Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

172
EUROPEES FONDS VOOR REGIONALE ONTWIKKELING ------------------------------------------------------------ OPERATIONEEL PROGRAMMA DOELSTELLING “REGIONAAL CONCURRENTIEVERMOGEN EN WERKGELEGENHEID” V L A A N D E R E N 2 0 0 7 2 0 1 3 CCI 2007BE162PO0002

description

 

Transcript of Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

Page 1: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EUROPEES FONDS

VOOR

REGIONALE ONTWIKKELING

------------------------------------------------------------

OPERATIONEEL PROGRAMMA

DOELSTELLING

“REGIONAAL CONCURRENTIEVERMOGEN EN

WERKGELEGENHEID”

V L A A N D E R E N

2 0 0 7 – 2 0 1 3

CCI 2007BE162PO0002

Page 2: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 1

INHOUD

0) Structuur………………………………………………………………………………….3

1) SWOT-analyse 1.1) Macro-economische structuur…………………………………………………... … .4

1.2) Kenniseconomie en innovatie……………………………………………….……… 17

1.3) Ondernemerschap………………………………………………………… ……… 25

1.4) Ruimtelijke economische omgevingsfactoren………………………………….……29

1.5) Stedelijke ontwikkeling……………………………………………………...………34

1.6) Economie en milieu……………………………………………………………... ….40

1.7) Economie en energie…………………………………………………………………42

1.8) Samenvattend……………………………………………………………………….. 43

Besluit – Strategische uitdagingen voor Vlaanderen……………………….…………… 45

2) Strategie

2.1) Strategische hoofddoelstelling………………………………………….……………47

2.2) Strategische invalshoeken……………………………………………………………47

2.2.1) Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen ……………..47

2.2.2) Thematische concentratie……………………………………………………..56

2.2.3) Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitatieven ………………………………57

2.2.4) Integratie van horizontale/transversale thema’s……………………………...58

3) Thematische prioriteiten 3.1) Prioriteit Kenniseconomie en innovatie………………………………………… …..61

3.1.1) Strategie………………………………………………………………………..61

3.1.2) Operationele doelstellingen……………………………………………………63

- Sensibilisering…………………………………………………………….64

- Begeleiding……………………………………………………………….65

- Samenwerking…………………………………………………………….68

- Internationalisering………………………………………………………..70

- Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie………………………..72

- Innovatie van de plattelandseconomie……………………………………75

3.2) Prioriteit Ondernemerschap………………………………………………………….78

3.2.1) Strategie…………………………………………………………………..……80

3.2.2) Operationele doelstellingen

- Stimuleren van ondernemerszin en

ondernemersvaardigheden…………...........................................................81

- Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader…………….85

- Stimuleren van internationaal ondernemen……………………………….90

3.3) Prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren

3.3.1) Strategie………………………………………………………………………. 94

Page 3: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 2

3.3.2) Operationele doelstellingen

- Duurzame versterking van de economische poorten, economische

netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid ………....99

- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestings-

mogelijkheden………………………………………………………… 102

- Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten……………106

- Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties 107

3.4) Prioriteit Stedelijke Ontwikkeling

3.4.1) Strategie………………………………………………………………………109

3.4.2) Operationele doelstellingen

- Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten,

die een positieve bijdrage leveren tot het economische succes van

een stad en zijn regio…………………………………………………...110

- Verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden Antwerpen en

Gent, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten, door het

ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op buurt – en

wijkniveau …………………………………………………… ………116

3.5) Prioriteit Technische Bijstand………………………………………………………117

3.6) Indicatieve verdeling van de beschikbare EFRO-middelen……… ……………... 118

4) Uitvoeringsstructuren 4.1) Beheersautoriteit……………………………………….…………… ………….….125

4.2) Certificeringautoriteit ……………………………………………………………...126

4.3) Auditautoriteit …………………………………………………………………… ..127

4.4) Toezichtscomité …………………………………………………………………....128

4.5) Technische werkgroep ………………………………………………… … ………129

4.6) Programmasecretariaat …………………………………………………………….129

4.7) Monitoring en evaluatie…………………………………………………………… 133

4.8) Elektronische uitwisseling van gegevens………………………………………. …138

4.9) Financiële stromen………………………………………………………...…… 139

4.10) Promotie en communicatie……………………………………………… ……… 142

4.11) Partnerschap…………………………………………………………………… …146

4.12) Coördinatie met andere Fondsen/programma’s……………………………… … .147

5) Financiering………………………………………………………...……… ………… 149

6) Ex ante – evaluatie 6.1) Situering……………………………………………………………………………..151

6.2) Methodologisch kader…………………………………………………………… .151

6.3) Synthese van de resultaten…………………………………………………………..153

6.4) Aanbevelingen………………………………………………………………………156

6.5) Strategische milieubeoordeling……………………………………………………..160

BIJLAGE 1 -Indicatorenset………………………………………………………….. …..165

Page 4: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 3

STRUCTUUR

Een SWOT-analyse op programmaniveau vormt de basis voor de strategie van het

programma. De strategische hoofddoelstelling voor de periode 2007-2013 vloeit voort uit de

vastgestelde sterkten en zwakten. Een aantal strategische invalshoeken worden voor de

strategie geformuleerd. Vervolgens worden de inhoudelijke prioriteiten geformuleerd die

zullen bijdragen tot de realisatie van de hoofddoelstelling. Elke prioriteit heeft op zijn beurt

een eigen strategische doelstelling, alsook eigen strategische invalshoeken. Per prioriteit

wordt vervolgens een beperkt aantal operationele doelstellingen opgesteld waarbinnen de

concrete acties dienen te kaderen. Dit kan schematisch voorgesteld worden als volgt:

OPERATIONEEL PROGRAMMA

STRATEGISCHE HOOFDDOELSTELLING

STRATEGISCHE INVALSHOEKEN

PRIORITEIT 1

Strategische doelstelling

Strategische invalshoeken

PRIORITEIT 2

Strategische doelstelling

Strategische invalshoeken

PRIORITEIT 3

Strategische doelstelling

Strategische invalshoeken

Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie

Operationele

doelstelling

Operationele

doelstelling

Operationele

doelstelling

Operationele

doelstelling

Operationele

doelstelling

Operationele

doelstelling

Actie

SWOT-ANALYSE

VLAANDEREN

Page 5: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 4

1) SWOT-ANALYSE

1.1) Macro-economische structuur

1.1.1) Economische groei

Sinds 2001 bevindt de Vlaamse economie zich in een periode van lage economische groei, net

zoals de rest van Europa. Dit contrasteert sterk met de tweede helft van de jaren ‘ 90 die

gekenmerkt werden door een zeer sterke economische dynamiek. De economische groei in de

periode 2001-2003 in Vlaanderen situeerde zich beneden de 1% terwijl in de periode 1995-

2001 de Vlaamse economie jaarlijks gemiddeld groeide met 2.5 %. Vlaanderen doet daarmee,

net zoals België trouwens, slechter dan het Europees gemiddelde. Vooral de kleinere EU-

lidstaten zoals Ierland, Finland, Luxemburg en Zweden doen het beter1

Zoals blijkt uit onderstaande tabel, verliest Vlaanderen economisch terrein: het BBP per

capita groeide in Vlaanderen in de periode 1995 – 2003 minder snel dan in andere landen en

regio’s binnen Europa.

Tabel 3: BBP per capita, 1995 en 2003, EU-15 = 100

Luxemburg

Denemarken

België

VLAANDEREN Oostenrijk

Duitsland

Nederland

Zweden

Italië

Frankrijk

EU-15

Finland

Verenigd Koninkrijk

Ierland

Spanje

Portugal

Griekenland

1995

172

118

113

111 110

110

109

106

103

102

100

97

96

93

78

70

65

Luxemburg

Ierland

Denemarken

Oostenrijk

Nederland

Verenigd Koninkrijk

België

VLAANDEREN Zweden

Frankrijk

Finland

EU-15

Duitsland

Italië

Spanje

Griekenland

Portugal

2003

194

121

113

111

110

109

106

106 105

104

100

100

99

98

87

73

68

Bron: Tweede Barometer-Rapport over het Concurrentievermogen van de Vlaamse economie,

Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie

1 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie”, Prof. Dr. Koen De

Backer, Prof. Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie

Page 6: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 5

1.1.2.) Internationale vergelijking van de levensstandaard en zijn structurele

determinanten

Wanneer de welvaart van Vlaanderen geanalyseerd wordt aan de hand van het BBP uitgedrukt

in koopkrachtpariteiten (KKP)2, dan kan met de positie van Vlaanderen in Europese context

globaal als gunstig typeren. . Met een KKP van 26.909,8 euro per inwoner was het Vlaams

Gewest in 2003 één van de meest welvarende regio’s van Europa.3 Zowel het EU-15 als het

nieuwe EU-25 gemiddelde ligt lager, respectievelijk op 23.300 en 21.200 euro. Van de

buurregio’s doet enkel West-Nederland het beter.

BBP per capita in KKP (2003)

Baden-Württemberg 26.419,0

Nordrhein-Westfalen 23.093,9

Rheinland-Pfalz 20.357,6

Catalonië 24.452,2

Vlaams Gewest 26.909,8

Lombardije 29.660,1

Nord-Pas-De-Calais 19.399,8

Rhône-Alpes 24.470,7

West-Nederland 28.430,1

Zuid-Nederland 24.382,8

EU 15 23.300,0

EU 25 21.200,0

Vlaanderen heeft deze goede positie reeds verscheidene jaren en versterkt deze zelfs nog. Zo

scoorden in 2000 de vier groeiregio’s, Baden-Württemberg, Rhône-Alpes, Lombardije en

Catalonië nog beter dan Vlaanderen, terwijl in 2003 enkel nog Lombardije een grotere

welvaart produceerde.

Dit geeft evenwel geen volledig beeld van de Vlaamse economische situatie. De score van het

BBP hangt af van de volgende deeldeterminanten: het bevolkingsprofiel, de

werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit. De werkzaamheidsgraad en de

arbeidsproductiviteit kunnen nog verder opgesplitst worden. De werkzaamheidsgraad is de

resultante van enerzijds de participatiegraad (hoeveel % van bevolking op arbeidsleeftijd dat

wil werken) en anderzijds de effectieve inschakeling van arbeidskrachten (% van de

werkwillenden die effectief een job vinden). De arbeidsproductiviteit wordt bepaald door de

economische structuur (belang van hoog/laag productieve sectoren) en de gemiddelde

productiviteit binnen de individuele sectoren4

2 BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteiten waardoor rekening wordt gehouden met verschillen in prijsniveau

tussen landen en regio’s. 3 Dit zijn de cijfers na correctie voor pendelbewegingen van en naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

4 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie’, Prof. Dr. Koen De

Backer, Prof. Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie”.

Page 7: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 6

Wanneer we deze elk afzonderlijk bekijken, krijgen we een ander beeld.

Hoewel de vergrijzing van de bevolking een trend is in geheel Europa, is het

bevolkingsprofiel van Vlaanderen in vergelijking met de rest van Europa niet zo gunstig.

Slechts 65,8% van de Vlaamse bevolking is op arbeidsleeftijd (15-64jaar) terwijl het EU-25

gemiddelde op 66,7% ligt (EU-15: 66,4%).

Arbeidsproductivitei

t per werknemer

(in KKP) (2003)

Werkzaamheidsgraad

(in %) (2003)

Bevolking tussen 15 en

64 jaar

(in %) (2003)

Baden-Württemberg 57.548,3 69,8 65,7

Nordrhein-Westfalen 56.429,7 62,5 65,5

Rheinland-Pfalz 46.711,7 66,8 65,2

Catalonië 54.572,7 66,6 67,3

Vlaams Gewest 64.962,9 62,9 65,8

Lombardije 67.402,9 63,9 68,9

Nord-Pas-De-Calais 51.522,2 56,6 66,7

Rhône-Alpes 62.889,4 64,5 60,3

West-Nederland 56.886,4 73,7 67,8

Zuid-Nederland 49.396,4 73,1 67,5

EU 15 54.606,4 64,3 66,4

EU 25 50.550,5 62,9 66,7

Ook op het tweede element van het BBP, de werkzaamheidsgraad, scoort Vlaanderen eerder

zwak. Enkel het Brussels en Waals Gewest en Nord-Pas-de-Calais gaan nog onder de score

van 62,9%. Deze lage Vlaamse cijfers zijn te wijten aan arbeidsbesparende investeringen en

een lage arbeidsparticipatie. Vlaanderen blijkt er echter wel in te slagen om de personen die

willen werken effectief in te schakelen in het arbeidsproces, resulterend in een lagere

werkloosheid. Toch weegt dit niet op tegen de lage participatiegraad

Wat de arbeidsproductiviteit betreft is Vlaanderen met 65.000 euro per werknemer ten

opzichte van een EU-25 gemiddelde van 50.550,5 euro, na het Brussels Gewest en

Lombardije, de absolute koploper. In 2000 stonden de vier groeiregio’s nog voor Vlaanderen

maar de laatste jaren heeft Vlaanderen zijn vroegere koppositie weer verworven Het

productiviteitsvoordeel compenseert volledig de negatieve effecten van een ongunstig

bevolkingsprofiel en een lage werkzaamheid5. De arbeidsproductiviteit vormt bijgevolg de

belangrijkste factor van onze welvaart en van de goede globale ranking binnen Europa.

5 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie”, Prof. Dr. Koen De

Backer, Prof. Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie.

Page 8: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 7

1.1.3.) Regionale spreiding van de welvaart

De welvaart kan op twee wijzen in kaart gebracht worden6: naast het BBP per hoofd

(geproduceerde welvaart per gebied) kan het beschikbaar inkomen per hoofd (inkomen dat de

inwoners in een gebied daadwerkelijk in handen hebben) als maatstaf gebruikt worden.

Het gemiddelde BBP per inwoner bedroeg 26.161 euro in het Vlaamse Gewest anno 2003.

De verschillen tussen de Vlaamse arrondissementen kunnen echter groot zijn: Antwerpen

scoort 25,3% hoger dan dit Vlaamse gemiddelde; het BBP per capita situeert zich in Tongeren

40,5% lager. Veel heeft te maken met de aanwezigheid van nijverheidstakken in het gebied in

kwestie. Sedert 1995 is de spreiding van het BBP per hoofd over de Vlaamse

arrondissementen afgenomen. Dat wil zeggen dat de verschillen in welvaartsproductie kleiner

worden. Dit is op zich een goed punt voor een beleid dat zich richt op het afvlakken van de

welvaartsverschillen binnen Vlaanderen.

Ook zijn er tussen de Vlaamse provincies enkele andere economische verschillen.

West-Vlaanderen scoort op een aantal economische welvaartsindicatoren minder hoog dan het

Vlaams Gewest. West-Vlaanderen draagt voor 17,6% bij voor het BBP van Vlaanderen. Dit is

iets minder dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (18,9%). In 2003 was dit zo voor:

- het BBP per inwoner (23.900 euro t.o.v. 25.700 euro in 2003)

- het beschikbaar inkomen per inwoner (14.950 euro t.o.v. 15.800 euro in 2002)

- de gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer (64.800 euro t.o.v. 70.400 euro in

2003)

- de groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002 (reëel met 1,9%

t.o.v. 2,2%)

Daar moeten evenwel een aantal – vanuit economisch oogpunt gezien – positieve

vaststellingen tegenover geplaatst worden. In West-Vlaanderen is de arbeidseenheidskost per

werknemer in die mate lager (35.000 euro t.o.v. 39.300 euro, in 2002), dat ook de loonkost

per eenheid product (0,55 euro t.o.v. 0,58 euro) er lager is en zo een concurrentieel voordeel

biedt. Bovendien is het geloof in de eigen ontwikkeling er sterk aanwezig. De

investeringsratio (24,6%) is hoger dan elders. Tussen 1995-2002 stegen de investeringen er

gemiddeld met 4,1%, wat meer is dan het Vlaamse gemiddelde.

Oost-Vlaanderen scoort op het BBP per inwoner (22.890 euro t.o.v. 25.722 euro) en op de

gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer (68.235 euro t.o.v. 70.365 euro) minder hoog

dan het Vlaamse Gewest. e groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002

(reëel met 2,4% t.o.v. 2,2%) is iets beter dan het Vlaams gemiddelde. Het beschikbaar

inkomen per inwoner is vrijwel gelijk aan dat van Vlaanderen (15.792 euro t.o.v. 15.784 euro

in 2002). Dit wijst erop dat de welvaart uit andere productievere regio’s wordt “ingevoerd”,

voornamelijk door pendel naar Brussel. Ook op andere vlakken kunnen de zwakkere

prestaties gecompenseerd worden. Tegenover de matige arbeidsproductiviteit staan

arbeidseenheidskosten die onder het Vlaamse gemiddelde liggen (37.788 euro t.o.v. 39.270

euro in 2002). Helaas leidt dit niet tot een concurrentieel voordeel: de loonkosten per eenheid

product zijn vrijwel gelijk aan de Vlaamse waarde (0,57 euro t.o.v. 0,58 euro). De

investeringsratio (23,1%) wordt door de Vlaamse provincies alleen overtroffen door West-

6 De bron van alle gebruikte gegevens is het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), desgevallend

bewerkt door de Studiedienst van de Vlaamse Regering.

Page 9: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 8

Vlaanderen. Tussen 1995-2002 stegen de investeringen er met 4,2%, wat meer is dan het

Vlaams gemiddelde.

Vlaams-Brabant doet het op een aantal economische welvaartindicatoren beter dan het

Vlaams Gewest. De provincie Vlaams-Brabant draagt voor 17,7% bij tot het BBP van

Vlaanderen. Dit is wat hoger dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (17,2%). In 2003 was

dat zo voor:

- het BBP per inwoner (26.572 euro t.o.v. 25.722 euro in 2003), op Antwerpen na de

beste score van de Vlaamse provincies.

- het beschikbaar inkomen per inwoner (18.147 euro t.o.v. 15.784 euro in 2002). Dit

is het beste resultaat van alle provincies.

- de gemiddelde arbeidsproductiviteit (75.191 euro t.o.v. 70.365 euro in 2003), op

Antwerpen na de beste score van de Vlaamse provincies.

- de reële groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002 (3,3% t.o.v.

2,2%). Dit is de sterkste groei van alle provincies.

De loonkosten per werknemer (arbeidseenheidskosten) liggen met 43.674 euro dan weer het

hoogst van alle Vlaamse provincies. Hierdoor wordt het voordeel van de hoge

arbeidsproductiviteit teniet gedaan. De investeringsratio ligt met 19,3% bovendien lager dan

in de andere provincies (Vlaams gemiddelde: 21,7%). Wel dient hier vermeld te worden dat

de investeringsratio gewoonlijk lager ligt in regio’s zoals Vlaams-Brabant waar de

dienstensectoren domineren. De groei van de investeringen in de periode 1995-2002 is wel op

Limburg na het hoogst van de Vlaamse provincies.

Antwerpen scoort op een aantal economische welvaartsindicatoren beter dan het Vlaamse

Gewest. De provincie Antwerpen draagt voor 33,1% bij tot het BBP van Vlaanderen. Dit is

ruim meer dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (27,7%). In 2003 was dit zo voor:

- het BBP per inwoner (30.710 euro t.o.v. 25.722 euro in 2003). Dit is veruit de

beste score van de Vlaamse provincies.

- de gemiddelde arbeidsproductiviteit (76.078 euro t.o.v. 70.365 euro in 2003). Dit

is opnieuw de beste score in Vlaanderen.

Het beschikbaar inkomen per inwoner ligt iets lager dan in de rest van Vlaanderen (15.647

euro t.o.v. 15.784 euro in 2002). Bedenkelijker is dat de reële groei in bruto toegevoegde

waarde over de periode 1995-2002 zwakker is dan het Vlaams gemiddelde (1,6% t.o.v. 2,2%).

De loonkosten per werknemer liggen met 42.106 euro dan weer hoger dan het Vlaamse

gemiddelde van 39.270 euro. Hierdoor wordt het voordeel van de hoge arbeidsproductiviteit

teniet gedaan: de loonkosten per eenheid product liggen op hetzelfde niveau als in

Vlaanderen. De investeringsratio ligt met 20,2% bovendien vrij laag. Onder de Vlaamse

provincies doet alleen Vlaams-Brabant het minder goed. Er is evenmin sprake van een

inhaalbeweging. De groei van de investeringen 1995-2002 is zelfs de laagste van alle

provincies.

Ondanks de economische initiatieven van de voorbije decennia, is de Limburgse welvaartsgap

met de andere regio’s van Vlaanderen nog niet gedicht. De grote(re) aanwezigheid van

potentiële actieven in hun bevolking (62,4% t.o.v. 60,2%) kan niet verhinderen dat het BBP

per inwoner nog steeds lager blijft. Dit is het gevolg van een lagere arbeidsproductiviteit

Page 10: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 9

(59.900 euro in 2002) en een lagere werkzaamheidsgraad (62,3 t.o.v. 66,6). Enkele

economische welvaartsindicatoren van Limburg zijn:

- De reële economische groei bedroeg gemiddeld 2,5% over de jaren 1995-2002.

Dat is beter dan gemiddeld in het Vlaams Gewest (2,2%) en beter dan in alle

provincies, met uitzondering van Vlaams-Brabant (3,3%).

- De investeringsquote bedroeg anno 2001 27,3% en is daarmee het hoogst van alle

Vlaamse provincies.

- Over de periode 1995-2001 groeiden de private investeringen met gemiddeld 6,1%

per jaar. Dit is beter dan in heel het Vlaamse Gewest.

- De toename van de nominale bruto toegevoegde waarde blijft echter achter op het

Vlaams gemiddelde. De groei van het BBP per inwoner alsook het BBP lopen over

de periode 1995-2002 achter op andere provincies. Het BBP per inwoner (21.200

euro in 2002) is het laagst van alle Vlaamse provincies.

- De groei van het gemiddeld inkomen lag over de periode 1995-2002 iets onder het

Vlaamse gemiddelde zodat het gemiddeld inkomen per inwoner (13.900 euro) het

laagste blijft.

- De arbeidseenheidskost is relatief laag (34.700 euro in 2001) en groeide relatief

zwak (2,3% over 1995-2001). Dat wil zeggen dat de arbeid in Limburg gemiddeld

relatief goedkoop blijft.

- De loonkost per eenheid product ligt in Limburg (0,59 euro in 2001) iets boven het

gemiddelde niveau van Vlaanderen. Dit komt doordat niet alleen de

arbeidseenheidskost maar ook de arbeidsproductiviteit eerder laag zijn.

De spreiding van het beschikbaar inkomen is dan weer iets toegenomen sedert 1995. De

verschillen in rijkdom tussen de arrondissementen neemt toe. Het beschikbaar inkomen beliep

in 2003 gemiddeld 15.972 euro per inwoner in het Vlaamse Gewest. De spreiding over de

arrondissementen is veel minder uitgesproken, te wijten aan het herverdelend effect van onze

sociale zekerheid: het niveau is in Halle-Vilvoorde 16,3% boven dit van het Vlaamse Gewest;

in Maaseik situeert het zich 14,4% lager.

Figuur 3 toont dat er verschillen kunnen bestaan tussen geproduceerde en verdiende welvaart:

in een aantal arrondissementen is het gemiddeld inkomen erg hoog. Dat heeft te maken met de

nabijheid van het Brusselse Gewest: heel wat inwoners gaan werken in Brussel (waar de

lonen vrij hoog zijn, als gevolg van de aanwezigheid van beslissingscentra van bedrijven en

instellingen), maar nemen hun inkomen mee naar huis waar zij wonen. Dat betekent niet

noodzakelijk dat de eigen welvaartsproductie in de regio’s ook heel groot is. Grootstedelijke

arrondissementen scoren daarentegen dan weer eerder goed inzake BBP. Dat verwondert niet

gezien de aanwezigheid van belangrijke secundaire en tertiaire nijverheidstakken. Doch deze

gebieden kampen ook met typische stedelijke problemen wat zich reflecteert in gemiddeld

matige inkomensniveaus. In regio’s zonder grote stad ligt het BBP eerder laag. In sommige

arrondissementen kan dat opgevangen worden door de pendel naar naburige

tewerkstellingspolen. In andere regio’s, die verder van een grote tewerkstellingspool

verwijderd zijn, ligt dat moeilijker. Dat weerspiegelt zich dan in het gemiddelde

inkomensniveau.

Page 11: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 10

Concluderend kan men stellen dat de gemiddelde Vlaamse welvaart belangrijke intra-

Vlaamse verschillen verhult.

1.1.4.) Economische sectoren

De tertiarisering van de economie is een algemene trend in Europa. De gemiddelde

tertiariseringsgraad van de EU-15 op basis van de werkgelegenheid bedraagt 71%.

Figuur: economische structuur volgens de tewerkstelling in % (2004)

Figuur 3: BBP PER HOOFD EN BESCHIKBAAR INKOMEN

PER HOOFD IN DE VLAAMSE ARR. IN 2003

Indices (Vlaamse Gewest = 100 )

80

90

100

110

120

50 60 70 80 90 100 110 120 130

BBP / hoofd (euro)

Besc

hik

baa

er

ink

om

en

per

ho

ofd

(e

uro

)

Antwerpen

Mechelen

Turnhout

Hasselt

Maaseik

Tongeren

Aalst

Dendermonde

Eeklo

Gent

Oudenaarde

Sint-Niklaas

Halle-Vilvoorde

Leuven

Brugge

Diksmuide

Ieper

KortrijkOostende

Roeselare

Tielt

Veurne

Page 12: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 11

Ook in Vlaanderen is de tertiaire sector, in termen van werkgelegenheid en toegevoegde

waarde, duidelijk de belangrijkste sector. Qua tewerkstelling vertegenwoordigt hij een

aandeel van ongeveer 75 % van de beroepsbevolking, tegenover 22 % in de secundaire en

2,2 % in de primaire sector.

Tabel: aantal jobs in loondienst, naar sector (WAV indeling)

2000 2001 2002

Land- en tuinbouw 25.470 24.885 24.754

Visserij 456 732 562

Totaal primaire sector 25.926 25.617 25.316

Winning van delfstoffen 620 611 591

Vervaardiging van dranken, voeding en tabak 64.016 64.227 64.728

Textielindustrie 34.920 34.449 32.743

Vervaardiging van kleding en schoeisel, leer- en

bontnijverheid

10.262 9.227 8.437

Vervaardiging van meubels 16.555 16.880 16.255

Houtindustrie 8.538 8.731 8.636

Grafische nijverheid 30.945 31.139 29.913

Chemische industrie 51.841 52.298 51.139

Rubber- en kunststofnijverheid 21.837 21.011 19.646

Vervaardiging van glas, bakstenen, cement en

andere bouwmaterialen

18.028 17.682 17.348

Metallurgie 22.535 22.509 21.873

Vervaardiging van metaalproducten 40.105 42.000 40.523

Vervaardiging van machines, apparaten en

werktuigen

25.803 26.742 26.280

Vervaardiging van elektrische machines en

apparaten

16.568 17.497 16.385

Vervaardiging van kantoormachines, computers,

audio-, video- en telecommunicatieapparatuur

16.419 16.611 14.560

Vervaardiging van medische apparatuur 4.158 4.892 4.877

Vervaardiging van transportmiddelen 54.289 55.352 52.948

Overige industrie 6.966 6.625 6.210

Elektriciteit, gas, stoom en water 12.547 12.053 11.746

Bouw 118.196 118.767 118.116

Totaal secundaire sector 575.148 579.303 562.954

Garagewezen 32.450 33.672 34.415

Groothandel en handelsbemiddeling 111.631 115.078 115.017

Kleinhandel 111.402 114.966 117.576

Verhuurdiensten 11.833 12.095 12.446

Horeca 63.996 69.807 71.341

Vervoer 73.885 75.470 71.942

Vervoersondersteunende activiteiten 34.439 37.433 36.674

Post en telecommunicatie 34.308 34.941 34.356

Financiële diensten 48.545 49.458 45.879

Informatica 23.925 27.209 26.162

Page 13: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 12

Advies en bijstand aan ondernemingen en

personen

68.130 71.356 73.531

Selectie en terbeschikkingstelling van personeel 76.362 75.267 78.968

Industriële reiniging 22.351 22.874 23.980

Overige diensten aan personen 16.580 16.973 17.241

Totaal tertiaire sector 729.837 756.599 759.528

Openbaar bestuur 98.605 95.787 97.704

Justitie, defensie en openbare veiligheid 49.081 50.065 48.945

Verplichte sociale verzekering 10.755 10.762 10.830

Onderwijs 185.114 189.900 194.992

Ziekenhuizen en overige gezondheidszorg 99.467 101.928 104.183

Maatschappelijke dienstverlening 112.762 122.646 126.931

Recreatie, cultuur en sport 24.920 27.224 27.634

Speur- en ontwikkelingswerk 5.704 5.553 5.511

Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging 8.549 8.229 8.425

Belangenvertegenwoordiging 13.675 13.734 13.943

Totaal quartaire sector 608.632 625.828 639.098

Slecht gedefinieerde activiteiten 2.038 1.776 1.205

Totaal 1.941.581 1.989.123 1.988.101

In de periode 2000-2002 nam het aantal betrekkingen in loondienst in de primaire en

secundaire sectoren af. Factoren als desindustrialisering, uitbesteding, delokalisatie en

mondialisering spelen hier een rol. Het aantal banen in loondienst in de tertiaire sector

expandeerde met 29.691. Groot- en kleinhandel zijn de diensten met het grootste aantal

arbeidsplaatsen. Tussen 2000 en 2002 was de quartaire sector goed voor 30.766 bijkomende

arbeidsplaatsen. De sectoren met de grootste tewerkstelling zijn onderwijs, maatschappelijke

dienstverlening en ziekenhuizen en overige gezondheidszorg.

Wat betreft de secundaire sector scoort Vlaanderen op het vlak van de werkgelegenheid

goed in de medium- ( vervaardiging van chemische producten, (elektrische) apparaten en

machines, wagens en rollend materieel ) en hoogtechnologische sectoren (vervaardiging van

farmaceutische producten, audio-, video- en telecommunicatieapparatuur en kantoormachines

en computers ) met een aandeel van 8,13% van de totale tewerkstelling. Hiermee wordt

Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en zelfs Zweden voorafgegaan, enkel

Duitsland deed het in 2002 beter met 9,13%.

Wat betreft de milieu-industrie in Vlaanderen, is uit analyses van de SERV gebleken dat

2,6 % van het totaal aantal bedrijven actief waren op milieugebied. Qua tewerkstelling stelt de

sector slechts 1.4 % van de het totaal aantal werknemers tewerk. Ruim 90 % van de bedrijven

zijn kleine en middelgrote bedrijven, de overige 10 % zijn grote bedrijven. De grote bedrijven

maken wel 46 % uit van de omzet in de milieusector. Naar activiteit zijn 73 % actief op één

bepaald milieucompartiment of –aspect actief, ongeveer 17 % op twee milieuaspecten en

slechts 10 % op meer dan twee milieuaspecten. Uit de studie volgt dat de afval- en

Page 14: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 13

recyclagesector de grootste activiteit, omzet en tewerkstelling vertonen, gevolgd door de

watersector (zowel watervoorziening als afvalwaterbehandeling). De activiteiten op het

gebied van bodem, lucht, geluid en consulting zijn eerder van beperkte omvang7.

Qua toegevoegde waarde bekleedt Vlaanderen een sterke positie in de tertiaire sectoren van

de handel en de gezondheidszorg & maatschappelijke dienstverlening. De transit– en

havenactiviteiten en de uitbouw van onze sociale welvaartstaat zijn daar niet vreemd aan. Het

onderwijs komt eveneens goed aan bod in onze regio, maar volgt dezelfde groei als elders in

de EU25. De sector zakelijke diensten & onroerend goed is in omvang heel belangrijk. In

verhouding tot de Europese Unie is deze sector hier iets beter vertegenwoordigd. De

financiële instellingen en de overheidssector staan zwak.

De grootte van de bel geeft de omvang van de toegevoegde waarde weer. Er zijn vier kwadranten:

- sterk: sterk aanwezig en sterk gegroeid

- achterblijvend: sterk aanwezig, maar zwak gegroeid

- verbeterend: zwak aanwezig, maar sterk gegroeid

- zwak: zwak aanwezig en zwak gegroeid

In de secundaire sector zijn de sectoren van de chemie & kunststof, de metaalproducten en de

overige industrie (waaronder de meubelnijverheid) sterk aanwezig en sterk gegroeid.

Vlaanderen is ook gespecialiseerd in de voedingsnijverheid en de petrochemie, maar deze

sectoren groeiden ongeveer aan hetzelfde tempo als in de EU25. De textiel & confectie, de

nutsectoren en de bedrijven die transportmiddelen vervaardigen, komen naar verhouding ook

7 Sociaal-economische analyse van de Vlaamse milieu-industrie (1999). Aanvullende

regionale analyse (2000), SERV

RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE TERTIAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET VLAAMSE

GEWEST T.O.V. DE EU-25 (index=100) op basis van de bruto toegevoegde waarde, toestand 2003

80

90

100

110

120

40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140

ZWAK

VERBETEREND

ACHTERBLIJVEND

STERKRelatieve groei 1998 - 2003

Relatieve

aanwezig-

heid 2003cultuur & gemeenschapsvoorzieningen

horeca

particuliere huishoudens

financiële

instellingen

vervoer &

communicati

e

overheid

zakelijke diensten

en onroerend goed

onderwijs

handel

gezondheidszorg &

maatschappelijke dienstverlening

Page 15: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 14

goed aan bod, maar verliezen terrein in vergelijking met hun Europese sectorgenoten. De

belangrijke bouwsector is iets minder sterk aanwezig en groeide ook wat zwakker dan in de

hele Europese Unie. De verschillen zijn echter niet zo groot.

Zwak aanwezig en zwak gegroeid zijn dan weer de machines & apparaten, de vervaardiging

van elektrische en optische instrumenten, de uitgeverijen & drukkerijen en de sector van de

bouwmaterialen. Deze sectoren kregen meer kansen in Europa als geheel.

De grootte van de bel geeft de omvang van de toegevoegde waarde weer. Er zijn vier kwadranten:

- sterk: sterk aanwezig en sterk gegroeid

- achterblijvend: sterk aanwezig, maar zwak gegroeid

- verbeterend: zwak aanwezig, maar sterk gegroeid

- zwak: zwak aanwezig en zwak gegroeid

De primaire sector vertegenwoordigt nog slechts 2.2 % van de totale beroepsbevolking.

Binnen deze sector neemt de glastuinbouw, als belangrijke basis in de plattelandseconomie

(toelevering, veilingen, afzet), een bijzondere plaats in. De moderne glastuinbouwbedrijven

(meerdere ha) kunnen thans beschouwd worden als KMO’s op niveau van investeringen,

innovatie, technologie en arbeid. Gezien de evolutie op het vlak van het ruimtelijk beleid en

het duurzaam gebruik van productiefactoren (energie, water, …) bestaat er in Vlaanderen

een concrete behoefte aan nieuwe duurzame ontwikkelingskansen voor deze sector. Er dient

daarom ook optimaal ingespeeld te worden op innovatieve technologieën en het creëren van

schaaleffecten op ruimtelijk vlak, voornamelijk naar energie- en watergebruik toe.

Naast de tertiarisering van de economie, dient tevens gewezen op het belang van de KMO -

sector. Vlaanderen is reeds lang gekend als dé KMO-regio. Veel van deze KMO’s zijn echter

familiale ondernemingen met erg weinig personeelsleden. Zo heeft meer dan de helft van de

ondernemers (59%) in Vlaanderen geen enkel personeelslid in dienstverband. Daarnaast zijn

er ook nog heel wat ondernemingen met een klein aantal personeelsleden (tot 50 werknemers)

RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE SECUNDAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET

VLAAMSE GEWEST T.O.V. DE EU-25 (index=100) op basis van de bruto toegevoegde waarde,

toestand 2003

60

80

100

120

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220

ZWAK

VERBETEREND

ACHTERBLIJVEND

STERKRelatieve groei 1998 - 2003

Relatieve

aanwezigheid 2003

delfstoffen

machines & apparaten

elektrische &

optische apparaten

chemie en kunststof

petrochemie

textiel & confectie

transport-

middelen

hout

overige

industrie metaalproducten

voeding

nutssectoren

keramische,

glas

bouw

drukkerijen

Page 16: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 15

en een aantal middelgrote ondernemingen (tot 200 werknemers). Op het vlak van de

tewerkstelling is bijgevolg het belang van de grote ondernemingen in Vlaanderen niet te

onderschatten.

Tabel: Dimensie van de inrichtingen volgens het totaal aantal tewerkgestelde werknemers.

Inrichtingen Vlaams

Gewest

Inrichtingen België Totaal werknemers

België

Aantal % Aantal % Aantal %

< 5 wn. 97.515 64,64 166.402 65,29 291.236 8,27

Van 5 tot 9 wn. 23.391 15,51 38.893 15,26 245.615 6,97

Van 10 tot 19 wn. 13.503 8,95 22.333 8,76 288.627 8,19

Van 20 tot 49 wn. 9.917 6,57 16.281 6,39 473.908 13,45

Van 50 tot 99 wn. 3.343 2,22 5.453 2,14 364.191 10,34

Van 100 tot 199 wn. 1.665 1,10 2.788 1,09 369.916 10,50

Van 200 tot 499 wn. 1.034 0,69 1.788 0,70 500.763 14,22

Van 500 tot 999 wn. 306 0,20 532 0,21 314.408 8,93

1000 wn. en meer 184 0,12 382 0,15 673.611 19,12

Totaal 150.858 100 254.852 100 3.522.275 100

1.1.5. ) Internationale oriëntatie

Door de kleinschaligheid van de binnenlandse markt heeft Vlaanderen een erg open economie

die in sterke mate afhankelijk is van de internationale omgeving. In 2003 bedroeg de Vlaamse

uitvoer 91% van het BBP, dat is 145,5 miljard euro. In 2004 voerde Vlaanderen voor 158.3

miljard euro uit. Dit zorgde voor een hoge uitvoerratio van 97.5% van het BBP. Voor 2005

verwacht de Nationale Bank van België (NBB) dat de stijgende trend voor Vlaanderen

behouden blijft. Men schat dat de uitvoer voor 2005 171.6 miljard euro zal bedragen.

Duitsland, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Italië vertegenwoordigen de

belangrijkste afzetmarkten met een gezamenlijk aandeel van ongeveer 60% in de totale

uitvoer. Drie kwart van de uitvoer is bestemd voor andere EU-lidstaten.

Tabel: Uitvoer van het Vlaamse Gewest naar partnerland (miljoenen euro)

2003 2004 2005 (raming)

Totaal 145.580,8 158.266,4 171.607,5

Europese Unie 110.029,9 119.448,1 127.590,9

Frankrijk 21.311,5 22.764,0 24.094,7

Nederland 20.011,2 21.971,9 22.992,1

Duitsland 25.394,6 28.038,1 30.241,9

Italië 7.745,5 8.209,8 9.358,0

Verenigd Koninkrijk 13.759,7 14.559,8 14.486,9

Aangezien meer dan driekwart van de Vlaamse export de Europese Unie als bestemming

heeft, kan men stellen dat niet de Vlaamse, maar de Europese markt relevant is voor Vlaamse

ondernemingen. Dit is vooral het geval in de secundaire en de tertiaire sector waar in 2003

meer dan de helft van de omzet bestemd was voor de export. De primaire sector volgt deze

trend veel minder met een exportcijfer van slechts 12% van de omzet. De voornaamste

Page 17: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 16

exportproducten zijn machines en vervoersmaterieel (28.3%), chemische producten (26.4%)

en edelstenen. Dit zijn echter ook de belangrijkste productcategorieën aan de importzijde.

De Vlaamse uitvoer verschilt op een aantal punten van deze van andere Europese landen.

Vlaanderen blijkt gespecialiseerd in chemische producten, petroleum en petroleumproducten.

Ook Vlaamse voedingswaren en vee blijken in het buitenland gegeerd. Verder kan

Vlaanderen behoorlijke troeven voorleggen op het vlak van halffabrikaten. Diverse

consumptiegoederen en investeringsgoederen komen relatief minder aan bod in het Vlaamse

uitvoerpakket dan in andere Europese landen. Tot slot zal het geen verbazing wekken dat

grondstoffen geen Vlaamse exportspecialiteit vormen.

Page 18: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 17

Doordat België zijn grondstoffen massaal moet invoeren, is de inflatie in België vanaf 2003

voortdurend gestegen door prijsstijgingen van olieproducten en andere grondstoffen. In 2005

is het algemeen prijspeil in België (2,5) zelfs hoger is dan de EU-inflatie (2,2).

HICP België HICP EU

2003 1,5 2,1

2004 1,9 2,1

2005 2,5 2,2

De economische openheid uit zich anderzijds in de grote invoerstromen. Ook hier gaat het

voornamelijk over import uit de andere lidstaten van de EU (73,5% in 2003 en 71,6% in

2004). Het economische belang van import en export kan slechts geconsolideerd blijven

zolang de bereikbaarheid voldoende gegarandeerd is. Het is noodzakelijk dat ingezet wordt op

het uitwerken van multimodaal goederenvervoer. Een maximaal positief effect wordt

verkregen wanneer ook een goed uitgewerkt ruimtelijk locatiebeleid operationeel is.

Bovendien is Vlaanderen samen met Zuid-Nederland de logistieke draaischijf van Europa.

Daarbij vormen de Antwerpse zeehaven (naast de havens van Gent, Zeebrugge en Oostende)

en de luchthaven van Zaventem de belangrijkste “economische poorten” van Vlaanderen op

de wereld. In 2003 was Antwerpen de vierde belangrijkste haven van de wereld voor

goederentrafiek, na Rotterdam, Singapore en Hong Kong. Ook de luchthaven van Zaventem

behoort tot de top vijf van Europese luchthavens inzake het vrachtvervoer.

Een derde aspect van de openheid van de Vlaamse economie is het grote aantal buitenlandse

investeringen die Vlaanderen aantrekt. Bijna de helft van de industriële werkgelegenheid en

meer dan 60% van de toegevoegde waarde van industriële ondernemingen kwam in 2002 van

de buitenlandse ondernemingen. In de dienstensector gaat het om respectievelijk 29% en

34%. Nergens in de EU haalt men dergelijke hoge percentages met uitzondering van de

industrie in Ierland. De centrale ligging van Vlaanderen in Europa en het uitgebreide

infrastructuurnetwerk hebben in het aantrekken van vestigingen van grote multinationals

steeds een belangrijke rol gespeeld sinds de jaren ‘60. Toch wordt vastgesteld dat

buitenlandse ondernemingen hun initiatieven in Vlaanderen terugschroeven of ze zelfs

volledig stopzetten zonder dat hier voldoende nieuwe buitenlandse investeringen tegenover

staan. Dit houdt in dat ook specifieke, hoogwaardige ruimte nodig is om buitenlandse

investeringen een geschikte plaats te bezorgen.

1.2) Kenniseconomie en innovatie

Tengevolge van de globalisering zal Vlaanderen steeds meer een beroep moeten doen op zijn

kennis om overeind te blijven in de internationale concurrentie. Kostencompetitiviteit wordt

voor Vlaanderen immers steeds moeilijker vermits nieuwe economische spelers over

belangrijke kostenvoordelen beschikken. Vlaanderen wenst verdere stappen te zetten in de

kenniseconomie, waar kennis de basis voor competitiviteit vormt. Innovatie vormt een

belangrijke determinant van het concurrentievermogen in de kenniseconomie.

Voor het luik kenniseconomie steunt deze analyse in belangrijke mate op de nota van

Flanders District of Creativity (Flanders DC) “Strategische omgevingsanalyse: Uitdagingen

voor de toekomst. Nood aan een creatief groeimodel” (september 2005), waarin de omgeving,

uitdagingen en problemen van de Vlaamse economie voor het volgende decennium worden

Page 19: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 18

geschetst. Het luik innovatie is gebaseerd op de internationale kwantitatieve benchmarking

van het Vlaams innovatiesysteem van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB)

“Aanbeveling 24. Opvolging Vlaams Innovatiepact. Eerste invulling van de kernindicatoren”

(maart 2005), waarin de belangrijkste basiskenmerken van het Vlaams innovatiesysteem

worden beschreven.

Kenniseconomie

1. Positie van Vlaanderen in groeiende kennisintensieve sectoren

De toekomstige economische groei zit vooral in de kennisintensieve sectoren. Indien

Vlaanderen zijn internationale aanwezigheid in deze sectoren niet verder uitbouwt, dreigt de

economische groei van Vlaanderen af te nemen. Vlaanderen heeft momenteel vooral een

belangrijke aanwezigheid in de sectoren chemie, farmacie en automobiel. Deze sectoren

kenmerken zich door een bovengemiddelde groei van de Europese export. Andere sectoren

waarin Vlaanderen een groot marktaandeel heeft, groeien op Europees vlak significant minder

snel. Om in deze sectoren verder te groeien is nog sterker en competitiever worden een

noodzaak, wat gegeven de sterk toegenomen concurrentie op basis van kosten en prijzen in

deze sectoren niet voor de hand ligt. In de meer kennisintensieve sectoren heeft Vlaanderen

een eerder zwakke positie. Verschillende van deze kennisintensieve sectoren kennen echter op

Europees niveau een relatief grote groei. De kennisintensieve sectoren bieden dus heel wat

meer groeimogelijkheden: het is nu eenmaal gemakkelijker om te concurreren in groeiende

sectoren dan in stagnerende/krimpende sectoren. (Flanders DC)

De meer kennisintensieve sectoren staan in Vlaanderen slechts voor een beperkt gedeelte van

de werkgelegenheid in. De tewerkstellingsgraad in medium hightech en hightech industrie

(uitgedrukt als % van de totale beroepsbevolking) bedraagt in 2000 8,32% en in 2002 7,86%.

Voor hightech diensten bedraagt de tewerkstellingsgraad in 2000 3,79% en in 2002 3,64%.

Het aandeel van de medium hightech en high tech sectoren in de werkgelegenheid gaat dus

achteruit tussen 2000 en 2002: voor de medium hightech en hightech industrie volgt dit een

EU-trend (uitzonderingen zijn Finland en Duitsland), voor hightech diensten is Vlaanderen

één van de enige gebieden die achteruit gaat wat betreft aandeel in de werkgelegenheid. Het

aandeel van de werkgelegenheid in technologiegedreven sectoren in Vlaanderen ligt nog maar

nauwelijks boven het EU-15 gemiddelde. (VRWB)

De VRWB onderstreept dat het Vlaams technologisch-economisch weefsel ruimer is dan wat

nu onder de hightech en medium hightech sectoren wordt gerekend. Bedrijven in de biotech

of voedingssector die wel aan innovatie doen worden omwille van hun classificatie niet

meegerekend. De classificatie volgt met andere woorden niet voldoende de veranderingen

naar de kenniseconomie. In alle sectoren zijn er voortrekkers van de kenniseconomie en

bovendien vormt technologiecreatie niet de enige determinant van kennisintensivering.

(VRWB)

2. Structurele kenmerken van Vlaamse ondernemingen in kennisintensieve sectoren

Buitenlandse ondernemingen nemen een belangrijke plaats in de kennisintensieve sectoren in

Vlaanderen in. Hun belang is nog meer uitgesproken dan in andere sectoren: buitenlandse

dochterondernemingen nemen het grootste deel van de jobs (bijna 70%) en de gecreëerde

toegevoegde waarde (meer dan 80%) voor hun rekening. In vergelijking met deze

Page 20: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 19

buitenlandse dochterondernemingen worden Vlaamse ondernemingen in kennisintensieve

industrie- dienstensectoren gekenmerkt door een lagere productiviteit en een kleinere schaal,

zijn ze minder internationaal actief en voeren ze minder industriële diensten uit. Deze

kenmerken verklaren het kleinere belang van de Vlaamse ondernemingen in de

kennisintensieve sectoren. De kleinere schaal, de kleinere technologische basis staan immers

in schril contrast met de trend naar grotere schaal en meer technologie-inhoud in deze

sectoren. Het endogeen ondernemerschap in de kennissectoren kampt dus met een aantal

structurele handicaps die het concurrentievermogen van Vlaanderen bemoeilijken. Voldoende

uitwisseling van kennis tussen de verschillende actoren is noodzakelijk om het

absorptievermogen van de Vlaamse ondernemingen te verhogen en hun positie in de

kennissectoren te versterken. (FDC)

3. Aanbod en inschakeling van menselijk kapitaal

De uitbouw van de kenniseconomie vereist een voldoende aanbod en een optimale

inschakeling van menselijk kapitaal. In Vlaanderen blijkt er een voldoende aanbod aan

menselijk kapitaal (Tweede Barometer- Rapport op het Concurrentievermogen van de

Vlaamse economie) maar resulteert dit (nog) niet in een sterke positie van Vlaanderen in de

kenniseconomie. Het menselijk kapitaal wordt in Vlaanderen sterk ingeschakeld in

overheidsdiensten en onderwijs. Hoger opgeleiden zijn in het algemeen actief in de

dienstensectoren. Opvallend is de relatief lage inschakeling van hoger opgeleiden in de

technologische dienstensectoren.

Deze niet-optimale inschakeling van menselijk kapitaal wordt nog versterkt door de brain

drain van hoger opgeleiden. Globale cijfers geven aan dat België niet significant meer

getroffen wordt dan andere Europese landen. België bevindt zich zelfs op een iets lager

gemiddeld niveau dan de rest van Europa indien naar de grote groep (hoger onderwijs en

universiteit) gekeken wordt. Cijfers over immigratie en opleiding in de Verenigde staten

geven éénzelfde beeld. Voor de groep universitairen die in het bezit zijn van een doctoraat

zijn, zijn deze cijfers echter opvallend hoger voor België. Dit suggereert dat België relatief

sterker getroffen wordt door een brain drain van de hoogst opgeleiden naar de VS dan andere

landen. (FDC)

4. ICT

ICT vormt de ruggengraat van de kenniseconomie. De Vlaamse Regering wenst Vlaanderen

verder uit te bouwen als vooruitstrevende informatiemaatschappij.

Burgers

Het aandeel van de Vlamingen dat internet gebruikt, evolueerde van 2001 tot 2005 van 34%

naar 61%. Toch blijft er nog heel wat werk aan de winkel om bij de Europese top te behoren.

In 2005 had 56% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 55% van de

Vlamingen gebruikte het internet minstens één keer per week. Bij de Europese koplopers

liggen deze percentages tussen de 73% en 78 %. Wat de penetratiegraad van breedband

betreft, hoort Vlaanderen wel tot de Europese top. Het Vlaams gewest doet het beduidend

slechter dan de Europese top wat het gebruik van internettoepassingen betreft. Voor E-

government wordt bijvoorbeeld door 18% van de Vlamingen en door 52% van de Zweden

gebruikt. Wat e-commerce betreft zoekt 46% van de Vlamingen tegen 70% van de Zweden

op het internet informatie over goederen en diensten. (VRIND 2006)

Page 21: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 20

Bedrijven

Tabel ICT-infrastructuur - bedrijven

Bijna alle bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaams Gewest

gebruiken internet, maar slechts driekwart heeft een breedbandverbinding. Met deze cijfers

sluit Vlaanderen aan bij de Europese top. De bedrijven met vijf tot negen werknemers doen

het slechter: slechts 88% heeft een internetverbinding en 66% heeft een breedbandverbinding.

Vlaamse bedrijven behoren bij de Europese top wat de penetratie van intranet en extranet

betreft. Voor bedrijfswebsites is er een extra inspanning nodig om bij de Europese top te

behoren. Een website is een machtig wapen om nieuwe klanten aan te trekken aangezien bijna

de helft van de Vlamingen op het internet op zoek gaat naar informatie over goederen en

producten. (VRIND 2006) Tabel ICT-toepassingen - bedrijven

Bron: VRIND 2006

Page 22: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 21

Vlaamse bedrijven met tien werknemers doen het even goed of zelfs beter dan het Europese

gemiddelde wat betreft e-government, e-commerce, e-learning en telewerken. Er is echter een

duidelijke inspanning nodig wil men tot het niveau van de koplopers komen. (VRIND 2006)

Innovatie

1. Investeringen in O&O

De O&O- intensiteit in Vlaanderen (totale uitgaven voor O&O op gewestniveau uitgedrukt als

% van het BBRP (GERD)) bedraagt voor 2001 2,43%, voor 2002 2,24% en voor 2003 2,14%.

Hiermee zit Vlaanderen boven het EU–15 gemiddelde. Vlaanderen scoort niet slecht

vergeleken met de belangrijkste handelspartners. Absolute koplopers zijn Zweden, Finland en

Japan die de 3% reeds overschreden hebben (gegevens 2001). Vlaanderen heeft de 3%

doelstelling nog niet bereikt, ondanks de stijging die sinds 1996 (1,87%) merkbaar is.

Grafiek: Internationale vergelijking van de O&O- intensiteit (% BBP) (2001)

Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005

Vlaanderen zit boven het EU-15 gemiddelde vooral door de O&O bestedingen van bedrijven.

Met 1,87% (bedrijfsuitgaven O&O als % van het BBP (BERD)) in 2001 scoort Vlaanderen

redelijk goed voor de uitgaven O&O van de private sector. Vlaanderen bevindt zich boven het

EU-gemiddelde. Voor 2002 (1,66%) en 2003 (1,56%) liggen de cijfers iets lager. Deze daling

van de bedrijfs-O&O is de oorzaak van de daling van de totale O&O- intensiteit in 2002 en

2003. De technologiecrisis in het begin van de eeuw heeft ook in Vlaanderen zijn sporen

nagelaten. In het bijzonder de ICT-sector kende een inzinking.

Page 23: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 22

Grafiek: Internationale vergelijking BERD (% BBP) (2001)

Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005

In de meeste landen met een hoge O&O-intensiteit is de bedrijfs-O&O vooral geconcentreerd

in grote bedrijven. Ook in Vlaanderen is het aandeel van de grote bedrijven (250<=FTE) in de

intramurale O&O intensiteit zeer groot, namelijk 78,7% (2001). O&O in Vlaanderen is

bovendien geconcentreerd bij een relatief beperkte groep ondernemingen: de top 10 staat in

voor 77%. De sectoren audio-, video en telecommunicatieapparatuur, chemie en farmacie

vormen het zwaartepunt: ze vertegenwoordigen samen 55% van de O&O-uitgaven.

De meeste grote bedrijven in Vlaanderen maken deel uit van een multinational, waarvan het

beslissingscentrum meestal niet in Vlaanderen gelegen is. Hierin dient de verschuiving van

intra naar extra-muros bedrijfs-O&O te worden gekaderd (extra-muros bestedingen worden

niet in de Vlaamse bedrijfscijfers meegerekend). Deze verschuiving heeft te maken met het

feit dat de Vlaamse vestigingen in sterke concurrentie staan met andere vestigingen in het

buitenland.

De O&O bestedingen van de bedrijven zijn dus voornamelijk terug te voeren op een beperkt

aantal grote O&O- intensieve ondernemingen in een beperkt aantal sectoren. Nochtans zijn er

ook aanduidingen dat de O&O-inspanningen in de breedte zijn toegenomen en een groter

aantal ondernemingen – die representatief zijn voor de diversiteit van de economie – aan één

of andere vorm van O&O doen. Deze O&O-activiteit in brede zin is echter vaak nog niet als

permanente activiteit gestructureerd.

Voor de publieke uitgaven O&O is het beeld helemaal anders. De niet-bedrijfs-O&O (som

van overheidsuitgaven O&O, O&O-uitgaven van hogere onderwijsinstellingen en O&O-

uitgaven van instellingen zonder winstoogmerk (NON-BERD)) bedraagt in 2001 0,56% van

het BBRP. Hiermee scoort Vlaanderen onder het EU-15 gemiddelde (0,69 %) en ver onder de

koplopers Finland, Zweden, Frankrijk en Nederland. Er is wel sprake van een lichte stijging.

Voor 2002 bedraagt de niet-bedrijfs O&O 0,58%, voor 2003 is dit 0,59%. Deze stijging kan

echter de daling van de bedrijfs-O&O in de totale O&O-intensiteit in 2002 en 2003 niet

compenseren. (VRWB, maart 2005)

Page 24: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 23

Grafiek: Internationale vergelijking GERD-BERD (% BBP) (2001*)

Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005

2. Overdracht en toepassing van kennis

Volgens de resultaten van de CIS 3- enquête bedraagt het aandeel innovatieve bedrijven in de

industrie en dienstensector in Vlaanderen 58,2% (2000). Hiermee is Vlaanderen koploper in

Europa en laat het alleen Duitsland voorgaan. Grote bedrijven (83,2%) zijn innovatiever dan

KMO’s (57,5%). De cijfers voor industrie en diensten bedragen respectievelijk 68,5% en

48,6%. In de hightech bedraagt het aandeel innovatieve bedrijven 71,1%, in de low tech

54,9%.

De VRWB benadrukt dat deze enquête een momentopname is en wellicht geen volledig

betrouwbare indicator in de absolute zin. Het is wel een interessante indicator voor de

‘innovatiekoorts’ die brede segmenten van de economie heeft aangegrepen. Veel bedrijven

voelden zich aangesproken om te melden dat ze met O&O bezig zijn wat kan wijzen op

bewustwording. (VRWB)

3. Innovatie output

De vrij goede score op de O&O- intensiteit blijkt zich niet te reflecteren in het aantal

octrooien. Vlaanderen situeert zich met 156,2 aanvragen voor EPO-octrooien per miljoen

inwoners (2001) net onder het EU-15 gemiddelde (161,1 aanvragen per miljoen inwoners).

Finland, Zweden en Duitsland zijn koploper met respectievelijk 367, 338 en 310. Daar waar

Vlaanderen dus nog vrij goed scoort aan de inputzijde blijkt dat het veel minder goed gaat aan

de outputzijde.

Kennistransfer en valorisatie van onderzoek is echter ruimer dan het nemen van octrooien:

spin-offs, incubatiecentra, interfacediensten van de universiteiten spelen eveneens een grote

rol. Een goede samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven is onontbeerlijk.

In Vlaanderen bestaat ook niet echt een cultuur om octrooien te nemen. Enkel grote bedrijven

kunnen het zich permitteren. Het nemen van een octrooi is immers zeer duur onder meer door

Page 25: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 24

vertaalkosten en de inschakeling van octrooispecialisten. Voor kleine bedrijven bestaat

trouwens eerder de omgekeerde tendens namelijk de bescherming van kennis door

geheimhouding. Bovendien is het nemen van octrooien sectorgebonden.

De outputzijde van innovatie kan ook gemeten worden in termen van het deel van de omzet

van een onderneming dat toe te schrijven is aan de verkoop van nieuwe producten. Voor de

Vlaamse (innovatieve) bedrijven is volgens de CIS 3- enquête (cijfers 2000) gemiddeld 20,2%

van de omzet afkomstig van de verkoop van producten die nieuw zijn voor het bedrijf en de

markt. Voor KMO’s bedraagt dit 20,23%, voor grote ondernemingen 18,6%. Vlaanderen

scoort internationaal zeer goed voor zowel diensten als industrie. Voor industrie staat

Vlaanderen (19,2%) op de twee plaats na Finland (27,2%). Het EU 15-gemiddelde bedraagt

10,5%. Voor diensten is Vlaanderen koploper met 21,5%. Het EU 15- gemiddelde bedraagt

hier 7,4%. Vlaanderen heeft echter de doelstelling van het Pact van Vilvoorde van 25% in

2010 nog niet bereikt (VRWB)

4. Systeeminnovatie

Het belang van systeeminnovatie wordt zowel door de SERV als door de MiNa-Raad (o.a. in

hun adviezen in het kader van het openbaar onderzoek van het milieubeleidsplan 2003-2007

en het voortgangsrapport klimaatbeleidsplan 2005) benadrukt. Zo stelt de MiNa-Raad dat

voor het oplossen van grote of hardnekkige milieuproblemen er meer fundamentele

vernieuwingen nodig zijn. De Raad vraagt dan ook om te bekijken in welke mate het

milieubeleid op vernieuwing gerichte beleidstrajecten - zoals transitiemanagement - op gang

kon trekken. Ook de SERV is van mening dat er radicale innovaties in de huidige productie-

en consumptiepatronen moeten worden gerealiseerd. ‘Daarvoor moet voldoende aandacht

gaan naar technologische innovatie op korte termijn, maar ook naar systeeminnovatie op

langere termijn. Deze systeeminnovatie neemt in veel gevallen de vorm aan van een

langlopend maatschappelijk transformatieproces met technologische, economische en

institutionele veranderingen. De periode waarin zo’n transformatie tot stand komt, wordt dan

een transitie genoemd.’

5. Milieu- en energie-innovatie

Een studie van de SERV, ‘Naar een industrieel beleid voor het milieu, technologie en

innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart’, stelt dat het stimuleren van technologische

innovaties één van de speerpunten van het milieubeleid moet zijn. Enkel door een

verregaande technologische –en daaraan gekoppeld een maatschappelijke- transformatie is de

vereiste fundamentele vermindering van de milieudruk samen met de realisatie van

ambitieuze sociaal-economische doelstellingen, haalbaar. Wat we nodig hebben, is niet alleen

een milieubeleid voor de “industrie” naar ook en vooral een “industrieel beleid” voor het

milieu.

De geringe aandacht die tot nu toe uitging naar milieu en energie-innovatie in Vlaanderen

vormt een knelpunt. Sinds 1996 wordt door Vlaanderen jaarlijks op systematische wijze het

Horizontaal Begrotingsprogramma Wetenschapsbeleid (HBPWB) opgemaakt. Het HBPWB

geeft een globaal budgettair overzicht van alle kredieten die in de verschillende

departementen en Vlaamse openbare instellingen bestemd zijn voor activiteiten omtrent

wetenschap, technologie en innovatie.

De procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de NABS-codes geeft een

zicht op wat er gespendeerd wordt aan de verschillende categorieën: de categorie

Page 26: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 25

‘milieubescherming en milieuzorg’ neemt ongeveer 3,9% in van de totale O&O kredieten van

de overheid in beslag, ‘productie, distributie en rationeel gebruik van energie’ slechts 0,13 %.

Het grootste gedeelte van de kredieten gaat naar niet-toepassingsgericht onderzoek en

algemene universiteitenfondsen (48%) gevolgd door ‘Industriële productie en technologie’

(39 %) . Hieruit blijkt duidelijk dat milieu- en energiegerichte innovaties minder aandacht

krijgen, ook al zijn ze fundamentele hefbomen voor economische ontwikkelingen.

Wanneer we de verschillende fasen van het innovatieproces nader bekijken, zijnde de

ontwikkelings-/onderzoeksfase (invention), de demonstratie-/adaptatiefase, en de diffusie-

/verspreidingsfase, zien we dat op dit moment de demonstratie-/adaptatiefase onvoldoende

ondersteund wordt en met andere woorden de missing link vormt. Ondermeer

demonstratieprojecten met betrekking tot milieu- en energieaspecten krijgen tot op heden te

weinig aandacht.

6. Innovatie van de plattelandseconomie

De plattelandseconomie heeft een duidelijk groeipotentieel dat tot nu nog onvoldoende wordt

benut. Daarbij is nood aan een innovatieve benadering van de economische activiteiten,

rekening houdend met de specifieke kansen en beperkingen op het platteland.

Innovatie dient hierbij ruimer geïnterpreteerd te worden dan technologische innovatie.

Andere, niet-technologische kennisontwikkeling is een noodzaak voor de duurzame

economische heropleving van plattelandsgebieden. De innovatie is gericht op het ontwikkelen

van nieuwe activiteiten en ontwikkelingsstrategieën voor plattelandsgebieden die de typische

plattelandskwaliteiten vrijwaren en versterken. Daarnaast dient ook de innovatie van de

typische sectoren van de plattelandseconomie bevorderd te worden: toerisme,

belevingseconomie, regional branding, …

1.3) Ondernemerschap

1.3.1). Algemeen

Een belangrijke zwakte van de Vlaamse economie is het te geringe ondernemerschap. De

situatie op dit vlak kan o.m. worden beoordeeld aan de hand van de ondernemersgraad, de

ondernemersquote en de geboorte- en sterfteratio’s van ondernemingen.

Ondernemersgraad

In 2005 werd voor de zesde keer het “Global Entrepreneurship Monitor”(GEM)-onderzoek

uitgevoerd. GEM is een wereldwijd onderzoek dat in eerste instantie naar de

ondernemersgraad peilt. Hiervoor werd de Total Entrepreneurial Activity (TEA)-index

ontwikkeld. TEA onderzoekt welk percentage van de beroepsbevolking actief betrokken is bij

het opzetten van een onderneming of recentelijk een eigen onderneming heeft opgericht. De

TEA-index voor Vlaanderen kende een sterke stijging van 2,7 naar 3,71 %. Voor Vlaanderen

betekent dit concreet dat gemiddeld 3,71 mensen in 2005 aangaf bezig te zijn met de

oprichting van een bedrijf of er recent ook effectief één opgericht had.

GEM analyseert enerzijds de ondernemersgraad per regio, en positioneert anderzijds ook de

regio’s ten opzichte van elkaar. Hierbij merken we dat de ondernemersgraad in België en

Vlaanderen onder het gemiddelde van de Europese Unie (5,2 %) blijft. Voor het tweede jaar

Page 27: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 26

op rij behaalt België de voorlaatste plaats in het peloton van de 15 Europese landen die

deelnamen aan GEM. Deze Europese landen blijven evenwel allemaal sterk onder het

gemiddelde van 8,3 % dat wereldwijd opgetekend werd.

Ondernemersquote

Naast de opstartactiviteiten van ondernemers analyseert GEM ook de gevestigde

ondernemersactiviteit in iedere regio. Ondernemers die eigenaar en manager zijn van een

bedrijf dat gedurende meer dan 42 maand salarissen uitgekeerd heeft worden tot deze laatste

categorie gerekend. Op het vlak van gevestigde ondernemingsactiviteit scoort Vlaanderen

een stuk beter dan het Europese en wereldwijde gemiddelde: 7,22 % van de Vlamingen geven

aan eigenaar en manager te zijn van een gevestigde onderneming, ten opzichte van 5,63 %

van de Belgen.

Ondernemerszin manifesteert zich eveneens binnen bestaande ondernemingen, het

zogenaamde “intrapreneurship”. Uit onderzoek van de Flanders Business School blijkt dat

Vlaanderen op dit vlak beter presteert dan Nederland en Wallonië. De Entrepreneurial

Intensity bedraagt 4,07 terwijl Wallonië 3,89 scoort en Nederland 3,93.

Geboorte- en sterfteratio’s

Het Flanders DC onderzoeksrapport ‘Ondernemingscreativiteit als motor van groei in de

Vlaamse steden en Brussel’ (november 2005) stelt dat na de piek van 1998 steeds minder

ondernemingen opgericht werden in Vlaanderen. In 1998 telde Vlaanderen nog bijna 35.000

starters (8,4 % van het totale aantal actieve ondernemingen), in 2003 daalde dit aantal tot iets

meer dan 28.000 (6,8 %). De laatste cijfergegevens tonen echter aan dat in 2004 de kaap van

30.000 nieuwe oprichtingen opnieuw overschreden werd en dat deze trend zich ook in 2005

heeft verder gezet.

Het Flanders DC onderzoeksrapport stelt dat in diezelfde periode 1998-2003 het aantal

stopgezette ondernemingen daalde van 30.586 naar 26.551. Dit resulteert in een daling van de

uittredingsquote van 7,4 % naar 6,4 %. Deze trend zette zich ook in 2004 verder (12,5 %

minder stopzettingen in 2004 dan in 2003). Binnen de groep van stopgezette ondernemingen

vormen de ondernemingen die door faillissement worden stopgezet een speciale subgroep

Volgens de meest recente cijfers van de Vlaamse administratie Planning & Statistiek waren er

in 2005 in het Vlaamse Gewest 4.060 faillissementen. Dit waren er 4,4 % minder dan in 2004.

Het was van 2000 geleden dat er nog een daling van het aantal faillissementen geregistreerd

werd.

Bovenvermelde evoluties in de periode 1998-2003 inzake oprichtingen en stopzettingen

resulteren in Vlaanderen in een grotere toetredingsquote dan uittredingsquote dus in een

beperkte netto-toename van het aantal actieve ondernemingen. Ook na 2003 wordt deze trend

verder gezet.

Actieve bedrijven Opgerichte bedrijven Stopgezette bedrijven Aantal Aantal % Aantal %

1998 415.676 34.955 8,4 30.586 7,4

2003 417.145 28.153 6,8 26.551 6,4

Page 28: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 27

Niettegenstaande deze positieve evolutie bevindt Vlaanderen zich aan de onderkant van de

Europese rangschikking.

1.3.2) Aard van ondernemerschap

GEM bevraagt niet alleen de graad van ondernemerschap, maar gaat ook de aard van het

ondernemerschap na. Concreet wordt nagegaan hoe innovatief de nieuwe ondernemingen zijn,

of ze een sterke groei in het werknemersaantal verwachten en of ze verwachten internationale

verkopen te realiseren. 25 % van de Belgische ondernemers geeft aan een bedrijf op te richten

dat gebaseerd is op een innovatie. De Belgische innovatie-index blijft hiermee onder het

Europese gemiddelde, en we halen hier een 11de plaats op 15 deelnemende Europese landen.

Meer in het oog springend is de proportie van startende ondernemers die een sterke groei van

het werknemersaantal vooropstelt. 0,16 % van de Belgische beroepsbevolking, of 4 % van

alle mensen die aangaven betrokken te zijn in een nieuwe opstart, plant om 20 of meer jobs te

creëren binnen de komende 5 jaar. Op Europees niveau denkt gemiddeld 9 % van alle

ondernemers deze werknemersaangroei te kunnen bereiken. België haalt op vlak van

ondernemerschap gericht op jobcreatie slechts een 13de plaats op 15.

GEM meet ook de internationalisatiegraad van de Belgische starters. De resultaten voor 2005

geven aan dat 0,53 % van de ondernemers die de voorbije 3,5 jaar een onderneming opstartten

meer dan 10 % buitenlandse klanten hebben. Alhoewel België hier beter scoort dan het

gemiddelde van de EU is de evolutie zowel voor België als voor Vlaanderen negatief, met hoe

langer hoe minder bedrijven die aangeven te internationaliseren. Voor een land zoals België,

met een beperkte thuismarkt, is deze evolutie zorgwekkend.

Tenslotte blijken mannen nog steeds meer betrokken bij ondernemerschap dan vrouwen.

Grote verschillen zijn ook merkbaar op het vlak van leeftijd. De meerderheid van de

Belgische en Vlaamse ondernemer bevindt zich in de leeftijdscategorie 25-44 jaar.

1.3.3) Beïnvloedende factoren ondernemerschap

Het GEM-onderzoek peilde naar de omgevingsfactoren voor ondernemerschap in België, en

de perceptie van de gemiddelde Belg en Vlaming over deze factoren. Er werd nagegaan of

Belgen de indruk hebben dat er een opportuniteit bestaat om een nieuwe onderneming op te

richten, en of ze het gevoel hebben over de kennis en vaardigheden beschikken om een goede

ondernemer te zijn. Op elk van deze indicatoren scoren we gelijkaardig tot beter dan het

Europees gemiddelde. Zo geeft 40 % van de Vlamingen aan een opportuniteit te zien om een

nieuwe onderneming op te starten, wat een stuk boven het Europees gemiddelde van 33 %

ligt. Ook met betrekking tot onze eigen kennis en vaardigheden zijn we positief: 47 % van de

Vlamingen heeft vertrouwen in de eigen ondernemingsvaardigheden, ten opzichte van 40 %

op Europees vlak. De stijgende trend van de voorbije jaren wordt hier voortgezet.

GEM ging tevens na in hoeverre angst tot falen een belemmerende factor is voor het starten

van een onderneming. Het Europees gemiddelde situeert zich rond de 35 % wat aanzienlijk

hoger is dan de 23 % die GEM in de VS liet optekenen. De stigmatisatie van falend

ondernemerschap vormt dus nog steeds een belemmerende factor voor ondernemerschap in

Page 29: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 28

Europa, waar reglementeringen met betrekking tot faillissementen en

terugbetalingsverplichtingen zwaarder wegen dan in de VS.

Naast faalangst kan ook een moeilijke toegang tot financieringsmiddelen een belemmerende

factor zijn voor Belgische ondernemers. Klassiek formeel risicokapitaal (venture capital)

blijkt in België niet zo eenvoudig te verwerven. Venture capital voor startende en jonge

ondernemingen bedroeg in 2003 maar 0,04 % van het Belgische BBP, terwijl het EU-

gemiddelde op 0,064% van het BBP ligt. De Belgische formele risicokapitaalmarkt is te

weinig ontwikkeld in vergelijking met de andere landen in de EU. Zowel het totale aanbod als

het geïnvesteerde bedrag per onderneming is laag. Informele financiering is voor Vlaamse

startende ondernemingen essentieel. In België is dit zeker het geval aangezien het formele

kapitaal moeilijk beschikbaar is. Het GEM-onderzoek toont aan dat 3,11 % van de Belgen en

2,49 % van de Vlamingen de voorbije drie jaar een investering gedaan heeft in de opstart van

derden. Hiermee blijkt België een sterke inhaalbeweging gemaakt te hebben, en dit jaar bij de

kop van het Europese peloton te eindigen.

1.3.4) Bedrijfsovernames

Bedrijfsoverdrachten staan momenteel hoger op de beleidsagenda wegens het grote en

stijgende aantal overdrachten in de komende tien jaar. Exacte cijfers met betrekking tot het

aantal te verwachten bedrijfsovernames kunnen niet gegeven worden. De deskundigen die

meewerkten aan het BEST-project inzake de overdracht van KMO’s schatten dat binnen

Europa tijdens de komende 10 jaar ongeveer een derde van alle KMO’s in andere handen zal

overgaan (variërend van 25% tot 40% afhankelijk van de lidstaat). Vertaald naar aantallen

bedrijven betekent dit een jaarlijkse overdracht van 610.000 KMO’s, waarvan ongeveer de

helft eenmanszaken. Hierbij zijn ongeveer 2,4 miljoen banen betrokken.

De statistische gegevens over België en Vlaanderen op dit gebied zijn onvolledig, omdat er

nog bijna geen studies terzake zijn uitgevoerd. De meeste onderzoeken naar de gevolgen van

de demografische veroudering focusten vooral op de voorspelbare gevolgen voor de

financiering van de sociale zekerheid en van de overheidsbegroting, en op de eventuele

gevolgen voor het economisch weefsel. In Vlaanderen veranderen naar schatting jaarlijks

minstens 13.500 bedrijven van eigenaar. Na de overname is bij 40 % van deze bedrijven het

aantal werknemers toegenomen. Het belang van succesvolle bedrijfsoverdrachten is dus groot

voor een regio zoals Vlaanderen, die een gunstig ondernemingsklimaat wil creëren. Deze

overdrachten voegen heel wat toe aan de economie, naar schatting ongeveer 3.500

arbeidsplaatsen per jaar.

Niet alle bedrijfsoverdrachten zijn succesvol. De deskundigen van het BEST-project stellen

dat ruim 10 % van de faillissementen te wijten is aan een gebrekkige voorbereiding van de

opvolging.

Page 30: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 29

1.4) Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren

In de Noordwest-Europese context is Vlaanderen, samen met het Brussels Hoofdstedelijk

gewest en Wallonië, het ruimtelijke kruispunt van het Europees verstedelijkt kerngebied. In

de zogenaamde Pentagon tussen Londen, Parijs, Hamburg, München en Milaan concentreert

zich op 14% van het Europees oppervlak 32% van het Europees inwonertal en 46% van het

Europees BNP.

Vlaanderen wordt bijgevolg gekenmerkt door een enorme densiteit aan infrastructuren (spoor,

water, weg, ict, etc.), bedrijvigheid, politieke beslissingscentra en een rijk aanbod aan

gediversifieerde woon- en werkmilieus met een ruime beschikbaarheid en verweving van

voorzieningen. Deze centrale positionering en hoge bevolkings- en gebruiksdensiteit zijn

factoren die voor Vlaanderen van groot belang zijn, zowel als potenties en als

randvoorwaarden binnen het streven naar meer economische groei, werkgelegenheid en

cohesie.

Vlaanderen voert een ruimtelijk beleid dat gericht is op het versterken van haar

(maatschappelijk-economische) potenties door het formuleren van ruimtelijke

randvoorwaarden in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Vanuit de basisdoelstelling om

in Vlaanderen de resterende open ruimte maximaal te beschermen en de steden, en hun

onderlinge samenhang, te versterken én te herwaarderen zodat zij aangename plekken worden

om (in) te leven, worden economische activiteiten o.m. geconcentreerd in plaatsen die deel

uitmaken van de bestaande ruimtelijk-economische structuur van Vlaanderen en krijgen zij op

een structurele én meer creatieve wijze een plaats in de ruimte.

Kwetsbare bronnen van welvaart

In Vlaanderen is de voorbije decennia relatief veel geïnvesteerd in ‘harde’ infrastructuren. Uit

rapporten over de industriële-economische structuur en de competitiviteit van de Vlaamse

economie8 blijkt dat zich daar een aanzienlijk deel van de industriële activiteiten op geënt

heeft, zoals de grootschalige kapitaalintensieve industrieën als de chemiecluster in de haven

van Antwerpen, de auto-assemblage enz. Het gegeven dat dit soort economische activiteiten

vooral mikt op kostencompetitie maakt deze lange-termijnperspectieven van dergelijke

activiteiten kwetsbaar in Vlaanderen. Innovatie, verankering met kennisinstellingen, logistieke

performantie9 behoren tot dé mogelijkheden om een belangrijk deel van de bestaande

economische activiteiten in Vlaanderen te behouden.

Uit rapporten van de Nationale Bank e.a. blijkt telkenmale opnieuw het grote economisch

belang van de havens en de luchthaven(s) in Vlaanderen. Verschillende rapporten over het

belang van EDC’s en internationale benchmarks wijzen ook op de koppositie van Vlaanderen

voor logistieke activiteiten. Gezien het hier zeer mobiele investeringen betreft en gelet op de

toenemende congestieverschijnselen en stijgende vastgoedprijzen in bepaalde delen van

Vlaanderen, is waakzaamheid geboden om deze koppositie niet te verspelen.

Uit het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie is gebleken dat naast de ophefmakende

delokalisaties zich nog veel meer herlokalisaties voordoen die zich voor het leeuwendeel op

max. 20 km van de vorige locatie situeren en dat ondernemingen gedurende hun levenscyclus

8 Onderzoeksgroep o.l.v. Prof. L. Sleuwaegen en Prof. K. De Backer

9 Zoals blijkt uit de titel van het 26ste wetenschappelijk economisch congres “Logistiek, laatste front in de

concurrentieslag” waarbij logistiek nog te weinig wordt gezien als een bron van competitieve voordelen.

Page 31: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 30

meermaals verhuizen. Deze ruimtelijk-economische dynamiek heeft ten dele te maken met

een vitaal bedrijfsweefsel, maar dit vergt wel dat dergelijke dynamieken worden erkend en

gefaciliteerd. Bovendien mag het beleid inzake vestigingslocaties eigenlijk niet beperkt zijn

tot bedrijventerreinen en economische locaties: het bedrijfsleven zelf zit voor 80% (aantal

bedrijven) in woongebied. Deze bestemming hoeft niet per se een probleem te zijn, maar

bedrijven zelf geven de voorkeur aan een ‘professionele locatie’ (IBM-onderzoek naar

ruimtebehoefteraming) in tegenstelling tot een ‘verweven locatie’. Mits de nodige

inspanningen om rechtszekerheid te creëren en een goede vertaling van de locatie-eisen van

ondernemingen kunnen evenwel heel wat bedrijfshuisvestingsmogelijkheden ook buiten

bedrijventerreinen worden gecreëerd.

Inhalen van de gemiste trein

Zoals overal in Noord-West-Europa hebben zich de voorbije decennia enorme economische

transformaties voorgedaan. Dit heeft geleid tot het ontstaan van verouderde bedrijventerreinen

en brownfields en verloederde stedelijke buurten. Zo leert het Strategisch Plan Ruimtelijke

Economie dat alleen al vanuit het perspectief van bedrijven (gebaseerd op een uitgebreide

enquêtering) voor heel Vlaanderen 22,5% van de locaties/terreinen als verouderd worden

beschouwd, maar nog wel voldoen aan de verwachtingen van bedrijfsleiders, maar dat 4,4%

van de terreinen omwille van de veroudering niet meer voldoet als ‘professionele locatie’. In

de veronderstelling dat de verdeling van de antwoorden evenredig is met de ruimte-inname,

dan is 1750 ha bedrijventerrein aan herinrichting of opwaardering toe (voldoet niet meer

waardoor bedrijven dreigen te verhuizen) en meer dan 10.000 ha is verouderd, maar nog niet

noodzakelijk als problematisch ervaren.

Uit de Steunpunt-rapporten over het concurrentievermogen van de Vlaamse economie en de

buitenlandse aanwezigheid in Vlaanderen blijkt dat Vlaanderen gedeeltelijk de innovatie-trein

gemist heeft. Er is bijgevolg nood aan innovatie en aan de noodzakelijke ondersteunende

projecten die de investeringsaantrekkelijkheid van Vlaanderen verbeteren. Dit vergt

inspanningen voor vele aspecten, zoals onder meer de aanwezigheid van relevante

kennisclusters en de beschikbaarheid van geschikte en goed bereikbare

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Tot dusver is slechts beperkt aandacht besteed aan

systematisch onderzoek naar nieuwe locatiefactoren.

Vlaanderen heeft investeringen gemist omwille van tekorten aan bedrijventerreinen. Rekening

houdend met een duurzaam ruimtegebruik en tegen de achtergrond van een relatief sterke

spreiding en verweving van economische activiteiten moet het ruimtelijk-economisch beleid

er voor zorgen dat er continu een voldoende (en gespreid) aanbod is aan kwaliteitsvolle

professionele locaties (goede en bereikbare locatie, goed ingericht en verweven…). Dit om te

voorkomen dat buitenlandse investeerders afhaken, of dat bedrijven verder functioneren op

minder geschikte locaties.

Het voorkomen van verdere tekorten aan bedrijventerreinen vormt dan ook één van de

voornaamste prioriteiten via onder meer het operationaliseren van het principe van de

“ijzeren” of strategische voorraad, met als doel het bevorderen van de snelle en

kwaliteitsvolle ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen op strategische

locaties alsook het opwaarderen van verouderde bedrijventerreinen en brownfields. Een

inhaalbeweging is nodig en kan onder meer ook starten bij het oplossen van tal van

knelpunten waardoor terreinen (soms al bestemd) niet (snel) ontwikkeld geraken.

Page 32: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 31

Een analyse van de gehele voorraad bedrijventerreinen in de GOM-GIS-inventaris dd.

31.12.2005 en de bestemmingsplannen heeft ruimtelijk relevante categorieën blootgelegd zoals

de terreinen in gebruik door bedrijven en infrastructuur en de beschikbare terreinen (19%).

Over geheel Vlaanderen blijkt meer dan 70% van de bedrijventerreinen gebruikt voor

economische doeleinden uit een gehele voorraad van bijna 47.000 ha. De overige percelen op

bedrijventerreinen (21%) zijn niet of slechts gedeeltelijk in gebruik voor economische

activiteiten.

De onderstaande tabel geeft de indeling in ruimtelijk categorieën van de gehele voorraad op

31.12.2005.

Provincie Beschikbaar

ruimtelijk

aanbod

Terreinen in

gebruik incl.

infrastructuur

Niet bruikbaar of

slechts gedeeltelijk in

gebruik

Totale voorraad

terreinen

Antwerpen

2538

7918 1214 11670

Vlaams

Brabant

819

3720 797 5336

West-

Vlaanderen

1302

7230 979 9511

Oost-

Vlaanderen

1480

6016 1041 8537

Limburg

2670

8540 389 11599

Totaal

8809

33424 4420 46653

In de tabel bestaat het beschikbaar ruimtelijk aanbod uit de terreinen die onmiddellijk kunnen

worden bebouwd of in gebruik genomen, de terreinen die nog moeten worden uitgerust, en de

percelen die momenteel nog voor een niet-economische activiteit worden gebruikt. Niet alle

percelen kunnen beschikbaar gemaakt worden in de periode 2007-2012. Vooral de terreinen

waar momenteel nog een andere activiteit wordt uitgeoefend komen zonder bijkomende

inspanningen zeer traag vrij.

Na rekenwerk kan het beschikbaar ruimtelijk aanbod afgeleid worden voor de periode 2007-

2012:

- Er wordt vanuit gegaan dat de categorieën aanbod (uitgeefbare percelen) en bruto-aanbod

(uit te rusten percelen) beschikbaar zijn in de periode 2007-2012.

- Er wordt aanvaard dat slechts 10% van de tijdelijk niet realiseerbare bestemde

bedrijfsgronden en 10% van percelen die gedeeltelijk in gebruik zijn, zullen ontwikkeld

worden in de periode 2007-2012.

- Percelen die volledig in gebruik zijn of ingenomen door infrastructuur, dan wel een

zonevreemd gebruik kennen of fysisch onbruikbaar zijn, worden niet in beschouwing

genomen bij de berekening van het beschikbaar ruimtelijk aanbod.

Bij benadering geeft dit een beschikbaar ruimtelijk aanbod van 4683 ha in de periode 2007-

2012. Dit beschikbaar ruimtelijk aanbod kent echter een onevenwichtige subregionale

verdeling, waardoor een eenvoudige vraag/aanbod confrontatie op Vlaams niveau niet

aangewezen is. Een confrontatie op subregionaal niveau geeft een adequater beeld.

Page 33: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 32

Wanneer van dit beschikbaar ruimtelijk aanbod de actueel (d.d. 31 december 2005) bouwrijpe

percelen worden afgetrokken, krijgt men een beeld van de beleidsopgave voor de komende

periode wat betreft het uitrusten van terrein en het vermarkten van onbenutte percelen.

Concreet, 4.683 ha minus het bouwrijp aanbod van 1.008 ha in heel Vlaanderen, geeft een

beleidsopgave van 3.675 ha voor de komende planningsperiode 2007-2012.

Om te weten of dit volstaat om ervoor te zorgen dat er in elke subregio een afdoende aanbod

is aan bouwrijpe percelen is dus een confrontatie met de verwachte vraag naar

bedrijventerreinen per subregio noodzakelijk. Momenteel beschikt de Vlaamse overheid enkel

over beleidsmatig aanvaarde vraagramingen op provinciaal niveau op basis van een studie

uitgevoerd door IBM (2004) en niet op een relevanter subregionaal niveau. Op basis van deze

IBM-studie wordt de ruimtebehoefte voor heel Vlaanderen voor de periode 2002-2017

geraamd op 8.10910

ha, dus pro rata voor de periode 2002-2012, 5.406 ha. Dit cijfer geeft de

globale vraag weer uitgedrukt in netto hectaren (netto uitgeefbare percelen), terwijl ervan

moet uitgegaan worden dat de nieuw bestemde terreinen slechts voor 70% uitgeefbaar zijn

(omwille van infrastructuur en buffers).

Bij wijze van conclusie kan worden gesteld dat deze beleidsopgave van 3.675 ha als een

absoluut minimum moet worden beschouwd omdat de verwachte ruimtebehoefte (5.406 ha)

hoger is dan het beoogd beschikbaar aanbod (4.683 ha) en dat er dus bovenop de

inspanningen voor uitrusting en vermarkting van onbenutte percelen, inspanningen zullen

nodig zijn in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen of remediëren van de

verouderde bedrijventerreinen.

Wat verouderde bedrijventerreinen en brownfields betreft, kunnen volgende gegevens worden

vermeld:

- raming verouderde bedrijventerreinen door Agentschap Economie op basis van enquêtes bij

het bedrijfsleven over de toestand van het bedrijventerrein:

Ruimtelijk-economisch onderzoek in Vlaanderen (in het kader van het SPRE) op basis van

een uitgebreide enquêtering bij bedrijven, leert dat voor heel Vlaanderen 22,5% van de

locaties/terreinen als verouderd worden beschouwd, maar nog wel voldoen aan de

verwachtingen van bedrijfsleiders, maar dat 4,4% van de terreinen omwille van de

veroudering niet meer voldoet als ‘professionele locatie’; in de veronderstelling dat de

verdeling van de antwoorden evenredig is met de ruimte-inname, dan is 1750 ha

bedrijventerrein aan herinrichting of opwaardering toe (voldoet niet meer waardoor

bedrijven dreigen te verhuizen) en meer dan 10.000 ha verouderd is, maar nog niet

noodzakelijk als problematisch wordt ervaren.

- raming brownfields door OVAM in 1994: 1500 sites waarvan vele kleine;

- raming van aantal potentiële brownfieldprojectgebieden:

10

Dit cijfer houdt er rekening mee dat de negatieve tewerkstellingsevolutie in bepaalde sectoren (industrie)

mogelijkheden geeft om verouderde terreinen opnieuw op de markt te brengen. Deze negatieve ruimtebehoefte

wordt voor 25% meegeteld in de globale ruimtebehoefteraming, wat als een ambitieus cijfer kan worden

beschouwd.

Page 34: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 33

� ambtshalve saneringen en herontwikkelingen (OVAM): enkele tientallen in

onderzoeksfase en/of saneringsfase;

� overheid als cofinancier van herontwikkeling (PMV): 6 (2006);

� inschatting door externe consultant (PWC 2001): 61 brownfieldprojecten met

herontwikkelingspotentieel (totaal > 926 ha) voor provincies Oost-Vlaanderen,

Vlaams-Brabant en deel van Limburg; minstens 4 (totaal 107 ha) zijn reeds

herontwikkeld; verscheidene projecten lopen momenteel ;

� inschatting te verwachten dossiers (aantal dossiers en aantal ha terreinen;

aantal kazernes) voor subsidiëring bij Economie (brownfields en/of verouderde

bedrijventerreinen): het betreft een schatting op basis van voortgang

voorbereidingstrajecten bij al gekende dossiers

2007 4 34 ha + Sofinal-site 1

2008 6 > 478 ha 1

2009 1 75

2010 9 > 194 ha

2011

2012

2013

Bron: Agentschap Economie

Naast bedrijventerreinen dient eveneens aandacht uit te gaan naar specifieke

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Op dit vlak kunnen de volgende gegevens per provincie

worden vermeld:

Aantal en bezettingsgraad bedrijvencentra, multifunctionele gebouwen en innovatie-en

incubatiecentra per provincie:

Provincie Aantal

BC

Bezettings-

graad

Aantal MF Bezettings-

graad

Aantal IIC Bezettings-

graad

West-

Vlaanderen

7 79% 5 ? 2 90%

Oost-

Vlaanderen

5 70-80% 1 100% 1 68%

Antwerpen 7 87% 8 90% 1 95%

Limburg 0 0 1 91% 1 80%

Vlaams-

Brabant

6 81% 6 87% 3 87%

Bron: Agentschap Economie

Deze cijfers hebben betrekking op de gesubsidieerde bedrijfsverzamelgebouwen. Gezien er

ook een ruim aanbod aan bedrijfsverzamelgebouwen in privé-handen is, betreft een verdere

subsidiëring vooral modernisering en het specifieke diensten-aanbod, niet zozeer een

bijkomend aantal gebouwen.

Page 35: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 34

Naast het prioritair belang van bedrijfshuisvestingsmogelijkhedenDe voorbije decennia is het

maatschappelijk draagvlak voor een aantal grootschalige economische ontwikkelingen hier en

daar afgebrokkeld. Onder meer door het uitwerken van een gebiedsgericht en geïntegreerd

beleid voor de economische poorten werden de eerste stappen gezet om de grootschalige

economische activiteiten te verzoenen met de woon-en leefomgeving. Verscheidene acties en

maatregelen wachten op verdere realisatie.

Uit bevragingen van bedrijven is ook gebleken dat de ondernemingsvriendelijkheid van

(lokale) overheden op veel punten verbeterd kan worden. Thema’s als lokaal economisch

beleid, het ‘investeren’ om op lange termijn een ondernemingsvriendelijk klimaat te

scheppen, raken stilaan op de beleidsagenda, maar moeten verder ondersteund kunnen

worden.

1.5.) Stedelijke ontwikkeling

Met 3 grote steden (Brussel, Antwerpen, Gent), 11 regionaalstedelijke gebieden (Aalst,

Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en

Turnhout) en 41 kleinstedelijke gebieden vormt Vlaanderen een complex geheel waarbij de

stedelijke centra sterk uitwaaieren in suburbane zones.

Bijna één vierde van de Vlamingen woont in één van de 14 grote of regionale steden. Bijna

30% (exclusief Brussel) van de ondernemingen zijn er gevestigd. Geschat wordt dat 50% van

de Vlaamse bevolking in de invloedssfeer van deze 14 steden leeft.

Ruimtelijk

Door de suburbanisatie zijn de steden in Vlaanderen uitgezaaid. De grenzen tussen stad en

platteland zijn vervaagd. Functies op vlak van cultuur, economie, wonen… zijn verschoven

van oude naar nieuwe verstedelijkte en niet-verstedelijkte gebieden.

Tussen de stedelijke gebieden bestaan onderlinge morfologische en functionele relaties. Door

deze relaties functioneren de stedelijke gebieden niet op zich, maar staan ze in relatie tot

andere gebieden en ontstaan er stedelijke netwerken. De toenemende functionele specialisatie

van steden leidt bovendien tot een versterking van deze netwerken.

Om een proactief stedelijk beleid te kunnen voeren, is een genuanceerder beeld dan dat van de

compacte stad wenselijk, is het wenselijk de realiteit van de uitgezaaide stad en de open

netwerken als uitgangspunt te nemen. We hanteren hierbij het begrip ‘rasterstad’. Het beeld

‘rasterstad’ wil de rastervormige samenhang vatten tussen compacte en minder compacte,

centrale en perifere, bebouwde en open, fysieke, sociale en economische stadsfragmenten en

dit op meerdere schaalniveaus: binnen de stadskernen, tussen delen van de stad en rand,

binnen een ruimer stadsgewestelijk bereik en voor een gebied waarin meerdere steden

optreden.

De stedelijke netwerken hebben belangrijke consequenties voor de inrichting van de

infrastructuur. De toenemende internationalisering en de steeds groter wordende Oost-

Europese markt in het bijzonder speelt een steeds grotere rol in het mobiliteits- en

infrastructuurvraagstuk.

De Vlaamse stedelijke gebieden hebben potenties om hun welvarende positie in Europese

context te behouden en verder uit te bouwen. De centrale ligging midden in het Europese

Page 36: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 35

kerngebied, naast een goed uitgebouwde infrastructuur, maar ook een open economie,

menselijk kapitaal, unieke historische steden en de hoge levensstandaard bieden

perspectieven.

Steden kampen echter ook met een aantal problemen op vlak van economie, mobiliteit en

woon- en leefomgeving die economische groei in de weg staan.

Economie

Door suburbanisatie vestigden de economische activiteiten zich in de banlieu van de

stadsgewesten of op goed bereikbare niet-stedelijke plaatsen (kruispunten, op- en

afrittencomplexen,..). De stadsbinding van bedrijven, of althans met de meest centrale delen

van de stad, is voor vele bedrijvigheden verzwakt. Al is er een uitwaaiering van activiteiten,

toch blijven de agglomeraties van de centrale steden de belangrijkste economische polen en

werkgelegenheidscentra.

Het aspect ruimtegebrek in de stad heeft verschillende dimensies. Bedrijven zitten vast tussen

andere gebouwen en kunnen niet ter plaatse groeien. Er is ook het langdurige beleid op vlak

van ruimtelijke ordening (lage grondprijzen buiten de stad) en de toenemende spreiding die

daarmee gepaard ging. Door de verstrengde milieuwetgeving kunnen heel wat types van

bedrijven onmogelijk nog een binnenstedelijke locatie aanhouden. Op die manier kwam er

een verschraling in het KMO-weefsel in de stad. Daarenboven liggen in de steden ook vrij

omvangrijke terreinen ongebruikt omwille van de bodemvervuiling.

Naast het gebrek aan grote bedrijfruimtes is er in sommige steden ook een grote leegstand van

bedrijven. Bedrijven staan leeg omdat ze niet meer beantwoorden aan hedendaagse eisen,

maar ook het prijzen- en kostenniveau is van belang. Nieuwbouw is vaak goedkoper dan

renovatie. Wanneer toenemende delen van het stedelijk-economisch weefsel verkankeren,

heeft dit uiteraard ook nadelige gevolgen voor de omliggende buurten.

Door het wegtrekken van de koopkracht en de schaalvergroting van de dagdagelijkse

actieruimte van vele mensen verdwijnen bepaalde functies, zoals het wijk- en buurtgericht

winkelapparaat.

De verschuiving van economische activiteiten naar de rand heeft ook repercussies voor de

werkgelegenheid. Al is de stad nog het belangrijkste werkgelegenheidscentrum, toch worden

vele arbeidsplaatsen ingenomen door pendelaars, veelal uit de suburbane gordel rond de stad,

terwijl een deel van de eigen, vooral laaggeschoolde inwoners, vanaf de zijlijn moet toekijken

(arbeidsmarktparadox).

De werkloosheidsgraad (het aandeel werklozen in de beroepsbevolking) ligt in de centrum-

steden overwegend hoger dan het Vlaamse gemiddelde (8%).Enkel Roeselare (6,7) en

Brugge hebben een werkloosheidsgraad beneden het Vlaams gemiddelde. Genk scoort het

hoogste (17,7%) gevolgd door Antwerpen (15,7) en Gent (13,7). Mechelen, Turnhout en

Oostende hebben een werkloosheidsgraad rond de 11%. De overige 5 steden Aalst, Hasselt,

Kortrijk, Leuven, Sint-Niklaas hebben een werkloosheidsgraad tussen de 8% en 10%. (cijfers

2004)

Page 37: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 36

Tabel: Werkloosheidsgraad

2000 2001 2002 2003 2004

Aalst 7,9 7,3 8,0 8,9 9,3

Antwerpen 12,1 12,7 13,9 14,8 15,7

Brugge 6,6 6,2 6,5 6,8 7,1

Genk 12,3 11,9 13,9 16,0 17,7

Gent 11,6 11,9 12,6 13,3 13,7

Hasselt 7,1 7,4 8,4 8,9 9,9

Kortrijk 6,1 6,4 7,3 8,2 8,5

Leuven 7,0 6,8 7,7 8,5 8,8

Mechelen 7,9 8,6 9,7 10,6 11,3

Oostende 10,6 10,7 11,1 11,4 11,7

Roeselare 4,6 5,1 5,7 6,1 6,7

Sint-Niklaas 7,3 7,0 7,3 8,4 8,5

Turnhout 9,2 9,1 10,0 10,8 11,3

Vlaams Gewest 6,4 6,3 6,9 7,5 8,0

Bron: Lokale Statistieken

Ook het mediaaninkomen ( het inkomen van de middelste waarneming na rangschikking

volgens toenemend bedrag) ligt in de meeste centrumsteden (9) in 2003 lager dan het

Vlaams gemiddelde (19.384). Oostende (15.869) en Genk (16.851) hebben het laagste

mediaaninkomen (16.672), gevolgd door Antwerpen en Gent (+ 17.000), Hasselt, Kortrijk,

Mechelen, Roeselare, Turnhout en vervolgens Brugge en Sint-Niklaas. Aalst (21.068) en

vooral Leuven (21.062) scoren boven het Vlaams gemiddelde (cijfers 2003)

Tabel: Mediaaninkomen

2000 2001 2002 2003

Aalst 19.877 20.334 20.732 21.068

Antwerpen 16.777 17.226 17.359 17.504

Brugge 18.655 19.255 19.207 19.419

Genk 16.037 16.603 16.672 16.851

Gent 17.669 18.142 17.472 17.442

Hasselt 19.023 19.053 18.783 18.949

Kortrijk 18.743 19.079 19.175 18.585

Leuven 20.839 21.510 21.789 21.062

Mechelen 17.603 18.165 18.469 18.286

Oostende 17.578 18.092 18.408 15.869

Roeselare 19.312 19.785 19.366 18.372

Sint-Niklaas 18.486 18.763 19.763 19.435

Turnhout 18.424 18.940 19.211 18.071

Vlaams Gewest 19.132 19.667 19.764 19.384

Bron: lokale statistieken

Het aandeel aangiften van een fiscaal inkomen onder de 60% van het mediaaninkomen ligt in

de steden in 2002 vooral voor alleenstaanden hoog. Vooral in Antwerpen, Gent, Hasselt,

Page 38: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 37

Genk en Mechelen ligt dit aandeel hoog (13 à 14%). ( volledige cijferreeks beschikbaar tot

2002 ).

Tabel: Aandeel (%) aangiften van een fiscaal inkomen onder 60% van het

mediaaninkomen.

Alleenstaanden Gehuwden

, 2000 2002 2000 2002

Aalst 9,9 9,6 9,5 9,0

Antwerpen 13,6 14,2 6,1 5,6

Brugge 11,2 11,4 9,2 8,8

Genk 12,0 13,3 6,8 6,1

Gent 14,1 14,2 7,6 7,1

Hasselt 11,3 14,3 8,9 8,9

Kortrijk 10,9 10,5 9,5 9,3

Leuven 13,5 14,0 8,2 8,2

Mechelen 14,1 13,9 8,5 8,2

Oostende 10,6 10,8 5,9 5,9

Roeselare 9,9 10,1 10,1 10,1

Sint-Niklaas 10,3 11,5 8,4 7,9

Turnhout 11,0 11,6 8,0 7,5

Bron: Stadsmonitor

Voor de steden zijn er momenteel nog geen betrouwbare gegevens voorhanden wat betreft de

scholingsgraad. Kijken we naar het aandeel laaggeschoolden onder de niet - werkende

werkzoekenden, dan ligt het aandeel het hoogst in Antwerpen, Oostende en Genk (+ 67%). In

Leuven ligt het aandeel (43%) ver beneden de cijfers van de andere steden.

Tabel: Aandeel (%) laaggeschoolden onder de niet-werkende werkzoekenden

1998 1999 2000 2001 2002

Aalst 68,0 66,6 66,7 66,0 64,5

Antwerpen 68,6 68,3 69,1 69,1 67,6

Brugge 62,0 61,1 59,7 57,0 55,6

Genk 72,2 70,3 70,6 69,4 67,1

Gent 63,9 62,6 61,8 61,2 58,8

Hasselt 57,9 57,0 59,1 55,2 52,2

Kortrijk 62,7 62,6 63,4 63,5 60,2

Leuven 48,1 49,8 49,0 47,7 43,0

Mechelen 68,3 67,8 67,9 69,0 63,6

Oostende 68,6 68,2 69,0 68,7 67,2

Roeselare 62,9 63,4 63,7 63,1 60,7

Sint-Niklaas 67,8 67,0 68,8 68,6 65,2

Turnhout 66,4 66,5 66,9 66,2 63,4

Bron: Stadsmonitor

Page 39: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 38

Tegenover de hoge werkloosheidsgraad staat dat de werkgelegenheidsgraad in de steden

echter merkelijk hoger ligt dan in Vlaanderen, wat de belangrijke rol aangeeft die steden als

bron voor arbeidsplaatsen spelen. In weerwil van verhuisbewegingen en van de inplanting van

grote bedrijfsvolumes in de rand van de stad, blijven de steden dus de grootste aanbieders van

arbeidsplaatsen. De arbeidsmarktparadox geeft echter aan dat dit gepaard gaat met een hoge

werkloosheid, die in sommige steden bijzonder geconcentreerd is. De arbeidsplaatsen worden

dus ingevuld door mensen die niet in de stad wonen. De ruimtelijke spreiding van bedrijven

verzwakt nog meer de al zwakke positie van werklozen in de steden. Binnen de groep

werklozen valt zeker ook de hoge concentratie van allochtone werknemers op. Dat wijst op

een duidelijke uitsluiting op de arbeidsmarkt, waarvan de gevolgen in steden zichtbaar zijn.

Vanuit sociaal-economisch perspectief kan gesteld worden dat verdere spreiding van

bedrijven naar de rand ongewenst is. Om spreiding tegen te gaan zijn er nog andere

argumenten: de bescherming van de open ruimte, van de natuur, van de agrarische

activiteiten. De spreiding heeft bovendien ook een enorme economische kost (aanleg van

wegen en nutsvoorzieningen). Overigens leidt verdere spreiding tot een onmogelijke situatie

voor openbaar vervoer: de zo gewenste overstap van auto naar openbaar vervoer wordt dan

onmogelijk.

Wat de oprichting van nieuwe bedrijven betreft volgen de steden dezelfde evolutie als het

Vlaamse Gewest. Hoewel er in het Vlaamse Gewest jaar na jaar minder ondernemingen

worden opgericht, liet Vlaanderen over de periode 1998 – 2003, omwille van een sterke

daling in stopzettingen, toch een toename van het aantal actieve ondernemingen optekenen.

Ruimtegebrek en hoge vastgoedprijzen leidden er toe dat de stad zich meer gaat richten op het

aantrekken van kenniseconomie. De aanwezigheid van universiteiten of kennisinstellingen in

de nabijheid van de stad is daarbij belangrijk . Zij vormen een magneet voor ondernemingen

op zoek naar talent. Academisch onderzoek draagt bij tot kenniscreatie, en via het

oversijpelen van deze kennis naar de industrie tot de groei van de regio

De nieuwe vormen van economische groei (die tot uiting komen in flexibiliteit en

mondialisering) hebben stedelijke gebieden opgenomen in een complex geheel van relaties

tussen steden, Europa en de wereld en tussen de steden onderling. De Vlaamse steden en

regio’s treden in een wereldwijde competitie. Het zorgt voor een differentiatie tussen de

steden, om economisch sterk te staan moeten steden passen in het groter geheel en hun eigen

identiteit versterken.

Naast geografische schaalvergroting is er, tenminste op productieniveau, tegelijkertijd

schaalverkleining waarbij de stad opnieuw een centrale rol speelt. Als kleinere bedrijven

willen participeren in een netwerkeconomie zullen zij zich concentreren op een bepaalde

markt of marktsegment. Dit betekent dat zij moeten samenwerken en zich in elkaars nabijheid

moeten vestigen. De stedelijke ruimte vormt hiertoe een geschikt forum.

Mobiliteit

Vlaanderen beschikt over een uitgebreid en goed uitgebouwd infrastructuurnetwerk (wegen,

spoorwegen, waterwegen, vliegvelden…)

Gezien de sterke ontwikkelingen die zich in de periferie hebben voorgedaan, waren onze

steden tot voor kort iets “om naartoe te gaan”, minder om er te zijn, laat staan te verblijven.

Het wonen suburbaniseert, de distributie – onderhevig aan schaalvergroting en zwerend bij

Page 40: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 39

auto-bereikbaarheid - zoekt dan weer net zichtlocaties op langs invalswegen, kantoren trekken

naar de rand, overheids-instellingen zoals ziekenhuizen en scholen blijven niet achter.

Deze ruimtelijke ontwikkelingen maken de verplaatsingen in en naar de stad niet eenvoudiger.

Integendeel, er ontstaan diverse vervoersstromen die zich uiten in bijvoorbeeld spits-

problemen voor pendelaars maar ook in evenementen-files op andere ogenblikken, in een

diffuus patroon van winkel- en andere verplaatsingen in de “dal-uren”, enz.

Maar de bereikbaarheidsproblemen zijn niet het enige probleem waarmee steden te kampen

hebben. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte is in de voorbije decennia gebanaliseerd.

Straten, lanen, pleinen en plekken zijn verworden tot parkeerzones, verkeersaders met zeer

weinig ruimte en kwaliteit voor de bewoner en verblijver. De inhaaloperaties in doortocht-

projecten en de centrumrenovatie van markten en winkelstraten is een tegen-beweging die

echter te beperkt en te traag verloopt.

Emissies van verkeer en vervoer zijn schadelijk voor de gezondheid. In de toekomst zal de

impact van deze vervuiling niet meer onder de mat geveegd kunnen worden. Ook heeft

luchtvervuiling en geluidshinder door het verkeer een impact op de waarde van het onroerend

goed.

Leefkwaliteit

De leefkwaliteit in steden wordt ondermijnd door stedelijke wildgroei, door de ongeordende

uitbreiding van de steden naar het omringende gebied en de suburbanisatie, door

mobiliteitsproblemen, luchtvervuiling, broeikasemissies en slordig gebruik van energie, water

en afval. Door herhaaldelijke inspanningen worden de steden echter terug leefbare plekken.

Een voortdurende zorg voor de leefbaarheid in de steden is noodzakelijk.

Stedelijke en verstedelijkte gebieden hebben een aantal specifieke milieukenmerken. Een van

de meest karakteristieke eigenschappen is de sterk gewijzigde bodem. De bodem is verzegeld

of vergraven of aangevuld met streekvreemde materialen. De waterhuishouding is ontregeld,

wat gecompenseerd wordt door omvangrijke, kunstmatige in- en uitvoerstromen van water.

De verstening van de steden en de menselijke activiteiten hebben verregaande gevolgen voor

nog andere milieufactoren: drogere bodem en lucht, warmer klimaat…meer neerslag.

Luchtvervuiling en andere vormen van verontreiniging (bodem en watervervuiling, maar ook

geluids- en lichtoverlast) hinderen de leefkwaliteit in de stad .

Binnen de steden is er nood aan goedingerichte publieke ruimte. Het is de ruimte die het de

bewoners en bezoekers van de steden mogelijk maakt zich te verplaatsen, zich te verpozen, te

communiceren, zich cultureel te manifesteren, handel te drijven enz. In de steden is er ook een

gebrek aan groene ruimte. Stedelingen hebben nood aan groen in de woon- en werkomgeving

en aan grotere groenpartijen (parken, stadsbossen, natuurgebieden) op wandelafstand of

fietsafstand

De verschillende groenelementen die in de stad voorkomen zijn vaak geïsoleerde eilandjes.

De ecologische waarde van deze gebieden is laag als ze geïsoleerd zijn, er is nood aan groene

netwerken. Naast de aandacht voor groen, moet er ook aandacht komen voor water. Het

blauwe netwerk kan worden aangelegd door zoveel mogelijk oppervlaktewateren met elkaar

te verbinden.

Page 41: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 40

Sociaal –cultureel Cultuur in al zijn geledingen is een belangrijk gegeven voor de economische en sociale

ontwikkeling van de steden. Cultuur maakt de stad aantrekkelijk voor werknemers van buiten

de stad, maar versterkt ook de lokale trots en identiteit. Culturele evenementen

(ontmoetingsmogelijkheden) slaan een brug tussen bevolkingsgroepen. Steden zijn per

definitie pluriculturele plekken. Steden hebben een ruim aanbod aan culturele, recreatieve,

toeristische voorzieningen en moeten deze troeven optimaliseren.

Steden hebben veel meer culturele infrastructuur dan de rest van Vlaanderen, al zijn er tussen

steden ook grote verschillen. In veel steden is de afgelopen jaren sterk geïnvesteerd in de

uitbouw van culturele infrastructuur en in de professionalisering van het aanbod.

Het cultureel erfgoed en in het bijzonder het bouwkundig erfgoed is een aantrekker voor

cultuurtoeristen maar ook voor andere recreanten en toeristen. Ook animatie en creativiteit en

informatie hebben een duidelijk stedelijke inkleuring. De broedplaatsfunctie van de stad voor

nieuwe creatieve bedrijfjes is een duidelijke opportuniteit.

1.6.) Economie en milieu

Het is een vaststaand feit dat het totale gebruik van primaire grondstoffen in Vlaanderen

stijgt: tussen 1991 en 2004 kenden het BBP en de Directe Materialen Input (maat voor

gebruik van primaire grondstoffen: import en eigen ontginningen) nagenoeg hetzelfde

stijgende verloop. De DMI per inwoner van het Vlaams Gewest steeg met 15% over de

periode 1995-2003, gaande van 36 naar 42 ton per inwoner. Binnen de EU-15 heeft

België/Luxemburg de hoogste DMI/capita na Finland. Daartegenover staat dat de totale

hoeveelheid afval en emissies die ontstaat bij productie en consumptie in Vlaanderen

losgekoppeld is van de economische groei. De voornaamste redenen voor deze ontkoppeling

zijn de daling van de CO2-uitstoot per eenheid gecreëerde economische welvaart, en de

daling van de productie van dierlijke mest sinds 1998. Het gaat weliswaar om een relatieve

ontkoppeling: de totale hoeveelheid afval en emissies daalt nog steeds niet.

Broeikasgassen zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. In 2004 lag in

Vlaanderen de uitstoot van broeikasgassen nog 3,6% boven het niveau van het referentiejaar

1990, maar wel 0,6 % lager dan in 2003. Voor de Kyoto-doelstelling, die Vlaanderen oplegt

om tegen 2008-2012 de broeikasgasemissies te reduceren met 5,2% t.o.v. 1990, is de

doelafstand nog groot: 9 %.

Minder dan andere economische topregio’s slaagt Vlaanderen er in om ruimte voor natuur te

vrijwaren. Er valt nog vooruitgang te boeken wat het combineren betreft van natuurbehoud

met typische sociale, economische of culturele activiteiten die plaatsgrijpen in verband met de

natuur.

De hoge concentratie aan verontreinigende activiteiten door bevolking, industrie, verkeer en

intensieve landbouw evenals de centrale ligging tussen andere sterk geïndustrialiseerde

regio’s zorgen voor een minder goede luchtkwaliteit in Vlaanderen en voor een belangrijke

bijdrage vanuit Vlaanderen in de omringende regio’s. Het verkeer is daarbij een belangrijke

bron van een groot aantal luchtverontreinigende stoffen. De ruimtelijke verwevenheid van

verkeersinfrastructuren met de leefomgeving en het sterk toegenomen verkeersvolume leiden

ertoe dat de blootstelling van de bevolking aan verkeersgerelateerde vervuiling aanzienlijk is.

Zwevend stof (bv. PM2,5, PM10), stikstofdioxideconcentratie en ozon zijn

Page 42: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 41

verkeersgerelateerde polluenten waarmee ernstige gezondheidseffecten, vooral aandoeningen

van de luchtwegen, geassocieerd worden.

Water is onmisbaar als hulpbron voor de industrie, de landbouw en de drinkwaterproductie –

opmerkelijk hierbij is dat de industrie een aandeel van 48% heeft in het totale waterverbruik

in Vlaanderen (excl. koelwater). Daarnaast heeft water een belangrijke transportfunctie: 14%

van het goederenvervoer in Vlaanderen verloopt via het water en in de komende decennia zal

dit aandeel nog stijgen. Verder levert ook de recreatieve en cultureel-historische waarde van

water economische voordelen op. Tot slot zijn waterrijke natuurgebieden essentieel voor de

biodiversiteit. In Vlaanderen staan de watersystemen al decennialang onder druk door

vervuiling, door overmatig gebruik, door de aantasting van hun natuurlijke eigenschappen

etc., waardoor ook de waarde ervan als economische hulpbron bedreigd wordt. De economie

kan daarnaast ook schade oplopen door een teveel (overstromingen) dan wel een tekort

(verdroging) aan water. Het is dan ook van belang het watersysteem, o.a. in zijn rol als drager

van economische activiteiten, afdoende te beschermen.

Wat de verwerking van het afvalwater in overeenkomst met de omvang van de agglomeraties

betreft, is de aansluitingsverplichting, volgend uit de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater,

voor de agglomeraties groter dan 10.000 IE op datum van 31 december 2005 voor 89%

gerealiseerd. Eind 2005 waren 107 van de 113 te bouwen installaties in gebruik genomen. De

werken aan de overige 6 installaties werden reeds aangevat of worden nog uiterlijk eind 2006

gegund. Op basis van de jaarconcentraties 2005 voldeden alle bestaande installaties aan de

verplichte nutriëntenverwijdering (stikstof en fosfor) met uitzondering van 2 installaties, die

nog niet voldeden aan de stikstofeffluentnorm. De aanpassingswerken aan deze installaties

werden intussen afgerond, zodat beide worden verondersteld vanaf 2006 eveneens te zullen

voldoen aan de stikstofeffluentnorm.

Voor de agglomeraties van 2.000-10.000 IE is de rapportering over de stand van zaken op

31 december.2005 nog in voorbereiding. De meest recente rapportering omvat de stand van

zaken op eind 2003. Toen was de aansluitingsverplichting voor 75% gerealiseerd en waren 59

van de 82 te bouwen installaties in gebruik genomen.

In 2005 is van 17.707 gronden geweten dat ze verontreinigd zijn (er werden reeds 23.449

gronden onderzocht). De doelstellingen uit het MINA-plan 3 (2003-2007) dat 30% van de

gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten onderzocht zijn en dat

de sanering van 23% van de gronden met historische bodemverontreiniging minstens is

opgestart, lijken te worden gehaald.

De ondersteuning van eco-technologieën kreeg tot nog toe minder aandacht zoals blijkt uit de

volgende procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de verschillende

categorieën. Voor 2006 neemt de categorie ‘Milieubescherming en milieuzorg’ ongeveer

1,93 % in van de totale O&O kredieten van de overheid, ‘Productie, distributie en rationeel

gebruik van energie’ slechts 2,07%. Het grootste gedeelte van de kredieten gaat naar niet-

toepassingsgericht onderzoek samen met de algemene universiteitenfondsen (46%) gevolgd

door ‘Industriële productie en technologie’ (45%) . Hieronder wordt een overzicht gegeven

van de bestedingen voor de jaren 2003 – 2004 – 2005 – 2006.

Page 43: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 42

Tabel : Procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de NABS-codes

Categorie 2003 2004 2005 2006

Milieubescherming en milieuzorg 3,9% 2,08% 1,79% 1,93%

Productie, distributie en rationeel gebruik van energie 0,13% 0,04% 0,03% 2,07%

Niet-toepassingsgericht onderzoek en algemene

universiteitenfondsen

48% 46% 46% 46%

Industriële productie en technologie 39% 45% 46% 45%

Bron : De Speurgids Wetenschap, Technologie en Innovatie van 2003, 2004, 2005 en 2006

1.7.) Economie en energie

De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de economie.

Deze indicator zet het energieverbruik af tegen het BBP (tegen constante prijzen van 1995).

De energie-intensiteit van de Vlaamse economie lag in 2004 bijna gelijk met het niveau van

1990: +0,1 %. België (223,9) bevindt zich bijna 20% boven het gemiddelde van de eurozone

(188).

In Vlaanderen is de productie van groene stroom in 2004 vertienvoudigd ten opzichte van

1994. Die stijging is vooral te danken aan de stijgende groenestroomproductie door middel

van biomassa, biogas en windturbines. De totale groenestroomproductie in Vlaanderen

bedroeg 627 GWh in 2004, goed voor 1,3 % van de totale netto-elektriciteitsproductie in

Vlaanderen. De komende jaren wordt een verdere stijging verwacht door de ingebruikname

van grote biomassaprojecten en windparken: sinds eind 2004 is de

groenestroomproductiecapaciteit nog verdubbeld en het geïnstalleerd vermogen al gestegen

van 200 MWe naar 446 MWe.

Het aandeel hernieuwbare energie voor België bedroeg in 2003 1,8%. Volgens de Europese

Richtlijn ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen moet

België tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare energie t.o.v. de totale

elektriciteitsconsumptie halen. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. Een andere vorm

van hernieuwbare energie, biobrandstoffen, werd einde 2005 nog onvoldoende aangesproken

in Vlaanderen.

Page 44: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 43

1.8) Samenvattend

Sterkten/opportuniteiten

Economische structuur � welvarende regio

� hoge arbeidsproductiviteit

� tertialiseringsproces

Internationale oriëntatie � Exportgerichtheid

� logistieke draaischijf/kansen tot verdere

ontwikkeling “logistieke dienstverlening”

� buitenlandse investeringen

Kenniseconomie/Innovatie

� O&O-uitgaven als % van BBRP

� O&O uitgaven bedrijven

� stijging overheidskredieten O&O

� nieuwe gediplomeerden in wiskunde,

wetenschappen en technologie

� ICT infrastructuur bedrijven (intranet en

extranet) vergelijkbaar met Europese

koplopers

Ondernemerschap

� hoog aandeel ondernemers in

beroepsbevolking

� veel familiale ondernemingen

� intrapreneurship

Zwakten/bedreigingen

� ongunstig bevolkingsprofiel

� lage werkzaamheidsgraad

� belangrijke intra-Vlaamse welvaarts-

verschillen

� lage specialisatie in ‘high en medium

tech’ sectoren

� onvoldoende nieuwe buitenlandse

ondernemingen

� publieke uitgaven O&O

� aantrekkingskracht opleidingen wiskunde,

wetenschappen en technologie

� commercialisering O&O inspanningen

� evolutie octrooi-activiteit

� valorisatie onderzoeksresultaten en

beschikbare kennis

� ICT- infrastructuur bedrijven

(internetgebruik, breedband en websites)

boven EU-gemiddelde maar onder

Europese koplopers

� ICT toepassingen door bedrijven boven

EU-gemiddelde maar onder Europese

koplopers

� weinig startende ondernemers

� lage oprichtingsquote

� lage Total Entrepreneurial Activity-index

� relatief laag aandeel jongeren, 45-plussers

en vrouwen die onderneming opstarten

� mentaliteit en attitude t.o.v. ondernemer-

schap

� weinig gazellen

� onvoldoende kennis van aanbod formeel

risicokapitaal

� kennistransfer kan nog versterkt worden

o.m. door spin-offs en samenwerkings-

Page 45: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 44

Ruimte/steden/platteland � goede bereikbaarheid via weg, spoor en

water

� gestegen economische oppervlakte

� mogelijkheden voor multimodaliteit en

locatiebeleid

� grote dichtheid van hoogwaardige

stedelijke omgevingen

� verweving en nabijheid van activiteiten

� kwalitatieve woonmilieus

� gunstige omgevingsfactoren op het

platteland (reservoirfunctie en

lokalisatiefactoren)

� sterke interactie steden en platteland

� toeristisch/recreatieve mogelijkheden van

steden en regio’s

Economie en milieu � Totale hoeveelheid afval en emissies

losgekoppeld van economische groei

� Potentieel voor alternatief transport (spoor,

weg, lucht- en binnenvaart) en de integrale

koppeling met ruimtelijke

ontwikkelingsmogelijkheden

Economie en energie � Aandeel groenestroomproductie

vertienvoudigd tov ‘94

verbanden

� gebrek aan bedrijventerreinen

� veel brownfields en verouderde en

onderbenutte bedrijventerreinen

� onvoldoende traditie in bedrijven-

terreinbeheer

� gerichtheid op wegverkeer

� tendens tot spreiding van functies, zodat

het draagvlak voor innovatief klimaat

krimpt

� stedelijke problematiek:

gebrek aan expansiemogelijkheden,

leegstaande bedrijfsruimten, vervuilde

terreinen

verkeerscongestie

slechte lucht- en milieukwaliteit

gebrek/ slechte kwaliteit openbare ruimtes

� suburbanisatiedruk op plattelands-

gebieden bedreigt reservoirfunctie

� Totale gebruik primaire grondstoffen stijgt

� Doelafstand reductie broeikasgasemissies

veraf

� Hoge druk op ruimte voor natuur

� Minder goede luchtkwaliteit ten gevolge

van een concentratie aan verontreinigende

activiteiten

� Watersystemen onder grote druk

� hoog aantal verontreinigde gronden

� beperkte stimulering eco-technologieën

� Hoge energie-intensiteit van de economie

� Klein aandeel milieuvriendelijke

energieproductie

Page 46: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 45

BESLUIT - STRATEGISCHE UITDAGINGEN VOOR VLAANDEREN

Uit deze SWOT-analyse blijkt dat Vlaanderen zich in een steeds meer geglobaliseerde

internationale economische context, geplaatst ziet voor een aantal belangrijke problemen en

strategische uitdagingen.

Het concurrentievermogen van de Vlaamse economie neemt af. Het economisch succes

steunde tot dusver in belangrijke mate op de sterke efficiëntie- en productiviteitsgroei. Deze

hoge productiviteit wordt voornamelijk gerealiseerd binnen grote industriële ondernemingen,

die vanuit Vlaanderen de Europese en wereldmarkt bedienen. Daarnaast boden de talrijke

buitenlandse vestigingen Vlaanderen een goede toegang tot de buitenlandse kennis, die

afhankelijk van het absorptievermogen van de (Vlaamse en buitenlandse) ondernemingen

toegepast werd in Vlaanderen11

.

De mogelijkheden van deze groeistrategie lijken echter stilaan uitgeput. De Vlaamse

economie heeft een relatief smalle basis bestaande uit een beperkte groep van zeer

productieve ondernemingen en hoogopgeleide hardwerkende werknemers. Buitenlandse

ondernemingen vinden Vlaanderen steeds minder aantrekkelijk, juist omwille van het

beperkte potentieel aan productiviteitsgroei in de toekomst (Ernst & Young (2004)). Het

resultaat is dat een aantal buitenlandse ondernemingen hun activiteiten stopzetten in

Vlaanderen, maar ook en belangrijker, dat er slechts weinig buitenlandse ondernemingen

nieuwe activiteiten opzetten in Vlaanderen.

Dit houdt in dat Vlaanderen blijkbaar nog niet ( volledig) de stap heeft gezet van een

efficiëntie-gedreven economie naar een innovatie-gedreven economie, gebaseerd op

creativiteit, ondernemerschap en innovatie. Vlaanderen scoort slecht op ondernemerschap (

creatie van nieuwe ondernemingen, startersquote…) en is minder aanwezig in de

hoogtechnologische, kennisintensieve sectoren welke op wereldvlak precies de sterkste groei

kennen12

. Tevens kan een verbetering van de ruimtelijk - economische omgevingsfactoren en

het productiemilieu de investeringsaantrekkelijkheid van Vlaanderen verhogen.

Concreet bestaat in Vlaanderen dan ook een belangrijke behoefte aan:

� het versterken en verbreden van de innovatiegerichtheid van de Vlaamse economie,

gegeven het toenemend belang ervan als hefboom voor competitiviteit in een globale

economie, o.m. onder de vorm van:

- het meer vertalen van O&O-resultaten in concrete markttoepassingen;

- het betrekken van meer ondernemingen bij de innovatiedynamiek;

� het vernieuwen van het Vlaams economisch weefsel en het verhogen van de

ondernemingsdynamiek, op basis van:

- de opstart en doorgroei van ondernemingen;

- het blijven aantrekken van buitenlandse investeringen;

11

“Strategische omgevingsanalyse: uitdagingen voor de toekomst; nood aan een creatief groeimiddel”, FDC

kenniscentrum Nota – september 2005 p 20 - 22 12

idem

Page 47: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 46

� het op punt stellen van het fysisch ondernemingsklimaat met het oog op de blijvende

valorisatie van de centrale ligging van Vlaanderen in de EU-afzetmarkt, gesteund op:

- de beschikbaarheid van ruimte om te ondernemen en de bereikbaarheid

van de economische poorten;

- het blijven ontwikkelen van het netwerk van stedelijke concentraties, in synergie

met de economische ontwikkeling van het platteland;

- het verduurzamen van het productiemilieu en -proces, gezien ook de hoge industriële

activiteit binnen de Vlaamse economie, met o.a. efficiënt ruimtegebruik en het

verhogen van milieu- en energie-efficiëntie;

Page 48: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 47

2) STRATEGIE

2.1) Strategische hoofddoelstelling

Rekening houdend met de economische en demografische ontwikkelingen (vergrijzing), dient

in Vlaanderen voldoende economische groei te worden verwezenlijkt met het oog op het

behoud en de verhoging van het welvaarts- en welzijnsniveau. Hoofddoelstelling van het

Vlaamse doelstelling 2-programma 2007-2013 is het bevorderen van de verdere

ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in

een duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de

bescherming en verbetering van het leefmilieu.

Deze doelstelling heeft betrekking op heel Vlaanderen. Zodoende zal het cohesiebeleid

bijdragen tot de economische structuurversterking en het verstevigen van de

concurrentiekracht van Vlaanderen. Deze aanpak bevordert tevens de synergie met het

gevoerde Vlaams beleid op de diverse terreinen.

Bij de invulling van de gekozen prioriteiten en de selectie van mogelijke acties, zal wel

rekening worden gehouden met de regiospecifieke kenmerken, meer bepaald bestaande

concrete behoeften en mogelijkheden, waardoor tevens zal worden bijgedragen tot het

verminderen of wegwerken van de interregionale verschillen.

2.2) Strategische invalshoeken

Volgende strategische invalshoeken worden vooropgesteld:

- Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen

- Thematische concentratie

- Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitatieven

- Integratie van horizontale/transversale thema’s

2.2.1) Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen

Het Vlaamse doelstelling 2-programma 2007-2013 dient in overeenstemming te zijn met de

beleidsdoelstellingen van de EU. Deze beleidsdoelstellingen werden op Vlaams niveau

doorvertaald. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de samenhang tussen de meest

relevante beleidsdocumenten en het Vlaamse doelstelling 2-programma.

Page 49: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 48

VLAAMS BELEID

Pact van Vilvoorde 2001

Vlaams Regeerakkoord 2004-2009

Beleidsnota Economie,… 2004-2009

Vlaams Hervormingsprogramma

Lissabon 2005 -2008

Sociaal-economisch actieplan voor de

toekomst “ Vlaanderen in actie. Een

sociaal-economische impuls voor

Vlaanderen” 2006

Vlaamse Strategie voor Duurzame

ontwikkeling 2006

DOELSTELLING 2-PROGRAMMA VLAANDEREN

2007-2013

LISSABONSTRATEGIE

EUROPEES BELEID

Communautaire Richtsnoeren 2007-2013

Groenboek voor Ondernemerschap

Actieplan voor Ondernemerschap

Mededeling van de Commissie van 11

maart 2003, "Innovatiebeleid:

actualisering van de aanpak van de

Europese Unie in de context van de

strategie van Lissabon",…

Verordeningen inzake de Europese

Structuurfondsen2007 – 2013

Page 50: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 49

� Europees beleid

In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010

van Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken die

in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale

samenhang. In juni 2001 werd de economische en sociale pijler van de Lissabonstrategie

aangevuld met een ecologische pijler via een strategie voor duurzame ontwikkeling.

De besluitvorming binnen de Lissabonstrategie wordt omschreven als 'de open

coördinatiemethode'. Lidstaten streven ofwel autonoom, ofwel via de Europese instellingen

gezamenlijk doelstellingen na.

In 2005 werd fors aan de Lissabonstrategie gesleuteld in het kader van de tussentijdse

evaluatie (Mid Term Review). Inhoudelijk wordt de aandacht binnen de Lissabonstrategie

prioritair toegespitst op initiatieven die groei en werkgelegenheid bevorderen, zonder afbreuk

te doen aan het evenwicht tussen de drie pijlers binnen de strategie. Op het gebied van de

uitvoering en de opvolging moeten de lidstaten voortaan een hervormingsprogramma

opstellen voor een duur van 3 jaar.

Om de Lissabondoelstellingen te realiseren dienen alle passende nationale en communautaire

middelen, inclusief het cohesiebeleid, ingezet te worden. De Communautaire Strategische

Richtsnoeren voor het toekomstig cohesiebeleid in de periode 2007-2013 stellen dan ook

volgende Lissabon-gerelateerde prioriteiten voorop:

1. uitbouw van Europa en de regio’s tot een meer attractieve plaats om te investeren en te

werken

2. bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor economische groei

3. meer en betere tewerkstelling

Naast bovenstaande prioriteiten wordt het belang onderstreept van het bevorderen van de

territoriale cohesie (stedelijke ontwikkeling en economische diversificatie in rurale gebieden)

en grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.

De prioritaire beleidsopties om de ambitieuze Lissabondoelstelling te realiseren werden door

de Europese Commissie ook nog verder uitwerkt in onder andere het ‘Groenboek voor

Ondernemerschap in Europa’, het ‘Actieplan voor Ondernemerschap’, Mededeling van de

Commissie van 11 maart 2003, "Innovatiebeleid: actualisering van de aanpak van de

Europese Unie in de context van de strategie van Lissabon",…

� Vlaams beleid

Veel van de bevoegdheidsdomeinen waarover in het kader van de Lissabonstrategie

doelstellingen werden geformuleerd, behoren aan de deelstaten toe. Ook Vlaanderen heeft dus

een opdracht in het licht van de Lissabonstrategie. In april 2000 onderschreef de Vlaamse

Regering de conclusies van de Raad van Lissabon.

Een meer concreet engagement werd in november 2001 verankerd in het Pact van Vilvoorde.

Met dat Pact schreven de Vlaamse Regering en de sociale partners zich expliciet in in de

doelstelling van de Lissabonstrategie om van Europa tegen 2010 de meest competitieve en

dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Het Pact bevat '21 doelstellingen voor

de 21e eeuw'. Net zoals de Lissabonstrategie, heeft het Pact aandacht voor de economische,

Page 51: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 50

sociale en ecologische dimensie van onze samenleving. Bovendien heeft het Pact eveneens

2010 als streefdatum om de geformuleerde doelstellingen te bereiken. Door de vele parallellen

tussen de doelstellingen van het Pact en de doelstellingen die geformuleerd werden op

Europees niveau in het kader van de Lissabonstrategie, kan het Pact beschouwd worden als

een soort van 'Lissabonstrategie op Vlaamse schaal'. Maatregelen ter aanmoediging van het

ondernemerschap, een betere begeleiding van werkzoekenden, het stimuleren van de creatieve

economie, het bevorderen van groene stroom, permanente vorming of 'levenslang leren',… het

zijn slechts enkele van de talloze initiatieven die de Vlaamse Regering heeft opgestart en die

vanuit Europees perspectief onder de wijde noemer van de Lissabonstrategie vallen.

Aansluitend bij het Pact van Vilvoorde stelde de Vlaamse Regering in haar regeerakkoord

2004-2009 ondermeer het bevorderen van ondernemen en werkgelegenheid als

beleidsprioriteiten voorop. Innovatie schuift de Vlaamse regering naar voor als transversaal

thema, dat alle Vlaamse beleidsdomeinen horizontaal doorsnijdt.

Volgende doelstelling werd geformuleerd:

Vlaanderen moet verder evolueren naar een ondernemende, innoverende, lerende en creatieve

samenleving. De dalende trend van startende en snelgroeiende middelgrote ondernemingen

wordt omgebogen. Inzake de netto-aangroei van het aantal ondernemingen moet Vlaanderen

bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Vlaanderen moet één van de aantrekkelijkste

regio’s zijn voor de vestiging en de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten.

In haar beleidsverklaring van september 2005 heeft de Vlaamse Regering bovenstaande

doelstelling verder ingevuld met het oog op de versterking van de economische slagkracht van

Vlaanderen. Ze wenst dit te doen aan de hand van prioriteiten op volgende domeinen:

� het ondernemerschap en de bedrijfsinvesteringen bevorderen;

� onze economie sneller en diepgaander vernieuwen;

� de logistieke troeven die samengaan met onze geografische ligging beter uitbuiten;

� meer en betere kansen geven aan alle talenten;

� de werkzaamheid verhogen door een betere werking van de arbeidsmarkt.

Elk van deze prioriteiten wordt vervolgens verder geconcretiseerd, zoals aangegeven in

onderstaande tabel:

prioriteit maatregel

1. Ondernemerschap en

bedrijfsinvesteringen

bevorderen

� vereenvoudiging van lasten voor ondernemen en uniek aanspreekpunt voor

bedrijven (Vlaams Agentschap Ondernemen)

� toegang tot financiering voor startende en groeiende ondernemingen

vergemakkelijken

� professionalisering bedrijfsvoering KMO’s (ondernemerschapsportefeuille)

� eigentijds flankerend beleid voor de versterking van de industriële basis

� ontwikkelen van toeristische sector als factor van werk en welvaart

� ondersteuning van internationaal ondernemen via FIT

� globaal fiscaal pact met gemeenten met oog op bedrijfsvriendelijke

fiscaliteit

Page 52: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 51

2. Economie sneller en

diepgaander vernieuwen

� verhogen van de overheidsinvesteringen in O&O

� behoud en aantrekken van erkende toponderzoekers naar Vlaanderen

(Odysseus en Methusalem-programma)

� begeleiden van niet-technologische aspecten van innovatie (vb. Flanders

Future)

3. Logistieke troeven

uitbuiten

� investeringen in infrastructuur in havens en in multimodale

hinterlandverbindingen

� duurzame ontwikkeling van de internationale luchthaven van Zaventem

(START-programma) en de luchthavenregio

4. Meer en betere kansen

geven aan alle talenten

� investeren in kwaliteit van onderwijs

� levenslang leren

� uitspelen van talenkennis als economische troef

5. De werkzaamheid

verhogen door een betere

werking van de

arbeidsmarkt

� sluitende aanpak van werklozenbegeleiding

� verhogen van werkzaamheid van ouderen

� investeren in sociale economie

� toegang tot arbeidsmarkt voor jongeren, allochtonen en personen met een

handicap vergemakkelijken

De beleidsnota 2004-2009 van Vlaams Minister voor Economie, Ondernemen, Wetenschap,

Innovatie en Buitenlandse Handel gaat uit van 5 krachtlijnen:

1. Vlaanderen kenniseconomie, of Vlaanderen ontwikkelen als een economie gebaseerd op

kennisintensieve activiteiten;

2. Vlaanderen investeringsregio, of Vlaanderen profileren als een competitieve

investeringsregio zowel voor binnenlandse als buitenlandse investeerders

3. Wetenschappen en innovatie, of het Vlaamse kennispotentieel verder uitbouwen en

maximaal aanwenden om de innovatiekracht te versterken

4. Ondernemend Vlaanderen, of het verder ontwikkelen van het ondernemend, innoverend,

lerend en creatief potentieel in Vlaanderen

5. Internationaal ondernemen, of Vlaamse ondernemingen sensibiliseren en ondersteunen

om te internationaliseren.

Gezien haar bevoegdheid voor veel materies die onder de Lissabonstrategie worden geplaatst,

besloot de Vlaamse Regering om een eigen regionaal hervormingsprogramma op te stellen dat

als basis diende voor de insteek in het nationaal hervormingsprogramma. In dit Vlaams

hervormingsprogramma 2005 werden de volgende beleidsprioriteiten vooropgesteld:

- het inzetten op innovatie: het innoveren van de bedrijfsactiviteiten blijft een

hoofdbekommernis om de economie concurrentieel te houden. Vlaanderen streeft daarom

naar een beleid dat O&O en innovatie naar internationale standaarden brengt en blijft

zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe technieken, producten en processen. De

Vlaamse regering engageert zich om een groeipad uit te tekenen, zodat de 3%-norm voor

O&O bereikt wordt. Met de implementatie van een nieuw beleidskader voor strategische

onderzoekscentra en competentiepolen moeten de inspanningen van universiteiten en

onderzoeksinstellingen beter aansluiten bij de innovatie-behoeften van het economisch

weefsel. Diverse financieringsinstrumenten moeten de loopbaan van de onderzoeker

versterken en de brain drain tegengaan. Tevens wil de Vlaamse regering met het digitaal

Actieplan Vlaanderen blijvend aansluiting vinden bij de Europese koplopers inzake

informatiemaatschappij.

Page 53: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 52

- het stimuleren van bedrijvigheid met betere regelgeving: de Vlaamse overheid wil

Vlaanderen tot een ondernemende regio laten uitgroeien en hiervoor is de ontwikkeling

van een betere regelgeving voor ondernemingen een noodzakelijke stap. Het

ondernemersklimaat moet meer dienstverlenend en stimulerend worden. De

bedrijfsvriendelijke dienstverlening van de overheid – met een één-loketsysteem en een

accountmanager voor complexe ondernemingsdossiers – is de kernopdracht van het

Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO). Bovendien worden administratieve lasten en

kosten verlaagd door reguleringsmanagement (compensatiemaatregelen en

reguleringsimpactanalyse) en het fiscaal pact met de gemeenten.

- het bevorderen van het ondernemerschap: hiervoor wordt gewerkt aan een goede

omkadering voor startende bedrijven en voorwaarden die hen toelaten om te groeien. De

verbeterde toegang tot (risico)kapitaal is een belangrijke opstap (Arkimedes, Vlaams

Innovatiefonds, Winwinlening, waarborgregeling).

- de creatie van een geïntegreerd industriebeleid: men wil dit bereiken door het bijdragen

tot aantrekkelijke randvoorwaarden (ruimte om te ondernemen, bereikbaarheid

garanderen) en door financiële stimuli gericht en efficiënt in te zetten (groeipremie,

ecologiepremie, strategische investeringssteun, ondernemerschapportefeuille).

- het beter rentabiliseren van het open karakter van de Vlaamse economie, door een

economisch beleid dat meer richt op globalisering en mededinging. De opdracht van

Flanders Invest and Trade (FIT), de troeven als investeringsregio te versterken en uit te

spelen, sluit hierbij aan.

- het bevorderen van duurzaamheid: economische groei kan niet duurzaam zijn als ze

niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. Het Pact van Vilvoorde

bevestigend, wil de Vlaamse Regering tegen 2010 een verregaande ontkoppeling

realiseren tussen economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en

energiegebruik anderzijds. Vlaanderen ontloopt zijn verantwoordelijkheid niet inzake de

reductie van broeikasgasemissies en richt zijn klimaat- en energiebeleid eerst en vooral op

rationaal energieverbruik. Daarnaast streeft de Vlaamse Regering naar een duurzaam

productie -en consumptiebeleid met onder meer een focus op het uitbouwen van een

duurzaam energie- en materialenbeleid, afvalreductie en milieugerichte technologische

innovaties, alsook naar een stopzetting van het verlies aan biodiversiteit én een duurzame

ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen.

Aansluitend bij deze geïntegreerde aanpak, keurde de Vlaamse Regering in juli 2006

eveneens het sociaal-economisch actieplan voor de toekomst “ Vlaanderen in actie. Een

sociaal-economische impuls voor Vlaanderen” goed.

Dit sociaal-economisch actieplan formuleert 6 uitdagingen voor de toekomst ( horizon ligt op

2015 – 2020 ) waarrond projecten en acties worden opgezet ( de vijfde en zesde uitdagingen

zitten verspreid over de andere):

Uitdaging I: Voluit voor elk talent

Dit houdt een maximale inzet in op de kracht van mensen en talenten, zowel in het onderwijs

als op de arbeidsmarkt ( o.m. bevorderen van het levenslang- en levensbreed leren,

brugverbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ontwikkeling van technische en

technologische competenties,…) Dit vormt een belangrijke economische troef en draagt bij

tot een sterkere sociale samenhang.

Page 54: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 53

Uitdaging II:

Onder invloed van de toenemende globalisering moet Vlaanderen meer en meer de overstap

maken naar een innovatiegedreven economie. Daartoe wordt een cultuur van permanente

economische vernieuwing bevorderd, waarbij creatief ondernemerschap en innovatie in alle

sectoren wordt aangemoedigd ( stimuleren van starters, internationaal ondernemen,

Maatschappelijk verantwoord ondernemen,…).

Uitdaging III:

Dit heeft betrekking op de verdere uitbouw van Vlaanderen als efficiënte logistieke

draaischijf en internationale doorgangspoort, waarbij de kwaliteit van de fysieke omgeving

wordt bewaakt door duurzame infrastructuurinvesteringen, gebaseerd op het duurzaam beheer

van natuurlijke hulpbronnen ( bevorderen van duurzame intermodaliteit, problematiek woon-

werkverkeer, duurzaam energieneleid,….).

Uitdaging IV:

De kwaliteit van de overheid vormt een belangrijke, bepalende factor in de internationale

economische positionering en het concurrentievermogen van een regio. Daarom zal worden

verder gewerkt aan overheidsdiensten die klantvriendelijk en efficiënt zijn en ondernemingen

en organisaties daadwerkelijk ondersteunt.

- Uitdaging V: Méér internationalisering;

- Uitdaging VI: Duurzaamheid benutten als opportuniteit.

Ten slotte werd in juni 2006 de “Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling” (fase 1)

goedgekeurd. De Vlaamse Regering schuift in dit algemeen beleidskader een aantal thema’s

naar voor die prioritair zijn om tot een duurzame ontwikkeling te komen:

1. Armoede en sociale uitsluiting

2. Vergrijzing

3. Klimaatverandering en schone energie

4. Mobiliteit

5. Ruimtelijke ordening

6. Beheer van natuurlijke rijkdommen

7. Volksgezondheid

Horizontale thema’s als gelijke kansen, innovatie en educatie komen binnen (elk van) de

zeven grote thema’s aan bod. Met deze themazetting haakt de Vlaamse overheid ook in op de

thema’s uit de Europese Strategie Duurzame Ontwikkeling.

Deze Vlaamse strategie Duurzame Ontwikkeling vertrekt van een langetermijnvisie, een

langetermijnplanning en langetermijndoelstellingen voor elk van de zeven thema’s. Voor de

doelstellingen gaat de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling uit van bestaande Vlaamse

en internationale engagementen, onder andere het Pact van Vilvoorde, het regeerakkoord,

goedgekeurde plannen en maatregelen zoals het Milieubeleidsplan, het Ruimtelijk

Structuurplan, het Mobiliteitsplan, het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, de VN

Wereldtoppen, enzovoort.

De strategie wil echter meer zijn dan een samenvoeging van bestaande beleidsdocumenten.

De Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling wil enerzijds de brug maken tussen de

Page 55: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 54

doelstellingen van verschillende termijn, en wil anderzijds de doelstellingen van verschillende

beleidsdomeinen beter op elkaar afstemmen. Concrete strategische korte termijn-doelstellin-

gen vormen een aanzet om de lange termijndoelstellingen te realiseren.

Volgende tabel vat de belangrijkste strategische prioriteiten samen, welke kunnen worden

ingedeeld in drie grote groepen:

- prioriteiten rond economische ontwikkeling en verhogen van investeringen

- prioriteiten rond ondernemerschap, innovatie en technologie

- prioriteiten rond verhogen en verbeteren van de tewerkstelling

Uit de tabel kan besloten worden dat de verschillende beleidsvisies coherent zijn met elkaar

wat betreft de prioriteiten die hierin gesteld worden. De hoofddoelstelling van het Vlaamse

doelstelling 2-programma tot het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot

één van de meest competitieve regio’s, resulterend in een duurzame economische groei, de

creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het

leefmilieu, is op zijn beurt coherent met het Europese en Vlaamse beleid.

Dit is ook in overeenstemming met de Commuanutaire Strategische Richtsnoeren van de

Commissie waarin gesteld wordt dat de nationale beleidslijnen systematisch dezelfde

strategische doelstellingen dienen te omvatten zodat zoveel mogelijk middelen worden

aangewend en de concrete maatregelen niet met elkaar in strijd zijn.

Page 56: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 55

Communautaire Strategische

richtsnoeren

Vlaams Hervormingsprogramma

2005 - 2008

Regeerakkoord Vlaamse Regering

2004 - 2009

Sociaal-economisch actieplan “

Vlaanderen in actie. Een sociaal-economische

impuls voor Vlaanderen”

- Uitbouw van Europa en de regio’s

tot een meer attractieve plaats om te

investeren en te werken

- Open karakter van Vlaamse economie

rentabiliseren

- Geïntegreerd industriebeleid

- Bevorderen duurzaamheid

- Bevorderen bedrijfsinvesteringen

- Economie sneller en diepgaander vernieuwen

- Logistieke troeven uitbuiten

- Uitdaging III: Vlaanderen als poort op Europa.

- Uitdaging V: Méér internationalisering.

- Uitdaging VI: Duurzaamheid benutten als

opportuniteit.

- Bevorderen van kennis en innovatie

als hefboom voor economische groei

(incl. ondernemerschap)

- Bevorderen ondernemerschap

- Inzetten op innovatie

- Stimuleren bedrijvigheid met betere

regelgeving

- Bevorderen van ondernemerschap

- Economie sneller en diepgaander vernieuwen

- Uitdaging II: Creativiteit, innovatie als cultuur,

ondernemerschap;

- Uitdaging V: Méér internationalisering.

- Uitdaging VI: Duurzaamheid benutten als

opportuniteit.

- Meer en betere tewerkstelling - Meer en betere kansen geven aan alle talenten

- De werkzaamheid verhogen door een betere

werking van de arbeidsmarkt

- Uitdaging I: Voluit voor elk talent.

Page 57: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 56

2.2.2) Thematische concentratie

Om een maximaal effect te bereiken zal het cohesiebeleid zich – aansluitend bij de hiervoor

vermelde strategische beleidsvisies - concentreren op een beperkt aantal prioriteiten die de

competitiviteit en attractiviteit van de Vlaamse economie versterken, Vlaanderen uitbouwen

als kennis- en ondernemingsregio, en aandacht hebben voor een evenwichtige en duurzame

ontwikkeling van steden en platteland.

Een thematische concentratie van het Vlaams cohesiebeleid op onderstaande prioriteiten

wordt voorgesteld:

� het bevorderen van kenniseconomie en innovatie

� het stimuleren van ondernemerschap

� het verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren

� het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling

De keuze van deze prioriteiten is conform het centrale beginsel dat de Commissie vooropstelt,

met name dat concentratie moet worden gewaarborgd door enkel die elementen op te nemen

in het programma die kunnen bijdragen aan de agenda voor Europese groei en

werkgelegenheid. Daarbij moet elke regio die combinatie van prioriteiten kiezen die het

grootste comparatief voordeel kan opleveren voor de regio en voor Europa.

Uit de omgevingsanalyse blijkt dat Vlaanderen nog veel groeipotentieel heeft op gebied van

ondernemerschap. De twee fundamentele Europese vraagstukken ‘Hoe het aantal

ondernemers verhogen’ en ‘Hoe meer ondernemingen doen groeien’ zijn in Vlaanderen zeker

van toepassing. Wat betreft innovatie moeten we bewust zijn van de Europese

innovatieparadox. Een vergelijkbaar niveau aan publieke onderzoeksfinanciering leidt in

Europa tot minder valorisatieresultaten en in het verlengde daarvan een kleinere bijdrage aan

de economische groei dan in de Verenigde Staten. De prioriteit innovatie draagt bij tot het

oplossen van deze paradox in Vlaanderen. Een concentratie van cohesiemiddelen op deze

momenteel belangrijke zwakten in de Vlaamse economie is aldus verantwoord. De

succesvolle implementatie van beide voorgaande prioriteiten hangt ook samen met de

kwaliteit van de fysieke omgeving in het Vlaams economisch landschap. De prioriteit inzake

verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren speelt hier op in. Deze prioriteit

is tevens gericht op het valoriseren van de Vlaamse ruimtelijke troeven in Europese context.

De sterke opdeling in operationele doelstellingen en acties binnen deze prioriteit ruimtelijk-

economische omgevingsfactoren weerspiegelt tegelijk het belang en de verscheidenheid aan

ruimtelijk-economische troeven maar ook de agenda voor een duurzame economische

structuurversterking. Ter verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren

zullen daarbij zowel infrastructuurwerken als werkingsprojecten geselecteerd kunnen worden.

Om te vermijden dat de sterke opdeling in operationele doelstellingen en acties vooral wat

betreft infrastructuurwerken aanleiding geeft tot een thematische versnippering zal vooraf een

prioriteitenstelling dienen te gebeuren op basis van de bijdrage van elk concreet project aan

een duurzame economische structuurversterking, op basis van een risico-analyse en op basis

van criteria zoals additionaliteit en territoriale cohesie. Deze oefening dient niet alleen te

gebeuren aan de hand van vooraf opgestelde criteria maar ook op basis van de input en het

overleg met de verschillende stakeholders van dit programma zoals voorzien bij de

totstandkoming ervan.

Page 58: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 57

Gelet op het feit dat steden groei, innovatie en tewerkstelling creëren in de steden zelf alsook

in de naburige gebieden, kunnen zij beschouwd worden als belangrijke spelers in de regionale

ontwikkeling. De vierde prioriteit dient de reeds aanwezige stedelijke potenties verder te

helpen uitbouwen en draagt aldus bij tot de hoofddoelstelling van het programma én tot het

bevorderen van de territoriale cohesie.

Samenvattend kan gesteld worden dat de voorgestelde prioriteiten rechtstreeks invulling

geven aan de programmahoofddoelstelling wat betreft het verhogen van de economische groei

en de tewerkstelling. Binnen deze prioriteiten zullen tevens acties voorzien worden die

invulling geven aan de hoofddoelstelling wat betreft het verbeteren van het milieu.

2.2.3) Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitiatieven

Zoals gezegd onder de eerste strategische invalshoek is het Vlaamse doelstelling 2-

programma coherent met de Europese en Vlaamse beleidsvisies. Met het oog op de realisatie

van de Lissabondoelstellingen hebben Europa en Vlaanderen een aantal gemeenschappelijke

prioritaire doelstellingen waartoe het Vlaamse programma op zijn beurt dient bij te dragen.

Hierbij dient er echter over gewaakt te worden dat de acties gefinancierd via doelstelling 2

complementair en/of additioneel zijn aan de reeds bestaande Vlaamse instrumenten en acties.

Beleidsvisie en beleidsdoelstellingen lopen aldus gelijk, terwijl beleidsinstrumenten en acties

verschillen.

Voor infrastructuurwerken binnen de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren is het

criterium van de additionaliteit sterk bepalend voor de selectie van de projecten. Het criterium

additionaliteit zal daarbij worden toegepast op individuele infrastructuurprojecten (een

welbepaalde ontsluitingsinfrastructuur) en niet op types of categorieën van

infrastructuurwerken (ofwel enkel waterwegen, ofwel enkel spoorwegen, ofwel enkel

overslagmogelijkheden…). De mogelijkheden van infrastructuurwerken binnen de

verschillende operationele doelstellingen acties zijn bijgevolg ook vrij ruim bepaald. Deze

strategie kiest er echter voor om het criterium van additionaliteit te linken aan het oplossen

van knelpunten. Het oplossen van knelpunten is geen absoluut gegeven, maar verwijst naar

het versnellen van de realisatie van projecten door het vergroten van de beschikbare kredieten

(via de EFRO-subsidiëring) en/of naar het uit het slop halen of bevorderen van het

besluitvormingsproces indien een doorbraak in een besluitvormingsproces afhankelijk is van

financiële verdeelsleutels tussen actoren en/of verschillende uitvoeringsmogelijkheden met

een verschillende financiële impact.

Onderstaande (niet-exhaustieve) voorbeelden geven aan hoe het criterium additionaliteit kan

toegepast worden op diverse types van projecten:

- nieuwe projecten die kunnen bogen op een gunstige maatschappelijke kosten-baten-

analyse maar waarbij de projectuitvoerder(s) aarzelt/aarzelen omwille van de

onzekerheid over of ontbreken van eigen financiële baten;

- projecten waarvoor meerdere uitvoeringsalternatieven worden aangereikt omwille van

strategisch-economische redenen, de milieueffectbeoordeling, de

mobiliteitseffectbeoordeling…

- projecten waarvoor geen of slechts een beperkte reguliere subsidiëring bestaat en

waarbij de projectuitvoerders moeten gaan shoppen bij de verschillende relevante

belanghebbenden; het kan hierbij ook gaan om projecten die buiten het

toepassingsgebied van een reguliere subsidiëring of een bevoegde overheidsinstantie

vallen.

Page 59: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 58

De complexe en subregionaal verschillende institutionele context maakt dat de rolverdeling en

financiële slagkracht van de relevante actoren in Vlaanderen verschillen. Ook met dit aspect

zal bij de beoordeling van de additionaliteit dienen rekening gehouden te worden.

Tijdens de programmaperiode 2007-2013 kunnen via het EFRO succesvolle beëindigde

Vlaamse initiatieven gecontinueerd worden of nieuwe complementaire acties of subacties

gefinancierd worden.

2.2.4) Integratie van transversale thema’s

Naast de thematische concentratie op vier prioriteiten, worden eveneens volgende transversale

thema’s in het programma geïntegreerd:

� ruimtelijke dimensie

� duurzame ontwikkeling en milieu

� interregionale samenwerking

� gelijke kansen

Binnen de prioriteiten innovatie, ondernemerschap en omgevingsfactoren zal daarenboven

eveneens specifieke aandacht worden geschonken aan de duurzame economische

ontwikkeling van het platteland.

Ruimtelijke dimensie

Als sterk verstedelijkte omgeving is het aangewezen om in Vlaanderen bij de

tenuitvoerlegging van de verschillende prioriteiten bijzondere aandacht te besteden aan de

ruimtelijke of territoriale dimensie van het regionale ontwikkelingsbeleid. Om de

aantrekkelijkheid van Vlaanderen voor investeringen, groei en innovatie, wonen, werken,

toerisme, enz… te bewaren en te versterken is het van belang ruimte voor bedrijvigheid te

ontwikkelen op basis van de ruimtelijke structuur en principes zoals weergegeven in het

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de ruimtelijke troeven van Vlaanderen te valoriseren.

Het hanteren van ruimtelijke kwaliteit en draagkracht van de ruimte vereist hierbij een

gebiedsgerichte aanpak.

Gelet op de steeds toenemende druk op de ruimte in een dichtbevolkte regio als Vlaanderen,

is het essentieel dat men bij de tenuitvoerlegging van het programma focust op kwalitatieve

vormen van hergebruik van ruimte, op multifunctioneel en meervoudig ruimtegebruik en op

verweving van activiteiten. Hierbinnen gaat speciale aandacht uit naar thema’s die een

kwalitatief ennduurzaam ruimtelijk beleid schragen zoals inzetten op vernieuwingsprojecten

en valorisatie van leegstaande/verwaarloosde bedrijfsruimte, het streven naar

o.m.herontwikkeling van brownfields, het streven naar een gericht locatiebeleid, het

versterken van bestaande multifunctionele plekken ( bijv. flexibele woon- en werklocaties ) en

het erkennen van verweving van landbouw, natuur en ruimte voor water op het platteland en

het integreren van mobiliteitsvisies met potentiële ruimtelijke ontwikkelingsgebieden.

Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen maximaal geënt te worden op de structurerende

elementen in de ruimte (conform de ambities en principes van het Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen). Op die manier wordt een duurzame ruimtelijke ontwikkeling nagestreefd en

wordt een concrete invulling gegeven aan ruimtelijke kwaliteit en draagkracht. Hiermee

Page 60: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 59

sluiten we aan bij het concept ‘territoriale cohesie’ dat expliciet aan bod komt in de

Communautaire Strategische Richtsnoeren en het begrip economische en sociale cohesie

overstijgt.

Gelet op de het vigerende ruimtelijke kader (RSV) en de diversiteit aan ruimtelijk-

economische troeven, is het aannemelijk dat bij het afwegen van het belang van

infrastructuurwerken rekening gehouden wordt met deze subregionale economische context.

Concreet betekent dit dat niet enkel projecten ter versterking van de economische poorten –

met een belang dat de subregio ver overstijgt – in aanmerking komen, maar ook

infrastructuuringrepen met een minder grote impact maar waarbij die infrastructuren geënt

zijn op de versterking van de specifieke ruimtelijk-economische omgeving in een welbepaalde

subregio en zodoende ook aantoonbaar kunnen bijdragen aan de versterking van de

attractiviteit van heel Vlaanderen. Zo is het van belang om in elke regio in Vlaanderen over

een ijzeren voorraad aan bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te kunnen beschikken voor

diverse types van economische activiteiten om de weglek van investeringen naar het

buitenland te vermijden.

Duurzame ontwikkeling en milieu

Menselijke activiteiten beïnvloeden ons milieu in negatieve zin. Vervoer, industrie en de

exponentieel toegenomen consumptie zijn allemaal bronnen van vervuiling. Daarom is het

essentieel om milieuoverwegingen in het beleid te integreren. Het Verdrag van Amsterdam

voorziet in de integratie van het milieubeginsel in de verschillende beleidstakken van de

Europese Unie. Het uiteindelijke doel is een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, dat

wil zeggen er voor zorgen dat de huidige groei de groeimogelijkheden voor toekomstige

generaties niet in het gedrang brengt.

De Europese Raad van Göteborg heeft een strategie voor duurzame ontwikkeling van de

Europese Unie aangenomen en een milieupijler toegevoegd aan de strategie van Lissabon (die

tot dan slechts betrekking had op de sociale en economische dimensie).

Ook het Vlaamse doelstelling 2-programma streeft een duurzame ontwikkeling na, met

aandacht voor de drie verschillende pijlers. Daartoe werd de pijler milieu opgenomen in de

strategische hoofddoelstelling van het programma. Concreet zal milieu geen afzonderlijke

prioriteit binnen het programma zijn, maar zullen de acties binnen de andere prioriteiten

maximaal dienen bij te dragen aan de milieupijler.

Binnen de prioriteit Innovatie zal bijvoorbeeld eco-innovatie gestimuleerd worden bij de

verschillende doelgroepen. Binnen de prioriteit Ondernemerschap is het concept van

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zijnde het vrijwillig opnemen van economische,

milieu- en sociale overwegingen in de bedrijfsvoering, een specifieke horizontale invalshoek.

Binnen de prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren dragen verschillende

elementen bij tot een duurzame ontwikkeling. Aandacht gaat onder meer uit naar de

herontwikkeling van brownfields, de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen,

verweving van functies, etc., binnen het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen als algemeen

kader voor het ruimtelijk-economisch beleid. Binnen de prioriteit Stedelijke Ontwikkeling is

het verhogen van de leefkwaliteit van de steden als één van de vier actieterreinen opgenomen.

Page 61: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 60

Interregionale samenwerking

Met het oog op het versterken van de doeltreffendheid van het gevoerde regionaal beleid,

kunnen in het kader van dit programma tevens acties voor interregionale samenwerking

worden ondernomen, complementair aan mogelijke initiatieven op dit vlak in het kader van

doelstelling 3. Hiertoe wordt een specifiek budget van …… € op programmaniveau voorzien.

De beoogde acties zullen worden ondernomen met ten minste één regio van een andere

lidstaat en zullen gericht zijn op het uitwisselen van informatie en ervaringen en de overdracht

van best practises op het vlak van de geselecteerde prioriteiten: stimuleren van

kenniseconomie en innovatie, bevorderen van het ondernemerschap, verbeteren van de

ruimtelijk-economische factoren en het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling.

De acties kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Naargelang actoren

betrokken zijn bij een specifiek thema of een bepaald type project, kunnen ze deel uitmaken

van 'thematische' of 'projectgebonden' interregionale samenwerkingsnetwerken. Hierbij kan

o.m. worden voortgebouwd op een aantal initiatieven uit de lopende programmaperiode

2000 - 2006 in het kader van INTERACT/INTERREG III C en URBACT / URBAN II.

Thematische netwerken zijn eerder grootschalig en verschaffen een gemeenschappelijk

platform voor informatie - uitwisseling met het oog op verspreiding en integreren van kennis

met betrekking tot de 4 thematische prioriteiten. In een thematisch netwerk kan ook

structureel worden samengewerkt met een aantal uitvoerende instanties op gebied van één of

meer thema's die van gemeenschappelijk belang zijn.

Kleinschaliger projectnetwerken kunnen projectuitvoerders in Vlaanderen met promotoren uit

andere regio's binnen de Europese Unie in contact brengen en fungeren eerder als een

doorgeefluik van goede praktijkvoorbeelden om projectresultaten op ruimere schaal te

verspreiden.

Gelijke kansen

Het thema ‘gelijke kansen’ is sinds het Verdrag van Amsterdam één van de

beleidsdoelstellingen van de Europese Unie. Met gelijke kansen wordt een algemeen beginsel

bedoeld, waarvan het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en de gelijkheid van

mannen en vrouwen de twee belangrijkste onderdelen vormen.

Om het nastreven van “gelijke kansen” in het Vlaamse EFRO-programma maximaal te

garanderen, zal dit uitgangspunt worden opgenomen in de criteria die zullen gehanteerd

worden voor de beoordeling van de concrete acties binnen de verschillende prioriteiten.

Daartoe zullen alle projectindieners worden verzocht de eventuele impact van hun project op

het vlak van “gelijke kansen” te verduidelijken.

Page 62: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 61

3) THEMATISCHE PRIORITEITEN

3.1) Prioriteit Kenniseconomie en Innovatie

3.1.1) Strategie

Investeren in kennis en innovatie in de meest brede zin, technologische en niet-

technologische, is noodzakelijk om de Vlaamse kenniseconomie verder uit te bouwen en

aldus duurzame groei en werkgelegenheidscreatie te verzekeren. Dit Vlaams programma

vormt een hefboom om de kenniseconomie en de innovatiesprong over de verschillende

beleidsdomeinen heen te realiseren.

De transfer van kennis en haar valorisatie vormen moeilijke en te optimaliseren schakels in de

ontwikkeling van de kenniseconomie in Vlaanderen. Er is hoogwaardige kennis aanwezig bij

verschillende actoren in Vlaanderen. Overdracht naar en afstemming tussen actoren in de

Vlaamse kenniseconomie is noodzakelijk. De aanwezige kennis dient gevaloriseerd te worden

in economische activiteiten en maatschappelijke toepassingen.

De strategische doelstelling van de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ van het Vlaams

programma 2007-2013 kan als volgt geformuleerd worden :

“Stimuleren van de kennistransfer en de valorisatie van kennis in economische activiteiten en

maatschappelijke toepassingen”

Deze strategische doelstelling wordt vertaald in zes operationele doelstellingen:

Operationele doelstelling 1: Sensibilisering

Operationele doelstelling 2: Begeleiding

Operationele doelstelling 3: Samenwerking

Operationele doelstelling 4: Internationalisering

Operationele doelstelling 5: Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie

Operationele doelstelling 6: Innovatie van de plattelandseconomie

De gecombineerde resultaten van de operationele doelstellingen dragen bij tot de strategische

doelstelling ‘optimalisering van de kennistransfer en verhoging van de economische en

maatschappelijke valorisatie van het Vlaams kennispotentieel.’ Via een mix van initiatieven

beoogt het Vlaams programma een toename van het kennisbewustzijn en -potentieel van

ondernemingen, non-profitactoren en overheden. Dit dient te resulteren in meer nieuwe en

vernieuwende producten, processen en diensten, in een grotere economische en

maatschappelijke toegevoegde waarde en in een belangrijkere internationale valorisatie van

de Vlaamse kennis.

Deze vijf operationele doelstellingen sluiten aan bij de Europese en Vlaamse

beleidsdoelstellingen inzake kenniseconomie en innovatie en spelen specifiek in op een aantal

uitdagingen vervat in de analyse.

Page 63: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 62

Voor de invulling van de operationele doelstellingen worden vier strategische invalshoeken

gedefinieerd:

► Creativiteit als motor

► Een horizontale geïntegreerde aanpak

► Betrekken van profit en non-profit

� Werken aan systeeminnovatie

Creativiteit als motor

Creativiteit stelt Vlaanderen in staat te blijven concurreren met landen en regio’s die in de

mondiale economie een voordeel hebben in termen van lagere kosten. Niet in alle sectoren in

Vlaanderen is creativiteit van even groot belang. Creativiteit zal echter in alle sectoren relatief

meer belangrijk worden wanneer Vlaanderen verdere stappen zet in de ontwikkeling van een

kenniseconomie.

Creativiteit dient ruimer opgevat te worden dan ideeën gerelateerd aan technologische en

O&O-investeringen. Creativiteit benadrukt het belang van zowel technologische als niet-

technologische ideeën.

Innovatie en ook ondernemerschap kunnen pas ten volle tot uiting komen, indien zij

gebaseerd zijn op voldoende creativiteit die voorziet in een constante stroom van goede

ideeën. Maar ook omgekeerd, creativiteit zonder innovatie en ondernemerschap die onder

andere zorgen voor afstemming met de (markt)realiteit, mondt niet noodzakelijkerwijze uit in

economische groei. Niet alle ideeën en kennis kunnen immers in economische en

maatschappelijke waarde vertaald worden.

Doorheen de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ vormt creativiteit een horizontaal

aandachtspunt.

Een horizontale geïntegreerde aanpak

Innovatie vormt een determinant voor het concurrentievermogen in de kenniseconomie. De

Vlaamse innovatiekansen worden niet enkel bepaald door initiatieven in het beleidsdomein

Economie, Wetenschap en Innovatie. De innovatie-omgeving wordt immers niet enkel

beïnvloed door het economische beleid of het beleid inzake innovatie, maar ook onder meer

door de domeinen onderwijs, werk, ruimtelijke ordening en milieu. Net omdat innovatie zo

belangrijk en alomtegenwoordig is in de kenniseconomie dient er gestreefd te worden naar het

meer centraal stellen van innovatie in andere beleidsdomeinen, naar de integratie van het

innovatieconcept in andere beleidsdomeinen. Door het plaatsen van innovatie op de agenda

van andere beleidsdomeinen krijgt innovatie trouwens meer dan een economische finaliteit.

Innovatiebeleid kan op deze manier een bijdrage leveren aan behoeften in de samenleving

zoals onderwijs, mobiliteit, zorg, welzijn en duurzame ontwikkeling. In een horizontale

geïntegreerde aanpak wordt innovatie dus niet enkel bekeken als een economisch proces maar

integendeel als een proces dat de hele maatschappij doordringt, wat een noodzakelijke

voorwaarde is om economisch succesvol te zijn.

Deze horizontale geïntegreerde aanpak beoogt samenwerking en synergie tussen verschillende

beleidsdomeinen en vergt interdisciplinair werken, coördinatie, visie en het identificeren en

Page 64: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 63

betrekken van de relevante stakeholders. De ontwikkeling van vraaggerichte instrumenten,

zoals innovatief uitbesteden van overheidsinstellingen, neemt een centrale plaats in.

De prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ sluit met deze horizontale geïntegreerde aanpak

aan bij de Lissabonstrategie. Ook de Europese Unie werkt met innovatie als belangrijke

hefboom over structuren, beleidsdomeinen en -niveaus heen om van Europa de meest

competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken.

Betrekken van profit en non-profit

Innovatie is primair een zaak van ondernemingen. De groei en het concurrentievermogen van

de Vlaamse ondernemingen in de industrie en diensten hangen af van het vermogen zich snel

aan te passen aan veranderingen en hun kennis- en innovatiepotentieel te exploiteren. Dit

geldt voor alle ondernemingen maar in het bijzonder voor de KMO’s. De Vlaamse

ondernemingen kunnen door het valoriseren van kennis een aanzienlijke toegevoegde waarde

creëren en daarmee de innovatiekracht van Vlaanderen versterken. Het vernieuwen van het

economisch weefsel, in het bijzonder de KMO’s is bijgevolg noodzakelijk om de Vlaamse

economie concurrentieel te houden.

Niet enkel voor de bedrijfswereld maar ook voor organisaties en instellingen in de non-

profitsector vormt investeren in kennis en innovatie een noodzaak. De non-profit wordt

immers geconfronteerd met steeds complexere eisen en behoeften in de samenleving. Zo

vormt de oprukkende vergrijzing die samenvalt met de versnelling van het economisch leven

(de zgn. sandwichgeneratie) een belangrijke uitdaging. Er ontstaat immers een enorme druk

op de collectieve voorzieningen (welzijn, zorg en cultuur). Van deze collectieve

voorzieningen wordt meer en meer flexibiliteit geëist. Innovatie kan hierop een antwoord

bieden.

Het innoveren van de non-profitsector vormt een noodzakelijke voorwaarde om de

competitiviteit en concurrentiekracht van Vlaanderen te verzekeren en te versterken. Hoe

efficiënter en economisch gezonder de non-profitsector, hoe beter het kader waarbinnen de

Vlaamse (kennis)economie zich verder kan ontwikkelen. De non-profitsector vormt tot nu toe

een quasi onontgonnen innovatieterrein. Dit geldt voor alle deelsectoren zoals cultuur, zorg,

welzijn en sociale economie. Een cultuur van innovatie en creativiteit dient dus zowel in het

bedrijfsleven als bij non-profit instellingen verder gestimuleerd te worden.

De prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ richt zich op actoren uit de profit en de non-

profit sector. De verhoging van het kennisbewustzijn en de optimalisering van de

kennistransfer is noodzakelijk om de in Vlaanderen aanwezige kennis om te zetten in

toegevoegde waarde voor economie en samenleving. De interactie tussen profit en non-profit

vormt een specifiek aandachtspunt.

Werken aan systeeminnovatie

In het licht van de strategische hoofddoelstelling van dit Operationele Programma, namelijk

‘het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest

competitieve regio’s, resulterend in een duurzame economische groei, de creatie van meer én

betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het leefmilieu’, zal een duurzame

ontwikkeling ook binnen deze prioriteit het uitgangspunt zijn.

Page 65: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 64

Om duurzame ontwikkeling te stimuleren en daarin vooruitgang te boeken, is er niet alleen

nood aan technologische innovaties op korte termijn, maar tevens aan systeeminnovatie op

lange termijn. Er zijn heel wat factoren die de ontwikkeling en de invoering van radicale

innovaties belemmeren en ervoor zorgen dat de technologische ontwikkeling vaak binnen het

bestaande technologische regime blijft. Voor het oplossen van o.m. grote of hardnekkige

milieuproblemen zijn echter fundamentelere vernieuwingen nodig.

Systeeminnovatie neemt in vele gevallen de vorm aan van een langlopend maatschappelijk

transformatieproces met technologische, economische en institutionele veranderingen. De

periode waarin een dergelijke transformatie tot stand komt, wordt een transitie genoemd. Een

transitie is met andere woorden een maatschappelijk structurele verandering richting

duurzaamheid. Deze behelst zowel ‘harde’ vernieuwingen zoals technologische vernieuwing

of vernieuwing van productieprocessen, als ‘zachte’ verniewingen zoals institutionele en

politiek-bestuurlijke vernieuwingen. Een transitie vraagt met andere woorden om vernieuwing

op verschillende niveaus. Vermits bestaande grenzen, verhoudingen en instellingen

doorbroken moeten worden, zijn transities een kader waarin en waarnaar gewerkt moet

worden vanuit een langetermijnperspectief.

3.1.2) Operationele doelstellingen

OPERATIONELE DOELSTELLING 1: SENSIBILISERING

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

In de kenniseconomie vormt kennis de basis voor competitiviteit. Via sensibiliseringsacties

naar het belang van de factor “kennis” wordt een toename van het kennisbewustzijn bij profit

en non-profit beoogd.

Kennisbewustzijn is inherent verbonden met het groeiende belang van ‘open innoveren’ in de

kenniseconomie. Open innovatie veronderstelt de combinatie van interne en externe bronnen

van kennis bij de ontwikkeling van nieuwe of vernieuwende producten, processen en

diensten én de integratie van deze aanpak in het businessmodel van het bedrijf of organisatie.

Deze verschuiving betekent in de eerste plaats een stuk bewustwording voor “kennis”. Niet

alle kennis of goede ideeën komen vanuit het bedrijf of organisatie zelf, en niet alle goede

ideeën moeten noodzakelijk binnen het eigen bedrijf of organisatie verder gezet worden. Het

betrekken van andere actoren bij de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten,… kan

immers een belangrijke toegevoegde waarde vormen. Hierbij valt te denken aan

samenwerking met andere bedrijven of organisaties in de sector, toeleveranciers, onderzoeks–

en kennisinstellingen, de eindgebruiker,… Het belang van de samenwerking met andere

kennisactoren (andere bedrijven, onderzoekscentra en kennisinstellingen uit binnen- en

buitenland,…) vormt dan ook een aandachtspunt in de sensibilisering.

Mogelijke acties

Algemene promotie en bewustmaking voor het belang van de factor “kennis” binnen de

Vlaamse economie

Page 66: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 65

Doelgroepgerichte bewustmaking rond het belang van volgende kennisdomeinen:

• samenwerking (bedrijven onderling, bedrijven met kenniscentra, publiek-private

partnerships, internationale netwerken met specifieke component van taal- en

cultuurverschillen,…)

• visie- en strategievorming

• omgaan met Intellectueel Kapitaal en Rechten

• ICT als enabler

• absorptie en exploitatie van onderzoeksresultaten.

Mogelijke doelgroepen vormen:

- deelsectoren binnen non-profit / profit

- kennisintensieve / niet kennisintensieve ondernemingen

- KMO’s/ grote ondernemingen

- bedrijven in dienstensector/industriesector

Beoogde begunstigden

Bedrijven

Non-profitorganisaties

Overheden

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

VLAO

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s

Provinciale overheden - POM’s

Lokale besturen

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Sectororganisaties

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

OPERATIONELE DOELSTELLING 2 : BEGELEIDING

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Naast het kennisbewustzijn dient ook het kennispotentieel van profit en non- profit verhoogd

te worden. Om de stap naar een kenniseconomie te zetten, volstaat immers niet enkel het

Page 67: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 66

besef dat kennis belangrijk is. De aanwezigheid van technologische en niet-technologische

kennis in een bedrijf of organisatie is eveneens noodzakelijk.

De doelstelling van de begeleidingsinitiatieven is afhankelijk van het type onderneming of

organisatie. Er bestaat immers een grote diversiteit in de wijze waarop bedrijven of

organisaties kunnen vernieuwen en daarmee ook in de behoeften en knelpunten wat betreft

kennisbenutting en -valorisatie. Als voorbeeld nemen we het Vlaams KMO-weefsel. De

kennisbehoeften van onderzoeksintensieve KMO’s, bedrijven met eigen R&D medewerkers

die zelf nieuwe kennis ontwikkelen en omzetten in een vernieuwend product, proces of dienst,

zijn verschillend van deze van een grote groep KMO’s die kunnen vernieuwen door

(innovatieve) benutting en toepassing van bestaande kennis. Deze laatste kunnen innovaties

integreren en toepassen in hun product, productieproces of dienst. Begeleidingsacties dienen

dus rekening te houden met de specifieke behoeften en eigenschappen van de verschillende

actoren. Dit geldt zowel in profit als non-profit.

Knowledge brokers kunnen hier een centrale rol spelen door het werken op maat van het

bedrijf of organisatie. De verschuiving naar een meer open manier van innoveren, het

combineren van interne en externe bronnen van kennis noodzaakt deze begeleiding op maat.

Deze begeleiding kan georganiseerd worden via individuele coaching (Mentoring (bijv.

KMO‘s - grote ondernemingen), Coach the coaches,…) of collectieve coaching (netwerken

voor informatie en ervaringsuitwisseling, kenniscentra, peer reviews,

peterschapsprojecten,…).

De begeleidingsinitiatieven geven bijzondere aandacht aan een te optimaliseren schakel in de

Vlaamse kenniseconomie, met name de uiteindelijke positionering van het nieuwe of

vernieuwende product, dienst of proces op de markt. Businessmodelling vormt hier de

uitdaging.

Verder zijn ook specifieke acties noodzakelijk die de toegang tot kennis, in het bijzonder tot

vaktechnische kennis, voor bedrijven en organisaties vergemakkelijken.

Niet enkel kennisinstellingen en onderzoekscentra maar ook grote ondernemingen, andere

innoverende KMO’s of non-profitorganisaties, overheidsinstellingen,… vormen belangrijke

bronnen van kennis en kunnen begeleidingsacties op zich nemen.

Mogelijke acties

Stimulering van de kennistransfer in prioritaire kennisdomeinen in de kenniseconomie

Individuele en collectieve begeleidingsacties richten zich op volgende kennisdomeinen:

• kennis tot samenwerking (bedrijven onderling, bedrijven met kenniscentra,

internationale netwerken met specifieke component van taal- en

cultuurverschillen,…)

• kennis tot visie- en strategievorming

• kennis rond omgaan met Intellectueel Kapitaal en Rechten

• kennis omtrent ICT als enabler

• kennis omtrent absorptie en exploitatie van onderzoeksresultaten

• kennis omtrent businessmodeling

Page 68: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 67

Vergemakkelijken van de toegang tot vaktechnische kennis

• toegang tot vaktijdschriften

• ondersteunen van vaktechnische laagdrempelige workshops, ingericht via een

samenwerking “onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven”;

• maatregelen om stages van onderwijspersoneel in onderzoekscentra te bevorderen;

• …

Professionalisering van het innovatieproces bij onderzoeksintensieve KMO’s

Door de optimalisering van het innovatieproces bij onderzoeksintensieve KMO’s wordt de

omzetting van innovatieve concepten in businessopportuniteiten vergemakkelijkt en versneld.

Onderzoeksintensieve KMO’s kunnen zich op deze manier nog beter concentreren op hun

kerntaak van ontwikkeling.

Individuele of collectieve coaching richt zich op (deelaspecten) van het complex

innovatieproces met name de conceptontwikkeling, de marktverkenning, de octrooiaanvragen

en de financiering. Specifieke aandacht gaat uit naar de versterking van het

internationaliseringsaspect van de marktstrategie, de bevordering van de bescherming van de

ontwikkelde innovatieve kennis en de positionering op de markt.

Stimuleren van vernieuwingen in bedrijven en organisaties

Individuele of collectieve begeleidingsacties door kennisactoren op maat van het bedrijf of

organisatie met het oog op nieuwe of vernieuwende producten, processen en diensten.

Beoogde begunstigden

Bedrijven

Non-profitorganisaties

Overheden

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

IWT

VLAO

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen

Onderzoekscentra

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s

Provinciale overheden - POM’s

Lokale besturen

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Sectororganisaties

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Page 69: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 68

OPERATIONELE DOELSTELLING 3: SAMENWERKING

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Binnen de kenniseconomie vormt innovatie een belangrijke determinant voor groei. Het

innovatieproces is interactief en niet-lineair waarbij het accent niet enkel ligt op

kennisontwikkeling, maar ook op transfer en verspreiding. Het proces wordt gekenmerkt door

talrijke terugkoppelingen en spill-overeffecten. Het belang van netwerking, interacties en

samenwerking tussen de verschillende schakels en actoren in de ontwikkeling van nieuwe of

vernieuwde producten, processen en diensten kan moeilijk overschat worden.

De samenwerking tussen diverse actoren (ondernemingen, kennisinstellingen,

onderzoeksgroepen, overheden, maatschappelijke organisaties, profit en non-profit-

organisaties, interfacediensten,…) is cruciaal voor het innovatiesucces en de groei van de

kenniseconomie in Vlaanderen. Het kennis- en innovatiepotentieel wordt immers in

belangrijke mate bepaald door deze actoren die via informatie-uitwisseling en samenwerking

tot vernieuwing komen.

Deze informatie- uitwisseling en samenwerking tussen ondernemingen / non profit-

instellingen en kennisactoren neemt een centrale plaats in binnen een horizontaal

innovatieplatform. Horizontale innovatieplatformen brengen Vlaamse actoren (overheid,

kennis- en onderzoeksinstellingen, bedrijven, non-profitorganisaties, NGO’s,…) actief in een

bepaald innovatiegebied samen, ten einde door het stimuleren van netwerking tussen deze

actoren, de creatie, transfer en verspreiding van kennis, en de ontwikkeling en economische

en maatschappelijke valorisatie van het aanwezige kennispotentieel te vergroten. Horizontale

innovatieplatformen bevorderen de afstemming van onderzoek en ontwikkeling in Vlaamse

kenniscentra op innovatie in Vlaamse bedrijven en non-profitorganisaties. Door uitdagingen

en behoeften te verbinden met het potentieel van kennis, technologie en ondernemerschap

kunnen horizontale innovatieplatformen kennis verankeren in Vlaanderen of voorkomen dat

kennis wordt gekopieerd. Horizontale innovatieplatformen kunnen de innovatie-

absorptiecapaciteit van de ondernemingen en non-profitorganisaties vergroten en bijgevolg

het aantal gerealiseerde vernieuwingen verhogen in de samenleving. Voorbeeld van een

innovatieplatform is het milieu-innovatie platform, dat actoren uit de domeinen innovatie,

leefmilieu en energie samenbrengt om innovaties inzake milieu- en energietechnologie te

stimuleren. Een ander voorbeeld zijn de sectoren van de belevingseconomie ( toerisme,

recreatie en cultuur ) die via innovatieplatformen hun economische slagkracht kunnen

vergroten.

Samenwerking tussen actoren kan ook gestimuleerd worden door het opzetten van

bedrijvennetwerken en clusters. Deze netwerken brengen ondernemingen uit een bepaalde

sector samen. Echter ook samenwerking en synergie tussen bedrijven uit verschillende

sectoren in de industrie en diensten dient aangemoedigd te worden en dit met het oog op een

maximale kennistransfer en kennisvalorisatie. Ook transsectorale innovaties kunnen op deze

manier tot stand komen. Transsectorale innovaties zijn innovaties die worden ontwikkeld door

een combinatie van partijen uit verschillende sectoren. Het zijn innovaties die hun inspiratie

vaak vinden in het toepassen van technologieën/ oplossingen uit andere sectoren. De

samenwerking tussen non-profit en profit verdient in dit opzicht specifieke aandacht.

Page 70: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 69

Informele maar doelgerichte netwerken van ondernemers vormen tevens een belangrijk

instrument om samenwerking te stimuleren en het kennispotentieel te verhogen.

Mogelijke acties

Bottom-up creatie van horizontale innovatieplatformen met economische en

maatschappelijke finaliteit

• onderzoek naar de randvoorwaarden voor de uitbouw van een horizontaal

innovatieplatform in een bepaald domein: organisatorisch, juridisch, technisch en

financieel

• opzetten, beheer en werking van een horizontaal innovatieplatform in een bepaald

domein: realisatie van organisatie/beheerstructuur, uitwerking van actieplan,

ontwikkeling van vraaggerichte innovatieinstrumenten, uitbouw competentiepool,

internationalisering

• monitoring en evaluatie van de horizontale innovatieplatformen

• …

Stimuleren van samenwerkingsinitiatieven tussen ondernemingen en met non-profit-

organisaties

• opzetten van bedrijvennetwerken of clusters binnen en tussen sectoren

• opzetten van informele netwerken tussen ondernemers

• …

Stimuleren van samenwerking tussen bedrijfsleven en academische wereld

• Opzetten en verder valoriseren van verschillende samenwerkingsintiatieven zoals

netwerking, clusters,…

• opzetten van informele netwerken

• uitwerken en ondersteunen van mobiliteitsregelingen

• opzetten van netwerkvorming, samenwerking tussen stadsbesturen, ondernemers,

universiteiten en hogescholen

• ondersteunen van workshops ingericht via samenwerking onderwijs-onderzoek-

bedrijfsleven”

• intensifiëren van samenwerking tussen hogescholen en onderzoekscentra;

• …

Stimuleren van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen voor het

realiseren van innovaties en economische groei ( concept “triple helix”)

Beoogde begunstigden

Bedrijven

Bedrijvennetwerken

Onderzoekscentra

Competentiepolen

Universiteiten en hogescholen

Non-profitorganisaties

Overheden

Page 71: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 70

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

VLAO

IWT

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen

Onderzoekscentra

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s

Provinciale overheden - POM’s

Lokale besturen

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Sectororganisaties

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

OPERATIONELE DOELSTELLING 4: INTERNATIONALISERING

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Om de positie van Vlaanderen als internationaal attractieve kennisregio te versterken en te

promoten is een verhoging en versterking van de internationale aanwezigheid van Vlaamse

bedrijven en instellingen noodzakelijk.

Voor veel bedrijven is het samenwerken met derde partijen een hele opgave, zeker in het

kader van kennis- en innovatie gerelateerde topics. Dit wordt nog moeilijker wanneer dit

grensoverschrijdend dient te gebeuren. Verschillende obstakels treden dan op, onder meer

omgaan met cultuurverschillen, het vinden van de juiste partners en informatiegebrek omtrent

andere beleidsopties, regelgeving. Vanuit de overheid bestaan er verschillende mogelijkheden

om internationale innovatieprojecten ook financieel te ondersteunen, onder meer het

Kaderprogramma O&O, het programma voor Competitiviteit en Ondernemerschap, Europese

Territoriale Samenwerking. Het deelnemen aan dergelijke internationale innovatieprojecten

creëert een belangrijke meerwaarde voor het bedrijfsleven. Deze meerwaarde situeert zich

onder meer in bredere en rijkere netwerken, bredere toegang tot internationale markten en de

benutting van internationale kennis. Het is bijgevolg belangrijk om de nodige ondersteunende

maatregelen te voorzien om de deelname aan internationale programma’s te bevorderen.

In Vlaanderen zijn ook verschillende goed functionerende clusters en netwerken actief.

Zonder exhaustief te zijn vermelden we Flanders Drive in voertuigindustrie en het Vlaams

Instituut voor de Logistiek in de Logistiek. In het buitenland treft men gelijkaardige clusters

en netwerken aan. Tot op heden is de internationale samenwerking tussen deze netwerken

relatief gering. Nochtans is er vanuit verschillende oogpunten een grote maatschappelijke baat

te verwachten indien deze netwerken meer zouden samenwerken, onder meer een betere

benutting van de middelen, de mogelijkheid tot leer- en schaaleffecten bij de eigen netwerken

en specialisatievorming en afstemming op de eigen noden van het betreffende netwerk. Deze

voordelen voor de netwerken zelf, zijn natuurlijk ook van belang voor de leden van het

Page 72: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 71

netwerk. De uitwisseling van best practices van Vlaanderen naar het buitenland en omgekeerd

kan plaatsvinden rond inhoudelijke thema’s gerelateerd aan het netwerk. Specifieke aandacht

kan ook uitgaan naar meer generieke thema’s zoals intellectuele eigendom, vraaggericht

onderzoek en de ontwikkeling van strategische intelligentie (via onder meer innovation and

technology watch).

In het kader van de internationalisering vormt de optimalisering van de

commercialiseringstrajecten ook een belangrijke focus. In het traject van prototype tot een

bloeiende commerciële business zijn er heel wat drempels te overwinnen. Door de geringe

geografische grootte van Vlaanderen is het bijna onvermijdelijk dat deze

commercialiseringstrajecten ook snel internationaal dienen te gebeuren. Dit is vooral het

geval voor high-tech producten en diensten, die ook meestal nichemarkten bestrijken.

Maatregelen die de optimalisering van deze commercialiseringstrajecten beogen zijn

noodzakelijk.

De non-profitsector vormt ook een duidelijk doelsector bij internationalisering. Zo heeft

bijvoorbeeld de globalisering ook gevolgen voor ondernemingen in de sociale economie. De

delokalisering van bepaalde economische activiteiten voor laaggeschoolden treft immers

bedrijven die in belangrijke mate beroep doen op laaggeschoolde arbeid zoals beschutte

werkplaatsen en sociale werkplaatsen die sociale tewerkstelling en rendabiliteit trachten te

combineren. Internationalisering biedt voor non-profitorganisaties of clusters in deze sector

een belangrijke meerwaarde onder meer door toegang tot internationale kennis en netwerken

en de hieraan verbonden leer- en schaaleffecten. Internationale netwerkactiviteiten kunnen

helpen om de sector een identiteit te geven en zich beter uit te rusten om de huidige

maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.

Mogelijke acties

Ondersteuning van ondernemingen bij deelname aan internationale innovatieprojecten

• opzetten van sensibiliseringscampagne naar ondernemingen

• opzetten gespecialiseerde helpdesk met specifieke competentie in het

internationale innovatiegebeuren

• ondersteunen van brokeractiviteiten die de deelname van Vlaamse bedrijven aan

internationale innovatieprojecten willen promoten,

• geven van financiële incentives bij die ondernemingen die deelnemen aan

internationale innovatieprogramma’s

• …

Ondersteuning van internationalisering van Vlaamse netwerken

• opzetten van sensibiliseringscampagne naar de clusters en netwerken

• opzetten gespecialiseerde helpdesk met specifieke competentie in het

internationale innovatie- en clustergebeuren

• geven van financiële incentives bij die netwerken die deelnemen aan internationale

innovatieprogramma’s

• …

Ondersteuning van het internationaal ondernemen

Page 73: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 72

• ondersteuning bij het zoeken van businesspartners door de effectieve

samenwerking van de netwerken die IWT en FIT reeds hebben

• ondersteuning van de bedrijven en kennisactoren bij hun deelname aan

internationale beurzen en events

• ontwikkeling van technology scouts die op intelligente wijze buitenlandse

technologische ontwikkeling vertalen naar Vlaamse business-opportuniteiten

• uitwerking en ondersteuning van mobiliteitsregelingen voor stages in buitenlandse

bedrijven of instellingen

• ondersteuning van bedrijven voor het bewerken van de doelmarkten

• ondersteuning van bedrijven bij het zoeken naar businesspartners

• …

Beoogde begunstigden

Bedrijven

Onderzoekscentra

Universiteiten en hogescholen

Kennisclusters

Non-profitorganisaties

Overheden

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

IWT

FIT

VLAO

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen

Onderzoekscentra

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s

Provinciale overheden - POM’s

Lokale besturen

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Sectororganisaties

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

OPERATIONELE DOELSTELLING 5: VERNIEUWENDE VOORBEELDEN VAN KENNIS-

VALORISATIE

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Om haar positie als dynamische kennisregio te versterken, dient Vlaanderen de valorisatie van

technologische en niet-technologische kennis voortdurend te optimaliseren. Het stimuleren en

ondersteunen van vernieuwende projecten van kennisvalorisatie vormt hiervoor een belangrijk

Page 74: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 73

instrument. De voorbeeldfunctie en de overdraagbaarheid van deze projecten naar andere

bedrijven en organisaties in Vlaanderen dient centraal te staan.

Bedrijven moeten gestimuleerd worden om te investeren in nieuwe of vernieuwende

producten, processen en diensten die hun concurrentiekracht versterken en hun

toekomst/overlevingskansen verzekeren. Een voorbeeld van dergelijke innovaties zijn eco-

innovaties. Een eco-innovatie is elke vorm van innovatie die tot een aanzienlijke en

aantoonbare progressie naar de doelstelling van duurzame ontwikkeling leidt, door

vermindering van de milieueffecten of door efficiënter en meer verantwoordelijke gebruik van

hulpbronnen, inclusief energie. Doel is bedrijven te stimuleren om meer te investeren in eco-

efficiëntie om de kosten van het bedrijf te doen afnemen en zo de toekomstkansen van het

product of het productieproces te verhogen. Niet enkel voor bedrijven maar ook voor actoren

in de non-profit vormt de integratie van eco-design en eco-efficiëntie in hun organisatie en

hun producten/diensten een must.

Ook het gebruik van oplossingen op basis van innovatieve ICT dient gestimuleerd te worden.

ICT vormt immers de ruggengraat van de kenniseconomie. De verbreiding van ICT vormt een

belangrijk element voor de verbetering van de prestaties van ondernemingen en organisaties

in Vlaanderen.

Innovatie is ruimer dan technologische innovatie. Niet-technologische toepassingen van

kennis dienen ook gestimuleerd te worden en dit vanuit een vraaggestuurde benadering.

Marketing, design, kwaliteitszorg,… zijn voor ondernemingen / non-profitorganisaties

belangrijk vermits ze de economische / sociale return van investeringen verhogen. Ook voor

de steden biedt creatieve economie, gelet op het rechtstreeks verband tussen innovatie en

economische groei, belangrijke ontwikkelingsmogelijkheden.

Specifieke aandacht dient ook uit te gaan naar de ontwikkeling van vraaggerichte

instrumenten vermits deze een belangrijke rol kunnen vervullen in het valorisatietraject.

Mogelijke acties

Eco-innovaties

• de overbrugging van de kloof tussen de succesvolle demonstratie van innovatieve

technologieën en de introductie ervan op de markt en het wegnemen van

belemmeringen voor marktpenetratie

• medeinvestering in risicokapitaalfondsen die ook aandelenkapitaal verschaffen

voor ondernemingen die investeren in eco-innovatie

• bevordering van eco-innovatienetwerken en clusters, publiek-private

samenwerking op eco-innovatiegebied, ontwikkeling van innovatieve zakelijke

diensten waaronder financiële diensten die eco-innovatie vergemakkelijken of

bevorderen

• bevordering van nieuwe en geïntegreerde benaderingen van eco-innovatie op

gebieden als milieubeheer en het milieuvriendelijk ontwerp van producten,

processen en diensten

• mobilisering van stakeholders om doelstellingen en acties op het gebied van eco-

innovatie te ondersteunen

• de realisatie van demonstratieprojecten

Page 75: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 74

• ontwikkeling van het concept “energievriendelijke serre” in de glastuinbouw (

demonstratieproject )

• de ontwikkeling van indicatoren die de totale milieuverstoringen ten gevolge van

de ontginning en het gebruik van grondstoffen in beeld brengen

• onderzoek naar het potentieel, de hinderpalen en de triggers inzake de

omschakeling van de Vlaamse economie, waarbij gefocust wordt op een

beperking van de materiaalintensiteit en een versterking van de concurrentiekracht

• het stimuleren van milieuvriendelijke innovaties op het vlak van industriële

biotechnologie in het algemeen en inzake de ontwikkeling van bioplastics

specifiek

• ondersteuning van de uitbouw van een Vlaamse ‘extended input output analysis’

(e-IOA)

• het stimuleren van transitiemanagementprocessen, meer bepaald onderzoek naar de

toepasbaarheid ervan in Vlaanderen, ondersteuning en begeleiding van nieuwe

transitiearena’s en het ondersteunen van experimenten inzake

transitiemanagement (o.a. rond de transitiethema's duurzaam wonen en bouwen en

duurzaam materialenbeleid)

• de realisatie en het stimuleren van demonstratieprojecten inzake milieu- en

energie-innovaties

• de ontwikkeling en de implementatie van innoverende technologieën (of

technologieën die dermate duur zijn dat zij niet door de bedrijven kunnen worden

gefinancierd), die tot doel hebben de reductie-inspanningen (cf. Europese strategie

ter verbetering van de luchtkwaliteit) inzake luchtverontreiniging te ondersteunen.

• oprichten van regionale kantoren voor de begeleiding van boeren bij de teelt en de

verwerking van energiegewassen (als stimulans voor de productie en de

verwerking van energiegewassen voor biobrandstoffen en groene energie)

• Stimuleren van onderzoek naar het gebruik van waterstof als energiedrager

Innovatie in ICT-gebruik

• bevordering van innovatie in procédés, diensten en producten die op ICT berusten;

• stimulering van publiek-private interactie en samenwerking om de innovatie en de

investeringen in ICT in een stroomversnelling te brengen;

• de promotie en bewustmaking van de kansen en voordelen van nieuwe ICT-

toepassingen ;

• de realisatie van demonstratieprojecten ;

• proeftuinen (laboratoria in de echte wereld);

• e-government;

• …

Niet-technologische innovaties

• Design

• Marketing

• Interactie met gebruikersgroepen - gebruikersaspecten

• Kwaliteitszorg

• Creatieve economie in de stad (ondersteuning van vernieuwende en ontwerpende

ideeën,…)

• …

Page 76: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 75

Ontwikkeling en toepassing van vraaggerichte innovatie- instrumenten

• de mogelijkheden van innovatief aanbesteden van overheidsopdrachten,

• het wegwerken van bepalingen in de overheidsreguleringen die innovatieve

oplossingen (onnodig) verhinderen

• het ontwikkelen van marktbevorderende en innoverende financieringsformules

• …

Onderzoek naar effecten van innovatiebeleid

• ontwikkeling van indicatoren om de doelmatigheid van het innovatiebeleid in zijn

geheel of van bepaalde onderdelen ervan na te gaan.

Beoogde begunstigden

Ondernemingen

Landbouwbedrijven

Onderzoekscentra / Competentiepolen

Universiteiten en hogescholen

Non-profitorganisaties

Overheden

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

IWT

VLAO

OVAM/LNE/VMM

VEA/ MIP

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen

Onderzoekscentra

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s

Provinciale overheden - POM’s

Lokale besturen

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Sectororganisaties

NGO’s/VZW’s

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

OPERATIONELE DOELSTELLING 6: INNOVATIE VAN DE PLATTELANDSECONOMIE

Beoogde doelstelling en algemene beschrijving

De streekidentiteit en de landschappelijke kwaliteiten van specifieke, geschikte

plattelandsregio’s worden benut door er een label of merknaam van te maken, waarrond

promotie kan gevoerd worden. Onder dit label kunnen tal van economische activiteiten

ontwikkelen. Onderscheiden economische initiatieven krijgen een hogere marktwaarde door

Page 77: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 76

het inschakelen in een totaalconcept. De klant krijgt een pakket of keuzemenu aangeboden.

De onderdelen van het pakket beslaan diverse aspecten van de merknaam: toeristisch-

recreatieve infrastructuur, streekproducten, erfgoed, educatie, ontspanning, … De

economische ontwikkeling via regional branding impliceert automatisch de investering in

gebiedskwaliteit en het versterken van de identiteit.

Een tweede innovatieve benadering van de plattelandseconomie is het herstructureren van

plattelandsgebieden in functie van een nieuwe bedrijfsvoering of economische activiteit, met

bepaalde ruimtelijke vereisten, zoals bijvoorbeeld Natura 2000. De nodige vastgoedtransacties

worden uitgevoerd, uitruiling van gronden, groeperen van eigendommen, aanleg van

infrastructuur, … Tegelijk wordt de omgevingskwaliteit opgewaardeerd door een betere

inrichting, door de ontwikkeling van natuur en door landschapsbouw en het herstel en de

ontsluiting van erfgoed. Dit is essentieel voor het imago van de betrokken bedrijven. Dikwijls

ligt een PPS-verband aan de basis van de realisatie van het project, waarbij de privé-

investeerder ondersteund wordt door de overheid inzake de inrichtingsaspecten en de

juridische (vergunningen) context. Het resultaat is een duurzaam economisch bedrijf dat

tegelijk een milieuwaarde vertegenwoordigt ofwel het omliggende platteland opwaardeert.

Mogelijke Acties

De geïntegreerde gebiedsgerichte ontwikkeling van de plattelandseconomie via

“Regional Branding”.

• De opmaak van een gebiedsgerichte strategisch plannen voor de regional branding van

een plattelandsgebied met identiteit.

• Management van het plattelandsproces

• Ondersteuning van specifieke innovatieve projecten binnen het regionaal concept

• Gerichte investeringen in de inrichting van het gebied.

• Imago opbouw van “Economic regional branding” waarbij specifieke economische

domeinen worden gekoppeld aan een streek ( vb: duurzame energie of milieu aan de

Kempen)

• …

Innovatieve inrichtingsprojecten op het platteland, met economische weerslag

• Begeleiding en organisatie van vastgoedtransacties en hergroeperen van gronden zodat

een aangepaste structuur van eigendom en gebruik van gronden ontstaat

• De aanleg van infrastructuur en het herstel of de ontwikkeling van de landschaps- en

natuurelementen of erfgoedelementen, de advisering van de privé-investeerder op

technisch en ruimtelijk gebied.

• Ondersteuning van de privé-investeerders inzake de juridische context en het

vergunningenstelsel.

• De oprichting van multifunctionele centra in rurale kernen

• Innovatieve projecten waarbij serrebedrijven gebruik maken van restwarmte en

overtollig CO2 van energiebedrijven

• Ondersteuning van innovatieve economische projecten op toeristisch-recreatief vlak,

welke niet vallen binnen het PDPO

• …….

Page 78: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 77

Beoogde begunstigden

Samenwerkingsverbanden van plattelandsactoren

Ondernemers in de betreffende plattelandsregio’s

Privé-investeerders op het platteland

Mogelijke uitvoerende instanties

Administratie van het Vlaams Gewest

Vlaamse Landmaatschappij

Lokale besturen en intercommunales/samenwerkingsverbanden van gemeenten

Publiek Private Samenwerkingsverbanden

Lokale plattelandsactoren

Toerisme Vlaanderen

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Page 79: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 78

3.2) Prioriteit Ondernemerschap

3.2.1) Strategie

Vlaanderen heeft geen echte traditie op gebied van ondernemerschap, wat onder andere

verklaard kan worden door de afkeer van de gemiddelde Vlaming om risico te nemen.

Momenteel zijn nog heel wat buitenlandse ondernemingen actief in Vlaanderen. Deze

ondernemingen vormen vooralsnog een volwaardig alternatief voor het ondernemerschap in

Vlaanderen. De toenemende globalisering maakt het echter steeds moeilijker buitenlandse

investeerders aan te trekken. Op langere termijn dient er bijgevolg onvermijdelijk verder

gewerkt te worden aan het stimuleren van het eigen Vlaamse ondernemerschap om het verlies

aan buitenlands ondernemerschap op te vangen.

De strategische doelstelling van de prioriteit Ondernemerschap binnen het Vlaamse

programma 2007-2013 kan geformuleerd worden als volgt:

“Bevordering van het Vlaamse ondernemerschap in de meest brede zin met het oog op

een maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei.”

Om een maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei te bereiken dient

ingespeeld te worden op die gebieden waar hieromtrent de meeste toegevoegde waarde kan

gehaald worden:

- meer startende ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei

- meer groeiende ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei

- meer internationaal actieve ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei

Tegelijkertijd mag het behoud van bestaande werkgelegenheid niet uit het oog verloren

worden, zodat creatie van werkgelegenheid en groei niet wordt teniet gedaan door nutteloos

verlies van jobs en kapitaal:

- meer geslaagde bedrijfsoverdrachten => behoud werkgelegenheid / meer werkgelegenheid

- minder gedwongen stopzettingen en faillissementen => behoud werkgelegenheid

Voor het realiseren van deze strategische doelstelling worden drie operationele doelstellingen

geformuleerd:

Operationele doelstelling 1: Stimuleren van ondernemerszin

Beoogd resultaat => meer en betere starters

Operationele doelstelling 2: Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader

Beoogd resultaat => meer starters, meer groeiers, meer overnames

Operationele doelstelling 3: Stimuleren van internationaal ondernemen

Beoogd resultaat => meer internationaal actieve ondernemingen

De gecombineerde resultaten van de operationele doelstellingen zorgen voor de realisatie van

de strategische doelstelling ‘meer werkgelegenheid en meer economische groei’.

De operationele doelstellingen sluiten aan bij de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen

inzake ondernemerschap en spelen specifiek in op de zwakten zoals geformuleerd in de

SWOT-analyse.

Page 80: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 79

Volgende strategische invalshoeken binnen de strategie worden vooropgesteld:

� Volgens de levenscyclus van een onderneming

� Aandacht voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Levenscyclus

Uit de sterkte-zwakte analyse blijkt dat zich zwakten voordoen tijdens de verschillende

levensfases van een onderneming, met name de startfase, de groeifase en de maturiteitsfase.

Het versterken van het ondernemerschap in de meest brede zin impliceert dan ook acties

gericht op elke levensfase. Sommige acties zullen zich specifiek richten op één bepaalde

levensfase, terwijl andere acties op verschillende fases tegelijk van toepassing kunnen zijn.

Deze benadering is in overeenstemming de visie van de huidige Vlaamse legislatuurregering

die zich richt op drie grote pijlers, met name ‘durven starten, ‘durven groeien’ en ‘durven

overlaten’.

Het bevorderen van ondernemerschap in de meest brede zin dient logischerwijs te starten bij

het begin van de levenscyclus van een onderneming, de startfase. Om meer mensen tot het

starten van een onderneming aan te zetten dient in Vlaanderen een breed gedragen

ondernemerscultuur ontwikkeld te worden. Om dit te bereiken dient de ondernemerszin

gestimuleerd te worden en de maatschappelijke attitude tegenover ondernemerschap

gewijzigd te worden. Eenmaal een onderneming in de startfase zit, zal de aandacht vooral

geconcentreerd zijn op markt- en productontwikkeling. De organisatie is op dat moment heel

flexibel en weinig gestructureerd. Begeleiding inzake kennisverwerving (marktkennis,

organisatorische kennis, …) alsook het aanleren van de juiste attitudes en vaardigheden is op

dit moment belangrijk om de slaagkansen van een startende onderneming te vergroten.

Een volgende levensfase is de groeifase. Groei vergroot de bestaanszekerheid van een

onderneming en is een voorwaarde voor continuïteit. Groei is daarom een logische stap in de

levenscyclus van een onderneming. Groei is geen eenduidig begrip. Een onderneming kan

groeien in omzet, personeel, marktaandeel, rendement of het aantal vestigingen. Een

onderneming kan groeien op eigen kracht, door samenwerking met andere ondernemingen of

door overnames. Het is duidelijk dat groei vraagt om een goed opgezette strategie. Er dient

een faciliterend ondernemerschapkader aanwezig te zijn teneinde het aantal doorgroeiers en

gazellen te verhogen. Dit faciliterend kader dient ruimer beschouwd te worden aangezien het

uiteraard ook inspeelt op behoeften van ondernemingen in de start- en maturiteitsfase.

Tenslotte komt een onderneming terecht in de maturiteitsfase. Deze fase resulteert uiteindelijk

in de stopzetting van de activiteiten, het faillissement of de overname door een nieuwe

eigenaar. De aandacht dient hier specifiek uit te gaan naar levensvatbare ondernemingen in de

overdrachtfase. De overnameproblematiek is vrij complex en heterogeen van aard. Zo spelen

onder andere organisatorische, juridische, financiële, fiscale en emotionele aspecten een

belangrijke rol. Om vraag en aanbod beter op mekaar af te kunnen stemmen, dient de markt

voor bedrijfsovernames transparanter gemaakt te worden. Zowel voor de vraagzijde als voor

de aanbodzijde zijn aangepaste acties aan te bevelen.

De samenhang tussen de operationele doelstellingen binnen de prioriteit ondernemerschap en

de levensfases van een onderneming kan schematisch worden voorgesteld als volgt:

Page 81: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 80

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is een continu verbeteringsproces waarbij

ondernemingen vrijwillig op systematische wijze economische, milieu- en sociale

overwegingen op een geïntegreerde manier in de bedrijfsvoering opnemen. Overleg met de

stakeholders of belanghebbenden van de onderneming maakt deel uit van dit proces. De

positieve bijdrage van het bedrijf aan de samenleving wordt verhoogd en de negatieve

gevolgen voor mens en milieu worden tot een minimum beperkt.

MVO omvat initiatieven en acties van ondernemingen die de wet overstijgen, die verder gaan

dan de geldende wetgeving. MVO heeft dan ook een vrijwillig karakter en gaat uit van de

onderneming zelf. De economische, sociale en milieuoverwegingen worden zoveel mogelijk

op geïntegreerde wijze bekeken en een evenwicht vinden tussen deze drie dimensies is één

van de grootste uitdagingen voor maatschappelijk verantwoorde ondernemingen. De

strategische doelstelling van Lissabon is eveneens gebaseerd op deze drie pijlers van

duurzame ontwikkeling. Dit verklaart het belang dat de Europese Unie hecht aan het

bevorderen van MVO.

De Europese Commissie geeft in haar brochure met goede werkwijzen voor Verantwoordelijk

Ondernemerschap bij wijze van voorbeeld een aantal punten waarvoor verantwoordelijke

ondernemers zich zouden kunnen inzetten:

� klanten, zakenpartners en concurrenten redelijk en eerlijk behandelen;

� geven om gezondheid, veiligheid en algemeen welzijn van werknemers en consumenten;

� hun personeel motiveren door scholing en ontwikkelingsmogelijkheden aan te bieden;

� handelen als „goede burgers” in de plaatselijke gemeenschap;

� respect hebben voor natuurlijke hulpbronnen en het milieu.

De Commissie stelt tevens dat verantwoordelijk ondernemerschap ook kan bijdragen tot de

verbetering van het imago van ondernemers in de samenleving en meer jonge mensen kan

stimuleren een loopbaan als zelfstandige te kiezen. Het draagt dan ook bij tot de doelstelling

van de EU om de ondernemingszin in Europa aan te moedigen.

STARTFASE

GROEIFASE

MATURITEITS-

FASE

Operationele doelstelling 1:

ONDERNEMERSZIN &

ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN

Operationele doelstelling 2:

FACILITEREND START-, GROEI- &

OVERNAMEKADER

Operationele doelstelling 3:

INTERNATIONAAL ONDERNEMEN

Page 82: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 81

Uit het bovenstaande blijkt dat MVO een zeer breed domein behelst. Bedrijven kunnen dan

ook op heel wat verschillende manieren invulling geven aan MVO, bijvoorbeeld via

samenwerking met NGO's en andere non-profitorganisaties, via het behalen van labels en

keurmerken (bijvoorbeeld Max Havelaar), via social accounting, via aandacht voor

competentieontwikkeling, diversiteit, duurzaam aankoopbeleid, duurzame klantenrelaties,

duurzaam investeren, employee involvement (werknemers zetten zich in voor goede doelen),

corporate governance of goed bestuur, werknemersbetrokkenheid, bescherming van het

milieu, een veilige en gezonde werkomgeving,…

Ook in de internationale context wint het verantwoord ondernemen aan belang en

ondervinden bedrijven steeds meer maatschappelijke druk de principes van MVO toe te

passen. Het volgen van de internationale spelregels is vaak veel complexer, bijvoorbeeld als

gevolg van regels en normen opgelegd door de OESO, de WHO, de Internationale

Arbeidsorganisatie,… Vlaamse ondernemingen kunnen in bepaalde landen ook

geconfronteerd worden met hen onbekende toestanden zoals bijvoorbeeld kinderarbeid,

sociale uitbuiting, onveilige werkomstandigheden,…

In de Beleidsnota 2004-2009 en de Beleidsbrief 2006 Internationaal Ondernemen van Vlaams

Minister voor Economie, Innovatie, Wetenschap en Buitenlandse handel Fientje Moerman

wordt MVO als generiek aandachtspunt naar voor geschoven. MVO staat ook centraal in de

beleidsbrief 2006-2007 Sociale Economie van Vlaams Minister voor Mobiliteit, Sociale

Economie en Gelijke Kansen Kathleen Van Brempt en het mainstreamen ervan is een

horizontale prioriteit in de beleidsnota 2004-2009 Sociale Economie. Sinds mei 2004

stimuleert en informeert het Vlaams Digitaal Kenniscentrum MVO, kmo’s, grote bedrijven en

organisaties uit de social- en non-profit over de toepassing van maatschappelijk verantwoord

ondernemen in de praktijk.

Ook binnen de prioriteit Ondernemerschap van het Vlaamse programma dient het

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen een continu horizontaal aandachtspunt te zijn,

evenwel ook steeds op vrijwillige basis.

3.2.2) Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: Stimuleren ondernemerszin en ondernemersvaardigheden

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Deze doelstelling beoogt het verkrijgen van meer en betere starters.en het versterken van het

imago van ondernemerschap.

Er bestaat tegenwoordig consensus rond het belang van ondernemerschap voor jobcreatie en

economische welvaart. Vlaanderen kent echter nog steeds geen echte ondernemerscultuur en

Vlamingen zijn in het algemeen risico-avers. Ondernemerschap wordt bekeken als een

onveilige en sociaal onzekere keuze. Bovendien is het imago van ondernemerschap niet

altijd even positief doordat het falen wordt gestigmatiseerd. De reglementering met

betrekking tot faillissementen en de terugbetalingsverplichtingen verhinderen vaak een

nieuwe start voor ondernemers. Waar in de Verenigde Staten een faillissement op een

positieve manier kan bijdragen tot een nieuwe start, wordt dit bij ons als een sterk

Page 83: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 82

belemmerende factor ervaren. Een positieve beeldvorming bij het brede publiek inzake

ondernemerschap is een belangrijke voorwaarde voor het aanzwengelen van de bereidheid tot

ondernemen. Aandacht voor specifieke doelgroepen met onontgonnen

ondernemerspotentieel kan tevens een significante bijdrage leveren tot een hogere bereidheid

tot starten.

Mannen blijken meer betrokken bij ondernemerschap dan vrouwen. De gemiddelde Belgische

ondernemer is mannelijk en tussen 25 en 44 jaar oud. Vrouwelijke ondernemers ondervinden

geen echte specifieke knelpunten bij het oprichten van een onderneming op zich. Zo is

bijvoorbeeld de toegang tot geschikte financiering een even grote drempel voor vrouwen als

voor mannen. Er zijn echter wel een aantal randaspecten van vrouwelijk ondernemerschap,

zoals de combinatie werk en gezin, die de nodige aandacht verdienen. Uit onderzoek blijkt

verder dat de karakteristieken van het vrouwelijk ondernemerschap enigszins verschillen van

die van het mannelijke ondernemerschap. Zo blijkt dat vrouwelijke ondernemers slechts in

uitzonderlijke gevallen innovatieve bedrijven oprichten met sterke jobcreatie en internationale

activiteiten.

In Vlaanderen blijft het aantal jonge ondernemers nog steeds beperkt. De brug tussen

onderwijs en ondernemerschap is duidelijk nog niet gelegd. Nochtans bestaat er een duidelijk

verband tussen succesvol ondernemerschap en vorming, onderwijs en opleiding. Studenten

dienen de nodige inhoudelijke vakkennis te verwerven aangevuld met de juiste

gedragscompetenties, en dienen deze beide aspecten vervolgens met succes in praktijk te

kunnen brengen. Belangrijk knelpunt die een brede introductie van ondernemerschap bij

onderwijsinstellingen belemmert, is het gebrek aan ondernemerscultuur zowel in de

instellingen als bij de docenten. Het is noodzakelijk de ondernemerscompetenties aan te

scherpen binnen alle onderwijsniveaus en bij alle betrokkenen.

Ondernemerschap door allochtonen betekent een verrijking voor de samenleving. Allochtone

ondernemers zijn vaak de dragers van nieuwe ideeën, nieuwe producten en nieuwe diensten

en dragen aldus bij tot de diversiteit van het aanbod van ondernemingen. Allochtoon

ondernemerschap kan ook bijdragen aan emancipatie en integratie van allochtonen en aan het

verbeteren van de leefbaarheid in bepaalde wijken van grote steden.

Door de vergrijzing van de maatschappij dient er steeds langer gewerkt te worden.

Ondernemerschap is een mogelijke manier voor 45-plussers om actief te blijven op de

arbeidsmarkt. Door de toenemende vergrijzing zal deze groep nog aan belang winnen. Deze

groep beschikt bovendien over een jarenlange expertise opgebouwd binnen bestaande

ondernemingen, hetgeen bij de opstart van nieuwe ondernemingen een groot voordeel kan

opleveren. Oudere ondernemers ondervinden vaak een aantal specifieke problemen

bijvoorbeeld op gebied van beeldvorming, financiering en pensioen, zodat bijzondere

aandacht hier aangewezen is.

In de bovenvermelde specifieke doelgroepen is duidelijk nog veel onontgonnen

ondernemerspotentieel aanwezig. Het continue stimuleren van de ondernemerszin zowel bij

het brede publiek als bij specifieke doelgroepen is dan ook noodzakelijk om méér starters te

krijgen.

Studies tonen aan dat de slaagkansen van een startende onderneming meer afhankelijk zijn

van het bezitten van bepaalde competenties en persoonlijke vaardigheden dan van het

behalen van een bepaald diploma. Het is daarom van belang niet enkel de ondernemerszin

Page 84: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 83

maar ook de noodzakelijke ondernemersvaardigheden te stimuleren om zo tot “meer” én

“betere” starters te komen. De kwantiteit en kwaliteit van de starters dienen gelijktijdig te

verhogen.

Ondernemerschap is in Vlaanderen nog steeds geen structureel gegeven. Verschillende

initiatieven rond ondernemerschap werden reeds in het leven geroepen maar zijn versnipperd

en niet op elkaar afgestemd. Een aantal initiatieven kunnen genomen worden om een betere

opvolging en afstemming te bereiken en een monitoring van het geheel mogelijk te maken.

Mogelijke acties binnen deze operationele doelstelling spelen in op volgende strategische

beleidsgebieden zoals opgenomen in het Actieplan voor Ondernemerschap van de Europese

Commissie:

� een ondernemersgerichte mentaliteit stimuleren

� meer mensen aanmoedigen om ondernemer te worden

Mogelijke acties

Algemene sensibilisatie van het brede publiek

o algemene informatie en sensibiliseringsacties voor het stimuleren van

ondernemerszin en het verbeteren van het imago van ondernemerschap

o nieuwe oproep ‘ondernemerschap’ teneinde goede ideeën rond

ondernemerschap te verzamelen

o …

Doelgroepgericht stimuleren van ondernemerszin : sensibiliseren van kansengroepen op vlak

van ondernemen, kennis- en informatieverschaffing en extra begeleiding in de verschillende

fasen van ondernemerschap

- bij vrouwen:

o stimuleren van internationaal ondernemen via handelsmissies voor vrouwelijke

ondernemers

o …

- bij jongeren:

o acties die een brug maken tussen het onderwijs en ondernemen, bijvoorbeeld

organiseren van een ondernemersspel, themaweek rond ondernemerschap in

scholen, aanmaken van educatief materiaal rond ondernemerschap,

praktijkstages, oprichten mini-ondernemingen, ondernemingsplanwedstrijden,

o aandacht voor ondernemerschap in de bekwaamheidseisen van het

onderwijspersoneel, uitwisseling van leerkrachten en ondernemers

(leerkrachten die stage lopen in bedrijven en ondernemers die lesgeven en

praktijkervaring overbrengen aan de studenten, brugprojecten onderwijs-

economie,…)

o faciliteiten voor en begeleiding van studenten die na afstuderen een bedrijf

beginnen

o via ICT opleiding attractiever maken voor jongeren bijvoorbeeld CD ROM

met interactief opleidingsmateriaal voor studenten

o …

Page 85: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 84

- bij allochtonen:

o stimuleren van ondernemerschap bij inburgering, bijvoorbeeld aandacht voor

oud-ondernemers onder de inburgeraars

o succesvolle allochtone ondernemers inzetten als rolmodellen

o toegankelijk maken van reguliere ondernemersnetwerken en –organisaties

teneinde de belangen van de allochtone ondernemer te kunnen behartigen

o …

- bij 45-plussers:

o stimuleren van netwerkvorming en kennisoverdracht

o …

- bij arbeidsgehandicapten: stimuleren van ondernemerschap door het aanpakken van

specifieke barrières waarmee deze doelgroep geconfronteerd wordt

- bij landgoedeigenaars:

o stimuleren van een bedrijfsmatige ( bijv. toeristisch-recreatieve ) exploitatie

van het landgoed en bijhorend grondgebied (bijvoorbeeld via consulenten die

private eigenaars begeleiden en ondersteunen bij het omgaan met juridische en

ruimtelijke voorwaarden)

o opzetten van proefprojecten voor een geïntegreerde economische en

natuurgerichte exploitatie onder meer in Natura 2000-gebieden (bijvoorbeeld

via een geïntegreerd beheersplan, publiek-private samenwerkingsverbanden

enz.)”

Monitoring van ondernemerschap in Vlaanderen

o ontwikkelen van een concept van een “centrale” monitor voor

ondernemerschap. Deze monitor moet lancunes in kaart kunnen brengen en

opvolging en benchmarking mogelijk maken

o uitbrengen van beleidsadvies tot stimulering van ondernemerschap

o …

Beoogde begunstigden

Het brede publiek alsook de specifieke doelgroepen vrouwen, jongeren, 45-plussers,

allochtonen en landgoedeigenaars.

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

VLAO

POM’s

Provincie- en gemeentebesturen/samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

Werkgevers- en werknemersorganisaties

VDAB

UNIZO

Activiteitencoöperatieven en startcentra

Page 86: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 85

ANB, Regionale Landschappen, Centra voor toerisme en recreatie, NGO’s, samenwerkings-

verbanden tussen de eigenaars en de gebruikers

Gespecialiseerde publieke instellingen/vzw’s

Gespecialiseerde organisaties op het vlak van natuurbeheer

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Operationele doelstelling 2: Creëren van een faciliterend start-, groei- en

overnamekader

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Doelstelling is de realisatie van meer starters, meer groeiers en meer overnames.

Het aanscherpen van de ondernemerszin en ondernemersvaardigheden is slechts het

beginpunt. Er dienen acties uitgevoerd te worden om het percentage succesvolle starters te

verhogen. In Vlaanderen zijn er tevens te weinig bedrijven die doorgroeien en

internationaliseren. Dit impliceert dat ook jobcreatie achterwege blijft. Buiten de high tech-

bedrijven ziet men zelden andere sectoren internationaliseren. Bedrijven groeien té traag en

gazellen, sterkgroeiende ondernemingen die de grootste bijdrage leveren tot economische

groei en werkgelegenheid, zijn eerder uitzondering dan regel. Het is daarom noodzakelijk het

“slapend potentieel” van een gerichte selectie ondernemingen in kaart te brengen en

vervolgens te zorgen voor een begeleidingstraject op maat bij het groeiproces. Er dient van bij

het begin specifieke aandacht te gaan naar starters met groeipotentieel, aangezien deze

ondernemingen de gazellen van de toekomst zijn.

Samenvattend kan gesteld worden dat zowel voor starters als groeiers remmende factoren

dienen weggewerkt te worden en dat aangepaste begeleiding en coaching noodzakelijk is.

De veelheid en onduidelijkheid van administratieve en wettelijke regels wordt door vele

ondernemers ervaren als een grote belemmering. Starters moeten een waaier aan formaliteiten

vervullen bij verschillende overheidsdiensten. Dit kost veel tijd en geld. Onderzoek leert dat

administratieve lastenverlagingen aanzienlijke kostenbesparingen en andere voordelen kunnen

opleveren. Ook groeiers die bijvoorbeeld een vestiging in het buitenland wensen op te richten

ondervinden hierbij heel wat administratieve rompslomp.

De oprichting van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) wil bijdragen tot een

aanzienlijke administratieve lastenverlaging en betere contacten tussen overheid en

bedrijfsleven. Ondernemers kunnen binnenkort voor hun administratieve formaliteiten terecht

bij een uniek aanspreekpunt. Een aantal andere structurele initiatieven worden momenteel

reeds uitgevoerd zoals de compensatieregel (een verhoging van administratieve lasten als

gevolg van een regeringsbeslissing moet gepaard gaan met een evenwaardige daling van

andere administratieve lasten). Er bestaat binnen de Vlaamse kenniscel Wetsmatiging ook

reeds een tijdelijk meldpunt voor administratieve lasten dat als basis kan gebruikt worden

voor nieuwe structurele en ad hoc verbeteracties.

Page 87: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 86

Naast een vermindering van de administratieve lasten blijkt het evenzeer noodzakelijk ook de

kwaliteit van de regelgeving te verbeteren. Door het ordenen van de regelgeving, het

schrappen van dubbele of verouderde regels en het herformuleren van inconsistente regels

wordt de regelgeving in zijn geheel transparanter en eenvormiger. De

Reguleringsimpactanalyse speelt hier op in via een onderzoek naar de effecten van nieuwe

regelgeving op de samenleving. Gelet op het feit dat regelgeving voor een klein bedrijf soms

een onevenredig zware belasting betekent, dient bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving

specifiek rekening gehouden te worden met de effecten ervan op kmo’s.

Zowel voor startende als groeiende ondernemingen is het vinden van financiering cruciaal.

Startende ondernemingen hebben geld nodig om hun ondernemingsplannen te kunnen

verwezenlijken, terwijl andere ondernemingen geld nodig hebben om verder te kunnen

groeien of om te investeren in nieuwe projecten. Indien daarenboven geld nodig is voor eerder

innovatieve investeringen dan wordt deze zoektocht nog moeilijker door de onvermijdelijke

toename van het financieringsrisico voor de kredietverstrekker. Onvoldoende toegang tot

geschikte financiering is een belangrijke belemmerende factor.

Er bestaat reeds een ruime waaier aan financieringsmogelijkheden:

- klassieke bankfinanciering (eventueel in combinatie met de Tweede

Waarborgregeling)

- formeel risicokapitaal: klassieke kapitaalverstrekkers, Vlaams Innovatiefonds,

ARKimedes-fonds, …

- informeel risicokapitaal: Win-win lening, Business Angels Netwerk Vlaanderen, …

- achtergestelde leningen en microkredieten

- subsidies

Ondernemers zijn vaak niet op de hoogte van alle mogelijk beschikbare financieringsvormen.

Bovendien zijn aard en omvang van de financieringsvraag afhankelijk van de levensfase

waarin een onderneming zich bevindt. De ondernemer kan bijgevolg niet altijd juist inschatten

welk de meest aangewezen financieringsvorm is. Acties omtrent het financieel kader dienen

zich niet te richten op de creatie van nieuwe instrumenten, maar op het beter bekend maken

van het reeds beschikbare aanbod.

Coaching kan een belangrijke rol spelen in de professionalisering van bedrijven. Coaching

kan op twee manieren georganiseerd worden, met name individuele coaching (bijvoorbeeld

mentoring, coach the coaches, …) en collectieve coaching (bijvoorbeeld via netwerkvorming,

kenniscentra, zelfhulpgroepen, peterschapsprojecten, …). De meest aangewezen vorm van

coaching zal afhankelijk zijn van de beoogde doelstelling en de levensfase van de

onderneming.

Voor prestarters en starters kunnen aangepaste vormen van coaching voorzien worden. Zoals

reeds aangehaald bestaat bij heel wat ondernemingen nog onbenut groeipotentieel dat middels

individuele coaching in kaart en tot ontwikkeling gebracht kan worden. Via netwerking en

clustering, zijnde vormen van collectieve coaching, kan zowel voor starters als voor groeiers

een significante toegevoegde waarde gecreëerd worden.

De huidige vergrijzing van de bevolking impliceert eveneens de vergrijzing van de

ondernemerspopulatie. Momenteel zijn in Vlaanderen jaarlijks zo een 13.500 ondernemingen

over te nemen. Dit aantal zal in de komende jaren enkel maar stijgen waardoor de markt voor

overname van ondernemingen nog in belang zal toenemen. Naast de pensionering kunnen

Page 88: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 87

er ook andere redenen tot overdracht van een onderneming bestaan, zoals een carrièrewending

(starten van een nieuwe onderneming, kiezen van een ander beroep, …) of persoonlijke

gebeurtenissen (ziekte, scheiding, vervroegde pensionering,…).

Volgens een Oostenrijkse studie blijken overnemers van bestaande bedrijven succesvoller dan

starters van nieuwe bedrijven: na 5 jaar bestaat nog 96 % van de overgenomen

ondernemingen terwijl dat bij starters slechts 50 % is. Bij 40 % van de overgenomen

bedrijven blijkt de tewerkstelling te stijgen. Overnames resulteren ook vaak in innovaties en

veranderingen. Het nieuwe management zal meestal trachten de marges te verbeteren, nieuwe

markten aan te boren en de interne processen te optimaliseren. Niet alle overnames zijn echter

succesvol. In Europa leidt minstens 10 % van de overnames tot het onnodig beëindigen van

eens levensvatbare onderneming. Dit brengt een groot en onnodig verlies aan tewerkstelling

en kapitaal met zich mee. Ook gaan levensvatbare ondernemingen verloren doordat ze

simpelweg geen geschikte overnemer vinden. Deze vaststellingen maken dat bijkomende

inspanningen gericht op het stimuleren van overnames verantwoord zijn.

In Vlaanderen kunnen vraag en aanbod op de markt voor bedrijfsovernames nog beter op

mekaar ingesteld worden. De invoering van het overnameplatform www.overnamemarkt.be,

een initiatief van UNIZO, Bobex nv en de Vlaamse overheid, speelt hier reeds op in.

Aan aanbodzijde kan vastgesteld worden dat de overlaters vaak onvoldoende bekend zijn met

de mogelijkheden en bijgevolg ook onvoldoende voorbereid zijn op hun overname. Een

bedrijfsovername is een complex proces en vergt een vrij lange voorbereidingsperiode.

Financiële, juridische, fiscale en emotionele aspecten spelen een rol. Een grondige en tijdige

bewustmaking is het uitgangspunt voor een geslaagde overdracht. De complexiteit van het

hele proces maakt dat ondernemers best beroep doen op gespecialiseerd advies van

bijvoorbeeld belastingspecialisten, consultants en juristen. Dit gespecialiseerd advies zit

dikwijls nogal verspreid (verschillende doelgroepen, verschillende specialisaties,…) waardoor

de ondernemer soms moeilijk de juiste adviseur vindt. Betere coördinatie is noodzakelijk.

Familiale kmo’s zijn een specifieke groep van overlaters met een heel eigen problematiek.

Deze kmo’s worden gekenmerkt door een grote emotionele betrokkenheid, vooral bij

ingrijpende veranderingen in de eigendom- en zeggenschapstructuur van de onderneming.

Meer en meer bedrijven echter worden overgedragen aan derden via een management buy-out

(overdracht van eigendom en zeggenschap aan leden van het huidig management of aan

huidige werknemers) of een management buy-in (overdracht aan een externe partij).

Afhankelijk van het soort overdacht zal het overdrachtsproces andere kenmerken bezitten en

is aangepaste begeleiding aangewezen.

Aan de vraagzijde wordt bij kandidaat-ondernemers het overnemen van een bestaande

onderneming nog te weinig als een reële mogelijkheid gezien. Nochtans is het van groot

belang het voortbestaan en de groei van levensvatbare ondernemingen te verzekeren. Andere

vaststelling is dat de kosten voor een overname gemiddeld hoger liggen dan de kosten voor

het opstarten van een volledig nieuwe onderneming aangezien een over te nemen bedrijf

veelal groter is dan een nieuw bedrijf. Daarenboven is de correcte waardering van een

onderneming geen makkelijke opdracht. De mogelijkheden tot en de voordelen van

bedrijfsovernames dienen meer gepromoot te worden.

Stimuleren van overnames kan enerzijds gebeuren via aanpassingen aan het wettelijk kader

(vennootschapsrecht, belastingstelsel, administratieve formaliteiten,…). Dit valt echter buiten

Page 89: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 88

de scope van het Vlaamse programma. Anderzijds zijn ondersteunende maatregelen nodig die

inspelen op de complexiteit van het overnameproces en de emotionele aspecten van een

overname. Uit onderzoek blijkt dat vooral op gebied van sensibilisatie, financiering en

mentorschap nog ruimte is voor bijkomende ondersteunende acties om de markt voor

bedrijfsovernames te verbeteren. Deze acties dienen uiteindelijk te leiden tot meer starters via

overname, meer groeiers via overname, behoud van economisch potentieel van bestaande

bedrijven en minder gedwongen stopzettingen en faillissementen.

Mogelijke acties binnen de operationele doelstelling ‘creëren van een faciliterend start-, groei-

en overnamekader' spelen in op verschillende strategische beleidsgebieden zoals opgenomen

in het Actieplan voor Ondernemerschap van de Europese Commissie, zijnde:

- ondernemers toerusten voor groei en concurrentiekracht

- verbetering van de financiering

- creatie van een kmo-vriendelijker regelgevings- en administratief kader

Voor de Europese Commissie zijn overnames sinds de jaren negentig een prioriteit binnen het

ondernemerschap en verschillende aanbevelingen en publicaties werden sindsdien gelanceerd

met het oog op de bewustwording hieromtrent binnen de lidstaten.

Mogelijke acties

Wegwerken van drempels voor starters en groeiers

- vermindering van administratieve lasten

o ontwikkelen van nieuwe ICT-instrumenten die een koppeling van

verschillende overheidsgegevensbanken mogelijk maken

o creatie van een permanent platform waar de bedrijfswereld input kan geven

o …

- verbeteren van de regelgeving

o creatie van een permanent platform waar de bedrijfswereld input kan geven

o haalbaarheidsstudie naar regelvrije zones

o …

- bekendmaking van financieringsmogelijkheden

o algemene informatiecampagnes, website, ….

o informeren van individuele starters tijdens de opstartprocedure

o sensibilisering van adviseurs in eerste lijn (boekhouders, accountants, …)

inzake subsidie-, stimulerings- en financieringsmechanismen

o optimalisering pilootproject geïntegreerde financiering (begeleiding van

ondernemers tot optimale financieringsmix door panel van financiële experts)

o …

Begeleiding op maat voor starters en groeiers

- venture coaching van starters en pre-starters

o begeleiding bij opmaak van een businessplan

- traject op maat in functie van profiel van een onderneming.

Page 90: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 89

o ontwikkelen van een eenvoudig (self assessment) instrument voor het in kaart

brengen van het talent, de ambitie en de middelen van een (groei)onderneming

o begeleiding bij de opmaak en uitvoering van een groeistrategie op basis van

het geschetste profiel

o …

- advisering van (pre)starters en groeiers voor het inschatten van mogelijkheden voor

nieuwe markten en/of producten

- in kaart brengen en eventueel clusteren van alle bestaande coachingprogramma’s in

Vlaanderen

- creatie van een netwerk van ‘Ondernemerspreventiecellen’: adviesverstrekking door

multidisciplinaire teams van deskundigen

- opmaak van een checklist van kenmerken van groeibedrijven

- ontwikkeling van een ‘early warning system’ voor starters met groeipotentieel

- uitbouw van een netwerk van consulenten gericht op starters met groeipotentieel

- ontwikkeling van een virtueel startercentrum: boekhoudkundige diensten,

videoconferenties, marketingadvies, … via ICT

- vrijwaren en begeleiden van bedrijven in moeilijkheden;

- …

Stimuleren van de markt voor bedrijfsovernames

- sensibilisatie aanbodzijde: bijvoorbeeld specifieke doelgroep ondernemers ouder dan

55 jaar persoonlijk aanschrijven

- sensibilisatie vraagzijde: bijvoorbeeld specifieke doelgroep potentiële jonge

ondernemers over de mogelijkheid een bestaand bedrijf verder te zetten

- sensibilisatie van alle betrokken actoren bij een overname (overlaters, potentiële

overnemers, accountants en bankiers, …)

- sensibilisatie inzake beschikbare professionele begeleiding en adviesverlening alsook

inzake beschikbare financieringsinstrumenten

- professionele begeleiding van de overlater tijdens de pre-overname fase

- ontwikkeling van een discussieplatform voor discussies tussen ondernemingen en

deskundigen op verschillende gebieden

- begeleiding van de overlater en de overnemer gedurende het overnameproces

- begeleiding van familiebedrijven bij de overdracht van het bedrijf van de ene

generatie naar de volgende

- pro-actief screenen van de in de toekomst over te laten ondernemingen op hun waarde

en mogelijkheden

- ontwikkeling van een zelfevaluatiepakket voor (familiale) kmo’s met betrekking tot

sterke en zwakke punten van een bedrijfsoverdracht (financiële, fiscale, juridische,

organisatorische, verzekeringstechnische, psychologische en leidinggevende factoren)

- via mentorschap de ondernemer inzicht geven in de kernvaardigheden en het

intellectueel kapitaal van zijn onderneming teneinde sterkere onderhandelingspositie

te verwerven bij overname

- lokale netwerken en databanken van vraag en aanbod van particuliere adviesverleners

(banken, consultants,…) groeperen tot één centraal netwerk

- …

Page 91: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 90

Beoogde begunstigden

Ondernemingen in alle levensfases.

Mogelijke uitvoerende instanties

Vlaams Gewest

VLAO

POM’s

Provincie- en gemeentebesturen/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Activiteitencoöperatieven en startcentra

Gespecialiseerde publieke instellingen/vzw’s

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Operationele doelstelling 3: Stimuleren van internationaal ondernemen

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Doelstelling is meer internationaal actieve ondernemingen in Vlaanderen.

De beperkte binnenlandse markt maakt dat Vlaanderen typisch een open economie heeft waar

internationaal ondernemen een grote rol speelt. Uit de studie ‘Nieuwe

internationalisatiestrategieën van Vlaamse ondernemingen’ (Sleuwaegen, et al., 2004) blijkt

dat Vlaamse exportgeoriënteerde ondernemingen gemiddeld genomen groter en productiever

zijn dan Vlaamse ondernemingen zonder exportactiviteiten. Exportactiviteiten zijn duidelijk

een stimulans voor sterkere groei van ondernemingen.

De studie toont aan dat de lichte groei van werkgelegenheid in de industrie tijdens de periode

1996-2002 vooral werd gestuwd door Vlaamse exportgeoriënteerde ondernemingen en

Vlaamse ondernemingen met een multinationaal netwerk. De sterkste procentuele daling van

de industriële werkgelegenheid (-10 %) werd waargenomen in de groep Vlaamse

ondernemingen zonder exportactiviteiten wat wijst op een zwakke concurrentiepositie van

deze groep ondernemingen. In de dienstensector daarentegen werd de sterkste groei van

werkgelegenheid gecreëerd door de ondernemingen zonder exportactiviteiten. Deze sterke

groei kan verklaard worden door de hoge toetreding van nieuwe dienstenondernemingen en

de erg sterke groei van bestaande ondernemingen. Doordat in Europa de

dienstverleningsmarkt vaak nog niet volledig is vrijgemaakt en er bijgevolg weinig sterke

concurrentie is, resulteert het ontbreken van exportactiviteiten niet in een competitief nadeel.

In de nabije toekomst zal de verdere liberalisering van de dienstenmarkt een internationaal

netwerk echter noodzakelijk maken. Niet enkel in de industrie maar ook in de diensten moet

bijgevolg aandacht besteed worden aan maatregelen om ondernemingen te helpen actief te

worden op de internationale markten.

Page 92: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 91

Concluderend stelt de studie dat er een rangorde bestaat tussen ondernemingen inzake

productiviteit en efficiëntie. Buitenlandse dochterondernemingen hebben de hoogste

productiviteit en efficiëntie gevolgd door de Vlaamse multinationals, de Vlaamse

exporterende ondernemingen en dan de niet exporterende ondernemingen. Enkel de beste

ondernemingen slagen erin internationaal te concurreren en juist door de sterkere concurrentie

zijn het die ondernemingen die genieten van spillovers (technologisch, internationaal,

marktkennis, …) die hen in staat stellen productiever en efficiënter te zijn. Maatregelen die er

op gericht zijn ondernemingen te helpen actief te worden op internationale markten geven

aldus aanleiding tot belangrijke productiviteitseffecten.

GEM 2005 toont aan dat België inzake internationalisatiegraad beter scoort dan het Europese

gemiddelde, maar dat deze internationalisatiegraad zowel voor België als voor Vlaanderen

negatief evolueert. Via het Vlaamse programma zal in het kader van de prioriteit stimuleren

van het ondernemerschap specifiek aandacht besteed worden aan het aspect internationaal

ondernemen.

Export is de meest klassieke vorm van internationaal ondernemen. Momenteel wordt een

significant deel van de Vlaamse export gerealiseerd door Vlaamse filialen van buitenlandse

ondernemingen. Vlaanderen heeft het echter steeds moeilijker buitenlandse ondernemingen

aan te trekken. Het is dan ook aangewezen de export te stimuleren bij de Vlaamse

ondernemingen zelf aangezien uit bovenvermelde studie blijkt dat momenteel niet meer dan

29 % van de industriële en 16 % van de dienstenbedrijven exporteert. Ook de nieuwere

vormen van internationaal ondernemen dienen echter gestimuleerd te worden, zoals

buitenlandse investeringen, uitbestedingen naar andere landen en samenwerkingsakkoorden

met het buitenland. Hier liggen nog heel wat kansen voor onze ondernemingen en de VOKA-

studie ‘Internationaler ondernemen’ stelt dat deze nieuwe vormen van internationalisering

doorgaans meer renderen dan de klassieke export.

Uiteraard zijn het de ondernemingen zelf die internationaal moeten ondernemen, maar een

goede omkadering is noodzakelijk en kan helpen een aantal knelpunten weg te werken. Uit

een bevraging van VOKA blijkt bijna de helft van de respondenten het gebrek aan

prijscompetitiviteit en de betrouwbaarheid van de partners als grootste drempels voor

internationaal ondernemen te zien. Ongeveer één vierde denkt aan de hoge kosten van

internationalisering en de indekking tegen risico’s. Daarna volgen nog als struikelblokken de

wetgeving van buitenlandse markten, de kwaliteit van eigen producten/diensten,

cultuurverschillen en een gebrek aan kennis en informatie.

Internationalisering is een langlopend proces dat slechts stap per stap wordt gerealiseerd

(louter uitvoer, prospectie, oprichting verkoopseenheid, opbouw distributienetwerk,

oprichting productie-eenheid). Iedere stap vereist een grotere investering en veroorzaakt dus

een groter risico.

Internationale expansie van technologische en zeer innovatieve bedrijven neemt binnen de

internationaliseringstrategie een aparte plaats in waardoor specifiek aangepaste acties binnen

de prioriteit Innovatie te verantwoorden zijn. Gelijktijdige ondersteuning op twee fronten is

noodzakelijk, namelijk bij de ontwikkeling van een innovatief product of proces en bij de

internationale ambities, zodat deze bedrijven ten volle kunnen doorgroeien.

Vlaamse en nationale instanties beschikken reeds over een ruime waaier aan instrumenten.

Flanders Investment and Trade (FIT) informeert en sensibiliseert over buitenlandse markten

(beschikt over een wereldwijd netwerk van lokale kantoren), begeleidt (kandidaat)exporteurs,

Page 93: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 92

ondersteunt via exportbevorderende acties (beurzen, handelsmissies,…), subsidieert

exportinspanningen, verspreidt informatie via publicaties, contactdagen en workshops en

zorgt voor matching tussen vraag en aanbod. VOKA zorgt voor advies, begeleiding,

netwerking en opleiding voor ondernemingen met internationale activiteiten. De Nationale

Delcrederedienst verzekert politieke en commerciële risico’s, Finexpo is een adviescomité

met als doelstelling het verzekeren van de financiële steun aan de export van Belgische

uitrustingsgoederen en aanverwante diensten, de Vlaamse administratie Economie verleent

subsidies inzake export van Vlaamse uitrustingsgoederen naar ontwikkelingslanden, het

Agentschap Buitenlandse Handel staat in voor de organisatie van de prinselijke

handelsmissies en het Prins Albert Fonds verstrekt beurzen aan jonge kaderleden om

gedurende een jaar voor een Belgische onderneming te werken op verre markten. Ook de

Europese overheden stellen financiële steun ter beschikking. Het is voor ondernemers vaak

moeilijk het overzicht over de verschillende instrumenten te behouden. Via EFRO kan

getracht worden het aanbod ruimer bekend te maken alsook nieuwe initiatieven en

proefprojecten op te starten.

Mogelijke acties

Stimuleren internationaal ondernemen

- verdere bekendmaking van het bestaand instrumentarium met bijzondere aandacht

voor de toegankelijkheid en klantvriendelijkheid van de procedures

- specifieke acties gericht op jongeren

o buitenlandse stages

o opstellen exportplannen in het kader van eindwerk

o ….

- ontwikkeling van een sectorspecifieke databank met het oog op prospectie

- coachen van groeiers die willen internationaliseren

o begeleiding, ondersteuning bij verkennen van markten, bij opmaak van een HR

beleid

- ontwikkeling van een platform gericht op het sluiten van technologische

samenwerkingsakkoorden (bijvoorbeeld licenties)

- stimuleren van ‘export’ van Vlaamse starters naar de Waalse en Brusselse regio als

leerschool

- stimulering en ontwikkeling van e-commerce als mogelijkheid om vreemde markten

te bereiken

- informatieverstrekking inzake specifieke wetgeving rond internettransacties binnen en

buiten de EU

- ontwikkeling van een (digitaal) meldpunt voor juridische problemen bij internationaal

ondernemen

- screenen van potentiële internationale partners op hun betrouwbaarheid

- ondersteunen van kleine groepen ondernemingen die samen een buitenlandse markt

willen betreden: kmo’s met een complementair aanbod van goederen en diensten

stellen gezamenlijk een exportmanager aan om een bepaalde markt te prospecteren en

te bewerken (naar analogie met het Fins initiatief Export Partner Group)

- ondersteunen van grensoverschrijdende partnerschappen

- stimuleren van netwerking tussen starters die wensen te internationaliseren

- …

Page 94: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 93

Beoogde begunstigden

Ondernemingen in de groeifase en de startfase

Mogelijke uitvoerende instanties:

Vlaams Gewest

VLAO

POM’s

Provincie- en gemeentebesturen/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

FIT

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Page 95: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 94

3.3) Prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren

3.3.1) Strategie

Uit de sterkte-zwakte-analyse valt af te leiden dat deze prioriteit in dit operationeel

programma best zowel ingrijpt op de hefbomen voor de regionaal-economische ontwikkeling

als op het bedrijfshuisvestingsbeleid op niveau van individuele sites en locaties. Beide

invalshoeken van het locatiebeleid dragen bij tot meer territoriale cohesie.

De strategische doelstelling van deze prioriteit kan als volgt worden omschreven:

“Het verbeteren van de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s in Vlaanderen

door het duurzaam opwaarderen van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren.”

Cruciaal om de vestigingsaantrekkelijkheid in Vlaanderen te verbeteren, is het kunnen

verbeteren van de bereikbaarheid, te kunnen voorzien in voldoende kwaliteitsvolle

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden en om de toegevoegde waarde die in Vlaanderen wordt

gecreëerd op basis van een al goed uitgebouwd infrastructurennetwerk, op een duurzame

wijze te kunnen verankeren. Het is bovendien van belang om in een dynamische en

gediversifieerde economie permanent aandacht te besteden aan die hefbomen die de

regionaal-economische ontwikkeling kunnen opwaarderen en voortstuwen. Dit betekent dat er

zowel moet geïnvesteerd worden in nieuwe vormen van locatiefactoren als dat er zal moeten

gepoogd worden om de zogenaamde endogene potenties dermate te ontwikkelen dat ze

kunnen bijdragen aan de welvaartsontwikkeling in heel Vlaanderen.

Een dergelijke strategische doelstelling voor dit operationeel programma kan maar worden

bewerkstelligd door een samengaan van initiatieven top-down en bottom-up. Top-down

initiatieven kunnen bijvoorbeeld geënt worden op de actieprogramma’s van door de Vlaamse

overheid geïnitieerde, gebiedsgerichte strategische planningsprocessen. Projecten kunnen

bijvoorbeeld ook geselecteerd worden omdat ze concreet kaderen in het Vlaams ruimtelijk-

economisch beleid. Bottom-up initiatieven zijn dan weer noodzakelijk om additioneel aan het

horizontale Vlaams ruimtelijk-economisch beleid, te kunnen inspelen op locatiefactoren of

een bedrijfsweefsel die de sterktes van bepaalde streken of steden vormen.

Ter operationalisering van de strategische doelstelling wordt in dit operationeel programma

gekozen voor de vier onderstaande operationele doelstellingen. De eerste twee dragen bij aan

de vestigingsaantrekkelijkheid van Vlaanderen vanuit een regionaal-economische benadering

van de locatiefactoren, m.a.w. vanuit de keuzes over waar welke economische activiteiten

best zouden kunnen gestimuleerd worden. De derde en vierde operationele doelstelling sluiten

meer aan bij het bedrijventerreinenbeleid en de andere mogelijkheden om ruimte voor

economische activiteiten te creëren en zetten daarbij sterk in op het kwaliteits- en

duurzaamheidsaspect.

o het verbeteren van de bereikbaarheid en het optimaliseren van het logistieke systeem

in Vlaanderen;

o het stimuleren van hefboomprojecten die de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en

regio’s kunnen versterken en/of die de locatiefactoren voor het bestaande economisch

weefsel verbeteren;

o voorzien in kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden;

Page 96: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 95

o benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties.

Achtereenvolgens worden deze operationele doelstellingen toegelicht.

Verbeteren van de bereikbaarheid van en het logistieke systeem in Vlaanderen

Uit enquêtes naar vestigingsfactoren blijkt dat de bereikbaarheid een zeer belangrijke

vestigingsfactor voor het bedrijfsleven is en blijft. Vanuit de overheid kan de bereikbaarheid

worden verbeterd door te investeren in fysieke infrastructuur en door een aangepast

locatiebeleid. Gezien in een aantal gebieden in Vlaanderen congestie de bereikbaarheid dreigt

te doen verzanden, streeft dit programma er ook naar om de opportuniteiten voor collectief

personenvervoer en multi-modaal vervoer zoveel mogelijk uit te putten.

Daarnaast is het een grote uitdaging voor het bedrijfsleven om de logistieke performantie te

verbeteren. Vanuit de overheid kan de logistieke performantie worden bevorderd door de

fysieke infrastructuur te optimaliseren, maar ook door innovatieve logistieke concepten

ingang te doen vinden bij het bedrijfsleven, logistieke dienstverleners naar Vlaanderen te

halen of ze hier te verankeren. Vertrekkend van de vaststelling dat logistieke activiteiten voor

een aanzienlijk deel gebonden zijn aan de multi-modale transportmogelijkheden en het

functioneren van de havens en luchthavens en vanuit de ambitie om de concurrentiekracht van

deze ‘poorten’ en dus van een van de drijvende krachten van de Vlaamse economie, op peil te

kunnen houden, zijn niet alleen investeringen in deze havengebieden en luchthavens vereist,

maar tevens ook in de hinterlandontsluitingen.

Het transport-infrastructurenbeleid is m.a.w. zeer omvattend en kan betrekking hebben op

wegen, waterwegen, spoorwegen, pijpleidingen, overslagfaciliteiten, havens en luchthavens,

op de ontsluiting van bedrijventerreinen enz. Gezien net voor deze hinterlandontsluitingen een

reglementair kader voor investeringen ontbreekt (zoals het Havendecreet), kan dit programma

hier een grote bijdrage leveren. Daarbij wordt uitdrukkelijk ook de mogelijkheid voorzien om

initiatieven in het kader van de estuaire vaart (korte-afstandszeevervoer) te ondersteunen.

Daarnaast is er uiteraard ook ruimte nodig voor het huisvesten van de logistieke activiteiten.

Overeenkomstig het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de lange-termijnvisie voor het

Vlaamse havenbeleid enerzijds en het Regeerakkoord (2004-2009) anderzijds berust de in dit

operationeel programma gekozen strategie erop om te focussen op het duurzaam versterken

en uitbouwen van het logistieke systeem van de economische poorten respectievelijk op de

verbetering van de multi-modale bereikbaarheid van een selectief aantal bedrijventerrein. Het

logistieke systeem rond de poorten is ruimer dan de in de ruimtelijke uitvoeringsplannen

vastgelegde gebieden, maar omvat ook eventuele specifieke terreinen voor ondersteunende

activiteiten zoals onder meer voor TDL-activiteiten (transport, distributie en logistiek) nabij

de economische poorten, met inbegrip van een beperkt aantal grootschalige hinterlandlocaties

voor overslag, zoals bijvoorbeeld in het Economisch Netwerk Albertkanaal en het Genkse.

Voor de luchthavens geldt des te meer dat het logistieke systeem ook buiten het eigenlijke

luchthavengebied terreinen kan omvatten die een specifiek uitgiftebeleid voor

luchthavengerelateerde activiteiten vereisen. Gezien dergelijke terreinen een specifiek

uitgiftebeleid vergen, worden ze in functie van de ontwikkeling en het beheer ervan in het

kader van dit programma als strategische terreinen beschouwd.

Page 97: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 96

M.b.t. het haven- en luchthavenbeleid en grootschalige goederenstromen en economische

concentratiegebieden in het algemeen is het maatschappelijk draagvlak een belangrijke

kritieke succesvoorwaarde. Het maatschappelijk draagvlak voor de grootschalige

goederenstromen kan maar bestendigd worden als hier ook zoveel mogelijk toegevoegde

waarde kan blijven gecreëerd worden en er een duurzame relatie kan totstand gebracht

worden met de woonomgevingen. Met dat doel is er de voorbije jaren vanuit de Vlaamse

overheid geïnvesteerd in individuele strategische plannen voor de havens en wordt een lange-

termijn luchthavenbeleid ontwikkeld, in het bijzonder voor de luchthaven van Zaventem.

Dit programma kan een hefboom zijn om de verscheidenheid aan ideeën uit de actieplannen

die werden/worden opgemaakt n.a.v. de gebiedsgerichte strategische planningsprocessen, te

implementeren, te meer daar het additionele initiatieven betreft waarvoor nog geen

reglementaire kaders en bevoegde instanties in voege zijn.

Ook voortbouwend op eerdere ad hoc initiatieven wil dit programma de mogelijkheden

creëren voor acties om de economische concentratiegebieden te verduurzamen, onder meer

door clustering-efficiënties na te streven zoals prioritair beoogd in het kader van de lange-

termijnvisie voor het Vlaamse havenbeleid. (zie ook operationele doelstelling 4)

Het stimuleren van hefboomprojecten die de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s

kunnen versterken en/of die de locatiefactoren voor het bestaande economisch weefsel

verbeteren.

Sedert de jaren ’90 is in het Vlaams sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid de

klemtoon komen te liggen op hefboomprojecten die de competitiviteit van alle streken in

Vlaanderen moeten verhogen of die moeten bijdragen aan de vernieuwing van het

economisch weefsel, en dit door in te zetten op omgevingsfactoren die ‘eigen’ zijn aan elke

streek. Een gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak vestigde de aandacht op gebiedsgerichte

knelpunten zoals de slechte bevoorradingszekerheid van industriewater (sokkelwater) in

bepaalde streken, maar ook op de aanwezigheid van sterke bedrijvenclusters

(diepvriesgroentesector, voedingsclusters, kunststoffencluster enz.) met specifieke potenties

en noden op streekniveau maar vooral ook op het belang van een gedegen

bedrijfshuisvestingsbeleid (terreinen, perspectieven voor verweven bedrijvigheid,

problematiek zonevreemde bedrijven) en goede bereikbaarheid.

Met het decreet op de Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (resoc’s) hoopt de

Vlaamse overheid om bij de verschillende overheidsniveaus en de diverse ‘levende krachten’

een subregionale dynamiek tot stand te brengen die geöriënteerd blijft op een lange-

termijnvisie over hoe de lokale overheden kunnen bijdragen aan de welvaartsontwikkeling

van hun streek. De concrete engagementen en ‘hefboomprojecten’ die daaruit kunnen

voortspruiten zullen worden opgenomen in een “streekpact”. Gezien wordt verwacht dat

verschillende hefboomprojecten de financiële draagkracht en de inhoudelijke expertise en

bevoegdheden van de lokale (m.i.v. provinciale) overheden zullen overstijgen, voorziet dit

operationele programma in EFRO-ondersteuning voor deze streekpactprojecten of andere

projecten die op voordracht van de resoc’s op vlak van ondernemingsvriendelijke

locatiefactoren worden naar voor geschoven.

Mede als gevolg van het bottom-up sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid van de

voorbije decennia werd de nood alsmaar meer ervaren om ook een Vlaams ruimtelijk-

economisch beleid op touw te zetten dat naast een bedrijfshuisvestingsbeleid ook aandacht

Page 98: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 97

zou besteden aan de sterkten en zwakten van Vlaanderen als geheel waarbij een permanente

aandacht zou worden besteed aan strategisch belangrijke locatiefactoren voor specifieke

doelgroepen van investeerders, bijvoorbeeld aansluitend bij kenniscentra (universiteiten,

onderzoeksinstellingen).

Voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden.

Gezien er zich in verscheidene regio’s periodiek tekorten voordoen op vlak van het aanbod

aan beschikbare bedrijventerreinen of ook anders geformuleerd, gezien tekorten aan

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden absoluut moeten vermeden worden, gezien ook heel wat

bedrijventerreinen gekenmerkt worden door een of meerdere aspecten van veroudering in die

mate dat bedrijven dergelijke terreinen niet meer als gegeerde en professionele locaties gaan

beschouwen, behoren het bevorderen van de snelle en kwaliteitsvolle ontwikkeling van

bedrijventerreinen, het tegengaan van veroudering en het herontwikkelen van verouderde

bedrijventerrein en brownfields tot de belangrijkste prioriteiten van het ruimtelijk-economisch

beleid in Vlaanderen. Voor verschillende aspecten van het ruimtelijk-economisch beleid zijn

er belangrijke instrumenten van kracht of in voorbereiding. Zo komt normaliter vanaf 2007

een nieuw subsidiebesluit in voege voor de subsidiëring van bedrijventerreinen en

bedrijfsgebouwen en wordt een decretale regeling voorbereid voor de aanpak van brownfields

via brownfieldconvenanten. Deze operationele doelstelling mikt op een complementaire inzet

van de EFRO-middelen t.o.v. de reguliere Vlaamse middelen.

Zo kan EFRO-ondersteuning geboden worden voor die initiatieven die wel als belangrijk

worden beschouwd, maar door hun experimentele of unieke karakter niet decretaal of per

besluit van de Vlaamse Regering ‘hard’ geregeld zijn zoals parkmanagement, de uitbouw van

een ecologische infrastructuur, hemelwaterbeheer, integraal ketenbeheer rond

bedrijfsafvalstoffen, en de als wenselijk beschouwde ondersteunende voorzieningen bij de

bedrijfsverzamelgebouwen met het oog op o.a. ‘starters’. Zo ook kan door een extra financiële

injectie de haalbaarheid van én de besluitvorming over revitaliseringen en herontwikkelingen

van verouderde bedrijventerreinen en brownfielddossiers vooruit geholpen worden. Ten slotte

kunnen EFRO-middelen lokale besturen en andere overheden over de streep trekken om

knelpunten die er voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen of voor de ingebruikname van

solitaire bedrijfslocaties rijzen, op te lossen.

Uitdrukkelijk wordt ernaar gestreefd om voor alle terreinen die in aanmerking komen voor

EFRO-ondersteuning dezelfde voorwaarden op te leggen op vlak van ‘kwaliteitseisen’ die

moeten worden vertaald in een inrichtingsplan, terreinbeheersplan, een ecologisch

infrastructuurplan ( landschap, groen, hemelwater, bedrijfsafval,.. ) en uitgifteplan. Deze drie

voowaarden moeten toelaten om de nieuw ontwikkelde of herontwikkelde terreinen doordacht

en met een zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor de groenvoorziening en de ecologische

infrastructuur in te richten afgestemd op de doelgroep van bedrijven waarvoor ze zijn

bestemd. Het terreinbeheersplan en uitgifteplan legt daarbij de verantwoordelijkheid voor een

objectieve en doelgerichte uitgifte evenals vormen van toezicht en lange-termijnbeheer bij de

ontwikkelaar of vooraf aangestelde beheerder.

Belangrijk is dat met deze maatregel in heel Vlaanderen naar

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden wordt gestreefd, zij het dat dit niet noodzakelijk overal via

nieuw bestemde terreinen hoeft te gebeuren. Ook knelpunten op vlak van verweving

(inpasbaarheid in het woongebied), solitaire vestigingslocaties enz. kunnen deel uitmaken van

het aanbod aan bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, op voorwaarde dat er voldoende aandacht

Page 99: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 98

besteed wordt aan de bedrijfseconomische dynamiek en locatievoorkeuren van

ondernemingen, aan de rechtszekerheid en aan de eventuele randvoorwaarden zoals op vlak

van ontsluiting, inpassing in het landschap, ecologische kwaliteit etc. De aandacht in dit

programma voor solitaire bedrijfslocaties gaat uit van het idee dat er zich naast de oude

industriële sites in een stedelijke context ook in het buitengebied veel verouderde sites

aandienen die geen deel uitmaakten van een of andere industriële cluster maar die wel in

aanmerking zouden kunnen komen voor de huisvesting van (bepaalde) economische

activiteiten. Het kan daarbij zowel gaan om leegstaande landbouwhoeves, vaak in agrarisch

gebied als om oude gebouwen (zalen, opslagplaatsen, brouwerijgebouwen…) in de kernen

van het buitengebied. Om dergelijke gebouwen geschikt te maken als

bedrijfshuisvestingslocatie dienen vaak knelpunten te worden opgelost in functie van

rechtszekerheid (bestemming, milieuvergunning), maar zal er ook vaak een afweging moeten

gemaakt worden over de toegelaten aanpassingen aan het gebouw, over de inpassing in het

landschap (ook in een bebouwd landschap), over de mobiliteitseffecten enz. Een

stimuleringsbeleid terzake t.a.v. lokale overheden kan deze mogelijkheden beter doen

benutten.

Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties

Met verduurzaming wordt hier verwezen naar eco-efficiënties, zij het dat de

verduurzamingspotenties zich niet alleen op milieuvlak voordoen zoals het gebruik van

grondstoffen, energie, water enz. maar ook op ruimtelijk vlak, sociaal en economisch vlak.

Bovendien kunnen verduurzamingspotenties zich voordoen op schaal van bedrijfsprocessen,

maar ook op schaal van economische concentraties.

Enkel door de verduurzamingspotenties ten volle te benutten kan Vlaanderen erin slagen toch

blijvend een hogere economische groei na te streven zonder het natuurlijke (ruimte, milieu) en

menselijke kapitaal uit te putten. De EFRO-ondersteuning moet daarbij toelaten deze

verduurzamingspotenties maximaal te exploiteren waaruit in een vervolgfase uitdrukkelijk

ook financieel duurzame initiatieven moeten voortkomen. Op die wijze kunnen ook de

verschillende experimentele initiatieven zoals m.b.t. milieuclusters in de havens, verder gezet

en vooral opgewaardeerd worden.

Niet alleen in deze doelstelling maar ook in de andere doelstellingen wordt gestreefd naar het

totstand brengen van een maatschappelijke meerwaarde naast de economische meerwaarde

voor de begunstigde van de EFRO-ondersteuning.

Page 100: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 99

3.3.2) Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: Duurzame versterking van de economische ‘poorten’,

economische netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Deze maatregel beoogt de versterking van het logistieke systeem in Vlaanderen door de

verdere uitbouw van de economische poorten, zijnde de havens en de luchthavens en de

daarmee gerelateerde economische netwerken (zoals bv. Economisch Netwerk Albertkanaal)

In het bijzonder door het verbeteren van de hinterlandverbindingen en de ondersteuning van

de estuaire vaart (korte-afstandszeevervoer) enerzijds en via de verdere uitbouw van de

multimodale overslag en -ontsluitingsmogelijkheden op een aantal hinterlandlocaties

anderzijds. Deze maatregel mikt op de realisatie van infrastructuren die kunnen bijdragen aan

het behalen van de gewenste modal split en/of de bereikbaarheid op lange termijn moeten

waarborgen, en op een ondersteunend aanbod van diensten die de doelmatige exploitatie van

het logistieke systeem ten goede komen. Belangrijk voor het goed functioneren van het

logistieke systeem is dat marktopportuniteiten en nieuwe ontwikkelingen sneller aanleiding

geven tot nieuwe exploitaties en een optimale aanwending van bestaande infrastructuren.

Zoals blijkt uit de strategische plannen die zijn opgemaakt voor de verschillende poorten en

en conomische netwerken vereist het goed functioneren en een verdere uitbouw van deze

poorten en economische netwerken tevens een aantal initiatieven die het goed nabuurschap

met de omliggende leef- en woonomgevingen bevorderen. Een succesvolle implementatie van

een aantal initiatieven kan nadien ook navolging krijgen voor de duurzame uitbouw van

andere grootschalige economisch-logistieke concentratiegebieden.

Mogelijke acties

Actie 1: Investeringen in infrastructuur

Investeringen in infrastructuur worden vaak lang op voorhand gepland, maar de realisatie laat

vaak lang op zich wachten omwille van onder meer de budgettaire impact. De keuze om

onderstaande investeringswerken vanuit EFRO te subsidiëren moet toelaten de realisatie te

bespoedigen van projecten die economisch het meest prioritair zijn, maar dit niet altijd zijn in

functie van de gehanteerde criteria bij meerjarenplanningen bij de bevoegde overheden en om

voor de concrete uitvoeringswijze de meest duurzame en best geschikte technische oplossing

te kiezen.

Komen in aanmerking voor ondersteuning:

� de investeringen in de hinterlandontsluitingen van de havens en de luchthavens, in het

bijzonder via het spoor, aanpassingen aan de waterwegen ( inclusief projecten gericht

op toegankelijkheid voor de scheepvaart gecombineerd met natuurherstel ),

aanpassingen aan de spoor-en waterwegkruisende verbindingen, aanpassingen

ontsluitingen op het hoofdwegennet; het betreft infastructuurprojecten die zijn

opgenomen in actieplannen n.a.v. of kaderen in gebiedsgerichte strategische plannen,

waarvoor een bevoegde instantie of ‘trekker’ is aangeduid en waarvoor het formele

noodzakelijke besluitvormingsproces (ruimtelijk uitvoeringsplan, bouwvergunning,

Page 101: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 100

MER enz.) evenals het voorbereidend technisch studiewerk (streefbeeld enz.) al is

uitgevoerd en die een relatief beperkte realisatieduur kennen van maximum 2 jaar;

� de investeringen noodzakelijk in functie van de versterking van de economische

netwerkvorming;

� de investeringen noodzakelijk om goederenoverslag mogelijk te maken in een beperkt

aantal grootschalige watergebonden hinterlandlocaties en dry ports evenals de

investeringen in de interne en externe totaalontsluiting van deze zones; voor de

watergebonden hinterlandlocaties wordt in functie van optimale bundeling van de

goederenstromen ervoor geopteerd een beperkt aantal locaties in Vlaanderen verder

grootschalig uit te bouwen;

� investeringen teneinde een selectief aantal bedrijventerreinen multimodaal te

ontsluiten door het voorzien van kades en aantakkingen op spoorlijnen; enkel

projecten die de financiële draagkracht van de ontwikkelaar of financiële

mogelijkheden van een eventueel bestaand reglementair kader overstijgen komen

daarbij in aanmerking.

Actie 2: Initiatieven ter versterking van het aanbod aan logistieke dienstverlening

Deze actie mikt op de voorbereidende fase of de experimenteerfase voor een doelmatige opzet

van nieuw of ondersteunend aanbod aan logistieke diensten. Financiële ondersteuning kan

worden geboden voor zowel voorbereidend studiewerk zoals eenmalige marktstudies in

functie van een logistiek dienstenaanbod (bijvoorbeeld haalbaarheid van een bepaalde

containerlijndienst op de binnenvaart) of in functie van de exploitatie van een

overslagfaciliteit, de opzet van nieuwe gebruikersgroepen of studiewerk / activiteiten van

bestaande gebruikersgroepen teneinde de logistieke dienstverlening te optimaliseren

(bijvoorbeeld activiteiten van de verenigingen van havenondernemingen, opzet van

informatieplatform van luchthavengebruikers), als de tijdelijke exploitatie van een nieuwe of

ondersteunende dienstverlening met het oog op een doelmatiger gebruik van de bestaande

infrastructuur en logistieke mogelijkheden. In het bijzonder wordt hier ook gedacht aan

initiatieven in het kader van de estuaire vaart.

Teneinde enkel projectvoorstellen te ondersteunen die al in zekere mate gedragen zijn door

relevante partners, is een minimum eigen inbreng van X % vereist van de kosten voor deze

voorbereidingsfase of voor de tijdelijke exploitatie.

Actie 3: Initiatieven ter verbetering van de relatie met de woon- en leefomgeving

Diverse initiatieven ter versterking van de woon- en leefomgeving in of in de omgeving van

de poorten en de grootschalige hinterlandlocaties en de logistieke lijninfrastructuren, en die

kunnen bijdragen aan een maatschappelijk draagvlak en de aanvaardbaarheid voor de

grootschalige logistieke concentraties, kunnen worden ondersteund. Daarbij kan worden

gedacht aan:

� allerlei initiatieven met het oog op de introductie en het toepassen van milieuzonering,

woonzonering en buffering zoals bijvoorbeeld het inrichten van koppelingsgebieden,

het stimuleren van de uitwerking van isolatieprogramma’s (tegen geluid afkomstig van

de luchthavens), het afschermen van belangrijke logistieke lijninfrastructuren;

� initiatieven die het maatschappelijk draagvlak verhogen zoals het inrichten van

bezoekerscentra (voor spotters, uitkijkplatform enz.), het aanleggen van ecologische

infrastructuur enz.

Page 102: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 101

� sociale begeleidingsinitiatieven voor bewoners, landbouwers en bedrijven in het geval

van situaties van verminderde leefbaarheid of onverenigbaarheden van de woon- en

leeffunctie met grootschalige economisch-logistieke activiteiten; het kan daarbij gaan

om bijvoorbeeld het inzetten van een sociaal bemiddelaar, het inrichten van een

woonloket, het opzetten van gebiedsgerichte grondbeleidsinstrumenten voor het

verwerven van te verwijderen gebouwen en/of (niet meer door de bestaande

gebruikers te gebruiken) gronden.

Om deze actie 3 een hefboomwerking te kunnen bewerkstelligen bij een dergelijke mogelijke

diversiteit aan initiatieven, dient de beperking te worden ingebouwd tot die initiatieven die het

gevolg zijn van structureel overleg, hetzij n.a.v. een gebiedsgericht strategisch

planningsproces, hetzij van een door de Vlaamse overheid erkend overlegforum (zoals

bijvoorbeeld de decretaal voorziene Subregionale Overlegorganen voor de havens).

De kosten voor het verwerven van gronden en gebouwen zijn in aanmerking te nemen op

voorwaarde ze onderdeel vormen van een concreet project kaderend in of voortkomend uit

een structurele overlegformule of een gebiedsgericht strategisch plan en de verwerving

(onteigening of aankopen in der minne) geschiedt op basis van een efficiënt en billijk aan te

wenden grondbeleidsinstrument13

.

Mogelijke begunstigden

- Private en publieke (zoals Havenbedrijven) en daarmee gelijk te stellen (zoals BIAC)

actoren die een rol vervullen in de logistieke dienstverlening

- Bestaande en toekomstige verladers

- Gebruikers en belanghebbenden (bewoners en omwonenden) van de economische poorten

en grootschalige economische en logistieke ontwikkelingen

Mogelijke uitvoerende instanties

Voor actie 1:

- Agentschappen en departementen van ministerie van Openbare Werken en

overheidsbedrijven (NV’s van publiek recht) ressorterend onder de Vlaamse overheid

(NV De Scheepvaart, NV Zeekanaal, VMM);

- Infrabel, B-cargo;

- Lokale besturen, intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen;

- PPS-constructies

Voor actie 2:

- NV Zeekanaal, Promotie Binnenvaart Vlaanderen, De Scheepvaart…

- BIAC

- VIL

- Havenbedrijven (GAB)

- Verenigingen van havenondernemingen, luchthavengebruikers enz.

- Exploitanten van overslagterminals (spoor, water).

Voor actie 3:

- Autonome overheidsbedrijven

- Overheidsinstanties (Vlaams of provinciaal)

13

Formules die toelaten om te verwerven zonder tussenkomst Comité van Aankoop?

Page 103: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 102

- Intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen of lokale besturen

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Operationele doelstelling 2: Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestings-

mogelijkheden

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Deze maatregel beoogt het bedrijfsleven kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te

kunnen aanbieden en de verloedering en veroudering van deze

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te voorkomen en op te lossen.

Om een aanbod aan kwaliteitsvolle en professionele bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te

kunnen voorzien, biedt deze maatregel ondersteuning voor het oplossen van fysieke

knelpunten op het terrein of in de omgeving, voor het opwaarderen van de ecologische

kwaliteit van bedrijventerreinen maar ook voor het opzetten van beheer en voor manieren om

het voorzieningenniveau (met inbegrip van ondersteunende faciliteiten, ook voor afvalbeheer

en energievoorziening) op te drijven op terreinen en in (collectieve) bedrijfsgebouwen. Met

dit laatste wordt gestreefd om in Vlaanderen ook een adequaat aanbod te kunnen voorzien

voor starters en ondernemingen die baat hebben bij bedrijfsruimten in

bedrijfsverzamelgebouwen met een of andere vorm van ondersteuning.

Gelet op de schaarse ruimte in Vlaanderen streeft deze maatregel er bovendien naar om

zoveel mogelijk verouderde of in onbruik geraakte terreinen of gebouwen opnieuw

beschikbaar te maken als kwaliteitsvolle bedrijfshuisvesting. Het kan daarbij gaan om grote

industriële sites, verouderde terreinen, maar ook om solitaire locaties die zich niet

noodzakelijk in industriegebied situeren, maar die mits een aantal randvoorwaarden tot

beschikbaar aanbod voor economische activiteiten kunnen omgevormd worden. De EFRO-

subsidiëring heeft de bedoeling als financiële impuls tegemoet te komen aan de extra kosten

die moeten gemaakt worden om hetzij marktfalen (bijvoorbeeld gebrek aan initiatief) tegen te

gaan, hetzij niet-recupereerbare (bijvoorbeeld kosten die niet meer kunnen worden verhaald

op de gebruiker/investeerder) kosten in functie van de kwaliteit te helpen dekken. De aanpak

ervan kan zowel bestaan uit eenmalige structurele ingrepen als uit de introductie van

langetermijnmaatregelen zoals beheer en zogenaamde parkmanagementformules.

Mogelijke acties

Actie 1: Revitalisering en herontwikkeling verouderderde bedrijventerreinen en brownfields

De redenen van veroudering van een bedrijventerrein kunnen divers van aard zijn. De kosten

van een ingreep op openbaar domein en privé-domein kunnen daarbij sterk uiteenlopen

(bijvoorbeeld van herstel buffers tot heraanleg wegenis en gescheiden riolering). Ook of een

project rendabel is of substantiële opbrengsten kan genereren, zal afhangen van het gegeven

of er opnieuw kavels en/of leegstaande panden op de markt kunnen gebracht worden.

Page 104: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 103

Onder deze actie vallen alle structurele ingrepen om verdere veroudering en verloedering

tegen te gaan en/of om een terrein of site te herontwikkelen. Hoewel de projecten die een

ruimtewinst opleveren prioriteit krijgen, komen ook ‘revitaliseringsprojecten’ waarbij geen

nieuwe kavels op de markt worden aangeboden, in aanmerking komen voor ondersteuning.

Concreet wordt EFRO-ondersteuning geboden voor de verouderde terreinen /sites of

brownfields:

� die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant conform de (voorziene)

decretale regeling rond brownfieldontwikkeling; de ondersteuning wordt ad hoc

vastgesteld en toegekend via PMV (Participatiemaatschappij Vlaanderen) of een door

PMV op te richten filiaal, of een andere investeringsmaatschappij;

� die in aanmerking komen voor subsidiëring conform het subsidiebesluit

bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen en waarvoor bovenop de reguliere

subsidiëring EFRO-subsidiëring gerechtvaardigd is omwille van de aantoonbaar lage

return van het project;

� die voldoen aan dezelfde kwaliteits- en voorwaarden als opgenomen in het

subsidiebesluit bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen maar niet het voorwerp zijn

van een brownfieldconvenant, noch in aanmerking komen voor de reguliere

subsidiëring omdat de solitaire locatie of site in kwestie niet onder de definitie van een

bedrijventerrein valt of zich in havengebied situeert;

� die het voorwerp uitmaken van een complexe ambtshalve sanering in het kader van het

bodemsaneringsdecreet, om deze opnieuw beschikbaar te stellen als kwaliteitsvolle

bedrijfshuisvesting, indien kaderend binnen een globaal ( ruimer dan sanering ), voor

EFRO-subsidiëring in aanmerking komend project.;

Actie 2: Bewerkstelligen van langetermijnbeheer en opwaardering voorzieningen

Het betreft hier initiatieven die niet eenmalig, structureel en voorafbepaald van aard zijn, maar

die er door een organisatorische aanpak moeten toe bijdragen dat, desgevallend via een

groeimodel, het bedrijventerrein/bedrijfsverzamelgebouw blijft voldoen aan de locatie-en

kwaliteitseisen van de bedrijven, respectievelijk de doelgroep van bedrijven in het

bedrijfsverzamelgebouw. Omdat voor bedrijventerreinen een dergelijke aanpak in Vlaanderen

nog in de kinderschoenen staat, wordt een EFRO-ondersteuning voorzien voor de opstart en

eerste twee werkingsjaren ervan. Daarbij moet de initiatiefnemer uitdrukkelijk kunnen

aantonen dat de nodige maatregelen en overeenkomsten worden voorzien zodat continuïteit

van de te ondernemen acties maximaal gewaarborgd is na afloop van de subsidieperiode.

Voor de bedrijfsverzamelgebouwen wordt conform het voorziene subsidiebesluit uitgegaan

van een nog in te vullen nood aan vormen van managementondersteuning in de

“gespecialiseerde bedrijvencentra”. Gezien het subsidiebesluit er tevens van uitgaat dat er al

voldoende bedrijvencentra met basisdiensten door publieke en private actoren worden

aangeboden, komen initiatiefnemers voor het verstrekken van basisdiensten aan

bedrijvencentra niet in aanmerking voor EFRO-subsidiëring. De managementondersteuning

dient projectmatig te worden opgestart en kan bestaan uit opeenvolgende vervolgprojecten.

Op basis van deze actie kunnen aldus worden ondersteund:

� initiatieven die tot doel hebben het openbaar en/of gemeenschappelijk domein te

onderhouden (groenonderhoud, bewegwijzering enz.), m.i.v. het uitwerken van

financiële verdelingsformules voor kosten en opbrengsten voor het geval het

Page 105: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 104

bedrijventerrein wordt ontwikkeld door meerdere lokale besturen gezamenlijk

(bijvoorbeeld als “bedrijfsverzameleiland”);

� initiatieven die tot doel hebben leegstand en verwaarlozing op bedrijventerreinen

tegen te gaan, evenals initiatieven die tot doel hebben het bevorderen van het

investeringsklimaat en het scheppen van een ruimtelijke omgeving die bijdraagt tot het

bedrijfsimago, bijvoorbeeld via inrichting en natuurontwikkeling op

bedrijventerreinen.;

� initiatieven die tot doel hebben de bodemvervuiling te beheren (vb. door

verzekeringstechnische oplossingen uit te werken);

� initiatieven in het kader van het zogenaamde parkmanagement waarbij acties kunnen

worden ondernomen ten behoeve van de deelnemende bedrijven (bijvoorbeeld m.b.t.

beveiliging) of waarbij (al dan niet verplicht op basis van bvb. de Habitatrichtlijn)

gezamenlijke initiatieven worden genomen (zoals groenonderhoud of natuurbeheer )

op privé-kavels die deel uitmaken van het bedrijventerrein;

� managementondersteuning ten behoeve van de bedrijven die zich vestigen in de

gespecialiseerde bedrijvencentra of managementondersteuning als aanvulling op de

basisdienten in een “bedrijvencentrum met basisdiensten”.

� initiatieven ter opwaardering van de ecologische kwaliteit (stimuleren ecologische

infrastructuur, landschapsplanning, hemelwateropvang, gemeenschappelijk

afvalbeheer, enz.);

� initiatieven die tot doel hebben het bedrijventerrein te beveiligen tegen

overstromingen, in het kader van integraal waterbeheer;

Actie 3: Aanpak van knelpunten voor de ontwikkeling van en uitgifte op bedrijventerreinen en

solitaire bedrijfshuisvestingslocaties

Om te vermijden dat knelpunten de snelle ontwikkeling van terreinen belemmeren of een

rechtszeker aanbod aan percelen of locaties (m.b.t. Seveso-regelgeving, Vlarem,

zonevreemdheid, Vlarebo, enz.) in de weg staan, wil deze actie via een EFRO-subsidiëring

impulsen geven aan de verschillende overheidsniveaus of ontwikkelaars om deze knelpunten

op te lossen, hetzij door fysieke ingrepen, hetzij door studiewerk/het uitwerken van (nieuwe)

concepten. Vaak kan een financiële bijdrage ook de verschillende standpunten tussen

betrokken overheidsdiensten en ontwikkelaars helpen verzoenen, bijvoorbeeld m.b.t. aanleg

bepaald type rotonde versus ander soort kruispunt, gelet op de grote financiële implicaties van

dergelijke beslissingen. Het conceptueel uitwerken van oplossingen voor knelpunten kan

zowel via klassieke uitbestede studies als via wedstrijdformules.

Ook de transformaties van veel vroegere stedelijke industriële weefsels bieden kansen om

kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te creëren binnen een stedelijke, verweven

context. Een doordachte aanleg van het openbaar domein kan er daarbij voor zorgen dat de

gecreëerde bedrijfshuisvestingsmogelijkheden voldoen aan de locatie- en kwaliteitseisen van

ondernemers, ook al situeren ze zich niet op de voor economische activiteiten voorbehouden

zones.

De knelpunten hebben betrekking op:

� de ontsluiting en verkeersleefbaarheid in de onmiddellijke omgeving van het geplande

bedrijventerrein of solitaire locatie;

� de inpassing in het landschap, ook van solitaire locaties; het kan hierbij zowel gaan

om de in het kader van een RUP voorziene ecologische infrastructuur (voor zover de

Page 106: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 105

inrichting hiervan een knelpunt vormt) als om de architecturale en beeld-kwaliteit, in

het bijzonder voor solitaire locaties;

� het verwijderen van woningen (onteigening of aankoop in der minne en sloop) en van

landbouw-en tuinbouwbedrijven (m.i.v. serres), sportinfrastructuur en andere

gemeenschapsvoorzieningen indien dit het functioneren van het bedrijventerrein

ernstig belemmert en indien het verwijderen van deze gebouwen de financiële

haalbaarheid van de aanleg van het bedrijventerrein in het gedrang brengt gegeven de

verkoop- en huurprijzen in de omgeving;

� veiligheidsmaatregelen in functie van de rechtszekerheid van Seveso-bedrijven of ter

bescherming van kwetsbare locaties, in het bijzonder door de opmaak en uitvoering

van de aanbevelingen uit ruimtelijke veiligheidsrapporten;

� uitrusting van het openbaar domein in zones voor stedelijke ontwikkeling waar die een

gemengd/verweven karakter hebben en uitdrukkelijk ook mogelijkheden voorzien

voor kantoren, kantoorachtigen, kleinschalige verwerkende activiteiten, distributie en

logistiek, groot-en kleinhandel; gezien vanuit het reguliere subsidiebesluit voor

bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen voor ‘gemengde’ zones een verdeelsleutel

wordt toegepast in functie van het aandeel economische activiteiten, is een EFRO-

subsidiëring hier bedoeld om via de uitrusting van het openbaar domein de realisatie

van het totaalconcept van het gebied te waarborgen;

� het stimuleren van het bouwrijp maken van glastuinbouwbedrijvenzones

( initiatieven ter ontwikkeling, inrichting en uitrusting ).

Mogelijke begunstigden

- Ruimtevragende kandidaat-investeerders

- Gevestigde bedrijven op verouderde bedrijventerreinen

- Eigenaars (publieke en private eigenaars) van verloederde sites en terreinen die ‘slapend’

actief kunnen op de markt brengen

Mogelijke uitvoerende instanties

- Lokale besturen en intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

- POM’s

- PMV

- VLM

- OVAM

- VMM

- Andere ontwikkelaars

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Page 107: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 106

Operationele doelstelling 3: Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Zowel op lokaal of streekniveau als op Vlaams niveau worden ‘hefboomprojecten’

gestimuleerd die inspelen op de noden van het bestaande bedrijfsweefsel en zo de

competitiviteit van de bestaande economische activiteiten verbeteren en of die erop gericht

zijn nieuwe clusters van activiteiten tot stand te brengen binnen Vlaanderen door de

vestigingsaantrekkelijkheid en het investeringsklimaat te verhogen van steden en regio’s.

Deze maatregel mikt op de uitwerking en realisatie van hefboomprojecten m.b.t. ruimtelijk-

economische omgevingsfactoren die passen in een strategie voor regionaal-economische

ontwikkeling gericht op vernieuwing van het economisch weefsel en versterking van de

bestaande locatiefactoren.

Gezien de Vlaamse overheid voor het sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid een

specifiek overleg-en adviesorgaan heeft in het leven geroepen, met name de “Regionale

Economische en Sociale Overlegcomités” (resoc’s), kiest dit operationeel programma ervoor

om de hefboomprojecten die niet voortspruiten uit Vlaamse beleidslijnen, enkel op voordracht

van de resoc’s te honoreren.

Mogelijke acties

Komen in aanmerking voor subsidiëring:

- de omvorming of uitbouw en de eerste fase van exploitatie van “strategische

bedrijvencentra”; deze strategische bedrijvencentra zijn uitdrukkelijk bedoeld voor

specifieke doelgroepen van buitenlandse ondernemingen (zoals bijvoorbeeld Chinese

ondernemingen omdat voorzien wordt in Chinese secretariaatsondersteuning);

- de aanleg en uitrusting van “strategische bedrijventerreinen” waaronder

wetenschapsparken, conform de definitie van het subsidiebesluit bedrijventerreinen en

bedrijfsgebouwen; voor deze strategische bedrijventerreinen zijn EFRO-subsidies

cumuleerbaar met de reguliere subsidiëring in zoverre het strategisch karakter betekent

dat een gericht uitgiftebeleid wordt gevoerd waardoor de terugverdientijd voor de

gedane investeringen vermoedelijk langer is;

- projecten uit de streekpacten of die gunstig geadviseerd werden door de Resoc’s, voor

zover ze betrekking hebben op locatiefactoren voor de vestiging van ondernemingen.

- investeringen in opleidings- en vormingsinfrastructuur en infrastructuur voor sociale-

economie-projecten met hefboomeffect;.

- projecten die transformaties of reconversie in de traditionele industriële sectoren op

het oog hebben;

Mogelijke begunstigden

Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

Sociale partners

Mogelijke uitvoerende instanties

POM’s

Page 108: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 107

Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

Non-profitorganisaties

Werkgevers- en werknemersorganisaties

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Operationele doelstelling 4: Benutten van verduurzamingspotenties van economische

concentraties (bedrijventerreinen, havens,…)

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving

Met deze maatregel worden initiatieven beoogd die er toe bijdragen om op verschillende

vlakken die mogelijkheden te benutten die ervoor zorgen dat er economische groei en

toegevoegde waarde kan gecreëerd worden met minder externe effecten op milieu, ruimte,

mobiliteit, sociaal kapitaal enz.

Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat vooral economische concentratiegebieden

heel wat mogelijkheden bieden tot het opzetten van projecten op vlak van eco-efficiëntie enz.

Verduurzamingsprojecten kunnen zowel investeringsprojecten zijn als werkingsprojecten.

Voor werkingsprojecten geldt dat het de bedoeling moet zijn om door een goede projectopzet

‘eindige projecten’ te voorzien -projecten die zonder tussenkomst van intermediairen verder

worden gecontinueerd door bijvoorbeeld betrokken bedrijven – of projecten die op termijn

zelfbedruipend kunnen worden omdat ze ook een financiële meerwaarde opleveren.

Mogelijke acties

Verduurzamingspotenties kunnen zich voordoen voor verschillende aspecten en op

verschillende schaalniveaus. Komen in aanmerking voor subsidiëring:

� projecten op vlak van eco-efficiëntie op niveau van bedrijven en bedrijfsprocessen

zoals milieclusters en benutten van andere clusteringefficiënties zoals gebruik van

restwarme van industrie door glastuinbouwbedrijven;

� voorbereidende studies en demonstratieprojecten in het kader van rationeel

energiegebruik bij clusters van glastuinbouwbedrijven, m.i.v. omschakeling naar

aardgas in functie van economische en milieudoelstellingen;

� projecten die de ruimteproductiviteit op kavelniveau en/of op terreinniveau kunnen

opdrijven, in het bijzonder investeringsprojecten voor bedrijfsverzamelgebouwen met

kelderverdiepingen, parkeermogelijkheden op het dak, gezamenlijke parkings,

bluswatervoorzieningen enz.;

� projecten die sociale voorzieningen (kinderopvang e.d.) uitbouwen op een

bedrijventerreinen, desgevallend ook in functie van de 24-uurseconomie (bijvoorbeeld

in het (lucht)havengebied);

� projecten ter verbetering van het woon-werkverkeer door het wegwerken van

vervoersarmoede, door vormen van collectief vervoer enz.;

� projecten m.b.t. bedrijfsafval.

Page 109: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 108

� initiatieven voor efficiënt en zuinig energiegebruik of initiatieven voor de introductie

van installaties voor productie van hernieuwbare energie;

� initiatieven voor het gezamenlijk opzetten van een grijswatercircuit, het samen

aanleggen van blusvijvers, het collectief organiseren van groenonderhoud en integraal

ketenbeheer;

� pilootprojecten m.b.t. waterkwaliteit waarbij op het terrein (innovatieve) maatregelen

worden uitgetest, zodat ze op hun kosteneffectiviteit beoordeeld kunnen worden (door

nauwkeurige inventarisatie van kosten en effecten op de waterkwaliteit).

� Projecten die de samenwerking stimuleren tussen bedrijven uit de reguliere economie

en deze uit de sociale economie, in het bijzonder als dit gepaard gaat met het delen van

bedrijfsinfrastructuur

� ….

Mogelijke begunstigden (van de output van het project)

Bedrijven op bedrijventerreinen of in de economische poorten, m.i.v. (nabijgelegen)

glastuinbouwbedrijven of clusters van glastuinbouwbedrijven.

Lokale overheden

Mogelijke uitvoerende instanties (die begunstigde zijn van de subsidie)

Vzw’s, kenniscentra zoals het “Innovatiesteunpunt Energie”, feitelijke verenigingen die als

intermediair projecten voorbereiden of opzetten.

Publieke instanties zoals POM’s, VMM, OVAM, VLM, De Lijn e.a.

Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen

Indicatoren

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1

Page 110: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 109

3.4) Prioriteit Stedelijke ontwikkeling

3.4.1) Strategie

De stad is van oudsher en per definitie een concentratie van mensen, van activiteiten,

bedrijvigheid. Met een stedelijk beleid dat actief werkt aan een aangename, stimulerende

omgeving heeft de stad hefbomen in handen om de ondernemingscreativiteit op een hoger

niveau te brengen en kan ze positief bijdragen tot het economische succes van de stad en zijn

regio.

Om de stad attractief te maken voor ondernemerschap en innovatie hebben steden nood aan

geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten.

Daarom wordt het ondersteunen van deze stedelijke onwikkelingsprojecten als

strategische doelstelling vooropgezet. Stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn strategische

projecten waar economie en mobiliteit centraal staan en die andere sectoren op sleeptouw

nemen. Wonen, werken, winkelen, groen, sociaal - publieke ruimte zullen in dit kader mede

ontwikkeld worden om de stad en de regio aantrekkelijk te maken voor innovatie en

ondernemerschap. Bij deze stedelijke ontwikkelingsprojecten zal een duurzaam gebruik van

materialen, grondstoffen en energie worden nagestreefd.;

De projecten die worden ingediend moeten integrale projecten zijn, gericht op de volgende

domeinen:

- versterking van de economie

- verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne

mobiliteit van de stad

- verhogen van de leefkwaliteit in de steden

- ontwikkeling van het toerisme en het sociaal – cultureel leven

Elk van deze domeinen wordt hierna verder verduidelijkt door ‘aandachtpunten’ die de

noodzakelijkheden en mogelijkheden omvatten die in een grootschalig stedelijk

ontwikkelingsproject aan bod kunnen komen en een opsomming van ‘mogelijke acties’ die in

dit kader kunnen uitgewerkt worden.

Deze projecten bieden heel wat mogelijkheden op het vlak van clustering van investeringen.

Projecten worden aantrekkelijk gemaakt zodat ook privé-investeerders aangetrokken worden.

De stedelijke ontwikkelingsprojecten hebben een duidelijke hefboomfunctie voor stad en

regio. Zij hebben een grote impulswaarde voor het gebied. Vertrekkend vanuit een globale

visie bieden zij een kader waar vele deelprojecten die gefinancierd worden vanuit andere

financieringsbronnen in ondergebracht kunnen worden.

Alhoewel de middelen in zijn geheel aan geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten

zullen toegewezen worden, is het de bedoeling dat de grote structuurlijnen met EFRO-

middelen gefinancierd worden.

Voor het indienen van deze projecten komen de twee grootsteden Antwerpen en Gent, de elf

centrumsteden (Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende,

Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout) en het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel in

aanmerking.

Page 111: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 110

De twee grootsteden Antwerpen en Gent behouden daarnaast de mogelijkheid om

kleinschaliger initiatieven in achtergestelde buurten voor te stellen zoals de voorbije

programmaperiode het geval was. De heropleving van deze buurten is immers uitermate

belangrijk voor de internationale uitstraling van de steden.

3.4.2) Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelings-

projecten, die een positieve bijdrage leveren tot het economische succes van een stad en

zijn regio

In aanmerking komende geïntegreerde projecten dienen gericht te zijn op de volgende

domeinen:

- versterking van de economie;

- verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne

mobiliteit van de stad;

- verhogen van de leefkwaliteit in de steden;

- ontwikkeling van het toerisme en het sociaal – cultureel leven

DOMEIN 1 - VERSTERKING VAN DE STEDELIJKE ECONOMIE

1. Algemene omschrijving

Elke stad moet vanuit een eigen economisch stadsprofiel aan een eigen strategie bouwen, een

eigen economisch stadsprogramma uitwerken. Er moet vertrokken worden vanuit de sterktes

van de steden, de diversiteit, de densiteit, de samenhang in de stad en vanuit het potentieel van

burgers en organisaties.

De kansen op economische ontwikkeling in de stad moeten worden aangegrepen. Deze

kansen zijn niet gering, al zijn ze niet in alle steden in dezelfde mate aanwezig. Zo moet er

gedacht worden aan troeven op het vlak van cultuur en erfgoed; toerisme en recreatie;

vorming en opleiding; kenniscentra en hun spin-offs; logistiek; vormgeving, design en

mode; gespecialiseerde handel; persoonsgerichte diensten, enz. Het dient niet te gaan om een

reeks van losstaande initiatieven. Maar er moet een duidelijke visie zijn om tot een

samenhangende reeks initiatieven te nemen. Op die manier kan clustering ontstaan, waarbij

projecten voldoende grootschalig zijn en voor een hefboomeffect zorgen. Deze projecten

moeten aansluiten bij de lokale opportuniteiten.

Steden kunnen economische niches uitbouwen. Deze niches zijn vaak historisch gegroeid. Zo

zijn er steden met een industrieel hart, steden waar kennis centraal staat, steden waar de

poortfunctie centraal staat, steden waar cultuur en toerisme een belangrijke trekker is.

Wil de stad haar economische opportuniteiten benutten en optimaliseren dan is een goede

samenwerking tussen partners noodzakelijk. Sterke stedelijke besturen zijn nodig, zij moeten

op het niveau van de stad/regio een stevige gezagsbasis creëren. Steden moeten

ontwikkelingscoaliteis aangaan. Coalities tussen de stedelijke overheid en private actoren

(werkgevers en werknemers) die resulteren in een economische strategie voor de stad die er

op gericht is stedelijke investeringen en beslissingsmacht aan te trekken.

Page 112: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 111

Door de verdere ontwikkeling van de netwerkeconomie en de daaruit voortkomende

toenemende concurrentie stijgt de behoefte aan samenwerking tussen steden en de

ontwikkeling van stedelijke netwerken. Geïsoleerde lokale besturen staan vrij machteloos ten

opzichte van de mondiale economie.

In de stedelijke ontwikkelingsprojecten zal gezien de grootschaligheid de klemtoon vooral

gelegd worden op het hergebruik en herbestemming van bedrijfsruimten. Uiteraard moet het

hergebruik en herbestemmen van deze ruimten kaderen in de globale economische visie van

de stad.

Steden worden geconfronteerd met een gebrek aan ruimte voor industrie en met hoge

vastgoedprijzen; het is van belang dat de bestaande bedrijfsruimte behouden blijft en optimaal

wordt benut. Sanering van bedrijfsterreinen, het toegankelijk maken van bedrijfsterreinen

speelt daarbij een belangrijke rol. Ook bestaande panden moeten worden gerenoveerd, hierbij

moet aandacht gaan naar verwevenheid van functies. De stad moet ruimte bieden aan zowel

productibedrijven, dienstenbedrijven en distributiebedrijven. Een gericht locatiebeleid is

hierbij van primordiaal belang.

2. Aandachtpunten

1: Behoud en gebruik van bedrijfsruimte

Door het behoud en gebruik van bedrijfsruimte wordt ruimte geboden aan nieuwe

economische initiatieven. Hierbij gaat aandacht naar zorgvuldig ruimtegebruik met nadruk op

revitalisering van onderbenutte ruimte in het bestaand stedelijk weefsel door verlaten

terreinen te herontwikkelen en meervoudig ruimtegebruik (in tijd en ruimte) mogelijk te

maken.

In veel planningsprocessen worden stationsomgevingen aangeduid als zones voor

toekomstige stedelijke en economische ontwikkeling. Binnen deze actie kan ondersteuning

worden geboden aan projecten die zich in deze omgevingen multifunctioneel ontwikkelen.

Stationsomgevingen moeten mogelijkheden bieden voor aantrekkelijk wonen en werken.

Mogelijke acties:

- sanering van brownfields, infrastructurering van bedrijventerreinen, ontsluiting van

bedrijventerreinen,

- valorisatie van leegstaande gebouwen met stimulansen voor modernisering van de

uitrusting en een sterkere bestraffing van leegstand en verwaarlozing

- incubatiecentra/doorgangsgebouwen in industriële panden

- renovatie en oprichting van panden (met gemengde functie voor wonen en economische

activiteit)

- projecten ter verbetering van de functionele mix van stadscentra

- multifunctionele ontwikkeling van stationsomgevingen

- herlokalisatie van bedrijven

- inplanting van milieuvriendelijke KMO’s

- investeringsprojecten voor heropleving van buurten, onder andere stimulering vestiging

van buurtwinkels

Page 113: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 112

DOMEIN 2 : VERHOGEN VAN DE TOEGANKELIJKHEID VAN DE STEDEN EN VERBETEREN

VAN DE INTERNE EN EXTERNE MOBILITEIT

1. Algemene omschrijving

De toegankelijkheid en attractiviteit van de steden worden verhoogd: de mobiliteit zowel

binnen de stedelijke gebieden (interne mobiliteit) als tussen en naar de stedelijke gebieden

onderling (externe mobiliteit).

De verplaatsingsmogelijkheden voor een groeiende groep mensen worden niet altijd

gegarandeerd. Om de druk van het verkeer te verminderen, wordt werk gemaakt op stedelijk

niveau van de uitbouw van duurzame vervoerssystemen of vervoersconcepten. Een ruimtelijk

beleid en localisatiebeleid gecombineerd met mobiliteitsbeleid dat gericht is op het

ondersteunen van duurzame vervoersvormen zorgt voor het verbeteren van de bereikbaarheid

van verschillende diensten en ondernemingen.

2. Aandachtpunten

1: Verhoging van de toegankelijkheid van de stad, versterking van de ontwikkeling van

meerkernige stedelijke structuren

Een goede fysieke infrastructuur versterkt de ontwikkeling van meerkernige stedelijke

structuren. In het verleden heeft men zich vooral toegespitst op “hart op hart” verbindingen

tussen de centrale kernen van de grotere stedelijke gehelen. Die aandacht zou moeten

verschuiven naar verbindingen tussen de centrale kernen in de stedelijke omgeving

(rasterstad). Dit type van verbindingen werkt kernversterkend. Ook bij de organisatie van

mobiliteit via het openbaar vervoer zou hiermee rekening moeten worden gehouden

(tangentiële verbindingen). Anderzijds dienen ook belangrijke woon- en werklocaties buiten

deze kernen in het systeem van openbaar vervoer te worden opgenomen. Er moet

geïnvesteerd worden in een mobiliteit die zowel de stadsbewoner als de stadsgebruiker ten

goede komt

Mogelijke acties die opgenomen kunnen worden in stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn:

- Afstemming van verschillende infrastructuurnetten (vervoerswijzen) op elkaar, ontwikkeling

van knooppunten tussen verschillende vervoerssystemen en overstapknooppunten

- Investeringen in duurzame mobiliteit tussen stadswijken en andere delen van de rasterstad,

tussen stad en regio, enz.

- Goede ontsluiting van industriezones, bedrijventerreinen

- Gericht locatiebeleid

2: Verhoging van de interne mobiliteit in de stad

Het aantal mensen dat zich met de wagen verplaatst ligt in steden lager dan in de rest van

Vlaanderen. Het gebruik van het openbaar vervoer ligt er heel wat hoger. Toch is er in de

steden nog steeds sprake van verkeerscongestie. Inspanningen op het vlak van een betere

verkeersgeleiding en mobiliteitsbeheersing door investeringen in de parkings, de

wegeninfrastructuur, stationsomgevingen, busbanen,… zijn nodig

Page 114: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 113

Mogelijke acties:

- goede bereikbaarheid van ondernemingen, diensten en functies met duurzame

vervoersmiddelen

- betere verbinding tussen winkelstraten, samenhangend geheel van veilige en aangename

winkelstraten

- parkeermanagement

- voetgangers- en fietsnetwerken

- inrichting openbare ruimte als verblijfsruimte,

- verbetering van toegankelijkheid stationsomgevingen

- aanleg busbanen

- verbetering van de toeristische ontsluiting van de steden

- voorzien van voetgangersbewegwijzering

DOMEIN 3 : VERHOGEN VAN DE LEEFKWALITEIT IN DE STEDEN

1. Algemene omschrijving

Stedelijke gebieden worden gekenmerkt door een mix van milieuproblemen (gebrek aan

groen, verkeerscongestie, luchtvervuiling …). Een degelijke afweging tussen ecologische en

economische aspecten is noodzakelijk om een goede levenskwaliteit en aanvaardbare

economische groei van een stad te bewerkstellingen. Economische groei is immers ondermeer

afhankelijk van een goede bereikbaarheid, een sociaal stabiele omgeving en een kwalitatieve

leefomgeving. Daarom zullen binnen de stedelijke ontwikkelingsprojecten initiatieven worden

genomen voor de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande publieke ruimten. Deze publieke

ruimten, die instaan voor rust, recreatie en sociale ontmoetingen, vervullen een essentiële rol

in de structuur van stedelijke gebieden. Het zijn straten en pleinen, steegjes en doorsteken,

parken en bossen, rivieren en kanalen, sport- en speelpleinen, enz. en ze zijn bij voorkeur

gekoppeld in groen-blauwe netwerken. Het publiek domein schept belangrijke voorwaarden

voor het ontwikkelen van functies die een stad vitaal en leefbaar maken.

Investeringen inzake duurzaam gebruik van materialen, energie en water kunnen onder meer

bijdragen aan een vermindering van het energieverbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen.

Het stimuleren van het gebruik van milieuvriendelijke voertuigen moet bijdragen tot

vermindering van de milieudruk in de steden.

Binnen de geïntegreerde projecten zal het stimuleren van innovatieve bouw- en

woonconcepten een belangrijk aandachtspunt zijn.

2. Aandachtspunten

1: Ontwikkeling van hoogstaande publieke ruimten

De openbare ruimtes moeten de kleurrijke diversiteit van de stad weerspiegelen. Zij zorgen

voor ontmoeting, zorgen voor overgang en vermenging van functies. Zij brengen gelaagdheid

aan in het stedelijk weefsel. Openbare ruimtes moeten zo ingericht worden dat zij een gepaste

mix bieden van activiteiten in tijd en ruimte en dat zij gericht zijn op aanpasbaarheid

(wisselende behoeftes) en functies verschillend naar tijd en ruimte.

Door een veelheid van gebruiksmogelijkheden aan te bieden kan de open ruimte een

verdergaande ruimtelijke segregatie tussen bevolkingsgroepen voorkomen en wordt

Page 115: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 114

continuïteit gewaarborgd. Op die manier kan de openbare ruimte bijdragen tot een beter

functioneren van de stad.

Mogelijke acties:

- herinrichting van publieke ruimtes tot multifunctionele ontmoetingsruimtes (jeugd, ouderen,

bewoners, gebruikers…;

- ontpitting van dichtbevolkte wijken om meer ruimte te creëren voor o.a. rust en zo een beter

stedelijk weefsel te creëren;

- opmaken van een lichtplan, gericht op zowel veiligheid als op aantrekkelijkheid van de

publieke ruimtes;

- inrichting en invulling van openbare ruimten ( pleinen, braakgronden, vrij te komen

gronden,…) met groenvoorziening;

- inrichten van randstedelijke groen- en parkgebieden in het kader van een urbaan-ruraal

partnerschap;

2: Investeringen die bijdragen tot verbetering van de luchtkwaliteit

In Vlaanderen worden belangrijke knelpunten vastgesteld voor de stoffen NO2 en PM10. De

grootste bron is voor beide polluenten het verkeer. Ook steden worden in belangrijke mate

met deze knelpunten geconfronteerd. Omwille van de beperkte verspreiding van

luchtvervuiling op binnenstedelijke wegen zijn overschrijdingen van de Europees vastgelegde

luchtkwaliteitsnormen voor NO2 en PM10 niet ondenkbaar. Aangezien dergelijke

luchtverontreiniging ongewenste effecten op de gezondheid van de mens veroorzaakt is het

belangrijk dat actie ondernomen wordt.

Financiële ondersteuning kan geboden worden voor het in kaart brengen van de problematiek

inzake luchtverontreiniging (o.a. NO2 en PM10) enerzijds op globaal stedelijk niveau en

anderzijds ook op straatniveau. Dit kan gebeuren door te modelleren, meten, enz. en dit voor

verschillende schaalniveaus, d.w.z. voor het gehele grondgebied of voor een bepaald deel van

de stad. Verder kan ook ondersteuning geboden worden voor het opmaken van actieplannen

om vastgestelde knelpunten inzake luchtverontreiniging weg te werken. Ten slotte kan ook

het uitvoeren van maatregelen voor de aanpak van de problematiek financieel worden

ondersteund.

3: Bescherming en ontwikkeling van kwalitatief hoogstaand wijk- en buurtgroen, gekoppeld

aan groen-blauwe netwerken

Groen is belangrijk in een stedelijke omgeving. Groen moet net als water weer een

vanzelfsprekende plek krijgen in de stad en daarbij zal rekening moeten gehouden worden bij

aanpassingen in de woonomgevingen en het openbare domein.

Bewoners hechten veel waarde aan groen. Zij willen groen in hun buurt, woon- en

werkomgeving en grotere groene ruimten op wandel- en fietsafstand. Voor bedrijven is een

fraaie ligging in het groen ook vaak interessant als visitekaartje. De omgeving van openbare

ruimten zoals parken en water zijn aanlokkelijke locaties voor de horecasector en voor wonen.

Investeringen in recreatievoorzieningen leiden tot hogere bestedingen zowel door de inwoners

als door de toeristen.

Page 116: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 115

Groen komt vaak geïsoleerd voor in de stad. Het is wenselijk om een groenstructuur op te

bouwen waarin individuele gebieden met elkaar verbonden zijn, al is het maar met behulp van

eerder smalle corridors en de aanleg van groendaken.

Om de stad attractief te maken is het aangeraden ook een blauw-netwerk in de stad aan te

leggen door de oppervlaktewateren zoveel mogelijk met elkaar te verbinden tot een natuurlijk

watersysteem. De belangrijkste doelstellingen van het blauwe netwerk zijn: het waarborgen

van de waterkwaliteit, het opwaarderen van de rivieren, vijvers en vochtige gebieden op

landschappelijk en recreatief vlak en tegelijkertijd het ontwikkelen van de ecologische

rijkdom van die zones.

Het uitbouwen van een groen-blauw netwerk heeft niet enkel een beduidende ecologische

waarde, maar ook een economische waarde naar toegankelijkheid, bereikbaarheid en recreatie

toe. Door het verbinden van groene gebieden en/of water in en rond de stad ontstaat rust,

worden plekken beter bereikbaar voor voetgangers en fietsers, ….

4: Duurzaam gebruik van materialen, energie en water

Gebouwen en infrastructuren hebben een aanzienlijke milieu-impact. Ze leggen beslag op

ruimte. De realisatie, het gebruik en de afbraak ervan zetten belangrijke materiaal-, energie-

en afvalstromen in beweging waarvoor steeds complexere infrastructuren worden

uitgebouwd. Op een zuinige wijze omgaan met grondstoffen en energie heeft zowel een

ecologische als een economische meerwaarde, vooral op lange termijn.

5: Stimuleren van duurzaam bouwen en wonen in de opmaak van deelprojecten binnen het

stedelijk ontwikkelingsproject

Binnen de stedelijke gebieden moet prioriteit gegeven worden aan de sanering van

achtergestelde buurten via innovatieve duurzame bouw- en renovatieconcepten met

verweving van economische, milieu en sociale functies op buurtniveau. Investeringen inzake

duurzaam bouwen kunnen onder meer bijdragen aan een vermindering van het

energieverbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen. Maatregelen binnen deze prioriteit

creëren ook meerwaarden richting luchtkwaliteit en werkgelegenheid.

DOMEIN 4:: ONTWIKKELING VAN HET TOERISME EN HET SOCIAAL-CULTUREEL LEVEN

1.Algemene omschrijving

Een stedelijk gebied met een aangename en diverse woon- en leefomgeving, met goed

toegankelijke faciliteiten, met een bloeiend culturele scène en met een open, tolerante

mentaliteit is de beste voedingsbodem voor de economische en sociale ontwikkeling van

steden.

Een belangrijk element van sterkte is de openheid van de stad als bestuur, de openheid van de

stadsbewoners en van de stadsgebruikers. Die openheid en mentaliteit vormen het socio-

culturele kapitaal van de stad. Dit socio-cultureel kapitaal is net zo belangrijk en misschien

zelfs belangrijker dan financieel kapitaal.

Cultuur moet niet enkele gewaardeerd worden om de sociale bijdrage aan de gemeenschap

maar tevens om hun steeds groter wordende economische rol; door stadsbewoners; door

stadsgebruikers en door het aantrekken van toeristen. De stad dient over een voldoende groot

Page 117: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 116

aanbod van toegankelijke culturele en toeristische voorzieningen te beschikken om hieraan

tegemoet te komen.

2. Aandachtspunten

1: Bevorderen van culturele beleving

Mogelijke acties:

- promotie

- toeristisch-culturele netwerking

- …

2: De stad als toeristische trekpleister

Ook het historisch erfgoed is een belangrijke economische troef voor de steden. De

combinatie van erfgoed en cultuur betekent een aantrekkingspool voor internationaal

toerisme.

Mogelijke acties:

- Investeringen in toeristisch-cultureel aanbod

- Toeristische ontsluiting van minder gekende stadswijken, aansluiting van toeristische polen

op elkaar

- Uitvoeren van Kunststedenactieplan

- Commercialisering van de publieke ruimte in functie van ontmoeting

- Afstemming van economische functies en socio-culturele functies, bevorderen van mix

Operationele doelstelling 2: Verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden

Antwerpen en Gent, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten, door het

ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op buurt – en wijkniveau.

Rekening gehouden met het uitgesproken belang van de heropleving van achtergestelde

buurten voor de internationale uitstraling van grootsteden, hebben Antwerpen en Gent de

mogelijkheid om kleinschalige initiatieven in deze buurten voor te stellen voor steunverlening

zoals de voorbije programmaperiode het geval was in het kader van doelstelling 2 en het

communautair initiatief URBAN II..

Deze kleinschalige stedelijke projecten dienen inhoudelijk eveneens gericht te zijn op de vier

hoger beschreven domeinen. De klemtoon hoeft hier echter niet te liggen op de versterking

van de stedelijke economie of het verbeteren van de interne of externe mobiliteit, maar dit

wordt ook niet uitgesloten. Mogelijke acties binnen deze operationele doelstelling dienen

evenwel altijd een bijdrage te leveren tot de verbetering van de leefbaarheid op wijk – en

buurtniveau, bijvoorbeeld het stimuleren van de vestiging van buurtwinkels,…...

Deze eerder kleinschalige projecten hoeven ook niet meerdere beleidsdomeinen en actoren of

een clustering van investeringen te omvatten.

Page 118: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 117

3.5 ) Prioriteit 5 - Technische bijstand

3.5.1. Operationele doelstelling 1: Technische Bijstand Beoogde doelstellingen. Ten behoeve van de operationalisering van het EFRO D2-programma Vlaanderen 2007-2013, en dit in het kader van een goed en transparant beheer en management, evaluatie en toezicht, wordt via Prioriteit 5 een afzonderlijk budget “Technische Bijstand” voorzien voor de financiering van de volgende doelstellingen:

- het programmabeheer (opvolgen en uitvoeren OP, organisatie en uitvoering van een financieel beheer via een geïnformatiseerd beheerssysteem, organisatie en uitvoering van de noodzakelijke controleverrichtingen, opvolging doelstellingen en indicatoren, organisatie en uitvoeren van het communicatie en promotieplan, organisatie en ondersteuning van de beleidsvoorbereidende werk- en adviesgroepen (technische werkgroepen, externe consultants, …) en beslissingsorganen (Comité van Toezicht)…);

- het projectbeheer (organisatie en uitvoering van projectvoorbereiding, -selectie, -beoordeling, -toezicht, -evaluatie,…);

- organisatie en werking van het programmasecretariaat (coördinerend secretariaat op Vlaams niveau met per provincie en voor beide grootsteden een ondersteunend contactpunt);

Mogelijke acties. Concreet vallen onder deze prioriteit de volgende acties (niet limitatief):

- personeelskosten en werkingskosten t.b.v. het algemeen programmasecretariaat te Brussel;

- personeelskosten en werkingskosten t.b.v. de provinciale en grootstedelijke contactpunten;

- kosten eigen aan de organisatie van het communicatie- en promotieplan (persconferenties, promotiemateriaal, sensibiliseringsacties,…);

- kosten in functie van (interne en externe) “ervaringsuitwisselingen”;

- kosten voor de ontwikkeling van de informatica ten behoeve van het geïnformatiseerd programmabeheer en de elektronische gegevensuitwisseling;

- vergoedingen voor technische experten en externe consultants

- kosten voor eventuele verslagen, rapporten en evaluaties ( jaarrapport, mid-term evalutie, eindrapport, ex-post evalutie,…)

- kosten ter ondersteuning van de beleidsvoorbereidende werk- en adviesgroepen en beslissingsorganen;

- kosten voor de begeleiding van projectindieners, voor de administratieve behandeling van projectdossiers, de dagelijkse projectopvolging,…

- … Beoogde begunstigden. Alle projectpromotoren uit het Doelstelling 2-gebied 2007-2013. Uitvoerende instantie. De organisatie en werking van het D2 EFRO-programmasecretariaat (algemeen programmasecretariaat te Brussel en provinciale en grootstedelijke EFRO-contactpunten) zal worden waargenomen door de afdeling Europa Economie van het Agentschap Economie.

Page 119: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 118

3.6 ) Indicatieve verdeling van de beschikbare EFRO-middelen

Overeenkomstig artikel 37, lid 1, d), van Verordening (EG) Nr. 1083/2006 van de Raad van

11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale

Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van

Verordening (EG) nr. 1260/1999, en artikel 12, lid 5, van Verordening (EG) Nr. 1080/2006

van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor

Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999, wordt hierna

de indicatieve uitsplitsing per categorie weergegeven van de voorziene verdeling van de

EFRO - bijdrage aan het operationeel programma.

Indicatieve uitsplitsing van de communautaire bijdrage per categorie in het

operationele programma

Referentienr. van de Commissie: 2007BE162PO002

Naam van het programma: EFRO – Operationeel Programma “Regionaal Concurrentie-

vermogen en Werkgelegenheid” van Vlaanderen

Datum van de meest recente beschikking van de Commissie over het betrokken operationele

programma: __/__/__

(in euro’s) (in euro’s) (in euro’s)

. Dimensie 1

Prioritair thema

Dimensie 2

Financieringsvorm

Dimensie 3

Gebied

Code

*

Bedrag

**

Code

*

Bedrag

**

Code

*

Bedrag

**

01 - 09

11 - 15

26 - 31

39 – 43

44 – 51

52

61

(55 - 60)

85 - 86

Bedrijfshuis-

vesting/lokale

omgevings-

factoren

90.425.808

4.018.925

9.645.420

4.018.925

11.813.248

4.018.925

44.208.172

8.037.850

24.758.968

01 200.946.241 01 - 05

200.946.241

Totaal

200.946.241 Totaal 200.946.241 Totaal 200.946.241

* De categorieën moeten aan de hand van de standaardindeling voor elke dimensie van een code worden voorzien. –

zie hiernagevoegde bijlage

** Geraamd bedrag van de communautaire bijdrage voor elke categorie.

Page 120: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 119

Bijlage : Categorisering van de bijstand uit de fondsen14

voor 2007-2013 .

Deel A: Codes volgens dimensie

TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE PRIORITAIR THEMA

Code Prioritair thema

Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap

01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra

02 OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computer-

netwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde

technologie

03 Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine

en middelgrote ondernemingen (KMO’s), tussen deze ondernemingen en andere

ondernemingen en universiteiten, alle soorten postsecundaire onder-

wijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en

technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)

04 Steun voor OTO, met name in KMO's (mkb) ( onder meer door toegang tot

OTO-diensten in onderzoekcentra)

05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen

06 Steun voor KMO's (mkb) ter bevordering van milieuvriendelijke producten en

productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem,vast-

stelling en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieu

verontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)

07 Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij onderzoek en

innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door

universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.)

08 Andere investeringen in ondernemingen

09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemer-

schap in KMO's (mkb)

Informatiemaatschappij

10 Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken)

11 Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit,

risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.)

12 Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT)

13 Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren,

e-insluiting, enz.)

14

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Cohesiefonds en Europees Sociaal Fonds

Page 121: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 120

14 Diensten en toepassingen voor KMO's (mkb) (e-handel, onderwijs en opleiding,

netwerken, enz.)

15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door

KMO's (mkb)

Vervoer

16 Spoorwegen

17 Spoorwegen (TEN-T)

18 Rollend spoorwegmaterieel

19 Rollend spoorwegmaterieel (TEN-T)

20 Autosnelwegen

21 Autosnelwegen (TEN-T)

22 Nationale wegen

23 Regionale/lokale wegen

24 Fietspaden

25 Stadsvervoer

26 Multimodaal vervoer

27 Multimodaal vervoer (TEN-T)

28 Intelligente vervoersystemen

29 Luchthavens

30 Havens

31 Binnenwateren (regionaal en lokaal)

32 Binnenwateren (TEN-T)

Energie

33 Elektriciteit

34 Elektriciteit (TEN-E)

35 Aardgas

36 Aardgas (TEN-E)

37 Aardolieproducten

38 Aardolieproducten (TEN-E)

39 Duurzame energie: wind

40 Duurzame energie: zon

41 Duurzame energie: biomassa

42 Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere

43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling en energiebeheer

Milieubescherming en risicopreventie

44 Drink- en industriewaterbeheer

45 Waterbeheer en -distributie (drinkwater)

46 Waterbehandeling (afvalwater)

47 Luchtkwaliteit

48 Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging

49 Beperking van en aanpassing aan klimaatveranderingen

50 Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond

51 Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)

Page 122: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 121

52 Bevordering van schoon stadsvervoer

53 Risicopreventie (waaronder de opstelling en uitvoering van plannen en maat-

regelen ter voorkoming en beheersing van natuurlijke en technologische risico’s)

54 Andere maatregelen ter bescherming van het milieu en ter voorkoming van

risico’s

Toerisme

55 Bevordering van de natuurlijke rijkdom

56 Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed

57 Andere bijstand ter verbetering van de toeristische dienstverlening

Cultuur

58 Bescherming en behoud van het culturele erfgoed

59 Ontwikkeling van culturele infrastructuur

60 Andere bijstand ter verbetering van de culturele dienstverlening

Stads- of plattelandsvernieuwing

61 Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing

Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven,

ondernemingen en ondernemers

62 Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven;

opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten;

bevordering van ondernemerschap en innovatie

63 Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatie-

methoden

64 Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en

ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en

ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en

toekomstige eisen qua banen en vaardigheden

Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid

65 Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties

66 Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt

67 Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken

68 Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen

69 Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame

arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de

arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het

toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen

70 Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en

daardoor hun sociale integratie te bevorderen

Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen

71 Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen;

bestrijding van discriminatie bij het betreden van en het vooruitkomen op de

arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek

Page 123: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 122

Verbetering van het menselijk kapitaal

72 Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidings-

systemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van

initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiële opleiding en beroeps-

opleiding te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders bij te scholen met het oog

op innovatie en een kenniseconomie

73 Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke

levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de sekse-

segregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van

initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding,

beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken

74 Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie,

met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers

en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten,onderzoeks -centra en bedrijven

Investeringen in de sociale infrastructuur

75 Onderwijsinfrastructuur

76 Gezondheidsinfrastructuur

77 Kinderopvangfaciliteiten

78 Huisvestingsinfrastructuur

79 Andere sociale infrastructuur

Stimulering van hervormingen op het gebied van werkgelegenheid en integratie

80 Bevordering van partnerschappen, pacten en initiatieven via netwerkvorming van

de betrokken belanghebbenden

Versterking van de institutionele capaciteit op nationaal, regionaal en plaatselijk

niveau

81 Mechanismen ter verbetering van een goede concipiëring, monitoring en evaluatie

van beleid en programma’s op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau,

capaciteitsopbouw voor de uitvoering van beleidsmaatregelen en programma’s

Verlaging van de extra kosten die de ontwikkeling van perifere regio’s in de weg

staan

82 Vergoeding van extra kosten als gevolg van ontsluitingsproblemen en territoriale

versnippering

83 Specifieke actie ter vergoeding van extra kosten als gevolg van marktfactoren die te

maken hebben met de omvang van de gebieden

84 Steun ter vergoeding van extra kosten als gevolg van klimaat en reliëf

Technische bijstand

85 Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie

86 Evaluatie en studies; informatie en communicatie

Page 124: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 123

TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE FINANCIERINGSVORM

Code Financieringsvorm

01 Niet-terugvorderbare hulp

02 Hulp (lening, rentesubsidie, garanties)

03 Risicokapitaal (participatie, risicokapitaalfonds)

04 Andere financieringsvormen

TABEL 3: CODES VOOR DE TERRITORIALE DIMENSIE

Code Soort gebied

01 Stedelijk

02 Bergen

03 Eilanden

04 Dun en zeer dun bevolkte gebieden

05 Plattelandsgebieden (andere dan bergen, eilanden of dun, dan wel zeer dun

bevolkte gebieden)

06 Vroegere EU-buitengrenzen (na 30.4.2004)

07 Perifere regio

08 Zone voor grensoverschrijdende samenwerking

09 Zone voor transnationale samenwerking

10 Zone voor interregionale samenwerking

00 Niet van toepassing

TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE ECONOMISCHE ACTIVITEIT

Code Economische activiteit²

01 Landbouw, jacht en bosbouw

02 Visserij

03 Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken

04 Vervaardiging van textiel en textielproducten

05 Vervaardiging van transportmiddelen

06 Niet nader genoemde be- en verwerkende industrie

07 Winning van energiehoudende delfstoffen

08 Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water

09 Winning, zuivering en distributie van water

10 Post en telecommunicatie

11 Vervoer

12 Bouwnijverheid

13 Groothandel en detailhandel

14 Hotels en restaurants

15 Financiële instellingen

16 Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening

17 Openbaar bestuur

18 Onderwijs

19 Gezondheidszorg

20 Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en persoonlijke diensten

21 Activiteiten in verband met het milieu

22 Andere niet nader genoemde diensten

00 Niet van toepassing

Page 125: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 124

TABEL 5: CODES VOOR DE DIMENSIE PLAATS VAN UITVOERING

Code Plaats van uitvoering³

Code van de regio of de zone waar de concrete actie wordt uitgevoerd ( NUTS-4 of

eventueel ander niveau, bv. grensoverschrijdend, transnationaal, interregionaal)

___________________________________________________________________________

___ 2 Gebaseerd op de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap

(NACE Rev. 1); Verordening (EG) nr. 29/2002 van 19.12.2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr.

3037/90 van 9.10.1990.

3 Veld 4 van bijlage III A.

4 De codes voor deze dimensie zijn te vinden in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek

(NUTS) die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van 26.5.2003, zoals gewijzigd bij

Verordening (EG) nr. 1888/2005 van 26.10.2005.

Page 126: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 125

4. UITVOERINGSSTRUCTUREN

4.1) Beheersautoriteit

In overeenstemming met art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt een

Beheersautoriteit aangesteld voor het Doelstelling 2-programma Vlaanderen 2007-2013. De

functie van Beheersautoriteit wordt waargenomen door de “afdeling Europa Economie” van

het Agentschap Economie, als vertegenwoordiger van de Vlaamse regering. De

Beheersautoriteit is krachtens art. 59 van de Verordening ervoor verantwoordelijk dat het

operationele programma correct wordt beheerd, gecontroleerd (art. 4 –controles) en

uitgevoerd.

Uitvoering en beheer

Voor wat meer specifiek de uitvoering en het beheer betreft, omvat dit de volgende taken:

- erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met

inachtneming van de voor het Operationeel programma geldende criteria en gedurende de

gehele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en

nationale voorschriften;

- ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete

actie in het kader van het operationele programma in geïnformatiseerde vorm te

registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het

financiële beheer, het toezicht, de controles, de audits en de evaluatie worden verzameld;

- ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties

betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een

afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken

zonder afbreuk te doen aan nationale boekhoudregels;

- erop toezien dat de verplichte evaluaties van het operationele programma kunnen

plaatsvinden;

- erop toezien dat de certificeringautoriteit met het oog op de certificering alle nodige

informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en controles;

- sturing geven aan de werkzaamheden van het toezichtcomité, en het de documenten

bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele

programma toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen

daarvan;

- de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan

door het Toezichtcomité, indienen bij de Europese Commissie;

- erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit, vernoemd onder art.

68 van de nieuwe Verordening, worden nagekomen;

- door toezicht uit te oefenen aan de hand van de financiële indicatoren en de in art. 36 van

de nieuwe Verordening bedoelde indicatoren die in het operationele programma zijn

vastgelegd;

Controle

Voor wat meer specifiek de controle betreft, omvat dit de volgende taken:

Page 127: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 126

- verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of voor de

concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en

met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn, in het

bijzonder de subsidiabiliteit van de uitgaven, de plaatsing van overheidsopdrachten,

staatssteun (met inbegrip van de voorschriften inzake cumulering van steun),

milieubescherming en gelijke kansen;

- procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en

audits, die nodig zijn om voor toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden.

Het Agentschap Economie staat in voor de controle van de ingediende uitgaven en de

concrete realisatie van de individuele projecten. Deze controle omvat:

- een administratieve verificatie van de bescheiden en bewijsstukken (controle op stukken)

verricht door de Cel “Controle op stukken” van de afdeling Europa Economie;

- een fysieke verificatie van de concrete acties op het veld een en administratieve verificatie

van de bescheiden en bewijsstukken (controle ter plaatse) op basis van een risico-analyse

bij de aanvraag tot uitbetaling van het saldo, verricht door de afdeling Inspectie Economie.

4.2 ) Certificeringautoriteit

Krachtens art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt, voor het operationeel

programma Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013, het “Directoraat-generaal van het

Agentschap Economie” aangewezen als Certificeringautoriteit. De Certificeringautoriteit

zal ingevolge art. 60 van de Verordening instaan ondermeer voor de certificatie van de

uitgaven en het opstellen en toezenden van de betalingsaanvragen aan de Europese

Commissie. De opdracht van de “Certificeringautoriteit” omvat bijgevolg zowel

beheersmatige als controlerende taken.

Beheer

De beheersfuncties van de “Certificeringautoriteit” kunnen het best als volgt omschreven

worden:

- instaan voor de certificatie van de uitgaven en het opstellen en toezenden van de

tussentijdse betalingsaanvragen aan de Europese Commissie;

- er, met het oog op de certificering, op toezien dat zij van de beheersautoriteit toereikende

informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en controles die zijn verricht in

verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

- voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of

onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

- de boekhoudkundige gegevens over de bij de Europese Commissie gedeclareerde uitgaven

in geïnformatiseerde vorm bij te houden;

- een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden

geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage

voor een concrete actie.

Controle

De controlefunctie van de “Certificeringautoriteit” kan het best als volgt omschreven worden:

Page 128: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 127

- het uitvoeren van “sample”-controle (art. 9-controle) bij de beheersautoriteit teneinde zich

ervan te vergewissen dat aan alle voorwaarden bij de “controles op stukken” is voldaan;

4.3) Auditautoriteit

Overeenkomstig art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt de Inspectie van

Financiën van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap als Auditautoriteit

aangewezen. De Auditautoriteit is krachtens art. 61 van de Verordening verantwoordelijk

voor het verifiëren van de correcte werking van het beheers- en controlesysteem (art. 10-

controles) alsook de afsluitingsverklaring (art. 15-controle) van het operationele programma

Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013.

De Auditautoriteit vervult meer specifiek de volgende taken:

- erop toe zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en

controlesysteem van het operationele programma correct functioneert;

- erop toe zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties

worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;

- binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele programma de Europese

Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de voornoemde

audits, de voornoemde instanties, de te volgen methode, de methode voor de

monsterneming voor de audits op concrete acties en de indicatieve planning van de audits;

- uiterlijk op 31 maart / 30 juni van elk jaar in de periode 2008-2015 aan de Europese

Commissie een jaarlijks controleverslag voor leggen met de resultaten van de audits die

het voorgaande jaar overeenkomstig de auditstrategie voor het operationele programma

zijn verricht;

- op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verichte controles en

audits advies te geven over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende

efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de

juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Europese Commissie zijn

ingediend, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende

transacties.

De controle onder art. 10 wordt 5 % van de totale subsidiabele uitgaven gecontroleerd vóór

het einde van het programma, rekening houdend met een gelijkmatige spreiding over de

programmaperiode en een adequate steekproefmethode. De steekproef dient gebaseerd te zijn

op een risicoanalyse die rekening houdt met ondermeer variatie qua aard en omvang van de

verrichtingen, concentratie van verrichtingen bij bepaalde eindbegunstigden en alle

geconstateerde risicofactoren.

De controle onder art. 15 wordt opgestart bij de afsluiting van het operationele programma

waarbij een eindverklaring word opgesteld. De verklaring wordt gebaseerd op een onderzoek

van de beheers- en controlesystemen, van de bevindingen van reeds uitgevoerde controles en

audits alsook, indien nodig, op basis van bijkomende steekproefcontroles. Hiertoe wordt door

de beheers- en certificeringautoriteit, onder coördinatie van het Algemeen

Programmasecretariaat, alle benodigde informatie verstrekt en toegang verschaft tot de

bescheiden, bewijsstukken en computerbestanden die voor het opstellen van de verklaring

noodzakelijk zijn. Het onderzoek wordt verricht overeenkomstig de internationaal erkende

normen voor accountantsonderzoek.

Page 129: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 128

4.4 ) Toezichtscomité

Overeenkomstig art. 62 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt een Toezichtcomité

opgericht. Het Toezichtcomité “ Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013” vergewist zich

krachtens art. 62 t.e.m. 67 van de Verordening (EG) van de doeltreffendheid en de kwaliteit

van de uitvoering van het operationele programma. Daartoe:

4.4.1 Monitoring:

Samenstelling:

• effectieve leden (met stemrecht): beheersautoriteit, de leden van de Vlaamse Regering,

5 afgevaardigden voor de provincies, 5 afgevaardigden voor de lokale besturen

(waaronder Antwerpen en Gent), aan te duiden door de VVSG;

• adviserende leden (zonder stemrecht): EC, certificerings-en auditautoriteit, de sociale

partners

Secretariaat: Centraal EFRO-Programmasecretariaat

Taken:

- gaat het toezichtcomité aan de hand van door de beheersautoriteit bezorgde documenten

periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke

doelstellingen van het operationele programma;

- onderzoekt het toezichtcomité de resultaten van de uitvoering, met name de

verwezenlijking van de voor elke prioriteit vastgestelde doelstellingen en evaluaties;

- worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering onderzocht en

goedgekeurd;

- wordt het toezichtcomité in kennis gesteld van het jaarlijks auditverslag, alsmede van de

eventuele relevante opmerkingen die de Europese Commissie na onderzoek van dat

verslag kan maken;

- kan het Toezichtcomité elke herziening of toetsing van het operationele programma

voorstellen die erop is gericht de omschreven doelstellingen van EFRO te bereiken, of het

beheer van het operationele programma, met inbegrip van het financieel beheer, te

verbeteren;

- wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de commissie over

de bijdrage uit EFRO door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd;

- oefent het Toezichtcomité toezicht uit aan de hand van de indicatoren die in het

operationele programma zijn vastgelegd

4.4.2 Management:

Samenstelling:

• effectieve leden (met stemrecht): beheersautoriteit, de leden van de Vlaamse Regering,

5 afgevaardigden voor de provincies, 5 afgevaardigden voor de lokale besturen

(waaronder Antwerpen en Gent), aan te duiden door de VVSG

• adviserende leden (zonder stemrecht): de sociale partners

Secretariaat: Centraal EFRO-Programmasecretariaat

Page 130: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 129

Taken:

- worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het

toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd (en/of worden herzien naargelang de

programmabehoeften);

- lanceert officieel de calls:

- beslist over de diverse projectvoorstellen.

4.5) Technische Werkgroep

Samenstelling:

• Kerngroep: de Vlaamse administraties, de provinciale administraties, de lokale

administraties via de VVSG + de grootstedelijke administraties Antwerpen en Gent

• SERV, MINARAAD + andere partners en externen in functie van prioriteit,

operationele doelstelling en actie

Secretariaat: het EFRO- programmasecretariaat + de provinciale antennes

Taken:

- de technische - inhoudelijke analyse en advisering van de projectvoorstellen.;

- advies m.b.t. specifiek belangrijke domeinen afhankelijk van het programma;

- aanbrengen van bijzondere onderzoeksopdrachten tot uitvoering of bijsturing van het

programma.

4.6 ) Programmasecretariaat

Ter ondersteuning van het Toezichtcomité en de Beheersautoriteit “Doelstelling 2 Vlaanderen

2007-2013” wordt een Programmasecretariaat voorzien dat tijdens de programmaperiode

verantwoordelijk is voor de uitvoering van de beleidsbeslissingen van het Toezichtcomité

alsook instaat voor het dagelijkse beheer bij de uitvoering van het voornoemde doelstelling 2

programma. Het Programmasecretariaat “Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013” wordt door

de “cel EFRO” van de afdeling Europa Economie van het Agentschap Economie

waargenomen en zal op 2 niveaus actief zijn:

- een Programmasecretariaat EFRO (PSE) gesitueerd te Brussel ;

- een EFRO-contactpunt (CP) gelokaliseerd in elk van de Provinciebesturen, alsook twee

grootstedelijke EFRO-contactpunten te Gent en Antwerpen;

Het “Programmasecretariaat EFRO (PSE)” te Brussel is verantwoordelijk voor de uitvoering

van de volgende taken:

- opstellen en uitwerken van de algemene strategie en beleidskader van het programma;

- als secretariaat van het Comité van Toezicht, de voorbereiding en de administratieve

ondersteuning van de vergaderingen van het Toezichtcomité verzorgen, alsook de

uitvoering van de beslissingen van het Comité van Toezicht verzekeren;

- de administratieve ondersteuning en voorbereiding van de vergaderingen van de

Technische Werkgroep;

- het tot stand brengen van een systeem voor de verzameling van betrouwbare financiële en

statistische gegevens over de uitvoering, de indicatoren voor het toezicht en de evaluatie,

Page 131: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 130

evenals de toezending van deze gegevens op de met de Europese Commissie

overeengekomen computersysteem;

- het promoten op Vlaams niveau van de mogelijkheden van het programma ;

- het voeren van een afzonderlijke boekhouding, dan wel het hanteren van een adequate

boekhoudkundige codering van alle verrichtingen in het kader van het programma door de

instanties die deelnemen aan het beheer en de uitvoering van het operationele programma;

- het ontwikkelen van een computersysteem bestemd voor de beveiligde uitwisseling van

gegevens tussen de beheersautoriteit, de certificeringautoriteit en de auditautoriteit van het

operationele programma en de Europese Commissie;

- voorstellen en opmaken van criteria (incl. eligibiliteits- en selectiecriteria), procedures en

werkdocumenten voor de uitvoering van het operationele programma;

- het bijhouden van een permanente inventaris inzake het D2-projectmanagement, alsook

het toezicht houden op de financiële en fysieke vooruitgang van de acties;

- het onderzoek van de bereikte resultaten en de organisatie van de evaluatie halverwege de

looptijd van het operationele programma;

- waken over de democratisch gelegitimeerde processen;

- het voorstellen van eventuele programmatorische wijzigingen en herzieningen van het

operationele programma (inhoudelijk, financieel, indicatoren, doelstellingen,…);

- de overeenstemming met het door de Europese Commissie gevoerde beleid

(mededingingsregels, communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten, beleid

inzake milieubescherming, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,…)

garanderen;

- het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit;

- de coördinatie verzorgen en erop toezien dat de nodige informatie verspreid en verstuurd

wordt ten aanzien van de EFRO-contactpunten, de beheers-, certificerings- en

auditautoriteiten alsook de Europese Commissie;

- het opstellen en verzenden van het jaar- en eindverslag;

- het verzenden van het jaarlijks auditverslag;

De EFRO-Contactpunten (CP) in de provincies en grootsteden worden via delegatie (in het

kader van een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering, de beheersautoriteit, de

grootsteden Antwerpen en Gent en de provinciebesturen van West- en Oost-Vlaanderen,

Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant) verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van de

volgende taken:

- het promoten, sensibilisatie en informatieverstrekking betreffende de mogelijkheden van

het operationele programma op provinciaal niveau;

- de projectwerving;

- de besprekingen voeren met en begeleiding van (potentiële) projectindieners;

- de administratieve behandeling, evaluatie en advisering verzorgen van de

projectaanvragen;

- de organisatie van begeleidingcomités;

- het dagelijks inhoudelijk beheer en opvolging (organisatie van project-

begeleidingcomités, verzamelen en evalueren van de 6-maandelijkse

voortgangrapporten,…) van de projecten;

- het toezicht houden op de financiële en fysieke vooruitgang van de acties;

- de overeenstemming met het door de Europese Commissie gevoerde beleid

(mededingingsregels, communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten, beleid

inzake milieubescherming, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,…)

garanderen;

- het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit

Page 132: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 131

BEHEERSSTRUCTUREN EFRO

Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013

( Vereenvoudigd schema 1: Algemene structuur)

VLAAMSE REGERING

BEHEERSAUTORITEIT

TOEZICHTCOMITE EFRO-programmasecretariaat

- centraal

TECHNISCHE WERKGROEP -centraal + provinciale en grootstedelijke

contactpunten

Page 133: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 132

BEHEERS- EN CONTROLESTRUCTUREN EFRO

Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013

(Vereenvoudigd schema 1: Globale structuur)

VLAAMSE REGERING

BEHEERSAUTORITEIT

AFDELING EUROPA ECONOMIE (AEE) - AGENTSCHAP ECONOMIE

CERTIFICERING

AUTORITEIT

(Directoraat-

generaal Agentschap Economie)

Programma

Secretariaat

EFRO (PSE)

(Cel EFRO afd.

AEE - Agentschap

Economie)

Controle op

stukken

(art.4) (Cel Controle afd.

AEE agentschap

Economie)

Controle op

plaats (art. 4)

(afdeling inspectie

Agentschap

Economie)

Technische

werkgroep

AUDITAUTORITEIT

(art. 10 en art. 15)

Inspectie Financiën

van de Vlaamse

Gemeenschap

Art.9-controle

EUROPESE COMMISSIE

TOEZICHTCOMITE (Doelstelling 2 Vlaanderen 2007-2013)

Page 134: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 133

4.7.) Monitoring en evaluatie

Monitoring en evaluaties (zowel op programma- als op projectniveau) hebben tot doel de

kwaliteit, de doeltreffendheid, de samenhang van de strategie en de uitvoering van de acties

en bijgevolg ook het operationele programma te monitoren en te beoordelen en, in het licht

van specifieke problemen, te verbeteren. De diverse evaluaties kunnen zowel van strategische

als operationele aard zijn.

Er zal daarbij voldoende rekening worden gehouden met de doelstellingen van duurzame

ontwikkeling en met de relevante communautaire en nationale regelgeving op het gebied van

milieueffecten en het gelijke kansen-beleid.

4.7.1. Indicatorenset

Geïnspireerd op de Europese richtlijnen omtrent indicatoren worden 3 types indicatoren

onderscheiden15

:

1. Outputindicatoren: indicatoren die verwijzen naar de rechtstreekse resultaten die zijn

voortgekomen uit de ondernomen acties en projecten op het gebied van regionaal-

economische ontwikkeling. De outputindicatoren worden op niveau van de

operationele doelstellingen geformuleerd

2. Resultaatindicatoren: indicatoren die het directe en onmiddellijke effect meten van een

interventie, zoals een gedrags- of capaciteitsverandering. De resultaatindicatoren

worden op niveau van de prioriteiten geformuleerd,

3. Impactindicatoren: indicatoren die verwijzen naar de meer onrechtstreekse en/of lange

termijn effecten van de acties en projecten. De impactindicatoren worden op niveau

van het globale programma geïdentificeerd.

Op basis van de bevindingen uit de vorige en de nog lopende programmaperiode is een

beheersbare set van gekwantificeerde indicatoren samengesteld, in lijn met strategie en op

maat van de omvang van het programma ( zie hierna bijgevoegde indicatorenlijst ).

Ten behoeve van een adequate monitoring wordt elke indicator aan de hand van duidelijke

geïndividualiseerde indicatorfiches omschreven:

(i) Indicatordefinitie;

(ii) Link met het operationeel programma;

(iii) Type indicator;

(iv) Subindicator;

(v) Verantwoordelijke dataverzameling;

(vi) Verzamelwijze en bronidentificatie;

(vii) Frequentiegraad en wijze van de rapportage;

15

Vanuit de milieutoets is tevens een insteek gemaakt naar het definiëren van een set van milieuindicatoren.

Page 135: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 134

(viii) Interpretatie;

(ix) Basiswaarde;

(x) Streefwaarde.

Ter ondersteuning zal gebruik gemaakt worden van een geïnformatiseerd toezichtsysteem.

Onafhankelijke deskundigen zullen ten behoeve van evaluaties dit systeem steeds kunnen

benutten.

4.7.2. Evaluatie.

* Evaluatie op het programmaniveau.

(i) ‘Ex ante’-evaluatie.

Ter beoordeling van de doeltreffendheid van het operationele programma en de

optimale toewijzing van de financiële middelen, werd het programma

onderworpen aan een evaluatie ‘ex ante’, wat een volwaardig deel van het

programmadocument is. Hierbij werden:

- de sterke en zwakke punten van het gekozen bijstandsgebied gemeten;

- de afwijkingen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden geïdentificeerd;

- de gekozen strategie en (gekwantificeerde) doelstellingen in relatie met de

kenmerken van het gebied geïdentificeerd en geëvalueerd;

- de verwachte effecten van de beoogde prioriteiten kritisch bepaald;

- de meerwaarde van de communautaire prioriteiten omschreven;

- de uit de voorgaande programmering lering getrokken;

- de kwaliteit van de procedures voor uitvoering, toezicht, evaluatie en

financieel beheer getoetst.

Het voorliggend operationeel programma werd ook onderworpen aan een

strategische milieubeoordeling, wat ook kadert in de globale ‘ex ante’-evaluatie

van het programma.

(ii) Tijdens het verloop van het programma ( evaluatie ‘ongoing’ )

Ter beoordeling van de doeltreffendheid bij de uitvoering, het toezicht en het

beheer van het operationele programma wordt een evaluatie ‘ongoing’

voorzien in 2011. Deze evaluatie valt onder de bevoegdheid van de

beheersautoriteit, maar wordt uitgevoerd door een onafhankelijke evaluator. Bij

de evaluatie zal bijzondere aandacht worden besteed aan:

- de eerste resultaten van het programma16

;

- de coherentie met de evaluatie vooraf;

- de wijze waarop de doelstellingen worden verwezenlijkt;

- de aanwending van de financiële middelen;

- de kwaliteit van het toezicht, de evaluatie en het financieel beheer van het

programma.

16

Het spreekt voor zich dat de programma-evaluatie ook zal gebaseerd zijn op de resultaten van de individuele projectevaluaties en de

continue monitoring van de uitvoering van de projecten aan de hand van de indicatoren (zie hoofdstuk: “Evaluatie op het projectniveau”)

Page 136: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 135

Na voorlegging aan het Comité van Toezicht wordt het evaluatierapport, samen

met het jaarrapport 2011, aan de Europese Commissie toegezonden.

Overeenkomstig artikel 48 van Verordening 1083/2006, kunnen tijdens de

programmeringsperiode bijkomende evaluaties worden verricht wanneer uit het

toezicht blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijk gestelde

doelen, of wanneer voorstellen tot herziening van het programma worden

gedaan als bedoeld in artikel 33. De resultaten daarvan worden eveneens

toegezonden aan het Comité van toezicht en de Europese Commissie.

(iii) Evaluatie ‘ex post’

In deze evaluatie, die betrekking heeft op het afgewerkte operationele

programma worden de mate waarin de middelen zijn besteed, de

doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering alsook de sociaal-

economische impact onderzocht. Hierbij worden de factoren geïdentificeerd,

die tot het succes of het mislukken van de uitvoering van het operationele

programma hebben bijgedragen, en wordt bepaald wat als goede ‘praktijk’ kan

worden aangemerkt.

Specifieke aandachtpunten zijn:

- de wijze waarop de middelen werden besteed;

- de resultaten van het programma;

- de impact van het uitgevoerde programma;

- de doeltreffendheid en de doelmatigheid;

- conclusies op het gebied van de economische en sociale samenhang.

De evaluatie ‘achteraf’ valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese

Commissie, die deze taak in nauwe samenwerking met de beheersautoriteit zal

uitvoeren. Deze evaluatie moet uiterlijk op 31 december 2015 voltooid zijn.

(iv) Jaarverslagen en Eindverslag

Uiterlijk tegen 30 juni van elke jaar17

stelt de beheersautoriteit ten behoeve van

de Europese Commissie een jaarverslag op, conform art 67. van de

Verordening.

Uiterlijk tegen 31 maart 2017 maakt de beheersautoriteit ten behoeve van de

Europese Commissie een eindverslag op, eveneens conform art. 67 van de

Verordening.

Bedoeling van deze verslagen is de Europese Commissie een duidelijk beeld te

verschaffen van de uitvoering van het operationele programma en bevat,

overeenkomstig de toepasselijke voorschriften met betrekking tot art. 67 van de

Verordening, ondermeer een beschrijving van de volgende elementen:

- de voortgang bij de uitvoering van de prioritaire zwaartepunten;

17

Het eerste jaarverslag wordt uiterlijk tegen 30 juni 2008 aan de Europese Commissie overgemaakt.

Page 137: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 136

- de door het Comité van Toezicht en de beheersautoriteit getroffen

regelingen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering

te waarborgen op het vlak van toezicht, financiële controle,

evaluatie, gegevensverzameling, technische bijstand, mogelijke

knelpunten bij de uitvoering, informatie en publiciteit;

- de maatregelen die werden ondernomen om in overeenstemming te

zijn met het Europees beleid;

- controle van de regelmatigheid van de uit hoofde van de

bijstandsmiddelen, gefinancierde acties;

- …..

Het spreekt voor zich dat het jaar- en eindverslag gebruik zullen maken van de

resultaten van de individuele projectopvolging. Het jaar- en eindverslag wordt

voorafgaandelijk aan het Comité van Toezicht ter goedkeuring voorgelegd.

* Evaluatie op het projectniveau.

(i) Projectcontract

Iedere projectuitvoerder ondertekent tijdens de eerste werkgroep “Projectopvolging”

(zie verder) samen met de beheersautoriteit een “projectcontract”. Deze contractuele

overeenkomst zal de volgende zaken juridisch regelen:

- de rechten en plichten van beide partijen op het gebied van de

uitvoering van het project (incl. de relatie tussen de

projectuitvoerder en de beheersautoriteit, certificatieautoriteit, de

auditautoriteit en het programmasecretariaat, de duurtijd van het

project, de financiering van het project, de “de minimis-

bepalingen”,….);

- het naleven van de verplichtende bepaling in verband tot de

“Informatie en publiciteit” (incl. de realisatie van projectgebonden

informatie en publiciteitsplan);

- het naleven van de verplichtende bepalingen in verband tot de

controlesystemen en audittrajecten;

- de limitatieve omschrijving van de acties en de wijze waarop deze

acties kunnen uitgevoerd, waarvoor de bijstandsbijdrage mag

worden aangewend door de projectuitvoerder;

- de subsidiabiliteit van de uitgaven

- de boekhoudkundige en financieel-technische verplichtingen (incl.

financiële boordtabel, archiefbepalingen,…);

- de rapporteringverplichtingen in het bijzonder de wijze, de aard en

de frequentie van de algemene rapportage (voortgangsverslag) en de

continue monitoring van de projectspecifieke indicatoren (zie

geïndividualiseerde indicatorenfiches);

- het naleven van de verplichtende bepalingen in verband met de

organisatie en uitvoering van de werkgroep “projectopvolging”.

- de geschillenregeling;

- de modaliteiten van verbreking van de contractuele overeenkomst,

evenals de terugvordering van de bijstandsverlening;

Page 138: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 137

(ii) Werkgroep “Projectopvolging”

Teneinde een voortdurende monitoring van de verantwoordelijkheden van de

projectuitvoerder verder te ondersteunen en de fysieke opvolging van de uitvoering

van de acties op het terrein mogelijk te maken, zal de projectuitvoerder in nauwe

samenwerking met het programmasecretariaat de werkgroep “projectopvolging”

organiseren en uitvoeren. Deze werkgroep komt samen:

- bij de fysieke opstart van het project;

- bij de oplevering van het tweede project voortgangsrapport (na 1

jaar);

- en bij de oplevering van het project eindverslag.

Naast een fysieke vaststelling van de uitvoering van het project zullen tijdens deze

werkgroepvergaderingen de volgende elementen behandeld worden:

- een overzicht van de behaalde resultaten op het terrein en op basis

van de voor het project toepasbare indicatoren;

- analyse van deze kengetallen;

- een (ev. aangepast) werkplan voor het komende semester;

- een financiële status questionis ( opvolging financiële boordtabel);

- bespreken van eventuele wijzigingen van acties, indicatoren,

financiële imperatieven,… .

De werkgroep “projectopvolging” bestaat uit de projectuitvoerder en de leden van het

programmasecretariaat, alsook (facultatief) een vertegenwoordiger van de

beheersautoriteit en de certificeringautoriteit.

(iii)Voortgangsverslag (Semester)

Tijdens de uitvoering van het project zal de projectuitvoerder om de 6 maanden een

omstandig schriftelijk rapport aan de beheersautoriteit overmaken. Bedoeling is een

duidelijk zicht te hebben over de vorderingen van het project. Het verslag omvat de

volgende elementen:

- een overzicht van de behaalde resultaten op basis van de voor het

project toepasbare indicatoren;

- samenvattend commentaar bij deze kengetallen;

- een (ev. aangepast) werkplan voor het komende semester;

- een financiële status questionis ( financiële boordtabel);

(iv) Eindverslag

Na afloop van het project moet een uitgebreid verslag door de projectuitvoerder

ingediend worden. Dit eindverslag omvat de volgende informatie:

- een overzicht van de behaalde resultaten op basis van de voor het

project toepasbare indicatoren;

- samenvattend commentaar bij deze kengetallen;

- een eigen evaluatie over de effectiviteit en de efficiëntie

(impactindicatoren) van het project;

- een globale financiële boordtabel;

- de prospectie nar de toekomst.

Page 139: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 138

4.7.3. Toezicht.

In het kader van een gericht toezicht op de evolutie van het operationele programma, zal het

Comité van Toezicht (in nauwe samenwerking met de beheersautoriteit en het

programmasecretariaat) waken over de doeltreffendheid en de samenhang van de ten

uitvoerlegging en het beheer. Ten einde de nodige initiatieven hiertoe te kunnen nemen zal het

Comité van Toezicht in het bijzonder oog hebben voor:

- de ontwikkeling en de operationalisering van een beheers- en toezichtsysteem met de

bedoeling de verzameling van betrouwbare financiële en statistische gegevens over de

uitvoering, de indicatoren, de evaluaties en de beslissingen mogelijk te maken;

- de realisatie en het toesturen van het jaar- en eindverslag (zie boven), dat vooraf door het

Comité van Toezicht zal onderzocht en goedgekeurd zijn.

4.8) Elektronische gegevensuitwisseling

4.8.1. EFRO-beheersysteem 2007-2013

Met het oog op de uitvoering van het programma, is de Beheersautoriteit verantwoordelijk

voor het inzamelen van de statistische en financiële gegevens die nodig zijn voor de

opvolging van het programma.

Daartoe ontwikkelt de Beheersautoriteit voor het operationeel programma EFRO Doelstelling

2 Vlaanderen 2007-2013 een beheersysteem voor het inzamelen van de financiële en

statistische gegevens (indicatoren), dat bij de opstart van het programma operationeel zal zijn.

Het beheersysteem zal regelmatig geüpdatet worden door het programmasecretariaat en de

beheersautoriteit in functie van de tenuitvoerlegging van het programma en de projecten. Het

systeem zal eveneens toegankelijk zijn voor de certificerings- en auditautoriteit

Het beheersysteem maakt het tevens mogelijk om de informatie te bewaren en ter beschikking

te stellen van de Europese Commissie en van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor

het beheer en de controle van het operationele programma, met als doel, snel de informatie

over de voortgang van alle projecten en het operationele programma, in overeenstemming met

de bepalingen van art. 40, lid 1-3 van de vigerende Verordening, te kunnen verschaffen.

De database kan eveneens door de verschillende autoriteiten en bevoegde instanties “on-line”

geraadpleegd worden via een beveiligde toegang.

4.8.2. SFC 2007

Alle gegevensuitwisseling tussen de Europese Commissie en de door Vlaanderen, op grond

van Verordening (EG) nr. 1083/200, aangewezen autoriteiten18

, zal verlopen via het

computersysteem SFC2007, in overeenstemming met de uitvoeringsbepalingen,

18

Beheersautoriteit, Certificeringautoriteit, Auditautoriteit

Page 140: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 139

veiligheidsvoorschriften en procedures die door de Europese Commissie werden vastgesteld

in Verordening (EG) nr. 1828/2006. De vereiste gegevens zullen regelmatig worden

ingevoerd en bijgewerkt.

Het verzoek om recht op toegang tot het computersysteem voor gegevensuitwisseling SFC

2007 voor de aangewezen autoriteiten wordt gegroepeerd via de “National Liaison”, bevoegd

voor het EFRO-Fonds, gericht aan de Europese Commissie.

4.9) Financiële stromen.

Met het oog op een deugdelijk financieel beheer en controle van de door de

Bijstandsmiddelen meegefinancierde verrichtingen, zullen de hiernavolgende procedures met

betrekking tot het operationeel programma Vlaanderen 2007-2013 worden toegepast:

• Aanvraag tot uitbetaling bij de Beheersautoriteit

Als gevolg van de goedkeuring van een project door het Comité van Toezicht zal iedere

projectuitvoerder gevraagd worden om ter gelegenheid van de eerste werkgroep

“Projectopvolging” (zie verder) samen met de beheersautoriteit een “projectcontract” te

ondertekenen. Deze contractuele overeenkomst zal vergezeld worden van de richtlijnen

met betrekking tot:

- de in aanmerking komende uitgaven;

- de verplichte projectadministratie19

;

- en de te volgen procedure bij het indienen van de betalingsaanvragen

De aanvragen tot uitbetaling van de toegekende EFRO-steun dienen met een vaste

periodiciteit (3-maandelijks) aan de beheersautoriteit te worden toegestuurd. Daarbij

dienen minimaal de volgende gegevens en documenten aangeleverd worden:

- de gedetailleerde uitgavenstaat (overzicht ingediende facturen);

- de afschriften van de betrokken facturen en bijhorende betalingsbewijzen;

- een ondertekende verklaring waarin o.m. wordt bevestigd dat de communautaire

voorschriften betreffende overheidsopdrachten en de “informatie en publiciteit”-

Verordening werden nageleefd.

• Controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven

* Controle op stukken.

De verificatie van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven (facturen en

betalingsbewijzen) met betrekking tot de uitgevoerde werken en acties van het

goedgekeurde project, wordt bij deze controle ondernomen door de “Cel Controle op

stukken”. Tevens wordt nagegaan en/of:

- de uitgaven in overeenstemming zijn met het goedgekeurde projectvoorstel;

- eventueel opgelegde voorwaarden worden nageleefd.

19

Er wordt specifiek gewezen op de verplichting tot het bijhouden van een afzonderlijke projectadministratie welke o.m. alle betrokken

facturen en betalingsbewijzen omvat. Deze projectadministratie dient op een overzichtelijke en geordende wijze te worden gevoerd met het

oog op een doeltreffende beheersing van de projectkosten door de projectverantwoordelijke, het opstellen van de vereiste tussentijdse

verslagen betreffende de uitvoering van het project en een efficiënt verloop van de controles.

Page 141: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 140

Belangrijke (strategische) afwijkingen ten opzichte van het oorspronkelijk

kostenschema worden enkel aanvaard mits voorafgaandelijk akkoord van het Comité

van Toezicht. Kleine afwijkingen kunnen aanvaard worden op basis van het besluit

van de tweede werkgroep “projectopvolging”.

* Controle op plaats.

Bij de aanvraag van de uitbetaling van het saldo van de verschuldigde bijstandsteun

wordt door de Entiteit Inspectie Economie20

overgegaan tot een grondige “controle ter

plaatse” van de meeste projecten. De projecten die door de Entiteit Inspectie

Economie ter plaatse worden gecontroleerd, zullen aan de hand van een risicoanalyse

geïdentificeerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met:

- een adequate verhouding tussen projecten en acties wat type en omvang betreft;

- een evenwichtige spreiding van de controles over de diverse operationele

doelstellingen

- de opname van de belangrijkste eindbegunstigden.

Bij de “controle ter plaatse” wordt aandacht besteed aan:

- de verificatie van de originele facturen en betalingsbewijzen;

- de overeenstemming tussen de concrete realisaties en het goedgekeurd

projectvoorstel;

- de naleving van eventueel opgelegde voorwaarden;

- de overeenstemming tussen de boekhouding van de eindbegunstigden en de

ingediende bewijsstukken;

- de naleving van de communautaire regelgeving (op het gebied van

overheidsopdrachten, bescherming van het leefmilieu, gelijke kansen beleid,

Informatie en publiciteit,…).

Op basis van de eindresultaten van de controle ter plaatse wordt overgegaan tot de

uitbetaling van het saldo van de verschuldigde EFRO-steun aan de eindbegunstigde.

• Uitbetaling door de Certificeringsautoriteit

Na controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven (hetzij ter gelegenheid van

de controle op stukken in de loop van de uitvoering van het project, hetzij bij de controle

ter plaatse bij de afsluiting van het project) wordt aan de Certificeringautoriteit de

opdracht tot uitbetaling gegeven. De steun wordt bijgevolg rechtstreeks aan de

eindbegunstigde uitgekeerd via de door de projectuitvoerder opgegeven bankgegevens.

• Financieel beheer van de EFRO-middelen

De Certificeringautoriteit zal voor het financiële beheer een specifieke zichtrekening in

Euro openen bij een financiële instelling. Hieraan zal een KT-beleggingsrekening

gekoppeld worden. De Europese middelen staan zodoende permanent ter beschikking

voor onmiddellijke uitbetaling (na controle – zie boven) aan de eindbegunstigden. Tevens

20

Van het Agentschap Economie, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Deze entiteit is functioneel onafhankelijk van de Entiteit

Europa Economie welke instaat voor de “Controle op stukken”.

Page 142: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 141

kunnen gegenereerde intresten worden aangewend ter ondersteuning van het beheer en het

gevoerde beleid.

Het beheer van deze zichtrekening staat onder toezicht van het Agentschap Centrale

Accounting van het Departement Financiën en Begroting (Ministerie van de Vlaamse

Gemeenschap) ondermeer aan de hand van de controle van de verplichte kwartaalstaten

van de ontvangsten en uitgaven. Verder worden op geregelde tijdstippen controles

uitgevoerd van de kasboeken en de gedane verrichtingen aan de hand van de betrokken

rekeninguittreksels.

De rekeningen worden tevens jaarlijks afgesloten door het Rekenhof als algemeen

toezichthoudend orgaan.

• Geïnformatiseerd financieel beheer.

De goedgekeurde projectvoorstellen en de periodieke aanvragen tot uitbetaling worden

beheerd via een geïnformatiseerd beheersysteem. Gedetailleerde informatie met

betrekking tot het projectvoorstel, de indicatoren, de beslissing tot toekenning van de

bijstandsteun, de gerealiseerde en aanvaardbare uitgaven door de eindbegunstigden,….

worden continu ingevoerd en geüpdatet. Dit totaalbeheer laat toe de totale bedragen snel

en volledig te certificeren, op basis waarvan de Europese Commissie wordt verzocht om

tussentijdse betalingen of uitbetaling van saldi uit te voeren.

• Onregelmatigheden.

Bij vaststelling van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van het programma, kan de

Certificeringautoriteit onmiddellijk overgaan tot de voorlopige opschorting van de

uitkering van de bijstandsteun aan een goedgekeurd project. Dit houdt in dat, in

afwachting van een definitieve uitspraak door het Comité van Toezicht, de uitkering van

de steun onmiddellijk wordt stopgezet.

Na afloop van de programmaperiode en in het geval het Comité van Toezicht niet meer

samenkomt, kan de Certificeringautoriteit autonoom beslissen tot stopzetting van de

uitkering van de EFRO-steun en desgevallend tot terugvordering van de al uitbetaalde

steun overgaan.

Voor de terugvordering van ten onrechte gedane uitbetalingen van de bijstandsteun

worden de voorziene procedures gevolgd voor de invordering van sommen verschuldigd

aan het Vlaamse Gewest.

Het innen van de teruggevorderde gelden zal gebeuren via de rekeningen welke werden

geopend voor de storting van de aan Vlaanderen toegekende bijstandmiddelen door de

Europese Unie.

• Raming betalingsaanvragen

In overeenstemming met art. 76 van de vigerende Verordening zal uiterlijk tegen 30 april

van elk jaar aan de Europese Commissie een voorlopige raming van de vermoedelijke

betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daarop volgende begrotingsjaar

worden toegezonden.

Page 143: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 142

De noodzakelijke informatie hiertoe, zal door het programmasecretariaat worden

verzameld, op basis van de projectgegevens in het geïnformatiseerd beheersysteem

(eventueel aangevuld met andere gegevens opgevraagd bij de projectuitvoerders ).

• Aanvragen tussentijdse / eindsaldo-betalingen.

In overeenstemming met art. 77, art. 78 en art 87 van de vigerende Verordening zullen de

aanvragen voor tussentijdse betaling gegroepeerd (voor zover mogelijk driemaal per jaar)

bij de Europese Commissie worden ingediend. De tussentijdse (alsook het eindsaldo)

betalingsaanvragen worden door de Certificeringautoriteit opgesteld en dit op basis van de

door de eindbegunstigden daadwerkelijk verrichte uitgaven.

De eindsaldo-betalingsaanvraag zal door de Certificeringautoriteit uiterlijk op 31 maart

2017 aan de Europese Commissie overgemaakt worden en dit in overeenstemming met de

bepalingen van art. 89 van de vigerende Verordening.

De EFRO-steun wordt in ontvangst genomen door de Certificeringautoriteit van het

operationele programma

4.10) Promotie en communicatie

In overeenstemming met de toepasbare verordening EC nr. 1083/2006, sectie 1, artikels 2

t.e.m. 9, zullen de Beheersautoriteit en het EFRO-programmasecretariaat, een informatie- en

publiciteitsplan ontwikkelen en opvolgen waarvan de doelstellingen en de inhoud hierna

worden gespecificeerd.

4.10.1. Doelgroepen en doelstellingen

Het actieplan inzake informatie en publiciteit van het Doelstelling 2 EFRO-programma

Vlaanderen 2007-2013 streeft een drieledige doelstelling na:

1. Informatie verschaffen over de mogelijkheden van het Doelstelling 2-programma

2007-2013 in Vlaanderen aan de potentiële begunstigden, de eindbegunstigden en

het brede publiek, en dit ondermeer bij (niet-limitatieve lijst):

- de bevoegde openbare overheden, op regionaal en/of lokaal niveau,

- de beroepsorganisaties en de economische kringen,

- de economische en sociale partners,

- de niet-gouvernementele organisaties,

- de profit-sector en non-profit-sector

- …

2. De publieke opinie informeren over de rol die de Europese Gemeenschap speelt in

samenwerking met Vlaanderen, ingevolge de steun die wordt verleend en de

verwachte resultaten ervan.

Page 144: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 143

3. De bevolking van Vlaanderen sensibiliseren, zodat de aanwezigheid van Europa

een dagdagelijkse realiteit wordt.

4.10.2. Procesmatige uitvoering21

.

Rekening houdend met de gestelde doelstellingen en de diverse doelgroepen, zal de promotie

en sensibilisatie in twee processen uitgevoerd worden:

1ste

proces:

Het EFRO-programmasecretariaat te Brussel (PS) is verantwoordelijk voor de uitvoering van

het 1ste

proces, d.i. algemene promotie en sensibilisatie over het programma met de bedoeling

bij de potentiële promotoren een bewustwordingproces te initiëren en derhalve de

projectoproepen (calls) te ondersteunen.

Specifieke voorbereidende acties die door het EFRO-programmasecretariaat te Brussel (PS)

dienen te worden ondernomen zijn (niet limitatief):

- Het opstellen van een promotie & communicatiestrategie;

- Het creëren van een website;

- creatie van een eigen logo en persmap;

- realisatie van diverse presentatietools ( website, brochures, promotiemagazine,

beursstand, promotiegadgets….);

- het creëren en verspreiding van een “werffolder”, een “elektronische nieuwsbrief”,

…;

- het on-line plaatsen van de elektronische versies van de “werffolder” en van de

“instrumentendoos” op de website;

Andere acties die bij de effectieve opstart (kick-off) van het programma dienen ondernomen

worden door het EFRO-programmasecretariaat te Brussel (PS) zijn (niet-limitatief):

- de organisatie van een groot “Vlaams kick-off (start)-evenement”;

- de organisatie van provinciale “kick-off”- gekoppeld aan persconferenties, (‘één in

elke provincie), om het programma, haar doelstellingen en mogelijkheden, alsook

het te volgen traject voor het indienen van projecten, bekend te maken;

- organisatie van thematische seminars (in samenwerking met de provinciale EFRO-

contactpunten) ten behoeve van de eindbegunstigden in het veld;

- het regelmatig organiseren van gerichte persacties op Vlaams vlak;

- …

Het promotie- & communicatieplan dient door het Monitoringcomité goedgekeurd te worden.

Ter ondersteuning van de beheersautoriteit en het EFRO-programmasecretariaat te Brussel

(PS) zal bij de voorbereiding en de uitvoering van het informatie- en communicatieplan een

21

Beide processen zullen in parallel verlopen, maar elk proces heeft duidelijk omschreven verantwoordelijkheden. Bij het

eerste proces is het duidelijk dat enkel het programmasecretariaat van Brussel (PS) verantwoordelijk is, daar hier de communicatie en publiciteit op het Vlaamse niveau zal gevoerd worden. In proces 2 wordt een communicatie en publiciteit strategie ontwikkeld die zich eerder richt op het subregionale niveau (provincies), die dan voornamelijk wordt uitgevoerd door de PCP's. De coördinatie bij de uitvoering van beide processen wordt gevoerd door het programmasecretariaat te Brussel (PS).

Page 145: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 144

extern pers-& communicatieconsultant aangesteld worden. Deze zal bijgevolg ook instaan

voor de vormgeving van de “corporate identity” van het programma.

2de

proces:

Het 2de

proces betreft de specifieke promotie rond de in uitvoering zijnde projecten die in het

kader van het programma gefinancierd worden, met een tweeledige doelstelling :

- de promotionele opwaardering van de projecten die door de Europese Commissie en

Vlaanderen ondersteund worden;

- het stimuleren van nieuwe projectideëen en - voorstellen .

De provinciale EFRO-contactpunten (PCP) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het

2de

proces. Het EFRO-programmasecretariaat te Brussel (PS) is echter verantwoordelijk voor

de coördinatie ervan.

Algemene communicatie- en promotietools hierbij zijn (niet-limitatief):

- ontwikkelen van een sensibiliseringstijdschrift (ev. via kranten en/of regionale

televisie en radio);

- organisatie van “sensibilisatie-momenten” op het veld;

- redactie van een elektronische “nieuwsbrief”;

- deelnemen aan regionale en/of lokale beurzen en andere kennismakingsfora;

- regelmatig organiseren van gerichte persacties op provinciaal vlak (in samenwerking

met het Efro-programmasecretariaat te Brussel (PS));

- uitwerken van een maandelijks persoverzicht;

- …

Specifieke projectgebonden communicatie en promotie-initiatieven hierbij zijn ( niet-

limitatief):

- De eindbegunstigden stimuleren om het programma te promoten via geregelde

persacties die de lokale bevolking informeren over de projecten die ze

ondernemen: gemiddeld zouden de eindbegunstigden per project drie persacties

moeten realiseren, namelijk één aan het begin van het project, één halfweg het

project en één op het einde van de uitvoering;

- De eindbegunstigden stimuleren om halfweg de uitvoer van het project een eigen

promotiebrochure met praktische informatie over het goedgekeurde project te

ontwikkelen en te verspreiden;

- De eindbegunstigde stimuleren om het goedgekeurde project via hun eigen website

bekend te maken en om de 6 maanden te updaten;

- …

4.10.3. Verantwoordelijke instelling. De coördinatie en de uitvoering van het communicatie- en promotieplan van het Doelstelling

2-programma Vlaanderen 2007-2013 zullen vastgelegd en opgevolgd worden door de

werkgroep “communicatie”22

van het programma, die aan het Comité van Toezicht een

gecoördineerd actieplan zal voorleggen. De werkgroep “Communicatie” maakt deel uit van

22

Zowel het PS als het PCP maken deel uit van de werkgroep Communicatie en Publiciteit.

Page 146: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 145

het EFRO-programmasecretariaat die de beheersautoriteit ondersteunt. De uitvoering zal

gebeuren op basis van het budget voor “Technische Bijstand”.

4.10.4 Evaluatiecriteria.

Om de impact van de communicatie- en promotieacties te toetsen, zal een specifieke rubriek

“Hoe leerde u het Doelstelling 2-programma Vlaanderen 2007-2013 kennen?” (verspreiding

via presentatietools) in het leven geroepen worden. Deze eerste indicator maakt het mogelijk

om te achterhalen (naast andere nuttige gegevens en informatieve factoren) via welke

communicatiedrager de eindbegunstigde het programma heeft leren kennen.

Met een tweede soort indicator wordt het aantal personen geteld die de website van het

programma bezoeken.

Vervolgens zal het extern pers- & communicatiebureau de opvolging en archivering

verzorgen van alle berichtgeving en persbijdragen in de geschreven of audio-visuele pers

(incl. multimedia) in Vlaanderen (en eventueel daarbuiten).

En ten slotte zal ter gelegenheid van de uitvoering van het programma, een 2-jaarlijks enquête

gehouden worden bij de diverse doelgroepen om te peilen naar hun (on)tevredenheid over de

kwaliteit van de aangeboden informatie en administratieve service.

4.10.5. Jaarrapport.

Wanneer het jaarlijkse activiteitenverslag over de uitvoering van het programma wordt

bezorgd, zal de Beheersautoriteit het Comité van Toezicht en de Europese Commissie

informeren over de uitvoering van de bepalingen inzake de informatie van het publiek. Het

verslag zal tevens een evaluatie bevatten van het systeem op basis van de evaluatiecriteria die

hierboven al werden gepresenteerd.

4.10.6. Vermelding van de steun van de Europese Unie

In overeenstemming met de geldende verordeningen, zal de steun van de Europese Unie

systematisch zichtbaar aanwezig zijn op alle projectrealisaties en steeds worden vermeld in

alle communicatieacties die in het kader van het programma worden ondernomen en de

eindbegunstigden zullen op die verplichtingen gewezen worden.

Criteria, vormvereisten en specifieke promotievereisten worden door de werkgroep

“Communicatie” uitgewerkt en dienen ter validatie aan het Monitoringcomité te worden

voorgelegd. Het EFRO-programmasecretariaat te Brussel (PS) en de Provinciale

Contactpunten (PCP) zijn belast met het toezicht op de goede toepassing van deze

communicatieverplichtingen door de eindbegunstigden.

Page 147: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 146

4.11) Partnerschap

4.11.1. Opstelling van het Operationeel Programma

Het Operationeel Programma 2007 – 2013 werd, overeenkomstig artikel 11 van Verordening

1083/2006 en de in Vlaanderen geldende voorschriften en gebruiken, opgesteld in

partnerschap met alle bevoegde Vlaamse instanties, de (sub)regionale overheden, en de

economische en sociale partners.

Het werd opgemaakt door een ambtelijke werkgroep, gecoördineerd door de Vlaamse

minister van Economie, en samengesteld/ondersteund uit/door de Vlaamse administraties en

instanties, bevoegd op het vlak van economie, werkgelegenheid, innovatie, leefmilieu,

infrastructuur, stedenbeleid, plattelandsontwikkeling, ruimtelijke ordening en mobiliteit.

De ontwerptekst werd, na de principiële goedkeuring door de Vlaamse regering, voorgelegd

in een algemene consultatieronde aan de (sub)regionale overheden (Vereniging van Vlaamse

Provincies en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), de sociale partners

(VESOC-overleg), de MiNa-Raad en de (sub)Regionale Economische en Sociale

Overlegcomités – RESOC’s (Subregionaal sociaal-economisch overleg werknemers/

werkgevers/lokale overheden ).

Door de verschillende actoren/ partners werden in ruime mate bemerkingen en aanvullingen

geformuleerd m.b.t. algemene aandachtspunten, de inhoudelijke invulling van de thematische

prioriteiten, de financiële middelen en de organisatie- en uitvoeringsstructuren.

Talrijke voorstellen betroffen het toevoegen van bijkomende operationele doelstellingen,

acties, mogelijke uitvoerders en begunstigden. Op basis van de volgende overwegingen:

- een operationeel programma biedt het algemene kader voor de realisatie van de

vooropgezette prioriteiten en doelstellingen tijdens de programmaperiode en houdt geen

exhaustieve opsomming in van alle mogelijke acties, uitvoerders en begunstigden;

- een belangrijk aantal van de voorgestelde bijkomende acties is reeds mogelijk binnen de

betrokken prioriteit of andere prioriteiten, en vaak zijn er overlappingen met reeds vermelde

(voorbeeld)acties;

- door een aantal partners ( SERV, VVSG, grootsteden ) werd gewezen op het gevaar voor

versnippering van de beschikbare middelen;

werd het niet aangewezen geacht nog andere operationele doelstellingen toe te voegen of

reeds bestaande nog verder te gaan verruimen, en werden enkel aanvullingen welke een

meerwaarde konden bieden voor het programma, alsnog opgenomen.

Verder werden op voorstel van de MiNa-Raad verwijzingen opgenomen naar de Vlaamse

Strategie voor Duurzame ontwikkeling ( goedgekeurd door de Vlaamse regering in juli 2006 )

en werd de relatie verder verduidelijkt met het Programmadocument voor

Plattelandsontwikkeling ( PDPO ). Wat de uitvoeringsstructuren betreft, werden de relatie en

taakverdeling tussen het centraal programmasecretariaat en de provinciale contactpunten

uitgewerkt in partnerschap met de provincies en grootsteden. Tevens werd, op vraag van de

sociale partners ( vertegenwoordigd in de SERV ), de positie van de RESOC’s verduidelijkt.

Page 148: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 147

4.11.2. Uitvoering en Toezicht van het Operationeel Programma

Zoals ook vermeld in de beschrijving van de uitvoeringsstructuren, worden de (sub)regionale

overheden, de sociale partners en milieu-organisaties eveneens nauw betrokken bij de

tenuitvoerlegging van en het toezicht op het programma.

Naast de leden van de Vlaamse regering, zijn Provincies, lokale besturen ( waaronder de

grootsteden Gent en Antwerpen ) en sociale partners vertegenwoordigd in het Comité van

Toezicht ( zowel in de functie van Monitoring- als Managementcomité ) en de voorbereidende

Technische werkgroep. Van deze laatste werkgroep, welke o.m. instaat voor de technisch-

inhoudelijke analyse en advisering van de projectvoorstellen, maken eveneens

vertegenwoordigers van de Minaraad ( Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen ) deel uit.

4.12) Coördinatie met andere Fondsen/programma’s

4.12.1. Afstemming met het Europees Sociaal Fonds – operationeel programma D2 -

Vlaanderen

In het kader van zowel het EFRO als het ESF wordt tijdens de programmaperiode

2007 - 2013 gestreefd naar een maximale inzet van de middelen in functie van de Europese

Lissabon-doelstellingen, waarbij de aansluiting bij het Vlaams hervormingsprogramma

2005 – 2008 een fundamenteel gegeven vormt.

Specifiek kan worden aangestipt dat:

- het bevorderen van kenniseconomie en innovatie één van de prioriteiten vormt van het

EFRO. Daarbij aansluitend vormt innovatie tevens één van de horizontale aandachts-

punten binnen het ESF, hetgeen o.m. inhoudt dat de ESF-middelen bij voorkeur zullen

worden geïnvesteerd in experimenteel en innovatief arbeidsmarktbeleid;

- het stimuleren van het ondernemerschap in zijn diverse facetten een prioriteit vormt van

zowel het EFRO als het ESF, waarrond nadere afstemming werd voorzien. Zo ligt de

ESF- focus op het menselijk potentieel, inclusief de ondernemersvorming terwijl het

ondernemerschap door EFRO wordt behartigd.

- inzake het domein van innovatie en sociale economie investeringsprojecten onder het

EFRO horen, terwijl de instroommogelijkheden van het doelpubliek in de sociale

economie, de diverse vormen van sociale economie, toegang tot financiering en de ganse

HRM problematiek binnen de sociale economie onder de uitvoering van ESF vallen.

- interregionale samenwerking op het vlak van de verschillende prioriteiten, een horizon-

taal aandachtspunt uitmaakt binnen EFRO en ESF;

Tevens dient opgemerkt dat het EFRO – programma D2 Vlaanderen en het ESF- programma

D2 Vlaanderen enkel acties beogen te financieren welke binnen het eigen toepassingsgebied

vallen. Er wordt dus geen flexibiliteit voorzien zoals mogelijk gemaakt door Verordening

(EG) nr.1083/2006, art.34.2.

Page 149: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 148

4.12.2. Afstemming met het operationeel programma in het kader van het Europees

Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling

Gelet op de noodzakelijke complementariteit van de Europese programma's en het belang van

het uitsluiten van dubbelfinanciering, zullen de plattelandsacties die kunnen uitgevoerd

worden met steun van het EFRO complementair zijn aan de plattelandsacties, gericht op

leefkwaliteit van het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie, die met steun

van het ELFPO worden uitgevoerd ( as 3 van het PDPO ), zodoende dat dubbele subsidiëring

uit beide fondsen wordt uitgesloten.

Dit zal nadrukkelijk worden bewerkstelligd door het inbouwen van een dubbel

toetsingscriterium: zowel inhoudelijk als qua begunstigde, zal een onderscheid worden

voorzien tussen de plattelandsacties die in het EFRO –operationeel programma worden

gesteund en de acties die in het kader van as 3 van het PDPO kunnen uitgevoerd worden.

Terwijl EFRO zich prioritair richt op economische activiteiten/ activiteiten met een duidelijk

prioritaire economische finaliteit en individueel ondernemerschap, zijn de gebiedsgerichte

plattelandsacties van as 3 ( basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking, bevordering

toeristisch- recreatieve ontsluiting van het platteland en dit zowel wat betreft routestructuren,

verblijf en bezoekersattracties met betrekking tot de beleving van het platteland,,

dorpskernvernieuwing, instandhouding landelijk erfgoed en intermediaire dienstverlening)

van PDPO eerder algemeen gebiedsgerichte initiatieven van onder meer lokale besturen,

verenigingen, plattelandsactoren,...

Om deze complementariteit extra te waarborgen en dubbelfinanciering uit te sluiten, wordt

tevens een vertegenwoordiging voorzien van de minister bevoegd voor Landbouw of van het

beleidsdomein bevoegd voor Landbouw en Visserij in de Comité van Toezicht van het

EFRO-programma en vice versa.

4.12.3. Afstemming met programma’s in het kader van doelstelling 3 “Europese

Territoriale samenwerking”

In diverse doelstelling 3-programma’s voor grensoverschrijdende en transnationale

samenwerking waarin Vlaanderen participeert, werden vergelijkbare prioriteiten opgenomen

inzake het stimuleren van innovatie en de uitbouw van de kenniseconomie, het bevorderen

van ondernemerschap, het versterken van economische structuren en omgevingsfactoren, het

bevorderen van de duurzame ontwikkeling,…..

Page 150: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 149

5) FINANCIERING

Financieringsplan voor het operationeel programma

1. FINANCIERINGSPLAN VOOR HET OPERATIONEEL PROGRAMMA MET DE

JAARLIJKSE VASTLEGGING VAN ELK FONDS IN HET OPERATIONEEL

PROGRAMMA

Referentie Operationeel programma (CCI- nummer):

Jaar per financieringsbron voor het programma ( in euros)

Structural Funding (ERDF )

(1)

Cohesion Fund

(2)

Total

(3) = (1)+(2)

2007

In regio’s zonder overgangssteun

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2007 27.029672 27.029672

2008

In regio’s zonder overgangssteun

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2008 27.570.265 27.570.265

2009

In regio’s zonder overgangssteun

28.121.671

28.121.671

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2009

2010

In regio’s zonder overgangssteun

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2010 28.684.104 28.684.104

2011

In regio’s zonder overgangssteun

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2011 29.257.786 29.257.786

2012

In regio’s zonder overgangssteun

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2012 29842942 29842942

2013

In regio’s zonder overgangssteun

In regio’s met overgangssteun

Totaal 2013 30439801 30439801

Totaal 2007-2013

200.946.241

200.946.241

Total in regio’s zonder

overgangssteun (2007-2013)

200.946.241 200.946.241

Totaal in regio’s met

overgangssteun (2007-2013)

Page 151: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 150

2. FINANCIERINGSPLAN VAN HET OPERATIONAL PROGRAMMA, MET VOOR DE GEHELE PROGRAMMINAPERIODE, HET BEDRAG

VAN DE TOTALE FINANCIELE BIJDRAGE UIT ELK FONDS IN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA, DE NATIONAL DAARTEGENOVER TE

STELLEN NATIONALE BIJDRAGE EN HET BIJDRAGEPERCENTAGE PER PRIORITAIRE AS.

Referentie Operationeel programma (CCI nummer):

Prioritaire assen per financieringsbron (in EUR)

Communitaire

financiering (a)

Nationale bijdrage

(b)= (c) + (d)

Indicatieve uitsplitsing van de

nationale bijdrage

Totale

financiering

(e) =

(a)+(b)

Medefinancierings-

percentage (f)1 =

(a)/(e)

Ter informatien

Nationale

overheidsfinanciering

(c)

Nationale private

financiering (d)

Bijdragen

van de EIB

Overige

financiering

Prioriteit 1 – Stimuleren van kenniseconomie en innovatie

(EFRO / basis: totale kosten )

48.227.098 72.340.647 48.227.098 24.113.549 120.567.745 40,00%

Prioriteit 2 – Bevorderen van ondernemerschap (

EFRO / basis:totale kosten )

48.227.098 72.340.647 48.227.098 24.113.549 120.567.745 40,00%

Prioriteit 3 – Verbeteren van ruimtelijke omgevingsfactoren

( EFRO / basis: totale kosten )

48.227.098 72.340.646 55.461.162 16.879.484 120.567.744 40,00%

Prioriteit 4 – Bevorderen van stedelijke ontwikkeling

( EFRO / basis: totale kosten )

48.227.097 72.340.646 55.461.162 16.879.484 120.567.743 40,00%

Prioriteit 5 - Technische bijstand ( EFRO ) 8.037.850 8.037.850 8.037.850 0 16.075.700 50,00%

Totaal 200.946.241 297.400.436 215.414.370 81.986.066 498.346.677 40,32%

1

Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbij liggende hele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage is de

verhouding (f).

Page 152: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 151

6). EX ANTE – EVALUATIE

6.1. Situering

Overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr 1083/2006 van 11 juli 2006 houdende

algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het

Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening

1260/1999, werd een ex ante - evaluatie van het EFRO-operationeel programma uitgevoerd

waarbij rekening werd gehouden met de, door de Europese Commissie opgestelde,

werkdocumenten inzake ex ante-evaluaties en indicatoren, en welke gericht was op een

tweevoudige doelstelling:

• het verbeteren en het versterken van de kwaliteit van het Vlaamse D2 - programma om

te komen tot een optimale toewijzing van de middelen ( verzekeren van een goed

implementatie- systeem, afstemming van het programma op de Vlaamse noden, goede

inschatting van de invloed van de gekozen maatregelen op het milieu, maximaliseren

van synergieën en coherentie met andere prioriteiten en maatregelen op verschillende

niveaus);

• het faciliteren van de kwantitatieve opvolging van de inhoudelijke uitvoering van het

programma en toekomstige evaluaties om optimaal te kunnen beantwoorden aan de

monitoring- en evaluatievereisten.

Dit omvatte drie deelopdrachten:

• het uitvoeren van een ex ante - evaluatie volgens de vereisten en richtlijnen van de

Europese Commissie: SWOT, relevantie, interne en externe coherentie, beoordeling

systemen van tenuitvoerlegging;

• het opmaken van een gebruiksvriendelijk “indicatorenframework” waarbij de

betrokken indicatoren een weerspiegeling zijn van de strategische en operationele

doelstellingen van het programma;

• het inschatten van de mogelijke milieu-effecten van het programma en de coherentie

van het programma met de wettelijke en beleidsmatige context inzake milieu (in

toepassing van Richtlijn 2001/42/EC inzake het analyseren van de impact van

bepaalde plannen of programma’s op het milieu );

6.2. Methodologisch kader

De Europese Commissie stelt een aantal basisvereisten/criteria voorop inzake evaluatie in het

kader van de Europese Structuurfondsen.

• Relevantie: sluiten de doelstellingen van het programma aan op de problemen in

Vlaanderen ? Sluiten ze aan bij de lokale, nationale en Europese prioriteiten? Zijn de

voorgestelde strategie en maatregelen aangepast aan de doelstellingen?

Page 153: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 152

• Coherentie: Is de voorgestelde strategie coherent, zowel intern tussen de verschillende

prioriteiten en maatregelen als extern met de externe Vlaamse, nationale en Europese

beleidskaders?

• Effectiviteit: in welke mate is het waarschijnlijk dat de doelstellingen van het

programma bereikt zullen worden? Zullen de voorgestelde middelen en instrumenten

de verwachte resultaten opleveren?

• Efficiëntie: staan de ingezette middelen in verhouding tot de resultaten die men wenst

te bereiken?

• Duurzaamheid: zijn de resultaten en impacts, met inbegrip van institutionele

veranderingen, duurzaam in de tijd? Zijn de impacts blijvend, ook zonder publieke

subsidie?

In het kader van deze ex-ante evaluatie zijn vooral de criteria rond relevantie, coherentie,

verwachte effectiviteit alsook evaluatie van uitvoeringssystemen belangrijk. De andere

criteria zullen immers pas verder in de programmeerperiode ingevuld en geëvalueerd kunnen

worden.

Om de relevantievraag te kunnen oplossen is vooreerst voorbereidend onderzoek nodig. De

doelstellingen waartegen de relevantie afgetoetst wordt, zijn immers niet enkel een reflectie

van de Europese prioriteiten, maar ook van de regionale noden en problemen. Deze specifieke

contextgegevens worden uit een sterkte-zwakte-analyse gehaald, waarbij ook opportuniteiten

en bedreigingen afgeleid worden (SWOT-analyse).

Andere specifieke ex-ante evaluatiethema’s zijn de interne en externe coherentie van het

programma, de kwaliteit van de implementatiesystemen en de risicograad met betrekking tot

de uitvoering en de doelstellingen van het programma.

De coherentie toetst of de voorgestelde maatregelen en financiële toewijzingen onderling

complementair zijn en aansluiten bij andere regionale, nationale en communautaire

beleidsmaatregelen. In termen van externe coherentie is het bijvoorbeeld belangrijk dat het

programma nauw aansluit bij de Lissabon-agenda.

De kwaliteit van de implementatiesystemen dient ervoor te zorgen dat het programma

doelmatig en doeltreffend omgezet wordt in concrete acties inzake uitvoering, opvolging en

evaluatie. Tenslotte dient men een goed zicht te hebben op de mogelijke belangrijke externe

factoren die de beleidskeuzes inzake dit programma beïnvloeden, om aldus realistische

verwachtingen te hebben met betrekking tot de finale resultaten. Een belangrijk onderdeel van

het implementatiesysteem is de set van indicatoren waarmee het programma jaarlijks zal

worden gemonitored.

Uiteindelijk moet de ex-ante evaluatie een antwoord bieden op de volgende vragen:

• Beschrijft het programma een adequate strategie die tegemoet komt aan de

uitdagingen die vandaag bestaan inzake regionaal-economische ontwikkeling in

Vlaanderen?

Page 154: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 153

• Is de strategie goed gedefinieerd met duidelijke doelstellingen en prioriteiten en is het

realistisch te verwachten dat deze doelstellingen zullen gehaald worden rekening

houdend met de financiële middelen die werden toegekend aan de prioriteiten?

• Is de strategie coherent met het beleid op regionaal, nationaal en Europese niveau?

Hoe zal het programma bijdragen tot het bereiken van de Lissabon doelstellingen?

• Wat is de verwachte impact van de strategie in kwantitatieve termen?

• Zijn er toepasselijke indicatoren bepaald voor de geformuleerde doelstellingen en

kunnen deze indicatoren en hun streefwaarden de basis vormen voor toekomstige

monitoring en evaluatie van prestaties?

• Is het implementatiesysteem voldoende geschikt om de doelstellingen van het

programma te bereiken ?

6.3. Synthese van de resultaten

� Relevantie van het programma

De omgevingsanalyse is uitgewerkt met opname van de meeste topics zoals vereist in een

sociaal-economische analyse ( algemene economische situatie, economische structuur,

economische hefbomen, productiemilieu en natuurlijk milieu ). Inzake volledigheid en

consistentie van de omgevings-en SWOT-analyse werden aanvullingen voorgesteld inzake

‘ICT’, ‘economie en energie’ en ‘economie en leefmilieu’. Ook het luik rond kenniseconomie

vereist een meer consistente analyse om te komen tot een éénduidige bepaling van de positie

van Vlaanderen inzake kennisintensiteit van het economisch weefsel. De conclusies vervat in

de SWOT- analyse blijken evenwel robuust wanneer we deze vergelijken met het sociaal-

economisch beeld van Vlaanderen op basis van andere analyses.

Op basis van de SWOT-analyse formuleert het OP strategische uitdagingen. Aan de hand van

een issue-analyse werd, samen met de programma-opstellers, tot de conclusie gekomen dat

het inzetten op een programma voor meer innovatiekracht, meer ondernemerschap en een

aantrekkelijk en duurzaam economisch omgevingsklimaat als basis voor een versterking van

de economische structuur in Vlaanderen een terechte keuze is.

� Rationale en consistentie van het programma

Vertrekkende van de uitgevoerde SWOT-analyse en de geformuleerde uitdagingen, is het

Vlaamse D2-programma consistent wat betreft de onderbouwing van de strategische

hoofddoelstelling met de 4 gekozen prioriteiten rond het bevorderen van de kenniseconomie

en innovatie, het stimuleren van ondernemerschap, het bevorderen van de ruimtelijk-

economische omgevingsfactoren en het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling.

Om de effectiviteit van het programma te optimaliseren wordt gevraagd dat men bij de

invulling van de prioriteiten en de uitvoering ervan oog heeft voor de additionaliteit van de

acties ten aanzien van het reguliere beleid, dat voldoende geconcentreerde inzet van de

middelen wordt gevrijwaard en dus versnippering wordt tegengegaan, alsook voldoende

ruimte wordt ingebouwd voor innovatieve concepten en proeftuinen. Ook synergie met andere

communautaire programma’s is na te streven (vb. Jessica, 7th framework programme,

Interreg,…).

Page 155: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 154

Wanneer het verband wordt gelegd tussen de conclusies uit de SWOT-analyse en de

prioritaire uitdagingen uit de issue-analyse enerzijds en de financiële accenten in het

programma anderzijds, komt men tot de vaststelling dat de meeste middelen ingezet worden

op de grootste kansen en/of voor het afwenden van de zwaarste bedreigingen voor Vlaanderen

als sociaal-economisch performante regio. De 8 operationele doelstellingen waar de meeste

middelen naar toe gaan (samen goed voor 146 mln EUR EC-funding of 73% van de totale

programmamiddelen) gaan allemaal in op prioritaire terreinen waar de sociaa-leconomische

uitdagingen conform de SWOT- en issue-analyse zeer groot zijn voor Vlaanderen.

Wanneer men de middelenallocatie in het voorliggende programma vergelijkt met de

besteedde middelen tijdens de vorige programmeringsperiode 2000-2006, dan ziet men dat er

meer middelen zullen ingezet worden voor ondernemerschap en innovatie, dit zijn de

prioriteiten 1 en 2 van het nieuwe programma, alsook voor stedelijke ontwikkeling (prioriteit

4). Aan de verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren zal een

vergelijkbaar bedrag besteed worden. Minder middelen zijn gepland voor de ondersteuning

van het toerisme.

� Interne en externe coherentie van het programma

Als ex ante-evaluator kan worden bevestigd dat de 4 thematische programmaprioriteiten ook

belangrijke accenten vormen in het gevoerde Vlaamse beleid, zoals mag blijken uit een

coherentie-check van het D2-programma met het ‘Regeerakkoord Vlaamse regering 2004-

2009’ en ‘Vlaanderen in actie. Een sociaal-economische impuls voor Vlaanderen’. Dit laatste

programma is een recent opgemaakt businessplan voor Vlaanderen dat door de Vlaamse

regering in juli 2006 is voorgesteld. We adviseren de programmamakers om dit Vlaamse plan

expliciet als referentiekader in het programma op te nemen. Ook met dit Vlaamse actieplan is

er een grote synergie vast te stellen, niet enkel op niveau van de doelstellingen en prioriteiten,

maar ook op de acties en projecten.

Inzake coherentie met het EU-beleid staat de Lissabonstrategie centraal, die ook een

belangrijke referentie vormde voor de opmaak van de EU-strategische richtsnoeren voor de

programmeringsperiode 2007-2013. De evaluatie leert dat de thematische prioriteiten van het

voorliggende Vlaamse D2-programma in lijn liggen met de Lissabondoelstellingen en de

verdere uitwerking ervan, alsook met krachtlijnen van het Vlaamse hervormingsprogramma

2005-2008 dat in het kader van de Lissabon mid term- review is opgemaakt.

De Europese Commissie heeft de stroomlijning van de Structuurfondsen met de

Lissabondoelstellingen ook vertaald in een financiële normering, gekend onder de term

‘earmarking’: 75% van de middelen van de Structuurfondsbijdrage dient ingezet te worden

voor acties ikv de Lissabon-doelstellingen. Het Vlaamse D2-programma voldoet aan deze

voorwaarde.

Er werd ook vastgesteld dat vroegere EC-programma’s zoals URBAN, die als gevolg van de

mainstreaming geïntegreerd zijn in het EFRO-programma, ook een plaats hebben gekregen in

het Vlaamse D2-programma, met name via de prioriteit 4 ‘stedelijke ontwikkeling’. Dit geldt

in zekere mate ook voor het programma ‘Innovatieve acties’. Er wordt tevens aanbevolen de

projectselectiecriteria zo op te maken dat voorstellen met een innovatief karakter of aanpak

een bonus krijgen, en zo prioritair voor ondersteuning in aanmerking komen.

Page 156: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 155

� Opmaak van het indicatorenkader

Op basis van de bevindingen bij het gebruik van de monitoringtabellen bij de

programmaperiode 2000-2006, is samen met het programmasecretariaat een beheersbare set

van output en resultaatindicatoren samengesteld, in lijn met de strategie en op maat van de

omvang van het programma. De output- en resultaatindicatoren zijn maximaal kwantitatieve

objectieve indicatoren en worden best aan de hand van de 6-maandelijkse

activiteitenrapportage op periodieke basis opgevolgd.

De impactindicatoren, ook maximaal specifieke indicatoren eigen aan het programma, werden

via een aparte methodiek benaderd. Impactindicatoren op niveau van het D2- programma zijn

daarbij gelinkt aan de globale regionaal-economische en werkgelegenheidsimpact van het

programma, en aan de transversale prioriteiten van het programma. Inzake het aantal

behouden en gecreëerde jobs is een netto-objectief van 15.000 directe en indirecte jobs

vooropgezet. Als dit objectief wordt gerelateerd aan de ingezette programmamiddelen, dan

komt men tot een nettokost per job van 33.000 EUR.

Om éénduidigheid te hebben in de interpretatie van de indicatoren en de bijhorende

streefwaardes, wordt aanbevolen om per indicator een fiche op te maken, die dienst doet als

identiteitskaart van de indicator. Inzake monitoringsysteem wordt ook aandacht gevraagd

voor een geëxpliciteerd systeem van dataverzameling: hoe gaan de data verzameld worden,

wat is de rol en rapporteringsverantwoordelijkheid van de projectpromotoren, hoe gaat

teruggekoppeld worden naar het toezichtcomité, welke tussentijdse evaluaties worden

voorzien,… .?

� Beoordeling van de uitvoeringsorganen en systemen

In tegenstelling tot de vorige programmaperiodes (waar geopteerd werd voor een

gebiedsgerichte benadering) gaat het OP 2007 -2013 uit van een globaal Vlaams

programmagebied, waarbij projecten mogelijk zijn in heel Vlaanderen binnen een gekozen

thema of doelstelling.

Deze optie kan door de evaluator worden onderschreven, op basis van de afweging dat de

sterkten van de nieuwe aanpak de potentiële zwaktes overtreffen. Aandachtspunt is wel dat

voorzien wordt in een goede betrokkenheid van subregionale partners bij de opmaak en de

uitvoering van het programma, met het oog op de creatie van een breed partnerschap dat het

programma ondersteunt.

Deze periode 2007-2013 zal het Doelstelling 2- programma beheerd worden door de Afdeling

Europa Economie van het Agentschap Economie. De voorgestelde organisatiestructuur met

PSE te Brussel enerzijds en contactpunten in de provincie anderzijds, is een elegante structuur

die zowel bovengeschetste overgang vergemakkelijkt als ervoor zorgt dat de voeling met de

lokale projectwerking niet verloren gaat.

Aangezien het beheer van het programma in deze periode voor het eerst volledig in handen is

van het Agentschap Economie, werd er door de beheersautoriteit grondig voorbereidend werk

gedaan over de uitvoeringsprocessen. Dit denkproces is reeds op vrij gedetailleerd niveau

gevoerd aangezien het geheel van uitvoeringsprocessen door een nieuw digitaal systeem zal

ondersteund worden. Dit systeem is volledig elektronisch en zal fungeren volgens het 1-loket

principe. Om deze digitale ondersteuning te kunnen realiseren, werden alle processen

Page 157: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 156

nauwgezet in kaart gebracht. De opstart van het systeem is voorzien in verschillende fasen

met een eerste fase ( rond projectoproepen en de input van gegevens) tegen juni 2007 en een

tweede fase (voornamelijk het financiële luik) voorzien tegen december 2007.

� De totstandkoming van het programma

Als evaluator kan worden bevestigd dat de belangrijkste stakeholders betrokken zijn bij de

opmaak van het D2-programma. Hiertoe is gewerkt met een combinatie van

expertenmeetings, een beleidsmatige consultatie via een ambtelijke werkgroep, en een

draagvlak- consultatie bij bijvoorbeeld de subregionale overheden, de sociale partners, de

Mina-raad en de RESOC’s.

Er werd tevens vastgesteld dat de leereffecten uit vroegere programmaperiodes als

thematische concentratie en additionaliteit ten aanzien van het reguliere beleid als strategische

invalshoeken in het nieuwe programma zijn opgenomen. Er wordt voorgesteld dat de andere

leereffecten (soorten projecten en risico-analyse) worden opgenomen in de

projectselectiecriteria.

In het kader van de interactieve aanpak van de ex ante-evaluatie heeft er een wisselwerking op

geregelde basis plaats gevonden tussen de ex ant e- evaluator en de programmamakers, en dit

zowel inzake optimalisering van de SWOT en de programmastrategie, inzake de opmaak van

het indicatorenkader, als bij de beoordeling van de beheerssystemen en de uitvoeringsregels.

6.4. Aanbevelingen

6.4.1. In het kader van het interactief proces en wisselwerking met de ex ante – evaluator,

werd bij de opmaak van het OP reeds rekening gehouden met de volgende bemerkingen en

aanbevelingen:

1) met betrekking tot de volledigheid en consistentie van de omgevings- en SWOT- analyse:

Zoals gesuggereerd:

• werd informatie in de omgevingsanalyse opgenomen inzake de positie van Vlaanderen

op het vlak van ICT als belangrijke hoeksteen voor het verhogen van de connectiviteit,

en dus als pijler van de competitiviteit van de regio;

• werden de topics ‘economie en energie’ en ‘economie en leefmilieu’ uitgewerkt in de

omgevingsanalyse ( aansluitend bij de conclusies in de SWOT-analyse );

• werden, naar analogie met de andere topics in de omgevingsanalyse, de luiken

“ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” en “stedelijke ontwikkeling” verder

uitgewerkt met staving van gekwantificeerde gegevens;

• werd het aandeel van kennisintensieve/hoogtechnologische producten en diensten in

werkgelegenheid, toegevoegde waarde en export in de omgevingsanalyse

verduidelijkt;

2) met betrekking tot de transversale aandachtspunten:

Zoals aanbevolen zal het transversaal thema “gelijke kansen’ deel uitmaken van de

projectselectiecriteria bij de uitvoering van het programma en zal de wijze waarop gelijke

Page 158: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 157

kansen beoordeeld wordt bij de projectselectie een specifiek aandachtspunt vormen in de mid

term-evaluatie van het programma.

3) met betrekking tot de leereffecten:

In het Strategisch Referentiekader werden de leereffecten uit vorige evaluaties en

programmaperiodes opgesteld, waarmee rekening zal worden gehouden in de

programmaperiode 2007-2013 ( p. 29 ):

• Selectieve inzet van middelen met het oog op de maximalisatie van de structurele

impact:

o Focus van het programma op speerpunten waar een wezenlijk effect inzake

economische structuurversterking wordt gegenereerd;

o Bewaken van de additionaliteit van ondersteunde acties ten aanzien van het

reguliere beleid (gelijklopende beleidsdoelstellingen maar aanvullende

maatregelen en acties),

• Bevordering van de effectiviteit en de naleving van de N+2 regel:

o Evenwicht tussen soorten projecten: economische hefboomprojecten en

infrastructurele investeringsprojecten, projecten met korte en langere

doorlooptijd;

o Op voorgestelde projecten een risico-analyse uitvoeren, op basis waarvan

externe factoren die het verloop van het project kunnen beïnvloeden, in kaart

worden gebracht;

De leereffecten “thematische concentratie” en “additionaliteit ten aanzien van regulier beleid”

werden reeds als strategische invalshoeken in het nieuwe programma opgenomen. Zoals

voorgesteld, zal worden nagegaan hoe de andere leereffecten ( soorten projecten en risico-

analyse) kunnen worden opgenomen in de projectselectiecriteria.

4) met betrekking tot de set van indicatoren en streefwaardes:

Zoals aanbevolen werd , met het oog op éénduidigheid in de interpretatie van de indicatoren

en de bijhorende streefwaardes, per indicator een fiche opgemaakt, die dienst doet als

identiteitskaart van de indicator.

Elementen van deze fiche zijn o.m.: de omschrijving van de indicator, de link met het

programma, het soort indicator, eventuele subindicatoren, de verantwoordelijke en wijze van

verzameling, de frekwentie van opvolging, de bron voor de verzameling van de gegevens, de

interpretatie van de indicatorwaarde,de streefwaarde en de wijze van berekening van deze

streefwaarde ( hypothesen en gebruikte referentiewaarden );

6.4.2. Voornamelijk omwille van de specificiteit van de diverse operationele doelstellingen,

werd niet ingegaan op de volgende suggesties:

• “nagaan of binnen de prioriteit “Kenniseconomie en innovatie” de eerste drie

operationele doelstellingen rond ‘sensibilisering, begeleiding en samenwerking’ niet

beter tot 1 operationele doelstelling herleid worden, en dit omdat vele innovatie-

ondersteunende initiatieven synergieën tussen deze drie acties nastreven”.

Page 159: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 158

Naast de specificiteit dient tevens opgemerkt dat voor deze prioriteit dezelfde

benadering werd gevolgd als voor de prioriteit “Ondernemerschap” waar eveneens

operationele doelstellingen rond sensibilisering (stimuleren ondernemerszin),

begeleiding ( start-, groei-, en overnamekader) en samenwerking werden voorzien.

• “overwegen om binnen de prioriteit “Kenniseconomie en innovatie” OD 6 ‘Innovatie

in de plattelandseconomie’ als afzonderlijke actie te integreren in OD5 ‘Vernieuwende

voorbeelden van kennisvalorisatie’ zodat deze OD zowel innovatieve ‘thematische’

als ‘geografische’ benaderingen omvat”.

Gezien de uitgesproken eigen aard van OD 6, zijn verschillende van de hieronder

beoogde acties niet onder te brengen binnen OD 5.

• “overwegen om binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren”

OD 4 ‘Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties

(bedrijven-terreinen, havens,…)’ als actie op te nemen onder OD 2 ‘Kwaliteitsvolle

bedrijven- terreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden”.

Ook in dit verband dient gewezen op feit dat OD 4 ook andere acties en projecten

beoogt welke geen verband houden met bedrijventerreinen.

6.4.3. Tijdens de verdere operationalisering en uitvoering van het programma zal tevens

aandacht worden besteed aan de volgende suggesties en aanbevelingen:

1) met betrekking tot de thematische prioriteiten:

Zoals aanbevolen zal:

• binnen de prioriteiten ‘Kenniseconomie en innovatie’ en “Ondernemerschap”

aandacht worden besteed aan de additionaliteit van de acties ten aanzien van het

reguliere beleid: aanscherpen van acties naar thematische focus, naar doelgroep en/of

naar valorisatie bij de operationalisering van de acties.

Tevens zal met het oog op de effectiviteit van de acties en de visualisering van de

bijdrage van het programma, aandacht worden besteed aan het goed aflijnen van de

acties en/of duidelijk bepalen van de meerwaarde van de D2-financiering.

• binnen de prioriteiten ‘Kenniseconomie en innovatie” en “Ondernemerschap”,

aandacht worden besteed aan de afstemming tussen OD4 ‘Internationalisering’ van de

eerste prioriteit en OD3 ‘Stimuleren van internationaal ondernemen’ van de tweede

prioriteit, zodat beide OD voldoende complementair blijven in hun acties.

• binnen de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie”, wat betreft de ‘Innovatie van de

plattelandseconomie, worden gestreefd naar het trekken van lering uit de ervaringen

met het (op zijn einde lopende) Leaderprogramma in Vlaanderen. Tevens wordt

synergie voorzien met het nieuwe Vlaams PDPO-programma.

Page 160: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 159

• binnen de prioriteit “Ondernemerschap”, bij de verdere operationalisering van de

operationele doelstelling 1 (stimuleren van ondernemerszin en ondernemers-

vaardigheden) rekening worden gehouden met de evaluatie-uitkomsten van het

zwaartepunt 3 ‘Ondernemerschap’. van het lopende ESF D3-programma waaronder

vergelijkbare projecten worden gefinancierd.

• binnen de prioriteit “Ondernemerschap”, bij de verdere operationalisering van de

operationele doelstelling 2 ( creëren van een faciliterend start-, groei- en

overnamekader) worden nagegaan wordt op welke terreinen en facetten acties binnen

een D2-programma het meest toegevoegde waarde kunnen genereren op het vlak van

bedrijfsovernames.

• binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” specifieke

aandacht worden besteed aan de definiëring van het soort projecten die met

Doelstelling 2-middelen ondersteund zullen worden, gezien investeringen in

infrastructuur en bedrijventerreinen doorgaans budgettair omvangrijke middelen

vergen.

• voor de invulling van de prioriteiten, bij de opmaak van de selectiecriteria aandacht

uitgaan naar voorstellen met een innovatief karakter of aanpak.

2) met betrekking tot de transversale aandachtspunten:

Zoals aanbevolen zal er, wat betreft het thema “Ruimtelijke dimensie” worden naar gestreefd dat de gekozen thematische concentratie, de geografische spreiding van acties en projecten in

de uitvoeringsperiode domineert, en zo de efficiëntie en de effectiviteit van het programma

ten goede komt ( in tegenstelling tot voorgaande programmeringsperiodes, wordt nu een

globaal Vlaams programma opgemaakt hetgeen – in vergelijking met deze vorige

programma’s - een ex ante- geografische versnippering van de middelen voorkomt ).

3) met betrekking tot de indicatoren en streefwaardes:

Zoals aanbevolen zal tijdens de uitvoering van het programma specifieke aandacht worden

besteed aan een nauwgezette en dynamische opvolging van realisaties versus streefwaardes,

alsook aan de actualisering van streefwaardes bij de tussentijdse evaluatie van het programma.

( gedocumenteerd systeem van dataverzameling: hoe gaan de data verzameld worden, wat is

de rol en rapporteringsverantwoordelijkheid van de projectpromotoren, hoe gaat

teruggekoppeld worden naar het toezichtcomité, welke tussentijdse evaluaties worden

voorzien,…?);

4) met betrekking tot de structuren:

Zoals aanbevolen, zal het programmasecretariaat ook voldoende aandacht besteden aan de

inhoudelijke opvolging van het programma d.w.z. niet alleen financiële en administratieve

opvolging, maar ook opvolging van de efficiëntie en effectiviteit van de acties ( mate waarin

de programma-uitvoering bijdraagt aan het bereiken van de in het programma geformuleerde

doelstellingen ). Om aan deze inhoudelijke monitoring gestalte te geven, zal op regelmatige

basis informatie over resultaten en effecten worden verzameld en gerapporteerd ( dit

veronderstelt tevens het sensibiliseren van de projectpromotoren op gebied van effectmeting ).

Page 161: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 160

6.5. Strategische Milieubeoordeling

6.5.1. Situering

Het doelstelling 2 - programma EFRO 2007-2013 werd aan een milieu-evaluatie onderworpen

op basis van de Europese Richtlijn 2001/42/EEG betreffende de beoordeling van de effecten

van bepaalde plannen en programma’s op het milieu: de SEA Directive (Strategic

Environmental Assessment = Strategische Milieubeoordeling). Deze Richtlijn heeft tot doel

“voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen en bij te dragen tot de integratie van

milieu-overwegingen in de voorbereiding en toepassing van plannen en programma’s met het

oog op het stimuleren van duurzame ontwikkeling”. In bijlage I van de Richtlijn wordt

vastgelegd welke informatie het milieurapport dient te bevatten. Deze bijlage I werd in de

Vlaamse wetgeving en MER-praktijk verfijnd.

Tevens werd rekening gehouden met de Working Paper on Ex Ante Evaluation1 waarin

annex 3 richtlijnen geeft omtrent hoe om te gaan met de MER-plicht in het kader van de ex

ante evaluatie in het kader van structuur- en cohesiefondsen.

In het Vlaamse Decreet van 18 December 2002 wordt in artikel 4.1.6, indien meerdere

rapportages moeten worden uitgevoerd, de mogelijkheid geboden om deze op elkaar af te

stemmen, gelijk te laten lopen of te integreren (integratiespoor), in samenspraak met de

verschillende administraties. Op die manier kan op een pragmatische en efficiënte manier

invulling gegeven worden aan de MER-plicht, zonder afbreuk te doen aan het realiseren van

de doelstellingen van de milieu-effectrapportage en aan de kenmerken ervan, zoals deze

gedefinieerd worden in artikel 4.1.4. van MER Decreet dd. 18/12/2002.

De milieubeoordeling bevat alle essentiële kenmerken zoals deze in artikel 4.1.4., paragraaf 2

van het MER Decreet van 18/12/2002 gedefinieerd werden:

- de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te

verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en

milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen

alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de

mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende

wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren.

- de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie

- de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie.

Zodoende wordt ervoor gezorgd dat milieu-overwegingen kunnen geïntegreerd worden in de

besluitvorming omtrent het operationeel programma en kan er worden over gewaakt dat :

- het (economisch beleids)programma ook bijdraagt tot een verbetering van het leefmilieu in

de betreffende gebieden;

- dat potentiële effecten van het programma vroegtijdig kunnen gedetecteerd worden, zodat er

waar mogelijk ook tijdig maatregelen kunnen genomen worden;

- er conformiteit is met de bestaande Vlaamse en Europese natuur- en milieuwetgeving en de

bestaande milieunormen, beleidsdoelstellingen en andere randvoorwaarden;

6.5.2. Fasering

De milieubeoordeling werd uitgevoerd in nauwe interactie met de milieu-administratie

( dienst MER van de Vlaamse administratie) , waarbij tevens, conform de SEA richtlijn, de

nodige aandacht werd besteed aan publieke participatie:

Page 162: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 161

- na bespreking van de startnota ( waarin de voornaamste elementen uit het programma

worden samengevat en inzichtelijk gemaakt in functie van de milieu-evaluatie ) met de

dienst MER, was deze gedurende enkele weken raadpleegbaar op de website van de

dienst, met een doorklikmogelijkheid vanuit de website van het Agentschap Economie

waarop het Nationaal Strategisch Referentiekader en het ontwerp van operationeel

programma raadpleegbaar waren. Relevante instanties (provincies, instanties

betrokken bij de uitvoering van het programma, leden van de SERV en MINA raad)

kregen een e-mail/brief waarin ze op de hoogte gesteld werden van de mogelijkheid

tot inspraak.

- op basis van de startnota en de resultaten van de publieke consultatie werd door de

Dienst MER een nota met aanbevelingen voor de milieubeoordeling opgesteld.

- vervolgens werd de ontwerpversie van de milieubeoordeling opgesteld voor de

verschillende milieu-aspecten en voor het plan als geheel (prioriteiten, doelstellingen

en acties en maatregelen). Ze werd uitgevoerd door een team van erkende MER-

deskundigen, in interactie met de verschillende relevante milieu-administraties.

- na beoordeling van het ontwerprapport door de dienst MER, werd dit net als de

startnota, via de website van de dienst publiek ter inzage gelegd. Tevens werd het

document via e-mail rechtstreeks overgemaakt aan de instanties die gereageerd hebben

op de startnota.

- rekening houdend met de bemerkingen en suggesties van de dienst MER en met de

insteek vanuit de consultatieronde werd het eindrapport opgemaakt, dat door de dienst

MER aan een eindbeoordeling werd onderworpen en goedgekeurd.

6.5.3. Beoordelingskader

De milieubeoordeling heeft betrekking op twee niveaus:

- enerzijds wordt getoetst of de voorgestelde acties op zich passen binnen / coherent zijn

met het in Vlaanderen nagestreefd beleid inzake milieu en ruimtelijke ordening.

- anderzijds worden de resultaten of gevolgen van de voorgestelde acties getoetst,

waarbij enerzijds de wetgeving inzake milieu- en ruimtelijke ordening als

toetsingskader gelden. Naar de eigenlijke milieubeoordeling op strategisch en Vlaams

niveau toe, werden twee relevante beleidsdocumenten gebruikt: het Milieubeleidsplan

2003-2007 (MINA III) en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV, planperiode

1992-2007).

De milieubeoordeling op strategisch niveau, als onderdeel van de ex-ante evaluatie van het

Doelstelling 2 Operationeel Programma, bevat drie onderdelen:

- een evaluatie van de milieuaspecten van de SWOT-analyse waarop het Operationeel

Programma is gebaseerd, in relatie tot de toestand van het milieu in Vlaanderen (zie

hoofdstuk 2);

- een analyse van de consistentie van het Doelstelling 2 Operationeel Programma met

en de relevantie voor het algemeen milieu- en ruimtelijk beleid in Vlaanderen, zoals

beschreven in de wetgeving terzake, het Milieubeleidsplan 2003-2007 (met name het

luik Themabeleid) en het RSV (zie hoofdstuk 3);

Page 163: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 162

- een beschrijving van de verwachte/mogelijke milieueffecten van de doelstellingen en

acties van het Operationeel Programma, opgedeeld naar thema (mens, landschap,

fauna en flora, bodem, water, geluid en lucht).

6.5.4. Conclusies

De volgende conclusies kunnen getrokken worden in verband met de potentiële milieu-impact

van elk van de vier prioriteiten van het Doelstelling 2-Programma:

- Prioriteit 1 – Kenniseconomie en innovatie: De acties van de eerste vier operationele

doelstellingen hebben geen (directe) milieueffecten. Het implementeren van

ecoinnovaties (OD 5) en innovatieve inrichtingsprojecten op het platteland (OD 6)

zullen in principe (vnl.) positieve effecten hebben voor bepaalde disciplines, maar

deze zullen een beperkte globale impact hebben en/of lokaal van aard zijn.

- Prioriteit 2 – Ondernemerschap : De acties van deze prioriteit hebben geen (directe)

milieueffecten, eventueel met uitzondering van de acties gericht op landeigenaars, die

(potentieel) positieve effecten hebben op het vlak van landschap en fauna en flora

maar wellicht een (zeer) beperkt steunbedrag vertegenwoordigen.

- Prioriteit 3 – Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren : De acties van deze

prioriteit hebben veruit de belangrijke implicaties naar milieu toe. De meeste acties

hebben tot doel bij te dragen aan een duurzamere Vlaamse economie, en op lange

termijn en op Vlaams niveau zijn de milieueffecten normaliter positief, maar op korte

termijn en/of op lokaal niveau zullen negatieve milieueffecten wellicht onvermijdelijk

zijn. Dit geldt met name voor de acties m.b.t. de economische “poorten”

(havens,luchthaven) en de verkeersinfrastructuur (OD 1) en (op beperktere schaal) de

acties m.b.t. nieuwe bedrijventerreinen (OD 2 en OD 3). Bij de locatie- of tracékeuze

en de inrichting van infrastructuurprojecten die ondersteund worden vanuit D2 moet

een zorgvuldige milieu-afweging gebeuren om de negatieve effecten te minimaliseren.

- Prioriteit 4 – Stedelijke ontwikkeling : De milieueffecten van de acties van deze

prioriteit zijn vergelijkbaar met die van Prioriteit 3, met dien verstande dat ze beperkt

zijn tot de stedelijke omgeving. Dit betekent dus dat ze overall een positieve

milieuimpact zouden moeten hebben, maar negatieve effecten op korte termijn en

lokaal niet uit te sluiten zijn. De effecten van OD 4 (ontwikkeling van het sociaal-

cultureel leven) beperken zich normaliter tot de disciplines mens en landschap.

De potentiële milieu-impact van het D2-programma als geheel hangt in grote mate af van het

totaal budget en van de verdeling van de financiële middelen over de vier prioriteiten en 17

operationele doelstellingen. Wat de financiële verdeling in het kader van het Doelstelling 2-

programma betreft, werd beslist de beschikbare middelen, zijnde 193 miljoen euro, evenredig

te spreiden over de vier prioriteiten, zijnde telkens een bedrag van ongeveer 48 miljoen euro,

gespreid over een periode van 6 jaar.

Indien het budget van elke prioriteit eveneens evenredig verdeeld zou worden over haar

doelstellingen, zou ca. 56% van het totaal budget van D2 uitgaan naar acties zonder of met

zeer beperkte en/of indirecte milieueffecten, en de overige 44% naar acties waarbij een

positieve milieu-impact wordt nagestreefd maar negatieve (neven)effecten niet uit te sluiten

zijn. Gezien het ambigue karakter van deze tweede categorie kan vanuit milieustandpunt niet

Page 164: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 163

zonder meer gesteld worden dat zij zwaarder dan wel lichter zou moeten doorwegen in het

programma. Bovendien is de economische, sociale en milieu-impact van een programma van

in totaal 193 miljoen euro, verspreid over tientallen tot honderden acties en projecten, op

Vlaams niveau sowieso zeer beperkt.

Dit doet uiteraard niets af van de intrinsieke waarde van de doelstellingen of de individuele

acties van het Doelstelling 2-programma, maar hun eventuele positieve (milieu- en andere)

effecten zullen wellicht enkel merkbaar zijn op lokaal niveau. De belangrijkste impact van het

Programma als geheel zal/moet liggen op het vlak van sensibilisering en aanmoediging van

initiatieven die gericht zijn op duurzaamheid.

6.5.5. Suggesties m.b.t. selectieprocedure en monitoring

Via een projectselectieprocedure met voldoende aandacht voor milieu- en

duurzaamheidsaspecten, moet ervoor gezorgd worden dat projecten ondersteund worden die

niet alleen de eigen doelstellingen van het D2-programma ten goede komen, maar ook (in de

mate van het mogelijke) bijdragen aan de algemene Vlaamse milieudoelstellingen. De

beheers- en controlestructuur zoals voorgesteld in het ontwerpprogramma zou hiervoor in

principe voldoende garantie moeten bieden, aangezien in het Toezichtscomité alle ministers

en alle bevoegde administraties, waaronder die voor milieu, vertegenwoordigd zijn, evenals

de milieu- en natuurverenigingen, en in de Technische Werkgroep externe consultants kunnen

opgenomen worden die gespecialiseerd zijn in deze thema’s.

Met het oog op een zo efficiënt mogelijke selectieprocedure, zou elk projectvoorstel een

beknopte nota moeten bevatten i.v.m. de milieuaspecten van het project, die bij geografisch

afgebakende projecten zal focussen op de “immissiezijde” (lokale milieukwaliteit), en bij niet

geografisch afgebakende projecten op de “emissiezijde” (afval, polluenten) en op

grondstoffen- en energieconsumptie.

Omtrent het monitoringaspect kan gesteld worden dat het weinig zin heeft om talrijke

algemene indicatoren op te stellen, omwille van de grote variatie aan projecttypes.

Desalniettemin worden drie (of vier) basis-/impactindicatoren voorgesteld. Dit zijn

indicatoren die resp. de milieutoestand beschrijven bij de start van het programma, en de

evolutie van deze indicatoren gedurende en na de uitvoering van het programma. De

voorgestelde indicatoren zijn o.i. voldoende complementair aan elkaar en dekken in

voldoende mate de potentiële effecten van het Doelstelling 2-programma af. Bovendien gaat

het om indicatoren die standaard bijgehouden worden in het kader van de opmaak van het

jaarlijks Vlaams milieurapport (MIRA) (terug te vinden op www.milieurapport.be). Daarnaast

zijn er nog heel wat mogelijke basis-/impactindicatoren op lokaal niveau en doelstellings- en

actiegerichte resultaatsindicatoren.

De drie algemene impactindicatoren zijn (of vier, indien de derde indicator wordt opgesplitst):

- grondstoffenbehoefte (Direct Material Input): totaal Vlaanderen = ca. 250 miljoen ton

(42 ton/inwoner) in 2004;

- energieverbruik: totaal Vlaanderen = ca. 1600 PJ (1012 J) (265 MJ/inwoner) in 2004;

- geproduceerde hoeveelheid afval en emissies naar lucht en water: totaal Vlaanderen

= ca. 106 miljoen ton (17,7 ton/inwoner) in 2003 (enkel broeikasgasemissies: 90,7

miljoen ton CO2-equivalenten in 2004) (eventueel afval en emissies apart).

Page 165: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 164

Omwille van de belangrijke focus van het D2-programma (meer bepaald Prioriteit 3) op

(multimodaal) transport wordt voorgesteld om de indicatoren energieverbruik en emissies

apart op te volgen voor de transportsector. Door de getallen eenvoudigweg op te tellen

kunnen deze indicatoren op eender welke schaal toegepast worden: een individuele site waar

een bepaalde maatregelen wordt geïmplementeerd, een bepaalde regio, een project, een

operationale doelstelling, een prioriteit of het D2-programma als geheel.

Wat deze suggesties betreft, dient opgemerkt dat:

- in de projectselectieprocedure, criteria inzake milieu- en duurzaamheidsaspecten

zullen worden opgenomen;

- inzake indicatoren, de voorkeur werd gegeven aan een beheersbare set van relevante,

programma-eigen indicatoren ( en dus geen algemene omgevings/impactindicatoren )

ten einde een maximale relatie te leggen tussen de activiteiten van het programma en

de resultaten/impact van het programma.

Page 166: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 165

BIJLAGE 1 - INDICATORENSET

THEMATISCHE PRIORITEIT 1’KENNISECONOMIE EN INNOVATIE’

Operationele doelstelling Output Resultaat

OD1: Sensibiliseren � Aantal sensibiliseringsacties bij

bedrijven, organisaties, instellingen

� Aantal bereikte bedrijven,

organisaties en instellingen door de

sensibiliseringsacties rond

kennisontwikkeling en

kennistoepassing

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

90 -150

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

4300 -7200

� Aantal bedrijven, organisaties,

instellingen die een

kennisontwikkelings- en/of

kennistoepassingsstrategie ontwikkeld

hebben of geactualiseerd hebben

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 180-300

OD2: Begeleiding � Aantal begeleidingsacties in

bedrijven, organisaties, instellingen

rond kennisontwikkeling en

kennistoepassing

� Aantal begeleidingen van bedrijven,

organisaties of instellingen inzake

kennisontwikkeling en

kennistoepassing

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 50-90

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

1500-2700

� Aantal kennisontwikkelings- en

kennistoepassingsadviezen die door

bedrijven, organisaties, instellingen

daadwerkelijk zijn geïmplementeerd

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 375-680

OD3: Samenwerking � Aantal samenwerkingsacties tussen

bedrijven, organisaties, instellingen

onderling en met kenniscentra

� Aantal deelnemende bedrijven,

organisaties, instellingen aan

samenwerkingsacties rond

kennisontwikkeling en

kennistoepassing

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 40-60

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

200 - 600

� Aantal effectief opgezette

samenwerkingstrajecten inzake

kennisontwikkeling en –toepassing

tussen bedrijven en organisaties

onderling en tussen bedrijven,

organisaties en kennisinstellingen

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 40-120

Page 167: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 166

OD4:

Internationalisering � Aantal acties ter stimulering van

kennisontwikkeling/

kennistoepassing in een

internationale context

� Aantal deelnemende bedrijven,

organisaties, instellingen aan acties

ter stimulering van internationale

samenwerking

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

30-60

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

300 - 600

Aantal internationale samenwerkingen

tussen bedrijven, organisaties, instellingen

onderling en metkenniscentra

� Aantal bedrijven, organisaties,

instellingen die een internationale

expansie zijn gestart of hebben versterkt

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 15 - 60

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 7 - 30

OD5: Vernieuwende

voorbeelden van

kennisvalorisatie

� Aantal vernieuwende projecten

inzake kennisvalorisatie

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

45 -120

� Aantal bedrijven, organisaties,

instellingen die vernieuwende

toepassingen en procédés implementeren

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 65-180

OD6: Innovatie van de

plattelandseconomie � Aantal innovatieprojecten gericht

op de versterking van de

plattelandseconomie

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 20-60

� Hefboomeffect van de ondersteunde

projecten op de regio ( = niet-EFRO-

middelen in miljoen euro )

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 8 - 12

Overkoepelende indicatoren:

� Tevredenheid van bedrijven,

organisaties, instellingen tav

dienstverlening ter stimulering van

kennisontwikkeling en kennistoepassing

Basiswaarde: /

Streefwaarde:

minstens 3 op 5

� Meerwaarde van het programma voor

inspanningen inzake kennisontwikkeling

en kennistoepassing bij de deelnemende

actoren

Basiswaarde: /

Streefwaarde:

minstens 3 op 5

Page 168: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 167

THEMATISCHE PRIORITEIT 2 ‘ONDERNEMERSCHAP’

Operationele doelstelling Output Resultaat

OD1: Stimuleren

ondernemingszin en

ondernemingsvaardigheden

� Aantal projecten ter stimulering van

de ondernemingszin en

ondernemingsvaardigheden

� Aantal bereikte actoren met acties

ter stimulering van

ondernemingszin/vaardigheden

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

130-190

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

30.000 – 45.000

� Aantal personen die ook effectief een

ondernemingsactiviteit opstarten

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

300 – 900

OD2: Creëren van een

faciliterend start-, groei-,

en overnamekader

� Aantal begeleidingsacties/

initiatieven ikv start, groei en

overname van ondernemingen

� Aantal projecten met het oog op de

verbetering van het

ondernemingsklimaat

� Aantal bedrijven bereikt door

middel van begeleidingsacties en

initiatieven

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

100-150

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 25

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

2.000 – 3.000

� aantal begeleide ondernemingen die

groeien

� aantal realisaties (bereikte resultaten)

inzake verbetering van het

ondernemingsklimaat

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

400 -1.200

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

25 - 50

OD3: Stimuleren van

internationaal ondernemen � Aantal projecten met het oog op het

stimuleren van internationaal

ondernemen

� Aantal bij internationale projecten

betrokken ondernemingen

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

40 - 60

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

600 - 1200

� Aantal begeleide ondernemingen die een

internationale expansie zijn gestart of

hebben versterkt

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

200 - 400

Overkoepelende indicator:

� Tevredenheid van bedrijven,

organisaties, instellingen tav de

dienstverlening ter stimulering van

ondernemerschap

Basiswaarde: /

Streefwaarde:

minstens 3 op 5

Page 169: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 168

THEMATISCHE PRIORITEIT 3 ‘RUIMTELIJKE OMGEVINGSFACTOREN’

Operationele doelstelling Output Resultaat

OD1: Duurzame

versterking van de

economische 'poorten' en

de internationale

multimodale

bereikbaarheid

� Aantal projecten gericht op een

duurzame versterking van het logistiek

netwerk (hard- en software)

(investeringsprojecten en andere

projecten)

� Aantal projecten gericht op de

verbetering van de relatie tussen

logistieke knooppunten en de woon- en

leefomgeving (investeringsprojecten

en andere projecten)

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

15-20

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

10 - 15

� Hefboomeffect van de

ondersteunde projecten (= niet-

EFRO-middelen in miljoen euro )

� Aantal km multimodale

transportverbindingen gecreëerd of

versterkt

� Aantal inwoners rechtstreeks of

onrechtstreeks beïnvloed door

leefbaarheidmaatregelen

Basiswaarde:

Streefwaarde: 12 - 17

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: p.m

( in te vullen door

promotor )

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

2000 - 3000

OD2: Kwaliteitsvolle

bedrijventerreinen en

bedrijfshuisvestingsmog

elijkheden

� Aantal projecten (investeringswaarde)

van ondersteuning van

revitalisatietraject van verouderde

bedrijventerreinen en brownfields

� Aantal knelpunten (investeringswaarde)

inzake bedrijventerreinuitgifte en

bedrijfshuisvesting die aangepakt

worden

� Aantal bedrijven betrokken bij

initiatieven op vlak van beheer en

voorzieningen op terreinen

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 7

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

7-14

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

400

� Bouwrijpe en beschikbare

bedrijventerreinen of bedrijfsruimte

in ha ( direct en indirect )

� Aantal (financieel) betrokken

bedrijven in samenwerkings-

structuren of beheersstructuren

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 500-750

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 100

OD3: Realisatie van

Vlaamse en subregionale

hefboomprojecten

� Aantal goedgekeurde

hefboomprojecten

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

50 -70

� Hefboomeffect van de

ondersteunde projecten op de regio

(bijkomende extra investeringen

van lokale actoren)

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 24 – 30

miljoen euro

Page 170: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 169

OD4: Benutten van

verduurzamings-

potenties van

economische

concentraties

(bedrijventerreinen,

havens,..)

� Aantal verduurzamingsprojecten

� Aantal bedrijven die deelnemen aan

verduurzamingsprojecten

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

30 - 40

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

80 - 200

� Hefboomeffect van de

verduurzamingprojecten.

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 7 – 10

miljoen euro

Page 171: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 170

THEMATISCHE PRIORITEIT 4 ‘STEDELIJKE ONTWIKKELING’

Operationele doelstelling Output Resultaat

OD1: Ondersteunen van

“geïntegreerde stedelijke

ontwikkelingsprojecten”

(domeinen : economie,

mobiliteit, leefkwaliteit,

toerisme/sociaal - cultureel

leven), die een positieve

bijdrage leveren tot het

economische succes van de

stad en zijn regio.

OD2 : Ondersteunen van

kleinschalige stadsprojecten

met de focus op economie,

mobiliteit, leefkwaliteit,

toerisme en sociaal –

cultureel leven.

� Aantal “geïntegreerde

stedelijke

ontwikkelingprojecten”

(uitgedrukt in 1000

euro)

� Aantal kleinschalige

stadsprojecten

(uitgedrukt in 1000

euro)

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

10 – 15

Basiswaarde: 0

Streefwaarde:

60- 100

� Hefboomeffect van de geïntegreerde

stedelijke ontwikkelingsprojecten,

uitgedrukt in 1000 euro.

� Aantal m² herbruikbare ruimte in

heringerichte bedrijfspanden.

� Aantal centrumsteden die een

aangepaste strategie (duurzame

vervoerssystemen) ontwikkeld

hebben om de mobiliteit te

verbeteren, met het oog op een

betere bereikbaarheid van

ondernemingen en diensten.

� Aantal realisaties inzake de

verbeterde toeristische en

(socio- ) culturele ontsluiting van

(minder gekende) stadswijken.

� Tevredenheid van de inwoners over

de (her) inrichting van de publieke

ruimte in de gerealiseerde projecten.

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: x 10 - x 15

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 200.000m² – 300.000m²

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 5 – 7

Basiswaarde : 0

Streefwaarde : 30 - 50

Basiswaarde : geen

Streefwaarde: minstens 3 op 5

Page 172: Operationeel Programma Vlaanderen 2007 2013

EINDVERSIE 171

IMPACTINDICATOR OP NIVEAU VAN HET PROGRAMMA

� Aantal jobs (in VTE) die direct of indirect behouden of

bijkomend gecreëerd zijn, als resultaat van de

ondersteuning vanuit het D2-programma

Basiswaarde: 0

Streefwaarde: 15.000