Parkanalyse Rotterdam \ TU-Delft

download Parkanalyse Rotterdam \ TU-Delft

of 190

Transcript of Parkanalyse Rotterdam \ TU-Delft

P a r k a n a l y s e

R o t t e r d a m

Succes-

en

faalfactoren

van

parken

Gemeente Rotterdam Technische Universiteit Delft

ir. Frank de Josselin de Jong ir. Arjan van der Mispel 2008

Parkanalyse Rotterdam Succes- en faalfactoren van parkeni.o.v. Gemeente Rotterdam n.a.v. Groenjaar 2008 Begeleidingscommissie Annemieke Fontein dS+V Pieter de Greef dS+V Iris Dudok dS+V Rogier Bruijning dS+V Joop Zwiep Gemeentewerken Rosemarie Maas S & R Josine van den Bogaard GGD Technische Universiteit Delft afdeling: Urbanism sectie: Stedebouwkundig ontwerpenTheorie en Methoden auteurs: ir. Frank de Josselin de Jong ir. Arjan van der Mispel m.m.v. ir. Maarten Bouten ir. Nanine Carree ing. Anouk Distelbrink 2008

Park 16hove 68,6 ha

Prinses Beatrixpark 106 ha

Roel Langerak 13,8 ha

Bleiswijkse Zoom 152,6 ha

Zevenhuizerplas 247,3 ha

Hoge Bergsche bos Hoge Bergsche bos 184,3 ha 184,3 ha Schiebroekse park 98,5 ha Lage Bergsche bos 140,2,4 ha

n

Schollebos 71,8 ha

Kralingse bos 350,0 ha Vroesenpark 16,0 ha

Prinsenlandpark 40,8 ha

park

Museumpark 7,3 ha

Park ad Maas 34,2 ha Afrikaanderpark 5,8 ha Esch park 21,2 ha

Beverwaardpark 27,1 ha

Valkeniersweide 13,0 ha

Park 2 heuvels 24,2 ha

Zuiderpark 135,4 ha Spinozapark 11,3 ha Bijenpark 8,6 ha Vrijenburgerbos I 70,6 ha

Kooiwalbos 27,4 ha

VoorwoordVoor veel stadsparken in Nederland zijn herinrichtingsplannen in de maak. Dit betreft niet alleen oude parken, waarin het bomenbestand aan vervanging toe is. Het zijn ook jonge parken, soms niet meer dan een halve eeuw oud. Het gebruik in deze parken valt tegen en de inrichting geeft ruimte aan een achterhaald programma. Ook kunnen semi-openbare functies in deze parken wel degelijk oreren, maar een belemmering vormen voor het openbaar gebruik van het park. Jane Jacobs stelt in haar bekende boek The Death and Life of Great American Cities dat het succes van stadsparken vooral afhangt van de stedelijke omgeving en inbedding van het park. Wanneer dit werkelijk waar is, moeten we dan niet eerst de stedenbouwkundige context onderzoeken alvorens een park opnieuw in te richten? In dit onderzoek kunnen we aantonen of het geringe aantal gebruikers een oorzaak vindt in de stedelijke context of dat de inrichting inderdaad sleets is geworden. Aan de Technische Universiteit Delft, afdeling Urbanism, sectie Theorie & Methoden, is sinds een aantal jaren onderzoek uitgevoerd naar deze contextfactoren van stadsparken in Nederland. De eerste jaren zijn telkens zichtbaar goed gebruikte stadsparken vergeleken met slecht gebruikte parken. Dit vergelijkingsonderzoek heeft inzicht gegeven in de rol van verschillende factoren op het gebruik van de stadsparken. Inderdaad blijken de contextfactoren voor een aanzienlijk deel het goed of slecht gebruik van een park te verklaren. Deze factoren geven inzicht in welke maatregelen in de omgeving van het park vereist zijn om het gebruik te verbeteren. En het inzicht in deze succes- en faalfactoren van stadsparken geeft ook aan inhoeverre herinrichting van het park succesvol kan zijn. De vergelijking van goed en slecht gebruikte stadsparken heeft ook beoordelingscriteria opgeleverd voor de verschillende factoren. Er is een schaalverdeling voor de factoren opgemaakt die loopt van zeer gunstig naar zeer ongunstig. Deze schaalverdeling maakt het mogelijk om voor alle stadsparken in Nederland de kenmerkende factoren een plaats te geven op deze schaal. Dit geeft inzicht in de kwalitatieve positie van de factoren van een stadspark. Het is goed denkbaar dat voor parken in bijvoorbeeld Parijs of Londen hogere waarden bereikt kunnen worden. En mogelijk zijn er parken in andere landen te vinden die lagere waarden bereiken. Het onderzoek levert daarmee in eerste instantie vooral een vergelijking op naar Nederlandse maatstaven, maar kan ook in het buitenland waardevolle inzichten opleveren. In het kader van het Groenjaar 2008 heeft de stad Rotterdam aan de afdeling Urbanism van de TU Delft gevraagd met een dergelijk parkenonderzoek bij te dragen aan het inzicht in het gebruik van de stadsparken. Hiervoor zijn acht stadsparken volgens deze methode onderzocht: Kralingse Bos, Zuiderpark (oude situatie), Park aan de Maas, Park de Twee Heuvels, Park Zestienhoven (oude situatie), Prinsenlandpark, Vroesenpark en Spinozapark. Hiermee is een reikwijdte aan parkvoorbeelden voor Rotterdam volgens dezelfde methode in kaart gebracht en aan de hand van de ontwikkelde criteria beoordeeld. De methode doet geen uitspraken over de keuze voor een toekomstige ontwikkeling van deze stadsparken. Daarvoor dienen meer aspecten in overweging te worden genomen. De methode maakt hiervoor inzichtelijk welke stedenbouwkundige ingrepen vereist zijn om het parkgebruik te verbeteren. Dit biedt houvast bij het maken van keuzes waar als stad te investeren en waar mogelijk door transformatie van het park nieuwe kansen kunnen worden opgespoord. Ir. Frank de Josselin de Jong Ir. Arjan van der Mispel

5

InhoudsopgaveDe methode 1.Grote en kleine stadsparken 1. Bereik 2. Dichtheid 3. Uniciteit 4. Gemengde voorzieningen 5. Verankering 6. Toegankelijkheid 7. Routes 8. Identiteit 9. Conclusie park 2. Stadsdeelparken 1. Bereik 2. Dichtheid 3. Uniciteit 4. Gemengde voorzieningen 5. Verankering 6. Toegankelijkheid 7. Routes 8. Identiteit 9. Conclusie park 1. Bereik 2. Dichtheid 3. Uniciteit 4. Gemengde voorzieningen 5. Verankering 6. Toegankelijkheid 7. Routes 8. Identiteit 9. Conclusie park 3. Wijkparken 1. Bereik 2. Dichtheid 3. Uniciteit 4. Gemengde voorzieningen 5. Verankering 6. Toegankelijkheid 7. Routes 8. Identiteit 9. Conclusie park 9 a. Kralingse bos 20 22 24 26 28 30 32 34 38 c. Park Zestienhoven (oude situatie) 60 62 64 66 68 70 72 74 78 e. Prinsenlandpark 100 102 104 106 108 110 112 114 118 g. Spinozapark 140 142 144 146 148 150 152 154 158 b. Zuiderpark (oude situatie) 40 42 44 46 48 50 52 54 58 d. Park aan de Maas 80 82 84 86 88 90 92 94 98 f. Park de Twee heuvels 120 122 124 126 128 130 132 134 138 h. Vroesenpark 160 162 164 166 168 170 172 174 178

5. Waardering van de succes- faalfactoren 179 6. Eindconclusie 188

7

De methode1 Bereik Sinds de Tweede Nota op de Ruimtelijke Ordening uit 1968 wordt voor parken een hirarchie aangehouden op basis van hun afmeting. Zo is een reeks benoemd van klein naar groot: buurtpark - wijkpark - stadsdeelpark - middelgroot stadspark - groot stadspark - recreatiegebied. Hierbij wordt uitgegaan van een samenhang van de grootte van een park met de reisafstand en de verblijfsduur. De kleine parken trekken bezoekers aan van dichtbij, die een korte tijd in het park verblijven. Het buurtpark wordt gebruikt om even te voetballen voor het avondeten, of in het weekeinde de nieuwe tent uit te proberen. Grote parken trekken ook bezoekers aan van verder weg, die een paar uur of een dagdeel in het gebied verpozen. Het hele gezin gaat in de auto naar het grote stadspark, waar vader gaat vissen, moeder de picknick voorbereidt en de kinderen andere kinderen opzoeken. Een groot park werkt tevens op alle lagere niveaus. Voor de direct omwonenden dient het grote park ook als buurt- of wijkvoorziening om te voetballen of de hond uit te laten tijdens een ommetje. Omgekeerd zullen stedelingen die langere tijd in een park willen verblijven voor een grotere voorziening kiezen waar meer mogelijkheden te vinden zijn. Een klein park concurreert zodoende niet met parken van hogere categorien. Deze hirarchische indeling van stadsparken sluit aan op de Wijkgedachte, die met name voor de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog is gehanteerd. Hierin zijn buurten vastgesteld, die samen wijken vormen; deze wijken horen op hun beurt weer bij stadsdelen. Elke laag in deze hirarchie heeft een eigen voorzieningencentrum, zodat gesproken kan worden van een buurtwinkelcentrum of een stadsdeelwinkelcentrum. Op eenzelfde manier is een bereik te deniren voor elk parkformaat. Voor een klein park kan een bescheiden bereiksgebied worden aangegeven rond het park. Voor grote parken kan een groot bereik worden vastgesteld, waarbinnen de herkomst van de bezoekers kan worden bepaald. Tabel relatie parkafmeting en bereik park grootte bereik Regionale parken > 400 ha 15.000 m Grote stadsparken 150 400 ha 6.000 m Kleine stadsparken 75 150 ha 2.600 m Stadsdeelparken 20 75 ha 1.600 m Wijkparken 5 20 ha 1.000 m Buurtparken < 5 ha 600 m Om het bereik van een park weer te geven kan een cirkel rond het park getrokken worden vanaf de rand van het park met een diameter die hoort bij de parkgrootte. Hierbij wordt aangenomen dat de meeste bezoekers van het park uit dit bereiksgebied afkomstig zijn. Deze methode houdt geen rekening met barrires zoals spoorwegen of hoofdverkeerswegen. De plaats van een tunnel of viaduct kan het bereik aanzienlijk beperken. Een betrouwbaarder werkwijze is om gelijke tijdslijnen weer te geven; hiermee wordt de benodigde tijd weergegeven om daadwerkelijk het park te bereiken. Deze methode is omslachtig en bewerkelijk. Uit onderzoek (Katteler, 1975) blijkt bovendien dat de bereiksafstanden niet zo letterlijk genomen kunnen worden. Er is bijvoorbeeld sprake van een bereikscirkel waarbinnen 75% van de bezoekers afkomstig is, of een grotere cirkel waarbinnen 90% van de bezoekers komt. De bereiksgrens is daardoor meer een gradueel gegeven dan een strikte grens. Bovendien blijkt dat sommige parken een veel groter bereik hebben dan op grond van hun afmeting kan worden verwacht. De Prinsentuin in Leeuwarden bijvoorbeeld is slechts 2,6 hectare groot. De invloedssfeer van het park is veel groter dan de aangehouden 600 meter. Het blijkt dat 75% van de bezoekers binnen een invloedssfeer van 1600 meter woont. En kwart van de bezoekers komt van nog verder weg. Voor het onderzoek naar de stadsparken van Rotterdam gaat het vooral om een vergelijking van het bereik van de parken. Absolute waarden kunnen hieraan niet ontleend worden en

bereikscircels om het park met inperking

9

bovendien zullen er veel variabelen van invloed zijn op het werkelijke bereik. Om de parken in een quick-scan met elkaar te vergelijken volstaat het daarom om eenvoudige cirkels te hanteren in plaats van complexere tijdsgrenzen. Gekoppeld aan de afmeting van het park kan het theoretisch bereik worden bepaald. In werkelijkheid zullen barrires het bereik belemmeren. Dit kunnen feitelijke barrires zijn, maar ook psychologische. Het gevoel van de overkant kan een reden zijn om een park niet te bezoeken. De overzijde van de rivier werkt in sommige steden als een psychologische grens ondanks de aanwezigheid van bruggen of tunnels. Met name voor kinderen zullen verkeerswegen als een barrire werken. Ook hiervoor geldt dat de barrire feitelijk te nemen is, maar ouders kunnen hun kinderen verbieden op eigen gelegenheid het park aan de andere kant van de verkeersweg te bezoeken. Er is een verjnde relatie tussen de afmeting van een park en de grootte van een barrire. Voor een klein park geldt een bredere verkeersweg al als barrire. Kleine kinderen die hun domein hebben in het park, zullen de verkeersweg niet mogen oversteken. Voor grote parken geldt dat alleen een zware verkeersweg (autosnelweg) of een breed water als barrire werkt. Omdat grote parken voor een langere tijdsduur en bijvoorbeeld in gezinsverband worden bezocht, zullen alleen de grootste barrires als belemmering werken.

Vanwege deze overwegingen is een feitelijk bereik van de onderzochte stadsparken weergegeven op grond van aanname van het effect van barrires en grenzen. Hierdoor ontstaat een bijgesteld en kleiner bereik voor de parken. 2 Dichtheid Wanneer het feitelijk bereik van een park is bepaald kan uitgerekend worden hoeveel inwoners binnen deze invloedssfeer wonen. Hiermee zijn in feite de potentile klanten van het park te bepalen. Uit het onderzoek uitgevoerd voor het Groenjaar 2008 door het Centrum voor Onderzoek en Statistiek COS blijkt bijvoorbeeld dat 7 op de 8 Rotterdammers wel eens een groenvoorziening bezoekt. Deze Rotterdammers bezoeken dan gemiddeld n maal per week een groenvoorziening. Tweederde van de Rotterdammers bezoekt stadsparken, tegenover iets minder dan de helft die wel eens een bezoek brengt aan een recreatiegebied. Uit deze gegevens blijkt dat stadsparken vaak worden bezocht; het potentile aantal bezoekers zal daarom van grote invloed zijn op de levendigheid van het gebruik. Ook hiervoor geldt dat een berekening van de dichtheid van het aantal potentile bezoekers geen absolute waarde heeft. Wel kunnen de parken onderling met elkaar worden vergeleken zodat het verschil in inwonersdichtheid van het ene park ten opzichte van het andere park kan blijken. Het maakt hierbij wel enig verschil of een park in de ondergrens van zijn categorie valt of in de bovengrens. Een relatief groot stadsdeelpark zal meer bezoekers kunnen herbergen voordat het gevoel van drukte ontstaat dan een klein stadsdeelpark. Om een indruk te geven van een dergelijke gebruiksdruk wordt de verhouding weergegeven van het aantal potentile gebruikers binnen het bereik en de parkoppervlakte. Dit resulteert in een vergelijkbare waarde van een aantal inwoners per are parkoppervlak. Voor de dichtheid van de wijken in Rotterdam is uitgegaan van de hoeveelheid inwoners zoals is weergegeven in de Buurtmonitor 2008. Hierin zijn de huidige inwoneraantallen te vinden.

Tabel parken van Rotterdam in het onderzoek GROTE STADSPARKEN (150 400 ha) Kralingse bos KLEINE STADSPARKEN ( 75 150 ha) Zuiderpark (oude situatie) STADSDEELPARKEN (20 75 ha) Park Zestienhoven (oude situatie) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee Heuvels WIJKPARK (5 20 ha) Vroesenpark Spinozapark 350 ha 134 ha 69 ha 34 ha 41 ha 24 ha 16 ha 11 ha

10

inwonerdichtheden van buurten rond het park

Berkel en Rodenrijs

Bergschenhoek

Nesselanden

Zevenkamp Nieuwerkerk ad IJssel Schieveen Schiebroek Molenlaankwartier Ommoord

Hillegersberg noord Noord Kethel Terbregge Landzicht Bedrijvenp. RNW Overschie Nieuw Crooswijk Liskwartier Schiedam s Gravenland Bergpolder Kleinpolder Oude Noorden Oud Crooswijk Blijdorp Spaanse polder Blijdorpse polder Agniesebuurt Rubroek Kralingen west CS kwartier Stadsdriehoek Schiedam oost Cool Nieuwe Westen Middelland Oud Mathenesse Spangen Oude Westen Witte dorp Tussendijken Dijkzigt Nieuwe Werk Nieuw Mathenesse Bospolder Delfshaven Kop van Zuid Schiemond Katendrecht Afrikaanderwijk Oud IJsselmonde Hillesluis Heijplaat Waalhaven Oud Charlois Tarwewijk Bloemhof Beverwaard Feijenoord Kop van Zuid entrepot De Esch Noordereiland Rivium Kralingse veer Krimpen ad IJssel Krimpen ad IJssel Struisenburg Krimpen ad IJssel Kralingen oost sGravenland Provenierswijk Prinsenland Capelle ad IJssel Middelwatering Kralingse Bos Capelle ad IJssel schenkel Capelle ad IJssel oostgaarde Zestienhoven Hillegersberg zuid Het Lage land Oosterflank Capelle ad IJssel schollevaar

Daarnaast is er een kleine groep inwoners die geen enkel park bezoekt. In feite is hier sprake van een vergelijkbare situatie met brancheonderzoek voor een winkel. Een slijter zal uitzoeken op welke afstand een andere slijter is gevestigd; een supermarkt zal zich niet gauw vestigen in de nabijheid van een supermarkt met eenzelfde klantenkring. Dit maakt de factor Uniciteit cruciaal om het gebruik van een park in kaart te brengen. Door de bereiken van parken binnen eenzelfde categorie samen te tekenen worden overlappen zichtbaar. In deze overlapgebieden kunnen de inwoners kiezen uit twee of zelfs meer parken. Parken van een hogere categorie worden met het bereik van de onderzochte categorie meegewogen. Als voorbeeld het niveau van de stadsdeelparken: wanneer de stadsdeelparken in kaart worden gebracht met een invloedssfeer van 1600 meter worden ook de kleine en grote stadsparken meegenomen. Een klein stadspark heeft een invloedssfeer van 2600 meter. Zij fungeren op dit niveau van stadsdeelparken echter met een invloedssfeer van 1600 meter. Dit geldt op dezelfde wijze voor de grote stadsparken en regionale parken. Door op kaart de overlappende gebieden te tekenen kan de dichtheid opnieuw berekend worden. In de overlapgebieden wordt bekeken hoeveel parken hier een overlappende invloedssfeer hebben. Het inwoneraantal binnen dat gebied wordt dan gedeeld door het aantal overlappende parken. Door dit bijgestelde totaal aan inwoners opnieuw te bepalen kan ook een bijgestelde gebruiksdruk van inwoners per are park worden berekend. Een vergelijking van de beide gebruiksdrukwaarden voor een park toont de invloed van concurrentie door andere parken. Bij een geringe daling ten opzichte van de gebruiksdrukwaarde van Dichtheid is er sprake van weinig concurrentie. Bij een sterke daling zullen de inwoners binnen de invloedssfeer van het onderzochte park uit veel andere, concurrerende parken kunnen kiezen. 4 Gemengde voorzieningen In de voorgaande twee succesfactoren is alleen het aantal inwoners berekend. Er is nog geen rekening gehouden met andere parkbezoekers. Kantoorpersoneel kan tijdens de lunchpauze gebruik maken van een park voor een

Carnisse Zuidplein Vreewijk Zuiderpark Groot IJsselmonde

Ridderkerk Donckse bos Ridderkerk Bolnes Ridderkerk Slikkerveer

WIelewaal Lombardijen Eemhaven Waalhaven Zuid Pendrecht Ridderkerk west

Zuidwijk

Gehanteerde inwoneraantallen per stadsdeelDeelgemeenten Centrum Delfshaven Overschie Noord Hillergersberg-Schiebroek Kralingen-Crooswijk Prins Alexander Feijenoord IJsselmonde Charlois Overige gemeente** inwoneraantal van wikipedia en gemeente websites

inwoners 37.711 69.903 15.768 49.429 40.846 49.216 89.225 61.274 57.986 62.292 268.127 801.777

Totaal

3 Uniciteit Bij Dichtheid is met het aantal inwoners binnen de invloedssfeer het potentile aantal bezoekers berekend. Het resulteert in een gebruiksdruk waarde van het aantal inwoners per are park. Deze berekening verdisconteert niet dat inwoners naar verschillende parken kunnen gaan. Wanneer binnen dezelfde loop- of etsafstand verschillende parken bereikt kunnen worden, dwingt dit de bewoners tot een keuze. De kans dat ze na het bezoek aan een park zo de smaak te pakken hebben dat ze ng een park bezoeken is uiterst klein. Uit onderzoek (Katteler, H.A., J.A. Kropman, 1975; Boer, T.A. de, P.A.M. Visschedijk, 1994) blijkt dat stadsbewoners ook daadwerkelijk verschillende parken bezoeken. Naast het park in hun directe woonomgeving bezoeken zij ook grotere stadsparken en recreatiegebieden in de stadsrand.

11

overlappingen van concurrerende parken

2.Schollebos 71,8 ha Kralingse bos 350,1 ha

3. 1.Prinsenlandpark 40,8 ha

4.

verval van een buurt. In Nederland zullen de parken niet zo snel tot no-go areas verworden. Het blijven stille en weinig populaire voorzieningen in de stad. Alleen de direct aanwonenden zullen het park overdag gebruiken om de hond uit te laten, even te voetballen of in het weekeinde een ommetje te maken. Om in beeld te brengen of het park kan proteren van wisselend gebruik worden de voorzieningen in de omgeving geteld. Hierbij wordt een zone van 600 meter rond het park aangehouden. Dit komt overeen met ongeveer tien minuten lopen, juist voldoende om in een lunchpauze even het park op te zoeken. Hierbij wordt een berekening gemaakt van het aantal kantoor- en bedrijfsgebouwen, winkels, scholen en recreatieve voorzieningen. De dichtheid van het aantal voorzieningen geeft een eerste indruk van het mogelijk aanvullende parkbezoek door werknemers, winkelpubliek, schoolkinderen of recreanten. Het is niet gezegd dat deze functies ook daadwerkelijk parkbezoekers opleveren. En ook niet in welke mate. Hoeveel schoolkinderen gebruiken het park tijdens schooluren? Hoeveel patinten komen uit een ziekenhuis om even op een parkbankje in de zon te zitten? Deze aantallen zijn niet in te schatten, maar zeker is dat zonder deze gemengde voorzieningen het park alleen kan proteren van de omliggende woonwijken. Daarmee is het ritme van het park geheel afhankelijk van het trage ritme van een woonwijk. De berekening van het aantal voorzieningen rond het park maakt het in ieder geval mogelijk om de functiedichtheid van parken onderling te vergelijken.

5. 6.

Esch park 21,2 ha

ommetje. Winkelpubliek kan het park opzoeken om een gekocht ijsje op een parkbank op te eten. Kinderen van de basisschool gebruiken het park voor gymnastiekles of buitensport. En bezoekers aan een restaurant of bioscoop kunnen zich s avonds na aoop in het park verzamelen om even na te praten. Juist het gevarieerde publiek maakt een park aantrekkelijk. Niet alleen het ritme van de woonwijk bepaalt de levendigheid van het park, maar ook de menging van voorzieningen. Jane Jacobs beschrijft levendig hoe gemengde voorzieningen rond een park voor een stedelijk ballet van gevarieerde parkbezoekers zorgen: First, a few early-bird walkers who live beside the park take brisk strolls. They are shortly joined, and followed, by residents who cross the park on their way to work out of the district. Next come people from outside the district, crossing the park on their way to work within the neighborhood. Soon after these people have left the square the errand-goers start to come through, many of them lingering, and in the mid-morning mothers and small children come in, along with an increasing number of shoppers. Before noon the mothers and children leave, but the squares population continues to grow because of employees on their lunch hour and also because of people coming from elsewhere to lunch at the art club and the other restaurants around... Op deze wijze kent het park gedurende de hele dag tot s avonds laat een wisselend publiek. In de Verenigde Staten verworden parken die niet met een levendige omgeving van gemengde voorzieningen zijn behept al snel tot een deplorabele staat. Het worden gevaarlijke plekken om te vermijden die bijdragen aan het

voorzieningen in en om het park

12

5 Verankering Voor het gebruik van een stadspark is het van groot belang dat het op de route ligt van het dagelijkse leefpatroon van de stadsbewoners. Wanneer mensen regelmatig langs het park komen zal de verleiding om het park een keer te bezoeken groter zijn dan wanneer het park onzichtbaar ligt. Het park maakt daarmee deel uit van de mental map van de inwoners. Opnieuw Jane Jacobs: The worst problem parks are located precisely where people do not pass by and likely never will. A city park in this x, aficted (for in such cases it is an afiction) with a good-sized terrain, is guratively in the same position as a large store in a bad economic location. Om de verankering van het park in beeld te brengen wordt gebruik gemaakt van de driestaps methode. Alle lijnen van het openbaar gebied, die het park raken of er op uitkomen worden de eerste stap genoemd. Alle zijstraten van deze eerste staps lijnen zijn de tweede stap. Op dezelfde manier wordt ook de derde stap van zijstraten in beeld gebracht. Op deze manier ontstaat een beeld van het netwerk waarin het park als centraal punt verankerd ligt. De methode is verwant aan de Space Syntax methode, die op een vergelijkbare manier de diepte van lijnen in beeld brengt. De drie stappen geven het mentale bereik van het park weer. Het effect van dit bereik is herkenbaar wanneer we ons realiseren hoe we aan vreemden de weg uitleggen: Bij de tweede kruising rechtsaf; vervolgens bij de derde kruising bij een kerk linksaf slaan en daarna bij de vierde kruising opnieuw rechtsaf. Dan ben je er bijna en moet je het daar even opnieuw vragen. We kunnen kennelijk drie afslagen in onze mental map opslaan en dan hebben we opnieuw een houvast nodig om ons verder te kunnen orinteren. Uit onderzoek aan de Technische Universiteit Delft blijkt dat deze drie stappen corresponderen met het feitelijke netwerk van inwoners. Het totaal van bezochte plekken bijvoorbeeld van een middelbare scholier in Amsterdam blijkt geheel te liggen op het netwerk van de drie stappen van afslagen vanuit zijn woning. Ook blijkt dat woonerfachtige stratenpatronen een veel beperkter bereik hebben dan gridachtige stratenpatronen. Het stelsel van afwisselend lange

lijnen met kortere zijstraten dat kenmerkend is voor steden als bijvoorbeeld Rotterdam biedt een veel uitgestrekter netwerk aan zijn inwoners dan een sterk hirarchisch stratenplan van veel recente woonwijken. Op deze wijze kan de verankering van verschillende stadsparken met elkaar worden vergeleken. Hieruit blijkt of de grens van het bereik van het park, dat als eerste factor is bepaald, ook daadwerkelijk binnen drie stappen wordt gehaald. Ook kan blijken of de verankering van het park een jnmazig netwerk van woonstraten oplevert. In dit geval sluit het park goed aan op de woonomgeving. Sommige parken zijn vooral goed aangesloten op hoofdverkeerswegen; de verankering van dit park is dan vooral op het autoverkeer gericht. Betrekkelijk eenvoudige ingrepen kunnen de continuteit van het netwerk enorm verlengen. Door bijvoorbeeld een brug toe te voegen kan een groot areaal worden toegevoegd aan de verankering van het park. Helaas kunnen even eenvoudige ingrepen de verankering van het park dramatisch verslechteren. Een wegafsluiting of een wegomlegging gemotiveerd vanuit verkeersbelangen kunnen de verankering van het park inperken. 6 Toegankelijkheid Het is vanzelfsprekend dat een park eenvoudig en goed toegankelijk moet zijn. Hoe meer ingangen het park kent, hoe eenvoudiger het binnengaan van het park zal zijn. Toch is dit niet steeds het geval. Zware verkeerswegen, spoorlijnen of waterlopen belemmeren een vrije toegang tot menig park. Soms is een tunnel of viaduct aangebracht om het park te bereiken, maar fysiek en psychologisch kunnen deze toegangen een

de 3-staps-analyse laat de verankering zien

13

vrije entree naar het park niet aanbieden. Het bezoeken van het park kan daardoor weinig uitnodigend zijn. Verhoogd aangebrachte autowegen en spoorlijnen kunnen daarnaast ook het zicht op het park belemmeren. Vanaf de andere zijde is dan niet meer te zien dat er een park achter de dijk ligt. Hierdoor is het park visueel niet goed toegankelijk en daardoor minder aantrekkelijk. Andere visuele belemmeringen zijn gebouwen of muren, maar ook dichte beplanting in de rand van het park kan het zicht op de aantrekkelijke inrichting van het park ontnemen. Daarnaast is de bereikbaarheid van het park met behulp van het openbaar vervoer belangrijk. In een stad als Amsterdam gaat overigens slechts zon 5% van de inwoners met openbaar vervoer naar een stadspark. Voor recreatiegebieden is dit echter aanzienlijk meer: van de huishoudens die gericht zijn op stedelijke voorzieningen bezoekt zelfs 18% een recreatiegebied met het openbaar vervoer. Gezinnen met kinderen nemen vooral de auto; slechts 8% van de gezinnen komt met het openbaar vervoer naar een recreatiegebied. Voor Rotterdam kan aangenomen worden dat voor de grotere parken en groengebieden de betekenis van het openbaar vervoer ook groter is dan voor de kleinere parken, maar het gebruik van de auto zal voor de verder weggelegen groengebieden van meer belang zijn. Opvallend is dat bij veel grote parken de bereikbaarheid voor het autoverkeer te wensen overlaat. Hoewel er voorzien is in een (soms kleine) parkeerplaats wordt er geen gelegenheid geboden om echt met de auto het park in te gaan. De mogelijkheid om met het gezin bij de

auto te verblijven als een hedendaagse vorm van bermtoerisme is dan niet mogelijk. De toegankelijkheid van de parken in Rotterdam is vergeleken door het aantal ingangen te tellen. Door het aantal ingangen te delen door de omtrek ontstaat een cofcint voor het aantal ingangen per kilometer parkomtrek. Het ene park blijkt dan over meer ingangen per kilometer te beschikken dan het andere park. Het is daarmee nog niet gezegd dat hoe meer ingangen het park heeft, hoe beter de toegankelijkheid is. Duidelijk is dat weinig ingangen de toegankelijkheid wel degelijk zullen verminderen. Door deze ingangen zeer markant vorm te geven zou dit tekort kunnen worden ondervangen. Daarnaast zijn de haltes van het openbaar vervoer aangegeven en van hieruit cirkels van bereikbaarheid getrokken. Voor bushaltes is een bereik van 500 meter aangehouden; voor treinstations is het bereik op 800 meter gesteld. De maximale tijd om het park wandelend te bereiken bedraagt dan ongeveer 12 15 minuten. Deze tijd blijkt ook het maximum te zijn dat de meeste mensen bereid zijn te wandelen naar hun bestemming. Door het aantal bushaltes en treinstations binnen het bereik van het park met elkaar te vergelijken, ontstaat een indruk van de toegankelijkheid van de verschillende parken. 7 Routes Een park proteert niet alleen van parkbezoekers, maar ook van passanten. Ongeveer de helft van de gebruikers bijvoorbeeld van het Amsterdamse Vondelpark zijn passanten, op weg van een buitenwijk naar de binnenstad. Het park wordt ook gebruikt voor een bajonetje: in plaats van even het park door te steken van de ene wijk naar de andere kan een stukje extra park meegenomen worden op de wandeling. Deze passanten dragen bij aan de levendigheid van het park. Wanneer bedacht wordt dat ongeveer de helft van parkbezoekers naar het park gaan om ook andere mensen te zien, spelen passanten daarin zeker een rol. De meest betrouwbare meting van het aandeel passanten is om bij elke ingang aan alle wandelaars en etsers te vragen of zij het park bezoeken of alleen passeren. Deze methode is betrouwbaar, maar tegelijkertijd echter bewerkelijk.

OV- en voetgangerstoegankelijkheid

14

Daarom is besloten tot een laboratorium opstelling. Op kaart wordt onderzocht welke aannemelijke doorgangsroutes door het park leiden. Dit kan in sommige situaties ook gelden voor paden direct langs het park, wanneer het pad onderdeel lijkt te zijn van het park. De totale lengte van het aantal doorgaande routepaden wordt vergeleken met het totaal aantal paden in het park. Hieruit volgt een percentage voor het aandeel routes ten opzichte van het totale padennet. Ook paden die direct leiden naar een voorziening in het park zijn apart berekend. De gebruikers van een sporthal, een school of een andere functie maken gebruik van een pad door het park. Ook een specieke recreatieve functie, die vermoedelijk gebruikt wordt zonder ook het overige deel van het park te bezoeken, is hierin meegerekend. Een voetbalvereniging, die zijn terrein in het park heeft, is weliswaar een groene functie, maar de combinatie van een voetbalwedstrijd spelen met parkbezoek is niet aannemelijk. De doorgaande routes opgeteld bij het aandeel paden naar een specieke bestemming levert een totaal percentage routes voor passanten. De overige paden zullen vooral gebruikt worden door de parkbezoekers voor een wandelingetje. Deze verhouding geeft inzicht in het aandeel van de paden die gebruikt zullen worden door passanten. Daarmee geeft deze berekening nog geen beeld van de werkelijke verhouding tussen bezoekers en passanten. Wanneer daadwerkelijk een park wordt heringericht kan een nauwkeurige telling worden uitgevoerd. Toch geeft dit laboratorium onderzoek een betrouwbare vergelijking van de verschillende parken.

Tenslotte kan de vraag gesteld worden of een hoog percentage passanten (of doorgangsroutes) zonder meer aantrekkelijk is voor een park. Te veel doorgaande bewegingen kunnen ook verstoren en hinder opleveren van etsers voor bijvoorbeeld spelende kinderen. Het is n van de klachten van bezoekers aan het Vondelpark, dat spelende kinderen hinder ondervinden van etsers, skeelerende en andere snelle recreanten. Waarschijnlijk is hiervoor een optimum te vinden. 8 Identiteit Alle voorgaande zeven succesfactoren benvloeden het gebruik van stadsparken, maar staan los van de inrichting van het park zelf. De stedelijke context van het park, die zorgt voor het aanleveren van parkbezoekers, is in deze zeven factoren vastgelegd. Heeft het park zelf ook aantrekkingskracht? Spelen aantrekkelijke elementen in het park dan geen rol om gebruikers te lokken? Deze factoren zijn samengevat in het begrip Identiteit. De achtste factor Identiteit beschrijft de belangrijkste ingredinten van het park die het aantrekkelijk maken om te bezoeken. Het begrip Identiteit is onderverdeeld in vijf verschillende kenmerken. Deze kenmerken zijn ontleend aan het heldere essay van Christa Lbke in het onderzoek van dertien Vinexwijken door het Ruimtelijk Planbureau Vinex! Een morfologische verkenning. Deze -enigszins bewerkte- kenmerken zijn Herkenbaarheid, Eigenheid, Persoonlijke Verbondenheid, Leesbaarheid en Attractiviteit. Het eerste kenmerk is Herkenbaarheid. De herkenbaarheid van een park wordt beter naarmate het contrast tussen het groene park en haar stedelijke omgeving groter is. De herkenbaarheid vermindert wanneer de stedelijke en landschappelijke elementen zich in hogere mate vermengen, bijvoorbeeld als er gebouwen in het park staan. Het tweede kenmerk is Eigenheid, waarmee het unieke karakter van het park zelf wordt benoemd. Het unieke karakter van een park wordt bepaald door de karakteristieke eigenschappen van ruimtelijke eenheden, waarmee het park zich onderscheidt van andere parken in de stad. De identiteit van een park wordt beter ervaren wanneer het iets speciek van zichzelf heeft, bijvoorbeeld een bijzondere sportvoorziening of een spannende avonturenspeeltuin.

OV- en voetgangerstoegankelijkheid

15

Het derde kenmerk is de Persoonlijke Verbondenheid met het park. Stedelingen kennen hun eigen betekenis toe aan parken, waardoor ze zich verbonden voelen met het park. Dit kan gebaseerd zijn op verschillende aspecten zoals functies, sfeer, ruimtelijke ervaring en activiteiten. Heeft een park een veelzijdige inrichting of gebruik, dan zal het voor meerdere groepen betekenisvol zijn. Bij een eenzijdige inrichting of gebruik zullen minder (verschillende groepen) mensen zich met het park verbonden voelen. Voor het vierde kenmerk Leesbaarheid is de analysemethode van Kevin Lynch toegepast. Lynch denieert de leesbaarheid van de stad aan de hand van vijf ruimtelijke elementen: paden, randen, knooppunten, deelgebieden en orintatiepunten. De aanwezigheid van deze elementen helpt bezoekers zich te orinteren in het park. De methode is, hoewel bedoeld voor de stad, op dezelfde manier toe te passen voor de analyse van stadsparken. Paden (Padenbeloop / Padenstelsel) De identiteit van een park wordt mede bepaald door de beleving van de gebruikers, welke zich verplaatsen door middel van verschillende typen paden. Daarbij zijn drie typen paden gede-

Herkenbaarheid

++

+-

--

Eigenheid

nieerd: doorgaande- (passanten), rondgaande- (bezoekers) en dwaalpaden (dagelijkse gebruikers). Aanwezigheid van slechts een enkel type paden beperkt de gebruiksmogelijkheden van het park. Een divers padenstelsel werkt positief voor de beleving van gebruikers. Randen Randen maken een park als geheel herkenbaar. Zij vormen de grens tussen het park en het omliggende gebied. Randen kunnen gevormd worden door verschillende elementen zoals water, een haag, hek, bomenrij of ontsluitingsweg. Sterke parkranden vergroten het orintatievermogen en de leesbaarheid, terwijl zwakke of onzichtbare randen negatief werken. Deelgebieden Een deelgebied is een gebied binnen het park dat zich onderscheidt door zijn eigen ruimtelijke karakter. In een park met diverse deelgebieden is het eenvoudiger orinteren dan in een park waar de ruimtelijke inrichting en beleving over de gehele oppervlakte hetzelfde is. Knooppunten Knooppunten zijn orintatiepunten waar verschillende stromen bezoekers samen komen. Dit bevordert de orintatievermogen en de levendigheid in het park. Een goed knooppunt is niet alleen een samenkomst van paden, maar tevens een levendige ontmoetingsplek voor bezoekers. Orintatiepunten Orintatiepunten zijn, anders dan de knooppunten, fysieke objecten die van veraf zichtbaar zijn of vanaf specieke plekken in het park. Ze kunnen zich zowel binnen als buiten het park bevinden. In een groot park zijn orintatiepunten belangrijker dan in een klein park, waar andere bovengenoemde elementen in de nabije omgeving ook helpen orienteren. Het laatste kenmerk is de attractiviteit van het park. De attractiviteit van een park speelt een grote rol bij het bepalen van de sociaal-culturele identiteit van het park. Het begrip attractiviteit is in twee onderdelen opgesplitst, namelijk cultureel erfgoed en programma. Een herkenbaar historisch landschap of een historisch bouwwerk draagt bij aan de attractiviteit van het park (cultureel erfgoed). Een variatie aan programma en activiteiten bevordert tevens de attractiviteit. Eenzijdigheid of afwezigheid van programma en cultureel erfgoed werkt negatief voor de attractiviteit.

++

+-

-

--

Persoonlijke Verbondenheid

++

+-

--

16

LeesbaarheidRoutes

Attractiviteit Cultureel erfgoed

++++

+-

-

--

+-

--

Randen

Programma

++

+

+++--

+-

--

Districten

++

+-

--

Knooppunten

++

+-

--

Orintatiepunten

Natuurlijk zijn meer kwaliteiten van een park van invloed op de motieven om wel of juist niet naar een park te gaan. De staat van het onderhoud heeft invloed op het parkbezoek; een verwaarloosde inrichting zal een aantal mogelijke gebruikers doen terugschrikken. De invloed van verkeerslawaai kan een park onaantrekkelijk maken en bewoners doen uitwijken naar een ander park. Ook de psychologische barrire van een verkeersweg kan aanleiding zijn om een park te mijden. En er zijn parken bijvoorbeeld die een bijzondere functie hebben waarmee gebruikers worden aangetrokken. Dierenparken of bijzondere speeltuinen met als meest extreme voorbeeld het attractiepark trekken bezoekers aan, ondanks de gevraagde toegangsgelden voor entree. Deze kwaliteiten blijven hier buiten beschouwing. Het begrip Identiteit is hier als een controle factor ingevoerd om te bezien of de contextfactoren gerelativeerd worden door de kwaliteiten van het park zelf. Hoewel de uitwerking van het begrip Identiteit aanleiding kan zijn voor veel discussie, blijkt in het algemeen toch een zekere consensus te bestaan welke parken meer of minder Identiteit kan worden toegeschreven. Dit maakt het mogelijk om de parken ook voor deze succesfactor te vergelijken.

++

+-

--

17

A

A n a l y s e

K r a l i n g s e

b o s

G

r

o

o

t

s

t

a

d

s

p

a

r

k

19

Kralingse bos

Kralingse bos 350,1 ha

6000m/groot stadspark

2600m/klein stadspark

1600m/stadsdeelpark

1000m/wijkpark

600m/buurtpark

Theoretische bereikzone van een groot stadspark, 6000m vanaf grens Kralingse bos

Wegbarrire

Waterbarrire

Spoorbarrire

Onderdoor-overgangen

Afgevallen zones

Realistisch bereik

Realistisch bereik door inperking ten gevolge van barrires

20

Bereikafnamepercentage bereik door barrires

0

Het Kralingse bos valt met ongeveer 350 hectare in de categorie van groot stadspark. In 2007 is ht stadspark van Rotterdam verkozen tot de beste openbare ruimte van Nederland. Het bereik van het park is gesteld op 6000 meter vanaf de rand van het park. Deze invloedsgrens betekent dat het merendeel van de gebruikers binnen dit bereik woont. De periode dat de gebruiker in het park zal zijn hangt samen met de benodigde reistijd. Het theoretisch bereik wordt bijgesteld naar een realistisch bereik. De barrires binnen het bereik kunnen een fysieke barrire ook een mentale barrire zijn. De mate van barrirewerking hangt af van de grootte van het park. Voor een groot stadspark gelden minder barrires dan voor bijvoorbeeld een wijkpark. Met de analyse van het Kralingse bos is uitgegaan dat het grootste deel van de bezoekers de auto neemt naar het park. Hieruit volgent dat het theoretisch bereik niet ingeperkt wordt door de barrires die een verbinding zijn. De gebieden achter rivieren zijn verbonden, waardoor het Kralingse bos een optimaal bereik heeft. Het park bereikt daardoor nagenoeg de hele stad Rotterdam en een aantal randgemeentes: Berkel en Roderijs, Capelle aan de IJssel, Nieuwekerk aan de IJssel, Krimpen aan de IJssel en Ridderkerk.

realistisch bereik

afgevallen bereik

21

Kralingse bos

Berkel en Rodenrijs

Bergschenhoek

Nesselanden

Zevenkamp Nieuwerkerk ad IJssel Schieveen Schiebroek Molenlaankwartier Ommoord

Hillegersberg noord Noord Kethel Terbregge Landzicht Bedrijvenp. RNW Overschie Nieuw Crooswijk Liskwartier Schiedam s Gravenland Bergpolder Kleinpolder Oude Noorden Oud Crooswijk Blijdorp Spaanse polder Blijdorpse polder Agniesebuurt Rubroek Kralingen west CS kwartier Stadsdriehoek Cool Nieuwe Westen Middelland Oud Mathenesse Schiedam Spangen Oude Westen oost Witte dorp Tussendijken Dijkzigt Nieuwe Werk Nieuw Mathenesse Bospolder Feijenoord Kop van Zuid Schiemond Katendrecht Afrikaanderwijk Oud IJsselmonde Hillesluis Heijplaat Tarwewijk Waalhaven Bloemhof Beverwaard Kop van Zuid entrepot De Esch Struisenburg Krimpen ad IJssel Noordereiland Rivium Kralingse veer Krimpen ad IJssel Krimpen ad IJssel Kralingen oost sGravenland Provenierswijk Prinsenland Capelle ad IJssel Middelwatering Kralingse Bos Capelle ad IJssel schenkel Capelle ad IJssel oostgaarde Zestienhoven Hillegersberg zuid Het Lage land Oosterflank Capelle ad IJssel schollevaar

>200 inw./ha

150-200 inw./ha

100-150 inw./ha

50-100 inw./ha

Delfshaven

10-50 inw./ha

1-10 inw./ha

Oud Charlois

Carnisse Zuidplein Vreewijk Zuiderpark Groot IJsselmonde

Ridderkerk Donckse bos Ridderkerk Bolnes Ridderkerk Slikkerveer

200 inw./ha

Lombardijen

Ee emhave en Eemhaven150-200 inw./ha

Waalhaven Zuid100-150 inw./ha

Pendrecht

Zuidwijk

50-100 inw./ha

Zuiderpark10-50 inw./ha

1-10 inw./ha

200 inw./ha

Zestienhoven Hillegersberg

Bedrijvenp. RNW Bedrij

Overschie

150-200 inw./ha

100-150 inw./ha

Liskwartier Bergpolder Kleinpolder Oude No Blijdorp

50-100 inw./ha

Schiedam s Gravenland Grave1-10 inw./ha

10-50 inw./ha

200 inw./ha

Rubroek Kralingen we

Cool

Struisenbur

Noordereiland

Delfshaven Kop van Zuid

Feijenoor Kop van Zuid entrepot

150-200 inw./ha

Schiemond Katendrecht Afrikaanderwijk

100-150 inw./ha

50-100 inw./ha

10-50 inw./ha

Hille Tarwewijk Waalhaven Bloemhof

Heijpla Heijplaat

1-10 inw./ha

200 inw./ha

Crooswijk Oud Crooswijk C oos o150-200 inw./ha

Prinsenland

Capelle ad IJssel Middelwatering

Rubroek100-150 inw./ha

Kralingen west Kral

sGravenland Kralingen oost Krimpen ad IJssel Krimpen ad IJssel Rivium K

50-100 inw./ha

adsdriehoek

10-50 inw./ha

Struisenburg Str

1-10 inw./ha

Noor re and Noordereiland No nd d Noordereiland

200 inw./ha

reewijk150-200 inw./ha 100-150 inw./ha

Groot IJsselmonde

Rid Do Ridderkerk Bolnes

50-100 inw./ha

Lombardijen10-50 inw./ha 1-10 inw./ha

200 inw./ha

Agniesebuurt Rubr

nse polder polder d 150-200 inw./ha100-150 inw./ha

Provenierswijk CS kwartier

50-100 inw./ha

10-50 inw./ha

Stadsdr

Cool 1-10 inw./ha Nieuwe Westen Middelland ud Matheness Mathenesse 200 inw./ha

Groot IJsselmonde

Zuidwijk

150-200 inw./ha

100-150 inw./ha

50-100 inw./ha

10-50 inw./ha

1-10 inw./ha

75 % afname tov dichtheid waardering

Uniciteitoverlappingen met andere parken. Zelfs de bekende Nederlandse referentieparken kennen een aanzienlijke daling. Er zijn blijkbaar veel parken aangelegd in en rond de Nederlandse steden. Bij deze factor is niet gerekend met de voorkeur van inwoners om uit de keuzemogelijkheden voor een speciek park te kiezen. Het bereik van een Amsterdamse Bos bijvoorbeeld wordt overlapt door Spaarnwoude, de Vinkeveense Plassen en het Twiske. Uit tellingen blijkt dat Amsterdammers vaker voor het Amsterdamse Bos kiezen dan voor de andere recreatiegebieden. Deze voorkeur komt bij de factor Identiteit als aantrekkingskracht van het park aan de orde. Uit deze analyse blijkt dat het Zuiderpark (oude situatie) en het Park De Twee Heuvels geen concurrerende parken kennen op hun niveau. Het Park Zestienhoven (oude situatie), het Park aan de Maas en het Vroesenpark kennen eveneens weinig concurrentie. Van de Rotterdamse parken ondervindt het Spinozapark de meeste concurrentie van nabij gelegen parken.

++ + +--

De gebruiksdruk kan tevens opnieuw berekend worden na vermindering van het aantal inwoners in de overlappende gebieden. Dit geeft inzicht in de mate waarin de overlappende parken concurreren met het betreffende park Opvallend voor bijna alle parken is de daling van de gebruiksdruk als gevolg van de

PARKEN grote stadsparken Kralingse Bos Weerwater Almere kleine stadsparken Zuiderpark (oud) Zuiderpark Den Haag stadsdeelparken Park Zestienhoven (oud) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee heuvels Vondelpark Amsterdam wijkparken Vroesenpark Spinozapark Oosterpark Amsterdam

DICHTHEID 18,00 11,35 10,86 21,00 2,96 23,71 13,30 12,32 37,23 11,59 15,67 56,07

NA UNICITEIT PERCENTAGE WAARDERING 11,67 2,75 10,86 12,50 2,76 21,16 7,16 12,32 27,12 10,10 6,73 31,14 36% 76% 0% 40% 7% 11% 46% 0% 28% 13% 57% 44% +-++ ++ + +++ ++ +-

182

Conclusie

Gemengde voorzieningenhet aantal voorzieningen binnen waardering 600 meter per hectare > 5,0 voorzieningen / ha ++ 2,5 - 5,0 voorzieningen per ha + 1,0 - 2,5 voorzieningen per ha +0,5 - 1,0 voorzieningen per ha < 0,5 voorzieningen per ha --

In een zone van 600 meter rond de parken zijn de gemengde voorzieningen in kaart gebracht. De gebruikers en bezoekers van deze voorzieningen kunnen een aanvulling op de parkbezoekers vormen uit de woongebieden. Met name op tijden dat vanuit de omliggende woningen minder gebruik gemaakt wordt van het stadspark kunnen gemengde voorzieningen parkbezoekers opleveren. Het aantal voorzieningen kan berekend worden in een verhouding van het aantal voorzieningen per hectare rand. Ook hieruit volgt een gebruiksdruk die de levendigheid van het parkbezoek beschrijft. Het aantal voorzieningen in kaart gebracht geeft het volgende overzicht. Hierin zijn het aantal voorzieningen weergegeven en de totale oppervlakte van de 600 meter brede rand rondom het park. De deling van beide getallen geeft de intensiteit van de gemengde voorzieningen in de rand weer.

Vergeleken bij de landelijke referentieparken zijn er rond de parken in Rotterdam minder voorzieningen aan te treffen. De parken proteren dus relatief minder van andere functies, die gebruikers voor het park kunnen opleveren. Opvallend is dat de parken van het formaat stadsdeelpark en wijkpark beduidend achterblijven bij de Amsterdamse voorbeelden. Het Rotterdamse Zuiderpark (oude situatie) kent echter een goede rand met veel voorzieningen binnen loopafstand van het park. De parken aan de rand van de stad hebben weinig projt van voorzieningen rond het groengebied. Dit geldt met name voor het Park Zestienhoven (oude situatie), dat zeer weinig voorzieningen in de directe nabijheid heeft.

PARKEN

TOTAAL AANTAL VOORZIENINGEN IN DE 600M-RAND 1022 606 1933 1503 346 370 718 447 5245 414 299 1336

OPPERVLAKTE 600M-RAND

GEBRUIKSDRUK VOORZIENINGEN / HECTARE 1,7 1,3 4,0 4,8 1,0 1,5 2,3 1,8 15,1 2,0 1,5 7,8

WAARDERING

grote stadsparken Kralingse Bos Weerwater Almere kleine stadsparken Zuiderpark (oud) Zuiderpark Den Haag stadsdeelparken Park Zestienhoven (oud) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee heuvels Vondelpark Amsterdam wijkparken Vroesenpark Spinozapark Oosterpark Amsterdam

593 ha 468 ha 477 ha 312 ha 339 ha 252 ha 312 ha 252 ha 348 ha 203 ha 199 ha 172 ha

+++ + +++++ ++++

183

ConclusieDe verankering van de parken is onderzocht met behulp van de driestaps methode. Uit deze kaartanalyses blijkt hoe de parken verankerd zijn met hun omgeving. Daarbij is een relatie te onderkennen met het gedenieerde bereik van de parken. Het gaat hierbij om de vraag of het park met een hoge jnmazigheid verankerd is binnen het vastgestelde bereik van het park. Als dit het geval is, kunnen de inwoners binnen het bereiksgebied eenvoudig met ten hoogste drie afslagen het park bereiken. Daarmee maakt het park deel uit van hun mental map, het territorium waarbinnen de bewoners zich kunnen orinteren in hun stad. De mate van verankering van de parken kan vergeleken en gewaardeerd worden. Bij een goede verankering is een groot deel van het bereiksveld aangesloten en sommige lijnen strekken zich zelfs verder uit. Bij een slechte verankering zijn grote gedeelten van het bereiksveld niet aangesloten op het park. Uit de vergelijking blijkt dat bijna alle parken van Rotterdam goed of zelfs uitstekend verankerd zijn. Bij het stedenbouwkundig ontwerp van parken in hun context is duidelijk veel aandacht geschonken aan eenPARKEN grote stadsparken Kralingse Bos Weerwater Almere kleine stadsparken Zuiderpark (oud) Zuiderpark Den Haag stadsdeelparken Park Zestienhoven (oud) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee heuvels Vondelpark Amsterdam wijkparken Vroesenpark Spinozapark Oosterpark Amsterdam

Verankeringde verankering in drie stappen binnen het bereiksgebied 80 - 100% is verankerd 60 - 80% is verankerd 40 - 60% is verankerd 20 - 40% is verankerd < 20% is verankerd waardering ++ + +--

strategische ligging van de parken. De goede ligging aan lange lijnen in de stad Rotterdam geeft een grote dieptewerking aan het netwerk van lijnen. Slecht scoren alleen het Kralingse Bos en het Park Zestienhoven (oude situatie). De sterke barrirewerking van de A20 en ook van de rivier de Maas beperkt de verankering van het Kralingse Bos. Daardoor zal het Kralingse Bos vermoedelijk minder worden gebruikt door inwoners uit de noordrand van Rotterdam en de wijken ten zuiden van de Maas. Het Kralingse Bos krijgt daarmee vooral een betekenis als weekeindvoorziening; alleen voor de woonwijken tussen de rijksweg en de rivier zal het Bos ook een meer dagelijkse betekenis hebben. Het Park Zestienhoven (oude situatie) ligt vrijwel geheel ingesloten door barrires. Deze situatie is dramatisch te noemen voor een park.WAARDERING

PERCENTAGE VAN HET BEREIK VERANKERD 40% 80% 80% 100% 10% 100% 90% 80% 80% 85% 95% 85%

+ + ++ -++ ++ + + ++ ++ ++

184

ConclusieDe toegankelijkheid van het park wordt beoordeeld aan de hand van de bereikbaarheid met openbaar vervoer en het aantal ingangen per kilometer omtrek. Hierin wordt het gemak of het comfort uitgedrukt waarmee het park toegankelijk is. Uit een landelijke vergelijking kunnen de volgende waarden worden afgeleid:het percentage van de entrees bereikt met openbaar vervoer 80 - 100 % 60 - 80 % 40 - 60 % 20 - 40 % < 20 % het aantal entrees per kilometer omtrek (afgerond) >5 4 3 2 50 % van de totale padenlengte ++ 35 - 50 % van de totale padenlengte + 20 - 35 % van de totale padenlengte +5 - 20 % van de totale padenlengte < 5 % van de totale padenlengte -het percentage voor routes

RoutesVan de parken in Rotterdam hebben het Prinsenlandpark, het Vroesenpark en het Spinozapark een groot aandeel routes voor passanten. Deze parken zullen een groot aandeel doorgaande bezoekers kennen, die bijdragen aan de levendigheid in het park. Het padenbeloop in het Spinozapark lijkt uitsluitend vormgegeven te zijn voor een doorgangsfunctie. Hier zijn weinig interne paden te vinden. Opvallend weinig routes hebben het Kralingse Bos, het Park aan de Maas en Park Zestienhoven (oude situatie); de bezoekers aan deze parken zullen vrijwel uitsluitend voor het gebruik van het park zelf komen. Voor deze parken kan onderzocht worden of nadrukkelijker kan worden ingespeeld op de behoefte om diagonaal door de parken andere bestemmingen op te zoeken buiten het park. Voor deze parken geldt hierbij opnieuw de belemmering van de nabijgelegen barrires.

PARKEN

PERCENTAGE VOOR ROUTES

PERCENTAGE PADEN VOOR VOORZIENINGEN 2% 20% 3% 0% 1% 1% 2% 3% 0% 2% 15% 0%

PERCENTAGE TOV TOTALE LENGTE 20% 65% 32% 23% 16% 19% 49% 29% 40% 50% 47% 46%

WAARDERING

grote stadsparken Kralingse Bos Weerwater Almere kleine stadsparken Zuiderpark (oud) Zuiderpark Den Haag stadsdeelparken Park Zestienhoven (oud) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee heuvels Vondelpark Amsterdam wijkparken Vroesenpark Spinozapark Oosterpark Amsterdam

18% 45% 29% 23% 15% 18% 47% 26% 40% 48% 32% 46%

++ +++ ++ + + +

186

ConclusieDe identiteit van de parken is geanalyseerd aan de hand van vijf verschillende aspecten: 1. de herkenbaarheid, 2. de eigenheid, 3. persoonlijke verbondenheid, 4. de leesbaarheid 5. de attractiviteit. Het aantal elementen per aspect geeft een indicatie van de mate van identiteit van het groengebied of park. Per aspect is de analyse gewogen in een score; de optelling geeft een eindwaardering voor de factor Identiteit.de scores op de verschillende aspecten van +2 (++) tot -2 (--) +7 ~ +10 +3 ~ +6 -1 ~ +2 -5 ~ -2 -10 ~ -6 PARKEN waardering ++ + +--

IdentiteitDe analyse van de verschillende aspecten van Identiteit laat de waardering zien voor de verschillende parken. De referentieparken zijn echter niet met dezelfde methode gewogen; hiervoor is alleen de eindwaardering opgenomen. Een hoge waardering voor de identiteit van de Rotterdamse parken krijgen het Kralingse Bos, het Park aan de Maas en het Vroesenpark. De goede inrichting van deze parken zal bezoekers aantrekken, die eventuele belemmeringen als barrires voor lief nemen. Opvallend aan de tabel is ook dat de parken met een goede identiteit op vrijwel alle deelaspecten goed beoordeeld zijn. De parken met weinig identiteit zijn met name het Zuiderpark en Park Zestienhoven (beide de oude situatie), Park De Twee Heuvels en het Spinozapark. Afhankelijk van de waardering van de andere factoren is een herinrichting (of zelfs transformatie) van deze parken gerechtvaardigd.

HERKENBAARHEID

VERBONDENHEID

ATTRACTIVITEIT

LEESBAARHEID

WAARDERING

EIGENHEID

TOTAAL

grote stadsparken Kralingse Bos Rotterdam Weerwater Almere kleine stadsparken Zuiderpark (oud) Zuiderpark Den Haag stadsdeelparken Park Zestienhoven (oud) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee heuvels Vondelpark Amsterdam wijkparken Vroesenpark Spinozapark Oosterpark Amsterdam

++

+

++

++

+

+8

++ + ++ -++ +++ + -++

--

+-

+-

+-

+-

-2

-+ +-

++ + -

++ ++-

+ + --

++ + -

-6 +8 +2 -4

+ --

+ --

++ -

+ -

+ +-

+6 -6

187

EindconclusieVoor alle acht factoren kan een totaal overzicht gemaakt worden, waaruit de beoordeling van de parken en groengebieden blijkt. Vergelijkbaar aan een onderzoek van de Consumentengids krijgen alle onderzochte parken hun score per factor. Hierbij is de volgende score aangehouden:score ++ + +-telling +2 +1 0 -1 -2

parkbezoek dan een andere factor. De betekenis van de waardering voor de afzonderlijke factoren is daardoor belangrijker dan de uiteindelijke eindscore. Wanneer we naar de resultaten kijken valt op dat de grootste parken een enigszins lagere eindscore hebben dan de kleinere parken. Dit is te verwachten; de gebruiksdruk wordt in deze grote parken immers gespreid over een grotere oppervlakte. Bovendien is in de vormgeving van deze parken begrijpelijkerwijs rekening gehouden met extensiever gebruik: het bos, het moeras en de plas lenen zich bij uitstek voor onregelmatig en extensief gebruik. In het algemeen geldt dat hoe kleiner het park, hoe hoger de eindscore zal uitvallen. Bij de vier referentieparken is dit ook deels waar te nemen.

Door optelling van de waarden per factor ontstaat een eindwaardering. Alle scores per factor opgeteld levert een eindscore op. De eindscore varieert tussen maximaal -16 en +16. Hierbij wordt elke factor gelijk gewaardeerd; daarmee wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat de ene factor een zwaarderwegend motief is voor hetPARKEN

TOTALE WAARDERING +3 +4 +5 +9 -7 +6 +6 +4 +12 +6 +2 + 10

GEMENGDE VOORZIENINGEN

grote stadsparken Kralingse Bos Weerwater Almere kleine stadsparken Zuiderpark (oud) Zuiderpark Den Haag stadsdeelparken Park Zestienhoven (oud) Park aan de Maas Prinsenlandpark Park de Twee heuvels Vondelpark Amsterdam wijkparken Vroesenpark Spinozapark Oosterpark Amsterdam Waardering 8 parken Rotterdam Score voor de 4 succesvolle parken

++ ++ ++ +++ ++ ++ +2 +5

++++ -+ ++++ ++++ -1 +5

+-++ ++ + +++ ++ ++6 -2

+++ + +++++ ++++ 0 +5

+ + ++ -++ ++ + + ++ ++ + +7 +5

+ ++ + + ++ ++ ++ ++ ++ ++ + +11 +6

++ +++ ++ + + + 0 +4

++ + ++ -++ +++ + -++ -1 +7

+3 +13 -11 +10 +6 +2 +16 +8 -2 +14

188

WAARDERING ID X3 +7 +6

TOEGANKELIJKHEID

VERANKERING

DICHTHEID

IDENTITEIT

UNICITEIT

ROUTES

BEREIK

De scores voor de Totale Waardering van alle Rotterdamse parken vallen positief uit, met uitzondering van Park Zestienhoven (oude situatie). Bedacht moet worden dat deze parken ook de acht meest bekende parken van Rotterdam zijn. De ligging van de parken (Verankering, Toegankelijkheid en Routes) in het stedelijk weefsel is goed tot uitstekend. In het algemeen zijn er niet veel concurrerende parken in de directe omgeving; dit blijkt uit de waardering van de Uniciteit. De bevolkingsdichtheid binnen het bereik van het park is echter matig (Dichtheid). De onderzochte parken hebben geen woonwijken met echt stedelijke dichtheden in hun directe omgeving, met uitzondering van het Park aan de Maas. Het gebruik van de Rotterdamse parken zal daardoor achterblijven ten opzichte van de Amsterdamse en Haagse referentievoorbeelden. Uit het onderzoek van het COS blijkt dat tweederde van de Rotterdammers stadsparken bezoekt, in tegenstelling tot Amsterdam, waar 85% van de inwoners parken bezoekt. Op de onderste lijnen van de tabel (links) zijn de scores per factor weergegeven. Hieruit blijkt dat de Dichtheid en de aanwezigheid van Gemengde voorzieningen laag scoren. Dit wordt veroorzaakt door de relatief lagere bebouwingsdichtheid in Rotterdam,

vergeleken met Amsterdam of Den Haag. De score voor routes is voor de Rotterdamse parken lager dan voor de referentieparken. Er wordt blijkbaar onvoldoende ingespeeld op de mogelijkheid die passanten bieden voor een levendig gebruik van de stadsparken. Opvallend goed is de score voor Uniciteit: weinig parken overlappen elkaar zodat er potenties zijn om levendige stadsparken te ontwikkelen. Opvallend is verder nog de positieve score voor Verankering, en Toegankelijkheid. De parken van Rotterdam zijn stedenbouwkundig goed gepositioneerd. Vergeleken bij de vier referentieparken blijft de Identiteit van de Rotterdamse parken achter. Hier ligt duidelijk een ontwerpopgave om de parken met een lage score via herinrichting of zelfs transformatie te verbeteren. Per categorie park (grote/klein stadspark - stadsdeelpark - wijkpark) blijven de Rotterdamse parken achter ten opzichte van de vier vier Nederlandse topparken. Deze vier referentieparken geven daarmee de bovenkant van de mogelijkheden aan, die met de gehanteerde analysemethode kan worden behaald.. Dit komt overeen met de waarneming dat de Amsterdamse en Haagse voorbeeldparken drukker bezochtstadsdeelparken wijkparken

15 10 5 0

grote stadsparken

kleine stadsparken

Zuiderpark (oude situatie)

Zuiderpark Den Haag

Kralingse Bos

Weerwater Almere

Park Zestienhoven (oude situatie)

Park aan de Maas

Prinsenlandpark

Vondelpark Amsterdam

Vroesenpark

Spinozapark

Oosterpark Amsterdam

Park Twee Heuvels

-5 -10 -15

Waardering van de Rotterdamse parken in vergelijking met vier succesvolle parken in Nederland

189

worden dan hun Rotterdamse soortgenoten. Met name de dichtheid van omliggende woningen en functies blijft achter bij de twee andere grote steden. Qua vormgeving hebben de Rotterdamse parken ook minder gebruik gemaakt van het fenomeen routes door het park. Daar staat tegenover dat de Rotterdamse parken duidelijk beter scoren op Uniciteit en Toegankelijkheid. Tenslotte moet vermeld worden dat bij de scores voor de parken alle acht factoren van dit onderzoek gelijk zijn gewogen. De eerste zeven factoren zijn context factoren: de stedenbouwkundige omgeving bepaalt bij deze factoren in hoeverre het park kan proteren van verwachte gebruikers. Het onderzoek is daarin vergelijkbaar aan marktonderzoek ten behoeve van een winkelvestiging. Locatiefactoren zoals een goede ligging en de mate van concurrerende voorzieningen worden bij de vestigingsvoorwaarden onderzocht. De achtste factor Identiteit brengt in beeld of het park ook zelf aantrekkelijk is voor bezoekers. Deze aantrekkingskracht kan zo groot zijn dat hindernissen als barrires of een slechte verankering kunnen worden ondervangen. Bij de voorgaande graek

is Identiteit als n van de acht factoren meegewogen en bepaalt daarmee voor eenachtste deel de eindwaarde. Uit het onderzoek naar Rotterdamse en andere stadsparken ontstaat de indruk dat de Identiteit duidelijk zwaarder weegt dan dit eenachtste deel. Daarom is in de tabel ook een eindwaardering opgenomen waarbij de Identiteit driemaal is meegewogen, zowel voor positieve als voor negatieve scores op dit onderdeel. In de onderstaande graek is dit beeld weergegeven. Aan de linkerzijde staan de parken die volgens de maatstaven van de methode van dit onderzoek de meeste gebruikers (per parkoppervlakte) zullen krijgen en dus het drukst zijn. Aan de rechterzijde staan de parken met de minste gebruikers. Waarschijnlijk zal iedereen intutief een soortgelijke reeks vormen wanneer hem/haar gevraagd werd de parken op volgorde van drukte te zetten. Hieruit blijkt dat de stedelijke contextfactoren inderdaad de verklaring zijn voor het al of niet goed gebruik van een stadspark. Alleen een sterke identiteit van het park kan een nadelige contextsituatie gedeeltelijk ondervangen.

20 15 10 5 0Zuiderpark Den Haag Prinsenlandpark Zuiderpark (oude situatie) Park Zestienhoven (oude situatie) Vondelpark Amsterdam Oosterpark Amsterdam Park aan de Maas Vroesenpark Kralingse Bos Weerwater Almere Park Twee Heuvels Spinozapark

-5 -10 -15 -20

Waardering van de Rotterdamse parken en de vier referentieparken met een vermenigvuldiging van 3x voor Identiteit.

190

Literatuurlijst parkenonderzoekAndela, G. (1991) Voor de liefhebbers van de meer speciale genoegens. Tweehonderd jaar stadsparken. In: Boersma, Tj. & G. ter Haar: Het Nieuwe Stadspark. NAi Rotterdam Boer, T.A. de (1995) Binnen- en buitenstedelijk groen onderzoek naar gebruik en waardering openbaar groen. In: Recreatie en Toerisme september 1995 Boer, T.A. de (1993) Het gebruik van binnenen buitenstedelijk groen in Utrecht. Wageningen Boer, T.A. de & drs. P.A.M. Visschedijk (1994) Gebruik en waardering van binnen- en buitenstedelijk groen. Wageningen Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen 1994 Dettingmeijer, R. (1991) Het nieuwe stadspark. Opvallende vormen en pakkende scenarios. In: Boersma, Tj. & G. ter Haar: Het Nieuwe Stadspark. NAi Rotterdam Dujardin, M. en drs. C. de Vries (2008) Bezoek en waardering groenvoorzieningen Rotterdam. Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS), Rotterdam Gemeente Rotterdam (2008) buurtmonitor inwonertal en voorzieningen Jacobs, J. (1965) The Death and Life of Great American Cities. Hieruit: The uses of neighborhood parks. Penguin Books, Middlesex, England Josselin de Jong, F. de (2004) De openbare ruimte in de netwerkstad. In Groen - vakblad voor ruimte in stad en landschap; 60e jaargang nr 7/8. Katteler, drs. H.A. (1975) Het parkbezoek Een onderzoek naar kenmerken en gedrag van parkbezoekers. In: Rekreatie 13 (1975) -8 Blz 15 - 24 Katteler, H.A., J.A. Kropman(1975) Openluchtrekreatie binnen en buiten de woonkern: kompensatie of komplement. Instituut voor Toegepaste Sociologie, Nijmegen Lbke, Ch. (2006) Het begrip Identiteit In: Vinex! Een morfologische verkenning. (Ruimtelijk Planbureau RPB) Nai Uitgevers Rotterdam / Ruimtelijk Planbureau Den Haag Lynch, K. (1960/1974) The Image of the City Massachusetts Institute of Technology M.I.T. Press, Cambridge USA Provinciaal Planologische Dienst in Zuid-Holland (1978) Richtlijnen voor stedelijke rekreatievoorzieningen; deel 3 van de Nota Stedelijke Rekreatie Schimmel, F., F. Wolters (2004) Wat te doen met het groen? - een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar gebruik, motivatie en waardering van het groen in de directe woonomgeving van Almere. Afstudeeronderzoek Wageningen Universiteit in het kader van het Atelier Almere TUD-WUR. Stedelijk Beheer Amsterdam (R. Wiggers en J. Gadet), Het Grote Groenonderzoek. Het bezoek aan en gebruik van parken, recreatiegebieden en groen in de woonomgeving van Amsterdam. Amsterdam 1996 Vandromme, D. (1997) Normen voor groenvoorzieningen in de stedebouwkundige planvorming. In: Groenkontakt nr 2 - 1997

191

Ble

Hoge Bergsc Hoge Bergsche bo 184,3 h 184,3 ha Schiebroekse park 98,5 ha Lage Bergsche bos 140,2,4 ha

Park 16hoven 68,6 ha

Kralingse bos 350,0 ha Prinses Beatrixpark 106 ha Vroesenpark 16,0 ha Roel Langerakpark 13,8 ha

Museumpark 7,3 ha

Park ad Maas 34,2 ha Afrikaanderpark 5,8 ha Esch park 21,2 ha

Valkeniersweide 13,0 ha

Park 2 h 24,2

Zuiderpark 135,4 ha Spinozapark 11,3 ha Bijenpark 8,6 ha Vrijenburgerbos I 70,6 ha

Kooiwalbos 27,4 ha

Colofoniswijkse Zoom 152,6 ha

Zevenhuizerplas 247,3 ha

che bos os ha

Parkanalyse Rotterdam Succes- en faalfactoren van parkeni.o.v. Gemeente Rotterdam n.a.v. Groenjaar 2008 Begeleidingscommissie Annemieke Fontein dS+V Pieter de Greef dS+V Iris Dudok dS+V Rogier Bruijning dS+V Joop Zwiep Gemeentewerken Rosemarie Maas S&R Josine van den Bogaard GGD Technische Universiteit Delft afdeling: Urbanism sectie: Stedebouwkundig ontwerpenTheorie en Methoden auteurs: ir. Frank de Josselin de Jong ir. Arjan van der Mispel m.m.v. ir. Maarten Bouten ir. Nanine Carree ing. Anouk Distelbrink

Schollebos 71,8 ha

Prinsenlandpark 40,8 ha

Beverwaardpark 27,1 ha

2008

heuvels ha