PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

download PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

of 46

Transcript of PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    1/46

    TOEKOMSTVERKENNING WELVAART EN LEEFOMGEVING

    Nederland in

    2030 en 2050:Twee referentiescenarios

    Centraal PlanbureauPlanbureau voor de Leefomgeving

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    2/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    3/46

    Nederland in 2030 en 2050:twee referentiescenarios

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    4/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    5/46

    Toekomsverkenning Welvaar en Leeomgeving

    Nederland in 2030 en 2050:twee referentiescenarios

    CPB/PBL

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    6/46

    Toekomsverkenning Welvaar

    en Leeomgeving

    Nederland in 2030 en 2050:

    wee reereniescenarios

    Planbureau voor de Leeomgeving

    en Cenraal Planbureau

    Den Haag, 2015

    PBL-publicaienummer: 1689

    Aueurs

    Ton Manders (PBL) en Clemens Kool (CPB)

    Conac

    [email protected]

    [email protected]

    Figuren

    Beeldredacie PBL

    Omslagoos/uisnedes

    Van links naar rechs:

    David Rozing / Hollandse Hooge

    Bar van Overbeeke / Hollandse Hooge

    Ola Kraak Foografie / Hollandse Hooge

    Peer Hilz / Hollandse Hooge

    Rob Niemansverdrie / Roterdam NL

    Peer Hilz / Hollandse Hooge

    Eindredacie en producie

    Uigeverij PBL

    Vormgeving en opmaak

    Texceera, Den Haag

    Druk

    Xerox/OBT

    U kun de publicaie downloaden via de websie ww w.wlo2015.nl. Delen ui deze publicaie

    mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: CPB/PBL (2015),

    Toekomsverkenning Welvaar en L eeomgeving. Nederland in 2030 en 2050: wee reereniescenarios,

    Den Haag: Planbureau voor de Leeomgeving/Cenraal Planbureau.

    De Toekomsverkenning Welvaar en Leeomgeving. Nederland in 2030 en 2050:

    wee reereniescenarios is onderdeel van de serie Welvaar en L eeomgeving (WLO) van he

    Planbureau voor de Leeomgeving en he Cenraal Planbureau.

    Projectleiding WLO

    Ton Manders (PBL), Clemens Kool (CPB), Free Huizinga (CPB)

    Stuurgroep WLO

    Direcie PBL en CPB

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    7/46

    Inhoud

    Voorwoord 7

    Samenvating 9

    1 Inleiding 12

    2 Hoe is de WLO o sand gekomen? 16

    2.1 Modulaire aanpak 16

    2.2 Beleidsarme scenarios 17

    2.3 Rusige scenarios 18

    2.4 Beperkingen van de WLO 20

    3 Wa verellen de scenarios? 22

    3.1 De inernaionale omgeving 22

    3.2 Bevolking en huishoudens in 2030 en 2050 24

    3.3 Macro-economie 26

    3.4 Regionale onwikkelingen en versedelijking 28

    3.5 Mobiliei 31

    3.6 Klimaa en energie 36

    3.7 Landbouw 39

    4 Lierauur 42

    Inhoud

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    8/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    9/46

    7Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Voorwoord

    Beleid word gemaak voor de oekoms. Maar die oekoms gaa gepaard me groe

    onzekerheden. Voor beleidsmakers is he een uidaging om voor een zo onzekere

    oekoms robuus beleid e onwikkelen. Sinds 2006 schesen de scenarios in de sudie

    Welvaar en Leeomgeving mogelijke oekomsbeelden die beleidsmakers enig

    houvas geven. Anno 2015 en een economische crisis verder, hebben deparemenen

    behoee aan een nieuwe oekomsverkenning.

    In de nieuwe WLO preseneren he Cenraal Planbureau en he Planbureau voor de

    Leeomgeving wee mogelijke oekomsbeelden voor Nederland. Voor een Nederland

    waarin huidige en oekomsige generaies moeen leven, wonen en werken. Deze

    oekomsbeelden kunnen beleidsopgaven zichbaar maken waar de samenleving de

    komende decennia voor geseld word, op he gebied van woningbouw, inrasrucuur,

    energie en landbouw. De geschese oekomsbeelden zijn ook bedoeld als een

    gezamenlijke basis voor he beoordelen van beleidsvoorsellen.

    De WLO 2015 hee een modulaire opze. In een zesal hemaische cahiers komen

    achereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde:

    1. Bevolking

    2. Macro-economie

    3. Regionale onwikkelingen en versedelijking

    4. Mobiliei

    5. Klimaa en energie

    6. Landbouw

    Op basis van wee inegrale reereniescenarios word voor elk hema een mogelijke

    oekoms gesches. Daarnaas zijn per hema aanvullende onzekerheidsverkenningen

    uigevoerd.

    Een zevende cahier, Nederland in 2030 en 2050: wee reereniescenarios, va de geschese

    oekoms van de zes hemas samen. Daarnaas hee de WLO een zogenoemde

    Bijsluier, die onder andere aangee hoe de reereniescenarios kunnen worden

    gebruik in maaschappelijke kosen-baenanalyses van beleidsplannen.

    Voor de WLO hebben he CPB en PBL dankbaar gebruikgemaak van de inpu van

    exerne deskundigen en veregenwoordigers van deparemenen.

    Laura van Gees Hans Mommaas

    Direceur CPB Direceur PBL

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    10/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    11/46

    9Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Samenvating

    Me de Toekomsverkenning Welvaar en Leeomgeving (WLO) kijken he CPB en he

    PBL voorui naar de jaren 2030 en 2050. We brengen demografische en economische

    rends in beeld en analyseren onwikkelingen in de ysieke leeomgeving. Daarbij lig de

    ocus op vier brede hemas: regionale onwikkelingen en versedelijking, mobiliei, klimaa en

    energieen landbouw.

    In deze WLO onwikkelen we wee reereniescenarios: Hoog en Laag. Scenario Hoog

    combineer een hoge economische groei van 2 procen per jaar me een relaie serke

    bevolkingsaanwas. En in scenario Laag gaa een gemaigde economische groei van 1

    procen per jaar samen me een beperke demografische onwikkeling. Deze

    reereniescenarios zijn beleidsarm ingevuld. Ze bieden daardoor een inzich in

    oekomsige knelpunen en kansen en vormen zo een kader om na e denken over

    (oekomsig) beleid. Hieronder vaten we kor de zes hemas samen.

    DemografieVergrijzing is een van de belangrijkse demografische onwikkelingen in de oekoms.

    Nu is nog n op de zes Nederlanders ouder dan 65 jaar; in 2050 geld da voor n

    op de vier. Als de bevolking van Nederland nog oeneem, kom da vooral doorda er

    meer migranen binnenkomen dan da er mensen he land verlaen. Meer immigranen

    beeken ook da er meer kinderen worden geboren. He migraiesaldo is echer een

    zeer onzekere acor. In scenario Hoog zal de bevolking de komende decennia nog

    blijven groeien dankzij he posiieve migraiesaldo: in 2050 wonen in Nederland ruim

    2 miljoen meer mensen dan nu. In Laag is he migraiesaldo en de nauurlijke aanwas

    kleiner en zal de bevolking na 2030 krimpen.

    Macro-economieDe Nederlandse economie lijk veerkrachig genoeg om op ermijn weer evenwichig

    e groeien. De onwikkeling van de arbeidsproduciviei keer dan erug naar

    waardes van voor de crisis, aankelijk van variaie in echnologische en inernaionale

    onwikkelingen. Maar zels in he scenario Hoog zal de groei vanwege demografische

    onwikkelingen acherblijven bij wa we in de agelopen decennia hebben gezien.

    Weliswaar hee de verhoging van de pensioenleeijd een posiie effec op de

    poenile beroepsbevolking, maar da is op ermijn onvoldoende om he drukkende

    effec van lagere bevolkingsgroei en vergrijzing e compenseren.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    12/46

    10 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Regionalisering en verstedelijkingEr zijn goede argumenen om e verondersellen da de seden in de oekoms blijven

    groeien. Nie alleen omda de rek naar de sad doorze, maar ook doorda de bevolking

    in de Randsad en andere seden relaie jong is, en kinderen krijg. In scenario Hoog,

    waarin sprake is van een relaie serke concenraie, groei de bevolking in de Randsad

    anderhal keer zo hard als de oale Nederlandse bevolking. In regios in Limburg,

    Zeeland en Groningen reed er bevolkingskrimp op. He is ook denkbaar da de rek

    naar de sad azwak en op ermijn kan omdraaien. In he scenario Laag, me een

    azwakkende concenraie, daal de bevolking in ach van de waal provincies. De

    provincies Zeeland, Limburg en Drenhe krijgen dan e maken me een bevolkingskrimp

    van meer dan 10 procen ussen 2012 en 2050. Groei is me andere woorden in de

    meese delen van he land geen vanzelsprekendheid meer. Omda huishoudens kleiner

    worden, zal he aanal huishoudens in de meese regios nog wel oenemen.

    MobiliteitNederlanders leggen seeds meer kilomeers a. In de auo, maar ook me he

    openbaar vervoer en op de fies. Ook he vrachvervoer groei, me name he

    inernaionale ranspor profieer van de groei van de (wereld)handel. To 2030

    zijn er nog subsanile verbeeringen in he inrasrucuurnewerk voorzien. Bij he

    Lage scenario blij de filedruk (congesie) daardoor onder o rond he niveau van de

    agelopen jaren. In he Hoge scenario loop de congesie na 2030 weer op, vooral in de

    Randsad. Onder invloed van wereldwijde groei van bevolking en economie groei de

    vraag naar luchvaar snel. In he scenario Hoog is deze groei sneller dan de besaande

    geluidresricies oelaen. Weliswaar kan he aanal vluchen op Schiphol nog groeien

    als vlieguigen siller worden, maar die ruime is in scenario Hoog onvoldoende om de

    vraag volledig e accommoderen. Die beperke ruime re vooral oversappassagiers

    en vrachverkeer.

    Klimaat en energieNederland (en Europa) saan aan de vooravond van een rendbreuk in he

    energiegebruik en de daarbij behorende energieproducie. Die rendbreuk is he gevolg

    van bindende Europese aspraken om de emissieruime voor broeikasgassen in 2030

    me 40 procen e verlagen en opziche van 1990. Hoewel me name in he scenario

    Hoog ambiieus klimaabeleid is veronderseld, val de weegradendoelselling buien

    de bandbreede die de scenarios omspannen. He aandeel hernieuwbare energie

    neem snel oe. Toch zal de energievoorziening nog lang serk blijven leunen op ossiele

    energie. Avang en ondergrondse opslag van CO2(CCS) is dan een opie om serke

    emissiereducies o sand e brengen. Na 2030, als sringen klimaabeleid doorze, zal

    de CO2-prijs verder oplopen.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    13/46

    11Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    LandbouwDe landbouw blij de groose grondgebruiker in Nederland, al is er een liche aname

    van he areaal door uibreiding van de gebouwde omgeving en meer ruime voor nauur.

    De Europese milieuregels beperken in beide scenarios de milieudruk. Emissies van

    ammoniak, lachgas, fijnso en siksooxide dalen. Voor vermesende soffen (osaa

    en niraa) daal de belasing in de inensievere landbouwgebieden nauwelijks. In

    scenario Hoog verondersellen we da de consumen vaker bereid is e bealen voor

    andere produciewijzen, hegeen leid o een ies exensievere landbouw. Di kan

    lokaal posiie uiwerken voor de nauurwaarde en de waerkwaliei.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    14/46

    12 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Hoe zie de oekoms er ui; wa kom er op Nederland a? Wa is onvermijdelijk en

    wa is de speelruime voor he beleid? He inzich da deze onzekerheden de oekoms

    bepalen, bied Nederland juis de kans om zich voor e bereiden op die oekoms. In de

    oekomsverkenning Welvaar en Leeomgeving(WLO) kijken he PBL en he CPB voorui

    naar de jaren 2030 en 2050. Deze verkenning rich zich op de ysieke leeomgeving.

    We kijken daarbij naar vier brede hemas: regionale onwikkelingen en versedelijking,

    mobiliei, klimaa en energieen, en slote, landbouw. Er komen allerlei vragen aan de orde,

    zoals: Wa beekenen vergrijzing en migraie voor wonen en werken in Nederland? Is

    er in de sedelijke omgeving voldoende ruime voor nieuwe woningen? Waar reed er

    krimp op? Leid mobiliei o meer files? Loop Schiphol egen geluidbeperkingen op?

    Hoe zie de energievoorziening er ui? Is er nog ruime voor landbouw en nauur?

    De oekoms is e onzeker om n voorspelling e doen. Scenarios kunnen helpen om

    beer voorbereid e zijn op de oekoms o, beer gezegd, op meerdere oekomsen.

    Scenarios leggen undamenele onzekerheden bloo. Nu zijn er al van onzekerheden

    en er zijn vele oekomsverhalen e verellen. Ervaring ui eerdere verkenningen leer

    da de ocus op wee scenarios in de beleidsprakijk goed werk (zie ook he kader

    Behoefe van deparemenenen bijvoorbeeld de recene Shell-scenarios (Shell, 2013)).

    In deze WLO werken we wee reereniescenarios ui: Hoog en Laag. He Hoge scenario

    combineer een relaie serke economische groei van 2 procen per jaar me een relaie

    serke bevolkingsaanwas, in scenario Laag gaa een gemaigde economische groei van

    1 procen per jaar samen me een beperke demografische onwikkeling. De wee

    scenarios omspannen een aanal mogelijke onwikkelingen: ze vormen een band-

    breede waarbinnen zich de oekoms me enige waarschijnlijkheid zal aspelen.

    Inleiding

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    15/46

    13Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    De scenarios bieden inzich in oekomsige knelpunen en kansen en vormen zo een

    kader om na e denken over (oekomsig) beleid. Scenarios helpen om een visie en een

    beleidsdoel e ormuleren. Zo is de WLO een bouwseen voor de gewense omgevings-

    visie in he kader van de nieuwe Omgevingswe. Aan de hand van de scenarios kan ook

    worden onderzoch o bepaalde beleidsopies o maaregelen in de bereffende

    scenarios o de gewense effecen zullen leiden. De WLO-scenarios ungeren zo als

    een basis om de effecen van nieuw beleid e oesen, bijvoorbeeld me een maa-

    schappelijke kosen-baenanalyse (MKBA). Toekomsige koerswijzigingen van beleid

    mogen daarom geen rol spelen in de wee scenarios Hoog en Laag zel.

    Leeswijzer: acht WLO-cahiers

    De WLO-2015 is onderverdeeld in zes hemaische cahiers. Vier daarvan zijn gewijd aan

    de brede hemas op he errein van de ysieke leeomgeving: regionale onwikkelingen en

    versedelijking, mobiliei, klimaa en energieen, en slote, landbouw. Omda de bevolkings-

    onwikkeling en de onwikkeling van de macro-economische groei een belangrijke inpu

    vormen voor de ysieke leeomgeving hebben deze wee onderwerpen ook elk een

    eigen cahier: demografie en macro-economie. Bij elk van deze zes hemacahiers verschijn

    een achergronddocumen da inormaie gee over de gedeailleerde onderbouwing

    en veranwoording van de gekozen benadering, de gebruike modellen en de onder-

    liggende verondersellingen.

    Aan he gebruik van de WLO-scenarios ziten de nodige haken en ogen. Daarom is er

    een begeleidend cahier geschreven over de oepassingsmogelijkheden van de WLO:

    de Bijsluier. De aanwijzingen en richlijnen in de bijsluier moeen een goed gebruik van

    de WLO-scenarios bevorderen.

    Behoefe van deparemenen

    De deparemenen die beleid voeren voor de ysieke leeomgeving zijn

    de belangrijkse gebruikers van deze oekomsverkenning Welvaar en

    Leeomgeving. De miniseries van IenM, EZ en BZK hebben de planbureaus, op

    basis van hun ervaringen me de vorige WLO-scenariosudie, (CPB, MNP,RPB,

    2006), enkele aandachspunen meegegeven (IenM 2013). De deparemenen

    ondersrepen he belang van een inegrale oekomsverkenning. Ze hebben

    behoee aan omgevingsscenarios die laen zien wa er op Nederland afom.

    Naas een breed oepasbare, algemene basis voor de beleidsonwikkeling,

    zal de sudie ook een reerenie vormen voor beleidserreinspecifieke

    scenariosudies. In vergelijking me de vorige WLO is er behoee aan meer

    aandach voor onzekerheden. Daarnaas kan de scenario-opze van een nieuwe

    sudie eenvoudiger zijn dan de WLO-2006, bijvoorbeeld door he gebruik van

    slechs wee scenarios. He is een nadrukkelijke wens om in vergelijking me de

    WLO-2006 me meer rusige scenarios e kunnen werken.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    16/46

    14 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Waarom een (nieuwe) oekomsverkenning?

    He maken van een oekomsverkenning als de WLO is een complex en langdurig

    proces. Een beslui daaroe moe dan ook nie lichzinnig worden genomen.

    Een ijdelijke mee-o egenvaller is onvoldoende reden om scenarios e herzien.

    Maar als inzichen veranderen o als er nieuwe undamenele onzekerheden

    zijn (als de wereld verander), kan da reden zijn om een nieuwe verkenning e

    maken. De recene financile en economische crisis is zon majeure gebeurenis

    me mogelijk gevolgen voor de lange ermijn. Daarnaas hebben zich sinds de

    vorige WLO ui 2006 een aanal veranderingen voorgedaan die belangrijk zijn

    om mee e nemen in een nieuwe verkenning, zoals de serk schommelende

    olieprijs, veranderde percepies en aanzien van inernaionaal klimaabeleid en

    concenraie van de bevolking in de Randsad. De vorige WLO is inmiddels bijna

    ien jaar oud; nieuwe gegevens en nieuwe kennis hebben er ook oe geleid da de

    modellen waarmee we projecies maken, beer zijn dan inderijd.

    To slo he voorliggende cahier Nederland in 2030 en 2050. Hierin proberen we de

    hemaische cahiers samen e vaten. We gaan in hoodsuk 2 eers kor in op enkele

    mehodologische aspecen; hoe zijn de scenarios onwikkeld? In hoodsuk 3

    beschrijven we de verhaallijnen en geven we een kwaniaieve uiwerking. Me andere

    woorden: wa verellen de scenarios over de oekoms?

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    17/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    18/46

    16 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    In di hoodsuk belichen we enkele mehodologische aspecen van de WLO en de

    reereniescenarios Hoog en Laag.

    2.1 Modulaire aanpak

    Zoals aangegeven in de leeswijzer word er gewerk me een modulaire aanpak.

    In elke module worden de relevane onzekerheden van he bereffende hema verkend.

    Vervolgens word een invulling gekozen die is gebaseerd op een analyse van de huidige

    sand van zaken, onwikkelingen in he verleden, lierauuronderzoek en inzichen

    van expers. Di leid o een consisene redenaie in elk scenario. We gebruiken

    veelal modellen om de scenarios van cijers e voorzien. Op deze manier reiken

    de modules bouwsenen aan voor de inegrale reereniescenarios Hoog en Laag.

    De reereniescenarios zijn de rode draden die de verschillende modules me elkaar

    verbinden.

    Er is sprake van samenhang ussen de modules. Zo kan de oekomsige onwikkeling van

    he aanal inwoners, huishoudens, werkenden en banen per regio nie los worden gezien

    van he oaal aanal inwoners, huishoudens, werkenden en banen in heel Nederland.

    En de vervoersvraag in de oekoms word in belangrijke mae bepaald door basale

    drijvende krachen zoals bevolkingsonwikkeling, macro-economische onwikkelingen,

    ruimelijke paronen en inernaionale onwikkelingen rondom klimaa en energie.

    Die onderlinge aankelijkheid impliceer ook een zekere nauurlijke volgorde waarin de

    inegrale scenarios zijn opgebouwd (zie ook figuur 2.1). Allereers zijn in de module

    Demografiebevolkingsscenarios uigewerk. Die cijers zijn in module Macro-economie

    gebruik om projecies voor economische onwikkeling en werkgelegenheid e maken.

    De oupu van deze wee modules is vervolgens inpu voor de vier leeomgevingshemas.

    Ook ussen de vier leeomgevingshemas besaan onderlinge aankelijkheden.

    Regionale cijers over wonen en werken, samen me de macro-economische en

    demografische cijers, saan aan de basis van de andere modules die in de WLO

    worden onderscheiden: mobiliei (personenmobiliei, goederenvervoer en luchvaar),

    klimaa en energie, en landbouw.

    Hoe is de WLO osand gekomen?

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    19/46

    17Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Er is maar in beperke mae sprake van erugkoppeling. Zo hee economische groei

    invloed op migraie, geboore en sere. Ook kan versedelijking, zoals berekend in de

    module Regionale verschillen en versedelijking, o een hogere produciviei leiden, wa

    vervolgens weer de economische groei aanjaag. De invloed van di soor agglomeraie-

    effecen is echer relaie klein in vergelijking me andere acoren (CPB/PBL 2015).

    Daarom is deze erugkoppeling nie explicie meegenomen in de scenarios van he

    cahier Macro-economie. Wel zijn bepaalde verondersellingen voor elke module gelijk;

    zo word in elke module dezelde olieprijs gehaneerd.

    2.2 Beleidsarme scenarios

    In beginsel worden de reereniescenarios beleidsarm ingevuld; nieuw beleid laen we

    zo veel mogelijk buien beschouwing. De scenarios zijn immers bedoeld om knelpunen

    zichbaar e maken en om nieuwe beleidsvoorsellen en -maaregelen e analyseren.

    Ze bevaten dan ook geen selselwijzigingen op welk errein dan ook. Besaand beleid

    en voorgenomen maaregelen (alhans als de uivoering daarvan vrijwel zeker is)

    kunnen wel onderdeel van de scenarios zijn. We noemen da minimaal gedifferenieerd

    rendmaig beleid. Zo loop in de scenarios de AOW-leeijd op me de levensverwaching,

    en gaan we ui van de aspraken over geluidshinder rond Schiphol (de Aldersakkoorden).

    Implicie gaan we ook ui van consane belasingdruk. Soms maken we een pragma-

    ische keuze. Zo verondersellen we da er na he uivoeren van de huidige plannen in

    he Meerjarenprogramma Inrasrucuur, Ruime en Transpor (MIRT) geen verdere

    weguibreiding plaasvind, ook al neem de mobiliei oe. Aan de andere kan

    verondersellen we wel da he naionale woningaanbod zich aanpas aan de naionale

    woningbehoee. In de verschillende cahiers maken we explicie welke aannames zijn

    gemaak over beleid in de wee reereniescenarios (zie ook WLO Bijsluier).

    Figuur 2.1

    Samenhang tussen de modules

    Bron: PBL/CPB

    Bevolking Macro-

    economie

    Regionaleontwikkeling

    enverstedelijking

    Mobiliteit

    Leefomgevingsthema's

    Klimaaten energie

    Landbouw

    wlo2015.n

    l

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    20/46

    18 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Beleid op een hoger supranaionaal schaalniveau nemen we mee; voor de Neder-

    landse overheid is da immers n van de omgevingsonzekerheden. Een belangrijk

    voorbeeld van beleid da voor Nederland als exogeen kan worden beschouwd is

    Europees (o mondiaal) klimaabeleid. We verondersellen da Nederland zich

    conormeer aan inernaionale aspraken en beleid inze om die aspraken na e komen.

    We moeen in de scenarios dus een veronderselling doen over de onwikkeling van da

    buienlandse beleid. Uigangspun is ons vooral e baseren op concree aspraken en

    gensrumeneerd beleid. Een algemeen geaccepeerd doel is nie voldoende om als

    beleid in de scenarios e worden meegenomen (geen woorden maar daden).

    2.3 Rustige scenarios

    Door rusige scenarios e onwikkelen, onsaa een bandbreede die bruikbaar is

    voor he onwikkelen van visies, he in kaar brengen van de beleidsopgave en voor he

    uivoeren van MKBAs. Deze MKBAs geven inormaie over de mae waarin bepaalde

    projecen o beleidsvoorsellen de welvaar verhogen.

    De juise bandbreede is belangrijk. Een (e) groe bandbreede maak de scenarios

    minder geschik om beleidsmaaregelen e beoordelen. In een scenario me exreem

    hoge groei zouden veel projecen posiie uipakken (er is een groo probleem en

    oplossen leid waarschijnlijk o welvaarswins). In een scenario me exreem lage groei

    komen veel projecen nie ui (welvaarsverlies). Als de economie bijvoorbeeld

    exreem hard groei zal de mobiliei oenemen en ook de filedruk. In zon scenario

    loon he om wegen e verbreden. Als de economie krimp, is de wegverbreding nie

    nodig en zal zon invesering o welvaarsverlies leiden. Op basis van die wee exreme

    scenarios is he dan voor een beleidsmaker lasig om een keuze e maken.

    Omgekeerd, als de scenarios dich bij elkaar liggen, is de bandbreede (e) klein.

    De kans is dan groo da een beleidsvoorsel min o meer hezelde scoor in beide

    scenarios; de problemen zijn immers ongeveer even groo. Pak he voorsel posiie ui

    in beide scenarios, dan is de onereche suggesie da he wel goed zi. Door de smalle

    bandbreede ussen de scenarios kan de werkelijke onwikkeling gemakkelijk buien die

    bandbreede vallen en kan he beleidsvoorsel alsnog onrendabel blijken.

    Wa is een goede bandbreede? Wanneer is he scenario e hoog o juis nie laag

    genoeg? De kuns is om die bandbreede zo e kiezen da he gros van de denkbare

    onwikkelingen erbinnen val, maar da er ruime is voor minder waarschijnlijke

    onwikkelingen erbuien. Een scenario is echer geen voorspelling. In veel gevallen is he

    onmogelijk om waarschijnlijkheden e koppelen aan onwikkelingen. We maken daarom

    een inschating, gebaseerd op exper judgmen en hisorische onwikkelingen. Zo is de

    invulling van de arbeidsproduciviei, een cruciale drijveer voor economische groei,

    gebaseerd op de spreiding in hisorische reeksen. Een direce relaie ussen de

    bandbreede en de kansverdeling van de scenarios is er nie. Soms kunnen we wel ies

    zeggen over de kansverdeling. Voor de demografische projecies hebben we bijvoor-

    beeld gebruikgemaak van de prognose-inervallen van he CBS. De bandbreede voor

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    21/46

    19Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Figuur 2.2

    Bron: PBL/CPB

    wlo2015.n

    l

    Waarneming

    Mogelijke ontwikkelingen

    WLO-scenario

    Scenario Hoog

    Scenario Laag

    Bandbreedte in WLO-scenario's

    Basisjaar 2050

    Themaische onzekerheidsverkenningen

    De modulaire opze bied de mogelijkheid om hema-specifieke verkenningen

    e maken. He kan bijvoorbeeld gaan om een andere plausibele combinaie van

    scenariokeuzes, zoals in de module Regionale onwikkelingen en versedelijking,

    waar we in een varian op he scenario Laag een serke concenraie van de

    bevolking in de Randsad verondersellen in plaas van een meer gemaigde

    verdeling. He kan ook gaan over onderwerpen waarvan de effecen nog e

    weinig uigekrisalliseerd zijn om ze sandaard in de reereniepaden mee e

    nemen, zoals auomaisch rijden. Ten slote zijn er ook onwikkelingen waar

    in beleidskringen discussie over is en die groe gevolgen kunnen hebben,

    maar die nie goed in de reereniescenarios passen. Voorbeelden zijn he

    evenuele wegvallen van de hub-uncie van Schiphol (in de module Mobiliei)

    o de implemenaie van weegraden-klimaabeleid (in de module Klimaa en

    energie). De keuze voor die aanvullende onzekerheidsverkenningen is geoes

    bij deparemenen. De beleidsrelevanie saa voorop. Deze aanvullende

    onzekerheidsverkenningen hebben soms de vorm van een gevoeligheidsanalyse

    (kwaliaie en kwaniaie), soms leid da o een uigewerke varian op de

    reereniescenarios.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    22/46

    20 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    de bevolkingsoename ussen scenario Hoog en scenario Laag correspondeer me he

    67 procen onzekerheidsinerval ui de sochasische bevolkingsprognose van he CBS

    (zie WLO-cahier Demografie).

    De keuze voor rusige scenarios hee een prijs. We zoeken dus nie de randen van he

    speelveld op (geen uibijers, geen bes- o wors cases), maar maken inschatingen

    van wa in he Hoge scenario een realisische aanname is en wa in he Lage. De wee

    scenarios omspannen daarmee nie alle mogelijke uikomsen. He is denkbaar, maar

    minder waarschijnlijk, da werkelijke onwikkelingen buien de bandbreede van de

    wee scenarios zullen vallen. Figuur 2.2 gee hiervan een gesileerd beeld.

    Overigens kunnen die minder waarschijnlijke scenarios voor he beleid relevan zijn.

    De verschillende hemaische WLO-cahiers gaan in op di soor varianen (zie kader

    Themaische onzekerheidsverkenningen).

    He uigangspun om rusige scenarios e onwikkelen leid in vergelijking me de WLO-

    2006 o kleinere bandbreedes. Groweg is de bandbreede ussen Hoog en Laag de

    hel van de bandbreede ussen he hoogse en he laagse scenario in de WLO-2006.

    2.4 Beperkingen van de WLO

    Deze oekomsverkenning hee een aanal beperkingen. Drie belangrijke beperkingen

    zijn i) he uiwerken van slechs wee, rusige, scenarios, ii) he inperken van he aanal

    beleidserreinen, en iii) he nie zel uiwerken van een buienlandbeeld.

    Door slechs wee scenarios ui e werken doen we misschien onvoldoende rech aan

    de (vele) undamenele onzekerheden over oekomsige onwikkelingen. Door rusige,

    beleidsarme scenarios e onwikkelen bevesigen we in zekere mae de saus quo.

    De onzekerheidsverkenningen bieden aanvullende inzichen. In de WLO-Bijsluier word

    dieper ingegaan op de beperkingen (en de mogelijkheden) om op basis van deze wee

    reereniescenarios beleidsanalyses e doen.

    Deze sudie dek veel relevane beleidserreinen a, maar gaa nie in op alle erreinen

    van de ysieke leeomgeving. Zo worden in de Omgevingswe naas verkeer en vervoer

    en landbouw ook waer, nauur en he gebruik van nauurlijke hulpbronnen onder-

    scheiden. Weliswaar gaa de WLO in op energie en landbouw, maar de analyse van

    nauur en waer is beperk. Nauurlijke hulpbronnen als mealen en andere mineralen

    vallen buien he besek van deze sudie. Di beeken da voor een analyse over

    bijvoorbeeld circulaire economie deze WLO nie direc bruikbaar is. Da geld bijvoor-

    beeld ook voor de woningmark en de mark van he commercieel vasgoed (kanoren,

    winkels). Deze marken zijn in he kader van deze WLO nie onderzoch. De WLO kan

    echer wel he sarpun zijn voor nadere analyses. De hemas waerveiligheid en

    zoewaervoorziening zijn uivoerig belich in he Delaprogramma aan de hand van

    de Delascenarios en worden hier nie nader uigewerk (PBL 2013b).

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    23/46

    21Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Anders dan bij de vorige WLO is er geen uigebreid buienlandbeeld gemaak. We haken

    voor deze sudie aan bij recene mondiale scenarios, zoals de SSP-scenarios van de

    OESO (OECD 2013). Ook is er geen uigebreide secoranalyse gedaan. We volgen min o

    meer de secoronwikkeling zoals die in eerdere analyses is gebruik (me name de WLO-

    2006, en voor de onwikkeling van energie-inensieve secoren de Naionale Energie-

    verkenning 2015, Schoos en Hammingh, 2015). Er is voor gekozen om in deze WLO ui e

    gaan van gelijkblijvende (regionale) inkomensverschillen (CPB/PBL 2015a). De (mogelijke)

    oe- o aname van ongelijkheid en de gevolgen voor de ysieke leeomgeving blijven dan

    ook buien beschouwing. Een nadere verkenning van di onderwerp verg een uigebrei-

    de sudie die binnen he besek van de WLO nie mogelijk is.

    Tabel 2.1

    Aanvullende onzekerheidsverkenningen

    Module Onzekerheidsverkenningen

    Kwaliaie Kwaniaie

    Demografie Migraie

    Levensverwaching

    Vruchbaarheid

    Macro-economie

    Regionale

    onwikkelingen en

    versedelijking

    Regionale spreiding in Hoog

    Serkere regionale

    concenraie in Laag

    Mobiliei

    Personenvervoer Serke impac van ICT

    Auomaisch rijden

    Deelauos

    Tweegradendoelselling

    Regionale spreiding in Hoog

    Serkere regionale

    concenraie in Laag

    Hoge olieprijs in Hoog

    Weinig klimaabeleid in hoog

    Vrachvervoer Reshoring van producie

    Onwikkeling van nieuwe

    verbindingen voor

    inernaionale handel

    Veranderingen in de logisieke

    concepen en organisaie Tweegradendoelselling

    Luchvaar Tweegradendoelselling Ruimere invulling

    Aldersakkoorden in Hoog

    Wegvallen hubuncie

    Schiphol in Laag

    Klimaa en energie Tweegradendoelselling me

    nadruk op cenrale energie

    Tweegradendoelselling me

    nadruk op decenrale energie

    Landbouw Burger aan ze

    Landbouw aan ze

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    24/46

    22 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    In di hoodsuk gaan we in op de reereniescenarios Hoog en Laag. In scenario Hoog

    is sprake van snelle echnologische groei en een groeiende bevolking, mede door

    serke arbeidsmigraie. In scenario Laag zeten rage echnologische vooruigang

    en een krimpende bevolking een rem op de economische groei. Tabel 3.1 gee een

    aanal basiskenmerken.

    We preseneren de resulaen voor de zes WLO-hemas: Demografie, Macro-economie,

    Regionale onwikkelingen en versedelijking, Mobiliei, Klimaa en energie,

    en Landbouw. De richjaren zijn seeds: 2030 en 2050.1Voor we ingaan op de zes

    hemas, kijken we eers kor naar onwikkelingen over de grens.

    3.1 De internationale omgeving

    De ocus in de scenarios lig op de onwikkeling in Nederland. We kunnen Nederland

    echer nie los zien van de onwikkelingen in de res van de wereld.

    In he scenario Hoog is sprake van een relaie groo inernaionaal verrouwen, me

    bijbehorende veiligheid, florerende handel, liberalisering, concurrenie en globalisering.

    Inernaionale samenwerking, zowel binnen Europa als ussen Europa en andere landen,

    is succesvol. Bovendien is daardoor sprake van een relaie snelle echnologische

    onwikkeling en een relaie hoge economische groei. Vanui de VS simuleren nieuwe

    ICT-oepassingen in de diensensecor en de zorg de produciviei in secoren die o nu

    oe acherbleven. Europa pak deze onwikkelingen deels op. Van de financile marken

    gaa een posiieve invloed ui. Groei en handel verserken elkaar in de voornaamse

    regios. De rendmaige bbp-groei in de VS, Europa en ook Nederland blij in di scenario

    beperk o ongeveer 2 procen per jaar, vooral door demografische onwikkelingen.

    De groei van de beroepsbevolking inclusie migraie en he aanal werkenden lever

    slechs een bescheiden bijdrage aan de groei. De eche groei zi in China, India en andere

    opkomende marken. Hervormingen in de EU zorgen ervoor da Iali, Frankrijk,

    Porugal, Spanje en Griekenland een deel van hun achersand op andere lidsaen

    inlopen. Noord-Europese landen profieren van de groei op de inerne mark voor

    diensen. Energieprijzen worden nie belemmerd door geopoliieke spanningen en

    Wa verellen descenarios?

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    25/46

    23Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    blijven relaie laag. De wereld slaag erin om bindende klimaaaspraken e maken

    waardoor de emperauursijging en opziche van 1990 beperk blij o 2,5 o 3 graden.

    He scenario Laag is in zeker opzich de egenhanger van Hoog. In Laag zijn er in de

    wereld meer spanningen en conflicen. Er is in di scenario minder inernaionaal

    verrouwen, he is minder goed mogelijk om inernaionale aspraken e maken,

    liberalisering, globalisering en inernaionale handel reiken minder ver. Concurrenie is

    daardoor minder krachig en er is minder innovaie, waardoor de wereldwijde econo-

    mische groei lager is. De olieprijs loop op, me name vanwege geopoliieke spanningen

    en conflicen. In he Lage scenario leiden beperke mogelijkheden en rage reacies

    slechs o een gemaigd hersel in Europa en Nederland. De beperkingen besaan

    vooral ui een rage echnologische vooruigang en een sagnerende inerne mark.

    Er is weinig ambiie om verdergaande klimaaaspraken e maken waardoor de wereld

    aseven op een emperauursijging van 3,5 o 4 procen en opziche van 1990.

    Tabel 3.2 gee een overzich van enkele voor Nederland relevane onwikkelingen.

    He buienlandbeeld is genspireerd op de recene se van mondiale scenarios:

    de zogenoemde Shared Socio-Economic Pahways (SSP) en de kwaniaieve

    uiwerking daarvan door de OESO (2013).

    Tabel 3.1

    Basisaannames reereniescenarios

    Onzekerheid Scenario Hoog Scenario Laag

    Demografie Hoog migraiesaldoSerke sijging

    levensverwaching, hoge

    vruchbaarheid

    Laag migraiesaldoBeperke sijging

    levensverwaching, lage

    vruchbaarheid

    Economie Serkere groei

    wereldeconomie eninernaionale handel

    Behoud concurrenieposiie,

    Serkere groeiarbeidsproduciviei

    Groere diensensecor

    Beperke groei

    wereldeconomie eninernaionale handel

    Behoud concurrenieposiie,

    Gemaigde groeiarbeidsproduciviei

    Kleinere diensensecor

    Technologie Snellere onwikkeling Tragere onwikkeling

    Klimaabeleid Subsanieel Beperk

    Energieprijzen (olie, kolen, gas) Laag Hoog

    Ruime Voorzeting rend o

    concenraie in de Randsad en

    enkele groe seden

    Azwakking concenraierend

    Gedrag consumenen Geen undamenelegedragsverandering

    Geen undamenelegedragsverandering

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    26/46

    24 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Tabel 3.2

    Enkele kerngegevens inernaionale onwikkeling in scenario Hoog en scenario Laag

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2030 2050 2030 2050

    (2015=100)

    Bbp-wereld

    Bbp-EU28

    Wereldhandel

    Olieprijs in US$/barrel in eindjaar

    CO2-prijs in /CO

    2in eindjaar

    3.2 Bevolking en huishoudens in 2030 en 2050

    Demografische onwikkelingen hebben een groe invloed op de ysieke leeomgeving.

    Zo hang de vraag naar voedsel en energie serk a van de groote en de samenselling

    van de bevolking, de vraag naar woningen is direc gekoppeld aan he aanal

    huishoudens. Geboore, sere n migraie zijn de belangrijke drijvende krachen.

    In he scenario Hoog gaan hoge economische groei en hoge bevolkingsoename samen.

    Een meer open samenleving leid o meer buienlandse migraie. Daarnaas neem ook

    de levensverwaching relaie serk oe, van 80 en 83 voor respecievelijk mannen en

    vrouwen in 2014 naar ongeveer 87 respecievelijk 90 in 2050. De hogere welvaar gaa

    namelijk gepaard me een gezondere leesijl, en de snelle echnologische onwikkeling

    in di scenario leid o nieuwe en beere medische echnieken. De hogere welvaar

    hee ook een posiie effec op de vruchbaarheid.

    In he scenario Laag is er sprake van een bescheiden economische groei. Die gaa samen

    me een beperke oename van de levensverwaching in 2050 van ongeveer 4 jaar en

    opziche van 2014 voor zowel mannen als vrouwen en een lagere vruchbaarheid.

    Mensen worden minder oud dan in he hoge scenario en er worden minder kinderen

    geboren. Ook de migraie is beperker.

    Migratie is een cruciale, onzekere actor

    Vooral de buienlandse migraie hee een serk effec op de bevolkingsgroei.

    He migraiesaldo (he verschil ussen immigraie en emigraie) is in de komende

    decennia dan ook groer dan de nauurlijke aanwas (he verschil ussen geboore

    en sere). He is evens een van de mees onzekere acoren. Hisorisch is he

    migraiesaldo bijzonder grillig. In Nederland was he in vergelijking me andere landen

    in Europa de laase jaren laag. Zonder de buienlandse migraie (migraiesaldo

    nul) zou de bevolking in scenario Hoog, ondanks een gunsige onwikkeling van de

    vruchbaarheid en sere, amper groeien. Dankzij migraie groei de bevolking in he

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    27/46

    25Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    scenario Hoog echer nog gedurende de gehele periode. De bevolking, die nu bijna 17

    miljoen personen bedraag, neem in Hoog oe o ruim 19 miljoen personen in 2050.

    De bevolkingsgroei in di scenario wijk daarmee nie veel a van de onwikkeling in de

    agelopen decennia. In Laag, me een veel lager migraiesaldo, blij de bevolking o

    2030 nog sabiel, maar daarna is er sprake van krimp. In 2050 kom de bevolking in di

    scenario ui op ruim 16 miljoen personen.

    Vergrijzing neemt sterk toe

    Vergrijzing is een van de belangrijke onwikkelingen die de oekomsige onwikkelingen

    in de leeomgeving zullen benvloeden. Nu is nog n op de zes Nederlanders ouder dan

    65 jaar, in 2050 geld da voor n op de vier. He gaa om een oename van ongeveer

    wee miljoen personen.

    He aanal pensioengerechigden neem overigens maar me 1 miljoen oe, vanwege he

    oprekken van de AOW-leeijd, in lijn me de sijgende levensverwaching. In he

    scenario Hoog is de pensioenleeijd in 2050 71,5 jaar en in he scenario Laag 69,5 jaar.

    Dankzij die hogere pensioenleeijd blij de poenile beroepsbevolking in he scenario

    Hoog o 2050 beperk doorgroeien; van 12,7 miljoen in 2014 naar 12,9 miljoen in 2050.

    In he scenario Laag is de poenile beroepsbevolking in 2030 even groo als nu; daarna

    ze een krimp in, waardoor die in 2050 op 11,4 miljoen uikom.

    Meer oudere huishoudens

    In he scenario Hoog neem he aanal huishoudens serk oe: van ruim 7,5 miljoen in

    2015 naar ongeveer 9,5 miljoen in 2050. Kinderen gaan eerder he huis ui en blijven

    langer alleen wonen. Ouderen blijven langer zelsandig wonen. Vooral he aanal

    alleensaanden neem dan ook serk oe. Er zijn nu rond de 3 miljoen alleensaanden;

    o 2050 word in he scenario Hoog een groei me 1,5 miljoen voorzien. In he scenario

    Tabel 3.3

    Onwikkeling bevolking en aanal huishoudens in 2030 en 2050

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2015 2030 2050 2030 2050

    (mln) (2015=100)

    Toale bevolking ,

    0-19 jaar ,

    20-64 jaar ,

    65+ ,

    Aanal huishoudens ,

    Me hoodbewoner 65+ ,

    Alleensaanden ,

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    28/46

    26 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Laag neem he aanal huishoudens (en alleensaanden) maar amper oe in de

    oekoms. Door de vergrijzing sijg vooral he aanal oudere huishoudens (me een

    hoodbewoner van 65 jaar o ouder): van bijna 2 miljoen in 2015 naar in 2050 (ruim)

    3 miljoen.

    3.3 Macro-economie

    Economische groei is naas demografische groei n van de belangrijkse drijvende

    krachen acher onwikkelingen in de ysieke leeomgeving. Meer producie en hogere

    inkomens leiden in de regel o meer energieverbruik, meer mobiliei en een groer

    beslag op land.

    Economische groei in bbp-ermen kan worden opgesplis in groei van de arbeids-

    produciviei (he bbp per werkende) en de groei van de werkgelegenheid.

    Technologische vooruigang is de belangrijkse aanjager voor de groei van de

    arbeidsproduciviei. De groei van de paricipaiegraad (aanal werkenden per

    hood van de bevolking) en de groei van de bevolking bepalen samen de groei van

    de werkgelegenheid.

    Technologie is d grote onzekerheid

    Hoe echnologie en daarmee de arbeidsproduciviei zich in de oekoms onwikkel

    is n van de groe onzekerheden. Saa de samenleving juis aan he begin van groe

    sprongen in auomaisering en roboisering o is ICT zo ongeveer uigewerk? Volgens

    opimisen bevind de ICT-revoluie zich nu in een ase waarin innovaies zo ongeveer

    de hele economie besrijken en op zichzel voorbouwen. Veelbelovend is he cluser

    nanoechnologie, bioechnologie, inormaieechnologie en cogniieve echnologie,

    de zogenoemde NBIC-echnologien. Veel word verwach van doorbraken in de

    onwikkeling van de smar machinesen robos. Deze onwikkeling moe leiden o groe

    producivieissijgingen. De pessimisen daarenegen zijn scepisch over de verdere

    bijdrage van de inormaieechnologie. Er kom elk jaar nog wel een nieuwe iPad en

    iPhone, maar da is he wel zo ongeveer. Er zijn wijels over de koms van een nieuwe

    doorbraakechnologie binnen azienbare ijd.

    In he scenario Hoog kiezen we he perspecie waarin ICT serk bijdraag aan

    auomaisering en roboisering, de wereld relaie open is en de bijdrage van he

    onderwijs aan economische groei minder snel avlak. In he scenario Laag zak de

    producivieisgroei in, omda de suwende rol van de ICT-secor wegval.

    Arbeidsparticipatie is in beweging, bevolking vergrijst

    Twee onwikkelingen werken egen elkaar in. In he begin van de scenarioperiode leid

    de oenemende vergrijzing o een subsanile daling van he aanal werkenden per

    hood van de bevolking. Laer, als de vergrijzing over he hoogepun heen is, lever he

    op hogere leeijd me pensioen gaan, een posiieve impuls aan de paricipaiegraad.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    29/46

    27Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    In scenario Hoog neem de omvang van de poenile beroepsbevolking nog zodanig

    oe, da de werkgelegenheid per saldo nog groei. In Laag is da nie he geval en zal de

    werkgelegenheid vana ongeveer 2030 gaan anemen.

    Minder groei dan in het verleden

    Op basis van beschikbaar empirisch hisorisch bewijsmaeriaal en kwaliaieve

    argumenen en verhaallijnen in de weenschappelijke lierauur, associren we he

    scenario Hoog me op de lange ermijn een bbp-groei van 2 procen per jaar, en

    he scenario Laag op de lange ermijn me een bbp-groei van 1 procen per jaar.

    De groeipercenages van 2 en 1 procen sporen goed me wa andere inernaionale

    sudies voor Nederland berekenen. Deze groeipercenages zijn haalbaar, ondanks de

    mogelijk negaieve effecen van verdergaande klimaaverandering, uiputing van

    grondsoffen en verlies van nauur. Voor Nederland zijn die negaieve effecen in de

    periode o 2050 namelijk beperk. Demografie en innovaie zijn belangrijker voor

    economische groei op lange ermijn. Voor de middellange ermijn, o 2030, houden we

    rekening me de diepe recessie van de laase jaren; de economie moe weer naar zijn

    langeermijn-groeipad oe groeien. He empo waarin di gebeur is onzeker.

    In de periode van 1980 o de economische crisis in 2008 was de economische groei in

    Nederland gemiddeld 2,6 procen per jaar. Da is beduidend hoger dan de groei in he

    Hoge scenario. De anemende groei van de bevolking en de verdergaande vergrijzing

    leiden eroe da, ondanks de hogere pensioenleeijd, de poenile bevolking minder

    hard zal groeien dan in he verleden, wa een drukkend effec hee op de

    bbp-onwikkeling.

    Sectorstructuur

    De Nederlandse economie hee zich de agelopen decennia onwikkeld o een

    dienseneconomie. In 2013 werd bijna driekwar van de bruo oegevoegde waarde

    en bijna 80 procen van de werkgelegenheid in de diensensecor gerealiseerd.

    Veronderseld is da in beide scenarios de verdienselijking van de economie in de

    komende jaren doorze (zie figuur 3.1)

    Tabel 3.4

    Onwikkeling bbp, arbeidsproduciviei en werkgelegenheid in 2030 en 2050

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2013 2030 2050 2030 2050

    (niveaus) (2013=100)

    BBP(in mrd, markprijzen 2010)

    Arbeidsproduciviei

    Werkgelegenheid (in mln) ,

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    30/46

    28 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    In he scenario Hoog vind de economische groei vooral plaas in de commercile

    diensensecor. In he scenario Laag is de overheids- en zorgsecor n van de snelle

    groeiers. Door de relaie serke groei van de diensensecor neem he aandeel van

    deze secor in he bbp in beide scenarios oe o meer dan 80 procen. De secorale

    onwikkeling van de werkgelegenheid volg grosso modo die van de bruo oegevoegde

    waarde. In he scenario Hoog werk in 2050 meer dan een derde van de bevolking in de

    overheids- en zorgsecoren en meer dan de hel in de commercile diensensecoren.

    In oaal werk in Hoog meer dan 85 procen van de bevolking in de diensensecor.

    In Laag lig da percenage ne ies onder de 85, me ruim 35 procen van de werk-

    gelegenheid in de overheids- en diensensecoren en bijna de hel in de commercile

    diensensecor.

    3.4 Regionale ontwikkelingen en verstedelijking

    Waar gaan de mensen wonen? Waar gaan ze werken? Ze de rek naar de sad en de

    Randsad van de agelopen jaren door? Welke beleidsopgaven onsaan door regionale

    onwikkelingen? Vooral de rek naar de sad is onzeker: ze die zich in de oekoms

    Figuur 3.1

    2000 2013 Hoog Laag Hoog Laag0

    20

    40

    60

    80

    100

    %

    Bron: CBS Statline; CPB/PBL

    wlo2015.n

    l

    Dienstensectoren

    Overheid en zorg

    Overige commercile diensten

    Handel en transport

    Overige sectoren

    Overige nijverheid

    (delfstoffenwinning, overige nutsbedrijven en bouw)

    Industrie

    Landbouw

    Bruto toegevoegde waarde

    Sectorstructuur volgens WLO-scenario's

    2030 2050

    2000 2013 Hoog Laag Hoog Laag0

    20

    40

    60

    80

    100

    %

    wlo2015.n

    l

    Werkgelegenheid

    2030 2050

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    31/46

    29Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    door o nie? Ies zakelijker geormuleerd, he is onzeker o er meer spreiding o

    concenraie van wonen en werken zal plaasvinden.

    Minder groei

    Groei is in de meese delen van he land nie meer vanzelsprekend. De snelle

    uibreiding van he sedelijk gebied in de agelopen decennia zal de komende ijd

    langzamer gaan. In andere regios is sabilisaie en/o krimp van de bevolking en

    werkgelegenheid een rele mogelijkheid, vooral na 2030. In figuur 3.2 is er in de rode

    regios in beide scenarios sprake van groei van de bevolking, huishoudens en banen;

    in de donkerblauwe regios is er alijd krimp. Lichere kleurinen geven aan da

    onwikkelingen aangen van he scenario.

    He oaalbeeld suggereer drie oekomsige vraagsukken die mede bepaald worden

    door ruimelijke onwikkelingen. Allereers moe he beleid zien om e gaan me de

    onzekerheid: groei is in veel gebieden nie meer vanzelsprekend. Di vraag in veel

    regios om een adapieve planning. Ten weede kan in scenario Hoog he opvangen

    van de groei in sommige sedelijke regios in he wesen van he land een opgave

    worden, bijvoorbeeld he vinden van geschike locaie om woningen e bouwen.

    Figuur 3.2

    Verandering van bevolkingsomvang, aantal huishoudens en aantal banen per COROP-gebied

    volgens WLO-scenario Hoog en Laag, 2012 2050

    Bevolkingsomvang

    wlo2015.n

    l

    Aantal huishoudens Aantal banen

    wlo2015.n

    l

    wlo2015.n

    l

    Bron: PBL/CPB (Tigris XL)

    Groei

    Scenario Hoog

    Sce

    nari o

    Laa

    g

    Stabiel Krimp

    Groei

    Stabiel

    Krimp

    - -

    -

    Stabiel betekent een mutatie van kleiner dan 5%.

    Groei respectievelijk Krimp betekent een mutatie van minimaal 5%.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    32/46

    30 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    En en derde rijs de vraag hoe om e gaan me he vooruizich van srucurele krimp

    in sommige regios.

    Grote regionale verschillen

    He reereniescenario Hoog gaa ui van een oenemende concenraie van wonen en

    werken in de (Rand)sad in de komende decennia, in Laag ze de concenraieendens

    ook door, maar veel minder serk. Volgens beide scenarios blij er dus sprake

    van concenraie, vooral vanwege een relaie hoog saldo nauurlijke aanwas,

    die samenhang me de huidige relaie jonge bevolkingsopbouw in deze gebieden.

    Ook is in de Randsad (Holland, Urech en Flevoland) en in sedelijke gebieden sprake

    van een relaie hoog buienlands migraiesaldo. Om deze redenen lig de kern van de

    groei van de bevolking in de Randsad en in de meese sedelijke regios, me name voor

    2030. Buien de Randsad is de bevolkingsgroei lager. Grensregios in Overig Nederland

    (Noord-Nederland, Zeeland en Limburg) laen in beide reereniescenarios een lage

    groei en soms krimp zien.

    Neem he aanal inwoners vooral oe in de (Rand)sad en nie in andere delen van he

    land, he aanal huishoudens groei wel bijna in heel Nederland. Onder beide scenarios

    is er sprake van een orse huishoudensgroei. He verschil in groei ussen de Randsad en

    de inermediaire zone (Overijssel, Gelderland en Noord-Braban) is kleiner bij he aanal

    huishoudens dan bij he aanal inwoners. Di hee e maken me verschillen in

    huishoudensverdunning. In de inermediaire zone voorzien de scenarios meer

    huishoudensverdunning dan in de Randsad. Me name in de vier groe seden me

    hun kleine gemiddelde huishoudensomvang lig verdere huishoudensverdunning

    minder voor de hand. Huishoudensverdunning in de inermediaire zone beeken ook

    da daar de vraag naar woningen oeneem (een huishouden berek doorgaans een

    woning), hoewel de bevolkingsgroei in de Randsad hoger is.

    Tabel 3 .5

    Onwikkeling van de bevolking naar landsdeel

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2012 2030 2050 2030 2050

    mln (2012=100)

    Randsad ,

    Inermediaire zone ,

    Overig Nederland ,

    Toale bevolking ,

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    33/46

    31Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Ook he aanal banen groei in beide scenarios he serks dan wel krimp he mins

    in de Randsad en in de sedelijke gebieden. Di geld me name na 2030. Regionale

    cenra buien de Randsad zien ook een relaie serke onwikkeling van he aanal

    banen egemoe. In Overig Nederland is de banengroei gering (scenario Hoog) o

    negaie (scenario Laag).

    3.5 Mobiliteit

    Blij de mobiliei ook in de oekoms groeien? Wa is de rol van nieuwe echnologie?

    Zijn de geplande uibreidingsplannen van he wegenne voldoende om de oename van

    he aanal kilomeers op e vangen? Kan Schiphol een oename van he vliegverkeer

    accommoderen? Anwoorden op deze vragen bepalen he mobilieisbeleid van de

    komende decennia.

    Tabel 3.6

    Onwikkeling van he aanal huishoudens naar landsdeel

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2012 2030 2050 2030 2050

    mln (2012=100)

    Randsad ,

    Inermediaire zone ,

    Overig Nederland ,

    Toale bevolking ,

    Tabel 3.7

    Onwikkeling banen naar landsdeel

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2012 2030 2050 2030 2050

    mln (2012=100)

    Randsad ,

    Inermediaire zone ,

    Overig Nederland ,

    Toale bevolking ,

    Een baan is hier een (beaald) diensverband van werknemers o zelsandigen voor werk van enminse 12 uur

    per week.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    34/46

    32 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Geen radicale veranderingen

    De vervoersvraag in de oekoms word in belangrijke mae bepaald door de

    bevolkingsonwikkeling, macro-economische onwikkelingen en de verdeling van de

    bevolking en de werkgelegenheid over Nederland. Ook inernaionale onwikkelingen

    rondom klimaa en energie spelen een rol, zoals CO2-reducieaspraken en

    energieprijzen.

    Daarnaas zijn er al van onzekerheden die van groe invloed zijn op de oekomsige

    onwikkeling van mobiliei. Technologische onwikkelingen veranderen besaande

    vervoerwijzen en brengen mogelijk nieuwe vormen van ranspor me zich mee. Auos

    worden zuiniger en schoner, de elekrische fies win errein, de zelrijdende auo kan op

    de lange ermijn veel veranderen en vlieguigen worden siller. De eielijke onwikkeling

    hang en slote ook a van de onwikkeling van he newerk: he aanbod van wegen en

    reinen bij personen- en vrachvervoer, de geluidsresricies en de capaciei van

    luchhavens voor de groeimogelijkheden van de luchvaar en Schiphol. Bij luchvervoer

    gaan we in de reereniescenarios ui van handhaving van de hub-uncie van Schiphol.

    He wegvallen van de hub-uncie zou een radicale verandering beekenen; die word

    geanalyseerd in een aanvullende onzekerheidsverkenning.

    Minder groei van het autobezit, wel groei van auto- en treingebruik

    In beide scenarios is de onwikkeling van he auobezi duidelijk minder serk dan in

    he verleden. Lie de agelopen 35 jaar nog een verdubbeling van he aanal auos zien,

    de komende 35 jaar is de oename rond de 30 procen in Hoog en slechs 10 procen

    in Laag. Die gemaigde onwikkeling kom door een lagere bevolkingsgroei en

    Tabel 3.8

    Onwikkeling personenmobiliei

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2010 2030 2050 2030 2050

    Mld (2010=100)

    Aanal personenauos* ,

    Verplaasingskilomeers

    auobesuurder

    Verplaasingskilomeers

    auopassagier

    Reizigerskilomeers

    per rein

    Reizigerskilomeers per

    bus, ram, mero

    Verplaasingskilomeers

    langzaam verkeer

    Voeruigverliesuren

    hoodwegenne

    * In mln

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    35/46

    33Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    inkomensonwikkeling en door de relaie serke groei van de seden waar he auobezi

    lager is. In he Hoge scenario leid he inernaionale klimaabeleid o duurdere maar

    veel zuiniger auos. Di beperk de groei van he auobezi, maar leid ook o ook

    lagere brandsofosen, waardoor he aanal auokilomeers wel blij oenemen.

    De groei in he personenvervoer per spoor is vergelijkbaar me die op de weg. He aanal

    verplaasingskilomeers als auopassagier, als reiziger per bus, ram o mero en per

    fies o lopend neem duidelijk minder oe.

    Een trendbreuk bij vrachtvervoer

    De jaarlijkse groei van he vrachvervoer over land kom in beide scenarios ui onder

    he hisorisch gemiddelde. Daarbij moe bedach worden da ook de economische

    groei in scenarios Hoog en Laag lager is dan he hisorische gemiddelde over de

    periode 1970-2013. Bovendien is de diensensecor sinds de jaren zevenig flink

    gegroeid en kose van de verwerkende indusrie, hegeen een drukkend effec hee

    op de onwikkeling van he vervoerde gewich. In beide reereniescenarios groei de

    inernaionale aan- en avoer sneller dan he binnenlands vervoer. De voorschrijdende

    globalisaie zorg namelijk voor een serke groei van invoer en uivoer. He aanal riten

    neem o 2050 minder oe dan he aanal vervoerde onnen wegvervoer. He aanal

    riten per vervoerde on daal als gevolg van hogere beladingsgraden, de inze van

    zwaardere voeruigen en een groer aandeel beladen riten.

    He vrachvervoer per spoor groei relaie hard. Ook hier speel de serke inernaionale

    handel een rol. Daarnaas profieer he spoor van he oenemende belang van suk-

    goed (conainers) en opziche van bulkgoed. De binnenvaar hee ook profij van de

    serke groei van de inernaionale aan- en avoer, maar ondervind juis hinder van he

    eruglopende aandeel van bulkgoed en van de sijgende brandsofosen omda de

    binnenvaar in scenario Hoog gaa bealen voor zijn CO2-uisoo.

    De filedruk neemt minder toe dan in het verleden

    De oename van he aanal verliesuren (als maa voor de congesie) hang samen

    me de onwikkeling van he aanal auokilomeers en he vrachverkeer op de

    weg. Nie alleen de onwikkeling in he gebruik van de weg speel een rol, maar ook

    de capaciei van wegen. To 2030 zijn diverse weguibreidingen gepland (o al in

    aanleg) en deze zijn in de analyse meegenomen. Tussen 2010 en 2014 is he aanal

    voeruigverliesuren me 30 procen agenomen. In he Hoge scenario sijg he weer

    o 11 procen boven he niveau van 2010, in he Lage scenario blij he 30 procen lager

    dan in 2010. Voor de periode na 2030 zijn nog geen nieuwe inveseringen voorzien.

    In he Hoge scenario neem de congesie na 2030 dan ook flink oe (in 2050 ruim

    80 procen boven he niveau van 2010). In de wereld van he Lage scenario volsaan de

    nu voorgenomen inveseringen om op langere ermijn de congesie beneden he niveau

    van 2010 e houden.

    Bereikbaarheid is van meer aankelijk dan van files. Nie alleen de agelegde kilomeers

    o de evenuele verraging zeggen ies over de bereikbaarheid, ook de geografische

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    36/46

    34 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    bereikbaarheid (de hoeveelheid besemmingen die zijn e bereiken binnen accepabele

    reisijd) is een relevane indicaor. De bereikbaarheid van banen neem voor alle

    vervoerwijzen en alle scenarios oe als gevolg van een combinaie van voorgenomen

    inveseringen in he vervoerssyseem, een serkere ruimelijke concenraie en in

    scenario Hoog een oename van de werkgelegenheid.

    Vooral groei en congestie in de Randstad

    De Randsad ken de groose groei van bevolking en werkgelegenheid en daardoor ook

    van de mobiliei (in scenario Hoog 45 procen groei en opziche van 2010, in Laag bijna

    20 procen). Di ui zich ook in meer congesie, vooral na 2030. In 2050 zijn er in he Hoge

    scenario in de Randsad wee keer zoveel files als in 2010, in Laag neem de congesie

    ook in de Randsad a. De inermediaire zone (Gelderland, Overijssel, Noord-Braban)

    groei bijna conorm he landelijk gemiddelde, me dien versande da he aanal

    mensen da per rein reis ies serker groei en he aanal da de auo neem ies minder

    serk. Congesie neem oe me ruim 80 procen in scenario Hoog en is sabiel in Laag.

    In overig Nederland is de groei op alle ronen minder. De oale mobiliei groei me

    een kwar in scenario Hoog en me vij procen in Laag, de auomobiliei me bijna 50

    procen in Hoog en 15 procen in Laag. De congesie neem in he Hoge scenario me

    ongeveer de hel oe, en in he Lage me ruim 20 procen a.

    Externe effecten nemen a

    Mobiliei breng exerne effecen me zich mee zoals milieubelasing en onveiligheid.

    De uisoo van CO2door he wegverkeer neem in beide scenarios a. He zuiniger

    worden van auos en he meer elekrisch rijden compenseren de groei van de

    auomobiliei meer dan volledig. De emissie van schadelijke soffen door he

    wegverkeer zal al o 2030 serk anemen, zeker als he verschil in NOx-uisoo ussen

    es en prakijk bij de dieselauos word weggenomen. He aanal verkeersdoden

    neem a. He aanal gewonden daal echer veel minder en zal in 2030 mogelijk nog nie

    onder he huidige niveau uikomen.

    Tabel 3.9

    Onwikkeling vrachvervoer

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2011 2030 2050 2030 2050

    Mln on (2011=100)

    Vervoerd gewich goederen

    over de weg

    per spoor

    binnenvaar

    Riten wegvervoer*

    * in mln aanal riten

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    37/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    38/46

    36 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    3.6 Klimaat en energie

    Hoe zie he Nederlandse energieverbruik er ui? Hoe word energie geproduceerd en

    wa gaa er gebeuren me emissies? Slaag Nederland erin om aan klimaadoelsellingen

    e voldoen? Rondom energie en klimaa is van alles gaande. Nederland en Europa saan

    aan de vooravond van een rendbreuk in he energiegebruik en de daarbij behorende

    energieproducie.

    Internationaal klimaatbeleid is cruciaal

    He oekomsig energieverbruik word in belangrijke mae bepaald door onwikkelingen

    in bevolking, economie en mobiliei. Daarnaas spelen energieprijzen en echnolo-

    gische onwikkeling een rol. De belangrijkse onzekerheid is echer de mae waarin de

    wereld er in slaag effecie klimaabeleid e voeren. Veel landen hebben de ambiie

    uigesproken om op lange ermijn de mondiaal gemiddelde emperauursijging e

    beperken o wee graden (de weegradendoelselling) en hebben ook he voornemen

    om daadwerkelijk sappen in die riching e zeten.

    Voor Nederland is he inernaionale klimaabeleid in belangrijke mae een gegeven, ne

    als bijvoorbeeld de olieprijs. We verondersellen da Nederland de huidige aspraken

    die lopen o 2030 volg. Daarna lopen de scenarios verder ui elkaar.

    In he reereniescenario Hoog is er relaie veel inernaionale samenwerking

    veronderseld: inernaionaal klimaabeleid kom van de grond. De relaie serke

    echnologische onwikkeling druk de kosen van duurzame energie. De geopoliieke

    spanningen blijven in di scenario beperk. Als gevolg hiervan zijn de ossiele

    brandsoprijzen laag. In he scenario Laag verloop inernaionale samenwerking

    sroever me als gevolg da de (mondiale en Nederlandse) klimaaambiie na 2030

    verwaer. Geopoliieke spanningen leiden in di reereniescenario juis o relaie hoge

    ossiele brandsoprijzen. In Hoog verondersellen we da de wereld afoers op een

    opwarming van 2,5 o 3 graden; di veraal zich voor Nederland in een reducie van de

    uisoo van broeikasgassen van 65 procen in 2050 en opziche van 1990. In scenario

    Tabel 3.11

    Onwikkeling Luchvaar

    Scenario Hoog Scenario Laag

    2013 2030 2050 2030 2050

    (x 1000) (2013=100)

    Vervoersvraag passagiers

    Vervoersvraag vrach

    Vluchen Schiphol

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    39/46

    37Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    Laag word er na 2030 berekkelijk weinig vooruigang geboek, wa op lange ermijn

    leid o een gemiddelde mondiale emperauursijging van 3,5 o 4 graden.

    De realisaie van de weegraden doelselling val buien de bandbreede van de

    scenarios Hoog en Laag. In de module Klimaa en energie word in een onzekerheids-

    verkenning speciaal aandach beseed aan deze varian (zie WLO-cahier Klimaa

    en energie).

    Een oplopende CO2-prijs

    De CO2-prijs is een maa voor de srengheid van klimaabeleid. In een selsel van

    emissiehandel, zoals ETS, saa he voor de prijs die beaald moe worden om een

    on CO2-ui e soen. Als de emissieruime klein is, zal de prijs oplopen. De CO

    2-prijs

    kan andersom ook gezien worden als de (marginale) kosen om de emissies me n on

    e beperken. Bij srenger beleid moeen duurdere echnologien worden ingeze me

    hogere kosen o gevolg. De CO2-prijs in he scenario Laag loop op van 4 euro per on

    CO2in 2013 via 15 euro per on CO

    2in 2030 o 40 euro per on CO

    2in 2050. In he scenario

    Hoog loop de CO2-prijs op van 4 euro per on CO

    2in 2013 via 40 euro per on CO

    2in

    2030 o 160 euro per on CO2in 2050. In scenario Hoog convergeren de CO

    2-prijzen

    in ETS- en nie-ETS-secoren, in Laag blijven regionale en secorale verschillen in

    CO2-prijzen besaan.

    Steeds zuiniger met energie

    Een groe bijdrage aan de vermindering van emissies word geleverd doorda de

    samenleving in beide scenarios zuiniger me energie omspring. Als gevolg van he

    gevoerde klimaabeleid is er in beide scenarios sprake van een absolue onkoppeling:

    erwijl de economie groei, daal he energieverbruik. Die daling is me name in scenario

    Tabel 3.12

    Kerngegevens Klimaa en energie

    Scenario Hoog Scenario Laag

    1990 2013 2030 2050 2030 2050

    Olieprijs (US2013$/barrel)

    CO2-prijs (2013/CO2) -

    Energieverbruik (finaal in PJ)

    Hernieuwbare energie(als % van oaal)

    Emissies (broeikasgassen,

    MCO2-eq. in 1990, als %

    .o.v. 1990 in andere jaren)

    - - - - -

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    40/46

    38 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Hoog serker dan in he verleden; als hisorische besparingsrends zouden worden

    doorgerokken, zou he energiegebruik in Hoog in 2050 ongeveer 75 procen hoger

    uikomen, in Laag ongeveer 35 procen.

    Sterke groei hernieuwbare energie

    He aandeel hernieuwbare energie in he oaal verbruik neem in beide scenarios oe

    o ongeveer 25 procen in 2030. In 2050 loop di verder op o ongeveer 35 procen

    in scenario Laag en bijna 50 procen in scenario Hoog. In beide scenarios neem

    de energieproducie ui hernieuwbare bronnen oe, van een schamele 5 procen

    in 2013 naar bijna de hel in 2050 in he Hoge scenario. Zels in Laag is he aandeel

    hernieuwbaar in 2050 bijna 40 procen. Welke mix van emissiearme echnologien

    hierbij uieindelijk dominan zal worden is op di momen onzeker. Wel lig he voor de

    hand da inveseringskosen hoog zullen zijn. Daar saa egenover da verbruikskosen

    naar verwaching zullen gaan dalen; gebruik van emissiearme echnologien, zoals

    windmolens, zonnepanelen en aardwarme vergen hoge inveseringskosen, maar

    leiden o relaie lage brandsofosen.

    Avang en opslag van CO2is een belangrijke technologie

    Ook in de oekoms blij de Nederlandse energievoorziening serk leunen op ossiele

    energie. Om och aan de srenge emissiedoelsellingen in scenario Hoog e voldoen,

    speel avang en opslag van CO2(CCS) een belangrijke rol. In di scenario word ongeveer

    33 megaon CO2agevangen en opgeslagen in 2050, bijna een derde van de oale

    emissies. De echnische opslagcapaciei voor CO2in de Nederlandse ondergrond

    (in de Noordzee en op he vase land) is oereikend om gedurende zon 40 jaar deze

    Figuur 3.3

    2013 Hoog Laag Hoog Laag0

    1000

    2000

    3000

    4000

    PJ per jaar

    Bron: PBL/CPB

    wlo2015.n

    l

    Niet-hernieuwbaar

    Hernieuwbaar

    Primair energiegebruik volgens WLO-scenario's

    2030 2050

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    41/46

    39Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    hoeveelheid CO2

    op e slaan. Overigens bied de Noordzee nog meer mogelijkheden

    voor CCS, bijvoorbeeld in Noorse gasvelden. Vooralsnog is de maaschappelijke

    weersand groo. CCS is vooral belangrijk bij de warmevoorziening in de indusrie, bij

    de producie van ransporbrandsoffen en bij elekricieiscenrales. CCS in combinaie

    me energie ui biomassa verwijder per saldo CO2ui de luch (negaieve emissies).

    3.7 Landbouw

    Onwikkelingen in de landbouw hebben een groo effec op de ysieke leeomgeving.

    Landbouw neem bijna 60 procen van he Nederlandse landoppervlak in beslag.

    Mes, ammoniak, broeikasgassen en besrijdingsmiddelen komen in he milieu

    erech. Landbouw benvloed daarmee bijvoorbeeld ook de nauur, he landschap en

    schoon drinkwaer. Als gevolg van srengere milieueisen en krimpend areaal word de

    speelruime voor de landbouw seeds kleiner.

    Een belangrijke vraag is hoe de siuaie in de veehouderij zich de komende decennia

    gaa onwikkelen. Dan gaa he om de onwikkeling van de mark, de rol en keuzes van

    de consumen, keuzes van de ondernemers wa bere inensivering, exensivering,

    en schaalvergroing. Maar ook om de beheersing van he mesprobleem, inpasbaarheid

    van inensieve veehouderij en o de veehouderij erin slaag e verduurzamen.

    De consumen is in de loop van de ijd meer eisen gaan sellen aan zijn voedsel: nie

    alleen aan de prijs en kwaliei, maar ook aan de produciewijze (vooral he aspec van

    diervriendelijkheid).

    Keurmerk o gangbaar?

    Er is een verschuiving zichbaar van gangbare landbouw naar keurmerklandbouw.

    De keurmerklandbouw produceer op een wijze die verder gaa dan wetelijke eisen

    rond dierenwelzijn, bodemecologie, gebruik van kunsmes en besrijdingsmiddelen

    en anibioica. De gangbare landbouw produceer binnen de wetelijke producie-

    kaders rond mes, dierenwelzijn en milieu. De meer exensieve vorm van de keurmerk-

    landbouw pas goed bij onwikkelingen in de zogenoemde nauurinclusieve landbouw,

    waar andere waarden onderdeel uimaken van he bedrijsmodel.

    In he scenario Hoog ze de rend naar keurmerklandbouw door en neem een

    gevesigde plaas in naas een verder inensiverende gangbare landbouw. In scenario

    Laag blij de gangbare landbouw dominan en is een bescheidener plaas voor

    keurmerklandbouw. De gangbare producie is per eenheid produc efficin en de

    producie per hecare en/o per dier is hoog. De gangbare landbouw maak gebruik van

    hulpbronnen zoals kunsmes, en maak in de planaardige eelen voornamelijk

    gebruik van reguliere gewasbeschermingsmiddelen, de veehouderij maak gebruik van

    reguliere anibioica. De keurmerklandbouw hee een ander produciewijze als he gaa

    om de producie van melk, vlees o gewassen. Deze vorm van landbouw is exensiever

    en maak minder gebruik van hulpbronnen als kunsmes.

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    42/46

    40 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    Minder ruimte voor de landbouw

    De onwikkelingen van de landbouw in Nederland worden mede bepaald door andere

    ruimeclaims, zoals de oekomsige onwikkelingen rond wonen en werken, en de

    claims die een relaie hebben me ambiies rond nauur en landschap. Er kom meer

    nieuwe nauur (voor he Naionale Nauur Newerk) en he ruimebeslag door de

    gebouwde omgeving neem oe. In he scenario Hoog neem he areaal landbouwgrond

    in 2050 en opziche van nu a me 8 procen (150.000 hecare), in he scenario Laag me

    5 procen (100.000 hecare). He gebouwde areaal neem he mees oe in de Randsand

    en in Inermediaire gebieden; nauur neem relaie he mees oe in Inermediaire

    gebieden en in Overig Nederland.

    Milieudruk daalt

    In beide scenarios daal de milieudruk. Da is vooral he gevolg van implemenaie van

    emissie-reducerende maaregelen die voorvloeien ui Europese regelgeving. Daarnaas

    spelen een verschil in de omvang van de veesapel, de mesproducie en verschillen in

    he areaal landbouwgrond een rol. Zowel in scenario Hoog als Laag dalen de emissies

    van ammoniak, lachgas, fijnso en siksooxide. De daling in scenario Hoog is daarbij

    serker dan in scenario Laag.

    Een uizondering is de emissie van he broeikasgas mehaan; die daal in scenario Hoog,

    maar neem oe in scenario Laag, mede door de hogere melkproducie in Laag.

    Ook neem he mesoverscho in scenario Laag oe en opziche van he reereniejaar,

    erwijl he in Hoog daal. De oename van he mesoverscho in Laag maak mes-

    verwerking een noodzakelijk onderdeel van di scenario. Di beeken voor de onder-

    nemers exra kosen. Veronderseld is wel da meer mes zal worden aangewend in de

    akkerbouw. In scenario Hoog daarenegen is er minder mesproducie, waardoor

    mesverwerking minder noodzakelijk is.

    In scenario Hoog is een hoger aandeel melkproducen me een keurmerk veronderseld.

    Zon hoger keurmerkaandeel impliceer meer exensieve bedrijsvoering. Di beeken

    een lagere vee-dichheid, lagere melkgi per koe en meer koeien in de wei. Waar op

    di exensieve bedrijsype de graslandbemesing per hecare lager is en er minder

    kunsmes word gebruik dan de wetelijke norm oesaa, kan di lokaal posiie

    uiwerken voor de nauurwaarde en de waerkwaliei. In scenario Laag geld di voor

    een kleiner aanal hecares dan in scenario Hoog. In de hoogproducieve gebieden in

    zowel scenario Hoog als Laag zal de sikso- en osaabelasing nie veranderen.

    Natuur- en waterkwaliteit

    De kansen voor een verbeering van de nauur- en landschapkwaliei en de

    waerkwaliei is in scenario Hoog groer dan in scenario Laag. Di is een gevolg

    van he groere areaal nauur in scenario Hoog dan in Laag, en van de kleinere

    veesapel die bijdraag aan verdere verlaging van de milieudruk. Ook he groere

    aandeel exensieve melkveehouderij kan lokaal leiden o een verbeering van de

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    43/46

    41Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenarios |

    nauur- en waerkwaliei als ze in ecologisch kwesbaardere gebieden (bijvoorbeeld

    delen van veenweidegebieden) o nabij seden liggen. Deze opies hebben minder

    poenieel in scenario Laag. In de inensie beheerde gebieden zullen deze kansen voor

    wa bere vermesing nie opreden.

    Noot

    1 He basisjaar verschil per hema, aankelijk van de beschikbare realisaiecijers.

    Figuur 3.3

    Groningen

    Friesland

    Drenthe

    Overijssel

    Gelderland

    Flevoland

    Utrecht

    Noord-Holland

    Zuid-Holland

    Zeeland

    Noord-Brabant

    Limburg

    -8 -4 0 4 8

    % van totale oppervlakte per provincie

    Bron: PBL (Ruimtescanner)

    wlo2015.n

    l

    Stedelijk, infrastructuur, stedelijk groen en recreatie

    Natuurgebieden en gebieden met natuur als belangrijke nevenfunctie

    Land- en tuinbouw

    Scenario Hoog

    Verandering van ruimtegebruik volgens WLO-scenario's, 2010 2050

    Groningen

    Friesland

    Drenthe

    Overijssel

    Gelderland

    Flevoland

    Utrecht

    Noord-Holland

    Zuid-Holland

    Zeeland

    Noord-Brabant

    Limburg

    -8 -4 0 4 8

    % van totale oppervlakte per provincie

    wlo2015.n

    l

    Scenario Laag

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    44/46

    42 | Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving

    CPB/PBL (2015), De economie van de sad, CPB-PBL-Noiie.

    CPB, MNP, RPB (2006), Welvaar en Leeomgeving, scenarioanalyse, me medewerking

    van onder andere RWS-AVV, Den Haag: Cenraal Planbureau, Milieu- en

    Nauurplanbureau en Ruimelijk Planbureau.

    IenM (2013), Brie behoeen deparemenen m.b.. opvolger WLO-2006, Kenmerk

    IENM/BSK-2013/134663, juli 2013.

    OECD (2013), Long-erm economic growh projecions in he Shared Socioeconomic Pahways,

    Paris: OECD Publishing.

    PBL (2013a), Scenarios maken voor milieu, nauur en ruime: een handreiking, Den Haag:

    Planbureau voor de Leeomgeving.

    PBL (2013b), Delaprogramma: di zijn de oekomsscenarios voor 2050 en 2100, Den Haag:

    Planbureau voor de Leeomgeving.

    Schoos, K, en P Hamming (2015), Naionale Energieverkening 2015, ECN-O15-033,

    Peten: Energieonderzoek Cenrum Nederland.

    Shell (2013), New Lens Scenarios, Shell Inernaional.

    Lierauur

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    45/46

  • 7/23/2019 PBL_2015_WLO_Nederland in 2030 en 2050

    46/46