Pensioen - Deloitte US · een DB-product; een uniform, collectief product gebaseerd op...

32
Pensioen . nummer 4, december 2015 Arnoud Vossen, Afdelingshoofd toezicht grote pensioenfondsen De Nederlandsche Bank Effectief innoveren in pensioenland

Transcript of Pensioen - Deloitte US · een DB-product; een uniform, collectief product gebaseerd op...

Pensioen. nummer 4, december 2015

Arnoud Vossen, Afdelingshoofd toezicht grote pensioenfondsen De Nederlandsche BankEffectief innoveren in pensioenland

In dit nummer:

RedactioneelRustig, maar onderzoekend naar 2016

Effectief innoveren in pensioenlandVisie en strategie hoog op de agenda van pensioenfondsbesturen

Makkelijker kunnen we het wél maken!Simpel fiscaal kader voor studie, zorg, wonen en pensioen

Studie CPB: internationale vergelijking van pensioenstelsels – Denemarken, Zweden, Chili en Australië

Fiscale risico’s binnen de integriteitrisicoanalyse van de DNB

Nieuw besluit internationale aspecten van pensioen

De toekomst van het pensioen in eigen beheer

Besturen en accountants zijn transparanter over risico’s

3

4

10

12

16

20

24

26

12 16 20 26

3Pensioen nummer 4 • december 2015

Redactioneel

Rustig, maar onderzoekend naar 2016!

W Waar 2014 turbulent eindigde met alle ‘verplichte’ fiscale wijzigingen en herzieningen die op 1 januari 2015 moesten

ingaan, verloopt het einde van 2015 een stuk rustiger. Hoewel het aan het pensioenfront ook nu natuurlijk allesbehalve stil te noemen is. De politieke discussie rondom pensioen gaat maar door en de opinies en ideeën over waar het naartoe moet met het Nederlandse pensioenstelsel zijn talrijk. Ook in ons magazine treft u een aantal van dergelijke opinies en ideeën aan. John Smolenaers geeft zijn visie op een simpel fiscaal kader voor pensioen/zorg/wonen/studie en Roderik van Sluis laat in zijn artikel zien wat de consequenties zijn van het veranderde besluit over internationale aspecten van pensioen. Krissie Brands gaat in haar bijdrage in op de studie van het CPB naar een aantal buitenlandse pensioenstelsels; welke lessen kunnen wij daarvan leren?

Een punt dat de laatste maanden veel in het nieuws is geweest, is de discussie rondom de pensioensituatie van de directeur-grootaandeelhouder (dga). Door de huidige lage rente komen veel dga’s in de problemen met het uitkeren van dividend, omdat er een groot verschil is tussen de commerciële waarde van hun pensioenverplichting (op marktrente) en de fiscale waarde daarvan (op 4% rekenrente). Manuel Hayes behandelt deze problematiek in zijn artikel.

De Nederlandsche Bank (DNB) blijft uiteraard regels stellen aan pensioenfondsen, ook op het punt van transparantie en in control zijn. Risicomanagement en hierover transparant verantwoording afleggen, is iets wat bij pensioenfondsbesturen (en accountants) hoog op de agenda staat. De ontwikkelingen op dit punt tijdens het afgelopen jaar worden beschreven in het artikel van Bart Gulicher en Vincent Hommes. Het ontduiken en ontwijken van fiscale regelgeving wordt door de DNB omschreven als integriteitrisico en de DNB verwacht dan ook dat een pensioenfonds in control is wat betreft zijn fiscale verplichtingen. In het artikel van Ernst-Jan Nolta en Raymond Adema wordt op deze problematiek ingegaan en wordt besproken hoe pensioenfondsen hier het beste mee om kunnen gaan.

Veel leesplezier gewenst met dit magazine vol bijdragen rond het brede pensioenthema. We wensen u een goede jaarwisseling!.

Reacties: [email protected]

4

Effectief innoveren in

pensioenlandVisie en strategie hoog op de agenda van pensioenfondsbesturen

5Pensioen nummer 4 • december 2015

Kunt u enkele belangrijke veranderingsrichtingen noemen waar pensioenfondsen rekening mee moeten houden?

“Allereerst zijn er de wijzigingen in wet- en regelgeving die op pensioenfondsen afkomen. Zo zijn er in de periode 2008-2012 behoorlijk wat onderzoeken gehouden door commissies. Belangrijke aanbevelingen zijn overgenomen in de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Deze wet stelt andere en zwaardere eisen aan besturen. Dit leidde bij de fondsen tot versterking van hun eigen governance, tot meer nadruk op de deskundigheid van het eigen bestuur – bijvoorbeeld op het vlak van vermogensbeheer en risicomanagement – en een beter intern toezicht. Een ander belangrijk voorbeeld is de invoering van het nieuwe Financiële Toetsingskader begin dit jaar. Pensioenfondsen zijn druk bezig geweest met al deze wettelijke veranderingen. Maar daarmee zijn ze er nog niet. De omgeving van pensioenfondsen stelt andere

eisen en verwacht andere zaken. Bijvoorbeeld dat fondsen kostenbewust zijn, transparant werken en duurzamer opereren. Ondertussen willen werkgevers nog wel een pensioenregeling aanbieden – want ook zij vinden een goede oudedagsvoorziening belangrijk –, maar zijn zij steeds minder bereid de bijbehorende risico’s te dragen. En ook de deelnemer kijkt anders tegen pensioen aan. In lijn met de algemene individualiseringstrend in de maatschappij wil hij meer keuzevrijheid en inzicht in zijn aanspraak. Hij is mondiger geworden. Last but not least – maar deze opsomming is niet uitputtend – heeft de sector te maken met een uitdagende rente-omgeving, die de financiële positie van pensioenfondsen onder druk zet. Ook vanuit deze optiek moeten pensioenfondsen de vraag stellen: wat is mijn huidige financiële positie en hoe kan ik hiermee de toekomst in? Dit zijn vraagstukken die grote impact hebben op de pensioensector en waar de fondsen dus mee aan de slag moeten bij de bepaling van hun toekomstvisie en -strategie. Niet voor niets komen deze vraagstukken nadrukkelijk aan bod in de Nationale Pensioendialoog over de toekomst van het pensioenstelsel.”

Pensioenfondsen zouden meer kunnen denken in termen van kansen, betoogt Arnoud Vossen, Afdelingshoofd toezicht grote pensioenfondsen bij De Nederlandsche Bank. Want zo zet je reactieve aanpassingen om in innovaties. En innovaties zijn nodig om het hoofd te bieden aan de uitdagende pensioenomgeving van morgen, op weg naar een nieuw pensioenproduct. Een product dat behalve aan de gestelde financiële vereisten ook voldoet aan de maatschappelijke verwachtingen. Fondsen behoren daarbij zélf te reflecteren over welk product het beste aansluit bij hun deelnemersgroep. En welk bedrijfsmodel daarbij past. ‘Stilstaan is daarbij geen optie.’

Werkgevers willen nog wel een pensioenregeling aanbieden, maar zijn zij steeds minder bereid de bijbehorende risico’s te dragen

6

Een uitdagende context, maar niet nieuw, toch?

“Dat klopt, maar wel een die intensiveert. Je ziet er ook een nieuwe dynamiek in ontstaan, zeker op het vlak van financiële positie, premiediscussies, duurzaamheid en kostenbeheersing. Deze veranderingen spelen meer dan in het verleden een rol voor fondsen, waarbij er vanuit de externe stakeholders meer verwachtingen leven.”

Tot welke wijzigingen in de sector hebben deze veranderingen al geleid?

“Ze hebben in ieder geval de afgelopen jaren een aanzienlijke consolidatie teweeggebracht. De twee grootste pensioenfondsen, ABP en PFZW, bedienen circa 40 procent van alle deelnemers in Nederland. De topvijf bedient 60 procent, de toptien 70 procent. Bij de pensioenuitvoerders is die concentratie in termen van aantal deelnemers nog hoger, dan praat je al gauw over 90 procent die door de toptien wordt bediend.”

Hoe waardeert DNB dit fenomeen?

“Voor DNB is consolidatie geen doel op zich. Wij zien het als een gevolg van een strategische heroriëntatie van een fonds. Kleinere pensioenfondsen liquideren omdat de kosten te hoog worden, of omdat ze geen geschikte bestuurders meer vinden, of omdat ze niet meer in brede zin kunnen voldoen aan de veranderende eisen op vlak

van wet- en regelgeving. Ook de financiële situatie kan dusdanig zijn dat de werkgever eenmalig bijstort, maar vervolgens wel verwacht dat men overgaat.”

Dat fondsen en hun stakeholders, zoals sociale partners, actief en doelbewust bezig zijn met visie en strategie is een kernthema voor DNB. Waarom vindt zij dit zo belangrijk?

“Omdat we al die wijzigingen zien die kunnen noodzaken tot aanpassing. Kleinere fondsen stellen zich de existentiële vraag, maar ook grotere fondsen moeten zich bezinnen op wat komen gaat. De beginvraag die zij zich volgens mij moeten stellen, is: hoe zie ik mijn toekomstig pensioenproduct? Op dit moment hebben fondsen veelal een DB-product; een uniform, collectief product gebaseerd op solidariteit. Maar past dat nog wel, gezien de druk die op de financiële positie van dit soort fondsen staat? De tendens die je ziet, is naar een individueel contract, een individueel DC. Of misschien ligt het toekomstig product daartussenin, of is het iets anders. Wij zouden graag zien dat pensioenfondsen in deze dynamiek scenario’s schetsen van mogelijke uitkomsten en dat ze hun bedrijfsmodel hierop aanpassen.”

Op grond van welke criteria doen zij dit?

“Een belangrijke richtlijn daarbij is: wat past het beste bij mijn deelnemers? Want de deelnemer moet centraal staan. Wat voor soort pensioenproduct wil hij, welk type risico is hij bereid te aanvaarden? Hierbij kun je bepaalde trends vaststellen. De maatschappij tendeert onmiskenbaar naar verdergaande individualisering. Tegelijk kalft de bestaande vorm van solidariteit af, kijk maar naar de discussies over de doorsneepremie. Ook groeit de behoefte aan keuzevrijheid, dat wil zeggen: de optie om te kiezen. Of er ook daadwerkelijk gekozen wordt, is een tweede. Mensen willen vooral de mogelijkheid hebben om te kiezen.”

In lijn met de algemene individualiseringstrend in de maatschappij wil de deelnemer meer keuzevrijheid en inzicht in zijn aanspraak

7Pensioen nummer 4 • december 2015

Hanteert DNB nog specifieke criteria?

“Wij hebben als input voor de Nationale Pensioendialoog enkele kenmerken geformuleerd voor het toekomstige pensioenproduct. Denk aan heldere eigendomsrechten, eerlijke verdeling van de lusten en de lasten tussen generaties en meer maatwerk, aansluitend op de flexibiliserende arbeidsmarkt met een groeiend aantal zzp’ers. Dit zijn elementen waar pensioenfondsen ook op kunnen reflecteren: wat betekent dit voor het pensioenproduct, en welk bedrijfsmodel past daarbij?”

Wat verstaat u onder bedrijfsmodel?

“Dan praat je over drie aspecten: financieel, organisatorisch en bestuurlijk. Het eerste aspect omvat, uitgaande van een bepaald product en deelnemersbestand, onder meer de totale financiële opzet, premie, startsituatie, financiële indicatoren en beleggingen. Alles gericht op: wat moet ik in financiële zin allemaal doen om blijvend aan mijn deelnemers een goed pensioenproduct aan te bieden.”

U noemt geen dekkingsgraad of indexatie?

“Of je straks nog praat over dekkingsgraden, is de vraag. Bij een individueel DC-product bijvoorbeeld heb je altijd te maken met een 100%-dekkingsgraad. Het concept van dekkingsgraad hoort meer bij de huidige collectieve contracten, de DB-contracten. Indexatie is evenzeer een DB-concept. Bij individuele regelingen is er feitelijk geen sprake van inflatiecorrectie. Je hebt een eigen potje, dat beleg je en aan het eind kun je daar iets voor kopen. Er zijn geen additionele toezeggingen of garanties. Nu kun je natuurlijk ook toekomstige contracten hebben die tussen de DB-contracten en de individueel DC-producten inliggen. In zo’n geval vindt gewoonlijk nog steeds op een bepaalde wijze risicodeling tussen deelnemers plaats en heb je daartoe financiële buffers die kunnen toe- afnemen en die tot uiting komen in de hoogte van dekkingsgraden.”

Waar moeten fondsen volgens de toezichthouder organisatorisch en bestuurlijk aan voldoen?

“De gekozen organisatie-opzet van het fonds en de activiteiten die het onderneemt, moeten passen bij het product, de deelnemerspopulatie en de risico’s die het fonds neemt. Sturende vragen daarbij kunnen zijn: ben je helemaal zelfstandig of werk je strategisch samen met een of meerdere andere fondsen? Doe je al je activiteiten zelf, dus in eigen beheer, of besteed je die uit? Hoe ga je om met beleggingen, met je administratie? De keuzes hierin hangen sterk samen met het soort product dat je aanbiedt, en met je governance. Voor DNB is belangrijk welke kennis en kunde een fonds aan boord heeft. Is er, gegeven de financiële opzet en organisatie, meer behoefte aan deskundigheid op het vlak van vermogensbeheer en risicomanagement? Of misschien heb je extra kennis en kunde nodig op het gebied van IT, dat steeds belangrijker wordt voor pensioenen. Of wil je bijvoorbeeld IT strategisch inzetten om je doelgroep te benaderen en te analyseren. Social media bieden hier tal van mogelijkheden voor. Je ziet ook dat pensioenfondsen in toenemende mate ‘mijn’-omgevingen creëren, persoonlijke webomgevingen waarin deelnemers spelenderwijs kunnen variëren met

Bij individuele regelingen is er feitelijk geen sprake van inflatiecorrectie. Je hebt een eigen potje, dat beleg je en aan het eind kun je daar iets voor kopen. Er zijn geen additionele toezeggingen

8

de ingangsleeftijd om te kijken hoe de pensioenuitkering hierop reageert. Dit kan voor het fonds uiterst nuttige customer insights opleveren. Ook belangrijk: heb je als fondsbestuur voldoende expertise in veranderen zelf? Sommige bestuurders blinken uit in beheersing van het bestaande, anderen zijn weer goed in het komen van A naar B. Daar moet je als bestuur een goede balans in zien te vinden, lees: de juiste mensen.”

Stelt DNB hier nog een termijn aan?

“Van de grote pensioenfondsen verwachten we dat ze uiterlijk eind volgend jaar een beeld hebben van hoe hun toekomstig pensioenproduct er zal uitzien, plus een uiteenzetting van de verschillende bedrijfsmodellen om dat te bewerkstelligen en van de strategie om daar te komen. Waarschijnlijk betekent dit dat ze meerdere modellen zullen uitdenken, omdat er meerdere scenario’s zijn en sommige elkaar tegenspreken. Daarbij verwachten we dat ze bij zo'n uitwerking rekening houden met het feit dat het pensioenstelsel onder druk staat. Niet voor niets moesten 153 fondsen medio dit jaar een herstelplan indienen. Dat betekent dat zij niet op hun ‘normaal’ zitten om aan hun financiële verplichtingen te voldoen en dat ze moeten verbeteren richting wat hun regeling feitelijk belooft. En stel dat we in een lage-renteomgeving blijven, dan zal men het herstel zoals dat is ingeboekt waarschijnlijk niet kunnen realiseren. Daarom leggen wij extra nadruk op bestuurlijke kwaliteit en effectiviteit, en hebben we de laatste jaren de bestuurderstoetsing en het intern toezicht op het bestuur via een nieuwe wet geïntensiveerd.”

Veel veranderingen worden door de sector gezien als een bedreiging voor het huidige stelsel. Je gaat van het huidige normaal naar het nieuwe normaal en weet niet wat de uitkomst zal zijn. Hoe denkt u hierover?

“In zo’n onzekere situatie is het van essentieel belang dat pensioenfondsen kort op de bal zijn. Dat ze heel goed kijken naar financiële situatie, risicoprofiel en deelnemersvoorkeuren, en tegelijkertijd proberen hun toekomst vorm te geven. Dus: hier staan we nu, en gegeven de ontwikkelingen – waarvan er een aantal ongewis is – willen we tussen nu en vijf jaar deze stappen zetten. Dat is kwalitatief anders dan van de ene beheersomgeving in de volgende rollen. Het gaat om verandervermogen. Fondsen moeten zich bewust zijn: wat is mijn strategie, mijn sterkte, mijn zwakte, mijn ambitie, enzovoort. Dat is best lastig, want ze komen traditioneel uit een omgeving van stabiliteit en voorspelbaarheid. Ook het product zelf was altijd stabiel en voorspelbaar. Nu is er de noodzaak om het verandervermogen te vergroten. Het is het pensioenfondsbestuur zelf dat de verandering maakt. Dat doe je door te denken in kansen en effectieve innovatie, niet in bedreigingen en reactieve aanpassingen.”

Hoe maak je die verandering als pensioenfonds? Kunt u een voorbeeld geven van zo’n innovatie?

“Ik noem data mining, waarmee een fonds veel meer zicht verwerft op de preferenties van zijn deelnemers. Dit wordt mogelijk gemaakt door nieuwe IT-technieken en door via social media te rade te gaan bij je populatie, om beter te weten hoe jouw deelnemer je ziet en wat hij verwacht van je product. Facebook, Twitter en bijvoorbeeld hun webgedrag in de ‘mijn’-omgeving bieden input voor een profiel van deze klantperceptie. Het geeft jou een beeld van

Sommige bestuurders blinken uit in beheersing van het bestaande, anderen zijn weer goed in het komen van A naar B. Daar moet je als bestuur een goede balans in zien te vinden

9Pensioen nummer 4 • december 2015

hoe men wil dat je met het pensioenproduct omgaat. Een beeld dat op een andere, nieuwe manier wordt verkregen, namelijk online, waardoor je ook de jongere deelnemers meeneemt. Zo kun je er bijvoorbeeld ook achter komen hoe jouw deelnemers aankijken tegen duurzaam beleggen. Een pensioenregeling is tenslotte niet alleen een financieel product. Er zit ook een belevingsaspect aan, en dit weegt maatschappelijk steeds zwaarder. Fondsen die niet duurzaam beleggen, kunnen dan ook behoorlijke reputatierisico’s lopen.”

“Een andere innovatie is dat je binnen je populatie verschillende deelnemersgroepen onderscheidt. Door aan community based research te doen, kom je beter te weten wat de deelnemer beweegt en kun je je pensioenproducten hierop aanpassen. Met de inzet van nieuwe informatietec hnologie kun je slimmer inspelen op de behoefte van subgroepen en producten made to measure maken. We zien dit bijvoorbeeld terug in de recente gedachten om pensioen te koppelen aan zorgvoorzieningen, hypotheek of studie. De ene deelnemersgroep heeft hier wellicht behoefte aan, de andere niet. Doelgroepensegmentatie geeft ruimte aan een adequater belangenafweging tussen de verschillende deelnemers binnen een pensioenfonds. Dat is een van de kernthema’s in ons toezicht. Bovendien ben je als pensioenfonds aan het denken in kansen in plaats van bedreigingen, en dat is per definitie winst. Niet voor niets adviseren we fondsbesturen te beginnen met een SWOT-analyse: met inzicht in je sterke en zwakke punten ben je weerbaarder tegen externe invloeden.”

Wat is de rol van DNB hierbij?

“Vanuit onze toezichthoudende functie staan we als DNB voor de deelnemer en diens oudedagsvoorziening. Net als de fondsen zelf, overigens. Dat geldt voor vandaag én voor morgen, juist bij een langetermijnproduct als pensioen. Als toezichthouder en als centrale bankier brengen we daarbij de kwetsbaarheden van het pensioenstelsel en van groepen pensioenfondsen in kaart. En dan bedoel ik niet alleen de financiële kwetsbaarheden. Ook kijken we nadrukkelijk naar het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van de gedrags- en culturele aspecten en zaken als IT-security en cybercrime. Dit zijn de natuurlijke aangrijpingspunten voor DNB om toezicht te houden; samen bepalen ze hoe wij aankijken tegen de risico’s bij een pensioenfonds, inclusief zijn strategische risico’s.”

Hoe scherp moet een toezichthouder zijn vandaag de dag?

“De maatschappij werd het afgelopen decennium gekenmerkt door een aantal ontwikkelingen: individualisering, intensivering – met de persoonlijke beleving voorop –, informalisering, informatisering en internationalisering. Je zou verwachten dat als je zo’n belangrijk product als pensioen aanbiedt, je de relevantie van deze ontwikkelingen volgt en erop reageert. Ik zeg niet dat pensioenfondsen dat niet doen: er is discussie over maatwerk, doelgroepensegmentatie, duurzaamheid, de toepassing van data analytics en doelmatiger werken door bijvoorbeeld straight-through processing. Als toezichthouder willen wij dat dit soort discussies voortdurend gevoerd wordt. Daarom brengen wij ook de kwetsbaarheden van het stelsel in beeld. Stilstaan is daarbij geen optie, gegeven de veranderingen waar we het gesprek mee begonnen.”

Met inzicht in hun sterke en zwakke punten zijn pensioenfondsen weerbaarder tegen externe invloeden

10

Makkelijker kunnen we het wél maken!*Simpel fiscaal kader voor studie, zorg, wonen en pensioen

Een grote en brede herziening van ons fiscaal stelsel is een actueel onderwerp op de Haagse agenda. Helaas met weinig echte voortgang. Op pensioengebied hebben we de afgelopen jaren een aantal grote versoberingen gezien als gevolg van het Witteveenkader. Dat waren significante aanpassingen, maar geen herzieningen. Ook voor directeuren-grootaandeelhouders staan er aanpassingen op stapel, maar ook dat gaat stapje voor stapje.Een beetje rust op (fiscaal) pensioengebied kan geen kwaad. Met het oog op een fundamentele herziening van ons pensioenstelsel zou het echter jammer zijn om in het verlengde daarvan niet ook naar de fiscale inrichting ervan te kijken. Het huidige systeem is onnodig complex en discriminerend. Bovendien komt het onvoldoende tegemoet aan de zich wijzigende, gewenste inkomensverdeling tijdens de levensloop. In dit kader heeft staatssecretaris Klijnsma onlangs aangegeven dat het inzetten van pensioengeld voor hypotheken juridisch nog niet haalbaar is.

Faciliteren en stimulerenDe hoofddoelstelling van het fiscale pensioenkader (Witteveen) is het stimuleren en faciliteren van pensioensparen via de omkeerregel (uitgestelde belastingheffing). Deze faciliteit heeft mede bijgedragen aan de grote pensioenbesparingen en daarmee de kracht van ons pensioenstelsel. Een stelsel waar Nederland om geroemd wordt. Het kader past derhalve binnen het belangrijke grondbeginsel dat we sparen voor onze oude dag.

Complex en discriminerendHet huidige systeem kenmerkt zich door complexiteit en een discriminerend onderscheid tussen DB-regelingen (middelloon) en DC-regelingen. De aanpassingen in 2014 en 2015 hebben geen einde gemaakt aan deze twee zaken. Het discriminerende zit in het feit dat op basis van Witteveen alle benodigde premies voor financiering van de regeling aftrekbaar zijn, terwijl er voor DC-regelingen een absoluut maximum aan de premie wordt gesteld. Het is algemeen bekend dat op basis van de uitgangspunten in de wetgeving een fiscaal maximale DC-regeling minder pensioen oplevert dan een fiscaal maximale DB-regeling.Een ander discriminerend effect is dat de toegestane premie-inleg voor oudere werknemers hoger is dan voor jongere werknemers. De fiscale pensioenwetgeving is hiermee de enige wetgeving die discriminatie op basis van leeftijd legitimeert, sterker nog: verplicht. Dit staat thans ook in de weg bij het inzetten van pensioengeld voor het aflossen van hypotheken. Afschaffen van de doorsneepremiesystematiek zal daarom deze grondslag van het pensioenstelsel fundamenteel veranderen.

Studie-zorg-wonen-pensioenDe behoefte aan meer flexibilisering in het (aanvullend) arbeidsvoorwaardenpakket neemt toe. Dit is het gevolg van de sterk gedifferentieerde bestedingsbehoefte tussen diverse groepen in de samenleving, naar bijvoorbeeld inkomensniveau, leeftijd en gezinssamenstelling. Ook de verdergaande flexibilisering binnen de arbeidsmarkt speelt daarbij een rol, zoals toename van het aantal flexwerkers en zzp’ers. Recente ontwikkelingen zoals de introductie van het leenstelsel, de discussie rondom de houdbaarheid van de financiering van zorg en aanpassingen in het hypotheekbeleid hebben een significante impact op de inkomensbehoefte nu, op middellange termijn en na pensionering. Uit diverse beleidsrapporten en ook uit de pensioendialoog is naar voren gekomen dat een meer integrale benadering van deze vraagstukken gewenst is.Dit raakt de kern van de vraag in hoeverre alleen sparen voor pensioen doelmatig is. Dit betreft overigens niet

Het huidige systeem kenmerkt zich door complexiteit en een discriminerend onderscheid tussen DB-regelingen en DC-regelingen

* Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.

11Pensioen nummer 4 • december 2015

alleen de hogere inkomens, hetgeen wel eens wordt tegengeworpen als dit onderwerp vanuit integraal perspectief wordt benaderd. Binnen diverse branches vindt ook al discussie plaats over de doelmatigheid van pensioen, bijvoorbeeld waar sprake is van kleine dienstverbanden in relatie tot de kosten.

Oplossing: een eenvoudig kader gericht op flexibiliseringDe hoofddoelstelling van het fiscale kader is gericht op het faciliteren en stimuleren van besparingen gericht op een inkomensvoorziening als er geen loon uitbetaald wordt. Dit kan gelden voor studie (leenstelsel), allerlei vormen van verlof (bijvoorbeeld zorg- of studieverlof), periodes van werkloosheid, inkomen na pensionering en (in de toekomst) zorg. Een gedeelte van het budget zou bijvoorbeeld – na belastingheffing – ook gebruikt kunnen worden voor hypotheekaflossing.

Een bijbehorend eenvoudig fiscaal kader zou kunnen volstaan met een maximering van het gedeelte van het inkomen dat mag worden onttrokken aan de loonheffing, bijvoorbeeld 20% van het belastbaar jaarinkomen. Het is aan de politiek om op centraal niveau de maximale omvang van de beschikbare ruimte te bepalen. Nu lijkt de discussie zich te beperken tot de vraag of de aftopping op € 100.000 nog verder omlaag zou kunnen dan wel mogen. Invulling van het budget kan plaatsvinden op decentraal niveau door sociale partners.

Wat zouden de voordelen van dit systeem zijn?• De doelstelling van faciliteren en stimuleren voor

(oudedag)sparen blijft gehandhaafd.• Een dergelijke ‘budgettaire’ benadering maakt ook

meer flexibiliteit mogelijk met het oog op een integrale benadering van studie, zorg, pensioen en wonen. Voor zover niet de gehele fiscale ruimte binnen de cao wordt verbruikt, bestaat er individuele vrijheid voor besteding.

• Er komt een zuivere scheiding tussen fiscale facilitering en financiering van pensioen.

• Het onderscheid in financiering van uitkeringsovereenkomsten (DB) en beschikbare premieregelingen (DC) wordt opgeheven. Voor beide regelingen kan een gelijkwaardig budget worden vastgesteld.

• Er is geen sprake meer van een systeem dat gebaseerd is op leeftijdsdiscriminatie als uitgangspunt voor financiering. Het past daarmee binnen de lopende discussie over afschaffing van de doorsneepremie. Bovendien verhindert het niet langer dat mensen hun pensioen kunnen inzetten voor andere (relevante) bestedingsdoelen.

Tot slotIn dit artikel heb ik aangegeven hoe het fiscaal kader eenvoudig zou kunnen worden aangepast, zodat het tegemoetkomt aan de huidige trend van individualisering en aan de behoefte aan flexibilisering binnen het benefitspakket. Bovendien zou de aanpassing een aantal onvolkomenheden binnen de huidige wetgeving opheffen, onder meer de leeftijdsdiscriminatie en het verschil in behandeling tussen uitkeringsovereenkomsten en beschikbare premieregelingen.

John Smolenaers) is partner bij Deloitte Benefits & Pension Advisory, onderdeel van Financial Advisory Services. In de dagelijkse praktijk adviseert hij ondernemingen op het gebied van employee benefits en pensioenen.

John SmolenaersBenefits & Pension [email protected]

Een eenvoudig fiscaal kader zou kunnen volstaan met maximering van het inkomensdeel dat jaarlijks mag worden onttrokken aan de loonheffing

12

Studie CPB: internationale vergelijking van pensioenstelsels – Denemarken, Zweden, Chili en Australië

13Pensioen nummer 4 • december 2015

Het Centraal Planbureau (hierna: CPB)

vergeleek in het kader van de pensioendialoog

de pensioenstelsels van Denemarken, Zweden,

Chili en Australië om lessen te trekken

voor de huidige discussie in Nederland

over de toekomst van het Nederlandse

pensioenstelsel. Internationaal wordt ons

pensioenstelsel vaak geroemd als voorbeeld

van een sterk stelsel, onder meer vanwege de

hoge deelnamegraad, de lage armoede onder

gepensioneerden en de hoge uitkeringen ten

opzichte van het laatstverdiende inkomen.

In de jaarlijkse Mercer Global Pension Index

bevindt het Nederlandse pensioenstelsel

zich tot op heden steevast in de top drie van

beste pensioenlanden. Tegelijkertijd is er het

bewustzijn dat het Nederlandse pensioenstelsel

op onderdelen wellicht om herziening vraagt

om te blijven aansluiten bij de veranderende

economische, sociale en arbeidsverhoudingen.

14

Als onderdeel van de Nationale Pensioendialoog heeft Staatssecretaris Klijnsma het CPB verzocht de ervaringen in de pensioenstelsels van een aantal andere toonaangevende pensioenlanden te inventariseren, met als doel:1. meer zicht te krijgen op de mogelijkheden die er zijn

om (aspecten van) pensioenstelsels in te richten;2. te evalueren wat de ervaringen zijn met de

gekozen vormgeving;3. te inventariseren welke aanpassingen in het

Nederlandse pensioenstelsel het overwegen waard zijn op basis van de ervaringen in het buitenland. Het CPB verdeelde de gekozen landen in twee categorieën:• corporatistische landen, waarin aanvullende

pensioenregelingen sterk door de sociale partners zijn vormgegeven, te weten Denemarken en Zweden;

• libertair paternalistische landen, met een algemene spaarplicht, maar tegelijkertijd veel eigen verantwoordelijkheid voor het individu, te weten Australië en Chili.

Een van de conclusies van het CPB is dat ieder pensioenstelsel moet worden bezien binnen de context van het eigen land en de eigen cultuur en historie. Daarnaast kan de inrichting van de tweede pijler niet los worden gezien van de inrichting van de eerste pijler. Afhankelijk van de rol en de (relatieve) omvang van de pijlers zal de inrichting van aanvullende bedrijfs of ondernemings pensioenregelingen anders zijn. Toch heeft het CPB uit de internationale vergelijking lessen getrokken die relevant zijn voor de discussie in Nederland. Graag lopen we deze lessen, die het CPB ook voorstelt als basis voor de Nederlandse discussie, met u langs.

Deelname in de regelingDe deelname aan pensioenopbouw staat in Nederland onder druk, onder andere door de toename van het aantal flexwerkers en zelfstandigen. Werknemers die onder een cao vallen, zijn meestal verplicht om deel te nemen aan een pensioenregeling. Werknemers zonder cao en zelfstandigen zijn nu over het algemeen niet verplicht om pensioen op te bouwen. In Australië geldt een wettelijke plicht tot pensioenopbouw voor iedereen die arbeid verricht, in Chili voor werknemers en zelfstandigen. De invoering voor zelfstandigen in Chili ging geleidelijk, eerst vrijwillig met mogelijkheid tot stopzetting (opt-out), sinds 2015 verplicht met een geleidelijk oplopend percentage van het inkomen. De deelname aan een pensioenregeling zou in Nederland ook verder verbreed kunnen worden door een uitbreiding van de wettelijke verplichting of door gebruik te maken van standaarden (defaults). Een wettelijke plicht kan inhouden dat werknemers zonder collectieve pensioenregeling zelf een individuele regeling moeten treffen of dat werkgevers in alle gevallen worden verplicht om een pensioenregeling te treffen voor hun werknemers. Een voorbeeld van gebruik van standaarden is dat werkenden automatisch deelnemen (auto-enrollment) aan een pensioenregeling, maar de mogelijkheid hebben om eruit te stappen (opt-out).

SolidariteitIn de vier landen van de CPB-studie verloopt inkomensherverdeling via de eerste pijler. De intergenerationele deling van beleggingsrisico binnen de tweede pijler is in het buitenland in tegenstelling tot Nederland meestal beperkt van omvang. Garanties op rendementen of toekomstige uitkeringen komen in de onderzochte landen nu minder voor dan in het verleden. Dit is mede het gevolg van de daling van de marktrente. De behoefte aan zekerheid voor deelnemers en de onzekerheid van de rendementen op de financiële markten blijken ook in de onderzochte landen niet eenvoudig met elkaar te verenigen.

Het is niet direct duidelijk of Nederland hier iets van andere landen kan leren. In de onderzochte landen ligt minder nadruk op het delen van langlevenrisico in de

In Australië geldt een wettelijke plicht tot pensioenopbouw voor iedereen die arbeid verricht, in Chili voor werknemers en zelfstandigen

15Pensioen nummer 4 • december 2015

uitkeringsfase, doordat een deel van het vermogen vaak kan worden aangewend voor een uitkering ineens of voor geleidelijke opname. In Australië wordt het ontbreken van regels en standaarden voor het delen van langlevenrisico in de uitkeringsfase in toenemende mate als een gemis ervaren. Volledig vrijgeven van de uitkeringsfase lijkt daarom voor het CPB geen voorbeeld om na te volgen.

KeuzevrijheidDeelnemers aan pensioenregelingen in de onderzochte landen hebben meer keuzevrijheid in de uitkeringsfase dan deelnemers in Nederland. Naast een uitkering in de vorm van een annuïteit is veelal ook een uitkering ineens of een uitkering voor een beperkte duur mogelijk.Het ligt wel voor de hand om in Nederland de keuzevrijheid in de uitkeringsfase te begrenzen. Dit voorkomt dat deelnemers op hoge leeftijd over onvoldoende inkomen beschikken. Keuzevrijheid in de opbouwfase ten aanzien van de inleg zou wel meer mogelijk kunnen zijn. Bijvoorbeeld voor deelnemers die al veel pensioenrechten hebben opgebouwd gedurende hun loopbaan of over veel ander vermogen beschikken. Keuzevrijheid in de opbouwfase vereist wel een afschaffing van de doorsneesystematiek.

Wanneer er keuze wordt geboden, zullen in de regel slechts weinig mensen daar actief gebruik van maken. Goede defaults ten aanzien van deelname (automatisch of verplicht), inleg, beleggingsbeleid (risico afgestemd op levenscyclus) en uitkering (levenslang) zijn zodoende onontbeerlijk. Het faciliteren van keuze leidt vaak tot een complexere inrichting, met mogelijk hogere kosten. Daar staat tegenover dat de keuzevrijheid deelnemers in staat stelt om hun pensioenregeling beter te laten aansluiten bij hun eigen voorkeuren en omstandigheden. Het faciliteren van keuze kan de betrokkenheid van deelnemers vergroten.Vrijheid in de keuze van een aanbieder (pensioenfonds of verzekeraar) werkt niet altijd goed voor het individu. In Australië en Zweden (eerste pijler) is het aantal aanbieders nogal hoog, in Chili juist weer gering. In alle drie landen is er onvrede over de hoogte van de kosten. In Chili heeft de overheid een biedingsprocedure opgezet, waarbij de meest efficiënte aanbieder nieuwe deelnemers voor twee

jaar als klant krijgt. Australië overweegt een vergelijkbare aanpak. In Zweden (tweede pijler) spelen de sociale partners een belangrijke rol bij de selectie van aanbieders. Voor individuele deelnemers is het lastig om de kwaliteit van aanbieders te beoordelen, mede vanwege de lange periode tussen inleg en uitkering. Een actieve rol van de werkgevers, de sociale partners of de overheid bij regulering van de markt of bij de selectie van aanbieders lijkt gewenst.

Verdeling verantwoordelijkhedenNederland zou in navolging van de andere landen in de studie individuele deelnemers wat meer ruimte kunnen geven voor eigen inbreng. De ervaringen in de andere landen laten echter ook zien dat een actieve rol voor de overheid, de sociale partners en/of de werkgever nuttig is, om te zorgen dat er voldoende pensioen wordt opgebouwd en dat dit tegen lage kosten wordt belegd en voldoende gespreid wordt uitgekeerd. Individuele deelnemers blijken veelal te kortzichtig om voldoende te sparen. Enige verplichting of het gebruik van defaults blijkt internationaal goed te werken.

Het CPB-rapport brengt waardevolle inzichten in de discussie. Uiteraard is niet alles op het Nederlandse stelsel toepasbaar, maar het rapport geeft in ieder geval op een aantal punten mogelijkheden aan voor verbetering van het Nederlandse stelsel.

Roderik van SluisGlobal Employer [email protected]

Deelnemers aan pensioenregelingen in de onderzochte landen hebben meer keuzevrijheid in de uitkeringsfase dan deelnemers in Nederland

16

Fiscale risico’s binnen de integriteitrisicoanalyse van de DNB

De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) heeft onlangs ontduiking en ontwijking van fiscale regelgeving uitdrukkelijk benoemd als voorbeelden van integriteitrisico’s. De toezichthouder verwacht dat een pensioenfonds(bestuurder) in control is wat betreft zijn fiscale verplichtingen. Hierbij kan gedacht worden aan de fiscale verplichtingen bij beleggingen van het pensioenfonds, aan de fiscale verplichtingen van het pensioenfonds zelf en aan de fiscale verplichtingen bij uitkeringen door het pensioenfonds. Voordat we ingaan op de wijze waarop een pensioenfonds(bestuurder) deze fiscale risico’s kan ondervangen, lichten we ze nader toe.

17Pensioen nummer 4 • december 2015

Beleggingen van het pensioenfondsPensioenfondsen beleggen wereldwijd. Daardoor wordt in vele ‘bronstaten’ belasting geheven over inkomsten uit de in die staten aangehouden effecten en andere financiële instrumenten. Het inhouden van belasting gebeurt doorgaans ‘aan de bron’. De uitbetalende instantie is gehouden om deze bronbelasting in te houden op het bruto uit te keren bedrag en dient deze belasting vervolgens af te dragen aan de belastingdienst.

Een pensioenfonds is onder lokale wetgeving dan wel belastingverdragen vaak gerechtigd tot een gereduceerd tarief of zelfs tot een vrijstelling van bronbelasting. De te veel ingehouden bronbelasting wordt echter niet automatisch teruggegeven. Hiervoor dient tijdig de nodige documentatie te zijn overgelegd. De vraag of een en ander tijdig is (in)geregeld, is afhankelijk van de lokale wetgeving of uitvoeringsvoorschriften.

Slechts in een beperkt aantal landen is de uitbetalende instantie onder voorwaarden bevoegd om reeds bij het moment van uitbetaling een gereduceerd tarief of een vrijstelling van bronbelasting toe te passen (vrijstellingsprocedure). In het merendeel van de landen is de uitbetalende instantie hiertoe niet bevoegd en dient de te veel ingehouden bronbelasting achteraf te worden teruggevraagd (terugvorderingsprocedure). In een dergelijk geval ontstaat op het moment van uitbetalen van de buitenlandse inkomsten een vordering op de buitenlandse belastingautoriteiten.

De terugvordering van de te veel ingehouden bronbelasting is meestal uitbesteed aan de custodian. In de praktijk wordt de bronbelasting echter soms niet volledig of te laat teruggevorderd. Bovendien zijn de afspraken niet altijd duidelijk: is er sprake van een prestatiecontract of is er slechts een inspanningsverbintenis?

In de praktijk stelt de custodian de voor de vrijstellings- dan wel terugvorderingsprocedure benodigde documentatie op. Vervolgens wordt deze documentatie (na ondertekening) aan de uitbetalende instantie dan wel de buitenlandse belastingautoriteiten overgelegd. De buitenlandse belastingautoriteiten gaan er echter van uit dat het pensioenfonds bij de ondertekening de overgelegde documentatie op juistheid heeft beoordeeld.Ook als het pensioenfondsbestuur niet zelf ondertekent (omdat de custodian over een volmacht beschikt), is het van belang dat er afspraken zijn gemaakt in welke situaties uitdrukkelijke goedkeuring nodig is van het pensioenfonds(bestuur). Wij zien namelijk in de praktijk dat voor Nederlandse pensioenfondsen in bepaalde landen verschillende tarieven worden ingeregeld met betrekking tot dezelfde beleggingen. Dat betekent ofwel dat er pensioenfondsen zijn die ten onrechte niet het meest gunstige tarief claimen, of dat er pensioenfondsen zijn die fiscale risico’s lopen waarover het pensioenfonds dan wel moet zijn geïnformeerd. Als er risico’s worden gelopen met betrekking tot de naheffing van belasting, inclusief rente of zelfs boetes, dienen die risico’s immers wel bewust en afgewogen te zijn geaccepteerd.

Het pensioenfonds zelfDe Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voorziet in een vrijstelling voor Nederlandse pensioenfondsen. Aan deze vrijstelling is echter een aantal voorwaarden verbonden. Het is daarom van belang dat deze voorwaarden regelmatig worden getoetst. Ook bij de uitbesteding van werkzaamheden dient uitdrukkelijk te worden meegegeven dat binnen de reikwijdte van voormelde vrijstelling moet worden gebleven.

18

De belangrijkste voorwaarde voor de vrijstelling is kort gezegd dat de activiteiten moeten zijn beperkt tot het beheren en uitkeren van de eigen pensioen- en/of VUT-uitkeringen. Te vaak wordt gedacht dat dit sowieso wel het geval is. Zodra activiteiten worden verricht die mogelijk buiten dit kader vallen, ontstaat onduidelijkheid. Het is namelijk lastig te zeggen in hoeverre de overige activiteiten, bijvoorbeeld bij samenwerkingsverbanden, toch toegestaan zijn.

Ook aan de pensioenregelingen worden strenge eisen gesteld. Hierbij wordt verwezen naar onder meer de Pensioenwet, de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de Wet op de loonbelasting 1964. Deze wetgeving is de laatste jaren een aantal malen gewijzigd en stelt bijvoorbeeld ook beperkingen aan het beleggen met vreemd vermogen. Het is daarom zaak om periodiek de pensioenregelingen te toetsen.

Verder is het pensioenfonds voor het eigen personeel inhoudingsplichtig voor de loonbelasting en de premies volks- en werknemersverzekeringen. Deze wetgeving is vrij gedetailleerd en doorlopend aan veranderingen onderhevig.

Daarnaast is het niet ongebruikelijk om gebruik te maken van de specialistische diensten van een freelancer of zzp’er. Vooralsnog kan een VAR-verklaring winst uit onderneming het pensioenfonds beschermen tegen inhoudingsplicht, althans als aan alle voorwaarden wordt voldaan. De VAR-regeling loopt volgend jaar af. Het is derhalve noodzakelijk om tijdig na te denken of het pensioenfonds in de toekomst nog wel gebruik wil maken van freelancers of zzp’ers, of dat voor hen loonbelasting en/of premies dienen te worden ingehouden.

Een pensioenfonds verzekert pensioenaanspraken van werknemers. Als zodanig wordt een pensioenfonds voor de toepassing van de omzetbelasting (BTW) als ondernemer aangemerkt. Dit brengt de nodige (administratieve) verplichtingen met zich mee. De door een pensioenfonds verrichte verzekerings- en beleggingsdiensten zijn in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. Desalniettemin, kan een pensioenfonds recht op (gedeeltelijke) vooraftrek hebben ter zake van de in rekening gebrachte omzetbelasting.

Bij de uitbesteding van werkzaamheden aan buitenlandse partijen kan de omzetbelasting over de vergoeding die een dergelijke partij ontvangt, zijn verlegd naar het pensioenfonds. Alsdan moet hierover in Nederland door het pensioenfonds omzetbelasting worden voldaan, voor zover geen vrijstelling van toepassing is.

Uitkeringen door het pensioenfondsEen pensioenfonds is in beginsel verplicht om op pensioenuitkeringen ten laste van de pensioengerechtigden het juiste bedrag aan loonbelasting en premies volksverzekeringen in te houden en deze op aangifte tijdig en volledig af te dragen. Dit is niet anders, indien de pensioenadministratie is uitbesteed.

Een pensioenfonds is in het buitenland vaak gerechtigd tot een gereduceerd tarief of zelfs tot een vrijstelling van bronbelasting

19Pensioen nummer 4 • december 2015

In grensoverschrijdende situaties kan soms (gedeeltelijk) van de inhouding van loonbelasting worden afgezien, omdat een belastingverdrag het Nederlandse heffingsrecht soms (gedeeltelijk) beperkt. Daarnaast kan de inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen in deze gevallen uiteenlopen, omdat de premieheffing in grensoverschrijdende situaties niet wordt bepaald door belastingverdragen, maar door de Europese verordening 883/04 of een socialezekerheidsverdrag. Deze laatste regelingen voorzien in andere regels dan een belastingverdrag.

Als inhoudingsplichtige is een pensioenfonds gehouden om een loonadministratie te voeren en te beschikken over de vereiste gegevens van de pensioengerechtigde. Hierover dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt met de pensioenadministrateur. Daarnaast is het goed te overwegen, in hoeverre voldoende (aantoonbaar) op de naleving van deze afspraken wordt gecontroleerd.

Fiscaal raamwerk beschrijft en beperkt risico’sDe fiscale processen samenhangend met de beleggingen, het pensioenfonds en de door het fonds gedane uitkeringen zijn voor veel pensioenfondsbestuurders moeilijk te overzien. Desalniettemin verwachten DNB en de eigen toezichtsorganen dat pensioenfondsen ook fiscaal in control zijn. De fiscale risico’s van een pensioenfonds(bestuurder) kunnen worden ondervangen door het inrichten van een raamwerk waarin de relevante fiscale processen zijn beschreven en de (interne) verantwoordelijkheden expliciet zijn benoemd en toegedeeld.

Het belang van dit raamwerk neemt sterk toe, indien werkzaamheden zijn uitbesteed aan derden, zoals het beheer van de beleggingen, global custody en/of de pensioenadministratie. De fiscale bepalingen in de overeenkomsten met deze partijen zijn doorgaans beknopt en generiek geformuleerd. Uit dergelijke overeenkomsten blijkt vaak niet wie wat doet, wanneer of onder welke voorwaarden. Te vaak wordt ervan uitgegaan dat de totale fiscaliteit is inbegrepen bij de aan een externe partij uitbestede werkzaamheden. Daarbij wordt eraan voorbijgegaan dat het bestuur van het pensioenfonds – ondanks de uitbesteding – jegens de belastingautoriteiten zelf verantwoordelijk blijft voor de juiste, volledige en tijdige betaling van de verschuldigde (bron)belastingen. Het is daarom zaak om ook bij uitbesteding goede en duidelijke afspraken te maken over het totale fiscale landschap en de daarbij gemaakte verdeling van taken. Uiteraard dient ook de wijze van controle op de gemaakte afspraken onderdeel te zijn van de fiscaal te nemen risicobeheersmaatregelen.

Ernst-Jan NoltaFinancial Services [email protected]

Raymond AdemaFinancial Services [email protected]

Het belang van een fiscaal raamwerk neemt sterk toe als werkzaamheden zijn uitbesteed aan derden

20

Nieuw besluit internationale aspecten van pensioen

Onlangs is er een nieuw besluit gepubliceerd over de internationale aspecten van pensioen. Het nieuwe besluit is een actualisering van het besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M (Stcrt. 2008, 27). Het nieuwe besluit trad op 28 oktober 2015 in werking.

21Pensioen nummer 4 • december 2015

22

Het besluit bevat nieuwe standpunten en voorwaarden over onder andere:• de mogelijkheid om naast de buitenlandse regeling

deel te nemen in een aanvullende Nederlandse pensioenregeling;

• voortzetting van de bestaande deelneming in een buitenlandse pensioenregeling op grond van belastingverdragen;

• toepassing van de saldomethode na een waardeoverdracht vanuit het buitenland;

• (gedeeltelijke) afkoop van een buitenlandse pensioenregeling voor zover het afgekochte deel niet ten laste van het Nederlandse inkomen is opgebouwd.

Inkomende werknemersDe buitenlandse wetgeving met betrekking tot pensioenregelingen komt doorgaans niet overeen met de Nederlandse wetgeving. Voor een inkomende werknemer heeft dit tot gevolg dat bij voortzetting van de buitenlandse pensioenregeling de werkgeversbijdragen belast en de werknemersbijdragen niet aftrekbaar zijn. Het nieuwe besluit kent de volgende wijzigingen voor inkomende werknemers:• Deelname aan een aanvullende Nederlandse

pensioenregeling• Op basis van het nieuwe besluit is het, in tegenstelling

tot het oude besluit, mogelijk om naast deelname in een buitenlandse pensioenregeling, ook deel te nemen aan een aanvullende Nederlandse pensioenregeling.

• Uitbreiding tot aanwijzing bij tewerkstellingen vanuit EER-landen

• Het nieuwe besluit biedt zowel voor inkomende werknemers uit de Europese Unie (EU) als voor werknemers uit de Europese Economische Ruimte (EER) de mogelijkheid om een pensioenregeling uit het thuisland te laten aanwijzen als kwalificerende pensioenregeling voor de Wet op de loonbelasting 1964. Dit leidt tot onbelaste werkgeversbijdragen en aftrekbare werknemersbijdragen voor deze pensioenregeling.

• Aanwijzing op basis van belastingverdragen

In diverse belastingverdragen is een bepaling opgenomen op grond waarvan een buitenlandse pensioenregeling als een kwalificerende pensioenregeling voor de Wet op de loonbelasting 1964 moet worden behandeld. Dit betekent dat de betaalde premies voor een buitenlandse pensioenregeling fiscaal in Nederland in aftrek kunnen worden gebracht. Aangezien in belastingverdragen doorgaans geen termijn wordt vermeld voor de duur van deze fiscale aftrek, is op basis van het nieuwe besluit een termijn van tien jaar aanvaardbaar.

Toepassing van de saldomethode na een waardeoverdracht vanuit het buitenlandOp basis van het nieuwe besluit mag de saldomethode worden toegepast voor zover een werknemer geen fiscale facilitering heeft genoten voor een buitenlandse pensioenregeling. Over pensioenuitkeringen in Nederland waarvoor in het buitenland geen fiscale faciliteit is verleend, is hierdoor geen belasting verschuldigd.

Het is nu mogelijk om deel te nemen in zowel een buitenlandse pensioenregeling als een aanvullende Nederlandse pensioenregeling

23Pensioen nummer 4 • december 2015

Uitgaande werknemersEen werknemer die in het buitenland gaat werken, kan problemen ondervinden bij de waardeoverdracht van het pensioenkapitaal of te maken krijgen met economisch dubbele belastingheffing in de uitkeringsfase van het pensioen. Het nieuwe besluit kent de volgende wijzigingen voor uitgaande werknemers:

• Vervolgoverdracht pensioenkapitaal naar een buitenlandse pensioenuitvoerder Op basis van het nieuwe besluit kan zowel een overdracht van pensioenkapitaal vanuit een Nederlandse pensioenregeling aan een buitenlandse pensioenuitvoerder als een vervolgoverdracht aan een buitenlandse pensioenuitvoerder plaatsvinden zonder dat over het pensioenkapitaal loonheffingen zijn verschuldigd.

• Gedeeltelijke afkoop van een buitenlandse pensioenregeling In het nieuwe besluit is bepaald dat afrekening van een conserverende aanslag achterwege blijft wanneer naar het buitenland overgedragen pensioenkapitaal wordt afgekocht, voor zover de afkoop beperkt is tot het buitenlandse deel van het opgebouwde pensioenkapitaal.

Overige wijzigingen• Vervallen aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder

na waardeoverdracht naar een pensioenregeling van de EU/ECB Op basis van het nieuwe besluit vervalt de aansprakelijkheid van de overdragende pensioenuitvoerder voor oneigenlijke handelingen (zoals afkoop) na een waardeoverdracht aan een buitenlandse pensioenuitvoerder, indien het pensioenkapitaal wordt overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de EU of de Europese Centrale Bank (ECB).

• Pensioenen en stamrechten in buitenlands eigen beheer Het nieuwe besluit geeft een uiteenzetting van de voorwaarden waaronder pensioen van directeuren-grootaandeelhouders kan worden ondergebracht in een eigenbeheerlichaam dat is gevestigd in een lidstaat van de EU of de EER.

InwerkingtredingHet nieuwe besluit is van toepassing op tewerkstellingen die aanvangen per 28 oktober 2015. Dit betekent dat bestaande aanwijzingen van kracht blijven op basis van het oude besluit. Het is echter mogelijk om de inspecteur te verzoeken een bestaande aanwijzing te wijzigen in een aanwijzing op basis van het nieuwe besluit.

Wanneer voor huidige tewerkstellingen nog geen verzoek tot aanwijzing is gedaan, kan dit alsnog op grond van het oude besluit en voor de periode vanaf 28 oktober 2015 op basis van het nieuwe besluit.

Krissie BrandsGlobal Employer [email protected]

Geen conserverende aanslag over afkoop buitenlandse deel van naar het buitenland overgedragen pensioenkapitaal

24

De toekomst van het pensioen in eigen beheer

Veel vennootschappen en hun directeuren-grootaandeelhouders (hierna: dga’s) met pensioen in eigen beheer staan de laatste jaren financieel ‘onder water’ en kunnen daardoor geen dividend meer uitkeren. Dat komt met name door de sterk gedaalde marktrente, die momenteel zelfs historisch laag is. Die lage rente zorgt ervoor dat de waarde in het economisch verkeer (de commerciële waarde) van de pensioenverplichting erg hoog is. Voor de fiscale balans mag geen rekening worden gehouden met een rekenrente lager dan 4% en ook niet met toekomstige indexaties. Dat maakt het verschil tussen de commerciële en fiscale voorziening enorm. Veel dga’s willen daarom hun huidige fiscale pensioenverplichting kunnen omzetten naar een nieuwe oudedagsspaarverplichting, en wel zonder daarbij te worden geconfronteerd met heffing of sancties.

Het onderwerp ‘pensioen in eigen beheer’ (hierna: PEB) staat door deze ontwikkelingen de laatste jaren regelmatig op de politieke agenda. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 zegde toenmalig staatssecretaris Weekers toe te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de gevolgen van de pensioenproblematiek van dga’s te verlichten. Uiteindelijk duurde het tot 1 juli 2015, voordat de huidige staatssecretaris Wiebes een brief met oplossingsrichtingen aan de Eerste en Tweede Kamer stuurde. Hij schetste daarin twee mogelijkheden voor het PEB, waarvan op dit moment eigenlijk nog maar één oplossing relevant is. Onlangs is hier nog een derde variant aan toegevoegd.

De eerste variant: het oudedagssparen in eigen beheerEen van de oplossingsmogelijkheden die Wiebes in zijn brief omschrijft, is het oudedagssparen in eigen beheer (hierna: OSEB). OSEB is vergelijkbaar met de huidige beschikbare premieregeling. De grondslag voor het oudedagssparen wordt hierbij gevormd door het loon van de dga. Op dit loon wordt een franchise ingehouden. Het dotatiepercentage wordt gebaseerd op een speciaal voor de dga geldende maximumstaffel. Wordt in enig jaar niet

of minder gedoteerd dan het maximum, dan kan dit in een volgend jaar niet meer worden ingehaald. Wiebes geeft aan dat voor het oudedagssparen een nieuw wettelijk kader in de loonbelasting moet worden ontwikkeld. Wij vragen ons af waarom dit niet binnen het huidige fiscale kader voor de beschikbare premieregelingen past.

De dga heeft tijdens de opbouwfase van het oudedagssparen een juridisch afdwingbare aanspraak jegens de vennootschap. In de huidige definitie zou er echter geen sprake zijn van pensioen in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVPS), zodat de WVPS niet van toepassing is op dit pensioen. Bij emigratie van de dga kan echter wel een conserverende aanslag worden opgelegd.

De jaarlijkse oprenting tijdens de opbouwfase en de uitkeringsfase wordt gebaseerd op het zogenoemde u-rendement. Op de ingangsdatum dient het kapitaal aangewend te worden voor een kwalificerende lijfrente bij een professionele verzekeraar. Een andere mogelijkheid is het afbouwen van het bereikte eindkapitaal in een periode van (in principe) twintig jaar.

25Pensioen nummer 4 • december 2015

OvergangsrechtIn zijn brief geeft Wiebes aan dat er tegemoet wordt gekomen aan de wens van veel dga’s om de huidige fiscale pensioenverplichting zonder heffing of sancties om te zetten in een nieuwe oudedagsspaarverplichting. Omdat de (te lage) fiscale waarde wordt omgezet, is dit in feite afzien van een stuk pensioen. De partner van de dga zal derhalve wel dienen in te stemmen met deze omzetting, wat lastig kan worden als de dga bijvoorbeeld in een echtscheiding verwikkeld is. In die situatie zal de dga mogelijk geconfronteerd blijven met een hoge commerciële waardering van zijn pensioenverplichting.

Een dga kan er ook voor kiezen om zijn huidige aanspraken niet om te zetten in de nieuwe regeling. Verdere opbouw van pensioenaanspraken op basis van de huidige regeling zal echter ook niet meer mogelijk zijn. Gevolg is dan dat er nog jaren verschillende regimes voor pensioen in eigen beheer naast elkaar kunnen blijven bestaan.

De tweede variant: de oudedagsbestemmingsreserveDe andere oplossingsrichting die Wiebes in zijn brief omschrijft, is de oudedagsbestemmingsreserve (hierna: OBR). De OBR is een faciliteit in de vennootschapsbelasting waarbij belastingvrij een vermogen kan worden gereserveerd voor de toekomstige aanwending voor een oudedagsvoorziening voor een dga. Deze variant is vergelijkbaar met de huidige fiscale oudedagsreserve (FOR) in de inkomstenbelasting. Deze oplossingsmogelijkheid geniet niet de voorkeur van Wiebes en ook niet van de Tweede Kamer; deze variant zullen wij in dit artikel dan ook niet verder uitwerken.

De derde variant?Op 24 september 2015 heeft er overleg plaatsgevonden met de Vaste Kamercommissie voor Financiën. In dit overleg opperde Wiebes een derde oplossingsrichting, waarbij het PEB wordt afgeschaft zonder dat hiervoor een (andere) mogelijkheid in de plaats komt. Dga’s hebben dan in de toekomst alleen nog de mogelijkheid om het pensioen bij een professionele verzekeraar onder te brengen.

Afschaffing van de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen biedt niet direct een oplossing voor reeds opgebouwde aanspraken. Daarom is gesuggereerd dat het reeds opgebouwde pensioen mag worden afgekocht tegen de fiscale waarde. Van deze fiscale waarde zou dan slechts 80% in de heffing worden betrokken. Als niet voor afkoop wordt gekozen, blijft de dga alsnog opgescheept met de huidige problematiek. Daarnaast is het de vraag in hoeverre een afkoop voor de vennootschap haalbaar is. Feitelijk zal dan namelijk wel meteen loonheffing moeten worden afgedragen over 80% van de fiscale pensioenvoorziening. Vakorganisaties als VNO-NCW en MKB-Nederland hebben al aangegeven niet positief te staan tegenover dit voorstel van de staatssecretaris. Deze oplossing lijkt vooral ingegeven door de wens om op korte termijn extra belastinginkomsten te genereren. Onze verwachting is dan ook dat deze voorgestelde derde variant het levenslicht niet zal gaan zien.

ToekomstWij vinden het opvallend dat de enige nog overgebleven oplossingsmogelijkheid in feite een beschikbare premieregeling is, speciaal voor de eigen beheersituatie. Op dit moment kijkt de Belastingdienst zeer kritisch aan tegen beschikbare premieregelingen van dga’s en probeert dergelijke regelingen zo veel mogelijk af te houden. De Belastingdienst neemt bijvoorbeeld het standpunt in dat het rendement op de ingelegde premies niet kan worden bepaald door aan te sluiten bij het jaarlijkse u-rendement. In de voorgestelde oplossingsrichting OSEB is dit precies wat er wel zal gaan gebeuren. Wij vragen ons af of dit niet reeds binnen het fiscale pensioenkader kan worden opgelost. Omzetting van de huidige fiscale waarde in de nieuwe regeling zou voor veel dga’s wel een oplossing zijn. Of de partner van de dga daar ook zo over denkt, is zeer de vraag.

Tot slotWij wachten de decembermaand in spanning af en zijn benieuwd waar Wiebes mee gaat komen. In de politiek weet je het maar nooit!

De enige nog overgebleven oplossingsmogelijkheid is in feite een beschikbare premieregeling, speciaal voor de eigen beheersituatie

Manuel HayesBenefits & Pension [email protected]

26

Besturen en accountants zijn transparanter over risico’s

“Risicomanagement en het hierover transparant verantwoording afleggen aan de deelnemers staat onverkort hoog op de agenda van pensioenfondsbesturen. Oorzaken hiervan zijn onder andere de invoering van nieuwe wet- en regelgeving en nieuwe pensioenregelingen per 1 januari 2015. In een eerder artikel (zie Pensioen 2013, nr. 4) hebben wij geïnventariseerd hoe transparant pensioenfondsbesturen in hun jaarverslagen rapporteren over risico’s en risicomanagement. Dit artikel gaat in op de ontwikkelingen sinds deze inventarisatie.”

27Pensioen nummer 4 • december 2015

28

Ontwikkelingen in risicomanagementVanuit toezichthouder De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) is de afgelopen jaren actief onderzoek gedaan naar het risicomanagement bij pensioenfondsen. Zo werd het onderzoek van 2013 naar de afdekking van renterisico’s bij 25 pensioenfondsen gevolgd door sectorbrede onderzoeken naar risico’s inzake belangenverstrengeling, integer en transparant handelen, uitbesteding, IT-risico’s, alsmede de beheersing van markt- en renterisico’s.Ook de wetgever vraagt aandacht voor dit thema, onder meer door de nieuwe Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Met deze wet beoogt de wetgever te waarborgen dat bestuurders en toezichthouders geschikt en betrouwbaar zijn, alsook voldoende tijd beschikbaar hebben om hun functies naar behoren uit te voeren.

In de Code Pensioenfondsen heeft de wetgever ook aandacht voor risicomanagement, risicobeheersing, communicatie en transparantie. Hierbij wordt van het bestuur gevraagd om risicobeheersing te verankeren in het fonds door het creëren van een cultuur waarin risicobewustzijn vanzelfsprekend is. Ook worden eisen gesteld aan de organisatie van het fonds, het vastleggen van de overwegingen en het afleggen van verantwoording over risicobeheersing, dit alles om risicomanagement binnen de pensioensector te bevorderen.

Recent onderzoek van DNB laat zien in hoeverre pensioenbestuurders inzicht hebben in de risico’s van het fonds, wat de diepgang is van de eigenrisicoanalyse, hoe geïdentificeerde risico’s worden afgedekt. Het blijkt dat de transparantie door pensioenfondsen ten aanzien van risico’s wel is verbeterd, maar dat verdere verbeteringen mogelijk zijn. Wij stellen vast dat pensioenfondsen sinds 2013 meer inzicht geven in risicobeheersing in vergelijking met de jaren daarvoor. Wij merken echter op dat DNB naast feitelijke analyses inzake risicobeheersing ook een bepaalde cultuur verwacht binnen het bestuur van pensioenfondsen. Deze cultuurverandering kan volgens DNB nog verder verbeterd worden.

Een van de ontwikkelingen die wij vanuit de sector naar voren zien komen en die bijdraagt aan het transparant zijn over risico’s, is de wens van besturen om in aanvulling op de verplichte onderdelen in de jaarrekening een in control statement (hierna: ICS) af te geven. Een ICS is een formele verklaring van het bestuur over de kwaliteit van de bedrijfsvoering, zoals de interne organisatie en de automatisering, waarmee inzicht gegeven wordt in de mate waarin de verschillende bedrijfsprocessen op orde zijn. Door het afgeven van een dergelijk statement geeft de bestuurder in feite inzicht in de mate waarin de organisatie in control is en wordt beheerst.

Ontwikkelingen in verslaggevingsregelsArtikel 135 van de Pensioenwet bepaalt dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid moeten voeren dat in overeenstemming is met de prudent person-regel. In de prudent person-regel heeft in 2014 een aanpassing plaatsgevonden waarbij de verplichting is ontstaan dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag transparant toelicht hoe in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en

Maatschappij, belanghebbenden en politiek hebben de accountants verzocht de informatiewaarde van de controleverklaring te versterken

29Pensioen nummer 4 • december 2015

sociale verhoudingen. Ook mogen pensioenfondsen niet beleggen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie (Verdrag inzake clustermunitie 2008). Het voorgaande houdt in dat het aspect Maatschappelijk Verantwoord Beleggen transparanter moet worden toegelicht in het bestuursverslag, niet enkel op inhoud, maar ook op de beheersingsmaatregelen en de monitoring van de werking van deze maatregelen. Deze grotere mate van transparantie zal zich in 2015 verder voortzetten.

Belangrijk voor een effectieve risicobeheersing is dat een omschakeling plaatsvindt van reactief naar proactief risicomanagement en het transparant afleggen van verantwoording ten aanzien van risicomanagement. Een eerste stap is het voor pensioenfondsen in de jaarverslagen voor het boekjaar 2015 moeten opnemen van een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee het fonds wordt geconfronteerd, inclusief onderbouwing van de getroffen beheersingsmaatregelen en de bijbehorende impact van deze risico’s en onzekerheden, mochten deze zich voordoen.

Ook accountants streven naar meer transparantieNet als besturen van pensioenfondsen streven ook accountants naar het verstrekken van meer inzicht in risico’s die een rol spelen bij de controle van jaarrekeningen. De accountants hebben getracht hieraan invulling te geven door het verstrekken van een uitgebreidere controleverklaring.

De traditionele controleverklaring geeft belanghebbenden de bevestiging of de resultaten en de financiële positie van ondernemingen een getrouw beeld geven. De maatschappij, belanghebbenden en de politiek hebben de accountants echter verzocht de informatiewaarde van de controleverklaring te versterken. De accountants hebben hierop ingespeeld door explicieter te gaan rapporteren over de belangrijkste risico’s en aandachtspunten uit de controle en de daarbij gehanteerde aanpak, materialiteit en uitkomsten in aanvulling op het oordeel over de jaarrekening. De door de accountant genoemde risico’s en aandachtspunten uit de controle zullen daarbij door het bestuur van de organisatie ook beschreven (moeten) worden in het bestuursverslag of de jaarrekening.

De uitgebreidere controleverklaring komt voort uit een internationaal initiatief voor beursgenoteerde ondernemingen. Deze nieuwe controleverklaring is vanaf boekjaar 2014 verplicht van toepassing voor zogenoemde Organisaties van Openbaar Belang (hierna: OOB; zie kader). Op dit moment vallen pensioenfondsen nog niet onder deze definitie, maar vrijwillige toepassing bij pensioenfondsen is in 2014 al zichtbaar.

Wij zien dat besturen ook een in control statement willen afgeven

30

Uit onderzoek van Deloitte naar de jaarverslagen van ruim honderd pensioenfondsen in Nederland (geselecteerd op basis van balanstotaal groter dan € 500.000) blijkt dat in 2014 bij een derde van deze fondsen door de accountant een uitgebreide controleverklaring is verstrekt. Daarbij dient te worden opgemerkt dat niet alleen de grootste fondsen een uitgebreide controleverklaring hebben gekregen.Nadere vergelijking van de uitgebreide controleverklaringen door pensioenfondsaccountants toont aan dat accountants voornamelijk ingaan op de risico’s rondom de waardering van (illiquide) beleggingen en de waardering van de voorziening pensioenverplichtingen. Accountants geven echter ook nadere informatie over uitbestedingsrisico’s in de samenwerking met uitvoeringsorganisaties, alsmede over de ontwikkeling van de dekkingsgraad, herverzekering of situaties van discontinuïteit.

Hoewel de toelichting van accountants in hun controleverklaring is geschreven vanuit de doelstelling van de controle van de jaarrekening, heeft de rapportage over de belangrijkste risico’s en aandachtspunten uit de controle en de daarbij gehanteerde aanpak, materialiteit en uitkomsten een meerwaarde voor wat betreft het inzicht geven in de beheersing van (financiële) risico’s bij de pensioenfondsen. Wij verwachten dat de ingezette trend van het verstrekken van de uitgebreidere controleverklaring bij pensioenfondsen zich in boekjaar 2015 zal voortzetten.

Ten slotteRisicobeheersing is en blijft een belangrijke rol spelen in de huidige onderzoeken door de toezichthouder en daarmee ook in de huidige operationele ontwikkeling van pensioenfondsen. Pensioenfondsbesturen worden daarbij steeds meer door de maatschappij uitgedaagd om transparant(er) over risico’s en risicobeheersing te rapporteren.

De uitgebreide controleverklaring van accountants is voor alle pensioenfondsen gelet op het maatschappelijk belang van transparantie en risicobeheersing van toegevoegde waarde. In dit kader raden wij pensioenfondsbesturen aan de dialoog met hun accountants te zoeken over de mogelijkheden voor en de inhoud van een uitgebreide controleverklaring.

Bart Gulicher [email protected]

Vincent HommesAudit [email protected]

31Pensioen nummer 4 • december 2015

Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide services to clients. Please see www.deloitte.nl/about for a more detailed description of DTTL and its member firms.

© 2015 Deloitte The Netherlands

Colofon Pensioen. is het kwartaalmagazine van Deloitte over actuariële, financiële, juridische, fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen.

RedactieRobert-Jan Hamersma,Deloitte Financial Advisory ServicesJohannes Penon,Deloitte AccountantsHarm Prinsen,Deloitte BelastingadviseursRoderik van Sluis,Deloitte Belastingadviseurs Evert van der SteenRisk Services

ContactadresT.a.v. Marcia van Zundert-OossePostbus 20313000 CA Rotterdamtelefoon: 088 288 2303e-mail: [email protected]

Coördinatie & realisatieDeloitte Communicatie, BCCR

EindredactiePaulina Damen, Willemstad

InterviewVincent Peeters

OntwerpBrand, Communications & Corporate Social Responsibility

FotografieSabine Bison, Bisonder ProductiesRotterdam

Aan dit nummer werkten meeJohn Smolenaers, Roderik van Sluis, Ernst-Jan Nolta, Raymond Adema, Krissie Brands, Manuel Hayes, Bart Gulicher, Vincent Hommes

DrukwerkGroen Media, Leiden

AbonnementWilt u dit magazine kosteloos ontvangen?

Mail naar: [email protected].

ISSN: 1873-3921

1601

201

5 -

6

OOB, wat nu?De wetgever heeft zijn voornemen uitgesproken om pensioenfondsen te gaan aanmerken als Organisaties van Openbaar Belang, ofwel OOB’s. Hoewel het begrip OOB een typische accountantsterm is die zijn oorsprong vindt in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), zal aanwijzing van fondsen als OOB ook van invloed zijn op de organisatie van het pensioenfondsbestuur en de samenwerking met de accountant. De belangrijkste gevolgen op een rij:• Het wordt voor pensioenfondsen wettelijk vereist om een auditcommissie of een vergelijkbaar orgaan te hebben dat toeziet op het monitoren

van het financiële verslaggevingsproces, het interne beheersingssysteem, het eventuele interne auditsysteem en het risicomanagementsysteem van het pensioenfonds. Het orgaan houdt ook toezicht op de controle van de jaarrekening en beoordeelt en monitort de onafhankelijkheid van de externe accountant of het accountantskantoor. Daarbij let het voornamelijk op de verlening van nevendiensten aan het pensioenfonds. Veel pensioenfondsen installeerden al vrijwillig een auditcommissie of orgaan dat wat taken en verantwoordelijkheden betreft daarmee vergelijkbaar is.

• De eisen die worden gesteld aan de samenstelling van de auditcommissie of een vergelijkbaar orgaan worden strenger na aanwijzing als OOB. Zo moet de auditcommissie ten minste één financieel expert te bevatten en moet ook ten minste één extern lid in de commissie plaats nemen.

• Het pensioenfonds wordt wettelijk verplicht eens in de tien jaar te veranderen van accountantskantoor en deze wisseling moet worden gemeld bij de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM).

• Zowel pensioenfonds als accountant krijgt te maken met een strikte scheiding van controle- en advieswerkzaamheden. Mogelijk heeft een dergelijke scheiding gevolgen voor de kosten van de advies- en accountantsdiensten, omdat verschillende partijen moeten worden ingeschakeld.

De AFM gaat toezichthouden op de OOB’s. De AFM is op onderdelen ook nu al toezichthouder van pensioenfondsen. Met de aanwijzing als OOB worden de zogenoemde ‘Chinese walls’ tussen de verschillende afdelingen van de AFM opgeheven, waardoor informatie die is verkregen uit hoofde van het toezicht op accountantsorganisaties kan worden gebruikt bij het toezicht op pensioenfondsen en andersom.

Benieuwd naar de stand van ons land?

© 2015 Deloitte The Netherlands

State of the State is Deloitte’s actuele data-

analyse van Nederland op het gebied van

onderwijs, woningmarkt, arbeidsmarkt en zorg.

Bent u benieuwd naar de uitkomsten?

Kijk op www.stateofthestate.nl