Opname van de emissierechten van de scheepvaart in de EU ...
Transcript of Opname van de emissierechten van de scheepvaart in de EU ...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-10
OPNAME VAN DE BROEIKASGASEMISSIES VAN DE
INTERNATIONALE SCHEEPVAART IN HET
EUROPESE EMISSIEHANDELSSYSTEEM: FICTIE OF
WERKELIJKHEID?
Masterproef van de opleiding
‗Master in de rechten‘
Ingediend door
Frederik Devos
(studentennr.: 20052439)
(major: nationaal-internationaal publiekrecht)
Promotor: Prof. Dr. Frank Maes
Commissaris: Mevr. Lin VanPoucke
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
2 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
WOORD VOORAF
Ik heb het genoegen gehad begeleid te worden door Prof. Dr. Frank Maes en Mevr. Lin
Vanpoucke. Zij zijn dankzij hun raadgevingen en het doorspelen van talloze documenten, een
onmisbare hulp geweest bij de totstandkoming van deze masterproef. Bovendien hebben zij
mij de kans geboden om mij te verdiepen in een zeer boeiend, actueel onderwerp met een
grote maatschappelijke relevantie.
Ik zou mijn vrienden willen bedanken voor de ontelbare uren die zij samen met mij in de
bibliotheek hebben doorgebracht. Hierdoor is het schrijfproces een stuk aangenamer verlopen.
Tot slot een speciaal dankwoord aan mijn ouders en familie voor de onvoorwaardelijke steun
die zij mij doorheen mijn volledige studentencarrière hebben geboden.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
3 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
INHOUDSOPGAVE
LIJST MET AFKORTINGEN: .............................................................................................. 7
INLEIDING: ............................................................................................................................. 8
DEEL 1. HET ALGEMEEN KLIMAATBELEID: EEN OVERZICHT ............................ 9
HOOFDSTUK 1.1. HET INTERNATIONAALRECHTELIJK KLIMAATBELEID.................................... 9
1.1.1. Algemeen .................................................................................................................. 9
1.1.2. Het prille begin en de Stockholm Conferentie ......................................................... 9
1.1.3. International Panel on Climate Change en de world conference on the changing
atmosphere ....................................................................................................................... 10
1.1.4. United Nations Framework Convention on the Climate Change .......................... 11
1.1.4.1. Algemeen ........................................................................................................ 11
1.1.4.2. De politieke context ........................................................................................ 12
1.1.4.3. Inhoud .............................................................................................................. 13
1.1.4.4. De algemene principes .................................................................................... 13
1.1.4.5. De verplichtingen ............................................................................................ 14
1.1.4.6. Het institutionele kader ................................................................................... 15
1.1.5. Kyoto Protocol ....................................................................................................... 16
1.1.5.1. De totstandkoming .......................................................................................... 16
1.1.5.2. Inhoud .............................................................................................................. 17
1.1.5.3. Artikel 2.2 Kyoto Protocol .............................................................................. 18
1.1.5.4. De ―burden sharing agreement‖ en artikel 4 Kyoto Protocol .......................... 18
1.1.5.5. De flexibele marktmechanismen ..................................................................... 19
A De emissiehandel (artikel 17 Kyoto Protocol) ..................................................... 20
B Clean Development Mechanisms (artikel 12 Kyoto Protocol) ............................. 21
C Joint Implementation (artikel 6 Kyoto Protocol) .................................................. 22
1.1.6. Post-Kyoto; het Bali actieplan en de COP 15........................................................ 23
HOOFDSTUK 1.2. HET EUROPEESRECHTELIJK KLIMAATBELEID ............................................. 24
1.2.1. Juridische grondslag .............................................................................................. 24
1.2.2. EU-standpunt binnen de UNFCCC ........................................................................ 24
1.2.3. Het EU klimaatbeleid ............................................................................................. 25
1.2.4. ETS-richtlijn ........................................................................................................... 26
1.2.4.1. EU Emission Trading Scheme ........................................................................ 27
1.2.4.2. Linking directive ............................................................................................. 28
A Het verbinden van verscheidene verhandelbare klimaatinstrumenten ................. 28
B De richtlijn 2004/101/EC...................................................................................... 29
1.2.4.3. Verhouding met de EFTA-lidstaten ................................................................ 29
1.2.4.4. Omzetting ETS-richtlijn in de Belgische rechtsorde. ...................................... 30
HOOFDSTUK 1.3. EEN KRITISCHE NOOT BIJ HET HUIDIG KLIMAATBELEID. ............................. 31
DEEL 2. HET SECTOREEL KLIMAATBELEID; DE INTERNATIONALE
SCHEEPVAART .................................................................................................................... 33
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
4 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
HOOFDSTUK 2.1. ALGEMEEN ................................................................................................ 33
2.1.1. De internationale politieke context: Artikel 2.2 Kyoto Protocol ........................... 34
2.1.2. Algemeen institutioneel overzicht ........................................................................... 35
2.1.2.1. Het verdragrechtelijke spoor: UNCLOS ......................................................... 35
2.1.2.2. Het institutionele spoor: het IMO.................................................................... 36
2.1.2.3. De verhouding van het IMO en UNCLOS; ..................................................... 38
2.1.3. Reeds genomen milieumaatregelen in de maritieme sector ................................... 39
2.1.3.1. Emissiereductiemaatregelen binnen het IMO-kader. ...................................... 39
A Annex VI MARPOL verdrag ............................................................................... 40
B De IMO-studies betreffende de broeikaseffecten van de scheepvaart ................. 41
C Resolutie A.963(23) en haar gevolgen ................................................................. 42
D MEPC 59: een nieuwe wind? ............................................................................... 43
2.1.3.2. EU-maatregelen ............................................................................................... 45
2.1.4. Specifieke uitdagingen en struikelblokken van de maritieme sector ...................... 46
2.1.4.1. Het jurisdictieprobleem ................................................................................... 46
A De vlagstaat .......................................................................................................... 46
B De havenstaat ........................................................................................................ 47
C De kuststaat ........................................................................................................... 48
D Conclusie .............................................................................................................. 49
2.1.4.2. De interpretatie van artikel 2.2 Kyoto protocol ............................................... 49
2.1.4.3. Het tweesporenbeleid ...................................................................................... 52
2.1.4.4. Een gebrek aan informatie ............................................................................... 53
2.1.4.5. Overige problemen .......................................................................................... 53
HOOFDSTUK 2.2. HET OPTIMALE BELEIDSNIVEAU VOOR DE REDUCTIE VAN
BROEIKASGASEMISSIES .......................................................................................................... 54
2.2.1. Binnen een internationaal kader ............................................................................ 54
2.2.1.1. International Maritime Organization ............................................................... 55
A Nieuw verdrag ...................................................................................................... 56
B Nieuwe annex in het MARPOL 73/78-verdrag .................................................... 56
C Amenderen annex VI Marpol ............................................................................... 57
2.2.1.2. UNFCCC, Kyoto of een nieuw protocol ......................................................... 58
A Amenderen of annexeren van de UNFCCC ......................................................... 59
B Amenderen van het Kyoto Protocol ..................................................................... 60
C Opstellen van een nieuw protocol ........................................................................ 61
2.2.1.3. Allocatiemogelijkheden .................................................................................. 62
2.2.2. Binnen een Europeesrechtelijk kader ..................................................................... 63
2.2.3. Conclusie ................................................................................................................ 64
HOOFDSTUK 2.3. VERSCHEIDENE OPTIES VOOR DE REDUCTIE VAN BROEIKASGASEMISSIES... 65
2.3.1. De rechtssubjecten ................................................................................................. 65
2.3.2. Technische en beleidsmaatregelen ......................................................................... 67
2.3.3. Overzicht technische maatregelen ......................................................................... 69
2.3.3.1. De indexering van emissies van de scheepvaart ............................................. 69
A De Energy Efficiency Design Index (EEDI) ........................................................ 70
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
5 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
B De Energy Efficiency Operational Index (EEOI) ................................................. 71
2.3.3.2. Overzicht van de technische maatregelen ter bevordering van de energie-
efficiëntie van schepen. ................................................................................................ 72
A Energie-efficiëntie door het ontwerp en de operatie van een schip ..................... 72
B Energie-efficiëntie door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen. ............ 74
C Emissiereductietechnologieën .............................................................................. 74
D combinatiemogelijkheden? ................................................................................... 74
2.3.4. Overzicht beleidsmaatregelen ................................................................................ 75
2.3.4.1. Algemeen ........................................................................................................ 75
2.3.4.2. Unilaterale maatregelen van een havenstaat: een differentiatie in bestaande
taksen of het opleggen van toelatingsvoorwaarden. ..................................................... 76
2.3.4.3. Standaarden ..................................................................................................... 77
2.3.4.4. International GHG Fund .................................................................................. 78
A Het voorstel van Denemarken .............................................................................. 78
B Het voorstel van Japan. ......................................................................................... 80
2.3.4.5. ―cap and trade‖ of ―baseline and credit‖ ......................................................... 80
A Het Maritime Emissions Trading scheme ............................................................ 81
B Kenmerken METS ................................................................................................ 82
C Differentiatiemogelijkheden METS? ................................................................... 83
2.3.4.6. Cap and charge ................................................................................................ 84
A Taxatie van emissies ............................................................................................. 84
B IMERS: het International Maritime Emission Reduction Scheme ....................... 85
C De begeleidende principes .................................................................................... 86
D Het belasten; de algemene principes .................................................................... 86
E Het belasten; de technische uitwerking. ............................................................... 87
2.3.5. Effectiviteitsbeoordeling beleidsmaatregelen ........................................................ 88
HOOFDSTUK 2.4. EEN EUROPESE OPLOSSING? ....................................................................... 88
2.4.1. Verscheidene onderzochte beleidsopties ................................................................ 89
2.4.2. Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het
Europees emissiehandelssysteem ..................................................................................... 91
2.4.2.1. Gelijkenissen met de burgerluchtvaart? .......................................................... 91
A Algemene kenmerken van de burgerluchtvaart .................................................... 91
B Europese druk op de International Civil Aviaton Organization ........................... 92
C Richtlijn 2008/101/EG .......................................................................................... 94
D Kritische noot ....................................................................................................... 95
E Vergelijkende conclusie ........................................................................................ 96
2.4.2.2. Specifieke problemen; evasie door het beperkte geografische
toepassingsgebied ......................................................................................................... 97
2.4.2.3. Specifieke ontwerpelementen ......................................................................... 98
2.4.2.4. De concurrentiepositie van de Europese havens ........................................... 100
2.4.2.5. De juridisch-technische benadering .............................................................. 100
A Procedures .......................................................................................................... 100
B Amenderen bestaande regelgeving ..................................................................... 101
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
6 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
C Opstellen van een nieuwe richtlijn ..................................................................... 102
2.4.2.6. Conclusie ....................................................................................................... 102
CONCLUSIE ........................................................................................................................ 103
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................. 106
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
7 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
LIJST MET AFKORTINGEN:
AA: Assigned Amount
AAU: Assigned Amount Units
AWG-KP: Ad Hoc Working Group Kyoto Protocol
AWG-LCA: Ad Hoc Work Group on Long-Term Cooperative Action
BDN: Bunker Delivery Note
CAEP: Committee on Aviation Environmental Protection
CDM : Clean Development Mechanism
CER: Certified Emission Reductions
CLIA: Cruise Line International Association
COP: Conference Of the Parties
DOE: Designated Operational Entity
EEDI: Energy Efficiency Design Index
EEOI: Energy Efficiency Operational Indicator
ERU: Emission Reduction Unit
ET: Emission Trading
EU ETS: European Union Emission Trading System
GEF: Global Environment Facility
GISIS: Global Integrated Ship Information System
GT: Gross Tonnage
GWP: Global Warming Potential
ICAO: International Civil Aviation Organization
IMERS: International Maritime Emission Reduction Scheme
IMO: International Maritime Organization
IPCC: International Panel on Climate Change
IPTA: International Parcel Tankers Association
JI: Joint Implementation
MEPC: Marine Environment Protection Committee
MOP: Meeting Of the Parties to the Protocol
OCIMF: Oil Companies International Marine Forum
SBI: Subsidiary Body for Implementation
SBSTA: Subsidiary Body for Scientific and Technological Advice
SECA: SOx Emission Control Area
SEEMP: Ship Energy Efficiency Management Plan
UNEP: United Environment Program
UNFCCC: United Nations Framework Convention on Climate Change
WMO: World Meteorological Organization
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
8 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
INLEIDING:
Sinds de industriële revolutie is de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer van 280 ppm tot 383
ppm gestegen. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van de grootschalige verbranding van fossiele
brandstoffen, zoals ruwe olie. Het verhoogd CO2-gehalte in de atmosfeer heeft, samen met de
andere broeikasgassen( waterdamp, methaan, ozon…), een invloed op de steeds duidelijker
wordende klimaatswijzigingen. Broeikasgassen absorberen de warmte die de aarde uitstraalt
en kaatsen die vervolgens terug naar het aardoppervlak. Bovendien laten ze de warmte die de
zon uitstraalt, ongemoeid de atmosfeer binnendringen. Hierdoor warmt onze aarde op en deze
veranderingen van het klimaat worden over het algemeen onder één noemer geplaatst; ―het
broeikaseffect‖.
De internationale scheepvaart is, afhankelijk van de gebruikte berekeningswijze,
verantwoordelijk voor 1,8 à 3,5% van de globale CO2-emissie. Bovendien blijft de uitstoot,
zowel in absolute als in relatieve cijfers, stijgen. Jaarlijks wordt er 350 miljoen ton olie door
de internationale scheepvaart verbrandt, wat een totale CO2-emissie van maar liefst 1100
miljoen ton tot gevolg heeft. Tot op heden werden er geen effectieve maatregelen genomen
om een halt toe te roepen aan deze zware vervuiling. De autoriteiten worden zich echter
langzamerhand bewust van het niet te onderschatten effect dat de internationale scheepvaart
op het milieu ressorteert en het is duidelijk dat de huidige situatie onhoudbaar is geworden.
Vooraleer er echter kan worden overgegaan tot het nemen van maatregelen, dienen allerhande
juridische, economische en politieke obstakels te worden overwonnen.
In dit werkstuk wordt er onderzoek verricht naar de mogelijkheden om de emissies van de
internationale scheepvaart op het Europees of internationaal niveau te reduceren. Er wordt
eerst een overzicht geschetst van het bestaande klimaatbeleid, waarna er wordt gefocust op
het klimaatbeleid inzake de scheepvaart. In dat verband worden er enkele cruciale vragen
onderzocht: Waarom blijkt het zo moeilijk te zijn om een internationaal akkoord betreffende
de reducties van de scheepvaart op te stellen? Welke instanties zijn het best geplaatst om dit
complex probleem ter harte te nemen? Over welke beleids- en technisch-juridsche opties
beschikken deze instanties om een degelijk klimaatbeleid op te stellen?
Er zal moeten worden geconcludeerd dat, hoewel het in theorie perfect mogelijk is om een
internationaal, effectief en efficiënt klimaatbeleid voor de internationale scheepvaart op te
stellen, er enkele struikelblokken bestaan die voorlopig niet door een politiek compromis
werden omzeild of opgelost. Ook de EU is zich bewust van dit probleem en heeft daarom het
heft in eigen handen genomen. Zij heeft aan de internationale gemeenschap een ultimatum
opgelegd om voor eind 2011 een oplossing te bereiken. Indien dit niet lukt, zal zij unilateraal
optreden. Gezien de huidige stand van zaken en de omslachtige procedures die op het
internationaal niveau dienen te worden gevolgd, is het zeer waarschijnlijk dat de EU haar
belofte zal moeten nakomen. De beleidsmakers hebben vooral een opname van de emissies
van de internationale scheepvaart in het Europese emissiehandelssyteem, naar analogie met
richtlijn 2008/101/EG betreffende de burgerluchtvaart, op het oog.
In dit geval dringen zich de volgende vragen op: leent de maritieme sector zich wel tot een
regionale regulering? In hoeverre kunnen de bepalingen van richtlijn 2008/101/EG worden
gekopieerd? Bestaan er specifieke elementen waar de instanties rekening mee moeten houden
bij de opname van de internationale scheepvaart in het EU ETS?
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
9 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
DEEL 1. HET ALGEMEEN KLIMAATBELEID: EEN OVERZICHT
HOOFDSTUK 1.1. HET INTERNATIONAALRECHTELIJK
KLIMAATBELEID
1.1.1. ALGEMEEN
In het eerste deel van dit werkstuk wordt een algemeen overzicht van de belangrijkste
mijlpalen inzake de bescherming van het klimaat geschetst. Er zal hierbij nadruk worden
gelegd op de principes, regels en feitelijke omstandigheden die gevolgen hebben voor het
klimaatbeleid dat van toepassing is op de internationale scheepvaart. Technische details zullen
voornamelijk in het tweede deel betreffende de scheepvaart worden uitgediept.
Tegenwoordig begrijpt elke milieuactivist dat vervuiling inherent is aan economische
productie en dat een verbod op vervuiling een volledige ineenstorting van zowat elke
economie ter wereld tot gevolg zou hebben. Daarom heeft men in de loop van de vorige eeuw
enkele flexibele beleidsinstrumenten uitgewerkt die vervuiling binnen de perken kunnen
houden: licenties en heffingen. Deze hebben beiden echter een ernstig nadeel: licenties
kunnen niet garanderen dat de inspanningen van bedrijven kostenefficiënt zullen verlopen,
terwijl heffingen niet kunnen garanderen dat het nagestreefde resultaat wordt bereikt.1 Om aan
deze problemen tegemoet te komen werd in de VS in 1990 een nieuw beleidsinstrument
uitgewerkt: de handel in emissierechten, waarbij vervuiling telkens onder een bepaalde grens
blijft, maar de allocatie van de vervuilingsrechten volledig efficiënt gebeurt. Dit maakte deel
uit van het zogenaamde ―acid rain Program‖ en bleek zo succesvol te zijn, dat het in 1997
voor de tot op heden grootste vooruitgang in het internationaalrechtelijk klimaatbeleid zou
zorgen: de opname van de emissiehandel in het Kyoto Protocol.2 De weg daarheen is echter
zeer lang gebleken en was niet zonder valkuilen:
1.1.2. HET PRILLE BEGIN EN DE STOCKHOLM CONFERENTIE
De Stockholm Conventie van 1972 luidde een nieuw tijdperk in voor het internationaal
milieubeleid. Voor de eerste maal werd er gestreefd naar een coherent en ambitieus
milieubeleid.3 Dit project werd opgestart door de Algemene Vergadering van de VN,
4 als
antwoord op het ―Torrey Canyon‖ incident. Deze ―World Conference on the Human
Environment‖ resulteerde in de ―Stockholm Declaration on the Human Environment‖, een
actieplan dat 109 aanbevelingen aan de lidstaten en een resolutie betreffende voorgestelde
institutionele en financiële verbintenissen in hoofde van de VN, bevat. Hoewel de conventie
hoofdzakelijk sectoraal van aard is, wordt ze algemeen beschouwd als de allereerste
samenhangende, universele verklaring betreffende internationale bekommernis rond de
bescherming van het milieu. Tot op heden spelen veel principes die hier voor het eerst
geformuleerd werden een belangrijke rol in het internationaal milieurecht.
1 De Mulder, J., Maes, F., ―Verhandelbare emissierechten in het klimaatbeleid : een inventarisatie van de
juridische aspecten.‖, Universiteit Gent, 2006, p. 19. 2 Button, J., ―carbon; commodity or currency? The case for an international carbon market based on the currency
model‖, Harvard Environmental Law Review, 2008, vol. 32, p. 580. 3 Kiss, A., Shelton, D., ―guide to international environmental law‖, Martinus Nijhoff Publishers, Leiden, 2007, p.
34-37. 4 Resolutie 2398 (XXIII) Algemene Vergadering VN, ―problems on the human environment‖, 3 december 1968.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
10 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Twee principes die vandaag niet weg te denken zijn uit het klimaatbeleid zijn de duurzame
ontwikkeling en de voorloper van de ―common but differentiated responsibilities‖
(gemeenschappelijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden). Duurzame
ontwikkeling houdt in dat ecologische bescherming en economische ontwikkeling hand in
hand dienen te gaan, dat alle natuurlijke grondstoffen op een adequate wijze dienen te worden
beheerd rekening houdend met de belangen van zowel de levende als de toekomstige
generaties en dat elke staat soeverein over haar natuurlijke grondstoffen kan beschikken.5 Het
prototype ―common but differentiated responsibilities‖-principe is te vinden in principe 23 dat
bepaalt dat iedere staat maatregelen dient te nemen, rekening houdend met haar beperkingen.
Het werd echter wachten tot de milieutop van Rio de Janeiro in 1992, vooraleer ook de
klimaatverandering een prominente stek kreeg op de agenda van het internationaalrechtelijk
milieubeleid.
1.1.3. INTERNATIONAL PANEL ON CLIMATE CHANGE EN DE WORLD
CONFERENCE ON THE CHANGING ATMOSPHERE
Reeds voor de top van Rio werden er een aantal internationaalrechtelijke initiatieven genomen
in de strijd tegen de klimaatswijziging. Het belangrijkste initiatief is de oprichting van het
International Panel on Climate Change (IPCC) in 1988.6 Het IPCC werd opgericht door de
World Meteorological Organization (WMO) en het United Environment Program (UNEP) in
november 1988. Alle leden van de voornoemde organisaties hebben het recht zich aan te
sluiten bij het IPCC.7 Veeleer dan een politiek orgaan, vormt het IPCC een wetenschappelijk
panel. Haar voornaamste taak is dan ook het verzamelen en onderzoeken van
wetenschappelijke, technologische en socio-economische informatie. Opvallend is dat het
IPCC zelf geen onderzoek verricht of rechtstreeks data verzameld, maar zich uitsluitend
baseert op uitgegeven publicaties.
Het IPCC bestaat uit honderden wetenschappers en andere autoriteiten op het vlak van
klimaatswijziging8 en heeft lange tijd gewerkt in een sfeer van wetenschappelijke
onzekerheid. In het begin van de jaren 1990 was er geen sluitend bewijs voorhanden dat het
klimaat aan het veranderen was, laat staan dat de mens hier invloed op heeft. Het is dan ook
verwonderlijk dat de IPCC met haar ―First Assessment Report‖ van mei 1989, de Algemene
Vergadering ertoe heeft aangezet de onderhandelingen rond het opstellen van het UNFCCC
op te starten.9 Hiervoor werd, ondanks het pleiten van de geïndustrialiseerde landen om deze
taak toe te wijzen aan het IPCC, een specifiek forum voor onderhandelingen ingericht10
, het
Intergovernmental Negotiating Committee.11
Het belangrijkste wapenfeit van de IPCC is
echter haar ―Second Assessment Report‖van 1995. Het is een samenhangend en behoorlijk
5United Nations Conference on the Human Environment ―Declaration of the United Nations Conference on the
Human Environment‖, Stockholm 1972, preambule. 6 Resolutie 43/53 Algemene Vergadering , ―Protection of global climate for present and future generations of
mankind‖ of 6 December 1988. 7International panel Climate Change, Structure of the IPCC,
(www.ipcc.ch/organization/organization_structure.htm) 8 Leal Arcas, R., ―The Kyoto protocol, an adequate agreement?‖ European environmental law review, oktober
2001, pg. 283. 9 UNEP governing council doc. 15/36, "Global Climate Change", 25 mei 1989.
10 Handl, G., ―Yearbook of international environmental law‖, Oxford university press, Oxford, 1992, p. 63.
11 Resolutie 45/212 Algemene Vergadering, ―Protection of global climate for present and future generations of
mankind‖, 21 december 1990.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
11 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
allesomvattend rapport over het bestaan en de gevolgen van de klimaatwijziging en de
mogelijke beleidsopties. Dit assessment report werd op de COP2 erkend als de belangrijkste
wetenschappelijke basis waarop acties op globaal, regionaal en nationaal niveau moeten
genomen worden.12
Er werd algemeen aanvaard dat de mens een zichtbare invloed heeft op de
klimaatswijziging en dat indien er niet adequaat gehandeld zou worden een gevaarlijke
verstoring van de atmosfeer onvermijdelijk is.
Parallel aan voornoemde feiten organiseerden verscheidene wetenschappers vanaf 1985 drie
jaar lang samenkomsten rond de klimaatswijziging. Deze leidden tot een wetenschappelijk
akkoord over de gevolgen van de opwarming van de aarde, dat de rechtstreekse aanleiding
was voor de ―World Conference on the Changing Atmosphere‖ in Toronto, 1989. Deze
conferentie werd gesteund door de VN en het WMO, waardoor verscheidene beleidsmakers
aanwezig waren. De Toronto-conferentie was dan ook de allereerste internationale
samenkomst die wetenschap aan politiek koppelde. Op de conferentie werd er gekozen voor
een algemene aanpak waarbij alle aspecten van de bescherming van de atmosfeer ter sprake
kwamen; zure regen, de aantasting van de ozonlaag, andere vervuiling, klimaatswijziging,
enz. Wat laatstgenoemd probleem betreft werd het volgende geconcludeerd: ―Humanity is
conducting an unintended, uncontrolled, globally pervasive experiment whose ultimate
consequences could be second only to a global nuclear war‖.13
Er werd op gewezen dat een
CO2-emissiereductie van 20% ten aanzien van 1988, noodzakelijk zou zijn om de gevolgen
van het veranderde klimaat binnen aanvaardbare grenzen te houden. Dit wordt het ―Toronto
target‖ genoemd. Tot een algemeen luchtrecht, vergelijkbaar met het zeerecht uit 1982,
hebben deze conventie en haar opvolgers helaas nooit geleid.
1.1.4. UNITED NATIONS FRAMEWORK CONVENTION ON THE CLIMATE
CHANGE
1.1.4.1. Algemeen
De ―United Nations Framework Convention on Climate Change‖ (UNFCCC) is een verdrag
dat op 9 mei 1992 in New York werd opgesteld en goedgekeurd, maar pas op de milieutop
van Rio voor ondertekening werd opengesteld. Het verdrag trad in werking op 21 maart 1994.
De UNFCCC is slechts een van de vijf officiële documenten die het resultaat zijn van de,
volgens velen tot op heden meest succesvolle, klimaattop. Deze documenten zijn; Agenda 21,
the Rio Declaration on Environment and Development, the Convention on Biological
Diversity en the Statement of Forest Principles. Kenmerkend voor de top van Rio nieuwe
geïntegreerde, universele aanpak. Hiervan getuigen vooral het brede toepassingsgebied van
Agenda 21 en de Rio Declaration on Environment and Development. De UNFCCC en de
Convention on Biological Diversity zijn specifiek gericht op de twee grootste milieu-
uitdagingen van onze hedendaagse maatschappij; de gevolgen van energieverbruik en de
grootschalige uitputting van natuurlijke bronnen. Beide verdragen weerspiegelen zeer
duidelijk de moeilijke beleidskeuzes die regeringen moeten maken wanneer ze economische,
ecologische en sociale doelstellingen integreren in hun milieupolitiek14
.
12
Report of the Conference of the Parties on its second session, held at Geneva from 8 to 19 july 1996
FCCC/CP/1996/15/Add.1, 29 oktober 1996, annex, p. 71. 13
Conference statement, ―World Conference on the Changing Atmospher‖, Toronto, 27–30 Juni 1988. 14
Birnie, P., Boyle, A., Redgewell, C., ―international law and the environment‖, Oxford university press 2009, p.
51-52.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
12 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
1.1.4.2. De politieke context
De onderhandelingen van de milieutop te Rio zijn niet van een leien dakje gelopen. De hele
top werd overschaduwd door een breuk tussen de geïndustrialiseerde en de
ontwikkelingslanden, de zogenaamde ―North-South divide‖. De breuk is een indirect gevolg
van het ineenstorten van de USSR en de hiermee gepaard gaande opgang van het
nationalisme15
, waardoor veel Staten zich zeer zelfverzekerd en competitief opstelden. Het
gevolg is dat bij de onderhandelingen op de Rio-top het tot voor kort dominante Noorden
voor het eerst in de geschiedenis op een assertief, haast agressief Zuiden16
stootte. De
geïndustrialiseerde Staten werden ervan beschuldigd zich eco-imperialistisch op te stellen,
terwijl de ontwikkelingslanden onder geen beding hun economische ontwikkeling bedreigd
wouden zien. De grootste verdiensten van de milieutop zijn dan ook niet zozeer de aanvaarde
verdragen, maar wel enerzijds het aanwakkeren van een universele, publieke bezorgdheid
over de dreigende milieuproblematiek en anderzijds het blootleggen van de werkelijke
intenties van de betrokken regeringen.17
Door de weigering de ―Convention on Biological
Diversity‖ te ondertekenen, heeft de VS zichzelf in een diplomatiek isolement gestort ende
kans om zich als enige overblijvende supermacht te profileren als wereldleider op vlak van
milieupolitiek, gemist.18
De onderhandelingen rond de UNFCCC verliepen door de wetenschappelijke onzekerheid,
overigens nog een pak moeilijker dan de overige milieuonderhandelingen. Dit blijkt
bijvoorbeeld uit de uitspraak van President George Bush Senior, die weigerde te tolereren dat
―the extremes of the environmental movement to shut down the US on science that may not
be as perfected as we in the US could have it‖.19
Hoewel er vandaag overweldigend veel
bewijsmateriaal bestaat dat op de gevolgen van het veranderende klimaat en de menselijke
hand hierin wijst20
en dit bovendien door de regeringsleiders officieel is erkend,21
blijven de
internationale onderhandelingen even moeizaam verlopen als voorheen. Dit is omdat de
oorzaken en effecten van deze emissies zeer diep geworteld zijn in onze maatschappij en de
nauwe band met economische groei, haast onoverkomelijke obstakels zijn bij alle
klimaatonderhandelingen.22
Het verbruiken van fossiele brandstoffen raakt de absolute kern
van veel industriële sectoren23
, waaronder niet in het minst de scheepvaart.
15
Panjabi, R., ―idealism and self-interest in international environmental law: the rio dilemma,‖ California
western international law journal, fall 1992, p. 2. (hierna verkort: Panjabi, R., ―the Rio-dilemma‖) 16
Panjabi, R., ―the Rio-dilemma‖, p. 3. 17
Panjabi, R., ―the Rio-dilemma‖, p. 9. 18
Panjabi, R., ―the Rio-dilemma‖, p. 10. 19
Fletcher, M., Oakley, R., ―major cautions against too much optimism over Rio‖, The Times, Londen, 2 juni
1992, 16. 20
Stern, N., ―Stern Review on the Economics of Climate Change‖, Great Britain treasury, 2007, p.2.
(http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/+/http://www.hm-treasury.gov.uk/stern_review_report.htm). 21
Report of the Conference of the Parties on its second session, held at Geneva from 8 to 19 july 1996
FCCC/CP/1996/15/Add.1, 29 oktober 1996, annex, p. 71. 22
Birnie, P., Boyle, A., Redgewell, C., ―international law and the environment‖, Oxford university press 2009, p.
335. 23
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, Sustainable Development
Law & Policy, Winter 2007, p.1. (hierna verkort: Danish, K., ―an overview of the international regime
addressing climate change‖)
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
13 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
1.1.4.3. Inhoud
Het is dan ook begrijpelijk dat de UNFCCC een zogenaamd kaderverdrag is geworden
waarbij er eerder gestreefd werd naar een algemene participatie van de Staten aanwezig op de
top, dan naar het opleggen van effectieve maatregelen. De vage bewoordingen, het ontbreken
van precieze doelstellingen en bindende reguleringen maken van de UNFCCC vooral een
instrument dat bij verdere regulering en samenwerking als uitgangspunt kan worden
aangewend. Ook de ruime mogelijkheden om het verdrag te amenderen, annexeren en er
protocols aan toe te voegen,24
wijzen er op dat de opstellers van het verdrag inzagen dat het
UNFCCC op zichzelf geen voldoende uitgewerkte basis voor het tackelen van de
klimaatswijziging was.
De ultieme doelstelling van het verdrag is te vinden in artikel 2; ―(...) een stabilisering van de
concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer, op een niveau waarop gevaarlijk
antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. (...) binnen een tijdsbestek
dat toereikend is om ecosystemen in staat te stellen zich op natuurlijke wijze aan te passen aan
klimaatverandering, te verzekeren dat de voedselvoorziening niet in gevaar komt en de
economische ontwikkeling op duurzame wijze te doen voortgaan‖. Dit artikel blijft niet
beperkt tot het verdrag zelf, maar wordt uitgebreid naar alle toekomstige beslissingen die door
de Conference Of the Parties (COP) zullen genomen worden. Dit blijft een doelstelling en
impliceert op geen enkele wijze dat hier juridische verplichtingen aan verbonden zijn.
1.1.4.4. De algemene principes
Om bovenvermeld doel te bereiken werden in artikel 3 van het verdrag een aantal
begeleidende principes opgenomen, die eigenlijk een rode draad doorheen alle Rio-
documenten vormen. Het belangrijkste principe is het principe van de ―common but
differentiated responsibilities‖.25
Deze erkennen dat klimaatverandering een mondiaal
probleem is, maar reflecteren tegelijkertijd het algemeen besef dat de geïndustrialiseerde
landen historisch gezien de grootste vervuilers zijn en dus de grootste verantwoordelijkheid
dienen te dragen wanneer er actie wordt ondernomen.26
Dit wordt aangevuld door het
―respective capabilities‖-principe,27
dat haast hetzelfde effect ressorteert, maar het probleem
vanuit een andere inhoudelijke invalshoek benadert; iedere staat dient naar best vermogen
actie te ondernemen, rekening houdend met zijn economische capaciteiten. Op basis van deze
twee vuistregels werden de landen ingedeeld in annex 1-landen en niet-annex 1-landen. De
groep annex 1-landen bestaat uit alle geïndustrialiseerde staten (de leden van de OECD) en de
staten die zich op dat moment in een transitieperiode van staatseconomie naar markteconomie
bevonden (de voormalige Sovjet-Unie).28
Dit zijn uiteraard de landen die, historisch gezien,
verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de broeikasemissies.29
Binnen de annex 1-
landen werden de meest geïndustrialiseerde landen (de leden van de OECD) opgenomen in
een extra categorie; de annex 2-landen. Het merendeel van de artikels in de UNFCCC zijn
24
Art. 15, 16, 17 United Nations Framework Convention on Climate Change, 1992. (hierna verkort: UNFCCC-
verdrag) 25
Art. 3.1. UNFCCC-verdrag. 26
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 2. 27
Art. 3.1. UNFCCC-verdrag. 28
Annex 1 UNFCCC-verdrag. 29
Wittneben, B. F. ―The Clean Development Mechanism: Institutionalizing New Power Relations‖, Rotterdam,
april 2007, p.9. (www.erim.eur.nl)
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
14 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
gericht aan alle lidstaten, sommige zijn echter enkel van toepassing op de annex 1- of annex
2-landen.
Artikel 3 bevat naast ―the common but differentiated responsibilities‖ de overige
fundamentele principes waarop iedere genomen actie dient gebaseerd te zijn. Zo wordt
duurzame ontwikkeling opgenomen in zowel artikel 3.1. als 3.4. Het concept duurzame
ontwikkeling is haast het uithangbord van de nieuwe geïntegreerde milieupolitiek, die haar
hoogtepunt bereikte op de top van Rio. Andere principes zijn de morele verplichting voor de
geïndustrialiseerde landen om de leiding te nemen in de strijd tegen de klimaatsverandering30
en de constante aandacht voor de speciale situatie waarin de ontwikkelingslanden zich
bevinden31
. Het ―precautionary principle‖ van artikel 3.3., komt tegemoet aan de toen
heersende wetenschappelijke onzekerheid. Deze onzekerheid mag door de lidstaten niet als
reden worden aangewend om geen maatregelen te nemen. Deze algemene principes vormen in
feite een reflectie van the Rio Declaration.32
1.1.4.5. De verplichtingen
Alle lidstaten zijn onderworpen aan een algemene verplichting om de klimaatverandering
tegen te gaan. Dit is uiteraard een zeer vage bepaling en heeft dan ook weinig om het lijf. Op
technische aangelegenheden na, ontbreken specifieke verplichtingen in het verdrag. Iedere
lidstaat is verplicht een inventaris op te maken van haar uitstoot van broeikasgassen en deze
door te sturen naar het Secretariaat.33
Deze geïnventariseerde data dienen door de annex 1-
landen te worden aangevuld met een gedetailleerd overzicht van de maatregelen die de staat
zal nemen en de verwachte effecten hiervan.34
Voor de landen die niet-annex 1-landen zijn
opgenomen, geldt de veel vagere verplichting dat zij een algemeen stappenplan dienen voor te
leggen aan het Secretariaat.35
Annex 2-landen worden daarenboven verplicht om de
ontwikkelingslanden bij te staan in hun proces naar een klimaatvriendelijke economie.36
Zij
dienen te voorzien in financiële middelen die de kosten gemaakt door de ontwikkelingslanden
om te voldoen aan hun verplichting uit artikel 12.1 UNFCCC, dekken.37
Bovendien dienen zij
de ontwikkelingslanden via technologietransfers en andere vormen van praktische bijstand te
begeleiden en ondersteunen om het verdrag te implementeren en te respecteren.38
De technologietransfers en financiële bijstand, worden gekenmerkt door een klassieke
benadering van het bijstandidee. Het Noorden doneert het geld dat nodig is om het systeem
draaiende te houden en het Zuiden bij te staan. Vervolgens selecteren het Secretariaat en de
―Global Environment Facility‖ (GEF, opgericht door de Wereldbank) alle projecten die naar
hun mening effectief zullen zijn, waarna deze door de Wereldbank, het UNEP en het UNDP
worden uitgevoerd. In dit proces heeft het Zuiden slechts een ontvangende functie en wordt er
aan deze staten enkel inspraak geboden door hen de mogelijkheid om nieuwe projectideeën
30
Art 3.1. UNFCCC-verdrag. 31
Art 3.2. UNFCCC-verdrag. 32
Principes 15, 7, 3, Rio Declaration on Environment and Development, U.N. Conference on Environment and
Development, U.N. Doc. A/ Conf.151/26/Rev.1 (Vol.1), 1992. 33
Art. 4.1 a) en 12 UNFCCC-verdrag. 34
Art. 12.2 en 4.2 UNFCCC-verdrag. 35
Art. 12.1 UNFCCC-verdrag. 36
Art. 4.3 UNFCCC-verdrag. 37
Art. 4.3 UNFCCC-verdrag. 38
Art. 4.4 en 4.5 UNFCCC-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
15 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
voor te stellen, te bieden. Deze benadering zou het in het Kyoto Protocol, met de invoering
van de ―Clean Development Mechanisms‖ volledig verlaten worden.39
Artikel 4, 2 (b) UNFCCC voorziet ook in de verplichting voor de annex 1-lidstaten om hun
broeikasgasemissies voor het jaar 2000 te reduceren to het niveau van 1990. Zoals reeds
eerder vermeld is dit geen bindende juridische verplichting, wat ook uit de bewoordingen van
dit artikel valt af te leiden. De verplichting wordt namelijk afhankelijk gemaakt van
economische structuren en rijkdommen, de noodzaak een sterke en duurzame economie te
handhaven, de beschikbare technologieën en nadere individuele omstandigheden. Het betreft
eerder een inspanningsverbintenis in hoofde van de annex 1-lidstaten.
1.1.4.6. Het institutionele kader
De belangrijkste innovaties van de UNFCCC zijn niet te vinden in de materiële principes en
verplichtingen, maar in het institutionele kader dat verdere samenwerking vergemakkelijkt.
Naast de COP (zie infra) werd er een resem aan subsidiaire mechanismen en instituten
uitgewerkt, die de internationale samenwerking in goede banen dienen te leiden. De
belangrijkste voorbeelden hiervan zijn het oprichten van een financieel mechanisme en twee
subsidiaire organen; een voor wetenschappelijk en technologisch advies (SBSTA, Subsidiary
Body for Scientific and Technological Advice)40
en een voor het assisteren van de lidstaten
bij het implementeren van het verdrag (SBI, Subsidiary Body for Implementation)41
. Het
financieel mechanisme is geen orgaan,42
maar eerder een uitgewerkt systeem dat onder de
auspiciën van het COP werkt en wordt geoperationaliseerd via verscheidene internationale
organisaties. Het financieel mechanisme zorgt ervoor dat de overdracht van financiële
middelen en technologieën tussen de annex 2-landen en de ontwikkelingslanden in goede
banen loopt.
Het duidelijkste voorbeeld van het institutionele kader is de Conference Of the Parties (COP).
Deze COP is een jaarlijkse vergadering die de vooruitgang in de strijd tegen de
klimaatswijziging onderzoekt. De COP is het voornaamste orgaan van de Framework
Convention en heeft zowel een haast wetgevende bevoegdheid als een monitorende
bevoegdheid. Onder de monitorfunctie valt onder andere de bevoegdheid om de
implementatie van de UNFCCC en de naleving van de verplichtingen door de lidstaten te
controleren. De informatie die hieruit wordt verkregen, wordt samen met de nationale
inventarisatie van de emissies getoetst aan het doel van het verdrag, waarna de ondernomen
acties worden geëvalueerd. De beslissingsnemende bevoegdheid van de COP is ten dele
impliciet erkend door artikel 7.2 (m) dat aan de COP alle bevoegdheden toekent die vereist
zijn om het doel van de UNFCCC te bereiken. Naast artikel 7.2 (m) zijn er verspreid over het
verdrag ook andere artikels (zoals 7.2 (k), 13 of 17) te vinden die aan de COP een
beslissingsgevende bevoegdheid toekennen.
39
The Clean Development Mechanism: Institutionalizing New Power Relations, Bettina B.F. Wittneben, p.10-
12. 40
Art. 9 UNFCCC-verdrag. 41
Art. 10 UNFCCC-verdrag. 42
Art. 11 UNFCCC-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
16 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Op basis van deze bevoegdheden heeft de COP op haar allereerste samenkomst in 1995 onder
andere het ―Berlijn Mandaat‖ opgesteld en aanvaard.43
Dit mandaat gaf aan de COP de
bevoegdheid om artikel 4.2 (a) en (b) van de UNFCCC te herwerken, wat uiteindelijk tot het
Kyoto protocol zou leiden. De aanleiding voor deze beslissing was een herziening van de
voormelde artikelen, waaruit bleek dat ze allesbehalve adequaat waren in de strijd tegen de
klimaatwijziging.44
Er werd dan ook een ad hoc-werkgroep45
opgericht die onder andere tot
taak had de verplichtingen voor de annex I-landen te verstrengen en kwantificeren voor de
periode na 2000.
1.1.5. KYOTO PROTOCOL
1.1.5.1. De totstandkoming
Twee jaar na het Berlijn mandaat was het Kyoto protocol een feit en werd het op de COP van
1997 opengesteld voor ondertekening. Een jaar voordien werd op COP2 het ―second
assessment report‖ van het IPCC aanvaard.46
De werkgroep die door het Berlijn Mandaat was
opgericht, heeft dan ook, overeenkomstig met de gegeven richtlijnen, een protocol opgesteld
dat specifieke maatregelen voor een bepaalde periode oplegt aan de geïndustrialiseerde
landen.47
Er werden echter geen nieuwe verplichtingen opgelegd aan de overige staten,48
zoals
China dat in absolute cijfers de op een na grootste uitstoter ter wereld is, wat gedeeltelijk
geleid heeft tot de niet-ratificatie van het protocol door de VS en Australië.
De niet-ratificatie door beide landen heeft zeer grote implicaties: Wanneer men bijvoorbeeld
een geamendeerd Kyoto Protocol als juridische basis voor klimaatmaatregelen binnen de
scheepvaartsector zou willen gebruiken, betekent dit dat de VS toch zal moeten toetreden tot
het protocol, wat behoorlijk onwaarschijnlijk is. Bovendien plaatste de niet-ratificatie het
voortbestaan van het Kyoto Protocol in 2002 op een helling. Het aanvaardingsquorum
vereiste ratificatie door een totaal van 55 lidstaten die op zijn minst 55 procent van het totaal
aantal uitgestoten CO2 in 1990 vertegenwoordigden49
. Lange tijd werd dit quorum niet
behaald, totdat Rusland, op voorwaarde dat de EU-landen haar toetredingsaanvraag tot het
WTO steunden, het Protocol in november 2004 ratificeerde. Het protocol trad op 16 februari
2005 in werking en de specifieke maatregelen slaan op de periode 2008-2012.
Ondanks het feit dat het protocol door de lidstaten, inclusief de VS en Australië, in 1997 werd
ondertekend, werd er nadien op verscheidene COP‘s nog aan gesleuteld. In 1998 werd
bijvoorbeeld het Buenos Aires action plan aangenomen, dat bestond uit een lijst van 140
maatregelen die noodzakelijk waren voor het ratificeren van het Protocol. Deze maatregelen
varieerden van het opstellen van een handhavingregime tot het uitwerken van regels voor de
emissierechtenhandel. In 2001 werden achtereenvolgend de Bonn Agreements en de
Marrakesh accords door de leden van de COP aangenomen. Na de ondertekening van deze
43
Decision 1/CP.1, The Berlin Mandate: Review of the adequacy of Article 4, paragraph 2 (a) and (b), of the
Convention, including proposals related to a protocol and decisions on follow-up, FCCC/CP/1995/7/Add.1.,
1995. (hierna verkort: Berlin Mandate) 44
Art. 2, a) Berlin Mandate. 45
Art. 6 Berlin Mandate. 46
Report of the Conference of the Parties on its second session, held at Geneva from 8 to 19 july 1996
FCCC/CP/1996/15/Add.1, 29 oktober 1996, annex, p. 71. 47
Art II, 2 a. Berlin Mandate. 48
Art II, 2 b. Berlin Mandate. 49
Art. 25, 1 UNFCCC-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
17 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
akkoorden was het protocol gebruiksklaar en was het enkel wachten op de ratificatie door de
lidstaten.
1.1.5.2. Inhoud
Centraal in het Kyoto protocol staan de verbintenissen van 38 geïndustrialiseerde landen
(inclusief Australië en de VS) en de EU om de totale uitstoot van 6 broeikasgassen met 5,2%
te reduceren in vergelijking met de emissies van 1990 voor de periode van 2008-2012.50
Annex B van het Kyoto Protocol vermeldt voor iedere staat de toegelaten hoeveelheid
emissierechten (Assigned Amount, AA) voor de periode 2008-2012. Het getal 5,2% heeft
geen enkele wetenschappelijke waarde en is enkel een product van politiek getouwtrek,
waarbij economische en ecologische motieven de grootste drijfveren vormden.51
Deze
reductieverplichting is van toepassing op een ―mand‖ van 6 verschillende broeikasgassen;
CO2, CH4, N2O, HFC, PFC en SF6.52
Aangezien de verwarmende effecten verschillen van gas
tot gas, heeft het IPCC aan elk van hen een zogenaamd carbondioxide-equivalent toegekend.53
De verbintenissen van de partijen worden in deze carbondioxide-equivalenten uitgedrukt en
geven aan de annex 1-lidstaten enige flexibiliteit om te bepalen wat voor hen de meest
kostenefficiënte combinatie van reducties vormt.54
Het is belangrijk er op te wijzen dat het Kyoto Protocol nog steeds dezelfde categorisering
tussen landen als in de UNFCCC gebruikt. Dit betekent uiteraard dat wanneer men een nieuw
annex 1-land wil toevoegen aan het Kyoto Protocol, men ook meteen de UNFCCC zal moeten
amenderen. Door enkele gebeurtenissen stemt de lijst met annex 1-landen niet geheel overeen
met de landen vermeld in annex B. Turkije (een annex 1-land) ontbreekt in annex B, omdat zij
pas lid is geworden van de UNFCCC nadat de onderhandelingen rond het Kyoto Protocol
voltooid waren. Ondertussen heeft Turkije het Kyoto Protocol onder Europese druk
geratificeerd, maar werd zij niet opgenomen in annex B, waardoor zij voor 2012 geen
specifieke reductieverplichting heeft.55
Ook Wit-Rusland (een annex 1-land) is pas
toegetreden tot het Kyoto Protocol in 2005 en valt daardoor niet onder annex B.56
Het Kyoto Protocol bouwt volledig verder op de UNFCCC en voorziet hoofdzakelijk in een
uitdieping van de daarin opgenomen mechanismes en regelingen. Men heeft vooral
inspanningen geleverd om de afdwinging te verbeteren. Dit is gebeurd door de invoering van
een volledig nieuw controlesysteem dat nauw verband houdt met de flexibele
marktmechanismen (zie infra). Op het einde van de verbintenissenperiode is iedere annex 1-
lidstaat verplicht om een voldoende aantal credits te bezitten. Dit systeem wordt aangevuld
door enkele mechanismen die informatie over het aantal credits waarover een lidstaat
50
Art. 3.1. Kyoto Protocol to the United Nations Framework Convention on Climate Change, 1997. (hierna
verkort: Kyoto Protocol) 51
Michaelowa, A ., Dutschke, M., ―Climate policy and development. Flexible instruments and developing
countries‖. Elgar, Cheltenham, 2000. 52
Annex A Kyoto Protocol. 53
IPCC Third Assessment Report, ―Climate Change 2001‖, GRID-Arendal, 2003, hoofdstuk 6.12: the scientific
basis. (http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/) 54
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 12. 55
Hurriyet, ―At long last Turkey signs Kyoto protocol‖, Hurriyet daily news, 2008,
(http://www.hurriyet.com.tr/english/domestic/10938603.asp). 56
―UNDP welcomes Belarus' decision to accede to Kyoto Protocol‖, (http://un.by/en/undp/news/belarus/15-08-
05-01.html).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
18 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
beschikt, genereren.57
Bovendien wordt er voorzien in een onafhankelijke controle door teams
van experts en het vestigen van een ―compliance committee‖ waar klachtenprocedures kunnen
worden ingesteld.58
Wanneer een lidstaat er niet in slaagt haar verbintenis uit artikel 3 na te
komen wordt zij hiervoor gestraft: In de periode na 2012, zullen de hoeveelheid toegewezen
credits worden verminderd met het deficit van de periode 2008-2012 en zal er een interest van
30% worden geëist.
1.1.5.3. Artikel 2.2 Kyoto Protocol
Voor de maritieme sector is vooral artikel 2.2 Kyoto Protocol van belang. Daarin wordt de
bevoegdheid om een allesomvattende oplossing voor het emissieprobleem te ontwikkelen
overgeheveld naar het IMO. Hetzelfde wordt gedaan voor de luchtvaartsector, waarvoor het
ICAO het aangewezen orgaan is. Doordat de enge verwoording van het artikel de indruk wekt
dat het hier een verplichting voor de annex 1-landen betreft, bestaan er nogal wat juridische
en politieke discussies hieromtrent (zie hoofdstuk 2.1).
Wel kan er al op gewezen worden dat er in de aanloop naar de milieutop te Kopenhagen in de
ad hoc werkgroep over de verdere verplichtingen van annex 1-landen onder het Kyoto
protocol (AWG-KP) enkele voorstellen ingediend werden om het artikel 2.2 te wijzigen.59
Hoewel geen enkele van deze voorstellen uiteindelijk tot een wijziging van het artikel heeft
geleid, bewijzen zij toch dat deze discussie nog niet is opgelost. Twee voorstellen tot
wijziging werden naar voor geschoven: Het eerste voorstel betrof het verwijderen van de
woorden ―annex 1-parties‖ waardoor het artikel aan alle partijen gericht werd en de juridische
discussie rond de interpretatie van het artikel meteen verdwijnt. Het andere, meer radicale,
voorstel was om de bevoegdheid van het IMO een grotere verankering in het Kyoto Protocol
te geven. Het COP zou een controlerende functie uitoefenen en zou de implementatie van
maatregelen genomen binnen het IMO garanderen. Bovendien bevatte dit voorstel specifieke
emissiegrenzen voor de scheepvaartsector en werden de marktgebaseerde mechanismen
meteen op de regelingen van het IMO van toepassing verklaard.
1.1.5.4. De ―burden sharing agreement‖ en artikel 4 Kyoto Protocol
In 1997, enkele maanden voor het Kyoto Protocol werd afgesloten, hebben de lidstaten van de
EU een zogenaamde ―burden sharing agreement‖ gesloten.60
Deze overeenkomst voorzag in
gedifferentieerde doelstellingen voor de verscheidene lidstaten, variërend van een stijging met
40% voor Portugal tot een reductie van 30% voor Luxemburg. Samengenomen leidde dit tot
een algemene emissiereductie van 9,2%.61
Het grote voordeel van deze overeenkomst was dat
de EU als een blok naar de Kyoto-top kon trekken en bijgevolg een veel sterkere
onderhandelingspositie had. Uiteindelijk heeft deze techniek haar vruchten min of meer
afgeworpen en hebben de Europese staten, ondanks hevige weerstand en na zeer veel politiek
57
Art. 5 en 7 Kyoto Protocol. 58
Art. 8 Kyoto Protocol. 59
Note by the Chair, Documentation to facilitate negotiations among Parties, ―Addendum; Other proposed
amendments to the Kyoto Protocol‖, FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009, p.2. 60
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖ in Yamin, F. (ed.)―climate change
and carbon markets, a handbook of emission reduction mechanisms‖, Londen, earthscan, 2005, p. 80. (hierna
verkort: Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖) 61
Oberthür, S., Ott, H.E., the Kyoto protocol. international climate policy for the 21st century. Berlijn, springer,
1999, p. 148.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
19 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
getouwtrek, een algemene reductie van 5% in de wacht kunnen slepen.62
Daarenboven heeft
ze de invoering van artikel 4 Kyoto Protocol kunnen garanderen.
Artikel 4 Kyoto Protocol voorziet in de mogelijkheid dat verscheidene annex 1-lidstaten hun
verplichtingen, aangegaan onder artikel 3 Kyoto Protocol, gezamenlijk nakomen. Dit betekent
dat de aan die staten toegewezen emissielicenties kunnen worden samengevoegd, waardoor er
voor de staten een gezamenlijke verplichting ontstaat om onder deze grens te blijven. Als de
drijvende kracht achter de invoering van deze regeling, heeft de EU uiteraard gebruik
gemaakt van deze mogelijkheid. Een algemene verplichting voor een reductie van 8% binnen
de EU was het resultaat. Uiteindelijk heeft men de verplichtingen van de lidstaten in de
―burden sharing agreement‖, aan deze 8%-doelstelling moeten aanpassen.63
Door tijdsdruk
(de overeenkomst diende voor 31 mei 2002 aan het secretariaat van de UNFCCC te worden
meegedeeld) is dit gebeurd op basis van voorbarige gegevens. De EU heeft in een
complementaire, politieke overeenkomst voorzien in de mogelijkheid om de verschillende
verlichtingen via politieke weg alsnog aan te passen.
1.1.5.5. De flexibele marktmechanismen
De grootste innovatie van het Kyoto Protocol is de invoering van de flexibele
marktmechanismen. Dit zijn juridische instrumenten die het voor de annex 1-lidstaten
mogelijk maken hun emissies niet effectief te verminderen en toch aan hun
reductieverplichting te voldoen. Er dienen drie verscheidene mechanismen te worden
onderscheiden: de emissiehandel (ET), de ―Joint Implementation‖ (JI) en het ―Clean
Development Mechanism‖ (CDM). Het gemeenschappelijk kenmerk van deze instrumenten
is dat zij aangepast zijn aan en inspelen op de vrije markt. Zij laten toe dat maatregelen voor
de reductie van emissies genomen worden waar dit economisch het efficiëntst is. Dit vormt
geen beperking van de effectiviteit van de milieumaatregelen, aangezien de effecten van
broeikasgassen globaal merkbaar zijn en niet beperkt blijven tot een lokaal niveau.64
De
flexibele mechanismen exploiteren bijgevolg de specifieke kenmerken van
broeikasgasemissies.
Deze mechanismen kunnen slechts op aanvullende wijze aangewend worden. De annex 1-
lidstaten zijn dan ook verplicht informatie te verschaffen over het subsidiair karakter van het
gebruik van deze flexibele mechanismen. De binnenlandse maatregelen moeten een
―significant‖ onderdeel van de inspanningen om de doelstellingen te halen, uitmaken.65
Deze
verplichting wordt omwille van politieke druk van de VS niet op kwantitatieve wijze
uitgedrukt en is dan ook vooral een lege doos.
De Marrakesh-akkoorden van 2001, aangenomen op de COP7, hebben de flexibele
marktmechanismen van het Kyoto Protocol verder uitgewerkt. Zij vormen een bijna 100
62
Oberthür, S. ―Interactions of the climate change regime with ICAO, IMO and the EU burden-sharing
agreement.‖, Project deliverable No. D 3, final draft, februari 2003, p. 15. (hierna verkort: Oberthür, S.,
―interactions climate change regime with IMO, ICAO and EU‖) 63
Beschikking 2002/358/EG, Raad, ―betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het
Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke
nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen‖, 25 april 2003. 64
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 13. 65
UNFCCC, ―Report of the Conference of the Parties on its Seventh Session, Held at Marrakesh from 29
October to 10 November 2001. Addendum. Part Two: Action Taken By The Conference Of The Parties‖,
FCCC/CP/2001/13/Add.1, 21 januari 2002, p. 19 (http://www.unfccc.int).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
20 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
pagina‘s tellend document dat de operationalisering van de 3 mechanismen in goede banen
dient te leiden. Complexe linken werden tussen de mechanismen gelegd en de cruciale
elementen voor de afdwinging van het gehele systeem werden uiteengezet.
A De emissiehandel (artikel 17 Kyoto Protocol)
De emissiehandel van het Kyoto Protocol werkt volgens het ―cap and trade‖-principe. Het
Kyoto Protocol zelf voorziet enkel in een aantal basisregels, terwijl de uitwerking door de
volgende COP‘s gebeurde. Bij emissiehandel verkoopt een entiteit ongebruikte
emissierechten aan een andere entiteit en wordt er hierdoor een markt van emissierechten
gecreëerd.66
Een emissiehandel kent twee grote voordelen; enerzijds wordt er op voorhand
een vaste emissiegrens vastgelegd67
en anderzijds wordt een efficiënte allocatie van de kosten
gegarandeerd.68
Aan alle annex 1-lidstaten wordt een hoeveelheid emissierechten toegekend. Aan elke lidstaat
wordt vervolgens de mogelijkheid geboden om de haar toegewezen hoeveelheid
emissierechten op te splitsen in ―assigned amount units‖ (AAU). Iedere AAU stemt overeen
met het recht om 1 ton carbondioxide-equivalent uit te stoten. De annex 1-lidstaten kunnen
vervolgens de AAU‘s onderling kopen en verkopen, om zo te voldoen aan hun verplichtingen.
Om te vermijden dat staten te veel van hun AAU‘s verkopen, werd er in het Kyoto Protocol
voorzien in een bepaalde grens: een staat mag niet overgaan tot het verkopen van haar Kyoto-
credits, wanneer dit ertoe zou leiden dat zij over minder credits dan haar reserve (de
zogenaamde ―commitment period reserve‖) toelaat, zou beschikken.69
Deze reserve werd voor
iedere lidstaat apart berekend, maar bestaat voor de meesten uit 10% van de oorspronkelijk
aan hen toegewezen AAU‘s.70
Daarenboven kunnen ook CER‘s en ERU‘s worden
opgenomen in de emissiehandel.71
Het is opvallend dat er noch in het Kyoto Protocol noch in de Marrakesh akkoorden echte
procedureregels inzake de verkoop van deze emissierechten worden uitgewerkt72
. De reden
hiervoor is dat ten tijde van het opstellen van het Kyoto Protocol, dit cap and trade-systeem
politiek zeer gevoelig lag73
. De modaliteiten die vervolgens in Marrakesh werden
overeengekomen, beslagen maar 2 pagina‘s. Wel werden er 5 voorwaarden uitgewerkt
waaraan een annex 1-lidstaat moet voldoen wil zij deelnemen aan de handel in
emissierechten, de zogenaamde eligibility criteria.74
Zij moeten: (1) het Kyoto Protocol
hebben geratificeerd; (2) een emissiebudget hebben vastgesteld; (3) een nationaal systeem
voor de inventarisatie van emissies hebben; (4) een nationaal register voor de emissierechten-
66
Oberthür, S., Ott, H. E., ―the Kyoto Protocol, international climate policy for the 21st century‖, Springer-
Verlag Berlin Heidelberg, 1999, p. 188. 67
Bode, S., ―Implications of Linking National Emission Trading Schemes prior to the Start of the First
Commitment Period of the Kyoto Protocol‖, HWWA Discussion Paper 214, p. 1. 68
Oberthür, S., Ott, H. E., ―the Kyoto Protocol, international climate policy for the 21st century‖, Springer-
Verlag Berlin Heidelberg, 1999, p. 188. 69
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 13. 70
Yamin., F., ―introduction‖ in Yamin, F. (ed.)―climate change and carbon markets, a handbook of emission
reduction mechanisms‖, Londen, earthscan, 2005, p. XLII. 71
Art. 3.10 en 3.12 Kyoto Protocol. 72
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 19 73
Yamin., F., ―the international rules on the Kyoto mechanisms‖ in Yamin, F. (ed.)―climate change and carbon
markets, a handbook of emission reduction mechanisms‖, Londen, earthscan, 2005, p. 26. 74
UNFCCC, ―The mechanisms under the Kyoto Protocol: emission trading, the Clean Development Mechanism
and Joint Implementation‖, (http://unfccc.int/Kyoto_protocol/mechanisms/items/1673.php).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
21 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
transacties hebben; en (5) een actueel gecontroleerde inventaris hebben en dit jaarlijks
rapporteren aan het Secretariaat.75
De integriteit van de emissiehandel is van uitermate groot belang voor het gehele Protocol en
wordt daarom ondersteund door de eis dat alle annex 1-lidstaten zich houden aan strikte
rapportage- en herzieningsvereisten. Dit wordt allemaal overzien door het Compliance
Committee, dat in navolging van het Protocol werd opgericht en als voornaamste taak het
afdwingen van de verplichtingen van de annex 1-lidstaten heeft76
.
Lange tijd werd er discussie gevoerd over de uitwerking van een emissiehandelsysteem.
Onmiddellijk na de ondertekening van het Kyoto Protocol, werden er onderhandelingen over
het opstellen van een top-down trading scheme, opgestart.77
Dit is een emissiehandel waarbij
op VN-niveau tussen de staten onderhandeld wordt om een systeem op basis van artikel 17
Kyoto Protocol op te stellen. Het grote voordeel aan deze benadering is dat er een coherent
systeem wordt opgesteld.78
In realiteit is echter gebleken dat het zeer moeilijk is op
internationaal niveau een dergelijke overeenkomst te bereiken79
en al snel hebben
verscheidene staten het heft in eigen handen genomen. Enkele bottom-up trading schemes
zagen in de jaren na het Kyoto Protocol het levenslicht. Dit soort emissiehandel wordt
volledig nationaal gereguleerd, waarbij het Kyoto Protocol slechts een regulerend kader
vormt.80
Het grote voordeel aan deze systemen is dat zij flexibeler zijn dan de
internationaalrechtelijke mechanismen en dat wanneer verscheidene staten dergelijke handel
opstarten, er uit elkanders fouten kan geleerd worden. Daar staat wel tegenover dat zij
hoogstwaarschijnlijk niet op elkaar zullen afgestemd zijn en eenmaking bijgevolg niet evident
is. Dergelijke eenmaking is nochtans zeer voordelig, aangezien de schaalvoordelen tot een
minimalisatie van de marginale kosten leiden.
B Clean Development Mechanisms (artikel 12 Kyoto Protocol)
De CDM‘s vormen een emissiereducerend creditsysteem. Anders dan een begrenzing van de
emissierechten, worden er aan staten credits uitgereikt wanneer zij investeren in
gecertificeerde reductieprojecten. De CDM‘s vullen de hulp die de annex 1-lidstaten via het
UNFCCC aan de ontwikkelingslanden geven aan. Voor de annex 1-lidstaten zijn zij echter
veel aantrekkelijker aangezien er een beloning aan vast hangt. Via de CDM‘s kan een annex
1-lidstaat of een andere entiteit die door een lidstaat bevoegd is verklaard, ―Certified Emission
Reductions‖ (CER‘s) verkrijgen. Deze worden toegekend op basis van het investeren in
emissiereducerende projecten in ontwikkelingslanden. Op deze wijze worden projecten
gelokaliseerd waar zij economisch het efficiëntst zijn, wordt de economie van de
ontwikkelingslanden op duurzame wijze hervormt en worden de annex 1-lidstaten
aangespoord om te investeren in nieuwe technologiëen.81
Het grote voordeel aan deze nieuwe
75
Art. 2 Decision 11/CMP.1 van de COP, ―modalities, rules and guidelines from emissions trading under article
17 of the Kyoto Protocol.‖ FCCC/KP/CMP/2005/8/Add.2., 30 maart 2006. 76
UN News center, ―compliance body set up for Kyoto Protocol on reducing greenhouse gases‖,
(www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=17697). 77
Zapfel, P., Vainio, M., ―Pathways to European Greenhouse Gas Emissions Trading History and
Misconceptions‖, noa di lavoro 85.2002, oktober 2002, p. 5. (hierna verkort: Zapfel, P., ―Pathways to European
GHG Emissions Trading History and Misconceptions‖) 78
Zapfel, P., ―Pathways to European GHG Emissions Trading History and Misconceptions‖, p. 3. 79
Zapfel, P., ―Pathways to European GHG Emissions Trading History and Misconceptions‖, p. 3. 80
Zapfel, P., ―Pathways to European GHG Emissions Trading History and Misconceptions‖, p. 3. 81
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 13.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
22 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
investeringsmethode is dat voorstellen van projecten zowel door de lidstaten (zowel annex 1
als niet-annex 1) als door niet-gouvernmentele instanties, zoals NGO‘s of bedrijven, kunnen
worden gelanceerd. Bovendien wordt de implementatie van de projecten overgelaten aan
bedrijven en organisaties.
Het systeem is volledig gebaseerd op projecten zonder dat er voorzien wordt in een degelijke
omkadering. Aangezien deze projecten allemaal gesitueerd zijn in landen waarvoor geen
bindende Kyoto-doelstellingen gelden, werd er gevreesd dat zij niet tot voldoende
emissiereducties zouden leiden.82
Om misbruik te voorkomen werd dan ook voorzien in
enkele algemene voorwaarden en een goedkeuringsprocedure waaraan voorgestelde projecten
dienen te voldoen. De algemene goedkeuringsvoorwaarde is dat het project voorziet in een
reductie van emissies, bijkomend aan wat er zou gebeuren bij afwezigheid van het project.
Indien aan deze voorwaarde voldaan is keurt de CDM executive board, opgericht in 2001 op
de COP 7, de voorgestelde projecten goed en kennen aan hen een bepaald aantal CER‘s toe.
Uiteraard leidt deze procedure tot een ongelooflijke werklast voor de executive board,
waardoor er enkele maatregelen zijn genomen om de procedure wat te decentraliseren:
tegenwoordig worden er private instellingen (DOE‘s) ingeschakeld om projecten te evalueren
en wordt er gebruik gemaakt van standaard criteria voor bepaalde types van veel
voorkomende projecten.83
De goedkeuringsprocedure is behoorlijk omslachtig en eist van de voorstellers van een project
dat zij behoorlijk veel projectinformatie verschaffen aan de DOE‘s. Vervolgens wordt de
analyse van de DOE‘s doorgezonden naar de CDM executive board die vervolgens over de
registratie van het project beslist. Nadien dient er jaarlijks een rapport worden opgesteld over
het project, op basis waarvan de CER‘s nadien worden toegekend. Omdat deze procedure
voor veel kleinere projecten zou betekenen dat zij niet meer economisch efficiënt zouden zijn,
werd er door de CDM executive board voorzien in een set minder omslachtige procedures
voor kleinschalige projecten84
. CDM-projecten kunnen al vanaf het jaar 2000 worden
opgestart en emissiereducties genereren. Hiervoor is het evenwel noodzakelijk dat het project
voldoet aan criteria voor registratie en voor 31 december 2005 geregistreerd was.85
C Joint Implementation (artikel 6 Kyoto Protocol)
Het Kyoto Protocol voorziet ook in de mogelijkheid voor annex 1-lidstaten om te investeren
in emissiereducerende projecten op het grondgebied van andere annex 1-lidstaten. Ook deze
JI is een emissiereducerend creditsysteem. De ontvangende staat transfereert vervolgens een
corresponderende hoeveelheid emissierechten in de vorm van Emission Reduction Units
(ERU‘s) naar de investerende staat. Dit kan alleen gebeuren wanneer het project voorziet in
een reductie van emissies, bijkomend aan wat er zou gebeuren bij afwezigheid van het
project. Ook hier staat de gedachte van een economisch efficiënte allocatie centraal en het is
bijgevolg zeer waarschijnlijk dat de meeste van deze projecten in de voormalige Sovjetstaten
zullen plaatsvinden.
82
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 35. 83
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 13. 84
Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖, p. 13. 85
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 35.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
23 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
De procedures rond de goedkeuring voor JI-projecten werden in 2005 opgesteld.86
Afhankelijk van welke lidstaten er aan de projecten deelnemen, wordt spoor 1, dan wel spoor
2 gevolgd. Spoor 1 voorziet in een vereenvoudigde administratieve procedure. Vooraleer er
echter van deze procedure gebruik kan worden gemaakt dienen zowel de investerende als de
ontvangende lidstaat aan volgende voorwaarden te voldoen: het Kyoto Protocol moet
geratificeerd zijn, de staten dienen te beschikken over een emissiebudget, een nationaal
systeem van opvolging, een nationale inventaris van broeikasgassen en een register en de
staten moeten voldaan hebben aan de communicatievereisten inzake de laatste inventaris aan
het secretariaat van de UNFCCC. Indien niet aan deze voorwaarden voldaan is, kan een JI-
project enkel worden opgestart na verificatie door het Supervisory Committee en de door haar
geaccrediteerde onafhankelijke eenheden.
Een verschil met de CDM‘s is dat JI-projecten slechts vanaf 2008 kunnen worden gecreëerd.
Er werd wel voorzien in een mogelijkheid tot het uitreiken van early credits. Early credits zijn
emmissiereducties die vóór 2008 werden gerealiseerd en na 2008 in de vorm van AAU‘s door
het gastland worden aangeleverd87
.
1.1.6. POST-KYOTO; HET BALI ACTIEPLAN EN DE COP 15
In december 2007 werd er een nieuwe conferentie, met als doelstelling het onderhandelen van
een post-Kyoto klimaatverdrag, gehouden in Bali. De ―Bali roadmap‖, inclusief het Bali
actieplan, werd hier aangenomen. Het plan voorziet in een onderhandelingsproces dat voor
het einde van 2009 tot een resultaat moest leiden. Een nieuwe Ad Hoc Work Group on Long-
Term Cooperative Action (AWG-LCA) werd opgericht om het actieplan ten uitvoer te leggen.
Het AWG-LCA heeft in 2008 4 keer samengekomen om de COP 15 in Kopenhagen voor te
bereiden. In de aanloop naar de COP 15 waren veel observatoren er van overtuigd dat de
strijdbijl tussen de annex 1-lidstaten en de overige landen begraven was.88
De verwachtingen
voor de top van Kopenhagen waren dan ook zeer hoog gespannen. De COP 15 is echter
uitgedraaid op een grote teleurstelling. Het enige wat de COP heeft voortgebracht is een
verklaring van alle partijen dat zij vastberaden zijn om samen te werken aan een degelijk
beleid. Ook voor de internationale transportsector was de top van Kopenhagen een maat voor
niets: men is er niet in geslaagd een algemene emissiereductiedoelstelling op te stellen en de
vraag of de UNFCCC, dan wel het IMO/ICAO bevoegd zijn voor het opstellen van deze
emissiegrens.89
Het is zeer onduidelijk wat de verdere ontwikkeling van het internationaal
klimaatbeleid zal inhouden. Voorlopig is er nog steeds geen enkel akkoord bereikt over wat er
na 2012 (het jaar waarin het Kyoto-periode afloopt) zal gebeuren en het ziet er ook niet naar
uit dat de huidige politieke spanningen tijdig zullen worden opgelost.
Ondertussen is gebleken dat de huidige financiële mechanismen noch op vlak van schaal nog
op vlak van ontwerp, voldoende zijn om de adaptatie van de ontwikkelingslanden aan de
gevolgen van de klimaatwijziging te garanderen.90
In juni 2008 beschikte het Adaptation
86
Decision 9/CMP.1 Guidelines for the implementation of Article 6 of the Kyoto Protocol
FCCC/KP/CMP/2005/8/Add.2, (http://ji.unfccc.int/JI_Projects/ProjectInfo.html). 87
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 32. 88
Watanabe, R., Arens, C., ―The Bali Roadmap for Global Climate Policy—New Horizons and Old Pitfalls‖,
JEEPL 5.2 (2008), p. 140. 89
Euractiv, ―Aviation and shipping emissions after Copenhagen‖, 16 januari 2010, update 30 maart 2010,
(http://www.euractiv.com/en/transport/aviation-shipping-emissions-copenhagen/article-188767). 90
UNFCCC, ―Investment and Financial Flows to Address Climate Change‖, 2007, p. 170,
(http://unfccc.int/files/cooperation_and_support/financial_mechanism/application/pdf/background_paper.pdf).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
24 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Fund over 58 miljoen dollar, terwijl de VN heeft opgeroepen voor een financiering van
minstens 86 miljard dollar voor 2016.91
Het wordt dan ook hoog tijd dat er nieuwe
inkomstenbronnen worden aangeboord en het ziet ernaar uit dat de scheepvaartsector (die
samen met de luchtvaart de enige sectoren zijn die buiten het Kyoto Protocol vallen) hier haar
steentje in zal moeten bijdragen.
HOOFDSTUK 1.2. HET EUROPEESRECHTELIJK
KLIMAATBELEID
1.2.1. JURIDISCHE GRONDSLAG
Het EG-verdrag voorziet in een juridische basis waarop de Gemeenschap een milieubeleid
kan stoelen.92
Volgende doelstellingen dienen steeds te worden nagestreefd:93
behoud,
bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bescherming van de gezondheid
van de mens; behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; bevordering op
internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale
milieuproblemen. Onder deze mondiale milieuproblemen kan de klimaatwijziging uiteraard
begrepen worden.
Er wordt, zowel voor de Gemeenschap als voor de individuele lidstaten, voorzien in een
mogelijkheid tot samenwerking met derde landen en de bevoegde internationale
organisaties.94
Het Hof heeft in een belangrijk advies beslist dat de uitoefening van deze
externe bevoegdheid gebaseerd is op artikel 175, lid 1 EG.95
Dit betekent dat dergelijke
verdragen enkel kunnen worden aangenomen met inachtneming van artikel 251 EG (zie
hoofdstuk 2.4).
1.2.2. EU-STANDPUNT BINNEN DE UNFCCC
De EU is lid van de UNFCCC en het Kyoto Protocol.96
Het is een feit dat de EU zeer goed
gepositioneerd is om binnen het internationaal klimaatbeleid een beslissende leidersfunctie op
zich te nemen97
. De EU-lidstaten vormen namelijk het belangrijkste politieke ―kartel‖ ter
wereld en ze hebben sinds lange tijd de nood aan een degelijk, internationaal klimaatbeleid
benadrukt. De EU levert ook het grootste bewijs dat een samenwerking tussen verschillende
staten, ondanks verschillende belangen, tot op een zeer diepgaand niveau kan worden
uitgewerkt. Een effectief internationaal klimaatbeleid is dus helemaal geen utopie, zolang
staten maar bereid zijn hun schouders onder dergelijk project te zetten. Helaas is het
internationaal klimaatbeleid vandaag nog niet geëvolueerd tot op het niveau waarbij het op
zelfstandige wijze kan functioneren. Dit valt te verklaren door het feit dat de instituties die
door het klimaatbeleid in leven werden geroepen, nog te veel afhankelijk zijn van de
91
Rowling, M., ―Climate change fund needs major boost - UN official‖, AlertNet, iuni 2008,
(http://www.alertnet.org/db/an_art/19216/2008/05/24-170738-1.htm). 92
Art. 191-193 (oude nummering: 174-176) EG-verdrag. 93
Art. 191.1 (oude nummering: 174.1) EG-verdrag. 94
Art. 191.4 (oude nummering: 174.4) EG-verdrag. 95
HvJ, advies 2/00, 6 december 2001, par. 44. 96
Besluit 94/69/EG, Raad, 15 december 1993 betreffende het sluiten van het Raamverdrag van de Verenigde
Naties inzake klimaatverandering en Beschikking, 2002/358/EG, Raad, ―betreffende de goedkeuring, namens de
Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen‖, 25 april 2003. 97
Grubb, M. Gupta, J., ―Climate change and European leadership, a sustainable role for Europe?‖, 2000, p. 3.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
25 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
verschillende lidstaten. Er is duidelijk nood aan leiderschap en de EU lijkt de best geplaatste
speler om deze taak op zich te nemen.
De Europese Raad heeft zich voorgenomen om ―de algehele emissie van broeikasgassen door
de Gemeenschap tegen 2020 met ten minste 20% ten opzichte van 1990 te verlagen en met
30% mits de andere ontwikkelde landen zich vastleggen op een vergelijkbare
emissiebeperking en de economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage
leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheid en capaciteiten. Tegen 2050
moet de mondiale emissie van broeikasgassen met ten minste 50% ten opzichte van 1990 zijn
gedaald. Alle bedrijfstakken van de economie moeten tot deze emissiebeperking bijdragen.‖98
1.2.3. HET EU KLIMAATBELEID
Het Europees klimaatbeleid ging van start in 1989, analoog met het van start gaan van de
onderhandelingen rond de UNFCCC.99
de Raad vaardigde een resolutie uit waarin de lidstaten
en de gemeenschap werden opgeroepen om de handen in elkaar te slaan voor het
ondersteunen en opstellen van wereldomvattende maatregelen voor dit mondiale probleem.100
De Commissie werd verzocht om voor 1990 concrete maatregelen voor te stellen.
Uiteindelijk zijn deze gemeenschappelijke en ambitieuze politieke doelstellingen lange tijd
fictie gebleven, aangezien operationele maatregelen lange tijd ontbraken. De EU heeft zich in
deze eerste jaren vooral gepositioneerd als toonaangevende leider in het klimaatbeleid.101
Na
de top van Rio werden twee belangrijke documenten uitgevaardigd door de Raad: Richtlijn
93/76 EEG, waarin bepaald werd dat iedere lidstaat een programma tot beperking van de
CO2-emissies dient uit te werken en beschikking 93/389 EEG waarin werd voorgenomen dat
op gemeenschapsniveau de algemene CO2-uitstoot wordt bewaakt. Deze laatste beschikking
laat toe dat de EEG kan tegemoetkomen aan de ―verplichtingen‖ die voortvloeien uit haar
lidmaatschap van de UNFCCC.102
Door haar sleutelpositie in de Kyoto-onderhandelingen diende de EG een gemeenschappelijk
standpunt naar voor te schuiven. Dit gebeurde terwijl er eigenlijk op intern niveau nog druk
werd onderhandeld over de te voeren nationale en communautaire beleidslijnen.103
Doordat
lange tijd alle aandacht diende te worden gericht op de internationale agenda, is men er
binnen de EU maar zeer laat in geslaagd een degelijk akkoord te bereiken. Voorafgaandelijk
aan de Kyoto-onderhandelingen mikte de Gemeenschap op een reductie van 15%.
Uiteindelijk werd dit op de Kyoto-top herleid tot 8% en diende de oorspronkelijke burden
sharing agreement hier aan te worden aangepast.
98
Overweging 3, richtlijn 2009/29/EG, Europees parlement en de Raad, 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn
2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te
verbeteren en uit te breiden. 99
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖ in F. Maes
(ed.), ―verhandelbare emissierechten als klimaatbeleidinstrument‖, die Keure, 2005, p. 7. (hierna verkort:
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖) 100
Resolutie Raad 21 juni 1989 inzake het broeikaseffect en de gemeenschap. 101
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖, p. 7. 102
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖, p. 8. 103
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖, p. 9.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
26 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Op enkele beperkte beleidsstukken na, denk maar aan het akkoord tussen de Commissie en de
vereniging van Europese automobielconstructeurs,104
kan men concluderen dat het
klimaatbeleid van de EU tot de 21e eeuw beperkt is gebleven tot een geheel van maatregelen
tot aansporing, voorlichting en coördinatie, zonder enig dwingend effect.105
Pas na de top van
Marrakech en Bonn is de EU naar een hogere versnelling geschakeld.106
De Raad heeft op 25
april 2002 een beschikking betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap,
van het Kyoto Protocol aangenomen en de ―burden sharing agreement‖ hiermee verheven tot
een bindende overeenkomst.107
Hierdoor is de EU officieel verdragspartij bij het Kyoto
Protocol geworden en kan zij gebruik maken van onder andere de flexibele mechanismen.
Hierna heeft de EU enkele volwaardige reguleringen inzake broeikasemissies
uitgevaardigd.108
In het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap, vastgesteld bij
Beschikking nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad, wordt
klimaatverandering aangemerkt als een prioriteit waarvoor maatregelen moeten worden
genomen en wordt voorzien in de invoering van een voor de gehele Gemeenschap geldende
regeling voor de handel in emissierechten voor 2005.109
Het klimaatbeleid van de EU is in de laatste 20 jaar geëvolueerd van een typisch ―command
and control‖-beleid tot een beleid waarbij de marktgebaseerde instrumenten centraal staan.110
Aan de basis van deze ontwikkeling ligt het groenboek over de handel in
broeikasgasemissierechten dat binnen de EU een discussie op gang gebracht heeft over de
geschiktheid en de eventuele werking van handel in broeikasgasemissierechten binnen de
Europese Unie.
1.2.4. ETS-RICHTLIJN
De European Union Emission Trading Scheme (EU ETS), vormt de belangrijkste hoeksteen
van het EU klimaatbeleid en dekt ongeveer 45% van de Europese CO2-uitstoot111
. De EU
ETS is bovendien het grootste in werking zijnde ―cap and trade‖-systeem ter wereld.112
Zij
verschilt van de emissiehandel ingevoerd door artikel 17 Kyoto Protocol doordat zij geen
markt vormt die zich hoofdzakelijk richt op een handel tussen verdragsluitende partijen, maar
enkel een handel tussen natuurlijke personen en rechtspersonen binnen de Gemeenschap.113
Het feit dat de EU ETS vervat ligt in een richtlijn, heeft tot gevolg gehad dat zij diende te
worden geïmplementeerd in de nationale wetgevingen. de richtlijn voorziet voornamelijk in
een kader voor een binnen de EU verplicht gesteld emissiehandelschema. Meer dan een
Europees handelssysteem is de EU ETS dan ook een kluwen van 27 nationale markten.114
104
Aanbeveling 1999/125/EC, Commissie, ―the reduction of CO2 emissions from passenger cars‖, 5 februari
1999. 105
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖, p. 12. 106
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖, p. 12. 107
Beschikking 2002/358/EG. 108
Bijvoorbeeld: Richtlijn 2002/91 EG, Richtlijn 2003/87/EG. 109
Overweging 2, richtlijn2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling
voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG
van de Raad, 13 oktober 2003. (hierna verkort: richtlijn 87/2003) 110
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme, p. 81-83. 111
Schreuder, Y., ―the corporate greenhouse, climate change ploicy in a globalizing world‖, Zed books, Londen,
2009, p. 122. 112
International emissions trading association, ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.6. 113
Pallemaerts, M., ―de Europese Gemeenschap als verdragsluitende partij bij het protocol van Kyoto‖, p. 23. 114
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme, p. 102.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
27 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
1.2.4.1. EU Emission Trading Scheme
Het EU ETS trad in januari 2005 in werking. Operatoren van grootschalige energiecentrales
en energie-intensieve industrieën worden verplicht om een hoeveelheid emissierechten te
houden en af te geven die overeenstemt met de hoeveelheid emissies die zij uitstoten.115
Het
soort installaties worden vermeld in Bijlage 1 bij de richtlijn en de zes broeikasgassen die
onder de emissiehandel vallen in Bijlage 2. De installaties zijn vallen slechts onder enkele
sectoren: energieactiviteiten, productie en verwerking van ferrometalen, delfstoffenindustrie
en nog enkele vervuilende activiteiten zoals de productie van papier. Vandaag vallen
ongeveer 11500 faciliteiten onder het EU ETS.
Het basisprincipe van de emissiehandel is dat bij overdrachten van een installatie
emissierechten naar een andere lidstaat een daarmee overeenstemmende aanpassing van
de overeenkomstig het Kyoto Protocol toegewezen hoeveelheid plaatsvinden.116
Een
installatie die verplicht is emissierechten af te staan na afloop van de periode, dient over een
emissievergunning te beschikken.een emissierecht is een overeenkomstig de bepalingen van
de richtlijn overdraagbaar recht om, uitsluitend teneinde aan de eisen van deze richtlijn te
voldoen, gedurende een bepaalde periode één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten.117
Elke
persoon kan echter handelen in emissierechten,118
wat aan NGO‘s bijvoorbeeld de
mogelijkheid geeft om emissierechten op te kopen en zo de prijs de hoogte in te jagen.
Er worden verscheidene periodes ingelast voor de invoering van de emissiehandel: een
periode van 2005-2008 en de periode 2008-2012. Het verschil tussen beide periodes is dat er
tijdens de eerste periode minstens 95% van de emissierechten kosteloos werden verdeeld,
terwijl dit bij de tweede periode minstens 90% was.119
Er wordt vanuit het Europees niveau geen totale hoeveelheid emissiegrenzen uitgevaardigd.
Het is de taak van de lidstaten zelf om hun eigen doelstellingen vast te stellen. De Commissie
had voor de start van het opstellen van de richtlijn correct voorspeld dat de toewijzing van de
emissies een van de felst bediscussieerde elementen van de richtlijn zou worden.120
Daarom
werd deze bevoegdheid aan de lidstaten opgedragen. Zij dienen een transparant en objectief
Nationaal toewijzingsplan op te stellen voor iedere handelsperiode waarin de totale
hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die periode toe te
wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen.
De verantwoordelijkheid voor het administreren van de emissiehandel wordt bij de lidstaten
gelegd. Zij dienen ervoor te zorgen dat exploitanten van de installaties in bijlage 1 over een
vergunning voor broeikasgasemissies beschikken en hun emissies bewaken en rapporteren.121
Deze vergunningen worden door de lidstaat zelf uitgereikt op basis van objectieve criteria.122
Bovendien dienen de lidstaten er voor te zorgen dat de emissierechten kunnen worden
115
Art. 12, 3) richtlijn 87/2003. 116
Overweging 10 richtlijn 87/2003. 117
Art. 3 a) richtlijn 87/2003. 118
Art. 12, 1, a) richtlijn 87/2003. 119
Art. 10 richtlijn 87/2003. 120
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖, p. 111. 121
Art. 4 richtlijn 87/2003. 122
Art. 6 richtlijn 87/2003.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
28 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
verhandeld tussen de personen in de lidstaten en dat de door een bevoegde autoriteit van een
andere lidstaat verleende rechten als geldig worden erkend.123
Ook dienen zij te voorzien in
een sanctieapparaat, bij schendingen van de regels van de richtlijn of de nationale wetgeving.
1.2.4.2. Linking directive
A Het verbinden van verscheidene verhandelbare klimaatinstrumenten
Het verbinden van verscheidene verhandelbare klimaatinstrumenten kan op verschillende
wijzen gebeuren. Een verbinding kan bijvoorbeeld op unilaterale wijze worden gevestigd. Dit
betekent dat de verhandelbare rechten of credits van een bepaald systeem, erkend worden in
een ander systeem en daarin kunnen worden ingebracht en verhandeld. Deze erkenning is
echter niet wederzijds124
. Een verbinding kan echter ook op bilaterale of multilaterale wijze
worden gevestigd en daarbij ontstaat er een wederzijdse erkenning van de in beide systemen
uitgevaardigde rechten en credits en kunnen zij in beide systemen worden verhandeld125
.
Een link tussen twee klimaatinstrumenten wordt meestal op directe wijze gevestigd. Dit
betekent dat zij voortvloeien uit een expliciete beslissing of overeenkomst126
. Aan een directe
verbinding kunnen er verscheidene restricties en voorwaarden worden verbonden. Zo kan de
toegelaten hoeveelheid rechten of credits geïmporteerd uit het ander systeem worden beperkt,
kan er een bepaalde wisselkoers worden ingevoerd of kunnen er gewoon kwalitatieve
voorwaarden aan de erkenning van de vreemde rechten en credits worden verbonden127
. Er
bestaat ook een mogelijkheid dat twee systemen elkaar beïnvloeden zonder dat er sprake is
van een directe link tussen beiden. Dit is mogelijk wanneer beide systemen verbonden zijn
met een derde systeem. Op deze wijze kan de vraag en het aanbod van rechten of credits
binnen het ene systeem gewijzigd worden door ontwikkelingen binnen het andere systeem128
.
Het verbinden van verhandelbare klimaatinstrumenten levert verscheidene voordelen op, maar
houdt ook enkele risico‘s in. Tot de voordelen behoren het verhogen van de liquiditeit van de
markten, het verminderen van risico‘s op machtspositie van bepaalde grote spelers, het
reduceren van de samengestelde kosten om de emissiedoelstellingen te behalen en het
tegemoet komen aan de ―common but differentiated responsibilities‖129
. Er zijn echter ook
behoorlijk grote risico‘s verbonden aan het versmelten van de markten van twee aparte
klimaatinstrumenten. Zo is het zeer waarschijnlijk dat elk systeem een zekere hoeveelheid
―carbon leakage‖heeft en kan het verbinden van beide markten tot gevolg hebben dat de totale
lekkage stijgt130
. Bovendien heeft het verbinden tot gevolg hebben dat de controlerende
overheden een deel van hun controle over hun systeem zullen verliezen131
.
123
Art. 12 richtlijn 87/2003. 124
International emissions trading association, ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.11. 125
Jaffe, J., Stavins, R., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, International emissions
trading association, November 2007, p.12. (hierna verkort: Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions
trading systems‖) 126
Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.11. 127
Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.12-13. 128
Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.13. 129
Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.17. 130
Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.18. 131
Jaffe, J., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖, p.20-21.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
29 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
B De richtlijn 2004/101/EC
De Europese Commissie heeft door de invoering van richtlijn 2004/101/EC, de zogenaamde
―linking directive‖ de EU ETS aan de flexibele mechanismen van het Kyoto Protocol
verbonden en er zo voor gezorgd dat deze een globale reikwijdte heeft gekregen132
. Deze
richtlijn is rechtstreeks voortgevloeid uit richtlijn 87/2003 waar reeds werd gesteld dat het
verbinden van de Europese emissiehandel met de Kyoto mechanismen, meer in het bijzonder
de CDM- en JI-projecten, vanaf 2005 de kostenefficiëntie van het gehele systeem ten goede
zou komen.133
De richtlijn amendeert de oorspronkelijke richtlijn 87/2003.
Het nieuw ingevoegde artikel 11 a, bepaalt dat de lidstaten aan de exploitanten van de
installaties de mogelijkheid mogen bieden om CER‘s en ERU‘s te gebruiken om aan hun
verplichtingen te voldoen. De lidstaten dienen in hun nationale allocatieplannen te bepalen
hoeveel dergelijke credits er mogen worden gebruikt. Deze hoeveelheid dient in
overeenstemming te zijn met de vereiste uit het Kyoto Protocol dat het gebruik van deze
credits supplementair dient te zijn aan nationale acties. De Commissie heeft deze bepaling
geïnterpreteerd in de zin dat maximaal de helft van de totale reducties die vereist zijn om het
Kyoto-doel te bereiken uit CER‘s en ERU‘s mogen voortvloeien. De CER‘s en ERU‘s
worden door de lidstaat ingeruild voor een emissierecht van die lidstaat. Er bestaan evenwel
enkele beperkingen op deze verbondenheid. Zo worden de CER‘s en ERU‘s die voortkomen
uit nucleaire faciliteiten, bebossingactiviteiten, bodemgebruik en verandering van
bodemgebruik, niet erkend binnen het EU ETS.134
De richtlijn bevat voor het overige vooral technische bepalingen inzake de procedures die
dienen gevolgd te worden. Zo worden de lidstaten verantwoordelijk gesteld voor de controle
of de CDM- en JI-projecten wel in overeenstemming zijn met de vereisten die er op het
internationaal en Europees niveau aan worden gesteld.135
1.2.4.3. Verhouding met de EFTA-lidstaten
Er dient te worden gewezen op de speciale verhouding die er bestaat met de EFTA-landen;
IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Door de oprichting van de overeenkomst inzake de
Europese Economische ruimte, dat op 1 januari 1994 in werking trad, werd er een interne
markt gecreëerd tussen de EU-lidstaten en de EFTA-staten. Bovendien werd er voorzien in
een inclusie van de EU-wetgeving betreffende research and development, sociaal beleid,
milieu en enkele andere beleiden zodat een optimale coöperatie kan worden gegarandeerd. De
EU ETS werd dan ook in het Europese Economische Ruimte-verdrag geïncorporeerd en in
2007 uitgebreid tot de EFTA-staten.136
132
Schreuder, Y., ―the corporate greenhouse, climate change ploicy in a globalizing world‖, Zed books, Londen,
2009, p. 122. 133
Overweging 2, Richtlijn 2004/101/EG, Europees Parlement en de Raad, houdende wijziging van Richtlijn
2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de
Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto, 27 oktober
2004. 134
Art. 11, 3 a) en b) 2003/87/EG. 135
Art. 11 b richtlijn 2003/87/EG. 136
Dit werd gebaseerd op art. 73-75 van the Agreement on the European Economic Area, OJ No L 1, 3.1.1994,
p. 3.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
30 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
1.2.4.4. Omzetting ETS-richtlijn in de Belgische rechtsorde.
Het Belgisch klimaatbeleid bestaat uit federale en gewestelijke componenten, overeenkomstig
de vigerende bevoegdheidsverdeling.137
Marktgebaseerde instrumenten zijn instrumenten die
milieuvriendelijk gedrag aanmoedigen via marktsignalen, in plaats van expliciete
reguleringen.138
Het gehele klimaatbeleid wordt echter samengebonden in een
samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de drie gewesten: het
Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest
en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het
opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het
Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto,
afgesloten te Brussel op 14 november 2002.139
De omzetting van de richtlijn 2003/87 is een Gewestelijke bevoegdheid. In Vlaanderen werd
deze richtlijn echter op zeer halfslachtige wijze omgezet, waardoor de Commissie
gerechtelijke stappen heeft ondernomen.140
De omzetting is gebeurd door de invoering van
het REG-decreet. In het decreet zijn er 5 grote thema‘s te onderscheiden: De
subsidieprogamma‘s voor verschillende doelgroepen (art. 3 – 15); De
energiebeleidsovereenkomsten en verplichtingen voor bedrijven, niet-commerciële
instellingen en publiekrechtelijk rechtspersonen (art. 16 – 17); De verplichtingen i.v.m.
rationeel energiegebruik voor brandstofleveranciers (art. 18 – 19); De
flexibiliteitsmechanismen (art. 20 – 21);. De oprichting van Autonome Commissies
Energiebeleid Vlaanderen bij de Mina-Raad en de SERV (art. 30 – 34). Voor het bestek van
dit werkstuk zijn vooral de artikelen 20 en 21 van belang: ―Het Vlaamse klimaatbeleid heeft
als uitgangspunt dat in de eerste plaats federale en gewestelijke maatregelen om de
broeikasgasemissies te reduceren worden genomen om aan het Protocol van Kyoto te
voldoen. Daarnaast kunnen ook zogenaamde flexibiliteitsmechanismen worden ingezet om
bijkomende emissierechten te bekomen. Het decreet legt de juridische basis voor de
omzetting in het Vlaamse Gewest van de Europese richtlijn voor het opzetten van een
Europees systeem van emissiehandel met betrekking tot de uitstoot van broeikasgassen. De
Vlaamse regering wordt gemachtigd om de voorwaarden en nadere toepassingsmodaliteiten
voor het inzetten van de projectgebonden mechanismen vast te leggen.‖141
Wat het nationaal allocatieplan betreft, bestaat er een overlapping van de verschillende
bevoegdheden. Het eerste Belgische nationaal toewijzingsplan bestond uit vier luiken: een
Vlaams, Waals, Brussels en een federaal deel. De Europese Commissie heeft dit plan op 20
oktober 2004 onvoorwaardelijk goedgekeurd en op 18 februari 2005 keurde de Vlaamse
regering het Vlaamse deelplan goed. Het tweede Belgisch nationaal toewijzingsplan is van
veel grotere relevantie, omdat het het eerste plan is waarop de Kyoto-verplichtingen van
toepassing zijn. Dit betekent dat België veel minder speelruimte heeft gekregen dan
137
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 194. 138
Stavins, R.N., ―Market-Based Environmental Policies: What Can We Learn from U.S. Experience (and
Related Research)?‖, Discussion Paper 03–43, Augustus 2003, p. 1. 139
Wet 14 november 2002 houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het
Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opstellen, het
uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het
Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto, Belgisch
Staatsblad van 27 juni 2003. 140
Persmededeling Europese Commissie, 19 januari 2005, IP/05/72. 141
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 205.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
31 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
gedurende de eerste periode van de EU ETS-richtlijn. Het goedgekeurde Vlaamse deelplan als
onderdeel van het Belgische ontwerp-NTP bevat 12 delen met 2 bijlagen. Het door de
Commissie goedgekeurde Belgische allocatieplan is online te raadplegen.142
HOOFDSTUK 1.3. EEN KRITISCHE NOOT BIJ HET HUIDIG
KLIMAATBELEID.
Voorstanders van marktgebaseerde instrumenten beweren dat de klassieke ―command and
control‖ benadering te streng, gefragmenteerd, duur, bureaucratisch, niet transparant en niet-
stimulerend voor innovatie is.143
Marktgebaseerde instrumenten daarentegen bereiken
hetzelfde niveau van emissiereductie, maar doen dit tegen lagere kosten, reduceren
overheidsinterventie, voorzien in prikkels om te investeren in technologische ontwikkelingen
en genereren in sommige gevallen zelfs bijkomende inkomsten voor overheden.144
Er bestaan echter ook veel kritieken op het huidige gebruik van marktmechanismen om
milieuvriendelijk gedrag te stimuleren. Zo blijkt uit onderzoek dat marktliberalisme en
duurzame ontwikkeling niet zomaar verzoenbaar worden door ze in een beleidsinstrument,
zoals de emissiehandel, te gieten. De 2 verschillende doelstellingen, aan de ene kant het
maximaliseren van kostenefficiëntie en aan de andere kant het catalyseren van technologische
ontwikkelingen ten voordele van toekomstige generaties, worden geacht onverenigbaar te
zijn. Marktactoren slagen er niet in om bij hun beslissingsproces inzake technologische
ontwikkelingen de bredere voordelen in rekening te nemen. Doordat de economische
ontwikkeling op lange termijn niet in rekening wordt genomen op de markt, wordt er beweerd
dat deze marktgebaseerde instrumenten veel minder hebben bijgedragen tot een duurzame
ontwikkeling dan gerichtere milieuprogramma‘s.145
Uit recente studies en gebeurtenissen is bovendien gebleken dat de emissiehandel nog niet op
een optimaal niveau opereert en dat het zich gemakkelijk tot fraude leent. Hoewel het
volledige systeem gebaseerd is op de werking van de markt, is door de recente economische
crisis gebleken dat het systeem ongevoelig is voor een verandering in omstandigheden. Op
Europees niveau is door de crisis de CO2-uitstoot uiteraard verminderd, maar blijven de
bedrijven hun emissierechten behouden. Hoewel de waarde van deze rechten zal dalen, schat
men dat het uitstootoverschot binnen de Europese handel tot 3,2 miljard euro aan
bedrijfswinsten zal leiden.146
Dit betekent dat veel bedrijven de klimaathandel als een
winstgenerator beschouwen, zonder dat zij er enige inspanning voor dienen te leveren. Het
grootste gebrek van de EU ETS is dat zij aan elektriciteitcentrales de mogelijkheid biedt om
gratis broeikasgassen uit te stoten, terwijl er wel kosten worden doorgerekend aan de
eindconsumenten.147
Deze praktijk levert de energiesector 30 miljard euro op per jaar.
Ondertussen worden aanpassingen aan de EU ETS wel onderhandeld, maar deze zullen pas
vanaf 2013 kunnen worden ingevoerd. Een andere grote tekortkoming is dat de linking
142
België, ―Belgian National Allocation Plan for CO2-emission allowances 2008-2012‖, september 2006,
(http://www.ec.europa.eu/environment/climat/pdf/nap_belgium_final.pdf). 143
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖, p. 82. 144
Johnson, S.M., ―economics vs equity II: the European experience‖, Washington and Lee law review, Vol. 58,
2001, p. 421. 145
Driesen, D. M.,―sustainable development and market liberalism‘s shotgun wedding: emissions trading under
the Kyoto Protocol‖, 12 mei 2007, ( http://ssrn.com/abstract=986145). 146
Pearson, A., ―The Carbon Rich List: The companies profiting from the EU Emissions Trading Scheme‖,
Sandbag, februari 2010, p.4, (http://www.sandbag.org.uk/files/sandbag.org.uk/carbon_fat_cats_march2010.pdf). 147
Tickell, O., ―Kyoto 2, how to manage the global greenhouse‖, Zed books, London, 2008, p.4.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
32 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
directive voorziet in een mogelijkheid om de credits uit het Kyoto systeem in te voeren in de
EU ETS-markt en ze als gelijkwaardig als de Europese credits worden behandeld. Dit
ondermijnt de integriteit van de EU emissiegrenzen en verlaagt het algemeen prijsniveau.148
Ook op het internationaal, interstatelijk niveau is al gebleken dat de verdeling van de
emissierechten niet is gebeurd zoals het hoort. Vooral de situatie van Rusland is hierbij nogal
omstreden. Rusland heeft de verplichting om zijn emissies terug te brengen tot het niveau van
1990. Doordat de Russische economie in de jaren 90 volledig in elkaar is gestort heeft dit er
voor gezorgd dat Rusland momenteel nog zodanig veel groeimarge heeft dat zij geen enkele
inspanning dient te leveren en toch nog emissierechten zal kunnen verkopen. Dit heeft
uiteraard niet enkel invloed op Rusland zelf, maar ook op de verplichtingen van andere annex
1-lidstaten die hierdoor wat verwateren.149
148
Tickell, O., ―Kyoto 2, how to manage the global greenhouse‖, Zed books, London, 2008, p.5. 149
Driesen, D. M., ―Free Lunch or Cheap Fix?: The Emissions Trading Idea and the Climate Change
Convention‖, 26 B.C. Envtl. Aff. L. Rev. 1, 1998, p. 60-61.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
33 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
DEEL 2. HET SECTOREEL KLIMAATBELEID; DE
INTERNATIONALE SCHEEPVAART
HOOFDSTUK 2.1. ALGEMEEN
Wanneer men de internationale scheepvaart in cijfers tracht om te zetten, krijgt men ronduit
hallucinante resultaten: de internationale scheepvaart is een dienstensector die maar liefst 80%
van het volume van de internationale handel voor haar rekening neemt150
wat voor een
jaarlijkse omzet van 1,3 triljoen US$ zorgt.151
Afhankelijk van de gebruikte berekeningswijze,
is zij verantwoordelijk voor 1,8 à 3,5% van de mondiale CO2-emissie. Deze uitstoot blijft,
zowel in absolute als in relatieve cijfers, jaarlijks stijgen.152
Ieder jaar wordt er 350 miljoen
ton olie door de internationale scheepvaart verbruikt153
, wat een totale CO2-emissie van
ongeveer 843 miljoen ton of CO2 tot gevolg heeft.154
Men kan de impact van de internationale scheepvaart op het milieu echter moeilijk alleen
vanuit de hoek van de CO2-emissies, en bij uitbreiding de broeikasgasemissies, benaderen.
Naast de tot de verbeelding sprekende en mediagenieke invloed (denk maar aan olielekken,
illegale lozingen enz.) die de scheepvaart soms op het mariene milieu heeft, dient er ook even
te worden stilgestaan bij de uitstoot van andere schadelijke gassen. Zo stoten vrachtschepen
jaarlijks, naast broeikasgassen, gigantische hoeveelheden NOx en SOx uit.155
Deze hebben, in
tegenstelling tot de broeikasgassen, een afkoelend effect op het klimaat. Wanneer men de
effecten van NOx-,SOx- en broeikasgasemissies optelt, stelt men vast dat de internationale
scheepvaart eigenlijk eerder een afkoelend dan een opwarmend effect op het klimaat heeft.156
Dit resultaat is echter misleidend en betekent dan ook niet dat er geen maatregelen vereist
zijn om de broeikasgasemissies in te perken. Meer dan ooit moet er opgetreden worden tegen
de broeikasgasemissies van de maritieme sector en wel omwille van twee redenen: ten eerste
is de impact van CO2-emissies globaal merkbaar, terwijl de afkoelende effecten van NOx- en
SOx-emissies slechts zeer lokaal zijn.157
Waar CO2 dus een invloed heeft op het klimaat van
de volledige planeet, zullen NOx en SOx enkel een afkoelend effect hebben boven grote
scheepvaartroutes en havens. Bovendien zijn er al diverse maatregelen genomen, en er zullen
er ongetwijfeld nog volgen, om de NOx- en SOx-emissies in te perken158
. Hierdoor zal het
afkoelend effect van de internationale scheepvaart in de nabije toekomst sterk dalen.
150
Oil Companies International Marine Forum (OCIMF), ―Technical evaluation of market-based instruments‖,
MEPC 59/4/17, mei 2009, p. 1. (hierna verkort: OCIMF, MEPC 59/4/17) 151
IMO Secretariat, ―Second IMO GHG Study 2009; Update of the 2000 IMO GHG Study, Final report
covering Phase 1 and Phase 2‖, MEPC 59/INF.10, 9 April 2009, p. 20. (hierna verkort: IMO Secretariaat, MEPC
59/INF.10) 152
CE Delft, Germanischer Lloyd, MARINTEK, Det Norske Veritas ―Greenhouse Gas emissions for Shipping
and implementation Guidance for the Marine fuel sulphur directive‖, Delft, december 2006, pg 181. (hierna
verkort: CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖) 153
De Wilde, H., Kroon, P., ―Cleaner shipping: trade off between air pollution costs and refinery CO2
emissions‖, p. 1, (http://www.ecn.nl/docs/library/report/2008/m08047.pdf). 154
Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making International Transport Pay Its
Climate Bill‖, international transport forum 26-29 mei 2009, Leipzig, p. 3. 155
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 187. 156
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 187. 157
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 187. 158
O.a.: Richtlijn 2005/33/EG, Europees Parlement en de Raad
van 6 juli 2005.
tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft, PB. L. 22 juli
2005, afl. 159, 59-69.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
34 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Hoewel er in het maritieme milieurecht een grote focus ligt op het reguleren van de
scheepvaart, is deze eigenlijk verantwoordelijk voor een behoorlijk klein aandeel van de
mariene vervuiling159
. Het overgrote deel van de vervuiling wordt veroorzaakt door
installaties die zich op het land bevinden, zoals rioleringen en industrieel afval.
Onder internationale scheepvaart dient volgens de definitie van de IPCC 2006 richtlijn , te
worden begrepen; scheepvaart tussen havens van verschillende staten, in tegenstelling tot
nationale scheepvaart. Militaire vaartuigen en vissersschepen vallen buiten de internationale
scheepvaart. Dit betekent dat een schip zowel actief kan zijn in de nationale als in de
internationale scheepvaart.
2.1.1. DE INTERNATIONALE POLITIEKE CONTEXT: ARTIKEL 2.2 KYOTO
PROTOCOL
Het is duidelijk dat sinds het van start gaan van de onderhandelingen rond het UNFCCC, het
internationaal klimaatbeleid geëvolueerd is naar een constant veranderend kluwen van
regelgevingen en instituties. Wanneer dit geheel in aanraking komt met de sector van de
scheepvaart en bij uitbreiding de gehele internationale transportsector, dat zelf ook
gekenmerkt wordt door een veelheid aan regelgevingen, ontstaat er een reële kans dat
interacties en tegenstrijdigheden onafwendbaar worden160
. Dit kan zowel plaatsvinden op het
internationale als op het regionale of zelfs nationale niveau. Vooral op het Europeesrechtelijke
niveau, met zijn vaak zeer dwingende en strikte reguleringen, zijn dergelijke interacties haast
onvermijdelijk. Het is dan ook opvallend dat het Kyoto Protocol, in artikel 2.2. de
verantwoordelijkheid voor het bereiken van emissiereducties van de internationale lucht- en
scheepvaart afschuift op respectievelijk het ICAO en IMO. Hoewel materiële
tegenstrijdigheden onmogelijk zijn (zie infra) valt het niet te ontkennen dat het institutionele
kluwen hierdoor op significante wijze werd uitgebreid, terwijl geen van beide organisaties op
het moment van opstellen, eigenlijk geplaatst waren om een milieuregulering uit te werken
nog over de vereiste expertise beschikten. Hun primaire doelstellingen bestaan namelijk uit
het promoten en optimaliseren van de internationale lucht- en scheepvaart161
.
De IMO heeft slechts als nevendoelstelling het aansporen tot een algemene adaptatie van de
beste uitvoeringsstandaarden in zaken betreffende maritieme veiligheid, efficiënte navigatie
en het voorkomen en beheersen van zeevervuiling162
heeft. Dit laatste werd echter altijd min
of meer beperkt gehouden tot de types vervuiling die een rechtstreekse invloed op het mariene
milieu hebben. MARPOL 1973/78, het maritieme milieu-instrument bij uitstek, had lange tijd
enkel vervuiling door olievlekken, afval- en rioleringproblemen bij schepen en andere,
vergelijkbare problemen als onderwerp. Het was pas vlak voor de COP in Kyoto, in
september 1997, dat het MARPOL-verdrag een annex toegewezen kreeg dat over
luchtvervuiling handelt163
. Het is duidelijk dat de IMO in 1997, in vergelijking met de COP,
159
Clingan, T. A., ―The law of the sea; ocean law and policy‖, Austin & Winfield, 1994, p. 466. 160
Oberthür, S., ―interactions climate change regime with IMO, ICAO and EU, p. 1. 161
Art. 44 Convention on International Civil Aviation, Chicago, 7 December 1944 (hierna verkort: ICAO-
conventie) en art. 1 Convention on the International Maritime Organization, corrected by resolution A.371 (X) of
9 November 1977, 6 maart 1948, Geneve (hierna verkort: IMO-conventie). 162
Art. 1.a IMO-conventie. 163
Annex VI to the International Convention for the prevention of Pollution from Ships, 1973, as modified by
the Protocol of 1978 relating thereto, ―Regulations for the prevention of air pollution from ships‖, MP/CONF.
3/34. (hierna verkort: Annex VI MARPOL 73/78-verdrag)
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
35 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
niet over dezelfde knowhow, omkadering en welwillendheid beschikte om een degelijk beleid
over broeikasgasemissies op poten te zetten.
De reden waarom men toch is overgegaan tot een overdracht van bevoegdheid aan het IMO is
tweeledig; Naast een nijpend gebrek aan betrouwbare informatie over de maritieme sector,
was de beslissing vooral politiek geïnspireerd.164
De onderhandelingen rond een
emissiereductie voor de internationale transportsector zaten bij de aanloop naar het Kyoto
protocol volledig in het slop. Hoewel alle partijen van het UNFCCC het er over eens waren
dat er actie diende te worden ondernomen, waren ze niet in staat effectieve maatregelen te
nemen. Daarom heeft men gezocht naar manieren om het probleem op een politiek
verantwoorde manier van de tafel te schuiven en is men zo bij het IMO en ICAO aanbeland .
Dit heeft uiteraard tot gevolg dat de emissies van schepen en vliegtuigen geen deel uitmaken
van de nationale emissies en dus niet onderworpen zijn aan enige vorm van emissiereductie
uit het Kyoto protocol.
Zowel het IMO als het ICAO reageerden behoorlijk afwachtend en aarzelend op de verzoeken
van de UNFCCC. De initiatieven van het IMO worden in afdeling 2.1.3 besproken. In 2001
heeft het ICAO, aan het Committee on Aviation Environmental Protection (CAEP),
opgedragen om concrete voorstellen op te maken en advies te geven aan de COP165
. Dit
initiatief heeft echter allesbehalve tot noemenswaardige resultaten geleid. Dit is naast de
teruggetrokkenheid van het ICAO zelf, vooral te wijten aan het feit dat er geen sprake is van
een werkelijke coördinatie tussen de organisatie en de UNFCCC, wat uiteraard niet
bevorderlijk is wanneer men een politieke strategie tracht op te stellen die complementair met
het klimaatbeleid dient te zijn. Het stilzitten van het ICAO heeft ertoe geleid dat de EU op
unilaterale wijze is overgegaan tot het nemen van maatregelen inzake de uitstoot van
broeikasgassen in de luchtvaart (zie hoofdstuk 2.4). Ondanks het feit dat het tij langzaamaan
aan het keren is, blijft de internationale transportsector grotendeels ongereglementeerd wat
broeikasgasemissies betreft.
Wat de scheepvaartsector betreft, zitten alle onderhandelingen op het internationaal niveau
duidelijk in een impasse en dit zowel binnen het IMO als binnen het UNFCCC-kader. Het ziet
er dan ook naar uit dat er nood is aan een staat of groep staten die een voortrekkersrol zullen
spelen en unilaterale maatregelen aannemen. Zoals ook gebeurd is bij andere
onderhandelingen, is het zeer waarschijnlijk dat de EU deze taak op zich zal nemen.
2.1.2. ALGEMEEN INSTITUTIONEEL OVERZICHT
Het internationaal maritiem recht wordt langs twee min of meer zelfstandige sporen
ontwikkeld; enerzijds op verdragrechtelijke wijze onder de auspiciën van de VN en anderzijds
binnen het IMO. Er bestaat enige interactie tussen deze twee sporen.
2.1.2.1. Het verdragrechtelijke spoor: UNCLOS
De verdragrechtelijke weg wordt vooral gedomineerd door UNCLOS-verdrag van 1982, dat
in 1994 in werking trad. Het vormt haast een constitutionele basis voor het maritiem recht en
164
Holmgren, K., Belhaj, M., Gode, J., Särnholm, E., Zetterberg, L., Åhman, M.,‖Greenhouse Gas emissions
trading for the transport sector‖, IVL, B1703, december 2006, p. 8. 165
General Assembly Resolution A33-7, ―Consolidated Statement of Continuing Policies and Practices Related
to Environmental Protection.‖, appendix H.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
36 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
dankzij de ―package deal‖-benadering werden veel problematische onderwerpen opgelost,
waar dit in het verleden onmogelijk was gebleken.166
Veel van de algemene principes die van
toepassing zijn op het maritieme klimaatbeleid kunnen in dit verdrag worden teruggevonden.
Een van de belangrijkste voorbeelden hiervan is het recht van onschuldige doorvaart, een
gewoonterechtelijke regel opgenomen in het UNCLOS-verdrag167
, die de kuststaten verplicht
de onschuldige doorvaart niet te belemmeren168
. De doorvaart is onschuldig voor zover zij
voor de kuststaat geen gevaar oplevert voor de openbare orde, de vrede of de veiligheid.
2.1.2.2. Het institutionele spoor: het IMO
Het IMO is een internationale, technische organisatie, opgericht binnen het kader van de VN.
Het werd in 1948 gevestigd als orgaan ter bevordering van de internationale standaarden
inzake de veiligheid binnen de internationale scheepvaart.169
Nog voor de conventie in 1958
in werking trad werd het IMO al een bijkomende taak opgelegd: in 1954 werd een
internationale conventie inzake vervuiling door schepen opgesteld en de verantwoordelijkheid
voor het promoten en controleren van de implementatie hiervan werd aan het IMO
toegekend.170
Het IMO is een zeer gezaghebbend instituut binnen het internationaal recht.
Sinds haar oprichting is het ledenaantal gestegen tot 168 staten en enkele geassocieerde leden
die meer dan 90 procent van de handelsvloot ter wereld vertegenwoordigen171
. De drie
belangrijkste verdragen van het IMO, namelijk SOLAS, MARPOL en STCW zijn
respectievelijk door 158, 147 en 151 staten geratificeerd. Er werden al meer dan 50 verdragen
en protocols en meer dan 800 aanbevelingen en richtlijnen aangenomen.
Bovendien verplicht het ―no more favourable treatment‖-principe de havenstaten die tevens
lid zijn van de IMO-conventies om de regels hieruit ook toe te passen op schepen varend
onder een vreemde vlag, waardoor zij een nog bredere geldingskracht verwerven. Dit valt te
verklaren doordat de IMO-instrumenten vaak een zeer hoge inwerkingtredingsdrempel
hebben. Zo wordt er gegarandeerd dat de reguleringen de meningen van de meerderheid van
de maritieme staten reflecteren. In de ogen van de internationale gemeenschap is het dan ook
zo dat staten die deze instrumenten niet implementeren, de algemene internationale
standaarden trachten te ontwijken. Indien men de reguleringen niet van toepassing verklaart
op de vlagstaten voor wie de regulering niet geldt, verdwijnt het level-playing field tussen alle
schepen en wordt een de doelstelling van de regulering grotendeels ondergraven.172
Het
principe is terug te vinden in tal van IMO-reguleringen, waaronder het MARPOL-verdrag.173
166
Barnes, R.., Freestone, D., Ong, D. M. (eds) ―The law of the sea, progress and prospects‖, Oxford University
Press, Oxford, 2006, p.1. 167
Art. 17-24 United Nations Convention on the Law of the Sea, U.N. Doc. A/Conf.62/22 (1982), 10 december
1982. (hierna verkort: UNCLOS-verdrag) 168
Art. 21(4) and 52(1) UNCLOS-verdrag. 169
Voor meer informatie betreffende het IMO zie: www.imo.org. 170
IMO, ―IMO, what it is?‖, p. 1 (verkrijgbaar op: www.imo.org). 171
IMO secretariaat, ―implications of the United Nations Convention on the Law of the Sea for the International
Maritime Organization; Study by the Secretariat of the International Maritime Organization (IMO)‖,
LEG/MISC.6, 10 September 2008, p. 12. (hierna verkort: IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the
IMO‖) 172
Secretariat of the Pacific Community, ―No more favourable treatment concept‖
,(http://home.spc.int/Maritime/documents/Technical%20tid-bits%202.pdf). 173
Art. 5(4), International Convention for the Prevention of Pollution from Ships, 1973, as modified by the
Protocol of 1978 relating thereto, Londen, 2 november 1973. (hierna verkort: MARPOL 73/78–verdrag)
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
37 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Het IMO bestaat uit verscheidene organen. De bekendste zijn the Assembly en the Council.
Alle lidstaten en geassocieerde leden zijn automatisch lid van eerstgenoemde. The Assembly
komt om de twee jaar samen en heeft als voornaamste taken het uitstippelen van IMO‘s
strategie en het aannemen van de aanbevelingen en richtlijnen. Deze documenten hebben op
zich geen bindende juridische kracht, maar worden vaak door regeringen geïmplementeerd in
hun nationale wetgeving. The Council bestaat uit vertegenwoordigers van 32 lidstaten die
door the Assembly werden verkozen en ageert voornamelijk als interim-regering voor the
Assembly.
Het overgrote merendeel van het IMO haar werk wordt echter verricht door de 5 comités en
de talloze subcomités. Iedere lidstaat kan op gelijkwaardige wijze deelnemen aan de
werkzaamheden binnen deze comités. Zij worden in hun werkzaamheden ook bijgestaan door
intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties zonder stemrecht. De 5 comités
zijn: the Maritime Safety Committee, the Legal Committee, the Technical Co-operation
Committee, the Facilitation Committee en the Marine Environment Protection Committee
(MEPC). Deze laatste werd opgericht in 1973 en is verantwoordelijk voor het coördineren van
alle activiteiten die het IMO opstart inzake preventie en controle van vervuiling van het
mariene milieu door de scheepvaart.174
De preventie van luchtvervuiling door schepen valt
hier bijgevolg in principe niet onder, maar na het Kyoto Protocol werd dit toch impliciet aan
dit comité toegewezen. Het IMO bevat verder ook nog een secretariaat dat geleid wordt door
een Secretaris-Generaal.
Afhankelijk van het soort juridisch instrument wordt een andere methode voor de
totstandbrenging ervan gevolgd. Zowel verdragen als de overige instrumenten worden
ontwikkeld door de comités. De procedure voor het opstellen van een nieuw verdrag is zeer
omslachtig. Een verdragvoorstel kan in een van de 6 officiële organen van het IMO door een
van de lidstaten gelanceerd worden. Normaalgezien gebeurt dit in een van de vier comités,
aangezien deze frequenter samenkomen dan the Assembly of the Council.175
In geval van een
klimaatverdrag zou dit comité uiteraard het MEPC zijn. Vervolgens wordt het voorstel,
wanneer een unanieme goedkeuring werd bereikt binnen het comité, doorgestuurd naar the
Council of waar gepast naar the Assembly.176
Wanneer deze organen het licht op groen zetten,
zal het voorstel worden teruggezonden naar het bevoegde comité dat het voorstel grondig
bestudeerd en een voorlopige versie van het verdrag opstelt. Het comité beschikt ook over een
mogelijkheid om het voorstel door te sturen naar een gespecialiseerd subcomité. De
voorlopige verdragsversie wordt gerapporteerd aan the Council en the Assembly, waarna deze
een conferentie organiseren. Op deze conferentie worden alle lidstaten van het IMO, van de
VN en van de gespecialiseerde agentschappen van de VN, uitgenodigd. Er wordt aan alle
staten en bepaalde organisaties de mogelijkheid geboden om opmerkingen bij dit
ontwerpverdrag te maken. Deze worden vervolgens op de conferentie zelf in acht genomen en
eventuele aanpassingen aan het ontwerpverdrag worden ingevoerd. Het verdrag wordt op de
conferentie met minstens een meerderheid van de stemmen goedgekeurd, waarna het
gedurende een periode van meestal 12 maanden voor ondertekening wordt opengesteld.177
Andere instrumenten, zoals richtlijnen en aanbevelingen, worden echter aangenomen door het
IMO-Assembly, het MEPC of het MSC. Aangezien deze documenten geen bindende kracht
174
IMO, ―IMO, what it is?‖, p. 5 (verkrijgbaar op: www.imo.org). 175
IMO, ―IMO, what it is?‖, p. 22 (verkrijgbaar op: www.imo.org). 176
Art. 39 IMO-convention. 177
Art. 57 IMO-convention.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
38 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
hebben is er geen ratificatie vereist. De lidstaten van het UNCLOS-verdrag dienen deze
instrumenten echter veelal te volgen, aangezien het UNCLOS-verdrag zeer veel verwijzingen
naar de maatregelen genomen door het IMO bevat. Bovendien kunnen deze instrumenten op
ieder moment worden geïmplementeerd in een nationaal rechtssysteem, waardoor zij ook van
toepassing worden op vreemde schepen.178
De staten worden door het IMO begeleid om zowel de verdragen als de andere instrumenten
te implementeren. Opmerkelijk is dat de technische bijstand die aan de Staten, vooral
ontwikkelingslanden, voor de implementatie van verdragen wordt verleend, niet wordt
gefinancierd door het IMO zelf, maar wel door andere VN-organen, zoals het UNEP.179
2.1.2.3. De verhouding van het IMO en UNCLOS;
Het IMO wordt in het UNCLOS-verdrag slechts een maal bij naam genoemd.180
Dit betekent
echter niet dat er weinig raakvlakken zijn tussen het UNCLOS-verdrag en het IMO. Het
UNCLOS-verdrag is in essentie en ―paraplu‖-verdrag, dat vooral bepalingen van een zeer
algemene aard bevat. De implementatie van deze bepalingen wordt gegarandeerd doordat zij
worden opgenomen in specifiekere verdragen of doordat de uitwerking van deze bepalingen
wordt opgedragen aan andere instanties. In het UNCLOS-verdrag wordt er dan ook
regelmatig verwezen naar de regelgeving van de competente internationale organisatie in
relatie met het aannemen van internationale scheepvaartregels en –standaarden wat betreft
veiligheid, efficiëntie en vervuiling.181
Aangezien het IMO op dit vlak een mondiaal mandaat
als gespecialiseerd agentschap binnen de VN heeft, zullen de UNCLOS-lidstaten vaak
verplicht zijn om ook de IMO-regelingen te volgen, zelfs wanneer zij hiervan geen lidstaat
zijn.
Er dient wel een onderscheid te worden gemaakt tussen de resoluties die worden aangenomen
door the Assembly, het MEPC en het MSC en de verdragen ontstaan binnen het kader van het
IMO. Wat de eerste categorie documenten betreft worden de documenten normaalgezien bij
consensus aangenomen en reflecteren bijgevolg een algemene eensgezindheid tussen de IMO-
lidstaten. Van de UNCLOS-lidstaten wordt verwacht dat zij zich conform deze regels en
standaarden gedragen182
. Aangezien het hier haast altijd gaat om een gedetailleerde
uitwerking van algemenere bepalingen en deze documenten geen bindende kracht hebben,
bestaat er slechts een zeer geringe kans dat er een conflict ontstaat tussen deze resoluties en
het UNCLOS-verdrag. Het officiële standpunt van het IMO omtrent deze wisselwerking luidt
als volgt: ―terwijl UNCLOS de kenmerken en reikwijdte van concepten als jurisdictie van
vlag-, kust- en havenstaten definieert, specificeren de IMO-instrumenten hoe deze jurisdictie
kan worden uitgewerkt in overeenstemming met de veiligheid- en anti-
vervuilingreguleringen.‖183
.
Ook wat de IMO-verdragen betreft bestaat er een algemene verplichting voor de UNCLOS-
lidstaten om zich conform deze verdragen te gedragen. Toch wordt de toepassing van deze
178
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 10. 179
IMO, ―IMO, what it is?‖, p. 19, (www.imo.org). 180
Art. 2, annex VIII UNCLOS-verdrag. 181
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 7. 182
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 10. 183
Secretariaat IMO, ―Implications of the entry into force of the United Nations Convention on the Law of the
Sea for the International Maritime Organisation‖, IMO Doc LEG/MISC/2, 1996, p.7.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
39 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
IMO-verdragen geleid door twee artikelen van het UNCLOS-verdrag: Artikel 311(2) en 237
UNCLOS. Artikel 311(2) voorziet in de regel dat het UNCLOS-verdrag de verplichtingen van
de lidstaten die uit andere verdragen voortvloeien niet zullen wijzigen op voorwaarde dat deze
verenigbaar zijn met de basisprincipes van het verdrag. Artikel 237 UNCLOS heeft specifiek
betrekking op de verdragen met betrekkin tot het mariene milieu. Paragraaf 1 bepaalt dat het
UNCLOS-verdrag reeds bestaande milieuverdragen niet wijzigt en verdragen die worden
opgesteld in overeenstemming met de algemene principes van het UNCLOS-verdrag toelaat.
Paragraaf 2 bepaalt dat de uitvoering van dergelijke verdragen dient te gebeuren in
overeenstemming met de algemene beginselen van het UNCLOS-verdrag.
Dit heeft uiteraard tot gevolg dat indien er op het niveau van het IMO een internationaal
klimaatverdrag wordt ontwikkeld, zowel alle IMO-lidstaten als alle UNCLOS-lidstaten hier
dit verdrag zullen toepassen.
2.1.3. REEDS GENOMEN MILIEUMAATREGELEN IN DE MARITIEME SECTOR
Het algemeen milieubeleid van de internationale scheepvaart is behoorlijk grondig
gereguleerd. Het UNCLOS-verdrag voorziet in de mogelijkheid voor staten om via een
competente organisatie of conferentie mondiale of regionale regels , standaarden en
aanbevolen praktijken en procedures ter preventie, reductie en controle van maritieme
vervuiling op te stellen.184
Onder competente organisaties dienen in het geval van het
klimaatbeleid het UNFCCC en het IMO te worden verstaan.185
Het allereerste IMO-verdrag inzake vervuiling door schepen was de conventie over
olievervuiling uit 1954186
. Na het ―Torrey canyon‖-incident werden amendementen aan dit
verdrag toegevoegd en werden nog enkele nieuwe verdragen opgesteld. Toch groeide de nood
aan een nieuw, overkoepelend rechtsinstrument inzake mariene vervuiling. In 1973 werd dan
ook ―the international convention for the prevention of the pollution from ships‖ of het
MARPOL 73-verdrag opgesteld. Nog voor de inwerkingtreding ervan werd er in 1978 een
nieuw protocol aan het verdrag toegevoegd. Dit protocol absorbeert eigenlijk het
oorspronkelijke verdrag uit 1973, vandaar de huidige benaming MARPOL 73/78-verdrag. Dit
verdrag trad in oktober 1983 in werking en tot op heden is het veruit het belangrijkste
internationaalrechtelijke instrument inzake vervuiling door de scheepvaart.
2.1.3.1. Emissiereductiemaatregelen binnen het IMO-kader.
Sinds het einde van de jaren 80 is het IMO beginnen werken aan de preventie van
luchtvervuiling door de schepen in de internationale handel. Deze taak werd grotendeels
toevertrouwd aan het MEPC. De eerste fase van dit reguleringsproces spitste zich toe op het
reduceren van ozonafbrekende stoffen.187
Dit gebeurde onder andere door het aannemen van
strikte NOx- en SOx-limieten188
. De laatste jaren is de focus echter verschoven naar de
broeikasgassen en hun schadelijke effecten op het klimaat.
184
Art. 207-212 UNCLOS-verdrag. 185
Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making International Transport Pay Its
Climate Bill‖, international transport forum 26-29 mei 2009, Leipzig, p. 6. 186
IMO, ―IMO, what it is?‖, p. 4, (verkrijgbaar op: www.imo.org). 187
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 2. 188
Regulations 13-14 Annex VI MARPOL 73/78-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
40 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
A Annex VI MARPOL verdrag
Het officiële startschot voor de strijd tegen de klimaatwijziging was de MARPOL-conventie
van 1997, die werd gehouden naar aanleiding van resolutie A. 719(17)189
. In deze resolutie
werd aan het MEPC gevraagd om juridisch bindende maatregelen om de luchtvervuiling van
schepen te reduceren te ontwikkelen. Dit gebeurde door het toevoegen van een nieuwe annex
aan het MARPOL 73/78-verdrag. Op 26 september 1997 heeft de conferentie van de partijen
bij het MARPOL-verdrag deze annex VI aangenomen. Deze annex trad op 19 mei 2005 in
werking.
Binnen annex VI wordt er een onderscheid in verplichtingen gemaakt naargelang de grootte
van een schip. Zo worden schepen met een brutotonnage (GT, Gross Tonnage) van 400 ton
die zich begeven naar, komen van of varen onder de vlag van een staat die de annex heeft
geratificeerd, verplicht om een International Air Pollution Prevention Certificate (IAPP
certificaat) bij te houden190
. Dit certificaat bevestigd de naleving van Annex VI MARPOL-
verdrag en wordt uitgereikt door de vlagstaat na een controle191
. Het kan te allen tijde door de
hanvenstaatautoriteiten worden opgevraagd192
. Deze schepen worden bovendien verplicht om
een zogenaamde Bunker Delivery Note (BDN) (zie infra) bij te houden.193
Veruit de interessantste provisies van annex VI zijn te vinden in regulations 12-18. Regulation
12, 13 en 14 hebben respectievelijk betrekking op ozonafbrekende substanties van
koelinstallaties, NOx van dieselmotoren en SOx van de schepen zelf. Voor de SOx werden er
naast een algemene limiet van 4.5% zwavel in de olie, ook twee SOx Emission Control Areas
(SECA‘s) opgericht waar een limiet van 1.5% geldt.194
Deze SECA‘s bevinden zich in de
Baltische zee en de regio van het Kanaal en de Noordzee. Regulation 15 voorziet in een
regeling waar lidstaten die het uitstoten van vluchtige organische stoffen in hun havens willen
beperken, aan dienen te voldoen. Regulation 16 voorziet dat, op een uitzondering na195
, alle
verbranding aan boord van een schip in een speciale verbrandingsoven dienen te gebeuren196
.
Regulation 17 verplicht iedere lidstaat om in bepaalde havenfaciliteiten voor schepen, zoals
een opvangmogelijkheid van ozonafbrekende stoffen, te voorzien.
Regulation 18 voorziet in een regeling inzake de oliekwaliteit voor schepen. Er worden enkele
vereisten gesteld aan de olie die aan schepen wordt geleverd. Zo mag deze geen anorganische
zuren bevatten. Er werden enkele richtlijnen opgesteld inzake de toepassing van deze regeling
opgesteld.197
Belangrijk aan deze regeling is echter dat het houden van een BDN voor
schepen boven de 400 GT verplicht wordt gesteld.198
Alle olie die aan boord wordt geleverd
en verbrand wordt hier in opgenomen. Bovendien bevatten deze BDN‘s nog zeer veel
189
Resolution A. 719(17) Assembly, ―prevention from air pollution of ships‖, 6 november 1991. 190
Regulation 5, regulation 8 en appendix 1 Annex VI MARPOL 73/78-verdrag. 191
Det Norske Veritas ―Regulations for the prevention of Air pollution from ships, technical and operational
implications‖, 21 februari 2005, p. 1. 192
Marinetalk, ―Air Pollution Prevention‖, (http://www.marinetalk.com/articles-marine-companies/art/Air-
Pollution-Prevention-LLO013113204IN.html). 193
Regulation 18 (3) en appendix V Annex VI MARPOL 73/78-verdrag . 194
Regulation 14 (3) en (4) (a) Annex VI MARPOL 73/78-verdrag. 195
Regulation 16 (5) Annex VI MARPOL 73/78-verdrag. 196
Regulation 16 (1) Annex VI MARPOL 73/78-verdrag. 197
Resolutie MEPC. 96(47) MEPC―guidelines for the sampling of fuel for determination of compliance with
annex VI of MARPOL 73/78‖, 8 maart 2002, vervangen door resolutie MEPC.182(59) MEPC ―2009 guidelines
for the sampling of fuel oil for determination of compliance with the revised MARPOL annex VI‖, 17 juli 2009. 198
Regulation 18, (3) Annex VI MARPOL 73/78-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
41 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
specifieke informatie betreffende de plaats waar en de datum wanneer de olie werd
ingeslagen, de kwaliteit, de hoeveelheid, de contactgegevens van de leverancier, enz.. Dit
schenkt ons uiteraard een schat aan informatie, die naar de toekomst toe zeker een belangrijke
rol zou kunnen spelen. Het is namelijk niet ondenkbaar dat wanneer men een reductiesysteem
inzake broeikasgassen wil gaan uitwerken, men deze BDN‘s als referentie- en controlepunt
zal kunnen gebruiken. Zij geven namelijk een zeer getrouw beeld van de hoeveelheden olie
een schip verbruikt.
Er wordt ook aan de lidstaten een niet onbelangrijke verplichting opgelegd door regulation 18,
(7). Zij dienen een register met daarin alle lokale brandstofleveranciers bij te houden en
moeten actie ondernemen wanneer blijkt dat een leverancier niet voldoet aan zijn
verplichtingen om olie te leveren die in overeenstemming is met de vereisten van regulation
14 en 18 van annex VI MARPOL-verdrag. Ook dienen de havenstaatinstanties de lidstaat van
de leverancier te waarschuwen, wanneer bij een controle olie blijkt dat de brandstof niet in
overeenstemming met deze vereisten is.199
Annex VI van het MARPOL-verdrag werd voor het laatst gewijzigd op MEPC 58, maar de
wijzigingen zullen niet in werking treden voor 1 juli 2010.200
B De IMO-studies betreffende de broeikaseffecten van de scheepvaart
In 1997 richtte de Diplomatic Conference on Air Pollution, in resolutie 8, handelend over de
CO2-emissies van schepen, een verzoek voor studie naar de broeikasgasemissies van de
internationale scheepvaart tot het MEPC.201
Daarnaast werden in deze resolutie de
grondslagen gelegd voor een samenwerking met het secretariaat van het UNFCCC, werd een
bevolen en kreeg het MEPC het mandaat om verscheidene reductiestrategieën te onderzoeken,
toegewezen. Uiteindelijk heeft dit alles geleid tot het opstellen van Annex VI bij het
MARPOL-verdrag, dat een regulering betreffende de preventie van luchtvervuiling door
schepen bevat202
.
De studie van het IMO werd op MEPC 45, in juni 2000, voorgesteld en gepubliceerd als
document MEPC 45/8. De onderzoekscentra die de studie hadden opgesteld erkenden dat de
scheepvaart de meest energie-efficiënte transportwijze is, maar dat er nog heel wat
mogelijkheden voor CO2-reductie bestonden. Zowel enkele operationele als enkele
technische maatregelen werden als effectief erkend. Er werd evenwel ook op gewezen dat een
stijgende vraag naar de diensten uit de scheepvaart en een steeds snellere en uitgebreidere
dienstverlening, de effectiviteit van deze maatregelen gemakkelijk kunnen ondermijnen203
.
De studie bleek al snel gedateerd te zijn. Een serieuze revisie drong zich op en op MEPC 55
en 56 werden de funderingen voor deze herziening gelegd.204
Deze nieuwe studie zou een
199
Regulation 18, (8), (f) annex VI MARPOL-verdrag. 200
Resolution MEPC.176(58), ―Amendments to the annex of the Protocol of 1997 to amend the international
Convention for the prevention of pollution from ships 1973, as modified by the protocol of 1978 relating thereto
, MEPC 58/23/Add.1., 10 October 2008. 201
Wasserstein, T., Yamin, F., ―Greenhouse Gas Emissions from Ships - The Feasibility of Controlling
Emissions from Marine Bunker Fuels‖, concluding workshop for the project to enhance policy-making capacity
under the Framework Convention on Climate Change and the Kyoto Protocol, Londen, 17-18 maart 1999. 202
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 1. 203
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 3. 204
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 8.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
42 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
drieledige doelstelling hebben; men trachtte een overzicht van de toenmalige en toekomstige
uitstoot van de scheepvaart te verschaffen, de verschillende technische en beleidsopties te
evalueren en de invloed op het klimaat van de scheepvaartemissies vast te stellen. Het
toepassingsgebied van de studie bleef echter beperkt tot de internationale scheepvaart.
Wat de samenwerking tussen het MEPC en het UNFCCC betreft, werd er voortgebouwd op
de relaties die het IMO heeft opgebouwd met het secretariaat van het UNFCCC. Deze
samenwerking ging van start in 1994, met de inwerkingtreding van het UNFCCC. Na 1997
werd deze relatie verder uitgediept en is er een constante uitwisseling van relevante informatie
tussen het MEPC en de SBSTA, via het secretariaat van het IMO.205
Het heeft echter nog tot
2002 geduurd vooraleer het MEPC een speciale correspondentiegroep, met als taak het
voorbereiden van een algemene IMO-strategie over broeikasgasemissiereducties, had
opgericht.
C Resolutie A.963(23) en haar gevolgen
Voorts heeft het IMO Assembly in 2003 resolutie A.963(23) aangenomen over de IMO
praktijk en beleid in verband met de reductie van broeikasgasemissies van schepen. Daarin
werd het mandaat van de MEPC bevestigd en werd zij aangemaand om een specifieke
emissiebasislijn voor schepen vast te leggen, een methode voor de berekening van de
broeikasefficiëntie van een schip te ontwikkelen, richtlijnen voor de indexering van de
uitstoot, op basis waarvan de broeikasefficiëntie wordt berekend, op te stellen en de reeds
bestaande technische, operationele en marktgebaseerde oplossingen te evalueren.206
Verder
werd er ook aan het MEPC gevraagd om de methodologische aspecten van de rapportering
van de broeikasgasemissies in rekening te houden, om een werkingsplan inclusief tijdlimieten
te ontwikkelen en om een constante follow-up van de IMO-praktijken gerelateerd aan de
reductie van broeikasgassen te organiseren.207
Aan het IMO secretariaat werd gevraagd om de
samenwerking met het UNFCCC en het ICAO in stand te houden.208
In juli 2005 heeft men op de MEPC 53 de interim richtlijnen voor het vrijwillig indexeren van
CO2-emissies van schepen goedgekeurd.209
Hiermee wordt een algemene methode aangereikt
aan scheepseigenaars en –operatoren om hun CO2-emissies te indexeren en evalueren.
Aangezien de CO2-emissies rechtstreeks verband houden met de consumptie van olie, is dit
project ook interessant voor de scheepseigenaars zelf, aangezien hen hiermee de mogelijkheid
wordt geboden hun energie-efficiëntie te berekenen. Honderden schepen hebben uiteindelijk
deelgenomen aan dit project en in juli 2007 op MEPC 56 werd er beslist dat er nood was aan
een centrale database die alle resultaten zou bevatten en mogelijkheid tot vergelijking en
verdere studie zou toelaten. De gegevensbank maakt deel uit IMO haar Global Integrated Ship
Information System (GISIS) en wordt beheerd door het IMO secretariaat en de nationale
maritieme administraties van de lidstaten210
. De verzameling van deze gegevens heeft
205
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 4. 206
resolutie A.963(23) van het IMO Assembly, ―IMO Policies and practices related to the reduction of
greenhouse gas emissions from ships‖, A 23/Res.963, 4 Maart 2004, p. 2-3. (hierna verkort: resolutie A.
963(23)) 207
resolutie A.963(23), p. 3. 208
resolutie A.963(23), p.3. 209
IMO, interim guidelines for voluntary ship CO2 emission indexing for use in trials, MEPC/Circ. 471, 29 juli
2005. 210
IMO, ―Global Integrated Shipping Information System, disclaimer‖,
(http://gisis.imo.org/Public/Shared/Public/Disclaimer.aspx).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
43 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
ondertussen al enkele opmerkelijke resultaten inzake operationele efficiëntie van schepen
opgeleverd211
.
Er werd ook gehoor gegeven aan de oproep van resolutie A.963(23) om een werkingsplan
inclusief tijdlimieten op te stellen. In oktober 2006 heeft MEPC 55 het ―Work plan to identify
and develop the mechanisms needed to achieve the limitation or reduction of CO2 emissions
from international shipping‖ goedgekeurd.212
Hierin wordt een oproep gelanceerd naar alle
lidstaten om actief deel te nemen aan dit proces. Ondertussen werd dit werkplan al wat
aangepast en uitgebreid op MEPC 59 door een verbetering van de voormelde CO2-
indexeringsmethodes, het vastleggen van emissiebasislijnen en een bespreking van de
verscheidene technische, operationele en marktgebaseerde methodes voor de reductie van
CO2-emissies.
Het heeft tot april 2008 geduurd voordat er op MEPC 57 werd erkend dat er nood was aan
enkele fundamentele principes waarop toekomstige debatten en maatregelen rond de emissie
van broeikasgasemissies dienen te worden gesteund. Op dat het toekomstige IMO-
werkzaamheden coherent en allesomvattend zouden zijn dienen volgende negen principes
altijd te worden gerespecteerd:213
Het regulatoire kader dient: 1. effectief te zijn in het
bijdragen aan de reductie van broeikasgassen; 2. bindend en op alle vlagstaten in gelijke mate
van toepassing te zijn, zodat ontduiking vermeden wordt; 3. kostenefficiënt te zijn; 4. zo veel
als mogelijk een competitieverstoring te vermijden of verminderen; 5. Gebaseerd te zijn op
duurzame milieuontwikkeling zonder de wereldhandel en economische groei te beperken; 6.
Benaderd te worden op basis van het doel dat men wil bereiken, zonder specifieke methodes
voor te schrijven; 7. Ondersteunend te zijn in het promoten en mogelijk maken van technische
innovaties, onderzoek en ontwikkeling voor de volledige scheepvaartsector; 8.
Toonaangevende technologieën op het vlak van energie-efficiëntie te promoten; 9. Praktisch,
transparant, fraudevrij en gemakkelijk te beheren zijn. Het tweede principe heeft voor de
nodige opschudding gezorgd (zie afdeling 2.1.4) en veel delegaties hebben specifieke
reservaties ten aanzien van deze bepaling uitgedrukt.214
Ondanks deze hevige protesten,
hoofdzakelijk van ontwikkelingslanden, worden deze principes in talloze documenten, ook
afkomstig van ontwikkelingslanden, gepubliceerd op MEPC 59215
en MEPC 60216
bevestigd.
Men kan dan ook aannemen dat deze vandaag algemeen aanvaard worden als de officiële
richtlijnen inzake het opstellen van een sectoreel klimaatbeleid. Vooral de milieu-effectiviteit
en de kostenefficiëntie staan tegenwoordig centraal bij het beoordelen van de opportumiteit
van een beleidsmaatregel.217
D MEPC 59: een nieuwe wind?
Hoewel er op MEPC 59 geen bindende beslissingen werden genomen, hebben deze
conferentie en de daarop volgende MEPC 60 het klimaatdebat binnen de scheepvaart weer
nieuwe adem ingeblazen. Het is duidelijk dat er langzaamaan enige progressie wordt gemaakt
211
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 4. 212
IMO ―MEPC 55 outcome‖, (http://www.imo.org/environment/mainframe.asp?topic_id=233). 213
Denemarken, Marshall Eilanden, BIMCO, ICS, INTERCARGO, INTERTANKO and OCIMF, ―Future IMO
regulation regarding green house gas emissions from international shipping‖, MEPC 57/4/2, 21 december 2008. 214
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p.5. 215
Bijvoorbeeld: MEPC 59/4/17, MEPC 59/4/16, MEPC 59/4/24. 216
Bijvoorbeeld: MEPC 60/4/22, MEPC 60/4/8. 217
Faber, J., ―Climate policy instruments for shipping‖, presentatie op Multi-year Expert Meeting On Transport
and Trade Facilitation: Maritime Transport and the Climate Change Challenge, 16-18 February 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
44 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
richting het opstellen van een samenhangend klimaatbeleid voor de sector, waarbij de
marktgebaseerde instrumenten een centrale rol zullen spelen. Het blijft echter zeer
twijfelachtig of de door de EU opgelegde deadline van 2011 zal behaald worden (zie afdeling
2.2.2).
Op basis van resolutie A.963(23) werd een comité samengesteld dat de mogelijke
maatregelen ter reductie diende te identificeren, ontwikkelen en evalueren.218
Hoewel de
mogelijke technische maatregelen ter reductie van de emissies veel verder geëvolueerd zijn
dan de beleidsmaatregelen, werd er erkend dat deze geen afdoend resultaat kunnen garanderen
waardoor er een grote nood bestaat aan de ontwikkeling van een degelijk klimaatbeleid.219
Marktgebaseerde instrumenten dienen de absolute kern te vormen van dit beleid220
en deze
dienen te voldoen aan twee voorwaarden221
: Eerst en vooral dienen deze een emissiereductie
te garanderen, daarenboven dienen zij de betrokkenen voldoende stimulansen te geven om te
investeren in efficiënte technologieën en operationele maatregelen. Dit stemt overeen met de
9 principes van het MEPC 57. Bovendien zijn maatregelen die inkomsten genereren die
kunnen worden geïnvesteerd in klimaatgerelateerde projecten te verkiezen boven de overige
instrumenten.
Enkele voorstellen over marktgebaseerde instrumenten werden door het comité in overweging
genomen222
. Zij worden in het volgende hoofdstuk uitgebreid besproken. Deze concepten
bevinden zich momenteel nog in de puur theoretische fase en er werd dan ook een oproep aan
alle lidstaten gelanceerd om deze verder uit te werken.223
Hoewel er duidelijk eensgezindheid bestond over het feit dat IMO de drijvende kracht achter
deze initiatieven dient te zijn,224
werd er op gewezen dat de besprekingen binnen de UNFCCC
over de scheepvaart niet zomaar van tafel mogen worden geveegd.225
Men dient daarentegen
een gecoördineerd beleid na te streven, waarbij de raakvlakken tussen beide sporen,
bijvoorbeeld gemeenschappelijke fondsen, op een coherente wijze worden gedirigeerd en de
maritieme beleidsinstrumenten worden voortgebouwd op de ervaringen opgedaan binnen de
UNFCCC, denk maar aan CDM of JI.226
Voorts valt het vooral op dat er op MEPC 59 geen enkele concrete maatregel werd genomen
en dat alle essentiële beslissingen werden verschoven naar de MEPC 60 van maart 2010. De
delegaties hebben hun verantwoordelijkheid willen ontwijken door te beweren dat halfslachtig
lapwerk uit den boze is en dat het klimaatbeleid een robuust instrument dient te worden dat tot
2050 in werking moet blijven.227
Daarenboven beweerde men dat men niet voor de COP 15
van Kopenhagen wou beginnen met het opstellen van nieuwe beleidsmaatregelen.228
Dit zijn
218
Maritime Environment Protection Committee, ―Report of the Marine Environment Protection Committee on
its fifty-ninth session‖, MEPC 59/24, 27 juli 2009, par. 4.91 (hierna verkort: MEPC, MEPC 59/24). 219
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.92. 220
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.106. 221
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.93. 222
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.101-4.105. 223
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.122. 224
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.107. 225
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.120. 226
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.120. 227
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.124 228
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.126
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
45 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
uiteraard allemaal drogredenen, wat door de teleurstellende resultaten van het MEPC 60
wordt bevestigd.
De grootste prestatie die men op de MEPC 60 heeft bereikt is het mandatoir maken van de
Energy Efficiency Design Index (EEDI) en het Ship Energy Efficiency Management Plan
(SEEMP). Hier wordt in hoofdstuk 2.3 dieper op ingegaan. Er kan er hier wel op gewezen
worden dat veel delegaties bezwaar tegen deze beslissing hebben aangetekend en dat de
effectieve uitwerking van de maatregel en het bepalen van het toepassingsgebied wordt
doorgeschoven naar MEPC 61 en 62.229
In navolging van deze plannen heeft men zich
voorgenomen om op MEPC 61 een algemene emissiegrens voor de gehele sector vast te
leggen.
Na een intensief debat werd op MEPC 60 de route om tot het invoeren van marktgebaseerde
beleidsinstrumenten te komen verder uitgetekend. Alle voorstellen ingediend door lidstaten en
belanghebbende organisaties zullen in de toekomst door een beperkte groep experts worden
onderzocht. Deze ―Expert Group‖ bestaat uit een beperkt aantal gedelegeerden van de
lidstaten, rekening houdend met een eerlijke geografische representatie.230
Het is duidelijk dat er binnen het IMO wel enige goodwill bestaat om in de nabije toekomst
een effectief allesomvattend klimaatbeleid op poten te zetten. Het blijft echter behoorlijk
twijfelachtig of men er in zal slagen de vele praktische en juridische obstakels (zie afdeling
2.1.4) te overwinnen. De EU baart zich hier ernstige zorgen over en is dan ook overgegaan tot
het maken van enkele eenzijdige verklaringen.
2.1.3.2. EU-maatregelen
De EU is zeer begaan met de scheepvaart. In november 2002 werd er een algemene strategie
betreffende het reduceren van emissies voorgesteld.231
Deze had een dubbel voorwerp: de
emissies die leiden tot klimaatverandering en de emissies die leiden tot luchtvervuiling sensu
stricto. Voorlopig zijn er alleen op vlak van deze laatste bindende maatregelen genomen. Zo
trad er in augustus 2006, slechts enkele maanden na de inwerkingtreding van annex VI, een
richtlijn betreffende de toegelaten hoeveelheid zwavel in scheepsbrandstof, in werking232
.
In 2008 werd een rapport uitgevaardigd dat de leidraad voor het Europese maritieme
transportbeleid tot 2018 moet worden.233
Opvallend hierin is de nadruk die gelegd wordt op
twee algemene doelstellingen: 1. Het vermogen van de maritieme transportsector om
kostenefficiënte diensten aangepast aan nood aan de duurzame economische groei van de EU
en andere economieën, aan te bieden. 2. Het concurrentievermogen van de Europese
229
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 230
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 231
Communicatie Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ―A European Union strategy to reduce
atmospheric emissions from seagoing ships‖ COM/2002/0595 final Volume I, 20 november 2002. 232
Richtlijn 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG wat het
zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft, 6 juli 2005. 233
Communicatie van de Commissie aan het Europees Parlement,de Raad, het Europees economisch en sociaal
comité en het comité der regionen, ―Strategic goals and recommendations for the EU‘s maritime transport policy
until 2018‖ Brussel, COM(2009) 8,
(http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0008:FIN:EN:pdf).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
46 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
maritieme sector op lange termijn, zodat zij kan groeien en werkgelegenheid creëert. De EU is
van mening dat dit hand in hand dient te gaan met een milieuvriendelijke werkwijze. Net
zoals alle sectoren van de economie dient de internationale scheepvaart ook een inspanning te
leveren voor het bereiken van emissiereducties.234
De EU heeft ook reeds een eenzijdige verklaring afgelegd waarbij zij een deadline aan de
werkzaamheden binnen het IMO en de UNFCCC heeft opgelegd (zie hoofdstuk 2.2).
2.1.4. SPECIFIEKE UITDAGINGEN EN STRUIKELBLOKKEN VAN DE
MARITIEME SECTOR
2.1.4.1. Het jurisdictieprobleem
A De vlagstaat
de vlagstaatjurisdictie is de grootste bron van maritiem recht.235
Iedere staat is verplicht te
garanderen dat ieder schip dat onder haar vlag vaart voldoet aan de internationale regels en
standaarden.236
Het grootste juridische probleem in de scheepvaart wordt gecreëerd door de mogelijke
discrepantie tussen de vlagstaat van een schip en de staat waar de werkelijke belangen van dat
schip liggen. Hierdoor ontsnappen schepen vaak aan de jurisdictie van de staat waarmee zij
het nauwst verbonden is. Meer nog dan in gelijk welke andere sector, is het voor de
internationale scheepvaart van cruciaal belang dat een mondiale deelname aan het
milieubeleid wordt nagestreefd. De operationele en eigendomstructuur omhelst bovendien
vaak verscheidene staten, waardoor er een grote nood aan internationale maatregelen bestaat.
Het is geen eenvoudige klus om het werkelijke domicilie van een schip te vinden aangezien er
naast de nationale registratie talloze eigendomstructuren bestaan die de werkelijke
belanghebbenden soms verbergen237
. Dit wordt zeer duidelijk wanneer men enkele gegevens
die de UNCTAD in de loop der jaren heeft verzameld via Lloyd‘s register met elkaar gaat
vergelijkt: de top tien van grootste nationale scheepsregisters, die 69% van het totale tonnage
bevatten, is haast een volledig andere lijst als de top tien van landen waar de werkelijk
controlerende eigenaars zich bevinden. In 2007 was het aantal schepen die onder een vreemde
vlag waren geregistreerd opgelopen tot 66,35% van het totale aantal. De 15 grootste
handelsstaten ter wereld beheersen 65% van de totale internationale handel, terwijl slechts
19% van alle schepen in deze staten geregistreerd zijn238
. Dit staat in sterk contrast met de
staten die grote scheepsregisters hebben, die, op Griekenland na, noch enige
eigendomscontrole over de schepen hebben noch noemenswaardige handelsstaten zijn.
234
Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG
teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te
breiden, 23 april 2009. 235
Becker, R., ―MARPOL 73/78; an overview in international environmental enforcement‖, Georgetown
international environmental law review, 1998, p. 631. 236
Art. 217 (1) UNCLOS-verdrag. 237
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 27. 238
UNCTAD, ―Top fifteen trading nations, with respective fleet and ownership profiles‖, 2008.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
47 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Hoe valt dergelijke onevenwichtigheid te verklaren? De grootste scheepsregisters ter wereld
worden over het algemeen gekenmerkt door lakse administratieve procedures en
toelatingsvoorwaarden, gunstige taxatieregimes, goedkope arbeidskrachten en billijke
financieringsvoorwaarden. Bovendien is het internationaal maritiem recht niet rechtstreeks
van toepassing op schepen, maar enkel op staten. Het is de vlaggenstaat die in eigen wetten en
reguleringen voor de schepen voorziet.
Er is wel enige nuancering geboden: de vlaggenstaat is onder internationaal recht
verantwoordelijk voor de overeenstemming van haar regelen met de internationale standaard
van zodra het schip zich in internationale en vreemde wateren bevindt en voor de afdwinging
van deze regelen.239
Het IMO heeft ondertussen al een subcomité voor de afdwinging van
vlagstaatjurisdictie opgericht.240
Men hoopt hiermee een effectievere implementatie van IMO-
instrumenten te bereiken door het creëren van forum waar individuele overheden kunnen
worden gevraagd de vooruitgang van implementatie en afdwinging van IMO-instrumenten te
verduidelijken.241
Aangezien het IMO ondertussen al 50 conventies en protocols, die door
zeer veel landen werden geratificeerd, heeft uitgevaardigd zijn schepen wel onderhevig aan
verscheidene regels242
. Bovendien kan een IMO-regulering door de toepassing van het ―no
more favourable treatment‖-principe worden van toepassing verklaard op ieder schip in de
territoriale wateren, zolang het recht van onschuldige doorvaart niet wordt verstoord. Van
zodra een IMO-regel in werking is getreden zal het worden aanschouwd als een internationaal
aanvaarde regel en door de toepassing van het ―no more favourable treatment‖-principe, zal
de regel in de praktijk een haast universele toepassing krijgen, waardoor de vlag van een schip
haast irrelevant wordt.
Uiteraard heeft dit alles tot gevolg dat het ten zeerste aangeraden een algemene participatie
van staten na te streven voor het opstellen van een klimaatbeleid. Een schip kan namelijk op
enkele uren tijd in een andere staat worden geregistreerd, waardoor de kans bestaat dat de
maatregel niet meer op haar kan worden toegepast en deze laatste bijzonder veel van haar
effectiviteit dient in te boeten.
B De havenstaat
De jurisdictie van een havenstaat beperkt zich over het algemeen tot het verwittigen van de
vlagstaat bij niet-nakoming van verplichtingen door een van haar schepen243
en tot
havenstaatcontrole. Havenstaatcontrole is de bevoegdheid van instanties van een staat om een
schip dat onder een vreemde vlag vaart te enteren, te inspecteren en waar nodig vast te
houden, wanneer dat schip zich in haar haven bevindt244
. Gemiddeld 1 op 4 schepen wordt
gecontroleerd.245
Veel internationale verdragen voorzien in dergelijke bevoegdheid, de
239
Art. 217 UNCLOS-verdrag. 240
Sub-Committee on Flag State Implementation (FSI) (www.imo.org). 241
X., ―IMO Nations Agree to Set Up New Unit to Improve Enforcement of Conventions‖, Int‘l env‘t current
rep,. (BNA) 23 september 1992, p. 601. 242
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 31. 243
Becker, R., ―MARPOL 73/78; an overview in international environmental enforcement‖, Georgetown
international environmental law review, 1998, p. 631. 244
J. Hare, ―port state control: strong medicine to cure a sick industry‖, Georgia journal of international and
comparative law, vol. 26, zomer 1997, P. 571. 245
Faber, J., Boon, B., Berk, M., den Elzen, M., Olivier, J., Lee, D. ―Aviation and maritime transport in a post
2012 climate policy regime‖, Delft, December 2006, p. 79.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
48 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
meesten van hen opgesteld binnen het IMO246
. Ook het MARPOL-verdrag 73/78, inzake de
preventie van vervuiling door schepen geeft deze bevoegdheid aan de havenstaten, om te
controleren of het schip zich van enige vervuilende substanties heeft ontlast, in strijd met de
bepalingen van het verdrag247
.
Deze havenstaatjurisdictie is zeer belangrijk geworden met het oog op de afdwinging van
internationale milieustandaarden. Het aanhouden van een schip is namelijk de primaire
verdedigingstechniek tegen schepen die niet aan de internationale standaarden voldoen248
. De
jurisdictie van havenstaten kan dan ook een tegengewicht bieden aan vlagstaten die inferieure
standaarden opleggen. Dit is een bevoegdheid die afgeleid wordt uit de soevereine jurisdictie
over de territoriale wateren van een havenstaat. Dit betekent dan ook dat men een staat niet
vanuit de internationale gemeenschap kan verplichten om deze bevoegdheid uit te oefenen,
zonder dat deze staat zichzelf hiertoe heeft verplicht door het ondertekenen van een verdrag.
De bevoegdheid van de havenstaten werden door de eerste internationale verdragen die hierin
voorzagen beperkt tot schepen die varen onder de vlag van een staat die deze verdragen had
ondertekend249
. Deze verdragen vormden echter een basis voor bredere
inspectiebevoegdheden, waardoor tegenwoordig voorzien wordt in inspectiebevoegdheden die
op ieder schip kunnen worden toegepast. Zo voorziet het MARPOL 73/78-verdrag in enkele
algemene rechtsgronden die uiteindelijk tot een ―no more favourable treatment‖ van het
verdrag hebben geleid: Artikel 3 (1) (b) bepaald dat de conventie van toepassing is op
schepen die niet onder een vlag van een lidstaat varen, maar zich onder de jurisdictie van een
lidstaat bevinden. Artikel 4 (2) bepaalt dat iedere overtreding van het verdrag binnen de
jurisdictie van een lidstaat verboden is en gesanctioneerd dient te worden. Artikel 5 (2) juncto
artikel 5(4) voorzien dan weer in een bevoegdheid voor de inspectie-instanties van
havenstaten waarbij niet langer gedifferentieerd wordt tussen lidstaten en niet-lidstaten van
het verdrag. Dit gaat echter gepaard met de algemene verplichting die op havenstaten rust te
verzekeren dat een schip hun haven niet verlaat vooraleer deze kan aantonen dat zij zich op
zee kan begeven zonder een onredelijke bedreiging voor het milieu te vormen250
. Dit is een
bepaling die de inspecties tot een absoluut noodzakelijk minimum tracht te herleiden, terwijl
er toepassing wordt gemaakt van het ―no more favourable treatment‖-principe251
. Ook Annex
VI voorziet in een gelijkaardige rechtsgrond voor de aanhouding van een schip wanneer de
scheepscrew duidelijk de maatregelen inzake preventie van luchtvervuiling niet respecteert252
.
C De kuststaat
de kuststaatjurisdictie maakt het mogelijk voor een staat om vaartuigen die zich in haar
territoriale wateren bevinden te verplichten zichzelf te identificeren, hun vaarroute bekend te
maken en alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is om vast te stellen of er enige
246
Deseombre, E.R.,―flagging standards: globalization and environmental, safety and labour regulations at sea‖,
MIT press, 2006, p.87. 247
Article 6.2 MARPOL 73/78 - verdrag. 248
Deseombre, E.R., ―flagging standards: globalization and environmental, safety and labour regulations at sea‖,
MIT press, 2006, p.87. 249
Deseombre, E.R., ―flagging standards: globalization and environmental, safety and labour regulations at sea‖,
MIT press, 2006, p.87. 250
Art. 5(2) MARPOL 73/78 –verdrag. 251
Art. 5(4) MARPOL73/78 –verdrag. 252
Regulation 10 (1) en (2) annex VI MARPOL 73/78-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
49 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
schending van een norm heeft plaatsgevonden.253
De kuststaat mag handelen op het vlak van
regels die verband houden met recht van onschuldige doorvaart254
, in het bijzonder diegene
inzake de veiligheid van navigatie en de regelingen inzake het maritiem verkeer255
. De
opname van IMO-instrumenten in de nationale wetgeving geeft kuststaten het recht om van
schepen die zich in onschuldige doorvaart bevinden te eisen dat zij zich gedragen in
overeenstemming met deze regelen. Dit kan ook wanneer de vlagstaat geen lid is van de
relevante instrumenten.256
IMO-instrumenten voorzien zelf nooit in een regeling inzake de jurisdictie van kuststaten.257
Deze aangelegenheid wordt uitsluitend geregeld door het UNCLOS-verdrag, dat voorziet in
een afdwingingskader voor IMO-instrumenten zoals het MARPOL-verdrag. Het UNCLOS-
verdrag voorziet bovendien in een beperkte mogelijkheid om deze jurisdictie ui te breiden van
de territoriale wateren tot de exclusief economische zone.258
D Conclusie
Hoewel de vlagstaatjurisdictie de effectiviteit van internationale overeenkomsten gemakkelijk
kan ondermijnen, wordt dit probleem behoorlijk goed opgevangen door de zeer uitgebreide
bevoegdheden die de lidstaten van deze overeenkomsten uit hun havenstaatjurisdictie putten.
Wanneer een gezaghebbend instituut, zoals het IMO, een regulering opstelt, blijkt in de
praktijk dat de toepassing ervan haast mondiaal is. Daarenboven zijn het vaak de havenstaten
waar de belangrijkste handelsstromen liggen, die lid zijn van milieuverdragen. Uiteraard blijft
er een risico op evasief gedrag bestaan bij de niet-globale implementatie van instrumenten,
maar dit lijkt mij slechts ernstig wanneer er geopteerd zou worden voor een regionale
maatregel.
2.1.4.2. De interpretatie van artikel 2.2 Kyoto protocol
Het vlagstaatprobleem ligt in het verlengde van de discussie die reeds lange tijd wordt
gevoerd rond de interpretatie van artikel 2.2 Kyoto protocol. Reeds geruime tijd worden de
meeste voorstellen inzake emissiereducties door enkele belangrijke niet-annex 1 staten, zoals
China, India en Saoedi-Arabië, tegengehouden259
. Hierdoor richt het IMO zich dan ook de
laatste tijd vooral op de technische aspecten van de emissiereductie. Dit blijkt uit de strategie
die op MEPC 52 werd voorgesteld en het intensieve werk dat reeds inzake de indexering van
emissies werd verricht, bevestigd dit.260
Uiteraard is dit een probleem dat zich niet voordoet
op het Europees niveau aangezien de Europese staten allemaal annex 1-lidstaten zijn en er dus
geen sprake is van ―common but differentiated responsibilities‖ binnen Europa.
253
Becker, R., ―MARPOL 73/78; an overview in international environmental enforcement‖, Georgetown
international environmental law review, 1998, p. 633. 254
Art. 21 (1) UNCLOS-verdrag. 255
Art. 21 (1) (a) UNCLOS-verdrag. 256
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 18. 257
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 18. 258
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 19. 259
Faber, J., B. Boon, M. Berk, M. den Elzen, J. Olivier, D. Lee, ―scientific assessment and policy analysis:
Aviation and maritime transport in a post 2012 climate policy regime‖, CE report 06.7153.59, april 2007, p. 76.
(hierna verkort: Faber, J., ―CE report april 2007‖) 260
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 76.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
50 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Door de invoeging van het artikel heeft het IMO een specifiek mandaat gekregen, maar er
bestaat onenigheid over de manier waarop dit mandaat dient te worden ingevuld. Veel landen,
voornamelijk de G77, zijn van mening dat dit specifiek mandaat dient te worden gezien
binnen het UNFCCC-kader en er dus rekening dient te worden gehouden met het ―common
but differentiated‖- principe van de Rio declaration en artikel 3.1 UNFCCC.261
Dit houdt in
dat er enkel bindende maatregelen voor de annex 1-landen kunnen worden opgesteld, terwijl
de overige landen zich slechts op vrijwillige basis aan de hieruit voortvloeiende
verplichtingen onderwerpen. De niet-annex 1-landen vinden een juridische grondslag voor
deze redenering in de verwoording van artikel 2.2. Daarin wordt namelijk enkel aan de annex
1-landen de verplichting opgelegd om binnen het kader van het IMO een reductie van
broeikasemissies te bereiken. Bovendien is het een feit dat deze staten geen verplichtingen
onder het Kyoto Protocol hebben gekregen omdat aan hen de kans wou worden geboden om
hun economie ten volle te kunnen ontwikkelen.262
Het valt niet te ontkennen dat de
transportsector hier inherent deel van uitmaakt.
De annex 1-landen vrezen dat hun vloten door dergelijke interpretatie massaal zullen slinken
ten voordele van de overige staten en de effectiviteit van de maatregelen grotendeels zou
worden ondergraven. Bovendien is al 3/4 van alle handelsschepen ter wereld geregistreerd in
niet-annex 1 landen. De annex 1 landen zijn dan ook van mening dat dergelijke invulling in
strijd is met het algemeen mandaat van het IMO dat mondiaal is en geleid wordt door het ―no
more favourable treatment‖- principe. Maatregelen dienen te worden toegepast op elk schip,
onafhankelijk van haar vlagstaat. Zij beroepen zich op het mandaat dat het IMO werd
toevertrouwd met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van het
milieu.263
Dit mandaat vindt haar oorsprong in de IMO conventie en het UNCLOS-verdrag,
niet in artikel 2.2 Kyoto protocol. Het IMO heeft bovendien nog nooit volgens een
gedifferentieerde aanpak gewerkt, ook niet wanneer zij zaken behandeld die onder het
internationaal milieurecht vallen. Ook de Secretaris-Generaal is aanhanger van deze
interpretatie: Hij is van mening dat het IMO door haar globaal mandaat en lidmaatschap
ideaal geplaatst is om dit universele probleem op te lossen binnen haar normale
competentie.264
Uiteindelijk heeft de IMO‘s subdivision for Legal Affairs dit juridisch twistpunt onderzocht
en er in 2008 een rapport over geschreven.265
Oorspronkelijk was men van plan dit rapport
voor te stellen op MEPC 58, maar vanwege tijdsdruk is men er daar niet in geslaagd een
overeenkomst te bereiken, waardoor dit twistpunt werd doorgeschoven naar MEPC 59.266
De
subdivision for Legal Affairs meent dat de artikel 2.2 Kyoto protocol niet restrictief dient te
worden geïnterpreteerd en dat elke maatregel die door het IMO wordt genomen van
toepassing is op alle lidstaten. De redenering hiervoor gaat als volgt: Er is geen strijdigheid
tussen de maatregelen die het IMO neemt en het UNFCCC mogelijk aangezien zij een ander
materieel toepassingsgebied hebben. Het Kyoto Protocol dient te worden geïnterpreteerd als
een overeenkomst die enkele algemene doelstellingen vooropstelt, maar daardoor geen
specifieke maatregelen voor specifieke rechtsgebieden uitsluit. Artikel 2.2 dient dan ook te
261
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 6. 262
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 77. 263
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 5. 264
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 6. 265
IMO secretariat, ―Legal Aspects of the Organization‘s Work on Greenhouse Gas Emissions in the Context of
the Kyoto Protocol‖, MEPC 58/4/20, 1 augustus 2008. 266
IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008, p. 5.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
51 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
worden gezien als een erkenning dat het IMO een geschikter forum is voor het opstellen van
een beleid, doordat zij een allesomvattende oplossing voor het probleem kan opleveren. Dit is
dan natuurlijk onderhevig aan de regels van het IMO zelf en wordt op geen enkele wijze door
het UNFCCC beperkt. Er wordt bovendien verwezen naar de complexiteit van de
scheepvaartsector, het universeel mandaat van het IMO en het feit dat de effectiviteit van
maatregelen gemakkelijk kan worden ondergraven, om te argumenteren dat een milieuregel
van het IMO dient te worden toegepast op alle schepen onafhankelijk van hun vlag.
Aangezien het slechts een rapport, opgesteld binnen het IMO, betreft heeft het geen enkele
bindende kracht op de partijen en het merendeel van de ontwikkelingslanden houdt er dan ook
nog altijd een afwijkende mening op na. Dit wordt onder andere geïllustreerd door het feit dat
enkele staten op de laatste COP in Kopenhagen halsstarrig hebben geweigerd om de
voorstellen inzake een nieuwe bewoording voor het artikel 2.2 Kyoto Protocol goed te keuren.
Ook het feit dat onder andere China en Brazilië op de MEPC 57 specifieke reservaties hebben
geformuleerd bij enkele voorgestelde principes inzake bindende verbintenissen voor alle
IMO-lidstaten, wijst erop dat het geen gemakkelijke taak zal zijn om dit meningsverschil te
overbruggen. Ook op MEPC 59 bleef de discussie rond de ―common but differentiated
responsibilities‖ de onderhandelingen lam leggen, doordat de niet-annex 1 landen beweren dat
uniforme regels een te grote administratieve last op hun schouders zou leggen.267
Enkele auteurs beweren dat deze onenigheid eventueel zou kunnen worden opgelost door het
invoeren van een zogenaamde ―Multi Stage approach‖. Dit is een op regels gebaseerde
benadering die een zekere differentiatie in de verplichtingen van verscheidene staten toelaat.
Vanaf dat een staat aan bepaalde criteria voldoet wordt hij overgeheveld naar een andere
groep staten waar zwaardere verplichtingen gelden. Zo wordt gegarandeerd dat landen die
zich in gelijkaardige economische, ecologische en ontwikkelingsomstandigheden bevinden,
vergelijkbare verplichtingen hebben.268
Dit verschilt van de huidige UNFCCC-aanpak waarbij
een min of meer arbitraire breuk werd geschept tussen de annex 1-landen en de overige staten.
Deze aanpak is verouderd en wordt vaak afgedaan als concurrentieverstorend.269
De ―Multi Stage approach‖ lijkt mij niet aangepast te zijn aan de economische realiteit van de
scheepvaartsector, aangezien deze een volledig onafhankelijke markt naast de werkelijke
economie van een land vormt. Naar mijn mening is de beste oplossing dat alle maatregelen
uniform worden toegepast op de mondiale vloot, waarna de fondsen die hieruit voortvloeien
deels worden gebruikt om de administratieve kosten van de ontwikkelingslanden te dekken en
te investeren in emissiereducerende projecten in deze staten. Op deze wijze wordt zowel
tegemoet gekomen aan de ―no more favourable treatment‖ benadering van het IMO als aan de
―common but differentiated responsibilities‖. Ook het CLIA (Cruise Line International
association) is deze mening toegedaan.270
Het enige probleem waar bij het toepassen van een mondiaal uniforme maatregel zeer
moeilijk aan kan worden tegemoet gekomen, is het feit dat de kosten die dergelijke regeling
267
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.108. 268
Berk, M., Den Elzen, M., ―options for differentiation of future commitments in climate policy: how to realise
timely participation to meet stringent climate goals?‖, Climate policy 2001, p. 465-480. 269
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 30. 270
Cruise Lines International Association (CLIA), ―Consideration of adoption of three principles for market-
based instruments‖, MEPC 59/4/32, 8 mei 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
52 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
voor de sector met zich meebrengen zullen worden doorgerekend naar de consument.271
Proportioneel gezien zijn het uiteraard de consumenten in de ontwikkelingslanden die hier het
meeste nadeel van zullen ondervinden. De enige wijze waarop dit kan worden opgelost is
door te differentiëren op basis van het soort vracht of het soort schip (zie afdeling 2.3.4).
2.1.4.3. Het tweesporenbeleid
Door de invoering van artikel 2.2 Kyoto Protocol, heeft het klimaatbeleid van de
scheepvaartsector een min of meer schizofreen karakter gekregen. Op internationaal niveau
worden momenteel twee sporen gevolgd die amper met elkaar in contact staan, hoewel een
degelijke samenwerking tussen beide kampen voor de totstandkoming van een degelijk beleid
onontbeerlijk is.272
Het algemeen beleid en specifieke maatregelen worden besproken op het
IMO-niveau, terwijl de toekenning van emissies binnen de SBSTA wordt onderhandeld.
Wanneer er binnen het IMO geopteerd wordt voor een emissiehandel, zal de nood aan
coördinatie nog meer groeien.273
Het is namelijk de bedoeling dat dit systeem op lange
termijn aan de emissiehandel binnen het Kyoto Protocol en andere systemen wordt
gekoppeld.274
Voor dit project zullen het IMO en de UNFCCC gezamenlijk enkele regels
moeten opstellen.275
.
Er werd reeds op beperkte wijze tegemoet gekomen aan deze nood voor meer coördinatie. Dit
gebeurt hoofdzakelijk door het uitwisselen van informatie tussen het IMO en de UNFCCC,
het aanwezig zijn op elkaars conferenties en het doorsturen van belangrijke beslissingen. Zo
zou er in principe een soort wederzijdse controle kunnen ontstaan tussen beide organisaties. In
werkelijkheid is het echter zo dat er maar een zeer beperkte hoeveelheid informatie wordt
uitgewisseld waarop er zo goed als geen feedback van beide instellingen volgt.276
Noorwegen heeft echter een evenwichtig taakverdelingsvoorstel gedaan tijdens de
onderhandelingen in het AWG-LCA in de aanloop naar de top van Kopenhagen.277
Volgens
Noorwegen dient het beleid van het IMO niet te worden gescheiden van de toekomstige
bindende maatregelen die in het UNFCCC-kader zullen worden genomen, omwille van 2
redenen: de emissies van schepen maken inherent deel uit van de totale antropogene emissies
en de mogelijkheden die het IMO zal hebben om een degelijk beleid uit te bouwen zullen
groter zijn wanneer haar emissiegrenzen overeen stemmen met de algemene grenzen van de
UNFCCC. Daarom werd een oproep gelanceerd aan de COP15 om een algemene
emissiegrens voor de internationale scheepvaart vast te stellen, terwijl er aan het IMO werd
gevraagd om een degelijk beleid op basis van deze grenzen op te stellen. Zoals ondertussen al
bekend is, is men er op de COP15 helaas niet in geslaagd dergelijke emissiegrens vast te
stellen, waardoor de toekomst van het IMO-beleid nog steeds onduidelijk is.
271
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.108. 272
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 30. 273
Oberthür, S., ―interactions climate change regime with IMO, ICAO and EU, p. 11. 274
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 98. 275
Oberthür, S., ―interactions climate change regime with IMO, ICAO and EU, p. 11. 276
Oberthür, S., ―interactions climate change regime with IMO, ICAO and EU, p. 11. 277
Noorwegen, ―AWG-LCA: Emissions of GHG from international maritime transport post 2012‖,
(http://unfccc.int/files/kyoto_protocol/application/pdf/norway_finance.pdf).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
53 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
2.1.4.4. Een gebrek aan informatie
Anders dan in de luchtvaart, is er in de scheepvaartsector een nijpend gebrek aan
betrouwbare informatie betreffende de uitstoot van broeikasgassen278
. Het opstellen van de
indexeringsmaatregelen binnen het IMO en het oprichten van een databank binnen GISIS,
vormen wel een eerste stap in de goede richting.
Er dient opgemerkt te worden dat het verzamelen van gegevens inzake de uitstoot van
schepen, slechts een eerste stap is in een zeer lang en moeizaam proces. Een kwantificatie van
emissies is op zich namelijk niet voldoende om de effecten van de scheepvaart op het milieu
te bepalen. Er dient bijgevolg een zekere effectberekening te gebeuren. Er bestaat een ketting
van gebeurtenissen tussen de emissies van broeikasgassen en de effectieve schade die deze
aanrichten. Uiteraard is het voor het opstellen van een degelijk beleid veel relevanter te weten
wat nu precies de schade of impact is die deze emissies aanrichten, dan de nietszeggende
emissiehoeveelheden. Het probleem is echter dat de berekening van deze schade haast
onmogelijk wordt gemaakt door een stijgende onzekerheid in de berekeningen naarmate men
deze ketting verder volgt.279
Voor de gassen die onder het Kyoto protocol vallen heeft men
een metrisch stelsel opgesteld om de klimaatimpact van de emissies te berekenen. De impact
wordt uitgedrukt in ―Global Warming Potential‖ (GWP). Uit wetenschappelijk onderzoek is
echter gebleken dat deze GWP maar op een beperkt aantal gassen die schepen uitstoten kan
worden toegepast.280
2.1.4.5. Overige problemen
Een schip heeft gemiddeld een levensduur van meer dan 25 jaar.281
Dit betekent dat
vernieuwingen op technologisch vlak, vooral wat het ontwerp van het schip betreft, slechts
zeer traag kunnen doordringen. Op lange termijn zijn technische innovaties inzake energie-
efficiëntie onmisbaar, maar op korte termijn bieden zij echter geen oplossing voor het
uitstootprobleem. Operationele efficiëntie is gemakkelijker te implementeren, maar biedt over
het algemeen een minder bevredigend resultaat.
Anders dan bij de lijnvluchten in de luchtvaart, zijn schepen bovendien haast nooit gebonden
aan een vast vaartraject. Dit is eigen aan de wijze waarop de lading van schepen vaak wordt
verhandeld: een schip ligt soms dagen te wachten in volle zee. Wanneer de lading vervolgens
wordt verkocht, krijgt het schip een eindbestemming toegekend282
. Dit betekent uiteraard dat
het vaak zeer moeilijk is voor de havenautoriteiten om te achterhalen waar een schip precies
vandaan komt. Het gevolg hiervan is dat controle van de hoeveelheid uitgestoten
broeikasgassen maar zeer moeilijk exclusief gebaseerd kan worden op het traject dat een schip
aflegt. Bovendien is het zeer gewoonlijk dat schepen brandstof voor meerdere trips inslaan283
,
waardoor bijvoorbeeld een regionale taks op de aankoop van scheepsbrandstof haar doel mist.
De BDN‘s verschaffen dan ook een onmisbare schat aan informatie betreffende de
brandstofaankoop, -opslag en –verbruik.
278
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 36. 279
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 39. 280
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 40. 281
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 2. 282
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 92. 283
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 90.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
54 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Daarnaast is het inherent aan de scheepvaart dat het transportproces een zeer complexe
aangelegenheid is met veel verschillende stakeholders284
. Er zijn scheepseigenaars,
scheepsmanagers, scheepsoperatoren, de scheepscrew, de cargo-eigenaars enz. Een schip
wordt vaak gecharterd door de eigenaar van de lading die bovendien de scheepsbrandstof
dient te betalen. Dit heeft tot gevolg dat veel scheepseigenaars of –operatoren geen prikkels
hebben om de olieconsumptie van hun schip te reduceren.285
Bovendien dient er hierdoor bij
de implementatie van een internationale regel, op nationaal niveau omzichtig worden tewerk
gegaan. De stakeholder aan wie de regel gericht wordt, is misschien niet diegene die effectief
een zekere invloed op dat aspect van het transportproces kan uitoefenen. Het zal bijvoorbeeld
minder effectief zijn een operationele maatregel op te leggen aan een scheepseigenaar dan aan
een scheepsoperator.
De concurrentie tussen de verscheidene havens binnen een bepaalde regio is bovendien niet te
onderschatten. Wanneer er bijvoorbeeld binnen Europa een haven zou bestaan waar aan de
binnenkomende schepen geen verplichtingen inzake emissiereducties worden opgelegd, zal
deze haven een bijzonder groot concurrentievoordeel hebben. Alle intercontinentale schepen
leggen hier aan, waarna hun lading via treinen of eventueel andere schepen wordt
getransporteerd binnen Europa. Dit vormt uiteraard een reëel risico wanneer er gedacht wordt
aan eenzijdige maatregelen opgelegd door de Europese Unie. Zogenaamde ―zwarte havens‖ in
Noord-Afrika, de Balkan of Rusland zouden dan wel eens gouden tijden kunnen tegemoet
gaan.
HOOFDSTUK 2.2. HET OPTIMALE BELEIDSNIVEAU VOOR DE
REDUCTIE VAN BROEIKASGASEMISSIES
2.2.1. BINNEN EEN INTERNATIONAAL KADER
Het zou voor alle belanghebbenden binnen de maritieme sector een ideaal scenario zijn
wanneer er een internationaal akkoord inzake broeikasemissies wordt bereikt. Ook de
industrie zelf pleit hier voor aangezien voor hen niets zo vervelend is als een lappenveld van
verschillende regelingen die sowieso leiden tot een verstoring van de competitie, een
prijsstijging voor de eindgebruiker,286
een kluwen van wetgevingen en een verhoogde
administratieve last. Bovendien zouden deze regelingen kunnen omzeild worden, wat voor de
EU de doorslaggevende factor voor het blijven bepleiten van een internationale overeenkomst
vormt (zie afdeling 2.2.2).
Het valt te betreuren dat er geen internationale instantie bestaat die rechtsreeks maatregelen
inzake emissies op schepen kan implementeren. Er is bijgevolg altijd nood aan
internationaalrechtelijke rechtssubjecten, zijnde staten, die instaan voor de implementatie en
afdwinging van regelen, zelfs wat IMO-instrumenten betreft.287
Zolang echter geen vaste,
nationale emissiegrenzen worden opgelegd, zoals wel het geval is in het huidige Kyoto
Protocol, is dit echter niet problematisch. Het is pas wanneer men specifieke nationale
284
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 35. 285
Faber, J. , ―CE report april 2007‖, p. 90. 286
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, Paper for Harvard project on International Climate Agreements, London, September 2008, p.6.
(hierna verkort: Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for
international transport‖) 287
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 10.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
55 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
doelstellingen voor staten gaat opleggen dat men een risico loopt om de flexibiliteit en het
internationale karakter van de scheepvaart te beperken (zie afdeling 2.2.1).
Op internationaal niveau kan het maritiem milieubeleid in theorie twee richtingen uitgaan;
ofwel wordt er geopteerd voor een geïntegreerde aanpak, binnen het kader van het UNFCCC,
ofwel voor een meer specifieke aanpak waarbij men rekent op het IMO. Het Kyoto protocol
lijkt, door de invoeging van artikel 2.2, de laatste richting te ondersteunen, maar de realiteit
leert ons dat er binnen de SBSTA nog altijd onderhandeld wordt over de allocatie van de
verantwoordelijkheid.288
Bovendien werd dit artikel hoofdzakelijk omwille van politieke
redenen ingevoegd en is een wijziging van dit artikel bijgevolg niet ondenkbaar.289
Ondanks
het eerder aangehaalde voorstel van Noorwegen, blijft er onenigheid bestaan over de
verhouding tussen de UNFCCC en het IMO. Door het falen een algemene emissiegrens op te
stellen tijdens de COP15, is de toekomst van het IMO-beleid momenteel allesbehalve
duidelijk. Het is wel veilig te stellen dat het maritiem klimaatbeleid grotendeels zal worden
uitgewerkt binnen het IMO, terwijl de emissiedoelstellingen waarschijnlijk binnen het
UNFCCC zullen worden onderhandeld. Uit de verschillende voorstellen inzake een
herziening van artikel 2.2 blijkt alleszins dat verscheidene staten te vinden zijn voor een
nauwere samenwerking tussen IMO en UNFCCC.290
2.2.1.1. International Maritime Organization
Wanneer men de vermindering van de broeikasgasemissies volledig toevertrouwt aan het
IMO, betekent dit dat er geen rechtstreekse verantwoordelijkheid bij de staten wordt gelegd,
maar de maritieme sector eerder zelfregulerend zal optreden.291
Alle IMO-instrumenten in
nationale regelgeving worden omgezet, alvorens zij van toepassing op schepen kunnen
worden toegepast.292
Dit betekent dat de staten een implementerende en controlerende
bevoegdheid toegewezen zullen krijgen.293
Bovendien beschikt het IMO niet over de
noodzakelijke infrastructuur om een degelijke afdwinging te garanderen. Momenteel ziet het
er niet naar uit dat er binnen het IMO snel een klimaatbeleid zal worden overeengekomen. De
―common but differentiated responsibilities‖-discussies blijven roet in het eten gooien en de
meeste onderhandelingen spitsen zich bijgevolg toe op de technische aspecten van de
emissiebeperking.
Het kan echter niet ontkend worden dat het IMO vooral goed geplaatst is om technische
maatregelen te implementeren via standaarden inzake efficiëntie. Dit ligt namelijk volledig in
de lijn van de bevoegdheden en expertise van de organisatie en er dient op dit vlak helemaal
geen overleg met andere internationale organisaties te worden gevoerd.294
288
Secretariaat van de UNFCCC, ―Communications from parties included in annex 1 to the convention:
guidelines, schedules and process for consideration‖, FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1, 24 oktober 1996, p. 11.
(hierna verkort: Secretariaat van de UNFCCC, FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1) 289
The chair of the AWG/LCA, ―Documentation to facilitate negotiations among Parties‖,
FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009, p. 2. 290
The chair of the AWG/LCA, ―Documentation to facilitate negotiations among Parties‖,
FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009, p.2. 291
Faber, J. , ―CE report april 2007‖, p. 73. 292
IMO secretariaat, ―implications of UNCLOS for the IMO‖, p. 10. 293
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 77. 294
Faber, J , ―CE report april 2007‖, p. 79.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
56 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
A Nieuw verdrag
Het opstellen van een nieuw verdrag, vergelijkbaar met het huidige MARPOL 73/78-verdrag,
is een procedure die binnen het IMO gemiddeld 7 jaar in beslag neemt.295
De procedure werd
reeds in afdeling 2.1.2 uiteengezet. Het grootste voordeel aan een IMO-verdrag is dat zowat
elke staat ter wereld kan deelnemen aan de opstelling en er lid van kan worden. Er worden
uitnodigingen voor de conferentie waar het verdragen wordt goedgekeurd verzonden naar alle
lidstaten van het IMO zelf, van de VN of van de gespecialiseerde agentschappen van de
VN.296
Bovendien wordt door de toepassing van het ―no more favourable treatment‖-beginsel,
de toepassing van het verdrag zeer snel uitgebreid tot schepen van niet-lidstaten.297
Het opstellen van het verdrag zelf duurt al minstens enkele jaren298
en de inwerkingtreding
laat vervolgens gemiddeld vijf jaar op zich wachten.299
Vooraleer een dergelijk conventie in
werking kan treden dient het zoals ieder verdrag geratificeerd te worden door een minimum
aantal staten. Dit minimum aantal en andere voorwaarden worden in het verdrag zelf
opgenomen, maar over het algemeen geldt dat hoe belangrijker en complexer een verdrag is,
hoe strikter de inwerkingtredingvoorwaarden zijn.300
Een algemeen klimaatverdrag voor de
scheepvaart zal bijgevolg aan strenge inwerkingtredingvoorwaarden onderworpen worden,
wat de totstandkoming waarschijnlijk nog zal verlengen.
B Nieuwe annex in het MARPOL 73/78-verdrag
Het toevoegen van een nieuwe annex aan het MARPOL 73/78-verdrag wordt mogelijk
gemaakt door artikel 16(4) MARPOL 73/78-verdrag. Het voordeel aan deze benadering is dat
men kan terugvallen op de ervaringen, die men gedurende de bijna 40 jaar dat het verdrag
bestaat heeft opgedaan.301
Deze optie is vanuit juridisch en technisch standpunt evenwel niet
evident aangezien annex VI al een ruim toepassingsgebied inzake emissies heeft en er
duidelijk een risico op overlappingen bestaan indien men een instrument specifiek voor de
broeikasgassen zou opstellen.302
De procedure is identiek aan diegene die gevolgd wordt bij het amenderen van een artikel van
het MARPOL-verdrag zelf. Twee sporen kunnen worden gevolgd; een binnen het IMO en een
door het samenroepen van een zogenaamde ―Conference of the Parties‖. Bij de eerste wordt
ieder amenderingvoorstel door de lidstaat overgemaakt aan het IMO, waarna de secretaris-
generaal alle lidstaten hiervan op de hoogte brengt.303
Vervolgens wordt het voorstel
overgemaakt aan een geschikt orgaan van het IMO, waar het voorstel besproken wordt en
iedere lidstaat de kans wordt geboden deel te nemen aan dit proces.304
De voorstellen dienen
295
L. Van Poucke, ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, Gent, augustus 2008. 296
IMO, ―conventions‖, (www.imo.org). 297
L. Van Poucke, ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, Gent, augustus 2008. 298
IMO, ―conventions‖, (www.imo.org). 299
IMO, ―conventions‖, (www.imo.org). 300
IMO, ―conventions‖, (www.imo.org). 301
Islamic Republic of Iran, ―Form of legal instrument addressing greenhouse gas emissions from ships‖, MEPC
59/4/16, 6 mei 2009, p. 3. 302
Islamic Republic of Iran, ―Form of legal instrument addressing greenhouse gas emissions from ships‖, MEPC
59/4/16, 6 mei 2009, p. 3. 303
Art.16 (2) (a) MARPOL 73/78-verdrag. 304
Art. 16 (2) (b) en (c) MARPOL 73/78-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
57 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
te worden aanvaard met een 2/3 meerderheid van de lidstaten aanwezig op de zitting.305
Vervolgens verspreidt de Secretaris-Generaal van het IMO, het voorstel onder de lidstaten
van het MARPOL-verdrag, waarna wordt overgegaan tot de aanvaardingsprocedure.306
Bij de
tweede procedure kan een lidstaat eisen van het IMO dat een ―Conference of the Parties‖
wordt bijeengeroepen, mits deze lidstaat gesteund wordt door 1/3 van de MARPOL-
lidstaten.307
Ook daar dient het voorstel te worden aanvaard met 2/3 van de stemmen alvorens
tot de effectieve aanvaardingsprocedure kan worden overgegaan.308
De aanvaardingsprocedure voor een nieuwe annex is veel strikter dan deze voor het
amenderen van een annex, aangezien eerstvermelde aan dezelfde voorwaarden als diegene die
gelden bij het amenderen van het MARPOL-verdrag zelf dient te voldoen: Het voorstel wordt
geacht aanvaard te zijn wanneer het is aangenomen door 2/3 van de lidstaten wiens
gecombineerde vloot overeenstemt met minstens 50% van het brutotonnage van de globale
handelsvloot.309
De nieuwe annex treedt in werking 6 maand na de datum waarop zij werd
aanvaard, voor alle lidstaten die hebben verklaard dat zij de annex aanvaarden.310
Het aanvaarden van een nieuwe annex is een procedure die gemiddeld 8 jaar in beslag neemt.
Het MARPOL 73/78-verdrag heeft 136 leden, waardoor er 91 lidstaten, die minstens 50% van
het brutotonnage van de wereldvloot controleren de nieuwe annex dienen te aanvaarden. Ook
hier zal door de van het ―no more favourable treatment‖-beginsel, de toepassing van het
verdrag zeer snel uitgebreid tot schepen van niet-lidstaten.311
C Amenderen annex VI Marpol
Het amenderen van het MARPOL 73/78-verdrag en het daarbij aansluitende Annex VI wordt
geregeld door artikel 16 MARPOL 73/78-verdrag, waarnaar bij de invoeging van Annex VI
werd verwezen.312
Het voordeel van deze benadering is dat er kan worden teruggevallen op de
praktijken en ervaringen van zowel het MARPOL 73/78-verdrag en als de annex. De
algemene opstellingsprocedure is dezelfde als diegene die gevolgd wordt bij het aannemen
van een nieuwe annex. Het is echter ten zeerste de vraag of deze annex wel voorziet in een
voldoende juridische basis om een complex probleem als de reductie van broeikasgasemissies
op te lossen.313
Vervolgens bestaan er twee opties om de nieuwe annex aan te nemen: ofwel op expliciete
wijze, ofwel door de stilzwijgende aanvaarding. De expliciete aanvaarding betekent dat 2/3
van de lidstaten waarvan de gezamenlijke vloot niet minder bedraagt dan 50% van het
brutotonnage van de wereldvloot, met het voorstel instemmen.314
Deze procedure wordt
slechts uitzonderlijk gevolgd, namelijk wanneer daar bij de opstelling van het amendement
305
Art. 16 (2) (d) MARPOL 73/78-verdrag. 306
Art. 16 (2) (e) MARPOL 73/78-verdrag. 307
Art. 16 (3) (a) MARPOL 73/78-verdrag. 308
Art. 16 (3) (b) en (c) MARPOL 73/78-verdrag. 309
Art. 16 (2) (f) (i) MARPOL 73/78-verdrag. 310
Art. 16 (2) (g) (i) MARPOL 73/78-verdrag. 311
Van Poucke, L., ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, Gent, augustus 2008. 312
Art. 4 Protocol of 1997 to amend the international convention for the prevention of pollution from ships,
1973, as modified by the protocol of 1978 relating thereto. 313
Islamic Republic of Iran, ―Form of legal instrument addressing greenhouse gas emissions from ships‖, MEPC
59/4/16, 6 mei 2009, p.3. 314
Art. 16 (2) (f) (ii) MARPOL 73/78-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
58 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
door het bevoegde orgaan in werd voorzien.315
Gezien het feit dat Annex VI slechts 53
lidstaten kent (die 81,88% van het brutotonnage van de wereld vertegenwoordigen), dienen er
slechts 36 staten het voorstel te aanvaarden.316
De tweede procedure die kan worden gevolgd is de zogenaamde ―tacit acceptance procedure‖.
Hierbij wordt een amendement aan een van de annexes van het MARPOL-verdrag geacht
aanvaard te zijn aan het einde van een periode waarin aan de lidstaten de mogelijkheid werd
gelaten om bezwaar aan te tekenen. Wanneer gedurende deze periode, die niet minder dan 10
maanden mag zijn en door het orgaan dat het amendement heeft opgesteld wordt bepaald,
meer dan 1/3 van de lidstaten of een aantal lidstaten die meer dan de helft van het
brutotonnage van de wereldvloot vertegenwoordigen bezwaar wordt aangetekend, vervalt het
voorstel.317
Deze stilzwijgende aanvaardingsprocedure werd ingevoerd om goed te kunnen
inspelen op de zich snel wijzigende technische omstandigheden binnen de scheepvaartsector.
Het zou namelijk zeer tijdrovend zijn om telkens er een nieuwe technologie wordt uitgewerkt,
die kan worden ingepast in een van de annexes, een volledige aanvaardingsprocedure op te
starten.
Wanneer de eerste aanvaardingsprocedure wordt gevolgd, treedt het amendement in werking
6 maanden na de datum van aanvaarding.318
Wanneer het amendement echter wordt
aangenomen via de stilzwijgende aanvaarding treedt het amendement in werking 6 maanden
nadat de periode is afgelopen, behalve voor de lidstaten die bezwaar hebben aangetekend.319
Deze procedure neemt minstens 2,5 jaar in beslag en ook hier wordt door de toepassing van
het ―no more favourable treatment‖-beginsel, de toepassing van het verdrag zeer snel
uitgebreid tot schepen van niet-lidstaten.320
2.2.1.2. UNFCCC, Kyoto of een nieuw protocol
Pleiten voor een algemene opname van de scheepsemissies in het UNFCCC-kader is te
overmoedig. De grootste belemmering om op UNFCCC-niveau een regeling te bereiken, is de
onvermijdelijke toepassing van het ―common but differentiated responsibilities‖-principe. Dit
is uiteraard onbespreekbaar voor de annex 1-lidstaten. Zelfs wanneer annex 1 van de
UNFCCC zou worden aangepast, door bijvoorbeeld opname van China in de lijst, ziet het er
niet naar uit dat dit probleem volledig van de baan is. De toepassing van het ―common but
differentiated responsibilities‖-principe is namelijk opportuun voor slechts enkele van de nu
voor handen zijnde beleidsmaatregelen (zie afdeling 2.3.3).
Ondertussen werd binnen het UNFCCC-kader al een tweesporig plan voor een
beleidsvorming rond het klimaatbeleid na 2012 opgestart. Deze twee sporen zijn enerzijds
―the dialogue on long-term cooperative action to address climate change by enhancing
implementation of the Convention‖ onder de UNFCCC en anderzijds ―the process to consider
further commitments for Parties included in Annex 1 for the period beyond 2012 in
accordance with article 3, paragraph 9 of the Protocol‖ onder het Kyoto Protocol.321
315
Art. 16 (2) (f) (ii) MARPOL 73/78-verdrag. 316
Van Poucke, L., ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, Gent, augustus 2008. 317
Art. 16 (2) (f) (iii) MARPOL 73/78-verdrag. 318
Art. 16 (2) (g) (i) MARPOL 73/78-verdrag. 319
Art. 16 (2) (g) (ii) MARPOL 73/78-verdrag. 320
Van Poucke, L.,―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, Gent, augustus 2008. 321
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p.29.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
59 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Laatstgenoemd artikel voorziet dat ten laatste in 2005 aan het opstellen van de verplichtingen
voor de Annex 1-lidstaten voor de periode na 2012 wordt begonnen322
. In beide dialogen is
het reglementeren van de scheepvaart ter sprake gekomen, maar heeft dit voorlopig nog niet
to enig resultaat geleid. De EU heeft expliciet benadrukt dat zij van mening is dat de
UNFCCC, door haar leidende rol in het klimaatbeleid, de samenwerking met IMO en ICAO
dient te verbeteren zodat een samenhangend geheel van regels inzake de transportsector tot
stand kan komen.323
Zij wordt hierin vooral gesteund door de Alliance of Small Island States
(AOSIS), die van mening zijn dat de opname van de internationale transportsector een extra
mogelijkheid creëren om de flexibele marktmechanismen optimaal te benutten.324
Het falen van de top van Kopenhagen is een teken dat een internationale UNFCCC-
overeenkomst inzake de transportsector, waarschijnlijk niet voor de nabije toekomst zal zijn.
Ondanks het feit er in de 3 maand voorafgaand aan de top meer over scheepsbrandstoffen
werd gedebatteerd binnen de UNFCCC dan in de laatste 10 jaar, werd er geen enkele
consensus bereikt en worden deze zelfs niet vermeld in de Kopenhagenovereenkomst.325
Geen
enkele globale, sectorale maatregel werd overeengekomen doordat er noch overeenstemming
kon worden bereikt over het ideale forum voor handelingen (het IMO of de UNFCCC) noch
over de eigenlijke reductiedoelstellingen.326
Het voorstel van de EU om de emissies tot 20%
onder het niveau van 2005 te reduceren werd afgevoerd als zijnde te ambitieus.
A Amenderen of annexeren van de UNFCCC
De UNFCCC is een kaderverdrag, wat betekent dat het niet evident is dat dit verdrag zou
worden geamendeerd of geannexeerd met een regeling specifiek gericht op de scheepvaart.
Het grootste voordeel aan een regeling binnen de UNFCCC is dat deze een zeer uitgebreid
ledenaantal heeft. Dit zou betekenen dat deze regeling hoogstwaarschijnlijk meteen door 192
staten geïmplementeerd zou worden, aangezien geen reservaties mogen worden gemaakt bij
de conventie.327
Een nieuwe annex maakt bovendien, in tegenstelling tot een protocol
integraal deel uit van de conventie.328
Wel werd er voorzien in de mogelijkheid voor lidstaten
om zich te onttrekken aan de toepassing van dergelijke amendementen of annexen door zich
meteen volledig uit het verdrag uit te schrijven.329
Aangezien dit uiteraard zeer grote
implicaties heeft voor deze staat, ziet het er volgens mij niet naar uit dat er veel gebruik zou
worden gemaakt van deze mogelijkheid.
Toch ziet het er niet naar uit dat een amendering of annexering van de UNFCCC een
voldoende juridische basis voor een uitgebreide sectorele regeling biedt. Zo kunnen annexen
enkel worden beperkt tot lijsten, formulieren en andere beschrijvende instrumenten die van
322
Art. 3.9 Kyoto Protocol. 323
Portugal in naam van de EG en de lidstaten, ―Dialogue working paper 16 (2007)‖, Dialogue on long-term
cooperative action to address climate change by enhancing implementation of the Convention, 30 augustus 2007,
par. 27. 324
AOSIS, ―Dialogue working paper 14 (2007)‖, Dialogue on long-term cooperative action to address climate
change by enhancing implementation of the Convention, 24 augustus 2005, p. 5. 325
Euractiv, ―Aviation and shipping emissions after Copenhagen‖, 16 januari 2010, update 30 maart 2010
(http://www.euractiv.com/en/transport/aviation-shipping-emissions-copenhagen/article-188767). 326
Euractiv, ―Aviation and shipping emissions after Copenhagen‖, 16 januari 2010, update 30 maart 2010
(http://www.euractiv.com/en/transport/aviation-shipping-emissions-copenhagen/article-188767). 327
Art. 24 UNFCCC-verdrag. 328
Art. 16 UNFCCC-verdrag. 329
Art. 25 UNFCCC-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
60 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
een technische, wetenschappelijke, procedurele of administratieve aard zijn330
. Het is ook zeer
onwaarschijnlijk dat er in een kaderverdrag een specifiek emissiegrens zal worden
opgenomen.
De procedures om het verdrag te amenderen of annexeren zijn behoorlijk omslachtig en duren
vooral lang. Alle lidstaten kunnen een annex of amendement voorstellen, waarna het
secretariaat minstens 6 maanden voor een gewone COP dit voorstel aan de andere lidstaten
doorgeeft.331
Vervolgens tracht men op een gewone COP een consensus te bereiken over dit
voorstel. Indien dit niet mogelijk blijkt, kan het voorstel enkel worden aangenomen met een
meerderheid van minstens ¾,332
wat in de praktijk neerkomt op 144 lidstaten. Vervolgens
treedt een amendement 90 dagen nadat minstens ¾ van de lidstaten hun aanvaarding bij het
―Depositary‖ hebben ingediend, in werking.333
Een annex daarentegen treedt in werking 6
maand nadat het ―Depositary‖ de annex ter aanvaarding aan de lidstaten heeft overgebracht334
.
Wanneer een annex bovendien gepaard dient te gaan met een amendering van de conventie,
kan de annex niet in werking treden voor het amendement.335
In de praktijk heeft dit tot
gevolg dat het amenderen van de UNFCCC een procedure van minstens 2 jaar is, terwijl het
annexeren minstens 1 jaar in beslag neemt.336
B Amenderen van het Kyoto Protocol
Binnen het UNFCCC-kader zou een opname van de scheepvaart in het Kyoto Protocol een
degelijke optie kunnen zijn, aangezien dit het meest gedetailleerde en werkbare milieu-
instrument tot op heden is. Er dienen zich echter wel een paar problemen aan. Zo zijn er nog
steeds enkele cruciale staten, zoals de VS, geen lid van het Kyoto Protocol. Momenteel zijn
182 staten lid van het Kyoto Protocol.
De uitstoot per nationale vloot, naar analogie met de nationale emissiegrenzen van het Kyoto
Protocol, valt in ieder geval te vermijden. Deze oplossing is helemaal niet praktisch,
aangezien het naar mijn mening de sector van een groot deel van haar flexibiliteit zou
beroven. Het is namelijk inherent aan de scheepvaart dat deze sector een uitermate hoog
niveau van internationaliteit bevat: de meeste gassen worden boven internationale wateren
uitgestoten en de schepen hebben slechts een zwakke band met staten. Wanneer men echter
specifieke emissiegrenzen zal vastprikken op staten, bestaat er naar mijn mening een groot
risico dat de sector een meer nationaal karakter zal krijgen en veel van het dynamisme zal
verdwijnen. Zo zullen staten minder snel geneigd zijn om nieuwe vlaggen aan schepen toe te
kennen aangezien een nieuw schip in hun vloot meteen een verhoogde emissie tot gevolg
heeft. Voor de top van Kopenhagen werden er enkele voorstellen gelanceerd voor een
mondiale emissiegrens.337
Het nadeel van dergelijke benadering is uiteraard dat bij het
overschrijden van deze grens niemand hiervoor de verantwoordelijkheid zal dragen.
330
Art. 16.1 UNFCCC-verdrag. 331
Art. 15.2 en 16.2 UNFCCC-verdrag. 332
Art. 15.3 en 16.2 UNFCCC-verdrag. 333
Art. 15.4 UNFCCC-verdrag. 334
Art. 16.3 UNFCCC-verdrag. 335
Art. 16.5 UNFCCC-verdrag. 336
Van Poucke, L., ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, augustus 2008, Gent. 337
The chair of the AWG/LCA, ―Documentation to facilitate negotiations among Parties‖,
FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009, p. 2.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
61 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Het amenderen van het artikel 2.2 van het Kyoto Protocol zal uiteraard noodzakelijk zijn.
Indien men binnen het Protocol een regeling inzake de scheepvaart wil bereiken, is het
namelijk noodzakelijk dat dit artikel verdwijnt. In de aanloop naar de top van Kopenhagen
werden verscheidene voorstellen inzake het amenderen van dit artikel naar voor geschoven.338
Geen enkele van deze betrof echter het afschaffen van dit artikel. Een van de voorstellen
bevatte emissiegrenzen voor de scheepvaart die rechtstreeks in het Kyoto Protocol werden
geïmplementeerd, maar het specifieke beleid inzake deze emissies bleef in de handen van het
IMO.339
De COP zou dan echter een controlerende bevoegdheid over de implementatie door
het IMO krijgen. Zoals reeds werd vermeld heeft geen enkele van deze amenderingvoorstellen
het uiteindelijk gehaald.
De procedure tot amenderen of annexeren van het Kyoto Protocol is volledig gelijklopend aan
deze voor het amenderen van de UNFCCC.340
De COP dient ook hier als forum voor de
totstandbrenging, maar dan in de gedaante van MOP (Meeting Of the Parties to the Protocol).
Een meerderheid van ¾ betekent in de praktijk dat er hier nood is aan een consensus tussen
137 staten. In de praktijk heeft dit tot gevolg dat het amenderen van het Kyoto Protocol een
procedure van minstens 2 jaar is, terwijl het annexeren minstens 1 jaar in beslag neemt341
.
C Opstellen van een nieuw protocol
Het opstellen van een volledig nieuw protocol zou eigenlijk de beste oplossing zijn die het
UNFCCC-kader te bieden heeft. Dit biedt namelijk meteen de mogelijkheid om de VS ook op
te nemen in de nieuwe regeling. Twee denkpistes zijn hier mogelijk: het opstellen van een
allesomvattend post-Kyoto Protocol of het opstellen van een specifiek op de scheepvaart
gericht protocol. Een allesomvattend protocol zou het huidige volledig kunnen vervangen,
terwijl een specifieker protocol nog een amendering van artikel 2.2 Kyoto Protocol vereist.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat op de top van Kopenhagen een allesomvattend post-
Kyoto Protocol zou worden onderhandeld. Dit is niet gebeurd.
Het opstellen van een nieuw protocol bij de UNFCCC zou in vergelijking met de opname van
de scheepvaart in het huidige protocol tot voordeel hebben dat er niet vanaf het begin een
probleem betreffende het lidmaatschap van onder andere de VS bestaat. Er wordt namelijk
rechtstreeks teruggegrepen naar de UNFCCC met een ledenaantal van 192 staten.
Het opstellen van een nieuw protocol wordt zeer ruw in artikel 17 UNFCCC geregeld. De
COP kan op een normale vergadering een protocol aannemen.342
Het voorstel wordt minstens
6 maanden voor de COP aan het Secretariaat overgemaakt.343
Het protocol zelf bepaalt
vervolgens de voorwaarden van inwerkingtreding.344
Voor het Kyoto Protocol was dat
bijvoorbeeld de 90e dag nadat 55 lidstaten het Protocol hadden geratificeerd. Deze procedure
heeft uiteindelijk zeer lang aangesleept. Tussen het opstellen van het Berlijn Mandaat en de
inwerkingtreding is er door alle politieke problemen maar liefst tien jaar verstreken.
338
The chair of the AWG/LCA, ―Documentation to facilitate negotiations among Parties‖,
FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009, p. 2. 339
The chair of the AWG/LCA, ―Documentation to facilitate negotiations among Parties‖,
FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009, p. 2. 340
Art. 20 en 21 Kyoto Protocol. 341
L. Van Poucke, ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, augustus 2008, Gent. 342
Art. 17.1 Kyoto Protocol. 343
Art. 17.2 Kyoto Protocol. 344
Art. 17.3 Kyoto Protocol.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
62 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
2.2.1.3. Allocatiemogelijkheden
Binnen de UNFCCC werd aan de SBSTA gevraagd om enkele allocatie- en
reductiemogelijkheden voor de emissies van voor te stellen. In december 1996 werden op
SBSTA 4 in Geneve 8 allocatiemogelijkheden345
voorgesteld, waarvan er 5 werden
weerhouden en de basis voor verdere werkzaamheden vormen.346
De overige 3 opties werden
om verscheidene redenen afgevoerd: een gebrek aan betrouwbare data, praktische problemen,
enz.347
Er zijn enkele parameters waaraan voldaan dient te zijn opdat een allocatiemogelijkheid als
geschikt kan worden beschouwd;348
Is het voor de lidstaat aan wie de emissies werden
toegewezen voordelig om over te gaan to controle? Bestaat er voldoende betrouwbare
informatie? Sluit de allocatiemethode aan bij het ―polluter pays‖-principe? Is de methode
eerlijk? Worden alle internationale emissies door de allocatie gevat? Kunnen alle
broeikasgassen worden toegewezen via deze methode? Is de methode zowel op de
scheepvaart als de luchtvaart toepasbaar? Vormt de allocatiemethode een geschikte basis om
voorspellingen van emissies te maken?
De eerste allocatiemogelijkheid is dat er geen verantwoordelijkheid bij de staten wordt
gelegd, maar dat deze volledig wordt toevertrouwd aan de sector zelf. Naar mijn mening is dit
veruit de beste optie, aangezien de discussie dan volledig aan het UNFCCC-kader onttrokken
wordt en waarschijnlijk volledig binnen het IMO kan worden gevoerd.349
Hiermee wordt
meteen het tweesporenprobleem en het gebrek aan coördinatie van de baan geveegd. De
tweede allocatiemogelijkheid is dat er maatregelen worden opgelegd op basis van de staat
waar de scheepsbrandstof werd verkocht. Dit betekent dat staten de hoeveelheid olie die op
hun grondgebied wordt verkocht, door allerhande beleidsinstrumenten kunnen controleren.
Dit is reeds het geval boor wegtransport.350
De derde allocatieoptie is het toekennen op basis
van de nationaliteit van het transportbedrijf, het schip of de scheepsoperator. Zo krijgt iedere
staat controle over transportbedrijven, schepen of scheepsoperatoren binnen hun jurisdictie.
De vierde mogelijkheid voorziet in allocatie op basis van het land van bestemming of vertrek
van het schip. Zo krijgen staten de controle over de emissies van schepen die van of naar een
van de havens binnen hun jurisdictie varen, toegewezen. De laatste optie is het alloceren op
basis van het land van vertrek of bestemming van de lading van het schip. Dit is zonder
twijfel de optie die het dichtst bij het ―polluter pays‖-principe aansluit, aangezien de uitstoot
rechtstreeks aan de lading wordt gekoppeld en bijgevolg het transportproces volledig omarmt.
Door de toenemende elektronisering van de ―Bill of lading‖, kan het tegenwoordig de
volledige route van de lading worden gevolgd en kan hier gemakkelijk een hoeveelheid
emissies aan worden gelinkt.351
345
Secretariaat van de UNFCCC, FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1, p. 11. 346
UNFCCC, ―background information‖,
(http://unfccc.int/adaptation/methodologies_for/vulnerability_and_adaptation/items/3416.php). 347
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 60. 348
Secretariaat van de UNFCCC, FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1, p. 12. 349
Secretariaat van de UNFCCC, FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1, p. 12. 350
Secretariaat van de UNFCCC, FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1, p. 12. 351
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 61.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
63 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Deze vijf opties hebben elk hun voor- en nadelen en niet elke optie is geschikt voor elke
beleidsoptie. Zo kunnen design- of operationele standaarden gemakkelijk door de
vlaggenstaat worden opgelegd, maar is dit voor een taxatie van de aankoop van olie haast
onmogelijk.352
Zeker wat beleidsmaatregelen die gebruik maken van de Multi Stage approach
betreft, is het geen evidentie om een allocatiemethode te vinden die geen
concurrentievoordeel aan bepaalde staten geeft. Zo zal de allocatie op basis van de staat waar
de olie werd aangekocht, een grote lek vertonen wanneer de ―Multi Stage approach‖ wordt
toegepast of er geen globale toepassing van de overeenkomst is.353
Ook de nationaliteit van de
transportbedrijven enz. is in dergelijke gevallen zeker geen geschikte allocatiemethode
aangezien de economische realiteit in de scheepvaartsector niet overeenstemt met deze van
staten in het algemeen.354
Voor de ―Multi Stage approach‖-beleidsmaatregelen lijkt het er dan
ook op dat van deze vijf opties, de allocatie op basis van het land van vertrek of aankomst van
de vracht of het schip zelf, het meest geschikt is.355
Deze opties leunen dichter aan bij de
algemene economische realiteit, doordat zij zich baseren op de handelsstromen en zijn
bovendien het best gewapend tegen evasiepogingen.
2.2.2. BINNEN EEN EUROPEESRECHTELIJK KADER
Door het stilzitten van het IMO, heeft de Europese Commissie in 2006 een rapport besteld
waarin de mogelijkheden voor de EU om unilateraal op te treden werden onderzocht. Van 3
beleidsopties werd erkend dat zij het gewenste effect kunnen bereiken: 1. Een algemene CO2-
index voor schepen. 2. Verschillende haventaksen, naargelang de uitstoot van een schip. 3.
Opname van de maritieme sector in het EU ETS. In hoofdstuk 2.4 wordt er dieper ingegaan
op elk van deze opties. De EU heeft deze opties wat verder bestudeerd en in 2008 werden op
de UNFCCC Climate Change Talk in Bangkok de volgende 2 voorstellen door haar op tafel
gelegd: een emissiehandel tussen de scheepsoperatoren en een door Noorwegen voorgestelde
CO2-taks. Voor de EU is het alleszins duidelijk dat het onmogelijk is om de emissies van de
internationale scheepvaart op te nemen in de nationale uitstoten.356
Een gebrek aan
betrouwbare data, evasiemogelijkheden, concurrentieproblemen en het ―polluter pays‖-
principe laten dit niet toe. De EU is bijgevolg een voorstander van het creëren van een
onafhankelijk systeem voor de internationale scheepvaart.
Het is duidelijk dat de EU liefst op internationaal niveau (bij voorkeur het IMO) een regeling
voor emissiereductie van broeikasgassen zou zien ontstaan.357
Daar staat tegenover dat het
Europees parlement en de 27 lidstaten reeds bevestigd hebben dat indien er voor eind 2011
geen overeenkomst wordt bereikt op het internationaal niveau die door de EU wordt aanvaard,
laatstgenoemde zelf het heft in handen zal nemen.358
In dat geval zal de Europese commissie
een voorstel ontwerpen dat de internationale maritieme emissies zullen worden opgenomen in
352
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 61-62. 353
Faber, J., ―CE report april 2007‖,, p. 63. 354
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 63. 355
Faber, J., ―CE report april 2007‖,, p. 64. 356
Graichen, J., ―EU views on greenhouse gases and global warming potentials and options for addressing GHG
emissions from international aviation and maritime transport‖ AWG 5.1, Bangkok, 1-3 april 2008,
(http://unfccc.meta-fusion.com/kongresse/AWG_08/downl/0403_1000_p2/EU%20GHGs.pdf). 357
Secretariaat van de Raad, ―Preparation of IMO - MEPC 59 (London, 13 - 17 July 2009)‖, W. Doc. 2009/46,
Brussel, 18 Juni 2009, p. 33. 358
Overweging 3 Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Richtlijn
2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te
verbeteren en uit te breiden, 23 april 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
64 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
haar eigen reductieverbintenis.359
Dit voorstel zou een minimale negatieve impact op het
concurrentievermogen van de EU mogen hebben en zou reeds in 2013 in werking treden. De
mogelijke gevolgen voor het milieu dienen te worden afgewogen tegenover ―Note the
Economic and Financial Affairs Council Conclusions of the 9th June 2009‖.
Binnen het MEPC neemt de EU gewoonlijk een gemeenschappelijk standpunt in. Voor de
MEPC 59 werden meningen die door de voorzitter van de EU werden geuit, vaak
verkeerdelijk geïnterpreteerd als zijnde zijn nationale standpunten. Het omgekeerde, waarbij
nationale standpunten werden opgevat als EU opinies, was evenwel ook een aantal keer
voorgevallen. De commissie is echter van mening dat de Europese coördinatie wordt
ondermijnd door dergelijke onduidelijkheden en dit heeft uiteraard nefaste gevolgen voor het
doel dat de EU wil bereiken binnen het IMO.360
Er werden dan ook enkele richtlijnen
ontwikkeld om deze coördinatie in de toekomst in goede banen te leiden. Het zogenaamde
"Procedural framework for the adoption of Community or common positions for IMO related
issues and rules governing their expression in the IMO‖.
De EU is beperkt in het aantal maatregelen dat zij kan nemen, doordat zij slechts een
regionale instelling is en veel beleidsmaatregelen tot evasief gedrag kunnen leiden. Bovendien
heeft zij slechts jurisdictie over schepen die ofwel onder de vlag van een van de lidstaten
varen ofwel zich binnen de territoriale wateren van een van de lidstaten bevinden (zie
hoofdstuk 2.4).
In hoofdstuk 2.4 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke juridisch-technische opties
(amenderen van de bestaande regelgeving, opstellen van een nieuw beleid, enz.) en de
geldende procedures.
2.2.3. CONCLUSIE
Het IMO is zonder twijfel de best geplaatste instantie om een degelijk klimaatbeleid voor de
internationale scheepvaart op te stellen. Zij is te verkiezen boven de UNFCCC omdat zij niet
onderhevig is aan het ―common but differentiated responsibilities‖ en omdat zij algemener zal
worden toegepast via het ―no more favourable treatment‖-principe dat de havenstaten
toepassen. Uit een recente studie is gebleken dat indien er voor een IMO-instrument wordt
geopteerd en deze een aantal leden heeft, dat in de lijn ligt van de meeste IMO-verdragen 98%
van de scheepsoperaties door de maatregel worden gedekt.361
Het IMO is bovendien te
verkiezen boven de EU, omdat een regionale regeling zich gemakkelijker leent tot evasief
gedrag.
Een implementatie van beleidsopties door een amendering van annex VI of het opstellen van
een nieuwe annex bij het MARPOL 73/78-verdrag zou een ideaal scenario zijn. Dit zou
betekenen dat er gebruik kan worden gemaakt van de stilzwijgende toestemmingprocedure en
359
Overweging 3 Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Richtlijn
2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te
verbeteren en uit te breiden, 23 april 2009. 360
Secretariaat van de Raad, ―Preparation of IMO - MEPC 59 (London, 13 - 17 July 2009)‖, W. Doc. 2009/46,
Brussel, 18 Juni 2009, p. 3. 361
IMO secretariaat, ―Scientific study on international shipping and market-based instruments‖, MEPC
60/INF.21, 15 januari 2010, p. 17.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
65 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
dat verscheidene andere reguleringen gelijktijdig van toepassing zouden zijn.362
Bovendien is
annex VI van het MARPOL 73/78-verdrag in zeer veel staten in werking en kunnen staten die
de toepassing van dit systeem trachten te ontwijken gemakkelijk van haar voordelen worden
uitgesloten, waardoor een haast globale toepassing kan worden verzekerd. Het uitwerken van
een volledig nieuwe conventie zou verscheidene jaren in beslag nemen363
. Het enige probleem
is dat het MARPOL 73/78-verdrag nogal technisch van aard is en er bijgevolg weinig plaats is
voor een brede juridische uitwerking.364
Dit probleem kan echter worden omgevormd in een
voordeel, wanneer men zich in de regulering beperkt tot de technische specificaties en de
overige elementen laat ontwikkelen volgens de vrije markt en de gewoonterechtelijke
praktijken van de sector. Op deze wijze wordt er namelijk veel ruimte gelaten voor een
flexibele invulling van het beleid.
Het amenderen van annex VI heeft daarenboven als voordeel dat zij slechts een goedkeuring
van 36 lidstaten vereist. Gezien het feit dat de EU al 27 lidstaten telt en dat landen als
Noorwegen en Australië waarschijnlijk wel op de boot zouden springen, stelt deze optie ook
weinig goedkeuringsproblemen. Annex VI heeft 53 lidstaten die 81,88% van het brutotonnage
van de wereld vertegenwoordigen. Indien deze staten allemaal een amendering goedkeuren, is
iedere vrees voor evasiemogelijkheden ongegrond.
Door de zeer omslachtige en langdurige procedures en de politieke strubbelingen is het echter
haast ondenkbaar dat het IMO voor 2011 een beleidsinstrument zal kunnen opstellen. Het is
dan ook zeer waarschijnlijk dat er actie zal worden ondernomen op het Europees niveau,
waarna het eventueel gradueel kan worden uitgebreid. De EU heeft als grootste voordeel dat
zij sneller kan optreden en dat de lidstaten min of meer hetzelfde doel voor ogen hebben.
HOOFDSTUK 2.3. VERSCHEIDENE OPTIES VOOR DE REDUCTIE
VAN BROEIKASGASEMISSIES
2.3.1. DE RECHTSSUBJECTEN
Het is uiteraard van cruciaal belang dat de rechtssubjecten die de verantwoordelijkheid dragen
een maatregel inzake energie-efficiëntie na te leven, nauwkeurig worden vastgelegd. Door de
zeer gecompliceerde verhoudingen tussen de stakeholders in het transportproces is dit
evenwel niet altijd gemakkelijk te bepalen. Er dient met 2 elementen rekening te worden
gehouden: enerzijds de effectieve controle die het rechtssubject heeft op de energie-efficiëntie
van een schip en anderzijds of er voldoende natuurlijke prikkels zijn om het rechtssubject aan
te zetten tot energie-efficiënte beslissingen. Dit laatste kan uiteraard gestimuleerd worden
door overheidsinterventie. De controle over de efficiëntie valt uiteen in 2 elementen: het
operationele deel en het deel betreffende het design van een schip. Dit wordt verder in detail
uitgewerkt.
Scheepsbouwers construeren traditioneel op maat gemaakte vaartuigen. Op deze wijze kan de
constructeur slechts zeer beperkte invloed uitoefenen op de energie-efficiëntie van een schip
362
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.18. 363
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.23. 364
Noorwegen, ―A consideration of elements needed in market mechanism to reduce GHG emissions from
international shipping‖, Intersessional Meeting of the GHG Working Group, GHG-WG 1/5/5, Oslo, Mei 2008.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
66 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
en heeft hij uiteraard ook geen prikkel om dat te doen. Tegenwoordig ontwikkelen steeds
meer grote scheepswerven echter standaardmodellen. Hierbij is het zo dat er een indirecte
prikkel bestaat om energie-efficiënte schepen te construeren aangezien er waarschijnlijk meer
vraag bestaat naar dergelijke modellen. In ieder geval blijft het zo dat scheepsbouwers geen
enkele invloed hebben op de operatie van een schip, noch op de absolute hoeveelheid emissie
van een schip.365
Dit laatste geldt ook voor de constructeurs van scheepsmachines, die
normaalgezien gestandaardiseerde machines bouwen en enkel aanpassingen doorvoeren op
vraag van de klant.366
Sheepseigenaars en –operatoren kunnen verscheiden diensten aanbieden. De meest
voorkomende zijn chartercontracten, waarbij een schip wordt uitgeleend aan een charterer en
de variabele kosten niet zijn opgenomen in het contract. Dit betekent dat de charterer in dat
geval de brandstofkosten zelf zal moeten dragen en noch de operator noch de eigenaar van het
schip een directe prikkel hebben om een energie-efficiënt schip aan te schaffen of het op een
efficiënte wijze te opereren. Er bestaat evenwel een indirecte prikkel doordat ook hier
efficiënte schepen meer gecharterd zullen worden.367
Er bestaan evenwel twee andere soorten
diensten waarbij de operator en de eigenaar wel een rechtstreekse prikkel hebben om energie-
efficiëntie te stimuleren: de ―contracts of affreightment‖ en de ―liner services‖.368
In beide
diensten zijn de variabele kosten wel inbegrepen in de prijs, wat betekent dat ofwel de
eigenaar, ofwel de operator ofwel beiden de brandstofkosten zullen dragen. De operator is
over het algemeen een agent van de eigenaar369
, waardoor de eerstgenoemde eigenlijk wat
beperkt is in zijn handelingsmogelijkheden. Het is ook daarom dat de operator in verdragen
als het SOLAS, MARPOL of het CLC niet als verantwoordelijke entiteit wordt aangesteld. In
de praktijk gebeurt het echter dat de operator op contractuele basis verantwoordelijkheid
opneemt.370
De handelaars (shippers) en vrachteigenaars zullen enkel een prikkel hebben om efficiënte
diensten aan te kopen indien het een chartercontract betreft. Zij kunnen evenwel geen
rechtstreekse invloed op de efficiëntie binnen het transportproces uitoefenen. Daarenboven
bestaan er ook zogenaamde ―commodity traders‖ die de vracht van een schip aan- of
verkopen terwijl het zich reeds aan boord van een schip bevindt. Dit betekent dat de
bestemming van de vracht kan veranderen, wat uiteraard extra brandstofconsumptie tot
gevolg heeft. Deze praktijken gebeuren bijvoorbeeld zeer vaak in de handel in ruwe olie.371
Voorts heeft de scheepscrew een invloed op het operationele aspect van het transportproces.
Op zich hebben zij echter geen enkele prikkel om zich efficiënt te gedragen, maar deze
kunnen wel door de scheepsoperatoren worden verschaft.372
Brandstofleveranciers hebben
helemaal geen invloed op het transportproces, aangezien zij allen spelers zijn op een markt die
veel te groot is om enige marktmacht te kunnen hebben.373
365
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 195. 366
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 197. 367
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 197. 368
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 198. 369
Faber, J., Markowska, A., Eyring, V., Cionni, I., Selstad, E., ―A Global Maritime Emissions Trading System
Design and Impacts on the Shipping Sector, Countries and Regions‖, Delft, January 2010, p. 18. (hierna verkort:
Faber, J., ―A global METS, design and impacts‖) 370
Faber, J., ―A global METS, design and impacts‖, p. 19. 371
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 198. 372
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 198. 373
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 199.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
67 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Het is duidelijk dat de scheepseigenaars en –operatoren het best geplaatst zijn om de
verantwoordelijkheid te dragen voor de emissiereductie van hun schepen.374
Vooral
eerstgenoemde heeft zowel directe invloed op de ontwerpefficiëntie van een schip als
indirecte invloed op de operationele efficiëntie doordat de operator als zijn agent functioneert.
Bovendien hebben zij ook enige controle over andere actoren, zoals de scheepscrew die zij
tewerk stellen. Daarnaast kan er ook nog van scheeps- en machineconstructeurs geëist worden
dat hun producten aan enkele efficiëntie-eisen voldoen. Het is de taak van de overheid om via
een degelijk milieubeleid extra prikkels te creëren, opdat deze actoren energie-efficiëntie
zullen nastreven.
2.3.2. TECHNISCHE EN BELEIDSMAATREGELEN
Er dient een strikt onderscheiden te worden gemaakt tussen technische maatregelen en
beleidsmaatregelen. Hoewel beiden als doel zullen hebben de emissies van de scheepvaart te
verminderen is hun invalshoek volledig verschillend. Beleidsmaatregelen zullen een reductie
stimuleren, maar zullen op geen enkel vlak een werkelijke oplossing voor het probleem naar
voor schuiven. Over het algemeen zullen zij eerder een prikkel veroorzaken die de
scheepvaartsector ertoe aanzet zelf over te gaan technisch onderzoek of de reeds ontwikkelde
technologieën te implementeren.
Iedere maatregel die genomen wordt dient uiteraard aan een aantal voorwaarden te voldoen
wil zij het gewenste effect bereiken. Hierna worden negen criteria besproken. Het is uiteraard
zeer onwaarschijnlijk dat een regulering aan al deze voorwaarden voldoet, waardoor er
prioriteiten moeten worden gesteld en afwegingen gemaakt.
Een eerste criterium waar een maatregel aan dient te voldoen is het creëren van een ―level-
playing field‖. Dit betekent dat de toepassing ervan over alle staten en schepen op gelijke
wijze dient te worden toegepast. Zo wordt er vermeden dat een maatregel een
competitieverstorend effect zou hebben.375
Dit houdt uiteraard allemaal weer verband met de
interpretatie van artikel 2.2 Kyoto Protocol en de eventuele toepassing van het ―common but
differentiated responsibilities‖-principe. Enkele van de hierna besproken beleidsopties slagen
er toch in dit principe te introduceren in hun maatregel, zonder dat dit tot echte
concurrentieverstoring leidt. Uiteraard beschermt het creëren van een ―level-playing field‖, de
scheepvaartsector niet van concurrentie uit andere transportsectoren. Het is bijvoorbeeld niet
ondenkbaar dat de verhoogde kosten voor maritiem transport leiden tot een overschakeling op
spoortransport.
Er dient ten allen tijde te worden vermeden dat er aan schepen de mogelijkheid wordt
geboden zich aan de regeling te onttrekken.376
Dit kan zowel gebeuren door simpele niet-
nakoming van de verplichtingen of door het uitwijken naar een jurisdictie waar dergelijke
verplichtingen niet gelden. De maatregel dient dus te voorzien in een voldoende
functionerend handhavingsmechanisme waarbij controle op de naleving van de regelingen
centraal staat. Bovendien dient er een implementatie van zoveel mogelijk staten te worden
374
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 92. 375
Torvanger, A., Bogstrand, B., Skeie,, R. B., Fuglestvedt, J., ―climate regulation of ships‖, Cicero report,
December 2007, p. 10. (hierna verkort: Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖) 376
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 10-11.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
68 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
nagestreefd. Dit kan eventueel gekoppeld worden aan een systeem waarbij de beloningen die
uit de maatregel voortkomen enkel terugvloeien naar de staten die de maatregel effectief
toepassen.
Een maatregel waarbij slechts een kleine administratieve last voor de lidstaten ontstaat is te
verkiezen boven een maatregel die grote administratieve kosten met zich meebrengt.377
Dit is
niet enkel zo omdat kostenefficiëntie centraal staat bij milieumaatregelen, maar ook omdat
veel ontwikkelingslanden niet over een afdoende infrastructuur beschikken. Zij kunnen vaak
geen naleving van al te ingewikkelde administratieve procedures of het verwerken van een
veelheid aan ingewikkelde data, garanderen. Wanneer men echter de ―common but
differentiated responsibilities‖ indachtig is, zou men er uiteraard voor kunnen pleiten dat de
kosten van deze administratieve last gedragen worden door de ontwikkelde staten.
Zoals reeds vermeld, is ook de kostenefficiëntie van een maatregel cruciaal. Dit betekent dat
de marginale kosten van emissies, dit is de kost om nog een extra ton broeikasgas uit te
stoten, voor ieder schip hetzelfde dient te zijn.378
Op die manier wordt er namelijk
gegarandeerd dat de emissierechten (in zeer brede zin) die uit de maatregel voortvloeien, op
een economisch efficiënte wijze gealloceerd werden.379
Uiteraard garandeert deze vuistregel
niet dat de scheepvaartsector voorziet in een kostenefficiënte uitkomst in vergelijking met de
andere transportsectoren, wat tot een externe verstoring van de concurrentie kan leiden.
Een maatregel dient flexibel te zijn.380
Het is noodzakelijk dat ze kan aangepast worden aan
nieuw verkregen informatie, nieuwe technologieën, een verandering in omstandigheden of
zelfs een algemene wijziging van het beleid. Het is namelijk een feit dat het klimaatbeleid te
kampen heeft met zeer veel onzekerheden zowel op wetenschappelijk als op beleidsmatig
vlak. Dit betekent uiteraard dat de maatregelen die vandaag genomen zouden worden, morgen
al gewijzigd moeten worden. Een al te strak uitgewerkt en rigide systeem is binnen deze tak
van het internationaal recht dan ook te mijden.
Zoals reeds vermeld, beschikken veel ontwikkelingslanden niet over een even uitgewerkte en
goed functionerende administratie en infrastructuur als de annex 1-landen. Dit houdt uiteraard
verband met het feit dat deze staten over veel minder financiële middelen dan de ontwikkelde
staten beschikken. Een land als Congo heeft bijvoorbeeld een begroting die even groot is als
dat van de stad Antwerpen.381
Uiteraard dienen de voorgenomen beleidsmaatregelen geen
zware financiële last op de schouders van deze staten te leggen. De maatregelen dienen dan
ook te voorzien in een systeem met lage operationele kosten of kosten die door de
ontwikkelde staten kunnen worden gedragen.382
Enkele van de hierna besproken opties leveren aanzienlijke inkomsten op. Waarheen deze
fondsen na inning vloeien, is een zeer delicate keuze. Wanneer dit geld namelijk naar de
sector zelf zou terug vloeien bestaat er een reëel risico dat de effectiviteit van het systeem min
of meer ondergraven wordt, doordat de drijfveren voor het nakomen van het systeem hierdoor
377
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 11. 378
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 11. 379
Voor een verklaring, zie: Declercq, M., ―economie toegelicht‖, Garant, Antwerpen, 2004, p. 157-161. 380
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 11-12. 381
F. Reyntjens, ―Congo wordt 50‖, Humo 3625/08, 23 februari 2010, p. 39. 382
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 12.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
69 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
kunnen wegvallen.383
Enkel wanneer het geld naar de sector terugvloeit op een wijze die de
betalers niet kunnen beïnvloeden door meer of minder te emitteren, wordt er gegarandeerd dat
er geen verstoringen ontstaan. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld om het geld in een algemeen
―research and development‖-fonds te steken.
Het voorlaatste criterium heeft betrekking op de bevoegdheid van de lidstaten. Hierboven is
reeds duidelijk gemaakt dat maatregelen die door het IMO worden gelanceerd te verkiezen
zijn boven regionale regelgeving. Men dient uiteraard rekening te houden met het feit dat het
IMO slechts een internationale organisatie is en dat de eigenlijke implementatie van een
maatregel wordt overgelaten aan de staten waarbij het vooral de havenstaten zijn die de
afdwinging ervan garanderen. Het is niet ondenkbaar dat sommige maatregelen en de
afdwinging ervan in strijd zouden zijn met het internationaal handelsrecht of het UNCLOS-
verdrag. Dit is a fortiori het geval bij regelingen die zouden uitgaan van een regionale
organisatie, zoals de EU.384
Het laatste criterium waaraan een maatregel kan worden getoetst is de vraag hoe snel zij kan
worden geïmplementeerd. Het is een feit dat de tijd begint te dringen en een maatregel die
snel kan worden geïmplementeerd is dan ook te prefereren boven een instrument dat jaren
voorbereiding en voorafgaand onderzoek vergt385
. Ook de lange levensduur van schepen
speelt hierbij een rol; ontwerpvereisten zullen over minimaal 30 jaar ten volle worden
toegepast en het is zeer waarschijnlijk dat de vereisten dan al lang verouderd zullen zijn.
Er wordt algemeen aanvaard dat technische maatregelen een emissiereductie tussen 18% en
35% van 1990 tot 2050 tot gevolg kan hebben. De overige emissiereducties zullen door
marktgebaseerde beleidsmechanismen moeten worden opgevangen, waarbij vooral het
―International Fund for GHG Emissions from Ships‖ en het ―Maritime Emissions Trading
Scheme‖ momenteel de populairste opties zijn.386
2.3.3. OVERZICHT TECHNISCHE MAATREGELEN
De technische maatregelen voor emissiereductie kunnen in principe in vier algemene
categorieën worden opgedeeld: energie-efficiëntie door het ontwerp en de operatie van een
schip, hernieuwbare energiebronnen, brandstoffen met een lagere CO2-uitstoot per verbruikte
eenheid en effectieve emissiereductietechnologieën. Uiteraard kan er ook gekozen worden
voor een combinatie van verscheidene opties. Vanuit een juridisch oogpunt zijn deze
maatregelen niet interessant omdat zij bijna steeds geïmplementeerd worden via
beleidsmaatregelen. Op zichzelf zullen zij geen juridisch instrument vormen.
2.3.3.1. De indexering van emissies van de scheepvaart
Wanneer men door het invoeren van milieumaatregelen het efficiënte verbruik van olie
binnen de maritieme sector wil bevorderen, dient men uiteraard eerst over gegevens inzake
een optimale energie-efficiëntie van schepen te beschikken. Daarenboven dient men op basis
van deze gegevens het meest efficiënte niveau van energieverbruik te bepalen. Resolutie
383
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 12-13. 384
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 13. 385
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 13. 386
Brannigan, C., Paschos, V., Eyers, C., Wood, J., ―Report on International Aviation and Maritime Emissions –
Final Report‖, AEA, AEA/ED46526/Issue 1, juni 2009, p. 6.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
70 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
A.963(23) roept dan ook op tot het ontwikkelen van methodes om de broeikasefficiëntie van
schepen te berekenen. Aangezien CO2 het belangrijkste broeikasgas binnen de
scheepvaartsector is, wordt er vooral daar de nadruk op gelegd.
Het MEPC heeft in haar studies voornamelijk 3 wegen voor het indexeren van de emissies
van schepen onderzocht en uitgewerkt:387
1. Een index die de broeikasefficiëntie van het
scheepsontwerp uitdrukt. 2. Een index die de broeikasefficiëntie van de operatie van het schip
uitdrukt. 3. Een combinatie van de voornoemde opties. Tot vorig jaar liepen in het IMO 2
proefprojecten inzake indexering van emissies: de Energy Efficiency Design Index (EEDI) en
de Energy Efficiency Operational Indicator (EEOI).
Deze indexen werden niet specifiek met het oog op het ontwerpen van een handelssysteem
ontworpen, maar kunnen op zeer veel vlakken worden toegepast. Zo kan de informatie die er
uit voortvloeit de scheepseigenaars en –operatoren aanzetten tot evaluatie en aanpassing van
hun eigen schepen. Ook kunnen de indexen worden toegepast in een veelheid van al dan niet
verplichte reguleringen. Zo zijn op MEPC 60 zowel het EEDI als het SEEMP verplicht
gemaakt onder annex VI MARPOL 73/78-verdrag (zie infra).
A De Energy Efficiency Design Index (EEDI)
De regels betreffende de uitwerking van de EEDI voor schepen, werden goedgekeurd tijdens
de MEPC 58. De zogenaamde ―Draft Interim Guidelines on the method of calculation of the
Energy Efficiency Design Index‖ vormen het regelgevend kader voor de berekening van de
index en het instellen van een proefperiode met het oog op verdere verfijning en verbetering
van het ontwerp.388
Zij zijn enkel van toepassing op nieuwe schepen. Er werd op de MEPC 58
een oproep gelanceerd naar de maritieme sector in haar geheel om deze richtlijnen in zoverre
als mogelijk te implementeren zodat er snel ervaring inzake het gebruik van deze index wordt
opgedaan met het oog op een eventuele optimalisering van het instrument.389
Op MEPC 60 werd na zeer lange discussies besloten om de EEDI verplicht te maken onder
annex VI MARPOL 73/78-verdrag.390
De details hiervoor werden nog niet uitgewerkt, maar
dit werd verplaatst naar MEPC 61 en MEPC 62. Ook de datum van inwerkingtreding werd
nog niet vastgesteld, hoewel dit hoogstwaarschijnlijk 1 januari 2013 wordt.391
Ook het
toepassingsgebied dient nog verder te worden besproken, aangezien veel scheepstypes niet
geschikt zijn voor de huidige formule van het EEDI.392
Er kan in ieder geval besloten worden
dat de EEDI in de zeer nabije toekomst zal worden aangewend als startpunt voor het
vaststellen van nieuwe, emissiereducerende strategieën. Doordat de EEDI alleen van
toepassing is op de constructie en het design van nieuwe schepen, heeft een implementering
387
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 83. 388
Annex 11 MEPC, ―report of the Marine environment protection Committee on its fifty-eighth session‖,
MEPC 58/23, 16 oktober 2008. 389
IMO, ―Latest GHG Considerations Within IMO‖, Multi-year Expert Meeting On Transport and Trade
Facilitation: Maritime Transport and the Climate Change Challenge, 16-18 February 2009, p. 2. 390
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 391
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 392
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
71 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
van deze principes weinig effect op korte termijn en heeft zij dan ook vooral een
supplementair karakter.393
De doelstelling van het EEDI is om een eerlijke basis voor vergelijking te creëren, de
ontwikkeling van meer efficiënte scheepsdesigns te stimuleren en om een minimum
efficiëntiegrens voor schepen vast te stellen.394
Het fundamentele principe van de EEDI is dat
de emissie-index de verhouding tussen de kosten (namelijk de emissies) en de voordelen
(namelijk de ―transport work capacity‖) van een schip uitdrukt. De emissies van het schip dat
zich onder bepaalde omstandigheden (de wind, de stroming, de golven, de lading enz.)
bevindt, worden uitgedrukt in relatie met de nominale hoeveelheid getransporteerde goederen
(transport work rate). Dit alles wordt uitgedrukt in het aantal gram uitgestoten CO2 per
―capaciteit-mijl‖, waarbij ―capaciteit‖ een uitdrukking is van de maximaal te transporteren
hoeveelheid lading waarvoor dat schip is ontworpen. Dit alles wordt in relatie met bepaalde
ontwerpkenmerken van het schip gezien. Dit zorgt ervoor dat het resultaat per schip altijd
hetzelfde zal zijn, behalve wanneer men veranderingen aan het ontwerp van een schip zou
aanbrengen.395
Door het samennemen van alle gegevens van een categorie schepen, wordt het mogelijk om
een algemene richtlijn inzake een efficiënt ontwerp voor dat soort schepen vast te stellen. Dit
is evenwel geen evidente opgave, zeker niet voor kleinere schepen (lees een lager dead weight
tonnage). Het is namelijk een feit dat hoe kleiner schepen zijn hoe groter de variatie in de
EEDI‘s van deze schepen zijn. Dit maakt het vaststellen van een enkele efficiëntiebasislijn
voor deze schepen haast onmogelijk.396
Bovendien zou dit ertoe kunnen leiden dat kleine
schepen worden ontworpen met de EEDI-basislijn indachtig, terwijl dit op operationeel vlak
tot zeer ongewenste resultaten kan leiden. Een ideaal scenario zou dan ook zijn dat er slechts
toepassing wordt gemaakt van een EEDI-basislijn voor schepen van een bepaalde grootte.
Japan en Denemarken hebben op de recentste MEPC een voorstel met richtlijnen voor het
vaststellen van een basislijn ingediend.397
Deze zullen op MEPC 61 en 62 kunnen worden
aangewend.
B De Energy Efficiency Operational Index (EEOI)
Het basisprincipe van de EEOI is hetzelfde als dat van de EEDI: De emissie-index drukt de
verhouding tussen de kosten (namelijk de emissies) en de voordelen (namelijk de ―transport
work capacity‖) van een schip uit. De EEOI is een vernieuwde versie van de zogenaamde
―IMO CO2 Index‖. De ―Interim Guidelines for voluntary ship CO2 emission indexing for use
in trials‖ werden door de MEPC 53 in juli 2005 aanvaard en warden gepubliceerd als
MEPC/Circ.471.398
Ook hier werd er een oproep gelanceerd naar de gehele maritieme sector
om de richtlijnen te implementeren opdat zij snel konden worden geoptimaliseerd. De
bedoeling was dat er op de MEPC 59 kon worden overgegaan tot adaptatie van een vernieuwd
393
Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making International Transport Pay Its
Climate Bill‖, international transport forum 26-29 mei 2009, Leipzig, p. 7. 394
Denemarken en Japan, ―Guidelines for calculation of baselines for use with the Energy Efficiency Design
Index‖, MEPC 60/4/7, 18 December 2009, p. 2. 395
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 84. 396
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 85. 397
Denemarken en Japan, ―Guidelines for calculation of baselines for use with the Energy Efficiency Design
Index‖, MEPC 60/4/7, 18 December 2009. 398
IMO, ―Interim Guidelines for voluntary ship CO2 emission indexing for use in trials‖, MEPC/Circ.471, 29
juli 2005.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
72 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
systeem. Uiteindelijk heeft men slechts richtlijnen voor de vrijwillige implementatie van het
systeem uitgevaardigd.399
De EEOI wordt evenals de EEDI uitgedrukt in aantal gram uitgestoten CO2 per ―capaciteit-
mijl‖, waarbij ―capaciteit‖ in dit geval de uitdrukking is van de effectief getransporteerde
hoeveelheid lading waarvoor dat schip is ontworpen. Dit heeft als gevolg dat de EEOI van een
schip varieert afhankelijk van de operationele condities. Dit betekent uiteraard dat de EEOI,
veel meer dan de EEDI, afhankelijk is van externe invloeden, zoals het economisch klimaat.
De EEOI kan dan ook stevig variëren van periode tot periode, door de verschillen in vraag en
aanbod, de genomen vaarroute, het handelspatroon, enz. Dit alles maakt het uiteraard haast
onmogelijk om een algemene emissiegrens op te stellen op basis van het EEOI.400
De EEOI heeft een veel groter praktisch nut dan de EEDI, aangezien het kan worden gebruikt
om het begrijpen van een aantal elementen die de brandstofconsumptie affecteren te
verbeteren en kan worden gebruikt als basislijn bij het opstellen van een klimaatbeleid.401
Zo
heeft zij geleid tot de invoering van het Ship Energy Efficiency Management Plan (SEEMP)
(zie infra).
2.3.3.2. Overzicht van de technische maatregelen ter bevordering van de
energie-efficiëntie van schepen.
A Energie-efficiëntie door het ontwerp en de operatie van een schip
De meeste opties inzake het ontwerp van een schip zullen door de lange levensduur van
schepen, slechts op een lange termijn uitwerking hebben. Het ontwerpen van het EEDI is een
eerste stap om de mogelijkheden van de maatregelen inzake ontwerp van een schip toch
optimaal te benutten in de nabije toekomst. Enkele ontwerpmaatregelen kunnen echter wel
degelijk retroactief worden geïmplementeerd.402
Toch zou er over het algemeen moeten
gestreefd worden naar een zekere flexibiliteit in het oorspronkelijke ontwerp van een schip.
Op die manier kunnen tijdens de levensduur van het schip zekere aanpassingen worden
aangebracht indien deze de efficiëntie zou verhogen.
Enkele van de belangrijkste factoren die de efficiëntie van een scheepsontwerp bepalen, zijn
de diepgang, de lengte, de breedte, de vorm van de romp en het ontwerp van de energie- en
voortstuwingssystemen. Uiteraard is het niet mogelijk om een zekere flexibiliteit in te bouwen
voor de eerste 4 elementen. Bovendien stellen veel havens, wegens infrastructuurbeperkingen,
enkele vereisten inzake het ontwerp van een schip, die vaak tot inefficiënte schepen kunnen
leiden. Het optimaliseren van een scheepsmodel is daarenboven helemaal geen evidente taak.
Het optimale ontwerppunt gaat namelijk hand in hand met de effectieve operatie van een
schip . Het is bijgevolg van cruciaal belang dat men streeft naar the right ship for the job en
dat men waar mogelijk zoveel mogelijk flexibiliteit inlast.403
399
IMO, ―guidelines for voluntary use of the ship Energy Efficiency Operational Indicator (EEOI)‖, MEPC.
1/Circ. 684, 17 augustus 2009. 400
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 86. 401
Kageson, P. ―Environmental Impacts of International Transport Making International Transport Pay Its
Climate Bill‖, international transport forum 26-29 mei 2009, Leipzig, p. 7. 402
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 60. 403
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 61.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
73 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Op het operationele niveau zijn de mogelijkheden voor het invoeren van
efficiëntiemaatregelen nog uitgebreider en kunnen deze bovendien veel sneller worden
geïmplementeerd. Binnen het MEPC worden er zware inspanningen geleverd om deze
maatregelen te gaan toe te passen: de ontwikkeling van het EEOI en het uitwerken van een
SEEMP. De SEEMP is een van de beste voorbeelden waarbij het EEOI in de praktijk wordt
toegepast. De SEEMP vormt een kader voor energie-efficiënte operatie van een schip, waarbij
de prestaties worden gecontroleerd en mogelijke verbeteringen op een structurele manier
worden aangereikt. De succesvolle implementatie van een SEEMP gebeurt in 4 fases; het
opmaken van een energieplan, de implementatie hiervan, het controleren van de resultaten en
de zelfverbetering.404
De EEOI vormt hierbij als het ware het ijkpunt waaraan de controle zich
spiegelt. Het is vooral de sector zelf die voorzien heeft in een technische uitwerking van de
SEEMP.405
Het SEEMP werd evenals de EEDI mandatoir gemaakt onder annex VI MARPOL-verdrag op
MEPC 60.406
Ook hier werden de details nog niet uitgewerkt, maar deze taak werd
doorgeschoven naar MEPC 61 en MEPC 62. Ook de datum van inwerkingtreding werd nog
niet vastgesteld, hoewel deze hoogstwaarschijnlijk 1 januari 2013 wordt.407
Het
toepassingsgebied dient nog verder te worden besproken, aangezien veel scheepstypes niet
geschikt zijn voor de huidige formule van het EEDI.408
De veelheid aan actoren binnen de scheepvaart maakt het haast onmogelijk om een schip op
een efficiënte wijze te laten opereren zonder dat dit tegen de belangen van een van de partijen
indruist.409
Zaken als de snelheid van het schip, de genomen vaarroute, het aanhouden van een
strak vaarschema en optimalisatie van de ballast en de stabiliteit, vallen echter volledig onder
de verantwoordelijkheid van de scheepsoperator. Dit betekent dat voor deze aspecten, het
implementeren van efficiëntiemaatregelen vaak vlot kan verlopen. Voor andere aspecten van
het transport is er echter een coöperatie tussen verschillende partijen vereist en dan is het
noodzakelijk dat alle partijen voldoende prikkels krijgen om deze efficiëntiemaatregelen uit te
werken en/of in te voeren.410
Zo bestaat er een risico dat de technische operator van een schip
de kosten van het onderhoud zal trachten te minimaliseren, wat nadelige gevolgen voor de
economische operator kan hebben of kan een schip soms moedwillig naar een drukke haven
gaan om daar te moeten wachten met het lossen van haar vracht enkel opdat zij een
wachtvergoeding van de havenautoriteiten kan opstrijken.
Naast het transporteren van de goederen zijn er op een schip talloze nevenactiviteiten die ook
door het verbranding van olie worden voorzien van energie en op dit vlak is er nog veel
ruimte voor verbetering inzake energie-efficiëntie.411
Operationele efficiëntie kan dan ook
404
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 87. 405
ICS, Bimco, Intercargo, Intertanko en OCIMF ―Ship Efficiency Management Plan‖, MEPC 58/INF.7, 28 juli
2008. 406
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 407
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 408
Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO Maritime Enviroment
Protection Committee‖, 2 april 2010, p. 10. 409
IMO Secretariat, MEPC 59/INF.10, p. 63-64. 410
IMO Secretariat, MEPC 59/INF.10, p. 63-64. 411
IMO Secretariat, MEPC 59/INF.10, p. 65.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
74 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
voor een groot deel worden bereikt door het trainen en motiveren van scheepspersoneel in
energiemanagement.
B Energie-efficiëntie door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
Er bestaan verscheidene mogelijkheden om de activiteiten, anders dan het varen zelf, te laten
draaien op hernieuwbare energiebronnen. Hierbij wordt vooral gedacht aan wind-, zonne- en
golfenergie.412
In de nabije toekomst zal het naar alle waarschijnlijkheid bovendien mogelijk
worden om energie opgewekt in centrales op het land op een drager op te slaan en nadien op
schepen te gebruiken. Momenteel wordt deze piste, door een gebrek aan energievoorziening
op het land zelf nog niet uitgewerkt.413
Er kan echter ook worden overgeschakeld op andere brandstoffen. Zo bestaat er olie dat een
lagere CO2-uitstoot bij verbranding tot gevolg heeft, dan gewone olie. Voorts maken vooral
de biobrandstoffen momenteel een serieuze opmars mee, vooral diegene die niet
geproduceerd worden uit voedsel, de zogenaamde biobrandstoffen van de tweede generatie.
Als laatste optie kan men overschakelen op zogenaamd LNG, wat vloeibare aardgas is.414
C Emissiereductietechnologieën
Verscheidene chemische emissiereductietechnologieën zijn voorhanden. Wat de uitstoot van
CO2 betreft zijn deze technologieën echter ofwel nog in een ontwerpfase, ofwel te duur, ofwel
niet afdoende. Wat andere broeikasgassen en meer algemeen vervuilende gassen betreft,
vormen dergelijke technologieën wel degelijk een mogelijke oplossing. Hierbij kan vooral
worden gedacht aan NOx, SOx, PM, CH4 en NMVOC.415
D combinatiemogelijkheden?
Wanneer men voornoemde technische maatregelen zou combineren, kan men met de
hedendaagse technieken in theorie schepen reeds 25 tot 75% energie-efficiënter laten
opereren. Er is echter een zeer lange weg te gaan om over te gaan van de theorie tot de
praktijk en er zal daarvoor zeer veel werk binnen de sector zelf moeten worden verzet.416
Dit
zou in de praktijk kunnen leiden tot een reductie van CO2-emissies tot 15% voor het jaar
2030 in vergelijking met het jaar 1990.417
Verdere reducties vereisen echter radicale
designwijzigingen aan de bestaande schepen en scheepsmotoren. Bovendien dient men
telkens rekening te houden met de beperkte mogelijkheden die inherent zijn aan de sector zelf.
Zo zullen designmaatregelen slechts volledig effectief kunnen zijn na minstens 30 jaar.
Het efficiëntieniveau is sterk afhankelijk van het type schip en de graad waarin men de
technieken combineert.418
Zeker de grootte van een schip is van cruciaal belang, daarom
worden de meeste maatregelen die door het IMO worden uitgevaardigd slechts toegepast op
schepen met een brutotonnage van meer dan 400 GT, wat een vloot van 55000 schepen
412
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 67-68. 413
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 67-68. 414
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 68-70. 415
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 70-73. 416
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 2. 417
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 2. 418
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 73-75.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
75 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
inhoudt.419
Het groot gebrek aan prikkels, de hoge implementatiekosten en andere
belemmeringen zorgen ervoor dat tot op heden weinig initiatieven tot invoering van deze
maatregelen werden genomen.420
Er bestaat dan ook een grote nood aan een degelijk beleid
dat de sector voorziet van prikkels om deze maatregelen in te voeren.
2.3.4. OVERZICHT BELEIDSMAATREGELEN
2.3.4.1. Algemeen
Aangezien veel van de voornoemde technische maatregelen zeer kostelijk zijn, is het van
groot belang dat de implementatie van deze door een degelijk overheidsbeleid wordt
gesteund.421
Aangezien er voor emissiereducerende technologieën nog steeds een serieuze
discrepantie tussen de theorie en praktijk bestaat, dienen de beleidsmakers er op toe te zien
dat een groot deel van het geld die de beleidsmaatregelen opleveren terugvloeien naar
―research and development‖ projecten.422
De meeste beleidsopties zijn vooral uitgewerkt
geworden op het niveau van het IMO. In deze sectie worden zij dan ook vooral vanuit dat
oogpunt benaderd. Deze opties lenen zich mits enige modificaties, evenwel ook tot toepassing
op het Europees niveau. Voor een uitgebreidere bespreking van de opties voor de EU wordt er
naar hoofdstuk 2.4 verwezen.
Op MEPC 59 werd er erkend dat technische maatregelen op zich niet volstaan om een
voldoende emissiereductie te bereiken. Er werd een speciaal comité opgericht waar er zeer
diepgaand kon worden gedebatteerd over het opstellen van enkele marktgebaseerde
beleidsinstrumenten. Er werd met overweldigende meerderheid besloten dat er nood is aan
marktgebaseerde reductiemaatregelen in de scheepvaartsector en dat deze binnen het IMO
zouden moeten worden ontwikkeld om de technische maatregelen aan te vullen.423
Ook de EU
is deze mening toegedaan.424
Er werd ook beslist dat deze marktgebaseerde instrumenten drie
doelstellingen dienen te hebben. Eerst en vooral dienen zij de groei van emissies van de
internationale scheepvaart te stoppen. Ten tweede dienen zij te voorzien in een prikkel voor
de industrie om te investeren meer energie-efficiëntie. Ten derde dienen zij een aanzienlijke
hoeveelheid fondsen te genereren die voor verschillende klimaatgerelateerde doelstellingen
zullen worden ingelegd.425
Het is opvallend dat deze doelstellingen zeer vaag zijn en er bovendien enkele cruciale
elementen vergeten zijn. Zo had het OCIMF nog enkele bijkomende voorwaarden geschetst
waar de uitgevaardigde maatregelen aan dienen te voldoen426
en hoewel het comité deze in
het achterhoofd heeft gehouden,427
werden zij toch uit de officiële verklaringen geweerd. De
invoering mag niet leiden tot een concurrentienadeel van de scheepvaartsector, het beleid dat
wordt gevolgd dient transparant, afdwingbaar en rigoureus te zijn en moet bovendien leiden
tot meetbare reducties. Het is behoorlijk vreemd dat deze elementen niet werden opgenomen
419
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 2. 420
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 73. 421
IMO Secretariaat, MEPC 59/INF.10, p. 81. 422
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 2. 423
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.106-4.107. 424
Secratariaat van de Raad, ―Preparation of IMO MEPC 59 London, 13 - 17 July 2009, Presidency Statement
on GHG for MEPC 59‖, W. Doc. 2009/46, Brussels, 18 June 2009. 425
MEPC, MEPC 59/24, paragraph 4.93. 426
OCIMF, MEPC 59/4/17, 3. 427
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.116.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
76 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
in doelstellingen. Bovenal werd er echter gepleit voor een universeel, op ieder schip op
gelijke wijze van toepassing zijnde regime.428
Waarom deze bepaling uit de officiële
verklaringen kan nogmaals verklaard worden door de tegenstellingen tussen de ontwikkelde
staten en ontwikkelingslanden.429
Beleidsmaatregelen kunnen op verscheidene wijzen worden onderverdeeld in categorieën. De
meest voorkomende categorisering is deze: de marktgebaseerde instrumenten, de ―command
and control‖ instrumenten en de vrijwillige instrumenten.430
Marktgebaseerde instrumenten
hebben enkele belangrijke voordelen; ze voorzien in een prikkel om te investeren in energie-
efficiënte technologieën en operationele maatregelen. Zij kunnen zeer milieuvriendelijk zijn
en zijn bovendien meer kostenefficiënt dan andere beleidsinstrumenten.431
2.3.4.2. Unilaterale maatregelen van een havenstaat: een differentiatie in
bestaande taksen of het opleggen van toelatingsvoorwaarden.
Door de grote discretionaire jurisdictie van een havenstaat over haar territoriale wateren, is
het zeker mogelijk om op unilaterale wijze bepaalde vereisten aan schepen op te leggen
vooraleer zij een haven mogen binnenvaren.432
Een invoering van dergelijke regeling zorgt er
uiteraard voor dat de haven een concurrentienadeel ten aanzien van omliggende havens krijgt.
Wanneer een schip een haven binnenvaart worden er altijd bepaalde nationale taksen geheven.
Indien men in deze bestaande taksen een differentiatie op basis van de energie-efficiëntie van
het schip zou doorvoeren kan men voor scheepsoperatoren een prikkel creëren om efficiënter
te handelen. Indien men de taksen voor efficiënte schepen verlaagd, terwijl men de overige
verhoogd, creëert men een systeem waarbij minder concurrentieverstoring tussen havens zal
ontstaan dan indien men een algemene verhoging van de taksen zou doorvoeren. Er blijft
echter wel een risico op evasie door inefficiënte schepen bestaan. Bovendien genereert
dergelijk systeem geen tot weinig inkomsten. Dit laatste is voor de ontwikkelingslanden een
heikel punt. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat men op internationaal niveau een
overeenkomst inzake taxatie zal bereiken, aangezien dit zeer gevoelig ligt voor de meeste
staten. Overeenkomsten op vlak van taxatie worden vaak gezien als een zeer verregaande
beperking van de soevereiniteit.
Het is ook mogelijk om aan een schip een CO2-emissiedoel op te leggen als een voorwaarde
om een haven binnen te varen.433
Op internationaal vlak bestaan dergelijke doelstellingen
uiteraard nog niet, maar op Europees niveau werd er reeds geëxperimenteerd met het
opleggen van toelatingsvoorwaarden tot een haven.434
Het grootste probleem met dergelijke
maatregelen is dat er vaak controle wordt uitgevoerd als het schip in de haven ligt en dat de
havenautoriteiten maar over 1 sanctie beschikken bij niet-naleving van de voorwaarden: het
428
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 3. 429
MEPC, MEPC 59/24, par. 4.108. 430
Faber, J., ―Climate policy instruments for shipping‖, presentatie op Multi-year Expert Meeting On Transport
and Trade Facilitation: Maritime Transport and the Climate Change Challenge, 16-18 February 2009. 431
Frankrijk, Noorwegen en Duitsland, ―Positive Aspects of a Global Emission Trading Scheme for
International Shipping‖, MEPC 59/4/25, 8 mei 2009, p. 2. (Hierna verkort: Frankrijk, MEPC 59/4/25) 432
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 233. 433
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 229. 434
Art. 1 Verordening 417/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het versneld invoeren
van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige
olietankschepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad, 18 februari 2002.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
77 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
verbannen van het schip.435
Andere sancties, zoals het opleggen van een boete, kunnen enkel
worden gebaseerd op een verdrag met de vlagstaat.
2.3.4.3. Standaarden
Veruit de minst geavanceerde vorm van beleidsinstrumenten zijn de zogenaamde ―command
and control‖-instrumenten. Hierbij worden specifieke technische maatregelen eenzijdig
opgelegd aan de scheepseigenaars en –operatoren of wordt er aan een schip een bepaalde
emissiegrens opgelegd. Het grootste nadeel aan deze standaarden is over het algemeen het
grote gebrek aan flexibiliteit. Wanneer er bijvoorbeeld een specifieke ontwerpstandaard aan
schepen wordt opgelegd, bestaat er een reële kans dat deze na een paar jaar verouderd is.436
Bovendien is er een grote nood aan direct overheidstoezicht bij dergelijke instrumenten.437
Ook dienen standaarden met enige voorzorg te worden geïmplementeerd. De
scheepvaartsector is namelijk een zeer heterogene, uitgebreide sector en een standaard die niet
specifiek is aangepast aan de karakteristieken van een bepaald schip kan serieuze
concurrentieverstoring en inefficiënte toepassingen438
tot gevolg hebben. In ieder geval dienen
standaarden op een prestatiegerichte wijze te worden geïmplementeerd, zodat een
kostenefficiënte toepassing wordt gegarandeerd.439
Dit betekent dat standaarden sowieso geen
specifieke methodes voor het bereiken van hun doel mogen opleggen.
Het resultaat dat met deze standaarden wordt geboekt staat bovendien nooit op voorhand vast.
Zoals reeds werd vermeld is er geen eenduidig positief verband tussen emissies en de impact
op het klimaat. Zoals alle overige beleidsopties focussen standaarden vooral op
emissiereducties en kan daardoor het effect van de maatregelen nooit op voorhand worden
gegarandeerd. Daarenboven zijn standaarden slechts van toepassing per schip en er bijgevolg
geen algemene emissiegrens van de scheepvaartsector wordt gegarandeerd. Wanneer de totale
hoeveelheid transport stijgt, kunnen deze standaarden bijgevolg enkel relatieve
emissiereducties, maar geen absolute emissiereductie garanderen.440
Het opleggen van standaarden heeft toch enkele belangrijke voordelen: de implementatie en
naleving kan, hoewel zij behoorlijk intensief is, gemakkelijk worden gegarandeerd, algemene
standaarden garanderen een level-playing field en ze stimuleren research and development.441
Dit laatste blijft beperkt tot technologieën die voldoen aan de standaarden en zal nooit verdere
stimulansen bieden442
. Sommige geleerden beweren bovendien dat wanneer een standaard
algemeen toegepast wordt de markt zich daar zal aan aanpassen zodat de standaard haast op
435
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 219. 436
Torvanger, A., ―climate regulation of ships‖, p. 5. 437
De Mulder, J., ―het VER-rapport‖, p. 21. 438
Rosenzweig, R., Varilek, M., Janssen, J., ―the emerging international greenhouse gas market‖, 2002, p. 3,
(http://www.pewclimate.org/docUploads/trading.pdf.). 439
IPIECA, ―Maritime air emissions and Marpol annex VI, strategies and consequences‖, june 2007, p. 12. 440
Den Elzen, M., Berk, M., ―bottom up approaches for defining future climate mitigation commitments‖,
RIVM report no. 728001029, national institute for Public Bilthoven: health and environment, Nederland, 2004,
p. 16. 441
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p.55. 442
Den Elzen, M., Berk, M., ―bottom up approaches for defining future climate mitigation commitments‖,
RIVM report no. 728001029, national institute for Public Bilthoven: health and environment, Nederland, 2004,
p. 14.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
78 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
een zelfregulerende wijze wordt toegepast en overheidstoezicht op lange termijn overbodig
wordt.443
Vooral de VS blijken een voorstander te zijn van het opleggen van standaarden, gebaseerd op
de EEDI, aan de scheepvaartsector.444
Standaarden lijken mij eerder een subsidiaire oplossing
dan maatregelen die op zelfstandige basis tot een emissiereductie leiden. Dit ligt bovendien
volledig in de lijn van hetgeen vooropgesteld werd op de MEPC 59.445
2.3.4.4. International GHG Fund
A Het voorstel van Denemarken
Denemarken heeft op MEPC 57 een voorstel inzake de oprichting van en internationaal
broeikasgasfonds gelanceerd. Op MEPC 59 werd een geüpdate versie446
hiervan voorgesteld.
Hoewel dit instrument wordt bestempeld als zijnde marktgebaseerd, is er slechts een zeer
onrechtstreekse link met de marktprijs van CO2. De bijdragen worden vastgelegd op basis van
politieke beslissing en hoeven dus niet noodzakelijk te schommelen in overeenstemming met
de prijsfluctuaties van scheepsbrandstof.447
Het is uiteraard mogelijk om de bijdragen
automatisch te indexeren aan de hand van de brandstofprijzen.
De belangrijkste kenmerken van dit voorstel is dat schepen verplicht worden om hun olie bij
geregistreerde leveranciers aan te kopen, waar de kopers een bepaalde bijdrage aan dienen te
betalen. Controle van deze betaling kan gebeuren op basis van licht gewijzigde448
BDN‘s van
het schip zelf en de registers van de leveranciers.449
Deze bijdrage wordt niet bestempeld als
een taks omdat dit politiek zeer gevoelig ligt.450
Het uitvaardigen van taksen wordt namelijk
gezien als het ultieme bewijs van soevereiniteit van staten en het is voor veel staten (vooral
om symbolische redenen) zeer moeilijk om een deel van de bevoegdheid hierover af te staan.
Het fonds zelf zou een aparte juridische entiteit zijn die als belangrijkste taak het herverdelen
en monitoren van de inkomsten heeft. Deze gelden zouden worden gealloceerd op basis van
de primaire doelstellingen van de UNFCCC. Dit betekent dat zij zouden worden toegekend
aan reductieprojecten in ontwikkelingslanden (vooral CDM-projecten), Research and
Development programma‘s inzake efficiëntie van schepen, technische coöperatie met het IMO
en de administratieve kosten van het fonds zelf.451
443
Barrett, S., ―Towards a Better Climate Treaty. Policy Matters,‖ AEI Brookings Joint Center for Regulatory
Studies,Washington, November 2001, p. 38. 444
VSA, ―Comments on MEPC 59/4/2 and MEPC 59/4/4 and an additional approach to addressing maritime
GHG emissions‖, MEPC 59/4/48, 22 mei 2009. 445
MEPC, MEPC 59/24, Par. 4.92 en 4.106-107. 446
Denemarken, ―An International Fund for Greenhouse Gas Emissions from Ships‖, MEPC 59/4/5, 9 april
2009. (hierna verkort: Denemarken, MEPC 59/4/5) 447
OCIMF, MEPC 59/4/17, par. 12. 448
Denemarken, MEPC 59/4/5, annex 2; possible new regulation relating to the Bunker Delivery Note within the
new convention on an international fund for greenhouse gas emissions from ships. 449
Denemarken, MEPC 59/4/5, p. 2. 450
Denemarken, MEPC 59/4/5, p. 3. 451
Denemarken, MEPC 59/4/5, p. 2-3.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
79 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het garanderen dat de schepen die onder hun vlag
varen enkel brandstof aankopen bij een leverancier met een licentie.452
Indien een schip niet
kan bewijzen dat de olie werd aangekocht bij een geregistreerde leverancier, mag de
havenstaat als voorwaarde om haar haven binnen te varen, een bijdrage eisen die
overeenstemt met de hoeveelheid olie er gedurende de laatste 90 dagen werd verbruikt.453
Emissiereductie wordt hier op twee wijzen gestimuleerd: enerzijds wordt er aan de
scheepseigenaars of operatoren door de hogere olieprijs een prikkel gegeven om energie-
efficiëntere schepen aan te kopen of efficiënter te opereren en anderzijds door de
investeringen in research and development en reductieprojecten. Het grootste voordeel aan
deze optie is dat zij zowel tegemoet komt aan het ―no more favourable treatment‖-principe als
aan de ―common but differentiated responsibilities‖. Dit wordt bereikt door de maatregel op
alle schepen toe te passen, terwijl men de inkomsten gaat verdelen onder de
ontwikkelingslanden. Andere voordelen zijn:454
de scheepseigenaar kan gemakkelijk een
kostenraming maken, het is een zeer eenvoudig concept en de BDN‘s zijn gemakkelijk te
controleren
Daar staat wel tegenover dat het systeem van nabij moet worden gecontroleerd waardoor de
afdwingingskosten behoorlijk hoog liggen, dat het niveau van bijdrage door lobbygroepen kan
worden beïnvloed en dat de complexiteit van het transportgebeuren verhindert dat de
bijdragen voor de volle 100% kunnen worden geïnd.455
Het grootste nadeel aan deze
benadering is echter dat men geen absolute emissiegrens kan opleggen en dat indien er geen
algemene toepassing in alle staten bestaat er een grote evasiemogelijkheid bestaat. Dit kan
wel grotendeels worden vermeden enerzijds door schepen varend onder een vlag van een niet-
lidstaat, systematisch te controleren bij het binnenvaren van haven van een lidstaat en deze te
verplichten dezelfde verplichtingen als scheepseigenaars en –operatoren na te leven456
en
anderzijds door staten die niet deelnemen aan de regeling de voordelen die eruit voortvloeien
te ontzeggen. Het eerste is verdedigbaar op basis van het ―no more favourable treatment‖
principe.457
Veel landen hebben dit voorstel gesteund omdat het zeer gemakkelijk te implementeren is en
op de afdwingingskosten na, weinig administratieve rompslomp meebrengt. De ingezamelde
gelden worden namelijk rechtstreeks naar het internationaal fonds doorgesluisd, zonder dat de
nationale autoriteiten hiermee belast worden.458
Op de MEPC 60 werd het voorstel dan ook
door enkele landen, waaronder ontwikkelingslanden, en associaties (Cyprus, Denemarken, de
Marshall-eilanden, Nigeria en International Parcel Tankers Association (IPTA)) verder
uitgewerkt en voorgesteld.459
452
Denemarken, MEPC 59/4/5, par. 40. 453
Denemarken, MEPC 59/4/5, par. 31. 454
OCIMF, MEPC 59/4/17, p. 6. 455
OCIMF, MEPC 59/4/17p.6. 456
Denemarken, MEPC 59/4/5, p. 5. 457
Denemarken, MEPC 59/4/5, p. 5. 458
Cyprus, Denemarken, de Marshall eilanden, Nigeria en het International Parcel Tankers Association (IPTA)
―An International Fund for Greenhouse Gas emissions from ships‖, MEPC 60/4/8, 18 december 2009, p. 2. 459
Cyprus, Denemarken, de Marshall eilanden, Nigeria en het International Parcel Tankers Association (IPTA)
―An International Fund for Greenhouse Gas emissions from ships‖, MEPC 60/4/8, 18 december 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
80 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
B Het voorstel van Japan.
Japan heeft in MEPC 59/4/34 haar steun uitgedrukt voor het internationaal emissiefonds. Zij
heeft echter wel enkele modificaties aan het voorstel aangebracht.460
Zo wordt er voorgesteld om de bijdrage rechtstreeks door de schepen aan het fonds te laten
betalen en niet via de brandstofleveranciers. Dit wordt mogelijk gemaakt door de
elektronische rekeningen van ieder individueel schip.461
Hierdoor worden de administratieve
kosten gedrukt en bestaan er minder fraudemogelijkheden.462
De grootste vernieuwing is
echter het invoeren van een zogenaamd ―leveraged incentive scheme‖.463
Hierbij worden
schepen gerangschikt volgens hun prestaties inzake energie-efficiëntie. Aan ieder schip dat
―excellente‖ prestaties levert, wordt een deel van de verzamelde bijdragen teruggestort. Op
deze wijze wordt er een nog grotere economische prikkel gecreëerd om te investeren in
emissiereducerende technologieën en operaties.
2.3.4.5. ―cap and trade‖ of ―baseline and credit‖
Zowel ―cap and trade‖ instrumenten als ―baseline and credit‖ instrumenten hebben als
belangrijkste kenmerk dat ze voorzien in een mogelijkheid om te handelen in emissierechten.
Indien er voor een ―cap and trade‖ systeem wordt geopteerd, zou er een algemene
emissiegrens voor een specifieke periode worden opgelegd aan de schepen die onder deze
regeling vallen.464
Deze emissiegrens wordt vervolgens opgedeeld in individuele
emissierechten, waarna deze rechten verhandeld kunnen worden. Aan het einde van de
periode dient ieder schip vervolgens een aantal rechten te kunnen voorleggen die
overeenstemt met de actuele emissies van die periode.465
De huidige voorstellen inzake een
Maritime Emissions Trading Scheme maken gebruik van deze benadering. Ook binnen de EU
wordt er gedacht aan een ―cap and trade‖ systeem om de emissies van de maritieme sector te
reduceren (zie hoofdstuk 2.4).
De ―baseline and credit‖ instrumenten daarentegen maken geen gebruik van een vaste
emissiegrens, waardoor zij vaak de ―relative target approach‖ worden genoemd. Voor ieder
schip zou er dan een zogenaamde ―baseline‖ worden geconstrueerd. Dit wordt gebaseerd op
de gemiddelde energie-efficiëntie van een schip in relatie met de activiteit van dat schip.466
De
emissierechten worden in dit geval dan ook niet op voorhand verdeeld, maar na afloop van
een bepaalde periode. Wanneer er door een schip efficiënter zou worden gepresteerd dan de
baseline oplegt, kan dit schip haar rechten verkopen. Er dient wel op te worden gewezen dat
het resultaat van dit soort instrumenten nooit op voorhand kan worden vastgesteld.
Beide opties hebben hun voordelen. Indien men voor de absolute benadering opteert, namelijk
de ―cap and trade‖, dan staat het resultaat al vast op het moment dat het systeem wordt
opgezet. Indien er echter voor de ―baseline and credit‖wordt geopteerd, zal een verhoogde
460
Japan, ―Consideration of a market-based mechanism to improve the energy efficiency of ships based on the
International GHG Fund‖, MEPC 59/4/34, 8 mei 2009, par. 3. (hierna verkort: Japan, MEPC 59/4/34) 461
Japan, MEPC 59/4/34, par. 5. 462
Japan, MEPC 59/4/34, par. 6. 463
Japan, MEPC 59/4/34, par. 9-22. 464
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖, p. 86. 465
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖, p. 86. 466
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖, p. 87.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
81 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
activiteit van een schip en dus een economische groei niet worden bestraft. Bovendien zijn er
minder allocatieproblemen van de rechten in dit geval.467
Daarnaast hebben beide opties als
voordeel dat de kosten van emissiereductie worden geminimaliseerd.468
Beide systemen sluiten elkaar niet noodzakelijk uit. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat er op
Europees niveau geopteerd wordt voor een absoluut systeem, terwijl het IMO zich beperkt tot
een, eventueel minder stringent, relatief systeem. Beide systemen kunnen door een complexe
procedure met elkaar worden verbonden. Er wordt dan voorzien in een mogelijkheid om
emissierechten op beide markten te verkopen en kopen. Er bestaat slechts 1 beperking: er
kunnen slechts evenveel rechten die voortvloeien uit het systeem met de relatieve
emissiegrens, op de markt van het systeem met de absolute grens worden verkocht, als het
aantal rechten dat in de omgekeerde richting is verkocht.469
Indien dit niet zo zou zijn, bestaat
er een reële kans dat de vaste emissiegrens ondergraven wordt. Daarnaast bestaat er ook een
mogelijkheid om ze aan andere, reeds bestaande systemen te linken. Hierdoor zou het
bijvoorbeeld mogelijk worden om eenheden van CDM- en JI-projecten te importeren in het
systeem, waardoor een efficiënte allocatie gegarandeerd is. Dit heeft als effect dat de
marginale kosten gelijk worden verdeeld over alle sectoren van de economie, wat de
algemene efficiëntie van het systeem uiteraard ten goede komt470
.
A Het Maritime Emissions Trading scheme
Binnen het MEPC werden reeds talloze voorstellen betreffende het opstellen van een
emissiehandel voor de scheepvaart ingediend. Hoewel de discussie voorlopig nog binnen de
UNFCCC wordt gevoerd, is het zeker mogelijk voor het IMO om een absolute grens op de
emissies van de scheepvaartsector vast te stellen. Wanneer het IMO haar grens bovendien
vaststelt in samenspraak met de UNFCCC, wordt het gemakkelijker om beide systemen aan
elkaar te linken, waardoor rechten uit beide markten kunnen worden overgedragen.471
Binnen
het IMO kunnen er twee soorten systemen worden opgesteld.472
Ofwel worden de
emissierechten gedistribueerd onder haar lidstaten, ofwel verdeelt het IMO de rechten
rechtstreeks onder de scheepsoperatoren.
Het grootste nadeel aan een emissiehandel opgesteld door het IMO is dat deze niet over
rechtstreekse jurisdictie over de schepen, beschikt. Dit betekent dat de organisatie telkens
beroep zal moeten doen op haar lidstaten voor de implementatie en afdwinging van een
maatregel en dat zij moeilijk kan worden aangesproken, wanneer zij haar emissiedoel niet
bereikt.473
De enige stok achter de deur voor het IMO is dat zij, wanneer een periode is
afgelopen en er opnieuw emissierechten dienen te worden verdeeld, de scheepsoperator die
niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen, geen emissierechten meer schenkt of haar licentie
om deel te nemen aan de emissiehandel opschort.
467
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖p. 88-89. 468
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 58. 469
Lefevere, J., ―the EU greenhouse gas emission allowance trading scheme‖p. 88. 470
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 80. 471
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 77. 472
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 77. 473
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 77.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
82 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
B Kenmerken METS
In een gezamenlijk rapport van Frankrijk, Noorwegen en Duitsland werd het belangrijkste
mechanisme van het METS uit de doeken gedaan.474
Er wordt een algemene emissiegrens,
gebaseerd op de totale emissies van de sector, en een daaraan gerelateerde periode vastgesteld
door het instrument. Schepen, als de juridisch verantwoordelijke entiteit, zullen verplicht
worden om emissierechten af te staan voor de hoeveelheid emissies die zij hebben gecreëerd.
Zij kunnen rechten verkrijgen van binnen de sector, hen kopen van andere sectoren of
projectgebaseerde credits, zoals CDM, aankopen . Emissierechten van buiten de maritieme
sector zullen volledig compatibel zijn zodat zij kunnen worden gebruikt. De totale
hoeveelheid rechten die worden uitgegeven is gelijk aan de emissiegrens. Dit mag niet leiden
tot negatieve effecten voor deelnemers van bestaande handelssystemen door de potentieel
groeiende vraag aan certificaten. Een internationaal orgaan, bijvoorbeeld een nieuwe divisie
van het IMO, zal het handelssysteem administreren. Via dit orgaan zullen de lidstaten de
rechten verdelen, de scheepsregisters beheren en de naleving controleren. De vlagstaten zullen
de naleving verzekeren voor de schepen die onder hun vlag varen. Zij zullen dit doen op basis
van de informatie verkregen van hun schepen en van het internationaal orgaan dat de status
van naleving door de schepen controleert. Daarenboven zal het principe van de
havenstaatcontrole van toepassing zijn, zodat gegarandeerd wordt dat alle schepen hun
verplichtingen nakomen.
De opstellers van het rapport zijn er bovendien van overtuigd dat indien het METS op een
degelijke manier wordt ontworpen zij automatisch zal voldoen aan de negen principes van
MEPC 57 en nog steeds ruimte laat voor andere beleidsinstrumenten.475
De voorstellen van de
staten zelf blijven vooral steken op het conceptueel niveau. Een praktischere uitwerking
vinden we echter bij de voorstellen van de Zweed Kargeson476
, maar vooral uit het recente
rapport van de CE delft.477
Dit laatste rapport stelt volgende designkenmerken van het METS
voor:
Er dient gestreefd te worden naar een systeem van mondiale omvang, waar alle CO2-emissies
van schepen boven een bepaalde omvang onder vallen, zodat evasie onmogelijk wordt. Er
dient geopteerd te worden voor een open systeem; wanneer men het systeem met andere
kwaliteitsvolle emissiehandelssystemen verbindt, zal de prijsvolatiliteit dalen en zal de
kostenefficiënte allocatie van emissies worden verbeterd. De verantwoordelijke entiteit om de
emissierechten over te dragen is de scheepseigenaar. Deze heeft namelijk direct invloed op de
ontwerpefficiëntie van een schip en indirect op de operationele efficiëntie doordat de operator
als zijn agent functioneert. De emissie-uitstoot en –rechten worden rechtstreeks aan het schip
toegerekend. Dit heeft als voordeel dat de autoriteiten rechtstreeks maatregelen kunnen ten
uitvoer leggen op het schip. Aangezien controle, rapportage en verificatie van esentieel belang
zijn voor het slagen van de emissiehandel, is het essentieel dat er voor ieder schip een
boekhouding en emissieplan worden opgesteld. Het verdelen van de rechten dient in principe
door veiling te gebeuren. Aangezien dit echter serieuze economische implicaties voor de
474
Frankrijk, MEPC 59/4/25, p. 2. 475
Frankrijk, MEPC 59/4/25, p. 3. 476
Kageson, P., ―The Maritime Emissions Trading Scheme‖, Nature Associates, Stockholm, 12 mei 2008.
(hierna verkort: Kageson, P., ―the Maritime Emissions Trading Scheme‖) 477
Faber, J., ―A global METS, design and impacts‖.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
83 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
sector tot gevolg kan hebben, is het mogelijk om met een combinatie van grandfathering en
veiling te werken, waarna volledig op deze laatste wordt overgeschakeld.478
Inzake het toepassingsgebied van het METS werden reeds verschillende opties voorgesteld.
De meest voor de hand liggende zou zij dat de emissiehandel verplicht wordt voor schepen
vanaf 400 GT479
, aangezien deze verplicht zijn over een International Air Pollution
Prevention Certificate en een Bunker Delivery Note te beschikken (zie supra). De CO2-
uitstoot vormt een goede basis voor een berekening van de emissies aangezien zij ook onder
het de andere internationale klimaatinstrumenten vallen en het gemakkelijkst en efficiëntst te
monitoren zijn.
Essentieel voor het welslagen van de METS is dat de cruciale taken door de best geplaatste
instanties worden vervuld: Het zetten van een algemene emissiegrens, kan om al te veel
politieke moeilijkheden te vermijden het best binnen de UNFCCC worden vervuld, terwijl de
rest van het systeem vooral door het IMO wordt ingekleurd. Zo is het IMO ideaal geplaatst
om de emissierechten te verdelen, het systeem te monitoren en eventueel het fonds met de
veilinginkomsten te beheren. Voor de afdwinging van de regulering zal het IMO evenwel op
de vlag- en havenstaten beroep moeten doen. De emissierechten kunnen ook geveild worden
door de staten, zijnde ontwikkelingslanden, naar wie de gelden zouden terugvloeien. In dat
geval bestaat er geen behoeft meer aan een beheerder van een fonds.480
Enkele belangrijke elementen dienen in gedachte te worden gehouden bij het opstellen van het
METS. Zo bestaat er voorlopig nog steeds een gebrek aan informatie over de precieze
hoeveelheid emissies van de sector. Dit betekent dat wanneer men een algemene emissiegrens
wil vastleggen, men niet overmoedig mag te werk gaan. Men dient deze grens namelijk te
respecteren en indien deze te strikt zou zijn, zullen de prijzen van de emissierechten de hoogte
in schieten en kan de scheepvaartsector eventueel een serieus concurrentienadeel ten aanzien
van de andere transportsectoren hebben. Het is mogelijk deze gevolgen te minimaliseren door
het METS te linken aan andere emissiemarkten, waardoor men een groter speelveld krijgt en
de prijsstijging door het grotere aanbod emissierechten zal worden geminimaliseerd.481
C Differentiatiemogelijkheden METS?
Het is door de politieke context, weinig waarschijnlijk dat men het METS meteen op een
globaal niveau kan ontwikkelen. Hoewel het niet strookt met de werkwijze die normaal
binnen het IMO wordt gevolgd, namelijk deze van ―no favourable treatment‖, is het niet
onmogelijk dat een gedifferentieerde aanpak ook hier wordt ingelast. Er bestaan dan ook 2
differentiatiemogelijkheden die de invoeging gemakkelijker te slikken maakt voor de
ontwikkelingslanden: een graduele ontwikkeling van het systeem en een in het systeem
ingewerkte differentiatie van verplichtingen. In hoofdstuk 2.4 wordt er dieper ingegaan op het
evasieprobleem dat een beperkte geografische toepassing van een emissiehandelssysteem met
zich meebrengt. Concreet heeft dit namelijk tot gevolg dat niet alle emissies van een schip
onder het regionaal systeem vallen en er dus een grote opening voor evasief gedrag wordt
gecreëerd.
478
Faber, J., ―A global METS, design and impacts‖, p. 25. 479
Kageson, P., ―the Maritime Emissions Trading Scheme‖, p. 2. 480
Faber, J., ―A global METS, design and impacts‖, p. 24 481
Kageson, P., ―the Maritime Emissions Trading Scheme‖, p. 2.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
84 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Het METS kan eigenlijk in 3 fases worden ingevoerd:482
een eerste vrijwillige fase,
vervolgens een fase die alleen verplicht is voor de annex 1-lidstaten en als laatste een fase
waarbij het systeem een universele toepassing krijgt. Men kan bovendien niet-annex 1 staten
trachten te overhalen het systeem op voorhand toe te passen door de fondsen die er uit
voortvloeien aan hen te schenken.
Eenmaal het systeem geïmplementeerd is kan men het op gedifferentieerde wijze
toepassen.483
Verscheidene opties zijn voorhanden:484
differentiatie op basis van de
nationaliteit van het schip, op basis van de routes die worden gevaren, op basis van de
nationaliteit van de lading of op basis van de uiteindelijke bestemming van de lading. De
eerste optie heeft uiteraard een concurrentieverstorend effect, doordat zij helemaal niet strookt
met de economische realiteit van de sector. De laatste twee opties sluiten het dichtst aan bij
het ―polluter pays‖ principe, maar lijden onder zeer zware datavereisten. Door de toenemende
elektronisering van de ―Bill of lading‖, is het tegenwoordig echter mogelijk de volledige route
van de lading worden gevolgd en kan hier gemakkelijk een hoeveelheid emissies aan worden
gelinkt . De optie waarbij gedifferentieerd wordt op basis van de vaarroute vormt de gulden
middenweg, doordat zij gemakkelijker te implementeren is, maar niet volledig aansluit bij het
―polluter pays‖ principe. Er kan gedifferentieerd worden tussen de verschillende vaarroutes,
door bijvoorbeeld enkel schepen die op de vaarroutes tussen geïndustrialiseerde staten
emissies aan te rekenen485
. Indien de EU de maritieme sector in haar EU ETS zou opnemen, is
het zeer waarschijnlijk dat door de regionale toepassing het systeem een differentiërend effect
zal hebben.
Toch lijkt de optie waarbij gedifferentieerd wordt op basis van de bestemming van de vracht
te verkiezen boven diegene waarbij gedifferentieerd wordt op basis van de route. Het is
namelijk niet gemakkelijk te definiëren wat er precies onder vaarroute dient te worden
begrepen: indien men enkel de laatste etappe van een route in aanmerking neemt leent dit zich
tot misbruik doordat er onnodige tussenstops kunnen worden gemaakt. Denk maar aan
schepen die op weg zijn van Noord-Amerika naar Europa en een tussenstop maken in
Marokko. Het grootste nadeel van de optie waarbij gedifferentieerd wordt op basis van de
bestemming van de vracht is dat deze bestemming bij ―commodity traders‖ niet op voorhand
vaststaat.
2.3.4.6. Cap and charge
A Taxatie van emissies
Lange tijd werd het belasten van internationale emissies op nogal ongenadige wijze
behandeld.486
Men beschouwde lasten als te veel gelijkend op belastingen en ze werden
geacht in strijd met enkele internationale verdragen te zijn.487
Pas in 2007 werd door
482
Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making International Transport Pay Its
Climate Bill‖, international transport forum 26-29 mei 2009, Leipzig, p. 5. 483
Men kan bijvoorbeeld het aantal emissierechten dat schepen nodig hebben om een bepaald goed te
transporteren of een bepaalde route te bevaren, hoger leggen dan de effectieve hoeveelheid uitgestoten
broeikasgassen. 484
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 78. 485
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 78. 486
Oberthür, S., ―interactions climate change regime with IMO, ICAO and EU, p. 9. 487
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.5.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
85 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Noorwegen een eerste voorstel voor een CO2-taks in de scheepvaartsector ingediend bij het
IMO.488
Dit voorstel werd echter niet op de MEPC 59 in overweging genomen.489
Nochtans zijn taksen over het algemeen beleidsinstrumenten die zeer veel differentiatie,
flexibiliteit en creativiteit toelaten. Zij hebben als voordelen dat zij helpen de kosten te
internaliseren en hierdoor bijdragen aan een economisch efficiënt beleid, zij een relatief lage
administratieve last teweeg brengen en dat de afdwingingkosten laag zijn.490
Bovendien
drukken zij de vraag naar vervuilende activiteiten en creëren hierdoor een prikkel om te
investeren in research and development. Wanneer de taksen echter te hoog zijn, kunnen zij de
algemene vraag naar scheepstransport terugdringen en een concurrentienadeel ten aanzien van
de andere transportsectoren doen ontstaan.
De voornaamste reden waarom taxatie politiek gevoelig ligt is omdat dit tot de kern van
staatssoevereiniteit doordringt.491
Staten bepalen altijd zelf de belastingsgronden en –tarieven,
wat een gecoördineerd internationaal systeem haast onmogelijk maakt. Bovendien is het haast
ondenkbaar dat een regionaal of unilateraal systeem hiervoor zou worden uitgewerkt. In het
verleden is hier slechts eenmaal mee geëxperimenteerd door de regering van Californië. Na
implementatie van een taks op het verkopen van scheepsbrandstof, is de markt volledig in
elkaar gestort. Alle schepen kochten hun olie voortaan in Panama. Het systeem werd
bijgevolg vrij snel verlaten.492
Bovendien bestaat er enige vrees dat taxatie eventueel in strijd
zou zijn met de WTO-wetgeving. Deze vrees is echter ongegrond, aangezien WTO-regels een
geharmoniseerde, niet-discrimenerende taksregeling niet in de weg staan.493
B IMERS: het International Maritime Emission Reduction Scheme
Ondertussen heeft de Brit Stochniol een ingenieus systeem van cap and charge voor de
scheepvaart, namelijk het International Maritime Emission Reduction Scheme (IMERS),
ontwikkeld. Het is een systeem waarbij er een algemene taks van 5% op de aankoop van olie
voor schepen wordt voorgesteld. De inkomsten van deze taksen worden vervolgens
doorgesluisd naar de fondsen voor de aanpassing aan en het reduceren van de gevolgen van de
klimaatwijziging, die zoals voorheen vermeld over een nijpend tekort aan middelen
beschikken. Deze taks gaat gepaard en is onlosmakelijk verbonden met een algemene,
bindende doelstelling inzake emissiereducties voor de scheepvaartsector. Het systeem wordt
gekenmerkt door een grote flexibiliteit en laat veel differentiatie toe. Er wordt geschat dat het
systeem een prijsverhoging van de getransporteerde goederen van 0,1% tot gevolg zou
hebben494
, terwijl er jaarlijks meer dan 6 miljard dollar mee zou worden ingezameld495
.
488
Noorwegen, ―Elements of a possible market-based CO2 emission reduction scheme‖, MEPC 56/4/9, mei
2007. 489
MEPC, MEPC 59/24, p. 45-46. 490
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 57. 491
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p.57. 492
Michaelis, L., ―special issues in carbon/energy taxation: Marine Bunker Fuel Charges‖, OCDE/GD(97)77,
Parijs, 1997, p. 493
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p. 22. 494
Stochniol, A. ―A levy on fuel for international shipping, which differentiates responsibilities between
developed and developing countries‖, Multi-year Expert Meeting On Transport and Trade Facilitation: Maritime
Transport and the Climate Change Challenge, p. 1. (Hierna verkort: Stochniol, A., ―A levy on fuel for
international shipping‖) 495
Stochniol, A., ―A levy on fuel for international shipping, p. 4.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
86 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Het grote verschil met het international GHG Fund is dat de hoogte van de taks afhankelijk is
van de emissiegrens die het systeem als doelstelling heeft. Hoe dichter men bij de
emissiegrens komt, hoe hoger de taks zal worden. Bovendien is de hoogte van de taks zo
berekend dat het economisch irrationeel zou zijn indien de vooropgestelde emissiegrens wordt
overschreden.496
C De begeleidende principes
Het systeem is volledig gebaseerd op 6 begeleidende principes, die een basis vormen voor
verdere onderhandelingen rond maritieme emissies:497
1. De inkomsten uit het systeem zullen
gelijk worden verdeeld tussen instrumenten voor de aanpassing aan de gevolgen van de
klimaatwijziging en het reduceren van de emissies (dit kan worden geflexibiliseerd). 2. De
fondsen inzake het reduceren van emissies dienen op een zo efficiënt mogelijke wijze te
worden verdeeld. 3. De fondsen inzake aanpassing aan de klimaatwijziging worden toegekend
aan de ontwikkelingslanden. 4. Op lange termijn zal er nood zijn aan fondsen voor research
and development van nieuwe maritieme technologieën inzake energie-efficiëntie en zal een
deel van de opbrengsten van het systeem hier dan ook naar worden overgebracht. 5. Een lange
termijn doelstelling inzake reductie van emissies wordt door het UNFCCC vastgelegd en
biedt aan het IMO de mogelijkheid om hieraan aangepaste instrumenten te implementeren. 6.
Een supranationale benadering voor de internationale scheepvaart, onder de bevoegdheid van
het IMO en in samenwerking met het UNFCCC , is absoluut noodzakelijk.
D Het belasten; de algemene principes
Het algemene principe van belasten is dat men de betrokkene binnen het land van import laat
betalen. Hierdoor bereikt men uiteindelijk een resultaat dat voldoet aan de ―common but
differentiated responsibilities‖. Dit valt te verklaren door het feit dat de ontwikkelde landen
een veel grotere hoeveelheid aan goederen invoeren dan de overige staten en bijgevolg het
merendeel van de kosten (ongeveer 59%) zullen dragen, terwijl de voordelen uiteraard
grotendeels terugvloeien naar de ontwikkelingslanden.498
Op het ogenblik van de inning
worden de gelden om praktische redenen betaald door de entiteit die de olie voor het schip
aankoopt. In een later stadium worden deze kosten uiteraard doorgerekend naar de
eindconsument.
Stochniol is van mening dat een differentiatie op basis van bestemming van de goederen dient
te worden doorgevoerd. Hij pleit voor een systeem waarbij enkel de schepen met een
bestemming in een annex 1-lidstaat zouden worden belast.499
Zijn argumenten hiervoor zijn
de volgende: Het niet opnemen van de ontwikkelingslanden zal de implementatie van de
regeling versnellen, veel ontwikkelingslanden beschikken niet over havenautoriteiten met
voldoende capaciteiten om deze administratieve last te dragen en wanneer men deze landen
zou opnemen in het systeem is het zeer waarschijnlijk dat de algemene verplichtingen door
compromissluiting zullen verwateren. Naar mijn mening is dit geen ideale optie omdat zij een
496
International Maritime Emissions Reductions Scheme, ―Q1: Does IMERS actually cap emissions?‖
(http://imers.org/faqs/1) 497
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.8-10. 498
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.10-11. 499
Stochniol, A., ―A levy on fuel for international shipping, p. 5.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
87 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
mogelijkheid voor frauduleuze praktijken vormt: Goederen die in se bestemd zijn voor een
annex 1-lidstaat zouden in dat geval kunnen worden verscheept naar nabijgelegen havens in
een andere staten, waarna zij via andere transportmiddelen worden overgebracht naar de
eigenlijke bestemming. Dit ondermijnt de effectiviteit van het systeem.
Een andere differentiatieoptie is het differentiëren tussen verschillende categorieën schepen.
Deze methode is zeker verdedigbaar, aangezien containerschepen over het algemeen
luxegoederen transporteren, terwijl bulkschepen basisgoederen zoals graan vervoeren. Een
differentiatie in taksen tussen deze categorieën is omwille van verschillende redenen
verdedigbaar:500
1. Wanneer men luxegoederen kan veroorloven, dient men ook bereid te zijn
daar een hogere taks op te betalen. 2. De kosten van deze taks zijn in verhouding tot de kosten
van het product veel lager voor dergelijke luxegoederen, dan bij bulkgoederen. Bovendien
dreigt er geen concurrentieverstoring door dergelijke differentiatie, aangezien verschillende
types schepen nooit rechtstreekse concurrenten van elkaar zijn.
E Het belasten; de technische uitwerking.
De taks wordt berekend op basis van twee factoren die essentieel zijn voor het slagen van het
gehele systeem: de geldende marktprijs van CO2 en de onderhandelde algemene
emissiereductie501
. De factor marktprijs wordt vastgesteld op basis van reeds bestaande
emissiehandelsystemen zoals het EU ETS. De factor algemene emissiereductie wordt
vastgesteld op basis van de hoeveelheid emissies van de gehele scheepvaartsector boven de
toegelaten, overeengekomen grens. Door deze directe belasting op een te veel aan emissies
van de scheepvaart, wordt het respecteren van de emissiegrens gegarandeerd. De door
Stochniol voorgestelde emissiegrens bedraagt 20% voor 2020 en 50% voor 2050 ten aanzien
van het emissieniveau van 2005.502
Deze objectieve benadering onderscheidt deze taks van
een normale belasting of een taks sensu stricto waarbij de grootte van de bijdrage op arbitraire
wijze wordt bepaald door een instantie die aan invloeden van buitenaf onderhevig is.
De havenautoriteiten van de annex 1-lidstaten zijn de primaire verantwoordelijken voor het in
goed banen leiden van dit systeem. Zij zullen als voornaamste taak hebben de vaarroutes van
schepen te controleren. Er is nood aan een centraal administratief orgaan dat instaat voor de
collectie van de taksen en het bijhouden van een centraal register toegankelijk voor aankopers
van olie en andere belanghebbenden. De inkomsten van het systeem worden doorgestuurd
naar fondsen. Voor de inkomsten bestemd voor de aanpassing aan de gevolgen van de
klimaatwijziging zouden dit de bestaande instellingen onder het UNFCCC zijn, zoals het
―adaptation fund‖. Voor de inkomsten bestemd voor de vermindering van emissies zal er
gebruik gemaakt worden van de bestaande mechanismen om zo emissiecredits te verkrijgen.
Er wordt hier in de eerste plaats gedacht aan CDM, JI en REDD (een programma betreffende
ont- en bebossing). Gelden voor technologische ontwikkelingen zullen worden geïnvesteerd
in een daarvoor specifiek opgericht ―Maritime Technology Fund‖.503
500
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.13-14. 501
Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology transformation for international
transport‖, p.15. 502
Stochniol, A., ―Rapid progress requires innovation both in solutions and diplomacy‖, Climate Change
Diplomacy, Malta, 07-08 Februari 2008, p. 4. 503
Stochniol, A., ―A levy on fuel for international shipping, p. 3-4.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
88 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
2.3.5. EFFECTIVITEITSBEOORDELING BELEIDSMAATREGELEN
Iedere beleidsoptie heeft zijn voor- en nadelen. De differentiatie van haventaksen heeft
uiteraard als grootste nadeel dat zij de havenstaat een serieus concurrentienadeel bezorgen in
vergelijking met andere staten. Bovendien is het zeer onwaarschijnlijk dat er ooit op
internationaal niveau een overeenkomst wordt bereikt over een onderwerp dat zo nauw
verbonden is aan de soevereiniteit van een staat. Het systeem is wel gemakkelijk te
administreren en te implementeren. Het opleggen van uniforme standaarden heeft als voordeel
dat zij gemakkelijk af te dwingen en te implementeren zijn, maar zij kunnen op geen enkele
manier een algemene absolute emissiegrens inhouden, verouderen snel en garanderen geen
efficiënte verdeling van de kosten. Bovendien zijn beide beleidsopties door de rijzende
populariteit van marktmechanismen, haast van de politieke agenda verdwenen.
Welke van de 4 marktgebaseerde instrumenten is dan het beste? Het grote voordeel dat het
―cap and trade‖- en ―cap and charge‖- systeem ten aanzien van het fonds en het ―baseline and
credit‖-systeem hebben, is dat zij een algemene emissiegrens garanderen. Dit is uiteraard zeer
handig wanneer er vanuit de UNFCCC een algemene emissiegrens voor de sector zal worden
opgelegd. Bovendien is milieu-effectiviteit (samen met kostenefficiëntie), nog steeds de
belangrijkste parameter bij het beoordelen of een beleidsinstrument geschikt is.504
Het feit dat
een internationaal fonds normaalgezien 1/3 meer inkomsten kan genereren, is hier volledig
ondergeschikt aan.
Het zijn dan ook vooral het het ―cap and trade‖- en ―cap and charge‖- systeem die de
effectiefste maatregelen vormen. Hoewel het IMERS-systeem zeker zijn merites heeft, is het
toch onwaarschijnlijk dat dergelijk systeem ooit zal worden geïmplementeerd. De verklaring
hiervoor is dat de EU en enkele andere staten er behoorlijk op gebrand zijn om de maritieme
sector op te nemen in een ―cap and trade‖-systeem. Dit blijkt uit de talloze voorstellen tot het
invoeren van het METS die de laatste jaren werden gepubliceerd. Bovendien er door de
invoering van het Kyoto Protocol en regionale en nationale emissiehandelssystemen, meer
knowhow met betrekking tot een ―cap and trade‖-systeem, dan het IMERS-systeem dat zich in
een puur theoretische fase bevindt.
Doordat alle beleidsopties zich momenteel nog in de conceptuele fase bevinden, is het haast
onmogelijk om een stevig onderbouwde effectiviteitsbeoordeling te geven.505
Door de grote
populariteit van emissiehandel, lijkt het er wel op dat er op politiek vlak een voorkeur gaat
naar een ―cap and trade‖-systeem zoals het METS.
HOOFDSTUK 2.4. EEN EUROPESE OPLOSSING?
Zoals reeds vermeld zijn zowel de EU als de maritieme sector zelf, vragende partij voor een
oplossing op het internationaal niveau. Hoewel het IMO ongetwijfeld de best geplaatste
instantie is om hier haar schouders onder te zetten, lijkt het er toch op dat zij in de nabije
toekomst geen degelijk akkoord zal bereiken. De deadline die de EU heeft opgelegd506
zal
waarschijnlijk overschreden worden, wat de Commissie zal aanzetten tot het nemen van
504
MEPC 57/4/2, principe 1 en MEPC 59/24, par. 4.93. 505
OCIMF, MEPC 59/4/17, p.6. 506
Overweging 3, richtlijn 2009/29/EG, Europees parlement en de Raad, 23 april 2009 tot wijziging van
Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te
verbeteren en uit te breiden.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
89 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
unilaterale beslissingen, zoals reeds in de luchtvaartsector is gebeurd.507
Het grote voordeel
aan deze oplossing is dat de EU-landen allemaal staten zijn die proactief willen optreden wat
het uiteraard veel gemakkelijker maakt om een overeenkomst te bereiken. Bovendien kan een
succesvolle regionale start een voorbeeldfunctie vervullen om op het internationaal niveau
gemakkelijker een overeenkomst te bereiken.508
De uiteindelijke doelstelling van de EU is dat
de maritieme emissies opgenomen zijn in haar klimaatbeleid vanaf 2013.509
2.4.1. VERSCHEIDENE ONDERZOCHTE BELEIDSOPTIES
De Commissie heeft in 2006 een rapport besteld, waarin 7 beleidsopties werden
onderzocht:510
vrijwillige verbintenissen van de sector; een IMO CO2-index
rapporteringverplichting; de verplichting een uniforme CO2-index te bereiken; opname van de
uitgestoten gassen met een afkoelend effect in de EU-regelgeving en/of een
indexeringsysteem parallel aan de CO2-index; opname van een verplicht CO2-element in een
EU-regelgeving betreffende de heffingen voor het gebruik van haveninfrastructuur; opname
van de CO2-uitstoot van schepen in het EU ETS; allocatie van scheepsemissies aan lidstaten.
Nadat alle opties waren geëvalueerd op basis van 4 criteria (operationele effectiviteit,
juridische implicaties, mogelijkheid tot monitoren en afdwingen en mogelijkheid tot
implementatie) werden 3 van de voornoemde mogelijkheden aangehouden als zijnde
veelbelovend om een reductie in broeikasemissies te garanderen. De opname van de
maritieme sector in de EU ETS, een differentiatie in haventaksen en de verplichting aan ieder
schip dat binnen wil in een Europese haven om aan een bepaalde CO2-index grens te voldoen.
Hieronder zijn de resultaten van de volledige studie te zien:511
507
Roche, P., Hobley, A., ―Carbon emissions: What does the future hold for the shipping industry?‖, Februari
2009, (http://www.nortonrose.com/knowledge/publications/2009/pub20099.aspx?lang=en-gb&page=all). 508
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 85. 509
Overweging 3, richtlijn 2009/29/EG, Europees parlement en de Raad, 23 april 2009 tot wijziging van
Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te
verbeteren en uit te breiden, bevestigd door; Secretariaat van de Raad, ―Preparation of IMO - MEPC 59
(London, 13 - 17 July 2009)‖, W. Doc. 2009/46, Brussel, 18 Juni 2009. 510
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 207-243. 511
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 252.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
90 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
De differentiatie van haventaksen (zie ook afdeling 2.3.4.2) is een instrument dat op zich
energie-efficiëntie bevordert, maar geen absolute emissiegrens kan opleggen. Het grote
voordeel aan deze optie is dat zij de scheepsoperatoren zeer veel flexibiliteit geeft in de
methodes die zij aanwenden om emissiereductie na te streven. Bovendien is het een
marktgebaseerd instrument waarvoor de meeste infrastructuur reeds bestaat. Dit betekent
uiteraard dat de administratieve lasten voor de lidstaten tot een minimum kunnen worden
beperkt. De grootste taak alvorens dergelijk instrument kan worden geïmplementeerd is het
vaststellen van de basis waarop er wordt gedifferentieerd tussen schepen.512
Voorlopig is de
IMO CO2-index de meest voor de hand liggende optie, zeker doordat de implementatie
hiervan recentelijk verplicht is geworden. Er bestaat wel een risico dat deze optie tot gevolg
heeft dat havens met een grote prijselasticiteit (zoals Antwerpen of Bremen) een
concurrentienadeel zullen hebben.513
Het eisen dat ieder schip, dat een Europese haven wil binnen varen, voldoet aan een uniforme
CO2-index grens is een andere optie. Ook hier worden er aan operatoren zeer veel
mogelijkheden gelaten om technische en operationele maatregelen in te lassen. Door deze
flexibiliteit kan de kostenefficiëntie van de optie behoorlijk zijn. Het is echter noodzakelijk
dat het monitoren van de CO2-index zorgvuldig gebeurt, zodat geen externe aspecten, zoals
een verminderde vraag, een vertekend beeld geven van de schipefficiëntie.514
512
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 253. 513
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 224. 514
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 253.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
91 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
De laatste optie is meteen ook diegene die het meest besproken is. De opname van de
broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europees emissiehandelsysteem
wordt vaak aangehaald als de meest voor de hand liggende beleidsoptie voor de EU.
2.4.2. OPNAME VAN DE BROEIKASGASEMISSIES VAN DE INTERNATIONALE
SCHEEPVAART IN HET EUROPEES EMISSIEHANDELSSYSTEEM
Mits er rekening wordt gehouden met de specifieke regionale omstandigheden, is het zeker
mogelijk om, zoals bij het METS, de scheepvaartemissies op te nemen in de Europese
emissiehandel. Het grote voordeel voor de EU is dat zij hiervoor kan terugvallen op de reeds
bestaande infrastructuur van het EU ETS. De primaire doelstelling van de implementatie van
deze emissiehandel is het stimuleren van het gebruik van hernieuwbare brandstoffen en het
ontwikkelen van efficiëntere emissiereducerende technologieën.515
Zowel de Raad als het
Parlement hebben in principe het voorstel om de CO2-emissies van de internationale
scheepvaart op te nemen in het EU ETS gesteund. De Europese Commissie is nog steeds aan
het onderzoeken of er nog andere juridische beleidsmogelijkheden bestaan, zoals een CO2-
taks met gehypothekeerde inkomsten.516
Eenmaal een deel van de scheepvaart is opgenomen in het EU ETS kan men dit
emisiehandelssysteem niet meer uitbreiden door de opname van de gehele internationale
scheepvaart. Er wordt namelijk gebruik gemaakt van het institutioneel kader van een
Europees instrument, wat binnen een internationaalrechtelijke context onmogelijk is. Het EU
ETS omarmt bovendien andere sectoren die niet thuishoren in een emissiehandelssysteem dat
specifiek op de internationale scheepvaart gericht is. Indien er op het internationaal niveau
een METS wordt opgesteld, zal er bijgevolg een nieuw wetgevend instrument, een verdrag of
een richtlijn, dienen te worden uitgevaardigd om het EU ETS aan het internationale
handelssysteem te linken. Men kan er ook voor opteren de eerste verbintenissenperiode van
het METS te laten beginnen, na afloop van een verbintenissenperiode van het EU ETS. In dat
geval kan men de scheepvaart aan het einde van een periode uit het EU ETS lichten en
overhevelen naar het METS.
2.4.2.1. Gelijkenissen met de burgerluchtvaart?
A Algemene kenmerken van de burgerluchtvaart
De algemene kenmerken van de luchtvaartsector zijn behoorlijk gelijkaardig aan deze van de
maritieme sector, waardoor beiden zich onderscheiden van de overige transportsectoren:517
in
absolute cijfers zijn hun emissies zeer groot, voorlopig is er nog geen degelijk internationaal
beleid voor beiden opgesteld, het zijn zeer internationale sectoren en ze worden beiden
uitgesloten van het toepassingsgebied van het Kyoto Protocol. Ook voor de luchtvaartsector
bestaan er veel operationele maatregelen die zeker hun vruchten kunnen afwerpen: beter
verkeermanagement op luchthavens kan leiden tot een reductie van brandstofconsumptie van
515
Dewilde, H., Kroon, P. ―cleaner shipping trade off between air pollution, costs and refinery CO2 emissions‖,
p. 6. 516
Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making International Transport Pay Its
Climate Bill‖, international transport forum 26-29 mei 2009, Leipzig, p. 3. 517
Sarnholm, E., Gode, J., ―abatement costs for carbon dioxide reductions in the transport sector‖, Swedish
environmental research institute, B1716, maart 2007, p. 15. (hierna verkort: Sarnholm, E., ―abatement costs for
carbon dioxide reductions in the transport sector‖)
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
92 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
ongeveer 10-12%, efficiënter opstijgen of landen bespaart ook 100-300 liter brandstof per
opstijging of landing en efficiënt gebruik maken van de wind leidt tot 3-4% emissiereductie
over het ganse vliegtraject.518
Er bestaan echter ook enkele belangrijke verschillen tussen de luchtvaart- en de maritieme
sector die het onmogelijk maken om het ontwerp van de opname van de luchtvaartemissies in
het EU ETS eenvoudigweg te kopiëren naar de scheepvaart.519
Zo is het een feit dat de
eigendomsstructuren en jurisdictiestructuren binnen de scheepvaartsector veel ingewikkelder
zijn dan diegene binnen de luchtvaartsector. De operatie van een vliegtuig blijft gewoonlijk in
de handen van dezelfde actoren en er wordt haast nooit veranderd van vlag, wat vliegtuigen
een stabiele nationaliteit geeft en. Ook vliegen vliegtuigen rechtstreeks van punt A naar B,
waar schepen vaak tussenstops maken in verschillende havens en geen vast vaartraject
hebben. De luchtvaartautoriteiten beschikken over een bredere toegang tot informatie inzake
brandstofverbruik en kunnen deze gemakkelijker monitoren. Dit valt ten dele te verklaren
door het feit dat vliegtuigen overwegend gebruikt worden in commerciële lijnvluchten die
beheerd worden door enkele grote kartels en zij per serie worden gebouwd waardoor zij geen
specifiek design hebben. Vluchten duren bovendien veel minder lang dan de reizen die
schepen afleggen. Oceaanvarende schepen zijn soms wekenlang onderweg, wat hen
moeilijker te controleren maakt. Daarenboven slaan zij vaak brandstof in voor verscheidene
reizen, wat bij vliegtuigen niet het geval is. De luchtvaart bestaat hoofdzakelijk uit
personenvervoer, wat betekent dat er minder ruimte wordt gelaten voor geografische evasie;
een persoon die naar Spanje wil vliegen, zou het bijvoorbeeld nooit aanvaarden dat hij eerst
naar Noord-Afrika wordt gebracht. Als laatste kan er gesteld worden dat de gegevens inzake
de eigenlijke brandstofconsumptie bij de luchtvaart veel betrouwbaarder zijn dan bij de
scheepvaart.520
Door het verplicht maken van het SEEMP zal dit naar alle waarschijnlijkheid
spoedig veranderen.
B Europese druk op de International Civil Aviaton Organization
In het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap,521
werd bepaald dat de
Gemeenschap specifieke maatregelen zou vaststellen en invoeren ter beperking van
broeikasgasemissies van de luchtvaart, wanneer daarover in 2002 binnen het ICAO nog geen
akkoord zou zijn bereikt. De EU zelf is geen lid van het ICAO, maar alle Europese staten zijn
dit wel. Dit betekent dat de EU niet rechtstreeks invloed kan uitoefenen op de vooruitgang
binnen het ICAO, maar dat zij dit telkens via haar lidstaten moet doen.
Binnen Europa bestonden er al voorafgaand aan de initiatieven van de EU enkele
kleinschalige projecten: In de UK bestaat er een vrijwillig emissiehandelsysteem voor de
binnenlandse vluchten en in Nederland en Duitsland bestaat er een brandstoftaxatie voor
binnenlandse vluchten.522
518
Sarnholm, E., ―abatement costs for carbon dioxide reductions in the transport sector‖, p. 15. 519
Kok, R., Gille, J.,―Towards EU emissions cap for all transport modes? Introduction of maritime transport into
the EU emissions trading system: Impacts on the competitive position of the Hamburg-Le Havre range
Seaports‖, European Transport Conference, October 2009, p. 5. (hierna verkort: Kok, R., ―Towards EU
emissions cap for all transport modes?‖) 520
Kok, R., ―Towards EU emissions cap for all transport modes?‖, p. 5-6. 521
Besluit Nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Zesde
Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, 22 juli 2002. 522
Faber, J., ―CE report april 2007‖ p. 85.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
93 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
De Raad heeft de Commissie in haar conclusies van oktober 2002, december 2003 en oktober
2004 opgeroepen om maatregelen inzake de emissiereductie van de luchtvaart die door de
EU eenzijdig kunnen worden opgelegd, te ontwerpen. Men kan dus stellen dat er
herhaaldelijk druk werd gezet op het ICAO. Het ICAO is er niet in geslaagd effectieve
maatregelen te nemen, maar heeft haar lidstaten wel de mogelijkheid geboden om op
zelfstandige basis een handel in emissierechten op te stellen.523
Daarnaast wordt er evenwel
een oproep gelanceerd om de handel in emissierechten niet toe te passen op
vliegtuigexploitanten van andere ICAO-lidstaten zonder hun toestemming.524
De EU heeft
geen gehoor gegeven aan deze oproep en alle lidstaten hebben op basis van het recht van
niet-discriminerende toepassing van hun regelgeving525
zichzelf het recht voorbehouden om
hun marktinstrumenten toe te passen op ―alle vluchten die vertrekken vanaf of aankomen op
een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat waarop het [EG]-Verdrag van
toepassing is.‖526
De Commissie heeft in haar mededeling van 27 september 2005 aan de Raad, het Parlement,
het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio‘s „Het effect van de
luchtvaart op de klimaatverandering terugdringen‖, een strategie goedgekeurd om het effect
van de luchtvaart op de klimaatverandering terug te dringen.527
Er werd onder andere
voorgesteld om de luchtvaart op te nemen in de regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap.528
Het licht voor het uitwerken van het
systeem werd op groen gezet toen achtereenvolgens de Raad en het Europees Parlement529
besloten dat een allesomvattend pakket van gemeenschapsregelingen noodzakelijk waren om
de emissies binnen de luchtvaartsector te reduceren. Ook technische efficiëntie wordt
rechtstreeks nagestreefd: ―Een alomvattend pakket maatregelen moet ook technologische en
operationele maatregelen omvatten. Verbeteringen in het luchtverkeersbeheer […] kunnen
helpen de algemene brandstofefficiëntie te verbeteren met een cijfer tot 12 %. Onderzoek naar
nieuwe technologie, inclusief methoden om de brandstofefficiëntie van vliegtuigen te
verbeteren, kan de emissies in de luchtvaart verder laten dalen.‖530
Ondanks het feit dat de EU nu voorzien heeft in unilaterale maatregelen blijft zij wel streven
naar een internationaal sectoraal akkoord. De EU is dan ook van mening dat de
gemeenschapsregeling kan worden gebruikt als model voor een algemene regeling en dat de
lidstaten nauw contact dienen te onderhouden met derde landen. Dit gebeurt zowel op het
vlak van aanmoediging tot het nemen van maatregelen als het regelen van interactie tussen de
EU-maatregel en de regulering van de derde staat. Bovendien is men ervan overtuigd dat de
523
Appendix I, Resolutie A35/5 Algemene Vergadering ICAO, ―Consolidated statement of continuing ICAO
policies and practices related to environmental protection‖, september 2004. 524
Appendix L , bij Resolutie A36/22 Algemene Vergadering ICAO, ―Consolidated statement of continuing
ICAO policies and practices related to environmental protection‖, september 2007. 525
Art. 44 (g) ICAO-conventie. 526
Bijlage ,Richtlijn 2008/101/EG, Europees Parlement en de Raad, 19 november 2008, tot wijziging van
Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap. (hierna verkort: richtlijn 2008/101/EG) 527
Mededeling van de commissie aan de Raad, Het Europees Parlement, Het Europees Economisch en Sociaal
Comité en het comité van de regio‘s, ―Het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering terugdringen‖,
Brussel, 27 september 2005, COM(2005) 459, p. 5. 528
Overweging 12, richtlijn 2008/101/EG. 529
Resolutie 2005/2249 Europees Parlement de terugdringing van het effect van de luchtvaart op de
klimaatverandering, Straatsburg, 4 juli 2006. 530
Overweging 13, richtlijn 2008/101/EG.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
94 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
uitbreiding van de EU-regelgeving met bilaterale akkoorden, een eerste stap is in het proces
naar een mondiale regelgeving.531
Ook IJsland, Noorwegen en Liechtenstein zullen in overeenstemming met de EFTA-verdrag,
de luchtvaart opnemen in hun emissiehandelssystemen vanaf 2010.532
C Richtlijn 2008/101/EG
Richtlijn 2008/101/EG van het Europees parlement en de Raad van 19 november 2008 tot
wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de
regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap,533
trad op 2
februari 2009 in werking.534
In navolging van artikel 2 van de richtlijn werd er aan de
lidstaten tot 2 februari 2010 tijd gegeven om de richtlijn volledig om te zetten in nationale
wetgeving en de Commissie hiervan op de hoogte te brengen. De richtlijn bevat maar 1
materieelrechtelijk artikel dat de bepalingen van richtlijn 2003/87/EG aanpast. Er wordt dus
geen volledig apart systeem voor de luchtvaart uitgewerkt, maar deze wordt gewoon
opgenomen in het bestaande EU ETS.
De basisprincipes van de opname in het systeem zijn de volgende:
Het geografische en temporele toepassingsgebied van de richtlijn wordt bepaald in de bijlage
bij de richtlijn: ―Vanaf 1 januari 2012 vallen alle vluchten die vertrekken van of aankomen op
een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag
van toepassing is, onder de luchtvaartactiviteit.‖
De regeling is gericht van toepassing op vliegtuigexploitanten, zij hebben namelijk het meest
controle over het type vliegtuig waarmee wordt gevlogen en de operationalisering hiervan. Zij
worden dan ook verantwoordelijk gesteld voor de naleving van de richtlijn.
Vliegtuigexploitanten worden geïdentificeerd op basis van de ICAO-code of een andere
erkende code die voor de identificatie van de vlucht wordt gebruikt.535
De richtlijn is enkel van toepassing op de uitstoot van koolstofdioxide.536
Bij het opstellen van
de richtlijn bestond er nog geen zekerheid over de effecten die de andere uitgestoten gassen
hebben. Daarom werd er besloten om in overeenstemming met het voorzorgbeginsel vervat in
het EG-verdrag537
en in afwachting van de wetenschappelijke vooruitgang, de uitstoot van
stikstofoxiden te onderwerpen aan een aparte wetgeving, dewelke door de Commissie in 2008
werd voorgesteld.538
De emissierechten worden verdeeld tussen de vliegtuigoperatoren door middel van zowel
veiling539
als gratis uitgifte540
. De uitgifte wordt gebaseerd op de historische emissies, zijnde
531
Overweging 17, richtlijn 2008/101/EG. 532
Europese Commissie, ―Aviation and climate change‖,
(http://ec.europa.eu/environment/climat/aviation/index_en.htm). 533
De Nederlandstalige versie spreekt van richtlijn 2009/101/EG, maar dit is een materiële vergissing. 534
Art. 3 richtlijn 2008/101/EG. 535
Overweging 15 richtlijn 2008/101/EG. 536
Bijlage richtlijn 2008/101/EG. 537
Art. 191 (oude nummering: 174.2) EG-verdrag. 538
Overweging 19, richtlijn 2008/101/EG. 539
Art. 3 quinquies, richtlijn 2003/87/EG.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
95 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
de emissies van de jaren 2004-2006.541
De regels betreffende deze verdeling worden door de
Commissie vastgesteld. Er wordt voorzien in een reserve aan rechten voor operatoren die tot
de Europese markt willen toetreden.542
De administrerende lidstaat wordt bepaald overeenkomstig artikel 18bis van de geamendeerde
richtlijn 2003/87/EG: dit is ofwel de lidstaat die overeenkomstig de bepalingen van
Verordening nr. 2407/92/EG van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van
exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen verleende exploitatievergunning, de
exploitatievergunning heeft verleend of in alle andere gevallen de lidstaat waaraan het
grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in het
referentiejaar uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.
De inkomsten die uit de veiling van de rechten voortvloeien worden geïnvesteerd in projecten
ter reductie van broeikasgasemissies, de aanpassing aan de klimaatverandering, enz. Dit dient
te gebeuren zonder dat zij de investeringen in het ruimer kader van Richtlijn 2003/87/EG
verstoren.543
Voor het overige wordt er gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur van het EU ETS.
Luchtvaartoperatoren en eigenaars van private vliegtuigen worden verplicht om vergunningen
voor de CO2-emissies van hun vliegtuig te hebben. Ook vluchten die vertrekken vanuit de EU
worden opgenomen in dit systeem, wat betekent dat ook buitenlandse operatoren, zelfs uit
ontwikkelingslanden verplicht zijn dergelijke vergunningen te houden.
Vooraleer het emissihandelsysteem voor de luchtvaart in werking kan treden, dienen er nog 4
taken te worden vervuld: de toekenning van vliegoperatoren aan de lidstaten, het opstellen
van richtlijnen inzake de interpretatie van luchtvaart activiteiten, de berekening van de
historische emissies voor de periode 2004-2006 en het opstellen van richtlijnen betreffende
het monitoren, rapporteren en verifiëren van de naleving.544
Na de uitvaardiging van de
richtlijn, werden er nog drie wetgevende stukken uitgevaardigd ter verklaring en verdere
uitwerking van de richtlijn: Commissiebeslissing 2009/339/EG betreffende de inclusie van
richtlijnen betreffende het monitoren en rapporteren van emissies en ton-kilometer data van
luchtvaartactiviteiten, Commissieregulering 82/2010 met de lijst die de administrerende
lidstaat van luchtvaartoperatoren specificeert en Commissiebeslissing 2009/450/EG
betreffende de gedetailleerde interpretatie van luchtvaartactiviteiten in annex 1 bij de richtlijn
2003/87/EG.
D Kritische noot
Onderzoek heeft aangetoond dat de implementatie van de richtlijn slechts behoorlijk lage
kosten voor de vliegtuigexploitanten tot gevolg zal hebben. Voor Lufthansa bijvoorbeeld
worden de kosten op maximaal 1% van de inkomsten beraamd. Voor Ryanair zou dit 3% zijn.
De kosten van de introductie van het EU ETS zijn dan ook significant lager dan de kosten die
de luchtvaartmaatschappijen maken door de stijgende brandstofprijzen.
540
Art. 3 quater, richtlijn 2003/87/EG. 541
Art. 3 s), richtlijn 2003/87/EG. 542
Overweging 20, richtlijn 2008/101/EG. 543
Overweging 22, richtlijn 2008/101/EG. 544
Loprieno, M., ―Aviation and EU ETS Implementation Activities‖, WG3 Meeting, 16 April 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
96 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Uit empirisch onderzoek blijkt evenwel dat de richtlijn 2 concurrentieverstorende effecten zal
hebben. De eerste storing situeert zich in de verhoudingen tussen de traditionele full-service
maatschappijen en de lage kosten maatschappijen. Het is zo dat de kosten voor de
laatstgenoemde maatschappijen relatief gezien hoger zullen liggen dan voor de traditionele
maatschappijen. Door het stijgend succes en marktaandeel van de lage kosten maatschappijen,
is het echter zeer onwaarschijnlijk dat deze hiervan al te veel hinder zullen ondervinden.545
Het tweede concurrentieverstorend effect situeert zich in de verhoudingen tussen de Europese
en buitenlandse maatschappijen. Over het algemeen is het zo dat exploitanten die buiten de
EU gevestigd zijn en een matige groei kennen tussen 2006 en 2012 een concurrentievoordeel
ten aanzien van de Europese exploitanten zullen hebben. Dit concurrentievoordeel zal zich
vertonen op de markt van de langeafstandsvluchten. Dit is omdat de Europese dienstverleners
systematisch op twee concurrentienadelen zullen stoten: de Europese vliegtuigen zullen over
het algemeen een langere afstand vliegen onder het EU ETS dan de vliegtuigen uit derde
landen en een deel van de afgelegde afstand zal ingenomen worden doordat er
korteafstandvluchten546
worden gevlogen, die zeer veel emissierechten zullen opeisen. Dit
betekent dat de vliegtuigexploitanten die in de EU gebaseerd zijn een concurrentienadeel
hebben ten aanzien van exploitanten uit derde landen op de markt van de
langeafstandsvluchten.547
Dit probleem kan enkel worden opgelost doordat indien er verschillende lasten worden
opgelegd voor verschillende soorten vluchten (lange afstand of korte afstand), maar dit zou de
regeling behoorlijk gecompliceerd maken.548
E Vergelijkende conclusie
Er kan besloten worden dat de luchtvaartsector en de maritieme sector grotendeels
gelijkaardig zijn, maar dat er wel enkele cruciale verschillen bestaan. Deze verhinderen echter
niet dat de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart op gelijkaardige wijze als
de luchtvaartemissies worden opgenomen in het EU ETS. Toch zal er voor de opname van de
maritieme emissies omzichtiger te werk moeten gegaan worden, aangezien de sector niet
alleen veel complexer is, maar zich ook veel meer leent tot evasief gedrag. De opname van de
broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese emissiehandelssyteem
zal bijgevolg veel complexer zijn dan de opname van de luchtvaartemissies.549
Bovendien is
al gebleken dat de huidige regelgeving concurrentienadelen tot gevolg heeft, wat men naar
alle waarschijnlijkheid in de nieuwe wetgeving zal willen vermijden.
545
Scheelhaase, J., Grimme, W. ―emissions trading for European aviation-political and economic implications of
an innovative approach to tackling climate change‖, Association for European Transport and contributors, 2006,
p. 12-13. 546
Wanneer men bijvoorbeeld een langeafstandsvlucht Brussel–Los Angeles bij KLM boekt, dient men altijd
eerst intra-Europees naar Schiphol te vliegen. Indien men deze vlucht echter bij Continental Airlines zou boeken
wordt er rechtstreeks vanuit Brussel naar de VS gevlogen en wordt er daar pas overgestapt op
korteafstandsvluchten, dewelke uiteraard buiten het toepassingsgebied van de EU ETS vallen. 547
Scheelhaase, J., Grimme, W., Schaefer, W., ―the impact of the European Commission‘s proposal on the
integration of air transport into the emissions trading scheme on competition between European and non-
European airlines‖, Association for European Transport and contributors, 2007, p. 16. 548
Scheelhaase, J., Grimme, W., Schaefer, W., ―the impact of the European Commission‘s proposal on the
integration of air transport into the emissions trading scheme on competition between European and non-
European airlines‖, Association for European Transport and contributors, 2007, p. 16. 549
Kok, R., ―Towards EU emissions cap for all transport modes?‖, p. 6.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
97 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
2.4.2.2. Specifieke problemen; evasie door het beperkte geografische
toepassingsgebied
Door het beperkte geografische toepassingsgebied van een Europese maatregel bestaat er een
reëel risico op evasief gedrag. Het is in vergelijking met het METS, dat een mondiaal
toepassingsgebied kent, dan ook veel belangrijker het deel van het maritiem transport dat
wordt opgenomen in de emissiehandel, nauwkeurig te definiëren.550
Het rapport dat voor de
Europese Commissie was opgesteld bevatte 2 opties: emissietoekenning gebaseerd op de
route van een schip en emissietoekenning gebaseerd op de plaats van uitstoot, namelijk de
Europese territoriale wateren of Exclusief Economische Zones.551
Deze laatste optie kent
echter enkele serieuze nadelen: er is een reëel risico dat schepen met bijvoorbeeld Rusland als
bestemming in een boog rond de Europese wateren zullen varen, wat uiteraard een nog
grotere uitstoot tot gevolg heeft. Bovendien is dergelijk systeem zeer moeilijk te controleren
en is het mogelijk dat het een verstoring van het recht van onschuldige doorvaart teweeg
brengt.552
Bij routegebaseerde emissietoekenning bestaat er een risico dat een schip zich niet meer
aanmeldt aan een Europese haven, maar zich naar een van de buurlanden begeeft en daar haar
vracht lost, waarna het over land wordt getransporteerd. Het rapport wijst er echter op dat
dergelijk gedrag behoorlijk beperkt zal blijven. De meeste buurlanden van de EU zijn ofwel
EFTA-landen, die verplicht zullen zijn de richtlijnen inzake de EU ETS toe te passen, ofwel
kandidaat-toetredingslanden, die zich al zoveel als mogelijk aan het acquis zullen moeten
aanpassen.553
Naar mijn mening is dit echter een behoorlijk naïeve redenering, aangezien men
zo het probleem gewoon exporteert naar onze buurstaten. Indien Turkije bijvoorbeeld zou
deelnemen aan de emissiehandel, zullen schepen gewoon aanleggen in Syrië van waar de
vracht via spoor naar Turkije kan worden gebracht. Voor de West-Europese staten, zoals
België, is dit niet zo problematisch, aangezien onze meest dichtbijzijnde grens de haven van
Kaliningrad is en het waarschijnlijk niet economisch rendabel is om vervolgens van daaruit de
vracht via spoorvervoer naar België te transporteren. Het nadeel van evasief gedrag situeert
zich dan ook vooral aan de grenzen van de EU. Het strookt echter niet met de Europese
gedachte om de lidstaten daar aan hun lot over te laten, terwijl er voor de West-Europese
staten geen vuiltje aan de lucht is.
Afhankelijk van hoe de vaarroute wordt gedefinieerd, wordt er al dan niet meer ruimte
gelaten voor evasief gedrag. Indien men namelijk dat de vaarroute enkel de laatste etappe van
het transportproces is, is het mogelijk voor schepen om eerst naar een haven in Noord-Afrika
te varen, waarna er slechts een zeer korte reis richting Europa rest.554
Het rapport voorziet niet
in een duidelijk antwoord op dit probleem, maar naar mijn mening is de beste optie het
relateren van de route aan de afkomst en bestemming van de vracht. Dit is dankzij de
stijgende elektronisering van de ―bill of lading‖ de optie die het meest zal aansluiten bij het
―polluter pays‖-principe en het minst tot evasie kan leiden.
Dient er aan elke beweging van en naar een Europese haven een aantal emissies te worden
toegekend? Mij lijkt het de beste oplossing om enkel schepen die naar een Europese haven
550
Faber, J., ―CE report april 2007‖, p. 92. 551
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 228. 552
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 229. 553
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 228. 554
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, pg 229.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
98 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
varen te belasten met deze emissiehandel. Deze optie sluit het nauwst aan bij de economische
realiteit: de stijging van de kosten voor het transport zullen sowieso worden doorgerekend
naar de consument. Indien de EU deze effecten niet wil externaliseren, zal men de toekenning
van emissies moeten baseren op de bestemming van de vracht. In ieder ander geval, is het zo
dat deze kosten ook zullen worden doorgerekend naar de consumenten in derde landen. De
overige opties hebben enkele nadelen: Schepen die van Europese havens komen, wijzigen
vaak hun bestemming terwijl zij op zee zijn, waardoor er nooit bij vertrek emissies aan
kunnen worden toegewezen die overeenstemmen met de werkelijke emissies die zij zullen
uitstoten. Er bestaat maar 1 optie waarbij er slechts een zeer beperkte ruimte voor evasief
gedrag bestaat: enkel de intra-Europese scheepvaart opnemen in de emissiehandel. Door het
zeer beperkte toepassingsgebied van deze optie en de rechtstreekse concurrentie van andere
transportmiddelen dient er echter te worden besloten dat deze optie weinig effectief is.
Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat een routegebaseerde allocatie van emissies,
waar alle schepen die naar een Europese haven varen, onder vallen, het beste geografische
toepassingsgebied vormt. Indien men de vaarroutes definieert aan de hand van de oorsprong
en bestemming van de vracht, wordt het mogelijk om een systeem op te bouwen dat zeer
nauw aansluit bij het ―polluter pays‖principe. In ieder geval zal er altijd een mogelijkheid tot
evasie bestaan aan de grenzen van de EU.
2.4.2.3. Specifieke ontwerpelementen
Aangezien er nog geen uitgewerkt voorstel bestaat, zijn er nog zeer veel ontwerpelementen,
naast het geografisch toepassingsgebied, voor de opname van de scheepvaart in het EU ETS
waar een beslissing over dient te worden genomen:
Welke entiteit wordt belast met de verantwoordelijkheid om de emissierechten in te leveren
en aan welke entiteit worden de emissierechten uitgedeeld? Naar alle waarschijnlijkheid
wordt dit het scheepsoperator of de –eigenaar worden, respectievelijk naar analogie van de
regeling voor de luchtvaart, waar de vliegtuigexploitant de hoofdaansprakelijke werd555
of
naar analogie van de voorstellen rond het METS. De emissies zullen evenwel rechtstreeks aan
de schepen worden toegerekend. Dit is mogelijk doordat een schip over een bepaalde
identiteit beschikt. Uiteraard gaan er andere personen schuil achter deze identiteit, namelijk de
scheepseigenaars of -operatoren. Wanneer men de regeling echter rechtstreeks richt aan het
schip heeft dit enkele voordelen: bij niet-nakoming kan men de sanctie meteen ten uitvoer
leggen tegen het schip zelf (arrest, enz.). Dit is uitermate handig wanneer men in aanraking
komt met scheepseigenaren of –operatoren die zich buiten de jurisdictie van de EU bevinden.
Aan wie wordt de verdeling van de emissierechten overgelaten? Twee opties dringen zich hier
op: ofwel opteert men voor het nationale niveau ofwel opteert men voor het regionale niveau.
Voor de toepassing van het gewone EU ETS wordt er via de Nationale allocatie Plannen
geopteerd voor de eerste optie. Vanaf de derde handelsperiode wordt deze benadering echter
verlaten en installeert men een algemene Europese grens. Ook voor de scheepvaartsector dient
men naar mijn mening te opteren voor het Europese niveau: het Europese niveau zal een
kleinere administratieve last teweeg brengen en sluit beter aan bij het internationaal karakter
van de scheepvaart. Veel van de schepen die de Europese havens aandoen hebben namelijk, in
555
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 230-231.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
99 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
tegenstelling tot de luchtvaart bijvoorbeeld, geen enkele officiële band met een Europese
lidstaat.
Welke instanties worden belast met de controle en het monitoren? Naar alle
waarschijnlijkheid zal deze bevoegdheid aan de havenstaten worden verleend. Het is evenwel
een feit dat het controleren van de emissies van de scheepvaart geen eenvoudige taak is en dat
dit een zware administratieve last op de schouders van de lidstaten zal leggen. In de
luchtvaartsector was dit echter veel gemakkelijker aangezien het daar mogelijk was om de
vliegtuigexploitanten met een lidstaat te verbinden. Daar is het uiteindelijk de administrerende
lidstaat geworden die de primaire controle uitoefent over de boekhouding van de
emissierechten.556
In hoeverre linkt men dit emissiehandelssyssteem aan de bestaande handelssystemen? Dit is
afhankelijk van welk juridisch instrument men gebruikt. Indien men de bestaande richtlijn
2003/87 amendeert, neemt men de maritieme emissies op in het bestaande EU ETS en worden
alle bepalingen van deze richtlijn onmiddellijk van toepassing, tenzij uitdrukkelijk anders
bepaald werd. Dit betekent dat in dat geval ook emissierechten van de luchtvaart, algemene
emissierechten en zelfs CDM- en JI-credits kan gebruiken. Indien men echter opteert om de
emissies van de internationale scheepvaart onder te brengen in een apart
eissiehandelssysteem, kan men deze markt enkel linken aan de overige markten via nieuwe
richtlijnen.
Welke gassen worden er opgenomen in het handelssysteem?557
In het EU ETS wordt er
gehandeld in verscheidene broeikasgassen. Het is echter zeer waarschijnlijk dat er voor de
scheepvaart enkel de CO2-uitstoot in aanmerking zal worden genomen. Net zoals in de
luchtvaart (zie infra) bestaat er nog geen zekerheid over de impact van veel van de andere
gassen.
Op welke wijze moeten de emissierechten worden verdeeld? Meer nog dan bij het gewone
METS, is grandfathering een allocatiemethode van emissierechten die te vermijden is.558
Het
is namelijk zo dat schepen vaak geen vaste lijnen bevaren en dat het baseren van de verdeling
van rechten op de historische emissies een zeer vertekent beeld van de effectieve scheepvaart
kunnen geven. Indien men de rechten gratis verdeelt onder de scheepsoperatoren, bestaat er
een risico dat deze operatoren hun diensten met bestemming Europa volledig stopzetten,
waardoor zij deze gratis verkregen emissierechten op de markt kunnen verkopen. Dit betekent
dat het niet meer varen richting Europa zou worden beloond, wat uiteraard nadelig is voor de
economische groei.559
Hoe hoog plaatst men de emissiegrens? Aangezien er op het UNFCCC-niveau nog steeds
geen overeenkomst is bereikt over dit onderwerp zal de EU hier zonder ervaring zelfstandig
over moeten oordelen. Deze emissiegrens zal worden geïnstalleerd op basis van de emissies
van het referentiejaar. Naar alle waarschijnlijkheid zal men met een bescheiden reductie
beginnen, waarna men de emissiegrens over de jaren heen geleidelijk aan naar beneden zal
halen.
556
Art. 3, octies richtlijn 87/2003. 557
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 231. 558
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 232. 559
CE Delft, ―GHG shipping december 2006‖, p. 232.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
100 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
Kan er gedifferentieerd worden in de verplichtingen? Er kan gedifferentieerd worden op basis
van het type of de grootte van het schip (net zoals bij de luchtvaart). Het is bijvoorbeeld zeer
waarschijnlijk dat men enkel schepen van 400 GT of meer zal opnemen in de regeling,
aangezien deze verplicht zijn over Bunker Delivery Notes te beschikken, wat de controle van
de naleving veel gemakkelijker maakt. Er dient niet gedifferentieerd te worden inzake de
verplichtingen die bepaalde staten al dan niet zouden hebben. De meeste EU-lidstaten
bevinden zich namelijk in een gelijkaardige economische situatie.
2.4.2.4. De concurrentiepositie van de Europese havens
Uit onderzoek is gebleken dat de opname van de maritieme emissies in het EU ETS een
concurrentieverstorend effect op de Europese havens kan hebben.560
De keuze van een schip
voor een bepaalde haven voor het laden en lossen, wordt bepaald door een aantal factoren: de
uiteindelijke bestemming van het goed, de infrastructuur van het hinterland, de laad- en
loscapaciteiten van een haven, de toegankelijkheid van de haven en de tarieven. Vooral bij het
containertransport is de concurrentie tussen bepaalde havens zeer hoog. Aangezien de kosten
van vervoer zullen verhogen door de invoer van een emissiehandel, is het zeer waarschijnlijk
dat veel vaarroutes zullen worden veranderd om deze kosten te drukken. Vooral de havens
van Antwerpen, Rotterdam en Hamburg zullen hier de gevolgen van dragen.
2.4.2.5. De juridisch-technische benadering
A Procedures
De procedures voor het opstellen van een richtlijn met een Europees klimaatbeleidinstrument
worden uiteengezet in artikel 175 EG-verdrag. Afhankelijk van het soort instrument waarvoor
er wordt gekozen verschilt de procedure lichtjes.
Voor de meeste beleidsinstrumenten dient de procedure vervat in artikel 175, 1 EG-verdrag te
worden gevolgd. Dit artikel verwijst naar artikel 251, wat betekent dat de Commissie een
voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad indient. Hierna wordt er met
gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad, na advies van het Europees
Parlement, beslist over de aanname van dit voorstel. Indien het Europees Parlement
amendementen heeft voorgesteld, kan de Raad deze ofwel goedkeuren ofwel verwerpen. In
dit laatste geval stelt de Raad een gemeenschappelijk standpunt vast en deelt hij dit mede aan
het Europees Parlement. ― De Commissie stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van
haar standpunt. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van drie maanden na deze
mededeling: a) het gemeenschappelijk standpunt goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken,
wordt het betrokken besluit geacht overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt te zijn
aangenomen; b) het gemeenschappelijk standpunt met volstrekte meerderheid van zijn leden
verwerpt, wordt het voorgestelde besluit geacht niet te zijn aangenomen; c) met volstrekte
meerderheid van zijn leden amendementen op het gemeenschappelijk standpunt voorstelt,
wordt de geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie, die advies over
deze amendementen uitbrengt‖561
.
560
Kok, R., ―Towards EU emissions cap for all transport modes?‖, p. 8-12. 561
Art. 294 (oude nummering: 251, 2) EG-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
101 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
―Indien de Raad binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de amendementen
van het Europees Parlement al deze amendementen met gekwalificeerde meerderheid van
stemmen goedkeurt, wordt het betrokken besluit geacht te zijn aangenomen in de vorm van
het aldus geamendeerde gemeenschappelijk standpunt; de Raad besluit evenwel met
eenparigheid van stemmen over de amendementen waarover de Commissie negatief advies
heeft uitgebracht. Indien de Raad niet alle amendementen goedkeurt, roept de voorzitter van
de Raad, in overeenstemming met de voorzitter van het Europees Parlement, binnen zes
weken het bemiddelingscomité bijeen‖562
. Het bemiddelingscomité beschikt over een termijn
van 6 weken om met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun
vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees
Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst.563
Daarna ―beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van zes weken […]
om het betrokken besluit overeenkomstig de gemeenschappelijke ontwerp-tekst aan te nemen,
met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen wat het Europees Parlement betreft,
en met gekwalificeerde meerderheid wat de Raad betreft‖564
. Indien nog binnen het
bemiddelingscomité, noch binnen de Raad en het Parlement, het quorum wordt bereikt, wordt
de ontwerp-tekst geacht niet te zijn aangenomen.565
Deze procedure kan uiteraard zeer omslachtig worden indien de lidstaten niet op dezelfde lijn
staan. Afhankelijk van het feit of er snel een quorum kan worden bereikt kunnen deze
procedures toch enkele jaren aanslepen.
Indien men zou opteren voor een beleidsinstrument dat vooral van een fiscale aard is, denk
maar aan het invoeren van een olietaks, dient de procedure zoals beschreven in artikel 175, 2
EG te worden gevolgd. Dit betekent dat er in dat geval op voorstel van de Commissie, binnen
de Raad met eenparigheid van de stemmen dient te worden beslist en dit na raadpleging van
het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. Dit
betekent uiteraard dat de onderhandelingen moeilijker zullen zijn en dat deze procedure veel
langer kan aanslepen dan de normale. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat fiscale
milieu-instrumenten op het Europees niveau best te vermijden zijn.
B Amenderen bestaande regelgeving
De meest verregaande en volledige bestaande Europese regelgeving betreffende de reductie
van broeikasgasemissies is uiteraard richtlijn 2003/87/EG. Er bestaat een mogelijkheid om de
emissies van de internationale scheepvaart op te nemen in het Europees
emissiehandelssysteem, via de amendering van de richtlijn. Zoals reeds werd aangetoond is de
scheepvaart een veel complexere sector dan de luchtvaart, wat betekent dat het institutioneel
kader van de bestaande richtlijn misschien niet voldoende uitgebreid is om een voldoende
efficiënt en effectief beleid te garanderen. Hier kan evenwel aan tegemoet worden gekomen
door de invoering van een extra annex bij de richtlijn.
562
Art. 294, 3 (oude nummering: 251, 3)-. EG-verdrag. 563
Art. 294, 4-5 (oude nummering: 251, 4-5) EG-verdrag. 564
Art. 294, 5 (oude nummering: 251, 5) EG-verdrag. 565
Art. 294, 6-7 (oude nummering: 251, 6-7) EG-verdrag.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
102 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
C Opstellen van een nieuwe richtlijn
Een andere optie is dat men een volledig nieuw instrument uitwerkt voor de handel in
emissies van de scheepvaart en dat men deze vervolgens door een richtlijn verbindt met de
bestaande markt in emissierechten. Mij lijkt deze optie niet te verkiezen, aangezien zij tot
gevolg heeft dat er niet kan worden teruggevallen op de bestaande structuren en ervaring van
het gewone EU ETS.
2.4.2.6. Conclusie
Het is zeer waarschijnlijk dat de EU in 2011 zal moeten overgaan tot een opname van de
emissies van de internationale scheepvaart in de EU ETS. Hopelijk is dit een eerste stap in de
richting van een globale emissiehandel onder de auspiciën van het IMO, waaraan men het EU
ETS vervolgens kan linken. Voorlopig bevindt het Europese plan zich nog in de conceptuele
fase, maar de Commissie is druk bezig met het uitwerken van een degelijk voorstel.
Er zijn veel elementen van het voorstel die op nauwkeurige wijze zullen moeten worden
vastgesteld. Zij kunnen hoofdzakelijk naar analogie met de opname van de luchtvaart worden
ingevoerd, maar de complexere structuren van de maritieme sector vereisen dat er voorzien
wordt in een beter afdwingingapparaat. Toch is het volgens mij mogelijk dat via het
amenderen van de Richtlijn 87/2003 en de toevoeging van een nieuwe annex er tegemoet
wordt gekomen aan deze vereisten.
In ieder geval leent een regionale toepassing van de emissiehandel zich gemakkelijk tot
evasief gedrag en zullen enkel Europese havens er een concurrentienadeel van ondervinden.
Men kan echter geen omelet maken zonder eieren te breken.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
103 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
CONCLUSIE
Het klimaatbeleid is in de laatste 20 jaar geëvolueerd van een marginale rechtstak tot een
kluwen van internationale verdragen, regionale reguleringen en nationale wetgeving. Op het
internationaal niveau wordt het klimaatbeleid vooral gedomineerd door de UNFCCC en het
daaraan complementaire Kyoto Protocol. Beiden respecteren het principe van de ―common
but differentiated responsibilities‖, wat hoofdzakelijk blijkt uit de opname van de ontwikkelde
lidstaten in annex 1 bij de UNFCCC en de hieruit voortvloeiende gedifferentieerde
verplichtingen. Het protocol vormt een aanvulling op het voornamelijk institutionele kader dat
de UNFCCC heeft geschapen. Het legt specifieke emissiegrenzen op aan de annex 1-lidstaten.
De belangrijkste vernieuwing van het protocol is de invoering van 3 flexibele
marktmechanismen: de emissiehandel, het ―Clean Development Mechanism‖ en de ―Joint
Implementation‖. Dit zijn juridische instrumenten die het voor de annex 1-lidstaten mogelijk
maken hun emissies niet effectief te verminderen en toch aan hun reductieverplichting te
voldoen. Doordat zij gebaseerd zijn op de werking van de markt, garanderen zij een efficiënte
allocatie van de emissiereductiekosten.
De EU, die binnen het internationaal klimaatbeleid een voortrekkersrol vervult, heeft een
eigen emissiehandelssysteem opgericht. Het systeem is van toepassing op installaties van
bepaalde industrietakken, die ongeveer 45% van de broeikasgasuitstoot van de Unie voor hun
rekening nemen. Het systeem vormt een kluwen van 27 markten, waarbij aan alle
rechtssubjecten de mogelijkheid wordt geboden om met andere (rechts)personen uit de gehele
Unie emissierechten te verhandelen. Bovendien is het dankzij de ―linking directive‖ mogelijk
om ook emissiecredits die voortvloeien uit CDM- en JI-projecten te importeren in de EU
ETS.
De scheepvaart neemt een bijzondere positie in dit geheel in: artikel 2.2 van het Kyoto
Protocol bepaalt namelijk dat voor zowel de scheepvaart als voor de luchtvaart er een beleid
dient te worden opgesteld respectievelijk binnen het IMO en de ICAO. Hoewel het IMO in
het begin nogal terughoudend was dergelijke maatregelen op te stellen, is er sinds het
opstellen van resolutie A.963(23) toch sprake van een zekere goodwill bij de meeste lidstaten.
Het IMO kan terugvallen op een uitgebreid institutioneel kader en een breed arsenaal aan
milieumaatregelen. Vooral Annex VI van het MARPOL 73/78-verdrag is hier van belang. Het
bevat enkele regelingen inzake de emissies van schepen. Sommige van de hierin opgenomen
verplichtingen kunnen een hulpmiddel vormen bij het opstellen van een klimaatbeleid: zo
worden schepen verplicht een BDN aan boord te hebben en moeten lidstaten een register van
lokale brandstofleveranciers bijhouden, wat het brandstofverbruik van schepen verifieerbaar
maakt.
Er zijn enkele problemen die de totstandkoming van een milieubeleid voor de
scheepvaartsector voorlopig in de weg staan: Er bestaat veel discussie over de wijze waarop
het IMO haar mandaat dient in te vullen. Bovendien zorgt de mogelijkheid om van vlag te
veranderen er voor dat schepen zich gemakkelijk aan de jurisdictie van staten die strenge
regelen opleggen, kunnen onttrekken. De havenstaatjurisdictie biedt echter tegengewicht voor
dit probleem. Voorts bestaat er geen duidelijke taakverdeling tussen het IMO en de UNCCC,
dewelke nog steeds een emissiegrens aan de sector wil opleggen en is er een nijpend gebrek
aan betrouwbare informatie over de precieze broeikasgasemissies van schepen. Het
transportproces bevat bovendien talloze belanghebbenden, waardoor het niet gemakkelijk is te
bepalen aan welke personen er maatregelen dienen te worden opgelegd. Ook staat het
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
104 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
vaartraject van schepen zelden op voorhand vast, wat controle bemoeilijkt, hebben schepen
een zeer lange levensduur, waardoor designstandaarden moeilijk te implementeren zijn en
bestaat er hevige concurrentie tussen havens, waardoor deze niet happig zijn op al te strikte
reguleringen.
Het IMO is zonder twijfel de best geplaatste instantie om een degelijk klimaatbeleid voor de
internationale scheepvaart op te stellen. Zij is te verkiezen boven de UNFCCC omdat zij niet
onderhevig is aan het ―common but differentiated responsibilities‖ en omdat haar beleid
indirect zal worden verspreid door de toepassing van het ―no more favourable treatment‖-
principe door de havenstaten. Een implementatie van een klimaatbeleid door een amendering
van annex VI of het opstellen van een nieuwe annex bij het MARPOL 73/78-verdrag zou een
ideaal scenario zijn. Hoewel het IMO reeds enkele initiatieven heeft gelanceerd, is de EU van
mening dat het proces veel te traag gaat en heeft zij gedreigd eenzijdig op te treden. De EU
heeft aan het IMO een ultimatum gesteld om voor eind 2011 een degelijk beleid op te stellen,
anders zal zij unilateraal optreden. Door de zeer omslachtige en langdurige procedures en de
politieke strubbelingen is het haast ondenkbaar dat het IMO tijdig een beleidsinstrument zal
kunnen uitwerken. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat er actie zal worden ondernomen op
het Europees niveau, waarna het beleid eventueel kan worden uitgebreid tot andere staten. Het
grote voordeel aan een optreden op het niveau van de EU is dat er snel kan worden gehandeld,
aangezien de lidstaten min of meer hetzelfde doel voor ogen hebben, de procedures minder
lang aanslepen en er geen rekening dient te worden gehouden met de ―common but
differentiated responsibilities‖.
Verscheidene beleidsopties melden zich aan: door de rijzende populariteit van
marktgebaseerde instrumenten, zijn de klassieke ―command and control‖-maatregelen haast
van de politieke agenda verdwenen. Er bestaan voorlopig 4 plausibele beleidsinstrumenten;
een ―cap and charge‖-systeem, een ―cap and trade‖-systeem, een ―baseline and credit‖-
systeem en een internationaal fonds. De eerste twee opties garanderen de naleving van een
absolute emissiegrens, wat zeer handig is gezien het feit dat de UNFCCC een algemene
emissiegrens aan de scheepvaartsector wil opleggen. Beide opties voldoen ook aan de 9
principes die op MEPC/57 werden vastgelegd en garanderen zowel milieueffectiviteit als
kostenefficiëntie. Hoewel een ―cap and charge‖-systeem zeker zijn merites heeft, is het toch
onwaarschijnlijk dat dergelijk systeem ooit zal worden geïmplementeerd. De verklaring
hiervoor is dat de EU en enkele andere staten er behoorlijk op gebrand zijn om de maritieme
sector op te nemen in een ―cap and trade‖-systeem. Dit blijkt uit de talloze voorstellen tot het
invoeren van het METS die de laatste jaren werden gepubliceerd.
In 2006 heeft de Europese Commissie, anticiperend op het feit dat het IMO niet tijdig een
oplossing zou aanreiken, een eerste stap ondernomen in het opstellen van een sectoraal
klimaatbeleid: 7 beleidsopties werden onderzocht en geëvalueerd op basis van 4 criteria
(operationele effectiviteit, juridische implicaties, mogelijkheid tot monitoren en afdwingen en
mogelijkheid tot implementatie). Van deze opties is het vooral de opname van de
broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europees emissiehandelssysteem
die tot de beleidsmakers hun verbeelding spreekt. De EU is vertrouwd met dergelijke
handelingen aangezien zij in een recent verleden de luchtvaartsector reeds in haar EU ETS
heeft opgenomen. Hoewel beide sectoren grotendeels gelijkaardig zijn, zal de maritieme
sector niet op identieke wijze als de luchtvaartsector kunnen worden opgenomen. Er bestaan
enkele cruciale verschillen, zoals een groter risico op evasief gedrag, die het nodig maken dat
er voor de opname van de maritieme emissies zeer omzichtig te werk wordt gegaan.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
105 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
De opname van de emissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem, zal in de nabije toekomst naar alle waarschijnlijkheid een feit zijn.
Dit betekent echter niet dat de EU haar voortrekkersrol op internationaal niveau mag laten
varen. Een internationale emissiehandel onder auspiciën van het IMO is nog steeds een optie
die te verkiezen valt boven deze regionale regel en er dient dan ook te worden gestreefd naar
een internationale emissiehandel waar het EU ETS aan kan worden gelinkt.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
106 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
BIBLIOGRAFIE
WETGEVING:
INTERNATIONALE WETGEVING
VERDRAGEN
- Annex VI to the International Convention for the prevention of Pollution from
Ships, 1973, as modified by the Protocol of 1978 relating thereto, ―Regulations
for the prevention of air pollution from ships‖, MP/CONF. 3/34.
- Conference statement, ―World Conference on the Changing Atmosphere‖,
Toronto, 27–30 Juni 1988.
- Convention on International Civil Aviation, Chicago, 7 December 1944.
- Convention on the International Maritime Organization, corrected by resolution
A.371 (X) of 9 November 1977, Geneve, 6 maart 1948.
- Geconsolideerd verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie, 2010/C 83/01, 30.3.2010.
- International Convention for the Prevention of Pollution from Ships, 1973, as
modified by the Protocol of 1978 relating thereto (MARPOL 73/78-verdrag),
Londen, 2 november 1973.
- Kyoto Protocol to the United Nations Framework Convention on Climate Change,
Kyoto, 1997.
- Rio Declaration on Environment and Development, U.N. Conference on
Environment and Development, U.N. Doc. A/ Conf.151/26/Rev.1 (Vol.1), Rio
de Janeiro, 1992.
- United Nations Conference on the Human Environment ―Declaration of the United
Nations Conference on the Human Environment‖, Stockholm, 1972.
- United Nations Convention on the Law of the Sea, U.N. Doc. A/Conf.62/22
(1982), 10 december 1982.
- United Nations Framework Convention on Climate Change, Rio de Janeiro, 1992.
RESOLUTIES
- Resolutie 2398 (XXIII) Algemene Vergadering VN, ―problems on the human
environment‖, 3 december 1968.
- Resolutie 43/53 Algemene Vergadering VN, ―Protection of global climate for
present and future generations of mankind‖, 6 December 1988.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
107 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Resolutie 45/212 Algemene Vergadering VN, ―Protection of global climate for
present and future generations of mankind‖, 21 december 1990.
- Resolutie A. 719(17) IMO Assembly, ―prevention from air pollution of ships‖, 6
november 1991.
- Resolutie A.963(23) IMO Assembly, ―IMO Policies and practices related to the
reduction of greenhouse gas emissions from ships‖, A 23/Res.963, 4 Maart
2004,
- Resolutie A33/7 ICAO Assembly, ―Consolidated Statement of Continuing ICAO
Policies and Practices Related to Environmental Protection.‖, oktober 2001.
- Resolutie A35/5 ICAO Assembly, ―Consolidated statement of continuing ICAO
policies and practices related to environmental protection‖, september 2004.
- Resolutie A36/22 ICAO Assembly, ―Consolidated statement of continuing ICAO
policies and practices related to environmental protection‖, september 2007.
- Resolutie MEPC. 96(47) MEPC, ―guidelines for the sampling of fuel for
determination of compliance with annex VI of MARPOL 73/78‖, 8 maart 2002.
- Resolutie MEPC.176(58) MEPC, ―Amendments to the annex of the Protocol of
1997 to amend the international Convention for the prevention of pollution from
ships 1973, as modified by the protocol of 1978 relating thereto‖, MEPC
58/23/Add.1., 10 oktober 2008.
- Resolutie MEPC.182(59) MEPC, ―2009 guidelines for the sampling of fuel oil for
determination of compliance with the revised MARPOL annex VI‖, 17 juli
2009.
BIJDRAGEN AAN WERKGROEPEN
- AOSIS, ―Dialogue working paper 14 (2007), Dialogue on long-term cooperative
action to address climate change by enhancing implementation of the
Convention‖ Fourth Workshop under the dialogue on long term cooperative
action to address Climate Change by enhancing implementation of the
Convention, 24 augustus 2005.
- Cruise Lines International Association (CLIA), ―Consideration of adoption of
three principles for market-based instruments‖, MEPC 59/4/32, 8 mei 2009.
- Cyprus, Denemarken, de Marshall eilanden, Nigeria en het International Parcel
Tankers Association (IPTA) ―An International Fund for Greenhouse Gas
emissions from ships‖, MEPC 60/4/8, 18 december 2009.
- Denemarken en Japan, ―Guidelines for calculation of baselines for use with the
Energy Efficiency Design Index‖, MEPC 60/4/7, 18 December 2009.
- Denemarken, ―An International Fund for Greenhouse Gas Emissions from Ships‖,
MEPC 59/4/5, 9 april 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
108 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Denemarken, Marshall Eilanden, BIMCO, ICS, INTERCARGO, INTERTANKO
and OCIMF, ―Future IMO regulation regarding green house gas emissions from
international shipping‖, MEPC 57/4/2, 21 december 2008.
- Frankrijk, Noorwegen en Duitsland, ―Positive Aspects of a Global Emission
Trading Scheme for International Shipping‖, MEPC 59/4/25, 8 mei 2009.
- ICS, Bimco, Intercargo, Intertanko en OCIMF ―Ship Efficiency Management
Plan‖, MEPC 58/INF.7, 28 juli 2008.
- IMO secretariaat, ―Legal Aspects of the Organization‘s Work on Greenhouse Gas
Emissions in the Context of the Kyoto Protocol‖, MEPC 58/4/20, 1 augustus
2008.
- IMO secretariaat, ―Scientific study on international shipping and market-based
instruments‖, MEPC 60/INF.21, 15 januari 2010.
- IMO Secretariat, ―Second IMO GHG Study 2009; Update of the 2000 IMO GHG
Study, Final report covering Phase 1 and Phase 2‖, MEPC 59/INF.10, 9 April
2009.
- Islamic Republic of Iran, ―Form of legal instrument addressing greenhouse gas
emissions from ships‖, MEPC 59/4/16, 6 mei 2009.
- Japan, ―Consideration of a market-based mechanism to improve the energy
efficiency of ships based on the International GHG Fund‖, MEPC 59/4/34, 8
mei 2009.
- Maritime Environment Protection Committee, ―Report of the Marine Environment
Protection Committee on its fifty-ninth session‖, MEPC 59/24, 27 juli 2009.
- Noorwegen, ―A consideration of elements needed in market mechanism to reduce
GHG emissions from international shipping‖, Intersessional Meeting of the
GHG Working Group, GHG-WG 1/5/5, Oslo, Mei 2008.
- Noorwegen, ―AWG-LCA: Emissions of GHG from international maritime
transport post 2012‖
(http://unfccc.int/files/kyoto_protocol/application/pdf/norway_finance.pdf).
- Noorwegen, ―Elements of a possible market-based CO2 emission reduction
scheme‖, MEPC 56/4/9, 4 mei 2007.
- Oil Companies International Marine Forum (OCIMF), ―Technical evaluation of
market-based instruments‖, MEPC 59/4/17, 7 mei 2009.
- Portugal in naam van de EG en de lidstaten, ―Dialogue working paper 16 (2007)‖,
Dialogue on long-term cooperative action to address climate change by
enhancing implementation of the Convention, 30 augustus 2007.
- VSA, ―Comments on MEPC 59/4/2 and MEPC 59/4/4 and an additional approach
to addressing maritime GHG emissions‖, MEPC 59/4/48, 22 mei 2009.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
109 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
OVERIGE INTERNATIONALE REGULERENDE TEKSTEN
- Decision 1/CP.1 COP, ―The Berlin Mandate: Review of the adequacy of Article 4,
paragraph 2 (a) and (b), of the Convention, including proposals related to a
protocol and decisions on follow-up‖, FCCC/CP/1995/7/Add.1., 6 juni 1995.
- Decision 11/CMP.1 COP, ―modalities, rules and guidelines from emissions trading
under article 17 of the Kyoto Protocol.‖ FCCC/KP/CMP/2005/8/Add.2., 30
maart 2006.
- Decision 9/CMP.1 COP, ―Guidelines for the implementation of Article 6 of the
Kyoto Protocol‖, FCCC/KP/CMP/2005/8/Add.2, 30 maart 2006.
- IMO, ―guidelines for voluntary use of the ship Energy Efficiency Operational
Indicator (EEOI)‖, MEPC. 1/Circ. 684, 17 augustus 2009.
- IMO, ―Interim Guidelines for voluntary ship CO2 emission indexing for use in
trials‖, MEPC/Circ.471, 29 juli 2005.
- Note by the Chair, Documentation to facilitate negotiations among Parties,
―Addendum; Other proposed amendments to the Kyoto Protocol‖,
FCCC/KP/AWG/2009/10/Add.2, 1 juli 2009.
- Report of the Conference of the Parties on its second session, Geneve 8 tot 19 juli
1996, FCCC/CP/1996/15/Add.1, 29 oktober 1996.
- Secretariaat IMO, ―Implications of the entry into force of the United Nations
Convention on the Law of the Sea for the International Maritime Organisation‖,
IMO Doc LEG/MISC/2, 6 oktober 1997.
- Secretariaat IMO, ―Implications of the United Nations Convention on the Law of
the Sea for the International Maritime Organization; Study by the Secretariat of
the International Maritime Organization (IMO)‖, LEG/MISC.6, 10 September
2008.
- Secretariaat UNFCCC, ―Communications from parties included in annex 1 to the
convention: guidelines, schedules and process for consideration‖,
FCCC/SBSTA/1996/9 add. 1, 24 oktober 1996.
- UNFCCC, ―Report of the Conference of the Parties on its Seventh Session, Held at
Marrakesh from 29 October to 10 November 2001. Addendum. Part Two:
Action Taken By The Conference Of The Parties‖, FCCC/CP/2001/13/Add.1,
21 januari 2002.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
110 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
EUROPESE WETGEVING
RICHTLIJNEN
- Richtlijn 2003/87/EG, Europees Parlement en de Raad, tot vaststelling van een
regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap
en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, 13 oktober 2003.
- Richtlijn 2004/101/EG, Europees Parlement en de Raad, houdende wijziging van
Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de
projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto, 27 oktober 2004.
- Richtlijn 2005/33/EG, Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Richtlijn
1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft, 6 juli 2005.
- Richtlijn 2008/101/EG, Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van
Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de
regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap,
19 november 2008.
- Richtlijn 2009/29/EG, Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Richtlijn
2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten
van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden, 23 april 2009.
RESOLUTIES
- Resolutie 2005/2249, Europees Parlement, de terugdringing van het effect van de
luchtvaart op de klimaatverandering, 4 juli 2006.
- Resolutie 89/C 183/03, Raad, inzake het broeikaseffect en de gemeenschap, 21
juni 1989.
VERORDENINGEN
- Verordening 417/2002/EG, Europees Parlement en de Raad, betreffende het
versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een
gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad, 18 februari 2002.
BESLUITEN
- Besluit 94/69/EG, Raad, betreffende het sluiten van het Raamverdrag van de
Verenigde Naties inzake klimaatverandering, 15 december 1993.
- Besluit 1600/2002/EG, Europees Parlement en de Raad, tot vaststelling van het
Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, 22 juli 2002.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
111 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
BESCHIKKINGEN
- Beschikking, 2002/358/EG, Raad, ―betreffende de goedkeuring, namens de
Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de
Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van
de in dat kader aangegane verplichtingen‖, 25 april 2003.
AANBEVELINGEN
- Aanbeveling 1999/125/EC, Commissie, ―the reduction of CO2 emissions from
passenger cars‖, 5 februari 1999.
MEDEDELINGEN
- Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees
Economisch en Sociaal comité en het comité der regio‘s, Het effect van de
luchtvaart op de klimaatverandering terugdringen, COM(2005) 459, 27
september 2005.
- Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, A
European Union strategy to reduce atmospheric emissions from seagoing ships,
COM/2002/0595, 20 november 2002.
- Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees
Economisch en Sociaal comité en het comité van de regio‘s, Strategische
doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018,
COM(2009) 8, 21 januari 2009.
WERKDOCUMENTEN
- Secretariaat van de Raad, ―Preparation of IMO - MEPC 59 (London, 13 - 17 July
2009)‖, W. Doc. 2009/46, Brussel, 18 Juni 2009.
NATIONALE WETGEVING
- België, ―Belgian National Allocation Plan for CO2-emission allowances 2008-
2012‖, september 2006.
(http://www.ec.europa.eu/environment/climat/pdf/nap_belgium_final.pdf)
- Wet 14 november 2002 houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord
tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het
opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader
van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en
het Protocol van Kyoto, Belgisch Staatsblad 27 juni 2003.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
112 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
RECHTSPRAAK:
- HvJ, advies 2/00, 6 december 2001.
RECHTSLEER:
VERZAMELDE WERKEN
- Barnes, R.., Freestone, D., Ong, D. M. (eds) ―the law of the sea, progress and
prospects‖, Oxford University Press, 2006.
- Grubb, M., Gupta, J., (eds.), ―Climate change and European leadership, a
sustainable role for Europe?‖, Springer Netherlands, 2000.
- Maes, F., (ed.), ―verhandelbare emissierechten als klimaatbeleidinstrument‖, die
Keure, 2005.
- Yamin, F. (ed.)―climate change and carbon markets, a handbook of emission
reduction mechanisms‖, earthscan, 2005.
BOEKEN
- Birnie, P., Boyle, A., Redgewell, C., ―international law and the environment‖,
Oxford university press, 2009.
- Clingan, T. A., ―the law of the sea; ocean law and policy‖, Austin & Winfield,
1994.
- Declercq, M., ―economie toegelicht‖, Garant, 2004.
- Deseombre, E. R., ―flagging standards: globalization and environmental, safety
and labour regulations at sea‖, MIT press, 2006.
- Handl, G., ―yearbook of international environmental law‖, Oxford university press,
1992.
- Kiss, A., Shelton, D., ―guide to international environmental law‖, Martinus Nijhoff
Publishers, 2007.
- Michaelis, L., ―special issues in carbon/energy taxation: Marine Bunker Fuel
Charges‖, OCDE/GD(97)77, Parijs, 1997.
- Michaelowa, A ., Dutschke, M., ―Climate policy and development. Flexible
instruments and developing countries‖. Elgar, Cheltenham, 2000
- Oberthür, S., Ott, H. E., ―the Kyoto Protocol, international climate policy for the
21st century‖, Springer- Verlag Berlin Heidelberg, 1999.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
113 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Schreuder, Y., ―the corporate greenhouse, climate change ploicy in a globalizing
world‖, Zed books, 2009.
- Tickell, O., ―Kyoto 2, how to manage the global greenhouse‖, Zed books, 2008.
BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN
- Becker, R., ―MARPOL 73/78; an overview in international environmental
enforcement‖, Georgetown international environmental law review, 1998.
- Berk, M., Den Elzen, M., ―options for differentiation of future commitments in
climate policy: how to realise timely participation to meet stringent climate
goals?‖, Climate policy, 2001.
- Button, J., ―carbon; commodity or currency? The case for an international carbon
market based on the currency model‖, Harvard Environmental Law Review, vol.
32, 2008.
- Danish, K., ―an overview of the international regime addressing climate change‖,
Sustainable Development Law & Policy, Winter 2007.
- Driesen, D. M., ―free Lunch or Cheap Fix?: The Emissions Trading Idea and the
Climate Change Convention‖, 26 B.C. Envtl. Aff. L. Rev. 1, 1998.
- J. Hare, ―port state control: strong medicine to cure a sick industry‖, Georgia
journal of international and comparative law, vol. 26, zomer 1997.
- Johnson, S.M., ―economics vs equity II: the European experience‖, Washington
and Lee law review, Vol. 58, 2001.
- Leal Arcas, R., ―the Kyoto protocol, an adequate agreement?‖ European
environmental law review, oktober 2001.
- Panjabi, R., ―idealism and self-interest in international environmental law: the rio
dilemma,‖ California western international law journal, herfst 1992.
- Watanabe, R., Arens, C., ―the Bali Roadmap for Global Climate Policy—New
Horizons and Old Pitfalls‖, JEEPL 5.2, 2008.
- X., ―IMO Nations Agree to Set Up New Unit to Improve Enforcement of
Conventions‖, Int’l env’t current rep,. (BNA), september 1992.
RAPPORTEN
- Bode, S., ―Implications of Linking National Emission Trading Schemes prior to
the Start of the First Commitment Period of the Kyoto Protocol‖, HWWA
Discussion Paper 214, 2003.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
114 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Brannigan, C., Paschos, V., Eyers, C., Wood, J., ―Report on International Aviation
and Maritime Emissions – Final Report‖, AEA, AEA/ED46526/Issue 1, juni
2009.
- CE Delft, Germanischer Lloyd, MARINTEK, Det Norske Veritas, ―Greenhouse
Gas Emissions for Shipping and Implementation Guidance for the Marine Fuel
Sulphur Directive‖, Delft, december 2006.
- De Mulder, J., Maes, F., ―Verhandelbare emissierechten in het klimaatbeleid : een
inventarisatie van de juridische aspecten.‖, Universiteit Gent, 2006.
- Den Elzen, M., Berk, M., ―bottom up approaches for defining future climate
mitigation commitments‖, RIVM report no. 728001029, national institute for
Public Bilthoven: health and environment, Nederland, 2004.
- Det Norske Veritas ―Regulations for the prevention of Air pollution from ships,
technical and operational implications‖, 21 februari 2005.
- Faber, J., Boon, B., Berk, M, den Elzen, M., Olivier, J., Lee, D., ―scientific
assessment and policy analysis: Aviation and maritime transport in a post 2012
climate policy regime‖, CE report 06.7153.59, december 2006.
- Faber, J., Boon, B., Berk, M, den Elzen, M., Olivier, J., Lee, D., ―scientific
assessment and policy analysis: Aviation and maritime transport in a post 2012
climate policy regime‖, CE report 06.7153.59 update, april 2007.
- Holmgren, K., Belhaj, M., Gode, J., Särnholm, E., Zetterberg, L., Åhman,
M.,‖Greenhouse Gas emissions trading for the transport sector‖, IVL B1703,
december 2006.
- IPCC Third Assessment Report, ―Climate Change 2001‖, GRID-Arendal, 2003,
(http://www.grida.no/publications/other/ipcc_tar/).
- Jaffe, J., Stavins, R., ―IETA report on linking GHG emissions trading systems‖,
International emissions trading association, November 2007.
- Kageson, P., ―The Maritime Emissions Trading Scheme‖, Nature Associates,
Stockholm, 12 mei 2008.
- Oberthür, S., ―Interactions of the climate change regime with ICAO, IMO and the
EU burden-sharing agreement.‖, Project deliverable No. D 3, final draft, februari
2003.
- Sarnholm, E., Gode, J., ―abatement costs for carbon dioxide reductions in the
transport sector‖, Swedish environmental research institute, B1716, maart 2007.
- Scheelhaase, J., Grimme, W. ―emissions trading for European aviation-political
and economic implications of an innovative approach to tackling climate
change‖, Association for European Transport and contributors, 2006.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
115 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Stavins, R.N., ―Market-Based Environmental Policies: What Can We Learn from
U.S. Experience (and Related Research)?‖, Discussion Paper 03–43, augustus
2003.
- Stern, N., ―Stern Review on the Economics of Climate Change‖, Great Britain
treasury, 2007. (http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/+/http://www.hm-
treasury.gov.uk/stern_review_report.htm)
- Torvanger, A., Bogstrand, B., Skeie,, R. B., Fuglestvedt, J., ―climate regulation of
ships‖, Cicero report, December 2007.
PRESENTATIES
- Faber, J., ―Climate policy instruments for shipping‖, Multi-year Expert Meeting
On Transport and Trade Facilitation: Maritime Transport and the Climate
Change Challenge, 16-18 February 2009.
- Graichen, J., ―EU views on greenhouse gases and global warming potentials and
options for addressing GHG emissions from international aviation and maritime
transport‖, AWG 5.1, Bangkok, 1-3 april 2008. (http://unfccc.meta-
fusion.com/kongresse/AWG_08/downl/0403_1000_p2/EU%20GHGs.pdf)
- IMO, ―Latest GHG Considerations Within IMO‖, Multi-year Expert Meeting On
Transport and Trade Facilitation: Maritime Transport and the Climate Change
Challenge, 16-18 February 2009.
- Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making
International Transport Pay Its Climate Bill‖, international transport forum,
Leipzig, 26-29 mei 2009.
- Kageson, P., ―Environmental Impacts of International Transport Making
International Transport Pay Its Climate Bill‖, international transport forum,
Leipzig, 26-29 mei 2009.
- Kok, R., Gille, J.,―Towards EU emissions cap for all transport modes?
Introduction of maritime transport into the EU emissions trading system:
Impacts on the competitive position of the Hamburg-Le Havre range Seaports‖,
European Transport Conference, October 2009.
- Loprieno, M., ―Aviation and EU ETS Implementation Activities‖, WG3 Meeting,
16 April 2009
- Stochniol, A. ―A levy on fuel for international shipping, which differentiates
responsibilities between developed and developing countries‖, Multi-year
Expert Meeting On Transport and Trade Facilitation: Maritime Transport and
the Climate Change Challenge, 16-18 februari 2009.
- Stochniol, A., ―Architecture for mitigation, adaptation and technology
transformation for international transport‖, Harvard project on International
Climate Agreements, London, September 2008.
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
116 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Stochniol, A., ―Rapid progress requires innovation both in solutions and
diplomacy‖, Climate Change Diplomacy, Malta, 07-08 Februari 2008.
- Wasserstein, T., Yamin, F., ―Greenhouse Gas Emissions from Ships - The
Feasibility of Controlling Emissions from Marine Bunker Fuels‖, concluding
workshop for the project to enhance policy-making capacity under the
Framework Convention on Climate Change and the Kyoto Protocol, Londen,
17-18 maart 1999.
LOSSE ARTIKELS
- Barrett, S., ―towards a better climate treaty. Policy matters‖, AEI Brookings Joint
Center for Regulatory Studies,Washington, November 2001.
- Fletcher, M., Oakley, R., ―major cautions against too much optimism over Rio‖,
The Times, Londen, 2 juni 1992.
- IMO, ―Main events in IMO work on limitation and reduction‖, November 2008.
- IPIECA, ―Maritime air emissions and Marpol annex VI, strategies and
consequences‖, juni 2007.
- L. Van Poucke, ―CO2 emissions from maritime transport, Flow Charts‖, Gent,
augustus 2008.
- Lloyds register, ―IMO MEPC 60; Lloyds register on the sixtieth session of IMO
Maritime Enviroment Protection Committee‖, 2 april 2010.
ONLINE ARTIKELS
- De Wilde, H., Kroon, P., ―Cleaner shipping: trade off between air pollution costs
and refinery CO2 emissions‖,
(http://www.ecn.nl/docs/library/report/2008/m08047.pdf).
- Driesen, D. M.,―sustainable development and market liberalism‘s shotgun
wedding: emissions trading under the Kyoto Protocol‖, 12 mei 2007,
(http://ssrn.com/abstract=986145).
- Euractiv, ―Aviation and shipping emissions after Copenhagen‖, 16 januari 2010,
update 30 maart 2010 (http://www.euractiv.com/en/transport/aviation-shipping-
emissions-copenhagen/article-188767).
- Europese Commissie, ―Aviation and climate change‖,
(http://ec.europa.eu/environment/climat/aviation/index_en.htm).
- Hurriyet, ―At long last Turkey signs Kyoto protocol‖, Hurriyet daily news, 2008,
(http://www.hurriyet.com.tr/english/domestic/10938603.asp).
- IMO ―MEPC 55 outcome‖
(http://www.imo.org/environment/mainframe.asp?topic_id=233).
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
117 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- Marinetalk, ―Air Pollution Prevention‖ (http://www.marinetalk.com/articles-
marine-companies/art/Air-Pollution-Prevention-LLO013113204IN.html).
- Pearson, A., ―The Carbon Rich List: The companies profiting from the EU
Emissions Trading Scheme‖, Sandbag, februari 2010,
(http://www.sandbag.org.uk/files/sandbag.org.uk/carbon_fat_cats_march2010.p
df).
- Roche, P., Hobley, A., ―Carbon emissions: What does the future hold for the
shipping industry?‖, Nortonrose, februari 2009,
(http://www.nortonrose.com/knowledge/publications/2009/pub20099.aspx?lang
=en-gb&page=all).
- Rosenzweig, R., Varilek, M., Janssen, J., ―the emerging international greenhouse
gas market‖, 2002, (http://www.pewclimate.org/docUploads/trading.pdf.).
- Rowling, M., ―Climate change fund needs major boost - UN official‖, AlertNet,
iuni 2008, (http://www.alertnet.org/db/an_art/19216/2008/05/24-170738-1.htm)
- Secretariat of the Pacific Community, ―No more favourable treatment concept‖
(http://home.spc.int/Maritime/documents/Technical%20tid-bits%202.pdf).
- UN News center, ―compliance body set up for Kyoto Protocol on reducing
greenhouse gases‖, (www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=17697).
- UNFCCC, ―Investment and Financial Flows to Address Climate Change‖, 2007,
(http://unfccc.int/files/cooperation_and_support/financial_mechanism/applicatio
n/pdf/background_paper.pdf).
- UNFCCC, ―The mechanisms under the Kyoto Protocol: emission trading, the
Clean Development Mechanism and Joint Implementation‖,
(http://unfccc.int/Kyoto_protocol/mechanisms/items/1673.php).
- Wittneben, B. F. ―The Clean Development Mechanism: Institutionalizing New
Power Relations‖, Rotterdam, april 2007, p.9. (www.erim.eur.nl).
- Wittneben, B., ―The Clean Development Mechanism: Institutionalizing New
Power Relations‖, 25 januari 2007
(http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=962250).
- X, ―UNDP welcomes Belarus' decision to accede to Kyoto Protocol‖,
(http://un.by/en/undp/news/belarus/15-08-05-01.html).
- Zapfel, P., Vainio, M., ―Pathways to European Greenhouse Gas Emissions Trading
History and Misconceptions‖, noa di lavoro 85.2002, oktober 2002,
(http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=342924).
WEBSITES:
- Europese Commissie: www.ec.europa.eu
Frederik Devos UGent: faculteit Rechtsgeleerdheid 20052439
118 Opname van de broeikasgasemissies van de internationale scheepvaart in het Europese
emissiehandelssysteem: fictie of werkelijkheid?
- International Maritime Emissions Reduction Scheme: www.imers.org
- International Maritime Organization: www.imo.org
- International Panel Climate Change: www.ipcc.ch
- United Nations Framework Convention on the Climate Change: www.unfccc.int