Opvolging aanbevelingen in de periode 2008 – 2015
Transcript of Opvolging aanbevelingen in de periode 2008 – 2015
Rapport Rekenkamer Leudal
Opvolging aanbevelingen
In de Periode 2008 - 2015
Rekenkamer Leudal, juni 2016
Onderzoekers: S. Duindam, L. Monod de Froideville en P. Augustinus
2 Versie 4 Rapport Opvolging
3 Versie 4 Rapport Opvolging
Inhoudsopgave Leeswijzer bij het rapport pagina 5
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen pagina 7
Hoofdstuk 1 Inleiding pagina 11
Hoofdstuk 2 Achtergronden bij de opgevolgde en niet opgevolgde aanbevelingen pagina 15
Hoofdstuk 3 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen pagina 31
Bijlage 1 De opgevolgde en niet-opgevolgde aanbevelingen pagina 35
1 Cluster Kernen en buurten pagina 37
1.1 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen pagina 37
in Leudal’, 2009
1.2 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Subsidiebeleid’, 2010 pagina 41
1.3 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Zelfsturing! Wat is pagina 45
dat?’, 2013 en het vervolgrapport ‘Zelfsturing in de
praktijk’, 2015
1.4 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Gemeenschapshuizen’, pagina 49
2014
2 Cluster Verbonden Partijen, bezittingen, deelnemingen pagina 53
en beleggingen
2.1 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Privatisring van de pagina 53
Leistert’, 2010
2.2 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Verbonden en Grote pagina 57
Gesubsidieerde Partijen’, 2009
2.3 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Treasury gemeente pagina 61
Leudal’, 2011 en ‘Treasurybeleid en schatkistbankieren
In de gemeente Leudal’, 2013
2.4 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Grip op grond’, 2009 pagina 65
3 Cluster Sociaal Domein pagina 71
3.1 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Wet werken pagina 71
naar vermogen’, 2012
3.2 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Demografische pagina 73
ontwikkeling en het effect op de algemene uitkering in
Leudal’, 2011
3.3 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Invoering van Centrum pagina 75
voor jeugd en gezin’, 2012
3.4 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Decentralisaties en pagina 77
Inkoopbeleid’, 2014 en Quick Scan ‘De inrichting van het
Centrum voor Jeugd en gezin en de decentralisatieparadox
in Leudal’, 2012
3.5 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Toezicht- en pagina 83
` handhavingsbeleid’, 2011
4 Versie 4 Rapport Opvolging
4 Cluster Beleid en Bestuur pagina 87
4.1 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Raadsbeleidskaders’, pagina 87
2010
4.2 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Inzicht in Planning & pagina 95
Control’, 2009
4.3 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Tijdigheid en pagina 101
Relevantie van de informatievoorziening’, 2009
4.4 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Risicomanagement’, pagina 107
2011
Bijlage 2 Gepubliceerde rekenkamerrapporten en rekenkamerbrieven pagina 109
Bijlage 3 en 4 Bestuurlijke reacties bij de rekenkamerrapporten ‘Decentralisaties pagina 110
en inkoopbeleid’ en ‘De inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin
en de decentralisatieparadox in Leudal’.
Bijlage 5 Aanbiedingsbrief aan college voor bestuurlijk wederhoor pagina 116
Bijlage 6 Bestuurlijke reactie college van burgemeester en wethouders pagina 118
5 Versie 4 Rapport Opvolging
Leeswijzer bij het rapport
Het rapport laat zich op verschillende wijzen lezen. Zo kan het rapport (inclusief de bijlagen) van
begin tot einde gelezen worden met daarbij in hoofdstuk 1 de onderzoeksopzet en onderzoeksvragen
bij dit onderzoek, in hoofdstuk 2 de analyse van de verschillende bevindingen, en in hoofdstuk 3 de
verschillende conclusies en aanbevelingen, die de Rekenkamer Leudal aan dit onderzoek wenst te
koppelen.
Indien u in tijd beperkt bent is het raadzaam te beginnen met de samenvatting, conclusies en
aanbevelingen, die we voor de lezer tevens aan het begin van dit rapport hebben opgesteld. Om de
achtergronden van deze conclusies en aanbevelingen goed te begrijpen raden wij u aan vervolgens
hoofdstuk 2 te lezen, waarin een analyse is opgenomen waarom aanbevelingen van de Rekenkamer
Leudal wel en niet worden overgenomen.
Bijlage 1 van het voorliggende onderzoek bevat de verschillende bevindingen met betrekking tot het
opvolgen van de aanbevelingen uit de 20 publicaties die de Rekenkamer Leudal in de afgelopen 8
jaar heeft gepresenteerd. Deze bevindingen laten zich echter ook lezen als een stukje geschiedenis
van de wijze van werken in de gemeente Leudal en kunnen een raadslid helpen de verschillende
achtergronden van de hedendaagse Leudalse publieke besluitvorming beter te begrijpen nu hij of zij
ook weet waar bepaalde vraagstukken precies vandaan komen.
6 Versie 4 Rapport Opvolging
7 Versie 4 Rapport Opvolging
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
In dit onderzoek heeft de Rekenkamer Leudal zich gebogen over de vraag “In hoeverre zijn de door de
Rekenkamer gepubliceerde aanbevelingen in de afgelopen acht jaar opgevolgd door het
gemeentebestuur in Leudal?”
De analyse, die uit dit onderzoek naar voren komt, geeft een beeld van de gemeente Leudal als een
eilandenrijk, verdeeld in kernen en afdelingen. Individueel functioneren zij vaak uitstekend of
voldoende, maar in gezamenlijkheid kunnen zij veelal niet tot resultaten komen. Inspanningen van
raad, College en de verschillende (groepen van) ambtenaren hangen als los zand aan elkaar, omdat
de verschillende verbindende elementen van bestuur, beleid en beheer, sinds de oprichting van de
gemeente Leudal, niet tot wasdom zijn gekomen. Voorbeelden van verschillende verbindende
elementen van bestuur, beleid en beheer zijn een inhoudelijke, financiële en procesmatige
kaderstelling, alsmede een volledige Planning- en Controlcyclus en een samenhangende wijze van
informatiebeheer.
Beleidsterreinen en gemeentelijke taken die vrij autonoom uitgevoerd kunnen worden, geven wél
de resultaten die verwacht mogen worden, hetgeen zich ook vertaalt in een daadwerkelijke
opvolging van aanbevelingen van de Rekenkamer. En dat geldt feitelijk ook voor taken, die door
externen of Verbonden Partijen worden uitgevoerd.
Als het alleen de aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal waren geweest die niet van opvolging
waren voorzien, dan was één en ander nog wel te overzien geweest, maar het vraagstuk van
opvolging van besluiten, toezicht, aanbevelingen, beleidsplannen, moties etc. laat dezelfde
problematiek zien. Doordat er niet goed kan worden samengewerkt in de gemeente Leudal, als
gevolg van diverse oorzaken zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van dit rapport, is de daadwerkelijke
maatschappelijke effectiviteit van het gevoerde beleid in de gemeente Leudal onvoldoende te
noemen.
De opvolging van aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal vindt in die clusters plaats, die relatief in
grote rust autonoom kunnen handelen. Echter in de kern van het bestuurlijke proces, dat wil zeggen
de bedrijfsvoering van de gemeente Leudal, zijn veel zaken niet in orde en is opvolging van
aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal dan ook niet aan de orde. De kern van dit probleem is
gelegen in een langjarig proces van erosie van het beleidsproces, waarbij uiteindelijk geen echte
kaders meer door de gemeenteraad gesteld worden. De raad, het College en de ambtelijke staf raken
steeds verder verwijderd van elkaar, in een doorlopend proces van wantrouwen en gebrek aan
(mogelijkheden tot) samenwerking. Dit alles ten gevolge van gebrek aan kaders en
informatievoorziening en voortdurende vormen van ad hoc beleid.
De Rekenkamer Leudal concludeert dan ook dat de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de gemeente
Leudal onvoldoende is en dat alleen die terreinen en taken floreren, die relatief afgeschermd van de
dagelijkse politieke en bestuurlijke bedrijfsvoering en besluitvorming hun werk kunnen doen. Het is
deze barre werkelijkheid die eerst aanvaard zal moeten worden, wil de gemeente Leudal ook weer
vooruit kunnen.
8 Versie 4 Rapport Opvolging
De gemeentesecretaris heeft goede voornemens. Zij wil de basis op orde brengen, rust vormen,
belang hechten aan kwaliteit, investeren in medewerkers en zorgen dat rollen/taken en
verantwoordelijkheden voor iedereen in de gemeentelijke organisatie - gemeenteraad, College en
ambtelijke staf - duidelijk zijn. Zij zal echter door iedereen gesteund moeten worden bij het
realiseren van de voornemens tot verandering van de cultuur, wil er ook daadwerkelijk in Leudal
sprake zijn van een situatie waarin inhoudelijke doelen gerealiseerd kunnen worden.
In termen van aanbevelingen met betrekking tot dit onderzoek wenst de Rekenkamer Leudal twee
denkrichtingen te delen met de gemeenteraad van Leudal. Eén denkrichting die ligt in het versterken
van die wijzen van werken, die nu al goed verlopen binnen de organisatie van de gemeente Leudal,
en één denkwijze die ligt in het verbeteren van de verschillende zwakten in de bestuurskracht.
Denkrichtingen die de Rekenkamer Leudal ziet als mogelijke scenario’s voor verdere ontwikkeling van
beleid en van de organisatie van de gemeente Leudal.
Het eerste scenario bouwt voort op de geconstateerde sterkten, waarbij de gemeenteraad van
Leudal een wijze van werken nastreeft, waarbij zoveel mogelijk taken bij Verbonden Partijen worden
ondergebracht, of (terug)gelegd worden bij de kernen door middel van zelfsturing en co-creatie van
beleid, conform een geslaagde uitwerking van het plan Ôs Dörp, inclusief een zelfstandig budget voor
iedere kern.
Met betrekking tot de nog overblijvende taken wordt de samenwerking gezocht met een grotere
gemeente. Zo kunnen feitelijke competentietekorten bij de invulling van beleid op een andere wijze
ingevuld worden dan nu het geval is. Op deze wijze blijft nog een klein autonoom beleidsdeel bij de
gemeente Leudal over, waarbij, ook bij een informele wijze van werken, zaken overzichtelijk blijven,
de groep van mensen met betrekking tot bestuur en beleid relatief klein is, en de echte rol van de
gemeenteraad beperkt blijft tot de zaken, waarvoor de gemeenteraad zelf nog het overzicht kan
behouden. Dit scenario kenmerkt zich echter wel door het feit, dat verschillende risico’s van
Verbonden Partijen en/of zelfsturende kernen niet meer goed gecontroleerd kunnen worden, omdat
deze partijen op afstand van het bestuur zijn gezet, en vraagt dus tevens grote inspanningen van de
Verbonden Partijen en/of de zelfsturende kernen op een duidelijke wijze te verantwoorden aan de
gemeenteraad van Leudal hoe met deze verantwoordelijkheid is omgegaan
Het tweede scenario voorziet in forse investeringen in de eigen mensen binnen de gemeente Leudal,
evenals in het herstel van de kaderstellende rol van de gemeenteraad van Leudal, een volledige
invulling van de Planning- & Controlcyclus, een adequate invulling van informatievoorziening en een
daardoor passende wijze van invulling van diverse risicovraagstukken. In deze variant hoeven grote
delen van beleidsvoering niet uitbesteed te worden aan Verbonden Partijen en/of zelfsturende
kernen, maar zijn de instituties van de gemeente Leudal zelf in staat dit effectief en efficiënt vorm te
geven.
Feitelijk streeft iedere gemeente eigenlijk dit tweede scenario na, maar in de gemeente Leudal heeft
dit in de eerste 9 jaar van haar bestaan nog niet zo mogen zijn, waardoor de bestuurskracht van de
gemeente Leudal ernstig is verzwakt en diverse risico’s aan de oppervlakte komen. De Rekenkamer
Leudal heeft daarbij grote twijfels over het feit of een vernieuwde invulling van dergelijke
investeringen nu wél hun effect zullen hebben, omdat de bestuurscultuur van de gemeente Leudal
feitelijk nog steeds die cultuur is die de eerdere vier kleinere gemeenten hadden, waaruit de
9 Versie 4 Rapport Opvolging
gemeente Leudal is ontstaan. Informeel, gericht op de korte termijn, naar binnen gekeerd, alsmede
wantrouwend naar derden, en in bepaalde gevallen bijzonder risico-avers of gericht op het
voorkomen van gezichtsverlies.
In een grote(re) gemeente, die alle taken zelfstandig en op eenzelfde wijze wil uitvoeren als zij eerder
in een kleine gemeente heeft gedaan, werkt deze wijze van werken niet meer. Maar acceptatie van
een andere manier van werken gaat in het publieke domein langzaam. En zeker als men met deze
wijze van werken ook niet echt in het vizier komt van wetgevers en toezichthouders, die aan de
gemeente vragen daarover rekenschap af te leggen. Uiteindelijk zijn het de burgers die het gelag
betalen voor een lokale overheid die niet naar behoren presteert. Maar daar zit hem ook de hoop
voor de gemeente Leudal. Want deze burgers en de verschillende collectieven van burgers in de
kernen in Leudal kennen een dusdanige kracht, dat zij zichzelf ook wel kunnen redden zonder een
krachtig lokaal bestuur, op voorwaarde dat zij de middelen voor hun kern ook als een vast lumpsum
uitbetaald kunnen krijgen en daar zelf verantwoording over kunnen afleggen.
Daarom wenst de Rekenkamer Leudal dan ook de aanbeveling, zoals geschetst onder scenario 1, niet
slechts als een gedachte neer te zetten, maar als een scenario te kenschetsen, dat daadwerkelijk een
invulling zou kunnen geven aan een geijkte kerntakeninvulling voor de gemeente Leudal.
10 Versie 4 Rapport Opvolging
11 Versie 4 Rapport Opvolging
Hoofdstuk 1. Inleiding
De Rekenkamer Leudal voerde in 2008 haar eerste onderzoek uit. Tot op heden heeft de Rekenkamer
20 onderzoeken verricht ten behoeve van het functioneren van het bestuur in Leudal en het
versterken van de kaderstellende en controlerende taak van de gemeenteraad.
In 2014 staat de Rekenkamer voor een nieuwe periode en wenst op een nieuwe wijze invulling aan
haar werkzaamheden te geven. In plaats van zich te richten op losse onderzoeken, koppelt de
Rekenkamer nieuwe onderzoeksonderwerpen aan drie thematische onderzoekslijnen. De thema’s
van deze doorlopende onderzoeken worden vooral bepaald door werkzaamheden waarbij menselijke
interactie centraal staat:
a. ‘zelfsturing en dienstverlening’,
b. ‘bestuurscultuur en organisatieontwikkeling’ en
c. ‘de drie decentralisaties’.
Deze nieuwe wijze van werken is niet alleen gebaseerd op de resultaten van eerdere onderzoeken in
de periode 2008-2013, maar tevens gericht op een wijze van werken waarmee de Rekenkamer
Leudal het beste kan inspelen op behoeften die zullen ontstaan.
Eén van die behoeften komt voort uit de constatering dat de Rekenkamer zich in haar advisering
steeds meer op het snijvlak van de bestuurlijke driehoek beweegt.
De rollen van de Gemeenteraad, College van Burgemeester & Wethouders en de Ambtelijke
Organisatie zijn verschillend van karakter, maar kunnen niet los van elkaar worden gezien. Ze
beïnvloeden elkaar en dat kan uiteindelijk gevolgen hebben voor de uitwerking van de vraagstukken
van doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het uitgevoerde beleid. De Rekenkamer
Leudal is daarom van mening dat zij een bijdrage kan leveren aan de doorontwikkeling van alle
organen en onderdelen van de gemeente Leudal door de wederzijdse beïnvloeding en de effecten
die dit heeft op de verschillende processen, inzichtelijk te krijgen c.q. te bevorderen.
Het leveren van een bijdrage aan de doorontwikkeling van de bestuurlijke organisatie sluit aan op de
onderzoekslijn ‘bestuurscultuur en organisatieontwikkeling’ uit het ‘Plan van aanpak werkzaamheden
Rekenkamer Leudal, 2014-2020’. Binnen dit kader heeft de Rekenkamer Leudal zich de afgelopen
periode gericht op de effectiviteit van het gevoerde bestuur. Het uitgangspunt van deze
onderzoekslijn is structureel werken aan een meer professionele bestuurlijke en ambtelijke
organisatie. De Rekenkamer Leudal heeft willen bijdragen aan dit groeiproces door onderzoek te
verrichten naar de opvolging van aanbevelingen op verschillende beleidsterreinen in de gemeente
Leudal in de afgelopen acht jaar.
In het ‘Plan van aanpak werkzaamheden Rekenkamer Leudal, 2014-2020’ staat beschreven dat het
element ‘bestuurscultuur en organisatieontwikkeling’ onderdeel zal zijn van de verschillende
analyses met betrekking tot de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het gevoerde beleid.
Binnen dit normenkader gaat de Rekenkamer Leudal de effectiviteit van het gevoerde beleid op alle
12 Versie 4 Rapport Opvolging
beleidsterreinen, waarbij de rekenkamer betrokken is geweest, toetsen. De Rekenkamer Leudal
onderzoekt welke processen van invloed zijn op de eventuele opvolging van aanbevelingen. Indien de
aanbevelingen niet zijn opgevolgd, probeert de Rekenkamer Leudal inzichtelijk te krijgen of er
systematische vraagstukken binnen de organisatie zijn, waardoor bepaalde aanbevelingen niet
uitgevoerd worden, of uitgevoerd kunnen worden.
In dit onderzoek worden deze elementen en systematische vraagstukken uit het Plan van Aanpak
werkzaamheden Rekenkamer Leudal 2014-2020 behandeld bij de analyse van de verschillende
bevindingen die volgen uit de onderstaande onderzoeksvragen. Deze analyse vindt u in hoofdstuk 2
van dit onderzoek. De bevindingen wat er specifiek met bepaalde aanbevelingen is gebeurd is terug
te vinden in bijlage 1.
1.2 Vragen
Het onderzoek kent de volgende centrale vraag: “In hoeverre zijn de door de Rekenkamer
gepubliceerde aanbevelingen in de afgelopen acht jaar opgevolgd door het gemeentebestuur in
Leudal?”
En kent de volgende subvragen:
1. Welke aanbevelingen heeft de Rekenkamer Leudal in de afgelopen acht jaar gedaan?
2. Welke aanbevelingen heeft de Gemeenteraad geaccordeerd?
3. Welke van deze aanbevelingen zijn opgevolgd door het gemeentebestuur in Leudal in de
afgelopen acht jaar?
4. In hoeverre hebben de opgevolgde aanbevelingen het beoogde effect gehad?
a. Wat heeft het opvolgen van de aanbevelingen kwalitatief opgeleverd voor de
gemeente Leudal
b. Wat heeft het opvolgen van de aanbevelingen kwantitatief opgeleverd voor de gemeente
Leudal?
5. Waarom zijn bepaalde aanbevelingen niet opgevolgd door het gemeentebestuur van Leudal?
6. In hoeverre hangt het wel of niet opvolgen van de aanbevelingen met elkaar samen?
a. Welke verschillen in opvolging van aanbevelingen zijn terug te vinden binnen de
verschillende clusters van beleid? (Zie pagina 10 voor de indeling van de clusters).
b. Zijn er met betrekking tot de opvolging van de aanbevelingen stelselmatigheden te
vinden binnen de verschillende clusters van beleid?
7. Indien de aanbevelingen niet zijn opgevolgd:
a. Wat zou het wel opvolgen uiteindelijk kwalitatief hebben opgeleverd voor de gemeente
Leudal?
b. Wat zou het wel opvolgen uiteindelijk kwantitatief hebben opgeleverd voor de gemeente
Leudal?
1.3 Documentonderzoek
Het onderzoek is gestart met een beschrijvend deel. Hierin zijn alle conclusies en aanbevelingen in
kaart gebracht die zijn opgenomen in de onderzoeksrapporten, gepubliceerd in de afgelopen acht
jaar. Dit beschrijvende deel van het onderzoek is terug te vinden in bijlage 1 bij dit rapport. Alle
gepubliceerde rekenkamerrapporten en rekenkamerbrieven zijn daartoe bestudeerd (zie bijlage 2) en
ingedeeld in vier verschillende bestuurlijke clusters, te weten:
13 Versie 4 Rapport Opvolging
1 Kernen en Buurten,
2 Verbonden Partijen, bezittingen, deelnemingen en beleggingen,
3 Sociaal domein, leefbaarheid en veiligheid,
4 Beleid en Bestuur
Nadat alle aanbevelingen in kaart zijn gebracht, zijn verschillende onderdelen in het
besluitvormingsproces bestudeerd ten aanzien van de opvolging van de aanbevelingen van de
Rekenkamer Leudal. Mocht de opvolging ergens in het proces niet zijn doorgezet, dan is de
achterliggende reden hiervan onderzocht. Deze redenen zijn te vinden in hoofdstuk 2 van dit rapport.
Bij de inhoudelijke beschouwing van de verschillende aanbevelingen zijn we uitgegaan van de
volgende werkwijze binnen een gemeente:
In principe stelt de raad de kaders en voert het College het dagelijks bestuur van de gemeente uit
binnen deze kaders. Binnen de kaders heeft het College werkruimte en kan ze beslissingen nemen.
Met een raadsvoorstel wordt de gemeenteraad in stelling gebracht om over een onderwerp te
beslissen, zo ook met betrekking tot de verschillende conclusies en aanbevelingen uit een
Rekenkameronderzoek. In eerste instantie bepaalt de raad of de conclusies en aanbevelingen van de
rekenkamer worden uitgevoerd, dan wel voor kennisgeving worden aangenomen. Indien de raad
besluit kennis te nemen van de conclusies en aanbevelingen, dan hoeft het College de aanbevelingen
niet op te volgen. Als het College een meerwaarde ziet in de aanbevelingen, en besluit deze toch op
te volgen, dan komt dit op de besluitenlijst van het College te staan. Het advies van de ambtelijke
organisatie wordt door het College van B&W meegenomen bij haar besluitvorming en is in beginsel
voor derden raadpleegbaar. Ambtelijke adviezen staan vermeld in de collegevoorstellen en worden
veelal door het college vertaald in een collegebesluit.
Nadat er een stemming in de raad heeft plaatsgevonden over het rapport, wordt het door de raad
aangenomen besluit op de besluitenlijst van de raad geplaatst. De raad kan besluiten aanpassen door
middel van een amendement of aangeven over een onderwerp te willen discussiëren door het
indienen van een motie. Deze aanpassingen zijn terug te vinden op de besluitenlijst.
De gemeenteraad kan de raadscommissies, binnen hun domein, om advies vragen. De gemeente
Leudal kent er drie: commissie Bestuur en Middelen, commissie Fysiek en commissie Sociaal. Het
advies is terug te vinden op de besluitenlijst van de raadscommissie.
Om vast te stellen wat de kwalitatieve en kwantitatieve effecten zijn bij het opvolgen, dan wel het
niet opvolgen van de aanbevelingen, zijn begrotingen, uitvoeringsprogramma’s, (jaar)verslagen en
andere beleidsnota’s onderzocht.
Kortom, de volgende documenten zijn in ieder geval bestudeerd:
- bestuurlijke reacties ten aanzien van rekenkamerrapporten;
- besluitenlijsten van de presidiumvergaderingen;
- raadsbesluiten ten aanzien van rapporten en brieven van de rekenkamer;
- besluitenlijsten van de raadscommissies Fysiek, Sociaal en Bestuur en Middelen;
- besluitenlijsten van het College van B&W;
14 Versie 4 Rapport Opvolging
- raadsvoorstellen;
- moties en amendementen;
- beleidsnota’s (kadernota, begroting, jaarrekening, etc.)
Als blijkt dat gedurende het besluitvormingsproces (van het conceptrapport voorleggen aan het
College van B&W tot aan de daadwerkelijke opvolging van de aanbevelingen) ergens de opvolging
niet is doorgezet, dan heeft de rekenkamer geprobeerd de oorzaak te achterhalen. Wanneer de
notities niet de gewenste informatie opleverden, heeft de rekenkamer het ontbrekende stuk aan
informatie onderzocht aan de hand van vragen aan of interviews met functionarissen, die
verantwoordelijk zijn of betrokken zijn geweest in het proces. Daarbij heeft de Rekenkamer Leudal
getracht een zo volledig mogelijk beeld te scheppen van de voorliggende situaties, voor zover de
Rekenkamer Leudal in staat is geweest de benodigde informatie boven water te krijgen.
15 Versie 4 Rapport Opvolging
HOOFDSTUK 2
Achtergronden bij de opgevolgde en niet-opgevolgde aanbevelingen.
In het onderzoek naar de bevindingen met betrekking tot de opvolging van de verschillende
aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal is per cluster in kaart gebracht welke aanbevelingen wel
en niet zijn opgevolgd. Dit is nader weergegeven in bijlage 1 bij dit rapport. De bijlage geeft aan WAT
er met bepaalde aanbevelingen is gedaan, maar geeft nog geen antwoord op de vraag WAAROM een
bepaalde aanbeveling wel of niet opgevolgd is door de verschillende organen binnen de gemeente
Leudal. In algemene zin kunnen er verschillende redenen zijn waarom een aanbeveling wel of niet
wordt opgevolgd.
Deze zijn de volgende:
1. De raad heeft de aanbeveling niet overgenomen.
2. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen en dit is ook uitgevoerd.
3. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen, maar het College heeft er in
haar bestuurlijke reactie op gewezen, dat zij dat niet zal doen.
4. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen, maar de aanbeveling is
door de Rekenkamer Leudal niet goed geformuleerd en daardoor niet goed uitvoerbaar.
5. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen, maar dit is (nog) niet
gebeurd en de redenen daartoe liggen in de onderlinge verhoudingen tussen gemeenteraad,
College en de ambtelijke staf.
6. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen, maar dit is niet gebeurd en
de redenen daartoe liggen in de werkwijze van de gemeente Leudal met betrekking tot erfenissen uit het verleden.
7. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen, maar dit is niet gebeurd en
de redenen daartoe liggen in de werkwijze van de gemeente Leudal met betrekking tot
specifieke financiële of politieke inzichten in een publieke context.
8. De raad heeft de opdracht gegeven de aanbeveling op te volgen, maar dit is niet gebeurd en
de redenen daartoe liggen in de onderlinge werkwijze van de gemeente Leudal met
Verbonden Partijen.
Toelichting bij de eerste reden
Zonder uitzondering worden de aanbevelingen die de Rekenkamer Leudal verwoordt in haar
rapporten, overgenomen door de gemeenteraad van Leudal. We zouden daarom ook kunnen stellen,
dat we geen aandacht zouden moeten geven in dit rapport aan aanbevelingen die niet worden
overgenomen door de Raad. Deze zijn er namelijk niet.
16 Versie 4 Rapport Opvolging
Dit is echter voor een deel te kort door de bocht geredeneerd, want de lakmoesproef is natuurlijk of
de gemeenteraad van Leudal alleen zegt dat men het eens is met de aanbevelingen, of dat men er
ook iets mee doet. Dat laatste is slechts in weinige gevallen ook daadwerkelijk aan de orde geweest.
Anders gezegd, de gemeenteraad van Leudal neemt de aanbevelingen over, maar doet er vervolgens
heel weinig mee. De gemeenteraad is wellicht hoffelijk naar de Rekenkamer Leudal, maar gaat
vervolgens weer over tot de orde van de dag, zo lijkt het wel.
Een belangrijke oorzaak van een dergelijke wijze van handelen is de politieke werkelijkheid van
alledag, waarbij raadsleden werken in een maandelijkse cyclus, hun instemming of tegenstem geven
aan bepaalde voorstellen en vervolgens weer verder gaan met het volgende onderwerp. Op deze
wijze is de levensduur van een voorstel, conclusie of aanbeveling in de wereld van een raadslid vaak
beperkt tot de periode waarin er nog geen nieuwe vergadering heeft plaatsgevonden, of waarin een
bepaalde mate van publiciteit samengaat met een aanbeveling. Indien de werkzaamheden van een
gemeenteraad bovendien samengaan met een sterke mate van verwaarlozing van de kaderstelling
van beleid en/of een gebrek aan een duidelijke strategische wijze van werken, dan wordt het blikveld
van de politiek van alledag wel heel erg bepaald door de korte termijn vraagstukken die in een
gemeente aan de orde zijn, inclusief de verschillende incidenten die met een dergelijke politieke kijk
op de wereld samenhangen.
Uit de opsomming van de niet-opgevolgde aanbevelingen met betrekking tot het cluster Beleid en
Bestuur, zoals in bijlage 1 in paragraaf is verwoord, blijkt dat de gemeenteraad van Leudal weinig op
heeft met een duidelijke planning, kaderstelling, (middel)lange beleidskaders en de discussie over de
jaarrekening van de gemeente. Veelal zegt men ja, of neemt men kaders voor kennisgeving aan,
maar doet men er vervolgens heel weinig mee, en wacht men op concrete raadsvoorstellen
waarover men kan beslissen. De aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal, die een ondersteunende
rol vervullen bij de controlerende taak van de gemeenteraad, ondergaan in de meeste gevallen
eenzelfde lot als de verschillende onderdelen van de Planning- & Controlcyclus. Men zegt er ja tegen
en doet er vervolgens niets tot zeer weinig meer mee, ook niet in de controlerende zin, waarbij
raadsleden zelf nagaan op welke wijze bepaalde doelstellingen nu daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
Soms is dit ook niet gemakkelijk, omdat in dossiers waar zaken niet helemaal lopen zoals gewenst,
vraagstukken met betrekking tot tijdige en relevante informatievoorziening niet verlopen zoals
wettelijk of onderling vastgelegd. Hierdoor komt een beeld naar voren, dat veel zaken uiteindelijk
ergens verdwijnen zonder dat rekenschap wordt afgegeven over het waarom van het mislukken van
iets, en er ook niet geleerd wordt van een mislukt project. In vele van dergelijke gevallen zijn de
inspanningen vooral ook gericht op het voorkomen van (politiek) gezichtsverlies, zodat een ieder
door kan gaan, alsof er niets gebeurd is. Het resultaat is dan ook veelal dat er op een aantal terreinen
niets gebeurt, men daardoor ook keurig binnen de financiële kaders blijft, en er politieke rust is
zonder angst te hebben voor een toezichthouder of wetgever. In werkelijkheid is er niets bereikt,
maar omdat de gemeenteraad veelal geen inhoudelijke doelen heeft gesteld met betrekking tot de te
bereiken resultaten, is dit ook iets waar geen verdere verantwoording over hoeft te worden afgelegd.
Toelichting bij de tweede reden
Uit bijlage 1 is op te maken dat verschillende aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal op een
directe of indirecte wijze zijn uitgevoerd. Opvallend daarbij is dat de daadwerkelijke opvolging van
17 Versie 4 Rapport Opvolging
aanbevelingen zich concentreert in een aantal clusters van werkzaamheden, zoals Financiën en
Grondbezit (beide in het cluster Verbonden Partijen, Deelnemingen en Bezittingen). Voor de
Rekenkamer Leudal is dit een cluster, waarbij er sprake is van een relatieve rust, waarbij ook lange
termijn vraagstukken aan de orde zijn, zoals het beheer van de reserves van de gemeente Leudal en
de grond die de gemeente Leudal in bezit heeft. Aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal in dit
domein corresponderen dan ook met de wijze van denken die in deze clusters aan de orde zijn,
terwijl dat in andere clusters veel minder het geval is. In vergelijking met het gestelde bij de eerste
reden: ’er zijn geen aanbevelingen die de raad niet heeft overgenomen, maar de raad heeft er
vervolgens weinig mee gedaan’ is het opvallend dat de mate waarin aanbevelingen van de
Rekenkamer Leudal worden opgevolgd mede te maken heeft met de handelingshorizon van de
betrokken actoren, oftewel het vraagstuk van de lange en korte termijn.
Dit komt mede terug in de wijze waarop beleids- en operationele vraagstukken van de gemeente
Leudal direct via de begroting en jaarrekening verlopen, of dat er sprake is van vraagstukken die de
balans en de kapitaaldienst aangaan. Aanbevelingen die het laatste perspectief aangaan, hebben
meer kans om daadwerkelijk opgevolgd te worden, dan korte termijn efficiëntie vraagstukken,
waarbij veelal ook een politieke dimensie betrokken is. We zullen hier verderop in dit hoofdstuk nog
op terug komen bij de analyse waarom bepaalde aanbevelingen niet zijn uitgevoerd.
Voorbeelden van aanbevelingen bij de tweede reden
Aanbeveling 1a van de rekenkamerbrief Leefbaarheid kernen in Leudal, 2009.
Ontwikkel een geïntegreerd kernenbeleid waarin de uitgangspunten, het behouden van korte
Communicatielijnen, bestuurlijk worden vastgelegd.
Aanbeveling 2a van de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Werk aan samenhang tussen de diverse beleidsterreinen waarin het aspect Leefbaarheid
terugkomt. Dit kan onder meer door het verder uitbouwen van het bestaande programma
Samenleving en Leefbaarheid in de programmabegroting.
Aanbeveling 5a en 5 b van de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Werk aan de professionalisering van de regierol gemeente en dorpsraden.
De professionalisering van de rollen komt tot uitdrukking bij de opstelling van de
dorpsontwikkelingsplannen en de vertaling ervan in de gemeentelijke beleidscyclus. Een
hulpmiddel daartoe kan een werkbijeenkomst College – raad – ambtelijk apparaat-
dorpsraden zijn vanuit de principes: samen en gedeelde verantwoordelijkheid.
Aanbeveling 6 van de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Geef prioriteit aan een tweejaarlijkse voortgangsmonitor voor de raad en het College op het
terrein van de Leefbaarheid om zo nog gerichter keuzes te maken voor voorzieningen in de
kernen, mede in het licht van de demografische teruggang.
Aanbeveling 4, 5 (gedeeltelijk) en 9 van het rekenkamerrapport ‘Zelfsturing! Wat is dat?‘, 2013.
Draag er zorg voor dat het organisatiebreed informeren over Zelfsturing, zoals in het ‘Plan van
aanpak ( gemeenschapsontwikkeling door) zelfsturing’, 2012 is vastgelegd, met spoed uitgevoerd
18 Versie 4 Rapport Opvolging
wordt. Geef eenduidige uitleg en faciliteer discussies over de inhoudelijke invulling, zodat
medewerkers eigenaar kunnen worden van dit beleidsvoornemen.
Inventariseer goede voorbeelden van zelfsturing in de gemeente en communiceer deze met
medewerkers en burgers. Er zijn al goede voorbeelden, maar pas als mensen deze kennen kan
zelfsturing gaan leven en gaan inspireren.
Zorg ervoor dat veel gebezigde begrippen, waar beleid op gestoeld is, helder gedefinieerd zijn,
zodat gegarandeerd kan worden dat iedereen hier dezelfde betekenis en uitleg aan geeft.
Aanbeveling 2 (gedeeltelijk) van het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Maak zwembad Ligteveld juridisch los van de Leistert.
Aanbeveling 3 van het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Effectueer de aanbevelingen 1 en 2 van het rapport aan de hand van een raadsvoorstel.
Aanbeveling 5 van het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Onderken welke bedrijven, instellingen en/of organisaties strategische instrumenten voor een
effectieve ontwikkeling van het toeristisch beleid in de gemeente Leudal zijn, en bepaal op welke
wijze dit strategisch belang in een publiek-private samenwerking kan worden uitgewerkt. Betrek
op een planmatige en integrale wijze het bezit van gronden en opstallen in deze
ontwikkelingsvisie.
Aanbeveling 1 van het rekenkamerrapport Verbonden en Grote gesubsidieerde partijen – ‘Samen
werken, samen leren’, 2009.
Er wordt gewerkt aan een spoedige realisatie van een Nota Verbonden Partijen binnen de
gemeente Leudal. In deze nota worden ook de Grote Gesubsidieerde Partijen meegenomen.
Centraal in de nota Verbonden Partijen staat de inhoudelijke invulling van wederzijdse
(programma)-doelstellingen.
Aanbeveling 1 van de rekenkamerbrief ‘Treasurybeleid in de gemeente Leudal’, 2011.
Het is gewenst de vermogensbeheerder frequent verantwoording te laten afleggen over de
verliesgevende onderdelen van de beleggingsportefeuille. Zowel in het perspectief van de Raad,
als in het perspectief van beleggen en macro-economische ontwikkelingen. Dat laatste met het
oog op de manifestatie van systeemrisico’s, zoals het ten ondergaan van banken en landen waarin
is belegd.
Aanbevelingen 2 en 4 van de rekenkamerbrief ‘Treasurybeleid en schatkistbankieren in de
gemeente Leudal’, 2013.
-Hierbij de consequenties van de Wet Hof betrekken.
-Afspraken maken met de BNG over integraal schatkistbeheer, waarin de volgende zaken aan de
orde zijn:
- Het beheer van de beleggingsportefeuille, zoals deze nu bestaat
- Het integrale beheer van de schatkist met schulden en bezittingen door de gemeente
19 Versie 4 Rapport Opvolging
Leudal
- Adviezen met betrekking tot het onderbrengen van overtollige middelen bij andere
overheden.
Aanbeveling 1 van rekenkamerrapport ‘Toezicht- en handhavingsbeleid’, 2011.
Voer een herwaardering van het functieboek uit voor milieu- en bouwhandhavers en zorg hierbij
voor een juiste inschaling voor bekwame medewerkers conform hun opleidingsniveau en
gangbare inschalingen in andere gemeenten. Een juiste inschaling van handhavingsmedewerkers is
een voorwaarde voor het bereiken van de handhavingsdoelen.
Wat verder opvalt bij de aanbevelingen die wel zijn opgevolgd, is dat dit aanbevelingen zijn, waarin
de relaties met bewoners en stemgerechtigden wat meer op de achtergrond staan. De uitzondering
hierbij betreft de uitvoering van de verschillende aanbevelingen rondom zelfsturing, die vooralsnog
als co-creatie concept zijn opgepakt. De invulling van de directe relaties met bewoners moet verder
nog vorm krijgen. Wel is zichtbaar dat de invulling van deze directe relaties bijzondere competenties
vereist, die in de gemeente Leudal slechts schaars aanwezig zijn en vragen om verdere ontwikkeling.
Toelichting bij de derde reden
De derde reden waarom er iets of niets gebeurt met een aanbeveling uit een rekenkamerrapport, die
is overgenomen door de gemeenteraad, is dat het College er in haar bestuurlijke reactie op gewezen
heeft, dat zij de aanbeveling niet zal uitvoeren of er geen invulling aan zal geven. Het gaat hier
bijvoorbeeld om de volgende aanbevelingen:
Aanbeveling 1 uit het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’. 2010.
Verstrek op leningen aangegaan door de Leistert voorlopig opnieuw gemeentegaranties.
Aanbeveling 2 (gedeeltelijk) uit het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Financier het exploitatietekort van de Leistert uit een verhoging van de pachtsom van de Leistert
aan de gemeente Leudal.
Aanbeveling 8 uit het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Leg het zwaartepunt van de Verbonden Partij inzake de Toeristische Ontwikkeling in Leudal bij
meerdere partijen, waarbij de Leistert, de gemeente Leudal en Buitenhof de Leistert in de
startfase de belangrijkste spelers zijn, gezien de inkomsten die zij genereren voor het fonds,
waardoor één en ander ook in overeenstemming is met de grondslagen van de toeristenbelasting.
De relevante vraag in deze is, waarom de gemeenteraad er niet op let, dat de overgenomen
aanbeveling wordt uitgevoerd of nader wordt ingevuld. Ook hier constateert de Rekenkamer Leudal
dat het gebrek aan controle door de gemeenteraad voor een groot deel samenhangt met de niet-
strategische invulling van zijn eigen beleid. De gemeenteraad stelt geen of vrijwel geen kaders aan
zijn eigen beleid.
De opvolging van aanbevelingen is een vraagstuk van de middellange termijn, vraagt herhaalde
aandacht en zou een duidelijk plekje moeten hebben binnen de Planning- & Controlcyclus van de
gemeente. Maar als dit plekje er niet is, gebeurt er ook weinig mee, is de praktijk. In de kern een
20 Versie 4 Rapport Opvolging
vraagstuk voor de gemeenteraad zelf, maar als deze slechts reactief in stelling wordt gebracht, zou
hierin ook pro-actief gehandeld kunnen worden door de ambtelijke staf en het College. Dit zou
bijvoorbeeld kunnen door het opnemen van een overzicht van de aanbevelingen en de stand van de
uitvoering daarvan in de jaarrekening.
Toelichting bij de vierde reden
Soms is de Rekenkamer Leudal zelf onduidelijk geweest. Het betreft een aantal onderzoeken in de
beginperiode van de Rekenkamer, waarin zij zich nog niet voldoende bewust was van de specifieke
context van de gemeente Leudal en de wijze waarop raadsleden rapporten en presentaties op een
optimale wijze, zonder verlies aan kwaliteit, gepresenteerd konden krijgen. In het bijzonder betreft
het bijvoorbeeld de volgende aanbeveling:
Aanbeveling 3 uit het rekenkamerrapport ‘Verbonden en Grote Gesubsidieerde Partijen’, 2009.
Indien het voor de ontwikkeling van de organisatie van de gemeente Leudal, haar afdelingen, of
medewerkers van groot belang is dat medewerkers verhuizen naar één van de Verbonden of grote
gesubsidieerde partijen, dan dient dit zonder aarzeling overwogen te worden.
Het College ontgaat de porté van deze aanbeveling en vraagt de rekenkamer deze nader toe te
lichten.
Toelichting bij de vijfde reden
In haar programmaplan voor de Rekenkamer 2014-2020 heeft de Rekenkamer Leudal specifieke
aandacht ingeruimd voor de relatie tussen de gemeenteraad, het College van B&W en de ambtelijke
staf. Dit doet zij mede onder het kopje bestuurscultuur en organisatieontwikkeling. De onderzoeken
van de Rekenkamer Leudal door de jaren heen hebben laten zien dat rolvraagstukken
(rolonduidelijkheid, rolvermenging, etc.), bedrijfsvoeringvraagstukken en organisatievraagstukken
(denk hierbij aan reorganisaties, lerende organisatie, ombuigingen, etc.) van invloed zijn op het al
dan niet oppakken van aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal, die door de Gemeenteraad van de
gemeente Leudal als zodanig zijn overgenomen.
Bestuurscultuur kan gezien worden als een “ding” (dit doen we hier wel en dat doen we hier niet, het
gaat dus over een opvatting en die wordt geacht door iedereen gedeeld te worden) of als een
“proces”. De Rekenkamer Leudal zoomt in op het laatste. Bestuurscultuur zien als een proces
betekent dat het over iets gaat wat op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd en wat
dus ook strijd kan opleveren. Van oudsher wordt de Nederlandse bestuurscultuur beschouwd als een
cultuur van de drie C’s: consultatie, compromis en consensus. Bij de democratiseringsgolf in de jaren
zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben zich twee nieuwe manieren van besturen
aangediend: één waarin zaken worden gepolitiseerd en één waarin besluitvaardig besturen wordt
gewaardeerd. Verschil in politieke opvattingen kan een gemeente echter in gijzeling houden. Helder
daarbij is dat de lokale samenleving daarmee niet gediend is.
Eerder hebben we gezien dat de gemeenteraad van Leudal een groot aantal aanbevelingen
overneemt, maar er vervolgens weinig mee doet, of kijkt of de overige delen van de organisatie er
wel iets mee doen. Overigens doet het College dit ook niet, want, waar in andere gemeenten door
het College nauwgezet wordt bijgehouden wat er met aanbevelingen is gebeurd, is deze taak in de
gemeente Leudal uiteindelijk door de Rekenkamer Leudal ter hand genomen. Uit gesprekken in het
21 Versie 4 Rapport Opvolging
kader van dit onderzoek is gebleken, dat leden van het College van de gemeente Leudal het in ieder
geval niet hun taak vinden hier iets mee te doen. Zij vinden dat rapporten van de Rekenkamer
behoren tot het domein van de gemeenteraad van Leudal, en dat conclusies en aanbevelingen niet
op hen betrekking (kunnen) hebben.
Het verschil met deze andere gemeenten is dat aldaar het geheel van de Planning- & Controlcyclus
veelal wel op orde is, en het gehele cluster van aanbevelingen van een Rekenkamer, vragen van de
raad, de uitvoering van beslissingen van de raad etc. een samenhangende (middel)lange termijn van
werken betreft, waarin aan de hand van de Planning- & Controlcyclus tevens de kwaliteit van alle
beslissingen van de raad geborgd wordt.
In de gemeente Leudal is een dergelijke wijze van werken onvoldoende verankerd, omdat de
politieke cultuur van de gemeenteraad in de afgelopen jaren niet bevorderlijk is geweest voor een
dergelijke manier van werken. In het bijzonder is in de raadsperiode 2010-2014 afgesproken dat voor
veel onderwerpen ruimte zou worden gelaten aan de gemeenteraad zelf zonder dat dit van te voren
zou zijn overeengekomen in een (lange termijn) coalitieakkoord. Dit leidde er toe dat een relatief
groot aantal onderwerpen op de raadsagenda rechtstreeks afkomstig was van de fracties in de
gemeenteraad zelf zonder voorbereiding en/of besluitvorming van het College van B&W.
Op zich is hier niets mis mee, maar in een complexe organisatie, zoals een gemeente, en bij een zeer
groot aantal initiatiefraadsvoorstellen, worden dan wel bepaalde afstemmingsmomenten met de
ambtelijke organisatie gemist. Hierdoor worden veel aanknopingspunten van beleid overgeslagen, de
ambtelijk staf krijgt het gevoel zaken voor niets te doen, de dagelijkse politiek wordt de leidraad voor
het dagelijks werken, en velen hebben het gevoel dat iemand anders op hun stoel zit. Uiteindelijk
laat de kwaliteit van de resultaten zeer te wensen over en wordt de gehele Planning- & Controlcyclus
geërodeerd tot een maandelijkse vergadering met een vaak voorkomende feitenloze opinievoering
gericht op het “pleasen” van een veronderstelde electorale achterban.
Momenteel wordt aan de inwoners een belangrijke rol toegekend door invoering van het interactief
besturen. Ook worden inwoners geconfronteerd met zelfsturing. Het gemeentebestuur bepaalt
daarbij wel de kaders waarbinnen een en ander wordt toegepast. In toenemende mate worden
inwoners dan ook gezien als medebestuurders, partner of coproducent van beleid. Bij de drie
decentralisaties zal dit in toenemende mate het geval zijn.
De praktijk leert echter ook dat niet veel actoren van buiten het gemeentehuis in het bestuurlijk
proces worden betrokken. Bestuurders geven meestal namens inwoners betekenis aan wat er leeft in
de samenleving, maar doen dit op hun eigen wijze en gebruiken daarbij hun eigen interpretaties. De
ervaring leert dat in deze tegenstelling verborgen ligt dat inwoners een politicus die besluiten durft
te nemen hoger waarderen dan een politicus die zich “koste wat kost” door inwoners wil laten
vertellen wat men van een bepaald onderwerp vindt. Uit de interviews bij dit onderzoek komt onder
meer het beeld naar voren dat een dergelijke relatie met de inwoners nog niet goed ontwikkeld is. Bij
de rondgang van het gemeentelijk bestuur in het kader van Ôs Dörp trof zij veelal dezelfde personen
aan, die zij ook binnen het gemeentehuis ziet. Echte dorpsbewoners kwamen veel minder op de
bijeenkomsten af.
22 Versie 4 Rapport Opvolging
Voorbeelden van aanbevelingen bij de vijfde reden
Aanbeveling 2 a uit de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Werk aan de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen waarin het aspect Leefbaarheid
terugkomt. Dit kan onder meer door het verder uitbouwen van het bestaande programma
Samenleving en Leefbaarheid in de programmabegroting.
Aanbeveling 2b uit de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Streef naar een concretisering van de doelstellingen Leefbaarheid in de bestaande beleidscyclus.
Aanbeveling 3 uit de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Ontwikkel een integrale manier van werken die voor meerdere spelers te gebruiken is,
bijvoorbeeld in de vorm van een handboek ‘kerngericht werken’ .
Aanbeveling 4 uit de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009.
Overweeg om lid te worden van het samenwerkingsverband plattelandsgemeenten onder de
noemer P-10 om zo met vergelijkbare gemeenten richting Den Haag een krachtiger vuist te
maken op het gebied van de Leefbaarheid. Samen sta je bestuurlijk en ambtelijk sterker.
Aanbeveling 5, 12 en 13 uit het rekenkamerrapport ‘Zelfsturing! Wat is dat?’, 2013.
Inventariseer goede voorbeelden van zelfsturing in de gemeente en communiceer deze met
medewerkers en burgers.
- Zorg voor goede voorlichting en communicatie naar dorpsraadsleden, maatschappelijke
organisaties en burgers. Verstrek handvaten en technieken waar nodig.
- Zorg ervoor dat het directe contact tussen medewerkers en dorpsraadsleden toeneemt. Zoek
samen naar manieren om tot een betere samenwerking te komen. Wederzijds begrip,
gelijkwaardigheid en respect zijn hierbij geen loze woorden maar fundamentele voorwaarden voor
het slagen van zelfsturing.
Aanbeveling 6, 7, 8, 9 en 10 uit het rekenkamerrapport ‘Zelfsturing! Wat is dat?’, 2013.
- Communiceer op heldere wijze met alle betrokkenen over de status van de bestaande
beleidsdocumenten rond zelfsturing. Zorg ervoor dat beleidsdocumenten die niet meer in lijn zijn
met het huidige beleid, bijgesteld worden om verwarring te voorkomen.
- Zelfsturing betreft overkoepelend beleid dat de hele organisatie betreft. Draag er zorg voor dat
er interne afstemming op alle beleidsterreinen plaatsvindt, dat losse snippers tot één geheel
gemaakt worden en dat beleidsdocumenten niet met elkaar in tegenspraak zijn.
- Nieuwe beleidsrichtingen en visies, zoals het transitietraject organisatieontwikkeling, dienen met
de zelfsturingsgedachte in overeenstemming gebracht te worden, zodat er sprake is van
organisatie breed consistent beleid in plaats van onzorgvuldig op elkaar afgestemd beleid.
- Zorg ervoor dat dat veel gebezigde begrippen, waar beleid op gestoeld is, helder gedefinieerd
zijn, zodat gegarandeerd kan worden dat iedereen hier dezelfde betekenis en uitleg aan geeft.
- Zelfsturing vraagt een fundamentele verandering van medewerkers, in plaats van controlerend
en uitvoerend bezig te zijn, moet men nu veel meer faciliteren, ondersteunen en netwerken. Dit
gaat niet vanzelf. Om deze cultuurverandering te bewerkstelligen dienen medewerkers hierin
23 Versie 4 Rapport Opvolging
systematisch begeleid te worden. Hier hoort idealiter een opleidingstraject voor teamleiders bij,
waarin zij, over een langere periode aan de hand van eigen ervaringen en het eigen werkterrein,
begeleid worden bij de transitie die zelfsturing met zich meebrengt.
Aanbeveling 4 uit het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Vorm een fonds voor de toeristische en recreatieve ontwikkeling in Leudal, gevoed door de
opbrengsten uit de toeristenbelasting, pacht- en huursommen van toeristische gronden en de
waardestijging van de toeristische gronden.
Aanbeveling 6 uit het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Vorm een Toeristische Ontwikkelings Maatschappij Leudal door in gezamenlijkheid met bedrijven,
instellingen, organisaties in de toeristische, recreatieve, zorg en sportieve sfeer invulling te geven
aan de aanbevelingen onder 4 en 5, en daarmee de basis te scheppen voor de dagelijkse gang van
zaken met betrekking tot ontwikkeling, financiering en uitvoering van de toeristische
voorzieningen in Leudal.
Aanbeveling 7 uit het rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert’, 2010.
Financier zwembad Ligteveld, alsmede het vernieuwde zwembad op de Leistert in ieder geval uit
het Fonds voor Toeristische Ontwikkeling.
De aanbevelingen uit het rekenkamerrapport ‘Raadsbeleidskaders’, 2010.
Aanknopingspunten voor verbetering zijn te vinden bij een integrale aanpak van de
raadsvoorstellen in termen van project- en programmamanagement, kennismanagement en
kwaliteitszorg.
De aanbevelingen uit het rekenkamerrapport ‘ Tijdigheid en relevantie van de
informatievoorziening’, 2009.
Toelichting bij de zesde reden
De gemeente Leudal is een jonge gemeente, die per 1 januari 2007 is ontstaan uit een fusie van vier
voormalige gemeenten. In het fusieproces zijn een aantal zaken de revue gepasseerd die in de jaren
daarna nog steeds naar boven komen. Zaken die veelal te maken hadden met het veiligstellen van
lokale belangen voor de eigen gemeenschap in de oude gemeenten, waarbij de (mogelijke) lasten
naar de toekomst werden geschoven. Dat wil zeggen naar het bordje van de gemeente Leudal. Het
rekenkamerrapport met betrekking tot de Leistert komt voort uit dit proces van lokaal eigen belang
van voor de fusie en wederzijds wantrouwen daarna, maar is zeker niet het enige voorbeeld.
Besluitvorming met betrekking tot zwembaden (Ligteveld en Haelen), grondtransacties,
projectontwikkeling en terugkoopverplichtingen (Nieuwe Borg en Structuurbeelden Haelen-Horn) en
gemeenschapshuizen (Heythuysen en Horn) zijn in diverse rekenkameronderzoeken aan de orde
geweest en zorgen tot op de dag van vandaag voor bepaalde problemen.
Op zich is dit niet zo erg, als de problemen ook kordaat opgepakt kunnen worden. Fouten en vuile
handen worden er wel meer gemaakt en besturen vraagt in sommige gevallen ook om het nemen
van beslissingen, die in het heden goed uitvallen, maar in de toekomst wat minder. Echter dit botst
met het verschijnsel dat een groot aantal beslissers van toen met betrekking tot deze erfenissen nog
24 Versie 4 Rapport Opvolging
steeds betrokken zijn bij de hedendaagse politieke beslissingen en organen van de gemeente Leudal.
Omdat de gemeente Leudal geen cultuur kent, waarin voor fouten uit het verleden excuses worden
aangeboden of waarin wordt erkend dat zaken fout zijn gegaan, maar nu voortvarend opgepakt,
blijven deze ervaringen onderwerp van politieke discussie, mede gericht op het voorkomen van
politiek en bestuurlijk gezichtsverlies.
Aanbevelingen uit Rekenkamerrapporten die dergelijke ervaringen aanstipten worden dan ook niet
uitgevoerd, omdat de politieke prijs van gezichtsverlies en aanverwante zaken veel hoger wordt
ervaren, dan de uitkomsten van een rationeel proces. Dit zijn bijzonderheden, die vanuit een politiek
gezichtspunt goed te begrijpen zijn, maar weinig van doen hebben met een gezonde wijze van
werken in een gemeente en vanuit deze denkwijze dan ook niet efficiënt of effectief te noemen zijn.
In vele gevallen zorgt verjonging en vernieuwing van de politiek dan ook voor een aantal oplossingen.
Men kan dan met een schone lei beginnen.
De aanbevelingen die samenhangen met deze reden en niet opgevolgd zijn, zijn de volgende:
Aanbeveling 2 uit het Rekenkamerrapport Gemeenschapshuizen, 2014
Niet goed functionerende gemeenschapshuizen moeten failliet kunnen gaan, zeker in die gevallen
waarin alternatieven in de gemeenschap aanwezig zijn. Mocht een acute probleemsituatie bij een
van de gemeenschapshuizen leiden tot het besluit van de gemeenteraad door te gaan met dit
gemeenschapshuis, dan zou de oplossing van deze problematiek tevens onderdeel dienen te zijn
van het door de rekenkamer voorgestelde verbeterprogramma. Op deze wijze profiteert
uiteindelijk iedereen van een dergelijke ingeslagen weg. Het is in dezen wel aan te bevelen dat de
gemeenschapshuizen, die nu een bovenlokale doelstelling hebben, hun doelstelling bijstellen naar
een lokaal niveau, zodat problemen die voortkomen uit deze bovenlokale doelstellingen in de
toekomst voorkomen worden.
Aanbeveling 5 uit het Rekenkamerrapport Grip op Grond, 2010
Afspraken die door de voormalige gemeenten zijn gemaakt, en een onevenwichtige balans tussen
lusten en lasten in de tijd of in gebied kennen, worden opnieuw onder de loep genomen, en
vormen onderdeel van de nadere afspraken. Daarbij wordt gekeken of dit in combinatie met de
eerdere aanbevelingen kan worden gedaan.
Aanvulling 2 uit het Rekenkamerrapport ‘Privatisering van de Leistert, 2010
Maak zwembad Ligteveld juridisch los van De Leistert en financier het exploitatietekort van De
Leistert uit een verhoging van de pachtsom van De Leistert aan de gemeente Leudal.
Toelichting bij de zevende reden
Politiek betreft een afwegingsproces van voor- en nadelen, dat door velen in de politieke arena in het
perspectief van huidige en toekomstige stemmers wordt geplaatst. Aanbevelingen die de efficiëntie
en effectiviteit van overheidsbeleid aangaan belichten dan ook veelal maar één bepaalde zijde van
het afwegingsproces in de politiek, namelijk het economische en/of financiële, en wel in een
algemene context van het generieke belang.
25 Versie 4 Rapport Opvolging
Het opvolgen van een Rekenkameraanbeveling in een politieke context kent daarom zijn
beperkingen, omdat een aanbeveling alleen kijkt naar het generieke belang en niet naar het
specifieke belang van een bepaalde groep, politieke partij of individuele politicus.
Het onderscheid tussen uitgaven en investeringen in een publieke context stipt een dergelijke
problematiek ook aan. Namelijk tussen uitgaven in het heden en de kosten die hierop betrekking
hebben in de jaren daarna, in de vorm van afschrijvingen en (voorkomen) rentelasten. Of in
varianten, waarin uitgaven in het heden mede leiden tot besparingen op andere uitgaven in de
toekomst, zoals bijvoorbeeld aan de hand is geweest in het rekenkamerrapport met betrekking tot
gemeenschapshuizen, waarin de aanbeveling aan de orde is om de kapitaallasten die voortkomen uit
het verduurzamen van gemeenschapshuizen, zowel in het perspectief te zien van achterstallig
onderhoud als in het perspectief van bespaarde energielasten.
Of waarin de exploitatielasten van een gemeenschapshuis worden beperkt tot een verhaal van “de
lasten van de stenen voor de gemeente” en de “exploitatielasten” voor het gemeenschapshuis,
terwijl er in realiteit geen duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen beide soorten lasten.
Nog afgezien van het feit dat de politieke moed heeft ontbroken om met elkaar vast te stellen, dat
het adagium van de “stenen voor de gemeente” en de “exploitatielast” voor de gemeenschap
feitelijk een foute keuze is geweest.
Het verschil tussen uitgaven en kosten, of het verschil tussen investeringsuitgaven over een langere
periode en besparingen door de investeringen met betrekking tot de huidige uitgaven, zorgt bij de
uitvoering van bepaalde aanbevelingen dan ook tot specifieke problemen.
Voorbeelden van aanbevelingen bij de zevende reden
Aanbeveling 1B uit de rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal, 2009’.
Ontwikkel een integraal kernenbeleid waarin het in stand houden van voorzieningen bestuurlijk
wordt vastgelegd. Haak daarbij aan bij de bestuursopdracht Inventarisatie leefbaarheid kernen,
vastgesteld door de raad op 12 mei 2009.
Aanbeveling 3 uit de Rekenkamerbrief De Wet Werken naar Vermogen, 2012
De budgetkortingen die samengaan met de Wet Werken naar Vermogen gaan op termijn ten koste
van andere doelstellingen van de gemeente Leudal. De gemeenteraad van Leudal dient een
nadere afweging te maken tussen deze verschillende doelstellingen. Daarbij is het verstandig uit te
gaan van een integraal perspectief, waarin diverse beleidsterreinen aan elkaar gekoppeld worden.
Een perspectief dat ook kansen biedt voor werkzaamheden voor inwoners van Leudal binnen de
WWnV, kansen tot ontwikkeling en groei in competenties en vermogen. Binnen de verschillende
perspectieven dient nadrukkelijk een plaats te worden ingeruimd voor het eigen
organisatievermogen van de gemeente Leudal en de Leudalse gemeenschap als drager van alle
lokale werkzaamheden en activiteiten. Dit geldt ook voor de samenhangende kosten en/of
besparingen hierbij.
26 Versie 4 Rapport Opvolging
Aanbeveling bij de Quick Scan De Inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin en de
decentralisatieparadox in Leudal, 2014
Er is een decentralisatie van “kokers” gaande, en dat is in strijd met de algemene uitgangspunten
van de decentralisaties sociaal domein, waarin sprake is van integratie over de verschillende
onderdelen van het sociale domein heen. Immers, dan alleen zijn ook de efficiëntiewinsten te
boeken, die in andere delen van het land geboekt worden, en die het Rijk met de decentralisaties
laat samengaan. Het ideaalplaatje van geïntegreerde gezinsteams (gevuld met de juiste expertise
uit wellicht verschillende organisaties) voor het gehele sociale domein kan hierdoor een
toekomstdroom blijven, als er daadwerkelijk zware regionale organisaties gaan ontstaan, waarbij
onvoldoende tegenmacht georganiseerd wordt door de gemeenten zelf.
Toelichting bij de achtste reden
Verbonden Partijen op basis van een gemeenschappelijke regeling, of op basis van een
gemeenschappelijk bedrijf worden steeds belangrijker bij de uitvoering van gemeentelijk beleid. In
de rekenkamerrapporten met betrekking tot Verbonden en Grote Gesubsidieerde Partijen,
Privatisering van de Leistert, de Wet Werken naar Vermogen, alsmede de onderzoeken met
betrekking tot “Jeugdzorg en de decentralisatieparadox” en “Decentralisaties en inkoopbeleid” is
hieraan door de Rekenkamer Leudal veel aandacht besteed.
Het werken met Verbonden Partijen vraagt de nadrukkelijke aandacht van de gemeenteraad van de
gemeente Leudal, omdat uit het niet opvolgen van bepaalde aanbevelingen uit de verschillende
rekenkamerrapporten een beeld rijst, dat beleid dat aan Verbonden Partijen is overgedragen, beleid
is dat uit het zicht van de gemeenteraad lijkt te verdwijnen. En dat is niet alleen ongepast, maar ook
een groot risico, omdat een zeer groot deel van de geldstromen van de lokale overheid via
Verbonden Partijen wordt uitgegeven. En dat vraagt feitelijk om een nog sterkere invloed van de
gemeenteraad. Een invloed die paradoxaal genoeg kleiner en kleiner dreigt te worden als een aantal
belangrijke aanbevelingen uit het eerste rapport van de Rekenkamer Leudal: ‘Verbonden Partijen’
vergeten wordt.
Deze aanbevelingen luiden als volgt:
Aanbeveling 1
Er wordt in onderlinge afstemming tussen de gemeente Leudal en haar Verbonden en Grote
Gesubsidieerde Partijen gewerkt aan een samenwerking met betrekking tot het delen van
kennis, werkwijzen en hulpmiddelen. Deze samenwerking is allereerst strategisch van aard en
gericht op het kunnen delen van doelstellingen en de invulling hoe deze doelstellingen bereikt
kunnen worden. De noodzakelijke evenwichtige relatie tussen partijen is onderdeel van deze
ontwikkeling.
Aanbeveling 3
Indien het voor de ontwikkeling van de organisatie van de gemeente Leudal, haar afdelingen
of medewerkers van groot belang is dat er medewerkers verhuizen naar één van de
Verbonden of Grote Gesubsidieerde Partijen, dan dient dit zonder aarzeling overwogen te
worden. In het bijzonder denkt de Rekenkamer Leudal hierbij aan de operationele onderdelen
27 Versie 4 Rapport Opvolging
van de afdeling Beheer- en Onderhoud, Economische Zaken, de Jongerenwerker en de
consulenten bij Sociale Zaken.
In de bestuurlijke reactie schrijft het College dat ‘ het College de porté van deze derde aanbeveling
ontgaat en vraagt de rekenkamer deze aanbeveling en het gewicht daarvan in relatie tot de drie
andere aanbevelingen nader toe te lichten’.
Praktisch gesteld zeggen de bovenstaande aanbevelingen dat het voor iedere Verbonden Partij van
het grootste belang is per gemeente duidelijk te maken, welke doelstellingen de Verbonden Partij
voor deze gemeente wil bereiken, wat zij daarvoor gaat doen, en welke middelen zij daarvoor vraagt
van iedere individuele gemeente die lid is van de Verbonden Partij. Omgekeerd dient iedere
gemeente zich af te vragen of zij bepaalde taken zelf wil doen, of dat het omwille van vraagstukken
van efficiëntie en effectiviteit (bijvoorbeeld met betrekking tot beschikbare competenties van
medewerkers) beter is om deze taken in opdracht uit te geven aan de Verbonden Partij. Oftewel uit
te besteden aan een organisatie, waarvan zij zelf de eigenaar is, en die zij omwille van vraagstukken
van efficiëntie en effectiviteit, zelf ook heeft opgericht, of een lidmaatschap mee is aangegaan.
Verbonden Partijen kennen dan ook een symbiotische relatie met gemeenten, waarbij een proces
van continue communicatie bestaat over welke taken wie het beste kan uitvoeren, inclusief wie
bepaalde doelstellingen het beste kan bereiken. Communicatie die zowel op het niveau van de
gemeenteraad, het College, inclusief de portefeuillehouder en de ambtelijke staf wordt gevoerd.
Daarbij geldt bovendien dat het concept Verbonden Partijen niet in beperkte zin hoeft te worden
beschouwd. Immers, het kan ook gaan over de samenwerking met zelfsturende kernen (zie de
rapporten met betrekking tot zelfsturing), een coöperatieve vereniging met ondernemers met
betrekking tot de uitvoering van toeristisch beleid (zie Privatisering van de Leistert), of samenwerking
met andere gemeenten, waarin grote delen van de ambtelijke organisatie worden gedeeld, zoals bij
de samenwerking in de gemeenschappelijke belastingdienst met andere gemeenten in Limburg.
Het blijven nadenken over elkaars rollen en verantwoordelijkheden vraagt om competenties met
betrekking tot samenwerken, open communicatie en elkaar-iets-durven-gunnen. Verbonden Partijen
staan niet boven de gemeenten als een soort regionaal bestuur voor een bepaald onderwerp, maar
staan naast ze in een horizontale relatie met de gemeente. Dat de cultuur van het openbaar bestuur
grote moeite heeft met deze horizontale relaties en liever denkt in hiërarchie, non-coöperatief
gedrag, machtsdenken etc., wordt in het dagelijks werk van veel Verbonden Partijen duidelijk.
Bevorderlijk voor het behalen van bepaalde resultaten is het echter niet.
Daarnaast vraagt samenwerking ook om creatieve invalshoeken, zoals bijvoorbeeld de al lang geuite
wens van RD Maasland om delen van de Participatiewet te kunnen uitvoeren. In gecombineerde
werkzaamheden tussen RD Maasland en de groenvoorziening van iedere gemeente die bij RD
Maasland is aangesloten, kunnen door de optelling van beide taken ook voldoende leerwerktrajecten
geschapen worden, waarmee uitkeringsgerechtigden van de gemeente Leudal mede opgeleid
kunnen worden tot chauffeur, medewerker groenvoorziening of facilitair medewerker. Vindt een
dergelijk bundeling van taken niet plaats, dan kent de omvang en pluriformiteit van het werk een
28 Versie 4 Rapport Opvolging
onvoldoende basis voor de leerwerktrajecten en kunnen de doelen uit de Participatiewet in de
gemeente Leudal ook niet behaald worden voor haar inwoners.
Een dergelijk manier van werken en denken helpt Verbonden Partijen ook om op een juiste wijze
invulling te geven aan de verantwoording van resultaten, activiteiten en ingezette middelen. Dat wil
zeggen niet alleen als Verbonden Partij in het algemeen, zoals veelal het geval is, maar toebedeeld en
toegespitst op die resultaten, activiteiten en ingezette middelen die alleen voor de gemeente Leudal
relevant zijn. Zo wordt ook zichtbaar voor de gemeente Leudal waar zijzelf slimme combinaties kan
inzetten bij een verdere optimalisering van haar eigen beleidsvorming en bedrijfsvoering.
De daadwerkelijke realisatie van een dergelijke manier van werken is onvoldoende zichtbaar.
Specifiek geldt dit voor de gemeenteraad van de gemeente Leudal, omdat zij amper aangesproken,
dan wel betrokken wordt, bij de te behalen doelstellingen van een Verbonden Partij, maar zelf ook
weinig initiatieven daartoe onderneemt. Dat leidt er toe dat een groot deel van het lokale beleid
praktisch wordt uitgevoerd zonder duidelijke kaderstelling en controle van de gemeenteraad van
Leudal en rest haar slechts nog maar een beperkt deel van dat lokale beleid, waarbinnen zij dan ook
vaak nog gevraagd wordt de tekorten van Verbonden Partijen op te lossen. Het is dan ook van het
grootste belang dat de gemeenteraad zijn rol in deze kordaat oppakt.
Kijken we in detail naar aanbevelingen die niet zijn uitgevoerd, dan vallen in het bijzonder de
aanbevelingen op die betrekking hebben op de Wet Werken naar Vermogen, nu de Participatiewet.
Daarin is sprake van drie aanbevelingen, waarvan er in het kader van de wisselwerking tussen de
gemeente Leudal en een Verbonden Partij, twee van groot van belang zijn:
Aanbeveling 1
De Wet Werken naar Vermogen legt de regie van het beleid met betrekking tot werk en inkomen bij
de gemeente Leudal. De gemeenteraad van Leudal dient zich uit te spreken over de wijze waarop zij
deze regiefunctie wenst in te vullen.
Aanbeveling 3
De budgetkortingen die samengaan met de Wet Werken naar Vermogen gaan op termijn ten koste
van andere doelstellingen van de gemeente Leudal. De gemeenteraad van Leudal dient een nadere
afweging te maken tussen deze verschillende doelstellingen. Daarbij is het verstandig uit te gaan van
een integraal perspectief, waarin diverse beleidsterreinen aan elkaar gekoppeld worden. Een
perspectief dat ook kansen biedt voor werkzaamheden voor inwoners van Leudal binnen de WWnV
tot ontwikkeling en groei in competenties en vermogen. Binnen de verschillende perspectieven dient
nadrukkelijk een plaats te worden ingeruimd voor het eigen organisatievermogen van de gemeente
Leudal en de Leudalse gemeenschap als drager van alle lokale werkzaamheden en activiteiten. Dit
geldt ook voor de samenhangende kosten en/of besparingen hierbij.
Met betrekking tot de eerste aanbeveling heeft het College in haar reactie op het rekenkamerrapport
aangegeven dat zij regionaal een visie wenst te ontwikkelen en daar waar een regionale uitwerking
meerwaarde heeft, deze op te zoeken, of daar waar lokale initiatieven voordelen bieden, deze verder
uit te werken.
29 Versie 4 Rapport Opvolging
In 2014 is in regionaal verband een uitgangspuntennotitie geschreven met betrekking tot de
Participatiewet als opvolger van de Wet Werken naar Vermogen. In deze Nota wordt nadrukkelijk
gesteld dat de concrete uitvoering lokaal zal blijven met uitzondering van de uitvoering van de WSW
en de ontwikkeling van een werkontwikkelbedrijf, zonder overigens een verdere invulling te geven
op welke wijze dat lokale beleid in combinatie met het regionale beleid het beste neergezet kan
worden. Dat geldt ook voor de financiële kaders van het uitvoeringsbeleid, inclusief de invulling van
het minima- en armoedebeleid. Beleid zal wel regionaal ontwikkeld worden, inclusief de evaluaties
van de inzet van instrumenten en de effectiviteit van deze instrumenten. Politiek en bestuurlijk nog
allemaal te begrijpen, maar met het behalen van specifieke doelstellingen van de gemeente Leudal
heeft het vooralsnog weinig te maken.
De verbinding van de Participatiewet met andere onderdelen van het gemeentelijk beleid, alsmede
een integrale aanpak in het kader van de decentralisaties van beleid, waarbij in dit geval bewoners
met vraagstukken rondom werk en inkomen centraal staan, is dan ook niet aan de orde geweest. De
uitgangspuntennotitie Participatiewet blijft daarbij redeneren binnen de contouren van de Wet en
kent geen kijk vanuit de (integrale) behoeften van de bewoners zonder werk en/of inkomen, in
combinatie met de behoefte van de werkgevers. Een mogelijke uitvoering van de twee
aanbevelingen binnen het domein van zelfsturing van buurten en kernen, alsmede samenwerking
van de gemeente Leudal met ondernemingen, gesubsidieerde en Verbonden Partijen, in de vorm van
wijkbedrijven, dienstenbedrijven etc., is ook niet aangetroffen. Met andere woorden, de
wisselwerking tussen Verbonden Partijen en de gemeente Leudal in het arbeidsmarktdomein, is naar
de mening van de Rekenkamer Leudal, onder de maat. Met andere woorden: de gemeente Leudal
laat kansen liggen.
30 Versie 4 Rapport Opvolging
31 Versie 4 Rapport Opvolging
Hoofdstuk 3 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
In dit onderzoek heeft de Rekenkamer Leudal zich gebogen over de vraag “In hoeverre zijn de door de
Rekenkamer gepubliceerde aanbevelingen in de afgelopen acht jaar opgevolgd door het
gemeentebestuur in Leudal?”
De analyse, die uit dit onderzoek naar voren komt, geeft een beeld van de gemeente Leudal als een
eilandenrijk, verdeeld in kernen en afdelingen. Individueel functioneren zij vaak uitstekend of
voldoende, maar in gezamenlijkheid kunnen zij veelal niet tot resultaten komen. Inspanningen van
raad, College en de verschillende (groepen van) ambtenaren hangen als los zand aan elkaar, omdat
de verschillende verbindende elementen van bestuur, beleid en beheer, sinds de oprichting van de
gemeente Leudal, niet tot wasdom zijn gekomen. Voorbeelden van verschillende verbindende
elementen van bestuur, beleid en beheer zijn een inhoudelijke, financiële en procesmatige
kaderstelling, alsmede een volledige Planning- en Controlcyclus en een samenhangende wijze van
informatiebeheer.
Beleidsterreinen en gemeentelijke taken die vrij autonoom uitgevoerd kunnen worden, geven wél
de resultaten die verwacht mogen worden, hetgeen zich ook vertaalt in een daadwerkelijke
opvolging van aanbevelingen van de Rekenkamer. En dat geldt feitelijk ook voor taken, die door
externen of Verbonden Partijen worden uitgevoerd.
Als het alleen de aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal waren geweest die niet van opvolging
waren voorzien, dan was één en ander nog wel te overzien geweest, maar het vraagstuk van
opvolging van besluiten, toezicht, aanbevelingen, beleidsplannen, moties etc. laat dezelfde
problematiek zien. Doordat er niet goed kan worden samengewerkt in de gemeente Leudal, als
gevolg van diverse oorzaken zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van dit rapport, is de daadwerkelijke
maatschappelijke effectiviteit van het gevoerde beleid in de gemeente Leudal onvoldoende te
noemen.
De opvolging van aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal vindt in die clusters plaats, die relatief in
grote rust autonoom kunnen handelen. Echter in de kern van het bestuurlijke proces, dat wil zeggen
de bedrijfsvoering van de gemeente Leudal, zijn veel zaken niet in orde en is opvolging van
aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal dan ook niet aan de orde. De kern van dit probleem is
gelegen in een langjarig proces van erosie van het beleidsproces, waarbij uiteindelijk geen echte
kaders meer door de gemeenteraad gesteld worden. De raad, het College en de ambtelijke staf raken
steeds verder verwijderd van elkaar, in een doorlopend proces van wantrouwen en gebrek aan
(mogelijkheden tot) samenwerking. Dit alles ten gevolge van gebrek aan kaders en
informatievoorziening en voortdurende vormen van ad hoc beleid.
De Rekenkamer Leudal concludeert dan ook dat de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de gemeente
Leudal onvoldoende is en dat alleen die terreinen en taken floreren, die relatief afgeschermd van de
dagelijkse politieke en bestuurlijke bedrijfsvoering en besluitvorming hun werk kunnen doen. Het is
deze barre werkelijkheid die eerst aanvaard zal moeten worden, wil de gemeente Leudal ook weer
vooruit kunnen.
32 Versie 4 Rapport Opvolging
De gemeentesecretaris heeft goede voornemens. Zij wil de basis op orde brengen, rust vormen,
belang hechten aan kwaliteit, investeren in medewerkers en zorgen dat rollen/taken en
verantwoordelijkheden voor iedereen in de gemeentelijke organisatie - gemeenteraad, College en
ambtelijke staf - duidelijk zijn. Zij zal echter door iedereen gesteund moeten worden bij het
realiseren van de voornemens tot verandering van de cultuur, wil er ook daadwerkelijk in Leudal
sprake zijn van een situatie waarin inhoudelijke doelen gerealiseerd kunnen worden.
In termen van aanbevelingen met betrekking tot dit onderzoek wenst de Rekenkamer Leudal twee
denkrichtingen te delen met de gemeenteraad van Leudal. Eén denkrichting die ligt in het versterken
van die wijzen van werken, die nu al goed verlopen binnen de organisatie van de gemeente Leudal,
en één denkwijze die ligt in het verbeteren van de verschillende zwakten in de bestuurskracht.
Denkrichtingen die de Rekenkamer Leudal ziet als mogelijke scenario’s voor verdere ontwikkeling van
beleid en van de organisatie van de gemeente Leudal.
Het eerste scenario bouwt voort op de geconstateerde sterkten, waarbij de gemeenteraad van
Leudal een wijze van werken nastreeft, waarbij zoveel mogelijk taken bij Verbonden Partijen worden
ondergebracht, of (terug)gelegd worden bij de kernen door middel van zelfsturing en co-creatie van
beleid, conform een geslaagde uitwerking van het plan Ôs Dörp, inclusief een zelfstandig budget voor
iedere kern.
Met betrekking tot de nog overblijvende taken wordt de samenwerking gezocht met een grotere
gemeente. Zo kunnen feitelijke competentietekorten bij de invulling van beleid op een andere wijze
ingevuld worden dan nu het geval is. Op deze wijze blijft nog een klein autonoom beleidsdeel bij de
gemeente Leudal over, waarbij, ook bij een informele wijze van werken, zaken overzichtelijk blijven,
de groep van mensen met betrekking tot bestuur en beleid relatief klein is, en de echte rol van de
gemeenteraad beperkt blijft tot de zaken, waarvoor de gemeenteraad zelf nog het overzicht kan
behouden. Dit scenario kenmerkt zich echter wel door het feit, dat verschillende risico’s van
Verbonden Partijen en/of zelfsturende kernen niet meer goed gecontroleerd kunnen worden, omdat
deze partijen op afstand van het bestuur zijn gezet, en vraagt dus tevens grote inspanningen van de
Verbonden Partijen en/of de zelfsturende kernen op een duidelijke wijze te verantwoorden aan de
gemeenteraad van Leudal hoe met deze verantwoordelijkheid is omgegaan
Het tweede scenario voorziet in forse investeringen in de eigen mensen binnen de gemeente Leudal,
evenals in het herstel van de kaderstellende rol van de gemeenteraad van Leudal, een volledige
invulling van de Planning- & Controlcyclus, een adequate invulling van informatievoorziening en een
daardoor passende wijze van invulling van diverse risicovraagstukken. In deze variant hoeven grote
delen van beleidsvoering niet uitbesteed te worden aan Verbonden Partijen en/of zelfsturende
kernen, maar zijn de instituties van de gemeente Leudal zelf in staat dit effectief en efficiënt vorm te
geven.
Feitelijk streeft iedere gemeente eigenlijk dit tweede scenario na, maar in de gemeente Leudal heeft
dit in de eerste 9 jaar van haar bestaan nog niet zo mogen zijn, waardoor de bestuurskracht van de
gemeente Leudal ernstig is verzwakt en diverse risico’s aan de oppervlakte komen. De Rekenkamer
Leudal heeft daarbij grote twijfels over het feit of een vernieuwde invulling van dergelijke
investeringen nu wél hun effect zullen hebben, omdat de bestuurscultuur van de gemeente Leudal
feitelijk nog steeds die cultuur is die de eerdere vier kleinere gemeenten hadden, waaruit de
33 Versie 4 Rapport Opvolging
gemeente Leudal is ontstaan. Informeel, gericht op de korte termijn, naar binnen gekeerd, alsmede
wantrouwend naar derden, en in bepaalde gevallen bijzonder risico-avers of gericht op het
voorkomen van gezichtsverlies.
In een grote(re) gemeente, die alle taken zelfstandig en op eenzelfde wijze wil uitvoeren als zij eerder
in een kleine gemeente heeft gedaan, werkt deze wijze van werken niet meer. Maar acceptatie van
een andere manier van werken gaat in het publieke domein langzaam. En zeker als men met deze
wijze van werken ook niet echt in het vizier komt van wetgevers en toezichthouders, die aan de
gemeente vragen daarover rekenschap af te leggen. Uiteindelijk zijn het de burgers die het gelag
betalen voor een lokale overheid die niet naar behoren presteert. Maar daar zit hem ook de hoop
voor de gemeente Leudal. Want deze burgers en de verschillende collectieven van burgers in de
kernen in Leudal kennen een dusdanige kracht, dat zij zichzelf ook wel kunnen redden zonder een
krachtig lokaal bestuur, op voorwaarde dat zij de middelen voor hun kern ook als een vast lumpsum
uitbetaald kunnen krijgen en daar zelf verantwoording over kunnen afleggen.
Daarom wenst de Rekenkamer Leudal dan ook de aanbeveling, zoals geschetst onder scenario 1, niet
slechts als een gedachte neer te zetten, maar als een scenario te kenschetsen, dat daadwerkelijk een
invulling zou kunnen geven aan een geijkte kerntakeninvulling voor de gemeente Leudal.
34 Versie 4 Rapport Opvolging
35 Versie 4 Rapport Opvolging
Bijlage 1. De opgevolgde en niet-opgevolgde aanbevelingen
In deze bijlage heeft de Rekenkamer Leudal per cluster in kaart gebracht welke aanbevelingen wel en
niet zijn opgevolgd. De bijlage geeft aan WAT er met bepaalde aanbevelingen vanaf het moment dat
ze werden voorgelegd aan de raad tot heden is gedaan. In de navolgende paragrafen in deze bijlage
zijn de aanbevelingen achter elkaar opgesomd en is per aanbeveling in schuin schrift (italic)
aangegeven wat er met een aanbeveling is gebeurd.
De achterliggende aspecten WAAROM er wel of niet iets met de aanbevelingen is gedaan komen niet
in deze bijlage, maar in het hoofdstuk 2 aan de orde.
De Rekenkamer Leudal heeft een zeer groot aantal uren besteed aan het in kaart brengen van de
verschillende aanbevelingen in deze bijlage. Dit heeft onder andere haar oorzaak in het feit dat het
opvolgen van aanbevelingen in daadwerkelijke uitvoeringswerkzaamheden door de ambtelijke staf
en het College van B&W van de gemeente Leudal niet centraal wordt bijgehouden of onderdeel is
van een informatie- of kennismanagementsysteem. Dit geldt ook voor die aanbevelingen, waarvan
de gemeenteraad van Leudal expliciet heeft aangegeven dat met deze aanbevelingen daadwerkelijk
aan de slag gegaan dient te worden.
Overigens heeft de Rekenkamer tijdens haar werkzaamheden met betrekking tot dit onderzoek
gemerkt, dat het niet alleen de aanbevelingen van de Rekenkamer zijn die dit euvel ondergaan. Het
geldt feitelijk in brede zin in de gemeente Leudal dat informatiestromen niet goed georganiseerd zijn,
informatie weinig gedeeld wordt en implementaties van nieuw beleid of nieuwe instrumenten zich
slechts in delen van de organisatie daadwerkelijk manifesteren.
In het vervolg van deze paragraaf zullen we de verschillende rapporten en hun aanbevelingen,
alsmede wat met deze aanbevelingen is gedaan, nader duidelijk maken. Dit doen we in verschillende
bestuurlijke clusters, te weten:
1 Kernen en Buurten,
2 Verbonden Partijen, bezittingen, deelnemingen en beleggingen,
3 Sociaal domein, leefbaarheid en veiligheid,
4 Beleid en Bestuur
36 Versie 4 Rapport Opvolging
37 Versie 4 Rapport Opvolging
1. Cluster Kernen en Buurten
Tot dit cluster van vijf Rekenkamerproducten behoren de onderzoeken met betrekking tot:
- Leefbaarheid kernen in Leudal, 2009
- Subsidiebeleid, 2010
- Zelfsturing! Wat is dat? 2013
- Zelfsturing in de praktijk, 2015
- Gemeenschapshuizen, 2014
1.1. Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Leefbaarheid kernen in Leudal’, 2009
De aanbevelingen in deze rekenkamerbrief worden onderscheiden in aanbevelingen aan de raad,
College, management, dorpsraad of combinaties van deze organen binnen de gemeente Leudal.
Advies aan raad/College
1. a) Ontwikkel een geïntegreerd kernenbeleid waarin de uitgangspunten, het behouden van korte
communicatielijnen en b) het in stand houden van voorzieningen, bestuurlijk worden vastgelegd.
Haak daarbij aan bij de bestuursopdracht Inventarisatie Leefbaarheid Kernen, vastgesteld door
de raad op 12 mei 2009.
a) Mede op basis van het rapport van Van der Zijde in 2009 is de strategische visie Leudal 2020 tot
stand gekomen. In de herziene uitgave van de strategische visie: Leven in Leudal 2020 (maart 2014) is
het accent verlegd naar de identiteit van de dorpen in plaats van het grotere geheel dat Leudal heet.
Uit ambtelijke navraag blijkt dat er geen notitie is met de letterlijke naam ‘ Integraal kernenbeleid’,
maar er zijn inmiddels wel twee gebiedsregisseurs, een bureau dorpsraden, een Koersnotitie
Accommodaties en het participatietraject Ôs Dörp.
Feitelijk bevindt de gemeente Leudal zich daarmee midden in de uitvoering van een (zogenaamd)
kernenbeleid, omdat de gemeentelijke organisatie door middel van de dialoog met alle dorpskernen -
de “Ôs Dörp” aanpak – verdere invulling geeft aan toekomstbestendige en vitale gemeenschappen,
waarbij de samenwerking tussen kernen (en in sommige gevallen zelfs gemeentegrensoverschrijdend)
onontkoombaar is. Iets dat ook in het rapport ‘Transitieatlas Voorzieningen’ van Public Result
geconcludeerd wordt.
De kennis en ‘ verlangens’ van gemeenschappen die tijdens het participatietraject (Ôs Dörp)
verzameld worden, vormen een belangrijk uitgangspunt voor de verdere invulling en daadwerkelijke
uitvoering van (nieuw) beleid. Daarnaast is het de continue uitdaging voor de gemeente om in
verbinding te blijven met de dorpen, om zodoende adequaat te kunnen reageren op de ontwikkeling
van kansrijke maatschappelijke initiatieven die de leefbaarheid van de Leudalse dorpen ten goede
komen.
Zoals in het raadsvoorstel van 30 juni 2015 staat beschreven is het betrekken van de gemeenschap,
de interne organisatie en regionale partijen één van de belangrijke pijlers bij de communicatie van het
38 Versie 4 Rapport Opvolging
participatietraject Ôs Dörp. ‘Snel en makkelijk communiceren’ is een van de uitgangspunten in de
communicatiestrategie en ligt dus in lijn met deze aanbeveling.
b) Het in stand houden van voorzieningen is niét meer een uitgangspunt, omdat het achterhaald is.
Integendeel, er wordt in samenspraak met de gemeenschap gekeken naar de efficiëntie en
effectiviteit van de voorzieningen, om zo te bepalen welke kunnen blijven en welke een ander doel
krijgen toegewezen. Sterker nog: “accommodaties en/of sportvelden met een bezettingsgraad van
minder dan 50% worden uit het gemeentelijk onderhoudsprogramma gehaald in 2015”. “Deze
accommodaties en/of sportvelden worden verkocht, afgebroken en/of voor ander gebruik ingezet”.
Het is niet bevestigd dat er is aangehaakt aan de bestuursopdracht Inventarisatie Leefbaarheid
Kernen (vastgesteld door de raad op 12 mei 2009), bij de ontwikkeling van kernenbeleid in de
afgelopen jaren.
2. Werk aan de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen waarin het aspect Leefbaarheid
terugkomt.
a. Dit kan onder meer door het verder uitbouwen van het bestaande programma Samenleving
en Leefbaarheid in de programmabegroting.
Uit bestudering van de verschillende programmabegrotingen blijkt dat de producten die in het
programma Samenleving en Leefbaarheid aan bod komen in 2010 tot en met 2014 identiek zijn
gebleven. Met uitzondering van de programmabegroting 2011, waarin het product
“Participatiebudget” aan het programma Samenleving en Leefbaarheid is toegevoegd. Daarnaast
nam de financiële ruimte van het programma jaarlijks af. In 2015 is de opzet van het programmaplan
in de begroting compleet veranderd. De inhoud van het programma Samenleving en Leefbaarheid is
herverdeeld over een aantal nieuwe programma’s.
Buiten het programma Samenleving en Leefbaarheid draagt de gemeente Leudal wel op een andere
manier bij aan de samenhang tussen diverse beleidsterreinen met betrekking tot leefbaarheid. Zoals
bij aanbeveling 1 staat vermeld, is het participatietraject 'Ôs Dörp' een geïntegreerd kernenbeleid
waarin afspraken staan vastgelegd met betrekking tot diverse beleidsvelden waaronder onderwijs,
zorg, wonen, voorzieningen, sport, sociale contacten, cultuur en ook over de omgevingskwaliteit,
veiligheid, werk en bereikbaarheid. Al deze beleidsvelden zijn in meer of mindere mate gerelateerd
aan leefbaarheid. In het plan wordt nog eens benadrukt dat al deze samenhangende zaken in
onderling verband moeten worden besproken.
b. Streef naar een concretisering van de doelstellingen Leefbaarheid in de bestaande
beleidscyclus.
In 2008, nog voor de publicatie van deze rekenkamerbrief, werd gesteld dat binnen de
programmabegroting een vaste indeling zou worden gehanteerd. Dit aan de hand van de zogeheten
drie W-vragen, die de raad in staat zouden stellen om de kaderstellende rol vorm te geven, omdat per
programma zou worden aangegeven wat de beoogde maatschappelijke effecten zouden zijn (“wat
willen we bereiken”), op welke wijze er naar gestreefd zou worden die effecten te bereiken (“wat
gaan we daarvoor doen”) en welke middelen daarvoor zouden worden ingezet (“wat mag het
kosten”).
39 Versie 4 Rapport Opvolging
Bij de begroting 2010 werd een project gestart ‘Smart Formuleren’ om te komen tot specifiek,
meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden (SMART) formuleren.
Vervolgens staat in de jaarrekening 2014 het volgende te lezen:” Omdat onze sturingscyclus volop in
ontwikkeling is, zijn de in de begroting 2014 opgenomen formuleringen van de te bereiken effecten
nog niet op het gewenste niveau en kunnen een aantal effectindicatoren niet worden
geoperationaliseerd. In de tabel “effectindicatoren voor 2014" worden de niet geoperationaliseerde
prestatie-indicatoren aangegeven met het symbool “?”.
Al met al lijkt het er niet op dat de doelstellingen met betrekking tot Leefbaarheid in de afgelopen
jaren concreter zijn geworden.
Advies aan College/management/dorpsraad
3. Ga door met het ontwikkelen van een integrale manier van werken in de vorm van een
handboek ‘’kern gericht werken’’, dat voor meerdere spelers te gebruiken is.
Er is geen handboek ontwikkeld.
Advies aan College/management
4. Overweeg om lid te worden van het samenwerkingsverband plattelandsgemeenten onder de
noemer P-10 om zo met vergelijkbare gemeenten richting Den Haag een krachtiger vuist te
maken op het gebied van de Leefbaarheid. Samen sta je bestuurlijk en ambtelijk sterker.
Na onderzoek van verschillende beleidsdocumenten kan geconcludeerd worden dat deze aanbeveling
niet is opgevolgd.
Advies aan raad/College/management/dorpsraad
5. Werk aan de professionalisering van de regierol gemeente en dorpsraden.
a. De professionalisering van de rollen komt tot uitdrukking bij de opstelling van de
dorpsontwikkelingsplannen en de vertaling ervan in de gemeentelijke beleidscyclus.
Uit de programmabegroting 2011:
Sinds 2009/2010 geeft de gemeente Leudal prioriteit aan de ontwikkeling van een visie op de kernen
en dorpontwikkelingsplannen (DOP). Dit in samenwerking van Bureau Dorpsraden met de
dorpsraden/dorpsoverleggen. In 2011 zijn de DOP’s als strategische projecten opgenomen in de
programmabegroting en worden in de periode 2010 tot en met 2015 ontwikkeld en uitgevoerd.
b. Een hulpmiddel daartoe kan een werkbijeenkomst College – raad – ambtelijk apparaat-
dorpsraden zijn vanuit de principes: samen en gedeelde verantwoordelijkheid.
40 Versie 4 Rapport Opvolging
Bij de ontwikkeling van de Dorpsontwikkelingsplannen zijn er bijeenkomsten georganiseerd waarbij
wethouders samen met burgers door de wijk hebben gelopen en geïnventariseerd hebben wat er
verbeterd kan worden met betrekking tot leefbaarheid. Ook hebben er ontmoetingen/
raadsinformatiebijeenkomsten plaatsgevonden tussen raadsleden en leden van de dorpsraden/
dorpsoverleggen. Eén en ander is later gebundeld in het co-creatieconcept Ôs Dörp.
Advies aan raad/College/management/dorpsraad
6. Geef prioriteit aan een tweejaarlijkse voortgangsmonitor voor de raad en het College op het
terrein van de Leefbaarheid om zo nog gerichter keuzes te maken voor voorzieningen in de
kernen, mede in het licht van de demografische teruggang.
In hoeverre er prioriteit is gegeven aan de tweejaarlijkse voortgangsmonitor op het terrein van
leefbaarheid is niet helemaal duidelijk. De leefbaarheidsmonitor wordt in de programmabegroting
2011 aangehaald, waarbij het volgende wordt vermeld: “De invoering van een leefbaarheidsmonitor
is een geëigend instrument om de leefbaarheid in beeld te brengen en te houden”. In de
programmarekening 2013 staat vermeld dat de Leefbaarheidsindex/Leefbarometer nog niet
beschikbaar is. In de programmarekening 2014 wordt deze weer genoemd, maar staat bij realisatie
een “?”. Het “?” komt voort uit het achter blijven van de ontwikkeling van de sturingscyclus, met
andere woorden: de impact van het achterblijven van de ontwikkeling van sturingscyclus heeft niet
alleen gevolgen voor de effectmeting maar ook voor de beleidsontwikkeling in zijn algemeenheid. Een
organisatie die niet in staat is sturingsmechanisme te ontwikkelen blijft blijkbaar ook achter bij de
ontwikkeling van regulier beleid.
41 Versie 4 Rapport Opvolging
1.2. Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Subsidiebeleid’, 2010
De Rekenkamerbrief Subsidiebeleid kent de volgende algemene aanbeveling:
Het subsidiebeleid is vervuild geraakt. Na de fusie in 2007 werd het subsidiebeleid van de vier
gemeenten samengevoegd waardoor er een beleid ontstond met allerlei subsidies die daar niet in
thuishoorden. Als de grotere subsidies, zoals voor bibliotheekwerk of voor onderwijs, worden
ondergebracht in de portefeuille waar ze thuishoren, dan blijft er nog maar een klein deel van het
subsidiebeleid over.
Als het goed wordt gescheiden dan heeft het subsidiebeleid alleen nog betrekking op de verhouding
tussen burger en overheid. Echter wel met die belangrijke toevoeging en aanbeveling, dat die
subsidies die de vorm hebben van een bindingssubsidie voor verenigingen en organisaties, onderdeel
gaan uitmaken van het accommodatiebeleid en weggehaald worden bij het subsidiebeleid.
Het huidige subsidiebeleid is dan ook zeker niet effectief te noemen en is niet in overeenstemming
met de door de politieke partijen in de gemeenteraad van Leudal gewenste verhouding tussen
burger en overheid, waarin de individuele burger centraal staat en de overheid voorziet in de
verschillende basisvoorzieningen. Maar met een juiste uitvoering van het accommodatiebeleid is dit
gat zeer zeker wel te dichten. Ook al omdat het accommodatiebeleid in termen van het
daadwerkelijk voorzien in publieke voorzieningen van een veel groter belang is voor de burgers in
Leudal dan het subsidiebeleid.
Het is dan ook beter de allocatieve functie van het subsidiebeleid, anders dan voor professionele
organisaties, geheel af te schaffen en de vrijkomende middelen in te zetten voor het
accommodatiebeleid. Op deze wijze blijft het micro-economische karakter van stimulering, beloning
en prikkel voor het subsidiebeleid over. Een karakter dat door het overgrote deel van de politieke
partijen in de gemeenteraad van Leudal gedeeld wordt, en dat naar de mening van de Rekenkamer
Leudal ook effectief en efficiënt in haar ontwerp, uitwerking en effecten zal zijn.
Tijdens een commissievergadering in juli 2010 geeft de portefeuillehouder een korte toelichting over
hoe het College de dorpen van de toekomst en hieronder de verenigingen van de toekomst ziet. Het
accommodatiebeleid, het subsidiebeleid en het cultuurbeleid hangen hiermee samen. Er zal concreet
worden ingegaan op het accommodatiebeleid en het subsidiebeleid zal hieraan meer gerelateerd
worden. Op een later tijdstip (20 september 2010) zal de opzet besproken worden in de commissie,
aldus de portefeuillehouder, en de rekenkamerbrief over het subsidiebeleid zal bij de bespreking
betrokken worden.
Zoals gesteld in paragraaf 3.2. van de rekenkamerbrief ‘Subsidiebeleid’ is het geharmoniseerde
subsidiebeleid van de gemeente Leudal een eerste stap geweest, die mede tot stand is gekomen
onder de druk van een complexe materie en tekorten in tijd. Ondanks dat de juridische invulling van
het geharmoniseerde beleid botst met de economische functie van het instrument subsidie bij de
realisatie van gewenste gemeentelijke doelstellingen, is door de verschillende werkzaamheden van de
gemeente Leudal niettemin een belangrijk begin gemaakt met de modernisering van het
subsidiebeleid en de integratie van het subsidiebeleid met het accommodatiebeleid.
42 Versie 4 Rapport Opvolging
Het moderniseren van het subsidie- en accommodatiebeleid staat al lang op de politieke agenda en is
in al die tijd niet gelukt. Het subsidiebeleid moet in een breder kader gezet worden, als onderdeel van
het accommodatiebeleid.
In de begroting 2016 kunnen we lezen dat de gewenste overgang van algemene subsidiëring naar
ondersteuning van (maatschappelijke) activiteiten nog niet is doorgevoerd. Informatie en mogelijke
oplossingsrichtingen die uit de gesprekken met bewoners(organisaties), bedrijfsleven en verenigingen
worden gehaald zullen de input vormen voor het nog op te stellen nieuwe integrale vastgoed-,
subsidie- en accommodatiebeleid dat eind 2016/begin 2017 aan de raad wordt voorgelegd.
De plannen voor o.a. het subsidiebeleid en het accommodatiebeleid zijn in 2015 geïntegreerd in een
overkoepelend beleidsplan genaamd “Os Dörp”, een participatietraject waarbij toegewerkt wordt
naar de herstructurering van algemene voorzieningen die passen bij de behoefte.
In bijlage 1 van het beleidsplan “Os Dörp” staan de aangegeven kaders van de gemeente Leudal met
de uitgangspunten voor onder andere accommodaties en subsidies. “Voor een meer samenhangende
aanpak is ook een herziening van de bijdrage- en subsidieregelingen nodig en wordt het gemeentelijk
vastgoed (bezit en onderhoud) gesaneerd”. De raad heeft hieraan voor de
gemeenschapsaccommodaties en subsidies resultaatverplichtingen gehecht in de vorm van financiële
taakstellingen, termijnen en uitgangspunten.
In de programmabegroting 2015 geeft het College ook aan het grote belang van sport, kunst en
cultuur te onderkennen, maar vindt de subsidiering daarvan niet langer een kerntaak van de
gemeente. Vrijwilligers, verenigingsleden en gebruikers van verenigingsvoorzieningen zijn volgens het
College in staat om zelf te zorgen voor draagvlak. Een aantal subsidies zal worden beëindigd of
verminderd. Het voor subsidies aan verenigingen en maatschappelijke organisaties beschikbare
bedrag wordt in een aantal jaren verlaagd. Het College appelleert daarmee aan het vermogen van die
organisaties om hun exploitatie daarop aan te passen. Het College zal daarbij steeds oog hebben voor
het voortbestaan en voor de vitaliteit van de organisatie die het betreft.
Hieraan voorafgaand is in 2014 de wens uitgesproken dat de gemeente een kerntakendiscussie en
een maatschappelijk debat wil voeren met burgerorganisaties, verenigingen en bedrijfsleven over
lokale en bovenlokale maatschappelijke voorzieningen en hieraan het accommodatie- en
subsidiebeleid wil koppelen. Via dorpsgesprekken wil de gemeente werken naar een subsidie- en
accommodatiebeleid dat faciliterend is aan de vraag van de diversen kernen. ‘Er is ook daadwerkelijk
een start gemaakt om te komen tot een geïntegreerd accommodatie- en subsidiebeleid, echter het
nieuwe beleid is in 2014 niet gerealiseerd, omdat de discussie nog niet was afgerond’, zo staat te
lezen in de programmarekening 2014.
Wel is er op 22 oktober 2014 een concept- Koersnotitie accommodaties overlegd aan de
raadscommissie Sociaal en de leden van de gemeenteraad. In deze concept-Koersnotitie is
aangegeven wat de uitgangspunten, uitvoeringsscenario’s en de te nemen stappen zijn om te komen
tot een integraal subsidie-, accommodatie- en vastgoedbeleid. ‘Uitwerking hiervan zal in 2015 vooral
in de praktijk zelf plaatsvinden’ , was het voornemen. De financiële kaders voor het subsidiebeleid zijn
op 4 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De verdere uitrol van het maatschappelijk
debat zal vanaf maart 2015 plaatsvinden
43 Versie 4 Rapport Opvolging
De integrale en netwerkbenadering van het sociaal domein om de benodigde transformatie te kunnen
realiseren, vereist een andere benadering van de taken die we al in het lokale gemeentelijke domein
aanpakken. Een innovatieve koppeling van lopende trajecten, we noemen hier nadrukkelijk Ôs Dörp,
waarbij we inwoners, bedrijven en maatschappelijke partners betrekken, zorgt voor draagvlak door
de kracht van de 16 dorpen te benutten. Op deze manier werken we toe naar een herstructurering
van de algemene voorzieningen die passen bij de behoefte.
44 Versie 4 Rapport Opvolging
45 Versie 4 Rapport Opvolging
1.3. Aanbevelingen rekenkamerrapport “Zelfsturing! Wat is dat?”, 2013, en het
vervolgrapport “Zelfsturing in de praktijk”, 2015.
Het College schrijft in haar bestuurlijke reactie op het rapport ‘Zelfsturing! Wat is dat’, dat zij de
meeste aanbevelingen die door de rekenkamer zijn gedaan, onderschrijft en dat zowel de getrokken
conclusies als de gedane aanbevelingen zullen bijdragen aan de bewustwording van het belang van
ieders rol in het proces. De conclusie dat nieuwe beleidsrichtingen en visies onzorgvuldig op elkaar
afgestemd zijn, onderschrijft het College niet.
Het onderzoek uit 2013 kende drie aanbevelingen voor de raad en tien aanbevelingen voor het
College van B&W. In september 2013 heeft de raad opdracht gegeven om via bestuursrapportages te
rapporteren over de stand van zaken ten aanzien van opvolging van aanbevelingen van de
Rekenkamer.
De Aanbevelingen aan de raad waren:
1. Geef het College de opdracht om de onderstaande aanbevelingen van de Rekenkamer, ten
aanzien van Zelfsturing die uit dit rapport voortkomen, verder uit te werken en op te volgen.
2. Laat zoveel mogelijk ad hoc acties ten behoeve van individuele burgers, achterwege, want
deze werken Zelfsturing vaak tegen.
3. Zorg ervoor dat iedereen – de gemeenteraad en het College - het vastgestelde beleid op
eenduidige wijze naleeft en naar buiten toe uitdraagt.
De Aanbevelingen aan het College van B&W waren:
4. Draag er zorg voor dat het organisatiebrede informeren over Zelfsturing, zoals in het Plan
van Aanpak Zelfsturing vastgelegd, met spoed uitgevoerd wordt. Geef eenduidige uitleg en
faciliteer discussies over de inhoudelijke invulling, zodat medewerkers eigenaar kunnen
worden van dit beleidsvoornemen.
5. Inventariseer goede voorbeelden van zelfsturing in de gemeente, en communiceer deze met
medewerkers en burgers. Er zijn al goede voorbeelden, pas als mensen deze kennen kan
Zelfsturing gaan leven en inspireren.
6. Communiceer op heldere wijze met alle betrokkenen over de status van de bestaande
beleidsdocumenten rond Zelfsturing. Zorg ervoor dat beleidsdocumenten die niet meer in
lijn zijn met het huidige beleid, bijgesteld worden om verwarring te voorkomen.
7. Zelfsturing betreft overkoepelend beleid dat de hele organisatie betreft. Draag er zorg voor
dat een interne afstemming op alle beleidsterreinen plaats vindt, dat “losse snippers” tot
één geheel gemaakt worden en dat beleidsdocumenten niet in tegenspraak met elkaar zijn.
8. Nieuwe beleidsrichtingen en visies, zoals het transitietraject organisatieontwikkeling, dienen
met de zelfsturingsgedachte in overeenstemming gebracht te worden zodat er sprake is van
organisatiebreed consistent beleid in plaats van onzorgvuldig op elkaar afgestemd beleid.
9. Zorg ervoor dat veel gebezigde begrippen, waar beleid op gestoeld is, helder gedefinieerd
zijn, zodat gegarandeerd kan worden dat iedereen hier dezelfde betekenis en uitleg aan
geeft.
10. Zelfsturing vraagt een fundamentele verandering van medewerkers, in plaats van
controlerend en uitvoerend bezig te zijn, moet men nu veel meer faciliteren, ondersteunen
en netwerken. Dit gaat niet vanzelf. Om deze cultuurverandering te bewerkstelligen dienen
46 Versie 4 Rapport Opvolging
medewerkers hierin systematisch begeleid te worden. Hierbij hoort idealiter een
opleidingstraject voor teamleiders waarin zij, over een langere periode, aan de hand van
eigen ervaringen en het eigen werkterrein begeleid worden bij de transitie die zelfsturing
met zich meebrengt.
11. Draag er zorg voor dat iedereen van de gemeentelijke organisatie inclusief het bestuur
(College en gemeenteraad) het vastgestelde beleid op eenduidige wijze naleeft en naar
buiten toe uitdraagt.
12. Zorg voor goede voorlichting en communicatie naar dorpsraadsleden, maatschappelijke
organisaties en burgers. Verstrek handvaten en technieken waar dat nodig is.
13. Zorg er voor dat het directe contact tussen medewerkers en dorpsraadsleden toeneemt.
Bureau Dorpsraden speelt een belangrijke spilfunctie maar kan het niet alleen. Het directe
contact tussen medewerkers en actieve burgers is van belang om vooroordelen te doen
afnemen en vertrouwen te doen groeien. Zoek samen naar manieren om tot een betere
samenwerking te komen. Wederzijds begrip, gelijkwaardigheid en respect zijn hierbij geen
loze woorden maar fundamentele voorwaarden voor het slagen van Zelfsturing.
De Rekenkamer Leudal concludeerde in 2013 in haar eerste rapport over zelfsturing onder andere dat,
ondanks het feit dat het beleid rond participatie en burgerinitiatieven al jaren hoog op de
gemeentelijke agenda stond, dit beleid slechts in beperkte mate intern op elkaar afgestemd en in de
organisatie ingebed was.
In 2015 heeft de Rekenkamer Leudal een vervolgonderzoek verricht naar zelfsturing, om te kijken
naar de stand van zaken twee jaar na verschijning van het eerste rapport. Daarbij heeft zij ook
gekeken in hoeverre de door de gemeenteraad op 3 september 2013 aangenomen aanbevelingen uit
het rekenkamerrapport ’Zelfsturing! Wat is dat?’ opgevolgd zijn. De bevindingen uit dit rapport
‘Zelfsturing in de praktijk’ staan hieronder verwoord.
Allereerst iets over de opdracht van de Raad aan het College om via de bestuursrapportages te
rapporten over de stand van zaken ten aanzien van het opvolgen van de aanbevelingen uit het eerste
rapport:
Bij wijze van rapportage, is er op 25 augustus 2014 een presentatie gegeven van goede voorbeelden
van zelfsturing in Leudal aan de leden van de Commissie Sociaal. Er is niet via de raadsrapportages
gerapporteerd. Deels heeft dit te maken met het feit dat binnen het product Navigus geen
mogelijkheid tot beleidsmatig rapporteren bestaat, en deels met het gegeven dat enkel
budgetverantwoordelijken in Navigus kunnen rapporteren, terwijl niet iedere
beleidsverantwoordelijke automatisch budgetverantwoordelijke is.
In 2015 stelt de Rekenkamer Leudal in haar vervolgonderzoek dat het aanbeveling verdient om
binnen de P&C-cyclus aandacht te besteden aan beleidsevaluatie. Tevens dienen
beleidsverantwoordelijken toegang tot Navigus te hebben, zodat zij ook daadwerkelijk kunnen
rapporteren. De opvolging van de aangenomen aanbevelingen van rekenkamerrapporten dient
procesmatig in de organisatiecyclus opgenomen te worden. Ten aanzien van de aanbeveling over het
organisatiebrede informeren over zelfsturing (aanbeveling 4 uit het rapport Zelfsturing 2013 en de
47 Versie 4 Rapport Opvolging
verwante aanbevelingen 5 en 9), kan gesteld worden dat hier gehoor aan gegeven is door middel van
de bijeenkomsten over zelfsturing georganiseerd voor alle teams.
Wat echter nog ontbreekt is het delen van goede voorbeelden met de gemeenschap (zie ook
aanbeveling 12 en 13). Wat betreft aanbeveling 9 is het verder van belang dat de betekenis die de
gemeente aan zelfsturing en verwante begrippen geeft, ook gemakkelijk te vinden is voor
medewerkers en burgers. Want tijdens de bijeenkomsten rondom zelfsturing werd duidelijk dat
zelfsturing lang niet door iedereen op eenzelfde wijze begrepen wordt of als relevant ervaren wordt
voor het eigen werkterrein. Het wachten is daarom nog op een factsheet met eenduidige definities
van de gehanteerde begrippen. Tijdens de bijeenkomsten met teams, College, MT en raad is er wel
aandacht aan besteed, maar een dergelijk factsheet blijft ook in de toekomst van belang.
Aanbeveling 11 stelt dat er zorg voor gedragen moet worden dat het vastgestelde beleid rond
zelfsturing en burgerinitiatieven op eenduidige wijze nageleefd en uitgedragen wordt (inclusief door
het College en de gemeenteraad). Het hebben van eenzelfde interpretatie en visie ten aanzien van
zelfsturing is hiervoor uiteraard een randvoorwaarde en blijft aandacht verdienen.
In Leudal is de afgelopen jaren een veelvoud aan activiteiten ontplooid om burgers en
maatschappelijke organisaties te ondersteunen en te faciliteren bij het ontwikkelen van
burgerinitiatieven (aanbeveling 12 en 13). Binnen het kader van het tweede onderzoek: ’Zelfsturing in
de praktijk’ voerde het te ver om aan al deze activiteiten en initiatieven aandacht te schenken. De
Rekenkamer concludeerde dat, naast de inzet van burgers zelf, zonder wie er uiteraard geen
initiatieven zouden zijn, de rol van de gemeentelijke medewerkers die zich met zelfsturing bezig
houden hierbij niet onderschat mag worden. Deze medewerkers moedigen aan en brengen
initiatiefnemers met de juiste personen binnen en buiten de gemeente in contact. Daarnaast dragen
zij er zorg voor dat medewerkers, collegeleden, en raadsleden meer met zelfsturing vertrouwd raken.
Zij zetten zich in om binnen de organisatie ruimte te creëren voor nieuwe initiatieven uit de
samenleving.
Veel praktijkervaring is onder andere opgedaan in de Pilot Zorg en Leefbaarheid (2011-2014). De pilot
was een soort proeftuin waar naast het geven van assistentie bij het opzetten van initiatieven, de
gemeente Leudal inzichten verworven heeft over de effectiviteit van maatregelen en de kans heeft
gehad deze in de praktijk te toetsten. Er leven veel goede ideeën in de kernen en veel mensen willen
zich hier graag voor inzetten. Ze hebben vaak slechts een steuntje in de rug nodig.
Sinds 1 juli 2014 werkt de gemeente Leudal samen met welzijnsinstelling Synthese. Synthese neemt
samen met de gebiedsregisseurs de functie van de kerncoördinatoren, die in de Pilot een belangrijke
rol speelden, over. Zij geven nu invulling aan de procesbegeleiding van initiatieven. De Rekenkamer
Leudal concludeerde in het rapport ‘Zelfsturing in de praktijk, 2015’ dat er momenteel sprake is van
een overgangsperiode. De taakverdeling tussen de zelfsturingsmedewerkers, de gebiedsregisseurs en
Synthese is de Rekenkamer Leudal nog niet geheel duidelijk.
De Rekenkamer Leudal moedigt het werken met gebiedsregisseurs (die dus de taak van de
kerncoördinatoren overgenomen hebben) aan. Het is van belang dat er naast de opbouwwerkers van
Synthese, waar burgers met ideeën en vragen rondom initiatieven terecht kunnen, nauw
48 Versie 4 Rapport Opvolging
samengewerkt wordt met medewerkers van de gemeente Leudal. Medewerkers die niet alleen in de
samenleving staan, maar ook de organisatie goed kennen. De gebiedsregisseurs kunnen deze
belangrijke brugfunctie vervullen.
Ondanks het feit dat er al veel gebeurt in Leudal, schort het aan informatievoorziening en
communicatie met de gemeenschap (aanbeveling 12). Afgezien van het leefbaarheidsfonds, is er op
de website van Leudal geen informatie opgenomen over Zelfsturing of het faciliteren van
burgerinitiatieven. Ook wordt de burger niet geattendeerd op de hulp van Synthese. Men moet de
gemeente dus bellen als men vragen heeft over dit thema. Hier dient zo spoedig mogelijk verandering
in te komen.
Ook het delen van initiatieven met de gemeenschap is van belang. Door voorbeelden gaat
burgerkracht leven en raken mensen enthousiast en geïnspireerd. Dit kan via een webpagina. Maar
ook een vaste rubriek in het Leudalnieuws zou bijvoorbeeld tot de mogelijkheden kunnen behoren.
Aanbevelingen 7, 8 en 10 aan het College staan in nauw verband met de organisatieontwikkeling
waar de gemeente Leudal momenteel middenin zit. Zelfsturing – uitgaan van de kracht in
gemeenschappen - is uiteraard één van de pijlers van deze nieuwe organisatie. De Rekenkamer
Leudal stelde al in het rapport ‘Zelfsturing! Wat is dat?’ dat het essentieel is dat niet alleen de
procesleider en de directe medewerkers doordrongen zijn van de betekenis van de
zelfsturingsgedachte, maar ook het managementteam, de teamleiders en álle medewerkers en
raadsleden, kortom de héle organisatie. Een belangrijke bevinding van het rapport ‘Zelfsturing in de
praktijk’ is dat dit, ondanks de nodige inspanningen en verbeteringen, in de komende tijd een punt
blijft dat speciale aandacht behoeft.
In de bestuurlijke reactie op dit tweede rapport over Zelfsturing schrijft het College blij te zijn met de
constatering van de rekenkamer dat er vorderingen zijn gemaakt, zowel in de samenleving als in de
organisatie Leudal en dat de doorontwikkeling van de koers van het College zijn vruchten begint af te
werpen. Het College vindt dit tweede onderzoek naar zelfsturing een waardevolle bijdrage aan de
extra aandacht voor zelfsturing zowel ‘binnen’ als ‘buiten’ en zowel op organisatorisch als op
bestuurlijk niveau.
49 Versie 4 Rapport Opvolging
1.4. Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Gemeenschapshuizen’, 2014
Het College schrijft als bestuurlijke reactie op het rapport ‘Gemeenschapshuizen’ dat zij het rapport
voor kennisgeving heeft aangenomen.
Het rapport Gemeenschapshuizen kent een vijftal aanbevelingen.
1. Het strekt tot aanbeveling dergelijke verbeterprogramma’s op de stellen aangaande de
algemene kwaliteit van een gemeenschapshuis, de relatie van een gemeenschapshuis met de
gemeente Leudal, de balans van de gemeenschapshuizen en de resultatenrekening en de daarin
voorkomende kosten- en opbrengstenplaatsen, alsmede de schulden en bezittingen van de
balans. Hierdoor kan een uniformiteit in processen ontstaan, en daarmee mede een
professionalisering van de afspraken tussen besturen van gemeenschapshuizen en de gemeente
Leudal. Of zelfs tussen de besturen onderling, indien het wenselijk is deze
verbeteringsprocessen met elkaar te delen.
In de raadsvergadering van 24 juni 2014 heeft de raad bij agendapunt 11 ‘Bespreken rapport
rekenkamer Gemeenschapshuizen van mei 2014’ besloten het College op te dragen in de
raadsvergadering van 7 oktober 2014 een ‘Koersnotitie gemeenschapshuizen’ aan de gemeenteraad
voor te leggen. Op 22 oktober 2014 werd aan de raad een concept-Koersnotitie voorgelegd. Tijdens
de raadsvergadering van 17 maart 2015 blijkt dat de raad nog steeds geen definitieve koersnotitie
heeft kunnen vaststellen. De wethouder geeft aan dat deze er zeker komt, met een integrale
benadering van de begrotingsopdracht over hoe om te gaan met accommodaties en
gemeenschapshuizen.
Bij de vaststelling van de begroting 2015 heeft de raad aangegeven dat in de komende jaren
belangrijke veranderingen moeten plaatsvinden ten aanzien van de exploitatie, financiering en het
gebruik van de gemeenschapsvoorzieningen. Dit geldt voor alle soorten gemeentelijke voorzieningen
op het gebied van sport, accommodaties, bibliotheken en andere verenigingsaccommodaties. Voor
een meer samenhangende aanpak is ook een herziening van de bijdrage- en subsidieregelingen nodig.
De raad heeft de gemeenschapsaccommodaties en subsidies gekoppeld aan resultaatverplichtingen
in de vorm van financiële taakstellingen, termijnen en uitgangspunten.
In het coalitieakkoord “Samen de schouders eronder” is al verwoord dat het College wil werken aan
een nieuw samenspel tussen inwoners en gemeente. In 2015 is daar een eerste aanzet toe gedaan
met de start van de uitvoer van het participatietraject Ôs Dörp, waarbij geprobeerd wordt de kracht,
betrokkenheid en initiatieven van de 16 dorpen te benutten. Inwoners, bedrijven en maatschappelijke
partners worden hierbij betrokken en moeten zorgen voor draagvlak. Op deze manier wil de
gemeente toewerken naar een herstructurering van de algemene voorzieningen die passen bij de
behoeften en de mogelijkheden die er zijn.
Er worden verschillende acties gehouden die een gezonde balans van de gemeenschapsvoorziening
stimuleren. Dekking van ondersteuningstrajecten en activiteiten wordt via het budget voor “Ôs Dörp”
op meerdere terreinen ingezet:
50 Versie 4 Rapport Opvolging
1. Initiatieven uit de gemeenschap gericht op het tot stand brengen van financiële onafhankelijkheid
voor initiatieven vanuit de gemeenschap. De initiatieven worden getoetst aan kwaliteit –
bereikbaarheid – financiën. Criteria zijn met name gebaseerd op de uitgangspunten die de raad heeft
vastgesteld bij de begrotingsbehandeling, zoals bundeling van activiteiten en accommodaties op basis
van kwaliteit en functionaliteit, verhoging van de bezettingsgraad tot boven 50%, verzelfstandiging
van accommodaties, de exploitatie en het onderhoud.
2. Initiatieven door de gemeente gericht op het veranderingsproces en het realiseren van de
begrotingstaakstellingen vanuit de gemeente. Door de gemeente wordt proactief gewerkt aan een
efficiënter gebruik van de accommodaties en activiteiten. Herinrichting van het subsidie- en
financieringssysteem, geënt op het ondersteunen van activiteiten met een maatschappelijk
rendement, is in werking gezet. Er vindt ondersteuning van gemeenschapsvoorzieningen en
accommodaties, bij noodzakelijke aanpassingen, verhuizing en bundeling van activiteiten, plaats.
2. Niet goed functionerende gemeenschapshuizen moeten failliet kunnen gaan, zeker in die gevallen
waarin alternatieven in de gemeenschap aanwezig zijn. Mocht een acute probleemsituatie bij een
van de gemeenschapshuizen leiden tot het besluit van de gemeenteraad door te gaan met dit
gemeenschapshuis, dan zou de oplossing van deze problematiek tevens onderdeel dienen te zijn
van het door de rekenkamer voorgestelde verbeterprogramma. Op deze wijze profiteert
uiteindelijk iedereen van een dergelijke ingeslagen weg. Het is in dezen wel aan te bevelen dat de
gemeenschapshuizen, die nu een bovenlokale doelstelling hebben, hun doelstelling bijstellen naar
een lokaal niveau, zodat problemen die voortkomen uit deze bovenlokale doelstellingen in de
toekomst voorkomen worden.
Een van de uitgangspunten ten aanzien van accommodaties van het beleidsplan “Ôs Dörp” is in lijn
met deze aanbeveling van de Rekenkamer Leudal. In de vastgestelde kaders (bijlage 1 van Ôs Dörp)
van de gemeente Leudal staat het volgende vermeld: “Accommodaties en/of sportvelden met een
bezettingsgraad van minder dan 50% worden uit het gemeentelijk onderhoudsprogramma gehaald in
2015. Deze accommodaties en/of sportvelden worden verkocht, afgebroken en/of voor ander gebruik
ingezet.” Ervan uitgaande dat met accommodaties ook gemeenschapshuizen worden bedoeld.
3. Het onderzoek geeft op een kwalitatieve wijze een uitgebreid inzicht in de stand van zaken rond
de gemeenschapshuizen. Kwantitatieve cijfers zijn alleen van nut als deze in het algemene
perspectief van het gemeenschapshuis worden geplaatst. Voor het overige zijn cijfers vooral
momentopnames, die iedere dag weer kunnen veranderen en die geen basis voor besluitvorming
kunnen opleveren. Dat er sprake is van variatie in de situaties, historie en het rendement van
gemeenschapshuizen wordt dan ook meer dan duidelijk. De aanbeveling luidt dan ook: erken dat
de pluriformiteit van groot belang is, onderken de kenmerken die tot succes leiden en onderken
de kenmerken die tot stagnatie en een negatief rendement leiden. Doe er vervolgens je voordeel
mee door het ontwikkelen van een diversiteit aan maatregelen.
4. Het strekt daarbij tot aanbeveling om te zien of gemeenschappelijke verbeterprocessen vanuit de
zijde van de gemeenschapshuizen efficiënter kunnen worden ingericht door hun vraagstukken te
bundelen in een faciliterende Coöperatieve Vereniging en van de zijde van de gemeente Leudal
51 Versie 4 Rapport Opvolging
haar processen te bundelen in een frontoffice voor de kernen, waardoor besturen, raden en
activiteiten in kernen beter gekend worden door de ambtelijke staf. De Rekenkamer Leudal doelt
daarmee op een bundeling van de krachten voor de Dorpsraden, Kerncoördinatoren en het
aanspreekpunt voor de gemeenschapshuizen.
Het is niet duidelijk of de vraagstukken zijn gebundeld in een faciliterende Coöperatieve Verenging. In
ieder geval hebben de verschillende besturen van de gemeenschapshuizen in Leudal er voor gezorgd
dat zij een Overlegorgaan Gemeenschapsvoorzieningen hebben geschapen, waarin zij als collectief
met elkaar overleggen en vandaar uit hun gemeenschappelijke mening kunnen verkondigen.
Daarnaast is er vanuit de gemeente Leudal een integraal beleidsplan opgesteld dat moet bijdragen
aan de efficiëntie van gemeenschapshuizen: participatietraject “Ôs Dörp”.
In “Ôs Dörp” staat het volgende vermeld: “Het overkoepelend doel is vraag en aanbod nu én in de
naaste toekomst effectiever en efficiënter bij elkaar te brengen en daarmee de gemeentelijke en
maatschappelijke kosten te beperken. Om de gestelde doelen te realiseren binnen de noodzakelijke
termijnen is een nauwe samenwerking met alle betrokkenen noodzakelijk. Op de eerste plaats zijn dat
de gebruikers van sport-, maatschappelijke en gemeenschapsaccommodaties. Daarnaast zijn dat de
respectievelijke dorpsgemeenschappen en maatschappelijke organisaties. Mét hen – en deels ook
door hen - zullen de veranderingen vorm moet krijgen, willen we gezamenlijk de vitaliteit van de
dorpsgemeenschappen in stand houden. Het vraagt bewustwording van ons allen, en erkenning van
het gemeenschappelijke belang om samen te werken en krachten te bundelen”.
Hiermee is duidelijk dat men de krachten van gebruikers van sport- maatschappelijke en
gemeenschapsaccommodaties wil bundelen.
Binnen de gemeente Leudal is er een vernieuwend concept op bestuurlijk gebied in ontwikkeling,
genaamd co-creatie. Co-creatie is een samenwerking waarbij alle deelnemers invloed hebben op het
proces en het resultaat, waarbij iedereen gelijkwaardig is. Meerdere partijen, zoals b.v. de gemeente,
een burgercollectief, ondernemer, een stichting, worden betrokken in een proces, ten behoeve van
een gezamenlijk doel. De krachten rondom gemeenschapsvoorzieningen worden door de
gebiedsregisseur 2.0 gebundeld en aangestuurd. De gebiedsregisseur 2.0 die vanuit de gemeente
feitelijk een soort frontoffice (zoals bedoeld in het rekenkamerrapport) vormt. Een regisseur die dat in
gezamenlijkheid doet met de bewoners en bijvoorbeeld ook met besturen van voorzieningen
(gemeenschapshuizen en andere entiteiten, zoals sportvereniging). Niet meer tegenover elkaar, zoals
in het verleden, maar in gezamenlijkheid met de bewoners en organisatie (co-creatie) invulling geven
aan de regisseursrol.
Dus het aanstellen van een gebiedsregisseur 2.0. lijkt op wat de rekenkamer bedoelt met processen
bundelen in een frontoffice voor de kernen, waar een begin van een Coöperatieve Vereniging voor de
gemeenschapshuizen zichtbaar wordt aan de hand van het Overlegorgaan
Gemeenschapsvoorzieningen Leudal.
5. Bespreek 2x per jaar in de Commissie Bestuur en Middelen de balans van de gemeente Leudal
en de daarin voorkomende objecten, alsmede het vraagstuk hoe de balans vitaal te houden.
52 Versie 4 Rapport Opvolging
Op basis van de besluitenlijsten van de commissie Bestuur en Middelen is in 2014 en 2015 niet één
keer de balans van gemeente Leudal besproken tijdens een commissievergadering.
53 Versie 4 Rapport Opvolging
2. Cluster Verbonden Partijen, bezittingen, deelnemingen en beleggingen
Binnen dit cluster is sprake van 5 rapporten:
- Privatisering van de Leistert
- Verbonden en grote gesubsidieerde partijen
- Treasury
- Treasury en schatkistbankieren
- Grip op grond
2.1 Aanbevelingen Rekenkamerrapport ‘Privatisering van De Leistert’, 2010
In dit rapport zijn de aanbevelingen onderscheiden naar aanbevelingen voor de korte termijn en voor
de middellange termijn.
Voor de korte termijn:
1. Verstrek op leningen aangegaan door de Leistert voorlopig opnieuw gemeentegaranties.
In de bestuurlijke reactie schrijft het College het hiermee niet eens te zijn. De gemeente Roggel en
Neer heeft de privatisering juist ingezet omdat men van mening is dat het beheren van een
vakantiepark geen gemeentelijke taak is en de gemeente alleen voorwaardenscheppend dient op te
treden. Het College schrijft in haar bestuurlijke reactie dat zij zich nog beraden over de wenselijkheid
van het verlenen van gemeentegaranties aan De Leistert.
Echter de gemeente is niet overgegaan tot het verstrekken van gemeentegaranties aan de Leistert.
Dat was ook niet meer nodig, omdat nadat zwembad Ligteveld los was gekoppeld van de Leistert, de
bank weer leningen aan De Leistert verstrekte.
2. Maak zwembad Ligteveld juridisch los van De Leistert en financier het exploitatietekort van
De Leistert uit een verhoging van de pachtsom van De Leistert aan de gemeente Leudal.
Het zwembad Ligteveld is juridisch losgemaakt van De Leistert en valt onder de verantwoordelijkheid
van de Stichting Ligteveld te Neer. Het College onderschrijft de stelling van de rekenkamer Leudal dat
de exploitatie van het zwembad gebaat is bij een combinatie van privaatrechtelijke kennis en
publiekrechtelijke middelen. Om de pachtsom van De Leistert te verhogen en de opbrengst ten goede
te laten komen aan het exploitatietekort van Ligteveld lijkt het College niet opportuun. “Wij zouden
daarmee de exploitatie van De Leistert ons inziens teveel belasten”. Het College besluit echter het
zwembad financieel te ondersteunen. Bovendien bood en biedt het destijds afgesloten contract geen
mogelijkheid tot het verhogen van de pachtsom. Zie ook het onderstaand raadsbesluit, zoals
opgenomen bij aanbeveling 3.
3. Effectueer bovenstaande aanbevelingen aan de hand van een raadsvoorstel.
De aanbevelingen het Zwembad Ligteveld juridisch los te koppelen van De Leistert zijn op 22
december 2009 onderdeel geweest van een raadsvoorstel en raadsbesluit. In ditzelfde raadsbesluit is
het College van B&W van de gemeente Leudal opgedragen een verhoging van de pachtsom met de
Leistert te bespreken.
54 Versie 4 Rapport Opvolging
Raadsbesluit 22 december 2009:
1. De exploitatie van Zwembad Ligteveld los koppelen van Recreatiepark De Leistert.
2. De vrijwilligersstichting i.o. financieel te ondersteunen bij de exploitatie van Zwembad
Ligteveld door voor de periode 2010-2012 jaarlijks €40.000,- bij te dragen in het exploitatietekort
en voor 2010 eenmalig een bedrag van maximaal €35.000,- , inclusief BTW beschikbaar te stellen
voor eenmalige onderhoudskosten.
3. De dekking als volgt te regelen:
de bijdrage in het exploitatietekort van €40.000,- dekken uit de post “Harmonisatiegelden’;
4. De eenmalige bijdrage van maximaal €35.000,- , inclusief BTW voor eenmalige
onderhoudskosten te dekken uit de post “onvoorzien 2009”;
5. De bijdrage in het exploitatietekort voor de jaren 2011 en 2012 te dekken uit de verwachte
meeropbrengst toeristenbelasting na realisatie van Buitenhof De Leistert.
6. Onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot uitbouw van het huidige zwembad e.o. tot
een Multifunctioneel sport- en recreatiecomplex.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Leudal d.d. 22 december 2009.
Later is nogmaals door de gemeente Leudal aan de hand van juridisch onderzoek vastgesteld dat
verhoging van de pachtsom per 2017 niet mogelijk is. Het in 2006 gesloten contract tussen de
gemeente Roggel en Neer en De Leistert biedt daartoe geen mogelijkheden.
Voor de middellange termijn:
4. Vorm een fonds voor toeristische en recreatieve ontwikkeling in Leudal gevoed door de
opbrengsten uit de toeristenbelasting, pacht- en huursommen van toeristische gronden, en
de waardestijging van de toeristische gronden.
Er is vooralsnog geen sprake van een fonds voor toeristische- en recreatieve ontwikkeling in Leudal
gevoed door de opbrengsten uit de toeristenbelasting, pacht- en huursommen van toeristische
gronden en de waardestijging van toeristische gronden. Of er op basis van het zelfsturingsprincipe
voor buurten en kernen in de toekomst ook sprake zou kunnen zijn van een publiek-private
samenwerking van de gemeente Leudal met de in de gemeente liggende toeristische ondernemingen
is ook niet duidelijk. Wel staat in de “Ontwikkelvisie: Hof van Leudal” genoemd dat door
sectorsamenwerking op diverse aspecten winst kan worden geboekt. Een van deze aspecten is
‘Samenwerking tussen diverse private exploitaties in het gebied De Leistert en (toekomstig) hotel en
golfbaan, bijvoorbeeld door het aanbod van arrangementen’.
Ambtelijk zou het creëren van een dergelijk fonds ‘potje’ toegejuicht worden. Bij de
gebiedsontwikkeling van b.v. de Hof van Leudal zou men op die manier inzichtelijk kunnen maken wat
de kosten zijn, maar ook welke opbrengsten daar tegenover staan.
Het College schreef verder in 2009 dat wanneer een aanvraag in het kader van de
gebiedsontwikkeling niet gehonoreerd zou worden, het College zou onderzoeken in hoeverre een
fonds voor de toeristische en recreatieve ontwikkeling van de gemeente Leudal haalbaar zou zijn. Of
dit fonds rechtstreeks gevoed zou worden vanuit de opbrengst van de toeristenbelasting zou
onderdeel van de beraadslagingen uitmaken.
55 Versie 4 Rapport Opvolging
Voor het realiseren van projecten voortkomend uit de ‘Ontwikkelvisie Hof van Leudal’ heeft de
gemeente GOML-gelden ontvangen.
5. Onderken welke bedrijven, instellingen en/of organisaties strategische instrumenten voor
een effectieve ontwikkeling van het toeristisch beleid in de gemeente Leudal zijn, en bepaal
op welke wijze dit strategisch belang in een publiek-private samenwerking kan worden
uitgewerkt. Betrek op een planmatige en integrale wijze het bezit van gronden en opstallen
in deze ontwikkelingsvisie.
In de bestuurlijke reactie erkent het College dat zij de importantie ziet van het Recreatiepark De
Leistert als instrument voor de ontwikkeling van beleid ten aanzien van sport, recreatie, toerisme en
economische ontwikkeling en zij verwijzen naar de Toekomstvisie 2020. Verder schrijft het College in
de bestuurlijke reactie: “Daarnaast wordt het park als een van de grootste voorzieningen genoemd in
de Toeristische Visie Peel en Maas en Leudal. Dit heeft zijn vertaling gekregen in de door ons in
samenwerking met de ondernemers opgestelde Gebiedsvisie “ Een nieuwe kijk op De Leistert en
omgeving” , waaruit is voortgekomen een Ontwikkelvisie: Hof van Leudal”. Om samen te werken aan
de ontwikkeling van het gebied De Leistert en omgeving in Hof van Leudal is een intentieoverkomst
getekend door toeristische ondernemers, te weten De Leistert, Buitenhof de Leistert, Landgoed
Brookberg, de ontwikkeling van een golfbaan in Heythuysen en een hotel.
6. Vorm een Toeristische Ontwikkelings Maatschappij Leudal door in gezamenlijkheid met
bedrijven, instellingen, organisaties in de toeristische-, recreatieve-, zorg- en sportieve sfeer
invulling te geven aan de aanbevelingen onder 4 en 5, en daarmee de basis te scheppen voor
de dagelijkse gang van zaken met betrekking tot ontwikkeling, financiering en uitvoering van
de toeristische voorzieningen in Leudal.
Van een Toeristische Ontwikkelings Maatschappij Leudal is vooralsnog geen sprake geweest. Wel is er
binnen de Gemeenschappelijke Ontwikkelingsmaatschappij Midden-Limburg sprake geweest van
diverse structuurversterkende toeristische ontwikkelingen die in gezamenlijkheid met de andere
Midden-Limburgse gemeenten, alsmede met de Provincie Limburg, zijn opgepakt. Dit betreft onder
meer een versterking van het fietspadennetwerk in samenwerking met het Routebureau en de
oprichting van de TROM. Deze laatste is in 2011 weer gefuseerd met de VVV’s Midden-Limburg.
7. Financier zwembad Ligteveld, alsmede het vernieuwde zwembad op De Leistert in ieder
geval uit het Fonds voor Toeristische en Recreatieve Ontwikkeling Leudal.
Is niet aan de orde geweest, omdat er geen sprake is van een Toeristische Ontwikkelings
Maatschappij Leudal.
8. Leg het zwaartepunt van de Verbonden Partij inzake de Toeristische Ontwikkeling in Leudal
bij meerdere partijen, waarbij De Leistert, de gemeente Leudal en Buitenhof De Leistert in de
startfase de belangrijkste spelers zijn, gezien de inkomsten die zij genereren voor het fonds,
waardoor een en ander ook in overeenstemming is met de grondslagen van de
toeristenbelasting.
In de bestuurlijke reactie geeft het College aan dat zij van mening zijn dat de risico’s niet bij de
gemeentelijke overheid dienen te liggen, maar bij de marktpartijen. Het College is van mening dat
publiek-private samenwerkingsverbanden zich alleen dienen te richten op taken die niet op een
56 Versie 4 Rapport Opvolging
andere manier kunnen worden uitgevoerd en waarbij de overheid een nadrukkelijke
verantwoordelijkheid heeft. Ook de opmerking van de rekenkamer dat de besteding van de
toeristenbelasting niet geschiedt conform de belastinggrondslag van deze belasting, deelt het College
niet. Het College is van mening dat de opbrengst van de toeristenbelasting hoort tot de algemene
middelen.
In de begroting 2016 staan de realisatie van Hof van Leudal en Toerisme en Recreatie genoemd als
majeure projecten. In 2016 wordt een aantal majeure projecten met betrekking tot
gebiedsontwikkeling ter besluitvorming aan de raad voorgelegd of krijgt de uitvoer van projecten een
vervolg. Vanaf 2018 wordt het verwachte restant begrotingsruimte geoormerkt voor het realiseren
van majeure projecten/trajecten. Verder is in de begroting 2016 te lezen dat strategisch beleid ten
aanzien van Toerisme en Recreatie wat betreft de benodigde capaciteit in het verleden is blijven
liggen. Het is genoemd als majeur project, waar echter maar 0,5 fte voor staat.
57 Versie 4 Rapport Opvolging
2.2. Aanbevelingen Rekenkamerrapport ‘Verbonden en Grote Gesubsidieerde Partijen’
(Samen werken, samen leren), 2009.
Dit rapport kent een viertal aanbevelingen.
1. Er wordt gewerkt aan een spoedige realisatie van een Nota Verbonden Partijen binnen de
gemeente Leudal. In deze nota worden ook de Grote Gesubsidieerde Partijen meegenomen.
Centraal in de Nota Verbonden Partijen staat de inhoudelijke invulling van wederzijdse
(programma)-doelstellingen.
In de bestuurlijke reactie schrijft het College het hiermee eens te zijn. Een uitgangspuntennota of
kadernota acht het College ook nodig. Wel merkt het College op dat zij ‘spoedige realisatie’ graag
veranderd wil zien in ‘zo spoedig mogelijk’.
1a. Er is in 2011 een Nota Verbonden Partijen binnen de gemeente Leudal gerealiseerd, waarbij de
verschillende aanbevelingen van het Rekenkamerrapport nader zijn uitgewerkt. Deze Nota is
uitgebreid besproken, maar de inhoudelijke consequenties voor de manier van werken tussen
gemeente en Verbonden Partijen, waarbij consequent naar elkaars doelstellingen wordt gekeken met
de achterliggende vraag wie welke taak het beste kan uitvoeren, zijn niet opgepakt. Dit komt ook
naar voren bij het Verdiepingsonderzoek van de Provincie Limburg uit 2010.
1b. In de Nota Verbonden Partijen zijn de grote gesubsidieerde partijen kwantitatief, maar niet
inhoudelijk meegenomen.
1c. In de Nota Verbonden Partijen is geen sprake van een inhoudelijke invulling van de wederzijdse
(programma)doelstellingen van de verschillende Verbonden en Grote Gesubsidieerde Partijen in
Leudal. Er wordt wel aangegeven wat iedere Verbonden Partij doet, maar de aansluiting bij
(programma)doelstellingen van de gemeente Leudal ontbreekt. Er is dan ook geen duidelijk beeld van
de onderlinge samenwerking, wat de gemeente Leudal wil dat een Verbonden Partij bereikt, wat zij
daarvoor moet doen en wat het de gemeente Leudal kost. Informatieverstrekking komt veelal neer op
een opsomming van wettelijke kaders en de wijze waarop informatie over Verbonden Partijen moet
worden ingepast in de jaarlijkse planning - & controlcyclus en wettelijke regelgeving.
Dit komt direct ook weer aan de orde bij de invulling van de wederzijdse verhoudingen tussen het CJG
Midden-Limburg en de gemeenteraad van de gemeente Leudal, omdat de wederzijdse
programmadoelstellingen ook hier ontbreken, waardoor er ook geen zicht is op de vragen Wat is
bereikt?, Wat daarvoor is gedaan?, en Wat dat heeft gekost?
1d. In de begrotingen staan in de begrotingsparagraaf Verbonden Partijen per Verbonden Partij de
doelstellingen van de verbonden partij beschreven , wat de speerpunten van de Verbonden Partij zijn
voor het begrote jaar en wat het de gemeente kost.
2. Er wordt in onderlinge afstemming tussen de gemeente Leudal en haar Verbonden en Grote
Gesubsidieerde Partijen gewerkt aan een samenwerking met betrekking tot het delen van
kennis, werkwijzen en hulpmiddelen. Deze samenwerking is allereerst strategisch van aard en
58 Versie 4 Rapport Opvolging
gericht op het kunnen delen van doelstellingen en de invulling hoe deze doelstellingen bereikt
kunnen worden. De noodzakelijke evenwichtige relatie tussen partijen is onderdeel van deze
ontwikkeling.
Deze aanbeveling is beschreven in de Nota Verbonden Partijen, maar er is geen verdere invulling aan
gegeven in de praktijk.
3. Indien het voor de ontwikkeling van de organisatie van de gemeente Leudal, haar
afdelingen of medewerkers van groot belang is dat er medewerkers verhuizen naar één
van de Verbonden of Grote Gesubsidieerde Partijen, dan dient dit zonder aarzeling
overwogen te worden. In het bijzonder denkt de Rekenkamer Leudal hierbij aan de
operationele onderdelen van de afdeling Beheer- en Onderhoud, Economische Zaken, de
Jongerenwerker en de consulenten bij Sociale Zaken.
Het College ontgaat de porté van deze aanbeveling en vraagt in haar bestuurlijke reactie aan de
rekenkamer deze aanbeveling en het gewicht daarvan in relatie tot de 3 andere aanbevelingen,
nader toe te lichten. Deze aanbeveling is dan ook lange tijd niet uitgevoerd.
Echter per 1 januari 2013 is de gemeente Leudal deelnemer geworden van de Verbonden Partij
BsGW- Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen. Alle medewerkers van belastingen in
de gemeente Leudal – 8 personen, 7 fte – zijn door de BsGW per 1 januari 2013 overgenomen.
In het raadsvoorstel van 18 december 2012 staan de doelstellingen van de Verbonden Partij BsGW en
de te verwachten efficiencyvoordelen genoemd. Dit gebeurt (nog) niet in de paragraaf Verbonden
Partijen begroting 2016. Hierin staat te lezen dat dit een uitvoeringsgerichte organisatie is die de
belastingheffing en invordering van gemeenten en waterschappen uitvoert met als doel de
belastingheffing en invordering op een kwalitatief hoog niveau en doelmatig te realiseren. Welk doel
Leudal voor ogen heeft, wordt niet genoemd. Wel de bijdrage van de gemeente Leudal, te weten €
417.000,--.
Als speerpunten noemt de BsGW voor 2016:
• Sluitende begroting
• Kostenindexering van gemiddeld 2%
• Taakstelling op kostenindexering van gemiddeld 2 % voor de jaren tot en met 2016
• Innovatie en procesoptimalisatie
• Onderzoekproceskosten.
Hoe de BsGW dit wil bereiken wordt in de begroting niet vermeld.
4. Er dient sprake te zijn van een logische invulling tussen de informatievoorziening aan de
gemeenteraad en de planning - en controlcyclus van de Verbonden en Grote Gesubsidieerde
Partij. Dit betekent dat strategische overwegingen (programma’s en doelstellingen) het beste
op een andere moment besproken kunnen worden dan de uitvoering van de doelstellingen in
operationele zin. Op deze wijze haken beleid, uitvoering en besluitvorming beter in elkaar dan
dat alles op één moment wordt besproken, omdat op dat moment te veel zaken door elkaar
gaan lopen. Dit doet ook recht aan duale verhoudingen. De raad stelt kaders (strategisch) en
59 Versie 4 Rapport Opvolging
spreekt op een later moment, indien er aanleiding toe is, over uitvoeringszaken (operationeel
niveau). Dit versterkt de kaderstellende en de controlerende rol van de raad.
Inmiddels heeft de gemeente Leudal per Verbonden Partij accountmanagers aangewezen. Deze
waken over de Verbonden Partij en de aansluiting met de gemeente. Zo bieden diverse Verbonden
Partijen hun conceptbegroting aan de gemeente aan in het begin van het jaar voorafgaande aan het
nieuwe begrotingsjaar, zodat de gemeenteraad nog zijn zienswijzen onder de aandacht van de
Verbonden Partij kan brengen. Dit doen o.a. Westrom, Veiligheidsregio Limburg-Noord, Maasland,
Belastingsamenwerking gemeenten en waterschappen.
60 Versie 4 Rapport Opvolging
61 Versie 4 Rapport Opvolging
2.3. Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Treasury Gemeente Leudal‘, 2011 en
rekenkamerbrief ‘Treasurybeleid en schatkistbankieren in de gemeente Leudal’, 2013
Beide rapporten gaan over het Treasurybeleid van de gemeente Leudal, waarbij het tweede rapport
tevens de aanbevelingen van het eerste rapport nader onder de loep neemt. Eerst volgt een
beschouwing met betrekking tot de aanbevelingen over Treasury (2011) en vervolgens over
Treasurybeleid en schatkistbankieren (2013).
Treasury:
1. Het is gewenst de vermogensbeheerder frequent verantwoording te laten afleggen over
de verliesgevende onderdelen van de beleggingsportefeuille. Zowel in het perspectief
van de Raad, als in het perspectief van beleggen en macro-economische ontwikkelingen.
Dat laatste met het oog op de manifestatie van systeemrisico’s, zoals het ten ondergaan
van banken in landen waarin is belegd.
Uit de begroting 2013: Onze beheerder van de beleggingsportefeuille zal de ontwikkelingen op de
markt nauwlettend volgen en de gemeente periodiek hierover informeren. De vermogensbeheerder
rapporteert maandelijks aan de gemeente. Elk kwartaal wordt de raad geïnformeerd door middel van
een korte rapportage over de belangrijkste ontwikkelingen rondom de beleggingsportefeuille en een
keer per jaar geeft BNG Vermogensbeheer een toelichting op het beheer van de
beleggingsportefeuille. Uit de jaarrekening 2013: de raad wordt periodiek geïnformeerd over de
beleggingsportefeuille..
2. De beleggingsportefeuille van de gemeente Leudal te splitsen in een deel met slechte en een
deel met goede leningen.
Er is discussie gevoerd over wat is goed en wat is slecht.
Ondanks het feit dat Bankia in zwaar weer verkeert, zag BNG Vermogensbeheer op dat moment geen
noodzaak om de positie af te bouwen. De nationalisatie, kapitaalinjecties en de status als preferent
crediteur met vooralsnog ruim voldoende onderpand, zijn waarborgen dat Bankia haar verplichtingen
aan covered bond houders zal blijven nakomen.
3. Tegenover de slechte leningen een reserve aan te houden binnen het
weerstandsvermogen, zodat verliezen kunnen worden afgeboekt van het
weerstandsvermogen, indien dit als onafwendbaar beschouwd dient te worden.
De beleggingsportefeuille is opgenomen in de risicobeheer matrix. Gedurende de looptijd van
de portefeuille fluctueert de marktwaarde, maar eindigt op het einde van de looptijd in principe op de
nominale waarde. Als gevolg van schatkistbankieren wordt de portefeuille geleidelijk afgebouwd en
vinden er geen tussentijdse herbeleggingen meer plaats. Zonder tussentijdse verkopen in posities op
de beleggingsportefeuille is het risico op koersverschillen nihil.
4. Tegenover de goede leningen een matching aan te brengen van af te lossen leningen,
62 Versie 4 Rapport Opvolging
zodat kan worden overgegaan tot het versneld aflossen van leningen, waardoor zowel de
balans als de jaarrekening van de gemeente Leudal kleiner worden, en slechts die
middelen en schulden aanwezig blijven die direct samenhangen met de uitoefening van
de publieke taken van de gemeente Leudal.
Versneld aflossen is onderzocht maar bleek allereerst geen optie gelet op de boete die hiermee
gemoeid is, waardoor de kosten-batenanalyse van versneld aflossen negatief zou kunnen uitvallen.
Later is toch overgegaan op het aflossen van relatief dure leningen, waarbij gebruik is gemaakt van
de mogelijkheden tot boetevrije aflossingen en een specifieke kosten-batenanalyse ten aanzien van
de opbrengsten uit schatkistbankieren (laag) en de rentelasten van relatief dure leningen (hoog).
5. De extra vermogensopbrengsten uit het versneld aflossen van leningen en het
verminderen van de beheerskosten van de beleggingsportefeuille te gebruiken om het
weerstandsvermogen van de gemeente Leudal aan te vullen.
Winsten uit de beleggingsportefeuille worden gestort in de reserve boekwinst Essent.
Treasurybeleid en schatkistbankieren:
1. Een strategie te ontwikkelen om het investeringsvermogen van de Gemeente Leudal
langjarig op peil te houden.
Uit de verschillende stukken komt een duidelijk beeld naar voren met betrekking tot het
beleggingsvermogen van de gemeente Leudal, maar betreft deze visie vooralsnog niet het gehele
bezit van de gemeente Leudal c.q. het investeringsvermogen van de gemeente Leudal.
Naast beleggingsvermogen heeft de gemeente ook een groot aantal vastgoedobjecten in haar bezit,
waarvan niet duidelijk is of en hoe deze vastgoedobjecten bijdragen aan het (maatschappelijk)
vermogen de publieke doelstellingen te bereiken die de gemeente voor ogen staan. Veel van deze
vastgoedobjecten zijn gemeenschapshuizen, sportvoorzieningen etc. en behoren daarmee inhoudelijk
tot andere portefeuilles dan het schatkistbeheer van de gemeente Leudal. Echter, het zijn allemaal
objecten op de activa-zijde van de balans, waarbij het de vraag is in welke vorm zij het meeste
maatschappelijke rendement opleveren.
Dat geldt vervolgens ook voor de passiva-zijde van de balans, in termen van de ordening van de
verschillende schulden en kredieten. Hoe kan deze portefeuille het meest efficiënt en effectief worden
ingericht, zowel als op zichzelf staand financieringsobject op de balans, als in relatie tot de
beschikbare middelen aan de activazijde van de balans. Bij de analyse van de opvolging van de
aanbevelingen met betrekking tot gemeenschapshuizen is al geconstateerd dat de gemeenteraad van
de gemeente Leudal vooralsnog geen aandacht besteedt aan een bespreking van de balans van de
gemeente Leudal.
2. Hierbij de consequenties van de Wet HOF te betrekken;
63 Versie 4 Rapport Opvolging
Omdat er nog geen strategie ontwikkeld is om het investeringsvermogen van de gemeente langdurig
op peil te houden, zijn hier de consequenties van de Wet Houdbare Overheidsfinanciën(HOF) niet bij
betrokken. In de programmabegroting 2014 is onder punt 6d wel aangegeven welke consequenties de
Wet HOF heeft voor de liquiditeitshuishouding van de gemeente Leudal. Ook is als gevolg van de Wet
Hof het Treasury Statuut van de gemeente Leudal begin 2015 aangepast.
3. In de begroting(en) (2014) aan te geven welke gevolgen de Wet HOF heeft voor (de)
gemeente, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen het tekort volgens de EU-norm
(kasstelsel) en het tekort conform het baten-lastenstelsel.
Uit de programmarekening 2014, 2015 en 2016:
Er is binnen de begroting enige aandacht aan de invoering van de Wet Houdbare Overheidsfinanciën
(Wet HOF) per 1 januari 2014 besteed. In de wet HOF zijn de Europese normen verankerd voor de
hoogte en de jaarlijkse groei van de overheidsschuld. Het Rijk en de medeoverheden hebben een
gelijkwaardige inspanningsverplichting om hun begroting binnen de EMU-norm te houden. De EMU -
norm is het verschil van inkomsten en uitgaven van de overheid. De Wet HOF bindt de gemeente aan
een maximaal begrotingstekort op basis van het kasstelsel.
Bestuurlijk is afgesproken de komende jaren geen sanctie toe te passen bij blijvende overschrijding
van de norm. Pas als het plafond voor het EMU-tekort van de gezamenlijke gemeenten wordt
overschreden kan de individuele referentiewaarde een rol gaan spelen.
De prognose van het EMU saldo geeft aan dat de gemeente Leudal de voorgenomen investeringen in
2015 en 2016 niet binnen de EMU-norm kan realiseren. Voor het sturen op de ontwikkeling van de
gemeenteschuld luidt het devies: ‘Let bij het opstellen van de begroting op de ontwikkeling van de
hoogte van uw gemeenteschuld. Te hoge schulden zijn slecht voor de financiële gezondheid van de
gemeenten’.
Het EMU saldo is berekend op basis van het kasstelsel. De financiële administratie van
gemeenten is gebaseerd op het baten- en lastenstelsel. Dit maakt het sturen op het
EMU-saldo lastig.
Door het schatkistbankieren en de Wet HOF wordt het inzicht in liquiditeiten (geldstromen) steeds
belangrijker. Dit betekent dat gemeenten meer moeten gaan sturen op liquiditeiten en de ruimte voor
investeringen beperkt wordt. Eind 2013 is daarom gestart met de verdere verbetering en actualisering
van de liquiditeiten. Binnen Leudal wordt op basis van de informatie uit de organisatie een integrale
liquiditeitsplanning opgesteld. Bij het doen van transacties op de geld- en kapitaalmarkt wordt
rekening gehouden met de liquiditeitsplanning, de kapitaalmarktrente en de vrijval van de
beleggingsportefeuille Essent-gelden.
4. Afspraken maken met de BNG over integraal schatkistbeheer, waarin de volgende zaken aan
de orde zijn:
- Het beheer van de beleggingsportefeuille, zoals deze nu bestaat.
- Het integrale beheer van de schatkist met schulden en bezittingen door de gemeente Leudal.
- Adviezen met betrekking tot het onderbrengen van eigen overtollige middelen bij andere
64 Versie 4 Rapport Opvolging
overheden.
In de programmabegroting voor 2014 is aangegeven dat de ingezette beleidslijn van de
gemeenteraad wordt gevolgd om de beleggingsportefeuille stapsgewijs af te bouwen. Door de
invoering van schatkistbankieren per 1 januari 2014 mogen mutaties in de portefeuille alleen
plaatsvinden onder de voorwaarde dat de gemiddelde looptijd van de huidige portefeuille niet wijzigt.
Dit heeft tot gevolg dat de liquide middelen die de komende jaren naar de gemeente vloeien in het
kader van de afronding van de Essent-verkoop (o.a. vrijval beleggingsportefeuille en aflossing van
bruglening Enexis) niet meer herbelegd mogen worden. In plaats daarvan worden deze middelen
aangewend:
om de schuldenpositie terug te brengen, door relatief “dure” leningen af te lossen;
als intern financieringsmiddel;
om uit te lenen aan medeoverheden;
om invulling te geven aan schatkistbankieren.
65 Versie 4 Rapport Opvolging
2.4. Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Grip op Grond’, 2009
Inleiding:
Het College schrijft in haar bestuurlijke reactie op het rapport ‘Grip op Grond’ van november 2009 dat
zij het grotendeels eens is met de conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal. Het
College ziet echter toekomstig grondbeleid niet alleen als ondersteuning voor het woningbouwbeleid
in relatie tot de economische conjunctuur en demografische ontwikkeling, maar woningbouwbeleid
moet ook gezien worden als kostendrager voor het realiseren van publieke doelen, aldus het College.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het anticiperen op de aanstaande krimp van de huishoudens
(vanaf 2027).
Gegevens over demografische ontwikkelingen tonen aan dat er in de toekomst een mismatch gaat
ontstaan tussen vraag en aanbod van woonplannen. Het beleid dat de gemeente gaat vormgeven in
een woonvisie zal erop gericht zijn een evenwichtige situatie te verkrijgen. Welke middelen daarvoor
moeten worden aangewend en in welke tijdspanne een en ander zal moeten plaatshebben zal
onderzocht moeten worden.
Het College is van mening dat risico’s hier nadrukkelijk gewogen moeten worden om de kosten in de
hand te kunnen houden. De nog vast te stellen woonvisie zal het definitieve kader moeten vormen,
omdat de demografische ontwikkelingen daar onderdeel van uitmaken. Bij het opmaken van de
rekening zal het berekeningsmodel worden getoetst en waar nodig worden bijgesteld.
In het rapport worden enkele gekoppelde plannen geschetst. In de planning- en controlcyclus zullen
die afzonderlijk aandacht krijgen. Transparantie zal worden nagestreefd.
Aanbevelingen
1. De nota Grondbeleid is de afronding van een pragmatische proces, zoals dat in de afgelopen
2,5 jaar in de gemeente Leudal op een adequate en robuuste wijze is vormgegeven. Een nota
dient ook toekomst gericht te zijn, en in deze is het vooral van belang dat een discussie over
het grondbeleid van de gemeente Leudal ook rekening houdt met de langdurige
demografische ontwikkeling in Midden-Limburg en de effecten van de huidige economische
conjunctuur.
Uit de Nota Grondbeleid komt naar voren dat deze nota de verankering van het grondbeleid in de
gemeente Leudal is. Zij beschrijft het strategisch en het wettelijk kader van het grondbeleid van de
gemeente Leudal, een voor de gemeenteraad belangrijk kaderstellend instrument. In de nota wordt
beschreven op welke wijze en met welk grondbeleidsinstrumentarium op adequate en efficiënte wijze
tot (deelname aan) locatieontwikkeling kan worden overgegaan.
De gemeente Leudal definieert grondbeleid in de brede zin van het woord als: Het beleid dat zich richt
op de markt waar de grond wordt gekocht, geëxploiteerd, ontwikkeld en verkocht. Het grondbeleid
gaat onder meer over verwerving van grond, grondexploitatie, kostenverhaal, voorkeursrecht,
onteigening, grondprijsbeleid en bevordering van particulier opdrachtgeverschap (vrije kavels).
66 Versie 4 Rapport Opvolging
In 2011 werd de Nota Grondbeleid geëvalueerd en werden er enige nieuwe beleidsregels aan de Nota
Grondbeleid toegevoegd, o.a. dat Besluiten van de raad en B&W met betrekking tot planontwikkeling
getoetst moeten worden aan het raadsbesluit van 31 augustus 2010: ‘Prioritering
woningbouwplannen Leudal 2010’ (zie ook aanbeveling 2).
De Nota Grondbeleid heeft een samenhang met de Nota Structuurvisie. De Structuurvisie geeft aan
welk beleid de gemeente voert ten aanzien van wonen, voorzieningen, werken, omgevingskwaliteit en
mobiliteit. Het gaat om basisverplichtingen en ambities die de gemeente wil waarmaken, maar ook
om de regie op initiatieven van derden en het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen.
Uit de nota Structuurvisie:
Vanuit de demografische ontwikkeling van de eigen bevolking wordt in de toekomst vanaf 2027 een
krimp van de huishoudens verwacht. Met het oog op de toekomstige krimp, zal het aanbod van de
woningvoorraad van steeds grotere betekenis worden voor ‘goed wonen in Leudal’. Van belang is dat
ingespeeld wordt op de toekomstige ontwikkelingen, de eisen en wensen ten aanzien van de huidige
maatstaven, zodat de eventuele negatieve gevolgen, (met name de druk op de leefbaarheid) zoveel
mogelijk beperkt worden. Het beleid is erop gericht bestaande burgers te behouden en een goede
wooncarrière te bieden aan 3 bijzondere groepen te weten zorgbehoevende ouderen, lage
inkomensgroepen en overige speciale doelgroepen zoals gehandicapten.
In de raadsvergadering van 14 december 2010 worden de Regionale Woonvisie Weerterkwartier
2010-2014 en de Regionale Woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014 vastgesteld. Leudal neemt
deel in beide woonregio’s. Er wordt aandacht gegeven aan de demografische ontwikkelingen.
Gegevens over demografische ontwikkelingen tonen aan dat er in de toekomst een mismatch gaat
ontstaan tussen vraag en aanbod van woonplannen. Het beleid is erop gericht een evenwichtige
situatie te verkrijgen. De woonvisies zijn de definitieve kaders zoals aangeven in de bestuurlijke
reactie op het rekenkamerrapport, omdat de demografische ontwikkelingen daar onderdeel van
uitmaken.
Uit het Raadsvoorstel:
Demografische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn van invloed op het woonbeleid.
De kwantitatieve woningbehoefte was in het verleden meer vrijblijvend van karakter, er was veel
ruimte voor nieuwe initiatieven. Op termijn krijgen wij te maken met een geleidelijke afname van de
groei van het aantal huishoudens en een sterk wijzigende leeftijdsopbouw van de bevolking. Het
maken van afspraken over de planvoorraad en (de bijstelling van) de uitvoering daarvan is dan ook
nodig (fasering/dosering).
De grootste demografische verschuiving vindt plaats in de periode 2010-2020. De veranderende
bevolkingssamenstelling vraagt om een andere kwalitatieve invulling van het nieuwbouwprogramma.
De provincie wil met de regio’s voor de komende periode (2010-2014) komen tot afspraken. In beide
regionale woonvisies zijn hiervoor een aantal concrete afspraken geformuleerd.
Lange termijn (2014-2025):
De planvoorraad voor de lange termijn is voldoende om de behoefte tot de huishoudenstop op te
kunnen vangen. Dit houdt in dat er kritisch omgegaan dient te worden met nieuwe initiatieven.
67 Versie 4 Rapport Opvolging
Leudal zet voor de lange termijn in op de realisatie van diverse lopende projecten, waarbij specifiek
aandacht uitgaat naar de doelgroepen, te weten zorgbehoevende ouderen, lage inkomensgroepen en
overige speciale doelgroepen zoals gehandicapten, spreiding over de kernen en inbreidingsplannen.
Er wordt evenwicht gezocht tussen de lokale behoefte en de planvoorraad door middel van de
prioritering van plannen. Naast nieuwbouw wordt ook ingezet op de leefbaarheid van de kleine
kernen.
In juni 2014 stelt het College de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg vast.
Deze Structuurvisie vervangt de Regionale woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014 en de
Regionale woonvisie Weerterkwartier 2010-2014. De nieuwe structuurvisie wordt vastgesteld op
basis van de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt voorzienbaarheid gecreëerd. Dit is belangrijk
omdat de plancapaciteit in Midden Limburg teruggebracht dient te worden van ca. 10.800 woningen
tot ca. 5.800 woningen.
Afgesproken wordt dat de gemeenten de komende 4 jaar minimaal 40% van de (potentiële)
overcapaciteit afbouwen. Concreet gaat het om de volgende aantallen voor de periode 2014 tot en
met 2017: voor Leudal – 370.
Dit betekent niet dat er geen nieuwe woningbouwplannen in ontwikkeling kunnen worden genomen,
maar wel dat er eerst plannen definitief moeten worden geschrapt om dergelijke ontwikkelingen
mogelijk te maken. Leudal heeft hierin nogal een opgave, wat vraagt om een duidelijke stellingname.
Vanuit de vorige regionale woonvisies (periode 2010-2013) was er voor Leudal, in tegenstelling tot de
meeste andere gemeenten, nog geen verplichting om actief in te grijpen op de planvoorraad. Dat is
een van de redenen waarom Leudal nu zo’n grote opgave heeft.
Een van de belangrijkste vast te leggen afspraken is de kwantitatieve sanering en de kwalitatieve
bijstelling van de (potentiële) voorraad aan woningbouwplannen. Het nakomen van deze afspraken
door de betreffende gemeenten wordt in het POL2014 (Provinciaal Omgevingsplan Limburg)
vastgelegd via een zogenaamde ‘voorzorgverordening’, die de provincie via het instrumentarium van
de Wet ruimtelijke ordening kan inzetten als gemeenten de afspraken niet nakomen.
2 De gemeente Leudal gaat met alle belanghebbenden in het grondbeleid van de gemeente
Leudal in overleg om vraag en aanbod met betrekking tot woningbouwproductie in balans te
krijgen, zodat de bouwproductie weer op gang kan komen.
In de raadsvergadering van 31 augustus 2010 wordt de Prioritering woningbouwplannen Leudal 2010
besproken. “Dit is nu een belangrijk kader voor de toepassing van de taken en instrumenten uit de
Nota Grondbeleid. Het is in feite een nadere uitwerking van één van de speerpunten van beleid in
Leudal om op kernniveau meer evenwicht te creëren tussen de planvoorraad en de lokale behoefte.”
Om bouwactiviteiten te stimuleren hebben raad en College al diverse maatregelen genomen. Zo is de
starterslening ingevoerd, er is een speciale grondprijs voor starters, de verkoopvoorwaarden zijn
versoepeld, er is focus op kleinere bouwprojecten, het stimuleren van collectief particulier
opdrachtgeverschap, afschaffing ‘groen voor rood –regeling’ voor monumentale panden. In 2013
neemt de raad een motie aan die het College opdraagt een actief en stimulerend grondbeleid te
68 Versie 4 Rapport Opvolging
voeren en daartoe de grondprijs te verlagen. Echter het college besluit o.a. af te zien van een
substantiële verlaging van de gemeentelijke grondprijzen, aangezien de huidige grondprijzen niet
onredelijk zijn.
In de jaarrekening 2013 is het volgende te lezen: Er is nog altijd sprake van een stand-stil situatie in de
woningmarkt en (dreigende) faillissementen, hetgeen vaak (juridische) complicaties met zich mee
brengt in relatie tot de marktpartijen (naleving overeenkomsten). Voorbeelden daarvan zijn Nieuwe
Borg (Ittervoort), Haegens Holland (project Napoleon) en SBHH bv (project Structuurbeelden Haelen /
Horn). Er is sprake van een structureel probleem in de woningmarkt; de planvoorraad sluit niet meer
aan bij de behoefte (tevens een probleem in regionaal verband).
De gemeente wil evenwicht tussen vraag en aanbod op de lokale woningmarkt bereiken, afgestemd
binnen de regionale woningmarkt. Er is sprake van evenwicht op de lokale woningmarkt als de
planvoorraad voor de gehele gemeente 100-150% bedraagt van de woningbehoefte. De behoefte
blijkt uit de jaarlijkse prognoses door E, til.
Paragraaf grondbeleid in de jaarrekening 2013:
De economische malaise heeft het eindpunt nog niet bereikt. In het jaar 2013 zijn er weinig
activiteiten verricht en het jaar kenmerkt zich in het voortzetten van plannen en exploitaties die al
eerder zijn ingezet. Strategische aankopen zijn er niet en onderhandelingen over invulling en
uitvoering van diverse exploitatieovereenkomsten verlopen in het algemeen moeizaam.
Uit het prioriteringsbeleid voor woningbouw blijkt dat er nagenoeg geen behoefte is om op nieuwe
locaties plannen te ontwikkelen. Het beleid is er steeds meer op gericht om onroerend goed af te
stoten als er geen verdere noodzaak is om dit in gemeentelijk bezit te houden. Een ander aspect van
het grondbeleid zijn de grondprijzen. Met ingang van 2014 is gekozen voor een taxatie per kavel
volgens de residuele methode (berekening marktwaarde volgens een systematiek die marktpartijen
ook hanteren). Dit heeft geleid tot een gemiddelde verlaging van de grondprijs van 7%.
3. Met betrekking tot verwachte opbrengsten van het grondbeleid van de diverse projecten,
risico’s weerstandsvermogen en de reserve grondbeleid worden nieuwe berekeningen
gemaakt die passen bij de huidige economische vooruitzichten en de demografische
ontwikkelingen.
Tijdens de bespreking van het Rapport Grip op Grond in de commissievergadering van ROEZ (Fysiek)
van 19 januari 2010 neemt de wethouder de beantwoording van de bestuurlijke vragen voor zijn
rekening en zegt o.a. toe dat de raads- en commissieleden over enkele maanden de jaarlijkse inzage
kunnen verwachten in de bijgestelde grondexploitatie-cijfers. Zie ook de laatste alinea bij aanbeveling
2.
Prognose van de te verwachten resultaten:
Voor woningbouwplannen en de locaties voor bedrijventerreinen, waar de gemeente een financiële
betrokkenheid heeft, wordt een grondexploitatie geopend. Voor elke exploitatie is een opzet of
berekening gemaakt van toekomstige uitgaven en inkomsten, rekening houdend met inflatie en
rentelasten. Op deze wijze wordt het saldo op eindwaarde verkregen. Dit is het bedrag dat na
69 Versie 4 Rapport Opvolging
uitvoering van een plan op de einddatum resteert aan winst of verlies. Parallel aan de cyclus voor de
jaarrekening actualiseert het College van B&W jaarlijks alle exploitaties op basis van vastgestelde
uitgangspunten en overeenkomstig de regels in de Nota Grondbeleid. Daaruit blijkt het financiële
verloop en de ontwikkeling van de exploitaties.
Uit de Jaarrekening 2013: De verslechterde economische ontwikkelingen van de afgelopen jaren en
demografische ontwikkelingen in Limburg hebben grote impact op de grondexploitatie van de
gemeente (en van de marktpartijen). Ook in Leudal hebben we met risico’s te maken en derhalve is
eind 2013 aan de Stec Groep opdracht gegeven om met name de financiële risico’s met betrekking tot
de grondexploitaties van de gemeente in beeld te brengen. Op basis van het Stec rapport heeft het
College in de jaarrekening 2013 de volgende maatregelen verwerkt:
- Door de verlaging van de prijsniveaus is een verlies genomen van € 0,8 miljoen;
- Voor woningvoorraad is Bevelanden 2 en Hunsel Brugger overbodig en wordt afgewaardeerd naar
agrarische waarde. Er is een verlies genomen van € 2.979.000;
- Voor bedrijventerrein Ittervoort IV is een geactualiseerde exploitatieopzet gemaakt. Een
verliesneming van € 990.000 is nodig.
Door de verliesnemingen en de te verwachten extra kosten in verband met de financiële problemen
bij enkele marktpartijen is de reserve grondexploitaties onvoldoende robuust. De Stec Groep adviseert
om een reserve achter de hand te hebben van € 2,3 miljoen. In een raadsvoorstel bij de jaarrekening
2013 worden voorstellen gedaan om de reserve grondexploitaties op peil te brengen.
4. Publieke investeringen die tot nu toe op één of andere wijze gekoppeld zijn aan private
investeringsprojecten worden op een zelfstandige wijze in de planning- en controlcyclus
betrokken, zodat deze projecten op een transparante wijze kunnen worden vlot getrokken of
geherfinancierd.
Vanaf 2010 neemt het College jaarlijks een besluit ten aanzien van de Actualisering grondexploitaties
en winst- en verliesnemingen voor de verantwoording in de paragraaf grondbeleid van de
jaarrekening en wordt het Niveau Reserve grondexploitaties vastgesteld.
5. Afspraken die door de voormalige gemeenten zijn gemaakt, en een onevenwichtige balans
tussen lusten en lasten in de tijd of in gebied kennen, worden opnieuw onder de loep
genomen, en vormen onderdeel van de nadere afspraken. Daarbij wordt gekeken of dit in
combinatie met de eerdere aanbevelingen kan worden gedaan.
6. Denken in termen van krimp is onderdeel van een acceptatieproces voor deze krimp, dat in de
gemeente Leudal nog in de kinderschoenen staat. Vooral met betrekking tot de
beheersbaarheid van huidige risico’s en de inschatting van toekomstige risico’s met betrekking
tot het grondbeleid is het raadzaam het krimpdenken op de agenda van de Raad te zetten.
Uit de jaarrekening 2014 blijkt dat er inmiddels realistisch naar het grondbeleid gekeken wordt,
waarbij systematisch alle probleemvraagstukken ten aanzien van het grondbeleid aan de orde
komen, zoals de vraagstukken die naar voren komen door de besluiten van de voormalige gemeente
Hunsel bij de verkoop van gronden aan projectontwikkelaar Nieuwe Borg met de belofte deze
70 Versie 4 Rapport Opvolging
gronden terug te kopen mocht het in de toekomst ergens mis gaan, alsmede ook de verschillende
besluiten van de voormalige gemeente Haelen met betrekking tot de Structuurbeelden Haelen-Horn
in combinatie met bouwbedrijf Jongen (VolkerWessels).
Jaarrekening 2014: “In 2014 zijn de grondposities voor toekomstige woningbouw in Heythuysen,
Hunsel en Roggel vervallen en zijn de gronden tegen agrarische waarde overgeheveld naar de
algemene dienst. De oppervlakte aan voorraad grond nam daardoor af van 150.000 m² naar 8.000
m². De economische malaise heeft het eindpunt nog niet bereikt. In het jaar 2014 zijn er weinig
activiteiten verricht en kenmerkt zich in het voortzetten van plannen en exploitaties die al eerder zijn
ingezet. Strategische aankopen zijn er niet en onderhandelingen over invulling en uitvoering van
diverse exploitatieovereenkomsten verlopen in het algemeen moeizaam. De faillissementen van
Nieuwe Borg (woningbouwplannen Ell Steenenbampt, Ittervoort Noord en Neeritter Op den Heuvel)
en Haegens Vastgoed (woningbouwplan Haelen Napoleon) zijn in procedure evenals de
onderhandelingen over de structuurbeelden Haelen-Horn. Het beleid is er steeds meer op gericht om
onroerend goed af te stoten als er geen verdere noodzaak is om dit in gemeentelijk bezit te houden”.
Eind 2014 is een besloten raadsinformatiebijeenkomst belegd over Grondexploitatie en Risico’s. De
bijeenkomst was alleen bestemd voor raadsleden en commissieleden. De raads- en commissieleden
gaven aan dat zij de vorm van deze bijeenkomst ( besloten raadsinformatiebijeenkomst) en de op
ambtelijk niveau verstrekte hoeveelheid informatie over grondexploitaties en risico’s heel goed
vinden.
Eén van de lastige dossiers in deze zijn de ‘Structuurbeelden Haelen-Horn’. Tijdens de
commissievergadering van de commissie ROEZ (Fysiek) dd. 30 november 2010, wordt een PowerPoint
presentatie Structuurbeelden Haelen-Horn gegeven, waarin aandacht wordt gegeven aan het doel, de
speerpunten en de financiën van SBHH. Er wordt een nieuwe realiteit geconstateerd “verbindingen en
verknopingen zijn heel ingewikkeld en onwerkbaar”, zo wordt gesteld. De vergelijking met een
kaartenhuis wordt gemaakt en er wordt verwezen naar het advies van de Rekenkamer in het rapport
Grip op grond: “ontkoppeling projecten”. Er worden drie mogelijkheden geschetst hoe nu verder te
gaan. Het uiteindelijke doel is het realiseren van de afzonderlijke projecten in SBHH en het geven van
helderheid voor de toekomst. ‘SBHH is door de tijd ingehaald’, wordt tenslotte geconcludeerd.
In 2010 wordt de problematiek van de Structuurbeelden in de vergadering van B&W besproken
(vertrouwelijk) en wordt er nagedacht over een strategische oplossingsrichting. In september 2010
wordt er een tijdelijk projectleider benoemd op dit dossier, omdat na een aantal gesprekken met de
SBHH BV duidelijk is geworden dat bepaalde projecten niet meer lopen zoals de bv en de gemeente
zouden willen.
In 2013 wordt de hoop uitgesproken dat het nieuwe College de plannen ten aanzien van de
discotheek in Haelen met de grootst mogelijke prioriteit aanpakt en de partijen aan hun afspraak
houdt.
In 2014 stemt het College in met het ingebrekestellen van SBHH bv te Roermond, in het kader van het
niet nakomen van hun verplichtingen ten aanzien van de realisatie overeenkomst Structuurbeelden
Haelen-Horn.
71 Versie 4 Rapport Opvolging
3. Cluster Sociaal Domein
In het cluster Sociaal domein, leefbaarheid en veiligheid is sprake van zes rapporten:
- De Wet Werken naar Vermogen in Leudal
- Demografische ontwikkeling en het effect op de algemene uitkering in Leudal
- Invoering van Centrum van Jeugd en Gezin
- Decentralisatie en Inkoopbeleid
- De Inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin en de decentralisatie paradox in Leudal
- Toezicht- en handhavingsbeleid
3.1. Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Wet Werken naar Vermogen in Leudal’, 2012
Dit rapport kent een drietal aanbevelingen.
1. De Wet Werken naar Vermogen legt de regie van het beleid met betrekking tot werk en inkomen
bij de gemeente Leudal. De gemeenteraad van Leudal dient zich uit te spreken over de wijze
waarop zij deze regiefunctie wenst in te vullen.
Het College heeft in haar reactie op het rapport aangegeven dat zij regionaal een visie wenst te
ontwikkelen en daar waar een regionale uitwerking meerwaarde heeft deze op te zoeken, of daar
waar lokale initiatieven voordelen bieden, deze verder uit te werken. In 2014 is in regionaal verband
een uitgangspuntennotitie geschreven met betrekking tot de Participatiewet als opvolger van de Wet
Werken naar Vermogen. In deze Nota wordt nadrukkelijk gesteld dat de concrete uitvoering lokaal zal
blijven met uitzondering van de uitvoering van de WSW en de ontwikkeling van een
werkontwikkelbedrijf. Dat geldt ook voor de financiële kaders van het uitvoeringsbeleid, inclusief de
invulling van het minima- en armoedebeleid. Beleid zal wel regionaal ontwikkeld worden, inclusief de
evaluaties van de inzet van instrumenten en de effectiviteit van deze instrumenten.
De verbinding van de Participatiewet met andere onderdelen van het gemeentelijk beleid, alsmede
een integrale aanpak in het kader van de decentralisaties van beleid, waarbij in dit geval bewoners
met vraagstukken rondom werk en inkomen centraal staan, is vooralsnog niet aan de orde geweest.
De uitgangspuntennotitie Participatiewet blijft daarbij redeneren binnen de contouren van de Wet en
kent geen kijk vanuit de (integrale) behoeften van de bewoners zonder werk en/of inkomen.
2. Uit de vorm van de gewenste regiefunctie voor de gemeente Leudal komt tevens een bepaalde
richting van het toekomstige beleid naar voren. Het is belangrijk deze richting van het beleid mee
te nemen bij de invulling van de aanvraag voor de herstructureringsfaciliteit Sociale
Werkvoorziening, die voor 31 maart 2012 dient te zijn afgerond.
De herstructureringsfaciliteit Sociale Werkvoorziening is afgeschaft bij het verdwijnen van de Wet
Werken naar Vermogen.
3. De budgetkortingen die samengaan met de Wet Werken naar Vermogen gaan op termijn ten
koste van andere doelstellingen van de gemeente Leudal. De gemeenteraad van Leudal dient een
72 Versie 4 Rapport Opvolging
nadere afweging te maken tussen deze verschillende doelstellingen. Daarbij is het verstandig uit
te gaan van een integraal perspectief, waarin diverse beleidsterreinen aan elkaar gekoppeld
worden. Een perspectief dat ook kansen biedt voor werkzaamheden voor inwoners van Leudal
binnen de WWnV, kansen tot ontwikkeling en groei in competenties en vermogen. Binnen de
verschillende perspectieven dient nadrukkelijk een plaats te worden ingeruimd voor het eigen
organisatievermogen van de gemeente Leudal en de Leudalse gemeenschap als drager van alle
lokale werkzaamheden en activiteiten. Dit geldt ook voor de samenhangende kosten en/of
besparingen hierbij.
Deze aanbeveling ligt in het verlengde van de eerste aanbeveling van dit rapport en is niet uitgevoerd,
behalve dat er sprake is van een verwijzing naar het Serviceteam Leudal, dat al beperkt op deze wijze
zou functioneren. Een mogelijke uitvoering van deze aanbeveling binnen het domein van zelfsturing
van buurten en kernen, alsmede samenwerking van de gemeente Leudal met ondernemingen,
gesubsidieerde en verbonden partijen, in de vorm van wijkbedrijven, dienstenbedrijven etc. is ook niet
aangetroffen.
73 Versie 4 Rapport Opvolging
3.2. Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Demografische ontwikkeling en het effect op de
algemene uitkering in Leudal’, 2011
In deze rekenkamerbrief zijn geen nadere concrete aanbevelingen opgenomen in de richting van de
gemeenteraad of het College van B&W. Wel is het de vraag in welke mate vraagstukken met
betrekking tot de krimp van de bevolking in Leudal, alsmede vraagstukken van ontgroening en
vergrijzing een plaats hebben gekregen in de ontwikkeling en uitvoering van beleid. Bijvoorbeeld met
betrekking tot bepaalde voorzieningen rondom onderwijs, kinderopvang, bibliotheken, grondbeleid
etc.
Met betrekking tot het onderwerp demografische ontwikkeling heeft in 2011 een
raadsinformatieavond plaats gevonden, waarbij is gesproken over de wijze waarop moet worden
omgegaan met een veranderende bevolkingssamenstelling. De Raad heeft daarbij de keuze gemaakt
voor het begeleiden en benutten van de effecten van de veranderende bevolkingssamenstelling op
verschillende inhoudelijke terreinen van beleid, zoals wonen, zorg en leefbaarheid.
In de begrotingen van 2013, 2014 en 2015 wordt invulling gegeven aan de demografische paragraaf,
waaruit blijkt dat het onderwerp demografische ontwikkeling permanente aandacht krijgt en ook
wordt toegepast op het moment dat dit op een bepaald terrein ook van toepassing dient te zijn, zoals
bij kinderopvang, bibliotheekwerk en zelfsturing van gemeenschappen (Ôs Dörp).
74 Versie 4 Rapport Opvolging
75 Versie 4 Rapport Opvolging
3.3. Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Invoering van Centrum voor Jeugd en Gezin’,
2012
Aanbevelingen ten aanzien van de beleidsuitgangspunten voor het CJG en het jeugdbeleid:
In het beleid van de gemeente is de coördinatie van zorg voor jongeren en (aanstaande) ouders
belegd bij het CJG, maar in de uitvoering is deze daar niet gerealiseerd. De gemeente maakt wel de
ambitie waar om de regievoerende schakel met betrekking tot de zorg voor jongeren en
(aanstaande) ouders te organiseren, maar niet binnen het CJG.
Maak als raad een keuze tussen de volgende opties :
Geef het College de opdracht deze coördinatie van zorg dusdanig te beleggen dat het CJG de
regievoerende schakel daarin wordt, of
Stel het gemeentelijk beleid met betrekking tot de coördinatie van zorg dusdanig bij dat deze
overeenkomt met de realiteit.
Met het oog op de stelselherziening in de jeugdzorg gaat de voorkeur van de Rekenkamer uit naar de
eerste optie. De verantwoordelijkheid van grote delen van de jeugdzorg wordt nl. in fasen naar de
gemeenten toegeschoven en daarbij krijgt het CJG de centrale en coördinerende taak.
De aanbevelingen met betrekking tot de beleidsuitgangspunten voor het CJG en het jeugdbeleid zijn
onderdeel geworden van de inrichting van het CJG binnen de decentralisaties.
Geef het College de opdracht de netwerkfunctie van het CJG vorm en functie te geven door
schriftelijke afspraken te maken met alle mogelijke partners met vindplaatsen voor
jeugdproblematiek.
Dit is onderdeel geworden van de uitvoering van beleid binnen de decentralisaties. De wijze waarop
dit gebeurd is, is mede onderzocht in de onderzoeken met betrekking tot Decentralisaties en
Inkoopbeleid en De inrichting van het CJG en decentralisatie paradox in Leudal.
Aanbevelingen op monitoring van het CJG:
Zet alle ambities en doelen van het preventieve jeugdbeleid SMART neer, met behulp van de
ervaringsgegevens die er tot nu toe zijn. Let daarbij specifiek op de bekendheid van het CJG bij de
doelgroepen, dat is een kritieke factor.
Geef het College de opdracht om een set van prestatie-indicatoren op te stellen, zodat een
betrouwbare en valide verantwoording op het doelbereik kan worden afgelegd. Zie daarvoor de
SMART geformuleerde doelen in de vorige aanbeveling.
Geef het College de opdracht om ervoor zorg te dragen dat de instrumenten voor het meten van
de prestatie-indicatoren, zoals de tevredenheid van de klant, worden toegepast.
Monitoring van het CJG is onderdeel geworden van de decentralisaties
76 Versie 4 Rapport Opvolging
Aanbevelingen op de financiële verantwoording van het CJG:
Geef het College de opdracht te zorgen voor meer transparantie en eenduidigheid in de financiële
verantwoording van het CJG naar de betrokken gemeenteraden toe.
Financiële verantwoording van het CJG naar de gemeenteraad. Deze aanbeveling is nader onderzocht
binnen het onderzoek naar de decentralisatie paradox en blijft een groot vraagstuk.
77 Versie 4 Rapport Opvolging
3.4. Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Decentralisaties en Inkoopbeleid’, 2014 en Quick
Scan ‘De Inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin en de decentralisatie paradox in
Leudal’, 2014. Bij deze onderzoekdocumenten is door de Rekenkamer Leudal een integraal nawoord geschreven,
dat nog niet eerder gepubliceerd is. De reden daartoe is dat pas in een heel laat stadium de
verschillende reacties op de rapporten ter beschikking zijn gekomen. In afwijking van de rapportage
van de bevindingen op de aanbevelingen bij andere rapporten, herhalen we eerst de aanbevelingen
bij beide rapporten en geven vervolgens het integrale nawoord. De bestuurlijke reacties vindt u als
bijlage 3 en bijlage 4 opgenomen op pagina 100 en pagina 103 van dit rapport.
Aanbevelingen bij de Rekenkamerbrief Decentralisaties en inkoopbeleid
1. Bij de vormgeving van het inkoop- en aanbestedingsbeleid voor het Sociale Domein staan die
diensten centraal waarvan de sociale wijkteams in de gemeente vinden dat zij deze diensten
nodig hebben. Diensten die omschreven zijn in een Aanbestedingsnota Sociaal Domein. Een
dergelijk Nota heeft de Rekenkamer Leudal vooralsnog niet gezien. Het strekt tot
aanbeveling een dergelijke Nota in te richten, mede als afgeleide van de Nota’s die er in
algemene zin wel zijn.
2. Medewerkers van het sociale wijkteam dienen naar de mening van de Rekenkamer Leudal
altijd in dienst te zijn van de gemeente Leudal zelf, omdat zij anders niet de gecombineerde
rollen van consulent Werk en Bijstand, Leerplichtambtenaar, Zorgloketmedewerker,
Indicatiesteller Bureau Jeugdzorg en CIZ, gezinsvoogd, gezinscoach, consulent
woningcorporatie, maatschappelijk werker, schuldhulpverlener, casemanager GGZ en
Verslavingszorg, opbouwwerker en reclasseringsmedewerker kunnen vervullen, en daarbij
ook gebruik kunnen maken van het feitelijk mandaat om op een groot aantal gebieden
beslissingen te nemen en indicatie te stellen.
3. De Rekenkamer Leudal is van mening dat de aan een mandaat gekoppelde en tevens
integrale vorm van dienstverlening niet uitbesteed kan worden, ook al zal het een relatief
lang ontwikkeltraject zijn om alle medewerkers in een sociaal team feitelijk te laten werken,
zoals in Enschede en Leeuwarden al het geval is. In ieder geval is het een belangrijke
uitdaging voor de Gemeente Leudal deze cultuur- en organisatieverandering ter hand te
nemen.
4. Sociale Wijkteams dienen de ruimte te hebben om maatwerk te verrichten. Voor de diensten
die zij daarvoor dienen in te kopen is maatwerk leidend en standaarddiensten de
uitzondering. Ook al zullen er veel diensten, zoals huishoudelijke diensten, nog steeds een
behoorlijk omvang hebben, als alleen gekeken wordt naar het volume aan diensten, dat door
de bewoners zal worden afgenomen.
5. De (eventuele) bulk aan diensten dient in een aanbestedingsproces niet centraal te staan,
omdat de veronderstelde efficiëntiewinst, die bij aanbestedingen geacht wordt binnen
gehaald te worden bij bijvoorbeeld hulp in de huishouding (economies of scale), in het niet
valt bij de efficiëntiewinsten, die door een medewerker in het sociale wijkteam behaald
78 Versie 4 Rapport Opvolging
kunnen worden door op maat te adviseren en in te kopen (economies of scope). Zie ook de
voorbeelden qua ontwikkeling van de interventies in Enschede en Leeuwarden, waarbij
gezinnen uiteindelijk 50% van de vraagstukken zelf bleken te kunnen oplossen na verloop
van tijd.
6. Concessies voor kleine vormen van dienstverlening of B2-diensten zijn goede aanvullende
instrumenten. Het is ook de aanbeveling van de Rekenkamer Leudal om bij het
aanbestedingstraject goed te kijken naar mogelijkheden voor combinaties. En in het
bijzonder door ondernemingen en organisaties die al een lokale inbedding hebben, omdat
deze organisaties beter in staat zijn de relatie met de lokale bewoner te onderhouden.
“Gekend worden” kan op deze wijze ook echt in de praktijk gestalte krijgen.
Aanbeveling De Inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin en de decentralisatieparadox in Leudal.
1. Er is een decentralisatie van “kokers” gaande, en dat is in strijd met de algemene
uitgangspunten van de decentralisaties sociaal domein, waarin sprake is van integratie over
de verschillende onderdelen van het sociale domein heen. Immers, dan alleen zijn ook de
efficiëntiewinsten te boeken, die in andere delen van het land geboekt worden, en die het
Rijk met de decentralisaties laat samengaan. Het ideaalplaatje van geïntegreerde
gezinsteams (gevuld met de juiste expertise uit wellicht verschillende organisaties) voor het
gehele sociale domein kan hierdoor een toekomstdroom blijven, als er daadwerkelijk zware
regionale organisaties gaan ontstaan, waarbij onvoldoende tegenmacht georganiseerd wordt
door de gemeenten zelf.
2. De Rekenkamer Leudal geeft de gemeenteraad van Leudal dan ook mee deze tegenmacht
mede te organiseren. Dit kan zij doen door meer op te trekken met andere gemeenteraden
op dit terrein, maar ook door voorwaarden te stellen bij het ter beschikking stellen van de
budgetten. Voorwaarden die het AMW-ML ook stelt bij het uiteindelijk aanvaarden van de
opdracht het CJG onder haar verantwoordelijkheid vorm te geven. Dit geeft tegelijkertijd
invulling aan een wederzijde relatie tussen de gemeenteraad van de gemeente Leudal en het
AWM-ML met betrekking tot het CJG, waar deze relatie tot nu toe in zijn geheel niet
ontwikkeld is en dreigt te verworden tot een relatie, waarbij de gemeenteraad alleen nog bij
het kruisje mag tekenen voor het ter beschikking stellen van de budgetten. Een situatie die
geheel in strijd is met de uitgangspunten van de decentralisaties.
79 Versie 4 Rapport Opvolging
Het apart te publiceren nawoord van de Rekenkamer Leudal op de bestuurlijke reacties luidt als
volgt:
Nawoord:
In 2014 heeft de Rekenkamer Leudal op basis van haar Programmaplan 2014-2020 twee
onderzoeken verricht naar de decentralisaties van beleid met betrekking tot jongeren, ouderen en
inwoners met een uitkering of beperking.
In de rekenkamerbrief Decentralisaties en Inkoopbeleid heeft zij gekeken hoe de in te kopen
producten en diensten zo goed mogelijk passen bij de individuele, geïntegreerde benadering van
bewoners; een geïntegreerde benadering die bij de decentralisaties aan de orde zou moeten zijn.
In de Quick Scan met betrekking tot jeugdzorg en de decentralisatie paradox is dit perspectief van
de individuele bewoner nader onder de loep genomen en heeft de Rekenkamer Leudal gekeken
naar de wijze waarop de gemeenteraad van Leudal ook daadwerkelijk invulling kan geven aan haar
regietaken met betrekking tot de decentralisaties.
De realisatie van de twee onderzoeken is in fasen verlopen, waarbij eerst de bevindingen,
conclusies en aanbevelingen met de Commissie Sociaal van de gemeente Leudal zijn gedeeld,
alvorens bestuurlijke reacties zijn gevraagd van het College van B&W van de gemeente Leudal en
van Algemeen Maatschappelijk Werk Midden-Limburg.
Aan de hand van beide bestuurlijke reacties voorziet de Rekenkamer Leudal, binnen de kaders van
dit onderzoek ‘Opvolging’, zowel de Rekenkamerbrief als de QuickScan van een nawoord. Daarbij
neemt zij niet alleen de bestuurlijke reacties op de beide onderzoeken mee, maar gaat de
Rekenkamer ook in op een aantal zaken die zich in de tussentijd hebben voltrokken met
betrekking tot de verschillende bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Immers, in een jaar kan
veel gebeuren. Als voorbeeld: De decentralisaties in het sociale domein waren ten tijde van het
schrijven van de rekenkamerbrief en de QuickScan nog niet in werking getreden. Dat gebeurde pas
per 1 januari 2015. Ook zijn er nogal wat nadere inzichten gepubliceerd, zoals door de Raad voor
het Openbaar Bestuur en door de Algemene Rekenkamer.
In algemene zin blijft de Rekenkamer Leudal de verschillende processen met betrekking tot de
decentralisaties zeer kritisch volgen. Immers, uit de beide bestuurlijke reacties op de brief en de
QuickScan, komt een beeld naar voren dat de decentralisaties alleen daadwerkelijk uitgevoerd
zouden kunnen worden door grote uitvoeringsorganisaties en in samenwerking met andere
gemeenten. Een visie die haar fundamenten naar de mening van de Rekenkamer Leudal niet vindt
in de individuele geïntegreerde benadering van bewoners of gezinnen in Leudal zoals de
decentralisaties in oorsprong als doel in zich hebben, maar in een kostenbesparing, in de
veronderstelling dat samenwerking met meerdere gemeenten kosten zullen besparen.
Dit lijkt de Rekenkamer Leudal in eerste aanleg een naïeve veronderstelling, omdat de
daadwerkelijke kostenbesparing van de decentralisaties zou moeten voortkomen uit de
geïntegreerde benadering naar de individuele bewoner of het gezin toe, door op een juiste wijze
de verschillende vormen van wetten en regelgeving voor deze personen op maat in te vullen. Zoals
80 Versie 4 Rapport Opvolging
ook uit de voorbeelden in Leeuwarden en Enschede naar voren is gekomen en als zodanig
verwoord is in de Rekenkamerbrief met betrekking tot Decentralisatie en Inkoop. Samenwerking
met andere gemeenten kan een middel zijn om de uiteindelijke doelen van de decentralisaties te
bereiken, maar kan nooit een doel op zich zijn. En zolang de samenwerking als doel wordt gesteld
zonder nadere ontwikkeling van de geïntegreerde benadering naar de persoon of het gezin toe, zal
de Rekenkamer Leudal hier kritisch over blijven rapporteren.
Dat wil niet zeggen dat de Rekenkamer Leudal ten principale tegen samenwerking met andere
gemeenten is. Dat zou omwille van de kwaliteit van de specifieke Verbonden Partijen juist ook een
groot voordeel kunnen zijn. Het gaat er de Rekenkamer Leudal om dat de individuele
geïntegreerde benadering over alle onderdelen van het sociale domein geborgd blijft. Een domein
waarin een gemeente zich juist kan onderscheiden door dit ook consequent op deze individuele
geïntegreerde wijze te doen of te laten doen, conform het adagium van één gezin-één plan-één
regisseur.
Dat geldt ook voor de wijze waarop de gemeenteraad van Leudal haar regierol invult ten aanzien
van de samenwerking van diverse organisaties met betrekking tot de individuele bewoner of gezin
in Leudal. Waar in andere gemeenten al een duidelijke slag gemaakt wordt om binnen de sociale
wijkteams ook de verschillende vraagstukken van de participatiewet een plek te geven, heeft de
Rekenkamer Leudal nog geen enkele regiebeweging in deze richting gezien. Het is juist de invulling
van deze regierol, die een voldoende waarborg schept voor de echte efficiëntie-vraagstukken in
het sociale domein en aan het oplossen van het probleem van de decentralisatie paradox. Juist
omdat een goede invulling van de regie met betrekking tot de dienstverlening aan inwoners van
Leudal, samengevat in maatwerkafspraken met de verschillende uitvoerende instellingen, het
sterke democratische tekort van nu zou kunnen ombuigen, of van een nadere invulling zou kunnen
voorzien, waarmee een ieder ook uit de voeten kan. Een regiefunctie die op individueel niveau
alleen door een medewerker van een sociaal wijkteam kan worden ingevuld en die daardoor ook
vraagt om een directer verband tussen de regie op hoofdlijnen door de gemeente Leudal en de
regie voor ieder individu of gezin op operationeel niveau.
De Rekenkamer Leudal heeft hier in het aflopen jaar echter nog weinig van gezien. Het lijkt er op
alsof het scheppen van een aanbodstructuur van kokers langs de lijnen van de wetten, en het
voldoen aan deze wetten, de prioriteit heeft gehad, gezien ook de bestuurlijke reactie bij de
QuickScan Jeugdzorg en de Decentralisatie paradox en de veelheid van genoemde documenten in
deze bestuurlijke reactie, die het instrumentarium van de uitvoering betreffen. Stukken die
overigens nog geen zicht geven op een daadwerkelijke geslaagde uitvoering.
Daaruit concludeert de Rekenkamer Leudal dat het daarvoor blijkbaar nog veel te vroeg is. De
Rekenkamer Leudal hoopt dat met de inrichting van de “kokers” er nog voldoende flexibiliteit
aanwezig is, om bij te kunnen sturen naar een individuele en geïntegreerde benadering. In een
volgend onderzoek van de Rekenkamer Leudal zullen we hier dan ook nadrukkelijk naar kijken. Dit
zal een onderzoek zijn met betrekking tot het onderwerp Ouderen in Leudal en de rol van de
gemeente Leudal met betrekking tot deze ouderen.
In ieder geval was de Rekenkamer Leudal verheugd over het feit dat in de op 27 mei 2015
81 Versie 4 Rapport Opvolging
gepubliceerde advertentie met betrekking tot Jeugdzorg en WMO van de samenwerkende
gemeenten in Midden-Limburg, sprake was van een uitnodiging voor dienstverlenende partijen
om hun belangstelling te tonen voor een raamwerkovereenkomst met de gemeenten, conform
ook de aanbeveling van de Rekenkamer Leudal in haar rekenkamerbrief. Met deze vorm van
aanbesteden kan een grote mate van flexibiliteit worden verkregen ten aanzien van de individuele
dienstverlening voor inwoners met bepaalde beperkingen.
Ook is zij verheugd om te zien dat de aanbeveling om te komen tot een “tegenmacht” op zeer veel
belangstelling heeft mogen rekenen, zowel van de zijde van het College van de gemeente Leudal,
als in de vorm van een raadsinformatiebijeenkomst ten behoeve van de gemeenteraad en de
daaruit volgende werkgroep van de gemeenteraad. Maar ook in de vorm van een
informatiebijeenkomst georganiseerd door het CJG Midden Limburg ten behoeve van
gemeenteraadsleden van de deelnemende gemeenten. Een goed signaal vindt de Rekenkamer
Leudal.
De decentralisaties plaatsen de gemeenteraad niettemin in een lastige positie. Formeel en
theoretisch zijn de decentralisaties onderdeel van een beleid om de gemeente en daarmee de
gemeenteraad, ook daadwerkelijk de eerste overheid voor de inwoner van de gemeente te laten
zijn. Een juiste uitvoering kost echter tijd, zo laat ook de Algemene Rekenkamer blijken in haar
eerste rapportage over de decentralisaties. En in die uitvoering is de individuele burger en ook de
gemeenteraad nog niet echt in het vizier, zoals eigenlijk bedoeld. Dat de aandacht daarbij ten
eerste uitgaat naar een zo goed mogelijke overgang van de ene partij naar de andere partij, indien
noodzakelijk, is overigens nog wel te begrijpen op dit moment.
De reactie van het Algemeen Maatschappelijk Werk Midden-Limburg, waarbij het CJG is
ondergebracht, op de Quick Scan Jeugdzorg en de Decentralisatie paradox om kennis te nemen
van de verschillende aanbevelingen en conclusies in dit onderzoek en verder gewoon aan de slag
te gaan met de uitvoering van hun werk, getuigt dan ook van realiteitszin. Met het uitvoeren van
het werk komt ook daadwerkelijk zicht op hoe men, langs de weg van continue verbetering, het
punt bereikt waar men daadwerkelijk uit wil komen, op het punt waar het in de decentralisatie om
gaat.
De Rekenkamer Leudal zal in de komende jaren blijven letten op de juiste richting van de
verschillende verbeteringen en veranderingen van de lerende organisatie(s) in het sociale domein.
Daarbij doelt zij zowel op de gemeente Leudal en al haar organen, alsmede de
uitvoeringsorganisaties in het sociale domein. En in het bijzonder zal zij daarbij aandacht besteden
aan het vermogen van de gemeente Leudal om de regierol op zich te kunnen nemen, zowel in
termen van bestuurskracht van de eigen organisatie met de daarbij behorende competenties en
cultuur, als in termen van daadwerkelijke efficiëntie en effectiviteit van de uitvoering van het
beleid, zoals de individuele bewoner of het gezin dit ook ervaart. Want als zij daartoe niet in staat
is, en een groot gedeelte van haar beleid uitgevoerd wordt door grote uitvoeringsorganisaties op
regionaal niveau zonder duidelijke sturing van de gemeente zelf, dan is het bestaansrecht van een
zelfstandige gemeente Leudal in het geding. De gemeenteraad van Leudal loopt in een dergelijke
situatie het grote risico dan alleen nog bezig te zijn met bezuinigen om tekorten in sociale domein
weg te werken met de middelen waar zij nog autonomie over heeft. Van een daadwerkelijke
82 Versie 4 Rapport Opvolging
invulling van collectieve voorzieningen in een autonome gemeente is in deze bezuinigingscenario’s
geen sprake meer. Het gaat dan meer over het gelegitimeerd wegwerken van de ellende.
In het bijzonder blijft de Rekenkamer Leudal haar aandacht houden bij de financiële aspecten van
de decentralisaties. Dit vooral omdat de bedragen binnen de decentralisaties van zo’n grote orde
zijn, dat een kleine afwijking aldaar gelijk is aan de financiële impact van grote beslissingen met
betrekking tot lokale voorzieningen, zoals een gemeenschapshuis. Haar rol als onderzoeker blijft
om dit allereerst transparant te maken, en vervolgens ook verder in het perspectief van keuzes
van de gemeenteraad van Leudal te kunnen plaatsen.
De Rekenkamer Leudal zal, waar dit mogelijk is, onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van
de decentralisaties, in samenwerking doen met andere Rekenkamers en Rekenkamercommissies
in Midden-Limburg. Zij heeft op een verzoek tot nadere samenwerking met de Rekenkamer
Roermond in deze positief gereageerd en gaat in het voorjaar van 2016 aan de slag om deze
mogelijkheden ook daadwerkelijk te verkennen en uit te voeren. Dit mede conform de wensen van
de gemeenteraad van Leudal voor de periode 2014-2020.
83 Versie 4 Rapport Opvolging
3.5. Aanbevelingen Rekenkamerrapport ‘Toezicht- en Handhavingsbeleid’, 2011. Kanttekening vooraf:
Het Integraal Toezicht- en Handhavingsbeleid 2009-2012 is eerder verschenen (mei 2009) dan het
rekenkamerrapport (november 2011), maar is wel meegenomen in de analyse. Ten eerste omdat een
merendeel van de doelstellingen van het Integraal Handhavings- en Uitvoeringsprogramma (HUP)
van dit beleid zijn afgeleid, en ten tweede omdat er in februari 2013 besloten is om het
handhavingsbeleid met één jaar te verlengen.
Doordat er een aantal documenten niet zijn opgesteld wegens een verschuiving van prioriteiten,
dient de lezer rekening te houden met het feit dat de conclusies gebaseerd zijn op de beschikbare
informatie.
In de bestuurlijke reactie onderschrijft het College de aanbevelingen van de Rekenkamer, gedaan in
dit rapport.
Aanbevelingen:
Op basis van de bevindingen in deze rapportage komt de Rekenkamer Leudal tot de volgende
aanbevelingen voor het College, waardoor de kaderstelling van de raad nog beter tot zijn recht komt:
1. Voer een herwaardering van het functieboek uit voor milieu- en bouwhandhavers en zorg hierbij
voor een juiste inschaling voor bekwame medewerkers conform hun opleidingsniveau en
gangbare inschalingen in andere gemeenten. Een juiste inschaling van handhavingmedewerkers is
een voorwaarde voor het bereiken van de handhavingsdoelen.
De voornaamste reden hiervoor was volgens verschillende teamleden de relatief lage inschaling. Het
was moeilijk hier goede mensen voor aan te trekken. In andere, omliggende, gemeenten krijgen
medewerkers in dezelfde functies veelal 1 schaal hoger en in sommige grote gemeenten zelfs 2
schalen. De teamleider heeft dan ook een herwaardering van de functies in het functieboek
aangevraagd voor de bouw- en milieuhandhavers en deze herwaardering is gehonoreerd.
2. Zorg voor professionele inzet van het team Communicatie voor het uitvoeren van
communicatietaken van het team toezicht- en handhaving (en voor andere teams). Het team
toezicht en handhaving draagt er zorg voor dat het communicatiebeleid daadwerkelijk uitgevoerd
wordt (bijvoorbeeld zoals geformuleerd in het HUP 2009).
In het Integraal Toezicht- en Handhavingsbeleid 2009-2012 en in diverse uitvoeringsprogramma’s
staan doelstellingen opgenomen omtrent de communicatie richting burger, bedrijven en instellingen
waarbij transparante communicatie over beleidskeuzes en behaalde resultaten en over het scheppen
van duidelijkheid over de huidige regelgeving, worden gezien als belangrijke pijlers. Om iets te kunnen
zeggen over de professionele inzet van het team Communicatie of waarborgen van de uitvoering door
team toezicht en handhaving vereist inzage in de evaluatie van het uitgevoerde toezicht- en
handhavingsbeleid 2009-2013 (PB 2013, p. 16). Deze is helaas niet opgesteld omdat: “de energie is
gestoken in nieuw beleid voor Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving gemeentebreed”.
84 Versie 4 Rapport Opvolging
3. Draag er zo spoedig mogelijk zorg voor dat heldere en beknopte informatie op de website te
vinden is over het gevoerde handhavingsbeleid van de gemeente Leudal. Er wordt nog altijd niet
via de website gecommuniceerd. Laat je resultaten zien van het gevoerde handhavingsbeleid.
Het doel van handhaven in de fysieke omgeving is de naleving van regelgeving te waarborgen. De
voorschriften beogen bescherming van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde ruimte te
bieden. Hoewel duidelijk en laagdrempelig communiceren via internet een doelstelling is in het
uitvoeringsprogramma 2012, is er niet of lastig aan informatie te komen over het gevoerde
handhavingsbeleid via de website. Verspreid over de website is er informatie over het
handhavingsbeleid te vinden.
4. Geef op de bovengenoemde website en ook op de pagina waar meldingen ingediend worden,
heldere uitleg over de gevoerde prioritering op het aspect veiligheid ten aanzien van het
oppakken van meldingen en wat de aanvrager wel en niet van de gemeente kan verwachten
binnen welk tijdsbestek.
Het is mogelijk telefonisch en digitaal een melding te maken die betrekking heeft op (sociale)
veiligheid, milieuklachten of het beheer en onderhoud van de woon- en leefomgeving. Daarnaast kan
men 24 uur per dag terecht bij o.a.de meldpunten: algemeen meldpunt calamiteiten, meldpunt
riolering. Er staat niets vermeld over het tijdsbestek waarbinnen de burger een reactie van de
gemeente kan verwachten, noch over de gevoerde prioriteit op het aspect veiligheid.
5. Maak er werk van dat uitvoeringsprogramma’s, teamplannen en jaarverslagen haalbaar zijn, dat
uren en activiteiten hierbij realistisch op elkaar afgestemd zijn en consequent doorgevoerd
worden. Zorg ervoor dat de en het jaarplan eenzelfde format volgen en dat het jaarverslag
structureel tijdig verschijnt zodat het als input kan dienen voor de jaarrekening.
De haalbaarheid van de uitvoeringsprogramma's, teamplannen en jaarverslagen hangt grotendeels
af van de geformuleerde beleidsdoelstellingen en de capaciteit van het handhavingsteam om deze uit
te voeren. Algemene doelstellingen worden vierjaarlijks opgesteld in het integrale toezicht- en
handhavingsbeleid, en afgeleid daarvan wordt jaarlijks een HUP opgesteld, waarin aangegeven wordt
welke doelen in het desbetreffende jaar bereikt dienen te worden en welke de geplande acties zijn om
deze doelen te bereiken.
In het toezicht- en handhavingsbeleid 2009-2012 staan een tiental, ietwat abstracte doelstellingen en
prioriteringen voor een periode van vier jaar beschreven. In het HUP 2012, 2013 en 2014 komen
ongeveer dezelfde doelstellingen terug met een vergelijkbar abstractieniveau. Enerzijds komt dit door
de procesmatige manier van beschrijven in plaats van een doelstelling in de vorm van een concreet te
bereiken eindpunt. Anderzijds ontbreekt het bij sommige doelstellingen inhoudelijk aan indicaties die
richting geven aan monitoring van de voortgang.
Op basis van de evaluatie en rapportage wordt een jaarverslag uitgebracht dat een beeld geeft over
de uitvoering en uitkomsten van het handhavingsbeleid. Zowel in jaarverslag 2012, als in jaarverslag
2013 staat in de eindconclusies vermeld dat de doelstellingen op grote lijnen zijn behaald. In dit geval
kan er geconcludeerd worden dat de programma’s en plannen haalbaar zijn voor team Handhaving.
Wat niet duidelijk wordt uit de beschikbare informatie is welke doelstellingen er precies zijn bereikt in
85 Versie 4 Rapport Opvolging
dat jaar, noch een onderbouwing daarvan. Het jaarverslag besteedt vooral aandacht aan de invulling
van de capaciteit door een totaaloverzicht te geven van de geplande en gerealiseerde uren per
handhavingsthema.
De jaarverslagen 2014 en 2015 zijn niet meegenomen in de analyse omdat deze niet zijn opgesteld.
De evaluatie van het toezicht- en handhavingsbeleid zou een handig instrument zijn geweest om te
onderzoeken welke van de gestelde doelen aan het einde van een cyclus zijn behaald. Echter deze
evaluatie is eveneens niet opgesteld omdat de energie is gestoken in het opstellen van nieuw
handhavingsbeleid.
De capaciteit van het team zegt ook iets over de haalbaarheid van uitvoeringsprogramma’s en
teamplannen. In de jaarverslagen wordt er uitgebreid ingegaan op de uren van inzet van het team
Handhaving per onderdeel van het handhavingsbeleid. In het jaarverslag 2012 wordt vermeld dat de
afstemming van uren over het algemeen goed is, met uitzondering van bouwtoezicht waarin het
aantal gerealiseerde uren lager ligt dan het aantal geplande uren, terwijl er bij de toezicht- en
handhavingsactie ten behoeve van de Grote Kampweg meer uren zijn gemaakt dan gepland. In het
jaarverslag 2013 staan geen opmerkingen over de uren-inzet in de eindconclusies.
Wat betreft de aanbeveling ten aanzien van het gebruik van eenzelfde format kan er gesteld worden
dat deze is uitgevoerd. Planningen en jaarplannen worden jaarlijks volgens eenzelfde structuur
opgebouwd.
Om vast te stellen of het jaarverslag structureel tijdig verschijnt zodat de input gebruikt kan worden
voor de jaarrekening, hebben we gekeken naar de periode tussen het vaststellen van het jaarverslag
en vaststellen van de jaarrekening. In de onderstaande tabel is te zien dat alleen het jaarverslag 2013
later werd vastgesteld dan de jaarrekening, waardoor de inhoud niet meer meegenomen kon worden
in de jaarrekening.
Tabel 1. Overzicht van de vaststelling van de toezicht- en handhavingsjaarverslagen en jaarrekeningen.
Vastgesteld op: Vastgesteld op: Verschil in maanden
Jaarverslag 2011 27 maart 2012 Jaarrekening 2011 24 april 2012 1
Jaarverslag 2012 26 maart 2013 Jaarrekening 2012 21 mei 2013 2
Jaarverslag 2013 24 juni 2014 Jaarrekening 2013 20 mei 2014 -1
Jaarverslag 2014 Niet opgesteld Jaarrekening 2014 26 mei 2015
6. Draag er zorg voor dat de gemeente Leudal via haar medewerkers en vertegenwoordigers, één en
dezelfde handhavingsboodschap uitdraagt ter vergroting van de transparantie en uniformiteit van
het gevoerde beleid. Daar waar men merkt dat dit (nog) onvoldoende gebeurt zal zij stappen
ondernemen om dit te bewerkstelligen. Interne communicatie is net zo belangrijk als externe
communicatie via overleggen, raadsbrieven, beleidsstukken etc.
In een van de doelstellingen in het Integraal Handhavingsbeleid 2009-2013 staat het volgende
geschreven:
“Het opstellen van een leidraad voor handhaving. Het handhavingsbeleid vervult niet alleen naar
buiten toe een functie, zoals hiervoor is aangegeven, maar is ook van belang naar binnen toe. De
eigen organisatie (bestuur en ambtenaren) weet hoe zij met handhaving in brede zin zal omgaan.
Met het handhavingsbeleid heeft de gemeente het ‘spoorboekje’ voor handhaving in handen. Aldus
wordt ook gekomen tot uniformiteit en transparantie in de aanpak van handhaving.”
Door het opstellen van een handhavingsbeleid creëert de gemeente Leudal een uniforme aanpak wat
betreft toezicht en handhaving, waarin richtlijnen en kaders zijn vastgelegd als basis voor de verdere
86 Versie 4 Rapport Opvolging
beleidsvoering. Daarmee tracht de gemeente op grote lijnen eenzelfde boodschap uit te dragen
richting de interne organisatie, als naar de burgers op het gebied van toezicht- en handhaving.
7. Besteed blijvende aandacht aan een continue monitoring waardoor er inzicht is in de stand van
zaken bij het uitvoeren van kerntaken zoals geprioriteerd en gepland. Zorg er hierbij voor dat
voldoende tijd voor dringende zaken ingecalculeerd wordt en er een verantwoorde balans bestaat
tussen deze taken en mogelijke extra taken die bestuurlijk of door het rijk worden aangedragen.
Het restrisico mag hierbij immers niet groter worden. Extra taken hebben mogelijk een extra
financiering nodig. Om te kunnen bezien of het behalen van de doelen met de hiervoor
beschikbare middelen toereikend is voor een adequaat handhavingsniveau dient voor eind 2012
een evaluatie plaats te vinden.
In het ‘Integraal toezicht en handhavingsbeleid 2009-2013’ heeft de gemeente Leudal de volgende
zaken opgenomen ten aanzien van de monitoring van de voortgang op het gebied van toezicht- en
handhaving:
“Om uiteindelijk te kunnen beoordelen of de gestelde doelen zijn gehaald en wat hiervoor nodig is
geweest, moet de uitvoering worden gevolgd (monitoring). Zodoende wordt inzicht verkregen in hoe
het verloop van de handhavingsacties is, welke resultaten worden geboekt en in welke mate de
doelen worden bereikt. Voor zover daartoe aanleiding is, kan het programma tussentijds worden
bijgesteld.”
Ook in de jaarverslagen 2012 en 2013 besteedt de gemeente Leudal aandacht aan continue
monitoring door het opnemen van ‘aandacht- en verbeterpunten voor de toekomt’. In 2014 zal de
monitoring bestaan uit een rapportage na het 1e kwartaal en na het 3e kwartaal, waarvan de inhoud
wordt besproken met de portefeuillehouder. Verder komt één systeem (SBA) voor
vergunningverlening en toezicht en handhaving dat moet leiden tot een betere en duidelijkere
monitoring en rapportering. Opvallend genoeg staat dit punt al minstens drie jaar bij de
aandachtspunten voor de toekomst. Uit deze gegevens blijkt dat gemeente Leudal in ieder geval
blijvende aandacht besteedt aan de monitoring van de aanpak van handhaving. Er kan dus gesteld
worden dat deze aanbeveling is opgevolgd. Wat niet duidelijk wordt uit de rapportages is wat er
precies wordt gemonitord of wat de stand van zaken is bij de uitvoering van kerntaken in dat jaar.
Ten aanzien van het ‘handhavingsbeleid omtrent dringende zaken’ maakt de gemeente Leudal
gebruik van een bereikbaarheids- en beschikbaarheidsregeling, zodat in sommige gevallen snel kan
worden gehandeld en opgetreden. In het Handhavingsbeleid 2009- 2013 staat dat de gemeente
Leudal nog zorg dient te dragen voor een dergelijke regeling, zodat er 24 uur per dag, 7 dagen per
week, adequaat gehandeld kan worden. In datzelfde beleid staat vermeld dat zaken die niet dringend
zijn, maar wel een hogere prioriteit moeten krijgen, aan de hand van een periodieke evaluatie van het
HUP worden bijgesteld.
4 Cluster Beleid en Bestuur
Binnen dit cluster zijn vier rapportages verschenen, te weten:
- Raadsbeleidskaders
- Planning & Control
- Tijdigheid en Relevantie van informatievoorziening
- Risicomanagement
87 Versie 4 Rapport Opvolging
4.1. Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Raadsbeleidskaders’, 2010
Het onderzoek ‘Raadsbeleidskaders’ van september 2010 is inhoudelijk een voortzetting van het
eerdere onderzoek naar de planning- & controlcyclus uit 2009, omdat het stellen van inhoudelijke
kaders aan het beleid feitelijk een van de kenmerkende elementen is van vooral het planning-deel
van de planning- & controlcyclus. We zullen de bevindingen met betrekking tot de daadwerkelijke
opvolging van de aanbevelingen bij dit onderzoek Raadsbeleidskader eerst aan de orde stellen, en
vervolgens die met betrekking tot de andere aspecten van de planning- & Controlcyclus: te weten, ‘
Planning & Control’, ‘Tijdigheid en Relevantie van Informatievoorziening’ en ‘Risicomanagement’.
De conclusies uit het rapport Raadsbeleidskaders nog eens benoemd:
De Rekenkamer Leudal heeft in haar onderzoek naar de Raadsbeleidskaders in de gemeente Leudal
nader onderzoek verricht naar twee specifieke vragen, namelijk:
1. Hoe vervult de gemeenteraad van Leudal zijn kaderstellende rol?
2. Hoe is de kwaliteit en de kwantiteit van de besluitvorming door de raad van Leudal?
Doordat de eerste vraag duidelijk negatief moet worden beantwoord, de gemeenteraad van Leudal
geeft daar geen invulling aan, is, naar de normen van de Rekenkamer (aan de orde gekomen in
hoofdstuk 3 van het rapport Raadsbeleidskader), de kwaliteit van de besluitvorming door de
gemeenteraad van Leudal ook onder de maat. Omdat er geen duidelijk eigenaarschap te ontdekken
valt van de invulling van de kaderstellende rol, leidt dit, naar de mening van de Rekenkamer, tot een
vorm van collectief systeemfalen. Dit geldt zowel ten aanzien van de wijze waarop het eigenaarschap
kan worden vormgegeven, als ten aanzien van de wijze waarop ondersteund kan worden. De
Rekenkamer Leudal kan dan ook geen voldoende invulling geven aan de beoordeling van de
mogelijke effectiviteit en efficiëntie van raadsbeleidskaders, omdat er juist een groot gebrek is aan
deze kaders.
Bestuurlijke reactie:
Het antwoord van het College op het rekenkamerrapport Raadsbeleidskaders wordt gegeven in een
bestuurlijke reactie dd. 9 augustus 2010. De reactie is geschreven door de burgemeester, die zegt
met belangstelling kennis te hebben genomen van het rapport "Raadsbeleidskaders" door de eerste
gemeenteraad van Leudal in de periode na de behandeling in de gemeenteraad van het
rekenkamerrapport “Tijdigheid en relevantie van informatievoorziening".
De burgemeester heeft bij de bestuurlijke reactie een bijlage gevoegd, een acht pagina’s tellende
nota ‘Reactie voorzitter van het College van B&W Leudal’, augustus 2008, waarin hij op hoofdlijnen in
gaat op de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van het onderzoek.
Voorstel uit de Nota reactie van het College:
Het College komt in overleg met de griffie en het presidium met een uitgewerkt voorstel voor het
faciliteren en ondersteunen van de raad bij de vorming en toepassing van raadsbeleidskaders. Ook
worden raadsvoorstellen kwalitatief verbeterd door beter aan te sluiten op de raadsbeleidskaders,
het SMART / 3-W formuleren van de voorstellen en een duidelijk onderscheid tussen informerende,
88 Versie 4 Rapport Opvolging
opiniërende en besluitvormende niveaus.
Hiertoe wordt, zoals voorgesteld door uw rekenkamer, een Project Kwaliteitsverbetering
Raadsvoorstellen ingericht door het College aansluitend op de verbetering van de planning- &
controlecyclus (In control). Het voorstel zal zijn gebaseerd op de ervaringen opgedaan tijdens de
behandeling van de nota "Verbindend aan de slag" (coalitieakkoord) in de gemeenteraad, de
opstelling van eenheidsplannen/ werkplannen binnen de gemeentelijke organisatie en de
interactieve beleidsvoering zoals maatschappelijk debat en klankborden inzake majeure projecten.
Uiteindelijk doel is de kwaliteit van de beleids- en besluitvorming door de raad te verbeteren zodat
door de raad/bestuur gezagvol richting en invulling wordt gegeven aan zijn eigenaarschap van het
algemene belang.
Aanbevelingen van de Rekenkamer Leudal:
Aanknopingspunten voor verbetering zijn te vinden bij een integrale aanpak van de raadsvoorstellen
in termen van project- en programmamanagement, kennismanagement en kwaliteitszorg.
Een project, omdat op deze wijze er ook een eigenaar te benoemen is, waaraan
managementontwikkelings- en verbetercapaciteiten gekoppeld kunnen worden. Een project, omdat
project- en programmamanagement standaard ontwikkelfasen kent, die tevens bijdragen aan het
ontwikkelen van een echt raadsbeleidskader.
Op 6 juli 2010 stemt het College in met een voorstel om in samenhang met het rapport
Raadbeleidskaders van de Rekenkamer Leudal te komen tot een uitgewerkt ontwerp voor de
inrichting van de raadskaders en een project kwaliteitsverbetering raadsvoorstellen.
Als voorbeeld: Tijdens de commissievergadering van Bestuur en Middelen van 21 juli 2010 merkt de
portefeuillehouder vooraf op bij de behandeling van een raadsvoorstel : “Dat hij pleit voor een beter
leesbaar raadsvoorstel, waarin de accenten duidelijk en SMART geformuleerd worden neergezet.
Hierdoor is de raad beter in staat om prioriteiten te stellen. Het huidige stuk bevat teveel herhalingen
en is te gedetailleerd”. De Commissie zegt het ermee eens te zijn. En sluit af met het uitspreken van de
verwachting jaarlijks een SMART geformuleerd uitvoeringsprogramma te zullen ontvangen ten
aanzien van het betreffende raadsvoorstel.
Op 2 november 2010 besluit het presidium conform voorstel van de griffier om het
rekenkamerrapport te laten bespreken in de commissie Bestuur en Middelen en vraagt de commissie
concreet te maken of en zo ja wat het probleem met betrekking tot raadsbeleidskaders is en op welke
wijze het probleem moet worden aangepakt. Bovendien wordt de leden gevraagd om de vragen te
beantwoorden waar het presidium graag antwoord op heeft én te komen met een plan van aanpak.
De geformuleerde vragen zijn gebaseerd op de door de Rekenkamer Leudal gemaakte constateringen
en getrokken conclusies. Hiertoe wordt een werkgroep geformeerd, de Werkgroep Kaderstelling.
De antwoorden zijn in de presidiumvergadering van 2 februari 2011 besproken. Besloten wordt om de
gegeven antwoorden te bespreken in het driehoeksoverleg (burgemeester-griffier-secretaris) van 3
89 Versie 4 Rapport Opvolging
februari 2011, waarbij de burgemeester aangeeft dat het College al een verbetertraject heeft ingezet
wat betreft het redigeren van raadsvoorstellen.
Op 30 maart 2011 is er een Eindproduct Resultaatgebied Bestuur: Kwaliteit B&W-adviezen, niet
raadsvoorstellen.
Het MT besluit om:
1. Kwaliteitscriteria onder de aandacht van medewerkers te brengen.
2. In een opleiding voor het schrijven van adviezen wordt voorzien door de inhuur van een externe.
3. Het MT zal organiseren op welke wijze medewerkers persoonlijk geholpen worden met het
schrijven van adviezen.
4. Een medewerker van de afdeling Strategie zal een verbeterproces opstarten ten aanzien van de
overdracht van B&W-adviezen naar de raad.
In de notitie: “Kwaliteitscriteria van B&W adviezen en raadsvoorstellen” - versie maart 2011, worden
procedurele vereisten opgesomd en is er een alinea Formuleringen opgenomen, met algemene
aandachtspunten. Echter deze kwaliteitscriteria kan de Rekenkamer Leudal niet zien als
kwaliteitsverbeteringen voor het schrijven van een goed raadsvoorstel. Voor het schrijven van een
goed B&W-advies gelden naar de mening van de Rekenkamer Leudal andere criteria dan waaraan
een goed raadsvoorstel dient te voldoen. De raad is immers een andere klant dan het College.
In 2013 wordt een schrijfwijzer gepubliceerd op Intranet, met aanwijzingen voor het schrijven van
betere brieven en e-mails. Het Bureau Loo van Eck is als externe ingehuurd voor deze cursus
Schrijfwijzer. Het was de bedoeling dat het Bureau Loo van Eck ook een cursus zou verzorgen om de
kwaliteit van de raadsvoorstellen te verbeteren. Echter op een vraag vanuit het Presidium dd. 3
februari 2015, over het verbeteren van de kwaliteit van raadsvoorstellen, wordt geantwoord dat dit
pas eind 2015 zal worden opgepakt.
In een presidiumvergadering wordt ook gevraagd om daarbij de verbetering van de kwaliteit van de
financiële paragraaf van raadsvoorstellen mee te nemen. (Presidiumvergadering 19 mei 2015).
Kennismanagement, omdat hiermee vorm wordt gegeven aan ordening van informatie en kennis
voor de gemeenteraad, College van B&W en de ambtelijke staf, zodat zij van elkaar ook kunnen
weten, wie wat heeft gedaan of wie wat voor ogen heeft.
Tijdens de commissievergadering van 21 juli 2010 merkt de portefeuillehouder bij de behandeling van
een raadsvoorstel op: “Er moet wel een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de “wat” en de
“hoe” vragen. Het “Wat” is voor de raad en het “Hoe” is voor het College. Dit loopt nogal eens door
elkaar.
In een verslag van de Werkgroep Resultaatgebied Bestuur van 11 oktober 2011 wordt melding
gemaakt van rolvermenging raad – College. Er wordt in dit verslag voorgesteld om met andere
gemeenten waar de rolverdeling wel goed gaat, in overleg te gaan.
90 Versie 4 Rapport Opvolging
En kwaliteitszorg, omdat hiermee individuele voorstellen ook een kop en een staart krijgen en zo
door meerdere personen gedeeld kunnen worden, dan alleen de originele schrijver van een stuk.
Integrale kwaliteitszorg voor de gemeenteraadsvergadering met als poortwachters het Presidium, de
gemeentelijke griffie (gelijk de rol die de bestuurssecretaris vervuld voor het College van B&W), en
ondersteund door de afdeling Ontwikkeling, die standaarden en sjablonen voor werkwijzen nader
vormgeven tot een Handboek Soldaat voor de gemeentelijke organisatie en gemeenteraad. De
Rekenkamer Leudal beveelt dan ook aan zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met een project
Kwaliteitsverbetering Raadsvoorstellen, en producten en diensten uit dit project gestaag te
implementeren in de organisatie, inclusief de training van de verschillende poortwachters.
In het op 11 oktober 2011 gepubliceerde verslag van de Werkgroep Resultaat Gericht Bestuur kan
men o.a. lezen dat er een evaluatie heeft plaatsgevonden over de kwaliteit van de aangeleverde MT-,
B&W-, en raadsadviezen gedurende 2010. Naar aanleiding van deze evaluatie is o.a. besloten dat:
Een ambtenaar een coachende rol zal krijgen en medewerkers zal gaan coachen bij het schrijven van
MT-, B&W-, en raadsadviezen. Ook zal er een sjabloon worden ontwikkeld hoe een advies te schrijven.
Echter de beoogde ambtenaar wordt begin 2012 ziek en heeft daarna de gemeente Leudal verlaten.
Hoe heeft de kaderstelling zich ontwikkeld ná het verschijnen van het rapport Raadsbeleidskaders,
2010?
Kerntaken
Tijdens de Raadsvergadering van 9 november 2010 wordt een motie aangenomen waarin
uitgesproken wordt dat het wenselijk is dat vóór vaststelling van de Kadernota 2012 een
kerntakendiscussie wordt gevoerd om duidelijkheid te krijgen over wat de gemeente Leudal tot haar
kerntakenpakket rekent.
In een brief van 19 april 2011 schrijft het College aan een raadslid: “Centraal staat “Wat willen we
bereiken”, dus welke maatschappelijke effecten en resultaten kunnen we als gemeentelijke overheid
samen met onze inwoners en partners daadwerkelijk realiseren?”
Op de Raadsvergadering van 6 november 2012 wordt er door middel van een amendement tijdens de
begrotingsbehandeling van de Begroting 2013 besloten om in het eerste kwartaal van 2013 een
maatschappelijk debat over de [kern]taken van de gemeente te houden en hiertoe uit de raad een
stuurgroep te benoemen, die als taak heeft het maatschappelijke debat voor te bereiden en te
begeleiden en de resultaten van het maatschappelijk debat aan de raad te rapporteren.
Op 4 juni 2013 is er een raadsinformatieavond georganiseerd over de kerntakendiscussie en op 2 juli
2013 wordt het raadsvoorstel van de Stuurgroep maatschappelijk debat (kern)taken van de gemeente
in de raadsvergadering besproken.
De raad besluit om het College opdracht te verlenen om:
1. De uit de georganiseerde bijeenkomsten met de burgers en met de raad naar voren gekomen
speerpunten van beleid zoals jeugd, zorg en leefbaarheid:
91 Versie 4 Rapport Opvolging
a. Zoveel als mogelijk samen met burgers vorm te geven aan beleid op een wijze, waarbij zoveel
mogelijk wordt aangestuurd op vormen van zelfsturing.
b. Rekening houdend dat er geen mensen door dit beleid buiten de boot vallen, door het creëren
van een vangnetfunctie.
c. Rekening houdend met de differentiatie tussen en de eigenheid van de kernen.
2. De commissie Samenleving aan te wijzen als commissie die regelmatig bovengenoemde
onderwerpen, in het licht van kerntaken en zelfsturing, agendeert voor haar vergadering.
Tijdens de behandeling van de bevindingen van de werkgroep ‘kerntakendiscussie’ in de raad geeft de
voorzitter van de werkgroep aan het jammer te vinden dat de kerntakendiscussie op dit punt in het
proces uit handen gegeven wordt aan het College.
Tijdens de beschouwingen bij de begroting 2014 op 5 november 2013 zegt de wethouder dat er geen
principiële keuzes uit de kaderstellende discussies, zoals het kerntakendebat, naar voren zijn
gekomen.
De voortgang van de kerntakendiscussie.
Het Presidium neemt in haar vergadering op 2 september 2014 de collegemededeling van 19 maart
2014 over de kerntakendiscussie voor kennisgeving aan. Deze collegemededeling luidt als volgt: “De
gemeentelijke overheid heeft als belangrijkste verantwoordelijkheid zorg te dragen voor het
welbevinden van haar inwoners. In de komende tijd zullen we die zorg moeten aanpassen aan
veranderende regelgeving en taakopdrachten van de gemeente: participatie en zelfsturing. Daarbij
moet het College rekening houden met de begrotingstaakstellingen van de raad om de kosten voor de
gemeente terug te dringen, zodat lokale lasten niet hoeven te stijgen. De omslag naar een
participerende in plaats van een regulerende overheid moet gepaard gaan met voldoende
kwalitatieve en kwantitatieve kwaliteit. Door keuzes te maken moet in de komende jaren in de door
de raad gewenste verandering gericht worden geïnvesteerd. Duidelijk moet hierbij worden
aangegeven welke taken niet of in mindere mate worden uitgevoerd, teneinde de ambtelijke
capaciteit binnen de gestelde kaders en taakstellingen te houden.”
De raadsberaadslagingen over wat wel en niet als een kerntaak van de gemeente moet worden
beschouwd, zullen in volle omvang worden gevoerd in de begrotingsvergadering van 4 november
2014, besluit het presidium. De uitkomsten daarvan zijn voor de Rekenkamer Leudal ongewis
gebleven.
Kadernota
Het komen tot een kadernota, waarin de gemeenteraad de kaders meegeeft voor het opstellen van
de begroting blijkt een moeizaam proces te zijn.
Op 29 mei 2012 wordt er een raadsinformatiebijeenkomst georganiseerd ten behoeve van de
kadernota 2012. In de kadernota geeft het College aan waar (ver)nieuwend beleid wenselijk en nodig
is. Daar tegenover heeft het College ook een pakket maatregelen opgesteld dat niet alleen financieel
noodzakelijke ruimte geeft maar ook het bestaande beleid en de dienstverlening aanpast aan de
92 Versie 4 Rapport Opvolging
eisen die daar heden ten dage aan worden gesteld. Het College vraagt de raadsleden om met haar en
onderling in discussie te gaan over de voorgestelde maatregelen. Alternatieve voorstellen zijn
mogelijk, maar het College dringt er bij de raad op aan hiervoor voldoende financiële dekking te
leveren. Het College vraagt aan de raad dan ook om bij het aangeven van wijzigingen en aandragen
van alternatieven ook voorstellen te doen die een evenwichtige en sluitende begroting intact houden.
In de raadsvergadering van 26 juni 2012 wordt de kadernota 2012 vastgesteld.
Tijdens de collegevergadering van 28 augustus 2012 besluit het College aan de raad voorstellen te
doen om de raad actief te betrekken bij de samenstelling van de kadernota 2013 met behulp van
raadsbeleidskaders. Het College en de directeuren zullen een Plan de Campagne opstellen, waarin de
uitgangspunten voor een toekomstgerichte heroriëntatie uitgewerkt zijn in duidelijk afrekenbare
doelen en bestuurs- en taakverantwoordelijkheden voor de korte en middellange termijn en waarin
voorstellen zullen worden gedaan op welke wijze de raad actief beleidskaders kan aanleveren.
Voor de korte termijn wordt in het plan aangegeven wat de financiële gevolgen en risico’s zijn van
landelijke en lokale (beleids)ontwikkelingen, wie bestuurlijk en ambtelijk verantwoording draagt voor
uitvoering en resultaten en op welke termijn de overeengekomen prestaties/taakstellingen worden
gerealiseerd. Taakstellingen en ombuigingsmaatregelen overeengekomen met de raad in het
kaderplan of begrotingen van voorgaande jaren die om redenen niet (tijdig) kunnen worden
doorgevoerd of niet het gewenste (financiële) resultaat opleveren moeten onder
verantwoordelijkheid van de portefeuillehouder op een andere wijze worden gecompenseerd.
Zoals al door het College is aangegeven ligt het initiatief hiertoe bij de raad zelf. Het College en de
ambtelijke organisatie spelen hierin een ondersteunende en adviserende rol. De raad heeft in het
recente verleden nl. meerdere malen aangegeven behoefte te hebben aan het duidelijker stellen van
prioriteiten en doelen bij beleidsuitvoering. Daarenboven vindt de raad het noodzakelijk dat beleid en
uitvoering afrekenbaar zijn zodat tussentijds en bij de beoordeling van de eindresultaten beter kan
worden vastgesteld of de beleidsuitvoering aan de gestelde verwachtingen voldoet en (financieel)
haalbaar is.
In de Presidiumvergadering van 5 november 2012 geeft een beleidsmedewerker van de afdeling
Strategie en Ontwikkeling aan de hand van een presentatie een toelichting op het onderwerp:
kadernota’s en programmabegrotingen. De bedoeling is om de gemeenteraad eerder in het
kadernota- en begrotingsproces te betrekken, teneinde de gemeenteraad in de gelegenheid te stellen
het College raadsbeleidskaders en raadsopdrachten mee te geven waardoor het College meer richting
heeft bij het opstellen van de kadernota respectievelijk de begroting.
Leden van het Presidium geven als mogelijke gespreksonderwerpen voor de bijeenkomst mee:
Bespreek zaken die én waarschijnlijk zijn én die grote consequenties hebben, zodat er een discussie op
strategisch niveau ontstaat met politieke meningsvorming zónder dat op dat moment daarbij de
individuele partijstandpunten een rol spelen. Pak het coalitieprogramma erbij en stel dat jaarlijks bij.
Koppel er een kerntakendiscussie aan vast en bepaal welke gemeente je wilt zijn, zodat aan de hand
daarvan de strategische keuzes en prioriteiten kunnen worden bepaald. Doel is het opstellen van een
raadsbeleidskader – het kaderplan - aan de hand waarvan het toekomstig beleid en de begroting
wordt uitgewerkt.
93 Versie 4 Rapport Opvolging
Voorgesteld wordt om jaarlijks een interactieve discussie te voeren over de uitvoering van de
strategische beleidsprogramma's, projecten en beleidsuitgangspunten door de raad, waardoor zij
nieuwe ontwikkelingen en nieuwe projecten kunnen toevoegen of de uitvoering van bestaande
projecten kunnen versnellen of vertragen. Bij de samenstelling van de kadernota’s wordt dan
uitgegaan van de raadsdiscussie en wordt bij de opstelling door het College rekening gehouden met
de beleidskaders van de raad.
Echter, bij het bespreken van de kadernota 2013 op 2 juli 2013 (ten behoeve van het opstellen van de
begroting 2014) besluit de raad met unanieme stemmen het raadsvoorstel Kadernota 2013 voor
kennisgeving aan te nemen, waar een portefeuillehouder opmerkte dat hij gehoopt had prikkelende
uitspraken te krijgen over waar niet en waar wel te bezuinigen.
Op 27 augustus 2013 besluit het presidium dat toekomstige kadernota’s alleen nog maar in een –
voor het zomerreces te houden – raadsinformatiebijeenkomst zullen worden besproken met het
College en niet meer ook nog in een raadsvergadering. Dit gebeurt in 2014 dan ook.
Bij nader inzien besluit het presidium echter tijdens een presidium-vergadering van 2 september 2014
het volgende:
“Op voorspraak van twee raadsleden besluit het presidium z’n besluit van 27 augustus 2013, om
kadernota’s voortaan alleen nog in een raadsinformatiebijeenkomst te bespreken en niet ook in een
raadsvergadering omdat de raad die nota’s toch alleen maar voor kennisgeving pleegt aan te nemen,
terug te draaien. De kadernota 2015 zal daarom in de raadsvergadering van 30 juni 2015 worden
besproken en ter vaststelling worden voorgelegd”.
Het raadsvoorstel begint met: “Het College van B&W biedt de kaderbrief 2015 ( t.b.v. Begroting 2016-
2019) aan. Doel van de kaderbrief is om in dialoog met de raad de uitgangspunten en voorstellen
voor de begroting tot 2020 vast te stellen. Aan de hand van deze kaders zullen wij een begroting
samenstellen die is gebaseerd op een aantal uitgangspunten en beoogde resultaten”.
94 Versie 4 Rapport Opvolging
95 Versie 4 Rapport Opvolging
4.2 Aanbevelingen rekenkamerbrief ‘Inzicht in Planning & Control’, 2009
Inleiding
In 2009 verscheen de rekenkamerbrief ‘Inzicht in Planning & Control’. Het antwoord van het College
op deze rekenkamerbrief werd in eerste instantie gegeven door het publiceren van de ‘Nota In
Control’ (2009). Deze Nota werd in dezelfde raadsvergadering besproken als de rekenkamerbrief. In
de rekenkamerbrief Planning & Control stelt de Rekenkamer Leudal nadrukkelijk de transparante
informatievoorziening over te bereiken, respectievelijk de bereikte resultaten centraal. Voorop dient
niet de financiële en technische, maar de beleidsinhoudelijke dimensie te staan.
Aanbevelingen Alle domeinen van raad, College en management
1. Besteed meer tijd aan de opleiding en training van politici, managers en medewerkers,
gericht op de ontwikkeling van het gebruik van planning- en control-instrumenten.
In 2008 en 2010 heeft de griffie onder de raadsleden geïnventariseerd of er behoefte bestond aan
opleiding of training, ook ten aanzien van planning- en control-instrumenten. Er bleek echter geen
behoefte te bestaan aan een training/opleiding over de voorgestelde thema’s.
Ten aanzien van de P&C-instrumenten:
Het P&C-instrument kadernota:
Zie het gestelde over de kadernota in de paragraaf Raadsbeleidskaders 2.4.1.
P&C-instrument begroting en bestuursrapportages:
In 2011 deed de softwareapplicatie Navigus zijn intrede in Leudal. Navigus is een instrument ter
ondersteuning van de Management Informatie Voorziening in het kader van de Planning- & Control-
cyclus voor alle niveaus binnen de gemeente.
In 2014 is Zero Based Budgetting geïntroduceerd ten behoeve van de begroting 2015 en volgende
jaren, met daaraan gekoppeld de ‘doelenbomen: een nieuw middel om tot het P&C-instrument
begroting te komen. Dinsdag 8 juli 2014 werd een raadsinformatiebijeenkomst georganiseerd waarin
de raad uitleg kreeg over het project Vernieuwing Begroting en bijgepraat werd over de kaderbrief,
de doelenbomen en het Zero Based Begroten. Tijdens de bijeenkomst werden de verschillen met de
begroting 2014 aangegeven en er werd gewezen op de voordelen van de nieuwe indeling en de
doorontwikkeling.
2. Probeer het adagium “rekenschap afleggen” op de agenda te krijgen bij politici en managers.
Om rekenschap af te kunnen leggen zijn heldere, relevante en meetbare doelstellingen van belang,
conform de 3-W-vragen, aangevuld met de vraag: Wanneer willen we het bereiken?” Deze maken het
beleid toetsbaar. Door te evalueren of de doelen werkelijk gehaald zijn, legt het College achteraf
rekenschap af aan de burger en aan de raad over het gevoerde beleid. Ook hebben doelen een
motiverende functie: ze dwingen tot het maken van keuzes en geven organisatie, College en raad een
96 Versie 4 Rapport Opvolging
gezamenlijk doel om aan te werken. Ze kunnen zo ook draagvlak voor het beleid creëren en geven een
nadere richting aan het beleid voor de betrokken ambtenaren, zodat zij weten waaraan ze moeten
werken welke informatie ze moeten verzamelen bij een bepaald doel, zodat dit door bestuurders ook
gebruikt kan worden om rekenschap af te leggen. Door het scheppen van doelen wordt het beleid
tevens controleerbaar. Dat geldt ook voor het omgekeerde: “als er geen inhoudelijke doelen aan het
beleid gesteld worden, is het ook niet goed mogelijk het uitgevoerde beleid te controleren”.
Tot en met de begroting 2014 waren de doelen summier weergegeven, cijfers waren belangrijk.
Ten behoeve van de begroting 2015 wordt in 2014 besloten te gaan werken met de
“doelenbomensystematiek”. Door te gaan werken met de doelenbomensystematiek wil de gemeente
bereiken dat er beter gestuurd en gecommuniceerd gaat worden. De doelenbomen zullen worden
opgesteld per thema en er dient een consistentie te zijn van het geheel van de doelenbomen.
Bovendien zullen ze een vertaling krijgen naar afdelingen en teams en naar individuele medewerkers.
Zo wordt uiteindelijk sturing geborgd op alle niveaus, waarbij het doel= het beoogd resultaat= het
beoogd effect= beoogde uitkomst.
3. Probeer te denken vanuit domeinen bij het opstellen van de diverse typen nota’s
4. Benoem een ieders rol bij voorkeur in het raadsbesluit: oftewel wat wordt van de raad
verwacht?
Na bestudering van diverse raadsvoorstellen en raadsbesluiten uit 2015, waaronder Ôs Dörp,
constateert de Rekenkamer Leudal dat nog te vaak het raadsvoorstel niet wordt geschreven vanuit de
ontvangende partij – de raadsleden - maar vanuit het perspectief van de aanbiedende partij - het
College.
Achtergrondinformatie is belangrijk, echter aan het begin van raadsvoorstellen ontbreekt een
duidelijke opsomming op welke punten er door de raad besluiten moeten worden genomen. Het
voorstel wordt vaak niet voor de raadsleden samengevat. Het zijn vaak pagina’s dikke voorstellen
waaruit de raad moet distilleren wat er van hen gevraagd wordt zonder dat duidelijk is wat de
gemeente bereiken wil, wat daarvoor moet worden gedaan, wat dit mag kosten, en wanneer één en
ander bereikt zal worden. Dit terwijl de B&W-voorstellen wel beginnen met een opsomming van te
nemen besluiten en een samenvatting, waarna het inhoudelijke voorstel volgt.
In de Presidiumvergadering van 3 februari 2015 wordt op een vraag over het verbeteren van de
kwaliteit van raadsvoorstellen, geantwoord, dat dit pas weer in het laatste kwartaal van 2015 zal
worden opgepakt. Ook wordt gevraagd om daarbij de verbetering van de kwaliteit van de financiële
paragraaf van raadsvoorstellen mee te nemen. (Presidiumvergadering 19 mei 2015).
Op 29 april 2015 heeft de nieuwe gemeentesecretaris een presentatie gegeven, waarin ze o.a. met
het personeel beelden deelt van haar rondje langs de velden – collegeleden, fractievoorzitters, OR, MT
en alle teams - waarin zij haar informatie over Leudal heeft opgehaald en aan de hand waarvan zij
haar eigen analyse heeft gemaakt.
Een greep uit de door haar opgehaalde informatie in relatie tot planning en control:
- Er zijn nieuwe applicaties aangeschaft (Navigus, Decos Join, Begrotingsapp). Deze zijn
onvoldoende geïmplementeerd / geborgd.
97 Versie 4 Rapport Opvolging
- Gebruik Zero Based begroten ‘is’ van kleine werkgroep. De organisatie / medewerkers zijn
onvoldoende meegenomen.
In de begroting 2016 zien we dan ook een duidelijk voornemen verwoord naar het op orde brengen
van de basis, het vormen van rust, het belang hechten aan kwaliteit, het investeren in medewerkers
en het zorgen dat rollen/taken en verantwoordelijkheden voor iedereen duidelijk zijn. De Rekenkamer
Leudal onderschrijft dit belang, omdat zij mede aan de hand van dit onderzoek naar de opvolging van
aanbevelingen constateert dat de kwaliteit van de Planning-& Controlcyclus tot een minimum is
gereduceerd. Het is deze barre werkelijkheid die eerst aanvaard zal moeten worden wil de gemeente
Leudal ook weer vooruit kunnen.
Domein raad en College:
1. Voorkom een te grote afstand tussen het politiek-bestuurlijke niveau en de concrete
uitvoering van de gemeentelijk activiteiten (beperking politieke sturing op afstand).
In de Collegenotitie IN CONTROL (2009) wordt gesteld dat: “In bestuursrapportages wordt kort stil
gestaan bij de stand van zaken van reguliere activiteiten, van (nieuwe) beleidsontwikkelingen en van
de projecten. Het gaat daarbij met name om de afwijkingen van de planning”. Ten aanzien van een
aantal grote beleidsontwikkelingen en langdurige projecten is er een duidelijke behoefte vanuit de
raad om wat uitgebreider geïnformeerd te worden over de voortgang. Hierover wordt afgesproken
om op af te spreken momenten een voortgangsrapportage op te stellen en bestuurlijk te agenderen.
Deze wens is daarna wellicht impliciet uitgevoerd, maar niet expliciet terug te vinden in specifieke
rapportages, documenten en/of voorstellen.
2. Organiseer het gesprek over planning en control waarin de cijfers, de techniek niet
centraal staan, maar wat betekent de gegenereerde informatie voor het College en het
management. De Rekenkamer Leudal wilt vanuit haar professionaliteit meedenken over
het vormgeven van het planning en control gesprek.
In 2011 wordt Navigus aangeschaft. Het is een instrument ter ondersteuning van de Management
Informatie Voorziening in het kader van de Planning- & Controlcyclus voor alle managementniveaus
binnen de gemeente, maar wordt onvolledig gebruikt door slechts een beperkte groep in de
gemeentelijke organisatie. Een daadwerkelijke invulling van de Planning- & Controlcyclus kent zowel
een inhoudelijke als een financiële zijde. Bij het dagelijkse gebruik van Navigus zijn alleen de cijfers
aan de orde. Er is dan ook sprake van een onvolledig en daardoor verkeerd gebruik van de applicatie.
Ook in het rekenkamerrapport ‘Zelfsturing in de praktijk’, 2015 is één van de bevindingen van de
Rekenkamer Leudal dat het in de huidige Planning- en Controlcyclus met name gaat over de
verantwoording van gelden, over producten en niet over verantwoording op beleid. Beleid dat
overigens niet in SMART-termen omschreven kan worden, zoals in het bijbehorende raadsvoorstel
wordt omschreven, omdat de werkelijkheid van alle dag complexer is, dan met SMART kan worden
aangegeven.
Beleidsevaluatie is binnen de gemeente dan ook nog geen gemeengoed. Het verdient aanbeveling om
binnen de P&C-cyclus ook aandacht te besteden aan beleidsevaluatie, waarbij gekeken wordt of de
98 Versie 4 Rapport Opvolging
voorgenomen doelen bereikt zijn en de beoogde effecten gerealiseerd, en zo niet, waarom dit niet het
geval is. Wat moet er gebeuren om de doelen en beoogde effecten alsnog te bereiken? Doordat aan
de voorkant van het proces (zie ook Raadsbeleidskaders) geen invulling is gegeven aan de 3-W-vragen
loopt het proces verder op in de organisatie spaak.
Een andere bevinding in het rapport Zelfsturing in de praktijk, 2015 is dat beleidsverantwoordelijken
niet binnen het systeem Navigus kunnen rapporteren. Dit kunnen alleen de teamleiders en
budgethouders, wat het afleggen van beleidsverantwoordelijkheid bemoeilijkt.
Domein College en management
1. Besteed meer tijd en aandacht aan de opstelling van goede plannen of prestatie-indicatoren,
opdat de kans op mislukking in het uitvoeringstraject wordt verkleind.
Zoals eerder gesteld, heeft met ingang van de begroting 2015 Zero Based Begroten zijn intrede
gedaan in Leudal, samen met de ‘doelenboom’. Doel van Zero Based begroten is de begroting 2015
en navolgende jaren te verbeteren en structureel sluitend te krijgen. Om dit voor nu en de toekomst
goed te krijgen, is de totale begroting qua inrichting, qua keuzes en euro’s fundamenteel aangepakt
en kritisch tegen het licht gehouden. De begroting is opnieuw ingedeeld in vier programma’s en er zijn
een zestiental thema’s benoemd waarvoor per thema een ‘doelenboom’ is uitgewerkt. In iedere
doelenboom wordt precies aangegeven wat de gemeente per thema wil bereiken, wat de doelen zijn,
welke effecten er worden nagestreefd, wat de gemeente daarvoor gaat doen (activiteiten) en wat het
mag kosten (in euro’s en fte’s). Die keuzes gaan dan over: wat doen we, op welke manier, tegen
welke prijs.
De werkwijze bij Zero Based Begroten is dat er per activiteit (bijv. vergunningverlening, wegen
onderhouden of verstrekken uitkeringen) wordt gekeken naar andere vergelijkbare gemeenten die de
activiteiten voor minder geld uitvoeren. Vervolgens wordt het tweede laagste bedrag van een
vergelijkbare gemeente zoals Leudal is, als minimum uitgangspunt genomen. Vanuit dit minimum
budget redenerend gaat het bestuur kijken welke keuzes ze dan nog extra willen maken om te
(blijven) doen of anders te doen.
2. Het ingezette management-development-programma bij het management van de ambtelijk staf is
daarvan een belangrijk voorbeeld. Maar coaching trajecten voor het College van B&W, en een
aantal informele bijeenkomsten van gemeenteraad en College van B&W, waarin de ontwikkeling
van de wijze van werken onder de loep worden genomen met behulp van externe deskundigen,
zijn ontwikkelingen die met kracht voortgezet dienen te worden of waaraan invulling gegeven
moet worden. 2009 is een ideaal jaar om hiermee aan de slag te gaan, zodat vanaf het voorjaar
2010 hier ook de vruchten van geplukt kunnen worden.
Het management-development-programma is niet ter hand genomen. Echter in de Begroting 2016
zien we plannen tot scholing opgenomen. Met name gaat het hier om het vergroten van het
vakmanschap van medewerkers.
99 Versie 4 Rapport Opvolging
In 2016 zal een aanzienlijk aantal onderwerpen moeten worden opgepakt:
Doorontwikkeling van de planning-& controlcyclus en de beleidsinstrumenten die daar bij horen. Met
de doorontwikkeling van de begroting, het benoemen van effecten, raadsdoelen en collegedoelen zijn
eerste stappen gezet. In 2016 worden de collegedoelstellingen verbonden met
organisatiedoelstellingen (primaire processen). Er worden indicatoren ontwikkeld die passen bij de te
realiseren doelstellingen en die de verschillende niveaus voldoende (bij)sturingsmogelijkheden geven.
Hierop volgt mogelijk een aanscherping van de collegedoelstellingen, de raadsdoelstellingen en de
effecten. Dit is voor de komende jaren een terugkerend proces om aan te kunnen sluiten bij
ontwikkelingen en actualiteit.
‘Het gaat bij deze organisatievisie om het realiseren van betrokkenheid en kracht binnen de
organisatie. Het dagelijks voorbeeld van steeds meer medewerkers die van buiten naar binnen
denken en elkaar hierop aanspreken is/wordt de motor. Daarbij is de inzet en geloofwaardigheid van
het management cruciaal, zij laten voorbeeldgedrag zien en gaan nadrukkelijk sturen op richting,
ruimte geven en resultaten. In 2016 wordt ingezet op de vertaling van de kernwaarden van Leudal
naar concreet gedrag en het vergroten van vakmanschap van onze medewerkers (persoonlijk
leiderschap en ontwikkeling van competenties). Dit wordt gerealiseerd door groepsgerichte
trainingen en individuele scholings- en coaching programma’s.
100 Versie 4 Rapport Opvolging
101 Versie 4 Rapport Opvolging
4.3. Aanbevelingen rekenkamerrapport “Tijdigheid en Relevantie van de
informatievoorziening’, 2009
Dit rapport kent 5 aanbevelingen
1: Probeer op korte termijn te komen tot afspraken die kunnen bijdragen tot meer eenheid
binnen de raad over de wijze waarop en de onderwerpen waarover de raad wil sturen en
controleren. Maak afspraken over het gewenste abstractieniveau en werkafspraken om te
komen tot afspraken over de kwaliteit en tijdigheid van de informatievoorziening vanuit het
College. De gemaakte afspraken kunnen vervolgens de basis vormen voor een
informatieprotocol.
Het College antwoordt op deze aanbeveling aan de raad dat het College al bezig is met de uitvoer van
een plan van aanpak ‘IN CONTROL’. Dit Plan bevat voorstellen om de processen rond plannen, beheer
en controle te verbeteren en het samenspel, de taken en verantwoordelijkheden tussen raad, College,
ambtelijke organisatie te verhelderen. In ‘IN CONTROL’ geeft het College aan welke acties ze gaat
uitvoeren of al uitgevoerd heeft om de onderlinge communicatie te verbeteren zodat de raad haar
sturende rol beter kan vervullen. “Doel: opbouwen relatie met raad, waarbinnen er meer eenheid
komt in de wijze waarop Raad het College wil aansturen”.
Uit de Nota ‘In Control’ blijkt “Dat er behoefte is aan betere sturingsinformatie. Dat blijkt o.a. uit het
feit dat zowel het College als de Raad ontevreden zijn over de tijdigheid en begrijpelijkheid van de
verstrekte sturingsinformatie”.
In het “Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad
2010” zijn de bepalingen met betrekking tot de passieve informatieplicht uitgewerkt in de artikelen
40, 41 en 42. Voor de actieve informatievoorziening is verder niets vastgelegd. Hiervoor gelden de
artikelen opgenomen in de Gemeentewet. Samengevat komt het erop neer dat het College de
informatie dient te verstrekken die de raad nodig heeft en nodig vindt om zijn taken naar behoren te
kunnen vervullen.
In de raadsvergadering van 21 mei 2014 is bij agendapunt 17, bespreken motie vreemd aan de orde
van de dag inzake jongeren- en welzijnswerk, unaniem een motie aangenomen met betrekking tot de
informatieverstrekking door het College aan de raad. De gemeente Leudal kent geen formele regeling
met betrekking tot het openbaar maken van documenten. In de door de raad aangenomen motie
wordt de wenselijkheid van een dergelijke regeling aangegeven, een regeling waarin raad en College
expliciete afspraken maken om de verwachtingen over en weer te verhelderen en vast te leggen.
In een bijlage bij een B&W-voorstel van 2 september 2014 over een voorstel tot de Notitie actieve en
passieve informatieverstrekking is o.a. te lezen dat het College - samen met het ambtelijk apparaat –
een belangrijke voorwaardenscheppende verantwoordelijkheid heeft voor het goed functioneren van
de raad en van de individuele raadsleden. Deze verantwoordelijkheid betreft in het bijzonder de
kwaliteit van de raadsstukken en de beleidsrelevantie van de te verstrekken informatie.
Op 17 maart 2015 is het raadsvoorstel Vaststelling notitie actieve en passieve informatieplicht aan de
gemeenteraad voorgelegd. De actieve informatieplicht is in de Gemeentewet zeer open geformuleerd.
102 Versie 4 Rapport Opvolging
Met deze notitie wordt beoogd meer richting te geven aan (en afspraken te maken voor) het
uitvoeren van die informatieplicht. Er zijn afspraken in vastgelegd tussen collegeleden/burgemeester
en de raad die een lokale inkleuring vormen van de informatieplicht die wettelijk verankerd is.
Doordat de raad de eigen informatiebehoefte zo scherp mogelijk benoemt en het College en de
burgemeester door instemming hiermee aangeven dat zij zich ook naar die afspraken willen
gedragen, bestaat overeenstemming over de hoofdpunten van de informatieverstrekking, welke
overeenstemming in de Notitie actieve en passieve informatieplicht gemeente Leudal is vastgelegd.
Gekozen is voor evaluatie na een jaar. Vanaf 4 april 2015 is de regeling Actieve en Passieve
informatieplicht gemeente Leudal in werking getreden.
Echter uit het gesprek met de gemeentesecretaris en de adjunct-directeur bleek dat de
informatievoorziening binnen de organisatie Leudal (nog steeds) niet op orde is. Bezuinigingen in het
kader van de begroting van 2015 ten aanzien van de documentatievoorziening, alsmede de primaire
processen rondom de post, hebben er voor gezorgd, dat van een bestaande informatiestroom weinig
meer is overgebleven in termen van routines en gewoonten van een organisatie met alle (politieke)
problemen van dien. Deze elementaire onderdelen van het bedrijfsvoeringproces van een gemeente
dienen daarom feitelijk helemaal opnieuw te worden opgebouwd. Goede informatievoorziening die zo
voorwaardenscheppend is voor het goed functioneren van de raad.
Ook tijdens het gesprek met een aantal jonge raadsleden in het kader van dit onderzoek kwam het
gemis aan informatie ter sprake, waarbij naar voren kwam dat theorie en werkelijkheid ten aanzien
van informatievoorziening, inclusief het praktische vermogen van de gemeente Leudal om
daadwerkelijk ook relevante informatie in een bepaalde (korte) periode naar boven te krijgen, nog al
uit elkaar lopen. Ook hier geldt dat het van wezenlijk belang is dat een ieder binnen de gemeente
Leudal doordrongen raakt van de barre werkelijkheid van het daadwerkelijk vermogen van de
gemeente Leudal om dergelijke informatie ook te leveren, zodat tijdigheid en relevantie mede een
vraagstuk zijn van een goed functionerende organisatie. Een gemeentelijke organisatie die in
relatieve rust kan opereren wil zij ook de resultaten kunnen leveren die politiek gewenst zijn, en
waarin deze gewenste resultaten ook onderdeel zijn van een duidelijke Planning- & Controlcyclus. En
de gemeentelijke organisatie niet verworden is tot een permanente ad-hoc organisatie, waarin
politieke affaires elkaar in hoog tempo opvolgen bij gebrek aan integraal beleid en de daarmee
samenhangende informatievoorziening.
2 De grootste zorg voor het College is te komen tot een voor alle betrokkenen, heldere en duidelijke
cyclus van de planning- & controldocumenten. De bewaking van de planning- & controlcyclus
behoeft voortdurende aandacht.
Zie voor deze aanbeveling de bevindingen bij het rapport Planning & control.
3 Het ontwikkelen van een informatieprotocol met afspraken tussen gemeenteraad en College over
onder meer de invulling van de actieve informatieplicht.
Naast de relevante tekst bij aanbeveling 1 is het volgende gebleken: Uit het B&W voorstel van 2
september 2014 blijkt dat er geen informatieafspraken gemaakt zijn ten aanzien van de actieve
informatieplicht.
103 Versie 4 Rapport Opvolging
Wat is er wel gedaan:
a. In de Notitie In Control die in 2009 in de raad besproken is, wordt gesteld dat er behoefte is
aan betere sturingsinformatie. Dat dit nodig is, blijkt o.a. uit het feit dat zowel de raad als het
College ontevreden zijn over de tijdigheid en begrijpelijkheid van de verstrekte
sturingsinformatie - aldus de notitie- en uit het 'eerste onderzoek van de Rekenkamer dat als
vraagstelling had "Worden de raadsfracties door het College tijdig en adequaat
geïnformeerd, zodat ze de juiste beslissingen kunnen nemen"
b. Hoofdstuk 2.2 van de notitie In Control besteedt aandacht aan de coördinatie van
raadsvragen. Er wordt geconstateerd dat de integraliteit en tijdigheid van de toegezegde
antwoorden op vragen van raadsleden tijdens raads- en commissievergaderingen te wensen
overlaat. Voor de beantwoording van vragen wordt gesteld dat het College hét
aanspreekpunt is en verantwoordelijk is voor de reacties en beantwoording. De secretaris
draagt namens het College zorg voor de coördinatie van de beantwoording en er zijn
procedures met de griffie afgesproken.
c. Ten aanzien van de tijdigheid van de informatie bij grotere beleidsontwikkelingen en
langdurige projecten wordt afgesproken om de raad uitgebreider te informeren over de
voortgang, niet door middel van bestuursrapportages, maar door het opstellen en bestuurlijk
agenderen van voortgangsrapportages.
d. Aanpassing verordening Financieel beleid: Er is een aanvulling op artikel 5 Tussentijdse
rapportages om het moment van informatievoorziening richting raad duidelijker neer te
zetten.
In de loop van de jaren wordt herhaaldelijk door raadsleden aangegeven dat ze zich storen aan de
late en gefragmenteerde toezending van raadsstukken. Uiteindelijk wordt in de raadsvergadering van
21 mei 2014 een motie unaniem aangenomen (17.3) met betrekking tot de informatievoorziening
door het College aan de raad.
De motie stelt dat:
a. er te vaak discussie is over de informatieplicht van het College naar de raad,
b. dat dit de bestuurlijke verhoudingen iedere keer onnodig op scherp zet, terwijl alle fracties en ook
het College juist behoefte hebben aan duidelijkheid op dit punt
c. er in het verleden meerdere partijen aandacht hebben gevraagd voor het onderwerp
d. het College blijkbaar onvoldoende op de hoogte is van de rechten van raadsleden wat betreft de
informatieplicht van het College aan de raad
e. dat afgelopen maand weer eens is gebleken bij vragen om inzage in een aanbestedingsdossier
f. het College volgens de wet verplicht is om de raad mondeling of schriftelijk de door een of
meerdere leden gevraagde inlichtingen te geven, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het
openbaar belang
g. het recht van raadsleden op inlichtingen op grond van de artikelen 169 en 180 Gemeentewet een
ander instrument is en dat dit dan ook verder gaat dan het recht op informatie op grond van de
Wet openbaarheid van bestuur. Het kan dus nooit zo zijn dat een raadslid voor zijn
informatievergaring een beroep moet doen op de Wet Openbaarheid van Bestuur.
104 Versie 4 Rapport Opvolging
Hieruit voortvloeiend is een notitie opgesteld als kader waarbinnen afwegingen worden gemaakt met
betrekking tot het al dan niet verstrekken van informatie. Deze notitie is niet bedoeld als gedetailleerd
voorschrift met betrekking tot de informatieplicht. Beoogd wordt vanuit het perspectief van de raad
verbetering en stroomlijning (kaders) aan te brengen in de informatievoorziening.
"Ter uitvoering van de motie die op 21 mei 2014 door de raad werd aangenomen is door het College
een Notitie actieve en passieve informatieplicht voorbereid”, zoals ook bij aanbeveling 1 onder
woorden is gebracht. Het College denkt dat de notitie een instrument biedt waarmee een basis wordt
gelegd om een andere manier van denken en de daaruit voort te vloeien proactieve opstelling bij
College, ambtelijke organisatie en de raad te bewerkstelligen.
4 De verdere ontwikkeling en verbetering van de informatiedocumenten dient ter hand te worden
genomen en uitgewerkt te worden volgens de methodiek van de 3W- vragen, waarbij zo SMART
mogelijk geformuleerd dient te worden en waarbij doelen, indicatoren, prestaties, activiteiten,
kosten, tijdreeksen (= historische cijfers) en meerjarige streefcijfers in samenhang opgenomen
dienen te worden
Zie ook de verschillende bevindingen met betrekking tot het onderzoek Planning & Control in dit
onderzoek naar de opvolging van aanbevelingen
- Op de besluitenlijst van het presidium van 9 december 2014 staat vermeldt: Verbeteren kwaliteit
raadsvoorstellen en conceptraadsbesluiten.
- Een raadslid is van mening dat de kwaliteit van de raadsstukken moet worden verbeterd. De
conceptraadsbesluiten die het College voorlegt zijn soms niet voldoende duidelijk. Er wordt een
voorbeeld genoemd.
- De griffier en een lid van de ambtelijke staf merken op dat er juist hiervoor een cursus ‘op de plank
ligt’ voor de schrijvers van raadsvoorstellen. Die cursus zal worden gehouden zodra in het kader
van het lopende reorganisatietraject duidelijk is wie tot die doelgroep mag worden gerekend (4e
kwartaal 2015).
De Burgemeester zegt dit in het driehoeksoverleg met de secretaris en griffier aan de orde te zullen
stellen.
5 Herijk het proces van vraagstelling en beantwoording. Beantwoord de door de raad gestelde
vragen binnen de daarvoor gestelde termijnen in de "Procedure beantwoording vragen
raadsleden" of, indien beantwoording niet binnen deze termijn mogelijk is, breng de vraagsteller
op de hoogte van latere beantwoording met reden en termijn waarbinnen het antwoord wel
gegeven wordt.
Vragen van en antwoorden aan raadsleden vinden hun plaats in de applicatie Join, een middel om
digitaal zaakgericht te kunnen werken; een wens van de gemeente. Echter uit het gesprek met de
gemeentesecretaris en de adjunct-directeur in het kader van dit onderzoek, is gebleken dat het
zaakgericht werken niet functioneert in Leudal. Onder leiding van externe deskundigheid hoopt de
secretaris het probleem van de slechte informatievoorziening op te gaan lossen.
105 Versie 4 Rapport Opvolging
106 Versie 4 Rapport Opvolging
4.4 Aanbevelingen rekenkamerrapport ‘Risicomanagement’, 2011
Het College is het voor een belangrijk deel eens met de conclusies en aanbevelingen van de
Rekenkamer en vindt dat deze een duidelijke beeld van de huidige stand van zaken van het
risicomanagement geven.
Dit rapport kent 3 aanbevelingen
1. Finaliseer zo spoedig mogelijk het formele proces van risicobeheersing.
De formele bekrachtiging van het proces wordt in het tweede halfjaar 2011 afgerond door de
opstelling van de risicomatrix en de vaststelling van de nota weerstandsvermogen.
2. Relateer de hoogte van het weerstandsvermogen aan de hand van de voorkomende risico’s,
de wijze waarop de risico’s worden beheerst en de mate waarin de organisatie zich
verantwoordelijk voelt.
Op basis van de uitkomsten van de risicobeheermatrix wordt de hoogte van het weerstandsvermogen
bepaald. Het beleid ten aanzien van het weerstandsvermogen en het risicomanagement wordt in
2011 vastgelegd in de Nota reserves, voorzieningen en weerstandstandsvermogen 2012-2015,
uitgebracht in de tweede helft 2011. De vertaalslag naar de rest van de organisatie wordt mede
ondersteund door de manier waarop de dagelijkse werkprocessen ingericht en beheerd worden.
Het proces ‘beschrijving werkprocessen is gestart juli 2010 en zou als einddatum juli 2012 hebben. Het
project werd genoemd Pro>Aksi en hield in het beschrijven, implementeren en borgen van
werkprocessen.
Echter in april 2015 is tijdens de voorlichtingsbijeenkomsten over de organisatie ontwikkeling door de
gemeentesecretaris aangekondigd dat op korte termijn gestart wordt met het project re-design
werkprocessen. Door verschillende omstandigheden heeft deze organisatieontwikkeling vertraging
opgelopen. Daarnaast hebben bezuinigingen en de extra taken vanuit de decentralisaties tot gevolg
gehad dat de formatie is teruggebracht en taken zijn toebedeeld aan functies zonder te formaliseren.
Deze ontwikkelingen hebben tot onrust in de organisatie geleid. Naast de interne ontwikkelingen
heeft de gemeente te maken met allerlei maatschappelijke ontwikkelingen, zoals veranderende
wetgeving en een grotere verantwoordelijkheid voor de burger. Dit maakt dat de gemeente een
herijking uitvoert van haar rol in de samenleving en dit vertaalt naar de wijze waarop de organisatie
wordt ingericht. Doelstelling van het nieuwe project is om zicht te krijgen op de benodigde formatie
en taken binnen de organisatie. Dit zicht moet uiteindelijk leiden tot een vertaling van de
hoofdstructuur naar de fijnstructuur Eind augustus 2015 moet het re-design van de werkprocessen
klaar zijn. Dit is eind 2015 geworden.
3. Maak werk van de blijvende competentieontwikkeling van medewerkers.
Na afronding van de ‘Nota Weerstandsvermogen’ is het belangrijk dat risicobeheersing blijvend in de
organisatie geborgd wordt. De beschikbaarheid van competent personeel is de beste garantie voor
het beheersen van risico’s in de organisatie. Om dit te realiseren zijn eind 2010 de eerste stappen
107 Versie 4 Rapport Opvolging
gezet op welke wijze competentiemanagement in de gemeentelijk organisatie moet worden ingebed.
Het proces om competentiemanagement daarbij in te voeren zal in 2011 worden opgepakt.
Echter het Competentiemanagement blijkt niet te zijn opgepakt. Op het ogenblik is het zo dat tijdens
de jaarlijkse functioneringsgesprekken medewerkers kunnen aangeven of zij behoefte hebben aan
een cursus of opleiding. Ook vanuit de werkgever kan het gewenst zijn dat medewerkers zich op
bepaalde onderdelen bekwamen, zodat hun functioneren verbetert.
Zoals gesteld in hoofdstuk 2.4.2 heeft de gemeente Leudal zich voorgenomen om in 2016 de
vergroting van het vakmanschap van medewerkers ter hand te nemen.
108 Versie 4 Rapport Opvolging
Bijlage 2 Rekenkamerproducten: 1. Leefbaarheid kernen in Leudal, 2009
2. Verbonden en grote gesubsidieerde partijen, 2009
3. Grip op grond, 2009
4. Inzicht in Planning & Control, 2009
5. Tijdigheid en relevantie van de informatievoorziening, 2009
6. Raadsbeleidskaders, 2010
7. Subsidiebeleid, 2010
8. Privatisering van de Leistert, 2010
9. Treasury gemeente Leudal, 2011
10. Toezicht- en handhavingsbeleid, 2011
11. Demografische ontwikkeling en het effect op de algemene uitkering in Leudal, 2011
12. Risicomanagement, 2011
13. Invoering van Centrum van Jeugd en Gezin, 2012
14. Wet werken naar vermogen in Leudal, 2012
15. Zelfsturing! Wat is dat? 2013
16. Treasurybeleid en schatkistbankieren in de gemeente Leudal, 2013
17. De inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin en de decentralisatie paradox in Leudal, 2014
18. Decentralisaties en inkoopbeleid, 2014
19. Gemeenschapshuizen, 2014
20. Zelfsturing in de praktijk, 2015
109 Versie 4 Rapport Opvolging
Bijlage 3 Bestuurlijke reactie van het College van B&W op de rekenkamerbrief
‘Decentralisaties en Inkoopbeleid’.
Bijlage 4 Bestuurlijke reactie van het College van B&W op de QuickScan ‘De
Inrichting van het Centrum Jeugd en Gezin en de
decentralisatieparadox in Leudal’.
110 Versie 4 Rapport Opvolging
Bijlage 3
111 Versie 4 Rapport Opvolging
112 Versie 4 Rapport Opvolging
113 Versie 4 Rapport Opvolging
114 Versie 4 Rapport Opvolging
Bijlage 4
115 Versie 4 Rapport Opvolging
116 Versie 4 Rapport Opvolging
Bezoekadres Leudalplein 1, 6093 HE Heythuysen
Postadres Postbus 3008 6093 ZG Heythuysen
REKENKAMER LEUDAL
Aan het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal
Postbus 3008
6093ZG Heythuysen
Ons kenmerk JL telefoon 0475- 85 90 22
Uw kenmerk internet www.leudal.nl
Behandeld door John Lommen
Telefoonnummer 0611 600 448
e-mail [email protected]
datum 27 juni 2016
verzenddatum 28 jun’15
Onderwerp Bestuurlijk hoor en wederhoor
onderzoek opvolging aanbevelingen Rekenkamer Leudal
in de periode 2008 - 2015
Geacht college,
Bijgaand bieden wij u het rapport aan van de Rekenkamer met als thema “Opvolging aanbevelingen Rekenkamer Leudal in de periode 2008-2015”. Het rapport geeft een beeld van de opvolging van de aanbevelingen die de Rekenkamer Leudal door de jaren heen heeft afgegeven. Het is een omvangrijk onderzoek geweest met een lange doorlooptijd. Gedurende de doorlooptijd van het onderzoek heeft de tijd niet stil gestaan en hebben zich op bestuurlijk vlak een aantal veranderingen voorgedaan binnen de gemeente Leudal. Inmiddels is er een nieuwe coalitie gevormd en is het college van burgemeester en wethouders gedeeltelijk vervangen. Met het coalitieakkoord “Op vertrouwen een toekomst bouwen” wil het college richting geven aan een meer stabiele besluitvorming. Ook is op organisatorisch gebied een en ander in gang gezet. Zo heeft de nieuwe gemeentesecretaris een aantal ontwikkelingen in gang gezet die moeten leiden tot het herstel van een deugdelijk planning&control-cyclus waardoor de organisatie weer vat krijgt op de diversiteit van werkzaamheden die hun beslag moeten krijgen. In ons plan van aanpak 2014-2020 hebben wij aangegeven dat de Rekenkamer functioneert binnen de driehoek van raad, college en organisatie. Dit rapport onderschrijft deze stelling. In dat kader is aangegeven dat bestuurscultuur en organisatieontwikkeling onderdeel zal zijn van de verschillende analyses met betrekking tot doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid.
117 Versie 4 Rapport Opvolging
Te zijner tijd bieden wij dit rapport aan de gemeenteraad aan. Wij zien het rapport als een spiegel die wij de raad voorhouden. Helderheid in kaderstelling en controle is gewenst. Wij vertrouwen er op dat het rapport een bijdrage levert aan het proces van verbetering. Uw college wordt uitgenodigd om haar reactie te geven op het rapport. Zie het als een kans om samen met de raad het verschil te maken in het belang van de inwoners van Leudal. Wij verwachten uw bestuurlijke reactie vóór 21 juli 2016. In verband met de vakantieperiode verzoeken wij u de reactie te sturen aan J. van Hout, [email protected] . Nadat wij uw bestuurlijke reactie hebben ontvangen, schrijven wij, als uw reactie daar aanleiding toe geeft, ons nawoord en nemen beide reacties op in het definitieve rapport. Voor vragen en/of opmerkingen kunt u te allen tijde contact met ons opnemen. Met vriendelijke groet, Mr. J.J.P. van Hout Voorzitter rekenkamer Leudal Namens deze, J. Lommen Secretaris rekenkamer Leudal.
118 Versie 4 Rapport Opvolging