volgende type bedrijven:

- Container terminalsBedrijven waar containers van en op (zee)schepen worden geplaatst en waar uitwisseling plaatsvindttussen een of meer vervoersmodaliteiten.- Ro-ro terminalsDit zijn bedrijven waar trailers en containers op chassis van en op (zee)schepen worden geladen engelost (horizontaal transport). Het gaat bij deze bedrijven veelal om short-sea vervoer.- Railservices centraRailservice centra zijn gespecialiseerd in het laden en lossen van trailers en containers, eventueel opchassis, van treinen op andere treinen of het wegvervoer.- Inland terminalsInland terminals zijn gespecialiseerd in de overslag van trailers en containers, eventueel op chassis,tussen binnenvaart, weg of spoor.

Samenhang met hoofdstuk 3 Algemeen let op nummering blijven controleren De paragrafen 3.6 en 3.14 t/m 3.26 hoofdstuk 3 zijn eveneens van toepassing op opslagplaatsen voorcontainers geladen met gevaarlijke stoffen.

5.2 Algemeen

5.2.1 In de inrichting mogen uitsluitend gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, die krachtens de Wetvervoer gevaarlijke stoffen voor het vervoer zijn toegelaten.

5.2.2 (Tank)containers met gevaarlijke stoffen moeten tegen aanrijding zijn beschermd doororganisatorische of fysieke maatregelen.

Toelichting:Daar waar met reachstackers wordt gewerkt bestaat het gevaar van aanrijding met containers indiener in de containerstack gereden kan worden. Dit risico is minder aanwezig indien met straddlecarrierswordt gewerkt en bijna nihil als met Automatic Guided Verhicles (AGV’s) wordt gereden.5.2.3 In de inrichting moet een actueel handboek aanwezig zijn. De te onderscheiden onderwerpenmoeten zijn uitgewerkt in concrete procedures of werkinstructies zijn uitgewerkt. Het handboek moetactueel worden gehouden. De volgende onderwerpen moeten ten minste in het handboek zijnopgenomen:- de voorschriften van de Wet milieubeheervergunning(en);- een overzicht van opleidingen en trainingen op het gebied van

het bedienen van transportmaterieel, de voorbereiding op noodsituaties, de kennis vangevaarlijke stoffen.

- taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

- het interne noodplan;- het uitvoeren van bedrijfsinterne inspecties. 

Page 31: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 31/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 31 

5.2.4 Materieel voor het vervoeren van containers moet zodanig zijn ontworpen, onderhouden enworden gebruikt, dat een veilige behandeling van containers voldoende is gewaarborgd.

Toelichting: Voor kranen en alle hijsmiddelen gelden de verplichtingen van artikel 7.18 tot en met 7.20van het Arbobesluit.

5.3 Blusleidingen en brandkranen

5.3.1 In de inrichting moeten blusleidingen en brandkranen aanwezig zijn. De afstand tussen debrandkranen onderling mag ten hoogste 200 meter bedragen. Indien zich tussen de brandkranenopstallen bevinden of goederen aanwezig zijn, moet deze afstand ten hoogste 80 m bedragen. Eenbrandkraan moet zijn aangesloten op een waterleiding of een ander gelijkwaardigwatertoevoersysteem. De toevoercapaciteit moet ten minste 3.000 liter per minuut bedragen, zodat bijgelijktijdig gebruik van twee brandkranen een waterlevering per brandkraan van 1500 liter per minuutbij een minimale dynamische druk van 100 kPa constant verzekerd is. Een brandkraan moet te allentijde vrij gehouden worden.

Toelichting:- In het operationele gebied moeten bij voorkeur bovengrondse brandkranen worden toegepast.

Nabij kantoren zijn eventueel ook ondergrondse hydranten in overleg met de plaatselijkebrandweer toegestaan.- Combineren van lichtmasten en brandkranen heeft de voorkeur mits wordt voldaan aan de

vereiste afstanden tussen de brandkranen onderling.

5.3.2 De blusleidingen moeten volledig als een ringleiding worden aangelegd. Blokafsluitersmoetenaanwezig zijn om delen van het bluswaternet bij storingen, onderhoud of leidingbreuk tekunnen afsluiten zodanig dat het bluswaternet altijd gebruikt kan worden. Ondergrondse stalenbluswaterleidingen moet corrosiewerend zijn uitgevoerd.

5.3.3 Ondergrondse brandkranen moeten voldoen aan NEN 947. Bovengrondse brandkranen moetenvoldoen aan DIN 3222.

5.3.4 Brandkranen moeten elke drie jaar door een daartoe door het bevoegd gezag aanvaardedeskundige worden gecontroleerd op de vereiste waterdruk en wateropbrengst. De meetmethodemoet voordat de meting wordt uitgevoerd in overleg met de gemeentelijke brandweer wordenvastgesteld. Van de resultaten en bijzonderheden van de meting moet een rapport wordenopgemaakt. Dit rapport moet in de inrichting ter inzage liggen. Bovendien moeten de brandkranen ende ondergrondse leidingen twee maal per jaar worden doorgespoeld.

5.4 Bereikbaarheid terrein

5.4.1 Het terrein van de inrichting moet via twee zover mogelijk uit elkaar gelegen zijden te allen tijdetoegankelijk zijn voor hulpverlenende diensten. De minimale breedte van de toegangswegen moet 3,5meter zijn. Het terrein moet ontoegankelijk zijn voor onbevoegden.

5.5 Middelen en maatregelen in geval van calamiteiten

5.5.1 Bij de toegangspoort van de inrichting moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebrachtvan de veiligheidshandelingen de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling.

5.5.2 Het personeel dat toegang heeft tot de inrichting moet op de hoogte zijn van de aard en degevaarsaspecten van de opgeslagen gevaarlijke stoffen en de te nemen maatregelen bijonregelmatigheden. Deze personen moeten tevens voldoende op de hoogte zijn van het internenoodplan.

5.5.3 In de inrichting moeten voldoende middelen voorhanden zijn om in geval van een incident metgevaarlijke stoffen onmiddellijk de nodige maatregelen te kunnen nemen. Onder deze middelen wordtonder meer begrepen:

- onafhankelijke en afhankelijke adembescherming (ten minste 2 ademluchttoestellen metbijbehorende uitrusting en aangepaste filterbussen);

Page 32: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 32/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 32 

- beschermende kleding, veiligheidsbrillen, rubberen of plastic handschoen en laarzen;- overmaatse vaten of bergingsverpakkingen afgestemd op de grootste aanwezigeverpakkingen, (niet zijnde tankcontainers); ten minste 2 stuks;- vatensleutels en bondels, bezem en schop;- reparatiemiddelen, zoals kunstharspasta, kleefband en plastic zakken;- materiaal om rioolputten af te dekken;

- een vatenpomp met slangen, waarmee op eenvoudige wijze de inhoud van een vat of een cankan worden overgepompt;- voldoende absorptiemiddelen.Toelichting: Soort, hoeveelheid en geschiktheid van de persoonlijke beschermingsmiddelen moetblijken uit de RIE.

5.5.4 In de inrichting moet ten behoeve van containers en voertuigen, waarvan wordt geconstateerddat hierin/hierop lekkende emballage aanwezig is, een daarvoor speciaal ingericht terreingedeelteaanwezig zijn. Deze calamiteitenplaats moet:duidelijk zijn gemarkeerd of duidelijk door borden zijn aangegeven;altijd goed bereikbaar zijn;zijn voorzien van een vloeistofdicht vloeroppervlak, dat bestand is tegende aanwezige gevaarlijke stoffen. Voorzieningen moeten zijn getroffen om te voorkomen dat gemorste

gevaarlijke stoffen in de bodem, in de openbare riolering of in het oppervlaktewater kunnen geraken.

5.5.5 Op de calamiteitenplaats moet voor twee 45 voets containers ruimte worden vrijgehouden, zodatin geval van een lekkage of een beschadiging de betreffende container voor verdere behandeling opde calamiteitenplaats kan worden geplaatst. Rondom deze locatie moet een ruimte van 2 meterworden vrijgehouden voor de bereikbaarheid. De locatie van de calamiteitenplaats moet in overlegmet het bevoegd gezag worden vastgesteld.

Toelichting: indien binnen een inrichting een mobiele lekbak aanwezig is waar een lekkende containerop kan worden geplaatst, kan de grootte van de calamiteitenplaats worden beperkt tot één 45 voetscontainer.

Toelichting:

Ook een wasplaats of vergelijkbare voorziening kan dienst doen als een calamiteitenplaats, mits dezein geval van een calamiteit voldoende snel kan worden vrijgemaakt. Een locatie voor twee containersis noodzakelijk i.v.m. het eventueel overpompen of overpakken van lading vanuit een lekkende(tank)container.

5.5.6 Indien een (tank)container die is beladen met gevaarlijke stoffen of bodembedreigende stoffenlekt of er een vermoeden hiervoor bestaat, moet deze (tank)container direct op de calamiteitenplaatsworden geplaatst voor verdere behandeling of reparatie op voorwaarde dat veilig intern vervoer kanworden gewaarborgd.

5.5.7 In de inrichting moet een verrijdbare opvangbak aanwezig zijn, waarin een beschadigde oflekkende (tank)container naar de calamiteitenplaats kan worden vervoerd. Deze opvangbak moet:- vloeistofdicht zijn uitgevoerd;

- zijn voorzien van een opstaande rand van ten minste 30 cm;- voldoende groot zijn voor een 45-voets-container;- zijn voorzien van een afsluiter om hemelwater uit de opvangbak te kunnen verwijderen. Deze

afsluiter wordt regelmatig onderhouden en ten minste eenmaal per half jaar getest;- de opvangbak moet na ieder gebruik grondig worden gereinigd, zodat geen productresten

meer in de bak aanwezig zijn.

5.5.8 In de inrichting moet een calamiteitenploeg aanwezig zijn onder leiding van een deskundigpersoon die te allen tijde bij onregelmatigheden met gevaarlijke stoffen, zoals lekkages, morsingen enfustbreuk, direct adequate maatregelen kan treffen, die er op gericht zijn de gevolgen van dezeonregelmatigheden te beperken. De calamiteitenploeg moet regelmatig met de veiligheidsmiddelenoefenen. De grootte van de calamiteitenploeg moet afgestemd zijn op de grootte van het bedrijf.

Page 33: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 33/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 33 

5.6 De opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen

5.6.1 In de inrichting mogen gevaarlijke stoffen uit de ADR/IMDG-code klasse 2 tot en met 9 wordenop- en overgeslagen.

Toelichting:

Gedeputeerde of de gemeente is geen bevoegd gezag voor de op- en overslag van radioactievestoffen (klasse 7). Het bevoegd gezag is de minister van VROM. Om tegenstrijdigheden met eenvergunning krachtens de Kernenergiewet te voorkomen is de op- en overslag van klasse 7 in dezevergunning niet nadrukkelijk uitgezonderd.De opslag van explosieven valt niet onder de werkingssfeer van PGS 15. Indien opslag vanexplosieven zich kan voordoen op een containerterminal, moet hier in de vergunning nadrukkelijkaandacht aan worden besteed.

5.6.2 Containers met gevaarlijke stoffen moeten worden opgeslagen op een hiervoor bestemd deelvan het open terrein van de inrichting. Deze plaats wordt aangeduid met “stack”.

5.6.3 De vloer van een containeropslagplaats waar gevaarlijke stoffen in containers wordenopgeslagen, moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Een vloer moet voldoende stabiliteit

bieden en geëgaliseerd zijn.

5.6.4 Open containers waarin zich niet-waterdicht verpakte gevaarlijke stoffen bevinden moeten tegeninregenen zijn beschermd.

5.6.5 (Tank)containers met gevaarlijke stoffen moeten zodanig zijn opgesteld, dat ze altijd voorinspectie bereikbaar zijn en kunnen worden afgevoerd naar de calamiteitenplaats.

Toelichting:De ruimte aan de deurzijde van een container moet zodanig zijn bemeten dat uitwendige inspectie vaneen container te allen tijde mogelijk is. Voor een eventuele inspectie is een ruimte van + 0,5 m zekernoodzakelijk.

5.6.6 Op een open topcontainer mag geen andere container worden gestapeld, tenzij de containersdoor middel van twistlocks worden gekoppeld.

5.6.7 (Tank)containers met gevaarlijke stoffen moeten in de buitenste rijen van de stapeling zijngeplaatst.

5.6.8 (Tank)containers die gevaarlijke stoffen van de klasse 3 of van de klasse 5.1 bevatten, mogenniet boven elkaar worden gestapeld en niet rechtstreeks naast elkaar worden geplaatst. In dergelijkegevallen moet een andere container tussen de te scheiden containers worden geplaatst, dan wel eenovereenkomstige afstand worden aangehouden.

5.6.9 Voordat (tank)containers met gevaarlijke stoffen in de stapeling worden geplaatst, moeten zijvisueel worden geïnspecteerd om mogelijke onregelmatigheden zoals lekkages vast te stellen.

Containers behoeven niet te worden geopend.

Toelichting:Dit voorschrift is niet van toepassing als aan de landzijde bij binnenkomst en aan de zeezijde bijlossing al is geïnspecteerd.

5.6.10 Lege ongereinigde tankcontainers waarin gevaarlijke stoffen vervoerd zijn, moeten wordenbehandeld als gevulde tankcontainers.

5.6.11 (Tank)containers moeten zodanig worden geplaatst dat minimaal één gevaarsetiket zichtbaarblijft.

5.6.12 Binnen de inrichting moet de verpakking van gevaarlijke stoffen en (tank)containers zijn

voorzien van kenmerken en etiketten overeenkomstig het ADR of IMDG-code.

Page 34: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 34/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 34 

5.6.13 Een tankcontainer die is voorzien van een etiket volgens het model nummer 2.3 van het ADRen een tankcontainer van de klasse 8 die ook voorzien moet zijn van een etiket volgens het modelnummer 6.1, moet op het maaiveld worden geplaatst.

Toelichting:Het betreft onder meer ammoniak, chloor en zwaveldioxide (klasse 2) en fluorwaterstof en broom

(klasse 8). In het ADR, tabel 3.2 kolom 5, is bepaald welke tankcontainers met stoffen uit IMDG-klasse8 aanvullend geëtiketteerd moeten worden met een etiket model 6.1.

5.6.14 Tankcontainers geladen met gevaarlijke stoffen, zoals genoemd in het vorige voorschrift,moeten ten minste 5 m verwijderd blijven van (tank)containers met brandbare vloeistoffen met eenvlampunt lager dan 61 0C, alsmede van (tank)containers met brandbare gassen.

5.6.15 De afstand van containers met gevaarlijke stoffen tot containers van de klasse 7 moet tenminste 50 meter bedragen.

5.7 Maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlaktewater en terbescherming van het riool

5.7.1 Er moeten maatregelen genomen worden om, in geval van lekkage, te voorkomen dat gelektevloeistof in het oppervlaktewater of het riool geraakt.

Toelichting: In geval van nieuw te bouwen inrichtingen kan dit door afsluiters aan te brengen daarwaar het hemelwater op het oppervlaktewater wordt geloosd. Bij bestaande bedrijven moetenorganisatorische maatregelen worden getroffen (instructies) om in geval van lekkage rioolputten af tedichten. De in de organisatorische maatregelen voorgeschreven technische voorzieningen moetendirect beschikbaar zijn.

5.8 Opstelplaatsen voor voertuigen met gevaarlijke stoffen

Toelichting:Deze voorschriften voor het parkeren van voertuigen gelden uitsluitend bij het parkeren en opstellen

van voertuigen met gevaarlijke stoffen zonder toezicht. De voorschriften behoeven niet te wordentoegepast voor opstellen in verband met aanmelden en andere formaliteiten (aanmelden, douaneenz). Onder voertuigen wordt ook verstaan trailers of opleggers zonder trekker.

5.8.1 Rond elk, op het open terrein van de inrichting geparkeerd voertuig, dat met gevaarlijke stoffenis beladen, moet, horizontaal gemeten een ruimte van 2 meter vrij zijn. Dit geldt niet voor voertuigenmet een lading uit dezelfde gevarenklasse.

Toelichting:Aan dit voorschrift kan bijvoorbeeld worden voldaan door voertuigen beladen met gevaarlijke stoffenafwisselend op te stellen met voertuigen met een ongevaarlijke lading.

5.8.2 De voertuigen met gevaarlijke stoffen moeten zodanig zijn geparkeerd, dat deze te allen tijde uit

de opstelplaats kunnen worden weggereden.

5.8.3 Bij het parkeren van voertuigen geladen met gevaarlijke stoffen zijn de voorschriften 5.6.7 en5.6.8 van overeenkomstige toepassing.

Page 35: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 35/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 35 

Hoofdstuk 6 Opslag van gasflessen

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de opslag van gasflessen. Hoewel uniformiteit met de voorschriftenvoor verpakte gevaarlijke stoffen (hoofdstuk 3) zoveel mogelijk is nagestreefd wijken die voor de

gasflessen enigszins af vanwege het specifieke karakter.Onder meer geldt dat voor de buitenopslag tegen een gevel. Daarvoor zijn in dit hoofdstukbrandveiligheidseisen opgenomen omdat een dergelijke opslagvorm niet is geregeld in hetBouwbesluit. Met betrekking tot overige opslagvoorzieningen van gasflessen zijn conform de gehelerichtlijn geen bouwkundige eisen of brandveiligheidseisen opgenomen.De voorschriften zijn gebaseerd op de systematiek van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deweg (ADR). De classificatie en definities zijn ook conform VLG/ADR (uitgave 2003).De voorschriften zijn van toepassing op uiteenlopende categorieën van bedrijven. Onder meer zijn datgebruikers als metaalbedrijven en ziekenhuizen, maar ook distributeurs, depots en vulstations.

Reikwijdte De voorschriften zijn van toepassing voor de opslag van hoeveelheden groter dan 115 liter. Voorkleinere hoeveelheden is het volledige pakket aan voorschriften te uitgebreid en kan met een beperkt

aantal voorschriften worden volstaan. Daarbij kan uiteraard wel worden aangesloten bij dit hoofdstuk.Een bovengrens in aantallen gasflessen is niet opgenomen.De voorschriften hebben betrekking op een aantal hervulbare verpakkingen van klasse 2 van hetADR. Dat betreft gasflessen, gasflessenbatterijen en gesloten cryohouders, die tot het vervoer(VLG/ADR) zijn toegelaten. Deze worden in de voorschriften alle aangeduid met het verzamelbegrip‘gasfles’. Spuitbussen vallen hier niet onder en derhalve ook niet onder het bereik van dit hoofdstuk.In veel situaties is het vanuit risico-oogpunt toelaatbaar dat gasflessen via vaste leidingen zijnaangesloten in ruimten waar ook opslag plaatsvindt. Eventueel aanvullende voorschriften die geldenvoor de gebruikssituatie waarvan dan formeel sprake is, zijn niet opgenomen in dit hoofdstuk.

De voorschriften hebben betrekking op de meest frequent voorkomende situaties. Daarbij gaat het omde gassen met als algemene gevaarseigenschappen:verstikkend;

oxiderend;brandbaar.Verder betreft het de specifieke gassensamengeperste lucht (NB eigen persluchtinstallaties met compressoren en verdere toebehoren binnenbedrijven worden daar niet toe gerekend);ammoniak (giftig/bijtend);koelgassen;ethyleenoxide (giftig/brandbaar).In bijlage 8 is een meer gedetailleerd overzicht opgenomen.Voor overige gassen zullen zonodig aanvullende vergunningvoorschriften opgesteld moeten worden.Dat geldt ook voor andere specifieke situaties. Zo zal de opslag van drukhouders met CO2 bijhorecagelegenheden tevens moeten voldoen aan Beleidsregel 4.4.-9 van de Arbeidsinspectie“Voorkomen van verstikking of bedwelming bij toepassing van kooldioxide”.

Kenmerking en etikettering Gasflessen zijn op de schouder voorzien van een verflaag. De kleur is een verwijzing naar degassoort of de gevaarseigenschap van het gas welke is vastgelegd in NEN-EN 1089-3. Dit geldt nietvoor gasflessen bestemd voor propaan en butaan.

Gasflessen moeten duidelijk leesbaar en duurzaam (door inslagen of etiketten) de volgendeopschriften dragen:- Het UN-nummer en de juiste vervoersnaam van het gas(mengsel).- Het gevaarsetiket zoals voorgeschreven in het VLG/ADR. Bij gasflessen mag dit etiket

aangebracht zijn op het niet-cilindrische deel (schouder) van de fles. Etiketten mogen elkaargedeeltelijk overlappen. 

- Datum (jaar) van het volgende periodieke onderzoek.- Voor samengeperste gassen:

de beproevingsdruk in bar;

Page 36: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 36/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 36 

de lege massa in kg;de bedrijfsdruk in bar.

- Voor vloeibaar gemaakte gassen:de beproevingsdruk in bar;de waterinhoud in liters;de lege massa in kg;

de maximale vulmassa en de eigen massa van de houder met uitrustingsdelen of de brutomassa, alles in kg.

Gevaarsetiketten (ook wel genoemd veiligheidsetiketten) hebben de vorm van een op zijn punt staandvierkant. Deze geven door hun kleur en opschrift de gevaarseigenschappen van de inhoud aan (ADR5.2.2).De volgende enkelvoudige etiketten komen voor:- 2.2. Niet brandbare, niet giftige gassen (verstikkende gassen), groen met symbool gasfles,

“2” in benedenhoek.- 2.1. Brandbare gassen, rood met symbool vlam, “2” in benedenhoek.- 2.3 Giftige gassen, wit met symbool doodshoofd met gekruiste beenderen, “2” in

benedenhoek.Ook komen combinaties voor:

- 2.2 + 5.1. Oxiderende gassen, etiket 2.2, groen zoals eerder vermeld, etiket 5.1, geel metsymbool vlam boven een cirkel, “5.1” in benedenhoek.- 2.3 + 8. Giftige en bijtende gassen, etiket 2.3, wit zoals eerder vermeld, etiket 8, zwart/wit met

symbool twee reageerbuisjes waaruit druppels vallen die een hand en metaal aantasten, “8” inbenedenhoek.

- 2.3 + 2.1. Giftige en brandbare gassen, etiket 2.3, wit zoals eerder vermeld, etiket 2.1, roodzoals eerder vermeld.

Keurmerken Elke gasfles dient voorzien te zijn van een ingeslagen keurmerk en de datum waarop het eersteonderzoek en eventuele herkeuringen (periodiek onderzoek) hebben plaatsgevonden.Het keurmerk van het eerste onderzoek wordt gevormd door het onderscheidingsteken of waarmerkvan de onderzoeksinstantie die door de bevoegde autoriteit in het land van toekenning is

geregistreerd en door de bevoegde autoriteit in Nederland is toegelaten. Het keurmerk van hetperiodiek onderzoek is het geregistreerde kenmerk van de onderzoeksinstantie die door de bevoegdeautoriteit in Nederland is toegelaten.

Het meest recente periodieke onderzoek of het eerste onderzoek mag niet langer geleden zijn danaangegeven in de kolom “Beproevingsinterval” van bijlage 8.Bij flessen met een vijfjarig beproevingsinterval geldt hierbij de maand/jaar combinatie van de inslag.Bij flessen of cryohouders met een tienjarig of vijftienjarig interval geldt alleen de jaaraanduiding.

In de praktijk kunnen de volgende situaties zich voordoen:A. Oudere flessen: deze zijn reeds ten minste één keer aan periodiek onderzoek onderworpengeweest.Van belang is de datum(jaar) van het volgende periodieke onderzoek. Deze is d.m.v. een etiket

aangegeven. De datum(jaar) van het meest recente periodieke onderzoek is ingeslagen bij het(her)keurmerk. Het (her)keurmerk is het pi-merk of het leeuw-merk van het Stoomwezen.B. Nieuwe flessen: deze zijn nog niet aan periodiek onderzoek onderworpen geweest. Ook hier is dedatum(jaar) van het volgende periodieke onderzoek, aangegeven met een etiket, van belang. Hetkeurmerk is ingeslagen bij de datum(jaar) van het eerste onderzoek. Dit is het keurmerk van deonderzoeksinstantie die door de bevoegde autoriteit in Nederland is toegelaten.Veelal zijn dit bekende keurmerken van buitenlandse keuringsorganisaties in combinatie met hetepsilon-teken. Ook kan het keurmerk bestaan uit het pi-merk.

Samenhang met hoofdstuk 3 Algemeen let op: nummering blijven controleren De voorschriften van hoofdstuk 3 zijn eveneens van toepassing op opslagvoorzieningen voorgasflessen, met uitzondering van de paragrafen 3.3, 3.8, 3.9, 3.10, 3.14 en 3.24.

Page 37: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 37/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 37 

6.2 Voorschriften voor de opslag van gasflessen

6.2.1 Gasflessen, waarvan de gezamenlijke waterinhoud meer bedraagt dan 115 liter, moeten, metuitzondering van werkvoorraden, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening.In een opslagvoorziening mogen geen andere goederen aanwezig zijn die voor het beheer van degasflessen niet functioneel zijn.

6.2.2 De voorschriften van hoofdstuk 6 zijn ook van toepassing op lege gasflessen.

6.2.3 Gasflessen moeten zijn voorzien van de vereiste ADR-gevaarsetiketten.

6.2.4 Indien opslag van gasflessen plaatsvindt tegen de gevel van een tot het bedrijf behorendgebouw dient dat deel van de wand, en de wand daarboven een brandwerendheid van ten minste 60minuten te bezitten.

6.2.5 In afwijking van voorschrift 2.2.2.1 gelden de volgende afstanden van de opslagvoorziening totde inrichtingsgrens of tot bouwwerken die tot de inrichting behoren dan wel andere brandbareobjecten:

Indien de totale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen minder dan 2.500 liter bedraagt, moet deafstand tot de inrichtingsgrens ten minste bedragen:- 3 m indien geen brandwerende wand wordt toegepast;- 1 m indien een brandwerende wand met WBDBO van ten minste 30 minuten wordt toegepast:- 0 m indien een brandwerende wand met een WBDBO van ten minste 60 minuten wordt toegepast.

Indien de totale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen meer dan 2.500 liter bedraagt, moet deafstand tot de inrichtingsgrens ten minste bedragen:- 5 m indien geen brandwerende wand wordt toegepast;- 3 m indien een brandwerende wand met een WBDBO van ten minste 30 minuten wordt toegepast;- 0 m indien een brandwerende wand met een WBDBO van ten minste 60 minuten wordt toegepast.

Indien de totale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen minder dan 2.500 liter bedraagt, moet deafstand tot bouwwerken die tot de inrichting behoren dan wel andere brandbare objecten ten minstebedragen:- 5 m indien geen brandwerende wand wordt toegepast;- 3 m indien een brandwerende wand met WBDBO van ten minste 30 minuten wordt toegepast:- 0 m indien een brandwerende wand met een WBDBO van ten minste 60 minuten wordt toegepast.

Indien de totale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen meer dan 2.500 liter bedraagt, moet deafstand tot bouwwerken die tot de inrichting behoren dan wel andere brandbare objecten ten minstebedragen:- 10 m indien geen brandwerende wand wordt toegepast;- 5 m indien een brandwerende wand met WBDBO van ten minste 30 minuten wordt toegepast:- 0 m indien een brandwerende wand met een WBDBO van ten minste 60 minuten wordt toegepast.

6.2.6 Gasflessen moeten door vastzetten of anderszins tegen omvallen zijn beschermd.

Toelichting:Gasflessen waarvan de constructie zodanig is dat zij stabiel staan behoeven niet te worden

vastgezet; dit geldt over het algemeen voor propaan/butaan cilinders en andere (gelaste) cilindersmet een grote doorsnede.Als de opslag van gasflessen tegen een achterwand/muur plaatsvindt moet de gasfles met behulpvan een ketting of beugel zijn vastgezet aan die achterwand/muur.Als de opslag van gasflessen plaatsvindt in een vak of compartiment dan moet dit aan de volgendevoorwaarden voldoen:- Het vak dient aan drie zijden gesloten te zijn door een muur of een staalconstructie met een hoogtewelke toereikend is om omvallen te voorkomen.

- De gasflessen moeten zo dicht mogelijk bij elkaar en bij de wanden worden neergezet om volledigomvallen te voorkomen.

Page 38: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 38/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 38 

- De voorzijde van het vak moet voorzien zijn van een constructie (ketting, beugel of spanband)waarmee het omvallen van gasflessen wordt voorkomen.Deze voorziening behoeft niet in werkingzijn indien er frequente aan- en afvoer van gasflessen in het vak plaatsvindt.- Indien in het vak gasflessen van verschillende grootte worden opgeslagen moet hetbeschermingsniveau tegen omvallen voor alle gasflessen gelijk zijn.De gebruikelijke transportpallets voor gasflessen voldoen aan bovenstaande eisen. 

6.2.7 De totale waterinhoud van een (gas)flessenbatterij mag niet meer bedragen dan 3.000 liter, metuitzondering van batterijen bestemd voor het vervoer van giftige gassen van ADR klasse 2 diemoeten worden beperkt tot een totale inhoud van 1.000 liter waterinhoud.

6.2.8 De vloer van de opslagvoorziening mag niet lager zijn gelegen dan de omliggende vloer, vanaangrenzende ruimten of van het omringende maaiveld. Deze vloer moet vlak zijn, en vervaardigdvan onbrandbaar materiaal. Bij een open opslagvoorziening moet deze afwaterend zijn uitgevoerd.De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat onder de vloer geen gas kan doordringen.

6.2.9 Gasflessen waarvan de herkeurtermijn (periodiek onderzoek) is verstreken mogen niet binnende inrichting aanwezig zijn.

Toelichting:Dit voorschrift is niet van toepassing bij (tussen)opslagbedrijven waar gasflessen worden verzameldvoor herkeuring of bij bedrijven in de afvalsector. In deze situaties moeten de gasflessen waarvan deherkeurtermijn is verstreken, apart worden opgeslagen.

6.2.10 In een opslagvoorziening mogen geen afsluiters worden geopend. Aan de buitenzijde van deopslagplaats moet op daartoe geschikte plaatsen met betrekking tot dit verbod met duidelijk leesbareletters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift zijn aangebracht: "OPENEN VAN AFSLUITERS VANGASFLESSEN VERBODEN" overeenkomstig NEN 3011. Het is echter toegestaan dat in combinatiemet opslag, gasflessen via een verbinding met vaste leidingen zijn gekoppeld aan een installatie waardeze gassen worden toegepast. Het hiervoor genoemde verbod tot openen van afsluiters geldt nietvoor deze gasflessen.

6.2.11 Het stapelen van gasflessen is alleen toegestaan indien de constructie van de gasflessenhierin voorziet. Bij het stapelen in staande toestand mogen niet meer dan drie lagen gasflessen opelkaar zijn geplaatst, behoudens wanneer gebruik wordt gemaakt van pallets die een hogerestapeling toestaan. Het is verboden gasflessen die zijn gevuld met een giftig of brandbaar gas dat totvloeistof is verdicht of in vloeistof is opgelost, in liggende toestand te stapelen.

Toelichting: In afwijking van dit voorschrift mogen lege gasflessen wel in liggende toestand wordengestapeld, dit echter tot een maximum van zes lagen op elkaar.

6.2.12 Zichtbaar beschadigde of lekkende gasflessen moeten apart gezet worden op een locatiewaar het uitstromende gas zo weinig mogelijk gevaar oplevert.

6.2.13 Natuurlijke ventilatie moet steeds zijn gewaarborgd. Een eventueel dak moet van onbrandbaar

materiaal zijn vervaardigd en zodanig zijn uitgevoerd dat eventueel vrijgekomen gassen zichdaaronder niet kunnen ophopen.

6.2.14 Indien opslag plaatsvindt van gasflessen met brandbare gassen die zwaarder zijn dan luchtzoals propaan en butaan, moet een afstand worden aangehouden van ten minste 5 m totkelderopeningen, putten en straatkolken die in open verbinding staan met de riolering en vantenminste 7,5 m tot aanzuigopeningen van ventilatiesystemen die zijn gelegen op minder dan 1,5 mboven het maaiveld.

6.2.15 In situaties waarin gevaar bestaat op beschadiging van gasflessen ten gevolge van frequentevoertuigbewegingen moet dat deel van de opslagvoorziening waar frequente voertuigbewegingenplaatsvinden zijn voorzien van een aanrijdbeveiliging.

6.2.16 Van een inpandige opslagvoorziening moet ten minste één wand een buitenmuur zijn waarinzichten minste één deur bevindt.

Page 39: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 39/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 39 

Hoofdstuk 7 Opslag van spuitbussen

7.1 Inleiding

Binnen de vervoerswetgeving worden spuitbussen beschouwd als drukhouders die vallen onder deklasse 2.

Er wordt voor de vervoerswetgeving geen onderscheid gemaakt op grond van de aard van het drijfgas(inert, of licht ontvlambaar) of de te vernevelen stof. Bij zogenaamde samengestelde verpakkingenmet limited quantity wordt op de omverpakking (doos of krimpfolie) het UN-nummer 1950aangebracht.

Spuitbussen die betrokken raken bij een brand kunnen gaan rocketeren, ongeacht of de inhoudbestaat uit een inerte of (licht) ontvlambare stof. De spuitbus gedraagt zich hierbij als eenvoortgestuwd projectiel. Inslag van zo'n spuitbus kan leiden tot zogenaamde (interne) domino-effectenhetgeen resulteert in uitbreiding van het oorspronkelijke incident.Om het effect van deze effecten te voorkomen of te beperken moeten organisatorische en technischemaatregelen genomen worden.De in dit hoofdstuk beschreven maatregelen zijn van toepassing op de volgende situaties:§ Opslag van spuitbussen in de zin van het ADR in combinatie met andere gevaarlijke stoffen§ Opslag van spuitbussen met een gezamenlijke inhoud van meer dan 400 kg (netto gewicht),waarvan de inhoud (zowel het drijfgas als de stof die verneveld moet worden) in de zin van de

Wms aangemerkt moet worden als een (licht)ontvlambare, toxische, corrosieve of oxiderende stof.

Het bovenstaande betekent dat indien spuitbussen gezamenlijk met andere gevaarlijke stoffen wordenopgeslagen, er geen onderscheid wordt gemaakt naar inhoud. Het uitgangspunt is dat elke spuitbus,onafhankelijk van de inhoud, een risico vormt voor de overige gevaarlijke stoffen.Indien er geen gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is als uitgangspuntgehanteerd dat de inhoud van de spuitbussen bepalend is voor het van toepassing zijn vanopslageisen. In dat geval moeten de spuitbussen dus vanaf de voor die categorie geldendeondergrens in een speciaal daarvoor bestemde opslagvoorziening worden opgeslagen. Bij hetsamenstellen van de voorschriften is in alle situaties uitgegaan van een brandcompartiment. Indien ersituaties voorkomen dat spuitbussen worden opgeslagen in open opslagen dan dient hiervoor

maatwerk geleverd te worden.

Samenhang met hoofdstuk 3 Algemeen  De algemene voorschriften van hoofdstuk 3 zijn eveneens van toepassing op opslagvoorzieningenvoor spuitbussen.

7.2 Het opslaan van maximaal 400 kg spuitbussen

7.2.1 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening kleiner is dan 100 m2 en de hoogte van deopslaglocatie lager is dan 2,4 m, mogen spuitbussen tot een hoogte van maximaal 1,8 m wordengestapeld. Tussen de opgeslagen spuitbussen en het plafond moet minimaal 0,5 m vrije ruimteaanwezig zijn. De opslagvoorziening moet als een brandcompartiment zijn uitgevoerd. Spuitbussenhoeven niet gescheiden van andere gevaarlijke stoffen te worden opgeslagen.

7.2.2 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening kleiner is dan 100 m2 en de hoogte van deopslaglocatie lager is dan 2,4 m, mogen spuitbussen tot een hoogte van maximaal 2,4 m wordengestapeld. Tussen spuitbussen en plafond moet minimaal 0,5 m vrije ruimte aanwezig zijn. Deopslagvoorziening moet als een brandcompartiment zijn uitgevoerd. Spuitbussen hoeven nietgescheiden van andere gevaarlijke stoffen te worden opgeslagen. opslagvoorziening

7.2.3 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening groter is dan 100 m2 en de hoogte van deopslaglocatie lager is dan 2,4 m, mogen spuitbussen tot een hoogte van maximaal 1,8 m wordengestapeld. Tussen de opgeslagen spuitbussen en het plafond moet minimaal 0,5 m vrije ruimteaanwezig zijn. De opslagvoorziening moet als een brandcompartiment zijn uitgevoerd. Spuitbussenmoeten gescheiden van andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Spuitbussen moeten wordenopgeslagen op een oppervlak van ten hoogste 100 m2. Gescheiden opslag moet plaatsvinden doormiddel van opslag in een separaat brandcompartiment of door middel van een afscheiding van

Page 40: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 40/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 40 

harmonica gaas van voldoende sterkte, bestaande uit staaldraad van tenminste 2,9 mm dikte meteen vrije opening van maximaal 5 cm.

Toelichting: Scheiding heeft tot doel dat rocketerende spuitbussen zich niet buiten het compartimentkunnen verspreiden of in aanraking kunnen komen met andere materialen en (gevaarlijke) stoffen.Harmonica gaas vangt de energie van de rocketerende spuitbus op waardoor deze snelheid verliest.

7.2.4 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening groter is dan 100 m2 en de hoogte van deopslaglocatie hoger is dan 2,4 m, mogen spuitbussen tot een hoogte van maximaal 2,4 m wordengestapeld. Tussen spuitbussen en plafond moet minimaal 50 cm vrije ruimte aanwezig zijn. Deopslagvoorziening moet als een brandcompartiment zijn uitgevoerd. Spuitbussen moeten gescheidenvan andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Spuitbussen moeten worden opgeslagen op eenoppervlak van ten hoogste 100 m2. Gescheiden opslag moet plaatsvinden door middel van opslag ineen separaat brandcompartiment of door middel van een afscheiding harmonica gaas van voldoendesterkte, bestaande uit staaldraad van tenminste 2,9 mm dikte met een vrije opening van maximaal 5cm. Opslagvoorziening. Indien er in totaal meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen zijnopgeslagen dan geldt dat spuitbussen moeten worden opgeslagen op een oppervlak van ten hoogste300 m2.

7.3 Het opslaan van meer dan 400 kg maar minder dan 2.500 kg spuitbussen

7.3.1 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening kleiner is dan 100 m2 dan mogenspuitbussen tot maximaal 1,8 m worden gestapeld. Tussen spuitbussen en plafond moet minimaal0,5 m vrije ruimte aanwezig zijn.De opslagvoorziening moet als een brandcompartiment zijnuitgevoerd. Spuitbussen hoeven niet gescheiden van andere gevaarlijke stoffen te wordenopgeslagen. opslagvoorziening

7.3.2 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening groter is dan 100 m2 dan mogenspuitbussen tot maximaal 1 pallet hoog (1,8 m) worden gestapeld. De opslagvoorziening moet alseen brandcompartiment zijn uitgevoerd. Spuitbussen moeten gescheiden van andere gevaarlijkestoffen worden opgeslagen. Spuitbussen moeten worden opgeslagen op een oppervlak van tenhoogste 100 m2. Gescheiden opslag moet plaatsvinden door middel van opslag in een separaat

brandcompartiment of door middel van een afscheiding van harmonica gaas van voldoende sterkte,bestaande uit staaldraad van tenminste 2,9 mm dikte met een vrije opening van maximaal 5 cm.Indien er in totaal meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen dan geldt datspuitbussen moeten worden opgeslagen op een oppervlak van ten hoogste 300 m2.opslagvoorziening

7.4 Het opslaan van meer dan 2.500 kg maar minder dan 10.000 kg spuitbussen

7.4.1 Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening groter is dan 100 m2 dan mogenspuitbussen tot maximaal 2 pallets hoog (3,6 m) worden gestapeld. De opslagvoorziening moet alseen brandcompartiment, met branddetectie met doormelding, uitgevoerd zijn. Spuitbussen moetengescheiden van andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Spuitbussen moeten wordenopgeslagen op een oppervlak van ten hoogste 100 m2. Gescheiden opslag moet plaatsvinden door

middel van opslag in een separaat brandcompartiment of door middel van een afscheiding vanharmonica gaas, bestaande uit staaldraad van tenminste 2,9 mm dikte met een vrije opening vanmaximaal 5 cm. Indien er in totaal meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen dangeldt dat spuitbussen moeten worden opgeslagen op een oppervlak van ten hoogste 300 m2 

7.5 Het opslaan van meer dan 10.000 kg spuitbussen

7.5.1 Het totale vloeroppervlak van de opslagvoorziening mag ten hoogste 2.500 m2 bedragen. Tenhoogste 1.900 m2 mag in gebruik zijn voor de opslag van spuitbussen. De opslagvoorziening moetzijn uitgevoerd met een brandbeveiligingsinstallaties conform beschermingsniveau 1 (zie voorschrift4.8.1 en paragraaf 4.8.2)

Page 41: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 41/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 41 

Hoofdstuk 8 Opslag ADR klasse 4.1, 4.2 en 4.3

8.1 InleidingDe voorschriften hebben uitsluitend betrekking op stoffen van de klasse 4.1, 4.2 en 4.3 tot hetvervoer zijn toegelaten. In tabel 9zijn enkele voorbeeldstoffen uit de klasse 4 weergegeven.

Tabel 9 Overzicht klasse 4 met enkele voorbeeldstoffen.

Klasse verpakkingsgroep Voorbeeld4.1 I UN 1310 Ammoniumpikraat bevochtigd

UN 1320 Dinitrofenol >15% waterUN1356 Trinitrotolueen >30% waterUN 3317 2-Amino- 4,6-dinitrofenol >20% water

II UN 1309 Aluminium poeder (gecoat)UN 1333 Cerium

III UN 1350 ZwavelUN 2989 Loodfosfiet (enkel losgestort VP III, anders VP II).

4.2 I UN 1381 Fosfor wit/geelUN 2005 Difenylmagnesium

II UN 1361 (active)koolUN 1385 Natriumsulfide

III UN 1363 CopraUN 3174 Titaandisulfide

4.3 I UN 1295 TrichloorsilaanUN 1360 CalsiumfosfideUN 2257 Kalium

II UN 2624 MagnesiumsilicideIII UN 1408 Ferrosilicium

UN 1403 Calsiumcyaanamide

Samenhang met hoofdstuk 3 Algemeen De voorschriften uit hoofdstuk 3 Algemeen zijn eveneens van toepassing op opslagvoorzieningenvoor de klassen 4.1, 4.2 en 4.3.

8.2 Brandgevaarlijke vaste stoffen (klasse 4.1)

8.2.1 IndelingIn de ADR klasse 4.1 zijn ingedeeld:- vaste stoffen en voorwerpen die gemakkelijk brandbaar zijn- zelfontledende vaste stoffen of vloeistoffen- vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand- stoffen, verwant met zelfontledende stoffen

De stoffen en voorwerpen van klasse 4.1 zijn als volgt onderverdeeld:- F Brandbare vaste stoffen, zonder bijkomend gevaar:

- F1 organisch- F2 organisch, gesmolten- F3 anorganisch

- FO Brandbare vaste stoffen, oxiderend- FT Brandbare vaste stoffen, giftig:

- FT1 organisch, giftig- FT2 anorganisch, giftig

- FC Brandbare vaste stoffen, bijtend:- FC1 organisch, bijtend- FC2 anorganisch, bijtend

- D Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand zonder bijkomend gevaar- DT Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand, giftig- SR Zelfontledende stoffen:

Page 42: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 42/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 42 

- SR1 waarvoor temperatuurbeheersing niet is vereist- SR2 waarvoor temperatuurbeheersing is vereist

8.2.2 Voorschriften opslag klasse 4.1

Stoffen van klasse 4.1 in verpakkingsgroep I 

Opslag van stoffen van de klasse 4.1 in verpakkingsgroep I komt nauwelijks voor, er moet in dat gevalsprake zijn van maatwerk.

Stoffen van klasse 4.1 in verpakkingsgroep II 

8.2.2.1 Een hoeveelheid van minder dan 2.500 kg stoffen van de klasse 4.1 in verpakkingsgroep IImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3 mits er geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen. Stoffen met de gevaarsaspecten D, DT en SR2mogen niet worden opgeslagen tenzij de opslagvoorziening uitsluitend voor dergelijke stoffenis bestemd

8.2.2.2 Een hoeveelheid van minder dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.1 in verpakkingsgroep II

moet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem en doormelding, mits ergeen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen in dezelfde opslagvoorzieningzijn opgeslagen. Stoffen met de gevaarsaspecten D, DT en SR2 mogen niet wordenopgeslagen tenzij de opslagvoorziening uitsluitend voor dergelijke stoffen is bestemd.

8.1.4.3 Een hoeveelheid van meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.1 in verpakkingsgroep IImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd met beschermingsniveau1. In de opslagvoorziening mogen geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederenzijn opgeslagen. Stoffen met de gevaarsaspecten D, DT en SR2 mogen niet wordenopgeslagen tenzij de opslagvoorziening uitsluitend voor dergelijke stoffen is bestemd.

Stoffen van klasse 4.1 in verpakkingsgroep III 

8.1.4.4 Een hoeveelheid van minder dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.1 in verpakkingsgroep IIImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3. Indien stoffen met de gevaarsaspecten D, DT en SR2 wordenopgeslagen is het voorzieningenniveau van voorschrift 8.1.4.5 van toepassing.

8.1.4.5 Een hoeveelheid van meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.1 in verpakkingsgroep IIImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem en doormelding, mits ergeen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen in dezelfde opslagvoorzieningzijn opgeslagen. Stoffen met de gevaarsaspecten D, DT en SR2 mogen niet wordenopgeslagen tenzij de opslagvoorziening uitsluitend voor dergelijke stoffen is bestemd.

8.3 Voor zelfontbranding vatbare stoffen (klasse 4.2)

8.3.1 IndelingKlasse 4.2 omvat:- pyrofore stoffen; dit zijn stoffen, met inbegrip van mengsels en oplossingen (vloeibaar of vast),

die in contact met lucht, zelfs in kleine hoeveelheden binnen 5 minuten ontbranden. Dit zijn destoffen van klasse 4.2 die het sterkst voor zelfontbranding vatbaar zijn;

- voor zelfverhitting vatbare stoffen en voorwerpen; dit zijn stoffen en voorwerpen met inbegripvan mengsels en oplossingen, die in contact met lucht zonder toevoer van energie voorzelfverhitting vatbaar zijn. Deze stoffen kunnen slechts in grote hoeveelheden (verscheidenekilogrammen) en na lange tijdsduur (uren of dagen) ontbranden.

De stoffen en voorwerpen van klasse 4.2 zijn als volgt onderverdeeld:

- S Voor zelfontbranding vatbare stoffen, zonder bijkomend gevaar- S1 organische stoffen, vloeibaar

Page 43: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 43/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 43 

- S2 organische stoffen, vast- S3 anorganische stoffen, vloeibaar- S4 anorganische stoffen, vast

- SW Voor zelfontbranding vatbare stoffen die in contact met water brandbare gassenontwikkelen

- SO Voor zelfontbranding vatbare stoffen, oxiderend

- ST Voor zelfontbranding vatbare stoffen, giftig- ST1 organische stoffen, giftig, vloeibaar- ST2 organische stoffen, giftig, vast- ST3 anorganische stoffen, giftig, vloeibaar- ST4 anorganische stoffen, giftig, vast

- SC Voor zelfontbranding vatbare stoffen, bijtend- SC1 organische stoffen, bijtend, vloeibaar- SC2 organische stoffen, bijtend, vast- SC3 anorganische stoffen, bijtend, vloeibaar- SC4 anorganische stoffen, bijtend, vast

8.3.2 Voorschriften opslag klasse 4.2

Stoffen van klasse 4.2 in verpakkingsgroep I 8.3.2.1 Een hoeveelheid van minder dan 2.500 kg stoffen van de klasse 4.2 in verpakkingsgroep Imoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3. De opslagvoorziening mag uitsluitend voor deze stoffen zijn bestemd.

8.3.2.2 Een hoeveelheid van meer dan 2.500 kg stoffen van de klasse 4.2 in verpakkingsgroep I moetworden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem en doormelding. Deopslagvoorziening mag uitsluitend voor deze stoffen zijn bestemd.

Stoffen van klasse 4.2 in verpakkingsgroep II 

8.3.2.3 Een hoeveelheid van minder dan 2.500 kg stoffen van de klasse 4.2 in verpakkingsgroep II

moet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, mits er geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

8.3.2.4 Een hoeveelheid van meer dan 2.500 kg en minder dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.2 inverpakkingsgroep II moet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste isuitgevoerd met beschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem endoormelding. Er mogen geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

8.3.2.5 Een hoeveelheid van meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.2 in verpakkingsgroep IImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd met beschermingsniveau1. In de opslagvoorziening mogen geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen

zijn opgeslagen.Toelichting: de keuze van geschikte blussystemen is beperkt.

Stoffen van klasse 4.2 in verpakkingsgroep III 

8.3.2.6 Een hoeveelheid van minder dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.2 in verpakkingsgroep IIImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, mits er geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

8.3.2.7 Een hoeveelheid van meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.2 in verpakkingsgroep IIImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem en doormelding. Er mogen

geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen in dezelfde opslagvoorzieningzijn opgeslagen.

Page 44: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 44/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 44 

8.3.2.8 Indien in een opslagvoorziening meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.2 inverpakkingsgroep III gezamenlijk met andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen wordtopgeslagen, moet de opslagvoorziening zijn uitgevoerd met beschermingsniveau 1. De stoffen van deklasse 4.2 in verpakkingsgroep III moeten in een dergelijke situatie worden opgeslagen in een apart vakvan maximaal 300 m2 dat aan drie zijden is omgeven is door een muur die ten minste 30 minuten

brandwerend is uitgevoerd.8.4 Stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water (klasse4.3)

8.4.1 IndelingKlasse 4.3 omvat stoffen, die als gevolg van een reactie met water brandbare gassenontwikkelen, die met lucht ontplofbare mengsels kunnen vormen, alsmede voorwerpen die stoffenvan deze klasse bevatten.

De stoffen en voorwerpen van klasse 4.3 zijn als volgt onderverdeeld:

- W Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zonder bijkomend gevaar,

en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten- W1Vloeistoffen- W2Vaste stoffen- W3Voorwerpen

- WF1 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vloeibaar, brandbaar- WF2 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vast, brandbaar- WS Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, voor zelfverhitting

vatbaar, vast- WO Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, oxiderend, vast- WT Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, giftig

- WT1 Vloeistoffen- WT2 Vaste stoffen

- WC Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, bijtend

- WC1 Vloeistoffen- WC2 Vaste stoffen- WFC Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, brandbaar, bijtend.

8.4.2 Voorschriften opslag klasse 4.3

Stoffen van klasse 4.3 in verpakkingsgroep I 

8.4.2.1 Een hoeveelheid van minder dan 2.500 kg stoffen van de klasse 43 in verpakkingsgroep Imoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3. De opslagvoorziening mag uitsluitend voor deze stoffen zijn bestemd.

8.4.2.2 Een hoeveelheid van meer dan 2.500 kg stoffen van de klasse 4.3 in verpakkingsgroep I moet

worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem en doormelding. Deopslagvoorziening mag uitsluitend voor deze stoffen zijn bestemd.

Stoffen van klasse 4.3 in verpakkingsgroep II 

8.4.2.3. Een hoeveelheid van minder dan 2.500 kg stoffen van de klasse 4.3 in verpakkingsgroep IImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, mits er geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

8.4.2.4 Een hoeveelheid van meer dan 2.500 kg en minder dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.3 inverpakkingsgroep II moet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is

uitgevoerd met beschermingsniveau 3, aangevuld met een branddetectiesysteem en

Page 45: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 45/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 45 

doormelding. Er mogen geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

8.4.2.5 Een hoeveelheid van meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.3 in verpakkingsgroep IImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd met beschermingsniveau1. In de opslagvoorziening mogen geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen

zijn opgeslagen.Stoffen van klasse 4.3 in verpakkingsgroep III 

8.4.2.6 Een hoeveelheid van minder dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.3 in verpakkingsgroep IIImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, mits er geen andere brandbare of ontvlambare stoffen en goederen indezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

8.4.2.7 Een hoeveelheid van meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.3 in verpakkingsgroep IIImoet worden opgeslagen in een opslagvoorziening die ten minste is uitgevoerd metbeschermingsniveau 3, aangevuld met een brand- of gasdetectiesysteem en doormelding. Ermogen geen stoffen met de gevaarsaspecten W1, WF1, WF2, WS, WT1 en WC1 of andere

brandbare of ontvlambare stoffen en goederen in dezelfde opslagvoorziening zijnopgeslagen.

8 4.2.8 Indien in een opslagvoorziening meer dan 10.000 kg stoffen van de klasse 4.3 inverpakkingsgroep III met de gevaarsaspecten W1, WF1, WF2, WS, WT1 en WC1 of anderebrandbare of ontvlambare stoffen en goederen wordt opgeslagen, moet de opslagvoorzieningzijn uitgevoerd met beschermingsniveau 1. Brandbare of ontvlambare stoffen en goederenmogen niet in dezelfde opslagvoorziening zijn opgeslagen.

Indien gezamenlijke opslag met niet brandbare of niet ontvlambare stoffen en goederen plaatsvindt, danmoeten de stoffen van de klasse 4.3 in verpakkingsgroep III worden opgeslagen in een apart vak vanmaximaal 300 m2 dat aan drie zijden is omgeven is door een muur die ten minste 30 minutenbrandwerend is uitgevoerd.

Page 46: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 46/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 46 

Hoofdstuk 9 Opslag van een beperkte hoeveelheid organische peroxiden

9.1 Inleiding

Organische peroxiden (ADR klasse 5.2) moeten worden opgeslagen conform de richtlijn CPR 3.Om tegemoet te komen aan de wens om naast de reguliere gevaarlijke stoffen kleine hoeveelheden

organische peroxiden op te kunnen slaan, wordt toegestaan een maximale hoeveelheid van 150 kgorganische peroxiden per opslagvoorziening op te slaan. Deze uitzondering geldt uitsluitend voororganische peroxiden van type E en F, behorende tot de opslaggroepen 3 en 4 volgens CPR3. Ditzijn peroxiden waarvoor slechts passieve koeling is vereist.

Bij het opslaan van organische peroxiden moet in acht worden genomen dat temperatuurverhogingvan de organische peroxiden voorkomen moet worden (zie CPR3 voor mogelijkheden passievekoeling). Alle opslag van organische peroxiden in verwarmde ruimten wordt daarom uitgesloten.Overige randvoorwaarden zijn:- opslag in een opslagvoorziening die is uitgevoerd conform beschermingsniveau 1, dan wel in eenuitsluitend daarvoor bestemde brandveiligheidsopslagkast die is voorzien van een nooddrukontlastingconform CPR 3;- opslag in een apart vak;- indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening kleiner is dan 300 m2 is een nooddrukontlasting

conform CPR3 vereist.

De grens van 150 kg wordt in CPR3 aangehouden voor de opslag van kleine hoeveelheden.Hieronder wordt gemotiveerd aangegeven waarom afgeweken kan worden van de CPR3. Aangezienhet toestaan van organische peroxiden is bedoeld voor opslag van kleinverpakkingen (zoals tubesmet harder of twee-componentenlijm), worden er voorwaarden aan de verpakkingsmethode gesteld.De organische peroxiden moeten worden opgeslagen met de maximale hoeveelheid perverpakking/collo volgens verpakkingsmethoden OP1 of OP2 (ADR randnummer 4.1.4.1,verpakkingsinstructie P520).

Organische peroxiden van type G zijn uitgesloten van de richtlijn CPR3. Tevens zijn zij voor het ADRvrijgesteld van klasse 5.2 (ADR randnummer 2.2.52.1.6). Indien deze stoffen op basis van hungevaarseigenschappen niet in een andere klasse van het ADR worden ingedeeld, vallen zij volgens

het ADR niet onder de noemer gevaarlijke stoffen.Omdat type G peroxiden worden beschouwd als aanverwante stoffen is opslag in eenopslagvoorziening toegestaan.

Samenhang met hoofdstuk 3 Algemeen De voorschriften uit hoofdstuk 3 Algemeen zijn eveneens van toepassing op de opslag van eenbeperkte hoeveelheid organische peroxiden.

9.2 Voorschriften

9.2.1. In een opslagvoorziening die is uitgevoerd voor opslaghoeveelheden van meer dan 10 tongevaarlijke stoffen, mag ten hoogste 150 kg organische peroxiden worden opgeslagen. Deorganische peroxiden mogen uitsluitend van het type E en F ( met een controletemperatuur (TC)30°C of zonder TC) zijn, behorende tot de opslaggroepen 3 en 4 volgens CPR 3. Er mag geenverwarmde opslag van peroxiden plaatsvinden. De organische peroxiden moeten worden opgeslagenvolgens verpakkingsmethoden OP1 of OP2 (ADR randnummer 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P520).In een opslagvoorziening die is uitgevoerd voor opslaghoeveelheden van minder dan 10 ton maggeen opslag van organische peroxiden plaatsvinden, tenzij de opslag van organische peroxidenplaatsvindt in een uitsluitend daarvoor bestemde brandveiligheidsopslagkast die voorzien is vannooddrukontlasting.conform CPR3.

9.2.2. De organische peroxiden moeten worden opgeslagen in een apart vak, gescheiden van anderestoffen.

9.2.3. Indien het vloeroppervlak van de opslagvoorziening kleiner is dan 300 m2 moet eennooddrukontlasting conform CPR3 in de opslagvoorziening zijn aangebracht.

Page 47: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 47/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 47 

9.2.4. Op de toegangsdeur van de opslagvoorziening moet een bord met een peroxide-etiket zijnaangebracht (voor transport) zoals weergegeven in CPR3-Bijlage 3.

Page 48: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 48/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 48 

Hoofdstuk 10 Begrippenlijst

ARIE Aanvullende risico-inventarisatie en –evaluatie

Brzo ‘99 Besluit risico’s zware ongevallenIMDG-code International Maritime Dangerous Goods CodePBZO Preventie Beleid Zware OngevallenVR Veiligheidsrapportage

ADR: Accord européen relatief aux transport internationaux demarchandises dangereuses par route

ICAO International Civil Aviation Organisation

Wms: Wet milieugevaarlijke stoffen

CMR-stoffen: Stoffen of preparaten die tot de categorieën carcinogeen, mutageenof reprotoxisch van de Wms behoren, tevens het label toxisch of zeertoxisch van de Wms hebben en niet onder het begrip gevaarlijke stofin de zin van de vervoerswetgeving vallen (In bijlage 1 is een nietlimitatieve lijst van CMR-stoffen opgenomen);

Opslagvoorziening: Een voorziening bestemd voor de opslag van verpakte gevaarlijkestoffen.

Inpandige opslagvoorziening: In een bouwwerk gesitueerde opslagvoorziening.

Uitpandige opslagvoorziening: Niet in een bouwwerk gesitueerde opslagvoorziening;

Toelichting: een uitpandige opslagvoorziening kan wel aan één ofmeerdere zijden grenzen aan een bouwwerk.

Onbrandbaar: Onbrandbaar bepaald volgens NEN 6064;

NEN –normen: Zie www.nen.nlNiet brandgevaarlijk: Niet brandgevaarlijk bepaald volgens NEN 6063.

Groot brandcompartiment: Brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van meerdan 1.000 m², als bedoeld in afdeling 2.22 van het Bouwbesluit 2003.

Vloeistofkerende vloereen verharding die voor een kortere periode in staat is om de vrijgekomen vloeistoffen op te vangenen te voorkomen dat deze in de bodem terechtkomen. Onder 'kortere' is dan te verstaan de periodedie ligt tussen het vrijkomen van de stoffen en het moment dat de opruimactiviteiten zijn afgerond.

Toelichting: Om te voorkomen dat vrijgekomen vloeistoffen in de bodem geraken moet devloeistofkerende vloer in ieder geval bestaan uit een aaneengesloten verharding. Een dergelijke vloerhoeft niet van een verklaring vloeistofdichte voorziening te zijn voorzien.

Lekbak

Vloeistofdichte voorziening met beperkte opvangcapaciteit, waarvan de bodembeschermendewerking door gericht toezicht en doelmatig ledigen wordt gewaarborgd. De lekbak moet bestand zijntegen de materialen die er boven worden opgeslagen. Een lekbak kan zowel in metaal als in

kunststof zijn uitgevoerd.

Page 49: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 49/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 49 

Journaal van gevaarlijke stoffenEen register van de gevaarlijke stoffen, die in een inrichting aanwezig zijn.

Bouwwerk (Modelbouwverordening)elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats vanbestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden is, hetzij direct of indirect steun

vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.Toelichting:Hoewel de Woningwet geen definitie geeft van het begrip bouwwerk wordt in de jurisprudentieaangesloten bij de definitie die de Modelbouwverordening geeft.

Brandbare vloeistof (ADR)Een vloeistof vallend onder klasse 3 van het ADR of die als secundair het overeenkomstige etiket vande klasse 3 draagt.

Brandbare vaste stofEen vaste stof vallend onder de klasse 4.1 van het ADR.

Brandcompartiment (Bouwbesluit)Brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 (gedeelte van één of meer gebouwenbestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand).

BrandmeldinstallatieEen samenstelsel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie, datnodig is voor ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen tenbehoeve van andere installaties.

Brandmeldinstallatie met volledige bewakingBrandmeldinstallatie met automatische melders in alle ruimten met uitzondering van natte ruimten endergelijke (zie NEN 2535).

Brandwerendheidbrandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie bepaald volgens NEN 6069.

Cryo-houder (ADR)Een cryo-houder is een verplaatsbare drukhouder met warmte-isolerende bescherming voor hetvervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen met een inhoud van ten hoogste 1.000 liter.

Drukhouder (ADR)Een drukhouder is een verzamelaanduiding voor een fles, grote cilinder, drukvat, geslotencryohouder en flessenbatterij.

Gas (ADR)Een stof die bij 50 °C een dampdruk bezit hoger dan 300 kPa (3 bar), of bij 20 °C en de

standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is.

(Gas)fles (cilinder) (ADR)Een verplaatsbare drukhouder met een inhoud van niet meer dan 150 liter.

Toelichting:Een gasfles voor een blusgasinstallatie valt buiten deze definitie. Voor veiligheidsaspecten vanblusgasinstallaties wordt verwezen naar het SVI blad ‘blusgasinstallaties, veiligheidsaspecten’,www.syntaxmedia.nl.

(Gas)flessenbatterij (cilinderpakket) (ADR)Een verzameling flessen die aan elkaar zijn bevestigd en onderling door een verzamelleiding zijnverbonden en die als ondeelbare eenheid wordt vervoerd.

Toelichting:

Page 50: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 50/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 50 

De term “flessenbatterij” kan aanleiding geven tot misverstand. In deze richtlijn en in het VLG/ADRwordt hiermee een verpakking bedoeld zoals hier omschreven, vaak ook genoemd cilinderpakket,pakket of palletpakket. In andere publicaties is in het verleden de term “flessenbatterij” ook gebruiktvoor de installatie waarbij één fles (of meerdere flessen) aangesloten staat (staan) op een aan dewand gemonteerde verzamelleiding met reduceertoestel waarmee een leidingwerk wordt gevoed.

Gebouw (Woningwet)elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wandenomsloten ruimte vormt.

Gevaarlijke stofStoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarinopgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in deIMDG-Code.

Groot brandcompartiment (Bouwbesluit)Brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m².

Grote cilinder ('tube') (klasse 2) (ADR)

Een naadloze verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van meer dan 150 liter en niet meerdan 3000 liter.

Houder (ADR)een omhulsel, bestemd om stoffen of voorwerpen op te nemen en te bevatten met inbegrip van allesluitingsmiddelen. Reservoirs vallen niet onder deze definitie.

Inpandige opslagvoorzieningin een bouwwerk gesitueerde opslagvoorziening.

Intermediate Bulk Container (IBC) (ADR)een stijve of flexibele verpakking die in hoofdstuk 6.5 van het ADR is genoemd.

Lege gasflesGasfles waarvan de druk dusdanig laag is dat de inhoud niet bruikbaar is.

Lege gereinigde verpakkingEen verpakking die gereinigd is dan wel lek- schrap- en schraapleeg is of waarvan de inhoud isgepolymeriseerd dan wel oxidatief-fysisch is gedroogd dan wel chemisch heeft gereageerd (allenuitgehard), en waarvan de inhoud geen gevaar voor milieu, gezondheid, dan wel reactie, brand ofexplosie kan veroorzaken.

Lege ongereinigde verpakkingAlle overige lege verpakkingen.

NEN normen

Zie www.nen.nl

Niet brandgevaarlijkniet brandgevaarlijk bepaald volgens NEN 6063.

Noodplaneen overzicht van de door een bedrijfsorganisatie genomen maatregelen en voorzieningen omeffecten van calamiteiten te minimaliseren en te bestrijden.

OnbrandbaarOnbrandbaar bepaald volgens NEN 6064

Open opslagvoorziening

Page 51: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 51/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 51 

Een open opslagvoorziening is een ruimte welke tenminste aan één zijwand geheel open is (al danniet afgescheiden door een hek- of gaaswerk) zodat deze in vrij contact staat met de buitenlucht engeen gassen zich kunnen ophopen of zich vlak boven de vloer kunnen verzamelen.

Open containerContainer die aan de bovenzijde open is. Er is geen dak aanwezig (meestal een zeil).

Gesloten containercontainer die aan alle zijde gesloten is

Reachstacker, straddle carrierVoertuigen die speciaal zijn gemaakt voor het horizontaal en verticaal verplaatsen van containers

Spuitbus (aërosol) (ADR)Een niet hervulbare houder van metaal, glas of kunststof die een samengeperst, vloeibaar gemaaktof opgelost gas bevat, al dan niet met een vloeibare, pasteuze of poedervormige stof, en voorzienvan een aftapinrichting die het mogelijk maakt, dat de inhoud wordt uitgestoten in de vorm van eensuspensie van vaste of vloeibare deeltjes in een gas, in de vorm van schuim, pasta of poeder of in

vloeibare of gasvormige toestand.

Tankcontainertransporttank conform ADR deel 3 onder 6.7.2.1.

Uitpandige opslagvoorzieningniet in een bouwwerk gesitueerde opslagvoorziening; een uitpandige opslagvoorziening kan wel aaneen of meerdere zijden grenzen aan een bouwwerk.

VakOpslaggedeelte binnen een opslagvoorziening

Vaste stof (ADR)

een stof met een smeltpunt of een beginsmeltpunt hoger dan 20 °C bij een druk van 101,3 kPa, ofeen stof die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 niet vloeibaar is en die volgens decriteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van hetvloeigedrag (penetrometermethode) dikvloeibaar is.

Verpakking Alle tot het vervoer toegelaten verpakkingen, groot verpakkingen en IBC’s.

Verpakkingsgroepeen groep, waarin bepaalde stoffen op grond van hun gevaarlijkheid tijdenshet vervoer zijn ingedeeld voor verpakkingsdoeleinden.Verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffenVerpakkingsgroep II: gevaarlijke stoffenVerpakkingsgroep III: minder gevaarlijke stoffen.

Vlampunt (ADR)de laagste temperatuur van een vloeistof, waarbij de damp daarvan met lucht een ontvlambaarmengsel vormt.

Vloeistof (ADR)een stof die bij 50 °C een dampdruk heeft van ten hoogste 300 kPa (3 bar), en bij 20 °C en een drukvan 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en diea) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20 °C of lager, ofb) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, ofc) volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepalingvan het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is.

WBDBO (Bouwbesluit)Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag in minuten volgens NEN 6068.

Page 52: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 52/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 52 

BIJLAGE 1: Niet limitatieve lijst van CMR-stoffen

Deze bijlage bevat een niet limitatieve lijst van stoffen (uit Annex I van 67/548/EG) die niet zijnopgenomen in de tabel A van het ADR en die conform de EU geclassificeerd zijn als vergiftig (T)wegens hun CMR-eigenschappen (R 45, R49, R46, R 60 of R 61)

Chemische naam CAS-nr. Annex-I-nr.R45 R49 R46 R60 R61

4,4'-methyleenbis(2-chlooraniline) 101-14-4 612-078-00-9 X

azobenzeen 103-33-3 611-001-00-6 X

diazomethaan 334-88-3 006-068-00-8 X

dibutylftalaat 84-74-2 607-318-00-4 X

dichloordimethylether 542-88-1 603-046-00-5 X

diethyleenglycoldimethylether 111-96-6 603-139-00-0 X X

dioctylftalaat 117-81-7 607-317-00-9 X X

fenylglycidylether 122-60-1 603-067-00-X Xformamide 75-12-7 616-052-00-8 X

kaliumchromaat 7789-00-6 024-006-00-8 X X

kaliumdichromaat 7778-50-9 024-002-00-6 X X

keramischevezels ? 650-017-00-8 X

kobalt(II)sulfaat 10124-43-3 027-005-00-0 X

lood(II)carbonaat 598-63-0 082-001-00-6 X

lood(II)naftenaat 61790-14-5 082-001-00-6 X

monomethylformamide 123-39-7 616-056-00-X X

N,N-dimethylaceetamide 127-19-5 616-011-00-4 Xnatriumdichromaat 10588-01-9 024-004-00-7 X X

natriumdichromaat 7789-12-0 024-004-01-4 X X

nikkeloxide 1313-99-1 028-003-00-2 X

N-nitrosodimethylamine 62-75-9 612-077-00-3 X

styreenoxide 96-09-3 603-084-00-2 X

thioaceetamide 62-55-5 616-026-00-6 X

tolueendiamine 25376-45-8 612-151-00-5 X

vaseline 8009-03-8 649-254-00-X X

warfarin 81-81-2 607-056-00-0 X

zinkchromaat 13530-65-9 024-006-00-8 X

Page 53: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 53/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 53 

BIJLAGE 2 Explosieveilig materieel

1. Sinds 1 juli 2003 is paragraaf 2a Explosieve atmosferen met daarin de artikelen 3.5a tot en met3.5f in het Arbeidsomstandighedenbesluit van kracht. Hierdoor is de Europese richtlijn1999/92/EG, betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van degezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen

gevaar kunnen lopen (ook ATEX 137 genoemd), in de Nederlandse wetgeving opgenomen.Gevolg van de nieuwe artikelen is, dat ook opslagbedrijven uiterlijk op 1 juli 2006 ten aanzien vande gevaren in verband met potentiële explosierisico’s een gestructureerd en goed onderbouwdbeleid moeten voeren met bijbehorende maatregelen.Nieuwe opslaggebouwen dienen per 1 juli 2003 te voldoen aan de genoemde regelgeving.

2. De gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico’s die daaruit kunnenvoortvloeien, moeten in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5van de Arbeidsomstandighedenwet, voor de aanvang van de arbeid en bij iedere belangrijkewijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen of hetarbeidsproces, in hun geheel beoordeeld en schriftelijk vastgelegd worden in eenexplosieveiligheidsdocument.

3. Bij de beoordeling moet in ieder geval rekening gehouden worden met:a. de waarschijnlijkheid van het voorkomen en het voortduren van gevaarlijke explosieveatmosferen is,

b. de waarschijnlijkheid dat ontstekingsbronnen, elektrostatische ontladingen daaronderbegrepen, aanwezig zijn, actief worden en daadwerkelijk ontsteken;

c. de aanwezige installaties, de gebruikte stoffen, de processen en hun mogelijkewisselwerkingen;

d. de omvang van de te verwachten gevolgen.

4. Bij de bepaling van de gevarenzones als bedoeld bij punt 3 onder c moet rekening wordengehouden met normale procesvoering, inclusief lekkages. Een lekkage van maximaal één vat(grootste vat) met het, uit oogpunt van explosiegevaar, meest risicovolle product is bepalend voorde zonering en zoneafmeting. Geen rekening hoeft te worden gehouden met calamiteiten zoals

bijvoorbeeld het instorten van het dak waardoor meerdere vaten tegelijk kunnen bezwijken.Bij het bepalen van gevarenzones kan gebruik gemaakt worden van de Nederlandsepraktijkrichtlijn (NPR) 7910-1 voor gasexplosie

5. Opslag van stoffen met een vlampunt < 21 oC in emballage of opslag van brandbare gassen zalveelal leiden tot zone 2 voor gasexplosie waarbij de afmeting van de zone bepaald wordt door deventilatie.

6. Arbeidsmiddelen en al het installatiemateriaal dat gebruikt wordt binnen de gevarenzones moetengeschikt zijn voor het gebruik in de desbetreffende gevarenzone het Warenwetbesluitexplosieveilig materieel.

7. Vorkheftrucks en aanverwant materieel zijn ook arbeidsmiddelen. Vorkheftrucks die gebruiktworden in gezoneerde gebieden moeten explosieveilig zijn uitgevoerd.Van deze vorkheftrucksmoet een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage 10 van EG richtlijn 94/9/EGaanwezig zijn. Deze verklaring moet aantonen dat de fabrikant geen bezwaar heeft dat devorkheftruck gebruikt wordt in de betreffende zones.

Vorkheftrucks die rijden op LPG kunnen niet explosieveilig worden uitgevoerd en wordenderhalve niet in gezoneerde gebieden gebruikt. Dieseltrucks kunnen wel in de gewensteexplosieveilige uitvoering worden uitgevoerd, echter zijn alleen geschikt voor gebruik in debuitenlucht. Elektrische vorkheftrucks kunnen in de gewenste explosieveilige uitvoering wordenverkregen en zijn ook geschikt voor inpandig gebruik.

8. Er dienen organisatorische maatregelen te worden getroffen op plaatsen waar technischemaatregelen alleen de bescherming tegen explosiegevaar op de arbeidsplaats niet kunnenwaarborgen en handhaven. De getroffen organisatorische maatregelen ter bescherming tegenexplosiegevaar moeten in het explosieveiligheidsdocument worden vastgelegd.

Page 54: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 54/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 54 

Als organisatorische maatregelen ter bescherming tegen explosiegevaar dienen de volgendepunten gerealiseerd te worden:

• opstellen van schriftelijke bedrijfsinstructies,• instructie van de medewerkers over explosieveiligheid,• voldoende kwalificatie van de werknemers,• toepassing van een werkvergunningensysteem voor gevaarlijke werkzaamheden,• het in stand houden van de technische maatregelen ter bescherming tegen

explosiegevaar door inspectie, onderhoud en reparatie.

9. De plaatsen waar gevaarlijke explosieve atmosferen aanwezig kunnen zijn in een hoeveelheiddie de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in gevaar kan brengen, worden detoegangen tot deze plaatsen met het volgende waarschuwingsbord gemarkeerd:

Herkenningsteken:• vorm: driehoekig,

• vormgeving: zwarte letters op een gele ondergrond met zwarte rand (de veiligheidskleur geelmoet ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaan),

• Wanneer niet de gehele ruimte, maar slechts een deel hiervan een explosiegevaarlijke plaatsis, kan dit gebied door een geelzwarte arcering, bijvoorbeeld op de vloer, worden gemarkeerd.Bij de markering moet het waarschuwingsbord zijn geplaatst.

Page 55: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 55/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 55 

BIJLAGE 3 Voorbeelden van veiligheidssignalering

De voor de veiligheidssignalering te gebruiken gevaarsymbolen zijn:

“Verboden te roken"

"Vuur, open vlam en roken verboden"

"Corrosiegevaar"

"Vergiftigingsgevaar"

Page 56: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 56/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 56 

BIJLAGE 4 Voorkomen van onverenigbare combinaties door stoffenscheiding

1. Uitgangspunt scheiding van gevaarlijke stoffenIndien bij het gelijktijdig vrijkomen van twee gevaarlijke stoffen uit de verpakking er een groter(vervolg) effect ontstaat dan op grond van de eigenschappen van de betreffende stoffen verwachtkan worden, moeten deze stoffen gescheiden worden opgeslagen.

Bij deze beoordeling moeten alle eigenschappen van een gevaarlijke stof worden beschouwd, dusook de secundaire gevarenlabels conform het ADR.

Het ontstaan van giftige verbrandingsgassen vormt geen onderdeel van dit uitgangspunt. Deeigenschappen van een stof zijn immers niet bepalend voor de mate van toxiciteit van deverbrandingsproducten. Indien sprake is van zeer toxische stoffen (klasse 6.1 verpakkingsgroep 1) ofCMR-stoffen moet wel rekening worden gehouden met onverbrand product dat zich tezamen met deverbrandingsgassen zal verspreiden.

Enkele voorbeelden van het gelijktijdig vrijkomen van twee gevaarlijke stoffen.1. Een brandbare stof (klasse 3) zal vrijkomen en branden:- wel een groter effect opleveren als in hetzelfde vak brandbevorderende stoffen

(klasse 5.1/2) worden opgeslagen gescheiden opslaan (omdat de onverbrande

producten wel een groter effect geven)- geen groter effect optreden als in hetzelfde vak brandbare stoffen (klasse 3) worden

opgeslagen geen gescheiden opslag noodzakelij k- geen groter effect optreden als in hetzelfde vak natriumcarbonaat/soda (geen ADR

stof) worden opgeslagen geen gescheiden opslag noodzakelijk

2. Een bijtende stof (klasse 8, zuur) zal bij vrijkomen:- wel een groter effect opleveren als in hetzelfde vak een bijtende stof (klasse 8, base)

worden opgeslagen gescheiden opslaan- geen groter effect optreden als in hetzelfde vak milieugevaarlijke stoffen (klasse 9)

worden opgeslagen geen gescheiden opslag noodzakelijk-

2. Categorieën gevaarlijke stoffen die gescheiden moeten worden opgeslagen

In onderstaande tabel is weergegeven welke combinaties zich kunnen voordoen, waarbij voor alleADR-klassen voorbeelden zijn uitgewerkt. Van de tabel kan gemotiveerd worden afgeweken op basisvan bijvoorbeeld veiligheidsinformatiebladen. Bij de opslag van gewasbeschermingsmiddelen, waarbijveel verschillende producten met meerdere gevaarsetiketten per product in kleineverpakkingseenheden in een opslagvoorziening die is uitgevoerd op beschermingsniveau 1 wordenopgeslagen, is het niet zinvol om deze scheidingsregels te hanteren.

De tabel is niet van toepassing op:- klasse 2 (zie hiervoor hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7);- klasse 4 (zie hoofdstuk 8);- klasse 5.2 (zie hoofdstuk 9).

Klasse3

Klasse5.1

Klasse6.1

+ CMR

Klasse8

Klasse9

OV

Klasse 3 (ontvlambare vloeistoffen) - V B* of V B B -

Klasse 5.1 (oxiderende stoffen) V - B* B B -

Klasse 6.1 (giftige stoffen)CMR-stoffen  B* of V B* - B* B* -*

Klasse 8 (bijtende stoffen) B B B* B B -

Klasse 9 (alleen de milieugevaarlijkestoffen) B B B* B - -

Overige Chemicaliën (Wms +ongevaarlijk) - - -* - - -

Page 57: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 57/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 57 

Toelichting:

V: Opslag van te scheiden stoffen in aparte vakken

B: Gescheiden opslag tenzij is beoordeeld dat de stoffen niet met elkaar reageren of dat beidestoffen als vaste stof zijn ingedeeld. Voor de beoordeling (B) wordt in principe uitgegaan van

de informatie zoals die in de Veiligheidsinformatiebladen (VIB, SDS of MSDS) wordt vermeld;voor generieke producten kan ook gebruik worden gemaakt van informatie zoals vermeld inhet Chemiekaartenboek.

-: Gescheiden opslag niet noodzakelijk

*: Stoffen van klasse 6.1 verpakkingsgroep I en CMR-stoffen moeten in een apartbrandcompartiment, of middels een 5 meter vrije zone worden opgeslagen. Voor de overigegiftige stoffen is het gewenst om, waar mogelijk, vakscheiding aan te houden met stoffen vanklasse 3.

3. Methoden om scheiding van gevaarlijke stoffen te realiserenIn bovenstaande tabel worden drie scheidingsniveaus genoemd.

Opslag van te scheiden stoffen in aparte vakken (V) zal in het algemeen alleen mogelijk zijn indien ersprake is een opslagvoorziening voor meer dan 10 ton. Voor het begrip vak gelden deovereenkomstige voorschriften uit hoofdstuk 4 (maximaal 300 m², onderlinge afstand 3,5 m). Tescheiden stoffen mogen dus wel in dezelfde opslagvoorziening aanwezig zijn, maar moeten in apartevakken worden opgeslagen. Indien geen vakken kunnen worden gerealiseerd (wat vaak het geval zalzijn bij opslagvoorzieningen kleiner dan 10 ton), moet opslag in een apart brandcompartimentplaatsvinden, m.a.w. een aparte opslagvoorziening.

Indien gescheiden opslag noodzakelijk is (B) kan dit worden gerealiseerd door de te scheiden stoffenop te slaan in aparte delen van een vak. Scheiding binnen een vak kan worden gerealiseerd door eenvrije afstand van ten minste 2 meter of door een opslag een andere klasse gevaarlijke stoffen overeen breedte van ten minste 2 m waarmee wel gezamenlijke opslag is toegestaan. Deze vorm van

scheiding zal in het algemeen in opslagvoorzieningen voor meer dan 10 ton worden toegepast. Ookkan scheiding worden gerealiseerd door de te scheiden stoffen op te slaan in aparte lekbakken. Dezemethode zal in het algemeen worden gerealiseerd in opslagvoorzieningen tot 10 ton.

Tenslotte kan scheiding worden gerealiseerd door de te scheiden stoffen op te slaan in apartebrandcompartimenten of door een stof op te slaan in een apart deel van een brandcompartiment dataan 3 zijden is afgescheiden door een muur met een WBDBO van ten minste 30 minuten. Het betrefthier de met een asterix aangeduide situaties in bovenstaande tabel.

Page 58: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 58/76

PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen58 

sen van brandveiligheidsopslagkasten

nd

NEN 2678 F30NEN-EN-14470-1 

F60NEN-EN-14470-1 

F90NEN-EN-14470-1 

150 200 200 200

en, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1,5.2, 6.1 en 8

Oxiderende stoffen(O) niet in combinatiemet ontvlambarestoffen.

4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2,6.1 en 8 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1,5.2, 6.1 en 8

(Oxiderende stoffen(O) niet in combinatiemet ontvlambarestoffen.

3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1,5.2, 6.1 en 8

(Oxiderende stoffen(O) niet in combinatiemet ontvlambarestoffen

Één per 50m2 Max. 2 per ruimte

Één per 50m2 Max. 2 per ruimteMax. 5 in een60 minutenbrandcompartiment.

Max. 5 per 200 m2 

Geen limiet in een60 minutenbrandcompartiment

Geen limiet

diet

De kast mag de

vluchtroute nietbelemmeren

Niet in kelder,trappenhuis,souterrain of gang dieals vluchtweg dient

De kast mag de

vluchtroute nietbelemmeren

Niet in kelder,trappenhuis,souterrain of gang dieals vluchtweg dient

De kast mag de

vluchtroute nietbelemmeren

Toegestaan in,trappenhuis,souterrain of gang dieniet als vluchtwegdient

De kast mag de

vluchtroute nietbelemmeren

Toegestaan intrappenhuis,souterrain of gang dieniet als vluchtwegdient en kelder, mitsbereikbaarheidbrandweergewaarborgd is.

an

e,r is)n

tenminste 110% vande inhoud van de

grootste emballage,doch (als dat méér is)ten minste 10% vande inhoud van detotale emballage

tenminste 110% vande inhoud van de

grootste emballage,doch (als dat méér is)ten minste 10% vande inhoud van detotale emballage

tenminste 110% vande inhoud van de

grootste emballage,doch (als dat méér is)ten minste 10% vande inhoud van detotale emballage

tenminste 110% vande inhoud van de

grootste emballage,doch (als dat méér is)ten minste 10% vande inhoud van detotale emballage

Page 59: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 59/76

PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen59 

nd

NEN 2678 F30NEN-EN-14470-1 

F60NEN-EN-14470-1 

F90NEN-EN-14470-1 

(geldt alleen voorvloeistoffen)

(geldt alleen voorvloeistoffen)

(geldt alleen voorvloeistoffen)

(geldt alleen voorvloeistoffen)

van

n in

eenijn.

Bij opslag vanverschillende stoffen,

deze plaatsen inafzonderlijkelekbakken. Vooriedere tecompartimenteren stofmoet er een lekbakaanwezig zijn. Dezelekbak moet indien hetontvlambarevloeistoffen betreft degehele inhoud kunnenopvangen.

Kan plaats vindendoor het plaatsen van

de verschillendecategorieën stoffen inafzonderlijkelekbakken.Voor iedere tecompartimenterencategorie moet er eenlekbak aanwezig zijn.

Kan plaats vindendoor het plaatsen van

de verschillendecategorieën stoffen inafzonderlijkelekbakken.Voor iedere tecompartimenterencategorie moet er eenlekbak aanwezig zijn.

Kan plaats vindendoor het plaatsen van

de verschillendecategorieën stoffen inafzonderlijkelekbakken.Voor iedere tecompartimenterencategorie moet er eenlekbak aanwezig zijn.

Page 60: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 60/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 60 

Bijlage 6 Brandbeveiligingsinstallaties: kenmerken en parameters !!!!!!!Checken op termenals opslagplaats, CPR 15 etc. Ook checken of elementen nog van toepassing zijn opbluswater- en productopvang

1. Inleiding

Bluswateropvangcapaciteit Bij de berekening van de bluswateropvangcapaciteit wordt onderscheid gemaakt tussen de nominalebluswateropvangcapaciteit en de werkelijke bluswateropvangcapaciteit. De nominalebluswateropvangcapaciteit is de capaciteit, die op grond van het brandbestrijdingssysteem, hetblusmiddel en de eventuele vakindeling wordt berekend.De werkelijke bluswateropvangcapaciteit is de vereiste fractie van de nominalebluswateropvangcapaciteit, die afhankelijk is van het beschermingsniveau en de aard van deopgeslagen stoffen en de verpakking. Het type brandbestrijdingssysteem bepaalt hoeveel bluswateropgevangen moet worden. De capaciteit moet worden berekend aan de hand van de bij debrandbestrijdingssystemen vermelde parameters, waarbij bij de meeste systemen wordt uitgegaanvan een vanuit de PGS 15 opgelegde fictieve blustijd of ruimtevulling, die af kan wijken van deblustijd op basis van de gehanteerde ontwerpnorm van het brandbeveiligingsinstallatie.

Vakindeling en veiligheidsfactoren Afhankelijk van de wijze waarop vakindeling is uitgevoerd moet voor het oppervlak waarop debluswateropvangcapaciteit wordt gedimensioneerd, een veiligheidsfactor worden gehanteerd. Deredenen hiervoor zijn dat brandoverslag naar een ander vak niet is uit te sluiten en een blussysteem ineen ander vak onnodig in werking kan treden.De veiligheidsfactoren zijn:• Vak aan vier zijden omgeven door wanden en deur: FACTOR = 1;• Vak aan drie zijden omgeven door wanden en aan één zijde een gangpad: FACTOR = 2;• Vak aan twee of meer zijden omgeven door gangpaden: FACTOR = 3.

De grondslag van de berekening van de nominale bluswateropvangcapaciteit is het vermenigvuldigenvan de blustijd met de sproeidichtheid en het te blussen oppervlak. Afhankelijk van de wijze waaropde vakindeling is gerealiseerd, moet voor het te blussen oppervlak een veiligheidsfactor in rekeningworden gebracht.In formule:

Bn= bt ∗ s ∗ob ∗ vBn = nominale bluswateropvangcapaciteit.bt = blustijd [min]s = sproeidichtheid of doseersnelheid [l/min/m2]ob = blusoppervlak [m2]v = veiligheidsfactor indien toepasbaar, afhankelijk van compartimentering

De formule voor de berekening van de werkelijke bluswateropvangcapaciteit isBw= fi ∗ Bn

Bw = werkelijke bluswateropvangcapaciteitfi = factor afhankelijk van beschermingsniveau en aard van de stof.Bn = nominale bluswateropvangcapaciteit.

Detectie en doormelding 

Onafhankelijk van het gekozen brandbeveiligingsinstallatie is een doelmatig detectiesysteemalsmede een automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de lokale overheid,dan wel, indien de brandweer hiermee instemt, naar een permanent bezette meldpost vaneen daartoe gecertificeerde bewakingsdienst, te allen tijde vereist. Hierbij wordt opgemerktdat een doormeldinstallatie, behorende bij een automatische sprinklerinstallatie, wordtbeschouwd als doelmatig detectiesysteem.

Page 61: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 61/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 61 

Een doelmatig detectiesysteem dient een op het object afgestemd ontwerp te hebben, daarbijgebruik makend van de specifieke kenmerken van de toe te passen detectietechniek en de tedetecteren brandverschijnselen in de geprojecteerde omgeving.Branddetectie kan plaatsvinden op basis van verschillende detectieprincipes, t.w.: Vlamdetectie d.m.v. UV dan wel IR stralingsdetectie techniek Rookdetectie d.m.v. optische dan wel ionisatie techniek. Beide principes kennen

toepassingen in puntmelder vorm en in aspiratie uitvoering. Rookdetectie d.m.v. hetlijndetectie principe (beam detectie) maakt gebruik van een op afstand van elkaar geplaatstezender en ontvanger. Verstoring van het optische signaal tussen beiden resulteert in eenalarmering. Temperatuurdetectie d.m.v. het maximaal- en het thermodifferentiaal principe. Inuitvoering kan temperatuurdetectie gerealiseerd worden door gebruik van zowel puntmeldersals ook het Lijn melder principe. Bekende lijndetectie technieken zijn: Pneumatisch: een drukvariatie in de detectieleiding a.g.v. de hitte leidt tot een alarm Elektrisch: de hitte heeft een weerstandsverandering in de geleider tot gevolg, waardooreen alarmsituatie gedetecteerd kan worden Glasvezel lasertechniek: de hitte leidt tot een verandering in de glasvezelstructuurwaardoor demping van het door de glasvezel gezonden laserlicht ontstaat. Hieruit wordt eenalarmsituatie gedetecteerd.

Elke detectie techniek kent specifieke optimale toepassingen, maar ook beperkingen.

Page 62: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 62/76

PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen62 

te detectie mogelijkheden:

teem Toepassingsgebied Opmerking/ beperkingen

5 Vloeistofbranden met vlamverschijnselen Direct zicht op brandhaard noodzakelijk 

Zeer geschikt voor objectbeveiliging, ook

geschikt voor ruimtebeveiliging afhankelijk van“vrij” zichtsveld detector..

Aanspreeksnelheid <1 sec.

Zeer gevoelig voor omgevingsinvloeden -niet buitentoepassen.

Beperkte afstand (tot 12 meter).

Rook en/ of lensvervuiling blokkeert de detectie.Zeer geschikt voor objectbeveiliging, ookgeschikt voor ruimtebeveiliging afhankelijk van“vrij” zichtsveld detector. Zeer goed voor buitentoepassing.

Aanspreeksnelheid <5 sec.

Buiten toepasbaar.

Minder gevoelig voor omgevingsinvloeden.

Grotere afstanden (tot 40 meter).Rook en/ of lensvervuiling beïnvloedt de detectie.

5 Smeulbranden van vaste stoffen Sommige vloeistofbranden 

Alleen binnen toepasbaar.Beperkt in hoogte.Gevoelig voor rookobstructies.

Alle typen smeulbranden. Ruimte beveiliging.Aanspreektijden tot x minuten na ontstaan brand.

Ruimtebeveiliging. Gevoelig voor luchtstromingen.Vanwege de ioniserende stralingsbron beperken.

Alle typen branden.Ruimte beveiliging.

Aanspreektijd in ‘x’ seconden na ontstaan brand,afhankelijk van lengte aanzuigleiding ensysteemgrootte.Gevoelig voor omgevingsinvloeden.

Alle typen smeulbranden.Ruimtebeveiliging.

Aanspreektijd in ‘x’ minuten na ontstaan brand.Direct zicht tussen zender en ontvanger noodzakelijk.

Page 63: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 63/76

PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen63 

teem Toepassingsgebied Opmerking/ beperkingen

5 54-14 

Alle branden Zowel binnen als buiten toepasbaar 

In omgevingen waar anderedetectietechnieken niet kunnen worden

toegepast.

Aanspreektijd in ‘x’ minuten na ontstaan brand. Voorobject beveiliging bij detectie van aanstralende

warmte.

In omgevingen waar anderedetectietechnieken moeilijk kunnen wordentoegepast.

Aanspreektijd in ‘x’ minuten na ontstaan brand.Gevoeligheid op basis delta T per tijdseenheid.Ruimte beveiliging.

In omgevingen waar anderedetectietechnieken niet kunnen wordentoegepast.Zeer geschikt voor bijv. explosiegevaarlijkeomgevingen.

Aanspreektijd in ‘x’ minuten na ontstaan brand.Voor object beveiliging vooral buiten bijv. bij detectievan aanstralende warmte.Ook als secundaire detectie bij bijv. een combinatiemet de zeer gevoelige vlamdetectie, met directeaansturing mogelijkheid van de blusinstallatie.

In omgevingen waar anderedetectietechnieken niet kunnen worden

toegepast.

Aanspreektijd in ‘x’ minuten na ontstaan brand.Voor zowel ruimte als objectbeveiliging.

Zeer weinig onderhoud.

Beperkte lengtes i.v.m. plaatsbepaling.Geschikt voor zeer lange lengten met nauwkeurigeplaatsbepaling (identiek aan glasvezel optiek).

In omgevingen waar anderedetectietechnieken niet of moeilijk kunnenworden toegepast.

Aanspreektijd in ‘x’ minuten na ontstaan brand.Voor zowel ruimte als objectbeveiliging.Zeer weinig onderhoud.Geschikt voor zeer lange lengtes met nauwkeurigeplaats bepaling.

n typekeur te bezitten, afgegeven door daartoe erkende instituten die in de NEN 2535 zijn vernoemd

Page 64: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 64/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 64 

Er worden binnen deze richtlijn twee detectie kwalificatie principes onderscheiden:

Snelle detectie 

Dit is detectie waarvan op basis van de specifieke brandkenmerken van het te verwachtenbrandscenario in de gedefinieerde omgeving de kortste detectietijd verondersteld magworden met de gekozen detectie techniek. In geval van vloeistof oppervlakte branden is dat

veelal de detectie van vlammen (detectie van ultraviolet en /of infrarood straling) of rook(detectie van zichtbare en onzichtbare rookverschijnselen door middel van optisch enionisatie meetprincipe). Tot deze groep behoren onder meer de UV-melders, IR-melders,UV/IR-melders, optische rookmelders, ionisatie rookmelders, aspiratie systemen.

Trage detectie 

Dit is detectie waarvan op basis van de specifieke brandkenmerken van het te verwachtenbrandscenario in de gedefinieerde omgeving in relatie tot andere (verondersteld snellere)technieken een langere detectietijd verondersteld mag worden met de gekozen detectietechniek. Dit is veelal detectie op basis van temperatuur(stijging) al dan niet gecombineerdmet andere meetprincipes. Tot deze groep behoren de thermische maximaal melders,thermische differentiaalmelders, thermische differentiaal/maximaal melders, multi-sensormelders, sprinklers en de lijndetectie technieken.

Een gekozen brandbeveiligingsinstallatie kan leiden tot de verplichting een “snel” detectiesysteem toe te passen. Het installeren van “snelle” detectie kan leiden tot een reductie vande blustijd.

Aan elk detectiesysteem en brandbeveiligingsinstallatie moet een doormeldsysteem zijngekoppeld, waarmee, indien het systeem aanspreekt, automatisch een melding bij eenpermanent bezette meldpost van de lokale overheid plaats vindt. In de meeste gevallen zalhiertoe als meldpost de alarmcentrale van de regionale gemeentelijke brandweer fungeren.Het doormeldsysteem dient tevens om storingen en uitgeschakelde functies van hetdetectiesysteem en brandbeveiligingsinstallatie automatisch naar een permanent bezettemeldpost door te melden. In de meeste gevallen zal hiertoe als meldpost een door het

Ministerie van Justitie toegelaten particuliere alarmcentrale fungeren.Een automatische doormelding naar externe meldposten is een vereiste voor te certificerenbrandbeveiligingssystemen.

Blustijd 

De blustijden die als parameter bij de verschillende systemen zijn genoemd, geven geenindicatie over de werkelijk te verwachten duur van een brand dan wel de effectiviteit van debrandbestrijding. De vermelde blustijden zijn fictief en dienen uitsluitend om de gewenstebluswateropvangcapaciteit te dimensioneren.Een automatisch werkend brandbeveiligingsinstallatie moet na inwerkingtreding na eenbepaalde tijd handmatig worden afgesloten. In de regel zal dit tijdstip worden bepaald door delokale brandweer. De brandweer moet zich in de ontwerpfase reeds verdiepen in de wijzehoe geconstateerd kan worden of de automatisch blusinstallatie uitgezet mag worden. Met

andere woorden of de brand geblust is. Dit kan bijvoorbeeld bij een hi-ex installatie eeninspectieluik zijn in het dak van de opslagvoorziening.In verband met aanrijtijd en beoordelingstijd is het noodzakelijk, er rekening mee te houdendat alvorens het brandbeveiligingsinstallatie kan worden uitgezet een termijn van 30 minutenkan verstrijken. De meeste brandbestrijdingssystemen (zoals bijv. sprinkler- endelugesystemen) moeten op basis van de ontwerpnorm al langer dan 30 min continuautomatisch kunnen functioneren, zodat hieraan vanzelf wordt voldaan. Andere systemen(zoals bijv. de Hi-Ex systemen) wordt vanuit de ontwerpnorm toegestaan automatischintermitterend te functioneren gedurende meer dan 30 minuten, zodat op deze wijze ookinvulling wordt gegeven aan het 30 min criterium. Hi-Ex installaties vragen om een standtijdvan 60 minuten, te realiseren middels bijvoorbeeld intermitterend schuimen.

Rook en warmte afvoerinstallatie 

Een rook- en warmteafvoer installatie is een samenstel van apparatuur, dat ertoe dient om ingeval van brand vanaf een bepaald tijdstip de afvoer van rook en hete verbrandingsgassen in

Page 65: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 65/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 65 

een bepaalde (aangenomen) hoeveelheid door rook- en warmteafvoer luiken in het dak zekerte stellen.Bij bepaalde brandbestrijdingssystemen heeft dit een positieve invloed op de effectiviteit vande brandbestrijding hetgeen leidt tot een geringere blustijd. Voor bepaaldebrandbestrijdingssystemen is de aanwezigheid van een rook- en warmteafvoer installatiezelfs noodzakelijk. Voorwaarde is dat eerst het brandbeveiligingsinstallatie aanspreekt

alvorens de rookluiken worden geopend. Er zijn echter ook brandbestrijdingssystemenwaarbij het gebruik van een rook- en warmteafvoer installatie niet is toegestaan.

Buitenopslag 

Indien er sprake is van een buitenopslag zonder overkapping, is als detectiesysteemuitsluitend een detectiesysteem op basis van vlammenmelders nog toepasbaar. Hiermeewordt systeem 9 (bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen) uitvoerbaar. Als automatischbrandbeveiligingsinstallatie kan daar een deluge systeem aan worden toegevoegd, al zal ditbetekenen dat een aanzienlijke hulpconstructie temidden van de buitenopslag noodzakelijkis, om het deluge systeem te kunnen monteren. Hiermee worden de automatische delugeinstallatie, automatische monitor installatie en bedrijfsbrandweer met handbediende delugeinstallatie in principe uitvoerbaar.

Indien er sprake is van een buitenopslag met overkapping, zijn (uiteraard) bovengenoemdesystemen eveneens mogelijk. Door de overkapping wordt het ook mogelijk detectie systemenop basis van temperatuurmeting toe te passen. Als brandbeveiligingsinstallatie is het ookmogelijk een automatische sprinklerinstallatie toe te passen. Dit systeem wordt dan alsdroog of pre-action systeem uitgevoerd, waardoor het leidingnet pas met water (ofwater/schuim mengsel) wordt gevuld als er daadwerkelijk brand wordt gedetecteerd. Kleinesprinklersystemen mogen ook als antivriessysteem worden uitgevoerd.Bij het (eventueel) toepassen van schuimvormend middel moet extra aandacht wordenbesteed aan de opslag, dan wel aan voldoende voorraad op mobiele apparatuur.Schuimvormende vloeistof is afhankelijk van type vorstbestendig (meestal tot -15 ºC).Vorstvrije opslag niet per se noodzakelijk, wel moet aandacht zijn besteed aanwatervoerende delen.

Geschiktheid brandbeveiligingsinstallatie voor verschillende categorieën gevaarlijke stoffen 

Elk brandbeveiligingsinstallatie moet zodanig worden ontworpen dat een brand van debetreffende opgeslagen gevaarlijke stoffen adequaat kan worden bestreden. Dit vereistspeciale aandacht voor het type goederen dat wordt opgeslagen. Geen van debrandbestrijdingssystemen is geschikt voor alle categorieën gevaarlijke stoffen. Deeffectiviteit van brandbestrijding verschilt per systeem en is daarenboven afhankelijk van desoort opgeslagen gevaarlijke stoffen. Elke ontwerpnorm, behorend bij een bepaaldbrandbeveiligingsinstallatie, geeft inzicht en eisen met betrekking tot de opgeslagengoederen en de wijze van opslag. De meeste ontwerpnormen maken hiertoe gebruik van eeneigen goederenclassificatie. Het is dus van belang de opgeslagen goederen, die doorgaansADR of Wms zijn geclassificeerd, te classificeren op basis van de goederenclassificatie vande betreffende ontwerpnorm. Uitsluitend op deze wijze kunnen de ontwerpspecificaties van

een brandbeveiligingsinstallatie goed worden vastgesteld. Het is evenzeer van belang dezevertaalslag eenduidig en traceerbaar vast te leggen in het brandbeveiligingsdocument.

Soms is het reëler vast te leggen welke stoffen bij een bepaald brandbeveiligingsinstallatieniet mogen worden opgeslagen. Ook hier geldt dat de ontwerpnorm in nagenoeg allegevallen daar stringente regels voor bevat en ook dit aspect moet in hetbrandbeveiligingsdocument eenduidig en traceerbaar worden vastgelegd. Het verdientaanbeveling om dit ook in de vergunning als voorschrift op te nemen.Door deze materie in het brandbeveiligingsdocument vast te leggen en middels inspecties opbasis van dit document het brandbeveiligingsinstallatie en de daarbij behorende opslag vangoederen periodiek te toetsen aan dit document, wordt de kwaliteit van de totalebrandbeveiliging gewaarborgd.

Page 66: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 66/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 66 

2.Overzicht toepasbare brandbestrijdingssystemen bij beschermingsniveau 1

Bij de keuze van een brandbeveiligingsinstallatie zijn een groot aantal aspecten van belang zoals deaard van de stoffen die zullen worden opgeslagen, de afmetingen van de opslagvoorziening, de wijzevan opslag en de opslaghoogte, de locatie van het gebouw, mogelijkheden voor bluswateropvang,benodigde bouwkundige voorzieningen, bestaande voorzieningen, investeringskosten. In het

overzicht in deze bijlage wordt een aantal kenmerken van brandbestrijdingssystemen gepresenteerd.Dit betekent niet dat de keuze van een brandbeveiligingsinstallatie op basis van de in deze bijlagegenoemde kenmerken kan plaatsvinden.

1.Automatische sprinklerinstallatie (gesloten sprinklers)

Principe:Een wijd vertakt met water gevuld en onder druk staand leidingnet is voorzien van sproeikoppen(sprinklers). Elke sprinkler wordt gesloten gehouden door een warmtegevoelig element. Indien ditelement te warm wordt, zal het bezwijken, waarna water uit de sprinkler zal stromen.

Beperkingen in toepassing:− het systeem is sterk afhankelijk van soort goederen en type opslag;− er zijn opslagconfiguraties denkbaar ( naar de huidige inzichten) die niet met sprinklers zijn te

blussen (bijv. de combinatie van grote kunststof verpakking en (licht)ontvlambarevloeistoffen);

− de ontwikkeling in sprinklerbeveiliging wordt bepaald door grootschalige testen. Dit kan in detoekomst leiden tot beperkingen en uitbreidingen van het toepassingsgebied vansprinklerinstallaties.

Kenmerken:1. te allen tijde temperatuurdetectie;2. als blusmiddel kan water of water met schuimtoevoeging (middel of zwaar) wordentoegepast;3. maximum oppervlakte van opslagruimte is 2.500 m2;4. het systeem verlangt geen bijzondere bouwkundige voorzieningen ten aanzien van de

WBDBO vanuit de opslagvoorziening naar de omliggende ruimten en de buitenruimte;5. bij inwerkingtreding van de sprinklerinstallatie wordt alleen de oppervlakte onder de door de

brand geactiveerde sprinklers besproeid;6. een automatische rook- en warmteafvoerinstallatie mag niet worden toegepast;7. indien (licht) ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen en geen geschikte vakindeling is

aangebracht, geldt een maximum oppervlakte van de opslagruimte van 800 m².

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:1. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op de nominale minimalesproeidichtheid en het maximum sproeivlak, inclusief de nominale capaciteit van eventuelestellingsprinklers volgens de ontwerpnorm;2. de bluswateropvangcapaciteit kan worden gereduceerd door vakindeling; afhankelijk van de

wijze van vakindeling moet een veiligheidsfactor worden gehanteerd;3. zowel voor water als voor schuim geldt een sproeidichtheid zoals vereist in de ontwerpnorm;4. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op 60 minuten;5. met eventuele nablustijd behoeft geen rekening te worden gehouden.

2. Automatische deluge-installatie 

Principe:Een wijd vertakt leidingnet is voorzien van open sproeikoppen (sproeiers). Het leidingnet wordtvoorzien van water op basis van een brandalarm van een automatische brandmeldinstallatie, waarnawater uit alle sproeiers tegelijk zal stromen. De installatie kan ook van sectieafsluiters wordenvoorzien.

Kenmerken:1. alle detectiemethoden zijn toepasbaar, mits aan de norm wordt voldaan;2. als blusmiddel kan water of schuim (middel of zwaar) worden toegepast;

Page 67: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 67/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 67 

3. maximum oppervlakte van opslagruimte is 2.500 m2;4. het systeem verlangt geen bijzondere bouwkundige voorzieningen ten aanzien van de

WBDBO vanuit de opslagvoorziening naar de omliggende ruimten en de buitenruimte;5. bij inwerkingtreding van de installatie wordt een gehele sectie (aantal en grootte afhankelijk

van ontwerp) besproeid, het sproeioppervlak wordt door de grootte van de sectie (vak)bepaald;

6. indien (licht) ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen en geen geschikte vakindeling isaangebracht, geldt een maximum oppervlakte van de opslagruimte van 800 m², en dient debluswateropvangcapaciteit te worden gedimensioneerd op het totale oppervlak van deopslagplaats.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:1. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op de nominale minimale

sproeidichtheid en het sproeivlak van de sectie(s);2. indien een sectie volledig bouwkundig is gescheiden van andere secties, behoeft geen

veiligheidsfactor te worden gehanteerd;3. zowel voor water als voor schuim geldt een sproeidichtheid zoals vereist in de ontwerpnorm;4. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op 60 minuten;5. met eventuele nablustijd behoeft geen rekening te worden gehouden.

3. Automatische blusgasinstallatie 

Principe:Een ruimte wordt gevuld met blusgas op basis van een brandalarm van een automatischebrandmeldinstallatie, waardoor de brand dooft door zuurstofverdringing of chemische beïnvloedingvan de brandreactie en/of koeling, afhankelijk van het toegepaste blusgas.

Beperkingen in toepassing:− ruimte moet voldoende gasdicht zijn;− opgeslagen stoffen dicteren de blusgasconcentratie.

Kenmerken:1. snelle detectie methode toepassen;2. als blusmiddel mogen alle blusgassen worden toegepast3. toepasbaar in ruimten met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m2;4. de WBDBO van deuren, wanden en plafonds vanuit de opslagvoorziening naar de

omliggende ruimten en de buitenruimte moet overeenkomen met de WBDBO die in deontwerpnorm of het BDB is vastgelegd, maar ten minste 30 minuten bedragen, ;

5. een rook- en warmteafvoerinstallatie mag niet worden toegepast.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:bij een blusgassysteem hoort geen bluswateropvang, tenzij het scenario voorziet in nablussing metwater, dan gelden de volgende parameters:1. de benodigde bluswateropvangcapaciteit wordt uitsluitend bepaald door de nablustijd(nabluscapaciteit is 800 l/ minuut) gedurende 60 minuten;2. vakindeling geeft geen reductie op debenodigde bluswateropvangcapaciteit;3. in verband met eventuele kernbranden en daarop mogelijk volgende herontsteking moet rekeningworden gehouden met een nablustijd van ten minste 20 minuten. De standtijd moet ten minste 30minuten bedragen in verband met de aanrijtijd van de brandweer.

4. (Semi-) Automatische monitor installatie 

Principe:Vast opgestelde water / schuim kanonnen rondom een buitenopslag, die in een automatisch heen enweer gaande beweging de buitenopslag besproeien met als doel de brand te controleren of teblussen.

Beperkingen in toepassing:- opgeslagen stoffen moeten met water of schuim geblust kunnen worden;

Page 68: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 68/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 68 

- uitsluitend toepasbaar bij buitenopslag, waarbij als criterium voor buitenopslag geldt dat deopslag rondom aangesproeid moet kunnen worden;

- personeel moet getraind zijn in het gebruik van de installatie.

Kenmerken:1. als detectiemethoden zijn alleen warmtebeeld camera’s of UV/IR melders toepasbaar in

combinatie met een 24/7 bemande controlekamer of volledig geautomatiseerd;2. als blusmiddel kan water of zwaar schuim worden toegepast;3. maximum oppervlakte van de opslagplaats is 2.500 m2, sproeipatroon van alle kanonnen

samen bedekt de gehele opslagplaats;4. watertoevoer wordt automatisch of handmatig op afstand aangestuurd. Watertoevoer moet

voldoende capaciteit hebben om minimaal twee kanonnen gelijktijdig in werking te hebben;5. de kanonnen sproeien in een automatisch heen en weer gaande beweging van de kanonnen

volgens een vast patroon;6. het systeem verlangt geen bijzondere bouwkundige voorzieningen, afstand tot belendingen te

bepalen met een warmtestralingberekening; 7. bij inwerkingtreding van de installatie wordt een sectie (omvang afhankelijk van ontwerp,

doch nooit kleiner dan een vak ) besproeid, het sproeioppervlak is gelijk aan de grootte vande sectie;

8. indien stoffen van de klasse 3 worden opgeslagen en geen geschikte vakindeling isaangebracht, geldt een maximum oppervlakte van 800 m² en dient debluswateropvangcapaciteit te worden gedimensioneerd op het totale oppervlak van deopslagvoorziening.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:1. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op de nominale minimale

sproeidichtheid en het sproeivlak van een sectie(s);2. indien een sectie volledig bouwkundig is gescheiden van andere secties, behoeft geen

veiligheidsfactor te worden gehanteerd;3. zowel voor water als voor schuim geldt een sproeidichtheid zoals vereist in de ontwerpnorm;4. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op 60 minuten;5. met eventuele nablustijd behoeft geen rekening te worden gehouden.

5. Automatische hi-ex outside-air installatie: 

Principe: Na activering door een automatische brandmeldinstallatie wordt een opslagvoorzieningvolgeschuimd. De benodigde lucht om schuim te vormen wordt van buitenaf aangezogen. Omverstikking te bewerkstelligen moet de brand door het schuim ingekapseld kunnen worden. Ditimpliceert dat brandgevaarlijke objecten niet tegen een muur moeten worden geplaatst.

Beperkingen in toepassing:− niet alle stoffen kunnen worden opgeslagen (zie norm)− ruimte moet voldoende dicht zijn

Kenmerken:1. snelle detectie methode toepassen;2. als blusmiddel wordt licht schuim toegepast, expansievoud 500 tot 1.000;3. maximum oppervlakte van opslagruimte is 2.500 m2;4. de WBDBO van deuren, wanden en plafonds vanuit de opslagruimte naar de omliggende

ruimten en de buitenruimte moet ten minste 30 minuten bedragen;5. bij inwerkingtreding van de installatie wordt een gehele ruimte overeenkomstig de

ontwerpnorm binnen de vereiste tijd (vastgesteld in de NFPA 11) tot het vereiste niveauvolgeschuimd;

6. de toepassing van een luchtafvoerinstallatie (bijvoorbeeld dakluiken) is noodzakelijk;7. outside-air-schuimgeneratoren, waarbij de lucht die gebruikt wordt om het schuim te maken,

van buiten het gebouw wordt aangezogen.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:

Page 69: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 69/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 69 

1. de doseersnelheid van het water/schuimmengsel moet worden bepaald aan de hand van detotale inhoud van de opslagruimte en het verschuimingsgetal van de betreffende schuimsoortwaarbij als uitgangspunt het vereiste schuimniveau in de ruimte overeenkomstig deontwerpnorm wordt gehanteerd;

2. de bluswateropvangcapaciteit bedraagt 3 (ruimte)vullingen (volume berekend vanuit deafmetingen van de opslagvoorziening).

6. Automatische hi-ex inside-air installatie: 

Principe:Na activering door een automatische brandmeldinstallatie wordt een opslagvoorzieningvolgeschuimd. De benodigde lucht om schuim te vormen wordt van binnen aangezogen. Omverstikking te bewerkstelligen moet de brand door het schuim ingekapseld kunnen worden. Ditimpliceert dat brandgevaarlijke objecten niet tegen een muur moeten worden geplaatst.

Beperkingen in toepassing:− niet alle goederen kunnen worden opgeslagen;− de opslagvoorziening moet voldoende dicht zijn;− afhankelijk van de gepleegde opslag kan het systeem gevoelig zijn voor

verbrandingsproducten en rook;− de NFPA 11 met bijbehorend memorandum 61 gaat uitvoerig op de beperkingen in.

Testen van de kwaliteit van het schuimvormend middelAangetoond moet worden dat het toegepaste schuim kan worden gevormd onder zware condities.De testmethodiek is vastgelegd in brief IBP 31195002 van 31.1.1995 (Ministerie VROM).De testopzet voor deze grootschalige test moet tenminste worden voorgelegd aan degezaghebbende instanties RIVM (Centrum Externe Veiligheid en Vuurwerk) en NIBRA. Tevens dientde uitvoering van de test in overleg met deze instanties plaats te hebben gevonden.

Kenmerken:1. snelle detectie methode toepassen;2. als blusmiddel wordt een goedgekeurd schuimconcentraat toegepast, expansievoud volgens

NFPA 11, dat zuurbestendig is en kan worden gevormd met zeer agressieveverbrandingsgassen;

3. maximum oppervlakte van opslagruimte is 2.500 m2;4. de WBDBO van deuren, wanden en plafonds van de opslagruimte naar de omliggende

ruimten en de buitenruimte moet ten minste 30 minuten bedragen;5. bij inwerkingtreding van de installatie wordt een gehele ruimte overeenkomstig de

ontwerpnorm binnen de vereiste tijd tot het vereiste niveau volgeschuimd;6. de toepassing van een rook- en warmteafvoerinstallatie is niet toegestaan;7. schuimgeneratoren moeten zijn opgesteld in de te beveiligen ruimte.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:1. de doseersnelheid van het water/schuimmengsel moet worden bepaald aan de hand van de

totale inhoud van de opslagruimte en het verschuimingsgetal van de betreffende schuimsoortwaarbij als uitgangspunt het vereiste schuimniveau in de ruimte overeenkomstig deontwerpnorm wordt gehanteerd;

2. de bluswateropvangcapaciteit bedraagt 3 (ruimte)vullingen (volume berekend vanuit deafmetingen van de opslagvoorziening).

7. Bedrijfsbrandweer met handbediende deluge-installatie 

Principe:Een wijd vertakt leidingnet is voorzien van open sproeikoppen (sproeiers). Het leidingnet wordt doorde bedrijfsbrandweer voorzien van water, nadat de bedrijfsbrandweer is gealarmeerd op basis vaneen brandalarm van een automatische brandmeldinstallatie. Na aansluiting door debedrijfsbrandweer zal er water uit alle sproeiers tegelijk stromen. De installatie kan ook van sectie

afsluiters worden voorzien.

Beperkingen in toepassing:

Page 70: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 70/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 70 

− toepassing om grote opslag (tanks) te koelen tegen brand van buitenaf;− door afhankelijkheid van brandweer is deze uitvoering van een deluge installatie traag en

daarom niet geschikt voor opslag van brandbare vloeistoffen.

Kenmerken:1. alle detectie methoden zijn toepasbaar, mits aan de norm wordt voldaan;

2. als blusmiddel kan water of schuim (middel of zwaar) worden toegepast;3. maximum oppervlakte van opslagruimte is 2.500 m²;4. de WBDBO van deuren, wanden en plafonds vanuit de opslagruimte naar de omliggende

ruimten en de buitenruimte moet 30 minuten bedragen;5. bij inwerking treden van de installatie wordt een gehele sectie (aantal en grootte afhankelijk

van ontwerp) besproeid, het sproeioppervlak wordt door de grootte van de sectie (vak)bepaald;

6. zowel een bedrijfsbrandweer categorie 1 als een bedrijfsbrandweer categorie 2 kan wordentoegepast;

7. indien (licht) ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen en geen geschikte vakindeling isaangebracht, geldt een maximum oppervlakte van de opslagruimte van 600 m², en dient debluswateropvangcapaciteit te worden gedimensioneerd op het totale oppervlak van deopslagplaats.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:1. de bluswateropvangcapaciteit moet worden gedimensioneerd op de nominale minimale

sproeidichtheid en het sproeivlak van de sectie(s);2. indien een sectie volledig bouwkundig is gescheiden van andere secties, behoeft geen

veiligheidsfactor te worden gehanteerd;3. zowel voor water als voor schuim geldt een sproeidichtheid zoals vereist in de ontwerpnorm;4. de bluswateropvangcapaciteit worden gedimensioneerd op 40 minuten; de toepassing van

een rook- en warmteafvoerinstallatie geeft een reductie van 5 minuten op de blustijd;5. met eventuele nablustijd behoeft geen rekening te worden gehouden.

8. Bedrijfsbrandweer met ter plaatse blussen (binnenaanval)

Principe:Bedrijfsbrandweer blust zelf, daartoe gealarmeerd door en automatische brandmeldinstallatie.

Beperkingen in toepassing:− bestrijding afhankelijk van menselijke inzet. De ruimte moet dus wel bij brand benaderd en

betreden kunnen worden, wat beperkingen met betrekking tot aard en omvang van de opslagmet zich mee kan brengen.

Kenmerken:1. een snelle detectie methode moet worden toegepast (geen temperatuurdetectie);2. als blusmiddel kan water of schuim (middel of zwaar) worden toegepast;3. maximum oppervlakte van opslagvoorziening is 1.500 m2;

4. de opslagvoorziening moet zijn verdeeld in vakken van ten hoogste 300 m

2

;5. de WBDBO van deuren, wanden en plafonds vanuit de opslagvoorziening naar deomliggende ruimten en de buitenruimte moet 60 minuten bedragen; voor een bestaandeopslagvoorziening is 30 minuten voldoende;

6. de toepassing van een rook- en warmte-afvoerinstallatie is noodzakelijk;7. dit systeem is uitsluitend aanvaardbaar indien een bedrijfsbrandweer categorie 1 op het

bedrijf aanwezig is;8. indien brandbare vloeistoffen worden opgeslagen en geen geschikte vakindeling is

aangebracht, geldt een maximum oppervlakte van de opslagruimte van 300 m2, en dient debluswateropvangcapaciteit te worden gedimensioneerd op het totale oppervlak van deopslagplaats.

Parameters voor het vaststellen van de bluswateropvangcapaciteit:

1. de bluswateropvangcapaciteit in een opslagruimte < 500 m

2

moet ten minste 100 m

3

 bedragen; indien de opslagruimte groter is dan 500 m2 moet 10 m3 per 100 m2 vloeroppervlakextra bluswateropvangcapaciteit aanwezig zijn;

Page 71: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 71/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 71 

Toepassing van snellere detectiemethoden geeft 10% reductie op de bluswateropvangcapaciteit.

Page 72: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 72/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 72 

Page 73: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 73/76

PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen73 

en brandbestrijdingsinstallaties

n dient indicatief te worden gehanteerd. Te allen tijde geldt dat algemeen erkende normen, uitgegeven doorISO, DIN en FM kunnen worden gehanteerd. In een door het bevoegd gezag goed te keurenvastgelegd welke ontwerpnormen van toepassing zijn. Als leeswijzer kan worden gehanteerd, dat in principe perur wordt aangegeven en dat de voorkeur afneemt met elke kolom, die zich daar rechts van bevindt. Dezee oordeel aan worden toegekend.

e NEN(-EN)(-ISO) CEA NFPA standardscodes

VdS FM Overige(uitgevendepartij)

2535 2095, 2496

6093, 6095, 12101 4020 204 2098

behoeve van

opslag vanndaard (basis)ducten

12845, 12259 4001 13 2092 8-9, 2-8(N) VAS (NCP)

behoeve van

lag vanndgevaarlijkeistoffen

30, 16 7-29

behoeve van

opslag vanitbussen

30B 7-31

15, 16, 11 2109 4-1(N)

15, 16, 11

Page 74: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 74/76

PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen74 

e NEN(-EN)(-ISO) CEA NFPA standardscodes

VdS FM Overige(uitgevendepartij)

2 4007, 4019 12 2093 4-11(N)

mische blusga 14520, 12094 2001 2381

rte blusgassen 14520, 12094 4008 2001 2380 4-9

SVI publicatie‘blusgasinstallaties,veiligheidsbep

alingen’side-air 11 4-3(N) Memorandum

48 (NCP)

ide-air 11 4-3(N) Memorandum48en61(NCP),circulaire IBP31195002(VROM)

kel 13

ndweerwet

onbaar geschikt zijn voor het betrokken risico.de meest recente uitgave te worden toegepast.eeste ontwerpnormen verwezen naar productnormen en onderhoudsnormen.mballage en toepassing van een deluge systeem dient naast NFPA 15 en/of 16 de NFPA 13 en/of 30 te worden

Page 75: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 75/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 75 

Voorwaarden voor het toelaten van (nieuwe) blussystemen of blustechnieken

De brandblussende of - beheersende prestaties van systemen dienen aan de hand vangenormaliseerde testmethodieken (bijvoorbeeld de CEN/ISO/UL brandproeven) vastgesteldte zijn door daartoe geaccrediteerde en geaccepteerde certificatie-instellingen. Voorbrandbeveiligingssystemen zijn dit vooralsnog VdSZ, LPCB, FM, UL. Een systeem dient door

de betreffende instelling, inclusief alle bijgehorende technische middelen die nodig zijnvoor het ontwerp en de realisatie, te worden approved/listed.Bij het ontwerp, de realisatie en de kwaliteitsbeoordeling dienen alle bepalingen dieverbonden zijn aan de systemlisting te worden nageleefd ofwel toepassing van debetreffende techniek binnen de geteste en gevalideerde grenzen van de systeemlisting.In het kader van inspectie dienen de betreffende instellingen in het kader van deaccreditatie door de betreffende fabrikanten te zijn getraind in alle nodig aspecten van desysteemlisting.

In principe kunnen nieuwe blussystemen en/ of blustechnieken worden geaccepteerd voortoepassing binnen een CPR 15 vereiste beveiliging, indien aan navolgende voorwaarden is voldaan:• Er dient voor de vaststelling van de blussende werking op specifieke stoffen eengestandaardiseerde testmethodiek vastgelegd te zijn, en de test dient door een geaccrediteerd

testhuis te zijn uitgevoerd.• Er dient voor het systeem een (internationaal) geaccepteerde ontwerpnorm voor de beoogdeblustechniek te bestaan. Dit kunnen voorschriften zijn van:

- ISO- CEN- NFPA- FM Global- LPCB/ BRE- VdS

• Berekening - en ontwerpfactoren moeten door middel van expliciete testen vastgelegd zijn.• Van voornoemde testen dienen rapportages voor het bevoegde gezag op verzoekovergelegd te worden. Certificaten door die e uitvoerende instellingen afgegeven i.r.t. dezeverrichtingen afgegeven worden, dienen openbaar te zijn.

In voorkomende gevallen dient door een EN 45004 type A geaccrediteerde inspectie instellingvastgesteld te worden dat aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan en dat de blustechniek en deinstallatie daarvan binnen het CPR 15 concept op een correcte wijze zijn uitgevoerd.

Tijdens de vergunningverlening procedure zal worden getoetst of het in de aanvraagbeschreven systeem ook daadwerkelijk mag/kan worden toegepast.

Page 76: PGS15 01-10-2004

5/13/2018 PGS15 01-10-2004 - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/pgs15-01-10-2004 76/76

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen PGS 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffenTweede definitief concept versie 1 oktober 2004 76 

Bijlage 8: overzicht van veel voorkomende gassen

VERPAKKING

   U   N  -   N   U   M   M   E   R

   B   E   N   A   M   I   N   G   E

   N

   B   E   S   C   H   R   I   J   V   I   N   G 

   C   L   A   S   S   I   F   I   C   A   T   I   E  -

   C   O   D   E

   E   T   I   K   E   T   T   E   N

   F   L   E   S   S   E   N

F   L   E   S   S   E   N  -

   B   A   T   T   E   R   I   J   E   N

   C   R   Y   O   H   O   U   D   E

   R

   K   E   U   R   I   N   G   S

   I   N   T   E   R   V   A   L

   J   A   R   E   N

1954

SAMENGEPERST GAS,BRANDBAAR, N.E.G.(Stikstof/waterstof gasmengsel,Argon/waterstof gasmengsel)

1F 2.1 X - 10

1965

MENGSELS VANKOOLWATERSTOFGASSEN,VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.(mengsel C, propaan)

2F 2.1 X - 10/ 15  

1965

MENGSELS VANKOOLWATERSTOFGASSEN,VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.(Mengsel A0, A02, A01 of A, butaan)

2F 2.1 X - 10/ 15  

1005 AMMONIAK, WATERVRIJ 2TC 2.3 +8 X - 5

1040

ETHYLEENOXIDE OFETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF(tot een druk van ten hoogste 1 Mpabij 50º C)

2TF 2.3 +2.1 X - 5

3156

SAMENGEPERST GAS,

OXIDEREND, N.E.G. (mengselzuurstof/lachgas) 1O

2.2 +

5.1 X - 10

1014 MENGSEL VAN ZUURSTOF ENKOOLDIOXIDE, SAMENGEPERST 1O 2.2 +

5.1 X - 10

1033 DIMETHYLETHER (DME) 2F 2.1 X - 10

1977 STIKSTOF, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR 3A 2.2 - X 10

1073 ZUURSTOF, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR 3O 2.2 +

5.1 - X 10

1951 ARGON, STERK GEKOELD,VLOEIBAAR 3A 2.2 - X 10