Personeel gevraagd in het mkb
-
Upload
fred-zimnys-serve4impact -
Category
Business
-
view
601 -
download
0
description
Transcript of Personeel gevraagd in het mkb
M201209
Personeel gevraagd in het MKB
Ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodzijde van de
arbeidsmarkt tot 2020
Arjan Ruis Wim Verhoeven Peter van der Hauw
Zoetermeer, juli 2012
3
Schaarste op de arbeidsmarkt
Het bedrijfsleven in Nederland krijgt in de periode tot 2020 te maken met
fikse tekorten op bepaalde segmenten. De tekorten zullen zich vooral voor-
doen binnen de technische, medische, verzorgende en transportberoepen.
De schaarste zal het grootst zijn in de bouwnijverheid, maar ook de trans-
portsector, de zorg en de industrie zullen veel moeite krijgen met het vin-
den van gekwalificeerd personeel. Voor het totale bedrijfsleven gaat het om
bijna 450 duizend personen, waarvan ongeveer 250 duizend in het MKB.
Daar staat een overschot van circa 320 duizend aan met name de onderkant
van de arbeidsmarkt tegenover.
De werkgelegenheid in het bedrijfsleven zal in de periode tot 2020 beperkt
toenemen. De groei concentreert zich vooral in de zorgsector. De vraag
naar arbeid komt dan ook hoofdzakelijk door vervanging. Het belang van
deze component van de totale vraag zal de komende jaren alleen maar toe-
nemen. De vergrijzing speelt hierbij een belangrijke rol. In de periode 2010-
2020 zullen ongeveer 1 miljoen werkenden met pensioen gaan. Met name in
de landbouw, maar ook in de transportsector, de industrie en de zorg is het
aandeel ouderen bovengemiddeld. In het MKB ligt het aandeel ouderen iets
lager dan in het grootbedrijf en zodoende is de impact van de vergrijzing
wat kleiner, maar nog steeds aanzienlijk.
Aan de aanbodzijde is er sprake van een 'dubbele ontgroening'. Enerzijds
doordat er minder jongeren zijn. Anderzijds doordat jongeren gemiddeld
langer doorleren. De instroom vanuit het onderwijs vormt de belangrijkste
component van het totale aanbod. Vooral het MKB is sterk afhankelijk van
de instroom vanuit het onderwijs. We zien dat binnen de beroepsopleidingen
de keuze voor sommige opleidingen, zoals techniek, onder druk staat. Ima-
go en conjunctuurgevoeligheid van sectoren spelen hierbij een rol.
1 Inleiding
Dat vergrijzing en ontgroening ontwikkelingen zijn waar Nederland (net als
andere Westerse landen) de komende jaren in steeds sterkere mate mee te
maken gaat krijgen is al lang geen nieuws meer. Op de lange termijn wordt
economische groei bepaald door technologische vernieuwing en de beschik-
baarheid van de factor arbeid. Vergrijzing en ontgroening zullen leiden tot
een grotere vervangingsvraag en een geringere instroom, wat op delen van
de arbeidsmarkt leidt tot schaarste en onvervulbare vacatures. Schaarste op
de arbeidsmarkt heeft zijn weerslag op de groeipotentie van sectoren, regi-
o's en daarmee voor Nederland als land.
Deze rapportage geeft een beeld van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
in het bedrijfsleven1 tot 2020. Het rapport gaat zowel in op de vraag- als de
1 De overheid (openbaar bestuur en onderwijs) wordt niet in de resultaten meegenomen.
4
aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Confrontatie van vraag en aanbod geeft
inzicht in de te verwachten aanbodoverschotten en –tekorten. In de resulta-
ten wordt onderscheid gemaakt naar sectoren1 en beroepsgroepen. Daar-
naast zal ook specifiek worden ingegaan op ontwikkelingen binnen het Mid-
den- en Kleinbedrijf (MKB, bedrijven met 1 tot 250 werkzame personen).
2 Confrontatie vraag en aanbod
Confrontatie van toekomstige ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodzijde
van de arbeidsmarkt kan imperfecties (knelpunten of discrepanties) op de
arbeidsmarkt aan het licht brengen. In theorie kunnen op de arbeidsmarkt
drie soorten imperfecties optreden:
− kwantitatieve discrepanties;
− kwalitatieve discrepanties;
− ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt.
Van kwantitatieve discrepanties is sprake wanneer op de arbeidsmarkt als
geheel of voor bepaalde beroepsgroepen of opleidingsniveaus te weinig
werkzoekenden of te weinig vacatures zijn. Confrontatie van de prognoses
van de uitbreidings- en vervangingsvraag enerzijds en de arbeidsmarktin-
stroom anderzijds, laat zien waar kwantitatieve discrepanties worden ver-
wacht.
Naast kwantitatieve discrepanties kunnen ook kwalitatieve discrepanties op-
treden. Kwalitatieve discrepanties treden op wanneer de eisen van werkge-
vers verschillen van de kwalificaties van werknemers/werkzoekenden, of als
werknemers/werkzoekenden hogere eisen stellen aan arbeidsvoorwaarden
en -omstandigheden dan werkgevers kunnen en willen bieden.
Ten slotte kan ook sprake zijn van knelpunten op het gebied van ondoor-
zichtigheid van de arbeidsmarkt. Het gaat dan in feite om verschillen tussen
het wervingsgedrag van werkgevers en het zoekgedrag van werkzoekenden.
Ook het imago van sectoren of werkgevers onder werkzoekenden kan daar-
bij een probleem vormen. Aan de andere kant kunnen werkgevers een ne-
gatief beeld hebben van bepaalde (groepen) werkzoekenden.
In dit hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt op welke segmenten van de ar-
beidsmarkt tekorten dan wel overschotten aan gekwalificeerd personeel
worden verwacht. Er wordt een uitsplitsing gemaakt naar grootteklasse,
sector en beroepsgroep.
Sector en grootteklasse
Figuur 1 geeft de totale verwachte tekorten (als percentage van de werkge-
legenheid in 2020) naar de verschillende sectoren en voor het MKB weer.
1 Voor meer informatie over de sectorindeling (inclusief bijbehorende SBI-codes) wordt ver-
wezen naar bijlage I.
5
Dit overigens onder de veronderstelling dat de berekende tekorten voor de
verschillende beroepsgroepen (zie verderop) zich in gelijke mate zullen
voordoen binnen de acht sectoren. Door bijvoorbeeld het imago van de sec-
tor en de geboden arbeidsvoorwaarden, kunnen tekorten per beroepsgroep
verschillen tussen de sectoren. Hierover hebben we echter geen informatie.
De bouwnijverheid krijgt naar verhouding te maken met de grootste tekor-
ten. Ook in de transportsector, de zorg en in de industrie worden relatief
grote tekorten verwacht. In het totale bedrijfsleven gaat het om bijna 450
duizend banen, waarvan circa 250 duizend in het MKB.
Het figuur toont eveneens het aandeel van het MKB in iedere sector (het
gearceerde deel). Door de tekorten in met name de bouwnijverheid wordt
het MKB sterk getroffen. De tekorten in de gezondheidszorg hebben veel
meer effect in het grootbedrijf.
Figuur 1 Verwachte tekorten in (als percentage van de werkgelegenheid in 2020),
naar sector en grootteklasse
-5%
-5%
-1%
-3%
-3%
-4%
-7%
-8%
-10%
-11%
-12% -10% -8% -6% -4% -2% 0%
MKB
Totaal bedrijfsleven
Landbouw
Handel en reparatie
Financiële en zakelijke diensten
Horeca en persoonlijke diensten
Industrie en energie
Gezondheids- en welzijnszorg
Transport
Bouwnijverheid
tekort aandeel MKB in de sector
NB: Onder de veronderstelling dat de verwachte tekorten per beroepsgroep in gelijke mate
optreden binnen iedere sector.
Bron: Prognose EIM, 2012.
Beroepsgroepen
In deze rapportage onderscheiden we negen beroepsrichtingen. Op de ele-
mentaire beroepen na worden deze beroepsrichtingen nog onderverdeeld in
vier niveaus (lager, middelbaar, hoger en wetenschappelijk).1
Bij het interpreteren van de resultaten moet in ogenschouw worden geno-
men dat er geen rekening is gehouden met mobiliteit op de arbeidsmarkt.
Het gaat hier dus niet om baanwisselaars, maar om toetreding tot of ver-
1 Voor meer informatie over de indeling in beroepsgroepen wordt verwezen naar bijlage II.
6
dwijning van de arbeidsmarkt in zijn totaliteit.1 Voor de arbeidsmarkt als to-
taal zijn bewegingen van baan naar baan neutraal. Tabel 1 toont de ver-
wachte tekorten/overschotten voor de belangrijkste beroepsgroepen per
sector. Overschotten leiden tot werkloosheid, terwijl tekorten zich zullen ui-
ten in moeilijk vervulbare vacatures.
De grootste tekorten in het bedrijfsleven worden verwacht voor de techni-
sche, transport-, (para)medische en verzorgende beroepen. Voor de techni-
sche beroepen wordt een aanzienlijk tekort op ieder niveau verwacht. Dit
speelt voornamelijk in de bouw en de industriële sectoren. Voor de trans-
portberoepen zal het tekort zich vooral op het lagere segment voordoen,
maar zal er ook sprake zijn van een tekort op middelbaar niveau. De zorg
krijgt te maken met tekorten binnen de (para)medische beroepen, welke we
terugzien op zowel het middelbare als het hogere niveau. Daarnaast worden
voor de zorg en de horeca en persoonlijke diensten ook tekorten verwacht
voor de middelbare verzorgende beroepen. Het grote overschot binnen de
elementaire beroepen zal zich vertalen in werkloosheid aan de onderkant
van de arbeidsmarkt.
Beroepsgroepen die niet in bovenstaande tabel zijn opgenomen maar waar-
voor eveneens een tekort wordt verwacht, zijn de hogere landbouwkundige
beroepen, de hogere transportberoepen en de hogere en wetenschappelijke
technische beroepen.2 Het aandeel van deze beroepsgroepen in de verschil-
lende sectoren is echter relatief klein, waardoor de impact van het tekort
ook minder groot zal zijn. Overschotten worden – naast de eerder genoem-
de elementaire beroepen – ook voorzien binnen de sociaal-culturele beroe-
pen.
1 Baanwisselaars blijven immers actief op de arbeidsmarkt en zijn daarmee niet van invloed
op het totale aanbod. De mobiliteit hangt samen met de sectorontwikkeling, carrièreper-
spectief, baanzekerheid en imago. Bij hoogconjunctuur is de mobiliteit hoger dan bij laag-
conjunctuur.
2 Ook voor de hogere en met name de wetenschappelijke pedagogische beroepen wordt een
aanzienlijk tekort verwacht, maar deze beroepsgroep valt in dit onderzoek binnen de cate-
gorie ‘overige beroepen’. Bovendien zal zich dit tekort voor het overgrote deel voordoen in
het onderwijs en dus niet binnen het bedrijfsleven.
7
Tabel 1 Verwachte overschotten en tekorten, naar sector en belangrijkste
beroepsgroepena
Sector Belangrijkste beroepsgroep
Typering over-
schot/tekortb
Landbouw - Lager agrarisch
- Middelbaar agrarisch
+
+
Industrie en energie - Elementair
- Lager technisch
- Middelbaar technisch
- Middelbaar administratief
++
--
--
0
Bouwnijverheid - Lager technisch
- Middelbaar technisch
--
--
Handel en reparatie - Elementair
- Lager administratief
- Middelbaar administratief
++
+
0
Transport - Elementair
- Lager transport
- Middelbaar transport
- Middelbaar administratief
++
--
-
0
Financiële en zakelijke diensten - Elementair
- Middelbaar administratief
- Hoger economisch administratief
++
0
0
Gezondheids- en welzijnszorg - Middelbaar (para)medisch
- Middelbaar verzorgend
- Hoger (para)medisch
--
--
--
Horeca en persoonlijke diensten - Elementair
- Lager verzorgend
- Middelbaar verzorgend
++
0
--
a beroepsgroep heeft een belang van ten minste 10% in de sector.
b verklaring symbolen:
-- groot tekort (meer dan 10% van het aantal banen in 2020)
- tekort (tussen de 2% en 10% van het aantal banen in 2020)
0 (vrijwel) geen tekort/overschot (tussen -2% en 2% van het aantal banen in 2020)
+ overschot (tussen 2% en 10% van het aantal banen in 2020)
++ groot overschot (groter dan 10% van het aantal banen in 2020).
Bron: Prognose EIM, 2012.
In de navolgende hoofdstukken wordt ingegaan op de ontwikkelingen aan
de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt tot 2020.
8
3 De vraagzijde van de arbeidsmarkt
3.1 Samenstelling van de vraag
De vraag in het basisjaar (2010) wordt gevormd door het huidige aantal ba-
nen en het aantal openstaande vacatures. In 2010 waren er in Nederland
gemiddeld 122 duizend openstaande vacatures (CBS). In tijden van hoog-
conjunctuur en krapte op de arbeidsmarkt ligt dit aantal een stuk hoger (ter
illustratie: in 2007 lag het aantal openstaande vacatures op gemiddeld 240
duizend). Landelijk gezien ligt het gemiddeld aandeel openstaande vacatu-
res ten opzichte van het aantal banen van werknemers op zo'n 3 procent. In
het MKB ligt dit percentage over het algemeen wat hoger. Dit doordat de
sectorstructuur in het MKB verschilt van de totale sectorstructuur (groter
aandeel sectoren met relatief veel openstaande vacatures) en omdat (met
name kleine) bedrijven in het MKB minder middelen kunnen inzetten voor
werving en selectie in vergelijking met het grootbedrijf.
Tabel 2 toont de samenstelling van de werkgelegenheid (in termen van het
aantal banen van zowel werknemers als zelfstandigen) in het bedrijfsleven
naar sector en grootteklasse in het basisjaar. In 2010 telde het bedrijfsle-
ven ongeveer 7,8 miljoen banen. Ruim een kwart hiervan valt binnen de fi-
nanciële en zakelijke dienstverlening. Ook de zorg heeft met 18 procent een
betrekkelijk groot aandeel in de werkgelegenheid.
Tabel 2 Samenstelling werkgelegenheid naar sector en grootteklasse, 2010
MKB Totaal
Sector
Banen
(x 1.000)
Aandeel
(%)
Banen
(x 1.000)
Aandeel
(%)
Landbouw 241 5% 248 3%
Industrie en energie 575 12% 936 12%
Bouwnijverheid 415 9% 501 6%
Handel en reparatie 1.072 23% 1.486 19%
Transport 271 6% 427 5%
Financiële en zakelijke diensten 1.229 26% 2.120 27%
Gezondheids- en welzijnszorg 321 7% 1.388 18%
Horeca en persoonlijke diensten 611 13% 741 9%
Totaal bedrijfsleven 4.735 100% 7.847 100%
Bron: EIM o.b.v. CBS Statline.
Het MKB is in het bedrijfsleven goed voor ongeveer 60 procent van het aan-
tal banen. Binnen het MKB zijn de landbouw, bouw, handel, en horeca en
persoonlijke diensten oververtegenwoordigd. De zorg heeft juist een relatief
klein aandeel in het MKB.
9
De vraag naar beroepsricht ing en –niveau
De banen van werknemers en zelfstandigen kunnen verder worden opge-
splitst in beroepen. In tabel 3 is de verdeling van het aantal banen naar be-
roepsrichtingen opgenomen. De economisch administratieve beroepen ko-
men in alle sectoren voor en hebben met 37 procent het grootste aandeel
binnen het bedrijfsleven. Ook het aandeel technische beroepen is met 17
procent relatief groot. De tabel laat tevens het belang van de beroepsrich-
tingen zien in de verschillende sectoren.
Tabel 3 Verdeling banen in het bedrijfsleven naar beroepsrichtingen, 2010
Beroepsrichting
Aandeel in totaal
aantal banen
Heeft een relatief groot aandeel in…
(% v/h aantal banen in de sector)
Elementair 10% Horeca en persoonlijke diensten (15%)
Financiële en zakelijke diensten (14%)
Industrie en energie (12%)
Handel en reparatie (11%)
Agrarisch 3% Landbouw (84%)
Technisch 17% Bouwnijverheid (82%)
Industrie en energie (47%)
Transport 5% Transport (55%)
Medisch en paramedisch 8% Gezondheids- en welzijnszorg (41%)
Economisch administratief 37% Handel en reparatie (68%)
Financiële en zakelijke diensten (52%)
Sociaal-cultureel 6% Gezondheids- en welzijnszorg (14%)
Horeca en persoonlijke diensten (8%)
Verzorgend 8% Horeca en persoonlijke diensten (42%)
Gezondheids- en welzijnszorg (23%)
Overig 6% Financiële en zakelijke diensten (11%)
Horeca en persoonlijke diensten (10%)
Totaal beroepsgroepen 100% -
Bron: EIM o.b.v. Enquête Beroepsbevolking CBS.
Het belang van sommige beroepsrichtingen is op totaalniveau soms gering,
maar kan binnen één of meerdere sectoren beeldbepalend zijn. Dit geldt in
sterke mate voor de agrarische beroepen, maar bijvoorbeeld ook voor de
transportberoepen, medische beroepen en verzorgende beroepen.
Naast beroepsrichtingen worden ook beroepsniveaus onderscheiden. Het
gaat hier nadrukkelijk om het beroepsniveau en niet om het opleidingsni-
veau. Weliswaar zijn de twee sterk met elkaar gecorreleerd, maar het komt
bijvoorbeeld voor dat iemand met een hogere opleiding (HBO) een middel-
bare functie bekleedt. Figuur 2 laat zien wat het aandeel van de verschillen-
de niveaus is voor het totale bedrijfsleven en naar sector. Het middelbare
segment heeft met 38 procent het grootste aandeel in de werkgelegenheid.
Lagere beroepen zien we vooral terug in de landbouw, transportsector en de
handel. Middelbare beroepen zijn sterk vertegenwoordigd in de bouw, de
zorg, de landbouw en de industrie. Hogere en wetenschappelijke beroepen
hebben een relatief groot aandeel in de financiële en zakelijke dienstverle-
ning en de zorg.
10
In het MKB zijn relatief meer middelbare beroepen en wat minder hogere en
wetenschappelijke beroepen. Het grootbedrijf kent dan ook een grotere ma-
te van specialisatie. Het aandeel lagere beroepen ligt in sommige sectoren,
zoals de industrie en de zakelijke dienstverlening, iets lager dan in het
grootbedrijf.
Figuur 2 Verdeling banen in het bedrijfsleven naar beroepsniveau en sector, 2010
5%
12%
11%
8%
14%
4%
15%
10%
45%
28%
35%
41%
45%
17%
16%
32%
28%
42%
42%
51%
37%
34%
31%
47%
35%
38%
7%
13%
9%
9%
11%
24%
22%
12%
16%
14%
12%
6%
8%
3%
2%
2%
1%
5%
1%
0% 100%
Landbouw
Industrie en energie
Bouwnijverheid
Handel en reparatie
Transport
Financiële en zakelijke diensten
Gezondheids- en welzijnszorg
Horeca en persoonlijke diensten
Totaal bedrijfsleven
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
Bron: EIM o.b.v. Enquête Beroepsbevolking CBS.
3.2 Toekomstige vraag
De veranderingen in de omvang en de samenstelling van de werkgelegen-
heid komen tot uitdrukking in de uitbreidingsvraag. De uitbreidingsvraag
benaderen we door naar de groei van de werkgelegenheid te kijken. Een po-
sitieve groei betekent dat een toename van de werkgelegenheid wordt ver-
wacht, terwijl een negatieve groei duidt op krimp van de werkgelegenheid;
in dat geval wordt een deel van de uitstroom niet vervangen.
Naast de uitbreidingsvraag is er een tweede component van de totale ar-
beidsvraag: de vervangingsvraag. De vervangingsvraag is de vraag naar
nieuwe arbeidskrachten als gevolg van de vrijgekomen arbeidsplaatsen van
werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt raken, emigreren of
zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld vanwege
zorgtaken).1 Hierdoor ontstaan vacatures die moeten worden vervuld door
nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Dit kunnen zowel werknemers als zelf-
1 Daarnaast is er ook vervanging als gevolg van mobiliteit van werknemers, de zogeheten
baan-baanmobiliteit. De in- en uitstroom door deze vorm van mobiliteit laten we in dit on-
derzoek buiten beschouwing. Dit is een complexe materie die onder meer samenhangt met
imago en carrièreperspectief. In totaal zal baan-baanmobiliteit niet leiden tot extra vraag.
Landelijk gezien is de vervangingsvraag als gevolg van baan-baanmobiliteit per saldo dan
ook nul.
11
standigen1 zijn. De arbeidsplaatsen die vervallen als gevolg van krimp van
de werkgelegenheid worden niet vervangen.
Werkgelegenheidsgroei tot 2020
De uitbreidingsvraag tot 2020 voor de verschillende sectoren is opgenomen
in figuur 3. De groei is weergegeven als de gemiddelde jaarlijkse mutatie
van de werkgelegenheid. Voor de totale periode wordt een gemiddelde jaar-
lijkse groei van 0,8 procent van de werkgelegenheid verwacht. Dit betekent
dat er ruim 600.000 banen bijkomen in 10 jaar. De zorg heeft met een groei
van bijna 3 procent per jaar een zeer grote bijdrage in de banengroei. Ook
in de financiële en zakelijke dienstverlening groeit de werkgelegenheid ste-
vig (circa 200.000 banen). Krimp van de werkgelegenheid zien we terug in
de landbouw en in de industrie, sectoren waar de afzet en werkgelegenheid
trendmatig afnemen.
Figuur 3 Werkgelegenheidsgroei tot 2020 naar sector en grootteklasse (gemiddelde
jaarlijkse mutatie)
1,2%
0,4%
0,8%
0,3%
2,9%
0,9%
0,1%
0,6%
0,6%
-1,6%
-2,0%
-3,0% -2,0% -1,0% 0,0% 1,0% 2,0% 3,0% 4,0%
Grootbedrijf
MKB
Totaal bedrijfsleven
Horeca en persoonlijke diensten
Gezondheids- en welzijnszorg
Financiële en zakelijke diensten
Transport
Handel en reparatie
Bouwnijverheid
Industrie en energie
Landbouw
Bron: EIM, 2012.
Tussen het MKB en het grootbedrijf zijn verschillen voor wat betreft de ont-
wikkeling van de werkgelegenheid. De verwachte groei in het MKB ligt lager
dan in het grootbedrijf. Een belangrijke reden hiervoor is het verschil in
sectorstructuur; het aandeel van de zorg in het MKB is met zeven procent
aanzienlijk lager dan het aandeel van de zorg in het grootbedrijf (34 pro-
cent). Terwijl sectoren die slechts beperkt groeien, zoals de handel en de
horeca en persoonlijke diensten, juist sterk vertegenwoordigd zijn in het
MKB. Niet alleen de samenstelling zorgt voor verschillen. In het MKB wordt
de werkgelegenheidsgroei voor een belangrijk deel veroorzaakt door de op-
richting van nieuwe bedrijven. In het grootbedrijf wordt groei vooral gerea-
1 Conform het CBS wordt als zelfstandige aangemerkt 'een persoon met als (hoofd)baan het
verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het
bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep'. Meewer-
kende gezinsleden maken volgens deze definitie ook deel uit van de groep zelfstandigen. In
de praktijk gaat het vooral om eigenaren/ondernemers van niet rechtspersonen (zoals
eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen). Directeuren/eigenaren
van bv's zitten hier niet bij. Het CBS heeft deze groep ingedeeld bij de werknemers.
12
liseerd door uitbreiding. Verder ligt, in vergelijking met het grootbedrijf, de
arbeidsproductiviteit gemiddeld genomen lager in het MKB. Dit zorgt ener-
zijds voor een lagere groei van de productie. Anderzijds is bij een lage pro-
ductiviteit relatief veel arbeid nodig. Tot slot is de ontwikkeling van het aan-
tal zelfstandigen een belangrijke factor in de werkgelegenheidsontwikkeling
in het MKB. Bijna een kwart van de werkzame personen in het MKB is zelf-
standig ondernemer. Vooral in de persoonlijke dienstverlening en in de
bouw zijn veel zelfstandigen werkzaam.
Vervangingsvraag tot 2020
De vervangingsvraag bestaat uit vervanging als gevolg van pensioen en een
overig deel, bestaand uit vervanging als gevolg van arbeidsongeschiktheid,
emigratie of (tijdelijke) terugtrekking van de arbeidsmarkt. Ongeveer 60
procent van de vervangingsvraag wordt bepaald door uitstroom van gepen-
sioneerden. In totaal stroomt in de periode 2010-2020 in het bedrijfsleven
naar schatting 13 procent van het personeelsbestand uit als gevolg van
pensioen (zie figuur 4).1 In absolute zin bedraagt de uitstroom van gepensi-
oneerden ruim 1 miljoen personen. De vergrijzing gaat bovendien niet al-
leen gepaard met een uitstroom van mensen, maar tevens met een uit-
stroom van kennis en kunde.
Figuur 4 Aandeel personen dat met pensioen gaat in de periode 2010-2020, naar
sector
13%
12%
14%
11%
16%
12%
13%
15%
26%
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30%
Totaal bedrijfsleven
Horeca en persoonlijke diensten
Gezondheids- en welzijnszorg
Financiële en zakelijke diensten
Transport
Handel en reparatie
Bouwnijverheid
Industrie en energie
Landbouw
Bron: EIM o.b.v. Enquête Beroepsbevolking CBS.
De grijze druk verschilt aanzienlijk naar sector. De landbouw springt eruit;
een kwart van de werkenden zal met pensioen gaan in de periode 2010-
2020. Ook in de transportsector, de industrie en de zorg is het aandeel ou-
deren bovengemiddeld. Naar beroepsrichting bezien zal er met name een
sterke uitstroom ontstaan bij de transportberoepen en agrarische beroepen.
Het aandeel ouderen is relatief laag binnen de economisch administratieve
beroepen. Gelet op de omvang van de bedrijven zal de vergrijzing iets min-
1 Uitgangspunt in dit onderzoek is de huidige (juni 2012) wettelijke pensioenleeftijd van 65
jaar. De voorgenomen toekomstige verhoging van de pensioenleeftijd is niet meegenomen.
13
der sterk zijn in het MKB; het aandeel 55-plussers ligt wat lager dan in het
grootbedrijf. Daarentegen ligt het aandeel jongeren wel hoger in het MKB,
waardoor de ontgroening (zie ook hoofdstuk 4) een groter effect zal hebben
in het MKB dan in het grootbedrijf.
De totale uitstroom (pensioen plus overige uitstroom) in het bedrijfsleven –
uitgedrukt als percentage van de werkgelegenheid in 2010 - wordt geraamd
op 22 procent. De vervangingsvraag is hiermee ongeveer een factor drie
groter dan de extra vraag als gevolg van werkgelegenheidsgroei. Let wel, in
sectoren waar de werkgelegenheid krimpt (zoals de landbouw) hoeft niet de
volledige uitstroom te worden vervangen.
4 De aanbodzijde van de arbeidsmarkt
Aan de aanbodkant is de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs
(schoolverlaters) de belangrijkste categorie. Het gaat hier om de verwachte
arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters die vanuit het initiële
(dag)onderwijs op de arbeidsmarkt instromen. De Referentieramingen van
het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) omtrent de ar-
beidsmarktinstroom vanuit de diverse opleidingsrichtingen en -niveaus zijn
vertaald naar het niveau van de acht sectoren. Daarnaast is gebruikge-
maakt van onderwijsstatistieken van het CBS omtrent voortijdige schoolver-
laters en gediplomeerden op de arbeidsmarkt. In de periode tot 2020 zullen
ongeveer 1,9 miljoen schoolverlaters zich aanbieden op de arbeidsmarkt.
Aan de aanbodzijde zal er de komende jaren sprake zijn van ontgroening. In
feite is er sprake van een 'dubbele ontgroening'. Enerzijds doordat er min-
der jongeren zijn (als gevolg van lagere geboortecijfers uit de jaren tachtig
en negentig van de vorige eeuw). Anderzijds doordat jongeren gemiddeld
langer doorleren. Verder is er sprake van meer doorstroom naar een hogere
opleiding. Steeds minder leerlingen zullen na het VMBO de arbeidsmarkt be-
treden, maar doorstromen naar het MBO. Deze ontwikkeling speelt in gerin-
gere mate ook binnen het MBO; een deel van de afgestudeerde MBO'ers
stroomt door naar het HBO. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking
is de laatste 10 jaar dan ook toegenomen (zie figuur 5).
Figuur 5 Beroepsbevolking naar onderwijsniveau, 2001 en 2010
5%
7%
18%
22%
43%
45%
22%
17%
12%
9%
0% 100%
2010
2001
Basisonderwijs Laag (VMBO, MBO 1) Middelbaar (Havo, VWO, MBO 2-4) Hoog (HBO) Wetenschappelijk (WO)
Bron: EIM o.b.v. Enquête Beroepsbevolking CBS.
14
Binnen de beroepsopleidingen staat de keuze voor sommige opleidingen,
zoals techniek, onder druk (zie ook tabel 4). Dit komt onder meer door het
imago van de technische beroepen. Daarnaast zijn deze beroepen veelal te-
rug te vinden in de relatief conjunctuurgevoelige sectoren, wat in tijden van
economische neergang een drukkend effect heef op de instroom van leerlin-
gen in het technisch onderwijs. Economische opleidingen zijn veelal popu-
lairder. Verder mag er verwacht worden dat er in de toekomst meer leerlin-
gen zullen kiezen voor een (para)medische opleiding, aangezien de baanze-
kerheid groot is als gevolg van de sterke groei van de werkgelegenheid in
de gezondheidszorg.
Tabel 4 Beroepsbevolking naar onderwijsrichting, 2001 en 2010
Onderwijsrichting 2001 2010
Leraren 6% 7%
Sociale wetenschappen, kunst 7% 9%
Economie, management en administratie 22% 22%
Juridisch, bestuurlijk, veiligheid 4% 4%
Wiskunde, natuurwetenschap, informatica 4% 4%
Techniek 28% 23%
Agrarisch en milieu 4% 4%
Gezondheidszorg, sociale dienstverlening 20% 22%
Horeca, recreatie, transport en logistiek 5% 5%
Totaal 100% 100%
Bron: EIM o.b.v. Enquête Beroepsbevolking CBS.
De instroom vanuit het onderwijs geeft inzicht in de verandering van het
aanbod. De omvang van het huidige aanbod wordt gevormd door de wer-
kenden. Daarnaast maakt ook de groep niet-werkende werkzoekenden deel
uit van het aanbod. Deze groep concentreert zich met name in het lagere
segment (ongeschoolden en lager opgeleiden) en in beroepen waarvoor
(momenteel) een aanbodoverschot is. In 2010 telde Nederland circa 500
duizend niet-werkende werkzoekenden.1
1 UWV, www.arbeidsmarktcijfers.nl.
15
BIJLAGE I Sectorindeling
De sectoren zijn ingedeeld op basis van SBI 2008. Het bedrijfsleven betreft
alle bedrijfstakken/branches, exclusief 'O. Openbaar bestuur en overheids-
diensten', 'P. Onderwijs', 'T. huishoudens' en 'U. Extraterritoriale organisa-
ties en lichamen'.
Tabel 5 Het bedrijfsleven naar sectoren (o.b.v. SBI 2008, 1e digit)
Sector SBI 2008
Landbouw A (01-03)
Industrie en energie B-E
- Delfstoffenwinning B (06-09)
- Industrie C (10-33)
- Energievoorziening D (35)
- Waterbedrijven en afvalbeheer E (36-39)
Bouwnijverheid F (41-43)
Handel en reparatie G (45-47)
- Handel in en reparatie van auto's 45
- Groothandel 46
- Detailhandel 47
Transport H (49-53)
Financiële en zakelijke diensten J-N
- Informatie en communicatie J (58-63)
- Financiële dienstverlening K (64-66)
- Verhuur en handel van onroerend goed L (68)
- Specialistische zakelijke dienstverlening M (69-75)
- Verhuur en overige zakelijke dienstverlening N (77-82)
Gezondheids- en welzijnszorg Q (86-88)
Horeca en persoonlijke diensten I, R-S
- Horeca I (55-56)
- Cultuur, sport en recreatie R (90-93)
- Overige dienstverlening S (94-96)
Bron: EIM o.b.v. SBI 2008.
16
BIJLAGE II Beroepsgroepen
De beroepsgroepen zijn ingedeeld op basis van de Standaard Beroepenclas-
sificatie (1992).
Tabel 6 Indeling in beroepsgroepen (o.b.v. SBC '92, 2e digit)
Beroepsgroep (inclusief bijbehorende niveaus) SBC '92
Elementair 11
Agrarisch (lager, middelbaar, hoger, wetenschappelijk) 24, 44, 64, 84
Technisch (lager, middelbaar, hoger, wetenschappelijk) 26, 46, 66, 86
Transport (lager, middelbaar, hoger) 28, 48, 68
(para)medisch (lager, middelbaar, hoger, wetenschappelijk) 29, 49, 69, 89
Economisch administratief (lager, middelbaar, hoger, wetenschappelijk) 31, 51, 71, 91
Sociaal-cultureel (middelbaar, hoger, wetenschappelijk) 55-56, 75-76, 96
Verzorgend (lager, middelbaar, hoger) 37, 57, 77
Overig
- Lagere niet-specialistisch 21
- Docenten transport-, sportvakken (lager, middelbaar) 22, 42
- Wiskundig/natuurwetenschappelijk (lager, middelbaar, hoger, we-
tenschappelijk)
25, 45, 65, 85
- Juridisch, bestuurlijk, beveiliging (lager, middelbaar, hoger, weten-
schappelijk)
33, 53, 73, 93
- Pedagogisch (hoger, wetenschappelijk) 62, 82
- Managers (hoger, wetenschappelijk) 78, 98
Bron: EIM o.b.v. SBC '92.
17
BIJLAGE III Arbeidsmarktanalyse
Economische ontwikkelingen volgen elkaar in hoog tempo op. Onder impulsen van innovatie, internationalisering
en het zoeken naar groeimogelijkheden bewegen bedrijven zich in de economie. De toenemende dynamiek in de
economie vindt zijn weerslag op de arbeidsmarkt. De eisen die bedrijven stellen aan het in te zetten personeel
worden steeds hoger in termen van kwalificaties en opleidingsniveau. Aan aanbodzijde bepalen demografische
ontwikkelingen als ontgroening en vergrijzing in belangrijke mate het beschikbare menselijke kapitaal dat
bedrijven kunnen inzetten. Voor zowel bedrijven als voor werknemers is het van belang dat er een goede match
plaatsvindt tussen de eisen die het bedrijf stelt aan een functie, en de kwalificaties en competenties van de
werknemer. Een dergelijke match komt ten goede aan zowel de productiviteit van het bedrijf als de
arbeidssatisfactie van de werknemer.
Arbeidsmarktanalyse kan heel breed of juist heel specifiek zijn. Afhankelijk hiervan kunnen de onderzoeksvragen
worden beantwoorden met één van onderstaande producten of een combinatie daarvan:
1. arbeidsmarktmonitor: systematische beschrijving van de arbeidsmarkt;
2. arbeidsmarktprognoses, voor zowel korte, middellange als lange termijn;
3. analyse van sectorale arbeidsmarkt;
4. analyse van regionale arbeidsmarkt, op elk gewenst niveau (gemeente, RPA, provincie, landelijk etc.);
5. analyse van arbeidsmarkt m.b.t. specifieke beroepsgroepen;
6. in kaart brengen van effecten van beleid(smaatregelen), zowel ex ante als ex post;
7. advisering en implementatie van oplossingsrichtingen.
In deze studie ligt de nadruk op de aspecten 1, 2, 3 en 5, met speciale aandacht voor grootteklassen.
V is ie
Om vraag en aanbod in kaart te brengen, knelpunten te signaleren en oplossingsrichtingen te formuleren, is een
arbeidsmarktmodel nodig. Aan een beleidsrelevant arbeidsmarktmodel zijn de volgende eisen te stellen:
� Zowel de vraag- als aanbodkant van de arbeidsmarkt dienen te worden belicht.
� Het model moet zich niet alleen richten op het meer statische deel van de arbeidsmarkt (werkgelegenheid en
beroepsbevolking), maar ook en vooral op het meer dynamische deel daarvan (vacatures en werkzoekenden).
� Van belang is vooral de stromen (in-, door- en uitstroom) op de arbeidsmarkt in kaart te brengen. Bij
instroom is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt van groot belang.
� Even belangrijk als cijfermatige gegevens over vraag en aanbod zijn een confrontatie van vraag en aanbod en
een goede duiding daarvan in termen van (huidige en te verwachten) knelpunten en oplossingen daarvoor.
� Arbeidsmarktbeleid is per definitie toekomstgericht: betrouwbare arbeidsmarktprognoses zijn van groot
belang.
E lementen arbe idsmarktanalyse
Een arbeidsmarkt staat niet op zichzelf. Om te begrijpen waar knelpunten vandaan komen en om haalbare en
kansrijke oplossingen te bedenken, moeten allerlei dwarsverbanden worden gelegd. De volgende elementen van
de arbeidsmarktanalyse zijn dan ook onontbeerlijk:
� Bedrijfsleven en arbeidsmarkt. De vraag naar arbeid wordt vooral bepaald door de bedrijvendynamiek
(groei/krimp van bedrijven) en de economische en technologische ontwikkeling.
� Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt. Het beschikbare aanbod wordt in grote mate bepaald door de
instroom vanuit het onderwijs. Voor een goede match is het ten eerste van belang dat het aantal
gekwalificeerde schoolverlaters toereikend is om in de vraag van bedrijven te voldoen. Ten tweede moet de
inhoud van de (vak)opleidingen zijn afgestemd op de praktijk van het bedrijfsleven.
� Sectorale en regionale context. Naar branches kan de vraag naar arbeid zeer specifiek zijn, bijv. vooral hoger
opgeleiden of technici worden gevraagd. Naar regio bezien is de sectorstructuur in grote mate bepalend voor
18
de vraag. Daarnaast kunnen sectorale mobiliteit van werknemers en pendelstromen het aanbod voor een
sector of regio vergroten of verkleinen.
Kern voor be le id: kne lpunten en oploss ingen
De uitkomst van de arbeidsmarktanalyse kan zijn dat er geen knelpunten zijn of worden verwacht. In dat geval
hoeft er niet beleidsmatig te worden ingegrepen en kan de markt haar werk doen. Bijna altijd komen echter
knelpunten aan het licht:
� Kwantitatieve discrepanties: er zijn te weinig werkzoekenden of te weinig vacatures.
� Kwalitatieve discrepanties: de eisen van werkgevers (in termen van opleiding, competenties etc.) zijn hoger
dan de kwalificaties van werkzoekenden, of werkzoekenden stellen hogere eisen aan arbeidsvoorwaarden dan
werkgevers willen/kunnen bieden.
� Ondoorzichtigheid van de markt: vraag en aanbod zijn wel in evenwicht, maar weten elkaar niet te vinden.
Discrepantiemodel: mogelijke imperfecties op de arbeidsmarkt
Bij het zoeken naar oplossingen en beleidsrichtingen wordt gebruikgemaakt van de Arbeidsmarktcirkel, ook wel
Cirkel van Stimulus genoemd. Deze brengt in kaart welke oplossingen er zijn voor knelpunten en benoemt
probleemeigenaren. Oplossingen kunnen worden gezocht bij beleid rondom arbeidsmarktreserves, versterking
van het onderwijs, het 'fit' houden van het zittende personeel (employability) en productiviteitsverbeteringen.
Arbeidsmarktcirkel (Cirkel van Stimulus): oplossingen voor imperfecties op de arbeidsmarkt
Oplossingsrichtingen
Probleemeigenaren
Oplossingsrichtingen
Probleemeigenaren