PDF, 3.849 kB

102
Minder gefragmenteerd onderzoek en meer speerpunten Pauline Meurs (ZonMw) en Henk Pijlman (Hanzehogeschool) over implementatiedenken, innovatiewerk- plaatsen en afwijken van de norm in de gezondheidszorg Topsectorenbeleid, TKI’s en de positie van het hbo Twee nanolectoren over het beter benutten van kennis & kunde Facts and figures & impressies uit het werkveld Applied Life Sciences & Health

Transcript of PDF, 3.849 kB

Th

ematisch

e Imp

uls | H

TSM

Stich

ting In

novatie A

lliantie

p/a Prinsessegracht 21Postbus 102362501 HE Den HaagTel. (070) 312 21 [email protected]

Minder gefragmenteerd onderzoek en meer speerpuntenPauline Meurs (ZonMw) en Henk Pijlman (Hanzehogeschool) over implementatiedenken, innovatiewerk-plaatsen en afwijken van de norm in de gezondheidszorg

Topsectorenbeleid, TKI’s en de positie van het hboTwee nanolectoren over het beter benutten van kennis & kunde

Facts and figures & impressies uit het werkveld

‘Je kunt wel overal bestuurlijke afspraken over maken, maar als mensen elkaar niet verstaan, dan werkt dat niet. Belangrijker is mensen bij elkaar brengen.’ Henk Pijlman, voorzitter CvB HanzehogeschoolGroningen

‘Je kunt wel overal bestuurlijke afspraken over maken, maar als mensen elkaar niet verstaan, dan werkt dat niet. Belangrijker is mensen bij elkaar brengen.’

Applied Life Sciences & Health

Applied Life Sciences & Health

Inhoud

14

22

Voorwoord: Innovatie-impuls?Anton Westerlaken over ‘anders’ denken en

werken

Interview Henk Pijlman en Pauline Meurs‘Onze innovatiewerkplaatsen zitten niet in één

groot gebouw op een campus, maar op de

plaatsen waar innovatie tot stand moet komen.’

Onderwijs op zoek naar het nieuwe denkenDecentralisering zorg plaatst hbo in natuurlijke,

regionale positie

Hogescholen en topklinische ziekenhuizen bouwen aan gezamenlijke agendaDeskundigen uit het veld bepleiten meer aandacht

voor doelmatigheid, low end technology, een

nieuw type manager en een forse impuls voor de

Human Capital Agenda

Portret: ZonMwDr. Edvard Beem

Sport en beweging‘Vragen uit de praktijk moeten leidend zijn.’

Portret: TopsectorenbeleidProf. dr Eduard Klasen

04

06

14

22

30

36

46

06

36

66

46

Deze Thematische Impuls ALSH is een uitgave van SIA. De The-matische Impulsen (TI) sluiten aan bij het beleid gericht op de Topsectoren en daarmee samenhangend de zwaartepuntvorming bij hogescholen. Een TI is bedoeld om de besluitvorming binnen het hbo te ondersteunen in het maken van keuzes ten aanzien van een specifiek kennis- en innovatiethema.

Door middel van enquêtes is een zo compleet mogelijk beeld ver-kregen van praktijkgericht onderzoek in het hbo gerelateerd aan Applied Life Sciences & Heath. Daarnaast worden de belangrijk-ste ontwikkelingen geschetst door gesprekken en interviews met de beroepspraktijk en de kenniswereld. Dit alles resulteert in een ‘landkaart’ die laat zien hoe het hbo zich positioneert binnen dit thema.

‘Nieuwe professional moet niet alleen “kunstje” kunnen, maar ook effect ervan evalueren.’Ingrid Bakker, Huub Toussaint en Annette Duiven-

voorden over de Gezonde Wijk

Portret: Jeugdzorgprof. dr. Tom van Yperen en prof. drs. Dolf van

Veen

‘De relatie tussen hbo en bedrijven moet nog groeien’Jacomine de Lange en Marco Blom over

dementie

Gezond leven met omics-techno-logieLector Feike van der Leij en businesslinemanager

Nard Clabbers werken in twee verschillende

werelden

Meerdere partijen vereist voor succesvol ondernemerschapMedische Technologie

Life science volop in bewegingNieuwe kansen voor hogescholen

Facts & figures

52

56

62

66

70

78

85

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

4 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Innovatie-impuls?VOORWOORD: AntOn WesteRlAken

Over anders werken, anders denken en andere vormen van samenwerken

5SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Het barst van innovaties in Nederland. In alle sectoren en op allerlei ter-reinen in onze samenleving. Dagelijks, in het groot en het klein. Soms echte radicale doorbraken. Soms van een simpelheid dat het verbazend is dat het niet eerder is gedaan.

Wat het doorvoeren van innovaties in de praktijk belemmert is het overne-men en toepassen van verbeteringen. We kunnen er met veel bewondering over spreken, maar het dan ook daadwerkelijk doen blijkt lastig. Daar zijn allerlei ‘verstandige’ verklaringen voor te geven. Er zijn te veel kosten, maar nog geen opbrengsten. Of: nieuwe technologie vraagt ook een ander ge-drag, de organisatie is er niet klaar voor, de klant wil het niet, de concur-rentie doet er niets mee of ‘we hebben het zelf niet bedacht’.

Vooral het resultaat in de praktijk doet de overtuiging groeien dat innoveren altijd mogelijk is. Het kán, dus anderen kunnen het ook. Doorslaggevend daarbij is dat er geen ‘angst’ is voor een andere werkwijze. Er is geen kind dat niet met de vingers over het scherm van een tablet durft te vegen. De uitdaging lijkt dan ook om te voorkomen dat we die natuurlijke nieuwsgie-righeid afleren. Zoeken naar alternatieven, proberen, niet schrikken als het de eerste keer niet lukt. Het vraagt een ‘mindset’. Een andere manier van kijken en denken. Dat is een houding die je kunt leren. Een uitdagende leeromgeving, een werkomgeving die stimuleert in plaats van afremt, col-lega’s die ruimte geven voor nieuwe oplossingen.

Het stelt eisen aan het onderwijs, aan leidinggevenden en aan de belo-ningsstructuur. Niet belonen dat ‘ingedekt zijn’ de norm is. De laatste jaren heerst dat klimaat. Er gaat wat fout in de samenleving – van zelfgekozen risico’s rond spaargeld tot zelfgekozen risico’s in leefstijl – en direct staan we klaar om de risico’s op te vangen. Een zekerheid- en gelijkheidsdenken dat uitmondt in de misvatting dat alles te beheersen is. Dat is spijtig, want het werkt onmiskenbaar uit in regels, in controleren en vooral niet in ver-nieuwing.

Daarmee gaan we het niet redden. In geen enkele sector. Zeker, zorgvul-digheid en basiszekerheid zijn belangrijke zaken. Maar om dit gegeven zo

groot en zwaar maken dat het vernieuwing en verandering verstikt is dom en contraproductief.

Het mooie is dat veranderen een van onze echte zekerheden is. Constant is er sprake van verandering. Het weer, de seizoenen, andere collega’s, nieu-we buren, andere kleren. Het leven is één grote metamorfose. Geen week gaat voorbij zonder een verandering in je omgeving. Veranderen, innoveren, verbeteren is zuurstof voor ontwikkeling. Niemand kan zonder. Geen orga-nisatie kan zonder.

Voor meer innovatief gedrag zijn aansprekende voorbeelden nodig, inspi-rerende verhalen, mensen die laten zien dat het wel kan. Inspiratie is ook ontvangen. In de omgeving van de hogescholen is dit volop aanwezig. Juist in die botsing van praktijk en onderzoek.

Applied Life Sciences & Health is een prima beschrijving van wat de hoge-scholen doen (‘toegepast’) en wat de zorg nodig heeft. Fundamentele ver-anderingen zijn nodig om inhoudelijke en financiële redenen en vanwege de arbeidsmarkt. Het kan anders, het moet anders. Vooral praktijkgericht. In de praktijk gebeurt het en kan het. Mensen laten het iedere dag weer zien. Wat het vooral vraagt? Anders werken, anders denken, andere vormen van samenwerken. Veel eerder en duurzamer de verbinding maken tussen hogescholen en de zorgsector. Het kan niet moeilijk zijn, want het enige risico dat we nemen is dat het goed of beter gaat.

Morgen aan de slag zou ik zeggen.Veel plezier en vooral veel resultaat!

Anton WesterlakenVoorzitter raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis en voorzitter Verkenningscommissie HBO Gezondheidszorg

Kan dat wel? Een innovatie zonder impuls? Een goede innovatie zal zo uitnodigend

zijn dat mensen staan te dringen om de vernieuwing in praktijk te brengen. Wat is er

immers leuker dan de kwaliteit, de doelmatigheid, de arbeidsvreugde et cetera te ver-

beteren? Een innovatie-impuls klinkt dan ook als ‘witte sneeuw’ of een ‘ronde cirkel’.

Maar is het dat ook? De praktijk wijst anders uit.

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

6 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

7SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

In gespRek: Henk pIJlMAn & pAUlIne MeURs

‘Hogescholen moeten meer aan de programmeringskant komen, om vanuit de praktijk aan te geven waar behoefte aan is.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

8 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Pauline Meurs

Henk Pijlman

9SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

‘Je kunt wel overal bestuurlijke afspraken over maken, maar als mensen elkaar niet verstaan, dan werkt dat niet. Belangrijker is mensen bij elkaar brengen.’

Henk Pijlman Voorzitter college van bestuur Hanzehogeschool Groningen

Pas tijdens zijn wethouderschap voor onderwijs in Groningen tussen 1990 en 2000 raakte Henk Pijlman nauw betrokken bij het hoger onderwijs. ‘Ik moet bekennen dat ik voor die tijd het hbo nauwelijks kende. Toen ik wethouder werd, begon dat gaandeweg te veranderen. Ik ontdekte dat het een zeer interessante, dynamische sector was die zich buitengewoon snel aan het ontwikkelen was. Maar ik zag ook dat er nog een hoop moest gebeuren.’

De Hanzehogeschool is altijd breed georiënteerd geweest. Hoe verhield zich dat met de profilerings-agenda en de keuzes van speerpunten?‘Dat viel samen met interne discussies over het strategisch beleidsplan. Toen wij begonnen met de lectoraten – een van de grootste zegeningen die het hbo ooit gekend heeft – kwam daarmee kwaliteit op de agenda te staan. In vergelijking met andere Europese landen heeft Nederland veel te lang gedacht dat hoger beroepsonderwijs mogelijk was zonder onderzoek, terwijl onderwijs en onderzoek juist op elkaar behoren aan te sluiten. We hadden weinig geld en hebben zo’n anderhalf jaar nadat die discussie be-gon, besloten niet te werken met losse lectoraten en eenpitters, maar ze zo veel mogelijk te bundelen. We hebben gekozen voor zes kenniscentra op het gebied van zorg, techniek, ondernemerschap, arbeidsmarktrelatie, ruimte en kunst. Alle met een regionale oriëntatie. Enkele jaren terug heb-ben we gekozen voor twee strategische speerpunten: energie en healthy ageing. Al die kenniscentra worden geacht daar een bijdrage aan te leve-ren. Daaronder ligt nog het thema ondernemerschap, dat in alle curricula ingebouwd dient te worden.’

Pauline Meurs Voorzitter ZonMw en hoogleraar Bestuur van de Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit

Het is een wereld die haar al sinds haar studietijd boeit. Het raakt aan wat voor iedereen het allerbelangrijkste is: gezondheid. Tegelijkertijd buitelen technologische ontwikkelingen over elkaar heen. ‘De laatste jaren is daar het politieke aspect bijgekomen’, zo verklaart Meurs. ‘Macht, druk, tegendruk en hoe iedereen oordeelt op basis van meningen in plaats van op feiten. Het mooie van ZonMw is dat we al die verschillende perspectieven kunnen belichten, het is eigenlijk een uitkijktoren.’

Wat is de invloed van ZonMw in dat politieke krachtenveld?‘Ik heb zes jaar in de Eerste Kamer gezeten. Daar heb ik gezien hoe be-langrijk het momentum is. Het wel of niet verwerven van middelen voor een onderzoeksprogramma is zeer afhankelijk van de vraag in hoeverre het past in het politieke discours van dat moment. Een paar jaar geleden hadden we bijvoorbeeld een signalement opgesteld over goed gebruik van genees-middelen. Onderzoek daarnaar was eenvoudig te koppelen aan de discus-sie over doelmatigheid en verspilling. Bovendien is het zeer praktijkgericht: verpleegkundigen en apothekersassistenten in ziekenhuizen hebben daar direct mee te maken. Nu zijn we bezig met zinnige zorg aan het einde van het leven. Wat is kwaliteit van leven? Hoe lang mag je door blijven behan-delen? Wat is de rol van familie en waar beslist een patiënt zelf over? Dat is een nieuw type vragen. Verpleegkundigen zijn daar zeer bij betrokken, met name bij patiënten in de laatste levensfase. Als we geld krijgen voor dat on-derzoeksprogramma zullen we deze beroepsgroep daar zeker bij betrekken.’

Waar liggen volgens u voor de verpleegkundigen-opleidingen de belangrijkste uitdagingen?‘De opleiding behoeft een kwaliteitsimpuls. De standaard moet omhoog.

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

10 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Is dat soepel verlopen? Wim Boomkamp vertelde dat bij Saxion de keuze voor het thema HTSM snel gemaakt was, maar dat het vormgeven van hetinterne proces soms lastig was.‘Voor ons lagen de keuzes zo voor de hand dat ze voor iedereen onmiddellijk herkenbaar waren. Gaswinning hoort bij Groningen en dus hebben we het thema energie met provincie, universiteit en gemeente een prioritaire lading gegeven: het Akkoord van Groningen. Het UMCG was bezig met healthy ageing, een van de grootste problemen voor Europa, en had subsidies uit Brussel binnengehaald. Het was dus al een regionaal thema. Dan zou het vreemd geweest zijn als de grootste hogeschool in dit gebied ergens anders voor gekozen had. Het is alleen een beetje zoeken geweest hoe die kenniscentra een bijdrage leveren aan deze thema’s.’

Wat zijn voor u de voornaamste ambities van die kenniscentra?‘Met de gezondheidsopleidingen zijn we met Hogeschool Utrecht en de HAN de grootste. Bovendien zijn we innovatief. Zo is bij de Hanze de Nur-se Practitioner [opleiding tot verpleegkundig specialist – red.] ontwikkeld, waardoor taakherschikking in de zorg op de agenda kwam. Maar de com-binatie zorg en technologie kan beter. Binnen de innovatiewerkplaatsen willen wij onderzoek, instellingen en bedrijfsleven nog beter aan elkaar verbinden om daadwerkelijke vernieuwingen in de zorg te realiseren.’

Die innovatiewerkplaatsen zijn dus allemaal zorg-gerelateerd. Wat is precies de rol van deze werk-plaatsen?‘We hebben inmiddels zeventien lectoren in dit segment. Die hebben nauwe verbindingen met bedrijven en instellingen, door wie ze gedeeltelijk ook gefinancierd worden via dubbele aanstellingen. Sinds we begonnen zijn met de Centres of Expertise komen innovaties makkelijker op gang dan ik had verwacht. Vanuit het Centre of Expertise voor healthy ageing willen we nu op 25 innovatiewerkplaatsen in Noord-Nederland partijen bij elkaar brengen om vragen uit de beroepspraktijk tot uitwisselbare oplos-singen te brengen. Vragen van bedrijven, van ziekenhuizen of gezond-heidscentra. Dat doen we niet in één groot gebouw op de campus, maar op de plaatsen waar innovatie tot stand moet komen. We delen de gelden die we via het Centre of Expertise hebben binnengehaald, één miljoen per jaar. Ook andere hogescholen kunnen daaraan meedoen. Een onaf-hankelijke jury beoordeelt of een aanvraag kan leiden tot een innovatieve oplossing in de zorg.’

Dat is een brede aanpak, 25 werkplaatsen.‘Voor een deel is het natuurlijk nog toekomst. We zijn met zes innovatie-werkplaatsen gestart, in september komen er weer zes bij, maar tot nu toe loopt het buitengewoon goed. We beperken ons niet tot zorgstudenten, maar willen toe naar multidisciplinaire teams. De bedoeling is dat daarin samengewerkt wordt door mensen uit verschillende disciplines, techniek, zorg, voeding, chemie et cetera. Afhankelijk van de vraag wordt een team

Maatschappelijke vragen veranderen. Patiënten zijn mondiger geworden. We kunnen meer en dus doen mensen een groter beroep op de zorg. Verpleegkundigen moeten zich meer richten op regie en coördinatie van al die verschillende behandelingen en deelgebieden, waardoor ook hun positie tegenover artsen verandert. Sinds kort hebben we in Nederland verpleeg-kundig specialisten met een zelfstandige behandelbevoegdheid. Ook de re-latie tussen verpleegkundigen en wijkverpleging komt in een andere context te staan. En uiteraard wordt ICT steeds belangrijker.’

Betekent dit dat de behoefte aan specialistische kennis toeneemt?‘We hebben veel verpleegkundigen met een bepaalde vorm van speciali-satie. Dat komt doordat verpleegkundige veel meer als een functie wordt gezien dan als beroep. Via allerlei functiedifferentiaties en functieschalen ontwikkelt een verpleegkundige een loopbaan, maar met beroepsinhoude-lijke ontwikkeling heeft dat weinig te maken. Calibris is de organisatie waarin werkgevers en werknemers de opleidingseisen vaststellen voor beroeps-opleidingen. De beroepsorganisatie van verpleegkundigen zit daar niet bij. Dus alles wordt bepaald door wat werkgevers en werknemers van elkaar verlangen, terwijl de beroepsinhoud leidend zou moeten zijn.’

Dat vereist een ingrijpende mentaliteitsomslag.‘Op verzoek van de minister van VWS en V&VN [beroepsvereniging Ver-pleegkundigen & Verzorgenden Nederland – red.] heb ik een stuurgroep voorgezeten die het beroepsprofiel van de verpleegkundige heeft opgesteld. De opgave is om de kern van het beroep veel meer centraal te stellen in termen van behandeling, regie en communicatie. Wij hebben ook gesteld dat een verpleegkundige hbo-opgeleid moet zijn. Op mbo-niveau hebben we voorgesteld het beroep van zorgkundige te introduceren om aldus een beter onderscheid te maken tussen hbo- en mbo-niveau. Daar waren ze bij de roc’s niet blij mee. Maar zoals het nu is, kunnen we niet doorgaan. Wij zijn het enige land ter wereld dat verpleegkundigen opleidt op twee niveaus met uiteindelijk dezelfde titel en werkzaamheden. Dat moet veranderen.’

Hoe kijkt u naar het onderzoek op de hogescholen?‘De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen is een goed voorbeeld. Zij verrich-ten relevant en hoogwaardig praktijkgericht onderzoek, dat op het niveau van het college van bestuur is verankerd. Ze verwetenschappelijken de op-leiding door meer onderzoeksvaardigheden en resultaten van wetenschap-pelijk onderzoek in de opleiding te verwerken. Ook proberen ze docenten onderdeel te maken van lectorengroepen zodat ze meer onderzoeksminded worden. Het liefst zien we ze ook nog promoveren. Natuurlijk zijn niet alle verpleegkundigen geïnteresseerd in wetenschappelijk onderzoek, maar we willen wel dat ze over een aantal onderzoeksvaardigheden beschikken die ze in de praktijk kunnen gebruiken. Waarom is dat zo belangrijk? Naarmate wij onze gezondheidszorg steeds meer protocolleren, wordt het voor goede professionals – hoe paradoxaal het ook klinkt – steeds belangrijker om te weten wanneer ze moeten afwijken van de norm. Dus intelligent gebruikma-ken van protocollen en weten wanneer een situatie anders is.’

Henk Pijlman Pauline Meurs

11SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

samengesteld en bepaald welke opleidingen en lectoren daarbij betrok-ken worden.’

Als lectoren daarin een belangrijke rol vervullen, dan zal dat consequenties hebben voor de onderwijscomponent en waarschijnlijk ook voor het curriculum.‘Innovaties die in deze werkplaatsen tot stand komen, moeten terugkeren in het curriculum. Soms zal dat heel evident zijn, soms minder. Boven-dien werken studenten in de laatste fase van hun studie mee aan deze werkplaatsen. De belangrijkste ontwikkeling is dat we steeds meer met multidisciplinaire teams gaan werken. De hogeschool is onderverdeeld in schools. Daarbovenop hebben we kenniscentra gebouwd. Die innovatie-werkplaatsen zitten aan de buitenkant en gaan ook over de schoolgrenzen heen. Doel is disciplines bij elkaar te brengen zoals in de beroepspraktijk. In de hele zorg zullen we bijvoorbeeld meer in moeten zetten op tech-

De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen werkt nauw samen met de universiteit. Is dat een noodza-kelijke voorwaarde?‘Ook hogescholen zoals de Hanzehogeschool Groningen en Hogeschool Utrecht hebben gezamenlijke doorlopende onderzoeksprogramma’s met universiteiten. Dat heeft een toegevoegde waarde. Ik wil niet zeggen dat het noodzakelijk is. Andere hogescholen doen uitstekend onderzoek zonder uni-versiteiten. Maar het helpt wel. Hogescholen moeten natuurlijk geen kopie worden van universiteiten, maar iets toevoegen. Het is meer een continuüm. Het onderscheid tussen academisch en praktijkgericht onderzoek is veel gradueler. Waarbij hogescholen zich kunnen concentreren op praktijkge-richt onderzoek, toepassing van technische innovaties of nieuwe werkwijzen die via evaluatie verbeterd kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan zorgver-lening aan kwetsbare ouderen. Dat is onderzoek dat begint met een maat-schappelijk probleem dat om een oplossing vraagt. Dat type onderzoek is er aan de universiteit veel minder.’

Henk Pijlman Pauline Meurs

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

12 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

nologie. Dat is niet zo eenvoudig, want verpleegkundigen zijn over het algemeen meer geïnteresseerd in mensen. Maar in de uitoefening van hun beroep zal technologie een steeds grotere plaats innemen. Dat moet ver-bonden worden met het curriculum.’

Klopt het dat hogescholen in het noorden meer samenwerken dan elders?‘We hebben een noordelijk sectorplan. Daarin is afgesproken dat we elkaar niet beconcurreren en elkaar de kans geven ieders sterke punten verder uit te bouwen. Bij de Hanze hebben we overwogen een hoteloplei-ding te starten, maar dat hebben we niet doorgezet omdat Stenden daar al goed in is. In gezondheidszorg en techniek zijn wij veruit de grootste, maar in een Centre of Expertise kan NHL met serious gaming een mooie aan-vulling zijn. Dankzij dat sectorplan zijn die contacten sterk verbeterd.’

In hoeverre is het topsectorenbeleid van invloed geweest op deze ontwikkelingen?‘De relatie hogescholen-topsectoren is misschien niet altijd de meest natuurlijke. Ik denk dat EZ aanvankelijk ook niet inzag hoe hogescholen daaraan konden bijdragen. Wel op het punt van de Human Capital Agenda, maar niet qua innovatie. Langzamerhand begint dat te keren. Dat is dankzij deze beleidslijn, maar ook dankzij de houding van hogescholen. In ons ge-val kwam het mooi uit dat zowel healthy ageing als energie deel uitmaken van het topsectorenbeleid. Ik hoop dat de plek die hogescholen nu heb-ben in de kennisagenda, in het contact met SIA en de relatie met NWO ertoe zal leiden dat hun positie in de innovatieketen alleen maar sterker wordt. Dat moet het doel zijn. En dat zal ook lukken als de buitenwacht daarvoor openstaat.’

Is het lastig voor lectoren een plaats te krijgen in dat geheel?‘Zeker, maar je moet het ook tijd gunnen. We zijn in Nederland niet gedul-dig. Hogescholen zijn nog maar vijftien jaar bezig met onderzoek. Voor ie-

Bij RAAK-aanvragen stuiten we voortdurend op dis-cussies rond evidence based. Dat slaat soms door. Is er voldoende ruimte om te vernieuwen of voor vernieuwing zonder evidentie?‘Dat gebeurt doorlopend. ZonMw probeert de hele kennislijn te bedienen. Van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek tot kwaliteitsverbetering van bijvoorbeeld verpleeghuizen via praktijkgericht onderzoek en ondersteuning van innovaties. We streven uiteraard naar grondige onderbouwing en meer evidentie, maar het is een utopie te denken dat alles evidence based moet zijn. Dan zou er niets gebeuren. Evidentie wordt veelal gekoppeld aan een type onderzoek: randomised clinical trials. Dat is mooi maar vaak kostbaar en langdurig onderzoek, terwijl we al veel bruikbare praktijkkennis bezitten, die alleen nooit goed onderzocht is. Vandaar dat we zoeken naar onder-zoeksmethoden om die gunstige resultaten inzichtelijker te maken.’ Hoe moeten we ons die methoden voorstellen?‘Bijvoorbeeld door meer evaluatie te doen van een bepaalde interventie zon-der met een controlegroep te werken. Of meer action research. Iets begin-nen en gaandeweg aanpassen of verbeteren. Voor sommige onderzoekers een gruwel, want dan heb je geen nulmeting en zijn oorzaak en gevolg niet duidelijk. Maar degenen die gericht zijn op praktijksituaties willen niet wach-ten tot iets is uitgevogeld, als nu al zichtbaar is dat bepaalde handelingen verbeteringen zijn. We hebben ook een initiatief lopen waarin we proberen negatieve onderzoeksresultaten te publiceren. Ook die zijn leerzaam. Meest-al blijven ze ongepubliceerd en dat is verspilling.’

Hoe kijkt u aan tegen de rol van hogescholen in het topsectorenbeleid?‘Het organiseren van ontmoetingen tussen verschillende partijen is altijd goed. Wij hebben nu het Deltaplan Dementie op de agenda. Daar waar het de samenwerking met industrie en publiek-private initiatieven betreft, zal dat ingebracht worden in de topsector Life Sciences & Health. Bepaalde onder-delen van dat deltaplan sluiten naadloos aan bij het hbo-veld. Dus ik kan me

Henk pijlman Pauline Meurs

‘NAArMATe WIJ ONZe GeZONDHeIDS-

ZOrG STeeDS Meer PrOTOcOLLe-

reN, WOrDT HeT VOOr GOeDe PrO-

FeSSIONALS – HOe PArADOxAAL HeT

OOk kLINkT – STeeDS beLANGrIJker

OM Te WeTeN WANNeer Ze MOeTeN AF-

13SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

dereen is het nog zoeken. Ook voor bedrijven en instellingen die met een vraag naar ons toekomen. Wat kan een hogeschool? Wat kan ik wel of niet vragen? Voor mij staat voorop dat ons onderzoek vraaggestuurd moet zijn. Bovendien maak ik ook niet zo’n onderscheid tussen academisch en praktijkgericht onderzoek. Je hebt goed onderzoek en slecht onderzoek. En goed onderzoek is altijd wetenschappelijk te onderbouwen.’

Hoe is de opbouw van de Centres of Expertise verlopen? ‘Het opmerkelijke bij het Centre of Expertise voor energie is dat daar een RAAK-aanvraag aan ten grondslag lag. Toen die aanvraag werd afgewe-zen, hebben alle partijen besloten er toch mee door te gaan. Vervolgens is daar een wél gehonoreerd Centre of Expertise uit voortgekomen. Het andere Centre of Expertise, voor healthy ageing, is niet ontstaan omdat de Hanze een centre wilde. Er waren al samenwerkingsverbanden op dat vlak en daarmee zijn we de boer opgegaan. Wel op voorwaarde dat iedereen zou mee investeren. Dat is een mooi businessplan geworden waar we niet veel extra tijd in hebben hoeven steken. Het was een rijdende trein die alleen maar sneller is gaan rijden. Wel hebben we geworsteld met de vraag of we dat centre onder moesten brengen in een bv, een stichting of een andere organisatievorm. Wij hebben gezegd: het centre voor healthy ageing staat in het prestatiecontract van de Hanze. Wij zijn dus verant-woordelijk en niet de partners. Wij verdelen ook de middelen, leggen er een samenwerkingsovereenkomst onder met als eis dat het om kwaliteit en om de regio gaat. Partners kunnen projecten indienen en een objec-tieve jury beoordeelt of ze uitgevoerd worden. De jury kan dus ook een project van de Hanze afwijzen.’

Het Akkoord van Groningen heeft geresulteerd in een keten. Zijn er duidelijke afspraken over positionering van de hogeschool in die keten?‘Nee. Mijn opvatting is: je kunt wel overal bestuurlijke afspraken over maken, maar als mensen elkaar niet verstaan, dan werkt dat niet. Belangrijker is mensen bij elkaar brengen. In de zorg zijn inmiddels drie van onze lectoren ook hoogleraar, waardoor vakgroepen meer samenwerken. Dat geldt ook voor sport en bewegingswetenschap. Dan bedoel ik vooral taakverdeling. Wie is waar sterk in en hoe kun je dat nog sterker maken? In langdurige onderzoeksprojecten zie je vaak een wetenschappelijk en een toegepast deel. Aan ons de taak om die plek in de keten in te nemen, herkend te worden en erbij gevraagd te worden. En ik moet zeggen, dat lukt steeds beter.

voorstellen dat in de aanvragen consortia ontstaan waarin ook hogescholen participeren.’

Kunt u dat voorbeeld nader toelichten?‘In concrete praktijksituaties wordt al volop geëxperimenteerd met het draaglijker maken van leven met dementie. Zowel voor patiënten als hun omgeving. Kleine woonvormen, geheugentrainingen en combinaties van technieken, verpleging en geneesmiddelen. Daar kan nog veel evaluatieon-derzoek plaatsvinden. Dementie wordt natuurlijk vanuit de neurologie onder-zocht, we willen meer weten over ontstaan en verloop. Maar het deltaplan gaat ook over gezond leven en vitaal ouder worden. Daar heeft het hbo een goede positie om in te stappen. Zeker Hogeschool Utrecht en Hanzehoge-school Groningen die veel met healthy ageing bezig zijn en goede verbindin-gen hebben met universiteiten.’

Hoe moeten hogescholen dat concreet aanpak-ken?‘Door te kijken naar de calls die worden uitgezet en welke bijdrage daaraan te leveren is, eventueel samen met een universiteit. Sommige hogescholen hebben al ervaring met publiek-private samenwerking en kunnen die kennis inbrengen.’

Hoe ziet u de relatie tussen ZonMw en het onder-wijs van hogescholen? ‘Voor ons is de lijn naar het onderwijs op hogescholen van vitaal belang. ZonMw financiert veel wetenschappelijk onderzoek. Al die gegenereerde kennis moet een plaats krijgen in de praktijk en onderzoeksresultaten moeten hun weg vinden naar het onderwijs. Daarom moeten hogescholen meer aan de programmeringskant komen om vanuit de praktijk aan te geven waar behoefte aan is. Om te voorkomen dat er een lineair implemen-tatiedenken ontstaat. Dat wij iets verzinnen en automatisch verwachten dat dat ook wordt uitgevoerd. Hogescholen zouden zich veel sterker eigenaar moeten voelen van onderzoeksresultaten.’

Dat betekent dus: docenten meer betrekken bij on-derzoek.‘Hogescholen maken dan bezwaar dat er te weinig lesgegeven wordt. Dat begrijp ik wel, maar de massa en focus bij hogescholen voor onderzoek is nu te gering. Beter zou zijn: minder gefragmenteerd onderzoek en meer speer-punten. En daar ook meer mensen voor vrijmaken. Sommige hogescholen hebben promotietrajecten, waar nog steviger op ingezet moet worden. Maar laten we één ding niet vergeten. Vijf jaar geleden ondertekende ik een con-venant met de Vereniging Hogescholen, die destijds nog HBO-raad heette, over meer onderzoek in de gezondheidszorg. Sommige onderzoekers waren hogelijk verbaasd. Dat zou ten koste gaan van wetenschappelijk onderzoek. Nu wordt daar geheel anders over gedacht. Niet alleen in de gezondheids-zorg, over de hele linie. Dus op dat punt hebben hogescholen een enorme inhaalslag gemaakt. Iedereen beseft inmiddels de toegevoegde waarde van praktijkgericht onderzoek aan hogescholen.’

Henk Pijlman Pauline Meurs

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

14 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Onderwijs op zoek naar het nieuwe denken

15SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Deelnemers: (van links naar rechts)

Nico van Meeteren Directeur Innovatiegebied Levenslang Gezond, TNOMarieke Schuurmans Lector Verpleegkundige en para medische zorg voor mensen met chronische aandoeningen, Hogeschool UtrechtAns Hegeman Clustermanager Paramedische en Sport opleidingen, InhollandMieke klootwijk (zittend) Directeur Instituut Bewegingsstudies, Hogeschool Utrechtbea blom Implementatiemedewerker ZonMwFrans Pol Directeur Saxion Research Support ServicesIgnace karthaus Gespreksleider/SIA (niet op deze foto)

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

16 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Versnelling en intensivering. Dat zijn de voornaamste effecten van het top-sectorenbeleid in de ogen van Frans Pol, directeur Research Support Services bij Saxion. ‘Dat je met instellingen, bedrijven en overheden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voelt om iets aan te pakken. Voor het hbo is dat een van de grote voordelen.’ Ans Hegeman, clustermanager bij Inholland, is het daarmee eens. ‘Sinds wij ons in de gezondheidszorg geprofileerd hebben, zijn wij een sterke verbindende schakel voor meer samenwerking in de regio.’Marieke Schuurmans, lector aan Hogeschool Utrecht, heeft soms het

gevoel dat ontwikkelingen zeer traag verlopen, hoewel ze zich tegelijkertijd realiseert dat de hogeschool een enorme progressie heeft geboekt. ‘Mijn overstap van universiteit naar hogeschool tien jaar terug werd door velen gezien als een breuk in mijn carrière. Maar er is een groot verschil met hoe we nu interacteren met partijen om ons heen, zoals andere kennisinstellin-gen en vooral zorgorganisaties. Of hoe we als hbo hier in de regio worden waargenomen. Dat heeft alles te maken met de transitie van onderwijs- naar kennisinstelling. Toen ik mijn eerste RAAK-aanvraag deed was mijn omgeving verbaasd dat ik iets met huisartsen opzette. Nu willen huisartsen-groepen in de regio graag met ons samenwerken, omdat ze weten dat wat wij bieden heel dicht aansluit bij hun behoeftes.’Ook Nico van Meeteren, werkzaam bij TNO, constateert dat in het beroe-penveld in de gezondheidszorg een ware revolutie plaatsvindt die veel bre-der is dan het medisch domein. Hij wijst op maatschappelijke vragen, waar vakdepartementen samen met Economische Zaken via het topsectorenbe-leid antwoorden op formuleren. ‘Ik zie het huidige gezondheidszorgsysteem tegen zijn grenzen aanlopen. Met de kennistoename en de vergrijzing kun-nen niet meer alleen ziekten behandeld worden, maar gaat het steeds meer om functioneren en participeren. Door de decentralisering van de zorg naar gemeenten komt vanzelf het hbo als regionale en natuurlijke partner in beeld. Zo ook bij de omvorming van zorgstaat naar participatiesamenleving die veel meer bottom-up gestalte zal krijgen.’

Hoe reageren hogescholen op hun veranderende maatschappelijke positie? Ze zijn daarbij afhanke-lijk van andere partijen. Onder andere van gemeen-ten die hun financiering nog niet op orde hebben.Marieke Schuurmans (HU): ‘Mijn ervaring is dat als zorginstellingen

Decentralisering zorg plaatst hbo in natuurlijke, regionale positie

Onderwijs op zoek naar het nieuwe denken

Hogescholen zijn de afgelopen tien jaar in een stroomversnelling geraakt. Ook het

beroepenveld in de gezondheidszorg ondergaat een ware revolutie. Met het oog op

veranderende maatschappelijke vragen dienen zorginstellingen nadrukkelijker de

onderwijs- en onderzoeksvraagsturing naar zich toe te trekken. Een debat over het

belang van IP, interdisciplinair onderwijs en incubatietijden van zeventien jaar.

17SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

‘OF ONDerZOek PrAkTIJkGerIcHT OF

FuNDAMeNTeeL IS, VIND Ik NIeT VAN We-

ZeNLIJk beLANG. HeT GAAT VeeL Meer OM

De VerbINDING TuSSeN ONDerZOek eN

MAATScHAPPeLIJke WAArDe.’

maar beperkt mensen en middelen hebben, ze eerder geneigd zijn innova-tie gezamenlijk op te pakken. Ik merk dat er heel snel consortia tot stand komen. Ik heb vaste partners in de regio, ken hun relevante thema’s en zij weten op hun beurt precies welke expertise wij als hogeschool hebben. Dat betekent wel dat iedereen in het onderwijs daarin mee moet gaan en besef heeft van de eigen rol in die samenwerking.’Mieke klootwijk (HU): ‘Het gaat inderdaad om deskundigheidsbevorde-ring en innovatiekracht van het eigen personeel. Openstaan voor nieuwe ontwikkelingen, meegaan in actuele thema’s, meer samenwerken en niet solistisch opereren. Afgezien van verpleegkunde hebben vakgebieden als fysiotherapie en logopedie nog de neiging de deur dicht te houden. Terwijl het behoort te gaan om transparantie, laten zien wat je kwaliteit is en hoe je daar verantwoording over aflegt. Dat proces is gaande, maar het vraagt een ander type medewerker. Op mijn eigen instituut, Bewegingsstudies, staat die transitie van onderwijs- naar kennisorganisatie eigenlijk nog aan het begin, zodat we ons concentreren op verbetering van de relatie tussen onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk.’Ans Hegeman (Inholland): ‘Lectoren zijn in dat proces zeer belangrijk. Voor de opbouw van curriculum, kenniscentra, onderzoekscompetenties en verbinding met de omgeving. Wij hebben bijvoorbeeld een masteropleiding op e-healthgebied. Universiteiten willen op dat punt graag samenwerken om wetenschappelijk onderzoek te verbinden met toegepast onderzoek en feitelijke toepassing. Maar het verloopt niet overal even makkelijk. Zeker bij bepaalde paramedische beroepen in de ziekenhuissetting vraagt het nog wel wat intensivering.’

Wat is de rol van TNO binnen die veranderingen in het onderwijs?Nico van Meeteren (TNO): ‘Bij TNO kunnen we achter onze bureaus wel bedenken hoe we de wereld willen inrichten, maar juist via personele ver-bindingen – onder andere het leveren van lectoren – kunnen we ons onder-dompelen in een probleem en een werkelijke innovatie tot stand brengen samen met regionale consortiapartners. Dat is ook de opdracht van TNO:

dienstbaar zijn aan kennisontwikkeling en -benutting in de samenleving.’Frans Pol (Saxion): ‘Die samenleving – en ook de topsectoren – vragen van ons dat we veel meer multidisciplinair worden. Niet alleen binnen de gezondheidszorg, ook over de grenzen heen, met name richting techniek. Dat betekent dat het hbo sterker moet inzetten op netwerkbenadering.’Marieke Schuurmans (HU): ‘We zitten in het opleiden nog te veel in de klassieke kokers van disciplines. Werkgevers zoeken mensen die breed in-zetbaar zijn. Dat is een maatschappelijke ontwikkeling waarop gereageerd moet worden. Dat gaat moeizaam. In het reguliere onderwijscurriculum is multi- of interdisciplinair opleiden nog steeds meer uitzondering dan regel. Maar sommige vakgebieden schieten sneller vooruit dan andere. Dat heeft alles te maken met tradities binnen bepaalde beroepsgroepen. In verpleeg-kunde en fysiotherapie is evidence based werken al behoorlijk ingebed in tegenstelling tot social work. Juist omdat het hbo sterk gekoppeld is aan de beroepspraktijk, heeft dat een remmende werking.’ Nico van Meeteren (TNO): ‘Die interdisciplinaire aanpak is essentieel in het onderwijs. Ik ben betrokken bij de ontwikkeling van een beroeps-competentieprofiel van de fysiotherapieopleiding. Het is zaak mensen te doordringen van het belang van patiënt- of cliëntdemands en hen ervan te overtuigen dat innovaties gegenereerd worden vanuit de complementari-teit van beroepsgroepen. In accreditatiecommissies is dat beslist nog niet geland. Dat vereist een cultuuromslag die een aantal generaties in beslag neemt. We zien een incubatietijd van zeventien jaar tussen innovatie, rele-vante benutting in de maatschappij en verwerking in het onderwijs.’Marieke Schuurmans (HU): ‘Die zeventien jaar is gebaseerd op het oude denken; dat innovatie op een andere plek plaatsvindt dan in de da-gelijkse praktijk en dat er een cyclus is van ontwikkelen, testen en daarna pas uitrollen. Maar we zitten nu in een ontwikkeling waarbij innovatie een permanent proces is en de eindgebruiker, de patiënt, een zeer bepalende rol heeft. Daarin heeft het hbo een belangrijke positie. Jonge professionals die een vak aan het leren zijn, lopen ergens tegenaan en gaan daarmee aan de slag met onderzoekers en docenten. Terwijl ze daar nog volop mee bezig zijn, wordt het soms al onder hun handen vandaan gerukt, omdat men het dolgraag wil hebben. Dat proces zal enorm gaan versnellen.’ bea blom (ZonMw): ‘Ons doel is het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek en innovatie in de gezondheidszorg. ZonMw is georganiseerd in programma’s, waarbinnen projecten gezamenlijk opgepakt worden met lectoren, hoogleraren, professionals en andere betrokkenen. Die projecten leveren een schat aan informatie en nieuwe kennis op. Volgens de oude

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

18 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

denkwijze wordt eerst ontwikkeld en daarna overgedragen aan de prak-tijk en het onderwijs. We merken steeds sterker dat dat niet werkt. Een van onze speerpunten is het verbinden van ontwikkeling en toepassing van kennis, gekoppeld aan dit nieuwe denken.’Marieke Schuurmans (HU): ‘Toen ik hoogleraar werd, zei men dat ik de hogeschool niet meer nodig had. Maar ik zou niet weten wat ik in mijn vak-gebied zonder de hogeschool zou moeten. Het zou toch raar zijn dat ik ken-nis ontwikkel voor de verpleegkundigenpraktijk zonder enige binding met het opleiden van mensen die die kennis moeten gebruiken? Veel kennis uit universitair onderzoek en de toepassing daarvan moet uiteindelijk landen bij hbo-professionals. Die verbinding tussen kennisontwikkeling en toepas-sing – het indikken dus van die zeventien jaar – is cruciaal. Vervolgens krijg je natuurlijk de discussie in hoeverre kennis alleen lokaal toepasbaar is of ook generaliseerbaar. Interessant is dat veel vraagstukken in alle regio’s leven, zodat partijen elkaar weten te vinden en er een circulerend proces ontstaat dat veel sneller werkt.’

Hebben jullie voorbeelden waar dat proces wel al goed verloopt?Mieke klootwijk (HU): ‘Het Parkinson-netwerk is een mooi voorbeeld.’Ans Hegeman (Inholland): ‘Onze MBRT-opleiding [medisch beeldvor-mende en radiotherapeutische technieken - red.] heeft een samenwerking gestart met Siemens. Daar komen allerlei projecten uit voort, voor het lec-toraat, studenten en docenten, ook met winstoogmerk, toepassing voor de praktijk en innovatie van de beroepspraktijk. Onlangs was er een overleg met alle brede zorgorganisaties in Noord-Holland waarvoor ook de hoge-scholen uitgenodigd waren. Doel was te komen tot een gezamenlijke nieu-we visie over verandering in de zorgwetten. Bijvoorbeeld over de positie van wijkverpleegkundigen. Dat zal zeker leiden tot aanpassing van curricula of speciale hbo-trajecten voor de wijk.’Frans Pol (Saxion): ‘Saxion heeft gezondheid en technologie al een aantal jaren als speerpunt. In het verlengde daarvan hebben wij in samenwerking met het veld de studieroute Gezondheid & Technologie ontwikkeld in de

breedte van de gezondheidszorg. Niet alleen in de cure, maar ook de ggz, verstandelijkgehandicaptenzorg en thuiszorg. Een positieve ontwikkeling in een intensieve samenwerking met het werkveld. Maar de praktijk is weer-barstiger. Unilaterale samenwerking met een instelling is niet zo moeilijk, maar zodra je de instellingen in de breedte nodig hebt, loop je keihard aan tegen hun regionale concurrentiepositie. Sommige dingen willen ze bewust samen doen, andere juist niet. Dat beperkt snelheid en diepgang van sa-menwerking.’

Hoe valt zoiets te doorbreken?Frans Pol (Saxion): ‘In het nieuwe rapport Voortrekkers in verandering [Verkenningscommissie HBO gezondheidszorg – red.] wordt bijvoorbeeld gesteld dat we af moeten van de oude inrichting van de werkveldcommis-sies en ook van het woord stage. We moeten naar een nieuwe structuur waarbij de verantwoordelijkheid voor onderwijs en onderzoek veel meer bij zorginstellingen komt te liggen. Door de instellingen en ook hogescholen wordt nog onvoldoende gevoeld dat we dat samen moeten oppakken. De gezondheidszorg zal de onderwijs- en onderzoeksfunctie nadrukkelijker aan zich moeten binden. Niet het hbo of de lector moet de vraagstukken bedenken, het is de praktijk die dat moet doen. Dat gebeurt nog onvol-doende.’Marieke Schuurmans (HU): ‘Voor verpleegkunde geldt zeker dat we de opleiding samen met de praktijk moeten vormgeven. Het is mij altijd een doorn in het oog geweest dat je op zeventien plekken hbo-verpleegkun-deopleidingen kon volgen die enorm konden verschillen. Mooi dus dat we nu met de nieuwe beroepsprofielen afspraken hebben gemaakt over een basiscurriculum, zodat iedereen weet waar een hbo-verpleegkundige voor staat. Graag zou ik daar nog een jaarlijkse toetsing in aan willen brengen.’Mieke klootwijk (HU): ‘In het landelijk overleg hebben we afgesproken binnen de fysiotherapieopleiding te starten met drie deelprojecten. Een voortgangstoetsing, een landelijk afstudeerprotocol en een consultfunctie, zodat de sterke en zwakke punten van opleidingen transparanter worden en men elkaar kan aanvullen.’

19SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

‘DOOr De DeceNTrALISerING VAN De

ZOrG NAAr GeMeeNTeN kOMT VAN-

ZeLF HeT HbO ALS reGIONALe eN NA-

TuurLIJke PArTNer IN beeLD. ZO OOk

bIJ De OMVOrMING VAN ZOrGSTAAT

NAAr PArTIcIPATIeSAMeNLeVING DIe

VeeL Meer bOTTOM-uP GeSTALTe ZAL

krIJGeN.’

Nico van Meeteren (TNO): ‘Toch een kanttekening. We zijn nu met zijn allen enthousiast bezig. Maar ik zie regelmatig bij hogescholen en univer-siteiten innovaties die te vlug en te vluchtig zijn. We moeten wel ons ver-mogen tot reflecteren benutten. Die incubatietijd van zeventien jaar was er ook niet zonder reden. Die was er om selectief te zijn en kaf van het koren te scheiden. Dat betekent onder andere dat we ook meer oog moeten heb-ben voor de zakelijke kant, de IP. Zowel binnen Nederland als daarbuiten. Dat ontbreekt in het huidige systeem en daar moeten we snel aandacht aan besteden. Neem bijvoorbeeld de initiatieven ten aanzien van demen-tie. Daar zitten de patiëntenvereniging bij en ook beleids- onderzoeks- en praktijkpartners. Iedereen is gepassioneerd bezig, maar zodra je met de zakelijke aspecten komt, haken de meesten af. Want het haalt het elan uit het initiatief. Ik wil zelf ook het liefst mijn maatschappelijke bevlogenheid omzetten in innovatie, maar ja, je moet ook regelen dat je concept, zeker in de maakindustrie, bescherming krijgt.’Marieke Schuurmans (HU): ‘Je kunt het problematiseren, maar je kunt het ook als een kracht zien. Kennisontwikkeling gaat razendsnel. Je moet zorgen dat je de mensen de competenties meegeeft om daarin te selec-teren. Datzelfde geldt voor die zakelijkheid. Ik vind het verschrikkelijk dat we nog steeds mensen opleiden die niet weten hoe de zorg en innovaties precies bekostigd worden. Wil je omgaan met veranderende vraagstukken, dan moet je ook weten hoe financiën en IP georganiseerd zijn.’Frans Pol (Saxion): ‘Dat klopt, maar ik stel vast dat een aanzienlijke groep studenten daar niet op zit te wachten. Die willen zorg verlenen en niet bezig zijn met evidence based vragen en ingewikkelde financiële kwesties. Dus selectie aan de poort is belangrijk. Je moet alleen professionals binnenla-ten die die competenties aankunnen.’Nico van Meeteren (TNO): ‘Zeker, maar het zijn niet alleen de opleidin-gen. Het is ook een cultuuromslag bij zorgverzekeraars, overheden en zelfs bij sommige topsectoren. Waar landen de pro’s en cons en de benefits van bepaalde projecten, de revenuen en uiteindelijk de valorisatiekant ervan? Dat zijn essentiële vragen. We zijn zeer gedreven in wat innovatie met zich meebrengt aan kansen, maar die kansen worden tenietgedaan als we voor-

bijgaan aan de zakelijke aspecten.’

Is praktijkgericht onderzoek inmiddels stevig ver-ankerd in het curriculum?Mieke klootwijk (HU): ‘Het zijn steeds minder losse onderdelen. Ik zie steeds meer promovendi en participatie van studenten in de onderzoekslijn. In een symposium, Wetenschap in beweging, hebben we onlangs gepromo-veerden hun verhaal laten vertellen aan de beroepspraktijk en studenten presentaties laten houden over hun afstudeertrajecten. Zowel voor interne als externe toehoorders. Dat gebeurt nog te weinig en moet een gewone werkwijze worden.’ Marieke Schuurmans (HU): ‘Op mijn eigen vakgebied is het onderwijs lange tijd verzorgd door mensen die ooit uit de beroepspraktijk kwamen, maar daar vervolgens als docent eigenlijk van zijn losgeweekt. Nu is dat anders. Docenten combineren onderwijs met een rol in de beroepspraktijk of in onderzoek. Daardoor houden ze in hun denken en doen voeling met die voortdurende veranderingen.’Nico van Meeteren (TNO): ‘Of onderzoek praktijkgericht of fundamen-teel is, vind ik niet van wezenlijk belang. Het gaat veel meer om de ver-binding tussen onderzoek en maatschappelijke waarde. Studenten moeten een veranderende wereld kunnen beoordelen en weten waar ze kennis vandaan kunnen halen om een maatschappelijk probleem op te lossen. Als we te veel op de onderzoekskant gaan zitten, zou het te veel een hobby kunnen worden. Dan moet het wel heel erg goed gedaan worden wil het van belang zijn. Vergeet ook niet dat 70 procent van alle kennis uit huidig onderzoek binnen tien jaar achterhaald is.’Marieke Schuurmans (HU): ‘Ik ben al blij als studenten weten dat ver-andering de enige constante is. Als ze zich ervan bewust zijn dat ze alleen zien wat ze kennen, maar dat daarachter andere vragen liggen. Een onder-zoekende houding is een manier van kijken.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

20 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Syntens zoekt mee naar innovatieve uitdagingen

Passende instrumenten & kennis voor het mkb, dankzij jarenlange ervaring en wijdvertakte netwerken

21SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

‘Nederland staat met zijn gezondheidszorg in de wereldtop. Een positie die met

duurzame technologie nog kan worden versterkt. Hierbij snijdt het mes ook nog eens

aan twee kanten: het verbetert de kwaliteit en verlaagt de kosten.’

Toonaangevende zorgaanbieders hebben een groeiende interesse in het mkb. Zij zien dat het mkb innovatief is en flexibel kan werken aan oplos-singen voor (maatschappelijke) vraagstukken. En zulke vraagstukken zijn er genoeg bij de grootschalige aanbieders van zorg. Zeker met de vergrij-zing voor de deur, de toenemende comorbiditeit en daaraan gerelateerde complexe zorgvraag lijkt de zorg onbetaalbaar te worden. Daarnaast neemt het aantal werkenden af en staat de sector voor een groeiend tekort aan ‘handen aan het bed’. Tegelijkertijd hebben zorginstellingen wel de ambitie arrangementen te blijven aanbieden en de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. De meest kansrijke oplossing is: slimmer werken in de zorg door toepassing van technologie. En een hernieuwde ambitie: jongeren en wer-kende volwassenen zo fit mogelijk laten blijven en ouderen zo lang mogelijk uit het zorgsysteem houden. Hier liggen volop vraagstukken en uitdagingen voor het mkb op het brede terrein van zorg, wellness en sport. Groeikansen voor het mkbDe noodzaak om het zorgsysteem doelmatig in te richten, en het treffen van voorzieningen in het kader van (gezondheids)zorg, welzijn en preventie om mensen zo lang mogelijk uit het zorgsysteem te houden, biedt het mkb groeikansen. Voor ondernemers met specifieke kennis en expertise ont-staan mogelijkheden om, als partner in de sector, waarde toe te voegen aan de kwaliteit van zorg en leven. Juist omdat het mkb zelf ook worstelt met de toegenomen complexiteit van innovaties. Netwerken met kennisinstituten en samenwerken in de keten met collega-ondernemers en zorgaanbieders zal het innovatieproces versnellen. Hierdoor wordt de complexiteit van een organisatie vereenvoudigd om zo een beter eindproduct tegen lagere kos-ten te realiseren.

Life Sciences & HealthSyntens streeft ernaar meer aandacht te genereren voor slimmer werken in en buiten de zorg . Hiermee worden kosten in de hand gehouden en krijgt de zorgsector een positieve impuls. Maar natuurlijk gaat dit niet vanzelf, de markt moet een handje geholpen worden. Syntens wil de zorgsector faciliteren door ondernemerschap te verbinden aan zowel gezondheids-zorg als aan overige aan gezond leven gerelateerde initiatieven, waarbij de

aandacht in het bijzonder uitgaat naar opschaling en internationalisering van slimme oplossingen en behoeftegestuurde innovaties. Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Voor het mkb is het soms lastig om tijd en capaciteit vrij te maken om nieuwe kansen en mogelijkheden te verkennen en te weten welke innovatieve uitdagingen er op het gebied van gezondheid en gezondheidszorg liggen. Met het programma Life Sciences & Health helpt Syntens de ketenbekwaamheden van mkb-ondernemingen te versterken, nieuwe kennis toe te passen en bedrijven binnen de keten sneller en succesvoller te laten innoveren. Dat heeft het afgelopen jaar al veel bedrijven geholpen.

AansluitingSinds kort bestaat er ook een brede en laagdrempelige toegang voor inno-vatieve mkb’ers, gericht op kennisopbouw en kennisverspreiding: het MKB-loket. Syntens vult dit in voor de topsector LS&H. Het werkt beide kanten op: het beantwoorden van vragen uit de topsector en het mkb, contact over roadmaps, kennis en aansluiting bij de topsector. Ook zorgen de innovatie-adviseurs van Syntens voor het koppelen van mkb-ondernemers onderling en aan kennispartijen, om zo te komen tot samenwerkingsverbanden voor innovatieprojecten.

eerste divisieAls samenwerken eenvoudig was, dan werd het wel vaker gedaan. Voor het Nederlands mkb is samenwerken met de topsector LS&H als spelen in de eerste divisie. De concurrentie op dit niveau is groot en divers. Vertrou-wen in de samenwerking is belangrijk en je moet als ondernemer kunnen beschikken over de nieuwste kennis en over onderscheidende productont-wikkeling en processen. Met als uitzicht een structurele samenwerking en nieuwe business.

Syntens kan dankzij jarenlange ervaring en wijdvertakte netwerken de pas-sende instrumenten en kennis aanreiken.

Meer informatie op www.syntens.nl/gezondheid.

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

22 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Deelnemers: (van links naar rechts)

Ingeborg Griffioen Panton medische innovatieserik van rossum Bijzonder lector Zorginnovaties voor kwetsbare ouderen, Zuyd HogeschoolMaarten rook Voorzitter STZ (Samenwerkende Topklini- sche opleidingsZiekenhuizen)Willo eurlings Innovatiemanager Syntens (gespreksleider)Harm Drost Directeur faculteit gezondheidszorg, Ho- geschool Utrecht / voorzitter sectoraal ad- viescollege Hoger Gezondheidsonderwijs Vereniging Hogescholen (HGZO)Helianthe kort Lector vraaggestuurde zorg, Hogeschool UtrechtIgnace karthaus SIA / gespreksleider (niet op deze foto)

23SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Hogescholen en top-klinische ziekenhuizen bouwen aan gezamen-lijke agenda

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

24 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Voor de topklinische ziekenhuizen in ons land heeft het topsectorenbeleid vooral een inspirerende werking gehad. Dat is de eerste indruk van Maarten Rook, voorzitter van STZ, de vereniging van Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen. In zijn eigen Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein ziet hij hoe allerlei samenwerkingsverbanden geïntensiveerd zijn. Met be-drijven, met hogescholen, maar ook met een instituut als TNO, juist van-wege de nadruk op toegepast onderzoek. ‘Afgezien van dat inspirerende ef-fect zie ik niet direct een inhoudelijke sturing vanuit het topsectorenbeleid, want dat wordt gedomineerd door fundamenteel onderzoek. Begrijpelijk, want daar moeten de vindingen vandaan komen. Voor ons als topklinisch ziekenhuis is interessant of we iets nieuws kunnen toepassen op grote groepen patiënten. Omdat wij veel meer patiënten hebben dan Universitair Medische Centra, komen zij vanzelf bij ons terecht als ze onderzoeksgege-vens willen over een grote groep.’Er is meer energie en een bredere manier van kijken ontstaan, aldus Harm Drost, faculteitsdirecteur aan de Hogeschool Utrecht en voorzitter secto-raal adviescollege Hoger Gezondheidsonderwijs Vereniging Hogescholen (HGZO). ‘Hogescholen focussen beter door te kijken welke speerpunten waar in Nederland zitten. Er wordt gewerkt aan een gezamenlijke agenda voor topklinische ziekenhuizen en hogescholen. Want het kan natuurlijk niet zo zijn dat een hogeschool en een topklinisch ziekenhuis in een bepaalde regio niet samenwerken.’Helianthe Kort en Erik van Rossum, respectievelijk lector aan Hoge-

school Utrecht en Zuyd Hogeschool, kunnen zich vinden in deze analyses. Beiden hebben de ervaring dat het topsectorenbeleid de hogescholen ge-stimuleerd heeft zich scherper te positioneren. Dat proces is in volle gang. Hoewel in de vertaling richting docenten en studenten nog een slag te maken is. Ook Ingeborg Griffioen, werkzaam bij Panton, gespecialiseerd in medische innovaties, ziet een verandering bij hogescholen. ‘Nog niet zo lang geleden kwamen zij mij vertellen hoe ik moest werken. Dat is gelukkig veranderd, er wordt door hogescholen nu veel meer gezocht naar samen-werking.’

Dat proces van positionering van hogescholen is nog gaande, zeggen jullie. Welke richting moet het uit en waar zijn verbeteringen mogelijk?Helianthe Kort (Hogeschool Utrecht): ‘Wij krijgen veel vragen uit mkb-hoek waarvan ik me afvraag hoe je die het beste kunt beantwoorden en structureren. Nu is het meer: zij vragen en wij draaien, terwijl er veel meer gezamenlijk gedaan kan worden. Een bedrijf kan bijvoorbeeld zelf bezig zijn met onderzoek terwijl ze dat beter bij ons zouden kunnen doen. Soms loopt het soepel, vaak nog niet.’Erik van Rossum (Zuyd): ‘Er is een enorme versnippering. Mkb’ers en zor-ginstellingen hebben allemaal hun eigen innovaties en projectjes. Je komt alleen maar verder als je massa weet te maken. Maar als je een cluster vormt, moet helder zijn welke domeinen het bevat, voor welke thema’s is

Hogescholen en topklinische ziekenhuizen bouwen aan gezamenlijke agenda.

Hogescholen positioneren zich scherper. Promovendi geven mede inhoud aan de on-

derzoeksprogramma’s van topklinische ziekenhuizen. Innovatieve bedrijven zijn nog

op zoek naar effectievere samenwerking met hogeschool en ziekenhuis.

Deskundigen uit het veld bepleiten meer aandacht voor doelmatigheid, low end tech-

nology, een nieuw type manager en een forse impuls voor de Human Capital Agenda.

bobvanderplas
Typewritten Text
bobvanderplas
Typewritten Text

25SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

is gekozen en wat de gezamenlijke agenda is. Dan kun je met topklinische ziekenhuizen – in ons geval Atrium en Orbis – afspraken maken op welke punten samenwerking mogelijk is in opleidingen en onderzoek. Ons stre-ven is een deel van de innovatiegelden in een gemeenschappelijke pot te stoppen. Dan kun je echt massa creëren. Dat gaat met vallen en opstaan. Maar de tijd is er rijp voor. Iedereen beseft dat we niet allemaal in ons eentje bezig moeten blijven.’Helianthe kort (Hogeschool Utrecht): ‘Dat is waar, dankzij het topsecto-renbeleid weten we elkaar beter te vinden. Er zijn nieuwe netwerken ont-staan. Dat zie ik gebeuren bij ons in Utrecht en met ziekenhuizen in de regio, zoals de nieuwbouw van Meander in Amersfoort of met Danone, dat regelmatig bij ons aanklopt met vragen op het gebied van voeding.’ Ingeborg Griffioen (Panton): ‘Voor mij als mkb’er blijft het moeilijk inzicht te krijgen in wat waar gebeurt. Wij werken als ontwerpers voor zorginnova-tie voor diverse ziekenhuizen en voor mij zou het van grote waarde zijn als ik weet met welke programma’s en met welke partners een hogeschool bezig is. Nu heb ik daar geen beeld van.’Harm Drost (Hogeschool Utrecht/HGZO): ‘Daar zitten we nu middenin. In de regio’s gaat dat redelijk, maar landelijk moet dat overzicht nog verbeterd worden. Ook om te voorkomen dat iedereen hetzelfde gaat doen.’Maarten rook (STZ): ‘Samenwerkingen zijn inderdaad vaak regionaal. Maar ook dat kan lastig zijn. Een bedrijf uit Breda heeft bijvoorbeeld een prachtig idee, maar het sluit niet aan bij de onderzoekskeuze van het lokale

ziekenhuis, zodat ze hun heil zoeken in Eindhoven. En omdat een aantal provincies goed geboerd heeft met de verkoop van energiebedrijven, zie je meer activiteit aan de oostkant, van Overijssel tot Brabant, dan in de Rand-stad. Overigens vindt samenwerking met lokale hogescholen meer plaats bij STZ-ziekenhuizen dan bij academische, omdat ze vaak op dezelfde loca-ties gevestigd zijn, waardoor het contact vanzelfsprekender is. Dan ontstaat er sneller een bepaalde kleur.’

Jullie zeiden ook dat docenten en studenten nog niet voldoende meegaan in die positionering. Wat zijn op dat punt de obstakels?erik van rossum (Zuyd): ‘Als we willen aanhaken bij het topsectoren-beleid moeten we van onderwijsinstelling transformeren naar kennisinstel-ling. Een spanningsveld is dat hogescholen van oudsher regionaal georiën-teerd zijn. Nog altijd zegt het merendeel van de docenten: wij geven les, en dat doen we aan studenten uit de omgeving. De vraag is of studenten uit Utrecht bereid zijn naar het zuiden te komen vanwege bepaalde speerpun-ten. Zover zijn we nog niet.’Harm Drost (Hogeschool Utrecht/HGZO): ‘Ik ben positiever. Als je ziet in welk tempo het bij ons gaat, dat is ongekend. Dat had ik vijf jaar gele-den niet voor mogelijk gehouden. Het aantal lectoren en promovendi, sa-menwerking tussen sectoren en gerichtheid op speerpunten. Precies de doelstellingen van het topsectorenbeleid. En met die promovendi kunnen

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

26 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

we inhoud geven aan de onderzoeksprogramma’s van topklinische zieken-huizen. Daar hebben Maarten Rook en ik een gemeenschappelijke agenda.’

Binnen twee jaar moet er een Centre of Expertise zijn. Hoe pakken jullie dat aan? erik van rossum (Zuyd): ‘We hebben een startsubsidie van één miljoen. Het doel is dat het Centre of Expertise zichzelf over vier jaar kan bedruipen en een omzet heeft van vier miljoen. We zijn in gesprek met zorgverzeke-raars, zorgaanbieders, ziekenhuizen en koepels van verstandelijkgehandi-captenzorg of ouderenzorg over het opzetten van een innovatieagenda en het doen van investeringen. Een deel van hun budget kan besteed wor-den aan innovatie, maar het kan ook gaan om cashbijdrages, beschikbaar stellen van personeel of gezamenlijke aanvragen voor Europese of RAAK-subsidies.’

Hoe kijkt het mkb aan tegen dergelijke ontwik-kelingen. Een bedrijf denkt meestal niet in jaren, maar wil veel sneller resultaat zien?

Ingeborg Griffioen (Panton): ‘Innovatie is op heel veel plaatsen mogelijk. Maar de vertaalslag van behoefte naar verwezenlijking is ingewikkeld. Daar-in hebben we ervaring en dat willen we doortrekken naar een propositie, een leaflet, waar meerdere ziekenhuizen en ook mkb’ers op kunnen inteke-nen. Daarnaast zijn we initiatiefnemer van de Vereniging Veilige Curatieve Zorg, waar onder meer STZ-ziekenhuizen in zitten. Uit dat netwerk komen veel vragen waar wij wat mee kunnen. Ik zou dolgraag met hogescholen of universiteiten willen werken aan een nulmeting en een achterafmeting om het effect van innovaties te beoordelen. Dat gebeurt te weinig, zodat de voordelen onduidelijk zijn. Voor mij is de vraag waar ik terecht kan belang-rijk, want ik mis nog steeds een partner voor zo’n onderzoek.’Helianthe kort (Hogeschool Utrecht): ‘Dan hebben we het eigenlijk over transparantie, dat hogescholen en bedrijven van elkaar weten wat ze doen aan onderzoek. In eerdere projecten heb ik gemerkt hoeveel er leefde. Dat waren projecten van twee jaar, maar bij bepaalde technologieprojecten is pas na zeven of acht jaar helder wat ze hebben opgeleverd. Helaas heb ik na twee jaar geen middelen meer. Dat natraject, met transparantie en valorisatie, is niet geïncorporeerd. Onlangs hoorde ik over het Europees

‘ALS Je IN bruSSeL IeTS WILT bereIkeN, MOeT Je MeT PArTNerS WerkeN IN cON-

SOrTIuMAcHTIGe cONSTeLLATIeS. Nu IS TNO NOG ALTIJD De OrGANISATIe DIe

DAAr HeT MeeSTe WeGHAALT. eN AANGeZIeN TNO GerIcHT IS OP TOeGePAST

WeTeNScHAPPeLIJk ONDerZOek, ZOu Ik ALS HbO Zeker eeN VerbOND MeT

HeN AANGAAN.’

27SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

gesubsidieerde e-diabetes-project. Met een deel daarvan hadden wij ons als hogeschool al beziggehouden. Het is ons alleen niet gelukt dat landelijk of richting Europa te laten uitstralen.’Harm Drost (Hogeschool Utrecht/HGZO): ‘Jij bepleit dus meer aandacht voor dat natraject.’Helianthe kort (Hogeschool Utrecht): ‘Daar waren geen middelen voor. Die twee jaar waren verwerkt in de promotietrajecten. Maar een vervolg kwam niet tot stand en dus ook niet die samenwerkingen die we via het topsectorenbeleid verwacht hadden. Er was vanuit het netwerk Zorg & Technologie bij de lectoren zonder meer de wil om te komen tot gezamen-lijkheid in opleidingen en projecten. Maar door de topsectoren is dat juist gedivergeerd, omdat iedereen voor zichzelf en de eigen regio van alles moest doen. Daardoor krijg je de boel nu niet goed bij elkaar.’

Wat ziet STZ als de voornaamste doelstellingen?Maarten rook (STZ): ‘De komende jaren zullen twee aspecten van kwa-liteit centraal staan: veiligheid, en vooral doelmatigheid. Ziekenhuizen en andere zorginstellingen zijn nu bezig hun interne processen onder de loep te nemen. Daar hoort bij dat iedereen bekijkt of alles wat men doet wel on-derbouwd is. De helft van het werk van artsen stamt nog uit de tijd van voor het evidence based werken. Daar zijn belangrijke besparingen te realiseren. Ander voorbeeld: een bedrijf komt met een mooie nieuwe technische vin-ding. Dat stuit onder andere op problemen met het diagnose-behandelcom-binatiesysteem. Binnen dat systeem zijn eigenlijk alleen procesvernieuwing en kostenbesparing te realiseren. Maar bij nieuwe apparaten, waar geen diagnose-behandelcombinatie voor is, duurt een introductie twee tot drie jaar. Op die punten is samenwerking mogelijk met hbo of mkb. Dat lukt vaak uitstekend. In Den Bosch bijvoorbeeld heeft een bedrijf een nieuw type tafel voor de gipsverbandmeester ontwikkeld. Naar dat soort dingen zijn ziekenhuizen op zoek om de aanslagen op hun budgetten het hoofd te bieden. Op zich een positieve ontwikkeling, omdat het innovatie bevordert.’

Ingeborg Griffioen (Panton): ‘Mijn vakgebied, design management, biedt heel veel kansen voor de gezondheidszorg, zeker in doelmatigheid. Maar mijn ervaring is dat wij vaak vragen uit ziekenhuizen krijgen die je nooit als vertrekpunt kunt nemen, omdat er allerlei verschillende afdelingen bij be-trokken zijn. Dan lukken innovaties niet of worden ze alleen maar duurder. Wel hoop ik dat er meer aandacht komt voor low end technology. Subsidies en onderzoeksaanvragen zijn erg gericht op high end technology, terwijl kostenbesparingen juist sterk in de low end te vinden zijn.erik van rossum (Zuyd): ‘Dat klopt. Wij zitten sterk op de langdurige zorg, waar veel winst te behalen is en grote belangstelling bestaat voor innovatie. Maar de verstandelijk gehandicaptenzorg en verpleeghuissector hebben nog een lange weg te gaan met betrekking tot kwaliteit van zorg, leefomgeving, dagbesteding et cetera. Dan zit je niet in de high end-hoek, maar veel meer op basaal niveau.’

Onlangs verscheen het rapport Voortrekkers in verandering van de Verkenningscommissie HBO gezondheidszorg. Wat is daarvan de essentie?Harm Drost (Hogeschool Utrecht/HGZO): ‘De titel zegt het al: voortrek-kers in verandering. In het hogere gezondheidszorgonderwijs is de afgelo-pen twintig jaar veel aandacht besteed aan de Human Capital Agenda. Er zijn beroepsbeoefenaren opgeleid waar behoefte aan was. Twintig, dertig jaar terug hadden we functiegerichte opleidingen in de verpleegkunde, vervolgens kwamen de hbo-v-opleidingen en daar zijn masteropleidingen aan toegevoegd. Dat is een mooie ontwikkelingslijn. Ook onderzoek heeft veel meer aandacht gekregen. Dat heeft een enorme impuls gegeven aan talentontwikkeling. Die Human Capital Agenda is essentieel voor innovaties en topsectorenbeleid. Daar moet je in blijven investeren, met forse bedra-gen. En dan niet iedere keer een paar honderdduizend, maar tientallen mil-joenen. Dat zijn de hefbomen om dingen te veranderen. Want het moet ook leiden tot ander gedrag van medewerkers op hogescholen.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

28 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Helianthe kort (Hogeschool Utrecht): ‘En een ander type manager. De-genen die straks aan het stuur zitten in ziekenhuizen en verpleeghuizen moeten kunnen denken van innovatie naar implementatie. Dus niet alleen nieuwe ICT binnenhalen, maar overzien wat het voor de hele organisatie betekent. Dat managementaspect proberen we al een paar jaar te verwer-ken in de opleiding.’Maarten Rook (STZ): ‘Ik heb in de human capital-groep van het topsec-torenbeleid voor life sciences gezeten. Daarin is vooral aandacht gevraagd voor technologische aspecten. Veel mensen in de zorg – ziekenhuizen, wijkverpleging – krijgen steeds meer te maken met apparaten die ze on-voldoende kunnen bedienen. Een groot e-health project bij een thuiszorg-instelling is om die reden tot stilstand gekomen. Dit punt verdient grote aandacht bij verpleegkundigen.’Helianthe kort (Hogeschool Utrecht): ‘Dat zit nog niet bij alle hogescho-len in het curriculum. Wij zijn er wel mee bezig technologie te incorporeren in de opleiding. Daarvoor moet je twee paden bewandelen. Meteen invoer-en en zoeken naar evidentie. Enerzijds hebben we promotietrajecten lopen op e-healthcompetentie bij verpleegkundigen. Anderzijds, omdat we geen jaren kunnen wachten op voltooiing van die promotietrajecten, zijn we nu bij

de bacheloropleiding hbo-v aan het bekijken hoe ons skills lab eruit moet zien als we e-health willen incorporeren in het curriculum. Maar we benade-ren het breder. Doel is ons algehele technologisch kennisniveau omhoog te brengen.’

Eerder is bepleit dat er meer aandacht besteed moet worden aan een Europese agenda.Harm Drost (Hogeschool Utrecht/HGZO): ‘Aan die Europese oriëntatie doen we veel te weinig. Daar zijn we niet goed in als hogescholen. We hebben dat pas sinds kort op de agenda gezet en daarin kunnen we meer gezamenlijk optrekken. Uit Europa zou meer geld kunnen komen om onder-zoek beter op de kaart te zetten.’Maarten rook (STZ): ‘Als je in Brussel iets wilt bereiken, moet je met partners werken in consortiumachtige constellaties. Nu is TNO nog altijd de organisatie die daar het meeste weghaalt. En aangezien zij gericht zijn op toegepast wetenschappelijk onderzoek, zou ik als hbo zeker een verbond aangaan met TNO.’

‘HeT rAPPOrT VOORTREKKERS IN VERANDERING beScHrIJFT HOe IN HeT HOGere

GeZONDHeIDSZOrGONDerWIJS De AFGeLOPeN TWINTIG JAAr VeeL AANDAcHT be-

STeeD IS AAN De HuMAN cAPITAL AGeNDA.’

29SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

bloeiendehandel.

Narcissenkweker W.F. Leenen weet hoe je uit een narcissenbol galantamine

haalt, een interessante stof voor de farmaceutische industrie. Syntens onder-

steunt Leenen bij het verkennen van deze markt en helpt focus aan te brengen

in de bedrijfsstrategie. www.wfleenen.com

Applied life sciences & Health in beeld

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

30 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Door topsectorenbeleid kijkt ZonMw straks ook naar economische relevantie

portret: ZonMw

31SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Vanaf dit najaar zal ZonMw, financier van gezondheidsonderzoek, niet alleen de

kwaliteit en maatschappelijke relevantie van onderzoeksvoorstellen beoordelen. Van-

wege het topsectorenbeleid komt er een derde component bij: economische relevan-

tie. In hoeverre kan (de uitkomst van) een onderzoek bijdragen aan stimulering van

bedrijvigheid? In het geval van de topsector Life Sciences and Health (LS&H) komt

daar de bijdrage aan beheersing van de zorgkosten in Nederland bovenop.

ZonMw, zo legt Edvard Beem uit, is verantwoordelijk voor het research- en developmentgeld dat afkomstig is van (ten minste) twee ministeries: OCW (medisch-wetenschappelijk onderzoek) en VWS (zorggerelateerd onderzoek). Het geld van OCW komt via NWO bij ZonMw. Van dat budget, zo heeft de politiek bepaald, moet NWO circa de helft aan het topsectorenbeleid besteden: 275 miljoen, vanaf 2015. In gelijke mate raakt dit het budget dat ZonMw van NWO-wege heeft te besteden. Daarvoor zijn dus publiek-private samenwerkingsverbanden nodig. Dat is niet nieuw, want met bedrijven – in de brede zin van het woord, dus ook gezondheidsfondsen en zorgverzekeraars – werkt ZonMw al samen op projecten. Beem: ‘Maar de bedoeling van het topsectorenbeleid is dat bedrijven al in een eerdere fase worden betrokken, dat zij zich committeren aan een programma en al up front in het proces investeren. Niet alleen in kind, maar vooral in cash. Daarmee kunnen ze meepraten en meebeslissen over dat programma.’Het kan dus voorkomen, erkent Beem, dat het ene bedrijf in de programmafase meebetaalt en dat een ander bedrijf meedraait in een van de projecten die uit dat programma voortvloeien. ‘Dat heeft gevolgen voor vraagstukken als intellectual property, en dat zijn we aan het regelen. Bij de LS&H-topsector hoeven we gelukkig niet van scratch te beginnen, want met de FES-subsidies [beter bekend als de ‘aardgasbaten’, red.] zijn

destijds topinstituten opgezet met publiek-private samenwerkingen. Die ervaring heeft ons veel know how en samenwerkingsmodellen opgeleverd, waar we nu dankbaar gebruik van kunnen maken.’

TeleurstellendOver nut en noodzaak van een (nieuw) topsectorenbeleid is vooraf stevig gediscussieerd. Veel private partijen, legt Beem uit, kennen ‘onderzoekend Nederland’ goed en weten de weg naar professor X op universiteit Y feilloos te vinden. ‘Daar hebben ze echt geen topsectorenbeleid voor nodig. Dus wat zou de incentive voor het bedrijfsleven kunnen zijn om er toch aan mee te doen? Een financiële?’De vorm die de overheid daarvoor koos – geen directe subsidie aan het bedrijfsleven, maar een regeling voor een TKI-toeslag – wordt over het algemeen als ‘teleurstellend’ ervaren, weet Beem. Hij vertelt hoe het topsectorenbeleid toch een beetje wordt gezien als ‘a poor man’s strategy’. ‘Het beleid van een overheid die geen geld meer heeft. Men heeft berekend dat de overheid via de FES-subsidies jaarlijks 500 miljoen euro in de LS&H- topinstituten stopte. We gaan nu naar 5 miljoen aan TKI-toeslag. Vooral bedrijven halen hun schouders daarover op.’Om heel andere redenen hebben bedrijven toch serieuze interesse,

Dr Edvard Beem (1951) is plaatsvervangend directeur van ZonMw sinds de fusie van ZON en MW in 2001. Beem is van oorsprong biochemicus. Hij combineerde studies aan de Vrije Universiteit en het Nederlands Kanker Instituut met onderzoek naar experimentele chemotherapie bij borstkanker. In 1988 promoveerde hij tot doctor in de geneeskunde. In 1990 werd hij medewerker van de Medische Onderzoeksraad (MW) van NWO, in 1996 werd hij daar (plaatsvervangend) directeur.

DE

EL

1 H

TSM

32 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Hogescholen. Dat deden we niet voor niets. Vanaf 2001, toen ZON en MW fuseerden, hebben we die implementatiegedachte – nieuwe kennis integreren in de zorg – hoog in ons vaandel en die ambitie kunnen we beter waarmaken met het hbo.’Beem noemt het Deltaplan Dementie de eerste casus waarvoor ZonMw in samenwerking met de Regiegroep LS&H een onderzoeksprogramma overeenkomstig het topsectorenbeleid gaat ontwikkelen. ‘Dat deltaplan kent twee lijnen: de patiënt van nu en de patiënt van morgen. De laatste is gericht op de oorzaak van de ziekte en op aanknopingspunten voor genezing. De eerste op kwaliteit van leven, op zorg dus. Ook dan kom je weer bij de zorgverlener terecht en dus bij het hbo.’

Nog even geduldUitvoering geven aan het LS&H-topsectorenbeleid vergt ook van ZonMw aanpassingen. ‘Vanuit ons streven om wetenschap en zorgsector bij elkaar te brengen zodat onderzoeksresultaten zo snel mogelijk hun weg vinden naar de zorgprofessional en de patiënt, hebben wij de afgelopen tijd veel geïnvesteerd in onze relatie met de zorgverlener. Maar veel minder in de relatie met private partijen. Het topsectorenbeleid stimuleert ons om niet alleen in verbetering van het handelen van de professional, maar meer dan voorheen in producten te gaan investeren en met private partijen allianties te sluiten. Denk bijvoorbeeld aan – booming business op dit moment – bedrijven in de medische technologie; van thuiszorgtechnologie tot

benadrukt Beem. ’In onze LS&H-regiegroep zitten topmensen van onder andere DSM, Philips, en van het mkb. Zij zien er brood in om deze samenwerking, deze driehoek van overheid, kennisinstituten en bedrijfsleven, beter te benutten. De Nederlandse kennisinfrastructuur behoort tot de wereldtop. Ze vinden het belangrijk om samen aan tafel te zitten en mee te denken en te beslissen over onderzoeksprogramma’s en doelstellingen.’ Hoe de Topconsortia voor Kennis en Innovatie de TKI-toeslagen willen ‘teruggeven’ aan bedrijven, mogen ze zelf bepalen. ‘Als LS&H hebben wij in ieder geval gezegd dat we de deelnemende bedrijven zo veel mogelijk return on investment willen geven.’

OnderzoeksdesignDe hogescholen zijn wat Beem betreft een belangrijk onderdeel van het LS&H-consortium. Bij het realiseren van de ambitie om bij te dragen aan de innovatie van de zorg, wil ZonMw zorgprofessional en patiënt nadrukkelijk betrekken. ‘Die bereiken we – voor een deel – via het hbo, waar veel zorgverleners worden opgeleid. Wil je een mindset creëren waarbij zorginnovatie en publiek-private samenwerking een vruchtbare bodem heeft, dan kun je beter bij het hbo beginnen.’Op de vraag of hij hogescholen vooral als ‘onderzoeker’ of als ‘praktijkdeskundige’ beschouwt, antwoordt hij: ‘Als praktijkdeskundige die nadrukkelijk bij het design en uitvoering van onderzoek betrokken is. Enige jaren geleden heeft ZonMW een convenant gesloten met de Vereniging

33SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

geavanceerde beeldvormings- en non-invasieve operatietechnieken.’ZonMw zal de beoordelingsprocedures van onderzoeksvoorstellen zo pasklaar maken dat ook de economische relevantie van een voorstel wordt meegewogen. Op de vraag wanneer lectoren op de eerste call for proposals

‘HeT DeLTAPLAN DeMeNTIe IS De eerSTe cASuS WAArVOOr ZONMW IN SAMeNWer-

kING MeT De reGIeGrOeP LS&H eeN ONDerZOekSPrOGrAMMA OVereeNkOMSTIG

HeT TOPSecTOreNbeLeID GAAT ONTWIkkeLeN. ‘DAT DeLTAPLAN keNT TWee LIJNeN:

De PATIëNT VAN Nu eN De PATIëNT VAN MOrGeN. De LAATSTe IS GerIcHT OP De

OOrZAAk VAN De ZIekTe eN OP AANkNOPINGSPuNTeN VOOr GeNeZING. De eerSTe

OP kWALITeIT VAN LeVeN, OP ZOrG DuS. OOk DAN kOM Je Weer bIJ De ZOrGVerLe-

Ner TerecHT eN DuS bIJ HeT HbO.’

zullen kunnen inschrijven, antwoordt Beem: ‘Nog heel even geduld. De call die we nu samen met de gezondheidsfondsen hebben uitgeschreven, beschouwen we als een oefening. In september worden we geacht alle procedures op orde te hebben voor toekomstige calls en dat gaat lukken.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

34 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Onderwijs en opleidingAlle STZ-ziekenhuizen hebben, naast patiëntenzorg, ook onderwijs en op-leiding als kerntaak. Het STZ-ziekenhuis kenmerkt zich door een grote in-spanning met betrekking tot de medische, verpleegkundige en zorggere-lateerde opleiding van velen. De opleidingen zijn zelfstandig erkend, maar werken in het STZ-ziekenhuis aan een uitstekend opleidingsklimaat binnen een intern opleidingsinstituut, het leerhuis.

Topklinische en topreferente zorgTopklinische en topreferente patiëntenzorg is een belangrijk en onder-scheidend onderdeel van het zorgaanbod van STZ-ziekenhuizen. In 2011 is de topklinische zorg geïnventariseerd en beschreven in een catalogus van expertisecentra. In deze catalogus vindt men de beschrijvingen en hun aanbieders.

Onderzoek en wetenschapDe STZ-ziekenhuizen ambiëren een prominente positie in patiëntgebon-den en klinisch relevant (zorg)onderzoek. Daar hoort ook onderzoek naar nieuwe medicijnen, diagnostiek en medische hulpmiddelen bij. Voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek moeten STZ-ziekenhuizen voldoen aan kwaliteitscriteria en kwaliteitseisen van fondsen als NWO/ZonMw en

opdrachtgevers van farmaceutisch onderzoek. Daarbij gaat het zowel om kwaliteit van onderzoeksinfrastructuur als om de professionalisering van onderzoekers.Een gezamenlijke analyse met de universitaire medische centra laat zien dat het onderzoek in STZ-ziekenhuizen van hoog internationaal niveau is. Veel onderzoek vindt plaats in samenwerking met het innovatieve bedrijfs-leven in de sector Life Sciences & Health.

Binnen de vereniging Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ)

werken achtentwintig grote opleidingsziekenhuizen samen aan hooggespecialiseerde

medische zorg. De afgelopen jaren heeft de STZ bewezen een belangrijke en gewaar-

deerde partner te zijn in de ontwikkeling van topklinische zorg, opleidingen, onder-

zoek en innovatie. Daarnaast hebben STZ-ziekenhuizen een verantwoordelijkheid

voor de zorg in hun eigen regio.

STZ-ziekenhuizen: werken aan hooggespecialiseerde medische zorg

35SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

We areQLVr.

QLVR ontwerpt en ontwikkelt apps & games voor het onderwijs en voor de

zorg. Hun applicaties stellen patiënten in staat om meer grip te krijgen op

hun gezondheid en genezingsproces. www.qlvr.co

Applied life sciences & Health in beeld

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

36 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Sport en beweging Vragen uit de praktijk moeten leidend zijn

37SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Deelnemers: (van links naar rechts)

Michael breedt Innovatieadviseur SyntensIgnace karthaus Gespreksleider koen Lemmink Lector Sportwetenschap, Hanzehoge- school GroningenHarriët Wittink Lector Leefstijl & Gezondheid, Hoge- school UtrechtWillemijn van Gastel Gespreksleider / projectleider SIAHayo Wagenaar IJsfontein Interactive Media, AmsterdamTinus Jongert NPi Dutch Institute of Allied Health Care / Lector Innovatieve Beweegstimulering & Sport, De Haagse HogeschoolJosé van boxmeer InnoSportLab Sport en Beweeg!ben Schouten Hoogleraar Playful Interaction, TU Eindhoven / Lector Ambient Intelligence and Design, Fontys Hogescholen (niet op de foto)Ignace karthaus Gespreksleider / projectleider SIA

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

38 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Sport en beweging Vragen uit de praktijk moeten leidend zijn

Topsport, sportstimulering en bewe-

gingsonderwijs hebben onder invloed

van het topsectorenbeleid onmiskenbaar

een impuls gekregen. Maar de interactie

tussen universiteiten, hogescholen en be-

drijven loopt nog niet overal gesmeerd.

Een discussie over het belang van extra

onderzoek op hogescholen, tailormade-

oplossingen, financieringsmodellen en

de groeipotentie van games.

Tegengaan van versnippering, meer specifieke kennis bij professionals en het dichten van de kloof tussen wetenschap en praktijk. Het zijn slechts enkele aanbevelingen uit het sectorplan Life Sciences & Health. Harriët Wittink, lector aan de Hogeschool Utrecht, kan zich daar wel in vinden. ‘Wij zijn actief bezig met het topsectorenbeleid’, vertelt ze. ‘Het past bij ons speerpunt zorg en technologie. Maar tijdens bijeenkomsten over de topsec-toren zie ik toch voornamelijk subsidievragers en niet bedrijven die op onze ideeën afkomen. Die combinatie komt nog niet goed van de grond.’

Toch zijn die vragen er wel degelijk, meent Hayo Wagenaar van media-bedrijf IJsfontein. ‘Het is alleen lastig ze handen en voeten te geven. Maar iedereen schreeuwt om validatie van games. Overal, op internet, in de crea-tieve industrie, zie je inspirerende ontwikkelingen die je zou kunnen gebrui-ken voor gezamenlijke projecten.’koen Lemmink, lector aan Hanzehogeschool Groningen, is druk doende alle landelijke ontwikkelingen op het gebied van sportwetenschap bijeen te brengen. ‘Ik zie de grote voordelen van aansluiting bij het topsectoren-beleid. Het is een belangrijke financieringsmogelijkheid en -impuls voor de toekomst.’

Heb je daar een concreet voorbeeld van?koen Lemmink (Hanzehogeschool): ‘Een onderzoek naar de samenhang tussen motorische en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dat werd ge-stuurd vanuit de universiteit in Groningen met langlopende onderzoekspro-gramma’s. Voor het uitzetten en uittesten van al die interventies op scho-

39SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

len was de universiteit afhankelijk van de hogeschool met zijn netwerk van scholen en studenten die daar stages lopen. Studenten verzorgden de inter-venties en werden door promovendi meegenomen in het onderzoek.’

Wat is de rol van bedrijven in dat proces?koen Lemmink (Hanzehogeschool): ‘Binnen de hogeschool hebben we sinds vijf jaar de zogenaamde sport fieldlabs. Bedoeld om studenten kennis te laten maken met wat er allemaal gemeten kan worden bij de bewegende mens. Bedrijven die daarbij betrokken zijn leveren bijvoorbeeld sportmedi-sche apparatuur of sensortechnologie. Lode is een bedrijf waar we vanaf het begin nauw mee samenwerken. Ze zijn bovendien geïnteresseerd in onze kennisontwikkeling om daarmee zelf weer nieuwe apparatuur en kennis te kunnen ontwikkelen. En hun producten verkopen beter als ze ook de kennis en toepassingen die bij die producten horen kunnen leveren.’Michael breedt (Syntens): ‘Is er dan nog ruimte voor concurrenten?’ben Schouten (Fontys/TU/e): ‘Wij hebben een soortgelijk project, Play-fit, waarin gameapplicaties voor beweging ontwikkeld worden. Daar zitten meerdere partijen in. We maken splitsingen tussen gameconcepten en busi-nessconcepten die we vervolgens op de markt brengen. De deelnemende partijen worden daarmee concurrenten van elkaar.’

Hoe kijken jullie aan tegen de onderzoekstrajecten op de hogescholen? Zit daar progressie in?koen Lemmink (Hanzehogeschool): ‘Als hogescholen kennisinstellingen willen worden, moeten ze investeren. Vijf jaar geleden waren er nog geen

docenten die bezig waren met onderzoek. Ik heb toen bij wijze van start voor-gesteld vijf procent van alle fte’s beschikbaar te stellen voor onderzoek. Dat was een enorme discussie. Nu zijn 22 docenten naast onderwijs een paar dagen per week bezig met onderzoek. Soms lukt het ook wel eens externe financiering voor onderzoek binnen te halen.’Harriët Wittink (Hogeschool Utrecht): ‘Bij ons is dat onderzoekstraject ze-ker verbeterd, evenals de relatie met de universiteit, waar men aanvankelijk erg moest wennen aan praktijkgericht onderzoek. Wij zijn redelijk succesvol met het binnenhalen van geld en dat helpt ook bij het aanhalen van de ban-den met de universiteit. Onder andere op het gebied van sport en manage-ment, waarbij we studenten kunnen uitwisselen. We werken veel samen met het Wilhelmina Kinderziekenhuis en Universitair Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap in het kader van sport en maatschappij. We zijn aan het kijken wat we gemeenschappelijk kunnen doen aan onderwijs. Maar het is ook veel gedoe, dat zoeken naar geschikte praktijkplaatsen. Daarnaast vind ik het jammer dat via RAAK geen langetermijnfinanciering mogelijk is. Daardoor is er vaak te weinig tijd om langdurige relaties aan te gaan.’Hayo Wagenaar (IJsfontein): ‘Er is een groot verschil tussen wetenschap-pelijke en bedrijfstrajecten. Universiteiten hebben meer geduld en kijken anders naar inhoud. Het kan overigens heel goed samengaan. Wij heb-ben bijvoorbeeld het project Into D’mentia opgezet, een mobiele installatie waarin zorgverleners de situatie kunnen beleven van beginnende stadia van dementie. Wij zijn geen specialisten op dat gebied. Daarom hebben we een uitgebreid consortium gevormd waarin we een jaar lang met ontwerpers, de VU in Amsterdam en de Universiteit Tilburg gezamenlijk optrokken. Voor ons een langdurig project, maar niet voor een universiteit die daar jaren mee

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

40 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

bezig is. Toch hebben we elkaar kunnen vinden. Wij hebben verhalen uit de dagelijkse praktijk verzameld, die vervolgens getoetst zijn door ze tegen de wetenschap aan te houden. De wetenschap geeft dan als het ware een keurmerk.’Tinus Jongert (Haagse Hogeschool): ‘In mijn geval waren het innovatie-vragen uit de dagelijkse praktijk, waarmee ik de hogeschool binnenkwam. Bijvoorbeeld over kinderen in achterstandswijken die minder bewegen, vaak overgewicht hebben en alleen maar achter een beeldscherm zitten omdat er buiten geen speelvoorzieningen zijn. We zijn aan de slag gegaan met het idee interactiviteit met behulp van wat later de Twinkel Tegel is geworden [interactieve lichtgevende tegel waar kinderen mee kunnen spelen – red.]. We hebben demonstrators gebouwd die we in een smallbusinessinnova-tieregeling hebben gestopt waar bedrijven op konden intekenen. Een klein consortium van vier bedrijfjes heeft dat verder ontwikkeld om het in de prak-tijk te implementeren. We zijn dus niet gestart met het neerzetten van een infrastructuur, maar met een cyclus van kleine projecten waar studenten een onderdeeltje van deden en ook bedrijfsleven en universiteit aan bijdroegen.’

Resultaten van games vallen op lange termijn vaak tegen. De motivatie van gebruikers ebt snel weg. Hoe wordt daar in de markt tegenaan gekeken?ben Schouten (Fontys/TUe): ‘Ik word dagelijks benaderd door bedrijven en instanties. Die willen iets met games in de veronderstelling dat alles daar-mee opgelost kan worden, terwijl het slechts een onderdeel is van een veel groter proces. De verwachtingen zijn zo hoog dat je daar nooit aan kunt voldoen. Het is nu nog een hype, maar het gaat zich verder ontwikkelen. Het zal veel meer een tool worden. Instructies die via games en apps verlegd worden naar de huiskamer. Het is zonder meer een groeibusiness.’Michael breedt (Syntens): ‘Is het een bepaald type bedrijven dat daarin geïnteresseerd is?’ben Schouten (Fontys/TU/e): ‘Dat varieert van Unilever tot mkb.’

Tinus Jongert (Haagse Hogeschool): ‘Dat is ook mijn indruk. Het is afhan-kelijk van je persoonlijke netwerk. Uitgangspunt zijn voor mij wel vragen uit de praktijk. Nu is dat nog erg vaak aanbodgestuurd. Dat werkt minder goed.’ben Schouten (Fontys/TU/e): ‘Er is een wildgroei aan interventies. Als je ziet hoeveel interventieprogramma’s er zijn geweest die niet aan elkaar gerelateerd waren en waar geen effectiviteitsvraag overheen is gegaan, dat is zo zonde geweest van het geld.’

Momenteel staan tailormade interventies erg in de belangstelling. Apps met allerlei persoonlijke ge-gevens, waarmee kinderen gestimuleerd of patiën-

‘beDrIJVeN beSeFFeN DAT er IeTS be-

TAALD MOeT WOrDeN VOOr eeN cON-

creTe beANTWOOrDING VAN eeN

VrAAG. DIe beANTWOOrDING kAN HeeL

GOeD DOOr STuDeNTeN GeDAAN WOr-

DeN, ZOLANG er MAAr eeN kWALI-

TeITSGArANTIe AcHTer STAAT VAN eeN

ONDerZOeker OF DOceNT. DAT IS WAT

Nu VAAk ONTbreekT.’

41SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

‘Je MOeT Je ALTIJD AFVrAGeN WAT HeT

DOeL eN beLANG IS VAN IeDere DeeL-

NeMer. SAMeNWerkeN IS PrAcHTIG,

MAAr PArTIJeN MOeTeN WeL VANuIT

HuN eIGeN PerSPecTIeF kuNNeN bLIJ-

VeN WerkeN.’

ten geholpen kunnen worden. Hoe gaat InnoSport daar mee om?José van boxmeer (InnoSport): ‘We zijn intensief bezig met die individua-lisering. En we werken in hoge mate vanuit de vraag van bedrijven. Bij ken-nisinstellingen zien we het volgende. Een bedrijf komt met een concrete vraag over kennis. In 99 van de 100 gevallen is dat geen innovatieve ken-nis. Dat weten ze niet, want universiteiten en hogescholen lopen ver voor op de maatschappij. De vragen die bedrijven mij stellen zijn voor lectoraten helemaal niet interessant. En dus lukt het niet om daar een kennisconsor-tium omheen te bouwen. Afgezien natuurlijk van grote bedrijven die een veel hoger kennisniveau hebben en gemakkelijker met universiteiten en ho-gescholen kennisontwikkelingstrajecten in kunnen gaan. Onlangs werkte ik samen met een bedrijfje dat bezig was met online personal coaching. Terwijl we dat ontwikkelden vroegen we ons af of zo’n systeem wel werkt. Een website in plaats van een persoon. Een breed fundamenteler onderzoek was gewenst, maar dat wilde dat bedrijf niet. Dan zou de concurrent er ook van profiteren. Zo’n bedrijf wil het liefst horen dat ze een fantastisch idee hebben. Maar als je puur faciliterend gaat werken voor dat bedrijf krijg je nooit een onderzoekslijn. Wat wel werkt is als iemand alleen nog maar een schetsje heeft. Dan kun je er andere partijen bij halen en gezamenlijk iets ontwikkelen. Als bedrijven met iets concreets komen, kun je alleen nog maar aan details werken. Aan de andere kant, als je iets vanuit een brede funda-mentele onderzoeksvisie gaat ontwikkelen, dan wordt de businesskant vaak vergeten. Twinkel Tegel is een mooi traject geweest, het heeft de Nationale Sport Innovatie Prijs gewonnen, maar daarmee hield het op. Want de tegel wordt niet verkocht en dan schiet het zijn doel voorbij.’Tinus Jongert (Haagse Hogeschool): ‘Als je iets voor een bedrijf wilt be-tekenen, dan moet er een uitkomst liggen waar het bedrijf iets aan heeft.’José van boxmeer (InnoSport): ‘Als je dat voor elkaar krijgt, los je tegelij-kertijd een ander probleem op. Namelijk meer docenten op een hogeschool die met onderzoek bezig zijn. Nu is dat vooral een financieel probleem. Men-

sen worden betaald voor hun docentschap, terwijl we ze meer op de onder-zoekslijn willen brengen. Dat betekent dat je andere financiering moet vin-den. Ik merk dat mkb-bedrijven en ook start-ups heel goed beseffen dat er iets betaald moet worden voor een concrete beantwoording van een vraag. Die beantwoording kan heel goed door studenten gedaan worden, zolang er maar een kwaliteitsgarantie achter staat van een onderzoeker of docent. Dat is wat nu vaak ontbreekt.’

Hoe reageren jullie in Utrecht op onderzoeksvragen?Harriët Wittink (Hogeschool Utrecht): ‘Voor mij behoort vraagarticulatie uit de zorghoek te komen en niet uit het bedrijfsleven. Dat is een andere dynamiek. Een fysiotherapeutische vraag komt van fysiotherapeuten. Voor het zoeken van een oplossing zou ik een bedrijf kunnen vragen een product te maken. Maar dat is vaak moeilijk te combineren met mijn onderwijsver-plichting tegenover studenten. Ook zij kunnen een product ontwerpen, want we werken samen met de faculteit Natuur en Techniek. Dan heb je een bijna-product. Daarna wordt het lastiger, want dan moet je valoriseren. Ons meest succesvolle project is een sprekende vragenlijst voor laaggeletterden. Ontworpen door een student die inmiddels een eigen bedrijf is begonnen. In dat geval is het gelukt, maar ik heb ook zaken waarvan ik me afvraag naar wie en hoe het op de markt gebracht moet worden. Het is nog zoeken. Kenniscirculatie en disseminatie heb ik wel in de gaten, maar valorisatie is nog een probleem.’

Waar liggen de grootste uitdagingen voor de nabije toekomst op het gebied van sport- en bewegingsonderzoek?ben Schouten (Fontys/TU/e): ‘De feedback. Nu is het vooral eenrich-tingsverkeer. Je doet iets maar krijgt geen respons.’koen Lemmink (Hanzehogeschool): ‘Informatie verzamelen is geen pro-

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

42 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

bleem. Topsporters lopen met allemaal apparatuur door het bos. Al die data worden pas zinvol als ze iets met die informatie kunnen doen om beter te worden of om gezondheidsklachten te voorkomen. De crux ligt in de timing, de keuze en de achterliggende kennis van al die informatie. We moeten toe naar tailormade, naar de ontwikkeling van modellen waarin je individuele informatie uit verschillende bronnen verwerkt en die vervolgens met elkaar combineert.’José van boxmeer (InnoSport): ‘Dan heb je ook de sportbonden nodig, maar die zijn nog erg conservatief georganiseerd.’Hayo Wagenaar (IJsfontein): ‘Sportbonden denken op de eerste plaats aan de eigen leden. Die aantallen staan in geen relatie tot het werkelijke aantal mensen dat tennist of atletiek beoefent en geen lid is.’Michael breedt (Syntens): ‘Is er in topsport nog iets te ontwikkelen? Sportpsychologie bijvoorbeeld.’Harriët Wittink (Hogeschool Utrecht): ‘Wij zijn bezig met paralympische sporters. Daar valt nog heel veel winst te behalen. Wij hebben data geanaly-seerd van alle sporters die deelnamen aan de Paralympics in Londen. Daar ligt nog een enorm veld open. Mentaal, fysiek, training, alles.’

Onderzoeksprogramma Sport

Sport is een middel om zich gezond te voelen en gezond te blij-ven. Het geeft de kans om te presteren en om mee te doen in de samenleving. Deze drie terreinen – vitaal, presteren en meedoen – vormen de pijlers van het Integrale Onderzoeksprogramma Sport1. Dit sportprogramma faciliteert wetenschappelijk onderzoek op het terrein van (top)sport en bewegen, met als doel kennis op te bou-wen en in te zetten voor de praktijk. VitaalSport bevordert vitaliteit en gezondheid. Toch zien we juist bij de jeugd de tendens om minder te bewegen, met alle gevolgen van dien. De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) sluit bij deze thematiek aan en is een project gestart om jeugdigen in het vmbo weer ‘in beweging’ te krijgen (door een duurzaam actieve leefstijl te stimuleren).

MeedoenEen ander project, ‘meedoen met een motorische beperking; trai-ning en coaching op maat’, probeert kinderen met een motorische beperking te helpen door individuele coaching om toch sport te beoefenen. Bij dit project, geleid vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen, zijn vijf hogescholen betrokken als consortiumpartner. Bovenstaande twee voorbeelden zijn slechts een greep uit de projecten waarbij sport wordt ingezet om vitaliteit, gezondheid en meedoen te bevorderen.

PresterenSportonderzoek bij topsporters lijkt soms minder gerelateerd te zijn aan gezondheid. Maar niets is minder waar. Resultaten uit deze hoek zijn bij uitstek geschikt om uit te rollen naar een breed toepassingsterrein. Te denken valt aan vernuftige technieken om minieme fysieke en/of fysiologische veranderingen waar te ne-men. Of vergaande kennis over voeding. Bedrijven en organisaties, waaronder InnoSport, Food Valley en DSM zijn al geruime tijd ge-interesseerd in het vraagstuk wie, wanneer, wat moet eten om de beste prestatie te leveren. Om dat te beantwoorden is het nodig om te begrijpen hoe voedingsstoffen in het lichaam worden op-genomen en welk effect ze daarmee sorteren. Een voorbeeld van dergelijk onderzoek is ‘Beating your competitors; dietary nitrate to enhance sports performance’ van de Maastricht University, waar-van de HAN medeaanvrager is.

1 Het programma wordt uitgevoerd door Technologiestichting STW, NWO/geesteswetenschappen en ZonMw in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, NOC*NSF en de Stichting Innovatie Alliantie. De genoemde voorbeeldprojecten zijn afkomstig uit dit programma (zie ook www.onderzoeksprogrammasport.com).

43SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

‘beDrIJVeN ZIJN GeïNTereSSeerD IN ONZe keNNISONTWIkkeLING OM DAArMee

ZeLF NIeuWe APPArATuur eN keNNIS Te kuNNeN ONTWIkkeLeN. HuN PrODucTeN

VerkOPeN beTer ALS Ze OOk De keNNIS eN TOePASSINGeN DIe bIJ DIe PrODucTeN

HOreN kuNNeN LeVereN.’D

EE

L 1

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

44 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Platform31goed wonen, goed leven, goed werken

45SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Een broedplaats voor onderzoek en experiment, een podium voor nieuwe geluiden en

een netwerk van denkers en doeners die van aanpakken weten. Dat is Platform31, de

kennisorganisatie voor stad en regio. Platform31 wil vernieuwing stimuleren, door

kennis te maken (in onderzoek en experimenten) en te verspreiden. Om kennis te kun-

nen verspreiden, is verbinden belangrijk: van professionals met elkaar en van profes-

sionals met kennis. Dat doet Platform31 in leerkringen, vakgemeenschappen en in de

kennisbank. Zorg is een van de thema’s van Platform31. Over een aantal representa-

tieve projecten binnen dit thema.

Leerkring Wonen ZorgDe gemeente wordt steeds meer verantwoordelijk voor de begeleiding en verzorging van thuiswonende ouderen en mensen met een beperking. In de steden moet de zorg effectiever, efficiënter en goedkoper worden georga-niseerd. De Leerkring Wonen Zorg is een oefenruimte voor gemeentelijke professionals om ervaringen uit te wisselen en vraagstukken over innovatie, organisatie en financiën uit te werken. Daarnaast leidt deze leerkring tot een concreet handelingsperspectief, zodat innovatie een plek krijgt binnen de eigen organisatie.

experiment WoonservicegebiedenWoonservicegebieden zijn gewone wijken met voorzieningen, om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Het experiment Woonservicege-bieden omvat het aanpassen van bestaande woningen, het ontwikkelen van juridische organisatievormen als coöperaties, burgerkracht en nieuwe woonvormen voor dementerenden en oudere migranten.

kennisbank In de Kennisbank – een lerende vakgemeenschap van professionals –worden kennis en ervaringen gebundeld en ontsloten met online tools.

europese reference Framework for Sus-tainable citiesPlatform31 ontwikkelt en coördineert het Europese Reference Framework for Sustainable Cities. Het is een praktische online gereedschapkist, om steden in Europa te helpen bij het toepassen van de principes van inte-grale duurzame stedelijke ontwikkeling. Het levert kennis op over de wijze waarop Europese steden in een gemeenschappelijke taal duurzame ont-wikkeling in hun stad toepassen.

Wat Werkt in de wijk‘Wat Werkt in de Wijk’ is een vakgemeenschap van wijkprofessionals én een do-it-yourself-kennisbank rond effectieve interventies in de wijk. Wijk-professionals van corporaties en gemeente, en wetenschappers van uni-versiteiten en hogescholen vullen in een stappenplan de eigen projecten online in. Deze projecten worden systematisch en onderbouwd verwerkt, waardoor praktijk, beleid en wetenschap met elkaar verbonden zijn. De tool biedt wijkprofessionals een gedeeld begrippenkader, een gezamenlijke taal voor scherper projectmanagement en een betere inhoudelijke samenwer-king.

Meer informatie op www.platform31.nl.

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

46 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

‘eerst het laaghangend fruit, maar daarna meer diepgang en verbreding.’ prof. dr. eduard klasen

portret:topsectorenbeleid

47SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

48 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Hoewel prof. dr. Eduard Klasen vorig jaar mei afscheid nam als decaan en als lid

van de raad van bestuur van het Leids Universitair Medisch Centrum, is hij nog

volop actief als onder meer lid van de Regiegroep en het Kernteam van de Topsector

Life Sciences & Health. Hij blikt terug op ‘een wat rommelige’ aanloop van het

Topsectorenbeleid en kijkt met vertrouwen uit naar de ontwikkelingen in het komende

halfjaar. ‘Als voor het veld helder is waar ze voor het één en waar voor het ander

moeten zijn, als duidelijk is welke middelen beschikbaar zijn en voor welke inhoud die

mogen worden ingezet, dan zijn wij in business.’

Wat behelst de LS&H-Topsector en hoe gaat hij in zijn werk?‘Dat is een vraag waar we mee hebben geworsteld. Iedere Topsector brengt een geschiedenis met zich mee, ook in de mensen die zijn benoemd. LS&H heeft voor een Kernteam gekozen van zo’n vijftien spelers uit het veld. Gaandeweg hebben zij hun oorsprong losgelaten en zijn ze gaan kijken naar de vraag: wat willen we met z’n allen bereiken? Het heeft even geduurd voordat we zover waren, maar dat is wél heel goed gegaan. Taskforces moesten vervolgens vanuit de inhoud zaken opbouwen. De in-steek vanuit ziektebeelden bleek niet te werken – want waarom ziekte-beeld A wel en B niet? – en dus is voor een systeembenadering gekozen. De taskforces hebben roadmaps uitgewerkt en die zijn in het veld getoetst. Dat pakket hebben we ingediend om de TKI-toeslag te verwerven. De overheid heeft gezegd: “Wij gaan publiek-private samenwerking bevor-deren”, maar heeft daar eigenlijk geen extra geld voor, behalve dan de be-lastingmaatregel, oftewel de TKI-toeslag. We merken nu dat dit ingewikkel-der is dan we dachten. Dit voorjaar hebben we een eerste call for proposals uitgeschreven. Omdat we dat in samenwerking met de collectebusfondsen doen, heeft dat wel enige beperkingen. Maar dat is voorlopig het enige nieuwe geld dat er is.’

Heeft het bedrijfsleven geen belangstelling dan?‘Jawel, die is zelfs groot, maar dat levert nog geen geld op. Net als de Cre-atieve Industrie kent de LS&H-Topsector vooral mkb-bedrijven. Het lastige is dat mkb en financiële bijdragen bijna vloeken met elkaar; mkb-bedrijven hebben er domweg geen geld voor. Ze dragen wel in natura bij en daar zijn we ontzettend blij mee. Maar er komt een moment dat je ze boter op het brood moet geven. Daarom hebben wij tegen de overheid gezegd: maak de TKI-regeling nou zo dat het mkb mee kan doen.’

Er is al veel geprobeerd om publiek-private samenwerking op onderzoeksterreinen te stimuleren. Waarin onderscheidt het Topsectorenbeleid zich?‘Wat ik nu heel kansrijk vind, is dat we het echt stúren. Dat er clubs zijn die een breed terrein onder hun hoede nemen en dat daarin mensen zitten die de sfeer en cultuur van die Topsector goed kennen. Dat maakt verschil.’

Hoe ziet u de positie van het hbo in dit geheel?‘Het is nog een beetje zoeken. ZonMw financiert al langer hbo-onderzoek, maar de wetenschappelijke wereld is er minder bekend mee. Dat gaat ver-

‘Winst is te boeken in de integratie van onder-wijs en onderzoek.’

49SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

anderen, maar het is wennen. De discussie over het Regieorgaan [voluit: Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA, dat een plaats krijgt binnen de NWO – red.] heeft niet voor niets een tijdje geduurd. Daar speel-den sentimenten mee: gaat dat niet ten koste van “ons” geld, kan het hbo dat wel? Ik denk dat dat – zeker in onze Topsector en via de lectoraten – overigens aardig is gelukt. Ik ben een enorm voorstander van de gekozen constructie, het Regieorgaan binnen NWO, omdat je daarmee de status en positie van het hbo-onderzoek versterkt. Anders blijft het hbo-onderzoek altijd iets aparts, zo van: oh ja, die doen ook nog wat.’

Is het hbo-onderzoek voldoende zichtbaar?‘Nee, het is alleen zichtbaar op plekken waar een goede samenwerking tot stand is gekomen tussen een kennisinstelling en een hogeschool. Het hbo komt nog onvoldoende tot zijn recht. Als vicevoorzitter van het Be-stuur Stichting Kennisontwikkeling HBO (SKO) heb ik me, samen met de collega’s in het bestuur, aanvankelijk druk gemaakt over de instelling van lectoraten. Ik had – om het maar plat te zeggen – het gevoel dat ze er vooral ter meerdere eer en glorie van de colleges van bestuur van de hogescho-len waren. Dat ze niet goed ingebed zouden zijn in het onderwijs, er los bij zouden hangen. Maar het lectoraat is geen fremdkörper meer. Het hoort

erbij en heeft de duidelijke taak om wat in het kader van onderzoek is uit-gevonden, in het onderwijs te laten terugkomen en de kennis aan docenten en studenten over te brengen. Op die manier maak je een mooi continuüm in zo’n hogeschool.’

Kunt u goede voorbeelden noemen?‘Lector en fysiotherapeut Frits Oosterveld doet fantastische dingen op be-wegingsgebied bij Saxion. Onder de noemer Arbeidscapaciteit en Participa-tie richt hij zich onder andere op werknemers met een chronische aandoe-ning om uitval te voorkomen. Door een goede connectie met universiteiten en UMC’s krijgt hij ook voldoende instroom voor zijn experimenten. Hier in Leiden zijn eveneens een paar goeie voorbeelden op het gebied van LS&H, zoals het Lectoraat Moleculaire Diagnostiek en het daaraan gekoppelde TOPlab, waar vragen uit het bedrijfsleven kunnen worden beantwoord.’

Waar valt winst te boeken?‘In de integratie van onderwijs en onderzoek. Hbo-studenten moeten weten dat ze op enig moment zelf onderzoek zullen doen, al is het maar voor een paar maanden, eventueel in een universitaire setting zodat ze daar ook ken-nis mee kunnen maken. Dat is voor hun latere beroepsuitoefening hartstik-

Prof. dr. e.c. klasen (1949) is van oorsprong scheikundige en doctor in de Geneeskunde. Aan de universiteit waar hij studeerde (Leiden) was hij negen jaar universitair (hoofd)docent Biochemische Genetica. Daarna werkte hij vijf jaar als adviseur van het Academisch Ziekenhuis Leiden. In 1990 werd hij directeur Medische Wetenschappen bij NWO. In 1998 kwam daar het deeltijdhoogleraarschap Management van Gezondheidsonderzoek in Leiden bij. In 2000 werd Klasen algemeen directeur van NWO en in 2003 lid van de raad van bestuur en decaan van het Leids Universitair Me-disch Centrum (LUMC). Klasen heeft daarnaast (deeltijd)functies bekleed bij ZonMw en de Stichting Kennisontwikkeling HBO (SKO). Hij is nog lid van (onder andere) de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologie-beleid.

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

50 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

TKI-toeslagOm bedrijven te prikkelen deel te nemen aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI), voert de overheid in 2013 een TKI-toeslag in. Voor iedere euro die een bedrijf in een TKI investeert, legt de overheid 25 cent bij. Voor de eerste 20.000 euro die een ondernemer bijdraagt, is de TKI-toeslag zelfs 40 procent. De toeslag gaat niet naar het bedrijf, maar naar het TKI.

ke goed. Een goede connectie tussen hbo en universitaire instellingen is belangrijk. Dan kan er een continuüm ontstaan van basaal naar toegepast onderzoek. Ander element is dat de beroepspraktijk, bijvoorbeeld verpleeg-kundige opleidingen, meer kennis krijg van dat onderzoek. Dat vereist nog wel wat aandacht.’

Wat vindt u van de Centres of Expertise van het hbo?‘Zeer interessant. Ik ben zijdelings betrokken geweest bij het Leidse initia-tief op het gebied van Genomics , waar Hogeschool Leiden onder andere Naturalis, Base Clear en het LUMC over de streep heeft getrokken om mee te doen. Ze hebben een uitstekende infrastructuur en ze hebben de goeie

mensen bij elkaar gebracht. Als je ziet met wat voor enthousiasme daaraan wordt gewerkt! En ook díé ontwikkeling komt mede vanuit de lectoraten. Zulke initiatieven kunnen op veel meer plekken gestalte krijgen. Dat is echt een mooie rol voor het hbo.’

Wat verwacht u van de eerste call?‘Eerst zullen we het laaghangend fruit plukken. Maar gaandeweg ga je meer diepgang en verbreding krijgen. Er begint in onze Topsector enthou-siasme te ontstaan. Als we in staat zijn om met NWO en ZonMw een niet al te ingewikkelde structuur voor de beoordeling van de calls te bouwen en de rondes goed en verstandig te draaien, dan gaat er écht wat uitkomen.’

51SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

52 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

‘Nieuwe professional moet niet alleen “kunstje” kunnen, maar ook effect ervan evalueren.’

portret: gezonde Wijk

53SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

De eerste knoopt beleid, onderzoek en praktijk vernuftig aan elkaar, de tweede houdt

een vurig pleidooi voor evidence based practice in de lichamelijke opvoeding en

de derde is een netwerker qualitate qua. Ieder vanuit zijn eigen invalshoek zijn zij

betrokken bij Gezonde Wijk, een landelijk experiment om de gezondheid van bewoners

in aandachtswijken te verbeteren.

Wat is een gezonde wijk?Ingrid bakker is associate lector De Gezonde Stad aan hogeschool Win-desheim. ‘Een wijk waarin kinderen veilig en gezond kunnen opgroeien, een omgeving waarin de gezonde keuze de makkelijkste en meest voor de hand liggende is. We richten ons eerst op “aandachtswijken”, want daar valt de meeste winst te behalen. Uit monitoringsgegegevens blijkt dat daar overgewicht het meest voorkomt en kinderen het minst gezond gedrag ver-tonen. Als je aan de politiek kunt laten zien hoe je met de middelen die je krijgt, effect kunt bewerkstelligen, dan vergroot je de kans dat je het concept over de hele stad kunt uitrollen. Uiteindelijk wil je natuurlijk dat iedereen in een gezonde omgeving leeft. Bij de JOGG-aanpak [Jongeren Op Gezond Gewicht – red.] zijn eigenlijk alle beleidsterreinen binnen de gemeente betrokken. Maar ook bewoners en private partners zoals een bank, woningcorporatie, voetbalvereniging of schoonmaakbedrijf. Wil je in een wijk iets veranderen, dan heb je veel spelers nodig. Dat is de grootste uitdaging: over afdelingen heen mensen warm laten lopen voor het thema gezondheid. Je moet in hun huid kruipen en duidelijk maken “what’s in it for them”.’

Annette Duivenvoorden is projectleider bij Platform 31 en kennisma-kelaar voor het dossier De Gezonde Wijk. ‘De JOGG-aanpak richt zich op kinderen, maar uit een landelijke monitoring van het RIVM is gebleken dat ook volwassenen in aandachtswijken ongezonder zijn en korter leven dan elders. Eigenlijk heeft zo’n hele wijk de interventies van de JOGG-aanpak nodig.’Huub Toussaint is lector Bewegingswetenschappen aan de Hogeschool van Amsterdam en ondernemer. ‘Een gezonde wijk betekent een gezonde leefstijl, gezonde leefomgeving, gezond meedoen en toegankelijke zorg en ondersteuning voor mensen die minder gezond zijn. Op die vier aspecten kun je allerlei activiteiten ontplooien. Als je scholen met elkaar vergelijkt, zie je grote verschillen op twee aspecten: overgewicht en motorische ontwik-keling. Die verschillen lijken samen te hangen met de sociaaleconomische status van de ouders. Wat kun je daartegen doen? We hebben gekeken naar een andere inrichting van schoolpleinen en andere tijdstippen voor de pauzes. Leidt dat tot meer beweging en een grotere fitheid van kinderen? Een van de promovendi van onze Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Huub Toussaint (1958) studeerde Bewegingswetenschappen en Ge-neeskunde aan de VU in Amsterdam. Na zijn promotie werkte hij daar als wetenschappelijk medewerker bij de Werkgroep Inspanningsfysiologie en Gezondheidkunde. Hij deed onder meer onderzoek naar prestatiebepalen-de factoren in het wedstrijdzwemmen. Aan de faculteit Bewegingsweten-schappen was hij universitair hoofddocent. In 2003 werd Toussaint lector bij de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (onderdeel van de Hoge-school van Amsterdam). Toussaint is mede-eigenaar van een bedrijf dat triathlonwetsuits maakt.

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

54 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

heeft aangetoond dat dit het geval is en de interventie staat binnenkort in de lijst van effectieve interventies.’

Wat is de effectiviteit van deze interventies?Over de effectiviteit van interventies in wijken is veel discussie. Een onder-zoek van socioloog Vasco Lub leidde tot krantenkoppen als ‘Sociale wijk-projecten hebben nauwelijks effect’.Annette Duivenvoorden: ‘Professionals in een wijk werken vaak intuïtief en hands-on. Ambities en wetenschappelijk te bewijzen resultaten kloppen niet altijd met elkaar. Denk aan de redenaties achter het organiseren van een buurtbarbecue of de inzet van een straatcoach. Lub heeft een genu-anceerd beeld geschetst, waardoor professionals zich beter zijn gaan rea-liseren dat ze de meerwaarde van interventies moeten kunnen aantonen. Als Platform31 hebben wij een traject opgepakt dat heet: Wat Werkt in de wijk? Veertien corporaties zijn met de opbouw van een online databank be-gonnen, waarin professionals invoeren wat ze in de wijken doen, met welke doelstellingen en welke resultaten. Wij zijn dat nu aan het verbreden naar gemeenten en de rest van Nederland.’Ingrid bakker: ‘In 2010 is Zwolle begonnen met de JOGG-aanpak. De focus ligt op de wijken Holtenbroek en Diezerpoort. We hebben de aanpak geëvalueerd en de resultaten, die we deze zomer presenteerden, spreken voor zich: het percentage basisschoolkinderen met overgewicht is van 12,1

procent in 2009 naar 10,6 in 2012 gedaald. Ook de aanpassingen die we in de fysieke omgeving hebben gedaan, zijn goed te presenteren. Dat moet ook wel, want we willen er straks mee verder en je moet de volgende poli-tieke lichting van het nut kunnen overtuigen. Maar het mooie vind ik ook dat het een sneeuwbaleffect heeft en dat is iets waar je geen grip op hebt. Dat een welzijnswerker nu ook denkt: hé, dat kind krijgt geen ontbijt voordat het naar school gaat. Daar moet ik wat mee.’Huub Toussaint: ‘In Nieuw-West is een maatschappelijke kosten-baten-analyse gemaakt. Daar is gekeken naar de winst in termen van langer en gezonder leven voor de bewoners. De kosten die voor interventies worden gemaakt, zijn daarin vergeleken met de investering die je doet om bijvoor-beeld een geneesmiddel te ontwikkelen. Vind je die kosten acceptabel of niet? Daar zitten echt dingen tussen die werken. In het kader van de aanpak van de Amsterdamse top 600 van veelplegers, die veelal in deze buurt wo-nen, worden er bijvoorbeeld kickbokslessen gegeven. Van de 50, 60 jon-gens die meedoen, hebben er toch een stuk of tien een starterskwalificatie gehaald die ze wendbaarder maakt op de arbeidsmarkt.’

Welke rol hebben ondernemers in de Gezonde Wijk-aanpak?Huub Toussaint: ‘Ik ben ontzettend onder de indruk van de aanpak van een woningcorporatie als Ymere. Daar wordt echt nagedacht over acties

Annette Duivenvoorden (1972) studeerde Sociale Geografie in Utrecht. Ze was adviseur bij KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, dat in 2012 opging in Platform31. Deze kennisorganisatie voor stad en regio bestaat, naast KEI, tevens uit het Nicis Institute, Nirov en SEV. In haar functie is Duivenvoorden projectleider en kennismakelaar bij het team Wonen en co-ordinator van het Young Urban Renewal Professional-netwerk, bestaande uit jonge professionals die in de stedelijke ontwikkeling werkzaam zijn (bij onder meer gemeenten, corporaties, adviesbureaus, of als ontwerper of ontwikkelaar).

Ingrid bakker (1973) studeerde Diëtiek in Groningen, Voeding in Wage-ningen en behaalde haar Ph.D. in epidemiologie aan de VU in Amsterdam. Ze werkte als senior wetenschappelijk onderzoeker Quality of Life, Pre-vention and Health Care bij TNO in Leiden en was copromotor bij Body@Work, een samenwerking van VU en TNO. Sinds 2008 is Bakker associate lector De Gezonde Stad aan het Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn van Windesheim. In 2010 werd zij tevens programmamanager bij de gemeente Zwolle van de eerste JOGG-aanpak (Jongeren Op Gezond Gewicht) in Ne-derland. Sinds dit jaar is ze als JOGG-coach werkzaam voor het landelijke JOGG-bureau en coacht zij de gemeente Breda. In 2004 won Bakker met haar team het Wereldkampioenschap Onderwaterhockey.

55SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

en wat ze opleveren. Ze organiseren niet alleen dat er een bewonersgroep wordt opgericht bijvoorbeeld, maar berekenen aan het eind van een traject ook wat dat heeft opgeleverd aan vermindering in vernielingen en verloe-dering. Ymere heeft een groot deel van het programma voor die top 600 gefinancierd. Maatschappelijke betrokkenheid, met een economische blik. Wat ook leidt tot: niet lullen, maar poetsen. In combinatie met ambtenaren is die houding soms erg prettig, moet ik zeggen.’Ingrid bakker: ‘Ik herken dat. In Zwolle hebben we deltaWonen. Die cor-poratie is met een plan voor een sportieve ontmoetingsplek in de wijk ge-komen. Zij zijn zelf op zoek gegaan naar medefinanciers en inmiddels ligt er zo’n 1,5 ton op tafel voor drie van dat soort plekken. Binnen de gemeente ga ik bij afdelingen langs om alles te regelen en te zorgen voor bijvoorbeeld

het structureel onderhoud. Als die private partners er niet waren geweest, was ik tegen de bezuinigingen aangelopen en was het niet van de grond gekomen. Nu is iedereen vóór. Het thema Gezonde Wijk is iets wat mensen van verschillende beleidsterreinen bij elkaar brengt en daardoor ontstaan ineens nieuwe mogelijkheden.’Annette Duivenvoorden: ‘En je hebt ook veel initiatieven van bewoners. Zoals het park In Utrecht, waar bewoners veel energie in stoppen. In andere steden heb je vormen van stadslandbouw, beheerd door bewoners.’

Wat is de rol van hbo en lectoraat?Huub Toussaint: ‘Een hbo-opleiding is erop gericht een professional af te leveren die een professionele interventie kan uitvoeren. Toen ik tien jaar geleden lector werd, heb ik erg geworsteld met de vraag: waarom ben ik hier nou eigenlijk? Het antwoord is dit: de kern van de nieuwe professional die wij aan de hogeschool opleiden, is dat hij niet alleen een “kunstje” moet kunnen, maar ook in staat moet zijn om te evalueren of dat kunstje effect heeft gehad op zijn doelgroep en zo ja, welk. Daar ligt wat mij betreft de koppeling tussen ons onderwijs en ons onderzoek, want met onderzoek kun je die effectiviteit in kaart brengen. Voor het onderwijs is omgaan met innovatie een derde belangrijke poot, naast onderwijs en onderzoek.Wij leiden studenten op die in 2060 met pensioen gaan. Kijkend naar de technologische ontwikkelingen van de af-gelopen vijftien jaar, besef je dat je ver vooruit moet denken: hoe leiden wij studenten dusdanig op dat ze met die ontwikkeling verder kunnen gaan? De technologie helpt ons ook bij het evidence based werken. Op de iPad tikken studenten moeiteloos de scores van leerlingen in, zodat je snel ge-gevens kunt verzamelen over wat je doet en wat het effect is.’Ingrid bakker: ‘Ik denk dat het hbo een mooie rol kan spelen in die drie-hoek van beleid, onderzoek en praktijk. Die kan voor studenten heel waar-devol zijn. Je kunt ze laten zien hoe de diverse beleidsterreinen en uitvoe-rende partijen werken en welke taal ze spreken. In dat integrale werken kun je als lector partijen bij elkaar brengen.’Huub Toussaint: ‘Het is wel een uitdaging om te voorkomen dat de stu-denten die je fris en fruitig aflevert en die het nut van onderzoek inzien, niet binnen drie maanden de mores van de oude garde in het werkveld hebben overgenomen. Die zegt: “Onderzoek? Joh, doe effe normaal.”’Ingrid bakker: ‘Als je studenten een onderzoeksopdracht geeft, moet je ze die in samenwerking met de professionals in de wijk laten doen. Op die manier neem je niet alleen de studenten, maar ook die professionals mee in de nieuwste ontwikkeling; een win-winsituatie.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

56 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Prof. dr. Tom van Yperen

57SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Prof. drs. Dolf van Veen

‘eerste taak van lector is om bijdrage televeren aan curriculum-ontwikkeling’Van de cognitieve gedragstherapie heeft prof. drs. Dolf van Veen veel geleerd, maar het is toch vooral zijn studie Pedagogische Wetenschappen in de jaren zeventig die de lector Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid aan Hogeschool Inholland heeft ge-vormd. ‘Ik had aan de uvA een hoogleraar die een verstandelijke beperking als maatschappelijk probleem definieerde. Vanuit de context kijken; dat zit er sterk in bij mij.’

Al tijdens zijn studietijd werkte Dolf van Veen in de intramurale jeugdhulp-verlening en kinderpsychiatrie. In die periode werd een interesse gewekt die hem sindsdien niet meer heeft verlaten. Zijn belangstelling bevindt zich op het snijvlak van jeugdzorg en onderwijs en richt zich specifiek op kinderen en jeugdigen met gedrags- en emotionele problemen en op de vraag hoe (en welke) methodieken daarbij ondersteuning kunnen bieden. ‘De focus van hulpverleners was destijds sterk gericht op het gedrag en de gezinssituatie. Er was in de jeugdhulpverlening weinig aandacht voor het onderwijs. Je moest kinderen eerst sociaal-emotioneel en in de opvoeding ondersteunen en ze niet meteen frusteren met school.’De insteek om het gedrag van kinderen tegen de brede achtergrond van hun omgeving en de maatschappij te plaatsen, is volgens Van Veen ver-waterd. ‘Het is een enorme kaalslag. De pedagogiek komt in de gevaren-zone; alles wordt psychologie en gemedicaliseerd tegenwoordig. Vooral het gedragsprobleem wordt onder de microscoop gelegd en veel minder de kwaliteit van de opvoedingscontext waar kinderen en jeugdigen deel van

Prof. dr. Tom van Yperen

‘beste gemeente, u krijgt een pot geld, maar u móét er ook iets mee’Doen we wat we weten en zo nee, waarom niet? Het is dit effec-tiviteitsvraagstuk dat orthopedagoog en hoogleraar prof. dr. Tom van Yperen fascineert. Het is ook het onderwerp dat hij in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg voortdurend en op alle niveaus probeert te agenderen, vooral bij gemeenten. ‘Want die moeten de jeugdzorg vanaf 2015 niet alleen betalen, maar er ook een actieve rol in spelen.’

De afgelopen tien, twintig jaar is op het gebied van jeugdzorg, preventie en vroeginterventie veel (evidence based) kennis ontwikkeld, maar in de praktijk blijkt die onvoldoende te worden gebruikt, vertelt Van Yperen. Hij is expert op het terrein van de zorg voor jeugd bij het Nederlands Jeugdinsti-tuut (NJI) in Utrecht, bijzonder hoogleraar Monitoring en Innovatie Zorg voor de Jeugd bij de Rijksuniversiteit Groningen en lid van de Transitiecommis-sie Stelselherziening Jeugd (TSJ), die de decentralisatie van de jeugdzorg monitort. Als voorbeeld beschrijft Van Yperen een dagopvang voor probleemkinderen, die het belang van samenwerking met ouders weliswaar onderkent, maar hen in de praktijk nauwelijks betrekt. ‘Wat bleek? Over die samenwerking waren nauwelijks doelstellingen geformuleerd en geen afspraken gemaakt. Terwijl we uit onderzoek goed weten hoe je dat moet doen. Medewerkers hadden het druk en voelden onvoldoende urgentie om die vernieuwingsslag te maken, en de organisatie faciliteerde ze er niet in. Dat zie je vaker in de zorg voor jeugd, ook in de nieuwe initiatieven die gemeenten op dit terrein

portret: Jeugdzorg

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

58 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

uitmaken. Maar kijk eens naar de school als leefgemeenschap: is die nog wel herbergzaam voor kinderen? Het maakt een wereld van verschil als een jeugdige op een school zit waar mensen op een goede manier met elkaar omgaan, waar geen angstcultuur heerst en waar leerlingen verantwoorde-lijkheid krijgen en gesteund worden om hun talenten te ontwikkelen. Ik zie zo veel scholen waar de cultuur en de manier van lesgeven ertoe bijdragen dat jeugdigen toeristen in de klas worden.’Van Veens waardering voor het belang van methodiek gaat eveneens decennia terug. Hij vertelt over zijn eerste stage bij het Sociaal Agogisch Centrum Overschinkel in Amsterdam, waar kinderen in groepen werden geplaatst die qua structuur bij hun mogelijkheden en behoeften pasten. ‘Als student werd je in een methodisch bad ondergedompeld. Die groepen waren uiterst systematisch en consequent vormgegeven. Je werd ook goed gecoacht om in zo’n groep te kunnen functioneren. Ervaren groepsleiders en pedagogen namen je de maat, hielden je een spiegel voor. Ik heb daar verschrikkelijk veel geleerd.’

VerbazingwekkendMethodieken ontwikkelen om kwetsbare kinderen en kinderen en jeugdi-gen met gedrags- en ontwikkelingsproblemen te ondersteunen, vooral in het onderwijs, loopt als een rode draad door Van Veens carrière. Hij ver-telt over de toerusting van leerlingbegeleiders, de inrichting van rebound-programma’s voor gedragsmoeilijke leeerlingen, daghulp voor niet-school-gaande jeugdigen en een programma waar hij tien jaar leiding aan gaf: de invoering van Zorg- en adviesteams in het onderwijs. Bij twee projecten staat hij langer stil: de ontwikkeling van een coachingsmethodiek voor leer-krachten en het programma Pedagogisch klassenmanagement.

ondernemen. Overigens is dat niet uniek, ook in de medische sector is de onderbenutting van kennis een belangrijk probleem. Dat moet beter.’

Doorgaande bewegingOver hoe dat moet, is Van Yperens visie geëvolueerd. ‘Tien jaar geleden vond ik het vooral een implementatievraagstuk.’ Hij beweegt zijn linkerhand naar zijn rechter en zegt: ‘Hier had je de kennis en die moest naar de praktijk worden gebracht. Maar steeds meer denk ik: nee, het is een doorgaande beweging. Je voert niet alleen iets in de praktijk in, maar je neemt het erin mee en gebruikt de ervaringen om de kennis aan te scherpen.’Hij refereert aan een artikel over de implementatie van opvoedingsmetho-diek Triple P (positie parenting program). Daarin stelden de auteurs, Mazzu-chelli en Sanders, dat praktijkwerkers met zoveel verschillende soorten ou-ders van doen hebben dat ze moeten leren om met Triple P te improviseren. ‘Een eyeopener voor velen. Ze schreven: je moet mensen trainen om volgens de Triple P-handleiding te werken, maar er ook verantwoord van af te wijken. In het kader van evidence based werken is dat natuurlijk een spannings-veld. Maar, zeiden ze erbij, je moet ook monitoren of je met die aanpassing resultaat bereikt. Dat opent een interessant perspectief, want zo kun je als praktijkmedewerker bijdragen aan de doorontwikkeling van het programma. Daarmee onstaat een cyclus van meten, verbeteren en implementeren.’

Grote beleidsvrijheidWaar Van Yperen zich de laatste tijd veel mee bezighoudt, is de vraag hoe je deze meet- en verbetercyclus op gang kunt brengen in het primaire proces en hoe je dat straks op gemeentelijk niveau kunt inrichten. ‘Gemeenten heb-ben een grote beleidsvrijheid. Het enige geraamte is de nieuwe Jeugdwet.

Prof. drs. Dolf van VeenProf. dr. Tom van Yperen

Prof. dr. Tom van Yperen (1958) is orthopedagoog. Hij is expert bij het Kenniscentrum van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) in Utrecht en bijzonder hoogleraar Monitoring en Innovatie Zorg voor de jeugd bij de Rijksuniversiteit Groningen. Hij geeft onderwijs over de kwaliteitsontwik-keling van de sector en stimuleert en begeleidt onderzoek. Van Yperen is oorspronkelijk opgeleid als leerkracht voor het basisonderwijs en was we-tenschappelijk onderzoeker en docent bij de Universiteit Leiden en de Uni-versiteit Utrecht. Bij het NJI (voorheen NIZW Jeugd) werkt hij sinds 1995.

59SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Over het eerste, een door SIA gesubsidieerd project, zegt hij: ‘Tegenwoor-dig willen we gedragsmoeilijke kinderen niet naar het speciaal onderwijs en de hulpverlening exporteren. De inzet is om oplossingen en ondersteuning binnen de reguliere school te vinden en eventueel jeugdhulpverlening te importeren. Dat betekent ook dat je leerkrachten leert hoe ze met die kin-deren en hun ouders kunnen omgaan. We hebben daar diverse methoden voor ontwikkeld en die zijn we nu aan het beschrijven en testen. Het is verbazingwekkend hoe goed leraren erop reageren; in veel gevallen is echt sprake van een doorbraak.’Met een subsidie van een het fonds Kinderpostzegels doet Van Veen ook onderzoek naar pedagogisch klassenmanagement met het doel betere programma’s te ontwikkelen en op lerarenopleidingen gebruik te maken van bestaande kennis over de invloed van de organisatie van een les, de kwaliteit van de instructie aan kinderen en het managen van hun gedrag. ‘Als je de leeromgeving van een kind verandert, neemt het aantal gedrags-problemen af. Om de professionaliteit van leraren daarop toe te rusten, ont-wikkelen we bouwstenen voor de curricula van lerarenopleidingen en de ondersteuning van beginnende leerkrachten.’

Te veel trucjesHet (hoger) beroepsonderwijs, vindt Van Veen, biedt grote voordelen voor dit soort onderzoeks- en ontwikkelprojecten. ‘Je kunt samenwerken met scholen en jeugdhulpverlening, maar je kunt de kennis ook direct uitpro-beren in de praktijk en kijken hoe mensen ervan kunnen leren. Ik geloof niet zo in van die programma’s als Teach like a champion. Te veel trucjes, te veel uit de context van de pedagogiek en de ondersteuningsstructuur van scholen gehaald. Wij proberen dingen met en dicht tegen de leraar te ont-

Wij zeggen tegen ze: “Beste gemeente, u krijgt een pot geld, maar u móét er ook iets mee.” De ambitie van de overheveling van jeugdzorggeld naar de gemeenten is om een transformatie te bewerkstelligen. Het jeugdstelsel en de jeugdzorg moeten beter. Je kunt dus niet volstaan met het afbouwen van Bureau Jeugdzorg en het inrichten van wijkteams. Je moet ambities en kwaliteitscriteria formuleren om te voorkomen dat het oude wijn in nieuwe zakken wordt of dat het wiel voortdurend wordt uitgevonden.’Van Yperen adviseert gemeenten om eerst eens te kijken hoe goed (of slecht) hun lokale jongeren het eigenlijk doen: wat zijn de belangrijke kwes-ties? ‘Een van de meestgestelde opvoedvragen door ouders is: hoe ga ik met een lastig kind om? Die problematiek is een belangrijke reden waarom een opvoedsituatie kan escaleren en is een van de oorzaken voor de enorme stijging in het zorggebruik; een verdubbeling tussen 2005 en 2010. Een epidemiologische verklaring is daar niet voor, maar wat we wel zien is dat het stelsel niet goed functioneert.’

Minder ‘smoelen’Van Yperen noemt de eerste lijn onderontwikkeld en de versnippering in de jeugdzorg groot. Om die laatste tegen te gaan pleit hij voor ‘minder smoe-len’. ‘Mijn motto is: beter samenwerken, maar met minder mensen. Als je de bekende slogan “één gezin, één plan” wilt waarmaken, moet je daar de consequenties uit trekken en écht met minder – hooguit vijf – mensen aan zo’n plan werken.’Twee kwaliteitsbevorderende maatregelen spelen daarbij een rol, vindt de orthopedagoog. De eerste is generalisten kweken. ‘De eerste lijn moet beter op orde komen. Dat betekent wat mij betreft: meer pedagogische huisart-sen, professionals die van de gewone ontwikkeling van kinderen verstand

Prof. drs. Dolf van Veen (1956) studeerde Pedagogische Wetenschap-pen. Hij was onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Leiden, algemeen stu-dieleider Pedagogiek aan het Nutsseminarium (UvA en later Hogeschool van Amsterdam) en hoofd van het Educatief Samenwerkingsverband Am-sterdam Noord-Holland (ESAN). Hij voerde diverse landelijke en grootste-delijke innovatieprogramma’s op het gebied van onderwijs, jeugdbeleid en jeugdzorg uit en is sinds 1998 bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Nottingham. Sinds 2005 is hij lector aan Hogeschool Inholland. Ook is hij verbonden aan Hogeschool Windesheim. Van Veen is tevens hoofd van de Alliantie Onderwijs en Jeugdzorg en van het Nederlands Centrum Onder-wijs en Jeugdzorg.

Prof. drs. Dolf van VeenProf. dr. Tom van Yperen

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

60 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

wikkelen en te kijken wat er nodig is om het voor hen echt te laten werken.’In dat kader heeft Van Veen vanuit de lerarenopleidingen een alliantie opge-richt waarin deze samenwerken met kennisinstituten, beroepsorganisaties en schoolbegeleidingsinstellingen: de Alliantie Onderwijs en Jeugdzorg. ‘Ie-dereen brengt eigen kennis en middelen in om gezamenlijke programma’s uit te voeren. We denken nu bijvoorbeeld na over de implicaties van de wet Passend onderwijs voor de lerarenopleidingen. Soms krijgen we aanvullend geld van overheden of fondsen.’Hogescholen en lectoren, vindt Van Veen, moeten niet te veel ‘universiteitje’ willen spelen. ‘Het is goed om als hogeschool je onderzoeksvaardigheden in te zetten, maar je onderzoek moet wel echt op de doelstellingen van het onderwijs zijn gericht. Wij leveren professionals voor de praktijk. Onze eerste taak als lectoren is om, samen met studenten en het werkveld, een bijdrage te leveren aan curriculumontwikkeling en toepassing van kennis.’Als tweede taak noemt Van Veen het bestuderen van ontwikkelingen in het beroepenveld en nagaan wat de mogelijke implicaties ervan zijn voor de opleidingen. ‘Als er in de jeugdzorg een beweging is dat hulpverlening in en om gezinnen en het reguliere onderwijs moet plaatsvinden en minder in instellingen of speciaal onderwijs, dan moet je professionals opleiden die daarvoor zijn toegerust en die dus ook kunnen samenwerken met elkaar. Interprofessionele en intersectorale opleidingsprogramma’s staan nog in de kinderschoenen in Nederland.’

LaboratoriumDerde taak voor de lector is bijdragen aan de kwaliteitszorg van de hogere beroepsopleidingen. ‘Binnen onze muren hebben we een laboratorium aan onderzoeksmogelijkheden: al die studenten, al die opleidingen. Daar valt eerlijk gezegd nog veel te winnen. Neem de aandacht voor mentoraten: de meeste leraren in het voortgezet onderwijs worden ook mentor. Daar heb ik een studie van gemaakt in de jaren negentig. Die kennis is bijna verdwe-nen. Ook in het hbo zouden we daar ons voordeel mee kunnen doen. Na het eerste jaar is 30 procent van de studenten vertrokken: hoe komt dat?’Voor studenten, zegt Van Veen, zijn zulke onderzoeksprojecten een enorme leerervaring. ‘De vakgroep Economie wilde bijvoorbeeld weten waarom er zo veel uitval was in het eerste jaar. Studenten deden de interviews met de eerstejaars en uitvallers. Dat werkte hartstikke goed, want zij spreken el-kaars taal. De studenten vinden het geweldig en raken erdoor geïnspireerd, en de kennis vertaalt zich in het actualiseren van de onderwijs- en begelei-dingsprogramma’s. En ik vind het ook nog eens verrekte leuk om te doen.’

hebben, maar ook van de – laten we zeggen: tien – meestvoorkomende problemen. En die de bagage hebben om daar adequaat op te reageren. Dat zou al een hele hoop verwijzingen schelen.’Het inzetten van jeugdzorgspecialisten die de eerstelijnswerkers, maar ook ‘beroepsopvoeders’ kunnen ondersteunen, bevordert de kwaliteit eveneens. ‘Mooi voorbeeld is het programma Alert4You. Dat zet specialisten uit de jeugdzorg in om pedagogisch medewerkers in de kinderopvang te helpen bij de omgang met onder meer lastige, koppige peuters. Die vorm van coa-ching on the job en deskundigheidsbevordering blijkt heel goed te werken.’Deze kwaliteitsbevorderende maatregelen, zegt Van Yperen, moeten uitein-delijk ook hun vertaling krijgen in de opleiding van werkers in de zorg voor jeugd. ‘Want eigenlijk zijn dit noodverbanden, voor een decennium of zo. Uiteindelijk wil je dat studenten op universiteiten en hogescholen zo worden opgeleid dat ze die bagage al hebben. Daarom zijn we bijvoorbeeld in ge-sprek met een aantal hbo-instellingen om studenten pedagogisch-sociaal werk bekend te maken met de meestvoorkomende problematiek.’

Dwarsverbindingen onderzoekenGevraagd naar de raakvlakken tussen jeugdzorg en de medische zorg noemt Van Yperen twee in het oog springende. ‘Problemen bij het opvoeden van kinderen zijn vaak een combinatie van lichamelijke en orthopedagogi-sche aspecten. Goed voorbeeld zijn kinderen met overgewicht: aan de ene kant het voedings- en bewegingspatroon van het kind, aan de andere het pedagogisch functioneren van de opvoeders.’Er zitten ook veel verbindingen tussen jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg. ‘Consultatiebureaus geven een hoop voorlichting, onder meer over opvoe-ding. Je mag verwachten dat die overeenkomt met wat jeugdzorg vertelt. Er zit ook een verbinding in de doorverwijzing. De huisarts is nu een belangrijke verwijzer naar de jeugd-ggz. Die verwijzing moet goed, tijdig en niet onnodig zijn, maar moet ook goed opgevolgd kunnen worden. Daar ligt de komende tijd een belangrijk aandachtspunt.’Ook met het topsectorenbeleid ziet Van Yperen een duidelijk en relevant raakvlak. ‘Voor bedrijven is het belangrijk kosten te beheersen en klanten optimaal tevreden te houden. Voor de zorgsector geldt hetzelfde. En net als bedrijven hebben zorginstellingen marges nodig om risico’s af te dekken en te innoveren. Ik vind dat (jeugd)zorginstellingen daar met gemeenten afspra-ken over moeten maken, bijvoorbeeld dat je over vijftien jaar niet 40, maar 80 procent van de probleemgezinnen uit de gevarenzone weet te houden. Ik vind het heel interessant om dwarsverbindingen te gaan onderzoeken, om te kijken wat je van elkaar kunt leren.’

Prof. drs. Dolf van VeenProf. dr. Tom van Yperen

61SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Prof. drs. Dolf van Veen

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

62 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

‘De relatie tussen hbo en bedrijven moet nog groeien’

Jacomine de Lange is lector Transities

in Zorg bij het Kenniscentrum Zorgin-

novatie van de Hogeschool Rotterdam.

Marco Blom is directeur Onderzoek ene-

leid van Alzheimer Nederland. Dementie

is hun gemeenschappelijke deler, het on-

derwerp waarnaar ze ieder vanuit hun

eigen invalshoek kijken. Hoe denken zij

over samenwerking met het bedrijfsle-

ven, de rol van hogescholen en het

topsectorenbeleid?

Welke onderzoeksbehoeften signaleren jullie in het werkveld?Jacomine de Lange: ‘Het overheidsbeleid om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen, roept bij professionals de vraag op: “Hoe moet dat?” Op dat terrein is voor ons veel te doen. Je kunt technische hulpmiddelen verzinnen, maar ook manieren om mantelzorg breder in te zetten. Voor man-telzorgers is betere ondersteuning nodig. 80 procent voelt zich overbelast, 20 procent zelfs zwaar overbelast.’Marco blom: ‘Het zou erg helpen als er meer methodieken worden ont-wikkeld die professionals leren om familie en partner beter bij de zorg te betrekken en hen deskundiger en consequenter te adviseren. Ik hoor fa-milie vaak zeggen: “We hebben allemaal professionals om ons heen, maar niemand geeft ons écht goed advies.”’Jacomine de Lange: ‘Daar zijn al wel interventies voor ontwikkeld, maar die worden nog niet breed toegepast, bijvoorbeeld omdat ze niet passen in de reguliere zorg en er geen financiering voor is.’

In hoeverre voorzien kennisinstituten, met name hogescholen, al in die onderzoeksbehoeften?Marco blom: ‘Ik denk dat het hbo zeer goed in staat is om snel en gericht op de praktijk ontwikkelingen verder te brengen; en ook om dingen uit de academische centra nog een praktijkslag te geven, of zaken die uit de praktijk van bijvoorbeeld zorginstellingen voortkomen.’Jacomine de Lange: ‘Vooral de lectoraten kunnen dat. Rond de inzet van technologie om mensen langer thuis te laten wonen bijvoorbeeld, wordt bij ons al veel onderzoek gedaan. Ik heb, samen met een zorginstelling en het

Van Kleef Instituut, een Academische Werkplaats in Capelle aan den IJssel opgezet, dicht tegen de keten dementie aan. Studenten doen er onderzoek en maken meteen kennis met de dementiezorg. In het begin staan ze niet te springen, maar ze vinden het vaak leuk als ze er eenmaal mee bezig zijn en worden door instellingen zelfs gevraagd om bij ze te komen werken. Die onderzoeken leveren producten op die in de zorg kunnen worden gebruikt. We hebben bijvoorbeeld onderzocht waarom er conflicten ontstaan in de driehoek patiënt-mantelzorger-thuiszorgmedewerker. Daarover hebben we een handreiking voor medewerkers in de thuiszorg opgesteld.’

Hoe zien julllie de samenwerking met het bedrijfsleven?Marco blom: ‘Ik ben er erg voor dat de private sector de kans krijgt om eigenzinnige ideeën uit te werken. Ik heb in de jury van een designwed-strijd gezeten en daar komen mensen soms met geweldige concepten. Mis-schien niet iets dat direct bij dementie toe te passen is, maar dat wel lekker werkt. Dat zou een kans moeten krijgen in dit veld. Het topsectorenbeleid zou het ook in dat toegepaste terrein moeten zoeken. Bedrijven kunnen niet wachten op de resultaten van een langlopend onderzoek. Dan is een ander er al met de kraal vandoor. Maak er dus een dynamisch spel van.’Jacomine de Lange: ‘Bedrijven zeggen al gauw: de potentiële afzetmarkt van mensen met dementie is te klein. Daar gaan we niet een speciaal kof-fiezetapparaat met één bedieningsknop voor maken.’Marco blom: ‘Dat ligt aan het verdienmodel. Als je het kunt opschalen naar Europa wordt het misschien wel interessant. Nederland is een over-zichtelijke proeftuin.’

63SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

portret: Dementie

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

64 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Jacomine de Lange: ‘We hebben onlangs een middag met de keten de-mentie georganiseerd, waarbij we technische bureaus hebben uitgenodigd op een markt een presentatie te geven voor mantelzorgers en mensen met dementie. Het kostte veel moeite om ze zover te krijgen. Die relatie moet nog groeien.’Marco blom: ‘Je zou willen dat je meer dingen met elkaar kunt ontwik-kelen: cocreëren. Maar partijen zoeken elkaar van nature niet op. Bij ons komen bedrijven vaak pas aankloppen als de vraag luidt: “Is er voor ons product een markt?” Aan het eind van het proces dus. Je zou willen dat je eerder wordt betrokken, zodat je kunt bijsturen. En áls je er wel aan het begin bij bent en je suggereert om er andere partijen bij te halen, dan ge-beurt dat niet. Uit angst dat de concurrentie ermee aan de haal gaat. Daar zou je goeie afspraken over kunnen maken, maar dat is niet goed geregeld, vind ik.’

Hoe staat het met de samenwerking binnen het hbo?Jacomine de Lange: ‘Een van de leuke dingen van het werken op een hogeschool is dat je intern zo makkelijk verbindingen kunt leggen. Ik geef les over dementie aan studenten van verschillende opleidingen: verpleeg-kunde, ergotherapie en fysiotherapie onder andere, maar ook technische bedrijfskunde of logistiek. Onze projecten bieden ons de mogelijkheid om leuke combinaties te maken met andere opleidingen. In het kader van een project cliëntgericht werken in de thuiszorg wilden we dat mensen maxi-maal een uur, en niet drie of vier uur, als marge zouden hebben rond een afspraak. Studenten logistiek hebben de routes bestudeerd en ontdekt dat er een brug was die vaak openstond. Toen hebben ze de wijken anders ingedeeld.’Marco blom: ‘We maken ons met z’n allen in de zorg druk over efficiën-

65SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

tie en in zo’n hogeschool zitten mensen die zich vaak vanuit een andere invalshoek met niks anders bezighouden. Dat moet toch een interessante kruisbestuiving kunnen opleveren.’

Wat is ervoor nodig om interne samenwerking te bevorderen?Marco blom: ‘Ik denk dat een goeie intake van projecten in het kader van het topsectorenbeleid daar invloed op kan hebben. Nu wordt een project als een financiële taart gezien: een derde van gezondheidsfondsen, een derde private partijen, een derde kennisinstituten. Maar je mag er ook wel inhoudelijke voorwaarden aan verbinden; eisen dat een consortium intern een breed draagvlak heeft met een minimumaantal betrokken opleidingen en disciplines. Als zo’n consortium dan een verband legt met bedrijven, heb je een interessante constellatie.’Jacomine de Lange: ‘Geld, dat is er nodig. Wij hebben veel ideeën en plannen, maar die lopen toch vaak stuk omdat er geen financiering voor is.’

Richt Alzheimer Nederland zich op hogescholen?Marco blom: ‘Nee, wij zijn meer op de academische wereld gericht. Alz-heimer Centra, verbonden aan de universiteiten, vormen voor ons de main-stream. Het is een overzichtelijk landschap en het type wetenschappelijk onderzoek dat er wordt uitgevoerd, is makkelijker aan onze achterban uit te leggen. Het publiek heeft een beeld bij wetenschappelijk onderzoek, be-handelingen, preventie. Daarbij komt dat het hbo-landschap voor ons rela-tief versnipperd en ondoorzichtig is.’Jacomine de Lange: ‘De lectoraten bestaan ook nog niet zo lang.’Marco blom: ‘Voor een onderzoeksvraag hebben wij een landingsplek no-dig: een goed draaiend lectoraat. Je ziet wel dat de tijd er rijp voor begint te

Dr. Jacomine de Lange (1951) is sinds 2003 parttime lec-tor Transities in Zorg aan Hogeschool Rotterdam. Ze geeft er ook les aan de vervolgopleiding Casemanager Dementie en Verpleegkundige Geriatrie en Gerontologie. De Lange is tevens senior onderzoeker bij het programma Ouderen van het Trimbos-instituut in Utrecht. Zij is A- en B-verpleegkundige en psycho-loog. Samen met docenten en studenten doet zij veel (kwalita-tief) onderzoek naar de zorg voor mensen met dementie.

Marco blom MSc (1961) is sinds 1997 werkzaam bij Alzhei-mer Nederland. Hij studeerde Psychogerontologie aan de Katho-lieke Universiteit Nijmegen en werkte daarvoor enkele jaren in de geestelijke gezondheidszorg en ruim vijf jaar bij Vilans. Blom is lid van de redactie van Denkbeeld.

worden om te zeggen: “Hogeschool, wil jij hier eens werk van maken?” En dat hogescholen onderlinge verbindingen op deelterreinen maken, zoals we met de Alzheimer Centra hebben gedaan. Ze moeten iets gemeen-schappelijks hebben, maar ook iets specifieks, iets eigens. Hogescholen zijn misschien ook wel goedkoper in te zetten dan universiteiten en ze heb-ben veel studenten die kortlopende projecten kunnen uitvoeren.’Jacomine de Lange: ‘Hogescholen zijn innovatiever. Ze zitten niet zo vast aan de gebaande onderzoekspaden.’

En het topsectorenbeleid LS&H?Marco blom: ‘Wij hebben besloten dat aanvragen in het kader van het topsectorenbeleid moeten passen binnen het Deltaplan Dementie. Dat is een pragmatische keuze. We kunnen ons geld maar één keer uitgeven en het deltaplan is een mooi vehikel om een aantal noodzakelijke ontwikkelin-gen in de wetenschap en toepassingen een kans te geven. Wat ons betreft gaat een aanvraag voor LS&H dus meteen door naar het loket van het deltaplan. Over enkele jaren moeten we opnieuw naar de Kamer om geld voor het plan te vragen, dus je moet zorgen dat onderzoeken snel renderen. Het topsectorenbeleid zou daarop kunnen aansluiten, door ook te focussen op hogescholen, ze in een soort voorkeurspositie te zetten.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

66 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Als dr. Feike van der Leij over DNA spreekt, gebruikt hij superlatieven. ‘Mijn hart ligt bij het uitdragen van kennis over DNA’, zegt hij. Maar het is slechts een onderdeel van het brede terrein waarmee hij zich bezighoudt. ‘Ik kijk naar het hele plaatje: de genomics, transcriptomics, proteomics en metabo-lomics [bij elkaar omics-technologie geheten – red.]. Het is een manier van denken waar de voedingsmiddelenindustrie in de toekomst haar voordeel mee kan doen. Als je begrijpt hoe DNA werkt, snap je beter waarom som-mige stofjes slecht zijn voor hart- en vaatziekten en waarom je met andere alzheimer kunt voorkomen. Dat is extreem gesteld, maar daar gaan we wel naartoe.’

Van der Leij hield zijn inaugurele rede over ondervoeding bij ouderen. ‘Waar wij in het kader van het Healthy Ageing Network Northern Netherlands (HANNN) tegenaan lopen, is de ondervoeding van kwetsbare ouderen. Tot wel 60 procent van de mensen die op de afdelingen Geriatrie in het ziekenhuis binnenkomen, is ondervoed. Als je dat zou omrekenen in geld, drukt dat probleem zwaarder op de Nederlandse zorgkosten dan de hele obesitasepidemie. Voor deze ouderen hebben we, samen met partners uit de industrie binnen het project Food Circle, een brood ontwikkeld met een hoog eiwitgehalte. We zijn nu een protocol aan het schrijven om het in het ziekenhuis bij ondervoede ouderen te mogen testen.’

PuntenwolkenOok Nard Clabbers heeft veel belangstelling voor DNA en genen. ‘Onder-zoek naar gezondheid is vaak ingestoken vanuit de farmaceutische hoek: je dient één stof toe en kijkt naar het effect ervan op één parameter. Bij voe-

Gezond leven met omics-technologieLector Feike van der Leij en businesslinemanager Nard clabbers werken in twee verschillende werelden: die van de hogeschool en die van het commerciële onderzoek. Maar hun ‘common ground’ is: (gezonde) voeding.

Over wat gezonde voeding is, zijn veel

vragen al beantwoord. De uitdaging voor

het komende decennium is de consument

zover te krijgen dat hij voor de gezonde

voeding kiest. Gedragsbeïnvloeding is

niet de deskundigheid van dr. Feike van

der Leij, lector Health & Food en docent

Moleculaire Biologie aan Van Hall

Larenstein in Leeuwarden, en evenmin

van ir. Nard Clabbers, businesslinemana-

ger Health & Food bij TNO in Zeist. Toch

kunnen de twee wetenschappers wel de-

gelijk een bijdrage aan deze ontwikke-

ling leveren.

67SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

portret: VoedingD

EE

L 1

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

68 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

ding is dat lastig, want daarmee dien je duizend stofjes tegelijk toe die in het menselijk lichaam één miljoen veranderingetjes teweeg kunnen brengen. Met de omics-technologie kijken we niet naar één parameter, maar pro-beren we puntenwolken van bij elkaar horende parameters te vinden. Als je een hele puntenwolk één kant op ziet drijven en die punten bijvoorbeeld allemaal met chronische ontsteking te maken hebben, dan kun je consta-teren dat dat toegediende stofje daar kennelijk een (gunstige) invloed op heeft. Uiteindelijk willen we deze manier van onderzoek bij de European Food Safety Authority (EFSA) laten landen, zodat je op basis daarvan meer mag claimen over de gezondheidseffecten van voedingsmiddelen.’

Door meer daarover te weten, legt Clabbers uit, kun je een personalised aanpak ontwikkelen: voeding toesnijden op de individuele ontvanger. ‘De grootste uitdaging van de komende jaren ligt in de implementatie van ge-zonde voeding en een gezonde levensstijl. Bij TNO in Zeist kijken we bij-voorbeeld naar wat je zou kunnen leren van de metingen van verzadigings-hormonen. Hoe kun je die informatie gebruiken in een gepersonaliseerde benadering van mensen om ze een bepaalde levensstijl aan te leren? Met behulp van een e-health-app bijvoorbeeld kun je directe biofeedback geven over wat er in hun lichaam gebeurt. In dat idee van quantified self – je eigen gezondheid meten – zit de mogelijkheid om je gezondheid te managen. Ik

denk dat daarin de toekomst van onze gezondheidszorg ligt. Nu leven men-sen er bij wijze van spreken op los totdat ze ziek worden en dan hopen ze dat het opgelost wordt. Qua kosten is dat op termijn niet houdbaar.’Van der Leij vult aan dat hij ook perspectieven ziet in customized nutrition; niet op het individu, maar op een groep toegesneden voeding. ‘Vanuit de diervoeding is daarover al veel meer bekend, denk aan speciale voeding voor oude honden bijvoorbeeld. Wij willen aio’s van de Universiteit van Wageningen helpen om onderzoek te doen naar de vraag hoe je waar-devolle eiwitten uit melk beter kunt benutten.’ Friesland wil samen met de Dairy-campus, de zuivelsector en University Campus Fryslân, een keten van kennis over zuivel opzetten, verduidelijkt Van der Leij. ‘Een Dairy Chain Friesland, gespecialiseerd in melkproducten, die de hele verticale kolom van vmbo, mbo, hbo, wo omvat.’

Ook TNO doet, zo vertelt Clabbers, enkele projecten met de diervoederin-dustrie. ‘Varkens- en kalverhouders lopen tegen dezelfde problemen aan als die je tegenkomt bij voeding voor mensen. Varkens zijn een fantastisch model voor de mens. Bijvoorbeeld als het gaat om wat er mis kan gaan in de relatie tussen de microbiota (de bacteriën in de dikke darm) en de gastheer. Dat kan tot veel ziekten leiden. Met probiotica – goede bacteriën, Yakult is een bekend voorbeeld – of prebiotica (meestal onverteerbare koolhydraten

69SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Ir. Nard clabbers (Leiden, 1973) studeerde Voeding en Gezondheid in Wageningen. Omdat hij belangstelling voor speciale voeding had en de commerciële kant op wilde, ging hij daarna bij Numico werken. Toen de businessunit waar hij werkzaam was stopte, hield Clabbers zich kort bezig met honden- en kattenvoeding en stapte toen over naar Hero Benelux. Daar was hij uiteindelijk verantwoordelijk voor de Nutritional and Regulatory Affairs van de merken Hero, Friso, Organix en Bledina. Ook werkte hij voor de internationale Hero Groep aan de nutritional strategy. Anderhalf jaar geleden stapte Clabbers over naar TNO, waar hij als businesslinemanager Food & Health verantwoordelijk is voor al het onderzoek naar voeding en gezondheid, inclusief de besteding van het kennisinvesteringsbudget van de overheid. Clabbers vindt dat Nederland zich te weinig bewust is van het belang van innovatie en er meer in zou moeten investeren.

of voedingsvezels) kun je daar wellicht iets aan doen en bij varkens kun je dat prima testen. Bij een ander project kijken we naar de neusholteflora, de bacteriën in de neus en mondholte, en de invloed daarvan op bovenste-luchtweginfecties. Dat speelt een rol bij kalfjes, maar evenzogoed bij men-senkindjes.’

clean labelDe taak die Van der Leij op onderzoeksgebied voor zijn hbo ziet, is: kennis van fundamenteel onderzoek toepassen of toepassingsgerichte onderzoe-ken doen zodat je een product of proces kunt ontwikkelen. ‘Wij werken vraaggestuurd. Dus we doen onderzoek voor een bedrijf dat de houdbaar-heid van zijn product wil verlengen bijvoorbeeld. We krijgen praktische vra-gen en die zijn vaak lastiger te beantwoorden dan bij fundamenteel onder-zoek.’

Enthousiast vertelt hij over het Centre of Expertise Healthy Ageing, waar-van niet alleen de vier hogescholen in Noord-Nederland, maar ook roc’s en een innovatiewerkplaats Health, Food & Technology onderdeel zijn. ‘We hebben die helemaal ingezet op “slow carb, high protein”. Het eerste is ge-richt op jongeren: langzame koolhydraten, vezelrijk voedsel. High protein is

voor ouderen, om spierverzwakking te voorkomen. Zo zijn we met Blueport Lauwersoog en Koopmans Meel aan het kijken wat we met de reststroom van de garnalenvangst op de Noordzee kunnen doen. In garnalendoppen zit bijvoorbeeld chitine, een zeer vezelrijk koolhydraat dat gunstige producten kan opleveren. Een focus op koolhydraten en eiwitten dus. Maar ja, dan komt er ook een bedrijf dat iets met visolie wil en dan kun je niet zeggen: jij mag niet meedoen. Wij hebben tenslotte een publieke functie.’

Toch vindt Van der Leij dat soms ook wel een beetje jammer. In het kader van het Food Circle-project werd bedrijven gevraagd welke onderzoeks-vragen ze het liefst wilden stellen. ‘‘Het antwoord was dat bedrijven hun producten met een clean label willen produceren, dus met geen of zo min mogelijk waarschuwingen op het label. Bij voorkeur koemelk- of eiwitvrij. Dat vind ik jammer, want die vraag wordt ingegeven door wat er ooit in wet-ten is komen te staan en daar zitten gedrochten tussen. In mijn perceptie zou juist wat een product aan healthy ageing kan bijdragen de strategie van een bedrijf moeten bepalen.’

Dr. Feike van der Leij (Grouw, 1960) deed een analistenopleiding en studeerde Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij promoveerde op moleculair genetisch onderzoek aan de aardappel. Na een postdoc in Zürich keerde hij daar terug om als moleculair bioloog in het kindergeneeskundig onderzoekslab te werken. Hij specialiseerde zich in genen die de vetzuurverbranding regelen. Van der Leij deed veel obesitas- en diabetesonderzoek. In 2006 werd hij docent Moleculaire Biologie aan de Life Sciences & Technology-opleidingen van Hogeschool Van Hall Larenstein en NHL Hogeschool in Leeuwarden en hielp hij mee aan de opbouw van de major Health & Food. Binnen dat domein is hij lector geworden. Hij noemt het zijn missie ‘om de verborgen bètastudent uit de kast te laten komen’. ‘Want we zitten te springen om mensen die voor de technologie kiezen.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

70 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Medische technologieeindgebruiker hoort centraal te staan; meerdere partijen vereist voor succesvol ondernemerschap

71SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Deelnemers: (van links naar rechts)

Dick van der Pijl Stafmedewerker Research & Development FOCAL Meditech, Tilburgronald Mooij Business developer zorginnovatie TNOJanneke kampen Innovatieadviseur SyntensLuc knaven FHI federatie van technologiebranches- Medische technologieHarmen bijwaard Lector Medische Technologie, Inhollandeveline Wouters Lector Fontys Paramedische HogeschoolWillemijn van Gastel Projectleider SIA (niet op de foto)Ignace karthaus Gespreksleider (niet op de foto)

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

72 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Dat gekozen is voor de topsector Life Science & Health, juicht ronald Mooij, business developer zorginnovatie bij TNO, alleen maar toe. Tege-lijkertijd is hij teleurgesteld dat het erg lang geduurd heeft een TKI van de grond te tillen. In dat opzicht heeft het niet geleid tot wat iedereen graag had gezien. Wel heeft het in zijn ogen een aantal vragen aan het licht ge-bracht die essentieel zijn voor het welslagen van het topsectorenbeleid.‘Laat ik enkele voorbeelden noemen. Hoe voorkomen we dat technologi-sche innovaties elkaar overlappen? Wat leveren universiteiten? Hoe betrek-ken we sneller de eindgebruiker bij innovaties? Wat is de rol van zorgverze-keraars en in hoeverre zijn zij bereid te investeren en dus een zeker risico te dragen? En dat geldt ook voor de overheid, die dan dus meedeelt in eventuele IP-opbrengsten. Als je medisch-technologische producten snel-ler naar de markt wilt brengen en implementeren, heb je naast bedrijven meerdere partijen nodig. Je moet dus goed nadenken welke dat zijn om dat ondernemerschap of het ondernemende centraal te stellen.’Janneke kampen, innovatieadviseur bij Syntens, constateert dat mkb-bedrijven zich nog nauwelijks bezighouden met dergelijke vraagstukken. Ze benadrukt dat er nog veel gedaan zal moeten worden aan bewustwording van wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het punt van vergoedingen. Ook zij merkt dat bedrijven bij nieuw ontdekte technologieën vergeten de eind-gebruiker mee te nemen in het ontwikkelproces. Als een idee niet getoetst wordt, is de kans groot dat een product niet aansluit bij de behoeftes en de implementatie niet soepel verloopt. ‘Dat zie ik voortdurend gebeuren. Bedrijven weten vaak niet wie de stakeholders zijn en in deze sector zijn dat er meerdere die allemaal een andere agenda hebben. Daarbij heeft iedere innovatie weer haar eigen stakeholders nodig. Bovendien is de betaler vaak niet de gebruiker. Hier is duidelijk sprake van de zogenaamde innovatiepa-radox. Aan de ene kant wil men innovatie stimuleren, aan de andere kant is er wet- en regelgeving om die innovatie achteraf te controleren. En daar-voor moeten mkb’ers een relatie opbouwen met de eindgebruiker. Dat zijn punten die helaas niet gezien worden en dus hebben ze meer tijd nodig om hun product op de markt te brengen.’

Bij de FHI (federatie van technologiebranches) als brancheorganisatie moeten dergelijke problemen bekend zijn. Hoe reageren jullie daarop?Luc knaven (FHI): ‘Onze focus ligt wat verderop in de keten. Dat hebben we gepoogd over te brengen naar het topsectorenbeleid, maar volgens mij is de urgentie nog niet bij iedereen duidelijk. Er worden heel veel mooie innovatieve technologieën ontwikkeld, die iets toevoegen voor de patiënt en in de keten zelfs kostenbesparend zijn. Toch lukt het vaak niet zo’n technologie het Nederlandse zorgstelsel binnen te krijgen. Ik zie een paar belangrijke hobbels. Het is goed dat er nieuwe verordeningen zijn rond veiligheid, maar vanuit Brussel worden de toelatingscriteria – mede door het borstimplantatenincident – nu zo verzwaard dat het ten koste gaat van innovatie. Vervolgens wordt een nieuw product beoordeeld door het College van zorgverzekeringen. De toelatingscriteria die in de farmacie gelden, worden min of meer gekopieerd naar de medischehulpmiddelenmarkt. Daardoor worden aan de industrie veel meer data en bewijslast gevraagd. Deels terecht, maar ook daar zijn we te ver in doorgeschoten. Als je die twee stations gepasseerd bent en het product op de markt komt, moet het ook vergoed worden. De vier zorgverzekeraars hebben een eenzijdige

Bij innovaties in de medische

technologie wordt de eindgebruiker, de

patiënt, niet altijd meegenomen in het

ontwikkelproces. Dat belemmert een

soepele implementatie. Ondernemers

en lectoren over de innovatieparadox,

stringente wet- en regelgeving, het

nut van kwalitatief onderzoek en het

aankweken van technisch gevoel bij

professionals in de zorg.

73SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

focus op prijs. Ze eisen eenvoudigweg een prijs die de helft lager ligt dan de huidige contractprijs of ze halen hulpmiddelen goedkoop uit India.’evelien Wouters (Fontys): ‘Ik zie nog een ander aspect. Het veld van de zorg is erg groot, steeds meer mensen worden zorgafhankelijk. Er zijn heel veel technologieën mogelijk, maar ze worden nog niet voldoende geaccep-teerd, terwijl we juist willen dat mensen autonoom worden en producten zelf kunnen gebruiken. In de ontwikkeling van die producten valt nog veel winst te behalen. Niet alleen voor de eindgebruiker, maar voor het hele zorgsysteem eromheen. Nieuwe technieken vereisen specifieke competen-ties, die nog niet zo eenvoudig te implementeren zijn. De uitdaging is dus: hoe ontwikkel je ze zo dat implementaties onderdeel zijn van het ontwerp?’Dick van der Pijl (FOCAL Meditech): ‘Ik herken wat jullie zeggen over acceptatie en vergoeding. Dat laatste is in Nederland niet zo eenvoudig. Dat komen we als kleine bedrijf allemaal tegen. Zelf zijn wij een beetje een witte raaf. Op ons terrein – arm- en hoofdondersteuning, persoonlijke robots voor mensen met een beperking – gebeurt niet zo heel veel aan innovatie in Nederland. Ons streven is erop gericht de hele cyclus te bestrijken, van ontwikkelen tot leveren. We willen gevoed worden door onze gebruikers en weten dan ook precies wat er leeft. Maar ik wil het wat breder trekken. De meeste specifieke technologieën renderen niet als je je alleen op Ne-derland richt. Op Europese schaal met zijn vrije handelsverkeer wordt het anders, hoewel de zorgstelsels en toelatingseisen van al die landen sterk verschillen, waardoor je soms ook niet verder komt. Wat ik mis en wat zou helpen is een health-technologykostenassessment. Onze betalende par-tijen, de zorgverzekeraars, praten alleen maar in termen van kosten en niet van opbrengsten. Voor ons is het ondoenlijk achter zo’n assessment aan te gaan.’Luc knaven (FHI): ‘In tegenstelling tot de farmaceutische industrie, waar het allang een vakgebied was, wordt in de medische technologie de eco-nomische parameter nu pas een factor. Maar het blijft voor een bedrijf las-tig een kostenvergelijking te maken tussen een nieuwe technologie en de bestaande situatie, als je niet precies weet welke kosten erin versleuteld zijn in het ziekenhuis. Dat is een belangrijk verschil met de farmaceutische industrie, waarin grote multinationals opereren. In de medischetechnologie-markt zijn het vooral heel veel kleine spelers. Die hebben niet de mensen en

middelen voor dergelijke kostbare studies.’Hoe leggen jullie vanuit de hogescholen de connectie met het mkb?eveline Wouters (Fontys): ‘Wij hebben deelgenomen aan een serie zorgprojecten in Noord-Brabant, die zo geconstrueerd waren dat mkb-bedrijven daar van het begin af aan bij betrokken werden. Er diende een businessplan te zijn en dan kom je vanzelf met elkaar aan tafel. Dat vergrootte de bewustwording dat je zowel met eindgebruikers als met mkb’ers contact moet hebben.’Dick van der Pijl (FOCAL Meditech): ‘Ik heb al de nodige lectoren zien passeren. Maar het is een markt, je moet elkaar wel wat te bieden hebben. Wat willen kennisinstellingen? Publicaties, promovendi, masterstudenten. Wat willen wij? Samenwerken aan concrete problemen, zonder opgedron-gen te krijgen wat we moeten maken, maar wel welke richting het uit zou kunnen. Academisch gezien wil dat nog wel eens moeilijk liggen, een pro-fessor die precies weet hoe het moet. Daar hebben we de eerste jaren nog wel eens tegen moeten strijden. Nu lopen er continu vier of vijf studenten bij ons rond.’

Wat zijn voor de toekomst de belangrijkste uitdagingen en ontwikkelingen in die hele kennisketen?ronald Mooij (TNO): ‘Het valoriseren van kennis. Als je technologieën die nu op de plank liggen wilt toepassen, heb je nieuwe onderzoeksmethoden nodig om de effectiviteit aan te kunnen tonen. Bij ZonMw was pas geleden een discussie over nieuwe onderzoeksmethoden, zoals action research of kwalitatief onderzoek. Zowel bij universiteiten als de medische professie staat dit type onderzoek in lager aanzien.’eveline Wouters (Fontys): ‘Ik zie twee tendensen. Enerzijds komt het be-trekken van eindgebruikers steeds centraler te staan. Anderzijds zie ik een beweging in meer academische richting. Met als gevolg dat er in sommige gevallen meteen een streep doorheen gaat als je kwalitatief onderzoek voorstelt, terwijl dat juist voor deze tak van sport zo belangrijk is.’ronald Mooij (TNO): ‘Al die wetenschappelijke commissies – bij ZonMw, bij gezondheidsfondsen – hebben vaak dezelfde hoogleraren, waardoor

‘IN De ZOrG IS eeN TekOrT AAN

MeNSeN DIe ADeQuAAT kuNNeN

INSPeLeN OP TecHNIScHe PrObLeMeN.

eN ANDerSOM HebbeN MeNSeN IN De

TecHNOLOGIe ONVOLDOeNDe keNNIS

VAN De ZOrG.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

74 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

vernieuwende methoden van onderzoek bij innovaties niet geaccepteerd worden. Terwijl de levenscyclus van nieuwe medische technologieën steeds korter wordt, waardoor randomised controlled trials langer lopen dan de levenscyclus van de technologie zelf.’Dick van der Pijl (FOCAL Meditech): ‘Je hebt dus andere designers no-dig. Die staan nog laag op de waarderingsladder.’Ronald Mooij (TNO): ‘Ik zie meer heil in shared research programs in publiek-private samenwerking en in open innovatie met andere verdienmo-dellen op IP. In de farmacie heeft men daar wel oren naar. Daar kruipt men ook bij elkaar, waaruit nieuwe verdienmodellen ontstaan. Dat zijn voorbeel-den die we moeten proberen over te nemen.’Janneke Kampen (Syntens): ‘Wij zien vaak dat als een medische techno-logie ergens succesvol geïmplementeerd is, er niet opgeschaald wordt naar andere situaties. Is daar niet een taak weggelegd voor kennisinstellingen?’Eveline Wouters (Fontys): ‘Een Centre of Expertise kan daar een rol bij spelen. Als je voor een bepaalde doelgroep iets succesvol geïmplemen-teerd hebt, dan kun je het opschalen naar andere regio’s of in andere con-texten en met een ander netwerk. In zo’n constructie kan een hogeschool enige invloed uitoefenen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het dan ook in het buitenland opgeschaald kan worden. Wij nemen deel aan het CASA-project. Daarin wordt heel veel kennis gedeeld, maar slechts een deel kan direct in andere landen gebruikt worden. Het project is vooral bedoeld om interregionaal en in Europees verband best practises uit te wisselen. Daar houd je altijd iets aan over, maar dat is nog niet hetzelfde als het grootscha-

lig uitrollen van een mooi idee, hoewel we daar als hogeschool natuurlijk wel mee bezig zijn.’

Wat zijn jullie ervaringen met de functie van de Centres of Expertise in de kennisketen?Eveline Wouters (Fontys): ‘Wij zitten onder andere met Zuyd Hogeschool in een Centre of Expertise. Dat geeft ons een andere positie. Dan gaat het om open innovatie, uitwisseling, andere manieren van samenwerken. Zuyd heeft daarbij een eigen netwerk. Wij zitten in de Brainportregio. Dergelijke samenwerkingen zijn effectief. Bijvoorbeeld als je iemand nodig hebt of heel snel mensen wilt interesseren voor een klankbordgroep. Zo’n groot netwerk waar je uit kunt putten is onontbeerlijk. Tegelijkertijd moet je de intentie hebben daar heel open in te staan zonder allerlei ingewikkelde governmentstructuren. Want ook op hogescholen kan regelgeving belemmerend werken.’

Kan FHI op de een of andere manier inspelen op de nieuwe positie van hogescholen?Luc Knaven (FHI): Gedeeltelijk. In de medische technologie hebben we ruim 140 aangesloten bedrijven. Daarvan heeft een groot deel zijn ontwikkeling niet in Nederland zitten. Ik denk dat 20 à 25 procent in Nederland ontwikkelt en/of produceert. In samenwerking met hogescholen en universiteiten zitten wij in twee trajecten. Het ene is ontwikkeling en kennis delen. Het andere is wat in de hele sector speelt: hoe krijgen we voldoende mensen die met medische technologie kunnen werken? Zowel in ziekenhuizen maar ook bij bedrijven. We zien nu vaak dat bedrijven op zoek zijn naar applicatiespecialisten, mensen die klinische kennis kunnen koppelen aan producten. Daarvoor wordt vaak geput uit ziekenhuispersoneel, dat regelmatig overstapt naar bedrijven.’

Speelt dat bij jullie ook, dat tekort aan mensen met technologische kennis? In de topsector HTSM is dat een enorm probleem.Dick van der Pijl (FOCAL Meditech): ‘Nee, niet echt. Wij hoeven ook niet te concurreren met bedrijven als ASML. Dat is een ander type mensen dat

‘NiEuWE MEDischE tEchNoLogiEëN

vRagEN oM aNDERE DEsigNERs. DiE

staaN Nog Laag oP DE WaaRDERiNgs-

LaDDER.’

75SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

ervoor kiest daar te werken. Wij hebben een zeker idealisme. Onze mensen zeggen vaak dat ze hier dan wel wat minder verdienen, maar aan het eind van de dag precies weten wat ze gedaan hebben. Die beschikken over een intrinsieke motivatie.’eveline Wouters (Fontys): ‘Ik zie in de zorg een groot tekort aan men-sen die adequaat kunnen inspelen op technische problemen. En andersom hebben mensen in de technologie onvoldoende kennis van de zorg.’Harmen bijwaard (Inholland): ‘In de medisch beeldvormende appara-tuur zijn zoveel ontwikkelingen gaande dat die voor de gebruikers in de ziekenhuizen erg lastig zijn bij te houden. Er is een tekort aan mensen die daarmee uit de voeten kunnen. De combinatie van PET- en MRI-scanners (PET-MRI) is een hot topic, terwijl er geen laboranten voor zijn opgeleid. De apparatuur wordt wel het ziekenhuis binnengereden, maar wie gaat ermee aan de slag? Op onze hogeschool wordt nagedacht over een opleiding voor laboranten, maar we hebben zelf geen PET-scanner of MRI-scanner. Dus dat moet samen met de grote ziekenhuizen. Onlangs zijn we ook begonnen met een nieuwe masteropleiding, Advanced Health Information Practise (AHIP) waarin mensen opgeleid worden tot intermediair tussen zorg- en ICT-professionals. Op de werkvloer is nu eenmaal een groot tekort aan mensen met bèta-achtergrond.’Janneke kampen (Syntens): ‘Staan studenten in de zorg voldoende open voor techniek?’Harmen bijwaard (Inholland): ‘Bij MBRT-opleidingen is die affiniteit er wel.’ [Medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken – red.]eveline Wouters (Fontys): ‘MBRT is inderdaad een uitzondering. Maar bij al die andere opleidingen valt nog heel veel te doen. Logopediestudenten

bijvoorbeeld hebben daar van nature vaak geen gevoel voor, zelfs niet voor de eenvoudigste technische oplossingen. Daarom brengen we ze in contact met techniekstudenten om samen aan een product te werken.’Dick van der Pijl (FOCAL Meditech): ‘Wij zijn een echt AWBZ-land. Men-sen zijn opgeleid met het idee dat ze anderen moeten helpen en hebben te weinig oog voor medisch-technische hulpmiddelen. Ik zeg wel eens gechar-geerd: bij FOCAL zijn we niet van de zorg, maar van het zelfstandig maken van mensen. Zorgverlening wil daar nog wel eens tussenin staan. Dat heeft alles te maken met de bestaande cultuur in de zorg. Wij kunnen een hulp-middel bedenken waarmee iemand de kracht krijgt om in bed overeind te komen in plaats van zich over te geven aan een zorgverlener. Dergelijke technologieën zijn niet zo uitzonderlijk meer.’ Janneke kampen (Syntens): ‘We hebben het te vaak over hightech medi-sche hulpmiddelen, terwijl juist in de low- en middletech voor ondernemers nog zoveel groei mogelijk is. Als ze maar meer in contact zouden komen met hogescholen en meer in het ecosysteem zouden werken.’Dick van der Pijl (FOCAL Meditech): ‘Iets wat goed is, lijkt vaak gecom-pliceerd, terwijl het erg eenvoudig is. Het hoeft niet altijd hightech te zijn. Denk aan Arion International in Geleen, met het vernieuwende idee van de kousenaantrekker. Dat idee had aanvankelijk een lage status, maar wat heeft dat niet bespaard in de gezondheidszorg? Toch kregen ze er niet de hand voor op elkaar. De ontwikkeling werd door regelgeving gedwars-boomd. We mogen niet vergeten dat mensen met functiebeperkingen ook kinderen zijn van onze tijd. Ook zij hebben recht op toegang tot moderne technologie. Daar wordt te weinig naar gekeken.’

‘WIJ ZITTeN ONDer ANDere MeT ZuYD

HOGeScHOOL IN eeN ceNTre OF ex-

PerTISe. DAT GeeFT ONS eeN ANDere

POSITIe. DAN GAAT HeT OM OPeN INNO-

VATIe, uITWISSeLING, ANDere MANIe-

reN VAN SAMeNWerkeN.

‘NIeuWe TecHNIekeN VereISeN SPecIFIeke cOMPeTeNTIeS, DIe NOG NIeT ZO eeN-

VOuDIG Te IMPLeMeNTereN ZIJN. De uITDAGING IS DuS: HOe ONTWIkkeL Je Ze ZO

DAT IMPLeMeNTATIeS ONDerDeeL ZIJN VAN HeT ONTWerP?’D

EE

L 1

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

76 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

77SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Op een voorjaarsdag in 2003 besloot een

tiental lectoren, verbonden aan onder

andere Hogeschool Utrecht, Zuyd Hoge-

school, Fontys Hogescholen, Hogeschool

van Arnhem en Nijmegen en Avans Ho-

geschool, een platform te vormen. Daar-

mee was het landelijke Lectorenplatform

Zorg en Welzijn geboren.

In 2001 deed de eerste lector zijn intrede in het hoger beroepsonderwijs in Nederland. Sindsdien is het aantal lectoren tot ver boven de vijfhonderd gestegen en de functie lector niet meer uit het hbo weg te denken. Ook in het hoger sociaalagogisch onderwijs wordt niet langer getwijfeld aan het belang van lectoren voor zowel het kunnen uitvoeren van praktijkgericht onderzoek als het vertalen van de onderzoeksresultaten naar beroepson-derwijs en beroepspraktijk. Het Lectorenplatform Zorg en Welzijn is sinds 2003 uitgegroeid tot een van de grootste netwerkorganisaties in lectoren-land, met gezamenlijke manifesten aangaande jeugdbeleid en Wmo, twee-daagse jaarconferenties en een eigen website.

Om tien jaar Lectorenplatform Zorg en Welzijn te vieren is een bijzondere digitale publicatie verschenen: Tinteling. Een bloemlezing van praktijkge-richte onderzoeken die de leden van het platform hebben uitgevoerd. De onderzoeken bestrijken uiteenlopende thema’s zoals: de inzet van erva-ringsdeskundigen in de geestelijke gezondheidszorg, de morele oordeels-vorming in het maatschappelijk en sociaal werk en de mantelzorg aan bij-zondere doelgroepen. Daarnaast wordt de Brede School van twee kanten belicht en is er aandacht voor het drankmisgebruik onder Duitse jongeren. Tinteling is geïllustreerd met schilderijen geselecteerd uit het aanbod van de Stichting Special Arts die zich richt op kunst en handicap. De stichting bevordert initiatieven waarbij mensen met een lichamelijke of psychische handicap aan kunst kunnen doen en draagt er zorg voor dat ze hun talen-ten op dat vlak kunnen ontwikkelen. Deze wijze van presenteren vormt een mooie brug tussen de onderzoekspraktijk en (een deel) van de doelgroep

waarmee de lectoren Zorg en Welzijn werken.

Tinteling doet niet alleen verslag van de aanleiding, opzet en uitvoering van het onderzoek, ook wordt aandacht besteed aan de betekenis ervan en de uitkomsten voor de beroepsopleiding(en) en de beroepspraktijk. Ook geven lectoren Rick Kwekkeboom en senior onderzoeker Pim van Heijst een al-gemene beschouwing over de betekenis van het praktijkgericht onderzoek dat binnen het hoger sociaalagogisch onderwijs wordt uitgevoerd (kennis-ontwikkeling) voor de andere twee punten van de inmiddels beroemde drie-hoek: onderwijs (body of knowledge and skills) en praktijk (duurzaamheid en toekomstbestendigheid).

De lectoren Zorg en Welzijn kunnen met hun onderzoeken bogen op een imponerende opbrengst voor het werkveld en het onderwijs. Bovendien beloven hun onderzoeksinitiatieven en -plannen een belangrijke bijdrage te gaan leveren aan de verdere ontwikkeling van zowel onderzoek als praktijk.

www.lectorenzorgenwelzijn.nlwww.tinteling.org

Het landelijke Lectorenplatform Zorg en Welzijn is een sa-menwerkingsverband van circa 30 lectoren in het hoger sociaal-agogisch onderwijs. Doel van het platform is om door onderlinge uitwisseling bij te dragen aan de beroepsontwikkeling van de lec-toren op dit terrein. Ook wil het platform op grond van kennis van en ervaringen met het praktijkgericht onderzoek meedoen aan en invloed uitoefenen op het politieke en maatschappelijke debat. Het platform doet dit onder ander door het opstellen van manifesten rond actuele ontwikkelingen die het agogisch werk raken. Zo heeft het platform in 2007 een manifest over het (preventieve) jeugd-beleid aangeboden aan de minister voor Jeugd en Gezin André Rouvoet en bracht het in het najaar van 2008 het manifest Wet maatschappelijke ondersteuning uit.

Kees Oudwater, Zonnebloem, 2004, linodruk, 45 x 40 cm via Special Arts

Lectorenplatform Zorg en Welzijn

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

78 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Life science volop in bewegingNieuwe kansen voor hogescholen

79SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Deelnemers: (van links naar rechts)

Fred Dom FlexGen, Leiden / mkb-vertegenwoordiger regiegroep LSHJan Wisse Nederlandse Biotechnologie Associatie Niaba Willo eurlings Innovatiemanager Syntens / gespreksleiderroel kamerling Clustermanager Medical Delta, TU DelftTjwan Tan Innovatieadvieseur SyntensMaarten Penning Businessdevelopmentmanager GenDx, UtrechtWillem van Leeuwen Lector Innovatieve Moleculaire Diagnos- tiek, Hogeschool Leiden / Medisch Mole- culair microbioloog, Erasmus MC Rotterdam (niet op de foto)

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

80 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

‘Je kuNT NOG ZOVeeL MOOIe DINGeN ONTWIkkeLeN, MAAr ALS De MANkrAcHT

ONTbreekT, LukT HeT NIeT. HbO HOOrT er TeN VOLLe bIJ, VOOr INNOVATIe MAAr

Zeker VOOr De HuMAN cAPITAL-AGeNDA.’

‘Ik ben positief over de topsectoren, ze genereren een hoop energie, de agenda is goed, net als de maatregelen voor het generieke deel. En we zijn vooral blij met het bedrijfslevenbeleid’, aldus Jan Wisse, werkzaam bij bran-chevereniging Niaba. Fred Dom, directeur van biotechnologiebedrijf Flex-Gen en lid van de regiegroep LSH, ziet het grote voordeel van één orgaan waarin de hele industrie verzameld is. ‘In de regiegroep zitten kennisinstel-lingen, een mkb-vertegenwoordiging, gezondheidsfondsen, venture capital, farma. Daardoor zijn we beter in staat één boodschap richting politiek te ver-kondigen en voorkomen we dat iedereen vanuit zijn eigen belang opereert. Het dwingt ons na te denken over de hele keten en hoe we als sector een ambitie kunnen formuleren.’Als clustermanager Medical Delta bij TU Delft ervaart roel kamerling dat de topsectoren en het daarin verwerkte industriebeleid binnen de kennis-instellingen toegejuicht worden als een zinvol instrument. Maar de daadwer-kelijke invulling en concretisering blijkt toch nog een ingewikkeld vraagstuk te zijn. Ook Maarten Penning van moleculair-diagnostisch bedrijf GenDx plaatst een vergelijkbare kanttekening. Hij hoort de discussies om zich heen en ziet dat universiteiten gestimuleerd worden tot publiek-private samen-werking. ‘Maar ik zou het op prijs stellen als in dat lastige proces vanuit het topsectorenbeleid wat meer handvatten aangereikt werden.’

Met het wegvallen van de gelden uit het

Fonds Economische Structuurversterking

(FES) is de life science harder geraakt

dan de andere topsectoren. De industrie

zoekt naar nieuwe middelen voor onder-

zoek. Met als voordeel dat bedrijven en

kennisinstellingen nu zonder overheids-

steun gestimuleerd worden met elkaar

het gesprek aan te gaan. Bovendien ver-

vullen hogescholen in deze sector duide-

lijk een andere rol dan universiteiten.

81SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Waar doel je precies op met ‘meer handvatten’? Maarten Penning (GenDx): ‘Eerlijk gezegd heb ik het gevoel dat al die nobele initiatieven over publiek-private samenwerking niet veel meer zijn dan een mooi aangeklede bezuinigingsmaatregel. Als er over budgetten gesproken wordt, dan betreft het vooral investeringen die bedrijven toch al deden. Als mkb’er heb ik de indruk dat het geld dat wél beschikbaar komt, voornamelijk vrijgemaakt wordt voor initiatieven van kennisinstellingen. Terwijl kunde en kennis om nieuwe ontdekkingen te valoriseren wat meer bij het bedrijfsleven zitten dan bij de universiteit. Enige funding zou daar gepast zijn.’Jan Wisse (Niaba): ‘Als we het hebben over de bijbehorende middelen, dan zijn het inderdaad sigaren uit eigen doos. We zijn de afgelopen jaren nogal verwend met de FES-gelden. Vandaar dat het contrast nu erg groot is, vooral in de publiek-private samenwerking.’Fred Dom (FlexGen): ‘Die FES-gelden waren heel riant, maar het is te mak-kelijk om te zeggen dat we die opnieuw willen. Ik vind het ook wel goed dat de bal teruggeworpen wordt naar de industrie. We moeten zorgen dat we minder afhankelijk worden van de overheid en dus creatief zijn in het loskrijgen van andere middelen. In de regio’s zit geld, net als in Europa en ik denk dat met fiscale incentives ook uit de private markt financiering te halen is. Dat gebeurt in diverse landen, dus waarom zou dat hier niet kun-nen? Maar ik realiseer me tegelijkertijd heel goed dat dit een sector is die veel geld kost. Nederland heeft niet veel grote farmabedrijven en we hebben meer stimulering nodig dan de andere topsectoren. Wat volgens mij een weeffout is geweest, is de veronderstelling dat alle topsectoren gelijk zijn. Dat is niet zo. Dus loop je bijvoorbeeld aan tegen het probleem van een RDA, die misschien heel goed werkt voor de andere topsectoren, maar niet voor deze. Toch geloof ik in de potentie. LS&H is een internationale sector en we moeten de focus meer op het buitenland richten. Dan is er echt een topsector van te maken.’

Wat is jullie indruk van de wisselwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen?Jan Wisse (Niaba): ‘Ik vind de constructie met de kennisinstellingen moeilijk en gezocht. Ik weet niet of dat goed gaat werken.’roel kamerling (Medical Delta): ‘Die structuur is nog onvoldoende gevuld met instrumenten die werken. Maar ik zie binnen de kennisinstellingen veel interesse om met het bedrijfsleven aan de gang te gaan. Er zijn ideeën genoeg. In de afgelopen tien jaar met de FES-programma’s namen bedrijven en kennisinstellingen een initiatief en konden ze met hulp van de overheid aan de slag. Dat laatste ontbreekt nu, maar was wel een belangrijke moti-vator. Nu gaat het via calls die opengesteld worden vanuit LS&H en andere topsectoren. Wij doen vanuit Medical Delta bijvoorbeeld ook veel met HTSM. Maar het is een zeer lastige puzzel om tot concrete samenwerking te komen. Pluspunt is wel dat kennisinstellingen en bedrijven gedwongen worden met elkaar in gesprek te gaan en ook met regionale overheden. Ik zie dat veel meer op gang komen, ook al resulteert het misschien nog niet in concrete acties. Ik zie ook dat partijen zich realiseren dat ze onafhankelijker moeten worden van de overheid. Wel denk ik dat het besef nog moet doordringen dat we ook naar Europa kunnen om meer middelen op te halen.’

Hebben hogescholen in deze sector al een rol in samenwerkingsverbanden?roel kamerling (Medical Delta): ‘Een concept als Proeftuinen is een goed voorbeeld. Daarin worden nieuwe werkwijzen of medische technologieën voor de thuissituatie uitgeprobeerd, gevalideerd en geïmplementeerd. Hierin werken bijvoorbeeld het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit samen met het hbo en ook TNO. Dat is veel handenwerk, waarmee kun je dus heel goed met hbo’ers de wijk in kunt. Dat gebeurt steeds meer. De Hogeschool Leiden ligt midden op het Leiden BioSciencePark en heeft zich gespecialiseerd in genomics. De Haagse Hogeschool heeft al zijn technologie op de campus van de TU Delft

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

82 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

ondergebracht om meer samen te werken. En in Rotterdam wordt bij het hbo-v veel meer ingezet op technologie in de zorg.’

Hoe kijken jullie vanuit de regiegroep tegen het hbo aan?Fred Dom (FlexGen): ‘We hebben er bewust voor gekozen iemand namens het hbo in de regiegroep op te nemen. Bij innovatie denkt iedereen altijd aan kennisinstellingen op universitair niveau maar bij hbo ligt ook potentie. In de Commissie Valorisatie, waar ik lid van ben, zie ik dat valorisatie meer op regionaal niveau wordt ingericht. Daar moet dus ook het hbo gebruik van kunnen maken. Van groot belang is ook de Human Capital Agenda. Op hbo- maar ook mbo-niveau zijn grote tekorten ontstaan. Dat moet onderdeel worden van het topsectorenbeleid. Je kunt nog zoveel mooie dingen ontwik-kelen, maar als de mankracht ontbreekt, lukt het niet. Hbo hoort er ten volle bij, voor innovatie maar zeker voor de Human Capital Agenda.’roel kamerling (Medical Delta): ‘In het Proeftuinen-concept zien we dat vernieuwing nog niet altijd geaccepteerd wordt en dus een belangrijk struikelblok is om nieuwe oplossingen te implementeren. Je zult mensen al in een vroeg stadium mee moeten nemen, onder andere via bijscholing op mbo- en hbo-niveau.’Maarten Penning (GenDx): ‘Je moet nog een stap verder terug. Voor de gemiddelde middelbare scholier is life science niet echt een sexy studierich-ting. We zullen ons veel beter moeten verkopen.’ Willem van Leeuwen (Hogeschool Leiden): ‘Misschien is dat mogelijk via de Centres of Expertise. Dat zijn onderzoekscentra die vanuit de hogeschool worden opgericht en waarbij samenwerking gezocht wordt met bedrijfsleven en andere kennisinstellingen, zowel op hogeschool- als universitair niveau.’Fred Dom (FlexGen): ‘De hele sector moet meer doen aan pr-beleid en laten zien waar ze goed in is. Niet alleen in de wetenschapsbijlagen, maar ook op de voorpagina van De Telegraaf.’Tjwan Tan (Syntens): ‘Dat is een oude discussie. Het bedrijfsleven kan daar zelf wat aan doen, maar er ligt zeker een verantwoordelijkheid bij de over-

heid. Ik weet dat ze ooit in Duitsland een reizend laboratorium hadden dat de scholen langs ging. Dat was zeer succesvol.’

Hoe wordt door bedrijven tegen de veranderingen in het hbo aangekeken?Jan Wisse (Niaba): ‘In de biotechkant van de life siences is de connec-tie van bedrijfsleven met universiteit veel hechter dan met hbo, hoewel van beide kanten gepoogd wordt dat gat te dichten. De topsector Chemie is daar wat verder in. Zij hebben het domein applied science, waar de biotechtak van de life sciences onder valt. Gezamenlijk met het hbo hebben ze een plan opgesteld om overlappende opleidingen te voorkomen en te bekijken wat de lokale behoeftes zijn. Universiteiten zijn veel landelijker en internationaler gericht.’roel kamerling (Medical Delta): ‘Toch is verreweg het grootste deel van de universiteitsstudenten afkomstig uit de regio.’Jan Wisse (Niaba): ‘Laat dat zo zijn, blijft de vraag of je schei- en natuur-kunde overal in Nederland moet aanbieden. Medical Delta zit voornamelijk in het zuidwesten, dus je zou kunnen besluiten om die universitaire studies elders te schrappen. Ik weet, het is vloeken in de kerk, maar je kunt niet op alle plekken excellent zijn. Wij hebben in het domein applied sciences alle hbo-opleidingen in kaart gebracht. Je ziet door de bomen het bos niet meer. Overal heeft het andere benamingen. Werkgevers weten in sollicitatie-gesprekken nauwelijks meer wat mensen gestudeerd hebben. Binnenkort hebben we daarover een gesprek met de HBO-raad, die de studies wil te-rugsnoeien naar stamopleidingen.’

Hoe kunnen bedrijven de verbinding met hogescholen versterken?Jan Wisse (Niaba): ‘In de life sciences overheerst de gedachte dat als je niet gepromoveerd bent, je niet interessant bent. Terwijl er in het bedrijfsleven heel veel werk is waarvoor dat niveau helemaal niet vereist is. Bedrijven zouden veel meer kunnen profiteren van samenwerking met het hbo. En ze

‘De LIFe ScIeNceS ZIJN eNOrM AAN

HeT VerANDereN. NIeT ALLeeN

VAkINHOuDeLIJk, MAAr OOk QuA

ONTWIkkeLINGeN OP HeT GebIeD VAN

VALOrISATIe eN SPIN-OFFS. DAAr kAN

HeT HbO MeT NIeuWe OPLeIDINGeN OP

INSPeLeN, ZOALS buSINeSS DeVeLOP-

MeNT, MArkeTING eN SALeS, QuALITY

ASSurANce, MANAGeMeNT.’

83SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

zouden bovendien meer hbo’ers kunnen aannemen.’Maarten Penning (GenDx): ‘Managementteams bestaan meestal uit gepromoveerden. In het lab kom je de hbo’ers tegen. Ik merk ook dat men liever hbo’ers inzet op functies die even goed door mbo’ers vervuld kunnen worden. Dat versterkt misschien een gevoel dat men minder is.’Jan Wisse (Niaba): ‘Als managementteams alleen maar uit gepromoveer-den bestaan, krijgen hbo’ers het gevoel daar niet bij te horen. Daar is een slag te slaan. In andere sectoren, de meer economische, zie je juist dat ze handig, snel en commercieel ingesteld zijn. Binnen LS&H werken we nu veel samen met medtech. Daar zie je andere processen en methoden en gaat het meer om verkoop.’Tjwan Tan (Syntens): ‘Bij medtech ligt het inderdaad anders. Dat is ook vaak technologie waardoor je dichter bij een product zit. Maar voor de opbouw van een bedrijf, onderzoekslijnen en roadmaps heb je echt postdocs nodig.’ Fred Dom (FlexGen): ‘Biotechnologie is zo complex dat je daar een ja-renlange educatie voor nodig hebt. Een doctorstitel is het minimale niveau. Hogescholen zouden zich misschien in dit vakgebied meer kunnen richten op commerciële of administratieve aspecten, business development en ma-nagement. Voor zover ik weet zit dat niet in de opleiding van postdocs, dus daar kan het hbo zich meer positioneren. Bij FlexGen heb ik twee hbo-werk-tuigbouwers gehad die ontzettend waardevol waren, ook in leidinggevende posities. Voor engineering, dus medtech life science, kunnen ze echt een toegevoegde waarde hebben.’

Welke kansen zien jullie voor hogescholen in het onderzoek?Tjwan Tan (Syntens): ‘De life sciences zijn enorm aan het veranderen. Niet alleen vakinhoudelijk, maar ook qua ontwikkelingen op het gebied van valorisatie en spin-offs. Daar kan het hbo met nieuwe opleidingen op in-spelen, zoals business development, marketing en sales, quality assurance, management. Nu zijn hbo’ers toch vaak analisten.’roel kamerling (Medical Delta): ‘Daarmee vind ik dat je geen recht doet aan hoe bijvoorbeeld de Hogeschool Leiden zich gespecialiseerd heeft in genomics. Labwerk is maar een onderdeel. Ze trekken ook een van de zorg-proeftuinen. Quality insurance zit in de opleiding en er zijn contacten met

bedrijven. In Delft zie ik specialisatie op zorgtechnologie, in Rotterdam zetten ze in op zorg. Ander voorbeeld: enkele maanden geleden vroeg de Haagse Hogeschool mij wat ze konden betekenen voor Medical Delta. Ik zei: een opleiding bio-informatica. Dat zijn ze nu heel concreet aan het uitwerken. Je moet actief de dialoog met elkaar aangaan en rekening houden met de regionale component van mbo en hbo, aangezien veel studenten na hun opleiding in de buurt blijven wonen.’Willem van Leeuwen (Hogeschool Leiden): ‘Ik zie ook dat op hogescho-len wel degelijk onderzoek gedaan wordt in samenwerking met bedrijven of instellingen via de lectoraten. Deze lectoraten worden geleid door ervaren senior scientists en hoogleraren uit de kennisinstituten of het bedrijfsleven. Dat onderzoek is voornamelijk translationeel en vindt in een brede context plaats. Een paar werden al genoemd, zoals medtech of zorgproeftuinen. En op onze hogeschool zijn de speerpunten life science, jeugd en zorg.’Jan Wisse (Niaba): ‘Er zijn helaas niet genoeg middelen, zodat je voor de opleidingen keuzes zult moeten maken tussen regio’s.’roel kamerling (Medical Delta): ‘Jij vertelde net dat er een overzicht komt van wat hbo’s in de regio’s doen in het domein life science. Ik heb onlangs geprobeerd een overzicht te maken van wat er op human capital-gebied gebeurt in onze regio. Dat is niet eenduidig beschikbaar, dus ik kijk uit naar dat overzicht. Daar kunnen we wat mee. Wij zijn voortdurend in gesprek met directeuren van hogescholen en universiteiten en vervolgens met de provincie over wat we kunnen doen. Dat betekent dat je de hele tijd aan het schakelen bent tussen landelijk en regionaal niveau. Van belang is dus ook meer contact tussen de regiegroepen en de verschillende regio’s, juist ten aanzien van het hbo. Die discussie over specialiseren per regio is heel belangrijk. Hogescholen moeten in dat geval aansluiten bij waar hun regio sterk in is, maar ook in de gaten blijven houden dat hbo’ers in hun eigen re-gio kiezen. Als je besluit in het noorden laboratoriumopleidingen te schrap-pen, dan verlies je voor heel Nederland analisten. Dat is een lastig dilemma. Daar ben ik nog niet uit.’

‘Je MOeT AcTIeF De DIALOOG MeT eL-

kAAr AANGAAN eN rekeNING HOuDeN

MeT De reGIONALe cOMPONeNT VAN

HeT HbO, AANGeZIeN VeeL STuDeNTeN

NA HuN OPLeIDING IN De buurT bLIJVeN

WONeN.’

DE

EL

1 A

PP

LIE

D L

IFE

SC

IEN

CE

S &

HE

ALT

H

84 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Hogescholen enApplied Life Sciences & Health

FAct & FIgURes

De huidige en toekomstige bijdrage van hogescholen in kaart gebracht.

Begin 2013 heeft SIA de lectoren gevraagd naar hun huidige en voorgenomen

activiteiten binnen de sector Applied Life Sciences & Health. Hier kwamen 35 reacties op met

uitspraken over 72 RAAK-projecten en 68 uit andere middelen gefinancierde projecten.

85SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Aan het netwerk van het Hoger Gezondheidszorg Onderwijs (HGZO) is om informatie

gevraagd over onderwijs in de sector ALS&H. De opleidingsmanagers zijn hiervoor benaderd

met een enquête.

De resultaten geven een beeld van praktijkgericht onderzoek en onderwijs van hogescholen

op het gebied van Applied Life Sciences & Health. Ook bieden zij meer inzicht in de samen-

werking binnen de kennisketens en de beroepspraktijk.

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

86 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Bron:enquête onder 35 lectoren met uitspraken over 140 projecten (waarvan 72 RAAK-projecten)

Jeug

dzor

g

Wel

lnes

s

Spo

rt

Pre

vent

ie

Con

sulta

tie

Scr

eeni

ng

Dia

gnos

tiek

Par

amed

isch

Verp

legi

ng

Verlo

skun

de

Gen

eesk

unde

Thui

szor

g

Oud

eren

zorg

Lang

durig

e zo

rg (

chro

nisc

h zi

ek)

Lang

durig

e zo

rg (

bepe

rkin

g)

Organisatieniveau

Ondersteuning

Primair proces

Aangrenzende vakgebieden

Analyseframe Applied Life Sciences & Health Uitgangspunt bij deze Thematische Impuls Applied Life Sciences & Health is het analyseframe op deze pagina. Het frame laat zien op welke domeinen en op welke thema’s daarbinnen de lectoren in deze sector onderzoek doen.

‘Anything is possible. Innovatie in zorg met inzet van technologie is mogelijk. Nieuwe technologische toepassingen kunnen een positieve bijdrage leveren aan de zorg.’

Helianthe Kort, lector Vraaggestuurde Zorg, Hogeschool Utrecht

Jeug

dzorg

Preve

ntie

Diagn

ostie

k

Cure

Care

Domei

nen

Thema’s Farm

acie

87SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Taakverdeling in de zorg

Netwerkvorming en infastructuur

Ketenzorg

Diagnostiek en behandeling

Richtlijnen en protocollen

Interventies

Communicatie

Biomedisch onderz. & technieken

Farmacotherapie

Voedingsleer

Organisatieniveau

Ondersteuning: ICT, apparatuur, elektronica en robotica

Primair proces

Aangrenzende vakgebieden

Jeug

dzor

g

Wel

lnes

s

Spo

rt

Pre

vent

ie

Con

sulta

tie

Scr

eeni

ng

Dia

gnos

tiek

Par

amed

isch

Verp

legi

ng

Verlo

skun

de

Gen

eesk

unde

Farm

acie

Thui

szor

g

Oud

eren

zorg

Lang

durig

e zo

rg (

chro

nisc

h zi

ek)

Lang

durig

e zo

rg (

bepe

rkin

g)

Werkafspraken en best practices

Meetinstrumenten

Scholing en opleiding

Ethiek en visieontwikkeling

Analyseframe per thema

Selfcare- en management

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

88 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Top 10 onderzoekpartners

Rijksuniversiteit Groningen

Radboud Universiteit

UMCG*

Universiteit Utrecht

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

AMC (Academisch Medisch Centrum)

Hogeschool Rotterdam

Hogeschool Utrecht

Hanzehogeschool Groningen

Hogeschool van Amsterdam

Christelijke Hogeschool Ede

Fontys

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Hanzehogeschool Groningen

Hogeschool Rotterdam

Hogeschool Utrecht

Hogeschool van Amsterdam

HZ University of Applied Sciences

Inholland

Saxion

Van Hall Larenstein

Classificatie praktijkpartners

Zorg- en welzijnsinstellingen

Patiënten- en/of beroepsverenigingen

Openbare instellingen

Bedrijfsleven

Brancheverenigingen

Laboratoria

Verzekeraars

59,8%

10,3%

10,3%

8,2%

6,2%

4,1%

1,0%

0 1 2 3 4 5 6

‘Vanuit mijn lectoraat werken we aan gerichte onderbouwing van de verpleegkundige beroepspraktijk, samen met patiënten en professionals. Met als primaire vraag: ‘Wordt de patiënt er beter van?’ De kennis die we in wisselwerking met professionals, patiënten, docenten en studenten ontwikkelen, heeft de vorm van instrumenten en interventies die goed passen in de beroepspraktijk. Hierdoor is implementatie relatief eenvoudig.’

Marieke Schuurmans, lector Ouderenzorg, Hogeschool Utrecht

De belangrijkste onderzoekspartners van hogescholen op het gebied van Applied Life Sciences & Health, aangegeven door lectoren.

* Universitair Medisch Centrum Groningen

89SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

RAAK

Eigen middelen

Diverse

ZonMw

3e geldstroom

KIGO

1e geldstroom

Slimme zorg

Financieringsbronnen

Financieringsbronnen

1e geldstroom

2e geldstroom

3e geldstroom

72

14

14

10

7

4

3

3

SNN

Groene Kennis Cooperatie

FP7

Gemeente

Innovatievoucher

Interreg

Ministerie van VWS

3

2

2

2

2

1

1

Financieringsbronnen van onderzoeksprojecten van hogescholen.Binnen Applied Life Sciences & Health is er een grote diversiteit aan financierings-bronnen. De helft van de projecten genoemd in de enquête wordt financieel ondersteund door RAAK. Opvallend groot is het aandeel projecten dat gefinancierd is vanuit eigen middelen.

Diverse

Innovatievoucher

hoofdcategorieën

12%

64%

13%

10%

1%

uitgesplitst (in aantal projecten)

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

90 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Huidige samenwerking versus voorgenomen samenwerking

80%

60%

40%

20%

0%

Nauwelijks Soms Vaak Altijd

Andere hogescholen Universiteiten Mbo-instellingen (Semi) Publieke instellingen Bedrijfsleven

80%

60%

40%

20%

0%

Kennisinstituten Verzekeraars Beroepsverenigingen Patiëntenvereniging Ziekenhuizen

Internationale samenwerking op het gebied van (praktijkgericht) onderzoek

80%

60%

40%

20%

0%

Alleen nationaal Alleen internationaal Beide

Huidige projecten Voorgenomen projecten

‘Het is van belang slim samen te werken met

gebruikers, bedrijven en kennisinstellingen

om te komen tot daadwerkelijk slimme en

duurzame oplossingen. Technologische en

sociale innovaties gaan hand in hand.’

Rienk Overdiep, manager bedrijfsvoering lectoraat Health Innovations & Technology, Fontys

Volle kleuren (links) geven de huidige samenwerking aan, de lichte kleuren (rechts) de voorgenomen samenwerking.

uitsplitsing van de categorie (Semi-) Publieke instellingen

Bron voor figuren op deze pagina: enquête onder lectoren, respons 35 lecto-ren met uitspraken over 140 projecten (waarvan 72 RAAK-projecten)

Bron van tabel p.91: enquête onder lectoren, aangevuld met eigen data SIA

91SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Jeu

gd

zorg

We

lln

ess

Sp

ort

Pre

ven

tie

Co

nsu

lta

tie

Scr

ee

nin

g

Dia

gn

ost

iek

Pa

ram

ed

isch

Ve

rple

gin

g

Ve

rlo

sku

nd

e

Ge

ne

esk

un

de

ph

arm

aci

e

Thu

iszo

rg

Ou

de

ren

zorg

Lan

gd

uri

ge

zo

rg (

chro

nis

ch z

iek

)

Lan

gd

uri

ge

zo

rg (

be

pe

rkin

g)

Christelijke Hogeschool Ede

Codarts

Fontys

De Haagse Hogeschool

Hanzehogeschool Groningen

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Hogeschool Leiden

Hogeschool Rotterdam

Hogeschool Utrecht

Hogeschool van Amsterdam

HZ University of Applied Sciences

Inholland

NHL Hogeschool

Onderzoek van hogescholen

domeinen

ho

ge

sch

ole

n

(op basis van projecten)

Avans Hogeschool

Saxion

Van Hall Larenstein

Windesheim

Zuyd Hogeschool

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

92 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

De topsector Life Sciences & Health is een innovatieve en technologie-intensieve sector gericht op de gezondheid van mens en dier. De sector bestaat uit bedrijven en kennisinstellingen in onder meer medische technologie, (bio)farmacie en regeneratieve geneeskunde. De bedrijvigheid groeit sterk – de innovatieve kern van ruim 300 bedrijven groeit met 8% per jaar zelfs sneller dan in de rest van Europa.

diversiteit hbo-opleidingen

34bachelor

bachelor verpleegkundige

bachelor fysiotherapeut

bachelor voeding en ethiek

bachelor logopedie

overige opleidingen

Applied Life Sciences & Health Factsheet topsector

8 3master associate degree

instroom 2012/201333,4%

20,6%

6,8%

5,6%

minder dan 5%

werkzame personen gezondheids- en welzijnszorg 1.353.000

werkzame personen gezondheidszorg 522.000

arbeidsmarkt: 2011

Bron: Gezondheid en zorg in cijfers 2012, CBS, Den Haag/Heerlen, 2012

aantal ziekenhuizen

154 organisaties in totaal waarvan:

62 categorale organisaties28 STZ-Ziekenhuizen8 academische ziekenhuisinstellingen

Bron: Nationale Atlas Volksgezondheid, SCP, Ouderen in instellingen

Op 1 januari 2011 zijn er in Nederland 7.866 zelfstandig gevestigde huisartsen werkzaam. Nederland telt bijna 1.700 verzorgings- en verpleeghuizen en 4.700 fysiotherapiepraktijken.

exclusief zelfstandige behandelcentra

In 2011 is er in totaal ruim € 74,5 miljard beschikbaar voor de zorg. In 2010 was dat nog € 60 miljard. In het kader van de Zorg-verzekeringswet wordt ruim 44 miljard euro uitgegeven; de AWBZ kost ruim 27 miljard. Bron: Rijksbegroting 2011, VWS, www.zn.nl

Bron: Voortrekkers in verandering; Advies van de Verkenningscommissie hbo gezondheidszorg. HBO-raad, Den Haag, 2013

93SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

zorggebruik (bij benadering over de afgelopen 5 jaar)

tweede lijn

1,8klinische ziekenhuis(her)op-namen per jaar (11 opnames per 100 personen)

opname

39,8%bezoek specialist

van de bevolking minimaal 1x per jaar

eerste lijn

72,7%van de bevolking minstens één keer per jaar

huisartsenbezoek

21,6%fysiotherapie

van de bevolking minimaal 1x per jaar

langdurige zorg

4,8%van de totale bevolking heeft een geldige CIZ-indicatie:

jeugdzorg

2,4%van alle 0- tot 17-jarigen heeft hiertoe een indicatie:

Bron: Nationale Atlas Volksgezondheid

Aanbieders gezondheidszorg

totaal uitgaven aanbieders zorg 2012

Aanbieders welzijnszorg

Ziekenhuizen, specialistenpraktijken

Verstrekkers geestelijke gezondheidszorg

Huisartsenpraktijken

Tandartsenpraktijken

Paramedische praktijken

Overige verstrekkers van gezondheidszorg *

23.948

5.658

2.645

2.860

1.951

15.925

52.986

92.727per miljoen euro

Verstrekkers van ouderenzorgVerstrekkers van gehandicaptenzorgOverige verstrekkers van welzijnszorg **

18.1029.1529.360

36.614

* Gemeentelijke gezondheidsdiensten, arbodiensten en re-integratiebedrijven, leveranciers van geneesmiddelen, leveranciers van therapeutische middelen, verstrekkers van ondersteunende diensten, verstrekkers van overige gezondheidszorg. ** Verstrekkers van kinderopvang, verstrekkers van jeugdzorg, internaten, sociaal-cultureel werk, verstrekkers van overige welzijnszorg.

miljoen

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

94 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

RAAK-projecten Applied Life Sciences & Health per regio

11

6

5

10

16

1

23

7

3

4

8

84

13Legenda

aantal RAAK-projecten in de desbetreffende regio naar locatie van de penvoerende hogeschool

4

1

95SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

Centres of Expertise en overige zwaartepunten Applied Life Sciences & Health van hogescholenBron: SIA

Centres of ExpertiseCentres of Expertise (CoE) zijn publiek-private samenwerkingen die zich richten op sectoren die voor het welzijn en de welvaart van Nederland van groot belang zijn. Een of meerdere hogescholen werken hierin samen met kennisinstellingen, bedrijven en publieke instellingen. In 2012 werden hogescholen uitgenodigd in hun prestatieafspraken met het ministerie van OCW voorstellen op te nemen voor de oprichting van nieuwe CoE’s. Naast de drie bestaande CoE’s werden nog eens 18 voorstellen voor Centres gefinancierd. Ook buiten deze door OCW gefinancierde centres ontwikkelen hogescholen, in aansluiting op regionale economische en maatschappelijke sterktes, inhoudelijke zwaartepunten. In de CoE’s en de zwaartepunten vindt een vraaggestuurde bundeling van initiatieven plaats, gericht op het ontwikkelen van talent (via onderwijs) en praktijkgericht onderzoek.

Centres of Expertise

Innovatie Zorg en Technologie

Fontys Hogescholen & Zuyd Hogeschool

Genomics

Hogeschool Leiden

Healthy Aging

Hanzehogeschool Groningen, NHL Hogeschool,

Stenden, Hogeschool Van Hall Larenstein

Chill

Zuyd Hogeschool

Zwaartepunten

Avans Hogeschool CAH VilentumChristelijke Hogeschool EdeDe Haagse HogeschoolGereformeerde HogeschoolHAS Den BoschHogeschool Arnhem en NijmegenHogeschool InhollandHogeschool RotterdamHogeschool UtrechtHogeschool van AmsterdamHZ University of Applied SciencesSaxion Windesheim

1

2

3

4

abcdefghkmnpqr

3

b er

q

hn

m2

d

k

af

c

3

g

3

1

4

Voor toelichting zie tabel op volgende pagina’s.

p

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

96 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

Hogescholen met zwaartepunt rondom Applied Life Sciences & Health aanduiding op kaart (pag. 95)

Zwaartepunt

Avans

Public & Social Safety

a

ZwaartepuntLectoraat

CAH Vilentum

FoodNatuurlijk Gezond Samen-leven

b

Lectoraat

Christelijke Hogeschool Ede

Jeugd & Gezin binnen de Academie Sociale StudiesVerpleegkundige beroepsethiek binnen de Acade-mie Gezondheidszorg

c

Lectoraat

De Haagse Hogeschool

Jeugd en OpvoedingLeefstijlverandering bij JongerenMantelzorgPsychogeriatrieRevalidatie

d

Centre of ExpertiseExpertisecentrumLectoraat

Fontys

Innovatie Zorg en TechnologieGezondheidszorg en Technologie (EGT)Diversiteit en Orthopedagogosch HandelenEvidence Based PracticeFysieke Activiteit en Gezondheid Health Innovations & Technologie

1

ZwaartepuntLectoraat

HAS Den Bosch

FoodVoeding en Gezondheid

f

Lectoraat

Gereformeerde Hogeschool

Zorg en Spiritualiteit

e

Kenniscentrum

Lectoraat

Zwaartepunt

Hogeschool van Amsterdam

GezondheidKIK: Bewegen, Sport en VoedingCommunity CareImplementatie in de JeugdzorgYouth SpotUrban Vitality

n

Kenniscentrum

Zwaartepunt

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Duurzame ZorgHAN SocialRevalidatie, Arbeid, SportSneller HerstelTalentherkenning en Ontwikkeling in Sport

g

ZwaartepuntKennisdomein

Hogeschool Inholland

FoodGezondheid, Sport en Welzijn

h

Hogeschool Leiden

Centre of ExpertiseLectoraat

GenomicsAntroposofische GezondheidszorgEigen RegieGeestelijke GezondheidszorgInnovatieve Moleculaire Diagnostiek

2

Centre of ExpertiseKenniscentrum

Hanzehogeschool Groningen

Healthy AgeingCaRES

3

Hogeschool van Hall Larenstein

Centre of ExpertiseZwaartepuntKenniscentrum Regionaal platform

Healthy AgeingFoodFood, Health and SafetyFood Circle

97SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

* Onder Centres of Expertise worden alleen de centra gerekend die bekostigd worden door het ministerie van OCW. Zie ook het kader ‘Centres of Expertise’ op pagina 95.

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

Onderwijs in overlegDeze figuur geeft aan met welke partijen de opleiding overleg heeft in het kader van het onderwijs.

Bron: onderwijsenquête

Onderzoeksorganisaties

Professionals

Patiëntenorganisaties

Lectoren

Overige partijen

Academie

HZ University of Applied Sciences

Academie voor Zorg en Welzijn

p

KenniscentrumZwaartepunt

Hogeschool Rotterdam

ZorginnovatieMaatschappelijke Innovatie

k

ZwaartepuntKenniscentrumLectoraat

Hogeschool Utrecht

Innovatie van ZorgInnovatie van ZorgverleningChronisch ziekenFarmaceutische InnovatiesInnovative Testing in Life Sciences and ChemistryLeefstijl en GezondheidLogopedieParticipatie Zorg en OndersteuningVraaggestuurde Zorg

m

Zuyd Hogeschool

AcademieCentre of Expertise

Lectoraat

ZorgacademieChemelot Innovation and Learning Labs (CHILL)Innovatieve Zorg en TechnologieGezondheidszorgLife SciencesVerloskunde

4

Windesheim

Kenniscentrum Bewegen en EducatieGezondheid en WelzijnTechnologie (ICT-innovaties in de Zorg)

r

Stenden Hogeschool

Centre of Expertise Healthy Aging

3

NHL Hogeschool

Centre of Expertise Healthy Aging

3

Kenniscentrum

Saxion q

Gezondheid, Welzijn en Technologie

Hogeschool Leiden (vervolg)

Lectoraat

Zwaartepunt

Jeugdzorg en JeugdbeleidLicht Verstandelijke Beperking en JeugdcriminaliteitResidentiële JeugdzorgJeugd

2

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

98 ThemaTische impuls applieD liFe scieNces & healTh

RAAK-netwerken in cijfers

Tot nu toe zijn honderdtwintig RAAK-projecten uitgevoerd of in uitvoering die vallen onder Applied Life Sciences & Health. Elk project kent een net-werk van kennisinstellingen en bedrijven.

Binnen deze meer dan honderd RAAK-projecten werken onderzoekers, lec-toren, docenten, studenten, ondernemers en professionals van hogescho-len, kennisinstellingen, bedrijven en publieke instellingen aan innovatieve projecten en onderzoeken.

Elk project kent zijn eigen netwerk. Opgeteld nemen ruim duizend unieke organisaties (o.a. kennisinstellingen, publieke organisaties en bedrijven) deel in deze netwerken. Sommige organisaties nemen deel in meerdere projecten.

In 120 RAAK-projecten in de sector Applied Life Sciences & Health nemen 1.172 unieke organisaties deel. Sommige organisaties nemen deel in meerdere projecten zodat er in totaal 1.667 deelnemersrelaties zijn. 2.548 mensen nemen deel in de projecten, waarvan 1.015 professionals.

Uit welke organisaties bestaan deze RAAK-netwerken? Uiteraard zijn dit organisaties die opereren in de gouden driehoek: onderzoek, onderwijs en werkveld. Hiernaast staat een verdere uitsplitsing van betrokken organi-saties.

Samenstelling netwerkOp basis van 120 RAAK-projecten Applied Life Sciences & Health. Bron: SIA-projecten database.

Mkb

Zorginstelling

Maatschappelijke instelling

Kenniscentrum

Samenwerkingsverband

Brancheorganisatie

Universiteit(sfaculteit)

Hogeschool

Internationale partij

Overheid

Netwerk (nationaal)

Adviesbureau

Grootbedrijf

Ondernemersvereniging

Mbo-instelling

Syntens

TNO

Netwerk (internationaal)

Culturele instelling*

Woningcorporatie

Primair & voortgezet onderwijs

Technologisch Topinstituut (TTI)

Overige

Meer informatieScan de code voor een overzicht van alle RAAK-projecten of kijk op www.innovatie-alliantie.nl/projectenbank.

0 125 250 375 500

435

288

* incl. gemeentelijke

94

49

48

46

45

20

20

19

16

16

11

8

7

6

6

6

5

4

3

2

9

99SIA StIchtIng InnovAtIe AllIAntIe

b audiologie

b bewegingstechnologie

b bio-informatica

b biologie en medisch laboratoriumonderzoek

b creatieve therapie

b farmakunde

b gezondheidszorgtechnologie

b huidtherapie

b human technology

b kunstzinnige therapie

b management in de zorg

b medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken

b medisch ingenieur

b medische hulpverlening

b mondzorgkunde

b oefentherapie cesar

b opl. leraar vo 1e gr in lichamelijke opvoeding

b opleiding podotherapie

b opleiding tot fysiotherapeut

b opleiding tot oefentherapeut mensendieck

b opleiding tot verpleegkundige

b opleiding voor ergotherapie

b opleiding voor logopedie

b optometrie

b orthopedische technologie

b orthoptie

b pedagogisch management kinderopvang

b psychomotorische therapie en bewegingsagogie

b sport en bewegen

b sport- en bewegingseducatie

b sport, gezondheid en management

b toegepaste gerontologie

b verloskunde

b voeding en diëtetiek

m advanced nursing practice

m health care and social work

m jeugdzorg

m pedagogiek

m physician assistant

m special educational needs: auditief gehandicapten

m special educational needs: communicatief gehandicapten

m special educational needs: leraar speciaal onderwijs

opleiding Hogesc

hole

n

Hogeschoolopleidingen die aan Applied Life Sciences & Health worden toegerekend

Avans

Christ

elijke

Hog

esch

ool E

de

Fonty

s

Haags

e Hog

esch

ool

Hanze

hoge

scho

ol Gro

ninge

n

Inholl

and

Hoges

choo

l Rott

erdam

Hoges

choo

l Utre

cht

Hoges

choo

l van

Arn

hem en

Nijm

egen

Hoges

choo

l van

Amste

rdam

HZ Univ

ersity

of A

pplie

d Scie

nces

Zuyd H

oges

choo

l

NHL Hog

esch

ool

Saxion

Stende

n

legenda b: bachelor m: masterBron: Vereniging Hogescholen/CROHO

Wind

eshe

im

Gerefor

meerd

e Hog

esch

ool

Hoges

choo

l Leid

en

AP

PLI

ED

LIF

E S

CIE

NC

ES

& H

EA

LTH

BE

CIj

FEr

D D

EE

L 2

colofon

Over SIASIA (Stichting Innovatie Alliantie) is een samenwerkingsverband van MKB-Nederland, VNO-NCW, Syntens, TNO, Vereniging Hogescholen en Novay. SIA is opgericht om praktijkgericht onderzoek van hogescholen en ken-niscirculatie tussen hogescholen, andere kennisinstellingen, het mkb en publieke instellingen te bevorderen. Doel is het innovatief vermogen van mkb-ondernemingen en organisaties in de publieke sector te vergroten. Or-ganisaties en ondernemingen ondervinden beperkingen bij het verkrijgen van kennis die zij nodig hebben om innovaties te kunnen toepassen. Een verbeterde samenwerking tussen hogescholen, intermediaire organisaties en kennisinstellingen kan die drempels slechten.

SIA voert de RAAK-regeling uit. Met deze regelingen worden onderwijs en werkveld met elkaar verbonden. In totaal namen aan de projecten 2.556 professionals en 4.274 mkb-ondernemingen deel. Bij ruim 95 procent van de programma’s zijn lectoren betrokken. Het uiteindelijke resultaat is een snelle toepassing van nieuwe kennis door het werkveld. De resultaten van die projecten werken ook door in het onderwijs van de hogeschool. RAAK draagt bij aan een goede kruisbestuiving tussen beroepspraktijk, kennisin-stellingen en hogescholen. Bovendien zorgt de wisselwerking tussen deze drie ervoor dat afgestudeerden met vernieuwende kennis en onderzoekend vermogen de arbeidsmarkt op komen. Binnen RAAK zijn drie regelingen, één gericht op samenwerking met het mkb, één voor projecten met de pu-blieke sector en RAAK-PRO voor vierjarige onderzoeksprogramma’s.

De medewerkers aan deze publicatie hebben een zo groot mogelijke zorgvul-digheid betracht bij het formuleren en redigeren van de Thematische Impuls Applied Life Sciences & Health. Toch kan de mogelijkheid niet uitgesloten worden dat in deze publicatie onjuistheden staan. SIA staat open voor kant-tekeningen, opmerkingen en aanvullingen en nodigt de lezer daartoe uit.

Deze Thematische Impuls is een uitgave van SIA.

Hoofdredactie vanuit Stichting Innovatie AlliantieIgnace Karthaus en Richard Slotman

bladcoördinatie Marianne Kroon

Secretariaat Tanja Tuc

redactie Marianne Kroon, Willemijn van Gastel, Enno van der Eerden, Willo Eurlings, Ru de Groen, Michiel Haans (Krikke Special Books)

Data-analyse Timothy Sealy (Novay)

realisatie Krikke Special Books, Haarlem www.krikkebooks.nl

Ontwerp Bob van der Plas, Maikel Kersbergen

Interviews Enno van der Eerden, Els Wiegant, Ignace Karthaus, Willemijn van Gastel, Willo Eurlings Richard Slotman

Teksten interviews Enno van der Eerden, Els Wiegant

Fotografie Bert Strootman

september 2013 © Stichting Innovatie Alliantiewww.innovatie-alliantie.nl