pedagogischekringleuven.files.wordpress.com€¦  · Web view2020. 9. 19. · C + D: Continu wint...

17
HOOFDSTUK 1: GESCHIEDENIS, THEORIE EN OPZOEKINGSSTRATEGIEËN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE Bestuderen van verandering en stabiliteit over de levensloop DOMEIN - Wetenschappelijk - Toegepast - Interdisciplinair THEORIE Een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat het gedrag beschrijft, verklaart en voorspelt - Basis voor praktijk - Geeft richting + betekenis aan wat we zien - Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging onderzoeken moeten vaak opnieuw gedaan worden, er moet gekeken worden of ze nog steeds van toepassing zijn 3 BASISVRAGEN CONTINU – DISCONTINU Continue ontwikkeling: geleidelijk uitbreiden van dezelfde vaardigheden die in het begin al aanwezig waren Discontinue ontwikkeling: nieuwe manier van reageren in ≠ periodes (elke trede heeft een ander gedrag, waarbij de 1 ste de moeilijkste zijn) - Stadia: kwalitatieve veranderingen in denken en doen, kenmerkend voor een bepaalde periode 1 VERLOOP OF MEERDERE Vroeger: aanhangers discontinue ontwikkeling Nu: meerdere contexten zijn mogelijk - Context = vorm van de omgeving waarin je woont, dit leidt tot andere veranderingen - Unieke combinaties van persoonskenmerken (erfelijkheid, uiterlijk) & omgevingskenmerken (school, thuis, historische tijdsperiode…) 1

Transcript of pedagogischekringleuven.files.wordpress.com€¦  · Web view2020. 9. 19. · C + D: Continu wint...

hoofdstuk 1: Geschiedenis, theorie en opzoekingsstrategieën Ontwikkelingspsychologie

Bestuderen van verandering en stabiliteit over de levensloop

Domein

· Wetenschappelijk

· Toegepast

· Interdisciplinair

THEORIE

Een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat het gedrag beschrijft, verklaart en voorspelt

· Basis voor praktijk

· Geeft richting + betekenis aan wat we zien

· Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging onderzoeken moeten vaak opnieuw gedaan worden, er moet gekeken worden of ze nog steeds van toepassing zijn

3 basisvragen

CONTINU – DISCONTINU

Continue ontwikkeling: geleidelijk uitbreiden van dezelfde vaardigheden die in het begin al aanwezig waren

Discontinue ontwikkeling: nieuwe manier van reageren in ≠ periodes (elke trede heeft een ander gedrag, waarbij de 1ste de moeilijkste zijn)

· Stadia: kwalitatieve veranderingen in denken en doen, kenmerkend voor een bepaalde periode

1 VERLOOP OF MEERDERE

Vroeger: aanhangers discontinue ontwikkeling

Nu: meerdere contexten zijn mogelijk

· Context = vorm van de omgeving waarin je woont, dit leidt tot andere veranderingen

· Unieke combinaties van persoonskenmerken (erfelijkheid, uiterlijk) & omgevingskenmerken (school, thuis, historische tijdsperiode…)

· Verschillende trajecten in ontwikkeling

ERFELIJKHEID – MILIEU/OMGEVING

Alle theorieën vinden zowel erfelijkheid als omgeving belangrijk, maar ze leggen een andere klemtoon

Erfelijkheid: aangeboren eigenschappen, gebaseerd op genetische overerving

Omgeving: fysische + sociale wereld, beïnvloedt biologische (groeien) en psychologische (denken) ontwikkeling

· Stabiliteit: kinderen behouden hun relatieve positie, erfelijkheid en vroegere ervaringen zijn belangrijk en kunnen levenslange invloed hebben

Plasticiteit: verandering is mogelijk (door de omgeving, ervaringen)

Dynamische systeembenadering

· Compromistheorie

· Proces dat steeds verder gaat (van bevruchting tot de dood)

· Invloeden van de ontwikkeling op biologisch, sociaal en psychologisch vlak

· Ontwikkeling wordt gezien als een dynamisch systeem

· Belangrijk in benadering: levensloopperspectief

Fasen in de ontwikkeling:

Prenataal

Bevruchting – geboorte

1-cellige organismen transformeren in een baby met capaciteiten waarmee het ook buiten de baarmoeder kan overleven

Baby en peuter

0 – 2 j.

Dramatische veranderingen van het lichaam en de hersenen steunen de motorische, perceptuele en intellectuele capaciteit, met krijgt de eerste banden met anderen (familie)

Kleuter (= vroege kindertijd)

2 – 6 j.

Tijdens de speeljaren worden motorische activiteiten verfijnd, denken en taal groeien snel, moraliteit, kinderen krijgen banden met leeftijdsgenoten

Basisschool (= midden-kindertijd)

6 – 11 j.

Schooljaren worden gekenmerkt door atletische vooruitgang, logisch denken, basiskennis van taal, zichzelf begrijpen, moraliteit, vriendschap & lid worden van een vriendengroep

Adolescentie

11 – 18 j.

Puberteit

Vroege volwassenheid

18 – 40 j.

Opleiding afmaken + huis verlaten

Midden-volwassenheid

40 – 65 j.

Hoogtepunt van de carrière

Late volwassenheid

65 - dood

Pensioen

LEVENSLOOPPERSPECTIEF

De ontwikkeling wordt gezien als:

· Levenslang: 3 domeinen in ontwikkeling (allemaal even belangrijk)

· Fysiek: motorische coördinatie

· Cognitief: ontwikkeling van het denken

· Emotioneel/sociaal: vrienden maken

· Multidimensioneel

· Bepaald door complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren

· Veelvormig (= multidirectioneel)

· Veelvormig 1: niet altijd vooruitgang in alle domeinen

· Bv. lerares talen kent geen wiskundige vooruitgang

· Veelvormig 2: vooruitgang en achteruitgang binnen hetzelfde domein

· Bv. bejaarden klagen dat hun geheugen achteruit gaat, maar ze kunnen nog steeds nieuwe herinneringen maken

· Plastisch (=kneedbaar)

· Grote verschillen tussen individuen

· Metafoor van de vlinder verandering + mogelijkheden/potentie, vroeger: metafoor schipbreuk

· Beïnvloed door vele krachten, in interactie met elkaar

LEVENSLOOPVISIE OP ONTWIKKELING (ontwikkeling continu + discontinu)

Kinderen: ≠ domeinen onderscheiden (3 stammen van boom)

Volwassenen: ≠ domeinen lopen in elkaar (bomen vertakken + lopen in elkaar over)

INVLOEDEN

· Leeftijdsgebonden (= normatief, voor iedereen geldend)

· Voorspelbaar, sterk gebonden aan leeftijd

· Bv. biologisch: 1ste woordjes leren

· Gebonden aan geschiedenis (= normatief, voor iedereen geldend)

· Ervaren door mensen geboren rond hetzelfde tijdstip cohorte

· Bv. geboren tijdens WO II

· Niet-normatief

· Onregelmatige gebeurtennissen, belangrijke impact op je leven

· Des te ouder, des te meer invloed (je bepaalt je eigen leven)

· Slechts bij enkele mensen voorkomend

· Bv. liefde van je leven tegenkomen

Kernprincipes van de evolutietheorie van Darwin

· Natuurlijke selectie

· Soorten hebben kenmerken die aangepast zijn aan hun omgeving

· Survival of the Fittest

· Individuen best aangepast omgeving: overleven + voortplanten

· Genen worden doorgegeven aan andere generaties

Vroege wetenschappelijke studie van ontwikkeling

Normatieve benadering:

· Hall & Gesell

· Geïnspireerd door Darwin

· Eenzijdig

· Ontwikkeling = rijpingsproces (cfr. bloem)

· Groot # mensen onderzocht, m.b.v. vragenlijsten

· Leeftijdsgemiddelden

· Kinderen kennen hun noden vanaf de geboorte

Test-beweging:

· Binet & Simon

· Ontwikkeling 1ste intelligentietest

· Stanford-Binet Intelligentie Schaal (Schoolresultaten voorspellen + verschillen in individuele ontwikkeling)

· Intelligentietest = basis voor nature-nurture controverse

Psycho-analytische visie:

· Freud & Erikson

· Reeks stadia van conflicten tussen biologische driften en sociale verwachtingen bepalen psychisch functioneren

· Psychoseksuele theorie: hoe ouders omgaan met driften kind in eerste levensjaren bepalend ontwikkeling persoonlijkheid

· Klemtoon unieke levensgeschiedenis

· Relaties tussen 3 aspecten van de persoonlijkheid (id, ego, superego) bepaling basispersoonlijkheid individu

Id (= het)

· Onbewust aanwezig vanaf geboorte

· Ruimste aspect

· Verbonden met biologische behoeftes

Ego (= ik)

· Bewuste, rationele aspect

· Ontstaat in kindertijd

· Impulsen (van id) in aanvaardbare richting sturen

Supere-go

· Het geweten

· Ontwikkelt tussen 3-6j. door interacties met verzorgers

· Balans tussen 3 aspecten van persoonlijkheid vinden, maar ego is belangrijkst

Freud

Psychoseksuele stadia

· Oraal: geboorte – 1 j. (baby verkent alles met mond)

· Anaal: 1 – 3 j. (baby leert op potje gaan)

· Fallisch: 3 – 6 j. (interesse in andere geslacht binnen gezin)

· Oedipus- en Elektracomplex: karakter vader/moeder overnemen om kans bij ander geslacht te maken ontwikkeling superego

· Latentie: 6 – 11 j. (kind leert basisdingen)

· Genitaal: adolescentie (partner buiten gezin zoeken)

· Wees aandachtig voor verschillende zondes + bevredig in juiste hoeveelheid

Kritiek

· Te grote klemtoon op seksuele gevoelens theorie = te eenzijdig

· Theorie = cultuurspecifiek (Victoriaanse maatschappij in GB = preuts)

· Geen onderzoek gedaan bij kinderen reconstructie op basis van verhalen van volwassenen

Erikson

· Freuds theorie uitbreiden:

· 5 eerste stadia: gelijk

· 3 volgende stadia: nieuw

· Psychosociale theorie:

· Niet enkel ‘ego’ bemiddelt (ook id en superego)

· Positieve kracht in ontwikkeling

· Invloed van culturele context (cfr. Freud: theorie = cultuurspecifiek)

· Basisconflict in ieder stadium

· Indien eindbalans van verzorging welwillend en liefdevol is: basisconflict oplossen in de positieve pool

PSYCHOSOCIALE STADIA

Vertrouwen <-> wantrouwen

(oraal)

Geboorte – 1 j.

Vertrouwen: zo goed mogelijk uitgebouwd, goede balans zoeken (bv. moeder niet altijd met zelfde kind bezig)

Autonomie <-> Schaamte/twijfel

(anaal)

1 – 3 j.

Autonomie: peuter wil alles alleen doen, maar kan dit niet schaamte indien niet lukken

Initiatief <-> schuld

(fallisch)

3 – 6 j.

Vlijt <-> minderwaardigheid

(latent)

6 – 11 j.

Vlijt (= je best doen): je inzetten in de klas

Identiteit <-> verwarring

(genitaal)

Adolescentie

Identiteit: ‘Wie ben ik?’

Intimiteit <-> isolement

Vroege volwassenheid

Generativiteit <-> stagnatie

Midden volwassenheid

Generativiteit: je geeft iets door aan je kinderen(indien geen kinderen: mensen in bedrijf opleiden)Stagnatie: niets om door te geven

Integriteit <-> wanhoop

Late volwassenheid

Integriteit: vertellen over verleden (dat zin heeft gehad)

Voordelen:

· Klinische methode (≠ vormen van info samenbrengen)

· Inspiratie over vele aspecten van emotionele/sociale ontwikkeling

Nadelen:

· Veel ideeën moeilijk te onderzoeken

· Weinig aandacht voor andere methodes geïsoleerd

Behaviorisme en sociaal leren

Klassieke conditionering

Stimulus – Respons

o.a. Pavlov & Kleine Albert – Watson

Operante (neiging om in bepaalde richting te gaan) conditionering

Bekrachtigen + straffen

Gevolgen van wat je doet: succes/falen

Sociale leertheorie

Model-leren

Je doet iets na waar anderen succes mee hebben

SOCIAAL LERENMr. Bandura

· Observational learning

· Rol van denken

· Sociaal-cognitief

· Zien hoe anderen zichzelf prijzen + verwijten maken (= selectief)

· Persoonlijke normen en zelf-effectiviteit (gevoel ‘ik kan het’ als iets lukt)

Voordeel:

· Toegepast in gedragstherapie (combinatie conditionering + model-leren)

Nadelen:

· Visie op omgevingsinvloeden te beperkt

· Onderschatten van eigen bijdrage in de ontwikkeling theorie kneedt mensen

Piaget

· Cognitieve ontwikkelingstheorie: kinderen bouwen kennis op door de wereld te verkennen

· Biologisch concept adaptatie

· Structuren van denken passen zich aan om externe wereld te begrijpen + evenwicht te bereiken

STADIA

Sensori-motorisch

Geboorte – 1 j.

Zintuigen + dingen vastnemen

Pre-operationeel

2 – 7 j.

Denken in symbolen

Concreet-operationeel

7 – 11 j.

Bewerkingen uitvoeren in gedachten

Formeel-operationeel

Adolescentie

Abstract/volwassen denken

METHODEN VAN ONDERZOEK

Eerst: observatie eigen kinderen + alledaagse problemen en hun reacties hierop observatie van klein aantal personen

Later: klinische interviews (open vragen), antwoord van kind was basis voor volgende vraag

Voordelen:

· Kinderen leren actief + hebben gestructureerde intelligentie

· Stimulatie onderzoek op/over kinderen

Nadelen:

· Onderschatten competenties baby’s/kleuters

· Prestaties kunnen verbeterd worden door training

Informatieverwerking

· Ontwikkeling = continu

· Diagrammen in stappen om probleem op te lossen

Metafoor van de pc: menselijke geest = systeem dat symbolen manipuleert + waar informatie doorstroomt

· Input: ervaring

· Output: gedrag

Voordelen:

· Kind = actieve denker (zonder stadia)

· Zorgvuldige onderzoeksmethoden

Nadelen:

· Geen omvattende theorie over ontwikkeling

· Geen verbeelding/creativiteit mogelijk (flow charts enkel vaste patronen)

· Labo-situaties

Cognitieve ontwikkelingsneurowetenschap

· Bestuderen relaties tussen veranderingen in hersenen & ontwikkeling van het denken/gedrag

· Nieuwe methoden beeldvorming (o.a. scanner)

· Hersenen = plastisch (vooral in 1ste 5 jaar)

· Interventieonderzoek, neurale basis van leer- en gedragsstoornissen

· Onderzoekers samenbrengen

· Invloed van ervaring is de neurale basis van vele leerstoornissen

3 contextuele theorieën

(vorige theorieën hielden geen rekening met de context)

ETHOLOGIE & EVOLUTIONAIRE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE

Ethologie:

· Bestuderen aanpassingswaarde/overlevingswaarde van gedrag en geschiedenis van de evolutie

· Inprenten (Lorenz): gedrag aangeleerd in vroege periode

· Kritische periode: ontwikkeling moet gebeuren

· Individu = biologisch voorbereid om (adaptieve) gedragingen in korte periode aan te leren

· Omgeving moet individu stimuleren

· Gevoelige periode: ontwikkeling kan ook later gebeuren

· Optimale periode waarin bepaalde capaciteiten kunnen groeien en waarin het individu beïnvloed wordt door de omgeving en hierop goed reageert.

· Geen duidelijke grenzen

Evolutionaire ontwikkelingspsychologie: adaptieve waarde voor de soort

· Bestudeert cognitieve, emotionele en sociale competenties die veranderen met de leeftijd (bv. spelen met kinderen eigen geslacht)

· Proberen aanpassingswaarde te begrijpen van menselijke competenties

· Bouwt verder op ethiologie

SOCIOCULTURELE THEORIE - Vygotsky

· Overdragen van cultuur (waarden & normen, gewoontes …) op volgende generatie, ≠ culturen leren kinderen ≠ dingen

· Sociale interactie = noodzakelijk samenwerken + praten met leden maatschappij die meer weten

· Cognitieve ontwikkeling = sociaal gemedieerd proces (= met steun/tussenkomst van anderen

Voordeel:

· Unieke vaardigheden ontwikkelen per cultuur

Nadeel:

· Verwaarlozing biologische invloeden + eigen bijdrage tot ontwikkeling je bent afhankelijk van meer ervaren mensen

(BIO)ECOLOGISCHE THEORIE Biologische aspecten + krachten van de omgeving werken samen

Bronfenbrenner: men ontwikkelt zich binnen een complex systeem van relaties en is beïnvloed door verschillende niveaus van omgeving

Ecologische transitie: omgeving blijft veranderen doordat individuen rollen bijnemen of laten gaan = belangrijke keerpunten in ontwikkeling

· Microsysteem: activiteiten in directe omgeving (kerngezin, leeftijdsgenoten…)

· Bi-directioneel

· Mesosysteem: verbindingen tussen microsystemen (ouders-school)

· Exosysteem: sociale context waarin kind niet zit, maar die wel een invloed heeft (werk, buren…)

· Macrosysteem: (culturele waarden, wetten…)

· Chronosysteem: omgeving verandert altijd

· Voordeel:

· Theorie houdt rekening met alle andere theorieën (nergens nadeel!)

· Ontwikkeling = samenspel omgeving-individu

Vergelijking van theorieën

· Richten zich op ≠ domeinen van ontwikkeling

· Piaget, informatieverwerkingstheorie, Vygotsky cognitief

· Psychoanalytische visie + ethologie emoties en sociale ontwikkeling

· Behaviorisme, sociale leertheorie, evolutionaire ontwikkelingspsychologie, ecologische systemen aspecten van het menselijk functioneren

· Elke theorie: andere opvattingen op 3 basisvragen

· Elk heeft z’n voor- & nadelen

Theorie

Continu of discontinu

1 of meerdere verlopen

Nature of nurture

Pyschoanalyse(Freud & Erikson)

D: psychoseksuele + psychosociale theorie vindt plaats in stadia

1: stadia worden verondersteld universeel te zijn

NA + NU: vroegere gebeurtenissen hebben effect op de ontwikkeling

Behaviorisme + sociaal leren

(Bandura)

C: ontw. houdt een stijging van geleerd gedrag in

M: sterker maken en vorm geven aan gedragingen kan variëren van persoon tot persoon

NU

: ontwikkeling is het gevolg van conditioneren en modelleren vroege en latere gebeurtenissen zijn belangrijk

Cognitieve ontwikkelings-theorie(Piaget)

D: cognitieve ontwikkeling vindt plaats in stadia

1: stadia worden verondersteld universeel te zijn

NA + NU: ontwikkeling hangt samen met de groei van de hersenen en ook een stimulerende omgeving is belangrijk

Informatieverwerking

C: kinderen + volwassenen veranderen geleidelijk in aandacht, geheugen …

1: veranderingen bestudeert vooral karakteristieken van kinderen + volwassenen

NA + NU: volwassenen en kinderen zijn actieve denkers die hun denken wijzigen als hun hersenen groeien vroegere en latere gebeurtenissen zijn

belangrijk

Ethologie + evolutionaire ontwikkelings-psychologie

C + D: kinderen + volwassenen ontwikkelen geleidelijk een ruimer bereik van aangepaste gedragingen. Gevoelige periodes vinden plaats, kwalitatief onderscheidde capaciteiten komen relatief plots voor

1: aangepaste gedragingen en gevoelige periodes komt bij iedereen voor

NA + NU: evolutie en erfelijkheid beïnvloeden het gedrag in de gevoelige periode hebben vroege gebeurtenissen een invloed op de latere ontwikkeling

Socioculturele theorie(Vygotsky)

D: taal-ontwikkeling + opleiding leiden tot stapsgewijze veranderingenC: gesprekken met meer ervaren mensen leiden tot continue veranderingen (veranderen bij elke cultuur)

M: sociale veranderingen in denken + gedrag veranderen bij elke cultuur

NA + NU: erfelijkheid, de groei van de hersenen en gesprekken met meer ervaren mensen hebben invloed op de ontwikkeling vroege en latere gebeurtenissen zijn belangrijk

(bio)ecologisch systeem

(Bronfenbrenner)

/

M: Biologische gedragspatronen komen samen met omgevingsfactoren op meerder niveaus om ontwikkeling op verschillende unieke manieren te vormen

NA + NU: de karaktereigenschappen van het individu en de reacties van anderen beïnvloeden elkaar bidirectioneel vroege en latere gebeurtenissen zijn belangrijk

!Levensloop-perspectief!

C + D: Continu wint en neemt af, net als discontinu, stapsgewijze tussenkomst van nieuwe vaardigheden, treden op gedurende alle leeftijden

M: Ontwikkeling komt voor in meerdere contexten die variëren van de ene persoon tot de andere, leidend naar verschillende wegen van verandering

NA + NU: ontwikkeling is multidimensioneel en wordt beïnvloed door erfelijkheid en factoren uit de omgeving vroege en latere ervaringen zijn belangrijk

Ontwikkeling bestuderen

· Hypothese (voorspelling vanuit theorie)

· Onderzoeksopzet (algemeen plan van onderzoek dat beste toetsing van hypothese mogelijk maakt)

· Ethische aspecten in het onderzoek

ONDERZOEKSMETHODEBasisbenadering voor verzamelen info

Systematische observatie :

· Naturalistisch:

· Observatie in natuurlijke omgeving

· Voordeel: alledaags gedrag zien

· Nadeel: weinig controle (niet alles = bestudeerbaar)

· Gestructureerd

· Opgezette observatie

· Voordeel: meer controle

· Nadeel: niet-alledaags gedrag

Zelf-rapportering :

· Klinisch interview

· Flexibel (zoals in gesprek)

· Vraagt naar invalshoek deelnemer

· Nadeel: beperking van het geheugen + dingen beter voorstellen dan ze zijn

· Gestructureerd interview

· Zelfde vragen bij iedere deelnemer

· Vragenlijsten antwoorden beschikbaar van groepen

Etnografie: (cultuur bestuderen)

· Cross-cultureel onderzoek: veralgemeenbaar

· Etnografische methode: culturele betekenis van het gedrag

· Beschrijvende, kwalitatieve techniek

· Cultuur/sociale groep proberen te begrijpen

· Participerende observatie: onderzoeker verblijft in gemeenschap (meestal max. 1 j.)

Gevalsstudie: veel info over 1 persoon door interview, observatie & test-scores

Methode

Beschrijving

Voordelen

Nadelen

SYSTEMATISCHE OBSERVATIE:Naturalistische observatie

Observatie in natuurlijke omgeving

Alledaags gedrag zien

Weinig controle

SYSTEMATISCHE OBSERVATIE:Gestructureerde observatie

Observatie van gedrag in labo; condities zijn gelijk voor alle proefpersonen

Elke deelnemer heeft een gelijke kans om het bestudeerde gedrag te vertonen

Labo-gedrag ≠ alledaags gedrag

ZELF-RAPPORTERING:

Klinisch interview

Flexibele interviewstijl: interviewer vraagt naar invalshoek/visie deelnemer over een onderwerp

Goed beeld van hoe proefpersoon redeneert in alledaagse leven Grote hoeveelheid + diepgaande informatie verkrijgen in korte tijd

Geen accuraatheid in respons

Moeilijk te vergelijken met andere deelnemers

Invloed proefleider (vraagstelling)

ZELF-RAPPORTERING:

Gestructureerd interview

Elke deelnemer: zelfde vragen op zelfde manier

Vergelijking tussen deelnemers = mogelijk

Bij vooropgestelde vragen: meer keuze geven dan bij klinisch interview (niet aan denken op die moment)

Niet zelfde diepgaande informatie als bij klinisch interview

Antwoorden: nog steeds onderhevig aan invloed proefleider

Klinische methode / gevalsstudie

Veel + uiteenlopende informatie over een persoon door combinatie test (scores), interviews en observaties

DOEL: zo compleet mogelijk beeld verkrijgen van psychisch functioneren van 1 persoon.Wonderkinderen: 'prodigies’

Rijke informatie over factoren die ontwikkeling van 1 persoon beïnvloeden

Bevindingen: niet veralgemeenbaar + niet van toepassing op alle individuenSubjectieve bevindingen Wat opgeschreven: beïnvloed door theorieën auteur

METHODEN OM CULTUUR TE BESTUDEREN:

Cross-cultureel onderzoek

Aan verschillende individuen van een cultuur dezelfde vragen stellen

DOEL: veralgemeenbaarheid

Veralgemeenbaar

?

METHODEN OM CULTUUR TE BESTUDEREN:

Etnografische methode

Beschrijvende/ kwalitatieve techniek waarbij onderzoeker vaak participeert: bij een cultuur gaan leve + aantekeningen maken (field notes) en deze samenbrengen (monografie)Participerende observatie

Meer complete beschrijving van cultuur dan wanneer observatie/interview

Kan beïnvloedt worden door waarden/ theoretische veronderstellingen van onderzoeker (subjectief)

Niet veralgemeenbaar naar andere culturen/studies

Algemene onderzoekdesigns

CORRELATIONEEL

· Samenhang tussen variabelen

· Toont geen oorzaak-gevolg effect aan

· + : als een variabele toeneemt, andere ook

· - : als een variabele toeneemt, neemt andere af

EXPERIMENTEEL

· Niet toepasbaar in realiteit

· Laat oorzaak-gevolg effecten toe

Soorten:

· Experimenteel proefopzet: generaliseerbaar van OG door toevallige toewijzing

· OV: veroorzaakt veranderingen in andere variabelen + wordt gemanipuleerd door onderzoeker

· AV: beïnvloed door OV + wordt gemeten, maar niet gemanipuleerd

· Toevallige toewijzing

· Onbevooroordeelde procedure deelnemers toewijzen aan verschillende condities

· Verhoging kans kenmerken = verdeeld over conditie

VARIANTEN

Veldexperiment: natuurlijke omgeving met toevallige toewijzing (manipuleren condities)

Natuurlijk experiment: geen toevallige toewijzing, zoeken naar gelijkheid tussen personen (= matching)

Ontwikkelingspsychologische onderzoeksdesigns

· Alle onderzoeken laten enkel correlationele conclusies toe (geen causale veralgemeenbaarheid)

· Causale info = gewild experimenteel manipuleren ervaringen

· Indien ontwikkeling beter verloopt bij manipulatie sterke evidentie voor causale samenhang

· Combinatie experiment + longitudinale studies steeds vaker voorkomend

LONGITUDINAAL= groep op ≠ momenten bestuderen

Voordelen:

· Algemene patronen + individuele verschillen merkbaar

· Relaties tussen vroegere + latere gebeurtenissen zichtbaar

· Verbanden leggen tussen gebeurtenissen mogelijk

Nadelen:

· Uitval/drop-out

· Praktijkeffecten: niet iedereen is steeds bestudeerbaar

· Gebaseerd op 1 cohorte (= dezelfde generatie)

CROSS-SECTIONEEL 90% van de onderzoeken!≠ groep op = momenten bestuderen

Voordelen:

· Efficiënter (minder lang)

· Geen uitval + praktijkeffecten

Nadelen:

· Enkel algemene trends zichtbaar

· Geen aandacht voor individuele verschillen

· Cohorte-effecten: iedere leeftijdsgroep andere cohorte

SEQUENTIEEL≠ gelijkaardige studies op ≠ momenten

· Longitudinale sequens: opeenvolging van longitudinale studies (meerdere groepen # jaren volgen)

· Cross-sectionele sequens: opeenvolging van cross-sectionele studies (meerdere keren ≠ groepen vergelijken op zelfde moment)

Voordelen:

· Longitudinale + cross-sectionele vergelijkingen

· Cohorte-effecten analyseerbaar

Nadelen:

· Zelfde als andere 2, maar men is bewust van de problemen

Rechten van deelnemers

Ethische commissie (= IRB: institutional review board)

· Bescherming tegen nadelen

· Geïnformeerde toestemming: 7 j. (men moet weten waarover het onderzoek gaat)

· Privacy (enkel resultaten veralgemenen)

· Kennis van resultaten

· Voordelige behandeling (indien positief effect ook bij controlegroep behandeling doen)

· Indien misleiding: debriefing uitleg als onderzoek gedaan is

13