Ouderparticipatie in het kleuteronderwijs in Vlaamse...

62
Academiejaar 2015 - 2016 Eerstesemesterexamenperiode Ouderparticipatie in het kleuteronderwijs in Vlaamse beleidsteksten Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek Promotor: Prof. dr. Michel Vandenbroeck 01105730 Lot Claerhout

Transcript of Ouderparticipatie in het kleuteronderwijs in Vlaamse...

Academiejaar 2015 - 2016 Eerstesemesterexamenperiode

Ouderparticipatie in het kleuteronderwijs in Vlaamse beleidsteksten

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek Promotor: Prof. dr. Michel Vandenbroeck

01105730 Lot Claerhout

Voorwoord

Deze masterproef kon maar tot stand komen dankzij de steun en hulp van vele mensen.

Graag wil ik mijn dank betuigen aan mijn promotor Prof. dr. Michel Vandenbroeck voor zijn

hulp en ondersteuning tijdens het schrijven van deze masterproef.

Verder gaat er dank uit naar Katrien Van Laere en Jeroen Janssen voor de gesprekken in

het begin van de rit die me uitdaagden om tot het uiteindelijke masterproefonderwerp te

komen.

Bijzondere dank gaat uit naar mijn ouders, voor de kansen die ze me hebben gegeven en de

aanmoediging tijdens de afgelopen jaren. Sander, ook jij heel erg bedankt, zonder jouw

steun was dit nooit gelukt!

Ten slotte wil ik vrienden en familie bedanken voor de morele versterking die ze me tijdens

het schrijven van deze masterproef hebben gegeven.

Inhoudsopgave

Literatuurstudie...................................................................................................................... 1

1. Inleiding ......................................................................................................................... 1

2. Terminologie .................................................................................................................. 1

3. Doelen van ouderparticipatie op school ......................................................................... 2

3.1. ‘Het belang van het kind’ ......................................................................................... 3

3.2. Ouderlijke vaardigheden .......................................................................................... 4

3.3. Doelen voor de gemeenschap ................................................................................. 4

3.4. Vaardigheden van leerkrachten ............................................................................... 5

4. Participatie instrumenteel ingevuld ................................................................................. 5

5. Vormen van participatie ................................................................................................. 6

6. Visie op ouders: deficit denken en conditionele participatie ............................................ 8

7. Beleid ............................................................................................................................10

7.1. Nationaal beleid ......................................................................................................10

7.2. Competentieprofielen .............................................................................................11

Probleemstelling ...................................................................................................................11

Methodologie ........................................................................................................................12

1. Onderzoeksmateriaal ....................................................................................................12

1.1. Beleidsteksten van de Vlaamse overheid ...............................................................12

1.2. Netten en koepels...................................................................................................13

2. Tekstanalyse .................................................................................................................14

Resultaten ............................................................................................................................15

1. Redenen voor ouderlijke betrokkenheid ........................................................................15

1.1. Reden voor ouderlijke betrokkenheid is die betrokkenheid: participatie als doel .....15

1.2. Redenen voor ouderlijke betrokkenheid buiten die betrokkenheid: participatie als

middel ...........................................................................................................................16

2. Interactie tussen ouders en leerkrachten ......................................................................22

2.1. Terminologie ...........................................................................................................23

2.2. Vormen van interactie .............................................................................................24

2.3. Wie stuurt interactie aan? .......................................................................................25

2.4. Vereiste competenties ............................................................................................26

3. Diversiteit aan gezinnen ................................................................................................30

3.1. Diverse talige en culturele achtergronden ...............................................................30

3.2. Nieuwe gezinscontexten .........................................................................................32

3.3. Kansarme en kansrijke gezinnen ............................................................................33

3.4. Kind met specifieke ondersteuningsbehoeften ........................................................34

Discussie en aanbevelingen .................................................................................................35

1. Redenen voor ouderlijke betrokkenheid.....................................................................35

2. Interactie tussen ouders en leerkrachten ...................................................................37

3. Diversiteit aan gezinnen ............................................................................................39

Beperkingen van het onderzoek........................................................................................40

Aanbevelingen voor verder onderzoek ..............................................................................41

Referenties ...........................................................................................................................42

Bijlagen ................................................................................................................................51

Bijlage 1: lijst met relevante afkortingen ............................................................................51

Bijlage 2: lijst teksten Vlaamse overheid ...........................................................................52

Bijlage 3: lijst koepelteksten ..............................................................................................55

1

Literatuurstudie

1. Inleiding

Jonge kinderen in landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en

Ontwikkeling (OESO)1 brengen de laatste decennia een groot deel van hun tijd door in

voorschoolse voorzieningen door een aantal factoren zoals veranderde familiestructuren of

toegenomen tewerkstelling van moeders (OECD, z.j.). Toch betekent dit niet dat de rol van

ouders2 in het leven van hun jonge kind aan belang heeft ingeboet. Het is volgens de OESO

dan ook van belang dat ouders betrokken worden in de Early Childhood Education and Care

(ECEC) voorziening van hun kind (OECD, z.j.). De relatie tussen ouders en professionelen

kan een variëteit aan vormen en betekenissen aannemen afhankelijk van de voorziening

(kinderopvang of kleuterschool) en het ingenomen perspectief (leerkracht, kinderverzorger,

ouder of onderzoeker).

Kalin en Šteh (2010) geven aan dat zowel ouders als professionelen op een bepaald niveau

geïnteresseerd zijn in deze samenwerking. Uit een meta-analyse van 162 internationale

artikels over ouderbetrokkenheid in voorschoolse voorzieningen, geschreven in de jaren

1990, concluderen Hughes en Mac Naughton (2000) dat de roep voor ouderbetrokkenheid in

ECEC voorzieningen groot is.

De focus op de betrokkenheid van ouders in ECEC voorzieningen ligt volgens Guerra en

Luciano (2014) in wetenschappelijke literatuur en onderzoek, in populaire literatuur, in de

voorzieningen zelf, in leidraden en in wetgeving. Kortom, participatie van ouders in ECEC

voorzieningen is een wijdverspreid thema.

2. Terminologie

Er zijn verschillende termen in gebruik om te verwijzen naar wat beschouwd wordt als de

meest gewenste relatie tussen ouders en leerkrachten. Deze termen worden soms door

elkaar gebruikt (OECD, z.j.). Hughes en Mac Naughton (2000), Guerra en Luciano (2014) en

Mag (2011) spreken onder meer over ouderparticipatie (participation). Ouder-leerkracht-

coöperatie (cooperation) of samenwerking (collaboration) is een andere manier om deze

relatie te benoemen (Kalin en Šteh, 2010; Blândul, 2012; Christenson, in McWayne,

Hampton, Fantuzzo, Cohen, & Sekino, 2004; Margaritoiu & Eftimie, 2011). Een andere veel

voorkomende term is ouderbetrokkenheid (parental involvement of involvement) (Hornby,

1 Zie bijlage 1 voor een lijst met relevante afkortingen

2 Het begrip ‘ouders’ in deze masterproef verwijst naar de ouders of de verzorgers die ter vervanging

van de ouders de verantwoordelijkheid dragen voor het kind.

2

2011; Hughes & Mac Naughton, 2000; Kalin & Šteh, 2010; Powell, Son, File & San Juan,

2010; McWayne et al., 2004; Margaritoiu & Eftimie, 2011). Daarnaast gebruiken

verschillende auteurs (o.a. Corby, Miller & Young, 1996; Pinkerton & Dolan, 2007; Alasuutari,

2010; Broadhurst & Holt, 2010; Guerra & Luciano, 2014) partnerschap als dominant begrip in

het verwijzen naar de meest gewenste vorm van relatie tussen ouders en professionelen in

de kinderzorg. Verschillende auteurs gebruiken deze term partnerschap (partnership)

evenzeer als ze het hebben over de relatie tussen ouders en leerkrachten in het

kleuteronderwijs (Mag, 2011; Hujala, Turja, Gaspar, Veisso, & Waniganayake, 2009; Hughes

& Mac Naughton, 2000; Epstein, 1995; Blândul, 2012; Margaritoiu & Eftimie, 2011). Dit

partnerschap krijgt een andere invulling naargelang de context (Van Houte, Bradt,

Vandenbroeck, & Bouverne-De Bie, 2013; Hujala et al., 2009).

Guerra en Luciano (2014) vragen vanuit welk perspectief de relatie tussen ouders en

leerkrachten bekeken en geanalyseerd wordt. Afhankelijk vanuit welk perspectief men kijkt,

dat van de ouder of dat van de leerkracht, zal het partnerschap gepercipieerd worden als

top-down dan wel participatorisch, adviserend, transparant of empowerend (Hujala et al.,

2009). Deze begrippen kunnen echter over de tijd heen een andere invulling krijgen

(Vandenbroeck et al., 2015) wat een invloed kan hebben op de perceptie van het

partnerschap. Ook onderzoekers kunnen vanuit hun perspectief een verschillende invulling

geven aan de term partnerschap (OECD, z.j.). De perceptie die betrokkenen hebben over

hun relatie met elkaar kan een invloed hebben op het verdere verloop van de interacties

(Hinde, in Powell et al., 2010). Guerra en Luciano (2014) zeggen bovendien dat door

verschillende begrippen – partnerschap, opvoedkundige alliantie, of gedeelde

opvoedkundige verantwoordelijkheid – gelijkaardige maar toch specifieke praktijken

geïdentificeerd worden. Het lijkt dus van belang de verschillende begrippen én hun impliciete

onderliggende betekenissen van naderbij te bekijken.

3. Doelen van ouderparticipatie op school

Er is een consensus in de literatuur over het belang van de samenwerking tussen ouders en

leerkrachten in ECEC voorzieningen (Epstein, 1995; Mag, 2011; Guerra & Luciano, 2014;

Hujala et al., 2009; Kalin & Šteh, 2010; Margaritoiu & Eftimie, 2011). Het besef van het

belang van samenwerking tussen thuis en de kleuterschool en de gedeelde

opvoedingsverantwoordelijkheid groeit volgens sommige auteurs bij zowel ouders als

leerkrachten (Kalin & Šteh, 2010; Hujala et al., 2009; Guerra & Luciano, 2014). Er heerst

echter geen unanimiteit in de literatuur over wat dit belang precies inhoudt of met andere

woorden over wat de doelen van de samenwerking tussen leerkracht en ouders precies zijn.

3

3.1. ‘Het belang van het kind’

Wat het belang van het kind precies is, is afhankelijk van geval tot geval, evolueert over de

tijd en kan niet in een eenduidige definitie vastgelegd worden (Kinderrechtencommissariaat,

2013). Toch menen bepaalde auteurs dat ouderparticipatie in ‘het belang van het kind’ is.

Het belangrijkste doel van samenwerking in de vroege kindertijd is bijvoorbeeld volgens

Hujala et al. (2009) het empoweren van het kind tot een bewuste actor die controle heeft

over zijn of haar eigen leven. Agabrian en Millea (in Mag, 2011) stellen dat een coherente en

constructieve samenwerking tussen ouders en leerkrachten van belang is voor de

ontwikkeling en het welzijn van het jonge kind. Gezonde interacties tussen de leerkracht, de

ouders en het kind vormen namelijk de basis van de emotionele opvoeding volgens Mag

(2011). Hujala (in Hujala et al., 2009) zegt dat het partnerschap tussen ouders en

leerkrachten en de betrokkenheid van ouders in ECEC voorzieningen zoals de kleuterschool

cruciaal zijn in het implementeren en bereiken van resultaten met een hoge kwaliteit voor het

jonge kind. Bovendien zouden de sociale vaardigheden van kinderen verbeteren en agressie

verminderen door de betrokkenheid van ouders op school (Powell et al., 2010; McWayne et

al., 2004).

Bepaalde auteurs zeggen dat participatie in schoolactiviteiten ouders het inzicht kan geven in

hoe ze de ontwikkeling van hun kind in verband met school-gerelateerde zaken moeten

bevorderen (Powell et al., 2010; Mitchell, Wylie, & Carr, 2008). De samenwerking tussen

ouders en leerkracht wordt immers in vele bronnen gezien als uitermate belangrijk voor de

cognitieve ontwikkeling en het voorbereiden op het schools presteren van het kind (Bryant,

Peisner-Feinberg, & Miller-Johnson, 2000; Epstein, 1995; Powell et al., 2010; Henderson &

Berla, 1994). Dit kunnen we plaatsen in een internationale context van ‘schoolification’ waar

ECEC meer en meer wordt geconcipieerd als een voorbereiding op het lager onderwijs (Van

Laere, Peeters & Vandenbroeck, 2012). Zo is de belangrijkste reden om

samenwerkingsverbanden tussen ouders en leerkrachten te realiseren volgens onder andere

Epstein (1995) het helpen slagen van kinderen in hun schoolcarrière en in hun later leven.

McWayne et al. (2004) zeggen dat gunstige connecties tussen school en ouders de motivatie

van kinderen om te leren bevorderen. Bovendien zouden deze connecties een goede invloed

hebben op het ontwikkelen van sleutelvaardigheden die noodzakelijk zijn voor academisch

succes (McWayne et al., 2004). Zo is een ander aangehaald doel dat kinderen

boodschappen zouden ontvangen over het belang van school en een concrete connectie

tussen school en thuis vormen wanneer ze hun ouders zien bijdragen of participeren aan het

schoolgebeuren (Powell et al., 2010; Epstein, 1995). ECEC voorzieningen, waaronder de

kleuterschool, worden bovendien verondersteld vandaag een belangrijke rol te spelen in het

ondersteunen van families en het, samen met ouders, een goede start te geven tot

levenslang leren (Gaspar, in Hujala et al., 2009). Vanuit verschillende hoeken komt er echter

4

ook kritiek op deze ‘schoolification’ van ECEC, ook vanuit de OESO en de United Nations

Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO) (in Van Laere et al., 2012).

3.2. Ouderlijke vaardigheden

Naast doelen ten aanzien van de ontwikkeling van kinderen, zijn er ook auteurs die

ouderbetrokkenheid beargumenteren vanuit doelen ten aanzien van de ouderlijke

vaardigheden. Verschillende bronnen zeggen dat ouders veel van leerkrachten kunnen

leren, in het ‘belang van het kind’ (Mag, 2011; Gelfer, in Hughes & Mac Naughton, 2000;

Powell et al., 2010; Blândul, 2012; Guerra & Luciano, 2014). Deze auteurs menen dat

leerkrachten ouders zouden moeten onderrichten over de ontwikkeling van hun kind. Op die

manier leren ouders een beter onderscheid maken tussen gepaste en ongepaste

opvoedkundige vaardigheden (Hughes & Mac Naughton, 2000). Ook Guerra en Luciano

(2014) houden een pleidooi voor een goede relatie tussen ouders en leerkracht en om

samen inspanningen te leveren voor een opvoedkundig project voor hun kinderen. Mag

(2011) wijst daarnaast op het feit dat de relatie tussen kind en ouders sterk kan verbeteren

als de samenwerking tussen ouders en leerkracht goed zit. Deze ‘sociale steun’ van

leerkrachten aan ouders wordt met andere woorden verondersteld een buffer te zijn tegen

eventuele negatieve uitkomsten voor het kind (Geens & Vandenbroeck, 2014). Geens en

Vandenbroeck (2014) vragen aandacht voor het feit dat sociale steun in de literatuur

omschreven wordt als een vaststaand concept, waarbij de verschillende visies van zowel de

gevers als de ontvangers van deze steun ontbreken.

3.3. Doelen voor de gemeenschap

Net als ‘sociale steun’, omvat het concept ‘sociale cohesie’ ook een veelheid aan

betekenissen (Geens, 2015). Duncan en Te One (2012) beschouwen het versterken van de

sociale cohesie en solidariteit in de gemeenschap als een belangrijk doel van ECEC

voorzieningen zoals de kleuterschool. Volgens deze auteurs spelen leerkrachten die de

kinderen, gezinnen en de gemeenschap kennen een sleutelrol in de sociale cohesie van die

gemeenschap (Duncan & Te One, 2012). Sociale voorzieningen zoals de kleuterschool

worden dus verondersteld een brugfunctie te vervullen tussen verschillende gezinnen. De

mogelijke rol van professionelen in het stimuleren van informeel contact wordt echter nog

steeds onderschat (Geens & Vandenbroeck, 2014). Uit het onderzoek van Geens (2015)

blijkt dat ouders het verlangen naar sociale steun en sociale cohesie uiten maar dat hun

ervaringen afhankelijk zijn van hoe ze de rol van zichzelf of van de voorziening zien.

Verschillende ouders zeggen in dit onderzoek dat ze op zichzelf aangewezen zijn om

contacten met andere ouders te leggen, wat niet altijd eenvoudig is (Geens, 2015). Men

gaat er vaak van uit dat sociale contacten tussen ouders ‘spontaan’ moeten ontstaan, terwijl

blijkt uit het onderzoek van Geens (2015) dat het voor ouders niet gemakkelijk is om

5

conversaties te starten. Met andere woorden: het is niet omdat ouders elkaar op school

passeren, dat ze er ook toe komen om elkaar echt te ontmoeten (Geens, 2015). Zonder

speciale aandacht voor het faciliteren van deze contacten blijven interacties afwezig of

gebeuren ze enkel per toeval. Toch blijkt dat professionelen in ECEC voorzieningen het niet

altijd hun taak vinden om gesprekken tussen ouders op gang te brengen (Geens, 2015).

3.4. Vaardigheden van leerkrachten

Ook voor leerkrachten worden in de literatuur doelen van de samenwerking met ouders

beschreven. Zo haalt Epstein (1995) vlottere oudercontacten en communicatie met ouders

aan, alsook andere verbeterde connecties met families en de gemeenschap. Daarnaast

vermeldt Epstein (1995) ook dat leerkrachten families beter zouden begrijpen indien er

sprake is van partnerschap met ouders.

4. Participatie instrumenteel ingevuld

Er lijkt consensus in de mainstream literatuur te zijn over het belang van ouderlijke

betrokkenheid in ECEC voorzieningen. We zagen echter dat er over de doelen die dit belang

dienen evenwel minder overeenstemming is. Men loopt het risico op instrumentalisering van

ouders wanneer men de doelen van participatie buiten die participatie om vastlegt

(Beresford, 2000). Partnerschap veronderstelt een gelijkwaardigheid in de relatie maar wordt

in vele bronnen eenzijdig en instrumenteel opgelegd. Men kan dan onmogelijk spreken van

een wederkerige samenwerking (Van Laere, Vandenbroeck & Peeters, 2011). Van Houte et

al. (2013) stellen het als volgt: “verwijzen naar gelijkheid in een context van ongelijkheid is

eerder paradoxaal en resulteert in een instrumenteel begrip van partnerschap waarbij het

belang van ouderlijke betrokkenheid benadrukt wordt om de gewenste uitkomsten door

professionele interventies te realiseren” (p. 7).

Vandenbroeck, De Stercke en Gobeyn (2012) zeggen dat van ouders wordt verwacht dat ze

betrokken zijn bij het helpen behalen van de doelen die de school stelt. Ouders worden

echter niet mee betrokken in het bepalen van die doelen. Er is sprake van een democratisch

deficit in het mee bepalen van de wenselijke uitkomsten van de school (Vandenbroeck et al.,

2012). Deze auteurs suggereren dat men ouders niet op instrumentele wijze moet betrekken

(bijvoorbeeld om schoolresultaten te verbeteren) maar dat er echt naar hen geluisterd dient

te worden zelfs als dat betekent dat enkele dierbare uitgangspunten van de kleuterschool in

vraag gesteld worden (Vandenbroeck et al., 2012). De functie en doelen van voorschoolse

voorzieningen zoals de kleuterschool zouden onderhandeld moeten worden tussen lokale

gemeenschappen, praktijkmedewerkers, beleidsmakers én ouders (Vandenbroeck et al.,

2012).

6

Vandenbroeck (2010) geeft aan hoe belangrijk het is dat verschillende familieculturen

opgenomen worden in het curriculum van ECEC voorzieningen zoals de kleuterschool. Dit

betekent niet dat het kind gereduceerd moet worden tot zijn of haar culturele achtergrond

waarbij de diversiteit binnen culturen en de constructie van meervoudige identiteiten van

mensen genegeerd worden. Dit vraagt wel een betrokkenheid van ouders in de kleuterklas

waarbij leerkrachten luisteren naar wat belangrijk is in dit specifieke gezin (Vandenbroeck,

2010) in plaats van enkel ouders te onderrichten. Dit vraagt van leerkrachten om hun

vooroordelen opzij te schuiven en actie te ondernemen om alle ouders op een gepaste

manier te betrekken (DECET, in Vandenbroeck, 2010).

5. Vormen van participatie

Verschillende formele en informele mechanismen worden gebruikt om participatie aan te

moedigen (OECD, z.j.). Scholen kunnen kiezen voor welke belangrijke doelen ze welke

praktijken willen inzetten (Epstein, 1995). Welke doelen een school belangrijk vindt, zal met

andere woorden gelinkt worden aan een bepaalde, gewenste vorm van ouderlijk

participeren. Vaak voorkomende praktijken die het onderzoek en de praktijk van

ouderbetrokkenheid domineren zijn volgens Hill en Taylor (in Powell et al., 2010):

ouderparticipatie in de klas, deelnemen aan oudercontacten, lid zijn van het oudercomité en

het participeren aan sociale evenementen van de school.

Vandenbroeck (2010) vraagt aandacht voor het verschil tussen participatie en betrokkenheid.

Participatie is maar één mogelijke manier om ouders te betrekken. Vaak gaat het om

vergaderingen waarbij ouders ofwel gevraagd worden te luisteren naar de leerkracht als

expert ofwel zichzelf actief te uiten. Deze ontmoetingen kunnen erg waardevol zijn om

bijvoorbeeld dagelijkse activiteiten in de klas te bespreken. Anderzijds kan zelfexpressie

meer gebruikelijk zijn in bepaalde families dan in andere. Vandenbroeck en Bouverne-De Bie

(2006) wijzen op het feit dat de focus op onderhandelen en zelfexpressie een westerse

middenklasse norm is. Deze zelfde verwachten stelt men echter tegenover ouders met een

andere sociale of etnisch-culturele achtergrond, die hier niet altijd even veel mee vertrouwd

zijn (Spivak, 1988). Hierdoor kan het zijn dat deze ouders deels afhankelijk zijn van de

leerkracht om uit hun naam te spreken in plaats van echt zelf een stem te krijgen (Spivak,

1988). Op die manier kunnen op een subtiele en onbewuste manier bestaande

machtsrelaties gereproduceerd worden en dit in het voordeel van een reeds geprivilegieerde

groep ouders en kinderen (Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006). Betrokkenheid

anderzijds gaat om een grotere variëteit aan mogelijkheden om zaken met elkaar uit te

wisselen (Vandenbroek, 2010). Moss (2012) omschrijft zo bijvoorbeeld pedagogische

documentatie als democratische praktijk waarbij zowel ouders als professionelen betekenis

7

proberen te geven aan de pedagogische praktijk. Hij erkent zo het feit dat er altijd meerdere

invalshoeken zijn om naar opvoedkundige activiteiten te kijken waarbij betekenis ontstaat

door de verschillende perspectieven van de betrokken personen te combineren (Moss,

2012).

Niet alleen ouders maar ook leerkrachten zijn een heterogene groep van individuen (Kalin &

Šteh, 2010; Mag, 2011). Ouders en opvoeders hebben verschillende vormen, maten,

attituden en emoties (Gascoigne, 2012). Ouders hebben bovendien diverse culturele,

etnische en sociaaleconomische achtergronden en maken de opvoeding waar vanuit

verschillende contexten. Verschillende ouders gaan de samenwerking met de leerkracht dan

ook aan om heel uiteenlopende redenen en met verschillende verwachtingen (Kalin & Šteh

2010). Hetzelfde is waar voor leerkrachten. Deze heterogeniteit betekent volgens Ebbeck en

Waniganayake (in Hujala et al., 2009) dat leerkrachten een variëteit aan flexibele

vaardigheden voor coöperatie dienen te ontwikkelen. Kalin en Šteh (2010) geven net als

Powell et al. (2010) aan dat indien er gevarieerde manieren van coöperatie en betrokkenheid

voorgesteld worden aan ouders de kans groter is dat meer van hen zich aangetrokken zullen

voelen om te coöpereren. Margaritoiu en Eftimie (2011) zeggen echter dat door een groot

aantal taken in een overwegend bureaucratisch onderwijssysteem leerkrachten niet de wil,

tijd of energie hebben om samen te werken met de ouders van hun leerlingen. De vraag is

bovendien of leerkrachten wel voldoende gekwalificeerd zijn om op een geschikte en

gevarieerde manier te coöpereren met de verschillende ouders van hun leerlingen (Kalin &

Šteh, 2010). Centrale vaardigheden die leerkrachten dienen te ontplooien, hebben te maken

met participatie, communicatie en organisatie. Luisteren en assertieve vaardigheden zijn

daarbij in het bijzonder belangrijk (Kalin & Šteh, 2010). Bijkomende training van deze

luistervaardigheden bij leerkrachten is belangrijk (Mag, 2011; Margaritoiu & Eftimie, 2011)

maar niet genoeg. Ook de wil van leerkrachten om te begrijpen en te helpen is essentieel in

het werken met kinderen en ouders (Kottler & Kottler, in Kalin & Šteh, 2010). Geens (2015)

zegt dat men toekomstige professionelen moet voorbereiden op het werken met kinderen

maar ook met gezinnen en zelfs met de brede gemeenschap. Naast het ontplooien van

persoonlijke vaardigheden is het van belang dat scholen een coherente visie en beleid

uitwerken om tot een kwaliteitsvolle samenwerking te kunnen komen tussen ouders en

leerkrachten (Kalin & Šteh, 2010; Epstein, 1995).

Uit de meta-analyse van Hughes en Mac Naughton (2000) blijkt echter dat leerkrachten vaak

in een rol van spreker zitten. Ze geven informatie aan ouders die ze dikwijls als onwetend

beschouwen. Van Houte et al. (2013) zeggen dat er in de praktijk van de Centra voor

Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) in Vlaanderen vaak een spanning is tussen het

engagement van professionelen naar ouders toe enerzijds tegenover professionelen die

8

zichzelf als expert beschouwen in interventies naar ouders toe anderzijds. Mag (2011) geeft

aan dat ook leerkrachten ouders wel willen betrekken in het kleuteronderwijs maar tegelijk

hun rol als gespecialiseerde expert willen behouden. Kalin en Šteh (2010) beweren dat

ouders de leerkracht vaak ook in deze superieure positie van expert plaatsen. Dit is

tegengesteld aan de attitude dat in geval van problemen er samen naar een oplossing

gezocht dient te worden, een stelling waar zowel leerkrachten als ouders mee akkoord gaan

in het onderzoek van Kalin en Šteh (2010). Ook andere bronnen (o.a. Powell et al., 2010;

Blândul, 2012; Margaritoiu & Eftimie, 2011; Hujala et al., 2009) gaan impliciet of expliciet

veeleer uit van eenrichtingsverkeer in het communiceren van leerkrachten naar ouders toe

ook al benadrukt men hiernaast vaak paradoxaal genoeg het belang van een heen-en-weer

communicatie.

6. Visie op ouders: deficit denken en conditionele participatie

Participatie kan aan iedere betrokkene de kans geven om als actor op te treden. Langs de

andere kant kan iets wel benoemd worden als coöperatie maar herleid worden tot het louter

trainen van ouders in gewenste opvoedkundige vaardigheden (Guerra & Luciano, 2014).

Bepaalde auteurs gaan er van uit dat ouders niet de juiste kennis of vaardigheden bezitten

om hun kind op te voeden en dat ze dus bereid moeten zijn om deze te leren van

professionelen. Dit deficit denken over ouders komt in een bepaalde literatuur rond

ouderparticipatie aan bod.

Blândul (2012) zegt dat de meeste ouders het te druk hebben of ongeïnteresseerd zijn om

samen te werken met leerkrachten. Ook Margaritoiu en Eftimie (2011) zoeken de verklaring

voor lage participatiecijfers van ouders op school in desinteresse van ouders of hun gebrek

aan verantwoordelijkheid voor de schoolactiviteiten van hun kind. Ouders beseffen volgens

deze auteurs niet altijd hoe belangrijk hun participatie op school is voor de opvoeding van het

kind (Margaritoiu & Eftimie, 2011). Hughes en Mac Naughton (2000) geven aan dat

dergelijke bronnen ouders als onwetend voorstellen en geven hierbij de bedenking dat als

het uitgangspunt van ouderparticipatie de onwetendheid van ouders is, dit amper een aanzet

kan genoemd worden om samen te willen werken met de leerkracht van hun kind. Ouders

zouden volgens verschillende auteurs door ‘partnerschap’ met de leerkracht betere

opvoeders worden, eens ze weten wat leerkrachten weten (Hughes & Mac Naughton, 2000).

Hierdoor zouden ze meer zelfvertrouwen krijgen in hun ouderschapsvaardigheden (Epstein,

1995) en bijgevolg ook meer samenwerking met de leerkracht wensen (Hughes &

MacNaughton, 2000). Ouderschap in huidige tijden is volgens Mag (2011) niet gemakkelijk

en dus blijft het belangrijk dat leerkrachten het verschil maken. Mag (2011) maakt zich

zorgen over het gedrag en de emotionele gezondheid van jonge kinderen vandaag, over

9

gebrekkig ouderschap en kinderen die opgroeien in gebroken gezinnen. Deze auteur pleit

voor de samenwerking tussen ouders en leerkrachten ter bevordering van het dichtmaken

van de sociale en opvoedkundige kloof. Ouders kunnen leren hoe ze de gezondheid en

sociale en emotionele ontwikkeling van hun kind kunnen verbeteren alsook of deze klaar zijn

om te leren. Mag (2011) stelt vanuit dit deficit denken over ouders heel paradoxaal een

programma voor waarbij ouders en leerkrachten als ‘partners’ hun perspectieven op de

opvoeding van het jonge kind kunnen delen. Toenemend bewijs suggereert volgens deze

auteur immers dat elke vorm van ‘familiale ondersteuning’ in ECEC voorzieningen minder de

focus zou moeten leggen op ouderlijke deficits maar juist ouders moet aanmoedigen hun

kind te helpen een meer positieve leeridentiteit te ontwikkelen en een meer positieve kijk op

wat ze kunnen bereiken (Mag, 2011). Deze auteur vertrekt tegenstrijdig genoeg zelf vanuit

de onkunde van ouders om haar stelling hard te maken dat er geen nadruk mag gelegd

worden op ouderlijke deficits. Uitgaande van deze nood aan familiale ondersteuning,

ingevuld als ‘partnerschap’, impliceert Mag (2011) toch zelf weer de ontoereikendheid van

ouders.

Internationaal blijken ook veel problemen in voorschoolse voorzieningen te ontstaan door de

‘othering’ van de kennis van ouders (Hughes & Mac Naughton, 2000). Deze auteurs

schrijven dat in veel literatuur uitgegaan wordt van de kennis van ouders als ‘anders’ dan

professionele kennis. De kennis van ouders wordt als inadequaat, misleidend of zelfs ronduit

fout beschouwd (Hughes & Mac Naughton, 2000). Professionelen zouden volgens deze

auteurs uitgaan van de volgende drie zaken: (1) de kennis van ouders volstaat niet om

kinderen op te voeden. Ouders moeten dus bereid zijn te leren van professionelen over hoe

adequaat op te voeden. (2) De kennis van ouders over hun kind is bovendien supplementair

(en niet complementair) aan de kennis van professionelen. En (3) de kennis van ouders is

onbelangrijk. Kortom, ouderlijke kennis wordt internationaal vaak gezien als een wenselijke

aanvulling bij de beslissingen van de leerkracht eerder dan als noodzakelijke component van

die beslissingen (Hughes & Mac Naughton, 2000). Bovendien kan dit als supplementair

beschouwen van kennis van ouders, impliceren dat leerkrachten het recht hebben om te

weten wat er thuis gebeurt. Dit kan dan weer het gevaar inhouden dat als leerkrachten niet

akkoord gaan met de opvoedingstechnieken van ouders, ze menen het recht te hebben om

in te grijpen. De kans op toenemend (overheids)interventionisme in het gezin kan amper een

aantrekkelijke aanzet tot samenwerking genoemd worden (Hughes & Mac Naughton, 2000).

Hujala et al. (2009) geven aan dat vooral ouders met een teruggetrokken attitude riskeren

outsiders te worden van hun eigen ouderschap en dit kan via ‘partnerschap’ verholpen

worden. Participatie wordt aldus vertaald in het leren aan ouders hoe ze hun kinderen

kunnen opvoeden. Ouders die hun kennis niet willen of kunnen professionaliseren worden

10

niet alleen als onwetend beschouwd maar ook als hun plicht verzuimend tegenover het kind

en de natie (Hughes & Mac Naughton, 2000). Ook Margaritoiu en Eftimie (2011) geven aan

dat het de plicht is van ouders te participeren in het onderwijs van hun kind. Deze invalshoek

van ‘ouderlijke plicht’ gaat uit van een consensus van de door de natie veronderstelde

doelen (Hughes & Mac Naughton, 2000). Ouders die deze veronderstelde doelen in vraag

stellen of op een alternatieve manier wensen betrokken te worden in de schoolopleiding van

hun kind, riskeren marginalisatie waarbij hun particuliere kennis en vaardigheden genegeerd

worden (Hughes & Mac Naughton, 2000). De participatie van ouders wordt in deze bronnen

dus conditioneel omschreven. Ebbeck en Waniganayake (in Hujala et al., 2009) vragen

aandacht voor de individuele verschillen in vaardigheden tussen ouders om een relatie te

ontwikkelen en in stand te houden met de leerkracht van hun kinderen. Een aantal auteurs

zeggen dat ouders het belang van ouderbetrokkenheid wel erkennen maar niet altijd de

kennis of vaardigheden hebben voor coöperatie in de praktijk (Kalin & Šteh, 2010; Blândul,

2012). Het niet coöpereren is dan volgens deze auteurs eerder een gebrek aan ouderlijke

vaardigheden dan een gebrek aan goede wil. (Soo-Yin, in Kalin & Šteh, 2010; Margaritoiu &

Eftimie, 2011).

Hujala et al. (2009) veronderstellen bovendien dat ouders op termijn ‘empowered’ kunnen

worden door leerkrachten als partners en daardoor meer actief kunnen participeren.

Empowerment gaat oorspronkelijk over het delen van macht teneinde sociale systemen te

veranderen (Vandenbroeck et al., 2015). Hujala et al. (2009) vullen deze term echter in als

een individuele kwaliteit van mensen en gaan op die manier de status quo bevestigen door

ouders te trainen op een gewenste manier te gaan participeren. Deze auteurs vullen, buiten

ouders om, conditioneel in wat partnerschap zou moeten zijn namelijk actief participeren als

ideaal. Daarmee sluiten ze onvermijdelijk bepaalde ouders in en uit. Hierdoor lijkt het geen

verrassing dat internationaal in programma’s met betrekking van ouders als onderwijzers

(parents as teachers) in het onderwijs net die ouders aangesproken worden uit etnisch-

culturele minderheden en lagere sociaaleconomische klassen die niet de macht of het

zelfvertrouwen hebben om een dergelijke ‘betrokkenheid’ te weigeren (Hughes & Mac

Naughton, 2000).

7. Beleid

7.1. Nationaal beleid

Hujala et al. (2009) geven aan dat de gepercipieerde rol van de leerkracht in de

samenwerking met ouders sterk kan verschillen afhankelijk van het nationaal beleid en de

dominante waarden in een bepaald land. Patronen van ouderlijke betrokkenheid in ECEC

voorzieningen variëren immers internationaal (OECD, z.j.). Ook de ministeries waaronder

11

ECEC voorzieningen zich situeren, kunnen verschillen van land tot land (Hujala et al., 2009).

Er zijn landen die een geïntegreerd systeem kennen waarbij de zorg en educatie van jonge

kinderen geïntegreerd zijn in één voorziening. In deze landen zoals Estland, Spanje,

Slovenië, Denemarken en Zweden is het ministerie van onderwijs hiervoor verantwoordelijk

(Van Laere et al., 2011). De Vlaamse Gemeenschap in België kent echter net als onder

andere Frankrijk, Italië, Nederland en Roemenië een split systeem. Hierbij wordt een

onderscheid gemaakt tussen zorgvoorzieningen, de kinderopvang, voor kinderen tussen nul

en drie jaar en educatieve voorzieningen, het kleuteronderwijs, voor kinderen van twee en

een half tot zes jaar. Twee verschillende ministeries zijn verantwoordelijk voor enerzijds de

kinderopvang en anderzijds het kleuteronderwijs in Vlaanderen (Van Laere et al., 2011),

respectievelijk het ministerie voor welzijn, volksgezondheid en gezin voor de kinderopvang

en het ministerie van onderwijs en vorming voor het kleuteronderwijs.

Hoe de relatie tussen ouders en leerkrachten in de kleuterschool precies ingevuld wordt, is

mede afhankelijk van de nationale voorschriften in ieder land: nationale wetgeving,

administratieve structuren en richtlijnen van het regime definiëren de elementaire taken van

professionelen in ECEC voorzieningen en de rol die ouders in deze voorzieningen zoals de

kleuterschool spelen (Hujala et al., 2009). Hujala et al. (2009) geven bovendien aan dat de

sociale, economische en politieke omstandigheden in een land kunnen veranderen waardoor

ouders meer of minder gaan participeren in ECEC voorzieningen.

7.2. Competentieprofielen

De grootste nadruk in de meeste competentieprofielen voor professionelen in ECEC

voorzieningen in Europa ligt op het ontwikkelen van kennis over de zorg en educatie aan

kinderen (Van Laere et al., 2011). In slechts enkele competentieprofielen is er aandacht voor

bredere domeinen zoals bijvoorbeeld ouderparticipatie (Van Laere et al., 2011). Als

communicatie met ouders vermeld wordt, wordt deze dikwijls instrumenteel ingezet in het

belang van de ontwikkeling van het kind. Het perspectief op vaardigheden van ouders en

gezinnen is minder ontwikkeld in de meeste competentieprofielen of beperkt tot een

instrumentele invulling eerder dan dat het belang van democratische participatie in de co-

constructie van ECEC benadrukt wordt (Van Laere et al., 2011). Voor professionelen

werkzaam in de kinderopvang zijn bovendien andere kwalificaties vereist dan voor de

leerkrachten in het kleuteronderwijs in Vlaanderen (Van Laere et al., 2011).

Probleemstelling

Het is duidelijk dat er – ondanks de consensus over het belang van ouderbetrokkenheid –

geen eensgezindheid is in de literatuur over wat dit precies betekent. Er zijn met andere

12

woorden verschillende redenen waarom ouderbetrokkenheid in de literatuur belangrijk wordt

bevonden en verschillende doelen die dit belang dienen. Bovendien komt er kritiek op het feit

dat ouders niet betrokken worden bij wat de doelen van betrokkenheid geacht worden te zijn.

We zagen ook dat er heel wat kritiek is op de enge manier waarop “partnerschap” wordt

ingevuld, op de negatieve kijk op ouders en op de beperkte aandacht voor de verschillende

achtergronden van ouders. Dat roept de vraag op hoe het met deze thema’s gesteld is in

Vlaanderen en onze aandacht zal zich hierbij toespitsen op het Vlaamse kleuteronderwijs:

- de redenen voor ouderlijke betrokkenheid,

- de concrete interacties tussen ouders en leerkrachten, en

- de aandacht voor diversiteit aan gezinnen.

We zagen dat het beleid mee vorm geeft aan de rol die ouders kunnen spelen in de

voorschoolse voorzieningen. Bovendien zagen we dat er internationaal weinig aandacht is

voor het werken met ouders in de opleidingen van professionelen in de voorschoolse sector.

We willen dus onderzoeken vanuit welke achterliggende, impliciete of expliciete, ideeën het

beleid vertrekt om de rol van ouders in het kleuteronderwijs in Vlaanderen te omschrijven.

Volgende vragen komen hierbij aan bod:

- Welke doelen dient samenwerking met ouders volgens verschillende beleidsniveaus?

- Welke terminologie gebruiken beleidsteksten om de meest wenselijke relatie tussen

ouders en leerkrachten te conceptualiseren?

- Hoe verwacht men dat de relatie tussen leerkrachten en ouders concreet vorm krijgt?

- Vanuit welke visie op ouders vertrekt men en hoe gaat men om met de

maatschappelijke diversiteit?

Methodologie

1. Onderzoeksmateriaal

1.1. Beleidsteksten van de Vlaamse overheid

De Vlaamse Overheid kent een scala aan beleidsteksten over het kleuteronderwijs. We

selecteerden recente teksten (van de laatste twaalf jaar) vanuit het beleidsdomein Onderwijs

en Vorming. Dit omvat de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), dit is de strategische adviesraad

voor het beleidsdomein (twaalf geselecteerde teksten, goed voor 539 pagina’s), de Vlaamse

minister van onderwijs en de organisaties die samen de Vlaamse onderwijsadministratie

vormen (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, z.j.). Vanuit de Vlaamse

onderwijsadministratie selecteerden we teksten van drie van de vijf organisaties, namelijk het

Departement Onderwijs en Vorming, verantwoordelijk voor het uitstippelen van het Vlaamse

13

onderwijsbeleid (vijf geselecteerde teksten, 152 pagina’s analysemateriaal), en twee

agentschappen die het beleid uitvoeren: de onderwijsinspectie (drie teksten, 440 pagina’s)

en het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) (twee beleidsteksten, 175 pagina’s)

(Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, z.j.). Beleidsteksten van het Agentschap voor

Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen (AHOVOS) en van het

Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn) worden niet geselecteerd omwille

van hun niet-aansluitende bevoegdheden bij het onderwerp van deze masterproef.

Daarnaast hebben we twee teksten van het voormalige Agentschap voor

Onderwijscommunicatie (AOC), sinds 2014 geïntegreerd in het Departement Onderwijs en

Vorming (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, z.j.), geselecteerd. Ten slotte krijgen

ook informatiebrochures van de Vlaamse overheid in verband met het kleuteronderwijs in

deze masterproef een plek (zeven beleidsteksten, 708 pagina’s).

De geselecteerde beleidsteksten zijn recent: ze dateren van 2004 tot 2015 zodanig dat we

het beleid van drie opeenvolgende ministers van onderwijs en vorming bestuderen. De

huidige minister van onderwijs en vorming in de Vlaamse regering is Hilde Crevits (Christen-

Democratisch & Vlaams [CD&V]). Frank Vandenbroucke (Socialistische Partij Anders [sp.a])

was minister van onderwijs en vorming gedurende de periode 2004-2009 en Pascal Smet

(sp.a) bekleedde dit ambt van 2009-2014.

In totaal werden negenentwintig teksten van de Vlaamse Overheid geselecteerd (zie bijlage

2 voor de bronnenlijst). De geselecteerde teksten hebben een breed arsenaal aan

onderwerpen te linken aan het kleuteronderwijs in Vlaanderen.

1.2. Netten en koepels

Traditioneel worden er drie onderwijsnetten onderscheiden (Vlaams ministerie voor

onderwijs en vorming, 2007) die elk een eigen visie hebben op het takenpakket van de

scholen binnen de scholengemeenschap. De inrichtende machten van deze netten zijn

georganiseerd in koepels. In deze masterproef komt een selectie van teksten van deze

onderwijsnetten en koepelorganisaties aan bod. Het gaat om het gemeenschapsonderwijs

(GO!); het gesubsidieerd officieel onderwijs (OGO) met als koepels het

Onderwijssecretariaat van de Steden en gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG)

en het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV); en het gesubsidieerd vrij onderwijs (VGO),

ingericht door een privépersoon of privé-organisatie met als belangrijkste koepel het Vlaams

Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO). Daarnaast zijn er ook protestantse,

joodse, orthodoxe, islamitische,… scholen. Naast deze confessionele scholen zijn er ook

scholen die niet aan een godsdienst gebonden zijn (Vlaams ministerie voor onderwijs en

vorming, 2007). Voorbeelden zijn de methodescholen (op basis van de inzichten van Freinet,

Montessori of Steiner) die specifieke pedagogische methoden toepassen (Vlaams Ministerie

14

van Onderwijs en Vorming, 2007). Verschillende methodescholen zijn samen met

ervaringsgerichte en project-scholen onderdeel van een kleine koepel, namelijk de Federatie

van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen (FOPEM).

Van volgende koepels in het Vlaamse onderwijslandschap zullen we teksten analyseren (zie

bijlage 3 voor de bronnenlijst): GO! (acht beleidsteksten, 420 pagina’s analysemateriaal),

OVSG (zeven beleidsteksten, 156 pagina’s), POV (vijf beleidsteksten, 557 pagina’s), VSKO

(zeven beleidsteksten, 872 pagina’s) en FOPEM (elf beleidsteksten, 148 pagina’s). De

achtendertig bestudeerde teksten omschrijven de visie, de missie en/of het pedagogisch

project van de desbetreffende koepel. Ook recente, beschikbare jaarverslagen voor de

Vlaamse regering per onderwijskoepel komen aan bod in deze analyse aangezien zij een

bondige samenvatting geven van de werking van de koepels het jaar voordien. Ten slotte

nemen we ook pedagogische begeleidingsplannen onder de loep. Van iedere geselecteerde

koepel namen we het pedagogisch begeleidingsplan voor de drie schooljaren (2015-2018) in

de analyse op.

2. Tekstanalyse

Gezien de aard van de onderzoeksvragen is geopteerd voor een kwalitatieve

onderzoeksopzet. We voeren een thematische analyse uit waarbij de drie onderling

verweven thema’s die uit de literatuurstudie naar voor komen, dienen als kader om de

geselecteerde beleidsteksten te analyseren. Het eerste thema omvat redenen voor ouderlijke

betrokkenheid en waartoe participatie van ouders dient volgens deze teksten. De interactie

tussen ouders en leerkrachten, is onderzocht als tweede thema. En ten slotte gaat het derde

thema over hoe de diversiteit tussen verschillende families een plaats krijgt en beschreven

wordt.

We doorzochten de negenentwintig geselecteerde teksten van het beleidsdomein Onderwijs

en Vorming en de achtendertig teksten van de Vlaamse onderwijskoepels op basis van een

aantal zoekwoorden: ‘ouder’, ‘gezin’, ‘partner’, ‘opvoed’ en ‘huis’. Alle paragrafen die één of

meerdere van deze woorden bevatten (of samenstellingen van deze woorden), werden

grondig gelezen en, indien relevant voor dit onderzoek, handmatig onder één of meerdere

van de drie thema’s geordend. Op basis van deze citaten verfijnden we deze drie thema’s in

subthema’s die als kapstok dienen voor het uitschrijven van de resultaten. We gebruiken

verschillende citaten uit de beleidsteksten in deze masterproef om zo dicht mogelijk bij deze

opvattingen te blijven. Een aantal citaten pasten niet binnen één van de subthema’s en

werden dan ook niet verder mee genomen in het onderzoek.

15

Resultaten

1. Redenen voor ouderlijke betrokkenheid

In heel wat beleidsteksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming besteedt men in

meerdere of mindere mate aandacht aan ouders. Elk van deze teksten benadrukt, impliciet

of expliciet, het belang van participatie en ouderlijke betrokkenheid in het schoolgebeuren

van hun kind. Ouders komen om velerlei redenen aan bod in deze beleidsteksten. Alle

beleidsteksten van het departement Onderwijs en Vorming leggen het doel van de

ouderbetrokkenheid volledig of gedeeltelijk buiten de betrokkenheid zelf. Ouders komen

onder andere aan bod in deze Vlaamse beleidsteksten over onderwijs vanuit de aandacht

voor een probleem. Een andere reden voor de aanwezigheid van ouders in deze teksten is

het ‘belang’ van de gemeenschap of het ‘belang’ van het kind. Andere redenen waarom

ouders aan bod komen in Vlaamse beleidsteksten van het beleidsdomein Onderwijs en

Vorming is om de opvoeding thuis en op school af te stemmen op elkaar of vanuit aandacht

voor schoolkeuzes.

Ook in de beleidsteksten van de Vlaamse Onderwijskoepels vinden we gelijkaardige thema’s

terug. Ouders krijgen in deze teksten ook een plaats om redenen die buiten de

betrokkenheid liggen. Een belangrijk extra thema dat we in deze teksten terug vinden is de

betrokkenheid van ouders vanuit de aandacht voor differentiatie. Daarnaast zijn er ook een

aantal beleidsteksten van de Vlaamse Onderwijskoepels die de reden voor

ouderbetrokkenheid volledig binnen die betrokkenheid zelf situeren.

1.1. Reden voor ouderlijke betrokkenheid is die betrokkenheid: participatie als doel

In geen enkel van de negenentwintig geanalyseerde beleidsteksten van het beleidsdomein

Onderwijs en Vorming waarin ouders in de basisschool of kleuterschool aan bod komen, lijkt

de reden voor ouderbetrokkenheid volledig binnen die betrokkenheid te liggen.

Wat betreft de Vlaamse Onderwijskoepels, is vooral in teksten over methodescholen

ouderbetrokkenheid zelf de belangrijkste reden van die ouderbetrokkenheid. Zo geeft het

GO! (2012b) aan: “voor methodescholen is de participatie van leerlingen, ouders en het

schoolteam fundamenteel. Ouders zijn partners en deskundigen in het opvoedingsproject,

maar voor het onderwijs zijn de leerkrachten de deskundigen” (p. 20). In verschillende

beleidsteksten van FOPEM benadrukt men eveneens het belang van de participatie van

ouders. Men wil de sterktes en de capaciteiten van ouders benutten en samen brengen

binnen de school door ouderparticipatie (Denys, 2012a). Volgens deze beleidsteksten is

inbreng van ouders in klasactiviteiten en betrokkenheid van ouders in de school een

basisprincipe van de FOPEM-scholen (FOPEM, 2007, 2013, 2015; Denys, 2012a). Naast

16

betrokkenheid in de klaswerking, bijvoorbeeld de weekopening op maandagmorgen (Denys,

2012a), de betrokkenheid op feesten en fora, werkgroepen en klusdagen (FOPEM, 2013), of

het toevertrouwen van het beheer van de schoolwebsite aan een ouder (De Clercq, 2007),

vindt FOPEM het ook belangrijk dat ouders betrokken zijn bij het oprichten en de organisatie

van de school (FOPEM, 2007, 2013). Zo staat in een FOPEM-nieuwsbrief over de identiteit

en methodescholen van FOPEM: “In FOPEM-scholen besturen ouders ook effectief mee. Ze

worden gehoord en geven hun inbreng over de organisatie van de school en de

pedagogische uitwerking ervan” (FOPEM, 2013, p.7). Los van methodeonderwijs, spreekt

enkel het POV in twee jaarverslagen van ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid zonder de

reden hiervoor daarbuiten te leggen (POV, 2011, 2012).

1.2. Redenen voor ouderlijke betrokkenheid buiten die betrokkenheid: participatie als

middel

Naast beleidsteksten die aandacht hebben voor ouderlijke betrokkenheid omwille van die

betrokkenheid, wordt de participatie van ouders in andere beleidsteksten naar voor

geschoven als middel om een bepaald doel te bereiken.

1.2.1. Probleem oplossen

Ouderbetrokkenheid komt in verschillende beleidsteksten van het beleidsdomein Onderwijs

en Vorming naar voor als onderdeel van de aanpak van een bepaald probleem. Investeren in

partnerschap tussen ouder, leerling en schoolteam kan volgens de VLOR preventief een

antwoord bieden op opkomende problemen (VLOR, 2015). Een voorbeeld van een dergelijk

probleem is het oplossen van kinderarmoede (VLOR, 2013a). Ook het inhalen van een

taalachterstand wordt in bepaalde beleidsteksten naar voor geschoven als het doel van

ouderparticipatie (“Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011; VLOR, 2013b). Zo

lezen we in de “Conceptnota samen taalgrenzen verleggen” (2011):

Een succesvolle instroom van anderstalige kinderen in ons onderwijs, niet alleen van

nieuwkomers, heeft niet alleen te maken met de snelheid waarmee ze de

instructietaal aanleren, maar ook met de mate waarin het schoolteam en de leraar

vertrouwen van de kinderen krijgen, en de mate waarin de ouders bij de school van

hun kinderen betrokken worden, en zich engageren voor het aanbod dat de school

hen doet. (p. 14)

Ook het probleem van onbetaalde schoolfacturen kan volgens bepaalde beleidsteksten via

ouderbetrokkenheid opgelost geraken (VLOR, 2013a). Opvallend in verschillende

beleidsteksten is de nadruk op de verantwoordelijkheid van ouders om zich actief te gaan

inzetten voor ouderbetrokkenheid op school zodanig dat het probleem, dat buiten henzelf is

vast gelegd, zou opgelost geraken.

17

Verschillende beleidsteksten van de Vlaamse schoolkoepels wenden ouderbetrokkenheid

eveneens aan vanuit deze zelfde problemen. Zo is de reden voor ouderbetrokkenheid in

bepaalde beleidsteksten de kansenbevordering voor kinderen in armoede (Denys & De

Clercq, 2007; Denys, 2007; Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs

vzw [PBDKO], 2011, 2012a, 2013, 2014; OVSG, 2013a). Het inhalen van een

taalachterstand en taalbevordering is een ander doel van ouderlijke betrokkenheid (POV,

2011; PBDKO, 2009, 2011, 2012b; GO!, 2015). Zo schuift het VSKO (2012b) als één van

haar geplande activiteiten naar voor: “het uitbouwen van een goede participatie van ouders

met het oog op een versterking van de Nederlandse taal” (pp. 61-62). Ook schulden op

school is in bepaalde onderzochte teksten de reden en het doel van ouderbetrokkenheid op

school (Denys, 2007; GO!, 2013b). Daarnaast worden in de Vlaamse koepelteksten nog

andere redenen voor ouderbetrokkenheid aangehaald, vertrekkende vanuit een probleem.

Zo zegt het OVSG (2014b) dat de beslissing tot het zittenblijven in de derde kleuterklas

schriftelijk aan ouders moet gecommuniceerd worden en mondeling toegelicht. Een andere

reden waarom ouders aan bod komen in de Vlaamse koepelteksten is vanuit ingediende

klachten. Dikwijls is er dan sprake van een verstoorde relatie tussen leerkrachten of

directeurs en ouders of leerlingen en is de communicatie op een bepaald moment mis

gegaan (GO!, 2011).

Voorgaande en andere problemen oplossen is dus een belangrijk aangehaald doel van

ouderbetrokkenheid in de verschillende beleidsteksten. De VLOR (2013a) zegt hierover: “De

aanpak respecteert het eigenaarschap van de ouders en versterkt de autonomie van de

ouders i.p.v. die over te nemen (empowerment)” (p.6). Toch lijken in alle geselecteerde

beleidsteksten de doelen van ouderbetrokkenheid buiten ouders om vast gelegd te worden.

Dit botst met de idee dat men ouders als volwaardige partners wil benaderen:

Het is immers vanuit de school (of de samenleving) dat ouders of leerlingen een

‘tekort’ toegeschreven wordt … waarbij het zogenaamde partnerschap instrumenteel

is voor het bereiken van een oplossing. De machtsongelijkheid tussen school en

ouders in het bepalen van de opvoeding wordt op deze wijze niet weggewerkt (vgl.

Weininger & Lareau, 2003). (VLOR, 2011c, p. 137)

1.2.2. In het ‘belang’ van…

In verschillende beleidsteksten van het Beleidsdomein Onderwijs en Vorming staat te lezen

dat ouderbetrokkenheid en participatie belangrijk zijn. De reden voor betrokkenheid zou dus

volgens verschillende beleidsteksten het ‘belang van het kind’ zijn of in het ‘belang van de

gemeenschap’.

18

Ook in de beleidsteksten van de Vlaamse onderwijskoepels legt men de nadruk op

ouderbetrokkenheid in de school van hun kind, in het ‘belang’ van het kind. Het ‘belang’ van

de gemeenschap komt in deze teksten niet aan bod.

A. ‘Belang van het kind’

Verschillende beleidsteksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming bepleiten het

belang van ouderbetrokkenheid in functie van de maximale ontplooiing van het kind, zowel

qua schoolse prestaties als sociaal-emotioneel functioneren (VLOR, 2004, 2011c, 2012d,

2013a; Aelterman, Meysman, Troch, Vanlaer, & Verkens, 2008; Toemeka vzw, 2010).

Vroege interventies hebben volgens de VLOR een positief effect op latere leerprestaties

(VLOR, 2011c, 2012b, 2012c, 2013a). Aelterman et al. (2008) zeggen dat aspirant-leraren in

hun opleiding ook leren welke effecten een positieve ondersteuning van ouders en een goed

contact tussen ouders en leerkrachten hebben op het leertraject van kinderen. Vooral

kinderen in armoede zouden hier voordeel uit halen met het oog op meer gelijke

onderwijskansen (VLOR, 2011c, 2015b). Mede daarom wordt in verschillende teksten ook de

nadruk gelegd op het belang van kleuterparticipatie. Vooral ouders uit maatschappelijk

kwetsbare gezinnen dient men volgens de VLOR (2013a, 2015b) aan te spreken zodanig dat

hun kinderen regelmatig zouden participeren aan het kleuteronderwijs. De VLOR (2015b)

zegt dan ook dat kwaliteitsvolle en aanklampende begeleiding belangrijk is.

Ouderbetrokkenheid in ‘het belang van het kind’ zien we ook in beschreven projecten die

gezonde leefgewoonten promoten (VLOR, 2012d, 2013a; AgODi, 2013). Daarnaast wordt

‘het belang van het kind’ ook aangehaald in teksten die handelen over zittenblijven in de

kleuterschool. Volgens AgODi (2013) is het belangrijk dat ouders beseffen dat dit advies in

het belang van het kind gegeven wordt. “Het is dan ook nodig dat u als ouders samen met de

kleuteronderwijzer de motieven voor het advies bespreekt en afweegt, zodat u de juiste

beslissing kunt nemen” (AgODi, 2013, p. 161).

Ook in de beleidsteksten van de Vlaamse Onderwijskoepels komt ouderparticipatie met als

doel het ‘belang van het kind’ aan bod. Ouderbetrokkenheid ten gunste van latere

leerprestaties krijgt bij verschillende koepels aandacht (OVSG, 2015; GO!, 2012b, 2015;

VSKO, 2012; Denys, 2012b). Zo schrijft Denys (2012b) in een nieuwsbrief van FOPEM: “De

basisscholen uit de buurt en het integratiecentrum ondersteunen ouders van kinderen uit de

derde kleuterklas en het eerste leerjaar bij het begeleiden van het leren lezen van hun

kinderen” (p.4). Kleuterparticipatie wordt vanuit dit oogpunt ook aangemoedigd (PBDKO,

2009, 2011, 2012b). Ouders komen ook als partner in beeld als het gaat over

leerlingbegeleiding (OVSG, z.j.): “Systematisch overleg, constructieve communicatie en

samenwerking tussen alle actoren en partners vormt de kern van leerlingbegeleiding” (p.1).

19

B. ‘Belang van de gemeenschap’

Men schrijft in verschillende beleidsteksten van het Beleidsdomein Onderwijs en Vorming dat

ouderbetrokkenheid op school ook in het ‘belang van de gemeenschap’ is. Zo kan volgens

de VLOR (2011c) de sociale cohesie in een buurt versterkt worden door een goede relatie

tussen school en ouders. Basisscholen kunnen namelijk voor gezinnen aanknopingspunten

bieden voor hun integratie in de lokale gemeenschap (VLOR, 2011c). Ouderparticipatie is

dan een middel tot culturele integratie (VLOR, 2013a). De VLOR (2004) pleit daarnaast voor

een dialoog met ouders waarin ook de keuze van het onderwijsaanbod ter sprake komt, in

het ‘belang van de gemeenschap’:

Mede daardoor is het aanbod niet wereldvreemd, maar rust de school de kinderen

toe met kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes waardoor ze nu en later op hun

niveau kunnen participeren aan de samenleving. Meer nog, waardoor ze positief en

kritisch kunnen aankijken tegen die samenleving om haar in de toekomst mee te

helpen opbouwen (VLOR, 2004, p. 4).

We kunnen dus concluderen dat zowel het Vlaamse beleidsdomein Onderwijs en Vorming

als de Vlaamse Onderwijskoepels aandacht hebben voor het ‘belang’ van het kind en de

maatschappij. Daarbij valt het op dat er vooral aandacht is voor specifieke ouders en

kansengroepen, namelijk ouders in armoede, die moeten aangemoedigd worden te

participeren in het onderwijs van hun kind en dit in het ‘belang’ van hun kind of van de

maatschappij. Hierbij zien we dat de verschillende beleidsniveaus aan ouders zeggen wat zij

belangrijk moeten vinden. Men schetst met andere woorden een beeld van wat een goede

ouder hoort te zijn. Wat opvalt is dat ouders in bepaalde beleidsteksten op een negatieve

manier geportretteerd worden wanneer ze niet voldoen aan het beeld van de ideale

ouderbetrokkenheid. Zo schrijft Toemeka vzw (2010): “Niet alle ouders hebben interesse

voor de school van hun kinderen. Dit is spijtig, want ouders kunnen er mee voor zorgen dat

kinderen zich goed voelen op school en er hun best doen” (p.17). In geen enkele tekst, met

uitzondering van de beleidsteksten over het methode-onderwijs, wordt de vraag gesteld of

ouders ook een inbreng hebben in wat een goede school hoort te zijn. De VLOR (2011c)

zegt hierover dat “de term partnerschap hier oneigenlijk gebruikt wordt en versluiert dat de

school het voortouw neemt in het bepalen van wat een goede opvoeding is” (p. 138).

1.2.3. Afstemmen thuis op school

Een andere reden waarom ouders een plaats krijgen in de Vlaamse beleidsteksten van het

Beleidsdomein Onderwijs en Vorming en de Vlaamse koepelteksten is om thuis en school op

elkaar af te stemmen.

20

A. Ouders ondersteunen in opvoeding

Een belangrijke reden voor ouderbetrokkenheid in de Vlaamse beleidsteksten van het

Beleidsdomein Onderwijs en Vorming is het pedagogisch motief: de opvoeding tussen

school en thuis op een zelfde lijn krijgen (VLOR 2013a; “Conceptnota samen taalgrenzen

verleggen,” 2011). De VLOR (2012a) zegt: “In welke mate is de school verantwoordelijk voor

de ondersteuningsbehoeften van de ouders? Een school betrekt ouders, consulteert ze en

maakt afspraken, maar geeft geen ‘ondersteuning’ in de strikte betekenis van het woord aan

ouders” (p.10). Toch menen andere beleidsteksten dat scholen een ondersteuning kunnen

zijn voor gezinnen in de opvoeding van hun kind (VLOR 2004, 2011a, 2011c; Vlaams

Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2015; Aelterman et al., 2008). “Dat veronderstelt

respect voor elkaars specifieke verantwoordelijkheid en expertise met betrekking tot de

opvoeding en ontwikkeling van het kind” (VLOR 2004, p. 4). Hierbij is het volgens bepaalde

beleidsteksten belangrijk dat “de opvoedingscodes thuis en op school op elkaar aansluiten

en elkaar niet tegenspreken. Zonder betrokkenheid van de ouders wordt een

opvoedingsproject op school moeilijk” (“Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011).

De vraag is dan of er een wederzijdse aanpassing is tussen leerkrachten en ouders of dat

ouders zich moeten aanpassen aan de school zodanig dat het opvoedingsproject van de

school slaagt.

Ook bij verschillende onderwijskoepels vindt men het belangrijk dat leerkrachten en ouders

samen de opvoeding van het kind op zich nemen. Zo zegt Denys (2012a) in een nieuwsbrief

van FOPEM dat de eerste FOPEM-school opgericht werd vanuit een aantal kritieken op het

toenmalige onderwijs. “… Een laatste kritiek betrof de gebrekkige afstemming tussen school

en thuis en het uitsluiten van ouders bij onderwijs en opvoeding op school” (p. 8). Toch zien

we bij het GO! (2012b) ook de nadruk op een eenzijdige aanpassing van ouders aan de

school, en niet omgekeerd, verpakt onder het motto van partnerschap:

Elke school zorgt ervoor dat ouders bij de inschrijving van hun kind weten waartoe

ook zij zich engageren als zij hun kind aan de school toevertrouwen. Zo krijgen de

ouders vertrouwen in de school en wordt opvoeden een taak die ouders en school als

volwaardige partners ter harte nemen. (p.22)

B. Ouders onderrichten

In bepaalde teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming gaat men uit van een

eenrichtingsverkeer van school naar ouders, waarbij leerkrachten ouders onderrichten.

Toemeka vzw (2010) zegt bijvoorbeeld: “kleuters moeten regelmatig naar school gaan.

Wanneer dit niet gebeurt, moet de school de ouders daarover aanspreken. Het is belangrijk

dat ouders begrijpen waarom hun kinderen naar de kleuterschool moeten” (p.8). Daarnaast

21

kunnen, volgens AgODi (2013), ouders worden geïnformeerd of gesensibiliseerd over de

problematiek zindelijkheid. AgODi (2013) benadrukt dat zindelijkheidstraining in de eerste

plaats de verantwoordelijkheid van de ouders is: “Ze kunnen worden aangespoord meer

inspanningen te leveren aangaande de zindelijkheidstraining van hun kind. Ouders zijn er

zich het best van bewust dat het niet zindelijk zijn van hun kind moeilijkheden met zich kan

meebrengen” (p. 79).

In de conceptnota samen taalgrenzen verleggen (2011) lezen we dat ouders moeten

gestimuleerd worden om zoveel mogelijk en een zo rijk mogelijke taal bij de opvoeding van

hun kinderen te gebruiken.

C. Rechten/plichten

Verschillende beleidsteksten hebben aandacht voor de rechten en plichten van ouders en

leerlingen in het basisonderwijs (AgODi, 2013; VLOR, 2011c, 2012b). De VLOR (2012b) zegt

dan ook:

De VLOR is voorstander van goede afspraken tussen ouders en school die in

dialoog tot stand komen en die leiden tot wederzijdse engagementen en een

partnerschap tussen ouders en school. Ook ouders moeten weten wat ze van een

school mogen verwachten. (p. 4)

De wederzijdse rechten en plichten van leerlingen, ouders en school worden in het

schoolreglement omschreven (AgODi, 2013; Afdeling Internationale Relaties Onderwijs,

2011). De VLOR (2011c) schrijft dat er steeds meer verwacht wordt van de school en dat

haar opdracht steeds breder wordt. Verantwoording afleggen aan ouders hoort hier ook bij:

Elke school zal zelf mee moeten inhoud geven aan haar opdracht naargelang de

noden van de leerlingen en sociale en familiale context waarin de kinderen

opgroeien. … Vele ouders zijn ook mondiger geworden en willen uitdrukkelijk dat de

school met hen rekening houdt. Meer en meer zullen de scholen niet verticaal

verantwoording moeten afleggen (t.o.v. dé maatschappij, dé overheid) maar ook

horizontaal t.o.v. de ouders en de nabije betrokkenen. (VLOR, 2011c, p. 126)

Ouders mogen bijvoorbeeld van scholen verwachten dat ze alle mogelijke inspanningen

doen om de kinderen zo ver mogelijk te brengen (VLOR, 2011c). In de dialoog tussen ouders

en school zijn de ontwikkelingsdoelen dan ook een belangrijk referentiepunt (Agentschap

voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming [AKOV], 2010). Hierbij valt het op dat er een

eenzijdige aandacht gaat naar leren waarbij zorg uit het blikveld verdwijnt. Een belangrijk

spanningsveld dat de VLOR (2011c) bevraagt, is hoe men moet omgaan met verwachtingen

naar/plichten van scholen versus verwachtingen naar/plichten van gezinnen.

Ook de onderwijskoepel van het GO! (2012b) heeft aandacht voor de rechten en plichten van

ouders. In deze tekst schrijft men dat elke school bij de inschrijving van een kind ervoor zorgt

22

dat ouders weten waartoe zij zich engageren als zij hun kind aan de school toevertrouwen

(GO!, 2012b).

1.2.4. Schoolkeuze

Een vierde reden waarom ouders aan bod komen in beleidsteksten van het beleidsdomein

Onderwijs en Vorming is in het licht van een te maken schoolkeuze. In de beleidsteksten van

de Vlaamse schoolkoepels komt dit thema niet aan bod.

Zo zegt de VLOR (2013a) dat een brede scholenproject in bepaalde wijken in Gent een

scholenbezoekronde voor ouders organiseert. “Ouders worden samengebracht op

infoavonden, tijdens en na de schoolbezoeken. Zo wordt voor ouders meteen duidelijk dat ze

niet de enige zijn die een buurtschool overwegen” (VLOR, 2013a, p. 6-7). Toemeka vzw

(2010) zegt dat er in sommige steden niet genoeg plaats is voor alle kinderen in de scholen.

Aan sommige scholen kamperen dan ook ouders om hun kind in te schrijven (Toemeka vzw,

2010).

1.2.5. Differentiatie

In een aantal beleidsteksten van de Vlaamse Onderwijskoepels is de reden voor ouderlijke

betrokkenheid in het kleuteronderwijs de aandacht voor differentiatie. Dit thema komt niet

aan bod in de Vlaamse teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Differentiatie

kan gaan om wederzijds respect en de “eerbiediging van de filosofische, ideologische en

godsdienstige opvattingen van de leerlingen en hun ouders” (GO!, 2012a, p. 11, 2013, p.

60). Daarnaast zien we dat FOPEM (2015) in haar pedagogisch begeleidingsplan 2015-2018

vanuit het M-decreet haar blik wil richten op differentiatie en welke werkvormen ze daarvoor

inzet. Men stelt zich hier de vraag: “Hoe bekijken we dat ruimer in de thuiscontext en met de

ouders (o.a. kleuterparticipatie)?” (FOPEM, 2015, p. 5). Er is in verschillende teksten ook

aandacht voor diverse families en diverse thuiscontexten (zie verder: 3. Diversiteit tussen

verschillende families).

2. Interactie tussen ouders en leerkrachten

Een tweede thema in de geselecteerde beleidsteksten is de operationalisering van het

partnerschap tussen ouders en leerkrachten. Verschillende termen zijn in gebruik om de

relatie tussen ouders en school te omschrijven. Er worden daarnaast in zowel de Vlaamse

teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming als de beleidsteksten van de Vlaamse

schoolkoepels verschillende vormen van interactie naar voor geschoven als de meest ideale

vorm. Verder behandelen we wie de interactie dan aanstuurt: de ouders, de school of een

externe organisatie of partner. Ten slotte omvat dit thema wat volgens de verschillende

23

beleidsteksten de vereiste competenties zijn van zowel leerkrachten, ouders als leerlingen

om succesvolle interacties aan te gaan.

2.1. Terminologie

We zagen in de analyse van de teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming dat er

verschillende termen in gebruik zijn om te verwijzen naar wat beschouwd wordt als de meest

gewenste relatie tussen ouders en leerkrachten. ‘Ouderparticipatie’ is een veel

voorkomende term (VLOR, 2011c, 2013a; AgODi, 2013; Aelterman et al., 2008). Daarnaast

is ‘ouderbetrokkenheid’ een manier om deze relatie te benoemen (VLOR, 2004, 2011b,

2011c, 2012a, 2013a, 2015b; “Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011;

Agentschap voor Onderwijscommunicate, 2008; AgODi, 2013; Aelterman et al., 2008; Rol en

Samenleving vzw., 2007; Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2015). Ook

‘samenwerking’ komt als begrip aan bod (VLOR, 2004; Agentschap voor

Onderwijscommunicatie, 2008; Afdeling Internationale Relaties Onderwijs, 2011). Ook

‘overleg’ met ouders wordt in de analyse van verschillende beleidsteksten gebruikt (VLOR,

2012a, 2012d; AgODi, 2013). Verschillende beleidsteksten gebruiken bovendien de term

‘partnerschap’ als ze het hebben over de relatie tussen ouders en leerkrachten in het

kleuteronderwijs (Vlaamse Regering, 2008; VLOR, 2011c, 2012b, 2012d, 2013a, 2015a;

Aelterman et al., 2008). De VLOR (2011c) maakt over dit laatste begrip een aantal kritische

bedenkingen:

Zijn ouders wel echte partners? Vooreerst is duidelijk dat er feitelijk verschillende

soorten ouders zijn. Er zijn ouders die erg betrokken zijn bij de school, anderen

eerder niet. De hoge betrokkenheid wordt terug gevonden bij hoogopgeleiden en

ouders die behoren tot de hogere sociale klassen. Of deze betrokkenheid begrepen

kan worden in termen van partnerschap is echter twijfelachtig. Deze actieve ouders

lijken vooral kritische consumenten van onderwijs te zijn en/of participanten die graag

ingaan op vragen van de school voor medewerking (Vogels, 2002). Van een actieve

wederkerige verantwoordelijkheid en inbreng bij de organisatie van onderwijs en

gezinsopvoeding, waarvoor de term partnerschap staat, kan moeilijk gesproken

worden. (p. 137)

En verder zegt de VLOR (2011c): “Ouders partners noemen klinkt sympathiek maar doet

geen recht aan de werkelijkheid en is ook niet wenselijk” (p. 140). De VLOR (2013a) zegt

verder dat participatie en betrokkenheid een verschillende invulling krijgen naargelang het

referentiekader van waaruit men vertrekt.

Ook bij de Onderwijskoepels komen deze termen aan bod: ‘ouderparticipatie’ (FOPEM,

2013, 2015; Denys, 2012a; Vandevyvere, 2013; POV, 2011, 2012; GO!, 2012b; OVSG, z.j.,

2013, 2015; PBDKO, 2009, 2011, 2012a); ‘ouderbetrokkenheid’ (FOPEM 2013; POV, 2011;

24

PBDKO, 2012b; OVSG, 2011, 2013, 2015; GO!, 2015); ‘samenwerking’ (OVSG, z.j.; POV,

2011, 2012, 2013, 2014); ‘overleg’ (OVSG 2014; Denys, 2012a; GO!, 2012b); en

‘partnerschap’ (GO!, 2012b).

2.2. Vormen van interactie

De teksten van het Vlaamse beleidsdomein Onderwijs en Vorming schuiven naast

verschillende begrippen ook verschillende manieren naar voor om de relatie tussen

leerkracht en ouders concreet vorm te geven. Deze relatie kan vorm krijgen onder de vorm

van georganiseerde activiteiten zoals oudercontacten (VLOR, 2004, 2011c, 2013a; AgODi,

2013; Agentschap voor Onderwijscommunicatie, 2013) of via de ouderraad of schoolraad

(VLOR, 2013a; AgODi, 2013; Aelterman et al., 2008; Agentschap voor

Onderwijscommunicatie, 2008; Rol en Samenleving vzw., 2007). Een deel van deze relatie

kan ook zijn het informeren van ouders (VLOR, 2013a; Agentschap voor

Onderwijscommunicatie, 2013), bijvoorbeeld over hoe het inschrijvingssysteem op school

werkt (VLOR, 2004, 2013a; Toemeka vzw, 2010), over luizen op school (AgODi, 2013) of in

het licht van een evaluatie concrete feedback geven aan ouders (Aelterman et al., 2008;

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2014). Ook informatie vragen aan ouders over

hun kind komt in verschillende teksten aan bod (VLOR, 2004, 2012a, 2013a; Aelterman et

al., 2008). Zo zegt de VLOR (2004) dat de leerkracht rekening houdt met de belangen en

verantwoordelijkheden van ouders en dat ouders betrokken worden bij de oriëntering van de

kinderen. Men spreekt daarnaast over ‘ouderverenigingen’ in verschillende teksten (VLOR,

2011c; Afdeling Internationale Relaties Onderwijs, 2011; Rol en Samenleving vzw., 2007;

Toemeka vzw, 2010). Deze verenigingen mengen zich echter “doorgaans niet met het klas-

en schoolgebeuren maar hebben enkel tot doel het contact en samenwerking tussen ouders

en school, en tussen ouders onderling te bevorderen” (Afdeling Internationale Relaties

Onderwijs, 2011, p. 83). Verder is er ook aandacht voor de participatie van ouders op

schoolfeesten (VLOR, 2011c, 2013a; AgODi, 2013), als voorleesouder (VLOR, 2013a;

AgODi, 2013; Rol en Samenleving vzw., 2007; Toemeka vzw, 2010) of bij projecten in de

klas (“conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011). Ook informele contacten op

school, bijvoorbeeld bij het afzetten of ophalen van een kind, komt in bepaalde teksten aan

bod (VLOR, 2004; Agentschap voor Onderwijscommunicatie, 2013; Toemeka vzw, 2010).

Toch lijken in bepaalde teksten informele contacten in functie van formele participatie te

staan: “… houdt in dat schoolpersoneel door regelmatig informeel contact een

vertrouwensband met ouders tracht op te bouwen. Dergelijke vertrouwensband kan helpen

om de drempel naar de school te verlagen en biedt een basis voor uitnodiging van ouders tot

deelname aan meer formele vormen van betrokkenheid” (VLOR, 2011c, p. 156). Naast

25

ouders die naar school gaan, komen leerkrachten of begeleiders soms ook thuis, en dan

vooral in het kader van het zorgbeleid (VLOR, 2011c).

De VLOR (2011c) maakt zelf ook kritische kanttekeningen bij deze geschetste ideale vormen

van participatie door ouders op school. Het is volgens de VLOR (2011c) aangewezen om uit

te gaan van een breed begrip waarin ook de betrokkenheid van ouders in de thuissituatie

een belangrijke plaats inneemt: “Een beleid voor ouderparticipatie is niet op één leest te

schoeien; ouderparticipatie kan niet benaderd worden zonder de thuissituatie of de relatie

tussen ouders en kinderen in rekening te brengen” (p. 70). Ouderparticipatie gaat dan niet

enkel over formele ouderparticipatie op school en beperkt zich ook niet tot zichtbare

aanwezigheid van ouders op school of tot de directe contacten tussen ouders en

schoolactoren. Ook het verschil in ouderbetrokkenheid in het regulier dan wel het

buitengewoon onderwijs dient in rekening genomen te worden. De VLOR (2011b) zegt over

de “conceptnota samen taalgrenzen verleggen”: “De verwijzingen naar ouderbetrokkenheid

in de conceptnota houden geen rekening met de verschillen in ouderbetrokkenheid tussen …

het gewoon onderwijs en het buitengewoon onderwijs. Er zijn op dit vlak nochtans zeer grote

verschillen waarmee de overheid rekening moet houden.”

Ook in de beleidsteksten van de Vlaamse onderwijskoepels worden verschillende mogelijke

vormen van interactie naar voor geschoven. Het gespreksonderwerp is volgens de

koepelteksten veelal de ontwikkelingsvorderingen van het kind (POV, 2015; OVSG 2013b).

De operationalisering van de interacties kan zijn in de vorm van georganiseerde activiteiten

zoals het oudercontact of de ouderraad (OVSG, 2014; GO!, z.j., 2012b). Men schrijft

daarnaast in verschillende teksten over actieve participatie in de klas, bijvoorbeeld als

leesouder (PBDKO, 2009, 2011, 2012b) of tijdens projecten (GO!, 2012b).

2.3. Wie stuurt interactie aan?

Uit de teksten van het Vlaamse beleidsdomein Onderwijs en Vorming blijkt dat van ouders

een actieve rol wordt verwacht in het participeren op school (AgODi, 2013). Ook vanuit de

school en de leerkrachten kan initiatief genomen worden tot ouderbetrokkenheid,

bijvoorbeeld via het organiseren van een oudercontact (VLOR, 2004, 2011c, 2013a; AgODi,

2013). Verder is er maar weinig aandacht voor de rol die het kind zelf in deze relatie kan

spelen. De VLOR (2011c) zegt hierover: “Wanneer kinderen al in beeld komen, wordt zelden

aandacht geschonken aan de diversiteit van betekenissen die de relatie tussen school en

thuis voor hen zou kunnen betekenen” (p. 51). Daarnaast hebben verschillende

beleidsteksten wel aandacht voor bemiddelaars in de relatie tussen ouders en school. Er is

in verschillende teksten sprake van externen die de relatie aansturen. Een voorbeeld van

een externe bemiddelaar is een centrum voor basiseducatie dat samenwerkt met de school

om betrokkenheid van laaggeletterde ouders op school te realiseren (VLOR, 2015b). Ook

26

een lokaal overlegplatform (LOP) kan bemiddelen tussen ouders en school, bijvoorbeeld

door een positieve houding van ouders ten aanzien van het Nederlands aan te moedigen

(AgODi, 2012). LOPs spelen ook een rol in deze relatie in termen van kleuterparticipatie

(AgODi, 2012). Ook het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) “wil een actieve rol

opnemen in het realiseren van een opbouwende relatie tussen school en ouders” (VLOR

2011c, p. 163). Het CLB en Kind en Gezin proberen aanklampend te werken zodanig dat

ouders, nog voor de leerplichtleeftijd, op ‘vrijwillige’ basis beslissen hun kleuter naar school

te sturen (VLOR, 2012c). Zo zegt Toemeka vzw (2010): “Ook Kind en Gezin controleert

[nadruk toegevoegd] welke kleuters niet naar school gaan (of zelfs niet ingeschreven zijn) en

spreekt er over met de ouders” (p. 9). Bij de aandacht voor deelname aan het

kleuteronderwijs gaat bij bemiddelende organisaties in het bijzonder aandacht naar

maatschappelijk kwetsbare gezinnen (VLOR 2012c). Een brugfigurenproject is een ander

voorbeeld van een bemiddelaar tussen de school, het gezin, en in dit geval ook de buurt

(VLOR, 2013a).

In de beleidsteksten van de Vlaamse Onderwijskoepels gaat er eveneens aandacht naar

diegene die de interactie aanstuurt. Men kan zowel verwachten dat ouders hierin een actieve

rol opnemen als dat de school formele contactmomenten organiseert. Ook bij de

koepelteksten is er aandacht voor externe organisaties die een bemiddelende rol opnemen

in de interacties tussen ouders en school. Het CLB komt in verschillende koepelteksten aan

bod als een belangrijke actor in deze relatie (GO!, z.j., 2012a, 2012b; POV, 2014, 2015).

Bovendien zegt het OVSG (2014a) dat het Kinderrechtencommissariaat steeds meer contact

opneemt met de school op vraag van de betrokken leerling of ouders.

2.4. Vereiste competenties

In de Vlaamse teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en in de

schoolkoepelteksten is er aandacht voor competenties van leerkrachten in het aangaan van

een succesvolle relatie met ouders en kinderen. Daarnaast schenkt men in de teksten van

de Vlaamse onderwijskoepels ook aandacht aan de vereiste vaardigheden van de ouders en

kinderen.

2.3.1. Competenties van leerkrachten

De Vlaamse Regering (2008) wijdt in de competenties van de leraar kleuteronderwijs één

van de zeven functionele gehelen aan “de leraar als partner van de ouders of verzorgers”

(pp. 9-10). Dit functioneel geheel omvat zeven concrete vaardigheden waarvan twee verder

onderverdeeld in deelvaardigheden: (1) “de leerkracht kan zich informeren over en discreet

omgaan met de gegevens van het kind” (p. 9). (2) “De leerkracht kan met ouders of

verzorgers communiceren over hun kind in de school op basis van overleg met collega’s of

27

externen” (p. 9). Bij dit domein worden drie deelvaardigheden onderscheiden waarbij

communiceren met ouders vernauwd wordt tot hen informatie geven of het aanbieden van

hulp waarbij luisteren naar ouders of verzorgers naar de achtergrond verdwijnt:

De leerkracht kan: met de hulp van collega’s informatie verstrekken over het

ontwikkelingsverloop van het kind op school; met de hulp van collega’s of externe

deskundigen in gesprek treden met de ouders of verzorgers over de

ondersteuning thuis; in overleg met het multidisciplinaire team de ouders of

verzorgers in contact brengen met hulpverleners. (p. 9)

(3) “De leerkracht kan in overleg met het team de ouders of verzorgers informeren over en

betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de

ouders” (p. 9). (4) “De leerkracht kan met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en

onderwijs” (p. 9). (5) “De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend

register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse

talige situaties” (p. 10). Men specifieert hierbij drie deelvaardigheden:

De leerkracht kan: doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk

van de klas en schoolcontext; een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij

flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld; doelgericht verschillende

soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext. (p. 10)

(6) “De leerkracht kan strategieën inzetten om te communiceren met anderstalige ouders” (p.

10). De Vlaamse Regering (2008) benadrukt met andere woorden dat ze partnerschap met

ouders belangrijk vinden door één van de zeven functionele gehelen van de competenties

van de leraar kleuteronderwijs hier aan te wijden. Hierbij heeft men aandacht voor verschillen

tussen ouders. Toch zien we dat het perspectief van ouders beperkt is tot een instrumentele

invulling in plaats van actief te kunnen onderhandelen over de doelen van de kleuterschool.

De nadruk ligt in deze beleidstekst (Vlaamse Regering, 2008) ook eenzijdig op ‘ontwikkeling’

en ‘leren’ als onderwerp van de communicatie waarbij ‘zorg’ uit de aandacht verdwijnt. De

VLOR (2011a) daarentegen pleit in haar advies over opvang en onderwijs voor jonge

kinderen (OOJK) “voor een voldoende breed beroepsprofiel waar plaats is voor zelfreflectie,

communicatie met ouders, opvoedingsondersteuning en zorg” (p. 6). De VLOR (2004)

benadrukt bovendien het belang van tweerichtingsverkeer in de vaardigheden van

leerkrachten: de leraar moet de ouders kunnen informeren maar vraagt hen ook informatie

met als doel een wederzijdse afstemming over de opvoeding en onderwijs van het kind te

zoeken. Aelterman et al. (2008) zeggen dat er vertrouwen in de deskundigheid van leraren

wordt gesteld. Een voorwaarde hierbij is de wil tot het bespreekbaar maken van de

pedagogisch-didactische aanpak met leerlingen, ouders, collega’s, directie en externen.

Naast het aanleren van basisvaardigheden rond taalgebruik en communicatie aan

kandidaatleraren, vinden Aelterman et al. (2008): “Belangrijker nog dan gesprekstechnieken

28

werken de lerarenopleidingen in dit verband aan een open mentaliteit en een tolerante visie

op ‘anders-zijn’ bij de aspirant-leraren en worden de studenten … gewezen op het belang

van zelfreflectie in de communicatie met ouders” (p. 53). Wat betreft dit ‘anders-zijn’ is er in

verschillende teksten aandacht voor allerlei vaardigheden van kleuteronderwijzers in het

interageren met kinderen en ouders van verschillende achtergronden. “In een samenleving

waar de taal- en culturele diversiteit groeit, wordt … bijzonder veel gevraagd van de leraren

van de school van vandaag en morgen” (“Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011,

p. 5). Zo staat te lezen in de “conceptnota samen taalgrenzen verleggen” (2011): “Van

leraren wordt via een levendig taalonderwijs verwacht dat ze op de culturele en taalcodes

van kinderen en ouders inspelen” (p. 14). Verder staat te lezen:

In de nieuwe basiscompetenties voor de leraar kleuteronderwijs is het communiceren

met kleuters van diverse taalachtergronden, en met hun ouders, in diverse talige

situaties al opgenomen. Het zijn competenties die ook nuttig voor kleuterleiders zijn

die ze niet in hun opleiding hebben gehad. Zij kunnen hun expertise uit de praktijk

aan die van de opleiding aftoetsen. (“conceptnota samen taalgrenzen verleggen,”

2011, p. 9)

De VLOR (2004) vraagt ten slotte dat iedereen op zijn manier bij onderwijsverbetering wordt

betrokken: “Leraren trekken zich niet terug op zichzelf, maar zetten hun (klas)deuren open

en leren van elkaar en van iedereen die kan helpen om de didactische praktijk te verbeteren.

Ook ouders en externen kunnen hierin een positieve bijdrage leveren” (p. 6).

Ook in bepaalde beleidsteksten van de Vlaamse Onderwijskoepels is er aandacht voor

vaardigheden van leerkrachten in relatie tot de ouders (FOPEM, 2010; PBDKO, 2009, 2011,

2012b). Verschillende koepels denken na over hoe ze de leerkrachten deze competenties

kunnen aanleren, bijvoorbeeld via vormingen rond ouderbetrokkenheid (BPDKO, 2012). Zo

zegt de koepel VSKO dat leerkrachten via een vorming geprofessionaliseerd moeten worden

in de communicatie met scholen, andere leraren en ouders vanuit de insteek

‘taalvaardigheid’ (PBDKO, 2009, 2012b). Verder zegt het VSKO in verschillende

begeleidingsplannen dat leerkrachten dienen te leren wat ‘goed communiceren’ is met alle

betrokkenen in de school:

‘Goed communiceren’ kan je leren door er bewust bij stil te staan, door gericht te

oefenen, door feedback te krijgen op de eigen communicatie, door het krijgen van

theoretische kaders en door de hinderpalen in de communicatie te herkennen en er

constructief mee te leren omgaan. (PBDKO, 2009, pp. 43-44, 2011, pp. 68-69, 2012,

pp. 67-68)

Ten slotte spreekt het VSKO over een vorming voor leerkrachten rond gepast omgaan met

probleemgedrag bij kinderen (PBDKO, 2009, 2011, 2012): “We verkennen hoe verrijkend en

29

helend het kan zijn om als leerkracht een kind met probleemgedrag te benaderen in diens

context en met name aandacht te geven aan de loyaliteit met zijn ouders” (PBDKO, 2009, p.

27, 2011, p. 48, 2012b, p. 49).

2.3.2. Competenties van ouders

In tegenstelling tot de vele positieve competenties die beschreven worden voor leerkrachten,

komt dit slechts in beperkte mate aan bod voor ouders. Wat opvalt in de beleidsteksten van

het beleidsdomein Onderwijs en Vorming is dat van ouders een actief engagement verwacht

wordt in het aanbod dat de school hen doet (“conceptnota samen taalgrenzen verleggen,”

2011; VLOR, 2004; AgODi, 2013; Rol en Samenleving vzw., 2007; Agentschap voor

Onderwijscommunicatie, 2013). Daarbij schuiven bepaalde beleidsteksten een impliciet

ideaalbeeld van de ‘goede ouder’ naar voor. Ouders die niet aan het ideaalbeeld voldoen,

moeten ondersteund en gestimuleerd worden om toch actief te gaan participeren (VLOR,

2013a, 2015b; “conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011). De VLOR (2013a) zegt

bijvoorbeeld: “Schoolopbouwwerk richt zich op sociaal achtergestelde gezinnen en hun

scholen …. Uit de realiteit blijkt dat sociaal achtergestelde gezinnen wèl kunnen participeren

aan het onderwijs, aan de maatschappij, …” (p. 4.). Verder schrijft Toemeka vzw (2010):

Niet alle ouders hebben interesse voor de school van hun kinderen. Dit is spijtig, want

ouders kunnen er mee voor zorgen dat kinderen zich goed voelen op school en er

hun best doen. Daarom komt er vanaf het schooljaar 2010-2011 een

engagementsverklaring tussen ouders en scholen (p.17).

Hierbij gaat men dus uit van een deficit-denken over ouders die moeten aangemoedigd

worden in plaats van ouders te zien als competente, verantwoordelijke opvoeders. Dit deficit-

denken staat in strijd met het benoemen van ouders als gelijkwaardige partners in

verschillende beleidsteksten.

2.3.3. Competenties van leerlingen

Een belangrijke vaststelling is dat ondanks dat het debat gevoerd wordt ‘in het belang van

het kind’, kinderen opvallend weinig als actor in beeld komen, dit in tegenstelling tot ouders

en leerkrachten (VLOR, 2011c). Dit ondanks het feit dat ze ook op jonge leeftijd al duidelijke

opvattingen hebben over ouderbetrokkenheid (Vyverman & Vettenburg, in VLOR, 2011c). Zo

zegt de VLOR (2011c): “Wat de relatie is tussen thuis en school wordt bemiddeld door de

kinderen zelf en de mogelijkheden op school: kiezen wat ze vertellen over school thuis en

omgekeerd …” (p. 60). De VLOR (2011c) zegt verder: “Het belang van dit gatekeeperschap

moet minstens meegenomen worden in de discussie over de wenselijkheid van

ouderbetrokkenheid en de relatie tussen gezin en school” (p. 70). Toch komt de leerling als

actor niet aan bod in andere beleidsteksten, noch in die van het beleidsdomein Onderwijs en

Vorming, noch in de teksten van de Vlaamse schoolkoepels.

30

3. Diversiteit aan gezinnen

In verschillende teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en de beleidsteksten

van de Vlaamse Onderwijskoepels schenkt men aandacht aan de diversiteit tussen

verschillende families. Deze diversiteit omvat een scala aan onderwerpen en we kijken wat

dit impliceert voor de relatie met leerkrachten. Zo is er in verschillende beleidsteksten

aandacht voor het verschil tussen de thuistaal en -cultuur en de instructietaal en

schoolcultuur. Men heeft verder aandacht voor nieuwe gezinscontexten zoals gescheiden

ouders of nieuw-samengestelde gezinnen. Verschillende beleidsteksten wegen ook het

verschil in betrokkenheid en participatie tussen kansrijke en kansarme families af. Ten slotte

is er in de relatie met ouders ook aandacht voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften.

Aelterman et al. (2008) zeggen hoe studenten kleuteronderwijs gevormd worden in het

omgaan met deze diverse achtergronden:

De studenten krijgen basisinformatie en worden opgeroepen rekening te houden met

de verschillende sociale en culturele realiteiten van ouders en verzorgers, met

verschillende opvoedingsstijlen en taalregisters van ouders, met verschillende

gezinssituaties zoals alleenstaande ouders, nieuw samengestelde gezinnen,

kansarme gezinnen, mondige en nietmondige ouders, allochtone ouders, enzovoort.

(p. 51)

3.1. Diverse talige en culturele achtergronden

Omwille van een stijgende taalheterogeniteit in scholen, is er in verschillende beleidsteksten

aandacht voor taal als drempel of glijmiddel in het communiceren met de school (Vlaams

Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2012; “conceptnota samen taalgrenzen verleggen,”

2011). Het belang van het Standaardnederlands wordt benadrukt: “Een goede/rijke kennis

van het Standaardnederlands is essentieel. … Een rijke kennis van het Standaardnederlands

is dé voorwaarde voor wie in Vlaanderen wil leren, wonen, werken, leven” (“conceptnota

samen taalgrenzen verleggen,” 2011, p. 3). Men benadrukt het belang van het afstemmen

van de thuistaal op de instructietaal op school, waarbij de leerkrachten het

Standaardnederlands bij ouders promoten. Zo staat te lezen in de “conceptnota samen

taalgrenzen verleggen” (2011):

We moeten ouders stimuleren om zoveel mogelijk en een zo rijk mogelijke taal bij de

opvoeding van hun kinderen te gebruiken. Dat is bij anderstalige ouders niet het

Standaardnederlands, …. Dit neemt uiteraard niet weg dat ze zich positief engageren

t.o.v. de onderwijstaal, het Standaardnederlands, en dit ook in de thuiscontext een

plaats geven. (p. 15)

Taallessen op school voor anderstalige ouders kan een onderdeel zijn van het schoolbeleid

(“conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011). Naast het promoten van het

31

Standaardnederlands, benadrukt men ook de rijkdom van het samenkomen van

verschillende talen en culturen op school (AKOV, 2010; Vlaams Ministerie van Onderwijs en

Vorming, 2015). Daarbij benadrukt men dat scholen op een positieve manier aandacht

moeten hebben voor de thuistaal van ieder kind. Zo zegt de “conceptnota samen taalgrenzen

verleggen” (2011):

Begeleiders moeten een positieve aandacht voor de taal hebben die het kind thuis

spreekt, of dat nu dialect is of een andere taal. In het geval van andere talen is de

aandacht voor de thuistaal ook een hefboom voor participatie van de ouders. (p. 6)

Er gaat dus aandacht naar de verschillen tussen thuis en school waarbij men leerkrachten

aanmoedigt om ook de situatie thuis positief te benaderen. De VLOR (2011c) waarschuwt

voor de kloof die kan ervaren worden tussen school en thuis en die via partnerschap met

ouders moet gedicht worden:

Zo kan de school bijvoorbeeld (impliciet) het referentiekader van haar

personeelsleden (doorgaans blank, autochtoon, hoogopgeleid, vrouwelijk en uit de

socio-economische middenklasse) als standaard nemen en op die manier (impliciet

en ongewild) bepaalde andere achtergronden en leefsituaties problematiseren. In het

bijzonder bij discontinuïteit tussen school en gezin, is het aangewezen om voor het

bevorderen van ouderbetrokkenheid uit te gaan van een partnerschapsmodel…. (p.

152)

De VLOR (2011c) zegt daarnaast:

Het vraagt van scholen dat zij bereid zijn tot en actie ondernemen om de traditionele

opvattingen en structuren te doorbreken, de eigen kaders in vraag te stellen,

verschillen te erkennen en positief te waarderen en bruggen te slaan naar andere

levensstijlen en –wijzen. (p. 159)

Het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2015) zegt daarbij dat leerkrachten hun

communicatie op adequate wijze dienen aan te passen aan het taalniveau van het

doelpubliek. Concrete tips ontbreken echter over hoe leerkrachten dit kunnen aanpakken.

Daarmee in contrast valt het op dat het communiceren met ouders in een andere taal dan

het Nederlands in sommige beleidsteksten voorwaardelijk wordt omschreven. Zo zegt de

“conceptnota samen taalgrenzen verleggen” (2011):

Schoolbesturen krijgen de vrijheid om andere talen in hun communicatie met ouders

te gebruiken, zolang dit in het belang van de veiligheid, de opvoeding en de

slaagkansen van de kinderen is. …

De regel is dat deze vrijheid beperkt in tijd is, en steeds tot doel heeft ouders

zo veel mogelijk te stimuleren om Standaardnederlands te leren. (p. 16)

32

In de teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming valt de ambivalentie op tussen

enerzijds het benadrukken van de meerwaarde van en respect voor diverse talen en culturen

en anderzijds het promoten van het Standaardnederlands bij ouders.

Ook bij de schoolkoepels merken we een spanningsveld op tussen enerzijds de meerwaarde

van verschillende talen en culturen en anderzijds het belang van aanpassing aan de

Vlaamse taal en cultuur . Zo is er bij de schoolkoepels OVSG (2015) en GO! (2015)

aandacht voor ‘taal’ in functie van het omgaan met meertaligheid en meertalige opvoeding.

Het VSKO schrijft in verschillende begeleidingsplannen dat ze een goede participatie van

ouders willen uitbouwen met het oog op een versterking van de Nederlandse taal (PBDKO,

2009, 2011, 2012b). Ook aandacht voor verschillende culturele achtergronden van leerlingen

en ouders in functie van integratie komt bij verschillende schoolkoepels aan bod (GO!,

2012a; PBDKO, 2015). Hierbij benadrukt men respect en gelijkwaardigheid (GO!, 2012a;

PBDKO, 2015).

3.2. Nieuwe gezinscontexten

Volgens de VLOR (2011c) is het belangrijk om het opgroeien en schoollopen vanuit nieuwe

gezinscontexten te bekijken aangezien kinderen hun thuiswereld mee binnen brengen in de

school. “De verhoogde en continue aandacht voor de leerling als kind uit een welbepaald

gezin is dan ook … onvermijdelijk. Leerlingen komen niet alleen uit verschillende gezinnen,

deze gezinnen veranderen ook tijdens de schoolloopbaan” (VLOR, 2011c, p. 131). Wat

opvalt in verschillende teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming is dat de

diversiteit aan gezinsvormen voornamelijk als een bedreiging voor kinderen wordt aanzien.

Wanneer men toch aandacht heeft voor de positieve kanten van het verhaal, worden deze

vaak gevolgd door een ‘maar’: “Natuurlijk zullen vele kinderen ook hun voordeel doen aan

die gezinsontwikkelingen. … Maar deze voordelen kunnen en zullen ook vaak omslaan in

nadelen” (VLOR 2011c, p. 140). De VLOR (2011c) zegt bijvoorbeeld dat door een diversiteit

en complexiteit van gezinsvormen ouders veel meer dan vroeger aan de school een

belangrijke taak in het opvoeden van hun kinderen toedichten: “Het is vaak immers één van

de weinige stabiele en veilige havens” (p.30). Een diversiteit en complexiteit aan

gezinsvormen, vraagt aan scholen en leerkrachten een variëteit aan kleine of grotere

aanpassingen, zoals bijvoorbeeld een uitgebalanceerd oudercontact of elektronische brieven

naar ex-partners (VLOR, 2011c). Ook in het profiel voor de leraar kleuteronderwijs zegt men

dat studenten informatie dienen te krijgen en opgeroepen worden rekening te houden met

verschillende gezinssituaties zoals alleenstaande ouders of nieuw samengestelde gezinnen

(Aelterman et al., 2008). Verder heeft de VLOR (2011c) ook aandacht voor nieuwe partners

van gescheiden ouders:

33

Ook binnen een schoolse context is het zoeken naar de plaats van deze niet-

biologische meeouders. Het vereist een intellectueel herdenken … van deze

complexe verhoudingen om met evenveel respect te kijken naar het werk en de

inspanningen van vele van deze meeouders. (p. 31)

Ook in een beleidstekst van de schoolkoepel OVSG (2014a) heeft men aandacht voor

veranderende gezinscontexten:

Een paar jaar geleden signaleerde het onderwijs dat kinderen van gescheiden ouders

soms een week in een school zijn ingeschreven en de volgende week in een andere

school. Dit knelpunt van het co-schoolschap signaleerde het

Kinderrechtencommissariaat aan het beleid. Het kwam op de agenda en is voortaan

niet meer wettelijk. (p. 6-7)

3.3. Kansarme en kansrijke gezinnen

Verschillende beleidsteksten van de Vlaamse Overheid hebben aandacht voor

ouderparticipatie in het aanpakken van het probleem ‘kansarmoede’ (zie eerder, 1.2.). In

verschillende teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming heeft men aandacht voor

specifiek kansarme gezinnen (VLOR, 2012c, 2013a). Volgens de VLOR (2011c) is er

evidentie dat de socio-economische status van het gezin een rol speelt in het effect van

ouderbetrokkenheid op de schoolse aanpassing van kinderen:

Meer bepaald blijkt ouderbetrokkenheid belangrijker te zijn voor de schoolse

prestaties van kinderen uit gezinnen van etnische minderheidsgroepen en gezinnen

met een lage socio-economische status (zie Pomerantz et al., 2007 voor een

overzicht). … Deze bevindingen zijn opvallend, gegeven de vaststellingen uit

onderzoek dat ouders met een lage socio-economische status gemiddeld minder en

op een minder kwaliteitsvolle manier betrokken zijn bij het onderwijs aan hun

kinderen. … Ze suggereren dat het bevorderen van ouderlijke betrokkenheid een

belangrijk instrument kan zijn in het verbeteren van de onderwijskansen van kinderen

met een minderbegoede socio-economische achtergrond. (p. 151)

Kansarme ouders moeten volgens deze beleidstekst dus extra gestimuleerd worden tot

ouderbetrokkenheid op school. “Meestal is er … een kloof tussen de schoolcultuur van onder

meer de leerkrachten en de thuiscultuur van de doelgroep” (VLOR, 2013a, bijlage p. 4). De

VLOR (2011c) vraagt aandacht voor het feit dat vaak van ouders wordt verwacht zich

eenzijdig aan te passen aan de voorgestelde traditionele vormen van ouderparticipatie,

terwijl het voor scholen meer relevant zou lijken om deze traditionele praktijken in vraag te

stellen en zich aan te passen aan de noden van families met een lage socio-economische

status of uit etnische minderheidsgroepen (Le Texier et al., in VLOR 2011c). Verschillende

34

beleidsteksten lijken er anderzijds van uit te gaan dat de betrokkenheid van kansrijke ouders

op school vanzelf zal gaan en indien niet aanwezig, dit minder problematisch zou zijn. Zo

impliceert de VLOR (2013a) dat het niet deelnemen aan het onderwijs van kleuters uit

kansrijke gezinnen minder problematisch is dan kinderen uit kansarme gezinnen:

Er zijn ouders die er bewust voor kiezen om hun kind later te laten instappen. Zij doen

dit omdat hun kind nog niet schoolrijp is, omwille van praktische of principiële redenen

(bijvoorbeeld: 2,5 jaar vinden ze te jong om naar school te gaan). Vaak gaat het over

ouders met een hogere socio-economische status. Zij hebben andere motieven dan

maatschappelijk kwetsbare ouders. (p. 28)

Slechts één tekst heeft aandacht voor een project voor kansrijke ouders die begeleid worden

in een schoolkeuzeproces, maar wel ter inspiratie van een aanpak van kansarme ouders

(VLOR 2013a).

Ook de beleidsteksten van de Vlaamse schoolkoepels hebben aandacht voor kansarme

kinderen en gezinnen (zie eerder, 2.2.). Zo zeggen zowel OVSG (2013a, 2015) als GO!

(2015) dat ze in hun werking specifieke aandacht hebben voor betrokkenheid, participatie en

veiligheid van ouders in armoede. In tegenstelling tot de grote meerderheid aan

beleidsteksten, ziet FOPEM (2010) het niet bereiken van kansarme ouders als een probleem

van de school en dus niet als het probleem van de ouders: “een FOPEM-school kan zich niet

emancipatorisch noemen als kansarme kinderen en ouders slechts in beperkte mate hun

weg vinden naar de school” (p. 4). Om kansarme gezinnen meer te betrekken, formuleert

FOPEM (2010) een aantal concrete actiepunten. OVSG (2013a) heeft bovendien aandacht

voor het bevorderen van gelijke kansen: “Directies en personeel … moeten daarom oog

hebben voor het individu en voor het sociaal kapitaal en de omgeving van het individu.

Daarin liggen kansen en mogelijkheden voor sociale mobiliteit” (p. 4-5).

3.4. Kind met specifieke ondersteuningsbehoeften

In mindere mate komt ook de relatie met ouders in functie van een kind met specifieke

ondersteuningsbehoeften aan bod in Vlaamse beleidsteksten. Zo heeft de VLOR (2011a)

aandacht voor inclusief onderwijs maar benadrukt ook dat dit breder is dan enkel kinderen

met een beperking.

Ook enkele teksten van de Vlaamse Onderwijskoepels hebben aandacht voor specifieke

ondersteuningsbehoeften bij leerlingen. Zo zegt het GO! (2012b): “Elke leerling heeft recht

op begeleiding die afgestemd is op zijn specifieke onderwijsbehoeften. In elke school werken

zorgcoördinatoren, leerlingbegeleiders en CLB-medewerkers in overleg met de ouders en

het kind hiervoor aangepaste regelingen en leermethoden uit” (p. 19). Ook het POV (2014)

heeft aandacht voor een intensieve samenwerking tussen CLB, leerling, ouders en school in

35

het kader van het M-decreet (Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met

specifieke onderwijsbehoeften).

Discussie en aanbevelingen

In deze paragraaf komen we terug op de onderzoeksvragen waarmee we dit onderzoek

gestart zijn:

- Welke doelen dient samenwerking met ouders volgens verschillende beleidsniveaus?

- Welke terminologie gebruiken beleidsteksten om de meest wenselijke relatie tussen

ouders en leerkrachten te conceptualiseren?

- Hoe verwacht men dat de relatie tussen leerkrachten en ouders concreet vorm krijgt?

- Vanuit welke visie op ouders vertrekt men en hoe gaat men om met de

maatschappelijke diversiteit?

Deze vier onderzoeksvragen poogden we te beantwoorden op basis van een thematische

analyse van Vlaamse beleidsteksten. De drie thema’s die we gebruikt hebben, zijn:

- De redenen voor ouderlijke betrokkenheid: participatie als doel of als middel.

- De operationalisering van de interacties tussen ouders en leerkrachten.

- Diversiteit aan gezinnen.

1. Redenen voor ouderlijke betrokkenheid

Verschillende beleidsteksten schuiven allerlei redenen van ouderparticipatie en

betrokkenheid naar voor. Participatie van ouders is in slechts enkele beleidsteksten een doel

op zich. Alle beleidsteksten van het departement Onderwijs en Vorming leggen het doel van

de ouderbetrokkenheid buiten de betrokkenheid zelf. Wat betreft de Vlaamse

Onderwijskoepels, is vooral in beleidsteksten over methodescholen ouderbetrokkenheid zelf

de belangrijkste reden van die ouderbetrokkenheid (GO!, 2012b; FOPEM, 2007, 2013, 2015;

Denys, 2012a; De Clercq, 2007). Naast beleidsteksten die aandacht hebben voor ouderlijke

betrokkenheid omwille van die betrokkenheid, wordt de participatie van ouders in andere

beleidsteksten naar voor geschoven als middel om een bepaald doel te bereiken. Men loopt

echter het risico op instrumentalisering van ouders wanneer men de doelen van participatie

buiten die participatie om vastlegt (Beresford, 2000). Een eerste aangehaald doel in de

bestudeerde beleidsteksten is het oplossen van een veelheid aan problemen zoals onder

andere het oplossen van kinderarmoede (VLOR, 2013a; Denys & De Clercq, 2007; Denys,

2007; PBDKO, 2011, 2012a, 2013, 2014; OVSG, 2013a) of het inhalen van een

taalachterstand (“Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011; VLOR, 2013b; POV,

36

2011; PBDKO, 2009, 2011, 2012b; GO!, 2015). Opvallend in verschillende beleidsteksten is

de nadruk op de verantwoordelijkheid van ouders om zich actief te gaan inzetten voor

ouderbetrokkenheid op school zodanig dat het probleem, dat buiten henzelf is vast gelegd,

zou opgelost geraken:

Het is immers vanuit de school (of de samenleving) dat ouders of leerlingen een

‘tekort’ toegeschreven wordt … waarbij het zogenaamde partnerschap instrumenteel

is voor het bereiken van een oplossing. De machtsongelijkheid tussen school en

ouders in het bepalen van de opvoeding wordt op deze wijze niet weggewerkt (vgl.

Weininger & Lareau, 2003). (VLOR, 2011c, p. 137)

Een ander doel is ‘het belang’ van het kind. Wat het belang van het kind precies is, is

afhankelijk van geval tot geval, evolueert over de tijd en kan niet in een eenduidige definitie

vastgelegd worden (Kinderrechtencommissariaat, 2013). Toch bepleiten verschillende

beleidsteksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming het belang van

ouderbetrokkenheid in functie van de maximale ontplooiing van het kind, zowel qua schoolse

prestaties als sociaal-emotioneel functioneren (VLOR, 2004, 2011c, 2012d, 2013a;

Aelterman et al., 2008; Toemeka vzw, 2010; OVSG, 2015; GO!, 2012b, 2015; VSKO, 2012;

Denys, 2012b).

Betrokkenheid van ouders op school kan ook het belang van de gemeenschap dienen, aldus

bepaalde bronnen in de literatuurstudie en verschillende beleidsteksten. Zo kan volgens de

VLOR (2011c) de sociale cohesie in een buurt versterkt worden door een goede relatie

tussen school en ouders. Basisscholen kunnen namelijk voor gezinnen aanknopingspunten

bieden voor hun integratie in de lokale gemeenschap (VLOR, 2011c). Ouderparticipatie is

dan een middel tot culturele integratie (VLOR, 2013a). Het is echter volgens Geens (2015)

niet omdat ouders elkaar op school passeren, dat ze er ook toe komen om elkaar echt te

ontmoeten. Zonder speciale aandacht voor het faciliteren van deze contacten door

professionelen blijven interacties afwezig of gebeuren ze enkel per toeval (Geens, 2015). De

kleuterschool als aanknopingspunt voor culturele integratie en sociale cohesie vergt dus

inspanningen van de professionelen. Toch blijkt dat professionelen in ECEC voorzieningen

het niet altijd hun taak vinden om gesprekken tussen ouders op gang te brengen (Geens,

2015).

Een andere doel van ouderbetrokkenheid in de Vlaamse beleidsteksten is het pedagogisch

motief: de opvoeding tussen school en thuis op een zelfde lijn krijgen (VLOR 2013a;

“Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011; GO!, 2012b). De vraag is hier of er dan

een wederzijdse aanpassing is tussen leerkrachten en ouders of dat ouders zich moeten

aanpassen aan de school zodanig dat het opvoedingsproject van de school slaagt. In

bepaalde teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming schrijft men over

leerkrachten die ouders onderrichten (Toemeka vzw, 2010; AgODi, 2013; “Conceptnota

37

samen taalgrenzen verleggen,” 2011). Participatie wordt aldus vertaald in het leren aan

ouders hoe ze hun kinderen kunnen opvoeden. Hierbij gaat men dus uit van een deficit-

denken over ouders die moeten aangemoedigd worden te leren van professionelen in plaats

van ouders te zien als competente, verantwoordelijke opvoeders. Dit deficit-denken staat in

strijd met het benoemen van ouders als gelijkwaardige partners in verschillende

beleidsteksten. De VLOR (2011c) zegt dat “de term partnerschap hier oneigenlijk gebruikt

wordt en versluiert dat de school het voortouw neemt in het bepalen van wat een goede

opvoeding is” (p. 138). Men schetst met andere woorden een beeld van wat een ‘goede

ouder’ belangrijk hoort te vinden. Ouders die niet aan het ideaalbeeld voldoen, moeten

ondersteund en gestimuleerd worden om toch actief te gaan participeren (VLOR, 2013a,

2015b; “conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011). De participatie van ouders wordt

in deze bronnen dus conditioneel omschreven.

In geen enkele beleidstekst, met uitzondering van de beleidsteksten over het methode-

onderwijs, wordt de vraag gesteld of ouders ook een inbreng hebben in wat een goede

school hoort te zijn. Ouders lijken met andere woorden geen partner te zijn in het mee

bepalen van de doelen van ouderbetrokkenheid. Er is dan sprake van een democratisch

deficit (Vandenbroeck et al., 2012) waarbij men onmogelijk kan spreken van een

wederkerige samenwerking (Van Laere et al., 2011). Verschillende teksten vullen, buiten

ouders om, conditioneel in wat partnerschap zou moeten zijn namelijk actief participeren als

ideaal. Daarmee sluiten ze onvermijdelijk bepaalde ouders in en uit. Hierdoor lijkt het geen

verrassing dat internationaal net die ouders uit etnisch-culturele minderheden en lagere

sociaaleconomische klassen aangesproken worden die niet de macht of het zelfvertrouwen

hebben om een dergelijke ‘betrokkenheid’ te weigeren (Hughes & Mac Naughton, 2000).

2. Interactie tussen ouders en leerkrachten

We zagen zowel in onze literatuurstudie als in de analyse van de beleidsteksten dat er

verschillende termen in gebruik zijn om te verwijzen naar wat beschouwd wordt als de meest

gewenste relatie tussen ouders en leerkrachten. ‘Ouderparticipatie’ is een veel

voorkomende term (Hughes & Mac Naughton, 2000; Guerra & Luciano, 2014; Mag, 2011;

VLOR, 2011c, 2013a; AgODi, 2013; Aelterman et al., 2008; FOPEM, 2013, 2015; Denys,

2012a; Vandevyvere, 2013; POV, 2011, 2012; GO!, 2012b; OVSG, z.j., 2013, 2015; PBDKO,

2009, 2011, 2012b). Daarnaast is ‘ouderbetrokkenheid’ een manier om deze relatie te

benoemen (Hornby, 2011; Hughes & Mac Naughton, 2000; Kalin & Šteh, 2010; Powell et al.,

2010; McWayne et al., 2004; Margaritoiu & Eftimie, 2011; VLOR, 2004, 2011b, 2011c,

2012a, 2013a, 2015b; “Conceptnota samen taalgrenzen verleggen,” 2011; Agentschap voor

Onderwijscommunicate, 2008; AgODi, 2013; Aelterman et al., 2008; Rol en Samenleving

vzw., 2007; Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2015; FOPEM 2013; POV, 2011;

38

PBDKO, 2012b; OVSG, 2011, 2013a, 2015; GO!, 2015). Ook ‘samenwerking’ komt als

begrip aan bod (Kalin en Šteh, 2010; Blândul, 2012; Christenson, in McWayne et al., 2004;

Margaritoiu & Eftimie, 2011; VLOR, 2004; Agentschap voor Onderwijscommunicatie, 2008;

Afdeling Internationale Relaties Onderwijs, 2011; OVSG, z.j.; POV, 2011, 2012, 2013, 2014).

Verschillende bronnen gebruiken bovendien de term ‘partnerschap’ als ze het hebben over

de relatie tussen ouders en leerkrachten in het kleuteronderwijs (Mag, 2011; Hujala et al.,

2009; Hughes & Mac Naughton, 2000; Epstein, 1995; Blândul, 2012; Margaritoiu & Eftimie,

2011; Vlaamse Regering, 2008; VLOR, 2011c, 2012b, 2012d, 2013a, 2015a; Aelterman et

al., 2008). Ten slotte komt ‘overleg’ met ouders in de analyse van verschillende

beleidsteksten aan bod (VLOR, 2012a, 2012d; AgODi, 2013; OVSG 2013a, 2014; Denys,

2012a; GO!, 2012b).

De teksten van de verschillende beleidsniveaus schuiven naast allerhande begrippen ook

verschillende manieren naar voor om de relatie tussen leerkracht en ouders concreet vorm te

geven. Er gaat, zowel in de literatuur als in de beleidsteksten, voornamelijk aandacht naar de

actieve participatie van ouders op school via onder andere ouderverenigingen, de ouderraad,

oudercontacten of georganiseerde klasactiviteiten. Actieve participatie is dan het ideaal

waarbij andere vormen van betrokkenheid naar de achtergrond verdwijnen. Deze “actieve”

participatie versluiert voor een stuk het passief luisteren naar leerkrachten als expert (VLOR

2013a; Agentschap voor Onderwijscommunicatie, 2013) maar er wordt daarnaast ook van

ouders verwacht dat ze zich actief kunnen uitdrukken en informatie kunnen geven aan

leerkrachten. Vandenbroeck en Bouverne-De Bie (2006) wijzen op het feit dat de focus op

onderhandelen en zelfexpressie een westerse middenklasse norm is. Deze zelfde

verwachtingen stelt men echter tegenover ouders met een andere sociale of etnisch-

culturele achtergrond, die hier niet altijd even veel mee vertrouwd zijn (Spivak, 1988).

Hierdoor kan het zijn dat deze ouders deels afhankelijk zijn van de leerkracht om uit hun

naam te spreken in plaats van echt zelf een stem te krijgen (Spivak, 1988). Op die manier

kunnen op een subtiele en onbewuste manier bestaande machtsrelaties gereproduceerd

worden en dit in het voordeel van een reeds geprivilegieerde groep ouders en kinderen

(Vandenbroeck & Bouverne-De Bie, 2006). Actieve participatie is bovendien maar één

mogelijke manier om ouders te betrekken (Vandenbroeck, 2010). Het is volgens de VLOR

(2011c) aangewezen om uit te gaan van een breed begrip waarin ook de betrokkenheid van

ouders in de thuissituatie een belangrijke plaats inneemt. Hierbij is het belangrijk niet louter

te kijken naar de zichtbare aanwezigheid van ouders op school of tot de directe contacten

tussen ouders en schoolactoren (VLOR, 2011c). Betrokkenheid gaat dus om een grotere

variëteit aan mogelijkheden om zaken met elkaar uit te wisselen (Vandenbroek, 2010).

Verschillende auteurs zeggen dat indien er gevarieerde manieren van coöperatie en

39

betrokkenheid voorgesteld worden aan ouders de kans groter is dat meer van hen zich

aangetrokken zullen voelen om te coöpereren (Kalin & Šteh, 2010; Powell et al., 2010).

Zowel van ouders als van leerkrachten wordt met andere woorden een actieve inspanning

gevraagd om de relatie met elkaar aan te gaan en te onderhouden.

Naast ouders en leerkrachten van wie een actief engagement verwacht wordt, zijn er ook

externe organisaties, zoals onder andere een LOP of een CLB, die kunnen bemiddelen in de

relatie tussen gezin en school. Deze organisaties komen tussen in de relatie tussen ouders

en school indien er sprake is van een aan te pakken “probleem”. Voorbeelden hiervan zijn:

een positieve houding van ouders ten aanzien van de instructietaal aanmoedigen (AgODi,

2012) of aanklampend werken zodanig dat ouders, nog voor de leerplichtleeftijd, op

‘vrijwillige’ basis beslissen hun kleuter naar school te sturen (VLOR, 2012c). Bij de aandacht

voor deelname aan het kleuteronderwijs gaat bij bemiddelende organisaties in het bijzonder

aandacht naar maatschappelijk kwetsbare gezinnen (VLOR 2012c). Leerkrachten, ouders én

externe organisaties hebben volgens de verschillende beleidsteksten dus een rol te spelen in

ouderparticipatie op school. Opvallend is dat er, zowel in de literatuurstudie als in de

beleidsteksten, maar weinig aandacht is voor de rol van het kind zelf, ondanks dat het debat

over ouderparticipatie in ‘het belang van het kind’ wordt gevoerd. Slechts één beleidstekst

vraagt aandacht voor het ‘gatekeeperschap’ die kinderen in deze relatie kunnen opnemen

(VLOR, 2011c).

3. Diversiteit aan gezinnen

Ouders en opvoeders zijn geen homogene groep: ze hebben verschillende vormen, maten,

attituden en emoties (Gascoigne, 2012). Ouders hebben bovendien diverse culturele,

etnische en sociaaleconomische achtergronden en maken de opvoeding waar vanuit

verschillende contexten. Verschillende ouders gaan de samenwerking met de leerkracht dan

ook aan om heel uiteenlopende redenen en met verschillende verwachtingen (Kalin & Šteh

2010). Deze heterogeniteit betekent volgens Ebbeck en Waniganayake (in Hujala et al.,

2009) dat leerkrachten een variëteit aan flexibele vaardigheden voor coöperatie dienen te

ontwikkelen. De VLOR (2011c) vraagt aandacht voor het feit dat vaak van ouders wordt

verwacht zich eenzijdig aan te passen aan de voorgestelde traditionele vormen van

ouderparticipatie, terwijl het voor scholen meer relevant zou lijken om deze traditionele

praktijken in vraag te stellen en zich aan te passen aan de noden van families met een lage

socio-economische status of uit etnische minderheidsgroepen (Le Texier et al., in VLOR

2011c). Vandenbroeck (2010) geeft daarbij aan hoe belangrijk het is dat verschillende

familieculturen opgenomen worden in het curriculum van ECEC voorzieningen zoals de

kleuterschool. Dit vraagt een betrokkenheid van ouders in de kleuterklas waarbij leerkrachten

luisteren naar wat belangrijk is in dit specifieke gezin (Vandenbroeck, 2010) in plaats van

40

enkel ouders te onderrichten. Dit vraagt van leerkrachten om hun vooroordelen opzij te

schuiven en actie te ondernemen om alle ouders op een gepaste manier te betrekken

(DECET, in Vandenbroeck, 2010).

In de geselecteerde Vlaamse beleidsteksten valt het echter op dat er vooral aandacht is voor

specifieke ouders en kansengroepen, namelijk ouders in armoede, die moeten

aangemoedigd worden te participeren in het onderwijs van hun kind en dit in het ‘belang’ van

hun kind of van de maatschappij. Slechts één beleidstekst ziet het niet bereiken van

kansarme ouders als een probleem van de school en dus niet als het probleem van de

ouders (FOPEM, 2010). Verschillende beleidsteksten lijken er daarnaast van uit te gaan dat

de betrokkenheid van kansrijke ouders op school vanzelf zal gaan en indien niet aanwezig,

dit minder problematisch zou zijn.

Naast aandacht voor kansarme ouders is er ook aandacht voor talige en culturele diversiteit

in de Vlaamse beleidsteksten. In deze beleidsteksten valt de ambivalentie op tussen

enerzijds het benadrukken van de meerwaarde van en respect voor diverse talen en culturen

en anderzijds het promoten van het Standaardnederlands en integratie bij ouders.

Ten slotte besteedt men ook aandacht aan veranderende gezinscontexten. In het profiel voor

de leraar kleuteronderwijs zegt men dat studenten informatie dienen te krijgen en

opgeroepen worden rekening te houden met verschillende gezinssituaties zoals

alleenstaande ouders of nieuw samengestelde gezinnen (Aelterman et al., 2008). Wat echter

opvalt in verschillende teksten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming is dat de

diversiteit aan gezinsvormen voornamelijk als een bedreiging voor kinderen wordt aanzien.

In Vlaamse beleidsteksten krijgt ouderparticipatie in het kleuteronderwijs dus zeker een

plaats. Hierbij merken we echter dat het Vlaamse beleid geen eenduidig standpunt inneemt

over de betrokkenheid van ouders op school. Wij pleiten dan ook voor een breed gebruik van

het woord ‘betrokkenheid’ waarbij het voor scholen meer relevant lijkt om de traditionele

praktijken in verband met ouderparticipatie in vraag te stellen en leerkrachten luisteren naar

wat belangrijk is in specifieke gezinnen.

Beperkingen van het onderzoek

Met dit onderzoek wilden we nagaan hoe de relatie tussen ouders en leerkrachten aan bod

komt in 67 recente Vlaamse beleidsteksten. Deze relatie onderzochten we op basis van drie

thema’s. De constructie van onze categorieën kwam voort uit de theorie (deductie) en niet uit

de onderzoeksgegevens (inductie). Uiteraard zijn er nog andere thema’s met betrekking tot

ouderparticipatie in de geselecteerde beleidsteksten aanwezig. Dit onderzoek pretendeert

dan ook niet volledig te zijn. Wel wilden we nagaan of de thema’s uit de literatuurstudie ook

aan bod kwamen in de geselecteerde Vlaamse beleidsteksten. We maakten een selectie van

41

beleidsteksten over de periode van 2004-2016 van bepaalde (maar niet alle) beleidsorganen.

Teksten van bijvoorbeeld een aantal kleinere onderwijskoepels werden niet in de analyse

opgenomen. De bevindingen in dit onderzoek zijn dan ook een weerspiegeling van het beleid

in de geselecteerde periode en van de geselecteerde beleidsorganen en de resultaten zijn

slechts hierop van toepassing. Ten slotte is het om redenen van betrouwbaarheid

aangewezen om de onderzoeksgegevens door twee onafhankelijke onderzoekers te laten

coderen maar dit is hier omwille van praktische redenen niet gebeurd.

Aanbevelingen voor verder onderzoek

De resultaten van deze masterproef dragen bij door een overzicht te creëren over hoe het

Vlaamse beleid staat tegenover ouderparticipatie in het kleuteronderwijs. In deze

masterproef zagen we evenwel dat het beleid inzake ouderparticipatie in het kleuteronderwijs

alles behalve eenduidig is. Beleidsbeslissingen zijn immers niet uitsluitend gebaseerd op

kennis en wetenschappelijk onderzoek. Agendapunten van allerlei drukkingsgroepen en

eigen politieke normen spelen volgens Devroe (2010) uiteraard ook een belangrijke rol in

beslissingsprocessen. Beleid, wetenschappelijk onderzoek en praktijk zijn bovendien

onlosmakelijk met elkaar verbonden. In deze masterproef bekeken we desalniettemin enkel

de luiken wetenschappelijk onderzoek en beleid. De vraag hoe het met dergelijke thema’s zit

in de praktijk bleef onbeantwoord en kan dus onderwerp zijn van verder onderzoek. Zo

namen we de drie thema’s vanuit wetenschappelijk onderzoek, de redenen voor ouderlijke

betrokkenheid, de concrete interacties en diversiteit aan gezinnen, als basis om

beleidsteksten te analyseren. In verder onderzoek kan men deze drie thema’s ook gebruiken

om ouderparticipatie in de Vlaamse kleuterscholen in de praktijk te bekijken. Bovendien

onderzochten we niet of de output van het beleid ook daadwerkelijk impact heeft op

ouderparticipatie in de praktijk. De implicaties van de, soms ambigue, beslissingen op

verschillende beleidsniveaus op de dagelijkse klaspraktijk dient verder onderzocht te worden.

42

Referenties

Aelterman, A., Meysman, H., Troch, F., Vanlaer, O., & Verkens, A. (2008). Een nieuw profiel

voor de leraar kleuteronderwijs en lager onderwijs. Hoe worden leraren daartoe

gevormd? Informatiebrochure bij de invoering van het nieuwe beroepsprofiel en de

basiscompetenties voor leraren.

Afdeling Internationale Relaties Onderwijs. (2011). Vlaams Eurydice rapport 2011. Overzicht

van het onderwijsbeleid en de onderwijsorganisatie in Vlaanderen. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming. (2010). Informatie voor de

Onderwijspraktijk: ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het gewoon

basisonderwijs. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Agentschap voor Onderwijscommunicatie (2008). Onderwijs in Vlaanderen. Het Vlaamse

onderwijslandschap in een notendop. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/

publicaties

Agentschap voor Onderwijscommunicatie. (2013). “Mijn kind gaat naar de kleuterklas”.

Startersboek voor ouders. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Agentschap voor Onderwijsdiensten. (2012). Jaarverslag schooljaar 2010-2011. Lokale

overlegplatforms. Groeien in participatie. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/ publicaties

Agentschap voor Onderwijsdiensten. (2013). Gids voor ouders met kinderen in het

basisonderwijs. Vragen en antwoorden over rechten en plichten van ouders en

leerlingen in het basisonderwijs. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/

publicaties

Alasuutari, M. (2010). Striving at partnership: parent-practitioner relationships in Finnish early

educators’ talk. European Early Childhood Education Research Journal, 18 (2), 149–

161. doi: 10.1080/13502931003784545

Beresford, P. (2000). Service users’ knowledge and Social Work Theory: conflict or

collaboration. The British Journal of Social Work, 30(4),489-503.

Broadhurst, K. & Holt, K.E. (2010). Partnership and the limits of procedure: prospects for

relationships between parents and professionals under the new Public Law Outline.

Child & Family Social Work, 15 (1), 97–106. doi:10.1111/j.1365-2206.2009.00648.x

43

Bryant, D., Peisner-Feinberg, E. & Miller-Johnson, S. (2000). Head Start Parents' Roles in

the Educational Lives of Their Children, Paper presented at the Annual Conference

of the American Educational Research Association. Geraadpleegd op

http://eric.ed.gov/?

Conceptnota samen taalgrenzen verleggen. (2011). Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/2011/doc/talennota_2011.pdf

Corby, B., Miller, M., & Young, L. (1996). Parental Participation in Child Protection Work:

Rethinking the Rhetoric. British Journal of Social Work, 26 (4), 475–790.

Geraadpleegd op http://bjsw.oxfordjournals.org/

De Clercq, S. (2007). FOPEM neemt je mee op een toertje naar de zepsite. Siteseeing in de

ervaringsgerichte school Zeppelin in Mortsel. Nieuwsbrief Fopem, 14(1), 11.

Denys, K. (2007). SOS, ik heb schulden op school. Nieuwsbrief Fopem, 14(1), 6-7.

Denys, K. (2012a). De wereld van De Buurt in Gent. Wereldoriëntatie brengt je van punt a

naar punt b. Wereldoriënterend onderwijs brengt je overal. Nieuwbrief Fopem, 19(1),

8-10.

Denys, K. (2012b). Lezen over de Brede School en coördinatoren van FOPEM-scholen

wisselen uit. Nieuwbrief Fopem, 18(2), 4-5.

Denys, K. (Red.). (2007). Jong leren voor het leven. Een zoektocht naar de identiteit van

onafhankelijke methodescholen. Oostkamp, België: Fopem.

Denys, K., & De Clercq, S. (2007). Gelijke kansen in warme scholen. Nieuwsbrief Fopem,

14(1), 1-2.

Devroe, E. (2010). Wetenschap voor beleid of beleid voor wetenschap? Een analyse van 15

jaar politie en justitie onderzoek in België. PANOPTICON, 31(3), 11–39.

Duncan, J. & Te One, S. (2012). Comparative early childhood education services:

International perspectives. Hampshire: Palgrave Macmillan.

Epstein, J. L. (1995). School/family/community partnerships. Phi Delta Kappan, 76(9), 701-

712. Geraadpleegd op http://search.proquest.com/docview/218509027?accountid=

11077

FOPEM. (2010). De visiedag van FOPEM. Een verslag van een boeiende namiddag.

Nieuwbrief Fopem, 16(2), 2-6.

44

FOPEM. (2013). Jaarverslag 2012-2013.

FOPEM. (2015). Pedagogisch Begeleidingsplan FOPEM 2015-2018. Geraadpleegd op

http://open.fopem.be/fopem/bibfopem.php

Gascoigne, E. (2012). Working with Parents: As Partners in Special Educational Needs. New

York, NY: Routledge.

Geens, N. (2015). Social support and social cohesion in services for young children: a study

of interactions among parents and between parents and professionals. Ghent

University. Faculty of Psychology and Educational Sciences, Ghent, Belgium.

Geens, N., & Vandenbroeck, M. (2014). The (ab)sense of a concept of social support in

parenting research: a social work perspective. CHILD & FAMILY SOCIAL

WORK, 19(4), 491–500.

Guerra, M., & Luciano, E. (2014). Between training and planning: the partnership with

parents within an Italian ECEC service, Elsevier, 116, 1993-1998.

doi:10.1016/j.sbspro.2014.01.509

Henderson, A., Berla, N. (Eds.). (1994). A New Generation of Evidence: The Family is

Critical to Student Achievement. Geraadpleegd op http://firststepskent.org/

Hornby, G. (2011). Parental Involvement in Childhood Education: Building Effective School-

Family Partnerships. doi: 10.1007/978-1-4419-8379-4_1

Hughes, P., & Mac Naughton, G. (2000). Consensus, Dissensus or Community: the politics

of parent involvement in early childhood education. Contemporary Issues in Early

Childhood, 1(3), 241- 258.

Hujala, E., Turja, L., Gaspar, M.F., Veisson, M., & Waniganayake, M. (2009). Perspectives

of early childhood teachers on parent–teacher partnerships in five European

countries, European Early Childhood Education Research Journal, 17(1), 57-76,

doi:10.1080/13502930802689046

Kalin, J. & Šteh, B. (2010). Advantages and conditions for effective teacher-parent co-

operation. Procedia Social and Behavioral Sciences, 2, 4923–4927.

doi:10.1016/j.sbspro.2010.03.796

45

Kinderrechtencommissariaat. (2013). General comment No. 14 (2013) on the right of the

child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art. 3, para.

1) (CRC/C/GC/14). Geraadpleegd op http://www.kinderrechtencommissariaat.be/

sites/default/files/bestanden/generalcomment_14_belang_kind_crc_eng.pdf

Mag, A.G. (2011). Parents and early teachers: sharing education. Procedia Social and

Behavioral Sciences, 11, 37–41. doi:10.1016/j.sbspro.2011.01.029

Margaritoiu, A., & Eftimie, S. (2011). Some issues concerning school-families partnership.

Procedia Social and Behavioral Sciences, 11, 42–46.

doi:10.1016/j.sbspro.2011.01.030

McWayne, C., Hampton, V., Fantuzzo, J., Cohen, H.L., & Sekino, Y. (2004). A multivariate

examination of parent involvement and the social and academic competencies of

urban kindergarten children. Psychology in the Schools, 41(3), 363-377.

doi: 10.1002/pits.10163

Mitchell, L., Wylie, C., & Carr, M. (2008). Outcomes of Early Childhood Education: Literature

Review. Report to the Ministry of Education. Geraadpleegd op de website van New

Zealand Council for Educational Research: http://www.nzcer.org.nz/system/files/885_

Outcomes.pdf

Moss, P. (Ed.). (2012). Early Childhood and Compulsory Education. Reconceptualising the

relationship. London: Routledge.

OECD. (z.j.). Encouraging Quality in Early Childhood Education and Care (ECEC).

Research brief: parental and community engagement matters. Geraadpleegd op

http://www.oecd.org/education/school/49360363.pdf

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2011). Jaarverslag 2010 voor de Vlaamse

regering. Geraadpleegd op http://emagazine.g-o.be/home/Pages

/OverGO.aspx?Id=128

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2012a). GO! kompas 2012. Het GO!

onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap in cijfers en feiten. http://www.g-

o.be/sites/portaal_nieuw/CommDocs/GoKOMPAS_2012_WEB.pdf

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2012b). Het DNA van het GO! Onze

waarde(n) weerspiegeld. Geraadpleegd op http://www.g-

o.be/sites/portaal_nieuw/Prikbordvoorleerkrachten/Documents/Het_DNA_van_het_G

O!_LR.pdf

46

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2013). Jaarverslag 2012 voor de Vlaamse

regering. Geraadpleegd op http://emagazine.g-o.be/home/Pages/OverGO

.aspx?Id=128

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (z.j.). Allemaal VIP, helemaal GO!

Geraadpleegd op http://pro.g-o.be/communicatie/go-publicaties/go-brochures

/allemaal-vip-helemaal-go

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2011). Standpunt van OVSG over de

conceptnota 'Samen taalgrenzen verleggen'. Geraadpleegd op http://www.ovsg.be

/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2013a). Standpunt: arm? Jij telt mee!

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2013b). Standpunt: zelfs kleuters al met

schoolrapport naar huis? Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2014a). Standpunt: het

kinderrechtensecretariaat en de school, partners in het belang van het kind.

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2014b). Visietekst Overgang 3e kleuterklas

– eerste leerjaar. Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2015). Begeleidingsplan 2015-2018.

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/ovsg/sites/default/files/gemeentelijk-

onderwijs/OVSG-begeleidingsplan-2015-2018.pdf

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (z.j.). Visietekst leerlingbegeleiding.

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/

Pedagogische begeleidingsdienst GO!. (2015). Begeleidingsplan 2015-2018. Geraadpleegd

op http://pro.g-o.be/blog/Documents

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2009).

Begeleidingsplan 2009-2012. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content

/begeleidingsplan

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2011). Jaarverslag

2010-2011. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

47

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2012a).

Begeleidingsplan 2012-2015. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content

/begeleidingsplan

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2012b). Jaarverslag

2011-2012. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2013). Jaarverslag

2012-2013. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2014). Jaarverslag

2013-2014. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2015).

Begeleidingsplan 2015-2018. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content

/begeleidingsplan

Pinkerton, J. & Dolan, P. (2007). Family support, social capital, resilience and adolescent

coping. Child & Family Social Work, 12(3), 219–228. Geraadpleegd op

http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/j.1365-2206.2007.00497.x/epdf

Powell, D.R., Son, S-H., File, N., & San Juan, R.R. (2010). Parent–school relationships and

children's academic and social outcomes in public school pre-kindergarten. Journal of

School Psychology, 48, 269-292. doi:10.1016/j.jsp.2010.03.002

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2011). Jaarverslag 2010-2011. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2012). Jaarverslag 2011-2012. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2013). Jaarverslag 2012-2013. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2014). Jaarverslag 2013-2014. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2015). Begeleidingsplan 2015-2018. Provinciaal

Onderwijs Vlaanderen. Geraadpleegd op http://www.pov.be/site/provinciaal-

onderwijs-vlaanderen/pedagogische-begeleiding/begeleidingsplan-2015-2018

48

Rol en Samenleving vzw. (2007). De kinderen. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Spivak, G.C. (1988). Can the subaltern speak? In C. Nelson en L. Grossberg (Eds.),

Marxism and the interpretation of culture (pp. 271-313). Basingstoke, England:

Maximilian Education

Toemeka vzw. (2010). In’t kort onderwijs 2009-2014. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/ publicaties

Van Houte, S., Bradt, L., Vandenbroeck, M., & Bouverne-De Bie, M. (2013). Professionals’

understanding of partnership with parents in the context of family support

programmes, Child and Family Social Work, 19(39), 1-8. doi:10.1111/cfs.12067

Van Laere, K., Peeters, J., & Vandenbroeck, M. (2012). The Education and Care Divide: the

role of the early childhood workforce in 15 European countries. European Journal of

Education, 47(4), 527-541.

Van Laere, K., Vandenbroeck, M. & Peeters, J. (2011). Competence survey, in: M. Urban et

al. (Eds), Competence Requirements in Early Childhood Education and Care. CoRe

Research Documents (pp. 39–74). Brussels, Belgium: European Commission.

Vandenbroeck, M. (2010). Participation in ECEC Programs: Equity, Diversity and

Educational Disadvantage. In E. Baker., B. McGaw, P. Peterson (Eds.), International

Encyclopedia of Education (pp. 81-85). (3rd ed.). Oxford, Verenigd Koninkrijk:

Elsevier.

Vandenbroeck, M., & Bouverne-De Bie, M. (2006). Children's agency and educational norms.

A tensed negotiation. Childhood, 13(1), 127-143. Geraadpleegd op

http://chd.sagepub.com/content/13/1/127.full.pdf+html

Vandenbroeck, M., De Stercke, N., & Gobeyn, H. (2012). What if the Rich Child has Poor

Parents? The relationship from a Flemish perspective. In P. Moss (Ed.), Early

Childhood and Compulsory Education: Reconceptualising the Relationship (pp. 174-

191). London, Verenigd Koninkrijk: Routledge.

Vandenbroeck, M., Geens, N., Geinger, F., Shiettecat, T., Van Haute, D., & Roets, G.

(2015). Parenting newspeak. Zeitschrift für Familienforschung. Manuscript ingediend

voor publicatie.

49

Vandevyvere, V. (2013). De week tegen pesten. FOPEM doet (niet) mee. Nieuwsbrief

Fopem, 19(2), 5-7.

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2007). Statistisch jaarboek van het Vlaams

Onderwijs 2006-2007. Structuur en organisatie van het onderwijssysteem.

Geraadpleegd op http://onderwijs.vlaanderen.be/

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2012). Onderwijsspiegel. Jaarlijks rapport van

de onderwijsinspectie. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2014). Onderwijsspiegel. Jaarlijks rapport van

de onderwijsinspectie. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2015). Onderwijsspiegel. Jaarlijks rapport van

de onderwijsinspectie. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (z.j.). Beleidsdomein onderwijs en vorming.

Wegwijs in de onderwijsadministratie. Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (z.j.). Websites over Onderwijs en Vorming.

Onderwijsnetten en overkoepelende organisaties. Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/sites/netten-organisaties.htm

Vlaamse onderwijsraad. (2004). Visietekst en advies over leidinggeven aan een basisschool.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2011a). Advies opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK).

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse Onderwijsraad. (2011b). Advies over de conceptnota ‘Samen taalgrenzen

verleggen’. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2012a). Advies over het voorontwerp van decreet betreffende

dringende en andere maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2012b). Advies over het voorontwerp van decreet houdende de

toelatingsvoorwaarden tot het gewoon lager onderwijs en de engagementsverklaring

tussen school en ouders in het basis- en secundair onderwijs. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

50

Vlaamse Onderwijsraad. (2012c). Beleidsinitiatieven kleuterparticipatie: een balans.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2012d). Jaarverslag 2011-2012. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2013a). Advies over kinderen in armoede. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2013b). Advies over Onderwijsdecreet XXIII. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2015a). Advies over de krachtlijnen voor een sterk basisonderwijs.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2015b). Advies over de onderwijsfiches voor het Vlaams

Actieplan Armoedebestrijding 2015 – 2019. Geraadpleegd op http://www

.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (Red). (2011c). Gezin en school. De kloof voorbij, de grens gezet?

Een verkenning. Brussel, België: Acco.

51

Bijlagen

Bijlage 1: lijst met relevante afkortingen

Afkorting

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

ECEC Early Childhood Education and Care

UNESCO United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation

CKG Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning

VLOR Vlaamse Onderwijsraad

AgODi Agentschap voor Onderwijsdiensten

AOC Agentschap voor Onderwijscommunicatie

GO! Gemeenschapsonderwijs

OVSG Onderwijssecretariaat van de Steden en gemeenten van de Vlaamse

Gemeenschap

POV Provinciaal Onderwijs Vlaanderen

VSKO Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs

FOPEM Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische

Methodescholen

PBDKO Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw

AKOV Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming

52

Bijlage 2: lijst teksten Vlaamse overheid

Aelterman, A., Meysman, H., Troch, F., Vanlaer, O., & Verkens, A. (2008). Een nieuw profiel

voor de leraar kleuteronderwijs en lager onderwijs. Hoe worden leraren daartoe

gevormd? Informatiebrochure bij de invoering van het nieuwe beroepsprofiel en de

basiscompetenties voor leraren.

Afdeling Internationale Relaties Onderwijs. (2011). Vlaams Eurydice rapport 2011. Overzicht

van het onderwijsbeleid en de onderwijsorganisatie in Vlaanderen. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming. (2010). Informatie voor de

Onderwijspraktijk: ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het gewoon

basisonderwijs. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Agentschap voor Onderwijscommunicatie (2008). Onderwijs in Vlaanderen. Het Vlaamse

onderwijslandschap in een notendop. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/

publicaties

Agentschap voor Onderwijscommunicatie. (2013). “Mijn kind gaat naar de kleuterklas”.

Startersboek voor ouders. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Agentschap voor Onderwijsdiensten. (2012). Jaarverslag schooljaar 2010-2011. Lokale

overlegplatforms. Groeien in participatie. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/ publicaties

Agentschap voor Onderwijsdiensten. (2013). Gids voor ouders met kinderen in het

basisonderwijs. Vragen en antwoorden over rechten en plichten van ouders en

leerlingen in het basisonderwijs. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/

publicaties

Conceptnota samen taalgrenzen verleggen. (2011). Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/2011/doc/talennota_2011.pdf

Rol en Samenleving vzw. (2007). De kinderen. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Toemeka vzw. (2010). In’t kort onderwijs 2009-2014. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/ publicaties

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2012). Onderwijsspiegel. Jaarlijks rapport van

de onderwijsinspectie. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

53

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2014). Onderwijsspiegel. Jaarlijks rapport van

de onderwijsinspectie. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2015). Onderwijsspiegel. Jaarlijks rapport van

de onderwijsinspectie. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2004). Visietekst en advies over leidinggeven aan een basisschool.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2011a). Advies opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK).

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse Onderwijsraad. (2011b). Advies over de conceptnota ‘Samen taalgrenzen

verleggen’. Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2012a). Advies over het voorontwerp van decreet betreffende

dringende en andere maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2012b). Advies over het voorontwerp van decreet houdende de

toelatingsvoorwaarden tot het gewoon lager onderwijs en de engagementsverklaring

tussen school en ouders in het basis- en secundair onderwijs. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse Onderwijsraad. (2012c). Beleidsinitiatieven kleuterparticipatie: een balans.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2012d). Jaarverslag 2011-2012. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2013a). Advies over kinderen in armoede. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2013b). Advies over Onderwijsdecreet XXIII. Geraadpleegd op

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2015a). Advies over de krachtlijnen voor een sterk basisonderwijs.

Geraadpleegd op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties

Vlaamse onderwijsraad. (2015b). Advies over de onderwijsfiches voor het Vlaams

Actieplan Armoedebestrijding 2015 – 2019. Geraadpleegd op http://www

.vlaanderen.be/nl/publicaties

54

Vlaamse onderwijsraad. (Red). (2011c). Gezin en school. De kloof voorbij, de grens gezet?

Een verkenning. Brussel, België: Acco.

Vlaamse Overheid. (2008). Bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de

basiscompetenties van de leraren van 5 oktober 2007. Basiscompetenties voor de

leraar kleuteronderwijs. Belgisch staatsblad, 17 januari 2008, 1594-1631.

Vlaamse Overheid. (2009). Decreet betreffende het onderwijs XIX van 8 mei 2009, art. 139,

§ 1, Belgisch staatsblad, 28 augustus 2009.

Vlaamse Overheid. (2013). Decreet betreffende het onderwijs XXIII van 19 juli 2013,

Belgisch staatsblad, 27 augustus 2013.

Vlaamse Overheid. (2014). Decreet betreffende het onderwijs XXIV van 25 april 2014,

Belgisch staatsblad, 25 september 2014.

55

Bijlage 3: lijst koepelteksten

De Clercq, S. (2007). FOPEM neemt je mee op een toertje naar de zepsite. Siteseeing in de

ervaringsgerichte school Zeppelin in Mortsel. Nieuwsbrief Fopem, 14(1), 11.

Denys, K. (2007). SOS, ik heb schulden op school. Nieuwsbrief Fopem, 14(1), 6-7.

Denys, K. (2010). De visiedag van FOPEM. Wat brengt de langzame toekomst? Nieuwbrief

Fopem, 16(2), 1.

Denys, K. (2012a). De wereld van De Buurt in Gent. Wereldoriëntatie brengt je van punt a

naar punt b. Wereldoriënterend onderwijs brengt je overal. Nieuwbrief Fopem, 19(1),

8-10.

Denys, K. (2012b). Lezen over de Brede School en coördinatoren van FOPEM-scholen

wisselen uit. Nieuwbrief Fopem, 18(2), 4-5.

Denys, K. (Red.). (2007). Jong leren voor het leven. Een zoektocht naar de identiteit van

onafhankelijke methodescholen. Oostkamp, België: Fopem.

Denys, K., & De Clercq, S. (2007). Gelijke kansen in warme scholen. Nieuwsbrief Fopem,

14(1), 1-2.

FOPEM. (2010). De visiedag van FOPEM. Een verslag van een boeiende namiddag.

Nieuwbrief Fopem, 16(2), 2-6.

FOPEM. (2013). Jaarverslag 2012-2013.

FOPEM. (2015). Pedagogisch Begeleidingsplan FOPEM 2015-2018. Geraadpleegd op

http://open.fopem.be/fopem/bibfopem.php

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2011). Jaarverslag 2010 voor de Vlaamse

regering. Geraadpleegd op http://emagazine.g-o.be/home/Pages

/OverGO.aspx?Id=128

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2012a). GO! kompas 2012. Het GO!

onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap in cijfers en feiten. http://www.g-

o.be/sites/portaal_nieuw/CommDocs/GoKOMPAS_2012_WEB.pdf

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2012b). Het DNA van het GO! Onze

waarde(n) weerspiegeld. Geraadpleegd op http://www.g-

o.be/sites/portaal_nieuw/Prikbordvoorleerkrachten/Documents/Het_DNA_van_het_G

O!_LR.pdf

56

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2012c). Jaarverslag 2011 voor de Vlaamse

regering. Geraadpleegd op http://emagazine.g-o.be/home/Pages

/OverGO.aspx?Id=128

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2013a). 12 tips voor de eerste schooldag van

je kleuter. Geraadpleegd op http://emagazine.g-o.be/home/Pages/

eMagazineArtikel.aspx?Id=6505

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2013b). Jaarverslag 2012 voor de Vlaamse

regering. Geraadpleegd op http://emagazine.g-o.be/home/Pages

/OverGO.aspx?Id=128

Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (z.j.). Allemaal VIP, helemaal GO!

Geraadpleegd op http://pro.g-o.be/communicatie/go-publicaties/go-

brochures/allemaal-vip-helemaal-go

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2011). Standpunt van OVSG over de

conceptnota 'Samen taalgrenzen verleggen'. Geraadpleegd op

http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2013a). Standpunt: arm? Jij telt mee!

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2013b). Standpunt: zelfs kleuters al met

schoolrapport naar huis? Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2014a). Standpunt: het

kinderrechtensecretariaat en de school, partners in het belang van het kind.

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/standpunten

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2014b). Visietekst Overgang 3e kleuterklas

– eerste leerjaar. Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (2015). Begeleidingsplan 2015-2018.

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/ovsg/sites/default/files/gemeentelijk-

onderwijs/OVSG-begeleidingsplan-2015-2018.pdf

Onderwijskoepel van de Steden en Gemeenten. (z.j.). Visietekst leerlingbegeleiding.

Geraadpleegd op http://www.ovsg.be/

Pedagogische begeleidingsdienst GO!. (2015). Begeleidingsplan 2015-2018. Geraadpleegd

op http://pro.g-o.be/blog/Documents

57

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2009).

Begeleidingsplan 2009-2012. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content

/begeleidingsplan

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2011). Jaarverslag

2010-2011. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2012a).

Begeleidingsplan 2012-2015. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content

/begeleidingsplan

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2012b). Jaarverslag

2011-2012. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2013). Jaarverslag

2012-2013. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2014). Jaarverslag

2013-2014. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content/jaarverslag

Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs vzw. (2015).

Begeleidingsplan 2015-2018. Geraadpleegd op http://www.pbdko.be/content

/begeleidingsplan

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2011). Jaarverslag 2010-2011. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2012). Jaarverslag 2011-2012. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2013). Jaarverslag 2012-2013. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2014). Jaarverslag 2013-2014. Pedagogische

begeleidingsdienst POV.

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen. (2015). Begeleidingsplan 2015-2018. Provinciaal

Onderwijs Vlaanderen. Geraadpleegd op http://www.pov.be/site/provinciaal-

onderwijs-vlaanderen/pedagogische-begeleiding/begeleidingsplan-2015-2018

Vandevyvere, V. (2013). De week tegen pesten. FOPEM doet (niet) mee. Nieuwsbrief

Fopem, 19(2), 5-7.