OPENBARING _1 TOT 10_ UITGAVE 2012

297
OPENBARING _1 tot 10 1 BIJBELSE AANTEKENINGEN en commentaar op het boek OPENBARING De Gouden poort, ook Sha'ar Harachamim genoemd in het Hebreeuws, is gelegen aan de oostelij- ke kant van de Tempelberg. Men denkt dat de bok Azazel (zie Leviticus 16) door deze poort naar de woestijn werd geleid. 8 Aäron moet namelijk het lot over de twee bokken werpen: één lot voor de HEERE en één lot voor de weggaande bok. 9 Dan moet Aäron de bok waarop het lot voor de HEERE gevallen is, aanbieden en hem als zondoffer bereiden. 10 Maar de bok waarop het lot is gevallen om weggaande bok te zijn, moet levend voor het aangezicht van de HEERE geplaatst worden, om daarmee verzoening te doen door hem als weggaande bok de woestijn in te sturen. Leviticus 16 - Stichting HSV Men zegt in kringen van de bedelingen dat de Messias zal terugkomen door deze poort om van Jeruzalem de stad van de toekomst te maken. Om dit te voorkomen, heeft Suleiman de poort geslo- ten in1541.

description

Iemand die het laatste boek van de Bijbel ter hand neemt, of het erom gaat het te lezen of te bestuderen, is onmiddellijk onder de indruk van de mysterieuze taal van dat boek. Het is zonder twijfel een moeilijk boek, maar moet toch bestudeerd worden, ter wille van zijn rijke zegeningen.

Transcript of OPENBARING _1 TOT 10_ UITGAVE 2012

OPENBARING _1 tot 10 1

BIJBELSE AANTEKENINGEN en

commentaar op het boek

OPENBARING

De Gouden poort, ook Sha'ar Harachamim genoemd in het Hebreeuws, is gelegen aan de oostelij-ke kant van de Tempelberg. Men denkt dat de bok Azazel (zie Leviticus 16) door deze poort naar de woestijn werd geleid.

8 Aäron moet namelijk het lot over de twee bokken werpen: één lot voor de HEERE en één lot voor de weggaande bok.

9 Dan moet Aäron de bok waarop het lot voor de HEERE gevallen is, aanbieden en hem als zondoffer bereiden.

10 Maar de bok waarop het lot is gevallen om weggaande bok te zijn, moet levend voor het aangezicht van de HEERE geplaatst worden, om daarmee verzoening te doen door hem als weggaande bok de woestijn in te sturen. Leviticus 16 - Stichting HSV Men zegt in kringen van de bedelingen dat de Messias zal terugkomen door deze poort om van Jeruzalem de stad van de toekomst te maken. Om dit te voorkomen, heeft Suleiman de poort geslo-ten in1541.

OPENBARING _1 tot 10 2

Hij heeft er aan de voorkant ervan een moslim begraafplaats geplaatst. Men zegt in de bedelingenleer – die hier altijd achter de hoek komt kijken - dat het boek Openba-ring dat alles duidelijk maakt. Wat er aan vooraf gaat en zal gebeuren daarna. We geloven dat niet.

Op dit beeld zie je wat er momenteel aan de hand is: een Gouden moskee, enkele christelijke kerken en enkele kleinere moskeeën. Voor ons blijft dit zo zonder noemenswaardige veranderingen TOTDAT de Here Jezus komt. Tot Zijn verschijnen aan de hemel in wolken en ieder oog Hem zal zien. Dan zal dit geschieden wat in Openbaring 19 is beschreven:

11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd ge-trouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid.

12 En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een naam, die opgeschreven was,en die niemand kent dan Hijzelf.

13 En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn naam luidt: Het Woord van God.

14 En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos.

15 En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God.- Stichting HSV Vanuit dat standpunt zullen we dit uitwerken, maar het is momenteel nog een werkdocument. Guido Biebaut februari 2012 Alle rechten voorbehouden [Illustraties, met uitzondering van de twee bovenstaande, komen ze van de site van Felix Just, S.J., Ph.D = http://catholic-resources.org/Art/Revelation-Art.htm, jaren geleden prof aan de Katholieke Universiteit van Leuven maar nu in de USA. Hij heeft al die verschillende sites op zijn adres.]

********

OPENBARING _1 tot 10 3

Een klein woordje vooraf In ’Israël en de Bijbel’ van februari 2000, blz.17 lezen we het volgende: “Helaas worden teksten vaak zo gemanipuleerd, dat ze passen in een menselijke theorie. Het zou goed zijn als christenen, zoals bijvoorbeeld sommige televisiepredikanten, zouden stoppen te schrijven over dingen, waar-van ze geen verstand hebben. Helaas kwalificeren in onze tijd beroemdheden zich als gezagheb-bend op elk gebied. Moge ons schriftonderzoek gebaseerd zijn op een door de Heilige Geest ver-lichte exegese van de tekst in zijn verband!” Er zal wel niemand zijn die dit zal betwisten tenzij enkele moderne theologen. Want een visie van een evangelisch christen en iemand die zweert bij de moderne theologie zal van meet af aan de standpunten klaar en duidelijk maken. “Verlichte exege-se” voor een evangelisch christen is gebaseerd op gebed, respect voor de bijbeltekst en onderwer-ping aan Gods geschreven woord. Een moderne theoloog heeft als uitgangspunt twee stellingen die vreemd zijn aan de andere visie: 1°) wat de Schrift zegt over wonderen en profetie is niet waar want die dingen gebeuren ook vandaag niet en liggen dus buiten ons onderzoeksveld, 2°) in de Schrift staat niet het Woord van God maar kunnen we Gods woord vinden wanneer we alle ballast van de cultuur waarin het is geschreven hebben weggenomen en overboord gegooid. We hebben geen voeling met de moderne theologie hoewel de kennis ervan ons niet geheel vreemd is. Wie zijn vijand wil kennen moet ook zijn huiswerk over hem maken. Je moet weten wat hij zegt en hoe zijn denkwijze is. Maar we hebben een gevoelen dat de moderne theologie niet op-recht tot de Schrift nadert. We denken aan een predikant die we het verhaal horen uitleggen van het bezoek van de koningin van Sheba aan koning Salomo. Volgens de voorganger, een doctor in de theologie, is het niet mogelijk aan te nemen dat Salomo beschikte over 6.300 kilogram goud zoals er in de tekst staat (1 Kon.10:14). Want je hoeft niet steeds alles letterlijk te nemen wat in de Schrift staat. Bijvoorbeeld, zegt hij, wat in Openbaring is gezegd: dat daar een rij bomen staan die elke maand hun vrucht afwerpen, zoiets kan wetenschappelijk niet. We gaan niet uitgebreid in op de argumentatie. Dat is wel de wijze waarop er met de Schrift in die kringen wordt omgegaan. Wat vandaag niet te bewijzen is was nooit echt waar. Toch dit nog, de Bijbel zegt duidelijk en onom-wonden dat Salomo van God zowel grote wijsheid als veel rijkdom ontvangt, zodat een andere ko-ning bij Salomo “niet te vergelijken was” (1 Kon.3:12-14). En het verhaal van Openbaring 22:1-3 en de eeuwig vruchtbare bomen heeft een symbolische betekenis. Te vergelijken zijn de twee verha-len dus niet. We geven een voorbeeld van de manier waarop er niet met profetie mag worden omgegaan. Maar op die wijze bezien velen uit de leer van de bedelingen de wereldse omstandigheden. In 1799 preekte David Austin over The Millennial Door Thrown Open (= De deur van het Millenium open-gezet), waarin Daniël hoofdstuk twee werd uitgelegd. Volgens de spreker zijn de benen van het beeld een voorstelling van Britain (nu Groot Brittannië) ofwel Europa. Het beeld wordt getroffen door een steen en die steen is de Amerikaanse revolutie die dan aan de gang is. De steen zal die staten omverwerpen en de Amerikaanse republiek zal groeien en veiligheid geven aan iedereen van haar onderdanen. Zie hierover samen met andere nationalistische gevoelens: Nathan Hatch, The Sacred Cause of Liberty: Republican Thought and the Millennium in Revolutionary New England, Yale University, 1977. Scofield, de Amerikaanse theoloog van de leer van de bedelingen, sprak over een drievoudig aspect van de Wederkomst. We lezen op blz.1148: “ Het N.T. leert in zijn totaliteit over de Weder-komst van Jezus Christus het volgende:

OPENBARING _1 tot 10 4

“(1) Die komst is een gebeurtenis en niet een tijdsverloop, en is persoonlijk en lichamelijk (Mat. 23:39 / 24:30 / 25:31 / Marc.14:62 / Luc.17:24 / Joh.14:3 / Hand.1:11 / Phil.3:20,21 / 1 Thes. 4:14-17) (2) Die komst heeft betrekking op 3 zaken: de Kerk, Israël en de volkeren. a) voor de Kerk wil het neerdalen van de Heer in de lucht de opstanding en verandering voorstel-len van de levende heiligen want dat is haar verwachting en haar hoop (Mat.24:36, 44,48-51 / 25:13 / 1 Cor.15:51,52 / Phil.3:20 / 1 Thes.1:10 / 4:14-17 / 1 Tim.6:14 / Tit.2:13 / Opb.22:20). b) Voor Israël is de terugkomst van de Heer voorzegt omwille van de nog niet vervulde profetieën van nationaal herstel, bekering en bijeenvergadering in vrede en macht onder het Davidische ver- bond (Hand.15:14-17 en Zach.14:1-9)... 2 Sam.7:8-17 / Zach.13:8 zie Luc.1:31-33 / 1 Cor.15:24. c) Voor de heidense natiën is de wederkomst van Christus de voorspelling van de vernietiging van het tegenwoordige politieke wereld systeem (Dan.2:34,35 / Opb.19:11), het oordeel van Mat.25:31-46 gevolgd door een wereldwijde bekering van de heidenen en aandeel hebben aan de zegeningen van het Koninkrijk (Jes.2:2-4 / 11:10 / 60:3 / Zach.8:3,20,23 / 14:16-21).” Zodat in het verhaal van Scofield over Openbaring dít geleerd wordt: vanaf hoofdstuk 4 is de gemeente op-genomen (blz.1356 voetnoot 1) en gaat God met het letterlijke Israël een nieuw verbond aan. De antichrist komt tot ontwikkeling maar zal na zeven jaar definitief het onderspit delven (blz.1364, 1365 voetnoot 4). Hoewel de schrijver zijn uitleg begint met te zeggen: “Die komst is een gebeur-tenis en niet een tijdsverloop, en is persoonlijk en lichamelijk” geeft hij te kennen dat er in werke-lijkheid drie komsten zijn, waarvan er één zelfs onzichtbaar is (blz.1372, 1373 voetnoot 5). Hij klinkt orthodox in leer maar is het niet. En we zullen dan ook enkele malen op andere zwakke pun-ten in zijn redenering wijzen. Over de Wederkomst leert de Katholieke Kerk het volgende. We citeren uit het ’Theologisch Woordenboek’, edit. H. Brink, Romen & Zonen, 3 delen, vanaf 1952, kol.4.636: “Wederkomst van Christus. Zoals reeds gesuggereerd hebben de eerste christenen zeer sterk geloofd in de spoedige wederkomst van Christus. Ondanks de duidelijke waarschuwingen van Christus zelf, niet verder te gaan spekuleren over de juiste tijd van deze wederkomst, hebben velen zich toch niet kunnen weer-houden gelovige spekulaties op te bouwen over een duizendjarig rijk, waarin de aardse vormen van de christelijke verlossing worden uitgewerkt in de geest van een politiek messianisme (chilias-me). Nog lang vindt men sporen van dit geloof in een spoedige wederkomst van Christus, teken hoezeer de belangstelling nog gericht stond op de algemene eschata (einde van de wereld). Reeds vanaf de vroegste tijden werd hierbij als geloofswaarheid beleden, dat Christus zal wederkomen om te oordelen. Maar ook de theologische bezinning over het oordeel vertoont in de patristische periode de voorkeur het algemeen oordeel sterker te benadrukken dan het bijzondere. Dat de Va-ders meer over het eindgericht dan over het partikuliere oordeel spreken is zeker ook een gevolg van hun zeer onbestemde ideeën over het direkte lot van de menselijke ziel na de dood. De kerke-lijke documenten (Denz 464, 530 v., 693) over het bijzondere oordeel laten zien hoe sterk deze kwestie verbonden was met de vraag naar de aanvang van de hemelse zaligheid.” Iets waar we niet mee kunnen instemmen (mogen mee instemmen!) in de studie van het N.T. en wat men zo dikwijls hoort de laatste tijd is; we moeten het N.T. lezen met de ogen van een Jood. En vanuit die visie ook meerdere interpretaties van één tekst aanvaarden. We citeren het volgende ter illustratie uit het ondertussen als standaardwerk gekende boek, ’Uit de sjoel geklapt, Christelijke belangstelling voor de Joodse traditie’, redactie M. van den Berg, B. Cozijnsen e.a., Gooi en Sticht, 1986. We lezen daar op blz.104: “Wij mensen kunnen ’de werkelijkheid’, ’de menselijkheid, ’de waarheid’ niet bevatten. We zien stukjes aspecten. Waar wordt dit overtuigender uitgedragen dan in de Midrasj, waar iedere nieuwe visie op een bijbelwoord, hoe strijdig ook met de bestaande, als een verrijking wordt ervaren. ’Is mijn woord niet... als een hamer die een rots aan splinters slaat’

OPENBARING _1 tot 10 5

(Jer.23,29)’. ‘’Zoals de hamer de rots in tal van splinters slaat, zo zal een schriftvers tal van be-kentenissen prijsgeven’ (Sanhedrin 34a).” Op basis van deze Joodse uitleg van die tekst uit het O.T., zegt de huidige moderne Bijbelinterpreet dat men alles op een zelfde lijn mag plaatsen waar het om de uitleg van de Schrift gaat. Een interpretatie van Paulus aangaande iets, heeft dan eenzelf-de waarde als wat een feministische theoloog zegt. Of dezelfde waarde van wat een bevrijdings-theoloog zegt. Of in dat verband een homotheoloog, waar bevrijding uit het sociale burgerlijke le-ventje centraal staat. Men moet zich zelfs bevrijden van wat Paulus heeft gezegd in dat verband, want hij was anti-vrouw en anti-seks. In de Joodse interpretatie van God (of zijn woord) over Jer.23:29, die rotsen verbrijzelt staat er een torenhoge verkeerde uitleg. Uit de samenhang van het verhaal in Jeremia is het duidelijk dat God het daar heeft over stukslaan of kapot slaan zodat de steen vernietigd is en voor niets meer bruikbaar is. Gods “woord” zal optreden als een “hamer”, en het gaat hier om het veroordelen door God van; in de eerste plaats de valse profeten die leugenachtige dromen uitleggen in hun “woordkramerij” (verzen 30-32). “Wat heeft stro met het koren gemeen luidt het woord des HEREN” zegt het voorgaande vers 28. Met ander woorden, sommige dingen in het leven hebben een waarde maar andere niet. Want het stro zal verbrand worden of gebruikt worden voor wat later op de mesthoop zal terechtkomen. Vergelijk dit bijvoorbeeld met Paulus die iets in dien aard zegt in 1 Cor.3:11-13. Als hamer kan God zelfs Babylon gebruiken om een werk van verbrijzeling te ver-richten (Jer. 50:23). De Joden gebruiken in hun Midrasj het vers om er op te wijzen dat een Bijbel-tekst méér dan één interpretatie in zijn mouw heeft. Waarschijnlijk hebben ze zelf niet begrepen dat traditie door de profeet Jesaja als later Jezus totaal uitgesloten wordt als mogelijke vorm van open-baring. Volgens beiden is wat men in de Joodse theologie de mondelinge traditie waardeloos noemt. De mondelinge traditie zou sinds Mozes ontstaan zijn wanneer hij met de 70 ouderlingen op de berg was. God zou hen mondelinge instructies gegeven hebben die toen niet te boek werden gesteld. Lees daarover met aandacht Jesaja 29:16 en Mat.15:1-9. Wie traditie (uitleg van mensen) = Gods woord is volgens Jezus een “huichelaar.” Zie ook nog naar Deut.12:32 / Spr.19:5,9 / 30:6 / Gal.1:8,9. U zult in wat we hebben geschreven dus géén flirten met theologische modeverschijnse-len terugvinden. Stel je voor dat men in de tijd van het O.T. waar de bevrijding uit slavernij van Egypte (of later Babylon) centraal staat een bevrijdingstheologie zou uitwerken voor homos, trans-seksuelen, ongehuwde moeders en vul maar in. Denkt u dat er één profeet uit die tijd niet moord en brand zou geschreeuwd hebben bij dergelijke interpretaties? Om die reden zal u in onze uitleg wei-nig of niets lezen over al die menselijke uitleggingen. Tenslotte een citaat van E. Linnemann uit, ’Wetenschap of vooroordeel?’, Kok, 1987, blz.134. Ze schrijft: “Max Planck, beslist onverdachte getuige als Nobelprijswinnaar voor natuurkunde schrijft: “Een nieuwe wetenschappelijke waarheid handhaaft zich gewoonlijk niet doordat haar tegenstanders ervan overtuigd worden en verklaren, de juistheid ervan in te zien. Eerder gebeurt dat, doordat de tegenstanders langzamerhand uitsterven en de opgroeiende generatie van meet af aan met die waarheid vertrouwd wordt gemaakt.” Zo is het ook met profetie. Velen in de kerk zijn er niet mee vertrouwd en kunnen in regel weinig argumenten aanvoeren waarom ze dit of dat gelo-ven. Het is hun traditie. We trachten dit te doorbreken. We zijn ons ervan bewust dat we diep in het onderwerp induiken. Maar we geloven tevens dat wie onze argumentatie wil volgen, toch iets zal meedragen van de rijkdom van Gods Woord in dit verband. Soms moeten we wel redeneren vanuit die rede waar we zo moeten voor oppassen. Es ist eine große Gabe des Heiligen Geistes, daß man glaube, daß Gott auch dann barmherzig sei,

OPENBARING _1 tot 10 6

wenn er Böses sendet. – Martin Luther 1°) °In het O.T. staan er beloften van herstel voor Israël wanneer ze zich tot God keren in berouw. Wat er nu aan de gang is in Israël is géén daad van berouw. 2°) De beloften van het O.T. werden volgens de bewoordingen van de apostelen vervuld in de Nieuwe Testamentische gemeenschap. Beloften gegeven aan Abraham zijn vervuld in Christus Zelf of in zijn leerlingen. 3°) De beloften van het O.T. in verband met het land kunnen niet vervuld zijn in de huidige nationa-listische staat Israël. Want we hebben daarvoor een duidelijk beeld in Romeinen 11. Joden die niet geloven in Christus worden afgehouwen van de olijfboom. Ingeënt worden ze opnieuw in- dien ze de Messias aanvaarden. Maar in dit beeld is er géén belofte van Land in Israël. En de reden daartoe is: heidenen worden ingeënt in de boom! Moeten die allemaal in Israël gaan leven? Lijst van de belangrijkste afkortingen Biederwolf: W. Biederwolf, ’The second coming bible’, Baker Book house, reprint 1972. De oor-spronkelijke titel was ’The Millenium Bible’, The Glad Tidings Pub., 1924. Bijbels Panorama: ’Bijbels Panorama’, Het Morgenrood, 1974. Dit is een reeks tabellen waarin de tekst minder belangrijk is. De “zeven bedelingen” worden in 12 schetsen en twee aanhangsels als énige Bijbelse visie aan de man gebracht. We lezen hierover in een boekenfolder: “Aanbevolen op de Zoeklicht Seminar Avonden.” Bultema: H. Bultema, ’Maranatha, eene studie van de onvervulde profetie’, Eerdmans-Sevensma Co., 2de druk, z.j. maar rond 1920. Een Gereformeerd predikant die de duizendjarige regering aan-hangt met eigen accenten en die van zijn collegae Darbysten toch moet onderscheiden worden. De onzichtbare opname van de gemeente zeven jaar vóór de Wederkomst is volgens hem fantasie en terecht. Ds. Bultema is in 1919, en alle ambtsdragers uit die gemeente welke hij bediende, ontzet uit het ambt door De Synode van de Christelijk Gereformeerde Kerk van Noord-Amerika. J. de Heer: J. de Heer, ’Het duizendjarig vrederijk’, Uitg. Zoeklicht boekhandel, 1935. Greijdanus: S. Greijdanus, ’De Openbaring des Heren aan Johannes’, Kok, vierde druk 1965. Dit is de kleine uitgave maar nog steeds een kolos van een Gereformeerde uitleg van dit Bijbelboek. Mormon: Het boek van Mormon, ’Lesboek’: Copyright De Kerk van Jezus Christus van de Heili-gen der Laatste dagen, 1986. We citeren dus niet het Boek van Mormon maar een belangrijk stu-dieboek hierover met aanhalingen van theologen van deze denominatie. NBG: ’Bijbelvertaling’ van het Nederlands Bijbelgenootschap. Zonder nadere bepaling citeren we deze vertaling. NWV: ’Nieuwe Wereldvertaling van de Heilige Schrift’, met studieverwijzingen, Watch Tower bible and tract Society, herziene uitgave 1995. Questions: ’Seventh day Adventists answer Questions on Doctrine’, Review and Herald, 1957. We zien de Adventkerk zeker niet als een sekte maar gezien hun uitgesproken leer over het duizendjarig

OPENBARING _1 tot 10 7

rijk en de Wederkomst moeten we er toch nader op in gaan. We citeren één van hun standaardwer-ken. Scofield: Cyrus I. Scofield, ’The Scofield Reference bible’, Oxford University Press, renewed ver-sion 1945, oorspronkelijk 1909. Van deze eerste druk verschenen meer dan 10 millioen exemplaren. We citeren dus de versie van Scofield zelf en niet de latere bijgewerkte uitgave. Samen met Bie-derwolf is dit het basiswerk van veel hedendaagse schrijvers op dit onderwerp, ook al geven ze het niet toe, of zijn er zich niet bewust van, wanneer ze anderen citeren. Het Morgenrood (Nederland) heeft een uit het Engels vertaalde Bijbelcursus van Scofield (950 bladzijden), maar is géén aanrader omwille van de eschatologie die er in verwerkt is. Talmage: J. Talmage ’De artikelen des geloofs’, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der laatste dagen, 1972. Hij was één van de 12 apostelen en profeet volgens Mormoonse normen. S.V.: ’Statenvertaling’, Nieuwe uitgave door Ds. W.L. Tukker voorzitter, 1977. W.T.: ’De Wachttoren’, altijd als verwijzing naar het genootschap. Een citaat uit het gelijknamige tijdschrift is voluit geschreven. We besteden veel aandacht aan de leer van deze mensen omdat ze de grootste sekte zijn in België of Nederland. z.j.: zonder jaar, boeken zonder jaar van uitgifte. We hebben onze eigen afkortingen van de Bijbelboeken die meestal deze van de vroegere NBG zijn. Uitzonderingen o.a.: Openbaring, onze afkorting is Opb. in plaats van Op., Marcus is Marc. en niet Mark., Lucas is Luc. en niet Luk.. Iets over de lay-out We hebben getracht door middel van de letterweergave de afkomst van de citaten te identificeren voor de lezer. Vertalingen uit Franse, Duitse en Engelse literatuur zijn van onszelf. Uitzonderlijk geven we de originele tekst. We hebben de vroegere oude spelling uit de citaten ook niet aangepast. Zwart en recht: Al de Bijbelcitaten, Nederlandse, Hebreeuwse en Griekse met uitzondering van de NWV. Ook enkele woorden om nadruk hierop te leggen. Zwart en schuin: Al de aanhalingen uit literatuur van de W.T., ook hun Nieuwe Wereld Vertaling. Schuin: De verwijzingen uit schrijvers en apocriefe teksten, evenals enkele woorden om nadruk te leggen. We hebben gekozen voor één doorlopende tekst. Wellicht zijn veel lezers hieraan vreemd. We doen het om twee redenen. Want uit zelfondervinding weten we dat men niet steeds achteraan in het boek gaat nakijken waar de referentie vandaan komt. En ten tweede een degelijk boek waar de voetnoten netjes onderaan verwerkt zijn op elke bladzijde eist enorm veel tijd. En zoals velen in de derde leeftijd kunnen we dat geduld niet meer op brengen. Alsof het ons aan tijd ontbreekt! Regel-matig kan u iets vinden in kader weergegeven en dat is meestal een verdere verwijzing naar één of ander aspect van een tekstgedeelte. U hoeft dat niet persé door te nemen. En hetzelfde geldt voor wat in een appendix staat, dat geeft een nadere uitleg en redenen waarom we deze of gene interpre-tatie hebben aangehouden. Zo een appendix sluiten we af met de tekens ***** om de leesbaarheid te vergroten. En tot slot; we hebben een lange inleiding die niet is ingedeeld in hoofdstukken om reden dat dan voor de tweeëntwintig hoofdstukken van Openbaring een evenredige indeling kan aangehouden worden.

OPENBARING _1 tot 10 8

Bibliografie: Is opgenomen aan het slot van onze aantekeningen bij Openbaring hoofdstuk 20 ook hier gepubliceerd. Titels in de tekst gebruikt zijn niet altijd overgenomen in de boekenlijsten. Aan de lezer: We stellen zeker uw opmerkingen, ook de kritische, altijd op prijs. Een dankwoord: Aan mijn vrouw Georgette voor het werk op de P.C. en mijn dochter Ariane voor het opsporen van fouten. Aan de familie A. Dewaele-N. De Braekeleer die ons tientallen jaar-gangen in bruikleen ter beschikking hebben gesteld van de tijdschriften ’Amen’, ’Het Zoeklicht’, ’Israël en de Bijbel’ en ’Middernachtsroep’. Dank zij deze hebben we enkele dingen duidelijker kunnen maken dan uit de gewone boeken.

OPENBARING _1 tot 10 9

Inleiding Wie schreef het boek Openbaring? Papias verwijst rond 135 na Chr. naar een duizendjarig rijk, wat slechts gekend is uit Opb.20. In het Martyrium van Polycarpus (155 na Chr.) staan reeds de eerste aanwijzingen over het bestaan van het boek. Meliton van Sardes schreef een commentaar op het boek rond 170 na Chr.. Dat hoort bij de vroegste getuigenissen voor het bestaan van het boek Openbaring. Een Kerkvader uit de tweede eeuw, Justinus Martyr, zei in zijn ’Dialoog met de Jood Trypho’ geschreven rond het jaar 160 (par.81): “Er was bij ons een zekere man, met name Johannes, één van de apostelen van Christus, die in een aan hem gegeven openbaring profeteerde.” Irenaeus schreef in zijn werk ’Tegen ketters’, (5.30) over de Apocalyps: “Want die werd niet zeer lang geleden gezien, maar bijna in onze tijd, tegen het einde van Domitianus’ heerschappij.” Irenaeus is de vroegste schrijver die zegt dat Johannes zowel een evangelie als een Openbaring schreef. En die was discipel van Jezus zelf (’Tegen ketters’, 3.11.1-3 / 4.20.11). Dit was ook de opinie van Hippolytus, Tertullianus en Origenes. In de derde eeuw, zei Origenes: “Ik spreek over hem die aan Jezus’ boezem aanlag, Johannes, die ons één evangelie heeft nagelaten, ... en hij schreef ook de Apocalyps.” Eusebius en Hiërony-mus geven beiden dit zelfde getuigenis. Ook Andreus van Caesarea kent het bestaan van het boek (zie Migne PL 106, 207). Swete zegt in zijn commentaar (inleiding blz.CVIII-CXI) dat na de eerste helft van de tweede eeuw het boek Apocalyps aanzien werd als een canoniek boek. Apolonius gebruikt teksten uit het boek Openbaring om de leer aan te vechten van de Montanisten en dat was ongeveer tegen 197 na Chr. Zie hierover Eusebius ’Kerkgeschiedenis’ V, 18, 122 en verder. Theophilus van Antiochië verwijst naar het boek om tegen de ketterijen van Hermogenes te strijden (Eusebius, ’Kerk-geschiedenis’ IV, 24). En zo ook de grotere theologen van die dagen en begin van de 3de eeuw; Irenaeus, Tertullianus en Cyprianus citeren er regelmatig uit. Clemens Alexandrinus verwijst naar de Apocalyps in zijn ’Strom.’, 4,25 / 5:6 / 6:13 en ’Paed.’, 3,10,12 enz... Het is ook waar dat tegen het einde van de tweede eeuw er kritiek is geweest van de sekte der Alogi (die het Woord niet aan-nemen) maar deze geloven dat Johannes geen enkel boek schreef dat zijn naam draagt. In de Oos-terse Kerk heeft de aanvaarding van het boek Openbaring langer geduurd. Cyrillus van Jeruzalem, Gregorius van Nazianzen spreken niet bewust over het boek en nemen het niet op in hun Bijbelca-non. Chrysostomus haalt het nooit rechtstreeks of onrechtstreeks aan. Maar in dezelfde periode aanvaarden Athanasius, Epiphanius, Gregorius van Nyssa en Basilius het boek als behorend tot de canon. Methodius, begin van de 4de eeuw citeert er regelmatig uit. Vanaf het begin van de 19de eeuw dachten enkele moderne theologen dat het boek werd ge-schreven door een zekere Johannes presbyter (de oudere). Eusebius heeft dit reeds als een moge-lijkheid naar voren gebracht en heeft het opgenomen in zijn ’Kerkgeschiedenis’, 3.39. Tegen de 19de eeuw hadden andere Bijbelkritische theologen de visie dat het boek Openbaring een verzamel-boek is van meerdere geschriften nieuw leven ingeblazen (Vogel in 1811 / Schleiermacher in 1845). Het is een verzameling van profetisch-apocalytische litteratuur zoals er zo veel zou in omloop ge-weest zijn in die dagen. Men dacht het boek Openbaring te moeten toeschrijven aan iemand die het ofwel in zijn geheel schreef onder het pseudoniem van ’Johannes’ of andere geschriften bewerkte

OPENBARING _1 tot 10 10

onder dat pseudoniem. Voor sommigen was de Apocalyps een christelijk aangepaste versie van één af ander Joodse Apocalypse, vb. E. Visscher, A. Harnack, H. von Soden, J. Weiss. Of nog erger; het was een christelijke aanpassing van bepaalde mythen van de heidenen, uit vooral Babylon of Egypte, volgens H. Gunkel (1895) en H. Griessmann (1905). Enkele recente verdedigers van de visie van een Joods apocalyptisch verzamelboek zijn geweest; R.H. Charles in England en M-E. Boismard in Frankrijk. Maar de laatste tijd is men teruggekomen van deze uitleg en zegt men dat het boek is geschreven door slechts één schrijver. De zinsopbouw en het gebruik van bepaalde Griekse uitdrukkingen zou dit overduidelijk maken en bewijzen. Belangrijk in deze laatste visie is de studie van G. Mussies, ’The morphology of Koine Greek in the Apocalyps of John’, Nov. Test. Sup. 27, Brill-Leiden, 1971. De visie dat Apocalyps niet een geschrift is van Johannes werd voor het eerst verdedigd door Dinysius van Alexandrië (3de eeuw) in zijn ’Brief aan Nepotem’. Want er was teveel verschil in taal tussen het evangelie van Johannes en dat boek! Door de eeuwen heen is er altijd wel iemand ge-weest die in die richting dacht. We moeten al die hypothesen uit de vorige paragrafen verwerpen als niet verdedigbaar vanuit de Schrift zelf en ook niet vanuit wat men de kritische benadering van de Schrift noemt.? Ware dit zo dan zou er onder de leerlingen van al die visies geen ruzie zijn over de betekenis van de teksten. Wij zelf geloven dat Johannes, de apostel, de ware schrijver is van het boek dat we kennen als het boek Openbaring. Dat is duidelijk uit het Opb.1:1,4,9 / 22:8. Hij schreef het boek op het eiland Patmos in gevangenschap (Opb.1:4,9). En er zijn onrechtstreekse aanwijzingen dat Johannes de schrijver van het boek is. Enkele parallellen tussen het evangelie en het boek Openbaring geven dat naar onze mening ook aan. Men zegt dan in kritische kringen dat deze gelijkenissen niet sterk genoeg zijn. Maar de proef op de som, komt bij het eten van de pudding zeggen de Engelsen. Wanneer we dan de taal van het boek Openbaring bijvoorbeeld vergelijken bij een brief van Paulus of Petrus dan is die gelijkenis er niet meer. En dat is dan een onrechtstreeks bewijs. Vergeet niet dat Apocalyps qua vorm ook een brief is volgens Opb.1:4 en 22:21. Het is ook waar dat er in het evangelie van Jo-hannes niets is terug te vinden als de hemelse visioenen, maar dat verschil is te verklaren door de aard van de twee boeken. Het éne spreekt over het verleden van de Logos, het andere over de toe-komst van de Logos. Verder zegt men dat die hemelvisioenen in een erbarmelijk Grieks geschreven zijn terwijl men dat niet kan zeggen van het evangelie van Johannes. Maar ook dat is geen goed argument. De twee boeken zijn trouwens niet te vergelijken want die hemelvisioenen vinden we niet in het evangelie. Men krijgt de indruk dat de visioenen speciaal in een ander Grieks geschreven zijn om aan te geven dat wat men beschreven ziet buiten het normale valt. Hier betekenen woorden nog iets anders dan in de gewone omgangstaal. Hetzelfde kan gezegd worden van de hebraïsmen die zo veelvuldig in de Apocalyps staan. Aan de basis van het boek liggen namelijk geen citaten uit de Griekse Septuaginta maar wel Arameïsche flarden van gelijkenissen met de vroeg Masoretische teksten, zoals in de vroegste Dode-zee-rol-manuscripten. We gaan daar niet verder op in maar wie er meer over wil weten moet de recente inleidingen van deze manuscripten nagaan. De oudste versies hebben name-lijk een tekst die veel overeenkomt met de Septuaginta maar er toch niet aan gelijk is. En hebraïs-men zijn niet altijd een goed overdacht Grieks. In het gevalvan Openbaring gaat het om ingekorte verwijzingen. Naar wat er reeds in het O.T., en dus Hebreeuws werd geschreven. Deze verwijzin-gen vooral uit Jesaja, Ezechiël, Daniël en Zacharia volgen elkaar snel op. En daarom toch de tabel over: Gelijkenissen tussen het evangelie van Johannes en Apocalyps in woordgebruik

OPENBARING _1 tot 10 11

Begrip Evangelie Apocalyps ________________________________________________________________ Bruidegom 3:29 19:7 / 21:2 Eeuwigheid van Christus 1:1-3,14,18 22:13-17 / 5:12,13 Herder 10:1-11 7:17 Lam 1:29 29 maal Logos 1:1-3,14 (vgl.1Joh.1:1) 19:13 Manna 6:32-58 2:17 Oogst 4:34,38 14:15 Redding voor alle mensen mogelijk 3:16 7:9 / 22:17 Reinigen 13:8-10 7:13,14 / 22:14 Verzoening door bloed van Christus 1:29 / 3:3 / 10:10,11 7:14 / 12:11 / 21:6 Waar 1:9 / 19:35 3:14 / 19:9 Wonde van de lans 19:34 1:7 En verder begrippen over opstanding en oordeel. In het evangelie Joh.3:26 / 5:22-29 / 7:33-36 / 8:15-19 / 9:40,41 / 12:48. In de Apocalyps te vergelijken met Opb.2:7 / 3:15 / 7:17 / 20:3-6 / 21:22-24. In het commentaar door Kamp H.R.van de, op dit boek Openbaring, (CNT reeks), Kok, 2000, staan nog enkele meer complexe argumenten waarom Johannes de schrijver is van het boek. Warm aanbevolen wie er verder wil op ingaan. We lezen op Internet bij Dr. Herman H. Somers ([email protected]) een Bijbelcriticus dat Jezus, alhoewel psychopaat, de inspirator is van het boek. “In het werk “Jezus, de Messias”, hebben we aangetoond, dat als men aanvaardt, dat Jezus de kruisiging heeft overleefd, het voor de hand ligt, dat de Apocalyps rechtstreeks geïnspireerd werd door de overlevende Jezus. Met deze vooropstelling voor ogen wordt de Apocalyps begrijpelijk en zelfs grotendeels helder. Er is nl. een treffend parallellisme tussen de Apocalyps en de Evangeliën wat betreft de sympto-men van de parafrenie. De kern van beide geschriften is dezelfde waanidee: nl. zelf de Zoon van God en de komende Mensenzoon te zijn, door de profeten “voorspeld”. Deze waanidee wordt ge-stoffeerd met dezelfde symptomen: zeldzame hallucinaties , een uitgewerkt logisch systeem, para-noiede haat tegen diegenen, die de waanidee niet aanvaarden, en een geknakt narcisme . De Apo-calypse is bovendien gesteld in een esoterische symbolische taal, die tot nog toe voor velen onbe-grijpelijk is gebleven. Toch kunnen we, dank zij enige ervaring met zulke pathologische taal en dank zij de aanbreng van de klassieke filologie een deel van de sluier oplichten” (wij onderstrepen de tekst). We verwijzen naar zo een overdreven en onhoudbare conclusie om aan te duiden dat er

OPENBARING _1 tot 10 12

toch ook andere geluiden zijn die in het geheel van het Bijbelonderzoek van de Apocalyps. Derge-lijke geluiden moet men trouwens niet serieus nemen. Wanneer werd het boek geschreven? Men denkt, in de klassieke versie, dat Johannes door Domitianus naar Patmos werd verbannen. Domitianus was de broer van Titus die oorlog voerde met Israël in 67-73 na Chr.. In 96 na Chr. toen Domitianus werd vermoord, is hij opgevolgd door keizer Nerva. Hij was een tolerantere per-soon die Johannes naar alle waarschijnlijkheid vrijliet. Maar we moeten ons (blijven) afvragen of deze overlevering juist is. Er is namelijk ook een overlevering die zegt dat Johannes, de apostel, stierf vóór het jaar 70 na Chr.. Zie hierover bijvoorbeeld R.H. Charles, deel 1, inleiding blz. XLV- XLIX. Kijken we even naar de details van deze die het plaatsten in de periode van ongeveer 95 of 96 na Chr. Hieronder de Kerkvaders die deze visie ondersteunen: Irenaeus, Adv. Haer. 5.30.3 Clemens Alexandrinus, Quis dives 42 Origenes, In Matt. 16.6 Victorinus, In Apoca.10.11 / 17.10 Eusebius, Kerkgeschiednis 3.18,20,23 Hieronymus, De Viris Illus. 9 En dan de andere data. Het einde van de regering van keizer Claudius (41-54 na Chr.) volgens Epiphanius, Haer. 51.12.32. Of tijdens de regering van Nero volgens de titel van de Syrische verta-ling van de Apocalyps. En Hieronymus kent ook het verhaal dat Johannes zijn boek schreef tijdens de gevangenschap die hij onderging door de vervolging van keizer Nero (54 tot 68 na Chr.). Of de tijd van keizer Trajanus (98 tot 117 na Chr.) volgens Theophylactus, In Matt. 20.22. Zo had Tertul-lianus gedacht maar het boek waarin dit staat is verloren gegaan. Een aanwijzing daartoe zou ook Tertullianus, Scorp. 15 kunnen zijn. Het belangrijkste argument voor de vroege datering komt uit de visie op het hoofdstuk 11 van Openbaring waarin een tempel is beschreven. Dit zou dan veronderstellen dat de tempel in Jeruza-lem nog niet is verwoest. Dus is het boek vóór die tijd geschreven. Dit is o.a. de redenering uit het werk van J. A. Robinson in zijn ’Redating the New Testament’, blz.238-242. Maar dat is geen echt doorslaggevend argument gezien het in hoofdstuk 11 gaat om een geestelijke tempel. De zaak is dus niet zo eenvoudig. En een opmerking bij twee Romeinse geschiedschrijvers maakt het nog moeilijker. Volgens Juvenalis, Sat. 4:38 en Plinius, Paneg. 53:3-4 heeft Domitianus de bijnaam ge-kregen van: “de nieuwe Nero” (of “de tweede Nero”). Of ook nog de keizer waarin een “stukje Nero” zit, volgens Seutonius Domit.13 en Tertullianus Apologie 5. Historisch en volgens de Kerk-geschiedenis van Eusebius 4.26.5-11 zijn de eerste twee vervolgingen van christenen het werk van de keizers Nero en Domitianus. Eusebius haalt zijn argumenten bij een nog niet teruggevonden ge-schrift van bisschop Melito van Sardes die rond het jaar 168 na Christus een apologie (verdediging van het christelijk geloof) schreef aan keizer Marcus Aurelius. Volgens David Aune is het boek onstaan in twee versies; één juist voor het jaar 70 N.C. en de latere rond het jaar 100 N.C. (inleiding blz. CXXII,CXXIII). Op Internet staat het belangrijkste van de citaten (wel 40) die een vroege periode aannemen zie: The Early Date of Revelation, www.preteristarchive.com. Het staat er reeds sinds February 7, 1998, @1996-2002 Todd Dennis, [email protected].

OPENBARING _1 tot 10 13

Waarom werd het boek geschreven? Uit kritische studies van het N.T. en in het bijzonder het boek Openbaring hebben de moderne theologen de gelijkenis gemaakt dat het oude Babylon uit Opb.17/18 = symbolisch het Romeinse Rijk uit de dagen van Johannes. Het is duidelijk niet in de Schrift dat men dan gaat zoeken, maar naar de Apocriefe boeken uit de tijd nà Johannes. En het grote verband is dan: Babylon heeft ooit de eerste tempel verwoest en Rome heeft de tweede tempel verwoest. Men zegt dat deze gelijkenis is terug te vinden in 2 Esdras 3:1,2,28-31 / Sybillijnse orakelen 5:143,159 / 2 Apoc. Baruch 10:1-3 / 11:1,2 / 67:7. En daaruit is de redenering dat het boek Openbaring is geschreven aan de gelovigen die op dat moment onder de verdrukking staan van Rome. En vanuit het cryptogram dat Babylon = Rome kan de gelovige troost putten, want dat rijk zal door de Heer overmeesterd en vernietigd worden. De vijanden van de Heer zullen het onderspit delven. Openbaring zou aldus geschreven zijn in functie van de vervolgingen over de Kerk gebracht door het keizerlijke Rome. En een andere visie. Men krijgt wel eens de indruk dat het boek is geschreven en gericht tot Jo-den omdat er toch enkele verwijzingen zouden toe zijn. De volgende schrijver die we aanhalen be-hoort tot deze groep. S. de Graaf zegt over de doelstelling van het boek Openbaring in ’Amen’ nr.29, februari 2000, blz.29, 32: “1. De auteur Johannes, de schrijver van deze brief, behoorde tot de Twaalven die de Here Jezus had geroepen om het evangelie van het Koninkrijk te verkondigen. Dit evangelie begon bij Israël en het zou, als Israël het aanvaardde, tot een zegen voor alle volken zijn. ............ 2. De geadresseerden Uit het opschrift boven alle zeven brieven blijkt, dat Johannes aan joodse gemeenten (synagogen) schreef. Er wordt gesproken over “de engel (boodschapper) van de gemeente.” Dit was bij de Jo-den de benaming voor de geestelijke aanvoerder van de synagoge, de zogenaamde ’Sheliach Tzib-bur’, die namens de gemeente de gebeden voordroeg. ................ 3. De verkondigde hoop, positie en roeping De hoop van de gelovigen aan wie geschreven wordt, is een aardse hoop. Wie overwint en Chris-tus’ werken tot het einde toe bewaart, zal macht krijgen over de heidenen (Openb.2:26). Zij zullen met Hem op aarde heersen duizend jaren lang (Openb.5:10 en 20:6). Hun positie en roeping is eveneens op de aarde gericht.” Deze argumentatie is echter niet sluitend met hetgeen het boek Openbaring beweert. Zelfs indien de 144.000 uit Opb.7:1-8 letterlijke afstammelingen zijn van Abraham, en dus Joden, zelfs dan zijn er onmogelijke uitspraken. Want het boek (trouwens het ganse N.T.) bespreekt een universaliteit in het gericht, één groep uit alle volkeren (waaronder ook Joden) zijn discipelen van Jezus en de ande-re aardebewoners zijn dat niet. Deze vallen buiten Gods genade en zullen Zijn toorn ondergaan. Zie naar o.a. Opb.5:8-13 / 7:9-17 / 21:24. En de vleselijke Joden zelf komen er niet altijd zonder kleer-scheuren van af, zij zijn het die de gemeente vervolgen (Opb.2:9 / 3:9). Men kan toch niet gewoon zo maar wat beweren dat in tegenstrijd is met wat Jezus heeft gezegd en door Paulus beschreven. Men kan niet zeggen dat het Jeruzalem dat boven is en op de aarde komt, slechts gewoon maar uit vleselijke Joden bestaat (Opb.21). Zodat we gewoon maar moeten zeggen dat het boek er kwam omdat God zijn kinderen wat te zeggen had over de toekomst.

OPENBARING _1 tot 10 14

Aan wie is het boek gericht? S. de Graaf zegt wat over de geadresseerde van het boek Openbaring. In ’Amen’ nr.29, februari 2000, blz.32 lezen we: “Er zijn nog een aantal punten die ons bepalen bij het joodse karakter van het boek Openbaring: * Er wordt in 1:2 gesproken over zeven gouden kandelaren. In het heilige van de taber- nakel stond ook een gouden kandelaar. Toen was er sprake van één kandelaar. Israël was nog één geheel en niet verstrooid over de aarde. In de tijd dat Openbaring werd geschreven, was Israël verdeeld. De Israëlieten bevonden zich in de verstrooiing. *Daarom wordt er over zeven kandelaren gesproken. *Het boek Openbaring is een vervolg op de profetie van Daniël. De boekrol die in Da- niël 12:4 wordt verzegeld, wordt in Openbaring 5-8 geopend. Maar ook zien wij in Openbaring 1, net als in Daniël 10, dat Christus Zich in hemelse heerlijkheid openbaart. * Het aantal schriftverwijzingen in Openbaring naar het Oude Testament is: 285. Dat zijn er veel meer dan in bijvoorbeeld Mattheüs (92) en in Hebreeën (102). Deze Bijbel- boeken staan bekend om hun zeer joodse karakter. Uit zowel de inhoud als het karakter van het boek Openbaring en de verwijzingen naar het Oude Testament blijkt dus dat het boek aan (de gelovigen uit) Israël is geschreven. Desondanks wordt er - ook in evangelische kringen - wel een tweedeling gemaakt tussen de zeven brieven en de rest van Openbaring. De brieven (hfdst.2 en 3) zouden dan betrekking hebben op de gelovigen in deze tijd, maar de rest van het boek (hfdst.4-22) niet. De volgende passages laten duidelijk zien dat het boek Openbaring niet in twee delen te splitsen valt, maar een onlosmakelijke eenheid vormt: Openbaring (inclusief de zeven brieven) heeft betrekking op wat zich, voornamelijk met Israël, afspeelt rond de Dag des Heren. (Openb.1:10) Wij vinden er niets in terug over het Lichaam van Christus (de Gemeente). Op het moment dat Johannes Openbaring schreef, was dit geheimenis zelfs nog niet eens openbaar gemaakt!” De schrijver geeft in de geraadpleegde bronnen toe dat het commentaar op het boek ’Openba-ring’ van E. W. Bullinger (in het Engels) en G. P. Pauptit, ’Uit Israëls profetie’ hem hebben geïnspi-reerd. Zijn uitleg is deze van een beperkte groep uit de leer van de bedelingen en niet die welke de onze is en het merendeel onder hen zullen dit tegenspreken. Is het boek Apocalypse een apocalyptisch boek? Waarschijnlijk zal een titel als deze vele lezers niets zeggen. Wie echter iets afweet van moderne Bijbelkritiek weet dat sinds het begin van de 20ste eeuw er steeds driester stemmen zijn opgegaan die beweerden dat het boek dat aan het slot van het N.T. staat, gerekend dient te worden onder de apocalyptische literatuur. Dat zijn een reeks geschriften (meestal Joods in het Hebreeuws of Grieks geschreven) ontstaan tussen 200 voor Christus en 100 na Christus. Enkele van de Dode Zee-rollen horen tot die soort litteratuur. De redenering dat ook het boek van Johannes daarbij moet gerekend worden berust op gelijkenissen die naar onze overtuiging slechts oppervlakkig zijn. Volgens E. Kä-semann (1960) is de apocalyptiek zelfs: “de moeder van het christendom”. Uit wat blijkt uit K. Koch, ’Ratlos ver der Apocalyptik’, Verlagshaus Gerd Mohn, 1970 blijkt dat er geen enkel theo-loog zijn handen, wou vuil maken aan de apocalyptische denkwijze tussen 1920-1960. (Zie hoofd-stuk zeven.) Het zestiende hoofdstuk van het boek ’The New testament’ van B. Ehrman, Oxford University Press, 2de druk 2000, kreeg daarentegen de titel ‘Jesus the Apocalyptic Prophet’. Dat zegt reeds genoeg over de inburgering van dit gedachtegoed in de moderne theologie. We zetten dat hierbij op een rij met hun en ons argument. We nemen van meet af aan de stelling in van de

OPENBARING _1 tot 10 15

Kerkvaders voor wie al die Apocalypsen = apocriefe boeken zijn, met uitzondering van het Boek van Johannes dat een door Gods geïnspireerd boek is. Apocriefen zijn geschriften die één of ander ketterse leer willen behandelen. 1) Apocalyptische boeken zijn meestal geschreven door “befaamde” profeten, door Mozes, Henoch, de twaalf Patriarchen enz... Maar in werkelijkheid zijn het geschriften geschreven door mensen die dat gebruiken als een pseudoniem. En in de meeste gevallen is die “openbaring” door een “engel” aan de schrijver overgegeven. Ook het laatste boek van het N.T. zou door een onbe-kende geschreven zijn en niet het werk van een echte persoon Johannes genaamd. Dat hebben we hierboven reeds aangetoond en is een fout argument. En wanneer men goed de ontleding maakt van dit theologisch verhaal dan gaat men uit van de titel van het laatste boek uit het N.T., vergelijkt daarbij geschriften die erop gelijken en zegt dan: er is een apocalyptische verwachting in die tussen-tijd van het Oud en Nieuw Testament. Dit is een echte cirkelredenering. Dat er een heilsverwach-ting was in die dagen is duidelijk maar slechts Johannes is een Bijbelboek dat behoort tot de canon. De rest valt er gewoon tussen uit zowel voor de vaderen van Israël als voor de Kerkvaders. We hoeven de grenzen van Gods openbaring niet te verleggen naar andere gebieden. 2) Verschillend met alle andere apocalyptische (en apocriefe) boeken moet Johannes in zijn Open-baring op bevel van de Heer permanent de nadruk leggen op het morele aspect van de gelovige. Zie bijvoorbeeld de zeven brieven en enkele slotconclusies (Opb.2:1-3:22 / 16:15 / 21:8). De apocalyp-tiek echter heeft deze visie niet maar blijft neutraal en is pessimistisch over de ganse lijn. Zie echter 4 Ezra 14:27-36 als vergelijking. 3) De apocalyptische schrijvers geven toe (of laten doorschemeren) dat de stem van God als profe-tie zwijgt in hun tijd. Daarentegen is het boek van Johannes zowel het “woord van God” (1:2) als profetisch inzicht (1:3 / 22:7,10,18,19). Openbaring bevat eschatologische orakelen, Gods toe-komstvoorspellingen. 4) Wat betreft de interpretatie van de apocriefe apocalypsen: deze worden meestal uitgelegd door de engel die het boek heeft doorgegeven. Dat is slechts eenmaal het geval bij Johannes. Alleen in Opb.17:7-18 krijgen we een uitleg te horen, de rest van het boek moet de lezer zelf interpreteren. 5) De apocriefe apocalypsen zien naar de toekomst voor de redding van Gods volk. Dat is niet het geval voor de Openbaring van Johannes. Daarin komt zoals in de rest van het N.T. aan de orde dat de gelovige reeds gered is. Hij is “in Christus” en dus thans reeds een overwinnaar (Opb.5:6-10). Christus heeft alle machten thans in Zijn macht. In de Openbaring van Johannes lopen het alreeds en het nog niet als een vlechtwerk samen in het verhaal van de profeet. De andere apocalypsen zien de redding alleen toekomstig, wanneer de Messias verschijnt. En de Amerikaanse theologe E. Schüssler Fiorenzo gaat met anderen trouwens niet meer akkoord met deze vroegere uitleg. Ze geeft toe dat in sommige apocriefe apocalyptiek er degelijk soms een verwijzing staat naar het reeds bestaande rijk Gods. Maar dat lijkt ons niet juist, ze doet het om Johannes te laten lijken op die an-dere zaken. Bij Johannes is het Rijk er reeds in de hemel in al zijn werkelijkheid en op aarde geeste-lijk onder de gelovigen. 6) In de zin van het punt vijf is er ook een verschil in de dualistische visie van Apocriefen en Johan-nes. Beiden spreken over goed en kwaad, twee machten in de wereld of twee tegengestelde goden. Maar het verschil is toch dat in het boek Openbaring zelfs de macht van Satan afhankelijk is gesteld van wat de Heer hem toelaat te doen (Opb.20:1-6). Voor Johannes is Satan reeds overwonnen. Als we zeggen dat voor een apocalypse het einde vaststaat, dan moeten we dit zeggen; in Openbaring is het de Heer die het einde bewerkt. Het beheer van de geschiedenis ligt in Zijn hand. Ruimtelijk dua-

OPENBARING _1 tot 10 16

lisme is er volgens Johannes in deze zin: daar waar God is kan Satan niet meer komen. Tijdelijk dualisme is er in die zin dat: Jezus regeert in de hemel, maar ook op aarde. En wat het laatste be-treft is dat aardse nog beperkt en zal later een totale uitbreiding krijgen. Satan, de vijand is reeds overwonnen (Hand.15:13-15 / Gal.3:29 / Heb.1:2). 7) Men zegt dat in alle apocalypsen (incluis deze van Johannes) het Romeinse Rijk centraal staat als vijand van God. Dus zegt men; in Opbenbaring is Babylon = Rome. Dat is een gemakkelijke verge-lijking. Bultmann schrijft in 1941 zijn eerste boek over het ontmythologiseren en zegt dan o.a.: “De mythologie van het N.T. is in essentie deze van de Joodse Apocalyptiek en de Gnostische mythen over verlossing” (Offenbarung und Heilsgeschehen, Bev Th 7, blz.27-69). Maar wat heeft licht met duisternis gemeen? Waarom de filosofie volgen van mensen ten koste van het geopenbaarde Woord (1 Cor.1:18-15 / Gal.1:8,9)? Waarom toedoen en afnemen aan wat ons door God is gegeven (Opb.22:18,19)! Doorheen de geschiedenis van de theologie en de uitleg van het begrip Koninkrijk lopen ook de interpretaties uiteen of parallel met de visie op het boek Openbaring. Wanneer we alles simpel voor-stellen dan is dit het verhaal. Einde de 19de en begin 20ste eeuw is dat Rijk toekomstig (Weiss, Schweitzer, Bultmann). In 1935 geeft C.H. Dodd dat Rijk een gerealiseerde interpretatie; waar Je-zus is of Zijn gemeente daar is het Rijk aanwezig. (Hij zegt tegen het eind van zijn leven dat dit niet te strak moet gezien worden.) Caird schreef een commentaar op het laatste Bijbelboek vanuit deze visie. Volgens J. Jeremias (1949) moeten we beide visies samen nemen om echt te begrijpen wat dat Rijk is. Volgens N. Perrin (1963) moeten we oppassen om in de termen teveel te zien van het heden en/of de toekomst. En om alles dan te relativeren heeft men de stelling van de meest extremen nog op zak: ook in het O.T. staat reeds apocalyptiek, namelijk Jes.24-27, Zach.12-14, het boek Daniël enz.... En wat kan er dan meer gedaan worden dan zijn hoofd schudden! We moeten er voor oppas-sen roofbouw te plegen op de soevereiniteit van God. We kunnen dan ook tot op zekere hoogte meegaan met de tabel die B. Ehrman heeft gemaakt in zijn bovengenoemd werk. Hij tracht op blz.227 aan te geven waar de grote verschillen zijn in het apocalyptische denken en het profetische. (We korten enkele dingen wel in.) Vraag te beantwoorden Profetische visie Apocalyptische visie. Waarom lijdt het volk? Het volk zondigde en De zondige cosmische wordt door God gestraft. krachten die aan God vijandig zijn zaaien strijd onder het Volk. Wat is de oorzaak God zelf. Hij straft zodat De zondige cosmische van het lijden? het volk zich zou bekeren krachten. Ze doen dat kwaad aan Gods volk. Wie is fout? Het volk, want zij hebben De cosmische krachten gezondigd. die Gods rechtvaardi- gen bestrijden. Hoe zal het lijden tot een Het volk moet zich bekeren en God moet zijn volk ter halt geroepen worden? tot God terug keren. hulp komen en de krachten van het kwaad overwinnen.

OPENBARING _1 tot 10 17

Wat moet Gods volk doen? Verlaat de zonde en keer u Blijf getrouw want tot God. God zal helpen. Wanneer we de twee laatste punten van de tabel over de apocalyptische visie gewoon samenvoegen met de profetische is er geen enkele reden toe om ze als een aparte zaak te bezien. En zo moet het ook. Dat God Zijn volk helpt in de nood van de duivelse krachten en Zijn volk reddend nabij is staat meerdere malen in het O. T. of het N.T.. Dit is een lijst van enkele apocalyptische geschriften 1) 1 Henoch - na 164 voor Chr. 2) Jubileën - na 150 voor Chr. 3) Sibylleinse orakelen - na 150 voor Chr. 4) Testament van de 12 patriarchen - rond 120 voor Chr. 5) De Psalmen van Salomo - rond 48 voor Chr. 6) Hemelvaart van Mozes - 6 à 30 na Chr. 7) Het martelaarschap van Mozes - rond 60 na Chr. 8) Het leven van Adam en Eva (Of Apocalypse van Mozes) - kort voor 70 na Chr. 9) De Apocalypse van Abraham - 80 à 100 na Chr. 10) Het Testament van Abraham - begin 2de eeuw. 11) 2 Henoch - begin 2de eeuw. 12) Sibylleinse orakelen boek IV - rond 80 na Chr. 13) 2 Esdras - rond 90 na Chr. 14) 2 Baruch (Apocalypse van Baruch) - rond 90 na Chr. 15) 3 Baruch - begin 2de eeuw. 16) Sibylleinse orakelen boek V - begin 2de eeuw. Tot de Dode Zee-rollen behoren als Apocalypsen (?): 1) Commentaren op Jesaja, Hosea, Micha, Nahum enz.. 2) Damascus Document. 3) Hymnen (Psalmen). 4) Genesis Apocyphon. 5) Pseudo Daniël. 6) Getuigenis rol. 7) Rol van de zegeningen. 8) Gemeenschapsregel. 9) Midrash van de Laatste dagen. 10) Engelenliturgie enz... Zie bijv. Russell, Method and Message of Jewish Apocalyptic, Westminster Press, 1964. Hoe het boek Openbaring onderzoeken? Iemand die het laatste boek van de Bijbel ter hand neemt, of het erom gaat het te lezen of te be-studeren, is onmiddellijk onder de indruk van de mysterieuze taal van dat boek. Het is zonder twijfel een moeilijk boek, maar moet toch bestudeerd worden, ter wille van zijn rijke zegeningen. Of de kennis welke het geeft in verband met de tijd van het einde en hoe men aan de wraak van God kan ontsnappen. Vele dingen van de “Openbaring van Jezus Christus” kunnen we begrijpen maar er zijn toch nog facetten die onze kennis ver te boven gaan. In totaal 405 verzen waarvan het meren-deel bij een eerste oogopslag moeilijke onbegrijpelijke taal lijkt. En hier is het de Heilige Geest die uiteindelijk uitsluitsel geeft over alle soorten theorieën die beschreven en uitgelegd zijn. Jezus zei

OPENBARING _1 tot 10 18

namelijk over de Heilige Geest: “want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen” (Joh.16:13). Kort samengevat gaat het om een nationale-eschatologie = nieuwe Jeruzalem en een cosmische-eschatologie = nieuwe aarde. Anders gezegd utopische literatuur, want God staat klaar alles te hertstellen. Zeggen we het nog eens anders dan is het dit: de Apocalyps is ook nog een verbondsboek, God laat niet varen ht werk dat Zijn hand begon. Er zijn door Bijbelcommentators vier verscheidene en uiteenlopende uitleggingen over dit boek gegeven. Deze zijn:

1) de eigentijdse uitleg, (ook genoemd de preterist uitleg in variante)

2) de historische uitleg,

3) de idealistische uitleg,

4) de futuristische uitleg. Laat ons daar verder op ingaan. 1) De eerste uitlegging die men vooral vindt onder moderne Rooms Katholieke en Protestantse theologen zegt dat het boek Openbaring voor het grootste deel vervuld is geworden in de geschie-denis van de vroege gemeente. Deze theorie zegt onder andere dat de zeven koningen van Opb. 17:10, zeven keizers van Rome zijn en dat het beest van Opb.13 (dat de mystieke cijfers “666” heeft), op Nero doelt. En volgens de Amerikaanse Roomse theologe A. Collins (zie referentie in de bibliografie) is het Babylon uit Openbaring een “codenaam” voor Rome. De zeven heuvels van Opb.17:9 zijn de zeven heuvels van Rome. Maar ze vergeet dat men in andere kringen de zeven heuvels heeft geïdentificeerd met de zeven heuvels van Jeruzalem. Zie dan o.a. voor die identificatie J.S. Russell, ’The Parousia’, waarvan de tweede uitgave (uit 1887) opnieuw verscheen bij Kingdom Publications in 1996. Hij beweert dat de parousia van Christus en de vervulling van Openbaring zich in 70 A.D. voltrok bij de verwoesting van de tempel. Deze beide eigentijdse uitleggingen stemmen volgens ons niet met de feiten. We zien namelijk in Opb.1:19 dat het boek spreekt over: “dingen die hierna zullen geschieden.” Het voornaamste wat de Openbaring dus beschrijft, moe-ten toekomstige dingen zijn. En daarom kan deze eigentijdse uitleg niet juist zijn. (Wij verwijzen de lezer voor de Joodse visie van het jaar 70 na Chr. naar een debat dat er in 1973 was onder twee leden van de Chruch of Christ ’The Nichols - King debate’, Parkman Road Church, Warren, Ohio, z.j.. Max R. King verdedigd er namelijk de stelling van J.S. Russell in zijn ’The Parousia’ maar moet er de duimen leggen voor G. Nichols die de klassieke eschatologie verdedigd. Enkele theolo-gen van Gereformeerde huize in de U.S.A. verdedigen nog steeds een zelfde stelling als Max King, maar zonder veel succes.) Een andere belangrijke reden waarom deze visie te verwerpen is spreekt uit het feit dat de com-mentators die dit schema van uitleg aannemen in een hopeloze strijd gewikkeld zijn wanneer het gaat om de uitlegging zelf. En als derde punt ontgaat het deze personen dat het doel van het schrij-ven van dit boek het openbaren was van de geschiedenis van de gemeente van Christus en niet een geschiedenis van de wereld. Het boek Openbaring is een troostboek voor de gemeente. We denken daarom niet dat Openbaring de christelijke projectie is van de vervolging door Rome van de ge-meente.

OPENBARING _1 tot 10 19

En ook het zevenhoofdig beest dat in deze zienswijze 7 keizers moet voorstellen geeft evenveel problemen als oplossingen. Want de lijst van keizers wordt dan afhankelijk van de schrijver aange-past. Het merendeel onder hen zegt niets over de keizers Galba, Otho en Vitellius. Dat zijn geen grote keizers zegt men dan. Maar ook Caius was geen groot keizer en die vergeet men niet te reke-nen. Dat maakt de zaak moeilijk en niet aanneembaar. Zeer extreem is de stelling van Arnold van Gennep in dit verband. Volgens hem is het boek Openbaring een soort cursus die de catechisanten uit het gebied in Klein-Azie hadden te bestuderen. Zie hierover in ’Revue de L’Histoire des religions’ 89 (1924) blz.163-182. 2) De historische uitleg is deze die leert dat het boek van Johannes een beschrijving is van de ontwikkeling van de valse religie en de opkomst van bepaalde machten zoals de Franse republiek, de opkomst van de Islam enz... De uitleggers van deze vorm van interpretatie zijn in hopeloos ge-schil onder elkaar. Voor sommigen is de geschiedenis van de twee getuigen uit Opb.11 nog toe-komstig, volgens anderen verleden tijd. Het 13de hoofdstuk is door sommigen uitgelegd als wijzen-de op het Roomse Pausenstelsel maar anderen zeggen dat slechts enkele pausen dit gedeelte vervul-len. Zo o.a. Wycliffe, Luther, Joseph Mede en de natuurkundige Isaac Newton. De schorpioenen-plaag van hoofdstuk 9 zijn volgens sommigen de Saracenen (Medeus) anderen zeggen de Gothen (Vitrenga) en nog een ander de Jezuïten (Scherzer). Volgens Elliott die als de grootste uitlegger van de historische interpretatie wordt aangenomen is de zesde zegel van toepassing op Keizer Con-stantijn. Maar Faber zegt dat het op de Franse revolutie slaat. Twee uitleggingen die bijna 1.500 jaren uit elkaar liggen. Wat bovenal moeilijk lijkt in deze uitleg is dat men soms verklaringen geeft die de vervulling zouden zijn van een bepaald detail, maar dat men zelfs in een geschiedenisboek van 5.000 bladzijden vruchteloos moet zoeken naar dat bepaald feit. Vraagt u zich dan niet af of God van ons een studie wenst van de wereldgeschiedenis om daarna het boek Openbaring te begrij-pen? Joachim a Flores,een monnik uit de 11de/12de eeuw, is zeker de eerste die deze visie verkondigde. Hij had rare interpretaties. Bijvoorbeeld de 42 maanden van Opb.11:2 zijn symbool zoals de 42 geslachten in de stamboom van Jezus in het Matthéüs evangelie. Dus spreekt het boek Openbaring over Jezus tot 42 maanden later: het einde van de wereld. Het beest met de zeven hoofden start bij Herodes de Grote en gaat tot Saladin die in zijn dagen de Christenen terug uit Jeruzalem verdreef. Deze Joachim geloofde ook als eerste christen in de regel dat profetisch, één dag = één jaar. We vinden op Internet o.a. het volgende over de ontwikkeling van de gedachte van de leer één dag = één jaar. We hebben alles sterk ingekort om het niet te moeilijk te maken en geven ook geen vertaling omdat het slechts om een lijst van mensen gaat. Dit is gebaseerd op L.E. Froom, ’The Prophetic Faith of our Fathers’, 4 delen Adventkerk. We maken reserve voor Augustinus die vol-gens ons niet in het lijstje past. “URL: http://www.e-historcist.com/LawrenceKellie/yearday4.html Copyright © 2001, Lawrence Kellie Year-Day Principle (4)--Lawrence R. KellieThe Premier Site for Historicist We, too, have a great cloud of witnesses who believed in the year-day principle. Augustine (AD 430) Nahawendi (Jewish) (AD 8-9th century) Jehoram (AD 10th century) Abraham bar Hiyya (Jewish) (AD 1136) Arnold of Villanova AD (1292) Tichonius (AD 380)

OPENBARING _1 tot 10 20

Joachim of Floris (AD 1202) John Wycliffe (AD c.1379) Nicholas of Cusa (AD c.1452) Martin Luther (AD 1522) Phillip Melanchthon (AD 1543) Johan Funck (AD 1558) James I of England (AD 1600) Sir Isaac Newton (AD 1727) William Miller (AD 1782-1849) Josiah Litch (AD 1809-1886) Appolos Hale (AD 1840) Uriah Smith (AD 1832-1903) Ellen G. White (AD 1827-1915) Last modified: Monday, March 05, 2001.” In deze manier van uitleg hebben dus velen de leer van het profetische dag = jaar principe hoog in zijn vaandel. De Adventisten is één denominatie die steeds deze uitleg heeft gegeven bij het boek Openbaring. Zie bijvoorbeeld het reeds 100 jaar-oude boek van Uriah Smith, Daniel and the Revela-tion, Pacific Press, (herdruk) 1944 en Roy Allan Anderson, Unfolding the Revelation, Pacific Press, 1953. De Statenvertaling geeft duidelijk in zijn voetnoten aan dat ze een Kerkelijk en Wereldgeschied-kundige uitleg aanvaarden bij het boek Apocalyps. We geven hieronder de lijst van de zeven bazui-nen en van de zeven schalen zoals aldaar uitgelegd. N° Beschijving Commentaar K=voetnota commentaar Eerste bazuin Ketterij van Arius Opb.8:7 (K=15) Tweede bazuin Ketterij van Pelagius Opb.8:8 (K=17) Derde bazuin Ketterij van Nestorius Opb.8:10 (K=1 9) Vierde bazuin Ketterij van Eutychus Opb.8:12 (K=21) Vijfde bazuin Rome en zijn aanhang Opb.9:1 (K=1) Zesde bazuin Mohamedanen Opb.9:14 (K=16) Zevende bazuin Oprichting Gods rijk nà de Opb.11:15 (K=27) voleinding van de wereld __________________________________________________________________________ Eerste schaal Afval vóór de Reformatie Opb.16:2 (K=5) Tweede schaal Opstand tegen Paus Opb.16:3 (K=7) of Concilie van Trente Derde schaal Vervalsing Gods Woord Opb.16:4 (K=8) Vierde schaal Toekomstig als straf of Opb.16:8 (K=12) licht van het evangelie en bekering van Joden Vijfde schaal Straf over Rome en Opb.16:10 (K=14) Antichrist (Paus) Zesde schaal Turken of Antichrist Opb.16:12 (K=17 en 19) Zevende schaal Einde van alles Opb.17 (K=28)

OPENBARING _1 tot 10 21

3) De derde soort uitleg is de idealistische uitleg die het boek van Johannes alléén wil verklaren vanuit beginselen gebaseerd op morele of immorele aspecten. Dus niet als profetisch boek. Twee van de oudste uitleggingen van het boek Openbaring zijn op dit principe gebaseerd, Clemens van Alexandria en Origenes. Maar deze symbolisten hebben géén grote invloed gehad op hun nage-slacht. Maar waarom staat de Openbaring dan vol met profetische verwijzingen uit het boek Daniël, Jere-mia, Jesaja en andere. We vinden in het laatste boek van de Bijbel, bijna 450 verwijzingen die steu-nen op dingen die door Gods profeten uit het O.T. voorzegd zijn. (Volgens de index van de verwij-zingen uit de Griekse tekst van Westcott en Hort.) We spreken persoonlijk liever niet over citaten = aanhalingen van het O.T. in het boek Openbaring. We komen enkele malen het getal tegen van “285 aanhalingen” bijvoorbeeld bij Jehovah Getuigen en enkele commentaren uit de bedelingen (vb. J.A. Alexander blz.33). Dat klopt niet. Wat we kunnen aantonen zijn gelijkenissen tussen het O.T. en Openbaring maar geen echte tekst zoals “Mozes zegt” enz... Het boek Openbaring is niet als het ware een herhaling van deze profetieën. Dus is het zelf een profetisch boek met een eigen grotendeels symbolische stijl. Waarmee we niet willen beweren dat het geen hoopgevend boek is. Of dat het lezen ervan geen troost en geloof zou brengen aan de lezer. Het is een boek dat alle ge-lovigen moeten lezen, overdenken en trachten te begrijpen, op alle plaatsen en in alle omstandighe-den. Maar er zit natuurlijk méér in dan alleen dit lezen. We citeren uit het commentaar van I. L. Jensen blz.19, 21: “Wanneer de eenvoudige uitleg van een schriftuurtekst niet inboet aan betekenis, zoek dan geen andere uitleg, neem daarom elk woord in zijn primaire betekenis: gewoon, alledaags en letterlijk totdat de samenhang iets anders aan-geeft. Deze aanpak, die behalve de meest betekenisvolle is, geeft minder problemen dan de tegen-overgestelde procedure, dat van alles figuurlijk te aanvaarden tenzij er bewijs is van het omge-keerde. In sommige gedeelten kan de letterlijke interpretatie mogelijk zijn maar niet te verkiezen boven de figuurlijke zoals de student zal merken. Zodat dit een verscheidenheid geeft van interpre-tatie ook waar men tot dezelfde school van uitleg hoort... Zoals reeds opgemerkt, Openbaring is vervuld met symbolen, zoals nummers, kleuren, dieren, stenen, personen, groepen, plaatsen en handelingen. Er komen drie soorten symbolen voor in het boek 1°) deze waar de tekst zelf de uitleg voor verschaft (vb.1:20), 2°) deze die aan de hand van het O.T. uitgelegd kunnen worden, 3°) symbolen waarbij er geen onmiddellijk verband is met de Bijbel.” Dit is naar onze mening een onterechte opmerking want in de praktijk van de leerlingen van de leer van de bedelingen - zoals deze schrijver er een is - beziet men de Bijbel niet op die basis. Laat ons ter illustratie verwijzen naar Babylon. Babylon zal voor eeuwig verwoest worden zeggen Jes.14:4-23 / Jer.50 en 51. “Als een neergevelde boom” (Jes.14:8), “als iemand die neerligt in het dodenrijk” (Jes.14:15), “als een weggetrapt aas” (Jes.14:19), zij zullen “niet opstaan” (Jes. 14:21), de HERE heeft ze uitgeroeid “naam en rest, telg en spruit”, (Jes.14:22), weg gebezemd “met de bezem der verdelging” (Jes.14:23), God steekt een vuur aan “dat heel haar omgeving verteert” (Jer.50:32), “het zal niet meer bestaan in eeuwigheid” (Jer.50:39), “want het is de wraak des HEREN” (Jer.51:11), “tot een eeuwige verwoesting zult gij zijn” (Jer.51:26). On-danks deze klare taal leert men in bepaalde kringen van de bedelingen een herstel van het letterlijke Babylon. Begrijpt wie het begrijpen kan? En dat men in werkelijkheid beweert dat Babylon zal hersteld worden daarom het volgende citaat dat geen andere uitleg toelaat dan dat dit de enige goede uitleg is van het boek Openbaring. Jammer dat het niet strookt met de hierboven aangehaalde verzen. “Inmiddels is de herbouw van Babylon zo goed als voltooid. Deels op de ruïne en deels op nieuwe fundamenten is dit pronkstuk, dat tij-dens de Golfoorlog niet is beschadigd, herbouwd. Met een klein verschil, dat op de plaats waar

OPENBARING _1 tot 10 22

Nebukadnezar zijn paleis had, met uitzicht over de stad, nu een paleis voor Saddam is gebouwd.” Uit ’Israël en de Bijbel’, nov/dec 2000, blz.7. 4) De laatste interpretatiemogelijkheid is dan de futuristische met verscheidene varianten op dit thema. Volgens die manier van uitleggen is het boek te verklaren op basis van dingen die geschie-den in de eindtijd. De eindtijd van Gods gemeente en de goddeloze wereld. Dat dit de juiste uitleg is volgt uit verscheidene feiten uit het boek. Dat zeggen de aanhangers van deze opvatting. Al de titel zelf van het boek wijst het aan. Daar staat “apocalupsis Iesou Christou.” Dit wil zeggen de “ont-sluiering” (of “ontbloting”) van het oordeel door Jezus Christus. Het is de Jezuïet Ribera die rond 1580 deze leer ontwikkelde. Hij was geschokt door wat zo velen over zijn kerk vertelden (de Rooms Katholieke Kerk). Protestantse en ook aan hen voorafgaande enkele Katholieke theologen waren Rome de hoer gaan noemen of het Beest uit de Openbaring. Wanneer is de “apocalupsis” van Christus volgens deze leer? In de tijd van Keizer Nero, of Constantijn of Napoleon? Neen! Het is toekomstmuziek en zal in een latere toekomst vervuld worden. Zo is Rome gered van een niet vleiende naam en positie. In die visie loopt het dikwijls verkeerd uit. We citeren een voorbeeld uit Visser blz.10, 11:”Als voorbeeld van de fantasterijen, waaraan dit soort “uitlegkunde” zich te buiten gaat, een algemeen overzicht van de gang der wereldgeschiedenis, zoals Bengel die in de Openbaring ziet geprefigu-reerd. De zeven zegels duiden aan: gebeurtenissen uit de jaren 97-98; de eerste vier trompetten slaan respectievelijk op de tweede, derde, vierde en vijfde eeuw en wat toen geschiedde. Het eerste wee bestrijkt de periode 510-589; gedurende de periode 589-634 is er een “intervallum” geweest. Daarna komt het tweede wee, dat duurde van 634-840 (waarbij dient bedacht, dat de jaren 800-1836 in hun geheel de “non-chronus” vormen, een periode gekenschetst door “reges multi”). Van 840-947 komt een intermezzo na het tweede wee. De 1260 dagen van de Vrouw, die het kind baart, duren van 864-1521, maar het derde wee van 947-1836 (men ziet, dat er dus ook heel wat “over-lapping” plaatsvindt). De “tijd, tijden en een halve tijd” strekken zich uit van 1058-1836; in deze periode verschijnt het eerste Beest. In 1209 vindt de oorlog tegen de heiligen plaats en het “eeu-wige evangelie” wordt in 1614 door de piëtistische leraar Spener geproclameerd. In het jaar 1810: begin van de zeven schaalvisioenen. In 1832 komt het Beest uit de afgrond en in 1836 volgt de wederkomst plus het begin van het duizendjarig rijk, dat in 1936, na het algemene oordeel, plaats maakt voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. (Zo zijn er eindeloos vele schema’s ge-maakt). Het zou onrechtvaardig zijn tegenover de grote Bengel niet te vermelden, dat in het “Meer des Irrtums”, van zijn uitlegging der Apocalypse, af en toe ook wel treffende woorden staan. Over het algemeen echter is het oude Gnomon, dat zo vaak een voorbeeld voor de exegeet is “hoe het moet”, waar het de Openbaring attaqueert, een prachtig voorbeeld van “hoe het onder geen voorwaarde moet”, een waar “schip op strand, dat een baken in zee” is” (wij onderstrepen de tekst). We citeren iets vanuit internet, Heeft Hal Lindsey gelijk? van Tjerk W. Muller (© Tjerk W. Mul-ler, Rijswijk, 2001). “Terecht heeft Van der Waal erop gewezen dat Lindsey de profeten van het Oude Testament dus op hetzelfde plan zet als de heidense waarzeggers en horoscopisten, ook al gaat Lindsey's sympa-thie uit naar de profeten.6 Van der Waal zegt dan: “Omdat Lindsey (...) de Bijbelse profetie op hetzelfde plan zet als de profetieën van mensen als Edgar Cayce en Jeanne Dixon, verliest hij het zicht op datgene wat Bijbelse profetie uniek maakt. Volgens hem is Bijbelse profetie eenvoudig een kwestie van het voorspellen van de toekomst.” Van der Waal legt op dit punt nog verband met John Nelson Darby, de vader van het dispensatio-nalisme1, het leersysteem waarbinnen Lindsey denkt, als hij opmerkt: 'Wat dat betreft houdt Lind-

OPENBARING _1 tot 10 23

sey vast aan Darby's these dat profetie vóóraf geschreven geschiedenis is.' Volgens Lindsey is de Bijbelse profeten dus een soort Nostradamus, die de toekomst voorspelt, alleen dan accurater. Voorspelling of verbondsspraak?Van der Waal legt de vinger vervolgens bij de zere plek, namelijk dat Lindsey daarmee de profeten omlaagtrekt, op het niveau van magiërs en waarzeggers. En hij vraagt of het wel zo is dat de profeet als het ware een blauwdruk neerlegt voor de toekomst. Neen, zegt van der Waal, de profeet spreekt het Woord van God. “Hij pleit er bij zijn volk voor trouw te zijn aan JHWH, de God van het verbond. Dus, hij functioneert binnen de context van het verbond. Hij komt tot zijn volk met een bedreiging of woorden van troost. Inzoverre zijn boodschap raakt aan de toekomst, wijst hij op gebeurtenissen die later zullen gebeuren. Maar de profeet doet nooit voorspellingen op zichzelf. Zijn boodschap is voorwaardelijk; het is verbonden met Gods beloften aan de ene kant en diens waarschuwingen aan de andere kant.” Doordat Lindsey het watermerk van de ware profeet alleen in Deuteronomium 18:22 ziet, raakt ware profetie veroppervlakkigd tot accurate voorspelling. De valse profeet kenmerkt zich er dan door dat zijn voorspelling niet uitkomt, hij kan niet in de 'raad des Heren' kijken. Van der Waal wijst er echter op dat dit een vervlakking is van het begrip 'profeet'. “De Bijbel laat ruimte voor zieners en waarzeggers werkzaam buiten Israëls verbondsgemeen-schap - maar het erkent hen niet als profeten. Ware profetie was slechts mogelijk binnen de con-text van het verbond. Natuurlijk waren er ook valse profeten aan het werk binnen de context van de verbondsgemeenschap. In feite was valse profetie alleen maar mogelijk binnen de context van het verbond. De valse profeten stelden aangename visioenen van een glorieuze toekomst voor, terwijl ze wei-gerden in te zien dat Israëls toekomst afhing van haar antwoord op God verbondseisen. Zij riepen 'Vrede!' 'Vrede!' zonder zich te bemoeien met Israëls afvalligheid. Ze schilderden een zonnig beeld van de toekomst zonder de voorwaarden te noemen die Israël zou moeten accepteren voordat die visies ooit werkelijkheid zouden worden. Door hun leugens verbreidden zij een vals gevoel van veiligheid. De ware profeten hielden Israël continue de eisen van het verbond voor. Zij dreigden Israël met Gods verbondstoorn en probeerden het volk tot gehoorzaamheid te verlokken door hen de beloften van het verbond voor de neus te houden. Als zij spraken over de toekomst was het nooit om afstan-delijke voorspellingen voor te stellen. Hun sprake over de toekomst viel altijd binnen het raam-werk van een verbondsmatige oproep tot hervorming.” Het boek dat schrijver aanhaalt is: Waal, C. van der, Hal Lindsey and Biblical Prophecy, Inheritence Publications, Neerlandia, Canada, 1991 (1978, Paneida). Tjerk W. Muller gaat nog verder in zijn internetartikel, Heeft Hal Lindsey gelijk?: (© Tjerk W. Muller, Rijswijk, 2001). “Heeft u zich, na het lezen van een boek van de moderne eindtijdprofeten in de traditie Hal Lind-sey of het Zoeklicht soms vertwijfeld afgevraagd hoe men allerlei Bijbelteksten precies aan elkaar knoopte? Duizelde u het na alle getallen, jaarweken en berekeningen? Welaan, uw gevoel zat op dit punt goed. De Bijbel is immers geen kabbalah of andersoortig esoterisch geschrift. Integen-deel; zoals we gezien hebben maakt de Bijbel gebruik van eenvoudige profetische principes en beelden. Het wil u wijzen op God en zijn verbond, en u oproepen trouw te zijn aan die God, zoals die God trouw is aan u. Hoewel sommige evangelische auteurs met een zeker genoegen over het einde van de wereld spre-ken, geven de Schriften zelf geen aanleiding om te denken dat God de mens opgeeft. Integendeel, in Jezus Christus hebben wij zijn laatste woord ontvangen, en dat Woord is oneindig positief.” Waarom kiezen we zelf voor deze vorm van uitleg? Omdat we geloven dat er bepaalde aanwij-zingen zijn in de tekst die dat gedachtegoed ondersteunen? We geven er zes aan. Maar om het nu reeds duidelijk te stellen: we geloven niet wat de leer van de bedelingen hierover zegt. Voor ons is

OPENBARING _1 tot 10 24

“de tijd van het einde” begonnen in de dagen dat de Kerk door de Heilige Geest is herboren, dus met Pinksteren. We verschillen ook met dezen van de bedeling in de uitleg van de tekst. Waar zij zeggen dat men zoveel mogelijk alles letterlijk dient uit te leggen zeggen we dat de beste verklarin-gen soms de symbolische zijn. Toch zeggen we te behoren tot de futuristische school omdat Open-baring voor ons het boek is over de toekomst - gezien vanuit het standpunt van Johannes - van God met mensen; zowel gelovigen als goddelozen. Een eindtijd voor ons begonnen met Pinksteren vol-gens Handelingen hoofdstuk twee. Maar anderen zeggen vanaf 1914 (de W.T.) of 1948 eventueel 1967 (enkelen uit de leer van de bedelingen). Waar we niet achter staan is en redenering als de volgende: “Hoewel het geloof boven het ver-stand staat, kan er nooit sprake zijn van een werkelijke tegenstelling tussen het geloof en het ver-stand. Aangezien dezelfde God die de mysteries openbaart en het geloof meedeelt, ook het licht van het verstand in de menselijke geest heeft doen neerdalen, zou God zichzelf niet kunnen loo-chenen en de waarheid kunnen tegenspreken. De schijn van zo’n tegenstelling komt meestal hieruit voort dat men of de leerstellingen van de Kerk niet begrepen of niet uitgelegd heeft in overeen-stemming met de bedoeling van de Kerk, of wat slechts een opinie is aanziet als voortvloeiend uit redelijke argumenten.” Dei Filius, ch. 4, § 3; Denz. (nieuw) 3017. Dit is een uitspraak van het Eerste Vaticaans Concilie (1869 - 1870). Ze komen hier tot de vaststelling dat er geen echt verschil kan bestaan tussen geopenbaarde waarheid (de Schift) en waarheid die door de natuurlijke rede vastgesteld wordt. Ook vanuit Protestantse middens heeft men deze visie aangenomen en maakt furore in de moderne Bijbelinterpretatie. Met alle nefaste gevolgen van dien. De Schrift is dan niet de norm van alle din-gen maar de menselijke interpretatie van de dingen stijgt daar boven uit. Daarom zes aanwijzingen in die aard. a° Het woord “apocalupsis” stamt uit twee Griekse woorden “apo = niet” en “calupto = be-dekken.” De “niet bedekking” of “ontbloting” van Christus, is o.a. die tijd wanneer Christus met zijn heilige engelen komt voor het oordeel. Men moet maar 2 Thes.1:7,10 en 1 Pet.1:7 lezen om zich hiervan te overtuigen. Het boek van de Openbaring is nu juist dat; het is wat sinds Pinksteren uit Handelingen 2, voorafgaat aan de Wederkomst van Christus, de komst zelf en wat daarna zal gebeuren. b° Maar dat eerste vers, alhoewel duidelijk op zichzelf, is onvoldoende om zo maar te beweren dat de futuristische uitleg alleen juist is. In datzelfde eerste vers vinden we dat het een openbaring is van dingen die “kortelings” moeten geschieden. Het woord “kortelings” is de vertaling van “en tachei” wat nog beter weergegeven is als “met spoed.” In bepaalde Interlineaire vertalingen, de Diaglott en Marshall, is dit duidelijk. Dit “en tachei” (met spoed) vinden we ook nog in Opb.22:6 en Luc.18:8 en Rom.16:20, m.b.t. tot de komst van Christus. “Met spoed” wil tevens zeggen, op een voorbestemd tijdstip, nadat eerst bepaalde dingen zijn geschied. Zo ook is het boek Openbaring een geïnspireerd geschrift dat de Wederkomst van Christus beschrijft maar ook de dingen die er aan voorafgaan. c° Laat ons kijken naar Opb.1:10. Daar staat dat Johannes: “in de geest kwam op de dag des Heren.” Sommigen zeggen hierover dat dit wil zeggen dat de schrijver zijn geestesvervoering kreeg op Sabbat (of zaterdag) en volgens anderen op zondag. Dat is niet onmogelijk. De “dag des He-ren” is volgens Opb.6:17 / 16:14-16 echter ook de dag van het oordeel van God. Niets meer of minder. En het is die dag welke Johannes in visioen heeft gezien. Zoals we later zullen zien begint die dag van de Heer in zekere zin bij de Hemelvaart en Pinksterdag. Dat is duidelijk uit een geza-

OPENBARING _1 tot 10 25

menlijke studie van het boek Openbaring met de profetie op de Olijfberg uit Mat.24,25 / Marc.13 en Luc.21. Volgens Marcus 13:8,24-27 ziet men dat met de prediking van het evangelie de tijd be-gint dat de tekenen van de eindtijd een aanvang nemen. En dat nadat alle tekenen geschied zijn de Christus komt in macht en heerlijkheid. We komen hier natuurlijk nog op terug. d° Een verdere aanwijzing dat het boek Openbaring op een futuristische manier verklaard moet worden ziet men in de uitdrukkingen: “Ik kom vlug”, of “Ik kom spoedig” er zo dikwijls gebruikt worden (Opb.2:5,16 / 3:11 / 22:6,7,12,20). Aangezien Christus in de Schrift zelfs “De Komende” (Grieks = Ho Erchomenos) is genoemd, dan kan men er niet aan ontsnappen dat het boek Openba-ring over die komende Christus spreekt (Mat.3:11 / 11:3). Verder, de uitdrukking “de tijd is na-bij” in Opb.1:3 die spreekt voor onze uitleg wanneer we het vergelijken met Marc.13:29. Daar staat “wanneer gij deze dingen ziet geschieden weet dan dat hij (of “het”) nabij is.” Twee tijdsperioden die naar hetzelfde einde verwijzen. Vergelijk ook Opb.22:10 met Luc.21:31 / Mat.24:32,33. De teksten die het boek Openbaring duidelijk zien als een profetie zijn Opb.1:3 / 10:11 / 22:7,10,18,19. e° Er zijn nog andere uitdrukkingen die verwijzen naar deze dingen. In Opb.3:3 / 16:15 is sprake over het diefachtige karakter van de komst van Christus. Dit wil zeggen dat Christus komt op een ogenblik dat ongekend is (Hand.1:7). Hij zal zich bij die komst als het ware op een ongelegen mo-ment vertonen. Datzelfde vinden we terug in Mat.24:43. f° Men mag nooit vergeten dat het boek van Johannes spreekt over finale oordelen van God. Lees bijvoorbeeld Opb.14:14,20 / 19:17-21. Dat moet nog toekomstig zijn en dus futuristisch verklaard worden. De Openbaring is het boek van de letterlijke grote schoonmaak van God. Het is het boek van God contra Satan (hoofdstuk 12), God contra valse religie (hoofdstuk 17), God contra valse handel (hoofdstuk 18), God contra dictatoriale politiek (hoofdstuk 13 en 14:11,12). Maar nog geen enkele dezer personen of zaken zijn in werkelijkheid al geoordeeld. Veel moet nog toekomstig of futuristisch zijn. Het lijkt dus alsof Openbaring enkele over elkaar geplaatste verflagen zijn die wan-neer weggewerkt steeds op het zelfde wijzen: de Heer is komende. Wat we niet geloven is evenwel dit wat we in ’Amen’, n° 6, januari 1996, blz.5 lezen. We gelo-ven het volgende dus niet, maar vernoemen het als hoe sommigen deze dingen interpreteren: “Tien aandachtspunten met betrekking tot de naderende “eindtijd”, en de wederkomst van de Here Jezus: 1. De situatie in het Midden-Oosten, met name in Israël. 2. De vredesonderhandelingen, toegespitst op Jeruzalem. 3. De steeds verdergaande afval van God en Zijn heilig Woord. 4. De toename van natuurrampen, zoals aardbevingen, hongersnoden, e.d. 5. De problematiek rond de (wereld)bevolkingsaanwas. 6. De toenemende activiteiten van duistere machten op godsdienstig terrein. 7. De toenemende druk op de geldmarkt, bijvoorbeeld door de grote overheidsschulden. 8. De zucht naar allerlei belevingen en geestelijke ervaringen. 9. De New Age-boodschap van de vergoddelijking van de mens. 10. De nadering van de Millenniumwisseling.” Deze stelling kan niet waar zijn omdat ze een verkeerde uitleg geven aan het begrip eindtijd, want die begon met Pinksteren toen God aan de gelovige Joden toen Zijn nieuw verbond heeft bevestigd door de Heilige Geest uit te storten. We moeten aan Israël geen dingen toeschrijven die ze al heeft ontvangen in die kleine rest van gelovigen uit het volk.

OPENBARING _1 tot 10 26

P. Slagter schrijft het volgende in ’AMEN’, nr.39, oktober 2001, blz.18: “Het is tegen de aard van de laatste plagen om deze te zien als historisch, dat wil zeggen alsof ze reeds plaatsgehad hebben in de tijd die verstreken is na de hemelvaart van Christus tot nu toe. Zowel de schaalge-richten als de bazuingerichten voltrekken zich in ieder geval in de tijd van de antichristelijke heer-schappij. Het is de aangekondigde openbaring van de toorn van God, zonder dat er nog weerhou-dende krachten zijn. De tempel is ontoegankelijk zolang de schaalgerichten duren en de volle maat van Gods toorn wordt in snel tempo uitgegoten. Zo moet ook het opdrogen van de Eufraat als een letterlijk gebeuren worden beschouwd, even letterlijk als de overige schaalgerichten, die veel overeenkomsten met de Egyptische plagen hebben.” Eens werd een deel van de Schelfzee droogge-legd om Israël uit de macht van de Farao te redden (Exod. 14) en toen Israël het beloofde land binnentrok werd er van Godswege een pad gebaand door de Jordaan (Jozua 3). En over Babel wordt geprofeteerd dat er droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen... (Jer.50:38, vgl. Jer.51:36). Evenals het uitdrogen van de Eufraat staan de doorgang door de Schelfzee en de doorgang door de Jordaan in het teken van de verlossing van Israël en het oordeel over de vijan-den. Want deze droogleggingen waren en worden (wat de Eufraat betreft) het middel tot gerichten over de goddelozen, zowel als van de verlossing van Gods volk. Het opdrogen van een deel van de Schelfzee betekende de uitweg voor Israël, maar de dood voor de Farao en zijn leger. Het terug-trekken van het Jordaanwater betekende enerzijds de inbezitname van het beloofde land, maar anderzijds de wegbereiding tot de val van Jericho en het uitroeien van de Kanaänitische volken. Op gelijke wijze zal het uitdrogen van de Eufraat het onneembare Babylon blootleggen, en wat nog veel belangrijker is, de weg banen voor de machten uit het Oosten om op Israëls bodem ver-nietigd te worden. Zacharia heeft in verband met het herstel van Israël al geprofeteerd: “Al de diepten der rivieren zullen verdrogen.” (Hs.10:11 St. Vert.) (Wij onderstrepen de tekst.) Een eveneens mogelijke onderverdeling van het boek Openbaring is deze hieronder die we op Internet gehaald hebben maar aangepast. Hier gaat men uit van het standpunt: is het vervuld. 1°) De VERLEDEN TIJD interpretatie – leert dat het meeste van het boek (hoofdstuk1-20) is ver-vuld in de tijd van Constantijn in 313 A.D. Toekomstig is slechts Openbaring hoofdstukken 21 en 22 en enkelen interpreteren dit ook al gedeeltelijk in geestelijke zin vervuld. De meest extreme in-terpretatie hiervan is de leer van het preterisme, voor wie alles uit Openbaring is vervuld rond het jaar 70 N.C. met de verwoesting van de tempel. 2°) De HEDEN interpretatie – leert dat we thans in het proces van vervulling leven sinds Pinkste-ren. Er is weinig overgebleven dat nog vervuld moet worden. 3°) De SEMI-TOEKOMST interpretatie – leert dat de hoofdstukken 1-3 voor het grootste gedeelte vervuld zijn. Dit is de leer van een groot deel van de dispensationalisten. Wij zouden in het Laodi-cea-gemeente-tijdperk leven. De hoofdstukken 4-22 zijn nog toekomst en geven de geschiedenis weer van het herstel van Israël en de komst van de Antichrist. 4°) De TOEKOMST interpretatie – leert dat het gehele boek handelt over de toekomst. Het is o.a. de leer van de extreme dispensationalisten, de volgelingen van E. Bullinger en enkelen uit de Christadelphian Church.

ZES REGELS (SLEUTELS) BIJ DE STUDIE VAN OPENBARING Onze visie is niet deze van de mensen die in de bedelingen geloven en ook een futuristische visie hebben. We citeren hieronder de manier van interpretatie van ons huidig tijdsgebeuren door mensen uit de kringen der bedelingen. J. van Barneveld zegt in het ’Het Zoeklicht’, van 15 november 1997, blz.18: “Een paar van de belangrijkste signalen van de eindtijd zijn: * De terugkeer en het herstel van Israël volgens bijbelse profetieën is wel het belangrijkste teken van de eindtijd. Veel profetieën, die over dat herstel gaan, spreken tegelijk over rampen en oorde-

OPENBARING _1 tot 10 27

len over de volken. ’Jakob zal terugkeren... Ik zal met alle volken waaronder Ik u verstrooid heb voorgoed afrekenen’ (zie Jer. 30:10,11). Eén van de eindtijdoorlogen is de oorlog van Gog, die in Ezechiël 38 en 39 wordt beschreven. Onder leiding van Gog voeren een groot aantal volken oorlog ’tegen een volk dat uit het gebied van veel volken bijeen gebracht is op de bergen van Isra-el’. Tijdens die Gogoorlog, ’zal Ik Mij voor het oog van de talrijke volken aan hen de Heilige betonen’. Ook in Jesaja 11:11-16 worden oordelen en rampen genoemd in de tijd van het herstel van Israël. * Sinds 1967, toen Jeruzalem weer in Joodse handen kwam, wordt er een strijd om die stad, die nog dagelijks in felheid en fanatisme toeneemt gestreden. Deze oorlog om Jeruzalem zal uitlopen op het Persoonlijk ingrijpen van de Messias. * De herbouw van de Tempel werpt zijn schaduwen steeds duidelijker vooruit. * Wereldwijd zijn aardbevingen, overstromingen, branden, rampen, nieuwe dodelijke ziektes, oor-logen en opstanden waarschuwingen van de Almachtige ’dat wij, als we ons niet bekeren, wij allen net zo zullen omkomen’. (zie Lucas 13:15). Voorboden van de eindtijdoordelen en tekens van Zijn komst! * De Europese Unie die steeds meer trekken krijgt van het Babylon van de eindtijd. * De techniek ontwikkelt zich zo snel dat bijna niets meer onmogelijk lijkt. Dit geldt niet alleen voor de elektronische techniek, maar juist ook voor de biotechniek. Tijdens de torenbouw van Ba-bel greep God in: ’...nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn’ (Gen.11:6). Vanwege onze technische ’Toren van Babel’, die tot naar de hemel rijkt, zal God ook ingrijpen. Het is inderdaad heel spannend: Tekens van de eindtijd en van de Komst van Messias Jezus zijn er in overvloed. Maar wanneer zal Hij komen? Wanneer wordt de Gemeente opgeno-men?” De taal uit het vorige citaat klinkt ons vreemde taal. Afgezien van de zes vorige aanwijzingen om een futuristische uitleg aan te houden zijn er ook nog enkele “sleutels” die dat voor ons aanneembaar maken. En in welke mate de Getuigen van Jehovah behoren tot de futuristische uitleg blijkt uit het vol-gende citaat. In ’Ontwaakt’ van 8 april 2000, blz.9 lezen we: “Het is heel verhelderend de huidige wereld te vergelijken met de profetische beschrijving die de bijbel geeft van het meest beslissen-de tijdperk in de menselijke geschiedenis. Dit is de tijdsperiode die in de bijbel “de laatste da-gen” of “het besluit van het samenstel van dingen” wordt genoemd (2 Timotheüs 3:1; Mattheüs 24:3). Zoals deze uitdrukkingen te kennen geven, zal deze periode het definitieve einde van een tijdperk en het begin van een nieuw tijdperk kenmerken... Neem eens nota van één aspect van dit teken, dat in deze tijd duidelijk zichtbaar is: “De mensen zullen... een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten” (2 Timotheüs 3:2,5). Geen andere periode in de geschiedenis is door zo’n sterke en grondige secularisatie gekenmerkt. Men heeft God alom verworpen als de enige autoriteit, en de meeste mensen aanvaarden de bijbel niet als de enige bron van waarheid. Natuurlijk bestaan religies nog steeds, maar vele hebben vrijwel geen invloed. Ze zijn slechts een vernisje.” Voor hen gaat de tijd van het einde beginnen sinds de Eerste Wereldoorlog. Toen is ook Satan uit de hemel geworpen. Hierover meer in Openbaring hoofdstuk 12.

Eerste sleutel: DE DAG DES HEREN IN OPB. 1:10 Eén der belangrijkste schriftuurplaatsen uit het laatste boek van de Bijbel is Opb.1:10. De Griekse tekst zegt (met daaronder de letterlijke vertaling): “egenomen en pneumati en te kuriakè hèmera”

OPENBARING _1 tot 10 28

“ik kwam in geest in des heren dag” In goed Nederlands zou men zeggen: “Ik kwam door de geest in de dag des Heren” (vertaling van Bullinger). Andere vertalingen zeggen “Ik kwam in geest in des Heren dag” (vertaling van Rotherham en Concordant Version). Meer een verklaring wat de gedachte betreft zegt Weymouth “In de geest, vond ik mijzelf tegenwoordig op de dag van de Heer.” Vergelijk Ezech.8:3. Verkeerde vertalingen zijn nu in feite niet te vinden. Alle commentators zijn het er over eens dat “en pneumati” letterlijk “in geest” wil zeggen zodat Johannes in geestesvervoering was, d.w.z. in trance, door de kracht van God. Wanneer het er echter op aankomt “en te kuriakè hèmera” te verklaren dan gaan de poppetjes aan het dansen. Hier wringt het schoentje van vele Bijbelvertalers. Voor sommigen was de dag waarop Johannes zijn visioenen zag op een zaterdag, voor anderen was het een zondag. Dàt zou “des Heren dag” zijn uit Opb.1:10. Het verwrongen van de argumentatie ziet men wanneer men bedenkt dat zij het voorzetsel “en” de eerste maal allemaal als “in” vertalen en de tweede maal wanneer er “en te kuriakè hèmera” staat naar een ander woord grijpen. Dan schrijft men “op des Heren dag.” Toch staat er “in des Heren dag.” Maar de problemen gaan nog verder. In het boek Openbaring alleen (zo heeft iemand uitgere-kend) is het Griekse voorzetsel “en” 113 maal gebruikt. Dat heeft men in het merendeel van de vertalingen 112 maal vertaald als “in.” En eenmaal in Opb.1:10 als “op.” Zo bijvoorbeeld alléén in vers 9 en 10 van hoofdstuk 1 is het vijfmaal gebruikt. Is het oprecht om die éne uitzondering te ma-ken? Er zijn twee argumenten die gebruikt worden om toch een uitzondering te maken in Opb.1:10 zeggen de verdedigers van deze zaterdag of zondagtheorie in deze tekst. Ze zeggen dat aangezien Johannes de plaats vernoemd (Patmos) waar hij zijn visioen krijgt het logisch is te verwachten dat hij de tijd ervan beschrijft. Die tijd zou dan zaterdag of zondag zijn. Maar dat is een zeer ongelukki-ge redenering. Er zijn verscheidene voorbeelden dat een profeet wel de plaats aangeeft waar hij zijn visioen krijgt zonder speciaal de tijd of de dag te vernoemen wanneer hij het visioen krijgt. Over Johannes de Doper is gezegd dat hij in “die dagen” predikte in de woestijn van Judèa (Mat.3:1). Welke dagen weten we niet juist te bepalen. Over Simeon is gezegd dat hij door den Heilige Geest naar de tempel ging om Christus als kind te zien bij de opdracht. Wannéér weten we niet echt pre-cies (Luc.2:25-27). Het belangrijkste argument waar men steun tracht te vinden is dat Kerkvaders spreken over “des Heren dag” als de zondag. Maar het mag ons toch niet ontgaan dat geen enkel dezer personen geïnspireerd was in zijn schrijven zoals het met de auteurs van het N.T. het geval is. Men zal toch moeten toegeven dat de uitdrukking “kuriakè hèmera” slechts eenmaal en juist in Opb.1:10 ge-bruikt is. Er is in verband met de “zondag” in de Bijbel altijd sprake van “de eerste dag van de week” of “de eerste dag” (Mat.28:1 / Marc.16:2,9 / Luc.24:1 / Joh.20:1,19 / Hand.20:7 / 1 Cor.16:2). Het woord “zondag” kan men in de Schrift niet vinden. Het is een benaming die men definitief aan de eerste dag van de week gegeven heeft in de tijd van Constantijn de Grote. De iden-tificatie berust dus op een na-Bijbelse uitdrukking. Dat deze eerste dag der week ook door kerkva-ders soms de achtste dag genoemd werd is ook niet Bijbels. Men zal zich dan natuurlijk afvragen wat het verschil is tussen “de dag des Heren” en “des heren dag”? En eventueel ook de gelijkenis tussen die twee begrippen. Het verschil willen we als volgt illustreren, zonder teveel omhaal van spraakkunst. In de Schrift zijn er drie schriftuurplaatsen die de drie begrippen “rechtvaardige, geloof en leven” bevatten in één en dezelfde zin. Men zou denken dat deze drie hetzelfde leren maar dat is niet zo. In elk van die

OPENBARING _1 tot 10 29

schriftuurplaatsen ligt de nadruk op één van de woorden, waardoor dàn eens “leven” de belangrijke zaak is, dàn eens “rechtvaardige” en nog een derde maal “geloof.” Dit blijkt uit de context. Men ziet dit in de volgende tabel (elke nadruk is onderstreept): Rom.1:17: “De rechtvaardige zal uit geloof leven.” Gal.3:11: “De rechtvaardige zal uit geloof leven.” Heb.10:38: “De rechtvaardige leeft door geloof.” Zo ook is het verschil aan te geven tussen de twee uitdrukkingen “de dag des Heren” en “des He-ren dag.” De nadruk van “de dag des Heren” ligt bij het woord “Heer” want het is Gods dag (zie hiervoor 1 Cor.1:8 / 1 Thes.5:2 / 2 Thes.2:2 / 2 Pet.3:10). Zo is de nadruk van “des Heren dag” op het woordje “dag” omdat het juist die dag is die God heeft aangewezen. Er is dus verschil tussen de twee uitdrukkingen maar dan alléén wat betreft de nadruk. Een we-zenlijk verschil in betekenis echter is er niet. Niemand krijgt het toch in zijn hoofd om “de bood-schapper van de Heer” en “des Heren boodschapper” in Mal.2:7 en Hag.1:13 als twee verschil-lende dingen te zien. Of “de Naam des Heren” en “des Heren naam” (Ps.113:3) is dat ook niet hetzelfde? Zo is er ook sprake van “de wraak van God” en “Gods wraak” (Jer.50:15 / 51:6). En verder “het volk van God” en “Gods volk” (Ezech.36:20 / 1 Sam.2:24). Er zijn tientallen teksten over “het huis des Heren” maar ook enkele over “des Heren huis” (Jes.2:2 / Hag.1:2). Dat is toch hetzelfde huis. En de “genade des Heren” (Ps.103:17) is toch ook “des Heren genade” (Klaagliederen 3:22). Zo ook is er géén wezenlijk verschil tussen “de dag des Heren” en “des Heren dag.” Er is daar-om geen sprake van de Sabbat of de Zondag in Opb.1:10. Veel belangrijker echter in dit verband zou de vraag zijn: wanneer neemt “des Heren dag” zijn aanvang? We zullen er dan eerst op wijzen dat het woordje “dag” in dit geval géén periode van 24 uren aan-geeft. Zo is volgens 1 Cor.4:3,5 “des mensen dag” (anthròpinè hèmera) de periode tussen de 1st komst tot aan de 2de komst van de Heer. Figuurlijk is de periode der prediking van Christus op aarde een “dag” (Joh.9:4) maar is in werke-lijkheid 3 ½ jaar. De “dag des heils” is de ganse tijd van Christus tot Armageddon (2 Cor.6:2). In deze “boze dag” moeten we de wapenrusting Gods aandoen (Eph.6:13), ook een periode. Zo ook is de “dag” van het oordeel en toorn van God een periode Rom.2:5. En ook de “kuriakè hèmera” is een tijdsperiode. Maar hoelang? Wanneer begint die tijd? We willen niet dogmatisch zijn. Persoonlijk denken we dat die tijd begint wanneer God, Satan zijn oordeel geeft en uit het hemelse gewest heeft geworpen. Bezegeld met Pinksteren na de dood van de Heer. Zie hiervoor ons commentaar bij Openbaring hoofdstukken 6 en 12. Het tegenbeeld dus van “de dag des mensen” uit 1 Cor.4:3,5. In elk geval “des Heren dag” is niet zaterdag of zon-dag. Maar wel de dag van het oordeel van YaHWeH. Daarover gaat nu juist het boek van de Openbaring van Jezus Christus inhoudelijk. Er zijn door enkele theologen gedachten ontwikkeld vanuit het begrip “zondag” en de liturgie die in de gemeenten van die tijd op zondag gehouden werden. Daar zou men in Openbaring één en an-der over terugvinden. We citeren daar niemand over maar wijzen vooral naar wat P. Prigent (Zwit-ser) en C. van der Waal (Nederlander) erover schreven. We zijn niet overtuigd door hun argumen-ten, maar dat er in het boek Openbaring duidelijk liturgische momenten beschreven zijn, is dan ook weer niet te weerleggen. En dat er geen sprake kan zijn van één of ander Joods lectionarium dat zou gevolgd zijn in het boek Openbaring zie de nog steeds prachtige brochure van L. Morris, ’The New Testament and the Jewish Lectionaries’, The Tyndale Press, 1964. Zijn terechte stelling is dat

OPENBARING _1 tot 10 30

de vroege Kerk daar geen weet over had en dat de Joodse traditie in dat verband ontstaan is ná de 2de vernietiging van de tempel. De liturgie die de Joden thans gebruiken is vooral een zaak vanaf de tijd van de tweede verstrooiing. Men moet dus niet teveel aanknopingspunten zoeken tussen de liturgie van de Joden in de Diaspora en de vroege christenen. Daarbij komt nog dat de vroege Kerkvaders zich duidelijk afzetten tegen de Joden die Jezus hebben verworpen en zich op die wijze buiten de genade van God hebben geplaatst. Dat wil zeggen dat ook in Nederland en België waar velen de conclusies volgen van R. Boon, die hetzelfde beweert, men niet genoeg heeft nagedacht over de zin van een joods-christelijke liturgie. Zodat de Roomse en Protestantse liturgie eigenlijk geschooid is op gelijkenissen met de Joden nadat het Christendom zijn volledige scheiding met hen reeds hadden aangegaan. Een rare visie voor ons. (We verwijzen naar nog enkele publicaties die dit ondersteunen: Oscar Cullmann, Early christian worship, S.C.M.,1954. Sidney Hoenig, Jewish Quarterly Review, October 1963, blz.115ff. Solomon Zeitlin, Jewish Quarterly Review, October 1962, blz.168ff.) Nota. Twee zeer speciale uitdrukkingen vinden we in Luc.17:26-30 en Mat.24:36-39. In Luc.17:26 is sprake van de dagen (meervoud) van de Zoon des mensen en in Mat.24:37 het nabij-zijn der zoon des mensen. Beide beschrijven dezelfde periode. Maar er is ook sprake van “den dag” (Luc.17: 27,29,30) en de “nabijheid” in de betekenis van wat een zichtbare tegenwoordigheid zal worden (Mat.24:39). Eén van de beste artikelen die we kennen voor de identificatie Dag des Heren = Zondag staat in The Zondervan Pictorial Bible, deel 3, 1972, blz.96. Maar de schrijver geeft zelf aan dat deze iden-tificatie slechts waar is tegen het jaar 150 na Chr. (Justinus in zijn eerste ’Apology’, par.67 en Ter-tullianus, ’Over het Gebed’, par. 23). De brief van Plinius de Jongere aan keizer Trajanus moeten we lezen bij de opmerking van de schrijver (H. Waterman) op blz.961: “Het ontstaan van de chris-telijke Zondag is niet zo eenvoudig aan te tonen alhoewel men dat wel laat doorschemeren.” Daarom lezen we niet in de Schrift dat de gemeente samenkomt op “de eerste dag der week” en niet op “de dag des Heren” (Hand.20:7 / 1 Cor.16:2). En anderzijds ook dit; dat Opb.1:10 slaat op de Wederkomst en wat er aan voorafgaat is slechts in de 17de eeuw door de Nederlander Van den Honert voor de eerste maal onderbouwd. Wat leren de mensen die in de bedelingen geloven in dit verband? Th. Niemeijer schrijft in, ’Het Zoeklicht’, 7 maart 1998, blz.19. “Voorafgaand aan dit herstel van de relatie tussen de Here en Israël, zal er een andere relatie hersteld moeten worden, nl. die van de ’Moeder en de Zoon’, Isra-ël en de Here Jezus! Dit herstel vinden we in Zacharia 12:10 “Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen Hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben en over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja zij zullen over Hem bitterheid dragen als het leed om een Eerstgeborene.” Wat een geweldig moment zal dat zijn als Israël de Here Jezus, als de Zoon van God, maar tegelij-kertijd als haar eigen Zoon mag ontmoeten op de Olijfberg.” Wij citeren voor die visie ook nog J. Barneveld, ’Het Zoeklicht’, 4 mei 1996, blz.7: “De dag des Heren. Vanaf hoofdstuk 6 vinden we in het boek Openbaring een soort samenvatting van veel voorzeggende eindtijdprofetieën uit het Oude Testament. De Here Jezus spreekt over die tijd als ’...de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is in vervulling gaat’ (Lucas 21:22). Fragmenten en gebeurtenissen uit die periode, die voornamelijk de laatste 3 ½ jaar van de rege-ring van de antichrist beslaat, worden door Johannes beschreven. Hij komt dan ook ’in vervoering des geestes op de dag des Heren’ (Openbaring 1:10). Zijn geest werd dus vervoerd, verplaatst

OPENBARING _1 tot 10 31

naar de ’Dag des Heren’. Dat is niet op zondag, maar de ’Grote Dag des Heren’ waarover de profeten in het Oude Testament (ongeveer 12x) en in het Nieuwe Testament (ongeveer 9x) spreken als zij het eindoordeel van de HERE aankondigen. Johannes wordt als het ware boven de tijd uit-getild, en ziet hoe in de hemel en op aarde allerlei eindtijdgebeurtenissen plaatsvinden. Een bui-tengewoon grote hoeveelheid profetieën uit het Oude Testament worden hier in die periode van 3 ½ jaar van oordelen ingepast. In die periode speelt Israël een centrale rol. Het boek Openbaring (en ook de eindtijdrede van de Here Jezus in Matth.24) kunnen we dan ook het beste ’vanuit’ Isra-el lezen.”

Tweede sleutel: MESSIAANSE VERVULLING We citeren van H. Berkhof, ’Over de methode der eschatologie’, Nederlands Theologisch Tijd-schrift, augustus 1965, blz.485 het volgende: “De eerste vraag zal dan moeten zijn, waarop de eschatologische uitspraken in O.T. en N.T. gebaseerd zijn. Wat het O.T. betreft, is het duidelijk dat de “traditionsgeschichtliche” methode principiëel en praktisch de hier aan de orde zijnde dogma-tische methode steunt. Zij beschrijft immers de eschatologische uitspraken uit het O.T. als veran-kerd in en tegelijk herhaling en overbieding vàn wat Jahweh in het verleden heeft gedaan. De heilstijd wordt geschilderd in de kleuren van uittocht, woestijntocht en intocht. Men zie Jes.4:5, 10:24-27, 11:16, 43:16-18, 48:20v., 52:11v. Daarnaast is er de messiaanse verwachting als her-stel en ontvouwing van wat God in het koningschap van David gegeven had. De toekomst is geen luchtkasteel, maar de triomfantelijke radicalisering van ervaringen die Israël tot nu toe met zijn God heeft opgedaan. Nog duidelijker is deze fundering van uitspraken over de toekomst in het N.T. Men kan dat gemak-kelijk op het spoor komen door het gebruik van de woorden “hoop” en “hopen” na te gaan. Wie passages als Rom.5:1-5, 8:14-30, II Thess.2:16v. en 1 Petr.3:1-5 naleest, ziet direct dat de hoop daar gefundeerd is in wat reeds geschonken is. Hij ziet dan tevens, dat dit nu-geschonkene soms christologisch, soms pneumatologisch wordt omschreven.” Zoals de gewone brieven van Paulus of een andere profeet van het Nieuwe Testament geeft het boek Openbaring ons te kennen dat in Jezus de vervulling is geschied van waar de gelovige uit het Oude Testament naar uitzag. Maimonides de grote Rabbijn uit de 12de eeuw schreef ooit over Je-zus dat hij: “de wegbereider is van koning Messias.” Zie naar de ’Mischne Thora Hilchoth Mela-kim 11,4’. Wij - christenen - kunnen zo een verklaring echter niet aanvaarden: voor ons IS de Man Jezus van Nazareth niemand minder dan de Messias zelf. En wanneer we een “neus” hebben voor deze dingen, en goed ons O.T. kennen zijn er een overvloed aan verbindingen tussen de Openbaring en “de Wet, de Profeten en de Psalmen.” We geven er enkele uit deze overvloed. Lijst der belangrijkste voorspellingen over de Messias uit het O.T. vergeleken bij het boek Openbaring O.T. Openbaring Onderwerp Gen.3:14,15 2:7 / 22:2,19 De eerste blijde boodschap Gen.12:1-3 2:28 / 5:9 / 7:9 In Abraham worden alle 15:3 volkeren gezegend Num.24:15-19 1:16-20 / 22:16 De Ster van Jacob

OPENBARING _1 tot 10 32

2 Sam.7:16 19:6 / 22:5 Davidisch rijk is eeuwig Deut.18:15 15:3 Een profeet als Mozes Psalm 2 2:18 / 21:24 Zoon van God en Wereldheerser

Psalm 22 5:6,8 Onschuldig offer Psalm 110 1:6 / 5:10 Eeuwig Koning en Priester Jes.7:13,14 12:5 / 19:15 Zoon van de Maagd Jes.8:8-10 5:5 / 7:4 / 21:12 Bevrijding komt uit Juda Jes.8:23-9:6 11:15 / 12:10 / De nieuw geboren Koning 19:6 Jes.11:1-5 3:7 / 5:5 / 22:16 Een rijsje van Isaï Jes.19:18-25 21:3 / 22:2 Bekering van heidenen Jes.32:1-5, 1:3 / 19:9 Zegeningen van de Messias 15-17 Jes.40:55 17:14 / 19:16 De knecht des Heren Jer.23:5,6 18:20 / 19:11 De Rechtvaardige Spruit Jer.31:22 5:11-14 Het Messiaanse Rijk Eze.17:22-24 5:5 De twijg van David Eze.34:23,24 7:17 / 19:15 De herder en de kudde Daniël 7 1:13 De Mensenzoon Joël 2:28 1:4 / 3:1 Uitstorting van de Heilige Geest Micha 5:1-3 22:1,2 Zijn geboorteplaats Zach.9:9 1:5 Intrede van de Vredevorst Zach.12:9-13:1 1:3-7 De Messias doorstoken Mal.1:10,11 1:5,6 Het offer van Messiaanse tijd is volbracht Mal.3:1,22-24 1:5 / 1:17 / 22:13 De Voorloper

OPENBARING _1 tot 10 33

Derde sleutel: ER IS EEN VERBAND TUSSEN DE OPENBARING EN DE SYNOPTISCHE EVANGELIEN

Tabel met enkele gelijkenissen van Openbaring en de voorspellingen over de laatste dingen in vooral Mat.24 / Marc.13 / Luc.21. We zetten voor de duidelijkheid de overeenstemmende gedachte in zwarte tekst. Wij gebrui-ken hierbij een reeks vergelijkingen die we gevonden hebben bij C. van der Waal (daarom ook soms de letterlijke vertaling) e.a. maar hier en daar door ons bijgewerkt. OPENBARING EVANGELIEN 1:1 dingen, die geschieden Mat.24:6; Luc.21:9 moet moeten; verg. Dan.2:28 geschieden 1:3a gelukkig... die horen Luc.11:28 Gelukkig zij, de Woorden van de profetie die horen het Woord Gods en bewaren wat in haar ge- en het bewaren schreven is 1:3b want het tijdstip is Mat.26:18 Mijn tijdstip nabij; verg. Ez.7:7 is nabij; Joh.7:6 (tijd- stip); verg. Joh.13:1; 17:1 (ure); Luc.21:8 (ve- len zullen komen onder Mijn naam en zeggen: ... het tijdstip is nabijge- komen); Mat.24:32,33; Marc.13:29 (Hij nabij) 1:7 Zie Hij komt met de Mat.24:30;26:64;Marc.13:26; wolken; verg. Dan.7:13 14:62;Luc.21:27 op de wol- ken of met de wolken 1:7 en zien zal Hem elk Mat.24:30 en dan zullen oog ... en rouwen over Hem rouwen al de stammen van zullen alle stammen van het het land en zullen zien de land; verg. Zach.12:10 e.v. Zoon des Mensen, die komt op de wolken des hemels 1:7 zij, die Hem doorsto- Joh.19:37 en weer een an- ken hebben der Schriftwoord zegt: Zij zullen zien naar Hem, die ze doorstaken; verg. Zach. 12:10 1:16 en zijn gedaante zoals Mat.17:2 en Zijn gelaat straal- de zon schijnt in haar de zoals de zon; verg. Mat.13:43 kracht; verg. Richt.5:31

OPENBARING _1 tot 10 34

2:7,11,17, enz. Hij, die Mat.11:15; 13:9; Marc.4:9,23; heeft een oor, horen moet Luc.8:8; 14:35 wie oren heeft hij, wat de Geest zegt tot moet horen 2:23;22:12 Ik zal ulieden Mat.16:27 en dan zal hij (de elk geven overeenkomstig Zoon des Mensen) aan elk ver- zijn werken, om elk te ver- gelden overeenkomstig zijn gelden zoals zijn werk is. handeling. 3:2,3 wees wakende... Ik zal Mat.24:42,43;Marc.13:37;Luc.12 gekomen zijn als een dief 39 waakt, onverwachte komst als van een dief 3:5 en Ik zal belijden zijn Mat.10:32; Luc.12:8 En Ik zeg naam voor het aangezicht ulieden: ieder, die Mij belijden van Mijn Vader en voor het zal voor de mensen, de Zoon des aangezicht van Zijn boden Mensen zal hem ook belijden voor de boden Gods (Mat.10:32; voor Mijn Vader, die in de hemelen is) 3:20 Zie Ik ben gaan staan Luc.12:36 opdat als hij komt en bij de deur en Ik klop. klopt, zij terstond hem zullen Wanneer iemand zal openen opendoen, verg. Mat.24:33; Marc. de deur 3:29 Hij nabij is, bij de deur 3:21 te zitten met Mij op Mat.19:28 zult ook gij zelf zit- Mijn troon ten op twaalf tronen; Luc.22:30 5:5 Ween niet Luc.8:52 Doch Hij sprak: weent niet Verg. Luc.7:13 5:6 En ik zag ...een Lam Joh.1:29,36 Zie, het Lam Gods 6:1-6 oorlog, revolutie, Mat.24:6,7 oorlogen, geruchten honger van oorlogen, opstanden, hon- gersnoden 6:4 gegeven werd het hem Mat.10:34 Meent niet, dat Ik ge- weg te nemen de vrede van komen ben om vrede op het land: het land...en gegeven Ik ben niet gekomen om te bren- werd hem een groot zwaard gen vrede, maar het zwaard 6:10 Tot hoelang.... velt Mat.23:35 opdat over u kome alle Gij geen vonnis en wreekt rechtvaardige bloed, dat vergo- ons bloed niet aan hen, ten, is op het land die wonen op het land? 16:6; 17:6; 18:24; 19:2 Luc.18:7,8 Zal Hij (God) niet wraak verschaffen aan Zijn uit-

OPENBARING _1 tot 10 35

verkorenen, die roepen tot Hem dag en nacht.... Ik zeg ulieden: Hij zal hun wraak verschaffen met spoed; Luc.21:35 over allen, die gezeten zijn op het gelaat van het gehele land. 6:12 grote aardbeving Mat.24:7 aardbevingen 6:12,13 zon verduisterd, Mat.24:29 zon en maan verduis- maan als bloed, sterren terd, sterren vallen vallen 6:16 en zij zeggen tot de Luc.23:30 Dan zullen zij begin- bergen en rotsen: valt op nen te zeggen tot de bergen: ons en verbergt ons; verg. Valt op ons! en tot de heuvelen: Hosea 10:8 Bedekt ons! 6:17 de grote dag van Hun Luc.21:34 e.v. dat niet plotse- toorn Wie kan standhouden? ling over u kome die dag, als een strik.. opdat gij in staat zijt.... stand te houden voor de Zoon des Mensen Mat.3:7 Wie heeft ulieden een wenk gegeven om te vluchten voor de toekomstige toorn? Joh.3:36 maar de toorn Gods blijft op hem 7:1 e.v. vier boden, staande Mat.24:31 en Hij zal Zijn boden op de vier hoeken van het uitzenden.... en zij zullen Zijn land; de verzegeling van de uitverkorenen vergaderen uit de knechten Gods vier windstreken 7:14 de verdrukking, de gro- Mat.24:21 Er zal dan een ver- te drukking zijn, een grote 7:17 het Lam zal herder zijn Joh.10:11 Ik ben de Herder, de over hen rechtmatige; Luc.15:4 e.v.; Mat.18:12 e.v. 8:2 bazuinen Mat.24:31 met een grote bazuin;

verg. Jes.27:13 8:12 een derde van zon, maan Mat.24:29 zon verduisterd, maan geen en sterren getroffen glans, sterren vallen Luc.21:25 11:2 gegeven aan de natiën Luc.21:24 en Jeruzalem zal wor- en de stad, de heilige,zul- tot een vertredene door de na-

OPENBARING _1 tot 10 36

len zij vertreden tiën; verg.Dan.9:26 11:3 de twee getuigen van Mat.24:14 tot een getuigenis Mij; 1:2,9; 6:9; 11:7; voor de natiën; Mat.10:18; 12:11,17; 19:10; 20:4 ge- Marc.13:9; Luc.21:13; Joh.3:11, tuigen, getuigenis 32,33; 5:31,32,36; 8:13,14,17; 19:35; 21:24 11:6 de volmacht om de he- Luc.4:25 toen de hemel gesloten mel te sluiten was (Elia) 11:15 het koningschap over Mat.4:8 de koninkrijken der we- de wereld reld; Mat.24:14; Joh.18:36 11:15 Zijn Gezalfde; verg. Luc.9:20 de Gezalfde Gods; 23:35 Ps.2:2 indien hij de Christus Gods is 12:9 en de draak, de grote Luc.10:18 Ik zag nauwkeurig hoe .... neergeworpen werd hij de satan als een bliksem uit de op het land hemel viel 12:10 de volmacht van Zijn Mat.28:18 Mij is gegeven alle Gezalfde volmacht in hemel en op het land; 11:27 13:7 oorlog te voeren tegen Mat.24:9 dan zullen zij u over- de heiligen en hen te over- leveren aan verdrukking en u winnen; 11:7 doden; Luc.21:16,17 13:9 zie bij 2:7 13:10 in krijgsgevangenschap Luc.21:24 en zij zullen als gaat hij! krijgsgevangenen weggevoerd wor- den naar alle natiën 13:10 moet hij noodzakelijk Luc.21:24 en zij zullen vallen met het zwaard gedood wor- door de mond van het zwaard; den Mat.26:52 13:10 de volharding... der Mat.24:13 wie volhardt heiligen; 14:12 13:11 horens gelijk een lam Mat.7:15 valse profeten, die en het uitte zich gelijk komen tot u in schaapsvellen een draak; 16:13; 19:20 valse profeet 13:12 e.v. het bewerkt het Mat.24:24 want er zullen valse land en die daarin wonen, messiassen en valse profeten

OPENBARING _1 tot 10 37

zodat ze zullen aanbidden opstaan en zij zullen grote te- het beest, het eerste... kenen en wonderen aanbieden om en het verricht tekenen, indien mogelijk ook de uitver- grote.... en het verleidt korenen te verleiden; Marc.13:22 degenen, die op het land wonen door de tekenen 14:4 volgen van het Lam, Joh.1:36,37 Zie, het Lam Gods! waar het ook heengaat en zij volgden Jezus; Luc.9:57 ik zal U volgen, waar Gij ook maar heengaat; Mat.8:19; 10:38; 16:24; 19:28; Marc.2:14; 10:21; Luc.23:49; Joh.21:19 e.v. 14:6 evangelie van de eeuw Mat.4:23 evangelie des konings- schaps; 9:35; 24:14; 26:13; Marc.13:10; 14:9 16:6 bloed van heiligen en Luc.11:49,50 Ik zal tot hen zen- profeten hebben zij uitge- den profeten en apostelen (afge- goten; verg.6:10; 17:6; zanten) en van hen zullen zij 18:20,24; 19:2 er doden en vervolgen, opdat af- geëist worde het bloed van alle profeten, dat uitgegoten is sinds de grondlegging der we- reld, van dit geslacht; Mat.23:35 16:15 zie bij 3:2,3 Marc.13:37 Wat ik u zeg, zeg ik al- len: waakt. 17:14 geroepenen en uitver- Mat.22:14 Want velen zijn ge- korenen roepenen, maar weinigen zijn uitverkorenen; 24:24 18:4 Gaat gijlieden, Mijn Luc.21:21,22 Laten die in het volk, uit haar weg midden van haar zijn eruit wij- ken en zij, die op de landerij- en zijn, niet binnen haar gaan, want dagen van vergelding zijn dit, waarin in vervulling gaat alles wat geschreven is; Mat. 24:15 e.v.; Marc.13:14 e.v. 18:20 gij apostelen en gij Luc.11:49 profeten en apostelen profeten 18:21 molensteen Mat.18:6 een molensteen om zijn hals Marc.9:42; Luc.17:2

OPENBARING _1 tot 10 38

18:24 en 19:2 zie bij 6:10 en 16:6 19:7 Laat ons blijde zijn en Mat.5:12 verblijdt u en juicht juichen 19:9 Gelukkig die tot de Luc.14:16 Iemand richtte een maaltijd van de bruiloft grote maaltijd aan en nodigde van het Lam geroepen (ge- er velen; Mat.22:1-14; 25:1-13; nodigd) zijn Joh.3:29 21:6 Ik de dorstende zal Ik Joh.7:37,38 Indien iemand dorst geven uit de bron van het heeft, hij kome tot Mij en drin- water des levens 7:17; 22: ke; zoals de Schrift gezegd 1,17 wie dorst heeft, kome heeft: ’Rivieren zullen uit zijn binnenste vlieten van levend wa- ter’; verg.Ex.17:6; Neh.9:15; Ps.36:9,10; 46:5; 78:20; 105:41; 114:8; Jes.48:21; Ez.47:1; Joël 3:18; Joh.4:10 levend water; 4:14 wie zal gedronken hebben van het water, dat Ik hem geven zal, zal geen dorst meer hebben tot in de eeuw 21:10 een berg, groot en Verg. Mat.4:8 hoog 22:12 vergelden een iege- Mat.16:27 want de Zoon des Men- lijk, zoals het werk is sen staat te komen in de heer- van hem; zie bij 2:23 lijkheid Zijns Vaders.... en dan zal Hij vergelden aan een iegelijk volgens zijn handeling 22:17 de bruid; 21:2; zie Joh.3:29 die de bruid heeft bij 19:9 de bruidegom is hij 22:17 zie bij 21:6

Vierde sleutel: OVERWINNAARS Men kan de simpele verdeling van de mensheid in gelovigen en ongelovigen in Jezus van Naza-reth, ook toepassen op het boek Openbaring. In de wereld is er een groep “overwinnaars” en dat zijn burgers van een hemelse stad. De rest is gewoon lid van deze wereld, burgers van de stad Ba-bylon! Het beeld dat G.R. Beasley-Murray terecht gebruikt om het boek Openbaring te typeren: het is “A tale of two cities” = “Het verhaal van Twee steden”, het verhaal van het hemelse Jeruzalem en het wereldse Babylon.

OPENBARING _1 tot 10 39

Het is duidelijk dat Jezus in de Apocalyps geen “kleurloze figuur” is. Hij staat voor wat Hij zegt en zal ook handelen naar wat Hij gesproken heeft. En dat ondanks dat moderne theologen zo vast beweren dat God altijd een God van Liefde is. Jezus, predikte ook het oordeel en de veroordeling van de goddelozen. Voor de gelovigen zal dat oordeel overwinning betekenen. We geven hieronder alle teksten uit Openbaring waarin sprake is van overwinning. U zult merken dat er enkele spreken van de Satan die tijdelijk en ogenschijnlijk een overwinning behaald op de kinderen van God. Maar de echte overwinnaar is het Lam, Jezus die bij Zijn Wederkomst afrekent met het onrecht in de we-reld. We gebruiken gedeeltelijk de prachtige (werk)vertaling van C. van der Waal in dit gedeelte. Opb. 2:7 - “to nikonti dosõ auto phagein ek tou xulou tès zoes ho estin en ton paradeisõ tou theou.” “De overwinnende, - geven zal Ik hem te eten van het geboomte des levens, dat is de hof Gods” Opb. 2:11 - “ho nikõn ou mè adikethe ek tou thanatou tou deuterou.” “De overwinnende, - hij zal volstrekt geen scha- de lijden van de zijde van de dood, de tweede” Opb. 2:17 - “To nikonti dosõ autõ tou manna tou kekrummenou” “De overwinnende - Ik zal geven aan hem van het manna, het verborgene, Opb. 2:26 - “kai ho nikõn kai ho tèrõn acri telous ta erga mou” “En de overwinnende en wie acht geeft tot de voleinding toe op Mijn werken - Ik zal geven aan hem volmacht over de natiën” Opb. 3:5 - “ho nikõn houtõs peribaleitai en himatiois leu- kois” “De overwinnende, - zó zal hij bekleed worden met witte klederen” Opb. 3:12 - “ho nikõn, poieso auton stulon en to nao tou theou mou” “De overwinnende, - Ik zal maken Hem tot een zuil in de tempel Mijns Gods” Opb. 3:21 - “ho nikõn, doso auto kathisai met emou en to throno mou hos kagõ enikèsoi.” “De overwinnende, - geven zal Ik hem te zitten met Mij in Mijn troon” Opb. 5:5 - “mè klaie idou enikesen ho leõn ho ek tes phulès Iouda.” “Ween niet; zie Hij heeft overwonnen, de Leeuw-uit-de-stam-van-Juda”

OPENBARING _1 tot 10 40

Opb. 6:2 - “kai exèlthen nikõn kai hina nikese.” “en hij rukte uit, overwinnende en opdat hij zou overwinnen” Opb.11:7 - “kai nikèsei autous kai apoktenei autous.” “het wilde dier dat opstijgt uit de afgrond zal verwekken hen ten oorlog en overwinnen hen en doden hen” Opb.12:11 - “kai autoi enikèsan auton dia to haima tou arniou” “En dezen overwonnen hem door het bloed van het lam en door het Woord van hun getuigenis” Opb.13:7 - “kai nikèsai autous” “En ’t werd gegeven aan hem om te voeren ‘n oorlog tegen de heiligen en te overwinnen hen” Opb.15:2 - “kai tous nikõntas ek tou thèriou.” “en hen die overwinning behalen over het wilde dier” Opb.17:14 - “kai to arnion nikèsei autous” “Dezen - tegen het Lam zullen zij oorlog voeren en het Lam zal overwinnen hen,” Opb.21:7 - “ho nikõn kleronomèsei tauta” “De overwinnende zal beërven deze dingen en Ik zal zijn voor hem: God” Wie overwint: erft het paradijs Opb.2:7. Wie overwint: komt niet in de tweede dood Opb.2:11. Wie overwint: krijgt het eeuwige manna Opb.2:17. Wie overwint: staat in het boek des levens Opb.3:5. Wie overwint: zal voor Gods troon staan Opb.3:5. Wie overwint: zal door Jezus beleden worden bij God Opb.3:5. Wie overwint: krijgt een nieuwe naam Opb.3:12. Wie overwint: zal met de Heer op Zijn troon zitten Opb.3:21. We staan niet achter het inzicht van G.C. Berkouwer over het boek Openbaring maar kunnen toch dit volgende van zijn hand beamen. In de ’De wederkomst van Christus’, deel II, Kok, 1963, blz.95,96 staat: “Men heeft de Openbaring van Johannes meermalen geïnterpreteerd vanuit de wraakgedachte en de revanche-idee en herinnert er dan aan, dat in dit boek wel over “macht”, maar niet over “liefde” wordt gesproken. Er zou in aan het licht treden “ein leicht verhülltes Machtsstreben”, een ressentiment- en wraakgevoel van de verliezers, de kleine luiden tegenover het sterke Rome, een verlangen naar eigen heerschappij, dat met het evangelie in strijd is. Deze interpretatie van het laatste bijbelboek is wel een zeer ernstig misverstand. Volgens Nigg wordt dit

OPENBARING _1 tot 10 41

boek niet sympathieker “dadurch dasz es dem Lamme Gottes zugeschrieben wird.” Hier ligt het diepste misverstand, omdat juist het Lam Gods genezend orde brengt in de wirwar van velerlei gevoelens, die in het mensenhart kunnen opkomen.” Het boek Openbaring geeft ondermeer de kontrasten die er zijn tussen hetgeen hemels is en het-geen tot de aarde behoort. Christus is de overwinnaar. De volgende tabel zal daarvan de belangrijk-ste zaken aangeven. 1. De Richter / niet de gerichten. 2. Het Lam / niet de draak. 3. De zeven geesten Gods / niet de geesten van duivelen. 4. De ruiter op het witte paard / niet de vier paarden. 5. De troon van God / niet de zetel van het beest. 6. De leeuw uit de stam van Juda / niet het beest uit de zee. 7. De trouwe en waarachtige getuige / niet de valse profeet. 8. De 144.000 zonen Gods / niet het beest uit de aarde. 9. Zij, die de naam van de Vader op hun voorhoofd hebben / niet zij die het merkteken van het beest dragen. 10. Het nieuwe Jeruzalem / niet Babylon. 11. De bruid van het Lam / niet de hoer, die op het beest zit. 12. De heerlijkheid Gods / niet de duisternis die de aarde bedekt. 13. De openbaring van Jezus Christus / niet de antichrist.

Vijfde sleutel: VIJF STELLINGEN OVER DE AARD VAN DE

BIJBELSE PROFETIE Volgens de kringen van de leer van de bedelingen moeten we waar het mogelijk is alles wat pro-fetisch is letterlijk lezen. In ’AMEN’, nr.39, oktober 2001, blz.27 heeft dit tijdschrift C.R. Stam vertaald, een Amerikaanse leerling van Bullinger: “Als de profetieën uit het Oude Testament niet betekenen wat zij schijnen te betekenen, wie heeft dan de autoriteit om te beslissen wat de juiste betekenis is? Als de één of andere theoloog ’het land Israël’, ’de troon van David’ en ’het huis van Jacob’ iets anders doet zijn, dan kan hij ook andere Schriftgedeelten zo uitleggen, dat het iets anders betekent. Er zijn theologen die dat deden en doen. Hoe kunnen we dan zeker zijn van enig dogma, hoe goed het ook lijkt? Stel dat zij Rom.4:5 en Efeze 2:8,9 op dezelfde ’geestelijke’ manier veranderen? Dan loopt het er mogelijk op uit dat de redding niet door genade maar door werken verkregen wordt. Of: bij de veronderstelling dat gelovige heidenen het geestelijk Israël zijn. Wie weet is dan de één of andere groep daarvan wellicht het geestelijke ’wij’. Door het zogenaamde vergeestelijken van de Schrift, kunnen theologen ons de waarheid ontnemen. Laten we onthouden dat niet alleen gestudeerde theologen de Schrift goed kunnen uitleggen.” We geloven dat dit te weinig zegt over wat profetie kan beduiden. We hebben uitvoerig over dit onderwerp geschreven in onze ’De Wederkomst van Jezus, de Jo-den en de duizendjarige regering’ waaruit we de stellingen en de conclusies voor u nog eens laten volgen. Voor de inhoudelijke bewijsvoering verwijzen we u naar het boek zelf. Men moet weten dat niet alles letterlijk in vervulling zal gaan. Er zijn in het N.T. tientallen voorbeelden van “aanpassing” en geestelijke vervulling. U moet deze onderstaande tabel dus eerst bestuderen voor u verder gaat. U dient de smaak op te vangen van wat het N.T. soms ziet

OPENBARING _1 tot 10 42

als een vervulling. Dat is zeker niet steeds starletterlijk. Gezien Openbaring vol staat met symbo-len en metaforen die men reeds in het O.T. kan terugvinden is voorzichtigheid gewenst. 1) De eerste Messiaanse profetie uit de Schrift staat in Gen.3:15 en deze zal niet letterlijk vervuld worden. Het zaad van de vrouw, de Verlosser, zal de slang niet letterlijk het hoofd indrukken, maar wel figuurlijk. 2) Adam en Eva zijn een beeld van Christus en zijn gemeente, maar de gelijkenis is er slechts tot op zekere hoogte en overstijgt het letterlijke beeld (Gen.2:23,24 / Eph.5:31,32). 3) Wat met Jona is geschied zal ook aan Jezus geschieden; drie dagen dood zijn. De betekenis is echter niet dezelfde (Mat.12:40 / Jona 1:17). Jezus was werkelijk dood, Jona was niet dood maar zat levend in de vis. Jona was slechts in geestelijke zin dood voor Gods werk. 4) In een opstandige bui krijgt Israël als straf van God een plaag van slangen te verduren. De slang die op een paal wordt gehangen zal in het tegenbeeld de Heer voorstellen die sterft aan het kruis (Num.21:8,9 / Joh.3:14,15). 5) Als de Heer sterft aan het kruis worden zijn beenderen niet gebroken “opdat het schriftwoord vervuld zou worden”. Maar dat Schriftwoord spreekt over dieren, het is géén gelijkaardige vervul-ling (vergelijk Joh.19:36 met Ex.12:46). 6) Over Juda, waarschijnlijk over de afstammeling van Juda die de Messias zal worden, staan din-gen voorzegd die niet letterlijk zijn (Gen.49:11). Letterlijk is deze tekst niet te begrijpen en heeft geen echte inhoud. 7) Voorafgaande aan de komst van de Messias zal iemand optreden als volgt; hij zal paden recht-maken, kloven opvullen en heuvels slechten. Alle krommingen en oneffenheden zullen vlak gemaakt worden. Zo was het voorzegd en zo is het in vervulling gegaan bij het optreden van Johannes de Doper. Maar Johannes was géén letterlijke bouwondernemer en ook géén straatwerker. Zijn werk was geestelijk en de profetie is op een geestelijke wijze door hem vervuld (Jes.40:3-5 / Luc.3:3-6). 8) Over dezelfde Johannes valt nog op te merken dat de Joden hem ooit vroegen of hij Elia was die moest terugkomen vóór de grote dag van YaHWeH aanbrak. Daarop zegt hij categoriek “neen” (Joh.1:21). Maar Jezus zegt dat hij wel degelijk Elia is (Mat.17:9-13). En hij is ook zo aangekon-digd vanaf zijn geboorte (Luc.1:13-17). Dat is geen tegenstrijdigheid. Hij is géén letterlijke Weder-komst of reïncarnatie van de oude profeet. Maar in geestelijke zin heeft hij alles gedaan om de pro-fetie te vervullen. 9) Van de Messias is voorzegd dat Hij in het jaar van de verlossing, het jaar van het oordeel, alléén te werk gaat. Maar in het oordeel zullen miljarden engelen hem helpen en zelfs de gemeente zal meehelpen in het oordeel (Jes.63:2-6 / Mat.13:36-43 / 1 Cor.6:3). 10) De gemeente zijn de schapen van de Heer, zowel in de voorspelling als in de uitspraken van Christus, maar toch zijn het geen echte schapen! (Zie Jes.40:11 / Joh.10:11-16). 11) Jezus voorzegt dat wie zijn discipel wil worden het lichte juk van de Heer moet opnemen. Dat is toch geen letterlijk juk? (Zie Mat.11:28,29). 12) Om deel te hebben aan het Koninkrijk van God telt niet de afstamming, of het aardse, maar het geestelijke. Wie niet is wedergeboren door de Heilige Geest komt er niet binnen (Joh.3:3-8). Ook het water dat de Heer beloofd te geven aan zijn discipelen is geen scheikundig zuiver water - H2O - maar de belofte van de Heilige Geest (Joh.4:14,24). 13) De belangrijkste opstanding waarover Christus het heeft is niet een letterlijke, maar de geeste-lijke opstanding uit de dood der zondigheid (Joh.5:25). Zo ook nog Joh. 6:51 / 7:37 / 15:1-5 / 21:16,17. Wie dan persé de stelling wil aanhouden dat alles wat in het O.T. op Israël betrekking heeft letterlijk vervuld wordt en alles wat in het N.T. over de kerk gezegd wordt geestelijk, komt dus bedrogen uit. Zo zullen “armen van geest het koninkrijk der hemelen beërven” (Mat.5:3) en “zachtmoedigen de aarde beërven” (Mat.5:5). Dat is géén tegenstrijdigheid. Elke gelovige wordt nu opgenomen in het Koninkrijk der hemelen. Dat wil zeggen, een Koninkrijk geregeld van-

OPENBARING _1 tot 10 43

uit de hemel d.w.z. door God. Maar uiteindelijk komt dat Rijk op aarde (Opb.21:1-8). Vergelijk ook Jes.49:10 met Opb.7:16. 1ste Stelling: Er is profetie die niet letterlijk vervuld wordt. Onze conclusie: God heeft vele malen en op vele wijzen gesproken in de profeten (Heb.1:1). Waar-om kan een profetie dan niet op een andere wijze vervuld worden dan een letterlijke? Wat wil zeg-gen dat men de Schrift geweld aandoet door zaken die in figuurlijke zin staan opgetekend in letter-lijke zin wil verklaren. Temeer omdat er tientallen voorbeelden in het N.T. staan die een geestelijke vervulling aangeven voor een voorzegging uit het O.T. Gezien volgens een algemene regel het N.T. de vervulling van het O.T. is, moet daar rekening mee gehouden worden. We moeten een letterlijke vervulling niet forceren. 2de Stelling: Het N.T. geeft de grenzen aan hoe een profetie moet verklaard worden. Onze conclusie: De lijst (van 15 betekeniswijzigingen tussen profetie en vervulling) zou wellicht nog langer kunnen gemaakt worden, maar één ding is zeker; gewaag u zelf niet aan een samenstel-ling die niet door de Schriften zelf is onderbouwd. U zou er wel eens mijlen kunnen naast zijn en Gods woord misbruiken voor uw eigen vooropgestelde zaak (Deut.4:2 / 13:32 / Spr.30:6). Elke vorm van privaatinterpretatie is dus uitgesloten, verkeerd en zondermeer verboden. 3de Stelling: Er mag geen wildgroei zijn in de uitleg van een profetie. Onze conclusie: Welke regels er aan de basis liggen om enkele teksten te combineren die een be-paalde leer moeten ondersteunen geeft het N.T. niet aan. We mogen ons niet gaan begeven op een terrein waar het N.T. over zwijgt. Onze bezinning op de Schrift is niet het laatste woord, dat is aan de Schriften zelf gegeven, slechts daar is de laatste openbaring van God te vinden. De algemene regel is in elk geval: men moet niet iets willen aantonen waar het N.T. zelf over zwijgt. En een tweede regel: tracht niet door middel van kunst- en vliegwerk een belofte uit het O.T. over te dra-gen naar het N.T. 4de Stelling: Profetie is meestal voorwaardelijk. Onze conclusie: Met de leer van de meervoudige profetie is niets aan te vangen. Daardoor is slechts de indruk gewekt dat profetie niet vast ligt en dus niet geloofwaardig. We geven daarover nog enkele citaten door voorstanders van deze meervoudige uitleg. Want dat lijkt voor velen uiterst belangrijk te zijn. Meestal is de betrokken groepering zelf de vervuller van de profetie. Talmage, de Mormoon, schrijft over dubbele vervullingen van profetie blz.356, 357: “Vele van deze verschrikkelijke voorspellingen zijn bij de verwoesting van Jeruzalem uitgekomen; en het vaak geciteerde vierentwintigste hoofdstuk van Mattheüs heeft ongetwijfeld een dubbele betekenis - de ene betreft het oordeel dat over Israël kwam toen de joodse autonomie volledig omver gewor-pen werd, de andere betreft de gebeurtenissen die nu plaatsvinden, vlak voor de tweede komst van Christus, wanneer Hij Zijn rechtmatige plaats al Regeerder zal innemen.” In ’De Wachttoren’ van 15 februari 1999, blz.31 lezen we het volgende: “Een groot aantal pro-fetieën ging voor de eerste maal in vervulling ten aanzien van de mensen die destijds leefden, aangezien veel profetieën Gods oordeel tot uitdrukking brachten jegens het vleselijke Israël en de omringende natiën, en Israëls en Juda’s omverwerping en hun daaropvolgende herstel voor-zeiden. Toch verloren deze profetiën niet hun waarde voor latere generaties, zoals voor de chris-telijke gemeente in de eerste eeuw G.T. of in onze tijd. De apostel zegt: “Want alle dingen die

OPENBARING _1 tot 10 44

eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Romeinen 15:4). Aangezien God niet verandert wat zijn morele maatstaven en voornemen be-treft, wordt er door zijn bemoeienissen met Israël licht geworpen op de wijze waarop hij op welk ander tijdstip maar ook in soortgelijke situaties zal handelen. Daarom konden Jezus en zijn discipelen profetische uitspraken die eeuwen voordien in vervulling waren gegaan, terecht ook op hun tijd van toepassing brengen. - Mattheüs 15:7,8; Handelingen 28:25-27.” Over de Wachttoren, Jehovah’s Getuigen, en hun publicaties waaruit we nogal wat aanhalen moet dit gezegd worden. Hoe ze het zelf bezien en hoe men zich met de verkeerde voorbeelden van profeten en discipelen van Jezus tracht uit de wind te praten. Ze zijn wel degelijk te klasseren onder de “valse profeten.” 1° We citeren het Wachttorengenootschap: De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!, 1988. “Hoofdstuk 2, Het grootse thema van de bijbel De Schrift interpreteren De mysteries die in het boek Openbaring opgesloten liggen, hebben op-rechte onderzoekers van de bijbel geruime tijd voor een volkomen raadsel geplaatst. Op Gods be-stemde tijd moesten die mysteries ontsloten worden, maar hoe, wanneer en voor wie? Alleen Gods geest kon, toen de bestemde tijd naderbij kwam, de betekenis duidelijk maken (Openbaring 1:3). Die heilige geheimen zouden aan Gods ijverige slaven op aarde geopenbaard worden, zodat zij gesterkt zouden worden om zijn oordelen bekend te maken (Matthéüs 13:10, 11). Wij beweren niet dat de uitleggingen in deze publikatie onfeilbaar zijn. Net als Jozef in de oudheid zeggen wij: „Zijn uitleggingen niet een zaak van God?” (Genesis 40:8) Terzelfder tijd zijn wij er echter ROTSVAST van overtuigd dat de in dit boek gegeven uitleggingen in harmonie zijn met de bij-bel in zijn geheel en aantonen hoe opmerkelijk goddelijke profetieën hun vervulling vinden in de wereldgebeurtenissen van onze rampspoedige tijd.” 2° We citeren van blz.707,708: Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk, 1993 “Hoe Jehovah zijn volk leidt Degenen die in deze tijd de ene ware christelijke organisatie vormen, krijgen geen openbaringen door engelen en worden niet door God geïnspireerd. (…) Het dient ons niet te verbazen dat Jeho-vah ook in deze tijd zijn volk vaak als een voortschrijdende organisatie heeft geleid, door hun ge-leidelijk meer licht te schenken in verband met bijbelse waarheden. Het zijn niet de waarheden zelf die veranderen. Waarheid blijft waarheid. Jehovah’s wil en voornemen, zoals die in de bijbel wor-den uiteengezet, blijven onveranderd (Jes. 46:10). Maar hun begrip van deze waarheden wordt „te rechter tijd”, op Jehovah’s bestemde tijd, steeds duidelijker (Matth. 24:45; vergelijk Daniël 12:4, 9). Soms moet hun zienswijze wegens menselijke vergissingen of verkeerd gerichte ijver gewijzigd worden.”

3° In de Wachttoren van 1 dec. van 2002 staat dit artikel: Put vreugde uit persoonlijke studie van Gods Woord. We citeren: “18 Hoewel de slaafklasse als ’getrouw en beleidvol’ wordt aangemerkt, zei Jezus niet dat ze on-feilbaar zou zijn. Deze groep van getrouwe gezalfde broeders bestaat nog steeds uit onvolmaakte christenen. Al hebben ze de beste bedoelingen, ze kunnen zich vergissen net als zulke mannen in de eerste eeuw zich soms hebben vergist (Handelingen 10:9-15; Galaten 2:8, 11-14). Maar hun beweegreden is zuiver, en Jehovah bedient zich van hen om ons van bijbelstudiehulpmiddelen te voorzien teneinde ons geloof in Gods Woord en beloften op te bouwen.” - bladzijde 16, par.15 Geven we ook in enkele grote trekken hoe “afhankelijk” Johannes is van de O.T. profetie. Of is “afhankelijk” een verkeerd woord en moeten we van “overeenkomsten” spreken?

OPENBARING _1 tot 10 45

VERGELIJKING IN OPBOUW VAN OPENBARING EN EZECHIEL

Het troonvisioen Openbaring 4 Ezechiël 1 Het Boek Openbaring 5 Ezechiël 2-3 De vier plagen Openbaring 6:1-8 Ezechiël 5 De martelaars onder het altaar Openbaring 6:9-11 Ezechiël 6 De wraak van God Openbaring 6:12-17 Ezechiël 7 De verzegeling der Heiligen Openbaring 7 Ezechiël 9 De kolen van het altaar Openbaring 8 Ezechiël 10 Geen uitstel meer Openbaring 10:1-7 Ezechiël 12 Eten van een boek Openbaring 10:8-11 Ezechiël 2 Meten van de tempel Openbaring 11:1-2 Ezechiël 40-43 Jeruzalem en Sodom Openbaring 11:8 Ezechiël 16 De beker van de gramschap Openbaring 14 Ezechiël 23 De oogst van het land Openbaring 14:18-20 Ezechiël 15 De grote Hoer Openbaring 17-18 Ezechiël 16, 23 Klaaglied over de stad Openbaring 18 Ezechiël 27 Feest van de dieren Openbaring 19 Ezechiël 38 De eerste opstanding Openbaring 20:4-6 Ezechiël 37 De oorlog van Gog en Magog Openbaring 20:7-9 Ezechiël 38-39 Het Nieuwe Jeruzalem Openbaring 21 Ezechiël 40-48 De rivier van het leven Openbaring 22 Ezechiël 47 DE INVLOED VAN DE PSALMEN IN HET BOEK OPENBARING Psalmen Onderwerp Openbaring 2: 1 (woelen van volken; verg.46:7 11:18 2: 2 (koningen des lands) 6:15 / 17:18 / 18:9 / 19:19 2: 2 (Gezalfde) 11:15 / 12:10 / 20:4 2: 5 (Gods toorn tegen de volken) 11:18 2: 7 (Zoon; verg. vs.12) 2:18 2: 8 (volken tot erfdeel) 2:26 2: 9 (’hoeden’ ….ijzeren knots …. 2:27 / 12:5 / 19:15 pottenbakkerswerk) 3: 9 (verlossing is van de HERE) 7:10 / 19:1 7:10 (hart en nieren toetsen) 2:23 17:15 (’s HEREN aangezicht aan- 22:4 schouwen verg. 42:3) 22:24 (gij, die de HERE vreest; verg. 19:5 115:11 / 118:4) 22:29 (het koninkrijk is des HEREN) 11:15 23: 2 (Hij voert mij aan rustige wateren) 7:17 24: 1,2 (de wereld ….gegrond) 13:8 / 17:8 28: 4 (vergelden naar hun doen: verg. 2:23 / 20:12 / 22:12 62:13) 40: 4 (nieuw lied; verg.33:3 / 96:1 / 5:9 / 14:3 144:9 / 149:1)

OPENBARING _1 tot 10 46

47:8,9 (God is de koning der ganse 15:3 aarde; God regeert over de volken) 47: 9 (God is gezeten op Zijn heilige 4:2,9 / 5:1,7,13 enz. troon) 69:25 (stort over hen Uw gramschap uit, 16:1 e.v. (de zeven fiolen) en de gloed van Uw toorn achter- hale hen) 69:29 (boek des levens; daaruit uitdelgen 3:5 (13:8 / 17:8 / 20:12,15 / 21:27) 75: 9 (in de hand des HEREN is een be- 14:10 ker; …. Alle goddelozen des lands moe- Ten hem slorpende drinken) 78:24 (manna tot spijze) 2:17 78:44 (Nijlwater in bloed veranderd; on- 8:8,11 / 16:4,6 drinkbaar) 79: 3 (bloed van ’s HEREN knechten 16:6, verg. vs. 4 als water rondom Jeruzalem ver- goten) 79: 5 (hoe lang nog, o HERE?; verg. 6:10 13:2,3 / 74:10) 86: 9 (alle volken zullen komen en zich 3:9 / 15:4 voor U neerbuigen) 87: 1,2 (Zijn stichting ligt op heilige ber- 14:1 / 21:12 e.v. / 22:14 gen; Sions poorten) 89:28 (eerstgeboren zoon; hoogste van 1:5 verg. 17:14 / 21:24 de koningen van het land; verg. Ps.2:7,12,2) 89:38 (de Getuige in de hemel is getrouw) 1:5 / 3:14 90: 4 (1000 jaren) 20:2 e.v. 93: 1 (De HERE is Koning [geworden] 11:15,17 / 12:10 / 19:6 verg. 96:10 / 97:1 / 99:1 / 47:8 / 145:1,11,13) 96: 7 (Geeft de HERE heerlijkheid, verg. 14:7 / 19:7 29:1) 96:13 (Hij zal de wereld richten in ge- 16:7 / 19:2,11 rechtigheid en de volken in trouw [waarheid]; verg. 98:9) 104:35 (de zondaren zullen van de aarde 19:1,3,4,6 vergaan en de goddelozen niet meer zijn. Loof de HERE, mijn ziel. Hallelujah; verg. voor ’halle- lujah’ o.a. ook: 106:1,48 / 111:1 / 112:1, enz.) 105:38 (vrees op hen gevallen) 11:11 111: 2,4 (Groot zijn de werken des HEREN; 15:3 Hij heeft voor Zijn wonderen een Gedachtenis gesticht) 114: 3,7 (de zee zag het en vluchtte; … gij 20:11 / 21:1 aarde, beef voor het aangezicht

OPENBARING _1 tot 10 47

des HEREN) 115: 4 (zilveren en gouden afgoden) 9:20 115:13 (die de HERE vrezen, kleinen zo- 11:18 / 19:5 wel als groten) 118:24 (laten wij juichen en ons verheu- 19:7 gen) 119:137 (rechtvaardig zijt Gij, HERE, en 16:5,7 / 19:2 waarachtig zijn Uw rechtsbeto- ningen) 121: 6 (de zon zal u des daags niet ste- 7:16 ken) 122: 2 (uw poorten, o Jeruzalem) 21:12 / 22:14 130: 8 (Hij zelf zal Israël verlossen van 1:5 al zijn ongerechtigheden) 134: 1 (Prijst de HERE alle gij knechten 19:5 des HEREN; verg. 135:1) 135:16,17 (afgoden hebben ogen, maar zien 9:20 niet; oren, maar horen niet) 137: 8 (gij dochter van Babel, ter ver- 18:6 woesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden, hetgeen gij ons hebt aangedaan) 141: 2 (gebed als reukoffer) 5:8 / 8:3,4 145:17 (De Here is rechtvaardig in al 15:3 (verg. 16:5,7 / 19:2) Zijn wegen) 148: 5 (Hij gebood en zij waren geschapen) 4:11 In zijn ’John’s use of the Old Testament’ (blz.75-128) geeft Dr. Beale de volgende zaken aan over het gebruik van het O.T. in het N.T. Wij hebben dit sterk ingekort. 1) In Openbaring worden verscheidene prototypen gebruikt uit het O.T.. Zo bijvoorbeeld Daniël 7

in Opb. Hoofdstukken 1,4-5,13,17. 2) Themata uit het O.T. komen in de Apocalyps regelmatig terug: goddelijke oorlog, aardbevin-

gen, verzegelde boeken. 3) Gelijkaardig gebruik van O.T. en N.T. visie op Openbaring: niets toedoen / afdoen aan het

woord van God Deut.4:1,2 / Opb.22:18,19. 4) Dezelfde universalisering uit het Oude Testament waar heidenen meegenieten van het heil over

Israël komt ook voor in Openbaring. 5) Beloften uit het O.T. krijgen hun vervulling in het N.T., waarbij soms nieuwe wendingen aange-

geven zijn. Voorbeeld: de nieuwe naam van Jes.62:2 / 65:15 en Opb.2:17. 6) Indirecte typologische vervullingen; de profetie van Eljakim (Jes.22:22) en de sleutel van David

volgens Opb.3:7. 7) Sommigen van de O.T. profetieën worden in een totaal andere betekenis gebruikt in het boek

Openbaring. Een reeks voorspellingen dat de heidenen het volk Israël zullen vervolgen wordt toegepast als van Israël dat de gemeente vervolgd. Vergelijk Jes.45:14 / 49:23 / 60:14 met Opb.3:9.

8) Stijlfiguren uit het O.T. zijn toegepast op een ander iemand. De titel “ho-oon”, een godstitel wordt op Christus toegepast. Exodus 3:14 (LXX vertaling en Opb.1:4).

OPENBARING _1 tot 10 48

In zijn boek over citaten O.T. Openbaring geeft Dr. Fekkes de volgende verbanden aan tus-sen Jesaja Openbaring.

1) Visionaire taal: Jes.6:1-4. 2) Christologische titels en beschrijvingen: Jes.2:19 / 34:4 / 63:1-3. 3) Eschatologisch oordeel:

a) een Heilige Oorlog op de dag des Heren: Jes.13:21 / 21:9 / 23:8,17 / 34:9-14 / 47:7-9. b) Oordelen over de volkeren: Jes.13:21 / 21:9 / 23:8,17 / 34:9-14 / 47:7-9.

4) Eschatologische redding: a) Profetieën over komende redding: Jes.65:15 / 62:2 / 25:8b / 61:10 / 60:14 / 49:23 / 43:4 /

49:10. b) Profetieën over vernieuwing: Jes.65:15,20a / 25:8ab / 43:18,19 / 55:1. c) Profetieën over het Nieuwe Jeruzalem: Jes.52:1 / 54:11,12 / 60:1-3,5,11,19.

Zesde sleutel: VIER STELLINGEN OVER ISRAËL We hebben uitvoerig over dit onderwerp geschreven in onze ’De Wederkomst van Jezus, de Jo-den en de duizendjarige regering’ waaruit we de conclusies voor u nog eens laten volgen. Voor de inhoudelijke bewijsvoering verwijzen we u daar. 1ste Stelling: Sinds Pinksteren wordt de kerk van Jezus Christus bestaande uit Joden en niet-Joden terecht het “geestelijke Israël” genoemd. Onze conclusie: Sinds Pinksteren heeft God een nieuw Israël opgericht bestaande uit; een rest van natuurlijke gelovige Joden en aangevuld door Heidenen, maar slechts bestaande uit hen die zich tot Jezus bekeerd hebben. 2de Stelling: De cultus van offers en het Levitische priesterschap over Israël is niet meer belangrijk en is sinds het offer van Christus afgeschaft. Onze conclusie: Een herstel, tijdelijk of voor een langere termijn, van de tempel en zijn offers is uitgesloten. Het zou erop neerkomen het werk van de Heer aan het kruis belachelijk te maken en voor onbelangrijk of niet efficiënt aan te zien. En ook voor niet-Joden zou dergelijk herstel waarde-loos zijn. Wij, die uit de heidenen komen, die eertijds vreemdelingen waren voor God, zijn door het éne offer van de Heer en Zijn bloed dat op de aarde vloeide in vrede tot God mogen komen (Eph.2:11-16). Laat ons dus nooit of nimmer leren dat er nog eens een aardse tempel zal opgericht worden (Opb.21:22-25).

3de Stelling: Voorspellingen met betrekking tot Israël kunnen in vervulling gaan aan het “geestelijke Israël.” Onze conclusie: Het is in het N.T. overduidelijk dat teksten die in het O.T. over vleselijke Joden spreken, onder inspiratie van de Heilige Geest, op een geestelijk Israël zijn toegepast. De Schriften worden daarbij geen onrecht aangedaan. Integendeel, dat is voor hen soms de énige mogelijke uit-leg.

4de Stelling: Met de Wederkomst van Christus zal een deel van het vleselijke Israël gered worden. Onze conclusie: Men mag vanuit Rom.11:26 niet beweren dat er een volledig herstel komt van Isra-el, of de bekering van alle levende natuurlijke Joden bij de Wederkomst des Heren. Men kan de leer van de bedelingen niet laten rijmen met wat de Apocalyps zegt. Doen we dat, dan moet ook geleerd worden dat alle heidenen op dat ogenblik gered worden, want Rom.11:25 spreekt van “de volheid

OPENBARING _1 tot 10 49

der heidenen” die moet ingaan. En omdat de volheid der heidenen “is” ingegaan bij de Wederkomst, hoeft er géén duizendjarig rijk meer te zijn waar Joden daarna “de heidenen” nog moeten bekeren. Dat lees je allemaal niet in de Openbaring van Johannes. Het Lam in de Openbaring Het N.T. gebruikt drie verscheidene woorden die in onze Bijbels als “lam” vertaald zijn. Eerst en vooral is er “arèn” dat slechts eenmaal gebruikt is in (Luc.10:3) wanneer Christus zegt tot zijn discipelen: “Ik zend u als lammeren midden onder wolven.” Het tweede woord is het verkleinwoord van het eerste en is “arnion.” Men zou dan eigenlijk dit woord steeds als “lammetje” hebben moeten vertalen. Waarom men dat niet doet is ons nog steeds niet duidelijk geworden. Dit woord is 30 maal gebruikt. Slechts één enkele maal vinden we dit woord buiten het boek Openbaring. Dit is in Joh.21:25 waar staat dat een gelovige een “lam” is. Van de 29 resterende schriftuurplaatsen in het boek Openbaring is er slechts één die op Christus GEEN betrekking heeft. Het is Opb.13:11 waar de valse profeet als een “lam” wordt voorgesteld, maar hij is de valse Christus, het valse lam van Satan. In de Concordant Version is de vertaling “lambkin” = klein lam of lammetje. Het woord was al te vinden in de Septuaginta van o.a. Ex.12:4 en Jes.53:7. “Arnion” vinden we ook enkele malen in de Septuaginta en soms in verband met het adjectief “akakos” wat “onschuldig” betekent. Zie o.a. Jer.11:19. Het derde woord is “amnos.” Het verschil tussen die woorden is dat “arnion” de nadruk legt op de zachtheid van een schaap, zijn handelswijze. Het woord “amnos” heeft speciaal te maken met het sacrificiële of offeraspect van een lam. Dit laatste woord vinden we vier maal in het N.T. maar in de Griekse Septuagintavertaling is het wel honderd maal gebruikt vooral in verband met de offers die Israël bracht. Alhoewel Christus nu, het Lam van God is dat de zonden wegneemt, vooral in de Openbaring als Lammetje beschreven staat, en het woord “arnion” op de zachtheid duidt, wil dit toch niet zeggen dat Christus als een “zwak” lam is voorgesteld. Alleen in Hand.8:22 / 1 Pet.1:18,19 en Opb.5:6,12 is Christus als zachtmoedig afgebeeld. Andere verwijzingen geven te kennen dat de Heer een “machtig” lam is, een lam met zeven horens als symbool van volledige kracht en macht, en zeven ogen als symbool van volledige kennis en alwetendheid. Om de betekenis van het begrip lam in de Openbaring te belichten zullen we dit groeperen onder zes verscheidene onderwerpen.

1°) Het Lam als Verlosser. Wanneer Johannes schrijft over de grote schare: “zij hebben hun klederen gewassen en wit gemaakt in het bloed van het lam” (Opb.7:14) dan ziet men duidelijk dat het bloed van het lam verlossend bloed is. Ook wanneer hij zegt: “een lam als het ware geslacht” (Opb.5:6) dan ligt de nadruk op verlossing en offer. Verder in Opb.15:3 zien we het element van verlossing wanneer Mo-zes en Christus vergeleken worden. Mozes is de verlosser van Israël uit het Egyptische slavenbe-wind, terwijl Christus verlosser is van het geestelijke Israël (Gal.6:16) uit het tegenbeeldige Egypte welke de ganse wereld is. Een lied van verlossing voor Gods volk, dat is juist het nieuwe lied hier beschreven.

OPENBARING _1 tot 10 50

2°) Het Lam als regeerder. Bij zijn opstanding, zien we in de Schrift, heeft Christus de glorie en majesteit ontvangen die hem ten deel is gevallen. Dan werd hij aan de rechterhand van Zijn Vader geplaatst (Rom.1:4 / Heb. 1:13). De hoge positie die Christus thans bezit is door Johannes beschreven als: “het lam op de troon” Opb.5:6. De Heer alléén heeft het recht om de zegels te openen. Dat toont dat Hij met de Vader en de Geest de heerserspositie bezit (Opb.5:8 / 6:1). Verder leert zijn titel van: “koning der koningen” dit. Sommigen verstaan dit verkeerd en denken dat Christus over aardse koningen de opperheerser is. Dat is niet zo. De koningen waarover Christus heerst, zijn de leden van de gemeen-te die als een koninkrijk en koningen afgebeeld staan (1 Pet.2:9). Christus zal met zijn volk regeren in eeuwigheid. Opb.1:6 / 2:26-28 / 12:11 leren dit duidelijk. Ook voor de toekomst blijft de ge-meente (iedere overwinnaar!) zit op de troon van Jezus (Opb.3:21). Hierbij past dan ook het beeld van het grote thema van het boek Openbaring: de vijandschap tussen God en Satan; van Gods heili-gen en de volgelingen van de Satan. Zie o.a. Opb.11:2,9 / 13:7 / 14:12,14 / 17:2,12,15,18 / 18:3,9,23 / 19:19.

3°) Het Lam als herder. Dat YaHWeH (Christus!) de goede herder is, was al voorzegd in het O.T. bij Jes.40:3,11 / 41:18 / 49:10 enz... Ook in de Openbaring vinden we hierover één aanwijzing wanneer er gelezen wordt in 7:17: “het lam dat in het midden van de troon is, zal hen weiden.”

4°) Het lam als rechter. De lering van Christus bevat niet alleen de meest liefhebbende maar tevens de meest afwijzende taal. Christus sprak bijvoorbeeld harde woorden tot de Schriftgeleerden in Mat.23. Dit omdat het oordeel van God in de handen van de Zoon gegeven is Joh.5:22. Het is dus niet te verwonderen dat de Heer als rechter in Openbaring is afgebeeld. Opb.6:16 wijst naar de: “wraak van het Lam.” Slechts eens spreken de evangelisten over die wraak (Marc.3:5) maar in het laatste boek van de Schrift is er verscheidene malen naar verwezen. We zien onder andere dat de vijanden van God in het aangezicht van Christus zullen afgeslacht worden (Opb.14:10). De hoedanigheid van de Heer als een rechter is ook afgebeeld wanneer er sprake is over het lam met zeven ogen (Opb.5:6 / 3:1 / 4:5). Christus is de: “alwetende” hij kent zijn volk, maar ook zijn vijanden. Men zal de feiten die de oorzaak zijn van de veroordeling niet kunnen verhullen, alles zal gekend zijn. Beiden ontvangen loon naar hun werken (2 Tim.2:19 / Mat.7:23). Dezen die tot Christus behoren zijn beschreven in het: “boek van het leven van het lam” (Opb.13:8 / 21:17) terwijl de vijanden van God hun leven zullen doorbrengen in Gehenna (Opb.2:11 / 20:6). En de belangrijkste teksten over het Lam als oordeler en rechter zijn: Opb.7:16,17 / 14:13 / 21:4,8 / 22:12. Er is dus een zekere parallel tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament wat betreft het doorgeven van de boodschap van God die zijn wraak en oordeel aankondigt. Vooral de profeten Jeremiah en Ezechiël blijven ondanks grote tegenstand verkondigen dat Israël wegens een voordu-rend falen en opstand aan God een grote straf, zowel in fysiek als in geestelijk opzicht zal te verdu-ren hebben. Zie o.a. Jer.13:26,27 / Ezech.16:40-43,58 / 22:9 / 23:21-49 / 24: 13. Zo ook zal de afval van Gods Gemeente en de andere goddelozen met strakke hand gestraft worden (Joh.3:36 / Heb.10:26-29). Je mag van een echte rechter niet minder verwachten. En het boek Apocalyps is daarom ook geen modern boek. Want in onze moderne wereld tracht ieder zijn fouten en zonden tracht goed te praten. Het is meestal iemands fout, niet deze door de persoon zelf. En dat terwijl

OPENBARING _1 tot 10 51

voor de Schrift fouten en zonden persoonlijk zijn. Men is er ook persoonlijk voor verantwoordelijk. In Gods oordeel zal er geen plaats zijn voor rechtsverdraaiing, het is één en al rechtvaardigheid wanneer God de éne straft en de andere zegent.

5°) Het Lam als voorwerp van aanbidding. We willen zeker niet beweren dat onze aanbidding uitsluitend tot Christus gericht moet zijn. Neen! Maar dat onze aanbidding tot God langs Christus rond gaat dat leren vele schriftuurplaatsen. God en Christus zijn zo nauw verbonden dat de ene persoon niet zonder de andere aanbeden kan worden. Redding is door God èn Christus (Opb.5:13), de toorn is van God èn Christus (Opb.6:16), de grote schare staat vóór God en Christus (Opb.14:1). God en Christus is de tempel van Gods nieuwe wereld (Opb.21:22,23), het water des levens komt van God en Christus (Opb.22:1,3). En we spreken nu maar over enkele dingen. Zéér belangrijk in dit verband is Heb.1:6. Daar staat dat wanneer God de Messias een tweede maal (“wederom”) in de wereld zal zenden, Gods engelen hem zullen aanbidden (Grieks “proskunèo”). Daarom aanbidden de 4 dieren èn de 24 ouderlingen èn alles wat er in de hemel en op aarde is (Opb.5:8,12,13).

6°) Het lam en zijn bruid. Goddelijk huwelijk is een thema dat we regelmatig terugvinden in de Schrift. Zo is Israël de bruid van God (Hosea 2:18-21 / Jes.54:16). Maar ook over Christus was voorzegd dat hij een bruid zou hebben in Psalm 45. En zelfs enkele Joodse Rabbijnen verklaren deze Psalm met betrekking op de Messias. Over dat huwelijk van Christus en zijn bruid die zijn gemeente is spreekt Paulus in Eph.5:23-29. Maar de details van deze vereniging van het Lam met zijn bruid vinden we slechts in het boek Openbaring. Een studie van Opb.3:20 / 19:9 / 21:2 / 22:17 is hiervoor onontbeerlijk. Christus is een lam, ja, maar geen zwakkeling. Hij heeft alle macht van God ontvangen en zal deze ook gebruiken (Mat.28:18). We denken ook dat wanneer Stephanus op het punt staat te sterven en Jezus “staande” ziet dit ook wijst op Zijn hulpvaardigheid aan de levende gemeenteleden. Hij “staat” ze ter hulp in de moeilijkheden van de tijden waarin ze leven. Dat is zoals het een echtge-noot past te doen. Een slotopmerking over het waarom Johannes zoveel nadruk legt op het begrip Lam. We lezen in Dijk’s trilogie ’Over de laatste dingen’, deel 3 =’De toekomst van Christus’, Kok, 1953, blz.201: “Waarom zou de Heilige Geest deze naam juist in dit Schriftdeel zo veelvuldig bezigen? Waarom heeft Hij niet veeleer de naam van Leeuw uit Judah’s stam (5:5) volgehouden, daar het toch in dit boek gaat om de heerlijkheid van Jezus Christus en Zijn koningsmacht, en hier de wor-steling getekend wordt tussen Zijn rijk en het rijk van de vorst der duisternis? Men zou in het algemeen kunnen antwoorden, dat de Openbaring, die vol is van allerlei beelden uit het Oude Testament en uit de eredienst der oude bedeling (tempel, kandelaren, schalen, wie-rookvat, altaar, Jeruzalem enz.), hier het beeld van het Lam gebruikt, omdat het paaslam geslacht werd als schaduw van Jezus’ offer, en een leeuw in het heiligdom niet past. Maar... zouden we niet dieper moeten gaan en deze verklaring aannemen, dat de Apocalypse hier-op sterk de nadruk legt, dat alle heerlijkheid van Christus in de hemel en in de regering van alle dingen, ook in de glorie der toekomende eeuw, vrucht is van en loon op Zijn verzoeningsarbeid?” Engelen, geestelijke boodschappers van God.

OPENBARING _1 tot 10 52

Over het gebruik van het begrip “engel” lezen we het volgende in ’Bijbels Woordenboek’, edit. A. van den Born, Romen & Zonen, 1966-1969, kol.367: “In Apo(calyps) komt het woord engel 71 maal voor, in een veelheid van vormen en functies. Zij verschijnen (1) als deelnemend aan de he-melse liturgie en de hofhouding Gods (4,4; 4,6; 8,2.5.11); (2) als dienaren Gods bij het verlenen van profetische openbaring (1,1;10,1vv;17:1vv) e.a.; (3) als uitvoerders van Gods bevelen en zijn medehelpers bij het bestuur der wereld (7,1; 8,2vv; 14,14vv; 15,1vv); (4) de engelen van de zeven kerken, te denken als beschermengelen of als de bisschoppen van die kerken (1,20 e.a.). Tweemaal waarschuwt Apo(calyps) tegen een overdreven waardering der engelen (19,10; 22,8v).” (In werke-lijkheid staat het begrip engel 76 maal in het boek Openbaring, zie volledige tabel verder.) Dat er een verscheidenheid aan engelen is blijkt duidelijk uit de Schrift. Hun aantal is ontelbaar zegt Ps.68:18 en Mat.16:53. Hoe hun rangorde er zou moeten uitzien weten we niet. Natuurlijk zijn de aartsengel(en) de hoogste in rang maar verder raken in definitieve klassering doen we niet. Daarom de lijst gewoon in alfabetische orde volgens de Griekse benaming. En als de lezer de teksten nagaat zal hij merken dat zowel goede als afvallige engelen soms een zelfde titel hebben. archê = overheid Eph.1:21 / Col.2:10 beginsel Judas 6 (SV) archai = machten Rom.8:38 / overheden Eph.6:12 archai = overheden (S.V.) Rom.8:38 / Eph.3:10 / 6:12 archê = heerschappij 1 Cor.15:24 dynamis = kracht 1 Cor.15:24 dynameis = machten (SV) Rom.8:38, krachten (NBG) Exousia = macht 1 Cor.15:24, gezaghebber (Voorhoeve) Exousiai tou skotous = macht der duisternis (S.V. / Luther / Leidse / NBG) Col.1:13 Kosmokratòr = “geweldhebbers der wereld” (S.V.) Eph.6:12 “wereldheersers dezer duisternis” (NBG) Eph.6:12 Kyriotês = heerschappij (SV / NBG) Eph.1:21 hoogheid (P. Canisius / Leidse vert.) Eph.1:21 Kyriotêtes = heerschappijen Col.1:16 Pneumatika tês ponêrias = “boze geesten in de hemelse gewesten” (NBG) Eph.6:12 “geestelijke boosheden in de lucht” (S.V.) Eph.6:12 “boosaardige geesten in het luchtruim” (Leidsevertaling)Eph.6:12 Thronoi = tronen (S.V. / NBG) Col.1:16 engelentronen (Brouwer) Col.1:16 “alwat genoemd kan worden” (Luther) Eph.1:21. “die in den hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn” Phil.2:10. Hoeveel aartsengelen er zijn is niet duidelijk in de Schrift. In de Apocriefen zijn het er 4 of 7 of 10 naar gelang de tekst. Daarom zoeken enkele commentatoren op het boek Openbaring in Opb.8:2,6 een verwijzing naar 7 aartsengelen. Enkele malen gaat het ook over 4 engelen in de Apo-calyps. Slechts Michaël is in het N.T. aartsengel genoemd. Aan Gabriël is die naam gegeven in de Apocriefen en ook door de vroege kerkvaders. Dit laatste zou dan te maken hebben met de belang-rijkheid van de boodschap aan Maria in verband met de geboorte van de Messias. Zie Gabriël (= man Gods) in Luc.1:19,26 en Michaël (= Wie is als God?) in Judas 9 en 1 Thes.4:16 voor een ge-wone verwijzing.

OPENBARING _1 tot 10 53

Kinderen hebben een engel (Mat.18:10) maar vergelijk 1 Cor.4:9. Wanneer Petrus op een be-paald moment door een engel bevrijd wordt uit de gevangenis is de opmerking “het is zijn engel” Hand.12:7,8,15. Zijn beschermengel? In het O.T. vinden we nog andere benamingen; cherubs (Ex.25:18), Morgensterren (Job 38:7) en serafs (Jes.6:2). Deze laatste zijn waarschijnlijk dezelfde als de “engelentronen” in het N.T. In het O.T. spelen engelen een belangrijke rol in het leven van de aartsvaders (Gen.24:7 / 28:12 / 32:1,2 / 48:16) en later wanneer Israël het land Egypte verlaat (Ex.14:19 / 23:20,23 / Jes.63:9). Engelenverering is afgoderij en niet toegestaan volgens Col.2:18. Ze leven mee met wat er op de aarde gebeurt en verheugen zich over de bekering van zondaars (Luc.15:10). De goede engelen verschijnen altijd als mannen, een mooi voorbeeld ervan is Hand.10. Een engel van God is een “geest” (vers 19) maar ook een “man” wanneer hij zichtbaar verschijnt (vers 31). Daarom kunnen we over de aard van engelen het volgende zeggen: zonen Gods Job 1:6 / 2:1 / Ps.29:1 heilige engelen Marc.8:38 / Luc.9:26 heiligen Job 5:1 / 15:15 / Eph.1:18 mannen van God Joz.5:13 / Ezech.40:3 / Dan.10:5 het zijn redelijke wezens Mat.18:10 met verstand Luc.1:19 met beperkte kennis Mat.24:36 met geloof Jac.2:19 verheugen zich Luc.15:10 in aanbidding Heb.1:6 hebben eigen begeerte 1 Pet.1:12 kunnen liegen Joh.8:44 kunnen zondigen 2 Pet.2:4 kunnen gepijnigd worden Mat.8:29 kunnen mensen verleiden 2 Cor.11:3 getrouwe engelen leven in de hemel Mat.22:30 / Luc.22:43 het is Gods leger Luc.2:13 / 1 Kon.22:19 dienaren van God Ps.103:20,21 / 104:4 / 2 Pet.2:4 zijn onsterfelijk en huwen niet Mat.22:30 / Luc.20:36 Satan en zijn engelen (geesten, duivelen). I Wie is hij? 1. Een gevallen engel 2 Cor.2:11,14,15. 2. Met intelligentie 2 Cor.2:11 / 11:3. 3. “Uitvinder” van de zonde 1 Joh.3:8. 4. Heeft de dood in de wereld gebracht Heb.2:14. 5. Wil aanbeden worden als God zelf Mat.4:9,10. 6. Zet zich op Gods troon Jes.14:13,14. 7. Heeft een eigen Koninkrijk Mat.12:26 / Joh.12:31. II Namen en titels 1. Namen: Satan = tegenstander, bestrijder Opb.12:9. 52 maal gebruikt. Duivel = lasteraar Opb.12:9. 35 maal gebruikt. Belial = nietswaardigheid 2 Cor.6:15. Beëlzebul = heer der woning Mat.12:24,27.

OPENBARING _1 tot 10 54

Slang = Gen.3:4 / oude slang Opb.12:9. Apollyon = Vernietiger Opb.9:11. Legion = velen Marc.5:9. Engel des lichts = 2 Cor.11:14. 2. Titels: prins (overste) dezer wereld Joh.12:31 / 14:30 / 16:11. god van deze eeuw 2 Cor.4:4. overste van de macht der lucht Eph.2:2. de boze Mat.13:19 / Eph.6:16 / 1 Joh.2:13-15 de vijand Mat.13:25,28 / Luc.10:19. de sterke Mat.12:29. de grimmige Opb.12:12. de tegenpartij 1 Pet.5:8 de aanklager Opb.12:10 macht der duisternis Col.1:13 III Karakter 1. Tegenover God: vol van haat Jes.14:13,14 / Joh.13:26,27. opgeblazen Ezech.28:17. trots 1 Tim.3:6. vol van zonde 1 Joh.3:8. 2. Tegenover mensen: misleider Opb.12:9 / 2 Cor.11:14. moordenaar Joh.8:44. wil aanbeden worden Opb13:3,4. de verzoeker Christus Mat.4:3. anderen 1 Thes.3:5. IV Het koninkrijk van Satan 1. Deze wereld van ongelovigen Job 1:7 / Luc.4:5,6 / Eph.6:11,12. “De gehele wereld” met uitzondering van de gemeente ligt in de boze 1 Joh.5:19. 2. Boze wereld Gal.1:4. 3. Gebaseerd op valse verlichting 2 Cor.11:14. 4. Gebaseerd op begeerte 1 Joh.2:16 / 1 Cor.7:5. 5. Gebaseerd op tweeslachtigheid Luc.8:12. 6. Gebaseerd op valse wonderen Opb.13:2 / 16:1316. 7. Is op een valstrik gebaseerd 2 Tim.2:26. 8. Een vervolger van de gelovigen Opb.2:10. 9. Afgoderij is demonie Deut.32:17 / Ps.96:5. 10. Een godsdienst gebaseerd op vernieuwingen die de mensheid van God afhouden 1 Tim.4:13. V De onderdanen van Satan 1. Gevallen engelen: Dan.10:13 / Eph.6:12 / 2 Pet.2:4 / Judas 6 / Opb.12:4,7 / 20:14. In Mat.25:41 staat duidelijk dat ze de “engelen” zijn van de Satan. 2. Demonen: Mat.8:28,29 / Marc.1:23,24 / 5:2,9 / Hand.19:15 / 1 Cor.10:20 / 1 Tim.4:1. 3. Onbekeerde mensheid: Joh.8:44 / Hand.26:18 / Eph.2:2 / 1 Joh.3:10. Wie niet tot Christus is bekeerd doet de werken van de duivel Joh.6:70 / Hand.13:10 / 1 Joh.3:8,10,12. 4. Geestelijk gezien Satans kinderen Joh.8:44 / 13:2 /

OPENBARING _1 tot 10 55

Hand.13:6,10. 5. Enkele wereldregeerders Dan.10:13. VI Zijn carrière. 1. Geschapen als cherub, bijgenaamd Lucifer = de lichtdrager Ezech.28:1214 / Jes.14:12. 2. Uit de hemel geworpen Ezech.28:15,16. Of hij zondigde op het moment dat hij Adam verzocht of een tijd daarvoor is niet duidelijk. Zie Joh.8:44 en 1 Joh.3:8. 3. Heeft na de zonde van Adam de macht in de wereld Luc.4:5,6 / Rom.5:12. Ook over het lichaam Luc.13:16 of de geest Marc.5:1-20. 4. Met de zondvloed zijn enkele van de afvallige engelen naar een plaats Tartarus verbannen 2 Pet.2:4 / Judas 6. 5. Door Christus overwonnen aan het kruis Heb.2:14. Hij is buiten geworpen Joh.12:31. De machten van Satan zijn open- baar tentoongesteld toen Christus ze heeft overwonnen Col.2:15. 6. Op aarde geworpen Opb.12:9-12. 7. Zijn macht is thans gebonden Opb.20:13. God laat de Satan toe de gemeente te verzoeken in een beperkte mate. Zie 1 Cor.5:5 en 1 Tim.1:20. 8. Zal in Gehenna geworpen worden met het laatste oordeel Mat.25:41 / Opb.20:7-10. Deze pijniging vreesden ze reeds in de tijd van Jezus Luc.8:30,31 te moeten ondergaan. VII Christenen kunnen Satan overwinnen. 1. Satan en zijn volgelingen blijven vijanden van christenen 2 Cor.2:11 / 1 Thes.2:18 / Eph.6:1,12 / 1 Pet.5:8. (Maar ook de O.T.-ische gelovigen waren zijn vijanden; vb. Job 1:6-12 / 2:17. 2. Tracht de gelovigen tot afval te bewegen (Luc.22:31) en tot zonde te verlokken 1 Cor.7:5 / 2 Cor.2:11 / Eph.6:11. 3. Hoe is een gelovige zeker van de overwinning? a) Omdat Christus overwonnen heeft Eph.1:19 / 2:6 / Heb.2:14 / 1 Joh.2:14 / Col.1:13. b) Met het harnas van God Eph.6:11-17. c) Gebed Eph.6:11,18 / Phil.2:9,10 / Joh.14:14. d) Wederstaan 1 Pet.5:9. e) Geen voet geven in ons leven Eph.4:27. f) Moeten Satan bestrijden Jac.4:7. g) Nuchter en waakzaam zijn 1 Pet.5:8. 4. De gemeente van Christus heeft macht over boze geesten Luc.9:1 / Marc.16:17 / Hand.16:18. 5. De gemeente is aan de Satan in principe onttrokken Hand.26:18 / 1 Joh.2:13. Wij zijn reeds opgenomen in het Koninkrijk Col.1:13. Christus blijft onze pleiter en ver- trooster 1 Joh.2:1. 6. Bij de Wederkomst is Satan volledig overwonnen 1 Cor.15:54-57.

OPENBARING _1 tot 10 56

7. De gemeente zal samen met haar Heer de engelen oordelen 1 Cor.6:3 God gebruikt deze duivelen (kwaadaardige engelen) soms om één of ander werk te verrichten. Zo o.a. en denken we aan het boek Job: 1. Om Abimelech te sraffen Richt.9:23 2. Om koning Achab te straffen 1 Kon.22:19-23. 3. Om koning Saul te verzoeken 1 Sam.16:14. 4. Als verderfengelen in Egypte Ps.78:49 (maar dit kunnen ook Gods getrouwe engelen zijn). 5. Demonen die de mensen tot Armageddon zullen leiden Opb.16:13-16. Alle teksten over “engelen” in het boek Openbaring 1° 1:1 De engel gezonden tot Johannes 2° 1:20 De 7 engelen van de Kerken in Azië 3° 2:1 De engel van Epheze 4° 2:8 De engel van Smyrna 5° 2:12 De engel van Pergamum 6° 2:18 De engel van Thyatira 7° 3:1 De engel van Sardes 8° 3:5 De engelen van de Vader 9° 3:7 De engel van Philadelphia 10° 3:14 De engel van Laodicea 11° 5:2 Een sterke engel 12° 5:11 De stem van vele engelen 13° 7:1 Vier engelen staande aan vier hoeken 14° 7:2 Een andere engel 15° 7:2 Roept tot de vier engelen 16° 7:11 Al de engelen 17° 8:2 Zeven engelen met zeven bazuinen 18° 8:3 Een andere engel 19° 8:4 Een andere engel zoals 8:3 20° 8:5 Een andere engel zoals 8:3 21° 8:6 De zeven engelen 22° 8:7 De eerste engel blaast 23° 8:8 De tweede engel blaast 24° 8:10 De derde engel blaast 25° 8:12 De vierde engel blaast 26° 8:13 Een vliegende engel (of arend naargelang de tekst) 27° 8:13 Drie engelen die nog bazuinen zullen 28° 9:1 De vijfde engel blaast 29° 9:11 De engel des van de afgrond 30° 9:13 De zesde engel blaast 31° 9:14 De zesde aangesproken door een stem 32° 9:14 Opdracht aan de vier engelen 33° 9:15 De vier engelen zijn losgelaten 34° 10:1 Een andere sterke engel 35° 10:5 De engel hief zijn rechterhand op 36° 10:7 In de dagen van de zevende engel

OPENBARING _1 tot 10 57

37° 10:8 Het boek ligt in de hand van de engel 38° 10:9 Ik ging heen tot de engel 39° 10:10 Ik nam het boekje van de engel 40° 11:1 In sommige manuscripten 41° 11:15 De zevende engel blies 42° 12:7 Michaël en zijn engelen 43° 12:7 Tegen de draak en zijn engelen 44° 12:9 De draak en zijn engelen 45° 14:6 Een andere engel 46° 14:8 Een andere engel 47° 14:9 De derde engel (van de drie) 48° 14:10 De heilige engelen 49° 14:15 Een andere engel 50° 14:17 Een andere engel 51° 14:18 Een andere engel 52° 14:19 De engel van vers 17 53° 15:1 Zeven engelen met de zeven plagen 54° 15:6 Zeven engelen met de zeven plagen 55° 15:7 Zeven engelen met de zeven plagen 56° 15:8 Zeven engelen met de zeven plagen 57° 16:1 De zeven engelen gieten de schalen der gramschap uit 58° 16:3 De tweede engel giet uit 59° 16:4 De derde engel giet uit 60° 16:5 De engel van de wateren 61° 16:8 De vierde engel giet uit 62° 16:10 De vijfde engel giet uit 63° 16:12 De zesde engel giet uit 64° 16:17 De zevende engel giet uit 65° 17:1 Eén van de zeven engelen uit 15:1 66° 17:7 Zelfde engel als 17:1 67° 18:1 Een andere engel 68° 18:21 Een machtige engel 69° 19:17 Een engel roept tot de maaltijd 70° 20:1 Een engel met de sleutel 71° 21:9 Eén van de zeven engelen 72° 21:12 Twaalf engelen aan de poorten 73° 21:17 De maat van de engel 74° 22:6 De engel van de profeten 75° 22:8 Johannes valt neer voor de engel 76° 22:16 De engel van Jezus aan de kerken volgens 1:1 Alle teksten over “geesten” in het boek Openbaring 1° 1:4 De zeven Geesten. Hier beeld van de Heilige Geest en niet engelen, zie daarvoor Heb.1:7. 2° 1:10 Johannes was in (de) geest (zie Eze.11:1,24) 3° 2:7 De Geest zegt (de Geest, de Heilige zie Joh.14:26) 4° 2:11 De Geest zegt 5° 2:17 De Geest zegt

OPENBARING _1 tot 10 58

6° 2:29 De Geest zegt 7° 3:1 De zeven Geesten van God 8° 3:6 De Geest zegt 9° 3:13 De Geest zegt 10° 3:22 De Geest zegt 11° 4:2 Johannes in de geest 12° 4:5 De zeven Geesten 13° 5:6 De zeven Geesten 14° 11:11 De Geest van leven (zie Gen.2:7) 15° 13:15 De geest van het beest 16° 14:13 De Geest zegt 17° 16:13 Onreine geesten (engelen of mensen) 18° 16:14 De geesten van duivelen 19° 17:3 Johannes weggenomen in de geest 20° 18:2 Babylon oord van boze geesten 21° 19:10 Het getuigenis van de Geest der profetie 22° 21:10 Johannes weggenomen in de geest 23° 22:17 De Geest en de bruid zeggen “komt” Veel bestaat er niet aan goede literatuur over de engelen en demonen dat de moeite waard is. Met reserve dus deze twee titels: S. van Mierlo (leerling van Bullinger) ’Over geestelijke wezens’, Uitgave van “Uit de Schriften”, begin jaren 1950. En van Hal Lindsey de man wiens boeken over de eindtijd zeker niet Bijbels zijn toch zijn, ’Satan leeft onder ons”, Novapres, 1972. In R. Boon, ’Over de goede engelen’, Boekencentrum, 1983 kan je ook de teksten over engelen uit de apopcriefen vinden. In de twee delen over ’De Zonde’ uit de dogmatiek van G.C. Berkhouwer valt ook wat te halen maar het is niet het hoofddoel van deze studies. H. Berkhof geeft in ’Christus en de machten’, Callenbach, z.j. enkele goede aantekeningen. E. Bullinger heeft enkele goede aantekeningen over de Cherubim in zijn ’A critical Lexicon and Concordance’, Bagster, 9de druk 1969, blz.146,147. M. Unger, ’Biblical Demonology’, Scripture Press, 5de uitgave 1963. Onder de oudere werken is het beste dat we kennen Wm. M. Alexander, ’Demonology in the New Testament’, T.& T. Clark, 1902. Over getallen in het boek Openbaring. Om het boek Openbaring op een juiste basis te kunnen verklaren moet men beseffen dat het een boek is welke in tekenen is gegeven (Opb.1:1 / 22:6,16). Wat natuurlijk niet wil zeggen dat er ook geen letterlijke dingen in dat boek staan. Een Protestants Bijbelgeleerde heeft eens uitgerekend dat dit laatste boek uit de Bijbel wel 175 symbolen en metaforen bevat. Het verstaan daarvan kan ons helpen het boek te verklaren. Deze zullen uitgelegd worden in de verzen waarin zij voorkomen maar over de getallen uit het boek willen we toch apart iets zeggen. Deze zijn ook het gemakke-lijkst te begrijpen. Natuurlijk opgepast hier, want één woord staat soms voor meerdere symbolen. We mogen niet verzeilen in een soort kabbalistiek wanneer we ingaan op deze cijfers. Trouwens de betekenis van cijfers in zijn symboliek was al gegeven door de Griekse filosoof Pythagoras (deze van de beroemde stelling uit de meetkunde) in de 5de eeuw voor Christus. Zelfs het getal drie had al een speciale betekenis. En M. Wilcock (blz.60) geeft terecht aan dat er voorzichtig moet omge-sprongen worden met dat soort van symbolen. Want; moeten we dan ook soms de 10 plagen van Egypte als symboliek zien? Of de tien, melaatsen die genezen worden?

OPENBARING _1 tot 10 59

Het getal “1” vinden we als symbool niet in dit boek. Maar in bepaalde uitdrukkingen zoals “de alpha en de omega” zien we toch het idee van éénheid. Het is in Opb.1:8 op YaHWeH van toe-passing en in Opb.1:17,18 / 2:8 en 22:13 op Christus. Aangezien alpha en omega de eerste en laat-ste letter is van het Griekse alfabet wijst dit erop dat God en Christus beiden een éénheid zijn die alomvattend is. Bij God is het zijn eeuwigheid welke er door aangegeven is (Jes.44:6) en bij Chris-tus de “enigzijnde” (unieke, énige, éne), volgens de letterlijke vertaling van het gebeuren bij de opstanding aangezien alle opstanding door hem zal komen. Het getal “2” is niet dikwijls gebruikt in het boek Openbaring. We vinden het in Opb.11:3-12 waar sprake is van de twee getuigen. Het is het symbool van gecombineerde macht (Pred.4:9-12). Christus zond zijn discipelen per twee uit (Marc.6:7) en bij de opstanding en Hemelvaart waren er telkens twee engelen zichtbaar (Luc.24:4 / Hand.1:10). Het symbool van getuigenis vinden we te-rug in het begrip twee van het O.T. (Deut.17:6). In de dagen van de schepping is twee de schepping van een dualiteit volgens Gen.1:6-8. Het getal “3” is niet altijd een goddelijk getal. Het herhalen van de lofprijzing “Heilig”, tot driemaal toe is hier het belangrijkste (Opb.4:8 / vgl. Jes.6:3). Driedelig was ook de zegen van Aär-on (Num.6:24-26). En drie maal per jaar op de grote feestdagen moest de gelovige naar Jeruzalem optrekken om er te aanbidden. In het boek Openbaring is het soms een aards en satanisch getal. Johannes zegt o.a. dat het derde deel van de aarde brand (Opb.8:7) het derde van de zee wordt bloed (Opb.8:8-11 het derde van de hemelen is getroffen (Opb.8:12,13). Gedurende de tweede wee sterft het derde der mensheid (Opb.9:13 e.v.) en drie onreine geesten zijn de aanstichters van de oorlog van Armageddon (Opb.16:12-16). Het getal “4” is een aards getal. In dit boek vinden we aanwijzingen over vier paardrijders (Opb.6), vier engelen die winden van vernietiging vasthouden (Opb.7:13 / Jer.49:36 / Ezech.37:9), de aarde die vier richtingen heeft (Opb.20:8 / Ezech.7:2 enz...). Alleen in Opb.4:6,7 waar sprake is van vier levende wezens is het getal “4” hemels te noemen. Maar ook aards omdat ze Gods eigen-schappen afbeelden zoals we ze kennen in de aardse schepping. M. Wilcock merkt ook hier op dat we niet te ver moeten gaan bij het interpreteren. Zo moet het tafelkleed dat Petrus ziet in een visi-oen niet uitgelegd worden als een beeld van de wereld. Een tafelkleed had ook in die tijden gewoon vier hoeken. Zie naar Handelingen 10. Het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt is een vol-ledige kubus of een piramide, waar de hoogte en de zijden gelijk zijn (Opb.21:16). Het getal “5” is ook een aards getal. Symbolisch is waarschijnlijk het gebruik ervan in Jes.19:18, de vijf steden een voorstelling zijnde van de totaliteit van de heidense gelovigen. Samen met “vier” een symbool van een kleine hoeveelheid in Jes.17:6. Maar in Gen.43:34 / 45:22 beeld van over-vloed. Als collectief beeld staat het gebruikt in Gen.47:2. En wellicht zijn de vijf koningen van Kan-aän beeld van alle vijanden van Israël (Jozua 10:1-27). In Opb.9:1-12 is sprake van een sprinkha-nenplaag die vijf maanden duurt. Deze sprinkhanen zijn satanische krachten zoals we later zien. Het getal “6” is het teken van het kwade en zonde. Het nummer van het beest in Opb.13:18 is “666.” Dit wil zeggen, zes maal honderd, zes maal tien en zes; de volledigheid van zonde. Kwaad in al zijn macht. Op de zesde dag van de schepping is de mens geschapen. Goliath was zes kubits lang. Het beeld dat Nebukadnessar laat bouwen is zestig kubits hoog en zes kubits breed. Het getal “7” is het meest gekende Bijbelse symbool. In de Openbaring alleen is het al 54 maal gebruikt. Het is de afbeelding van volledigheid soms aards, soms hemels. Wanneer Johannes aan zeven gemeenten schrijft wil dit zeggen, alle gemeenten (Opb.2,3). Er zijn zeven lampenstaanders

OPENBARING _1 tot 10 60

en zeven engelen afbeeldingen van Gods volledige gemeente en de leiding van Gods gemeente Opb.1:20. Zoals men het in beeldspraak heeft over het bevaren van de zeven zeeën zo spreekt de Heer over Zijn zeven gemeenten. Het is ook opvallend dat de profetische gedeelten van Openbaring tot zeven delen te herleiden zijn, zoals hieronder afgebeeld. 1°) Zeven zegels 6:1 tot 8:6. 2°) Zeven trompetten 8:7 tot 11:19. 3°) Zeven visioenen van Satans koninkrijk 12:1 tot 13:18. 4°) Zeven visioenen van aanbidders van God en Satan 14:1-20. 5°) Zeven schalen van toorn 15:1 tot 16:21. 6°) Zeven visioenen van de val van Babylon 17:1 tot 19:10. 7°) Zeven visioenen van het einde van Satan, Gods koninkrijk en het eeuwige leven daarna 19:11 tot 21:8. Het getal zeven is in de rest van de Schrift zo belangrijk dat we nog enkele andere voorbeelden willen geven. In het modelgebed staan zeven verscheidene dingen (Mat.6:9-13), over de Farizeeën worden zeven weeën uitgesproken (Mat.23:13,15,16,23,25,27,29). In Rom.8:35 staan zeven soor-ten verdrukking, in Rom.12:68 zeven giften, in Jac.3:17 zeven soorten hemelse wijsheid, in 2 Pet.1:5-8 zeven vruchten voortkomende uit geloof enz... Iemand die de zeven zeeën bevaart is ie-mand die overal op de wereld is geweest Sommigen trachten door enkele dingen aan te passen nog grotere nadruk te leggen op het getal zeven. J.H. Alexander (blz.43) spreekt van 49 maal of 7 x 7, dat het is gebruikt (in plaats van 54 maal). Dan het getal “12” wat een afbeelding is van organisatie. Zoals in de oudheid er twaalf stammen waren zo zijn er twaalf apostelen. De vrouw van Openbaring heeft 12 sterren. Het Nieuwe Jeruza-lem heeft 12 poorten, twaalf fundamenten enz... (Opb.21:12,14). Ook in de 24 ouderlingen wat 2 x 12 is, zien we dit symbool (Opb.4:4). In de 144.000 of 12 x 12 x 1000 zien we ook een organisato-risch geheel van heiligen (Opb.7:4). Een getal dat ook regelmatig voorkomt is “3 1/2.” De twee getuigen prediken in zakken voor die periode (Opb.11:2,3,9,11). De heiligen Gods worden ook voor 3 ½ tijd verdrukt en leven als het ware in een woestijntoestand (Opb.13:5 / 12:6,14). Deze 3 ½ is echter een symbool en geen letter-lijk getal van 3 ½ jaren of 42 maanden of 1260 dagen zoals we later zien. In het boek Openbaring staan ook letterlijke zaken. Of zijn de 12 apostelen van het Lam symbo-lisch? (Opb.21:14). Maar wat over de twaalf poorten en wat over de twaalf stenen en paarlen? (Opb.20:13,19-21). Dat kan maar moet niet speciaal letterlijk zijn. Plan van het boek Openbaring in de indeling volgens de plaats van gebeuren. In de hemel Op aarde Hoofdstuk 1: Visioen van Christus Hoofdstuk 2 en 3: De gemeente op aarde Hoofdstuk 4 en 5: Troonvisioenen Hoofdstuk 6: De 6 eerste zegels Hoofdstuk 7:1-8: De gemeente vanuit aardse

OPENBARING _1 tot 10 61

betekenis Hoofdstuk 7:9-17: De gemeente vanuit hemelse betekenis Hoofdstuk 8 en 9: Het zevende zegel en zes eerste trompetten Hoofdstuk 10: Het geopende boekje Hoofdstuk 11: De Gemeente Gods = Gods Ge- tuigen Hoofdstuk 12: De gemeente vanuit he- melse betekenis Hoofdstuk 13: Gods vijanden Hoofdstuk 14:1-5: De overwinnende ge- meente (1) Hoofdstuk 14:6-20: Gods oordelen Hoofdstuk 15:1-4: De overwinnende ge- meente (2) Hoofdstuk 15:5-16: Gods schalen van gram- schap Hoofdstuk 17,18: Babylon, Gods vijand Hoofdstuk 19:1-10: De overwinnende ge- meente (3) Hoofdstuk 19:11-21: Wederkomst van Christus Hoofdstuk 20:1-6: De overwinnende ge- meente (4) Hoofdstuk 20:7-15: Oordeel Gods over on- zichtbare en zichtbare vijanden Hoofdstuk 21:1-22:5: De Nieuwe hemel en aarde Hoofdstuk 22:6-21: Gods raad aan alle aard- bewoners Maar er zijn nog andere onderverdelingen van het boek Openbaring. Deze van Joachim A Flores (†1202) is er één die een totaalvisie geeft van het boek. Het is een verdeling van “zeven”: 1° Tijd der apostelen en Joodse vervolgingen hoofdstukken 2,3. 2° Tijd van de martelaren in de tijd van Nero en Diocletianis hoofdstukken 4-7. 3° Tijd van de kerkvaders en Arische ketterij hoofdstuk 8 tot 11-18. 4° Tijd van de contemplatieven en Mohammed die de vijand is van de Kerk hoofdstuk 11:19 tot 14. 5° Tijd van de kerk en haar strijd tegen het Romeinse Rijk hoofdstukken 15-18. 6° Tijd van de Antichrist hoofdstuk 19. 7° Het duizendjarig rijk hoofdstuk 20. En zijn inzichten werden - soms met lichte wijziging - zowel in Roomse kringen als Reformatori-sche overgenomen. Een vergelijk van Wiclif, Hus en de nota’s van de Statenvertaling lopen soms gelijk. Na Joachim A Flores zal in de Roomse kerk Pierra Jean Olivia de paus en Frederic II ervan beschuldigen de Antichrist te zijn. Later zal Ubertinus de Casale (midden 14de eeuw) beweren dat de twee beesten uit Openbaring = Paus Bonifatius VIII en Benonius XI.

OPENBARING _1 tot 10 62

…………………………… Van <http://blueletterbible.org/study/misc/quotes05.html>.

Parallel Passages in New Testament quoted from Old Testament (teksten zijn bijgewerkt naar het Nederlands)

Maar gaat het om citaten of overeenkomsten in terminologie? The list contains not only the direct or indirect citations, but also the allusions which are particularly worthy of attention: and the passages are given in the order of the Books of the New Testament Reference where quota-tion/allusion found Reve-lation

Reference source for quo-tation/allusion

Mere allusions

Possible allusions

Opb.1:6 Ex.19:6 † Opb.1:7 Dan.7:13 † Opb.1:7 Jes.40:5 † Opb.1:7 Zach.12:10-14 † Opb.1:8 Jes.41:4 † Opb.1:8 Jes.44:6 † Opb.1:12 Zach.4:2 † Opb.1:14, 15 Dan.7:9 † Opb.1:14, 15 Dan.10:5, 6 † Opb.1:14, 15 Ezech.1:27 † Opb.1:14, 15 Ezech.8:2 † Opb.1:14, 15 Ezech.43:2 † Opb.1:16 Jes.49:2 † Opb.1:17 Dan.8:17 † Opb.1:17 Dan.10:8 &c † Opb.1:17 Jes.44:6 † Opb.2:1 Deut.23:14 † Opb.2:7 Gen.2:9 † Opb.2:14 Num.25:2 † Opb.2:14 Num.31:16 † Opb.2:20 1 Kon.16:31 † Opb.2:20 1 Kon.21:23 † Opb.2:20 2 Kon.9:33 † Opb.2:23 Jer.17:10 † Opb.2:27 Ps.2:9 † Opb.3:7 Jes.22:22 † Opb.3:7 Job 12:14 † Opb.3:9 Jes.60:14 † Opb.3:17 Hos.12:8 † Opb.3:19 Spr.3:11, 12 † Opb.3:21 Ps.110:1 † Opb.4:2, 3 Ezech.1:26, 28 † Opb.4:5 Ex.19:16 † Opb.4:5 Ezech.1:1-28 † Opb.4:5 Ezech.11:1-25 †

OPENBARING _1 tot 10 63

Opb.4:5 Jes.6:1-13 † Opb.4:6 Ezech.1:22 † Opb.4:6 Ex.24:10 † Opb.4:6 Ezech.1:5 † Opb.4:6 Ezech.10:12 † Opb.4:7 Ezech.1:10 † Opb.4:8 Jes.6:2 † Opb.5:1 Ezech.2:2 † Opb.5:6 Jes.53:7 † Opb.5:6 Zach.4:10 † Opb.5:6 2 Kron.16:9 † Opb.5:8 Ps.141:2 † Opb.5:10 Ex.19:6 † Opb.5:11 Dan.7:10 † Opb.6:8 Ezech.14:21 † Opb.6:12, 13 Jes.24:18, 23 † Opb.6:12, 13 Jes.13:13 † Opb.6:12, 13 Hag.2:6 † Opb.6:12, 13 Joël 2:31 † Opb.6:12, 13 Jes.34:4 * Opb.6:14 Ps.102:26 * Opb.6:14 Jes.34:4 * Opb.6:15, 16 Jes.2:9 &c † Opb.6:15, 16 Jes.2:19 &c † Opb.6:15, 16 Hos.10:8 * Opb.6:15, 16 Jes.13:13 * Opb.6:15, 16 Ps.110:5 * Opb.6:15, 16 Joël 2:11 * Opb.7:2, 3 Ezech.9:2 &c † Opb.7:16 Jes.49:10 Opb.7:17 Jes.25:8 Opb.8:3 Lev.16:12 &c * Opb.8:3 Ex.30:8 † Opb.8:3 Ps.141:2 * Opb.8:5 Ezech.10:2 † Opb.8:7 Joël 2:30 * Opb.8:7 Ex.9:23 * Opb.8:8 Ex.7:20 † Opb.8:11 Jer.9:15 * Opb.8:12 Ezech.32:7 * Opb.9:4 Ezech.9:6 * Opb.9:6 Jer.8:3 * Opb.9:7, 8, 9 Joël 2:4 * Opb.9:7, 8, 9 Joël 1:6 * Opb.9:7, 8, 9 Joël 2:5 * Opb.9:20 Ps.115:4 * Opb.9:20 Ps.135:15 * Opb.10:2 Ezech.2:9 *

OPENBARING _1 tot 10 64

Opb.10:3 Jer.25:30 * Opb.10:4 Dan.8:26 * Opb.10:5 Dan.12:4, 7, 9 * Opb.10:8-11 Ezech.2:8 * Opb.10:11 Jer.1:9 † Opb.11:1 Ezech.40:3 † Opb.11:1 Ezech.41:13 † Opb.11:1 Ezech.40:47 † Opb.11:2 Dan.7:25 † Opb.11:4 Zach.4:3, 11 * Opb.11:5 2 Kon.1:9-12 † Opb.11:6 1 Kon.17:1 * Opb.11:6 Ex.7:20 * Opb.11:7 Dan.7:21 * Opb.11:10 Esther 9:22 * Opb.11:15 Dan.2:44 † Opb.11:15 Dan.7:14 * Opb.11:18 Ps.2:1-5 * Opb.11:18 Ps.46:6 * Opb.11:18 Dan.7:10, 22 † Opb.11:18 Ps.115:13 † Opb.11:18 Dan.11:44 † Opb.12:1, 2 Mic 4:9, 10 † Opb.12:1, 2 Jes.66:7 † Opb.12:3 Dan.7:7 * Opb.12:4 Dan.8:10 † Opb.12:5 Jes.66:7 * Opb.12:5 Ps.2:10 † Opb.12:6 Dan.7:25 † Opb.12:7 Dan.10:13, 21 † Opb.12:7 Dan.12:1 † Opb.12:14 Dan.7:25 † Opb.12:14 Dan.12:7 † Opb.13:1 Dan.7:3, 7 † Opb.13:2 Dan.7:5, 6 * Opb.13:5, 6 Dan.7:8 * Opb.13:5, 6 Dan.7:25 * Opb.13:7 Dan.8:10, 24 † Opb.13:7 Dan.5:19 * Opb.13:7 Dan.2:37 * Opb.13:10 Jes.14:2 * Opb.13:10 Gen.9:6 * Opb.13:14 Dan.3:1-30 † Opb.14:1 Ps.2:6 * Opb.14:1 Jes.59:20 * Opb.14:5 Ps.32:2 * Opb.14:8 Jes.21:9 * Opb.14:8 Jer.51:8 *

OPENBARING _1 tot 10 65

Opb.14:8 Dan.4:27 † Opb.14:10 Ps.75:9 † Opb.14:10 Jes.51:22 * Opb.14:10 Jer.25:15 * Opb.14:11 Jes.34:10 * Opb.14:14 Dan.7:13 * Opb.14:14 Jes.19:1 † Opb.14:15 Joël 3:13 * Opb.14:19, 20 Joël 3:13 * Opb.14:19, 20 Jes.63:3 * Opb.14:19, 20 Klaagl.1:15 * Opb.15:2 Ezech.1:22 * Opb.15:3 Ex.15:11 * Opb.15:4 Jer.10:6 Opb.15:4 Ps.86:9 Opb.15:7 Ezech.10:7 * Opb.15:8 Ezech.10:4 * Opb.15:8 Jes.6:4 * Opb.15:8 1 Kon.8:11 * Opb.16:2 Ezech.10:2 † Opb.16:2 Ex.9:10 † Opb.16:3, 4 Ex.7:19, 20 † Opb.16:6 Ex.7:21 † Opb.16:6 Ezech.16:38 † Opb.16:10 Ex.10:22 † Opb.16:12 Jes.11:15, 16 † Opb.16:12 Jer.50:38 † Opb.16:14, 16 Zeph.3:8 † Opb.16:14, 16 Joël 3:2 † Opb.16:14, 16 Zach.14:2 † Opb.16:21 Ex.9:24, 34 † Opb.17:1 Jer.51:13 * Opb.17:2 Jer.51:7 * Opb.17:3 Dan.7:7, 8, 25 † Opb.17:4 Jer.51:7 † Opb.17:8 Dan.7:11 † Opb.17:12 Dan.7:20, 24 * Opb.17:14 Dan.8:25 * Opb.17:15 Jes.8:7 * Opb.17:15 Jer.51:42 * Opb.18:2 Jes.21:9 Opb.18:2 Jer.51:8 * Opb.18:2 Jes.13:21 * Opb.18:3 Jer.51:7 Opb.18:3 Nah.3:4 * Opb.18:4 Jes.52:11 * Opb.18:4 Jer.50:8 * Opb.18:4 Jer.51:6, 9, 45 *

OPENBARING _1 tot 10 66

Opb.18:6 Jer.50:15, 29 * Opb.18:6 Ps.137:8 * Opb.18:7, 8 Jes.47:7 &c * Opb.18:7, 8 Jer.50:31 * Opb.18:11 Ezech.27:1-36 * Opb.18:11 Jes.23:1-18 * Opb.18:18 Jes.34:10 * Opb.18:20 Jes.44:23 * Opb.18:20 Jer.51:48 * Opb.18:21 Jer.51:63, 64 * Opb.18:22 Jes.24:8 * Opb.18:22 Jer.7:34 * Opb.18:22 Jer.25:10 * Opb.18:23 Jes.23:8 * Opb.18:24 Jer.51:49 * Opb.19:2 Deut.32:4, 43 * Opb.19:3 Jes.34:10 * Opb.19:5 Ps.135:1, 20 * Opb.19:5 Ps.115:13 * Opb.19:8 Ps.45:14 * Opb.19:8 Jes.61:10 * Opb.19:11 Ps.72:2 &c † Opb.19:12 Dan.10:6 * Opb.19:13 Jes.63:1 * Opb.19:15 Ps.2:9 * Opb.19:15 Klaagl.1:15 * Opb.19:15 Jes.63:3 * Opb.19:17, 18 Jes.34:6 † Opb.19:17, 18 Ezech.39:17-20 * Opb.19:19 Ps.2:2 * Opb.19:20 Jes.30:33 † Opb.19:20 Dan.7:11, 26 † Opb.20:4 Dan.9:22, 27 † Opb.21:1 Jes.65:17 * Opb.21:2 Ezech.40:1-49; 48:1-35 &c † Opb.21:3 Ezech.37:27 * Opb.21:4 Jes.25:8 * Opb.21:4 Jes.65:19 * Opb.21:5 Jes.43:19 * Opb.21:6 Jes.55:1 * Opb.21:10 Ezech.40:2 * Opb.21:12 Ezech.48:31 * Opb.21:15 Zach.2:1 * Opb.21:15 Ezech.40:3 * Opb.21:19 Jes.54:11, 12 * Opb.21:23 Jes.60:19 * Opb.21:23 Ezech.48:35 † Opb.21:24, 25 Jes.60:3, 11, 20 *

OPENBARING _1 tot 10 67

Opb.21:27 Jes.52:1 * Opb.21:27 Ezech.44:9 * Opb.22:1, 2 Zach.14:8 * Opb.22:1, 2 Ezech.47:1, 7, 12 * Opb.22:3 Zach.14:11 † Opb.22:5 Jes.24:23 * Opb.22:5 Jes.60:19 * Opb.22:5 Ezech.48:35 * Opb.22:10 Dan.8:26 † Opb.22:10 Dan.12:4 † Opb.22:12 Jes.40:10 * Opb.22:13 Jes.41:4 * Opb.22:13 Jes.44:6 * Opb.22:16 Jes.11:1, 10 * Opb.22:17 Jes.55:1 * Opb.22:18 Deut.4:2 * Opb.22:18 Deut.12:32 * Opb.22:20 Hab.2:3 †

* = Mere Allusions † = Possible Allusions Cite This Page: Online Bible. Parallel Passages in New Testament quoted from Old Testament. Blue Letter Bible. 15 Aug 2002. <http://blueletterbible.org/study/misc/quotes05.html>.

From the Online Bible.

OPENBARING _1 tot 10 68

Openbaring hoofdstuk 1

Johannes de evangelist op Patmos, uit 1508 door Hans Burgkmair (1473-1531) in de Alte Pinako-thek, Munchen

Opb.1:1-6: “Openbaring van Jezus Christus, wel-ke God Hem gegeven heeft om zijn dienst-knechten te tonen het-geen weldra moet ge-schieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienst-knecht Johannes heeft te kennen gegeven. Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus

Christus, alles wat hij gezien heeft. Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven gemeenten, die voor zijn troon zijn, en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.” Het eerste waarmee het boek Openbaring begint zijn de woorden: “apocalupsis Iesou Chris-tou.” In de Griekse taal wil “apocalupsis” in de meest letterlijke zin zeggen “ontbloten.” Wat dan later de betekenis kreeg van zichtbaar maken van iets of iemand; d.w.z. een openbaar maken. Dat laatste boek moet daarom te maken hebben met het zichtbaar maken of bekend maken van dingen in verband met de komst van Christus of van Christus zelf. De beide interpretaties zijn mogelijk vanuit de Griekse tekst. Het is de Openbaring van Christus als persoon of een Openbaring door Hem ge-geven aan zijn volgelingen over toekomende dingen. De titel alléén geeft dus reeds te kennen dat dit boek géén verzegeld boek is maar iets wat geschreven is om begrepen te worden. Zowel het werk-woord als het naamwoord dat betrekking heeft op openbaren (Grieks = apocalupto en apocalupsis) kunnen wijzen op een kenbaar maken van een voordien ongekende waarheid. Voor apocalupto zie: Mat.10:26 / 11:25 / 16:17 / Gal.1:16. Voor apocalupsis zie: 1 Cor.14:6,26,21 maar ook Rom.16:25. Beide woorden hebben dus niet steeds betrekking op de Wederkomst van de Heer. Voor apocalupto met betrekking tot Jezus of de Wederkomst zie: Luc.17:28 / Rom.8:18,19 / 1 Cor.3:13. Maar niet m.b.t. Jezus of de Wederkomst zie: Luc.2:35 / 10:21 / 12:2 / Rom.1:17. Voor

OPENBARING _1 tot 10 69

apocalupsis met betrekking tot Jezus of de Wederkomst zie: 1 Cor.1:7 / 2 Thes.1:6 / 1 Pet.4:13. Niet m.b.t. tot Jezus of de Wederkomst zie: Gal.2:2 / Eph.1:17 / 3:3. Indien de Openbaring een verzegeld boek is dan zou niemand erdoor gezegend kunnen worden zoals vers 3 zegt. Hier staat: “Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.” Dat wil in het geheel niet zeggen dat de rest van de Schrift niet moet gelezen, gehoord of bestudeerd worden. Integendeel, alles wat God heeft ingeademd is nuttig tot onderricht en terechtwijzing (2 Tim.3:15-17). Men moet de Schrift bestuderen van de schepping tot de profeten en vanaf de komst van de Messias tot het laatste boek. Dan ziet men ook de draad die de Bijbel bevat, namelijk de vervulling van Gen.3:15, het terugwinnen van het verloren paradijs door God en Christus. Speciaal omdat de Openbaring over dit alles schrijft en als het ware een opnieuw lezen van de profeten uit de oudheid is, daarom zullen we dikwijls verwijzen naar wat daar vroeger gezegd werd. Het naamwoord “apocalypsis” is in het N.T. 18 maal gebruikt. Daarvan hebben er 10 betrekking op Jezus Christus. Zie Luc.2:32 / Rom.2:5 / 1 Cor.1:7 / 2 Cor.12:1 (in het meervoud, maar niet in verband met de Wederkomst) / Gal.1:12,16 / 2 Thes.1:7 / 1 Pet.1:7,13 / Opb.1:1. En zoals men kan opmerken is het woord gebruikt voor; de eerste komst, de Wederkomst en voor openbaringen in de zin van verschijningen aan een persoon. Dit laatste boek is dus 1°) een openbaring, van 2°) profeti-sche zaken en wat, die 3°) met de eschatologie te maken hebben. God kent de toekomst en soms wil Hij ons daar wel iets over vertellen zoals hier, vergelijk dan Pred.11:5 / Jes.45:11 / 46:9,10 In die eerste regel staat dat de Openbaring van Christus gegeven is door God (1:1). Gegeven van God aan Christus, wat wil zeggen dat de auteur van het boek in werkelijkheid God is. Er zijn vele schriftuurplaatsen die spreken over het feit dat Christus alles heeft ontvangen van Zijn Vader maar zie vooral Joh.5:19,23,26,27 / 8:28,38 / 12:49 / 13:3 / 17: 8,22 / Mat.28:18. Want Hij is een Mid-delaar geworden op een vrijwillige basis zegt Paulus in Phil.2:5-11. En Middelaar blijft Hij tot Hij het Koninkrijk overgeeft aan de Vader (1 Cor. 15:24-28). We gaan daar in de volgende tabel verder op in. Men mag daaruit zoals Jehovah Getuigen doen en andere anti-trinitariërs, van de Heer Jezus geen andere natuur maken die verschilt van deze van de Vader. Want we zien in het gebruik van het Grieks “hupotasso” niets meer dan een ondergeschiktheid! Men mag dat niet gebruiken om de bewijzen, dat de Vader en de Zoon van een andere natuur zijn. Dat is strijdig met Heb.1:1-3. De mensen die “onderworpen zijn” hebben ook geen andere natuur dan dezen aan wie ze onderdanig zijn. Zie onze publicatie over de Drie-eenheid. Het Grieks “hupotasso” is het woord bij uitstek om de onderlinge betrekkingen tussen verschil-lende personen en/of God aan te duiden: 1°) Christus onderwerpt zich aan God (1 Cor.15:27,28 / Phil.2:7,8 / Heb.5:8,9). 2°) De Gemeente is onder Christus’ voeten gesteld, want Hij is Hun Heer (Eph.1:22 / 5:24). 3°) Alle dingen zijn onder Christus’ voeten onderworpen (Heb.2:8 / 1 Pet.3:22). 4°) Christus was zijn ouders onderdanig (Luc. 2:51). 5°) Wij behoren ons te onderwerpen aan God (Jac.4:7). 6°) De christenen worden geboden elkander onderdanig te zijn (Eph.5:21). 7°) Vrouwen worden geboden hun mannen onderdanig te zijn (Eph.5: 22 / Tit.2:5 / 1 Pet.3:1,5). 8°) Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden (Rom.13:1). 9°) Jongeren moeten zich onderwerpen aan de oudsten (1 Pet.5:5). 10°) Kinderen behoren hun ouders gehoorzaam te zijn (Eph.6:1 / 1 Tim.3:4). 11°) De boze geesten onderwerpen zich aan de discipelen in

OPENBARING _1 tot 10 70

Christus’ naam (Luc.10:17-20). 12°) De geesten der profeten waren aan de profeten onderworpen (1 Cor.14:32). 13°) De huisslaven dienen hun meesters onderdanig te zijn (1 Pet. 2:18). Er staat ook: “om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden” (wij onderstepen). In Openbaring 1:1 / 4:1 / 17:1 / 21:9 is het begrip deiknuo (Strong's 1166) gebruikt. Volgens Vine’s dictionary heeft het te maken met drie zaken waarvan de laatste twee een metafori-sche (symbolische) zin hebben. Het is gebruikt: (a) “tonen, laten zien” zoals in Mat.4:8 / 8:4 / Joh.5:20 / 20:20 / 1 Tim.6:15 (b) “tonen door bekend te maken” Mat.16:21 / Luc.24:40 / Joh.14:8,9 / Hand.10:28 / 1 Cor.12:31 / Opb.1:1 / 4:1 / 22:6 / (c) “tonen als een bewijs” Jac.2:18 / 3:13. Dat eerste vers van Openbaring geeft ook te kennen dat de Openbaring van Christus bestemd is voor de dienstknechten van God. Het begrip “dienstknechten” komt in Openbaring ook nog voor in 10:7 / 11:18 / 19:10 / 22:6,9. Men moet zijn neus niet ophalen bij het lezen van een begrip als slaaf of dienstknecht toegepast op leden van de gemeente. In het O.T. is het dienen van God ex-press gebruikt in het boek Exodus om aan te geven dat volk van God zijn dienst aan Egypte gaat stopzetten en YaHWeH dienen. Ze zullen Hem dienen “op deze berg” en “dienen in de woes-tijn” (Ex. 3:12 en 7:16). En het gaat om dienen met het gehele hart en ziel en dus niet uit dwang (Deut.6:13 / 10:12,20). Dat boek is dus niet geschreven voor de wereld maar voor de slaven van God en Christus. Het zijn leden van de gemeente die door Christus zijn vrijgekocht welke de slaven Gods zijn (1 Cor.6:20 / 7:23 / Rom.1:1). Zij zien dingen die “met spoed” zullen geschieden (Opb.1:1 / 22:6). Zij weten dat de tijd nabij is (Opb.1:3) en weten dat de Heer snel zal komen (Opb.3:11 / 22:7). Verscheidene andere onrechtstreekse gegevens, dat de 2de komst snel nadert, zijn: Opb.6:11 / 12:12 / 17:10 / 22:6,10 enz... In dit vers staat er de eerste zaligprediking uit een totaal van zeven in het boek Openbaring. Zie voor de zes andere 14:13 / 16:15 / 19:9 / 20:6 / 22:7,14. Uit welke kringen komen de leerlingen van Christus. 1°) Gewone priesters maar niet van de hogepriesterlijke familie. 2°) Een Leviet (Josef Barnabas) Hand.4:36. 3°) Mensen uit rijke klasse (Simon van Cyrene, Barnabas, Annanias en Saphira, Levi = Mattheus. 4°) Mensen uit arme klasse (bijna alle discipelen). 5°) Mensen buiten de maatschappij (bedelaars, arme weduwen, zieken). 6°) Vrouwen uit alle lagen van de bevolking. 7°) Hebraïsten (Joden die Aramees én Grieks spreken). 8°) Pharizeërs (Hand.15:5). 9°) Uit de Samaritanen en andere volkeren volgens Gods belofte aan Abraham. Openbaring is het énige boek uit het N.T. waarop alleen maar door het “lezen” van het boek een zegen staat. Het is dus geen “geheimboek” maar een boek voor het “grote publiek”. Het is ook het enige boek van het N.T. waar een zegen op staat door de regelingen van het boek na te volgen. Dat is een duidelijk teken dat dit boek niet is geschreven voor een toekomstige hoorder of een toe-komstige persoon die ernaar zal handelen. Dat zeggen dezen die in de bedelingen geloven maar ontkrachten daardoor de zegeningen die er op rusten sinds de zeven gemeenten in Asia het boek hebben ontvangen, en onrechtstreeks na hen alle gelovigen. Lees het nu en handel er nu overeen-komstig naar vóórdat het te laat is!

OPENBARING _1 tot 10 71

Daarom moet volgens W. Hendriksen (blz.9,10) terecht de nadruk van Openbaring zijn; het is een troostboek voor gelovigen. Hij wijst daarop als volgt: “God hun tranen ziet (7:17; 21:4) Hun gebeden de wereld beheersen (8:3,4) Hun dood is “kostelijk” in zijn oog en hun zielen stijgen van stonde aan ten hemel. Een hemel welks heerlijkheid verre de grote mate van het lijden overtreft (14:13; 20:4) Hun uiteindelijke glorie is verzekerd (15:2) Hun bloed zal gewroken worden (6:9; 8:3) Hun Christus leeft, en regeert in alle eeuwigheid. Hij is het, die de wereld zo bestuurt dat zijn Kerk er door gebaat wordt (5:7,8). Hij is de wederko-mende om zijn volk tot zich te nemen aan “het avondmaal van de bruiloft des Lams” en voor altijd met hen te leven in een vernieuwd heelal (21,22)... gaan onze harten kloppen van vreugde.” De Willibrordvertaling zegt in dit verband: “Apokalyps is hier opgevat als een herderlijk rond-schrijven” blz.1855. En gezien het een troostboek is moet ook vers drie een waarachtige opmer-king zijn: het boek is geschreven in “tekenen”. En “tekenen” zijn symbolen die kunnen begrepen worden. Het gaat hier niet om raadselachtige dingen. Openbaring is géén raadselboek. En ook géén kant-en-klaar recept van hoe het er in de toekomst zal uitzien. De uitdrukking “getuigenis van Jezus” in vers 2 staat ook nog in 1:9 en 20:4. In het evangelie van Johannes staan acht “semeion” of “tekens” beschreven. Hieronder deze lijst. Tekst Beschrijving __________________________________________________________________________ 2:1-11 Water in wijn veranderd __________________________________________________________________________ 4:46-54 Genezing van de zoon van de honderdman __________________________________________________________________________ 5:1-16 Genezing van de verlamde in Bethesda __________________________________________________________________________ 6:5-14 Broodvermenigvuldiging __________________________________________________________________________ 6:15-21 Jezus loopt op water __________________________________________________________________________ 9:1-34 Genezing van de blindgeborene __________________________________________________________________________ 11:1-44 Opstanding van Lazarus __________________________________________________________________________ 21:1-14 Wonderbare visvangst __________________________________________________________________________ Het begrip “teken” is ook dat waar we enkele voorbeelden over vonden in het boek Openbaring, wanneer bepaalde zaken uitgelegd worden door iemand over wat er geschied. Zeer klassiek wan-neer “dit” = dat.” 1:20: “Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: DE zeven sterren ZIJN de engelen der zeven gemeenten, en DE kandela-ren ZIJN de zeven gemeenten” (spreker: Christus).

OPENBARING _1 tot 10 72

4:5b: “En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; DIT ZIJN de zeven Geesten Gods” (spreker: Johannes). 5:8: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; DIT ZIJN de gebeden der heiligen” (spreker: Johannes). 5:6: ”En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; DIT ZIJN de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde” (spreker: Johannes). 7:14: “En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: DEZEN ZIJN het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit ge-maakt in het bloed des Lams” (spreker: een ouderling). 16:13,14: “En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; want HET ZIJN geesten van dui-velen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te ver-zamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God” (spreker: Johannes). 17:8: “Hier is het verstand dat wijsheid geeft: DE zeven koppen ZIJN zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. Ook zijn het zeven koningen” (spreker: een engel). 19:8,9: “en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: DIT ZIJN de waarach-tige woorden van God” (spreker: engelen). 20:2 “en hij greep de draak, - de oude slang - , DAT IS de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren” (spreker: Johannes). 20:14 “En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. DAT IS de twee-de dood: de poel des vuurs”(spreker: Johannes). 21:8: “Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereer-ders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: DIT IS de tweede dood” (spreker: God). 21:8: “En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. DAT IS de twee-de dood: de poel des vuurs” (spreker: een engel). We vonden en citeren een klein gedeelte vanuit internet, een schrijven van Tjerk W. Muller ’Heeft Hal Lindsey gelijk?’ ter illustratie van letterlijkheid en beeldspraak in de Bijbel (© Tjerk W. Muller, Rijswijk, 2001). “Ik denk dat het criterium van letterlijkheid zoals schrijvers als Hal Lindsey, Feike ter Velde en Tim La Haye die voorstaan meer te maken hebben met een modernistische levensbeschouwing en met een fundamenteel onbegrip van Bijbelse waarheden dan met inzicht in Schriftuurlijke princi-pes van uitleg. Laten we eens kijken naar de wijze waarop het Nieuw-Testament de profetie toe-

OPENBARING _1 tot 10 73

passen. Dan zullen we het verschil met de methode van Lindsey cum suis zien. Ik wil twee voor-beelden geven van hoe de Bijbel met profetie omgaat: In het evangelie volgens Mattheüs, hoofd-stuk 2:15 was er geprofeteerd over Jezus dat hij uit Egypte zou komen. Dit baseert de evangelist op de Bijbelplaats: “Uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen” We vinden deze tekst in Hosea 11:1 waar we kunnen lezen: “Toen Israël een kind was, toen heb Ik hem lief gehad en Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen”. De tekst die het Mattheüsevangelie betrekt op Jezus handelde oorspronke-lijk over het volk Israël. Tenzij we er vanuit gaan dat de evangelist zijn tekst niet goed gelezen had, moeten we concluderen dat hij profetieën niet 'letterlijk' toepaste, maar met grote creativiteit het profetische Woord op zijn actuele vragen betrok. Een ander voorbeeld vinden we in Handelin-gen 2:16-17, waar we de eerste Pinksterdag geschilderd vinden. Petrus zegt in verweer tegen de-genen die hem en zijn broeders bespotten dat zij dronken zijn, dat dit allesbehalve het geval is “Maar dit is het, wat is gesproken door de profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen zegt God, Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees (...) En ik zal wonderen geven in de hemel bo-ven, en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur, en rookdamp. De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heeren komt”. We weten dat dit nooit precies daadwerkelijk zo plaatsgevonden heeft, zoals Petrus het citeert. Had hij ongelijk? Of past hij de profetie een stuk minder letterlijk toe dan Hal Lindsey en de zij-nen het zouden willen hebben? De wereld is niet vergaan op de eerste Pinksterdag. Er is geen vuur uit de hemel gekomen, en de zon werd niet verduisterd. Welnu, tenzij Petrus een andere manier van omgang had met de profetie dan Hal Lindsey heeft, heeft hij zich deerlijk vergist.” (...) Pas wie de Schriften door zich heen heeft trekken, en beelden en betekenissen moeiteloos op elkaar kan betrekken krijgt gevoel voor wat apocalyptische boeken als Daniël en Openbaring eigenlijk willen zeggen. Het helpt ook als men iets afweet van beelden zoals die in de tijd waarin een boek geschreven werd, gangbaar waren. Hierboven werd al melding gemaakt van de betekenis die het woord 'zee' in het Oud Oosters taalgebruik heeft, als chaotische, demonische, bedreigende macht. Tevens werd aangestipt welke rol de slang of zeedraak in de Oud-Oosterse mythologie heeft. De schrijver van het boek Openbaring bijvoorbeeld heeft weet van de rol die dergelijke beelden in de boeken van de Bijbel vervullen. Niet voor niets spreekt Openbaring over het beest uit de zee (Op.13:1). En het verrast ons evenmin als we in Openbaring 12:7 de archetype van de draak te-genkomen. Openbaring, door velen ervaren als het moeilijkste boek van de Bijbel, is goed materi-aal om feeling te krijgen met apocalyptisch taalgebruik. Het valt moeilijk te ontkennen dat Open-baring een boek vol symbolen is. Wie dat wil ontkennen zal in onmogelijke absurditeiten en tegen-strijdigheden vallen. Zo wordt in Openbaring 5:6-14 gesproken over de Heer, Jezus Christus als over het geslachte Lam. Dit roept het beeld op van een ritueel geslacht offerdier. Wie alles in de Bijbel en in apocalyptische teksten letterlijk wil nemen, loopt hier tegen het probleem aan dat een boek als Openbaring ongedwongen gebruik maakt van symbolen. Of wil men soms beweren dat God Jezus op een bepaald tijdstip in de toekomst zal veranderen in een schaapachtige? Natuurlijk niet; het is overduidelijk een symbool. En wanneer we in Openbaring 12 een vrouw tegenkomen met een krans van 12 sterren om haar hoofd die de woestijn in vlucht, dan is duidelijk dat het hier niet om een realistische voorstelling van een vrouw gaat, maar om een symbool voor het ver-bondsvolk, waarbij de 12 sterren de twaalf stammen en twaalf apostelen voorstellen. De betekenis van een symbool is er niet één waar allerlei fantastische ideeën in kunnen worden gelezen, zoals sommigen beweren. Dan verwart men de uitleg van symbolen met allegorie. Symbolen zijn aan strikte culturele conventies gebonden. Wie zijn geliefde een roos noemt bedoelt daar niet mee dat zij zo stekelig is als een roos, maar dat hij haar lief heeft, dat zij sierlijk en mooi is, vol kleur en leven. Dat is de stilzwijgende afspraak binnen onze cultuur, een afspraak die door dichters en verliefde mensen wordt bekrachtigd. De schrijver van Openbaring is doordrongen van Bijbelse beelden en hun doorwerking van de geschiedenis van Gods volk. Zo stelt hij een volgorde van 7 plagen als parallel met de 10 plagen

OPENBARING _1 tot 10 74

die de Egyptenaren ondergingen. Hij beschrijft hoe hij een boekje opeet, zoals eens de profeet Ezechiël. Hij beschrijft de Heer Jezus Christus in termen van engelen zoals Daniël die zag. Hij beschrijft een geestelijke plaag van demonische geesten in de termen van een sprinkhanenplaag zoals de profeten die soms beschreven. De lezer die thuis wordt geacht te zijn in de bedoeling van Bijbelse beelden, weet dit, herkent dit in mijmert erop, wat dit betekent. De rechtvaardige heeft plezier in Gods Woord en overpeinst dit dag en nacht.” J. J. van Es heeft in ’Spreken over God: letterlijk of figuurlijk?’, Rodopi, 1979 voor ons geïllu-streerd wat het spreken in symbolen voorstelt in het Bijbellezen. Hij zegt: “Om auto te kunnen rij-den moet ik een zekere kennis bezitten omtrent de koppeling. Dat is niet noodzakelijk de kennis die de monteur heeft van haar werking, het materiaal waaruit zij vervaardigd is, etc. Mijn kennis van de koppeling moet zodanig zijn, dat ik in het verkeer de koppeling op de juiste manier kan bedie-nen. Maar nu gaat er iets mis. De koppeling doet het niet meer. Nu is de enige helderheid over de werking van dat apparaat wel van belang. Iets analoogs doet zich voor, wanneer er in het gebruik van de taal iets verkeerd gaat. Voelt men zich goed tot redelijk thuis in God-talk, “doet” deze taal het nog, dan is bezinning op de aard en de werking van God-talk misschien boeiend, soms verrij-kend en stimulerend, voor het creatief gebruik van godsdienstige taal is zij niet onontbeerlijk. Zo-lang wij ons in het spreken van God-talk wel bevinden, gaan de voor-vragen over God-talk slechts logisch aan ons spreken vooraf. Staan wij echter buiten deze God-talk, onmachtig erin te komen, dan zijn deze voorvragen niet alleen logisch, maar ook chronologisch eerder dan vragen in God-talk. Wij hebben dan eerst een enigermate bevredigend antwoord op die vragen nodig voor wij ons (weer) aan de activiteit die God-talk is, kunnen wijden.” En we mogen dat gerust in gedachten houden tot het slot van Openbaring. Het vierde vers van het eerste hoofdstuk geeft te kennen dat Johannes schrijft aan de zeven ge-meenten. We komen de naam Johannes nog tegen in 1:1,9 en 22:8. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om de apostel die hier optreedt in een andere zin: als profeet van God, profeet in de betekenis van voorzeggingen van toekomende aard. Dit gedeelte bevat in de eerste plaats een brief aan de betrokken gemeenten afzonderlijk gericht, maar tevens de rest vanaf hoofdstuk vier. Na enkele groeten zoals gewoon was in de christelijke brieven (Rom. 1:7 / 2 Cor.1:2) zegt Johannes dat deze groet niet van hemzelf is maar van deze “die is, die was en die komt.” Dit kan zowel op Christus als op YaHWeH duiden maar in dit vers heeft het betrekking op de Vader. Zie o.a.: Ex.3:14 en Deut.32:29. We zien namelijk dat de groet van God is, en van Christus, en de zeven Geesten (vers 4,5). En het is in de Geest of door de geest van God dat ook zijn gemeente leeft en handelt (Rom.8:5,6 / Gal.5:16,18). Dat deze Geest op verscheidene manieren werkzaam is leren 1 Cor.12:10 / 14:32 / Heb.2:4 en Opb.22:6. Slechts in twee teksten in Apocalyps komt het begrip genade voor (Opb.1:4 en 22:21). Voor dit boek lijkt het dus niet zo belangrijk, maar men moet het toch steeds in gedachte hebben. En daarom deze tabel. Het woordje charis (genade) komt in het Nieuwe Testament 147 maal voor. De eerste maal in Luc.1:30, de laatste maal in Opb.22:21. Genade is van toepassing op velerlei onderwerpen. We geven u hierbij enkele teksten. Rechtvaardiging door het geloof en niet uit eigen werken: Gal.2:15-21 / 5:4 / Rom.3:21-30 Gods genade werkt slechts als wij zwak zijn: Gal.2:20 / 2 Cor.12:9,10 Gods genade geeft ons het eeuwige leven en maakt ons zodoende onoverwinnelijk: Rom. 6:23 / Rom.8:31-39 Christus is gekomen om onze overtredingen te dragen: 2 Cor.8:9 / Tit.2:11-15 Christus lijden en sterven is de verzoening voor alle mensen: Rom.5:12-21 / 1 Tim.2:3-5

OPENBARING _1 tot 10 75

De belangrijkste woorden die afgeleid zijn van charis zijn de volgende: charizomai = (genade) schenken, werkwoord, (19 teksten in NT) bijv. Rom.8:32 chárisma = genadegave (17 teksten in NT) bijv. Rom.12:6 / 1 Cor.1:7 / 12:4,9,28,30 charitooo = begenadigen (2 teksten in NT) Luc.1:28 en Eph.1:6 De redenering van de anti-trinitariërs dat de zeven Geesten vóór de troon staan en aldus niet een aparte persoon van de godheid kunnen voorstellen en slechts engelen afbeelden gaat niet op. Ook de Christus is soms voorgesteld als staande vóór God zonder van een andere natuur te zijn dan Zijn Vader (Opb.3:5). Wanneer we vergelijken bij Opb.4:5 waar de zeven Geesten de zeven fakkels zijn kan dit een nadere omschrijving zijn van wat de Heilige Geest doet. Hij verlicht de harten van de mensen en wekt op tot geloof. De Heilige Geest regelt de evangelisatie. In de periode van de Han-delingen is dat duidelijk gemaakt in; Hand.1:16 / 16:7,9 / 2 Pet.1:21 / Luc.12:11,12. De Heilige Geest spreekt tot Zijn kinderen: 1°) Philippus Hand:8:29 2°) Petrus Hand.10:19-21 3°) Een menigte Hand.13:2,3 In de volgende tabel willen we enkele voorbeelden geven waar de Heilige Geest nog als andere zaken is voorgesteld dan “een geest”: Symbolische voorstellingen van de Heilige Geest

1°) Duif Joh.1:12 2°) Olie Luc.4:18 / Hand.10:38 / Heb.1:9 / 1 Joh.2:27 3°) Onderpand 2 Cor.1:22 / Eph.1:13 / 4:30 4°) Vuur Hand.2:3 5°) Water Jes.44:3 / Joh.7:37-39 6°) Wind Joh.3:8 / Hand.2:1,2 7°) Zegel 2 Cor.1:22 / 5:5 / Eph.1:14

In de hiernavolgende tabel trachten we weer te geven welke de gelijkenis is van de Geest met betrekking tot Jezus en tot de gelovigen.

De 7 Geesten m.b.t. Christus en de gelovige Christus volgens Jes.11:2 Gelovige _____________________________________________________________ 1)”Geest rust op hem” “opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke na- tuur” 2 Pet.1:4 _____________________________________________________________ 2)”Geest van wijsheid” “opdat... de Vader der heerlijk- heid, u geven den geest der wijsheid” Eph.1:17 _____________________________________________________________ 3)”Geest van verstand” “gij hebt niet van node dat ie- mand u lere” 1 Joh.2:27 _______ ______________________________________________________ 4)”Geest van raad” “de Geest van Jezus liet het hun niet toe... daar we er uit op- maakten dat God ons had geroe-

OPENBARING _1 tot 10 76

pen” Hand.16:6-10 ______________________________________________________________ 5)”Geest van sterkte” “Gij zult kracht ontvangen” Hand.1:8 ______________________________________________________________ 6)”Geest van kennis” “al wat Hij hoort, zal Hij spre- ken en de toekomst zal Hij u verkondigen” Joh.16:13,14 ______________________________________________________________ 7)”Geest van vrees des “in heiliging door den Geest tot HEREN” gehoorzaamheid” 1 Pet.1:2 In het vijfde vers van hoofdstuk één is er sprake van de “ho martus, ho pistos” wat letterlijk, “de getuige, de getrouwe” wil zeggen. Zie hiervoor de vertaling van C. van der Waal. Dit doelt op Christus die als de voornaamste getuige van God ook de getrouwheid zelve was. Gans zijn leven, en werk was vóór en dóór God, een leven van onderworpenheid aan God in alles (Joh.1:1,14 / 3:16). Dit is te vergelijken bij Ps.89:27-30,36,37 waar de Messias beschreven is als koning, profeet en priester. Hij is ook de “eerstgeboren uit de doden.” Zijn getrouwheid betekende voor Hem leven en opstanding uit de doden bij welke gelegenheid Hij op een volledige wijze (vanuit menselijk standpunt) de Zoon van God werd genoemd (Rom.1:4 / Hand.13:33,34). Maar Hij is ook de eerste van deze uit de dood opgestane zonen Gods (Col.1:15-18). Op zijn tijd zal ook de gemeente tot diezelfde heerlijkheid geroepen worden (1 Pet.1:4 / 2 Pet.1:4). Nog een andere titel van Christus in dit vers is “koning der koningen.” Dat wil in de eerste plaats zeggen dat hij de rechtmatige heer-ser is die God heeft aangesteld (Col.2:15 / Dan.7:13,14). Maar dit wil ook zeggen dat met Christus nog anderen regeren, namelijk de gemeente (Col.1:15 / 1 Cor.11:3). Het is de gemeente die deze regeerders zijn, de onderkoningen van de Grote koning (Ex.19:6 / 1 Pet.2:9). Daarom voegt Jo-hannes in vers 6 van dit hoofdstuk eraan toe dat God “ons als een koninkrijk en priesters” heeft gemaakt. De gemeente van Christus deelt met Hem: in de heerschappij=regering=koninkrijk=koningschap=soevereiniteit. Om die reden dragen de gelovigen zowel een kroon van overwinning, denk aan de Olympische spelen van oud, als een koningskroon. YaHWeH wordt regelmatig beschreven als koning = melek in het O.T. En dat kan ons helpen in het onderkennen van wat het te beteken heeft in het N.T. Hij is; “koning” (Deut.33:5 / Psalm 98:6), “eeuwig koning” (Psalm 29:10 / Psalm 93:2), “een groot koning over de ganse aarde” (Psalm 47:2 / vergelijk Psalm 47:7) of “grote koning” (Psalm 48:2) of “boven alle goden” (Psalm 95.3). Hij “regeert” of “is koning geworden” (Psalm 47:9 / Psalm 93:1 / Psalm 96:10 / Psalm 97:1 / Psalm 99:1 / Jes.52:7). Hij is “mijn koning” (Deut.33:5 / Psalm 29:10) of “onze koning” (Psalm 5:3 / Psalm 47:7 / Psalm 68:25 / Psalm 74:12), of “de koning der ere = heerlijkheid” (Psalm 24:7–10). Hij zal voor “eeuwig koning zijn” (Ex.15:18). Persoonlijke namen hebben soms het begrip “melek” in zich; Malchiel (Genesis 46:17 / Num.26:45 / 1 Kron.7:31) en Malchiah (Jer.21:1 / Jer.38:1 / Jer.38:6). De betekenis is “El is koning” of “Yah is koning.”

OPENBARING _1 tot 10 77

In de manuscripten van de Bijbel is er een verschil in de tekst wat betreft het “wassen van de zonden” of het “verlossen van de zonden.” Het maakt niet zoveel uit gezien beide gedachten Bij-bels zijn en terug te vinden zijn in de Schrift (Opb.7:14). Indien verlossen origineel is, dan is dit een vooruitzicht op alle plagen die over de wereld komen. Het Nieuwe Israël zal daarvan gespaard worden en zoals het vroegere Israël bevrijdt worden uit de slavernij van de wereld. En enkele teksten die wijzen naar het offer = bloed van Christus zijn deze; Mat.26:27,28 / Joh.10:11,15 / Heb.9:26. Wie is verantwoordelijk voor de dood van Christus 1°) YaHWeH - Jes.53:10 2°) Pilatus - Mat.27:24-26 3°) Judas - Marc.14:10,11 4°) De Joden - Hand.5:30 / 1 Thes.2:15 5°) De Romeinse soldaten - Mat.27:27-31 6°) Alle (Joodse zondaars) - Jes.53:4-9 (in de tekst zelf alle Joden, maar in zijn betekenis van het N.T. = alle mensen = allen hebben gezondigd en derven de Heerlijkheid Gods). Een zeer vreemde leer is deze die in ’AMEN’ is terug te vinden. In het n°35, februari 2001, blz.26, zegt S. de Graaf: “De context. De hoofdstukken rondom het ’Onze Vader’ handelen over de gelovigen uit Israël gedurende de eindtijd, vlak voor Christus’ wederkomst: De Here Jezus spreekt in Mattheüs 6 tegen Zijn discipelen (Matt.5:1). Zij waren Joden en geen heidenen. Dit on-derscheid staat ook in Mattheüs 6:7, met de oproep aan Joden om niet als heidenen te bidden. Het ’Onze Vader’ staat midden in de bergrede (Matt.5:1-7:29), die handelt over de principes van het Koninkrijk dat op aarde komt (Matt.5:3, 10, 19, 20; 6:10, 13, 33; 7:21). Dit Koninkrijk zal in Is-raël gevestigd worden door Christus. Het is er nog niet, omdat Israëls leiders Christus destijds verwierpen (Rom.11:25). In de eindtijd aanvaardt Israël Christus en komt Hij als hun Verlosser, de Messias. Dan breekt de tijd van het Koninkrijk aan (Hos.6:1-3 en Dan.2:44).” Dat Jezus thans al regeert in de volle zin van het woord, en dat de leer van de bedelingen in dat verband verkeerd is, trachten we uit te leggen in de volgende tabel.

Christus zit nu reeds op de troon van David Voorspelling O.T. Vervulling N.T. Troon van David Jes.9:6,7 Luc.1:32,33 ____________________________________________________________ Troon in de hemel Jes.66:1 Hand.7:49 ____________________________________________________________ Koninkrijk is in de Dan.7:13,14 Luc.19:12 Hemel _______ _____________________________________________________ Christus op de troon Zach.6:12,13 Heb.8:1 als koning en priester ____________________________________________________________ Kan niet vervuld wor- Gen.49:10 / Heb.7:13,14 / 8:4 den op aarde Jes.11:1

OPENBARING _1 tot 10 78

____________________________________________________________ Het is de tabernakel Amos 9:11,12 Hand.15:14-18 van David ____________________________________________________________ Een regering aan Gods Ps.110:1 Hand.2:29-34 rechterhand Heb.1:1-3 ____________________________________________________________ Regering voor eeuwig Dan.2:44 Heb.10:12,13 ____________________________________________________________ Zal opstanding omvatten Job 19:25-27 1 Cor.15:22-26 Jes.26:19 ____________________________________________________________ Een regering in oordeel Ps.110:4-6 2 Thes.1:7-10 Jes.60:12 Mat.25:31-34 ____________________________________________________________ Een regeren over de Ps.2:7-10 Eph.1:20-23 / 3:21 Kerk Jes.22:26 Ps.72:8 ____________________________________________________________ De Kerk is de vervul- Gen.3:15 Eph.3:8-11 ling van Gods geheim Jes.64:4 1 Cor.2:6-8 Daarom is gezien deze tabel niet waar wat we vinden in ’Geen toekomst zonder Israël’, Voor-hoeve, Den Haag, 1988, blz.35. Daar schrijft M. Vollenhoven-Meijer, die de leer van de bedelingen aanhangt, het volgende: “Als Israël een Messiaans rijk wordt, breekt een nieuw tijdperk aan, een nieuwe fase in Gods heil-plan. We kunnen onze tijd óók een Messiaanse tijd noemen. God en Zijn Messias regeren ook nú, maar dan op verborgen wijze. Gods Koningschap was, is en komt. Het heil is ’reeds’ en ’nog niet’. We begrijpen vaak niets van Gods heerschappij. God is voor ons vaak ’een God die zich verbor-gen houdt’. Zijn gedachten en wegen zijn oneindig veel hoger dan de onze , Hij is niet te door-gronden. Wel ervaren we elke dag dat Gods Rijk als natie Jezus gaat erkennen en om Hem gaat roepen.” Dit is gezien wat Christus bewerkt heeft aan het kruis en Zijn opstanding en wat met Pinksteren is geschiedt onterecht als opmerking. Zo zou iemand uit het O.T. spreken maar dat kan men sinds het N.T. niet meer op die wijze zeggen. Aan het slot van vers 6 vinden we ook nog de lofprijzing over “heerlijkheid en kracht.” Dat is Bijbelse taal die we regelmatig kunnen terugvinden in de epistels. Zie o.a.: Rom.16:17 / 2 Tim.4:13 / Heb.13:21 / 1 Pet.4:11 / 2 Pet.3:18. Merkwaardig is dat het steeds aan het einde staat maar in dit geval aan het begin van de tekst. We prijzen de Heer voor wat zondermeer moet komen! In zijn commentaar geeft W. Carpenter bij dit vers de volgende opmerking, dat er in de lofprij-zingen van de Apocalyps een stijgende lijn te bespeuren is wat betreft de zaken die van God be-schreven worden in; Opb.1:6 = 2, “de heerlijkheid en de kracht.” 4:9-11 = 3, “de heerlijkheid, de eer en de macht.” 5:13 = 4, “de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht.” 7:12 = 7, “de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging,

en de eer en de macht en de sterkte.”

OPENBARING _1 tot 10 79

Wanneer men slechts deze vier als lofprijzing ziet klopt het. Maar in werkelijkheid loopt naar gelang de schrijver die men erop nakijkt het aantal doxologieën in Openbaring van 8 tot 14.

Eerstgeborene... (Gr. proototokos) Luc.2:7: “En zij baarde haar eerstgeboren zoon... .” Col.1:15: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping... .” Col.1:18: “Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden... .” Heb.1:6: “En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt... .” Heb.11:28 “opdat de verderver hun eerstgeborene niet zou aanraken.” Heb.12:23 “en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborene, die ingeschreven zijn in de hemelen... .” Opb.1:5 “en van Jezus Christus, de getrouwe Getuige, de eerst- geborene der doden en de overste van de koningen der aarde.” Opb.1:7,8: “Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen. Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige.” Het volgende vers (v.7) is vol van mooie dingen die door de oude Russellisten en de moderne opvolgers van de Wachttoren op een manier verklaard zijn die in strijd is met elke logische manier van denken. Moeten we zoals de W.T. leren en beweren dat dit alles op een symbolische manier verklaard dient te worden. Het is een feit dat Christus is opgewekt met een geestelijk lichaam bij de opstanding (1 Pet.3:18). Maar wil dit zeggen dat Christus zich niet zichtbaar kan tonen aan wie dan ook? Of waren de twaalf maal dat de discipelen Christus hebben gezien, ná zijn dood en opstanding, dan niet een zichtbaar maken van de Christus? Wanneer we naar de Griekse tekst van 1 Cor.15:5-8 kijken waar Paulus al deze dingen beschrijft, dan vinden we daar altijd het woord “oophtè” ge-bruikt. Dat Grieks woord wil zeggen “met de ogen zien.” Bijvoorbeeld ons Nederlandse begrip oftalmoloog of oogarts komt van dat Griekse woord. Het is géén geest welke de apostelen zagen toen Christus verscheen en ook niet een zien met een geestelijk oog van het verstand (Eph.1:18). Het was alles letterlijk (Luc.24:37-40). Wanneer de Schrift in Heb.9:28 over de tweede komst schrijft, dan staat daar terug het woord “oophtè.” Dus zal de tweede komst met de ogen zichtbaar zijn. Ook hier in Opb.1:7 is dit duidelijk. Er staat “kai opsetai auton pas ophtalmos” wat letterlijk wil zeggen “en zullen hem zien, alle ogen.” Letterlijke ogen en geen oog des verstand zoals de W.T. leert. Het is waar dat de vier verscheidene werkwoorden die in onze Bijbel als “zien” zijn vertaald meestal letterlijk maar soms eens figuurlijk zijn. Maar dat heeft niets te maken met een uitdrukking als “zien met de ogen” zoals in Opb.1:7. De Schrift geeft zelf door deze woorden te kennen dat het letterlijk is en niet figuurlijk. De tweede komst van de Heer is daarom letterlijk (Joh.6:51 / Heb.10:10). En die komst is in de eerste plaats voor de gemeente. Het is dán dat dezen die in een-dracht met Christus gestorven zijn tezelfdertijd en samen met de levende Christus’ gemeente opge-wekt worden de Heer tegemoet in de lucht (1 Thes.4:13-17). Dan zal de bruiloft van het lam plaatsvinden en daarna zal de Heer met zijn heiligen neerdalen om de goddelozen te straffen. Het is een komst in macht en heerlijkheid (Mat.16:27,28 / 24:30 / 25:31). Het is op de wolken des hemels (Mat.26:64 / Marc.14:62 / Luc.22:69) om ongeziene en verborgen dingen aan het licht te brengen (1 Cor.4:5) om te wreken wat de goddelozen gedaan hebben (2 Thes.2:1-10) en om te vernietigen (Ps.2:9 / Opb.11:18). Het is de tijd van wraak.

OPENBARING _1 tot 10 80

Ook Hand.1:9-11 spreekt dit niet tegen. Aangezien Christus zichtbaar ten hemel is gestegen en op dezelfde wijze terugkeert, zal ook de tweede komst zichtbaar zijn. De vijf maal dat over “zien” sprake is in deze schriftuurplaatsen zijn allen zichtbaar. De Russellisten en de W.T. leggen nogal wat nadruk op het woordje “wolk” maar hoe absurd. De Schrift zegt dat Hij komt op de wolken des hemels. Het is de vervulling van Dan.7:13 waar ook de uitdrukking op de wolken staat. Ook in Opb.14:14 is dit duidelijk waar staat: “En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon... .” Johannes ziet twee dingen; een wolk en Christus zelf. Zo zal het ook in de vervulling zijn. Eerst zal slechts een grote wolk te onderscheiden zijn, dan zal op de wolk met de ogen de Zoon des mensen gezien worden. De wolken zijn dus het vervoermiddel van de komende Christus. Niet een manier om onzichtbaarheid te beschrijven of als verhulling van Zijn komst. Maar op welke wijze hebben de goddelozen de Christus doorstoken? Dat is natuurlijk niet letter-lijk. Maar figuurlijk gesproken hebben de vijanden van Christus hemzelf doorstoken en ook zijn broeders doorstoken. We zetten dit allemaal op een rij in het volgende schema. Opb.1:7: “Zie, Hij komt met de wolken en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen.” I Hij komt: 1) Eén der oudste Bijbelse voorspellingen (Judas 7). 2) De Heer zelf leert het Zijn discipelen (Mat.16:27 / Mat.26:64 / Joh.14:2,3). 3) Zijn leerlingen hebben dit steeds als een voorname leerstelling gepredikt (Hand.17:31 / Phil.3:20,21 / 1 Pet.1:13 / 1 Joh.3:2,3 / Judas 20,21). II Met de wolken: Wolken zijn in het O.T. beeld van de tegenwoordigheid van God (Ex.24:15 / Num.9:15- 7). De Heer is in de wolken ten hemel opgevaren (Hand.1:9). En Hij zegt dat Hij in wolken zal terugkeren (Mat.26:64). 1) Voor de éne is het een “wolk van oordeel” zoals in 2 Thes.1:6-8. Met deze wolken zijn verbonden de uitspraken Gods die uit Zijn troon komen (Opb.4:5) 2) Voor de ander “wolken van bescherming” zoals in Num.10:34 / Ps.105:39. Hij zal nederdalen uit de hemel om Zijn volk weg te voeren uit de toorn die over de aarde komt en het kwaad uit de wereld zoals we het kennen te bannen (1 Thes.4:15-17). III Elk oog zal Hem zien: Hoe dit “wetenschappelijk” mogelijk is hoeft ons er niet van te weerhouden dit te geloven. Zijn discipelen met wie Hij tijdens Zijn aardse prediking omging hebben Hem ooit letterlijk gezien (Hand.1:21,22). Maar ze wijzen er zelf op dat dit voor een gelovi- ge niet het belangrijkste is (Joh.20:29 / 2 Cor.5:7). Op het moment van Zijn verschijnen in de wolken zal iedereen Hem met letterlijke ogen zien. Darbysten en Jehovah’s Getui- gen hebben geen gelijk om hier een “geestelijk zien” van te maken. Elk oog = allen = dus ook de doden die zijn opgestaan zien Hem (Opb.20:12). Velen wensen Hem nooit meer te zien, maar zo staan eenmaal de feiten, ze zullen Hem zien bij Zijn Wederkomst. Jehovah’s Getuigen blijven echter beweren dat God in het O.T. is beschreven als op/in de wol-ken, maar onzichtbaar was. Zoals in o.a. ’De Openbaring’, blz.20. En ook dit vers in Openbaring moeten we volgens deze visie. In het O.T. toont God zich aan Mozes in “wolken” (Ex.19:9 / 24:15,16 / 34:5). Aan het volk verschijnt Hij in de “wolken” (Ex.13:24 / 14:19-24 / 16:10). In de

OPENBARING _1 tot 10 81

tabernakel en in de tempel is God er in de “wolken” (Ex.23:9 / Lev.16:2 / Deut.31:15 / 2 Kron.4:13,14). En Gods oordeel zal zijn: in de “wolken” (Jes.19:1 / Nah.1:3 / Ps.18:10). In het N.T. zitten we echter op een andere golflengte. Nu is God (de Logos) mens geworden en heeft onder ons gewoond (Joh.1:14). We hebben een “heerlijkheid” gezien als van de Vader. In Christus is er méér dan de tempel (Mat.12:5,6). We hebben een tempel bestaande uit letterlijk ste-nen niet meer nodig zegt Jezus tot de Samaritaanse vrouw. En gezien de opgestane Jezus nog steeds een “lijfelijk” lichaam heeft kan hij met letterlijke ogen gezien worden (Col.2:9). Jezus heeft reeds vanaf het begin van zijn prediking de plaats ingenomen van de tempel (Joh.2:18-22 / 4:21-23). IV Ook zij die Hem doorstoken hebben. (Doorstoken = Grieks “ekkentès”) 1) In Zach.12:10 was voorzegd dat “een Geest der genade en der gebeden” over Gods volk zou uitgestrooid worden en men zal Hem aanschouwen die men doorstoken heeft. Dit gaat in vervulling op een letterlijke wijze wanneer een soldaat met een lans de zijde van de Heer doorboort (Joh.19:34,37). Op een geestelijke manier kunnen we zeggen dat telken male iemand, door “Gods genade”, in “gebed” de Heer ziet als zijn doorboorde Redder men een voortzetting heeft van deze profetie. In die betekenis loopt ze tot aan de Wederkomst. Of er met Zijn Wederkomst, het aanschouwen van de Heer en de weeklachten der mensen uiteindelijk mensen bekeerd en gered worden is uit Opb.1:7 niet duidelijk op te maken. Drie opmerkingen hierover: a) God kent de Zijnen, b) één boosdoener sterft bekeerd neven de Christus en is een kind van het Paradijs, c) dat is geen aanmoediging om zijn bekering uit te stellen tot aan de dood. 2) Wij doorboren op geestelijke wijze het hart van onze Heer met onze zondigheid. Ook wij zijn schuldig aan de dood die Hij heeft ondergaan (Rom.3:23). We moeten dan in niets roemen bij die komst (Rom.3:27-30). 3) De Heer wordt doorstoken door een groep die een zekere: “verstandelijke ver- lichting” (term van F. Grosheide in zijn Korte Verklaring, Hebreeën) heeft van het werk van de Heer. Alhoewel niet echt bekeerd maken zij door hun “afval” het kruis tot een bespotting (Heb.6:6). Van een levend geloof was bij dezen geen sprake en een echt inzicht in wat het christendom is, was bij hen nooit aan de orde. V Alle stammen zullen over Hem weeklagen. 1) Het is een algehele universele weeklacht. 2) Een klagen over Hem. a) De meeste hebben een schuldig geweten. b) Een weeklagen over wat God niet zou gedaan hebben maar verkeerdelijk was ingeschat of uitgelegd Jer.8:18-22. c) Weeklacht omdat men beseft dat Gods oordeel rechtvaardig is Opb.6:15-17. d) Dat wil dus ook zeggen dat niet iedereen met de Wederkomst en het daaropvolgende oordeel een vergiffenis zal ontvangen. Het oordeel hier beschreven is het allerlaatste oordeel. In die tijd waren het echter slechts enkelen omstanders die weeklaagden. Maar bij de tweede komst zal gans Israël weeklagen. En niet alleen Israël maar de ganse goddeloze wereld. Het zal een wee-klacht zijn omdat zij dan zullen beseffen dat zij de grote redding verworpen hebben (Heb.2:3). Het is een weeklacht van wroeging (Jer.8:20). Wat de verharde goddelozen nu niet beseffen zal dan

OPENBARING _1 tot 10 82

begrepen worden (Rom.11:7) maar helaas te laat. Zij zullen zichzelf slaan (Mat.24:30) maar toch niet gered worden. Het is de tijd dat de getrouwen hun hoofden hebben opgericht (Luc.21:28) de tijd dat de gemeente haar loon krijgt (1 Joh.3:2 / Rom.8:19) maar tevens de wraak van God. VI Amen. 1) Voor wie een vriend is van Jezus zal de komst in wolken als een bevrijding zijn Joh.15:16. 2) De Kerk verwacht Zijn komst in liefdevolle hoop 2 Tim.4:7,8. 3) Daarom is de slotbelijdenis van een gelovige “Amen, Kom, Here Jezus!” (Opb.22:20). Deze komst is dus te onderscheiden van “andere komsten” die zo soms beschreven worden en aangegeven in volgend schema: Verscheidene Komsten 1°) Eerste komst Gen.3:15 / Gal.4:4 / Joh.6:38 2°) Jezus “komt” voor de ge- doopten (gelovigen) Hand.13:23,24,26 3°) De verschijningen tussen de Opstanding en de Hemelvaart Mat.28:7-10 / Luc.24:15 / 1 Cor.15:8,9 4°) Aan de gelovigen Joh.14:18 “Ik zal tot u komen” Joh.14:23”We zullen tot hem komen en bij hem wonen” 5°) Op Pinksteren Hand.2:1-4 (Komst van de Heilige Geest) 6°) Tot Paulus 1 Cor.15:8 / Hand.26:16 7°) Tot Johannes Opb.1:12-18 8°) Tweede Komst Heb.9:26-29 / Joh.14:1-3 / Hand.1:9-11 / 1 Thes.4:13-18 APPENDIX II: Wie is Jezus?

Zeven titels van Jezus in Opb.1:5-8. Titel Verdere verwijzingen 1) den getrouwe ge- “de Amen, de getrouwe en waarachti- tuige vers 5 ge getuige” Opb.3:14. “Zie ik heb hem tot een Getuige voor de natiën gesteld” Jes.55:4 ____________________________________________________________ 2) den eerstgeborene “die dood geweest is en levend ge- der doden vers 5 worden” Opb.2:8 “Christus is opge- wekt uit de doden als eersteling van hen die ontslapen zijn” 1 Cor. 15:20. ____________________________________________________________ 3) den overste van de “Zij zingen het lied... van het Lam” koningen der aarde Opb.15:3. “Hij is de Here der Heren vers 5 en de Koning der koningen” Opb.17:

OPENBARING _1 tot 10 83

14. Koning der koningen = de Kerk - 1 Pet.2:9,10. ____________________________________________________________ 4) de alpha vers 8 “zonder dit (de Logos) is geen ding geworden, dat geworden is” Joh.1:3. “alle dingen hebben hun bestaan in Hem” Col.1:17 / zie ook Opb.22:13. En voor het O.T. zie Jes.41:4 / 44:6 / 48:12 ____________________________________________________________ 5) de omega vers 8 “Ik ben de alpha en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde” Opb.22:13. ____________________________________________________________ 6) de Here God vers 8 “de Here God zal hen verlichten” Opb.22:5. “Want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk” Col.2:9. ____________________________________________________________ 7) de Almachtige “de toorn Gods, des Almachtigen” vers 8 Opb.19:16. “Een zoon is ons gege- ven... Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” Jes.9:5. Deze titel is vooral gebruikt voor de Vader. Zie Opb. 4:8 / 11:17 / 15:3 / 16:7,14. Voor het O.T. zie Amos 3:13 /4:13. Indien het vers 8 een verwijzing is naar de Vader - en dat is mogelijk volgens een andere uitleg - dan ziet de tabel er natuurlijk anders uit. Het is niet onmogelijk dat deze verzen in polemische vorm staan tegenover een zaak uit die dagen. Enkele Romeinse Keizers hadden toen de titel gekregen van “God” of “Zoon van Jupiter”, meestal na hun dood. In het geval van Domitianus de mogelijke keizer die Johannes heeft verbannen (volgens een bepaalde uitleg), had deze reeds tijdens zijn leven zichzelf de titel toegeëigend van “Dominus et Deus noster” (Onze Heer en onze God). En denk hier ook aan het antwoord van Thomas aan Jezus in Joh.20:28. De eerste keizer die permanent met een diadeem op zijn hoofd rondliep was Diocletianus. Een uitdrukking als “de levende God” zoals in 1 Thes.1:9 – en verwant aan deze uitdrukking - komt regelmatig terug in Joodse polemische geschriften van die tijd van Paulus. Zie o.a.: Bel en de Draak 7:25 / Jubileeën 21:3 / 4 Maccabeeën 5:24 / Sibyllijnse Orakelen 3:763. Dit vers leert ons dat God, de Vader en Zijn Zoon alle macht van verleden, heden en toekomst in handen hebben. En Satan en zijn aanhang kunnen daar niets aan veranderen. Hij kan het de gemeen-te soms lastig maken maar heeft er geen macht over. Dit hieronder zijn de belangrijkste teksten met de formule “HERE GOD”

Luc.1:32: “Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de HERE GOD zal Hem de troon van zijn vader David geven.”

Hand.3:22: “Mozes toch heeft gezegd: De HERE GOD zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal.”

OPENBARING _1 tot 10 84

Opb.1:8: “Ik ben de alfa en de omega, zegt de HERE GOD, die is en die was en die komt, de Almachtige.”

Opb.4:8: “En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de HERE GOD, de Almachtige, die was en die is en die komt.”

Opb.4:11: “Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het gescha-pen.”

Opb.11:17: “zeggende: Wij danken U, HERE GOD, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard.”

Opb.15:3: “En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn uw werken, HERE GOD, Almachtige; recht-vaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren!”

Opb.16:7: “En ik hoorde het altaar zeggen: Ja, HERE GOD, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig.”

Opb.18:8: “Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en hongers-nood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de HERE GOD, die haar geoordeeld heeft.”

Opb.19:6: “En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.”

Opb.21:22: “En een tempel zag ik in haar niet, want de HERE GOD, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam.”

Opb.22:5: “En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de HERE GOD zal hen verlichten en zij zullen als konin-gen heersen tot in alle eeuwigheden.”

Opb.22:6: “En Hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig, en de He-re, de God van de geesten der profeten, heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet.” (let op de twee lidwoorden)

Wie is Jezus volgens de evangeliën. Uitspraak Wie zegt het Tekst “Koning der Joden” De wijzen Mat.2:2 “Sterker dan ik” Johannes Mat.3:11 “Zoon van God” Demonen Mat.8:29 “Lasteraar” Schriftgeleerden Mat.9:3 “Zoon van David” Twee blinden Mat.9:27 “Zoon van de timmer- Stadsgenoten Mat.13:55 man”

OPENBARING _1 tot 10 85

“De Zoon van God” Herodes Mat.14:33 “Zoon van David” Kananese Mat.15:22 “Elia” Sommigen Mat.16:14 “Jeremia” Anderen Mat.16:14 “Een van de profeten” Sommigen Mat.16:14 “De Christus, de Zoon Petrus Mat.16:16 van de levende God” “Mijn geliefde Zoon” God, de Vader Mat.17:5 “Goede meester” Iemand Mat.19:16 “De profeet van Na- De scharen Mat.21:11 zareth” “De timmerman, de Velen Marc.6:3 Zoon van Maria” “Het heil... het licht Simeon Luc.2:30,32 ... de heerlijkheid” “De Zoon van Josef” Mensen uit Na- Luc.4:22 zareth “Een groot profeet” Omstanders Luc.7:16 “Een rechtvaardig Romeinse hon- Luc.23:47 mens” derdman “Een profeet machtig Emmaüsgangers Luc.24:19 in woord en daad” “Het Lam Gods” Johannes Joh.1:29 “De Messias” Andreas Joh.1:41 “De Zoon van God... Nathanaël Joh.1:49 de koning van Israël” “Een leraar van God Nicodemus Joh.3:2 gekomen” “Een profeet” Samaritaanse Joh.4:19 vrouw

OPENBARING _1 tot 10 86

“Jezus, de Zoon van De Joden Joh.6:42 Jozef” “Een Samaritaan met De Joden Joh.8:48 een demon” “Een profeet” Een blinde Joh.9:17 “De Christus, de Zoon Martha Joh.11:27 van God” “De Koning van Israël” Vele mensen Joh.12:13 “Mijn Heer en Mijn God” Thomas Joh.20:28 ***** Opb.1:9-11: “Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Konink-rijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus. Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoor-de achter mij een luide stem, als van een bazuin, zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea.” Vers 9 geeft een beschrijving hoe Johannes de Openbaring heeft ontvangen terwijl hij als gevan-gene op Patmos was. Patmos is een eilandje vóór de kust van Asia, ongeveer 80 km. vanuit Epheze. Verdrukking van de discipelen is door de Heer voorzegd in Joh. 16:33 / Rom.8:35-37 / 1 Thes.3:3,4 / 3:12. Enkele moderne theologen zeggen dat Johannes niet gevangen was op Patmos maar dat hij er gewoon op missionaire rondreis was. Dat is niet onmogelijk als uitleg. In vers 10 is de tijd aangegeven van de “hemera kuriakè” de “dag van de Heer” waarop Jo-hannes in geestesvervoering is weggevoerd. Die dag is de grote finale van God, de vervulling van vele profetieën uit de geschriften der profeten (Joël 2:11,31 / Zeph.1:2,3,14 / Hand.2:20 enz...). Ondanks de opmerking van W. Hendriksen (blz.218) dat wie zegt “de dag des Heren” = “des Heren dag” een dwaze conclusie maakt, blijven we toch bij dit besluit. Johannes komt in vervoering “in de Geest.” Veel van de profeten zagen dingen zonder dat er speciaal genoemd is dat ze “in de Geest” waren. Zie o.a. Mozes (Ex.3:4), Samuël (1 Sam.3:4), Jezus (Joh.12:28), Paulus (Hand.9:4). En wie “in de Geest” is ziet bepaalde dingen en zaken die niet door de optische zenuwen van het oog zijn tot stand gekomen. Zie o.a. Jes.6:1 / Ezech.1:4 / Dan.8:2. Het is een “vertrekking van zinnen” of “zinsverrukking” (Hand.10:10,11 / 11:15). Zie in Openbaring nog 4:2 / 17:2 en 21:10 voor die uitdrukking. En de onderstaande tabel over de wer-king van de Heilige Geest kan ook één en ander wat duidelijker maken. Plèrooo (vervolledigen, vol maken) Eph.5:18 “Weest vervolledigd door de Geest” Plèthõ (vullen) Luc.1:15 “Johannes... zal met heilige geest vervuld worden”

OPENBARING _1 tot 10 87

Luc.1:41 “Elizabeth werd vervuld met heilige geest” Luc.1:67 “Zacharia, zijn vader, werd vervuld met heilige geest” Hand.2:4 “En zij werden allen vervuld met heilige geest” Hand.4:8 “Petrus, vervuld met heilige geest” Hand.4:31 “En zij werden allen vervuld met heilige geest” Hand.9:17 “Opdat gij (Paulus) weder ziende en met heilige geest vervuld zoudt worden” Hand.13:9 “Paulus, vervuld met heilige geest” Hand.13:52 “De discipelen waren vervuld met blijdschap en met heilige geest” Plèrès (vol) Luc.4:1 “En Jezus, vol van heilige geest” Hand.6:3 “Zeven mannen... vol van geest” Hand.6:5 “Stefanus, een man vol van geloof en heilige geest” Hand.7:55 “Maar hij (Stefanus), vol ven heilige geest” Hand.11:24 “Barnabas... was een goed man, en vol van heilige geest en geloof” Visioenen in droomtoestand

1°) Jacob krijgt opdracht naar Egypte te gaan Gen.46:2,3 2°) David krijgt waarschuwing 1 Kron.21:16 3°) Jesaja ziet God in visioen Jes.6:1-8 4°) Daniël ziet de wereldmachten Dan.7 en 8 5°) Daniël ziet heerlijkheid van Christus Dan.10:5-9 6°) Daniël ziet val van Alexander de Grote Dan.8 7°) Ezechiël ziet visioen van herstel Ezech.9:10 8°) Ananias moet Paulus het evangelie prediken Hand.9:10 9°) Cornelius krijgt opdracht iemand naar Petrus te sturen Hand.10:3-6 10°) Petrus krijgt opdracht naar Cornelius te gaan Hand.10:10-16 11°) Paulus naar Macedonia gezonden Hand.16:9 12°) Paulus getroost in visioen te Corinthe Hand.18:9 13°) Paulus getroost in visioen te Jeruzalem Hand.23:11 14°) Paulus ziet de 3de hemel 2 Cor.12:1-4 15°) Johannes ziet de toekomst in Patmos Opb.1:10

Een tabel: De 17 visioenen van Openbaring

N° Tekst Beschrijving 1 1:10-3:22 Christus, Heer van alle gemeenten 2 4:1-5:14 Visioen van God en het lam 3 6:1-17 Opening van zes zegels 4 7:1-8 Beschrijving van de verzegeling van de 144.000 5 7:9-17 Alle gelovigen dienen God in zang 6 8:1-9:21 Het zevende zegel geopend

OPENBARING _1 tot 10 88

7 10:1-11:19 Het mysterie Gods De twee profeten

8 12:1-17 De vrouw en haar kind 9 13:1-18 Beest uit de zee 10 14:1-20 Boodschappen van engelen 11 15:1-16:21 De zeven schalen 12 17:1-18 Oordeel over Babylon 13 18:1-19:10 Val van Babylon 14 19:11-21 Oorlog van het lam 15 20:1-10 Het duizendjarig rijk 16 20:11-21:8 Dag van het oordeel 17 21:9-22:5 Het Nieuwe Jeruzalem

Oordelen Gods

1°) Hof van Eden Gen.3:14-19 / Rom.5:12 / 1 Cor.15:22 2°) Zondvloed Gen.6:5-7 / 2 Pet.3:1-6 3°) Over 10 stammen door Assyrië 2 Kon.17 4°) Over 2 stammen door Babylon 2 Kon. 5°) Zonde, dood en Satan op Calvarie Mat.27:33-37 / Jes.53:1-10 / Ps.22:1 / Heb.2:9 / 1 Pet.2:21-25 / 3:18 6°) Joodse volk door Romeinen Mat.24:2 / Luc.19:41-44 7°) Over de 7 gemeenten in Asia Opb.2 / 3 8°) Moeten onszelf oordelen 1 Cor.11:31 / 1 Joh.1:9 9°) God oordeelt mensen gedurende hun levensloop Hand.5:1-11 / 1 Cor.11:30 / Heb.12:3-13 / 1 Pet.4:17 / 1 Joh.5:16

Voor de zeven gemeenten aan wie Johannes schrijft verwijzen we naar wat in de hoofdstukken twee en drie staat. Opb.1:12-18: “En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in haar kracht. En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.” Vanaf het 13de tot 17de vers beschrijft Johannes een visioen dat hij heeft van Christus zelf. Het is goed dit te bestuderen met de volgende tabel die zowel de verwijzingen naar O.T. en N.T. aangeeft. We wijzen vooral op vers 15 waar de Oude van dagen uit Daniël met Jezus geïdentificeerd wordt.

OPENBARING _1 tot 10 89

Beschrijving O.T. N.T. Vers 13 als een mensenzoon Dan.7:13 Opb.14:14 bekleed met gewaad Dan.10:5 / Ex.28:8 Phil.2:6,7 / zoals het kleed van Heb.4:14-16 / 5:9,10 de hogepriester zie ook Zach.3:4 7:1-17 met gouden gordel goud is symbool van Eph.6:14 koninklijke waardig- Opb.3:18 heid: Jes.11:5 / Dan.10:5 Volgens Josephus hadden priesters een gordel Oudheden 3/7/2 Vers 14 hoofd en haren wit Ps.104:2 / Dan.7:9 1 Tim.6:16 ogen als vuurvlam Dan.10:6 Opb.2:18 / 19:12 / God is een verterend Judas 7 vuur Vers 15 voeten gelijk ko- Dan.10:6 Opb.2:18 perbrons stem als vele wa- Ps.29:3 / 93:4 Joh.4:7-15 teren Ezech.43:2 Opb.21:1 / 22:1,2 Vers 16 zeven sterren Ps.34:8 Eph.3:10 / 6:12 tweesnijdend zwaard Jes.11:4 / 49:2 Eph.6:17 / 2 Cor.10:4 Heb.4:12 Dit woord voor “zwaard” staat zesmaal in het boek Openbaring en nog eenmaal in Luc.2:35 aanzien gelijk de zon Ezech.1:28 Mat.17:2 / 1 Tim.6:16 Ex.34:29 Christus Opb.10:1 is de nieuwe Mozes Vers 17 viel als dood Dan.8:18 / 10:7-10 Marc.9:6 / We vallen voor Kunnen God niet Hem zoals in Mat.8:8-10

OPENBARING _1 tot 10 90

zien Ex.33:18-20 voor zijn voeten Jes.6:5 Mat.7:6 / Dit gaat om de aanbidding van Christus legde de rechterhand Ps.110:1 / Opb.1:20 / 2:1 op mij Hand.7:55,56 Laat ons niet blijven hangen aan de letterlijkheid van deze beschrijvingen. Dan zijn er namelijk ook tegenstrijdigheden. De Heer heeft bijvoorbeeld in zijn rechterhand de zeven sterren maar wan-neer Johannes ter aarde valt legt Hij diezelfde rechterhand op hem. Verzen 16 en 17 zouden dan een tegenstrijdigheid aangeven. Om die reden staat er ook enkele malen dat iets is “als”, om aan te geven dat het niet om een letterlijkheid gaat maar een gelijkenis. Een vergelijking kun je namelijk met “als” beschrijven. Jezus is “als” een mensenzoon (1:13) en “als” een lam (5:6). In de hemel is de grond waarop de troon staat “als een glazen zee” (4:6). Jezus, zal zich bij zijn veroordeling door het Sanhedrin zelf aanduiden “als” de Zoon van God en zal erom gekruisigd worden (Joh.19-7).

Wat de LOGOS voor ons is geworden 1. VLEES Joh.1:14 “het Woord is vlees geworden” Rom.1:3 “gesproten... uit... David naar het vlees” Gal.4:4 “geboren uit een vrouw” Phil.2:7 “aan de mensen gelijk geworden” 2. ZONDE 2 Cor.5:21 “voor ons tot zonde gemaakt” Jes.53:6 “de Here heeft... op Hem doen neerkomen” Jes.53:10 “Hem te verbrijzelen... ten schuldoffer gesteld” 1 Pet.2:24 “onze zonden in zijn lichaam op het hout...” 3. EEN VLOEK Gal.3:13 “voor ons een vloek geworden “ Gen.3:17,18 “de aardbodem... vervloekt... doornen” Marc.15:17 “een kroon... van doornen gevlochten” 4. WIJSHEID Luc.21:15 “Want Ik zal u mond en wijsheid geven...” Hand.6:10 “niet bij machte de wijsheid... te weerstaan” 5. RECHTVAARDIGHEID 2 Cor.5:21 “opdat wij zouden worden gerechtigheid...” 1 Cor.1:30 “Christus is geworden... , rechtvaardigheid” 6. HEILIGMAKING 1 Cor.1:30 “Christus is geworden... heiliging” Heb.10:10 “zijn wij eens voor altijd geheiligd”

OPENBARING _1 tot 10 91

7. VERLOSSING 1 Cor.1:30 “Christus is geworden... verlossing” 1 Pet.1:18,19 “zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel” 8. MACHTIGER DAN ENGELEN Heb.1:4 “zóveel machtiger geworden dan de engelen” Heb.7:26 “boven de hemelen verheven” 1 Pet.2:7 “geworden tot een hoeksteen” 9. HOGEPRIESTER Heb.6:20 “hogepriester geworden in eeuwigheid” Heb.5:5,6 “priester in eeuwigheid” Heb.7:16 “geworden... een onvernietigbaar leven” 10. BORG Heb.7:22 “ook van een beter verbond borg geworden” En ook een opmerking. Laten we ons niet voorstellen dat wat er gezegd wordt van de Heer in deze verzen letterlijk moet genomen worden. Er zijn meerdere afbeeldingen gemaakt van deze ver-zen, maar u merkt dat het in werkelijkheid niet de echte voorstelling kan zijn van de Heer. Uit zijn mond komt er niet echt een zwaard. Het is zoals zovele beschrijvingen in de Apocalyps: een be-schrijving van geestelijke grootheden. Het beeld is in zijn geheel dus de voorstelling van iets dat de Heer doet. Sommige van deze beelden geven we weer in de volgende tabel en we streven dan zeker niet naar volledigheid. Lijst van enkele symbolische voorstellingen van Jezus

Alpha en Omega: Opb.1:11 Anker: Heb.6:19 Arend: Ex.19:4 / Opb.4:7 Brood: Joh.6:31-35 Dagster: 2 Pet.1:19 Deur: Joh.10:7,9 Eersteling: 1 Cor.15:20 Hen: Mat.23:37 Hoeksteen: 1 Pet.2:6 Lam: Joh.1:29,36 Lamp: Joh.1:29 / Opb.5:6 Leeuw: Ezech.1:10 / Opb.4:7 / 5:5 Levende steen: 1 Pet.2:4 Licht: Joh.1:9 Morgenster: Opb.22:16 Rots: Mat.16:18 Rots der ergernis: 1 Pet.2:8 Slang: Joh.3:14 Steen, afgekeurde: Mat.21:42 / Hand.4:11 Steen des aanstoots: 1 Pet.2:7 Steen die verbrijzeld: Dan.2:34

OPENBARING _1 tot 10 92

Tempel: Joh.2:19 Wijnstok: Joh.15:1 Worm: Ps.22:6 Wortel: Jes.11:1 / Opb.5:5 / 22:16 Zon: Opb.22:5

Lijst van enkele voorafbeeldingen (personen) van Jezus

Adam 1 Cor.15:45-49 Aäron Ex.28:1 / Heb.5:4,5 David Mat.1:1 / Luc.1:32 Isaak Gen.22:2-18 / Gal.3:16 / 4:28 Jozef Hand.7:9-13 Melchisedek Heb.7:1-21 Mozes Heb.3:26 / Hand.3:22

Het 18de vers heeft enkele wonderbaarlijke dingen te zeggen. Christus is hier de “eerste en laat-ste” genoemd in verband met de opstanding. (Vergelijk ook in Opb.21:6 / 22:13). Hij is de eerste of het begin (Col.1:15,16) en het einde (Eph.1:10) en wat er tussenin is (Eph.1:22,23). Schepper der hemelen en aarde die we met de ogen waarnemen en schepper van Zijn gemeente die nu nog niet geopenbaard is in haar volheid, maar het zal zijn omdat hij ook de laatste is, of de vervuller. Het commentaar van Jehovah Getuigen bij deze tekst is belachelijk (‘De Openbaring’, blz.27). Christus zou niet de goddelijke titel hebben als YaHWeH want hier staan lidwoorden en in het O.T. niet. Maar ze weten ons te vertellen dat in het Hebreeuws de lidwoorden in verband met God naar de goddelijke exclusiviteit wijzen. Zie hun Bijbels met aantekeningen bij het begrip “ha-adon” enz. “Dood en Hades” (letterlijk “dood en de ongeziene plaats”) zijn hier als twee vijanden afgebeeld waarover Christus alleen de macht heeft (Mat.16:19 / 18:19 / Joh.20:23 / Opb.3:7). Er moet op gewezen worden dat “de ongeziene plaats” (= het dodenrijk) hier wel degelijk de graftoestand van de mensheid is, de toestand waaruit opstanding mogelijk is volgens Joh.5:28,29. Want “de dood en de ongeziene plaats” zullen in Gehenna geworpen worden. Vergelijk Opb.20:14,15 en Opb.21:8. En Hij is opgevaren volgens Paulus in Epheze 4:10: “om alles vol te maken”(NBG), “om alles tot volheid te brengen” (Canisius), “om het heelal te vervullen” (Brouwer), “opdat Hij alle dingen vervullen zou” (S.V.). Christus heeft hier de titel van “de Levende.” Dat staat er om twee redenen: 1°) Hij heeft leven in zichzelf (Joh.5:26 / 14:6) en 2°) Hij is de bron van het leven van alle andere dingen; de levende of niet levende (Joh.1:3,4 / 11:25,26). Vergelijk wat over YaHWeH gezegd is in het O.T. bij Deut.5:26 / 32:39,40 / Ps.42:2 / 84:2 / Jer.10:10 / Dan.2:6. En daaruit volgt dat dóór Hem alles zal herleven (Heb.2:14 / Rom.14:9 / Opb.20:13-15). Van Jezus zien we dikwijls dat een werk of eigenschap van Hem vergeleken wordt bij wat van God in het O.T. gezegd wordt. Hieronder zo een lijstje uit de Psalmen. Tekst in O.T. = YaHWeH = verwijzing naar Christus in het N.T.

Ps.9:8 = Hand.17:31 = Rechter Ps.34:8 = 1 Pet.2:3 = Goedertieren

OPENBARING _1 tot 10 93

Ps.45:6 = Heb.1:8 = God Ps.62:13 = Mat.16:27 = Vergelder Ps.74:2 = 1 Pet.1:19 = Verlosser Ps.96:13 = Hand.17:31 = Rechter Ps.97:7 = Heb.1:6 = Aangebedene Ps.98:9 = Hand.17:31 = Rechter Ps.102:25-27 = Heb.1:10-12 = Schepper Ps.104:4 = Heb.1:7 = Heer van de engelen

Opb.1:19,20: “Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschie-den zal. Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de ze-ven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kande-laren zijn de zeven gemeenten.” In die dagen van Johannes dachten Joden dat er zeven grote sterren aan de hemel waren, eigen-lijk de zeven grote planeten. Zie o.a. Josephus, Oudheden, 3.182 en Philo, Her. 221. In hoeverre we dit hier moeten toepassen is een andere zaak. In vers 19 geeft Johannes weer wat Christus tot hem heeft gezegd namelijk dat hetgeen hij gaat schrijven uit drie delen bestaat: 1°) de dingen die gij gezien hebt. 2°) de dingen die zijn, waaronder de latere troonvisioenen. 3°) de dingen die hierna zullen geschieden. Dat is de sleutel tot het begrijpen van de Openbaring. Wat zag Johannes? Het was het visioen van verzen 1:12-18. Hij ziet ook reeds in één oogopslag het einde van de wereldgeschiedenis; of deze van de gemeente! Dat kunnen we beschrij-ven als de tussenvisioenen, waarvan hoofdstuk zeven het belangrijkste is. Wat zijn de dingen die zijn? Het was de toestand van de zeven gemeenten, toestanden die door Christus aan de kaak gesteld worden in de brieven uit Openbaring hoofdstukken 2 en 3. Wat dan volgt is voorafgegaan door een troonvisioen die in de hoofdstukken 4 en 5 geschreven staan. Wat zijn de dingen die komen zullen? Letterlijk zou men hier moeten vertalen als: “de dingen die op het punt staan te gescheiden.” Ongeveer alles wat vanaf hoofdstuk 6 beschre-ven staat. Die dingen zijn de beschrijving van de dag des Heren in meerdere beelden en wat er zal aan voorafgaan. En afhankelijk van je eigen optimistische of pessimistische instelling zal er wel iets zijn waaraan men zich kan storen. Voor God is de toekomst al vastgelegd. Wij wijzen nog op enkele teksten die over de “voleinding” van iets spreken. Dat is het Griekse begrip “sunteleia” uit Mat.13:39,40 / 24:3 / 28:20. De uitdrukking uit die teksten (sunteleia toon aioonoon) komt nog één maal voor in het N.T. bij Heb.9:26, waar staat dat dezen aan wie de brief

OPENBARING _1 tot 10 94

is gericht reeds leven in die “voleinding.” We vinden deze formule ook in het apocriefe Testament van Levi 10:2. Maar andere gelijkaardige uitdrukkingen komen we reeds tegen in de Septuaginta. En wanneer u dat vergelijkt is de vertaling vanuit de Masoretische Hebreeuwse tekst niet altijd correct. Het wijst naar onze mening ook niet steeds naar dezelfde periode. Hier volgen de belangrijkste: Dan.9:27 = “sunteleia” van de tijdsperioden (kairos) Dan.12:13 = “sunteleia” van de dagen (hemeroon) Dan.12:4,7 = “sunteleia” van de tijdsperioden (kairos) Ook die vinden we soms in apocriefen: Apocalypse van Baruch 13:3 / Henoch 16:1 / Assumptio van Mozes 1:18. We zeggen nogmaals het wijst naar dezelfde tijd want de “volmaking” (ver-volmaking) van de toekomende tijd begint bij het afschaffen van de oude tijd. Met de dood, opstanding, verheerlijking en komst van de Heilige Geest is de Nieuwe wereld in principe begonnen. Over ons christenen is de voleinding = voltooiing reeds begonnen (1 Cor.10:11). Toen de predikingactiviteit van Jezus begon was één onderdeel ervan “de tijd is vervuld” (Marc.1:15). En vooral het boek aan de Hebreeën legt daar nadruk op in 2:10 / 7:28 en 10:14. Met de nadruk te leggen op de voltooiing van het Nieuwe wordt ook aangegeven dat het Oude Testament en de Wet van Mozes er niet meer is tot norm voor de gelovige. Het laatste vers van dit eerste hoofdstuk geeft ons dan een verklaring van twee symbolen. Zeven sterren zijn een voorstelling van zeven engelen en zeven kandelaars verwijzen naar zeven gemeen-ten. Dit is een “mysterie” in de betekenis van de Schrift waar dat woord toepasselijk is op een ken-nis van een bepaalde zaak en niet zoals in onze taal iets niet gekend. De zeven sterren zijn engelen (Grieks “angeloi”). Dat zal wel niet betekenen een beschermengel van die gemeenten maar de op-ziener van die gemeente want het Griekse woord “engel” wil eigenlijk zeggen “boodschapper” volgens Luc.7:24 en 9:52. Het is zoals we later zullen zien de brief is aan de boodschapper of engel gericht. Die zal hem dan aan de gemeente voorlezen en toelichten. Dit is ook te vergelijken bij de beschermengelen uit het boek Daniël; volgens Dan.10:13,20,21 / 12:1. En kijk eens naar de tabel met het diverse gebruik van het woord “angellos” in het N.T..

o Geestelijke wezens superieur aan de mens: Hand.23:8 / Heb.1:7,14.

o Johannes de doper: Mat.11:10 / Marc.1:2 / Luc.7:27.

o Johannes de doper: Luc.7:24.

o Boodschappers van Christus: Luc.9:52.

o Joodse spionnen: Jac.2:25. F.L-A. Freytag (ex-volgeling van Charles Taze Russell) zegt in zijn ’La Divine Revelation’, ge-schreven in de jaren 1920, dat de engelen een menselijke figuur voorstellen (of zijn boodschap) en dat hij de leraar is van dat bepaald tijdperk. De schrijver gelooft namelijk in de historische uitleg van het boek Apocalyps en ook de hoofdstukken twee en drie. Hij geeft volgende perioden voor de zeven brieven en de zeven personen op voor deze periode. Periode na Chr. Engel

1° 33-73 Paulus 2° 73-325 Johannes 3° 325-1160 Arius

OPENBARING _1 tot 10 95

4° 1160-1378 Waldo 5° 1378-1518 Wycliffe 6° 1518-1830 Luther 7° 1830-1918 Miller

Merk op dat bepaalde figuren, nader bepaald Arius en Miller, behoren tot de randfiguren van de ware Kerkgeschiedenis. Dezelfde soort beschrijving is ook terug te vinden (met variaties) bij de Adventisten, Jehovah Getuigen en tientallen kleinere groepen. Soms is de laatste engel de stichter van het groepje. APPENDIX III, Over het begrip mysterie

Tabel over het gebruik van het begrip “mystérion” zoals in vers 20. Mat.13:11 de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen Marc.4:11 het geheimenis van het Koninkrijk Gods Luc.8:10 de geheimenissen van het Koninkrijk Gods Rom.11:25 dit geheimenis, een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat Rom.16:25 de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang Verzwegen 1 Cor.2:7 een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God (reeds) van eeuwigheid voorbe- schikt heeft 1 Cor.4:1 het beheer van de geheimenissen Gods 1 Cor.13:2 alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist 1 Cor.14:2 door de Geest spreekt hij geheimenissen 1 Cor.15:51 een geheimenis... Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden Eph.1:9 het geheimenis van Zijn wil Eph.3:3 mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt Eph.3:4 het geheimenis van Christus Eph.3:9 de bediening van het geheimenis Eph.5:32 Dit geheimenis... Christus en de Gemeente Eph.6:19 het geheimenis van het evangelie Col.1:26 het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest Col.1:27 de heerlijkheid van dit geheimenis: Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid Col.2:2 het geheimenis Gods, Christus Col.4:3 het geheimenis van Christus 2 Thes.2:7 het geheimenis der wetteloosheid 1 Tim.3:9 het geheimenis des geloofs 1 Tim.3:16 het geheimenis der godsvrucht Opb.1:20 het geheimenis der zeven sterren Opb.10:7 het geheimenis van God

OPENBARING _1 tot 10 96

Opb.17:5 een geheimenis: het grote Babylon Opb.17:7 het geheimenis van de vrouw Het begrip geheimenis mag niet verkeerd begrepen worden. En Phil.4:12 kan ons daarbij helpen. Daar is de lijdende vorm gebruikt “mueo” waaraan “mysterion” verwant is. We geven dit weer in enkele vertalingen. “In alles en allen ben ik ingewijd.” Leidse Vertaling “In elk opzicht en in alle dingen ben ik ’ingewijd’” Brouwer “In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd” NBG En dan gaat het niet om spectaculaire zaken waarin Paulus is ingewijd maar gewoon om: “zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek.” “Ingewijd” uit NBG / = “onderwezen” in S.V. / = “geleerd” volgens Luther / = “learned the secret” in R. S.. Een mysterie kan dus “aangeleerd” worden. Maar de “geheimenissen” waarover de Schrift melding maakt zijn toch deze die God heeft “geopenbaard.” En dan ook in een voor gelovigen begrijpelijke taal. Wat niet wil zeggen dat de ongelovige het begrijpt. Dat is onder andere duidelijk uit de éne leermethode die Christus gebruikt en gelijkenissen genoemd worden. Het zijn “geheimenissen” van het Koninkrijk Gods die geopenbaard worden. Maar alhoewel eenvoudig, ontsnapt het “ge-heim” aan de omstanders en zelfs bij wijlen aan de discipelen (Mat.13:11-13 / Luc.8:10). Kort samengevat gaat het bij het begrip mysterie om: 1) het “geheimenis” van Christus. Jezus, de Opgewekte, is het geheimenis Gods (Col.2:2). En daarom valt in de Schriften van het N.T. de volle nadruk op het verklaren van dat geheim dat in Christus is gelegen. De apostelen zijn de “beheerders” van de geheimenissen Gods (1 Cor.4:1). De nadruk ligt voor hen op de persoon én het volbrachte werk. In Hem is de “volheid van de godheid lichamelijk” aanwezig en is dan ook het hoofd “van alle overheid en macht” (Col.2:9,10). 2) het “geheimenis” van het Koninkrijk Gods. Enkele malen spreekt de Bijbel over “geheimenis-sen” in het meervoud (Mat.13:11 / Luc.8:10). Het is aan Zijn discipelen dat deze dingen geopen-baard worden (Marc.4:11). Maar dat wil niet zeggen dat ze dat ook zondermeer begrepen en kon-den inschatten. Of dat ze alles reeds kenden! Men kan dat vinden in een opmerking als bij de He-melvaart: “Here herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” (Hand.1:6). 3) het “geheimenis” van Gods gemeente. De gemeente bestaande uit “heidenen en Joden” die zich bekeren hebben één ding gemeen: samen vormen zij de gemeente. In de zin zoals ze is geopen-baard in het N.T. is het een nieuw geheim dat niet volledig geopenbaard in het O.T. (Rom.11:25-29 / Eph.3:36). Joden vragen zich hierbij af: hoe kan een onreine deel hebben aan God. Gods antwoord is gelegen in o.a. een bekering als deze van Cornelius (Hand.10). Vreemdelingen die door het bloed van Christus aangenomen zijn (Eph.2:13). Dat is het geheim van Gods evangelie (Eph.6:19), het geheim van Zijn wil (Eph.1:9). 4) het “geheimenis” des geloof. Tweemaal spreekt Paulus tot Timotheus over het “geheimenis.” Diakenen moeten het bewaren in een rein geweten, dus niet uit winstbejag hun taak verrichten (1 Tim.3:9). En dat “geheimenis” is Christus. Een “geloofsbelijdenis” waarin Zijn wezen en werk voor de gelovigen duidelijk gemaakt worden (1 Tim.3:16). *****

De kleur “wit” in Openbaring 19 maal totaal

OPENBARING _1 tot 10 97

10 maal i.v.m. klederen = beeld van rechtvaardiging 1:14 “zijn haren waren wit als witte wol” 1:14 “zijn haren waren wit als witte wol” 2:17 “Ik zal hem een witten steen geven” 3: 4 “zullen met Mij in witte klederen wandelen” 3: 5 “zal aldus bekleed worden met witte klederen” 3:18 “en witte klederen, opdat gij die aandoet” 4: 4 “24 oudsten... in witte klederen gekleed” 6: 2 “een wit paard” 6:11 “aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven” 7: 9 “bekleed met witte gewaden” 7:13 “die bekleed zijn met witte gewaden” 7:14 “wit gewassen in het bloed des Lams” 14:14 “ik zag en zie een witte wolk” 15: 6 “bekleed met rein en blinkend linnen” 19: 8 “blinkend en smetteloos fijn linnen” 19:11 “en zie een wit paard” 19:14 “heerscharen... volgden Hem op witte paarden” 19:14 “gehuld in wit en smetteloos fijn linnen” 20:11 “ik zag een witten troon”

Inleiding tot Openbaring hoofdstukken 2 en 3 Wanneer we profetie onderzoeken zijn er enkele regels aan de studie verbonden. Eén is: vergelijk de zaken in hun context. Twee is: tracht een student te zijn van de profetie en vermijdt het zelf pro-feet te zijn. We hoeven zelf geen voorspellingen te maken, want die handelswijze is één van de af-gronden waarin Jehovah’s Getuigen ge(ver)vallen zijn. Ch.T. Russell schreef in zijn ’The divine plan’ (Schriftstudies deel 1) blz.21: “Weinigen hebben zo weinig geloof dat ze niet uitkijken naar

OPENBARING _1 tot 10 98

meer licht.” Maar hij bedoelt er niet mee: “horen de woorden der profetie” (Opb.1:3) of: “horen wat de Geest tot de gemeenten zegt” (Opb.3:22). En de leerlingen van Russell leren nog steeds hetzelfde. ’DE WACTTOREN’ van 15 aug 2000 zegt op blz.28: “U dient ook een gevoel van loy-aliteit te hebben jegens “de getrouwe” en beleidvolle slaaf” en de instrumenten die worden ge-bruikt om geestelijk voedsel ’te rechter tijd’ uit te delen (Mattheüs 24:45). Wees er snel bij de inlichtingen in de De Wachttoren en aanverwante artikelen te lezen en toe te passen.” En in een voor hun gedoopte leden bestemd boekje ’Verenigd in de aanbidding van de ware God', uitgave 1983 blz.23 (par.7) staat: “Van alle boeken die ooit geschreven zijn, is de bijbel het belangrijk-ste. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat als wij de bijbel lezen, wij niets anders meer nodig heb-ben. De Schrift geeft de waarschuwing ons niet af te zonderen, niet te denken dat wij door on-afhankelijk onderzoek alles te weten kunnen komen. Om evenwichtige christenen te zijn, is niet alleen persoonlijke studie maar ook geregeld vergaderingbezoek nodig.” In essentie is dit niet de taal van de Bijbel. Maar wel deze van een vereniging die mensen aan zich wil binden en niet tot Je-zus brengen! We zouden dezelfde dingen kunnen aanhalen uit de teksten van de Mormonen. Joseph Smith heeft het zelfs van den beginne zo ingekleed dat hij een geloofsartikel heeft waarin staat dat men in de Bijbel gelooft indien hij goed vertaald is. In de werkelijkheid bedoelen Mormonen dat de openbaringen van J. Smith hoger moeten aangeschreven worden dan deze van de Bijbel. Het Boek van Mormon en de openbaringen van hun eigen apostels, is voor hen de hoogste norm en niet de Bijbel. De zeven brieven hebben een aparte structuur waar we schematisch wat willen over opmerken. Vooreerst: alle brieven vangen aan met een identificatie van de schrijver, dus de Heer. En zoals we aangeven is die “titel” (omschrijving) minstens nog éénmaal terug te vinden in het boek Openba-ring. En zoals u zal merken voor een deel gebaseerd op de beschrijving van de Heer in Opb.1:13-18. Brief Titel Tekst Epheze “die de zeven sterren in zijn 2:1 / 1:13,20 rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt” _________________________________________________________________ Smyrna “die dood geweest is en levend 2:8 / 1:18 geworden” _________________________________________________________________ Pergamos “die het tweesnijdende scherpe 2:12 / 1:16 zwaard heeft” _________________________________________________________________ Thyatira “de Zoon Gods” 2:18 / 1:6 _________________________________________________________________ Sardis “die de zeven Geesten Gods en 3:1 / 1:4 de zeven sterren heeft” _________________________________________________________________ Philadelphia “de Heilige, de Waarachtige die 3:7 / 22:16 de sleutel Davids heeft” _________________________________________________________________ Laodicea “de Amen, de getrouwe en waar- 3:14 / 19:11 achtige getuige het begin der schepping Gods”

OPENBARING _1 tot 10 99

_________________________________________________________________ De structuur of het schema van de zeven brieven heeft een bijna gelijkaardig uitzicht zoals hier-onder weergegeven. Kerk= Aanbe- Verwer- Waarschu- Belofte/ betekenis veling ping wing Beloning Epheze= 2:2,3 2:4 2:5,7 2:7 Begeerlijke __________________________________________________ Smyrna= 2:9 -- 2:11 2:11 Myrre ___________________________________________________________ Pergamos= 2:13 2:14,15 2:16,17 2:17 Citadel of Huwelijk ___________________________________________________________ Thyatira= 2:19 2:20 2:21-23,29 2:26-28 Dochter ___________________________________________________________ Sardis= 3:4 3:1 3:6 3:5 Vreugdelied ___________________________________________________________ Philadelphia= 3:8 -- 3:13 3:12 Broederliefde ___________________________________________________________ Laodicea= -- 3:15-17 3:16,22 3:21 Richten over het volk ___________________________________________________________ Elke brief besluit met de aanmoediging: “Wie een oor heeft hore wat de Geest zegt” Opb.2:7,11,17,29 / 3:6,13,22. Bij nader onderzoek van de tekst is er iets dat opvalt in de eerste tot en met vierde brief. Er is daar ofwel sprake van Nicolaïten dat naar het Nederlands toe vertaald - want alle Joodse en Griekse namen hebben ook een eigen betekenis - wil zeggen “overwinning van (of op) het volk.” Want “nikè” = overwinning en “laos” = volk. Anderzijds gaat het over Bileamieten (Opb.2:14) en Bi-leam = het Hebreeuwse: “hij die een volk verteerde.” En Opb.2:14 vergeleken bij 2:20 laat ook vermoeden dat de Bileamieten en de volgelingen van Izebel tot een zelfde soort afvallige christenen behoren. Het hoofdkenmerk van al deze groepen (sekten!) is, dat ze er op uit zijn macht uit te oefe-nen over één of andere gemeente. Menselijke regering - overheersing - zoals ze door Christus is aangeklaagd geworden (Mat.20:25-27 / 1 Cor.11:3). De vijfde brief (aan Sardis) heeft als klacht de geestelijke dood van die gemeente (3:2). Toch was hier ook reeds de gelijkaardige waarschuwing gevallen door de Heer: “weest waakzaam” (Mat. 24:42).

OPENBARING _1 tot 10 100

De zesde brief klaagt onstandvastigheid aan, van welke aard ze ook mag zijn. De Kerk kan in dat geval slechts één kant op: een genezingskuur aangaan vanuit de hoge (Eph.5:10). De zevende brief beschrijft een gemeente waarin geen echt vuur meer is. Het zijn geen ongelovi-gen die hier beschreven zijn: het ontbreekt hen alleen aan fervent geloof. Zo een toestand, zoals zovele andere, is niet hopeloos. De uitweg is: “wees dan ijverig en bekeer u” (Opb.3:19). Er is nog altijd hoop om uiteindelijk door God met witte klederen omkleed te worden (Opb.7:13,14 / Jes.61:10). APPENDIX IV, De zeven brieven volgens de leer van de bedelingen In het tijdschrift ’Amen’ dat de leer van de bedelingen promoot nr.29, februari 2000, blz.33 lezen we van S. de Graaf (volgens de beginselen van Bullinger): “Conclusies Wij legden tot nu toe de basis voor verdere bestudering van de zeven brieven uit Openbaring. Wij zetten alle conclusies tot dusver op een rij: * Johannes verbleef op Patmos om het woord van God en het getuigenis van Jezus te ontvangen. * Het boek Openbaring is vóór de terzijdestelling van Israël inHandelingen 28 geschreven; dat is vóór 62 na Chr. * De doelgroep van Openbaring betreft gelovigen uit het volk Israël. De boodschap van het boek is het evangelie van het Koninkrijk. * De boodschap van Openbaring is niet van toepassing op het Lichaam van Christus (de Gemeente). Deze heeft een andere hoop, positie en roeping. * Het boek Openbaring heeft betrekking op de (komende) ’dag des Heren’. De boodschap in de brieven is gericht aan joodse (synagoge)gemeenten tijdens Johannes’ leven en aan (gelovige) Joden die vlak voor Zijn wederkomst zullen leven. * In de zeven brieven staat de boodschap van de naderende wederkomst van Christus centraal. Hij zal komen zowel om te oordelen als om te verlossen.” Bullinger en zijn volgelingen zetten de vervullingen van de brieven nà de onzichtbare komst van de Heer en na de opname van de gemeente. Dus tijdens het zevenjarige bewind van de Antichrist. S. de Graaf hoort bij deze mensen. Hij schrijft in ’Amen’ van juni 2000 het volgende over Opb.2:9,10 op blz.29, 30: “De verdrukking en armoede zal het gevolg zijn van hetgeen in Openbaring 13: 16,17 staat beschreven: “dat niemand kan kopen en verkopen dan wie het merkteken heeft.” De gelovige Joden die zich niet conformeren aan de macht van het Beest zullen uit de maatschap-pij verstoten worden... Wanneer ze menen dat de brieven uit Openbaring betrekking hebben op het lichaam van Christus (de Gemeente) komen we hier ernstig in de problemen. Er is geen passende verklaring te geven zonder de letterlijke uitleg van de Schrift geweld aan te doen. Overigens zien wij deze woorden in Johannes 16:2 bewaarheid: “Zij zullen u uit de synagoge bannen..”. Ze zullen de gelovigen uit Israël vervolgen... Gezien de context waarin deze woorden staan, dienen wij te denken aan een gewelddadige dood als gevolg van de vervolgingen van de gelovigen uit Israël... Ik zal u de kroon van het leven geven. Dit is de eerste van twee beloften die aan de gelovige Joden gegeven wordt... De gelovige Joden te Smyrna hoeven daarom, ondanks vervolging en verdrukking, niet te vrezen.” Maar dat is niet de enige visie op de brieven van het boek Openbaring volgens de leer van de bedelingen. Het merendeel van hen leert trouwens wat de onderstaande tabel weergeeft en voorge-steld door de zeven brieven.

OPENBARING _1 tot 10 101

Kerkgeschiedenis: voorspellinggen volgens de zeven brieven. Gemeente Periode Gebeurtenis Epheze 33 - 100 Apostolische kerk __________________________________________________________ Smyrna 100 - 312 Tijd van Romeinse vervol- gingen (10 in totaal) _____________________________________________________________ Pergamum 312 - 590 Ontstaan van de Roomse Kerk, Troon van Satan _____________________________________________________________ Thyatira 590 - 1517 Izebel, tijd van waarzegge- rij en occultisme _____________________________________________________________ Sardes 1517 - 1750 De Kerk is hervormd door Luther maar is doods ______________________________________________________________ Philadelphia 1750 - 1925 Tijd van opwekking, evange- lisatie en Piëtisme ______________________________________________________________ Laodicea Vanaf 1900 - ? Beeld van huidige Kerk We verwijzen de lezer voor deze indeling (soms eens een kleine wijziging van de data) naar o.a. H. Lindsey, ’De planeet, die aarde heette’, blz.181, 182. Scofield blz.1331,1332. ’New Scofield’ blz.1353. Of J. B. Smith, ’A Revelation of Jesus Christ’, Herald Press, 1961, blz.61,62. Met een tabel waarin de situatie van het vroegere Israël en de zeven brieven van Openbaring vergeleken worden geeft J. H. Alexander (blz.63) naar onze mening een blijk van kunstmatige vergelijkingen in plaats van een werkelijk verband. En nog een andere onderverdeling van de Hersteld Apostolische Zendingskerk, een lijst die we bij hen op Internet hebben gevonden.

ONDERWERP DE ZEVEN TIJDVAKKEN

1e tijdvak van 33 tot 324 na Christus; Efeze = Verlangen naar en welgevallen van. 2e tijdvak van 324 tot 622 na Christus; Smyrna = Mirre, bederfwerende, geurende, doch bittere stof. Bitter-heid. 3e tijdvak van 622 tot 914 na Christus; Pergamus = Hoge toren. Torenbouw.

OPENBARING _1 tot 10 102

4e tijdvak van 914 tot 1215 na Christus; Thyatira = teugelloos voorthollen. 5e tijdvak van 1215 tot 1517 na Christus; Sardis = Overblijfsel. 6e tijdvak van 1517 tot 1815 na Christus; Filadelfia = Broederliefde of geurende struik. 7e tijdvak van 1815 tot heden; Laocicea = Volksregering, of volksgericht. De indeling dat een brief = een kerkperiode is niet waar en dus ook zelfs niet aan te nemen als eenn mogelijke uitleg. Wat zijn enkele bezwaren tegen dit aspect van de leer van de bedelingen. Volgens deze theorie spreekt de derde brief over de Rooms Katholieke Kerk. De vijfde brief spreekt over de Protestantse Reformatie. De Heer zou zich in deze brieven tot deze denominaties wenden. Maar ga je dieper in op de leer van de bedelingen dan zeggen ze dat de Roomse Kerk een afval (verval) is van het ware Christendom en dat de Reformatie niet vèr genoeg is gegaan. Ze heb-ben niet alles hersteld en zeker de belangrijke leer van de Wederkomst, het herstel van Israël en het Duizendjarige Rijk niet gepredikt. Zo zeggen de dispensationalisten.De Heer zou brieven schrijven aan een afvallige Kerk! Hoe konden ze dit onderkennen gezien de leer van de bedelingen over deze brieven slechts aan het einde van de 16e eeuw is ontstaan. Rome wist niet dat de brief n°3 aan haar gericht was! En ook Calvijn of Luther hebben niet beseft dat de brief n°5 over hen sprak! Vraagt men niet teveel van de lezer bij een dergelijke interpretatie en constructie bij die brieven. Is het niet veel logischer te zeggen dat in het boek Apocalyps uitgegaan wordt vanuit een situatie die er toen bestond! Zaken die toen aan de orde waren en een beeld kunnen schetsen van wat er nog komt! Een andere opmerking bij de interpretatie van de zeven brieven als zijnde de representatie van de Kerkgeschiedenis. In de laatste brief, aan Laodicea, staat er dat de Heer ze uitspuwt want ze zijn noch heet noch koud (Opb.3:15,16). Maar hebben we hier geen probleem? Is het niet in de periode van deze gemeente dat volgens deze uitleg Jezus zijn gemeente zal opnemen ten hemel. Want hier plaatst men in de leer van de bedelingen de vervulling van 1 Thes.4:13-17. Maar waar zal Hij of kan Hij gelovigen vinden in zo een verdorven Kerk? Nog een derde punt. Volgens de leer zit achter elke gemeente, symbolisch een tijdperk uit de Kerkgeschiedenis verstopt. Maar leest men deze brieven zondermeer dan is het frappant dat hier geen symbolische taal is gebruikt maar een bijna strenge, strakke letterlijke taal. Bovendien zien we in de aanvang van Openbaring dat Jezus in het midden staat van zijn “zeven” gemeenten. (Opb.1: 12,13,20). De indruk is daarom deze; ze stellen de situatie voor in de kerken zoals ze er zijn op hetzelfde ogenblik. Wanneer Efeze bestaat, bestaat ook Laodicea. Het is géén voorstelling van de éné gemeente in zeven daaropvolgende gemeenten, maar de voorstelling van de éne gemeente die zich kan ontwikkelen in de zeven beschreven toestanden. Er is niets dat hier wijst op chronologie. De toestanden kunnen naargelang in een zelfde kleine agglomeratie in plaatselijke gemeenten te ontwaren zijn.

OPENBARING _1 tot 10 103

Greydanus geeft op deze interpretatie van de 7 brieven terecht de volgende kritiek blz.46, 47: “De voorstelling, dat in deze brieven achtereenvolgens de toestand der kerk in tijrekenkundige orde van de tijde der apostelen tot het laatst der dagen, zou gerekend zijn, is onaannemelijk. Men beweert dan, dat in de brief naar Ephezen de kerk van de apostolische tijd beschreven wordt, en die naar Smyrna die van de tijd onder vervolgingen, in die naar Pergamus die van het Staatschris-tendom sedert Constantijn,... Vooreerst is dergelijke voorstelling willekeurig, gelijk reeds daarin openbaar wordt, dat wie haar delen, onderling verschillen over de tijd, die in de brieven naar Sar-dis en Philadelphia aangewezen zou worden. Dit hangt samen met de kerkelijke positie, of men tot een kerk, of tot een kleinere groep van gelovigen en een sekte behoort. In de tweede plaats komt haar onjuistheid hierin duidelijk aan het licht, dat men aldus geen plaats heeft voor de hervor-ming. Deze mede getekend te zien in de brief naar Sardis, zal toch moeilijk gaan. Maar wat alles afdoet: men vergeet dan, dat deze zeven gemeenten met haar onderscheiden toestanden er, toen de Here deze brieven aan Johannes te schrijven gaf, dat ze ook alle gelijkelijk deze brieven ontvin-gen, en daarin dus door de Heer aangesproken worden. Waarom zou ditzelfde voor latere tijd niet gelden, al de eeuwen door? Voor zulk een verdeling over de toestand der kerk gedurende de eeu-wen ontbreekt dus elk gegeven in deze brieven zelf” (wij onderstrepen de tekst). Er is een goede aanwijzing bij de Kerkvaders dat alle brieven naar alle zeven gemeenten gestuurd zijn. De Codex Muratori (3de eeuw, zie ANF 5:603) geeft bij alle delen van het N.T., dat volgens de schrijver(s) tot de Bijbelse canon behoren een kort commentaar. Bij Openbaring staat in deze Codex het volgende: “Zo ook Johannes in de Apocalypse wanneer hij schrijft aan de zeven ge-meenten maar spreekt tot alle kerken.” Dan enkele opmerkingen over de 7 steden waarin er een christelijke gemeente is. Geografisch liggen de zeven steden niet zo ver uit elkaar en maken een kring. Vanaf Patmos, de verblijfplaats van Johannes, is Epheze de dichts naburige stad. Daarna gaan we eerst langsheen de kust naar het noorden en komen de twee volgende steden tegen. Dan keren we terug naar beneden na eerst het binnenland te zijn ingegaan en ontmoeten de vier andere steden. Men mag niet teveel nadruk leggen op deze zeven want ze zijn slechts een voorbeeld van situaties die in alle kerken kunnen ontstaan. Wanneer we een lijst zouden maken, aan de hand van de Schrift, van al de gemeenten van Christus die er toen waren in Klein Azie dan moeten dat er minimaal 14 zijn. Zo ook nog; Colosse (Col.1:2), Derbe (Hand.16:1-3), Hieropolis (Col.4:13), Iconium (2 Tim.3:11), Lystra (Hand.13:7-21), Perga (Hand.14:24,25), Troas (Hand.20:6-12). Vergeet niet dat reeds in de tijd van Paulus zich sommigen (beperkt “allen” in de Griekse tekst) in Asia van hem hebben afgekeerd (2 Tim.2:15). Als persoon of afvallig aan zijn leer? Voor wie nog verder wil ingaan op de visie dat de zeven brieven géén afbeelding zijn van zeven toestanden van de algehele wereldkerk zie nog naar: K. Dijk, ’Het rijk der duizend jaren’, Kok, 1933, blz.199 e.v. E.H. Plumtree, blz.9 e.v. P. Prins, ’Christus Kerkvisitator’, Kok, blz.10e.v. W. Ramsay, blz.30 e.v. en 177 e.v. R. E Trench, blz.59 e.v.

OPENBARING _1 tot 10 104

Openbaring hoofdstuk 2

Jezus heeft ons wat te zeggen: hier was hij predikende in Nazareth. We weten maar een klein gedeelte van wat Hij daar zei, maar het was in-drukwekkend en gaf al aan dat er een totale wijziging kwam van het bestel gebaseerd op de wet van Mozes. De brieven van het boek Openbaring twee en drie zijn gewoon te koesteren als kleinodieën. Het zijn brieven van onze Heiland. De structuur van de zeven brieven is bijna steeds dezelfde. Dat schema is dan als volgt. De brief is gericht aan... waarop een zelfomschrijving volgt van de Heer. Na de beschrijving van de geeste-lijke toestand van de betrokken gemeente volgt tegen het einde van de drie eerste brieven een ver-maning gevolgd door een belofte. Voor de vier volgende brieven echter is het slot eerst een opwek-king waarna een belofte volgt. Eerste brief: Aan Epheze(vertaling C. van der Waal) 1 Aan de bode van de gemeente in Efeze moet gij schrijven: Zo spreekt Hij, die vasthoudt de 7 sterren in Zijn rechterhand, die rondgaat temidden der zeven kandelaren, de gouden: 2 Ik ken uw werken en de moeite en de volharding van u en dat gij niet kunt verdragen slechte lieden; en op de proef gesteld hebt hen, die spreken van zich zelf als van afgezanten en het niet zijn,

OPENBARING _1 tot 10 105

en hebt hen bevonden leugenachtigen. 3 En volharding bezit gij en gij hebt te verduren gekregen om Mijn naam en zijt niet moede geworden. 4 Maar ik heb tegen u, dat gij uw liefde, de eerste, hebt prijsgegeven. 5 Herinner u dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en de eerste werken moet gij doen. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en zal verwijderen uw kandelaar van zijn plaats, indien gij u niet bekeert. 6 Maar dit hebt gij voor, dat gij de daden der Nicolaïten haat, die ook Ik haat. 7 Wie beschikt over een oor horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. De overwinnende, geven zal Ik hem te eten van het geboomte des levens, dat is in de hof Gods. Zoals alle brieven is ook deze brief ingeleid door de woorden van Christus aan Johannes: “schrijf aan de engel der gemeente te...” en dan de naam van de stad. Het is dus aan de engel of boodschapper welke de brief in de eerste plaats gericht is. Deze engel is ook in Opb.1:16 als een ster afgebeeld. Het is niet aan een onzichtbare beschermengel dat Johannes schrijft, maar aan de opziener van de gemeente aldaar of de voorstelling van alle ouderlingen uit de gemeente als één persoon. Deze is als het ware de boodschapper die Gods woord aan de gemeente verkondigd. Dat een opziener of ouderling volgens de profeet Daniël een licht of ster is zien we uit Dan.12:3 waar geschreven staat dat de wijzen in de eindtijd zullen schijnen als lichten aan de hemelen. Dat een “angelos” of “engel” wel degelijk niet alleen een verwijzing hoeft te zijn naar een onzichtbare geestelijke schepping van God leert o.a. Hag.1:13 en Mal.2:7 duidelijk. Zoals trouwens een “sa-tan” niet steeds een onzichtbaar schepsel is, want Petrus is er op een bepaald moment één volgens Mat.16:23. Opb.2:1,2: “Schrijf aan de engel der gemeente te Efeze: Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen zeven gouden kandelaren wandelt: Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden;” De Heer “wandelt” in het midden van deze èn alle andere gemeenten. Hij is er als waarnemer (visitator) van de toestand van de Kerk en als beschermer. Hij is immers de Goede Herder en die verlaat zijn kudde niet. Hij zal het werk dat Zijn hand begon ook tot in het einde toe bewaren. We

OPENBARING _1 tot 10 106

krijgen hier de bevestiging dat Jezus de “grote Herder” is volgens 1 Pet.2:25. Een “goede Her-der” zorgt voor zijn schapen en hoedt ze voor alle soorten kwaad.

God woont in de gelovige als de: Vader: Eph.4:6 / 2 Cor.6:16 / Joh.14:23 Zoon: Col.1:27 / Joh.14:20,23 Heilige Geest: 1 Cor.6:19 / Joh.14:17

Het is opvallend dat in alle brieven de uitdrukking voorkomt: “Ik weet.” Christus kent zijn ge-meenten en kent zelfs alle leden ervan afzonderlijk. Dat is niet alleen een genoegdoening dit te be-seffen maar tevens een reden tot aanmoediging. Hij kent onze inspanning en volharding. Juist zoals Hij die kende van de stad Epheze en de christelijke gemeente aldaar. Laat ons één en ander opmerken over “werken”, want Hij kent ze allemaal. De volgende “werken” zijn voor een christen niet van tel: 1°) Eigen werken Eph.2:8,9 / Titus 3:5 / 2 Tim.1:9 2°) Werken van de wet Gal.2:16 3°) Werken van het vlees Gal.5:19-21 4°) Werken van de duisternis Rom.13:12 / Opb.5:11 5°) Werken van de duivel 1 Joh.3:8 Maar bij God telt: 1°) Wie de wil van de Vader doet Mat.7:21 2°) God neemt alle mensen uit alle volkeren aan die rechtvaardige werken doen Hand.10:34,35 3°) God redt de gehoorzamen Heb.5:8,9 4°) Wie de zaligheid der ziel zoeken 1 Pet.1:8-12 Men moet dus vijf wegen vermijden die men zou kunnen volgen: 1°) Doen waar een verbod op staat Gen.2:16 / 3:6 2°) Toevoegen aan Gods Woord Deut.4:2 / Opb.22:18 3°) Afdoen aan Gods Woord Deut.4:2 / Opb.22:18 4°) Weigeren te volgen wat God zegt Jac.4:17 / Heb.10:25 5°) Gods gebod vervangen door iets anders Gen.4:4 / Lev.10:1-3 Epheze was bezocht door Paulus die er ook een gemeente stichtte. Later was het Timotheüs die daar het toezicht kreeg (Hand.18:19-21 / Hand.19:1 / 1 Tim.3:1). Aan diezelfde Ephezen had Pau-lus voorzegd dat er ná zijn vertrek valse herders zouden komen om de kudde te misleiden (Hand.20:29-31). En die zijn er ook gekomen. Uit de brief van Christus aan Epheze leren we dat er valse profeten geweest zijn, maar dat dezen ontmaskerd zijn geworden als leugenaars. Ook hun eigen gemeente heeft “kwade” personen gekend die zij hebben weggedaan en op de proef gesteld hebben. Het woord voor “kwade” is het Grieks “kakoi” en verwijst naar personen die moreel slecht zijn. Voor dezen zal de gemeente de goddelijke regel van 1 Cor.5:9-11 hebben toegepast (Joh.14: 15,23 / 15: 10-14). Christus prijst die gemeente verder zeggende: Opb.2:3,4: “en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naam wil en gij zijt niet moede geworden. Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt.”

OPENBARING _1 tot 10 107

We komen in dit gedeelte de eerste maal het begrip “naam” (Grieks “onoma”) tegen. In de brieven o.a. in 2:13,17 / 3:1,4,5,8,12 en nog enkele andere malen. Hoe belangrijk dit begrip is voor gelovigen geven we aan in het volgende: 1°) De gemeente is gered in Zijn naam, Joh.1:12 / 20:31 / Hand.4:12 2°) De gemeente bidt in Zijn naam, Mat.18:20 / Joh.14:13,14 / 15:16 / Rom.10:13 3°) De gemeente heeft haar kracht in Zijn naam, Mat.28:18-20 (vergelijk Mat.16:16-18) / Hand.2:38 / 3:6 / 4:7,10,12 / 5:28,29 4°) De gemeente wordt gehaat omwille van Zijn naam; Mat.10:22 / Hand.9:16 Wat was die eerste liefde? Om dit te begrijpen moeten we weten dat de “liefde” (agapè) die Christus predikte in de eerste plaats een liefde was tot alle mensen, zelfs onze vijanden (Mat.5: 43,44 / 22:34-40). Speciaal is het echter een liefde tot andere gelovigen (1 Joh.4:20). Maar het zal wel niet het geval geweest zijn bij de mannen van Epheze dat ze ofwel gebrek aan liefde had voor de mensen uit de wereld of hun eigen broeders. Een oplossing zou kunnen gevonden worden in Joh.14:15,23 / 15:10-14. De Heer had namelijk gezegd: “Indien iemand Mij liefheeft zal hij ook mijn woord bewaren” waar de nadruk dan speciaal zou liggen op “werken” der liefde. Deze uit-leg is in overeenstemming met het volgende vers. Vers 5 zegt daarop: Opb.2:5a: “Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken.” Symbolisch gezien was de gemeente van Epheze gevallen in een werkenloze toestand en alléén door terug te keren tot die werken zou zij volledig gezegend worden. Aldus zou ze tonen werkelijk vrijgekocht te zijn (Luc.3:8). De echte en ware vorm van dienst voor God duurt een gans leven en niet slechts tien of twintig jaren. Christus moet je elke dag navolgen (1 Joh.2:6). We krijgen hier voor de eerste maal een verwijzing naar het verband tussen werken en geloof. En wat God heeft goed gedacht iets goed te noemen dat moet dan ook voor alle mensen volstaan. De mens mag voor zichzelf niet bepalen wat voor hem goed is of slecht aangezien God de wetgever is en niet de mens. Wie zegt God te volgen moet dus gehoorzaam volgen wat Hij zegt. De eerste liefde en de eerste werken moeten dagelijks hernieuwd worden in studie en gebed. De belangrijkheid van die raad van de Heer is niet te onderschatten want, voegt Christus er aan toe: Opb.2:5b: “Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegne-men, indien gij u niet bekeert.” Thomas R. L. schreef, THE `COMINGS' OF CHRIST IN REVELATION 2–3, in The Master's Seminary Journal, TMSJ 7/2 (Fall 1996) blz.153-181. Je kunt het met zijn conclusies bezwaarlijk eens zijn tenzij je in de leer van de bedelingen gelooft. Zijn conclusie in namelijk dat de zes maal dat er in de zeven brieven gesproken wordt over het komen van Christus voor die gemeente – met uit-zondering van Smyrna – dit een ondersteuning is van het dispensationalisme. Dit zou wijzen op een nabijheid van de Heer in de zin van, het kan elk ogenblik geschieden. Dat zou niet te rijmen zijn wat anderen in zijn kamp zeggen: de zeven brieven zijn perioden die elkaar opvolgen. En als tweede punt van kritiek: je moet al van tevoren geloven in zijn leer van de toekomende 70st jaarweek van Daniël om zijn verhaal te laten kloppen. Dus een cirkelredenering.

OPENBARING _1 tot 10 108

Wat staat er wel in zulke teksten? God is barmhartig (2 Pet.3:9) en wil dat een ieder tot volle kennis van de waarheid en geloof komt. Maar er komt wel een ogenblik dat de maat vol is voor afvalligen in de gemeente zoals Israël vóór hun vernietiging in 587 v. C. (2 Kron.36:15,16). Een dergelijke situatie ontstaat ook tijdens de periode van de prediking van Christus. Laat ons even aandachtig kijken naar de opmerkingen van Christus over het Israël in zijn dagen. Want de tweede vernietiging van de tempel is ook een deel van: “de dagen van vergelding” volgens Lucas 21:22. Dat zijn zaken waar wij als gemeente iets kunnen bij leren. We geven daarom ter overdenking het volgende. En hier hebben de leerlingen van de leer van de bedelingen problemen. Mat.7:21-23: “Niet een ieder, die tot mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnen gaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.” Een Israë-liet die Hem niet zal belijden, volgens de regeling dat men Gods wil moet doen, wordt verworpen. Het behoren tot Israël of dat zoonschap bezitten is niet voldoende om gered te worden (Ex.4:22 / Hosea 11:1-4 / Rom.9:4). Daar gaat geen onvoorwaardelijkheid mee gepaard maar juist omge-keerd. In realiteit waren er vele afvalligen en opstandelingen ten tijde van de prediking van Jezus (Luc.15:11-24). Daarom kan men ook spreken van: “de verloren schapen van Israël” (Mat.10:5,6 / 15:24). Over de prediking in algemene zin dan deze tabel. Dispensationalisten willen ons doen geloven dat er nog een toekomstige prediking moet plaatsvinden, gedurende de 70ste week of in een andere uitleg in de duizendjarige regering. Het evangelie IS AL GEPREDIKT en er is niets van dien aard dat de komst van Christus in de weg zou staan.

PROFETIE/BEVEL HET GRIEKSE WOORD VERVULLING Gehele wereld, Mat.24:14 oikoumene Romeinen 10:18 Gehele wereld, Marcus 16:15 kosmos Col.1:6 / 1 Tim.3:16 Ganse schepping, Marcus 16:15 ktisis Colossians 1:23 Al de volken, Mat.24:14 / 28:19 ethnos Rom.16:26 / 1 Tim.3:16 Uiterste der aarde, Hand.1:8 ge Romeinen 10:18 Mat.12:43-45: “Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaat-sen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren; en als hij komt, vindt hij het leegstaan (en) geveegd en op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde nog erger dan in het begin. Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht.” Wanneer we moeten concluderen dat het begrip generatie hetzelfde is als ras, en dat is het meerdere malen in de Schrift, dan ziet het er niet rooskleurig uit voor Israël als volk. Niet in de tijd van Jezus maar ook later niet.Vergelijk het begrip “geslacht” in o.a. Mat.17:17 / Marc.9:19 / Luc.9:41 / 16:8. Mat.21:19: “En daar Hij een vijgeboom aan de weg zag staan, ging Hij erheen, doch Hij vond niets daaraan, dan alleen bladeren. En Hij zeide tot hem: Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid! En terstond verdorde de vijgeboom.” Is de vijgenboom hier beeld van Israël (zie verzen 12,13,15) of geloof en ongeloof (vers 21)? In Jes.5:1-7 is Israël een wijngaard die géén vruchten draagt. In Jer.8:13,24 is Israël een vijgenboom die geen vruchten voortbrengt. Er is dus op dit punt niet veel nieuws onder de zon. Daarom zegt F.W. Grosheide in zijn groot com-mentaar dat hier naar geen enkel symbool moet gezocht worden, maar dat dit wijst naar een letter-lijke boom. De geestelijke uitleg lijkt ons toch ook mogelijk.

OPENBARING _1 tot 10 109

In de leer van de bedelingen heeft men grote problemen met deze tekst en J van Barneveld deinst er niet voor terug de tekst wat anders te laten zeggen dan wat er staat. Hij geeft op de paralleltekst het volgende commentaar: “Marcus 11:12-14 en 20,21: Niet de tijd voor vruchten. Een wat merk-waardig verhaal. De Here Jezus was op weg van Bethanië naar Jeruzalem. Onderweg kreeg Hij honger. Toen Hij in de verte een vijgenboom zag, ging Hij erheen om te kijken of er vruchten aan waren. “En erbij gekomen, vond Hij er niets aan dan bladeren; want het was de tijd niet voor vij-gen.” De Heer vervloekt die vijgenboom en deze verdort direct. Twee opmerkingen: In de eerste plaats valt het ook hier op dat de vijgenboom niet uitgegraven wordt. De wortel blijft zitten en zal weer uitspruiten als de periode van onvruchtbaarheid wat betreft het Evangelie voor al de volken voorbij is. In de tweede plaats komt er een vraag op. Waarom is de Heer zo boos op die vijgen-boom, terwijl het toch de tijd niet was voor vruchten? Is het niet een beetje onredelijk om vruchten te verwachten als het de tijd er niet voor is? Deze gebeurtenis heeft profetische betekenis. Paulus legt dit uit: “Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen... Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is...” (zie Romeinen 11:11-15). Het was toen de ’tijd voor vruchten nog niet’; het was de tijd van ’hun val’ en van ’hun verwerping’. Daardoor kon het heil tot ons komen. De vijgenboom is voor een tijd ’verdord’ wat betreft het Messiaanse heil. Maar we zien hoe nu de vijgenboom weer aan het uitlopen is.” Uit ’Christenen voor Israël’, november 2001, blz.4, wij on-derstrepen de tekst. De schrijver moet de Bijbel leren lezen zoals het er staat en er niet wat van ma-ken dat in zijn betoog past. Er staat dat deze vijgenboom voor altijd verdort. En de Heer gebruikt daarvoor de uitdrukking: “Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid!” Dat wil zeg-gen dat zelfs indien de wortel blijft zitten er nooit meer een enkele vrucht aan deze boom zal ko-men. De wortel moet de sappen uit de aarde halen en de boom tot leven brengen en later vrucht dragen. Dat zal met deze boom en het symbool ervan - Israël als natie - in eeuwigheid niet meer geschieden. Het zal als volk geen vrucht meer dragen. Mat.21:43: “Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.” (Vgl. Mat.8:12). Dit is een zeer belangrijk vers. Het is het bijna-slot van een gelijkenis (Mat.21:33-46). Het is een parabel gericht aan de geestelijke leiders van Israël (vers 45). Het gaat om een wijngaard. Het is het bezit van YaHWeH en Hij heeft het tot onderhoud achtergelaten aan de leiders van Israël. En de wijngaard is het volk zelf. We vinden hetzelfde al in Jes.5:1-7 beschreven. Wanneer het moment genaderd is dat de wijngaard zijn vruchten zal dragen blijkt dat de profeten door God uitgezonden, verworpen worden (Luc.13:34 / Hand.12:2). Wanneer Hij Zijn Zoon stuurt zal Hij vermoordt wor-den. En daarom zullen èn leiders èn volk gestraft worden. Gezien Zijn Zoon uitgeworpen wordt, buiten Jeruzalem, zal ook die stad hen ontnomen worden (Joh.19:17 / Heb.13:12,13). Ze hebben de steen verworpen en worden daardoor onwaardig geacht deel te hebben aan het nieuwe Jeruzalem dat nu gebouwd wordt (1 Cor.3:11 / Eph.2:20). In dit vers 43 worden alle metaforische en symbolische betekenissen achtergelaten. Zij die ver-antwoordelijk zijn voor het volk, en de slachtoffers ervan, worden het “koninkrijk” ontnomen. Het zal, en merk dit op - in de toekomende tijd - aan een volk gegeven worden dat de echte vruchten zal hebben voortgebracht. Het Nieuwe Israël dat de vruchten van geloof en werken voortbrengt. Het volk Israël dat de wet kent maar de wil van de Vader niet doet (Mat.7:21-23) ontloopt zijn straf niet. En daaruit volgen twee conclusies. Dat gaat in tegen de leer van de bedelingen. Zij zeggen dat “de tijden der heidenen” lopen van geruime tijd vóór de eerste vernietiging van de tempel (587v. C.) tot aan de onzichtbare wederkomst wat in totaal thans méér dan 2600 jaar is. Zie naar Scofield

OPENBARING _1 tot 10 110

blz.1345. Wanneer God de rechten “ontneemt” aan dat volk is het niet om het in een nog komende tijd aan hen terug te geven. En dat gaat ook in tegen de leer van de W.T. Ze leren dat het “konink-rijk” aan Israël is ontnomen in 607 v. C. en herstelt (geestelijk!) in 1914. Ook dat lezen we hier niet. Enkele weken voor zijn verwerping zegt Jezus: “het Koninkrijk” zal hen (in de toekomst) ontnomen worden. Mat.22:3,8,9: “En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen... Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de geno-digden waren het niet waard? Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt die gij aantreft tot de bruiloft.” Kort na Pinksteren gaat dit in vervulling. Joden moesten déze Messias niet hebben. Heidenen nemen hem, in massa, met beide handen aan. Mat.23:31,32: “Gij getuigt dus van uzelf, dat gij de zonen zijt van de moordenaars der profe-ten. Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol!” (Vergelijk Hand.7:51,52). Dit zijn woorden ge-richt aan de geestelijkheid van Israël. En in die richting ligt ook de grootste schuld van dat volk. Het zijn zij die na de opstanding van Lazarus zowel Lazarus als Jezus willen ombrengen (Joh.11:53). Het zijn zij die het volk “overtuigen” om Barabbas vrij te laten en niet Jezus (Mat.27:20-23). Jezus geeft aan Pilatus te kennen dat deze die Hem heeft overgeleverd een “grote-re schuld” heeft dan Pilatus zelf (Joh.19:11). Wie is het: Judas of de hogepriester? Waarschijnlijk de laatste (Joh.11:45-53 / 12:9,10). Maar ook Pilatus is schuldig (Hand.3:13-15 / 4:27). Tot ze-venmaal toe spreekt Jezus een “wee” uit over Schriftgeleerden en Farizeeën (Mat.23:13,14, 15,16,23,25,27-29 - vers 14 staat niet in enkele belangrijke handschriften). Daarom leggen de evan-geliën er de nadruk op dat Pilatus in Jezus geen echte schuld heeft gevonden (Mat.27:23 / Marc.15:14 / Luc.23:4 / Joh.18:38). Het grote probleem van Israël is dus dit: nadat God vele profe-ten heeft gezonden is het er in Israël niet beter op geworden. Ook nu niet dat de grote profeet, waar Mozes reeds naar verwees, zich openbaart. Marc.12:7-9: “Maar die pachters zeiden tot elkander: Dit is de erfgenaam; komt, laten wij hem doden en de erfenis zal aan ons komen. En zij grepen en doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard. Wat zal de heer van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven.” (Vergelijk Hand.2:23) Luc.13:24-28: “Hij zeide tot hen: Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen. Van het ogenblik af, dat de heer des hui-zes is opgestaan en de deur gesloten heeft zult gij beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende Here doe ons open, en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik weet niet vanwaar gij zijt. Dan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben voor uw ogen gegeten en ge-dronken en in onze straten hebt gij geleerd. En Hij zal tot u spreken zeggende: Ik weet niet vanwaar gij zijt: gaat weg van mij al gij werkers der wetteloosheid. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer gij Abraham en Izaäk en Jakob zult zien en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen.” Wie spreekt de Heer hier aan, de toen le-vende Joden of hun nakomelingen? Dat gaat wanneer in vervulling: met Pinksteren, met de val van Jeruzalem in 70 na Chr., met de Wederkomst, tijdens een duizendjarig rijk? Op de eerste vraag antwoorden wij: Christus heeft de toen levende Joden op het oog. Op de tweede vraag antwoorden we dat hun oordeel komt op het moment dat Israël door Rome wordt uitgemoord in de jaren 66-72 na Chr. Het koste volgens Josephus méér dan één miljoen mensenlevens. In Israël blijven er na deze moordpartij slechts ongeveer 100.000 Joden over. Een voorloper van Auschwitch! Met dit verschil dat men toen in de jaren 60/70 na Chr. in opstand kwam tegen het Romeinse gezag, terwijl het in de jaren 1933-1945 om onschuldige slachtoffers ging!

OPENBARING _1 tot 10 111

Luc.14:16-18a,23,24: “En Hij zeide tot hen: Iemand richte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit om tot de genodgden te zeggen: Komt want het is gereed. En zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik hen een akker gekocht en moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u houd mij voor verontschuldigd... En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen want het huis moet vol worden. Want ik zeg u: Niemand van die mannen welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.” Israël is de oorspronkelijk genodigde maar wil niet aan-liggen bij de maaltijd. Het is een voorspelling dat ze Hem zullen verwerpen. Laat de Heidenen dan maar komen, in grote getallen. Luc.19:26,27: “Ik zeg u, aan een ieder, die heeft, zal ontnomen worden ook wat hij heeft. Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen.” (Vergelijk Mat.25:41). Luc.19:43,44: “Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.” Voor “vertreden” in deze vertaling heeft de Leidse vertaling “tegronderichten” en Brouwer “tegen den grond verpletteren” en dat lijkt ons nog beter weergegeven. Vervuld in 66-70 na Chr. met de val van Jeruzalem. Het zijn de “dagen van vergelding” waar Jezus in Luc.21:22 melding van maakt. Luc.20:15,16: “En zij wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Wat zal dan de heer van de wijngaard met hen doen? Hij zal komen en die pachters ombrengen en de wijn-gaard aan anderen geven. Maar toen zij dat hoorden, zeiden zij: Dat nooit!.” (Vergelijk Hand.28:28). Willen Israëlieten door God opnieuw aangenomen worden dan moeten ze Jezus als Messias aannemen. Dat is thans Gods nieuwe regeling en niet het navolgen van de wet van Mozes. Joh.1:11: “Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.” Het gaat hier niet slechts om de verwerping door Schriftgeleerden of het Sanhedrin. Het gaat om een gezamenlijk schuld hebben aan deze zaak. Daar is Hand.2:36 / 3:15 / 7:52 / 13:27,28 duidelijk in. Daarom zegt de Heer ook dat om echt gezegend te worden elke Jood nodig een “wedergeboorte” dient te on-dergaan (Joh.3:3-8 / Ezech.36:22-36). De afstamming van Abraham is in deze niet genoeg. Laat ons een andere redenering volgen. Wanneer Jesaja zijn troonvisioen heeft dan zegt God dat de pro-feet het volk een boodschap moet prediken. In het kort dit: het volk hoort de woorden Gods niet: ze horen maar luisteren niet, ze horen en begrijpen het verkeerd want ze willen blijven hun eigen goesting doen (Jes.6:9,10). Die tekst in Jesaja is in het N.T. nog steeds de centrale aanklacht van God tegen dat volk. Zie deze zeven citaten in Mat.13:14,15 / Marc.4:12 / Luc.8:9,10 / Joh.12:40 / Hand.28:25-27 / Rom.11:8. Wat Israël overkwam is een voorbeeld voor de gemeente uit deze tijd (1 Cor.10:1-6). Zijn we als het gros van hen slechts belijders met de mond? Dan zal ook ons lot niet het eeuwig verblijf zijn met God, maar kunnen we de eeuwigheid spenderen met Satan, zijn demonen en allen die de Heer on-waardig heeft geacht. We wijzen u ook nog op het aspect van de Wederkomst dat we terugvinden in alle zeven brie-ven. Zie verder 2:10 / 2:16 / 2:25 / 3:3 / 3:12 / 3:20. Het gaat ook steeds om een “snelle” komst. Hoe de mensen van de bedelingen dat rijmen met hun leer dat de eerste brief de apostolische tijd is,

OPENBARING _1 tot 10 112

en de laatste brief onze tijd begrijpen we niet goed. De verdedigers van de leer van de bedelingen hebben natuurlijk enorme problemen met dergelijke teksten die over het oordeel spreken van deze gemeenten. Dit zou niet verwijzen naar de Wederkomst maar naar “een speciaal oordeel” over de gemeente merkt Biederwolf op (blz.548). Dat geeft blijk van een ongeoorde slordigheid van het omspringen met werkelijk goed gedefinieerde begrippen en Bijbelse feiten. Dat klinkt zoals het lied-je van de Beatles, “All you need is love.” Maar met die liefde bedoelen ze wat anders dan wat de christelijke kerk erover leert. Gezien alle gemeenten geoordeeld worden op hetzelfde moment moe-ten we geen leer van “speciale oordelen” uitvinden om er aan te ontsnappen. APPENDIX V, Verband tussen Oordelen – Veroordelen Vine zegt in zijn ’Lexicon’ (deel 2 blz.280) over één van de belangrijkste woorden in dit verband. Krinoo = “vooreerst scheiden, selecteren, uitkiezen en zo ook bepalen en oordelen of rechtspre-ken.” We geven hieronder slechts enkele voorbeelden en varianten op dat begrip en de manier waarop het in enkele vertalingen is weergegeven. (Het Nieuwe Testament in zes Nederlandse verta-lingen, J. Brandt en Zoon uitgeverij Wageningen, 1950. Uitgave verzorgd door F.W. Grosheide.) Krinoo Katakrinoo __________________________________________________________________________ Mat.19:28 oordelen 3x Rom.2:1 veroordelen 5x richten Brouwer/NBG oordelen Brouwer rechtsprekend Leidse Joh.3:18 veroordelen 4x geoordeeld Luther/Can. Joh.3:17 veroordelen SV/Brouwer/NBG oordelen Luth/Leidse/Canisius Joh.12:47 oordelen 6x Hand.13:27 veroordelen SV/Luther/Leidse vonnis Brouwer/Canisius oordeel NBG Thes.2:12 veroordeeld SV/Leidse/Brouwer/ geoordeeld Luther/NBG ================================================================== Krima Katakrima __________________________________________________________________________ Rom.3:8 verdoemenis SV/Luther Rom.5:16 veroordeeld Leidse/Canisius vonnis Brouwer geoordeeld NBG Rom.5:16 verdoemenis SV/Luther/Canisius Rom.5:18 verdoemenis SV/Luth/ Canisius veroordeling Leidse/Brouwer/NBG veroordeling Leidse/ Brouwer/NBG Rom.8:1 verdoemenis SV/Luth/ Canisius veroordeling Leidse/ Brouwer/NBG

OPENBARING _1 tot 10 113

Gods oordeel is een “rechtvaardigoordeel.” We schrijven het op die manier omdat het éénmaal in het Grieks op die wijze - dus in één-woord - is beschreven volgens Rom.2:5 (Grieks “dikaikri-sia”). Krisis Katakrisis __________________________________________________________________________ Mat.23:33 verdoemenis SV/Luther/ 2 Cor.3:9 verdoemenis SV/Luther Canisius veroordelingLeidse/Brouwer/ veroordeling Leidse NBG hellegericht Brouwer verdoeming Canisius oordeel NBG Joh.5:24 verdoemenis SV 2 Cor.7:3 veroordeling 5x oordeel Luther/Brouwer/ veroordelen Luther NBG gericht Brouwer/Canisius Joh.5:29 verdoemenis SV oordeel Luther/Canisius/NBG gericht Leidse/Brouwer 1 Tim.5:24 veroordeling SV/Luther veroordeeld Leidse gericht Brouwer/NBG rechterlijke uitspraak Canisius Enkele conclusies: Oordelen kan zowel inhouden: de veroordeling als de vrijspraak. Er is een zekere gradatie in het oordeel gezien Marcus 14:20, dat laat uitschijnen. Er is volgens Lucas 24:20 een oordeel dat tot de dood kan leiden. En daarom is er een “oordeel van / tot de Gehenna” (Mat.23:33). Voorafgaande aan het oordeel krijgt de mens de kans zich te bekeren. De Schrift gebruikt daar-voor vooral het Grieks metanoeo. Dit begrip staat 35 keer maal in het Nieuwe Testament: 16 keer in de Evangeliën, 5 keer in Handelingen, 1 keer in de brieven van Paulus (2 Cor.) en 13 keer in Openbaring. In de meeste gevallen staat “metanoeo” in verband met het evangelie van het konink-rijk. Overigens zien we “metanoeo” in de zeven brieven van Openbaring 8 maal terug (2:5 2x / 2:16 / 2:21 2x / 2:22 / 3:3 / 3:19). Vijf gemeenten aan wie Johannes schrijft krijgen de oproep zich te bekeren. Alleen Smyrna en Philadelphia niet. Bekeren - in het N.T.

Wie moet bekeerd worden? Israël Volken Allen Gelovigen Hand.2:38 Luc.24:47 Hand. 2 Cor.7:9,10 Hand.3:19 Hand.11:18 Hand.20:21 2 Cor.12:21 Hand.5:31 Hand.26:20 2 Tim.2:25 Hand.13:24 Rom.2:4 Heb.6:6 Heb.6:1 Opb.2:5,16,21

OPENBARING _1 tot 10 114

2 Pet.3:9 Opb.3:3,19

In het Grieks treffen we zowel het werkwoord “bekeren” aan als het zelfstandig naamwoord de “bekering.” Respectievelijk “metanoeoo” en “metanoia.” Het grondbeginsel is dan “berouw hebben, spijt hebben, tot inkeer komen, leed hebben.” Zie hiervoor o.a. de vertalingen van de Statengeneraal, Petrus Canisius en NBG voor Luc.17:3,4. Het gaat daar in die tekst natuurlijk over het begrip met betrekking tot mensen. Men kan het woord onderverdelen naar gelang de context waarbij het aan bod komt. We geven er vijf: 1°) Bekering met het oog op het Koninkrijk, Mat.3:2 / Marc.1:15 / Hand.3:19-24 2°) Bekering met het oog op het oordeel, Mat.3:7,8 / Luc.13:3,5 / Hand.17:30,31 3°) Bekering met het oog op het gedoopt worden, Mat.3:11 / Marc.1:4 / Hand.2:38 / 13:24 4°) Bekering van zijn vroegere zonden, Mat.9:13 / Marc.1:4 / Luc.24:27 / Hand.2:38 / 3:19 5°) Bekering gezien de machten en krachten van het Rijk Gods, Mat.11:20,21 / Marc.6:12,13 Omkeren in het N.T.

Wie moet zich omkeren? Israël Volken Allen Gelovigen Mat.13:15 Hand.11:21 1 Thes.1:9 Luc.22:32 (Petrus) Marc.4:12 Hand.14:15 Gal.4:9 Luc.1:16,17 Hand.15:3 Jac.5:19,20 Joh.12:40 Hand.15:19 Hand.3:19 Hand.26:18,20 Hand.9:35 Hand.28:27 2 Cor.3:16 1 Pet.2:25 2 Pet.2:21,22 In enkele Bijbels heeft dit Grieks werkwoord “epistrefoo” de vertaling gekregen van “bekeren” maar dat geeft niet goed genoeg weer waarover het gaat. Men moet zich natuurlijk eerst “bekeren” voordat men zich “omkeert” van zijn eigen gekozen levenswijze. Zie naar de Griekse tekst van Mat.9:22 (letterlijke zin) en Hand.3:19 (figuurlijke zin). Dat wil dus zeggen dat een gelovige is vrijgemaakt van een reeks zaken zoals in deze tabel (a) Het feit Joh.8:36 “wanneer de Zoon u vrijgemaakt heeft” Gal.5:1 “opdat wij waarlijk vrij zouden zijn heeft Christus ons vrijgemaakt”

OPENBARING _1 tot 10 115

(b) Van de slavernij der zonde Rom.6:14 “zal over U niet heersen” Rom.6:18,22 “vrijgemaakt van de zonde” Rom.8:2 “vrijgemaakt.... van de wet der zonde” (c) Van de wet Rom.10:4 “einde” Gal.3:24,25 “niet langer onder” Gal.4:5 “onder de wet waren” (d) Van vrees Heb.2:14,15 “die... door angst voor de dood gedoemd waren” Rom.8:15 “niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen” 1 Joh.4:18 (de “volmaakte liefde” is Gods liefde) (e) Van zorg 1 Pet.5:7 “al Uw bekommernis” Phil.4:6 “geen ding” Mat.6:25 “weest niet bezorgd” (f) Van het oordeel in deze wereld Rom.8:1 “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus zijn.” Joh.3:18 “niet veroordeeld” (g) Van het oordeel in de toekomst Joh.5:24 “komt niet in het oordeel” 1 Thes.1:10 “verlost van de toekomende toorn”

***** Opb.2:6: “Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat.” Of de sekte der Nikolaïeten is ontstaan uit Nicolaus waarover het boek Handelingen spreekt, heeft eigenlijk niet veel belang. Vele commentators verwijzen naar de betekenis van het woord in de Griekse taal en verklaren het als “heersers over het volk van God” en dit schijnt door vergelijking met Opb.2:14,15 de beste uitleg te zijn. De Heer prijst de gelovigen van Epheze voor hun oprecht standpunt tegenover de Nikolaïeten en geeft te kennen ook dezen te “haten.” Dit is een uitdruk-king die YaHWeH ook verscheidene malen heeft gebruikt (Jes.61:8 / Jer.44:4 / Amos 5:21 / Zach.8:17). Over de sekte der Nicolaïeten spreken ook Kerkvaders zoals Tertullianus en Clemens van Alexandria. Of het nog om dezelfde groep gaat als deze is niet zeker. Als besluit staat er dan in de brief aan de Ephezers: Opb.2:7: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.”

OPENBARING _1 tot 10 116

Wanneer Christus zegt; “Wie een oor heeft, die hore” dan is hier niet het fysieke gehoor aan de orde. Iedereen heeft twee oren. De nadruk ligt eerder op het aanvaarden en in praktijk stellen van hetgeen gehoord is. Het is een typische Messiaanse uitdrukking zoals we ook zien in Mat.11:15 / 13:9,43 / Marc.4:24. Christus zegt hier niet “luister naar wat Ik zeg” maar luister wat “de Geest” zegt. Waarom is niet moeilijk te begrijpen. Zo sprak God in het oude verbond door de profeten tot het volk. Bij de eerste komst van Christus was Hij zelf het contact met het volk Gods. Na zijn dood echter tot de tweede komst is het de Geest Gods welke de leiding heeft over het lichaam van Chris-tus. Hij is de andere Parakleet of vertrooster die Christus zond als zijn vervanger. Joh.16:13 bewijst dit terdege. Iets wat speciaal opvalt in deze tekst is dat de Geest spreekt tot de gemeenten in het meervoud. Elke brief aan een afzonderlijke gemeente gericht is aan alle zeven gemeenten gericht. Want ze staan vol met raadgevingen en aanmaningen voor alle gemeenten. Alle gemeenten horen wat zij in hun persoonlijke brief vinden maar tevens aanmoedigingen en waarschuwingen in alle zes andere brieven. Ook nu spreken deze brieven nog tot elke gemeente en zegt de Geest ons hoe te handelen en tot bekering te komen. Even uw aandacht voor het begrip “wie overwint”, maar een betere vertaling is als: “de over-winnende” zoals in C. van der Waal. Het is het deelwoord van de tegenwoordige tijd en wijst op een handeling die nog aan de gang is. Dus te vertalen als “de overwinnende” of “hij die bezig is te overwinnen.” Aan de gelovigen zijn vele dingen beloofd en opdrachten gegeven waaronder ook dingen in het boek Openbaring. We nemen en lijst over uit C. van der Waal, ’Openbaring van Jezus Christus’, deel 1, De Vuurbaak, 1971, blz.93,94. “2: 7 e.v.: Wie overwint 15:2;21:7 2: 7: geboomte des levens in de 22:1,2 hof Gods 2:11: tweede dood 20:6,14;21:8 2:17: nieuwe naam verg.19:12 2:27: ijzeren scepter verg.12:5;19:15 2:28: morgenster verg.22:16 3: 5: witte klederen 19:8;6:11;7:9,13 3: 5: boek des levens 5:1 e.v.;13:8;17:8; 20:12,15;21:27 3:12: tempel Gods 7:15;11:1,19;21:22 3:12: het nieuwe Jerusalem, 21:2 e.v. de Stad Gods 3:21: troon Gods 4:26,9,10 enz Er valt ook naar andere termen en beelden te verwijzen, die in de Woorden voorkomen en later in de visioenen weer terugkeren: volharding (2:2,19 13:10); inspanning, moeite (2:2 14:13); laster (2:9 13:5,6); satan (2:9,13,24 12:9; 20:2,7); betrouwbaar (2:10 17:14); troon des satans (2:13 13:2); Christus’ strijd met het zwaard Zijns monds ( 2:16 19:11,15); valse profetie (2:20 16:13;20:10); hoereren, hoererij (2:14,20 e.v. 9:21;17:2 e.v.;18:3 e.v.); zich bekeren van zijn werken(2:22 16:11); waakzaam zijn (3:2 16:15); komen als een dief (3:3 16:15); geopende deur (3:8 4:1); wereldrond (3:10 16:14); die op het Land wonen (3:10 13: 12,14); naakt (3:18 16:15); maaltijd (3:20 19:9).” Overwinnen is een echt Johannëische term. Zie o.a. naar Joh.16:33 / 1 Joh.2:13,14 / 5:4,5. Ver-der staat het in de andere evangeliën slechts eenmaal en ook slechts eenmaal bij Paulus (Luc.11:22 / Rom.12:21). W. Hendrikson zegt in zijn commentaar blz.28: “De Zoon des mensen, in heerlijkheid

OPENBARING _1 tot 10 117

verheven, regeert de wereld ten goede van de Kerk. Wij zijn meer dan overwinnaars! Laat nu de verzoeking maar komen!” Wat kan iemand van God verwachten voor zijn getrouwheid? Die “zal (in de toekomstige tijd) eten van de boom des levens.” Maar de gelovige heeft toch reeds zijn eeuwig leven! Wat wil dit dan zeggen? Daarvoor moeten we weten dat de Griekse tekst eigenlijk spreekt over “to xulon tes zoès” wat letterlijk “het hout des levens” wil zeggen. Het is de uitdrukking die we in Gen.2:9 vin-den van de Septuagintavertaling en ook nog in Opb.22:4,14,19 te vinden is. Er is dus geen sprake over een boom (wat het Griekse “dendron” is) maar degelijk “hout” (xulon, uitgesproken xylon, en denk aan ons woord xylofoon, een slaginstrument met houtjes). Het is merkwaardig dat het ook hetzelfde woord xulon is dat gebruikt is voor het instrument waaraan Christus is gestorven (Hand.5:30 / 10:39 / 13:29 / Gal.3:13 / 1 Pet.2:24). Dat “hout” waaraan Christus stierf doet ons dan denken aan de verzoening. Waaruit we dus zien dat de belofte van Christus in deze brief aan Epheze de overwinnaar eeuwig leven belooft. Dat er dan gezegd wordt dat dit hout des levens in het paradijs van God is zou dan betekenen dat die gave van leven door God komt. We dienen tot God zelf te gaan om eeuwig leven te ontvangen. Het is een “levend hout” dat ons leven geeft, en dat wil zeggen dat géén dood ons, de gelovigen, kan scheiden van de Levende Heer. Volgens de W.T. zijn er twee paradijzen, een aards en een hemels. Dat lijkt ons slechts fantasie. Er staat in: ’Inzicht in de Schrift’, deel 2, blz.518: “Zoals Jezus zei, zou de boosdoener in het Pa-radijs zijn. Dat woord betekent “een park of lusthof.” In de Griekse Septuaginta wordt het He-breeuwse woord voor “tuin” (gan) in Genesis 2:8 weergegeven met het Griekse woord pa-ra-dei’sos. Het paradijs waarin de boosdoener zal zijn, zou niet “het paradijs van God” zijn dat in Openbaring 2:7 wordt beloofd aan “hem die overwint”, want de boosdoener behoorde niet tot degenen die met Jezus Christus de wereld overwonnen hadden (Jo 16:33). De boosdoener zou derhalve geen deel uitmaken van het hemelse koninkrijk (Lu 22:28-30), maar hij zou een on-derdaan van het Koninkrijk zijn wanneer degenen die deel hebben aan “de eerste opstanding”, als koningen van God en Christus op tronen zouden zitten om met Christus 1000 jaar te rege-ren. - Opb.20:4,6.” We hebben uitvoerig geschreven over het begrip eeuwig leven in onze ’Bijbelse aantekeningen over Leven, Dood en Opstanding’. We citeren daaruit een tabel (blz.206, 207) als toelichting bij Opb.2:7, over de boom des levens.

Wat de Schrift duidelijk leert over eeuwig leven 1°) Wat is de oorsprong van het eeuwig leven? 1 Joh.1:2: “het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is.” 1 Joh.5:11: “God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon.” Joh.14:6: “Jezus zeide... Ik ben... het leven.” 2°) Hoe kan men het eeuwige leven verkrijgen? Joh.1:12: “allen die hem aangenomen hebben.” Joh.3:3: “tenzij iemand wederom geboren wordt.”

OPENBARING _1 tot 10 118

3°) Wie kan eeuwig leven krijgen? Joh.3:14: “die gelooft in Hem.” Joh.3:16: “een ieder die in Hem gelooft.” 1 Joh.5:12: “wie de Zoon heeft, heeft het leven.” 4°) Wanneer krijgt men dat eeuwig leven? Joh.6:47: “Wie gelooft, heeft eeuwig leven.” Joh.3:36: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven.” Joh.5:24: “wie mijn woord hoort en Hem gelooft... heeft eeuwig leven.” zie ook naar Marc.9:23 / Luc.7:50 / 8:48 / Joh.3:16,36. 5°) Weten we of we eeuwig leven bezitten? 1 Joh.5:13: “opdat gij weet dat gij eeuwig leven hebt.” 1 Joh.3:14: “Wij weten dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven.” 6°) Kan men zijn eeuwig leven verliezen? Joh.10:28: “zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid.” Joh.14:19: “want ik leef en gij zult leven.” Phil.1:6: “die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten.” 2 Tim.1:12: “dat Hij bij machte is, hetgeen Hij mij toe vertrouwd heeft, te bewaren tot die dag.” 1 Pet.1:4,5: “die in de kracht Gods bewaard wordt.” 7°) Verlies ik mijn eeuwig leven door zonde? 2 Cor.5:21: “Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden, gerechtigheid Gods in Hem.” Heb.7:25: “Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” 1 Joh.2:1: “als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader.” 1 Joh.1:9: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen.”

Lijst met alle teksten over “eeuwig leven” in het N.T.

OPENBARING _1 tot 10 119

Mat.19:16,29 / 25:46 / Marc.10:17,30 / Luc.10:25 / 18:18, 30 / Joh.3:15,16,36 / 4:14,36 / 5:24,39 / 6:27,40,47,54, 68 / 10:28 / 12:25,50 / 17:2,3 / Hand.13:46,48 / Rom.2:7 / 5:21 / 6:22,23 / Gal.6:8 / 1 Tim.1:16 / 6:12 / Tit.1:2 / 3:7 / 1 Joh.1:2 / 2:25 / 3:15 / 5:11,13,20 / Judas 21. Lijst met belangrijke teksten over “leven” (zoë) in het N.T. Mat.7:14 / 18:8 / 19:17 / Marc.9:43,45 / Luc.12:15 / 16:25 / Joh.1:4 / 3:36 / 5:24,26,29,40 / 6:33,35,48,51, 53,63 / 8:12 / 10:10 / 11:25 / 14:6 / 20:31 / Hand.2:28 / 3:15 / 5:20 / 8:33 / 11:18 / 17:25 / Rom.5:10,17,18 / 6:4 / 7:10 / 8:2,6,10,38 / 11:15 / 1 Cor.3:22 / 15:19 / 2 Cor.2:16 / 4:10-12 / 5:4 / Eph.4:18 / Fil.1:20 / 1 Joh.1:1,2 / 3:14 / 5:11,12 / Opb.2:7,10 / 3:5 / 17:8 / 21:6,27 / 22:1,2,14,17,19. M.a.w.: men moet zich door een macht buiten zichzelf laten behouden worden (Hand. 2:40). We moeten het eeuwig leven grijpen en vasthouden (1 Tim.6:12). In een notendop: tot God gaan zodat we “leven” Jes.55:3. Het is in de Schrift duidelijk dat we niet leven door onze werken maar dat eeuwig leven een kwestie is van geloof en genade. Wie niet in Christus is gaat ten verderven en is verloren (Luc.19:10 / Joh.3:20,26 / 8:44). In Opb.2:7 begint ook de eerste aanmoediging van het luisteren naar wat de Geest zegt tot de “gemeenten.” En dan staat er “gemeenten” altijd in het meervoud. Daar zit waarschijnlijk achter dat de brieven niet slechts bestemd zijn voor één gemeente maar voor alle gemeenten van alle tij-den. Zie ook Opb.2:11,17,29 / 3:6,13,22. Uit ’De Wachttoren’ van 15 mei 2000, blz.18 citeren we: “Net zoals Gods profetische woord in het verleden werd vervuld, zo kunnen wij geloof hebben in wat het voor de toekomst voorzegd. Zo is Christus’ tegenwoordigheid in Koninkrijksheerlijkheid nu een realiteit, en gezalfde chris-tenen die tot de dood getrouw waren, hebben de vervulling ervaren van de profetische belofte: “Hem die overwint, zal ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs van God staat” (Openbaring 2:7, 10; 1 Thessalonicenzen 4:14-17). Jezus verleent deze overwinnaars het voorrecht “te eten van de boom des levens” in het hemelse “paradijs van God.” Bij hun opstan-ding en door bemiddeling van Jezus Christus delen zij in de door Jehovah , “de Koning der eeuwigheid”, de ’onvergankelijke, onzichtbare, enige God’, verleende onsterfelijkheid en on-verderfelijkheid (1 Timotheüs 1:17; 1 Korinthiërs 15:50-54; 2 Timotheüs 1:10). Wat een groot-se beloning voor hun onvergankelijke liefde voor God en onwankelbare geloof in zijn profeti-sche woord!” Met ander woorden, voor een Jehovah Getuige is een deel van de 144.000 reeds geestelijk opgestaan (in 1918) en hebben geestelijk deel aan de boom des levens. De rest, het over-blijfsel van die 144.000, wacht op hun verheerlijking met Armageddon. Nog enkele andere beloften die niet in de nadere brieven staan. We zullen het beeld van de he-melse dragen (1 Cor.15:49). We zullen aan Jezus gelijk worden (1 Joh.3:2). We worden met Hem geopenbaard (Col.3:4) nadat we tot Hem zijn opgenomen (1 Thes.4:16,17). Tweede brief: Aan Smyrna (vertaling C. van der Waal) 8 En aan de bode van de gemeente in Smyrna moet gij schrijven: Zo spreekt de Eerste en de Laatste die werd een dode en levend werd:

OPENBARING _1 tot 10 120

9 Ik ken uw verdrukking en armoede doch rijk zijt gij! , en de lastering uit het midden van hen, die beweren Joden te zijn, juist zij, en dit niet zijn, doch een vergadering des satans. 10 Vrees niet voor hetgeen gij straks gaat lijden. Zie, straks gaat werpen de wederpartijder er uit uw midden in het huis van bewarend, opdat gij op de proef gesteld wordt en gij zult doormaken een verdrukking van tien dagen. Wees betrouwbaar tot in de dood, en Ik zal u geven de krans des levens. 11 Wie beschikt over een oor, horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. De overwinnende, hij zal volstrekt geen schade lijden van de zijde van de dood, de tweede. Opb.2:8: “En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden:” Zo luiden de openingswoorden van de kortste brief, aan de gemeente welke is gevestigd te Smyrna. In de Griekse taal is de uitdrukking: “die dood geweest is en levend geworden” beiden opgetekend in de historische aoristusvorm der werkwoorden. Hierdoor wordt er de nadruk op ge-legd dat die dood en dat levend worden van de Heer slechts éénmaal gebeurd is en nooit meer her-haald zal worden. Opb.2:9: “Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans.” Terug de bemoedigende woorden die de Heer zegt: “Ik weet.” Waardoor we ter kennis krijgen dat Hij als het ware meevoelt met het wel en wee van iedere gemeente. In Smyrna is er verdruk-king geweest (Grieks = “thlipsis”). Aangezien de Heer hen hier prijst betekent het dat zij in die druk staande gebleven zijn. En dat ze zelfs toen hun vijanden nog christelijke liefde betoond hebben zoals Hij hen had opgedragen (Mat.5:44). Ook met de dood voor ogen hebben zij het voorbeeld gevolgd van hun Meester en de eerste der martelaren, Stephanus (Luc.23:34 / Hand.7:60). In Smyrna is er echter armoede wat betreft de dingen dezer wereld. De gemeenteleden zijn niet rijk of er is een economische malaise in die streek. Er zijn niet “vele edelen” onder hen, maar het doet er niet toe (1 Cor.1:26). Zij hebben grote en veelvuldige geestelijke rijkdom en dit is bovenal te prij-zen. Zie hierover Opb.3:18 / Mat.6:20 / Luc.12:21 / 1 Cor.1:5 / 2 Cor.6:10. In Smyrna heeft men de laster verdragen van hen die zeggen Joden te zijn. Het zijn niet bepaald de vleselijke Joden die hier op het oog zijn. Wie/Wat is een echte Jood? De ware Jood, de echte zoon van Abraham, is niet diegene wiens voorhuid is besneden. Het is de besnijdenis van het hart dat belangrijk is en dit vinden we slechts bij de ware gelovigen van de gemeente van Christus (Rom.2:28,29 / 9:6,7 / Gal.3:28,29 / 1 Pet.2:9). Hoewel de Joden naar het vlees beweren het ware zaad van Abraham te zijn is dit volgens de normen van de christelijke religie niet meer zo. In feite

OPENBARING _1 tot 10 121

zijn Joden die Christus verwerpen dat wat de Heer over hen zegt: “kinderen van Satan” (Joh.8: 39,40,44). Zij zijn door God geroepen om Zijn synagoge te zijn. Het Joodse volk had deze titel (Num.16:3 / 20:4 / 32:16 volgens de Septuagintavertaling), maar door hun hardnekkigheid zijn zij de synagoge van de Satan geworden. Zijn het de vleselijke Joden niet die de Christus hebben ver-worpen en gedood (Joh.1:11 / Mat.27:25)? En Gods gemeente hebben vervolgd? Later ná hun na-tionale verwerping in 70 na Chr. was het hun niet meer zo gemakkelijk de gemeente openlijk te vervolgen. Er bleef echter hun scherpe tong die ze gebruikten voor “blasphemie” = lastering van de christenen. Een echte Jood is er niet één die van de stam van Abraham is maar één die doet wat Abraham heeft gedaan, vriend van God zijn en kind van God zijn. Sommige mensen die in de bedelingen geloven redeneren vanuit deze tekst (en ook vanuit Opb.3:9) dat deze gemeente(n) slechts bestaan uit vleselijke Joden. Hier zou geen sprake zijn van de gemeente bestaande uit Joden en Heidenen. Zie bijvoorbeeld Biederwolf blz.582 en Bullinger. Maar dat staat er niet. Slechts een deel van de gemeente is behorend tot deze soort Joden, die ei-genlijk huichelaars zijn. Of ze tot de vleselijke Joden behoren of niet doet er dan weinig toe. De problematiek van dit alles is niet nieuw. Het is een oud zeer dat de gemeenten in die dagen belaagd werden door een leer die het volgende inhield: wie tot de gemeente wil behoren, moet zich ook stellen onder de Wet van Mozes. Die gedachte was al verworpen door de Synode (concilie) van Jeruzalem beschreven in het boek Handelingen hoofdstuk 15. Maar volledig uitgeroeid met wortel en tak was het nooit. Eén tekstgedeelte werpt daarop licht en dat is het slot van 2 Cor.11 vanaf vers 13. Dezelfde situatie zien we in deze brieven opduiken. Sommigen geven zich uit “als apostelen” en anderen “als Joden”, maar ze zijn het niet omdat het huichelaars zijn (Opb.2:2,9 / 3:9). En door dezen wordt de groei van de gemeente geremd. In het verhaal van de marteldood van Polycarpus (midden 2de eeuw) is beschreven dat de Joden van de streek de beulen van Polycarpus meehelpen in zijn terechtstelling, op hun sabbat. Ze overtreden hun sabbat door zelf het hout aan te voeren voor de terechtstelling. Er is echter in verband met de Joden ook een verheugend nieuws en dat is dat velen tot bekering komen. Momenteel zou een half procent van de Joden behoren tot de Messiasbelijdende-Joden. Deze volgelingen van Jezus zijn wel verdeeld op bepaalde punten maar dat is niet zo erg als in de rest van het Christendom. Over deze problematiek het volgende. I. van Lieshout schrijft in ’Israël en de Bijbel’ september 1999, blz.13: “Bij het Amerikaanse messiaanse Jodendom valt op: 1. het stilzwijgen over het geheimenis van het Evangelie voor de heidenen, (Ef.3); 2. dat zij de huidige beweging plaatst in het perspectief van het nationaal herstel van Israël; 3. dat men zich onder het Nieuwe Verbond opstelt en zich tegelijkertijd ’uit liefde’ plaatst onder de Thora van Mozes. dat het orthodoxe Jood-zijn en de levensstijl worden nage- streefd, ter ontwikkeling en behoud van de Joodse religieuze en culturele identiteit. 4. dat zij zich apart opstelt van niet-Joodse leden van het Lichaam van Christus en dat dit Lichaam in hun Bijbelbeschouwing nagenoeg buiten beschouwing blijft.” Uit het Martirium (beschrijving van de marteldood) van Papius een leerling van de apostel Jo-hannes uit ongeveer 135 na Chr. weten we dat de apostel Johannes door toedoen van de Joden in Epheze is gefolterd en gedood. Opb.2:10: “Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.” Eén der dingen die met verdrukking gepaard gaan is het in de gevangenis geworpen worden (Hand.12:3 / 16:23). Het is in profetische taal dat Christus hier spreekt. In de eerste plaats voor de

OPENBARING _1 tot 10 122

gemeente van Smyrna die, zoals door de kerkgeschiedenis geleerd wordt, tot in de 4de eeuw is ver-volgd. Enkele commentators wijzen in dit verband naar de “tien dagen” verdrukking als tien ver-scheidene periodes van vervolging betrekking hebben. Het is niet onmogelijk, maar het getal “10” kan ook een symbool zijn voor de volledigheid van deze verdrukking. Want 10 geeft dan de grens aan die God geeft aan de vervolgers van de Kerk. Van de andere zijde heeft het getal “10” ook betrekking op een zeer korte periode wat eveneens als uitleg mogelijk is. Zie voor die laatste uitleg naar Gen.24:55 / Richt.11:19 / Dan.1:12. Zo komt de gedachte van “10 dagen” overeen met wat de Heer zei in Mat.24:22 “een korte tijd.” (Zie ook 1 Pet.1:6.) God zal bewaren wat Zijn hand begon. Het belangrijkste is echter dat men staande blijft in de verdrukking, zelfs indien men er zijn leven zou bij verliezen. Het verlies van dit leven zal dan in elk geval “eeuwig leven” betekenen volgens de belofte van Christus (2 Tim.4:8). Het is niet zeker dat er vervolgingen ontstonden gedurende de eerste jaren van het christendom door de Romeinse overheid. Wanneer er godsdienstige acties waren was dat meestal tegen de Joden en christenen deelden met hen in de brokken. Daar komt een drastische wijziging in wanneer in 64 N.C. een groot deel van Rome door een brand wordt verwoest. De geschiedschrijver Tacitus zegt daarover (Ann. XV, 44. 7): “Om dus het gerucht de kop in te drukken, schoof Nero de schuld op hen die gehaat waren om hun schanddaden en door het volk christenen werden genoemd en paste op hen de meest geraffineerde straffen toe. Degene aan wie zij die naam te danken hadden, Christus, was tijdens de regering van Tiberius door de stadhouder Pontius Pilatus terechtgesteld; en hoewel voor dat moment onderdrukt, stak de verderfelijke uitheemse godsdienst wederom het hoofd op, niet slechts in Judea, de bakermat van dit kwaad, maar zelfs in de hoofdstad, waar van alle zijden alle mogelijke gruwelen en schande-lijkheden plegen samen te stromen en verbreiding vinden. Allereerst dus werden zij voor de rechter geleid die bekenden, en vervolgens op grond van hun aanwijzingen een grote menigte van wie schuld aan de brandstichting minder bewezen werd dan haat jegens het menselijk geslacht. En bij hun dood werd bovendien nog de spot met hen gedreven, zodat zij, gehuld in huiden van wilde dieren, door honden verscheurd of aan kruizen geslagen of in de vlammen omkwamen en, na verdwijning van het daglicht, bij wijze van nachtelijke verlichting, verbrand werden. Zijn park had Nero voor dit schouwspel opengesteld en hij gaf een voorstelling in het renperk, als wagenmenner verkleed zich onder het volk mengend of de renwagen bestijgend. Daardoor werd, al gold het dan schuldigen en lieden die uiterst strenge voorbeeldige straffen verdiend hadden, het medelijden akker, omdat men het gevoel kreeg dat zij niet ter wille van het algemene nut, maar om de moord-lust van één enkel man te bevredigen, gedood werden.” Plinius de stadhouder van Bythinië schreef in zijn briefwisseling met keizer Trajanus: “Het is mijn gewoonte, Hoogheid, om alles waarover ik in twijfel verkeer, aan U voor te leggen. (...) Mijn aarzelingen betreffen drie punten. Ten eerste: moet ik een onderscheid maken naar leeftijd of moe-ten jong en oud gelijk behandeld worden? Ten tweede: moet ik vergiffenis schenken, als iemand berouw toont, of moet eenieder die eenmaal christen is geweest, bestraft worden? Ten derde: moet het enkele feit dat iemand zich christen noemt, bestraft worden? (...) In afwachting van Uw advies heb ik bij degenen die als christenen bij mij werden aangebracht, de volgende procedure gevolgd. Ik stelde hen zelf de vraag of ze christenen waren. Als ze dat beaamden, vroeg ik het hun een tweede en een derde maal, onder dreiging met de doodstraf. Hielden ze vol, dan liet ik hen ter dood brengen. (...) Er werd mij een anonieme lijst voorgelegd met de namen van veel mensen. Sommigen ontkenden dat ze christen waren. (...) Ze baden tot onze goden, terwijl ik hen in het ge-bed voorging. (...) Bovendien vervloekten ze Christus. Iemand die werkelijk christen is, kan hiertoe niet gedwongen worden. Deze mensen liet ik gaan” (grotendeels door ons ingekort).

OPENBARING _1 tot 10 123

Trajanus antwoordt volgens Plinius Minor, Ep. X, 96/97 aan zijn stadhouder: “Mijn waarde Pli-nius. (...) De christenen moeten niet opgespoord worden. Als ze worden aangebracht en hun schuld wordt bewezen, dan moeten ze gestraft worden, met dien verstande dat iemand die ontkent christen te zijn geweest en dit metterdaad bewijst, vergiffenis krijgt. (...)”. Er zijn (minimaal) 10 keizerlijke decreten geweest die een vervolging van de Kerk tot gevolg hadden. We citeren tevens de tijd die de vervolging duurde; (lezen van links naar rechts) volgens de leer van de bedelingen. Nero 64-68 Domitianus 93-96 Trajanus 107-117 M. Aurelius 163-180 Sept. Severus 202-211 Alex. Severus 235 Decius 250-253 Valerianus 257 Aurelianus 272-275 Diocletianus 303-313 Het probleem van deze uitleg is echter dat de 10 vervolgingen lopen over de periode van zowel de eerste als de tweede brief. Zodoende zegt Opb.2:10 iets in strijd met deze uitleg volgens de bede-lingen. De eerste brief gaat volgend hen van 33 na Chr. tot 100 na Chr. en de tweede van 100 na Chr. tot 312 na Chr. En die overlappen elkaar. Waarom dan ook de andere brieven niet? Maar het is nog wat moeilijker dan dit. We geven hier namelijk de lijst die door de bedelingen gegeven wordt. Er is ook nog een andere lijst. We vonden het in H. Veldhuizen en W. Verboom, ’Thuis in de Bijbel’, deel 9, Kok, z.j., blz.10. CHRISTENVERVOLGINGEN

Keizers, onder wie christenen zwaar vervolgd zijn waren onder andere: Nero (54-68 na Chr.) Volgens de overlevering zijn Petrus en Paulus onder hem als martelaar gestorven. Domitianus (81-96 na Chr.) Johannes is door hem naar Patmos verbannen. Trajanus (98-117 na Chr.) Antonius Pius (138-161 na Chr.) Onder hem sterft de bekende bisschop Polycarpus van Smyrna de marteldood. Marcus Aurelius (161-180 na Chr.) Deze bestreed de christenen als schadelijke sekte Septimus Severus (193-211 na Chr.) Maximus Thrax (235-238 na Chr.) Diocletianus (294-305 na Chr.)

Er is ook een symbolische uitleg mogelijk voor het begrip “gevangenis.” Davids ziel zat in de gevangenis (Ps.142:8). Er bestaat zoiets als “gevangen zijn onder de wet” (Rom.7:23). Gelovigen dienen alle verkeerde gedachten “in gevangenis” te voeren (2 Cor.10:5). En valse leraars nemen vrouwen geestelijk gevangen (2 Tim.3:6). En “tien” is dan het symbool voor de volheid van iets. Het beeld wil dan zeggen dat de Satan met al zijn mogelijkheden sommigen in de gemeente geeste-lijk gevangen zal houden. Voor het begrip kroon ziet men naar de aantekeningen bij Opb.4:1-7. Over de kroon des levens in het slot van vers 10 zijn er enkele varianten. Voor dezelfde uitdruk-king nog Jac.1:12. verder 1) “Kroon der heerlijkheid” (1 Pet.5:4) 2) “Kroon der gerechtigheid” (2 Tim.4:8) 3) “Kroon der Roem” (1 Thes.2:19) 4) “onverderfelijke kroon” (1 Cor.9:25). Opb.2:11: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeente zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.”

OPENBARING _1 tot 10 124

In de Griekse taal is de bevestiging van de belofte van Christus veel sterker uitgedrukt dan in onze Nederlandse taal. Het Grieks zegt “ou mè” wat eigenlijk wil zeggen “in het geheel niet” of “absoluut niet.” De overwinnaar zal dus nooit (in het geheel niet) onder de tweede dood lijden, die dood in vuur, de eeuwige dood. Zie Opb.20:14 / 21:8. De tweede dood is volgens het boek Open-baring slechts voor dezen die het merkteken hebben van het beest (Opb.14:9-11) terwijl Gods ge-meente “leven en onsterfelijkheid” zal ontvangen (2 Tim.1:10). Daarom mogen we als gelovigen zeker zijn van het volgende: Joh.1:11-13 “uit God geboren” Joh.3:3 “wederom-geboren” Gal3:26 “kinderen Gods” Eph.4:24 “geschapen in rechtvaardigheid” 2 Cor.5:17 “hij is een nieuw schepsel” Gal.2:20 “Christus leeft in mij” Col.3:3,4 “Christus, Die ons leven is” Col.1:27 “Christus in U” 1 Joh.5:11,12 “dit leven is in Zijn Zoon” Derde brief: aan Pergamum (vertaling C. van der Waal) 12 En aan de bode van de gemeente in Pergamum moet gij schrijven: Zo spreekt Hij, die heeft het slagzwaard, het tweesnijdende, het scherpe: 13 Ik weet waar gij woont: aldaar de troon des satans! En gij houdt vast aan Mijn naam en hebt niet verloochend de geloofstrouw aan Mij; zelfs niet in de dagen, dat Antipas, als Mijn getuige, Mijn betrouwbare, degene was, die gedood werd bij ulieden, waar de satan woning heeft. 14 Doch Ik heb tegen u enige dingen: gij hebt daar die vasthouden aan het onderwijs van Bileam, die leerde aan Balak te werpen een valstrik voor ’t aangezicht van de kin- deren Israëls: eten van afgodenoffers en hoereren. 15 Zo hebt gij er, ja ook gij, die vasthouden aan de leer der Nicolaïten op dezelf- de wijze. 16 Bekeer u dan, Maar zo niet, dan kom Ik naar u met spoed en zal oorlog voeren tegen hen

OPENBARING _1 tot 10 125

met het slagzwaard Mijns monds. 17 Wie beschikt over een oor, horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. De overwinnende Ik zal geven aan hem van het manna, het verborgene, en Ik zal hem geven een witte stemsteen en op de stemsteen een naam, een nieuwe, geschreven, die niemand kent dan de ontvanger. Opb.2:12: “En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum: Dit zegt Hij, die het twee-snijdende scherpe zwaard heeft:” Al in 129 v. C. was deze stad de hoofdstad van de Romeinse provincie Asia geworden. Maar tegen de tijd dat Paulus er zijn brief aan schrijft is ze reeds veel van haar luister verloren. Het was tevens het centrum van alle valse religie uit die tijd en een speciaal bedevaartsoord voor zieken, waar ze genezing afsmeekten van de god Asklepios. Aan de christelijke gemeente in die stad schrijft Christus, Hij die het scherpe tweesnijdende zwaard heeft. Eigenlijk staat er hier “rhomphaia dis-tomos” wat wil zeggen “tweemondig zwaard.” Het is zo een zwaard dat de cherub droeg die de hof van Eden bewaakte (Gen.3:24). In de Openbaring vinden we het als een attribuut van Christus in Opb.1:16 / 2:12,16 / 19:15,21. Het legt de nadruk op het feit dat Hij de rechter is der mensheid, zowel levenden als doden (2 Cor.5:10). En in Ezech.21:28 is het zwaard reeds symbool van oordeel en slachting. En het zal een rechtvaardig oordeel zijn gezien reeds in het O.T. die eigenschap aan de Messias toegekend wordt; o.a. in Jer.23:6 en vergelijk 1 Cor.1:30. Het is niet uitgesloten dat de opmerking over het “zwaard” te maken heeft met een symbolische verwijzing naar de letterlijke stad Pergamum. De zetel van de Romeinse administratie in die streek van Asia was namelijk gevestigd in deze stad. Daar woonde de gouverneur die het recht had van het “ius gladii” = het recht van het zwaard = het recht om de doodstraf uit te spreken, ook over Ro-meinse burgers. Opb.2:13: “Ik weet, waar gij woont, dáár waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.” Vroeger, vóórdat Johannes zijn boek optekende, was de “troon van Satan” gevestigd in Baby-lon, want het was daar dat de valse religie aan zijn bloei begonnen was. In de vierde en derde eeuw vóór Christus bij de achteruitgang van Babylon als religieus centrum verschoof de “troon” naar Pergamum. In 29 v. C. was deze stad als eerste plaats uitgeroepen voor de Romeinse keizerscultus. Naast dat was er ook de al vroeger genoemde Asklepioscultus. In zijn tempel werd er zelfs een le-vende slang aanbeden, symbool van de “god”. Bijbels gezien is de slang echter symbool van Satan (Opb.12:9 / Gen.3:1). Vandaar dat zowel het historisch als het Bijbels Pergamum werkelijk de plaats was waar Satans troon gevestigd was. In die stad was er dat getrouwe volk van God dat zo-als Christus zegt “vasthoudt” aan Zijn “naam” en geloof in Hem oefent. Het “vasthouden” aan iemands “naam” wil eigenlijk alleen maar zeggen; geloven in die persoon en werken doen die door hem zijn opgelegd. Men mag namelijk niet vergeten dat volgens het Oosterse beeld de “naam” van “iemand” eigenlijk een beschrijving is van de persoon zelf. Wanneer de Joden in Egypte aan Mozes na de verschijning van YaHWeH, vragen: “Wat is zijn naam?” (Ex.3:13) dan vragen ze eigenlijk:

OPENBARING _1 tot 10 126

“Wat voor daden heeft die God op zijn actief?” Ze moesten niet weten hoe zijn naam was, maar wat zijn naam inhield. Het is dan ook normaal om in Micha 4:5 een regel te vinden van “wandelen in zijn naam” en in Ps.52:11 “een wachten op uw naam”. De “naam” van God staat hier dus voor een handelend optreden van Zijn zijde. Zo wil het “vasthouden aan de naam van Christus” ons eveneens activiteit vragen, leven naar die naam. En hoe gaat de Satan te werk. Hier enkele voorbeelden: a) Hij maakt mensen tot twijfelaars en zodoende sceptisch. b) Hij zorgt ervoor dat mensen twijfelen aan de liefde Gods. c) Hij maakt dat sommigen het vertrouwen in God verliezen en deze beïnvloeden anderen op de manier van onzichtbare beïnvloeding, zoals een bacterie haar verwoestend werk doet. d) Hij verleidt mensen Zijn wetten te overtreden want Hij heeft het wellicht toch niet gezien, is de redenering van Gods tegenstanders. e) Hij maakt dat de zonden van zondaars als goede daden gezien worden. f) Hij betwist het recht van Christus dat mensen gered kunnen worden uit hun zonde. g) Hij beschuldigt God door van Hem te beweren dat Hij het recht niet heeft ons mensen te straffen. Wie is die mysterieuze Antipas waarover hier sprake is, de getrouwe en waarachtige getuige die in Pergamum is gedood? Zelfs de naam “Antipas” heeft iets mysterieus want het is de samenvoe-ging “anti = in de plaats van” en “pas (van pater) = vader”. De naam zegt dus zoiets als “in de plaats van de vader”. Dat is alles wat we weten. De Rooms Katholieke kerk weet het ook niet beter hoewel zij hem als heilige vieren op 11 april. Ook Hengstenberg wist het niet, hoewel deze Duitse geleerde (uit de 19de eeuw) Antipas identificeerde met Timotheüs. Zo zijn er nog andere gissingen. Voor de gemeente in Pergamum was die persoon een toonbeeld van getrouwheid en daarom verwijst Christus ernaar en dat moet volstaan als uitleg. Er is nog iets anders. Het is mogelijk om zoals sommige vertalingen doen “getuige” als “marte-laar” te vertalen. Dit heeft te maken met het Griekse woord dat de beide woorden in onze taal weergeeft. “Martus”, als martelaar, heeft in onze taal die betekenis o.a. in Hand.22:20 en Opb.17:6. Opb.2:14-16: “Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthou-den aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren. Zo hebt ook gij sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nikolaïeten vasthouden. Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds.” Over de naam Satan het volgende. Dat is de afkorting van het Hebreeuws Hassatan. Dit woord kan betekenen 1) tegenstander en 2) beschuldiger. Hassatan is in het O.T. terug te vinden als een werkwoord en als een zelfstandig naamwoord. Het laatste 14 maal in dat gedeelte van Job 1:6 tot 2:7. Soms terug te vinden met het lidwoord zoals in Job maar ook zonder het lidwoord in 1 Sam.29:4 / 2 Sam.19:22 / 1 Kon.5:4. Het gaat dan zowel om geestelijke als vleselijke satans. Het eten van afgodenoffers is op zichzelf géén zonde (1 Cor.10:25-30), maar zulk een leer aan-moedigen is toch in strijd met de regeling van Gods Geest aan zijn gemeente (Hand.15:29). Dit zien we ook omdat Christus spreekt van de “didachè” van Bileam. De “didachè” is een verwijzing naar de leerstelling op zichzelf. Het andere Griekse woord dat in onze Bijbels als leer is vertaald (“di-

OPENBARING _1 tot 10 127

daskalia”) is wat eigenlijk naar de leer in de praktijk verwijst. In substantie was de leer van Bileam verkeerd, niet speciaal een verbod. Zulk een leer ondermijnde echter het gezag of autoriteit van de herders der gemeente en was om die reden verkeerd. Voor de geschiedenis van Bileam leze men Numeri hoofdstuk 24. Ook zijn er die op gelijke wijze aan de “didachè” van Nicolaïeten vasthou-den. Die beide sekten waren van ANTI-kerkelijke en ANTI-christelijke aard en zetten aan tot op-standigheid tegenover Christus en de leiders der gemeente en moesten gemeden worden. Daarom zal de Heer met hen strijd voeren met het zwaard uit zijn mond, dus gerechtelijk over hun lot beslis-sen (zie commentaar bij Opb.2:12). En vergeten we niet dat Bileam in het N.T. prototype is van valse profeten (2 Pet.2:15 / Judas 11). En aan valse profeten, heeft men in die dagen geen gebrek. Het N.T. noemt er nog in Gal.4:9 / Phil.3:18,19 / Titus 1:13,14. Opb.2:17: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.” Toen Israël in de woestijn was kreeg het volk van YaHWeH manna uit de hemel, een letterlijk voedsel dat zij veertig jaren lang hebben gegeten. Als teken werd er zelfs een pot manna in de tem-pel gezet (Ex.16:32-34 / Heb.9:4). Letterlijk voedsel is hier echter niet de belofte van Christus. Ook is dit geen verwijzing naar het offer van Christus alhoewel dit ook waarschijnlijk manna genoemd is in Joh.6:49. Ofwel zou men moeten redeneren dat een christen nog geestelijk manna zal ontvangen nádat het sterfelijke, onsterfelijkheid heeft aangedaan wat ondersteund wordt door 1 Cor.13:10-12, ofwel is dit slechts een beschrijving van de hemelse heerlijkheid die beloofd is aan de overwinnaar (Mat.8:11). Wat er ook mag gezien worden in dit beeld is de “onuitputtelijkheid” van het geeste-lijke manna. Daar komt geen eind aan, God blijft zijn volk eten geven. Hoe we het ook bekijken, de gelovige heeft nu reeds de voorsmaak van het hemelse ontvangen. De geneugten van het Koninkrijk realiseren zich voor de gelovige reeds nu. De overwinnaar krijgt ook een steen, wit van kleur. Wit, omdat dit de kleur is van goedkeuring (Opb.3:5 / 7:9). Over de steen zelf kunnen er vele uitleggingen zijn. Bij de Grieken was het de ge-woonte bij een rechtspraak over iemand te beslissen door ofwel een witte of een zwarte steen in een doos te werpen. Wit betekende vrijspraak, zwart was symbool van veroordeling. Op die basis zou de witte steen vrijspraak van veroordeling betekenen voor de christen. Bij de Olympische spelen was het ook soms gewoonte de overwinnaar een witte steen te geven met een inscriptie. Ook die uitleg is mogelijk in Opb.2:17 dat de steen beschreven is met een nieuwe naam. Over het geven van een nieuwe naam is er ook sprake in Jes.62:2 / 65:15 / Opb.3:12. Dat Christus de macht heeft van God om iemand een nieuwe naam te geven leert wel duidelijk het geval in Joh.1:42 waar Kephas de naam Petrus krijgt. Christus zelf heeft reeds van YaHWeH “een nieuwe naam” gekregen die Hij alleen kent (Opb.19:12). Wat die nieuwe naam is dat weet niemand. En diegenen die het wel schij-nen te weten, zoals de Wachttoren, leren door zulk een handelswijze dat ze het schriftuurbewijs niet geloven. Dit zegt dat niemand het weet dan hij die hem ontvangt. En zelfs nu is die nieuwe naam nog niet gegeven want het behoort tot de verheerlijkte leden van de gemeente, tot de overwinnaars bij hun verheerlijking en niet de leden op aarde. Het is dan ook goed op te merken dat zelfs de W.T. in hun uitleg uit het boek ’Dan is Gods mysterie voleindigd’ enkele speculaties in verband met die nieuwe naam heeft laten varen. (blz.161, 162, 208). We vinden ze ook niet meer in ’De Openba-ring’ blz.46, 47. Maar de mystieke benadering is nooit veraf volgens hetzelfde boek blz.152. Wijzen we tot slot nog op wat het O.T. zegt over de hogepriester van Israël. Deze draagt een tulband waarop de naam van God in originele vorm geschreven was Y H W H. Dit zou er kunnen op wijzen dat alle leden van de gemeente van Christus God vertegenwoordigen in de wereld (Ex.28:36-38).

OPENBARING _1 tot 10 128

Vierde brief: aan Thyatira (vertaling C. van der Waal) 18 En aan de bode van de gemeente in Thyatira moet gij schrijven: Zo spreekt de Zoon Gods, die heeft de ogen als een vuurvlam en de voeten gelijkend op blinkend koper: 19 Ik ken uw werken en de liefde en de geloofstrouw en het dienstbetoon en de volharding van u en uw werken, de laatste, overvloediger dan de eerste. 20 Maar Ik heb tegen u, dat gij laat begaan de vrouw Izebel, die spreekt van zichzelf als van een profetes, en onderwijst en verleidt Mijn dienstknechten om te hoereren en te eten afgodenoffers. 21 En Ik heb gegeven aan haar tijd, opdat zij zich zou bekeren; maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. 22 Zie Ik werp haar te bed en die overspel bedrijven tesamen met haar in gro- te verdrukking, wanneer zij zich niet afkeren van haar werken; 23 en haar kinderen zal Ik doden door pestilentie. En erkennen zullen al de gemeenten, dat Ik, Ik het ben, die naspeur nieren en harten en geven zal aan ulieden elk volgens ulieder werken. 24 Ulieden echter zeg Ik, gij overgeblevenen in Thyatira, allen die niet aanhangen deze leer, die niet gekend hebben de diepten des satans, zoals zij verklaren: Ik leg op u geen andere last, 25 maar wat gij hebt, moet gij vasthouden totdat Ik aangekomen zal zijn. 26 En de overwinnende en wie acht geeft tot de voleinding toe op Mijn werken, Ik zal geven aan hem volmacht over de natiën,

OPENBARING _1 tot 10 129

27 en hij zal herder over hen zijn met een staf van ijzer, zoals de vaten van pottenbakkersklei verbrijzeld worden, 28 evenals ook Ik dit aanvaardde van Mijn Vader; en Ik zal geven aan hem de ster van de vroege morgen. 29 Wie beschikt over een oor, horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. Opb.2:18: “En schrijf aan de engel der gemeente te Tyatira: Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons:” Een der meest gebruikte titels in het N.T. voor Christus is “de zoon van God”. Die is slechts éénmaal in Openbaring gebruikt, in deze tekst. Dit heeft te maken met de menswording en het aan-nemen van de gedaante van een slaaf (Joh.1:1,14,18 / Phil.2:5-7). Maar ook speciaal vanaf zijn ver-heerlijking ná Zijn dood en opstanding. Deze uitdrukking die we reeds vinden in Ps.2:7 is door Pau-lus in Heb.1:1-3 / Hand.13:33,34 en Rom.1:4 speciaal in verband gebracht met de opstanding. Die uitdrukking is bijna altijd gebruikt in verband met de gemeente. De andere uitdrukking “zoon des mensen” vinden we meestal in gebruik tot de wereld en speciaal in verband met de 1é of 2é komst van de Heer. Zie hierover Dan.7:13 / Opb.1:13,18 / Joh.5:27. In de brochure ’Het Woord, Wie is hij volgens Johannes’ blz.26 tracht de Wachttoren ons ervan te overtuigen dat de verheerlijkte Christus nog steeds ondergeschikt is aan de Vader want zeggen ze Jezus noemt God nog steeds zijn Vader volgens Opb.2:18,26,27. Wanneer de dingen echter zo scherp gesteld worden geeft men een verkeerd beeld van de Christus in het boek Openbaring en wel om de volgende redenen die we schematisch voorstellen:

1° Hij heeft macht over levenden en doden 11:18 / 2:23, vergelijk Mat.16:27. 2° Hij doorzoekt het hart der mensen 2:23, vgl. Ps.7:9 / 139:1. 3° Heeft één autoriteit met de Vader 11:15, vgl. 1 Kron.29:11-13. 4° Heeft één troon met de Vader 22:1,3, vgl. Opb.3:21. 5° Ontvangt samen met de Vader alle aanbidding 5:13, vgl. Hand.4:12. 6° Zijn priesters zijn dat ook van de Vader 20:6, vgl. Joh.12:26. 7° Hij bezit goddelijke titels 1:18 / 3:7 / 22:13, vgl. Col.2:9 / Jes.44:6. 8° Teksten in het O.T. die spreken over YaHWeH worden in de Apocalupsis toegepast op Christus vergelijk Deut.10:17 en Opb.17:14 / Spr.3:12 en Opb.3:19 / Dan.7:9,13,22 en Opb.1:11-14 / Zach.4:10 en Opb.5:6 / Dan.10:5-7 / Ezech.43:2 en Opb.1:13-16. (Voor Dan.7:9,13,22 wijzen we op de LXX waaruit blijkt dat de Oude van dagen en de Mensen-zoon identiek zijn).

In het licht van dit alles wordt het duidelijk dat Christus méér is dan een ondergeschikte. Hij is dit ten opzichte van Zijn Vader in functie van Zijn middelaarambt dat nog niet ten einde is. Het is wet-telijk gezien wél volbracht op Golgotha maar nog niet in alle praktische aspecten. Voor ons echter is deze Zoon ook God en respect waardig gelijk aan deze die we de Vader geven. De contradictie die ogenschijnlijk naar voren komt uit deze teksten is niet toe te schrijven aan de Bijbel maar aan de uitleg der Jehovah’s Getuigen. Totdat ze niet begrepen hebben dat Christus tezelfdertijd de ene God en waarachtig mens is, zolang zal hun leer dezelfde verkeerde kijk op Christus hebben.

OPENBARING _1 tot 10 130

Jehovah’s Getuigen (‘De Openbaring’ blz.47, 48) misbruiken deze tekst en zeggen, zie je wel er is géén Drie-eenheid, want Christus is na Zijn opstanding “Zoon van God” en niet God. Maar dat is dus een simplistische uitleg. Want voor mensen uit die dagen is een zoon van God ook zelf god-delijk. De ogen van Christus zijn als een vuurvlam en zijn voeten als koperbrons. De ogen verwijzen naar Zijn alziendheid en alwetendheid. Dat Zijn ogen als een vuurvlam zijn wil voorzeker zeggen dat Christus als vernietiger zal optreden (Heb.10:29,30 / 6:4-6 / Joh.10: 36). Wat de voeten in brons betekenen is moeilijk te bepalen. In Zach.6:1 is brons een symbool van Gods wetten. Zou het dan betekenen dat Christus standvastig was in het onderhouden van Gods wetten? Maar aangezien hier sprake is over de verheerlijkte Christus zou het eerder moeten zijn dat de voeten in brons ver-wijzen naar het oordeel van Christus als het ware “staande” op Gods wetten. Als Hij die beschikt over het oordeel (Joh.5:27) zal dit een rechtvaardig oordeel zijn. Opb.2:19: “Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste.” De Heer weet (beter kent) onze werken en die zullen ook aan het licht worden gebracht (Mat.12:36,37 / 1 Cor.4:5 / Pred.12:14 / Jes.6,7). Als eerste der werken noemt Christus hier liefde, de “agapè.” Er is hier géén sprake over de “philia” welke de liefde is onder familieleden of vrienden maar over de liefde die op Bijbelse begin-selen is gebaseerd. Die liefde is zo allesomvattend dat Christus zegt: “Heb uw vijanden lief” (Mat.5:44 / Luc.6:27). Die liefde is een vrucht van Gods Geest (Gal.5:22). Of het nu speciaal dát facet van de “agapè” is welke hier belicht wordt is niet met zekerheid te zeggen. Want ook de lief-de tot de leden der gemeente is “agapè” (Joh.15:12,17 / Gal.6:10 / 1 Pet.3:8 / 4:8). Zoals uit som-mige dezer schriftuurplaatsen gezien wordt is deze liefde zelfs in bevelende vorm gegeven. Hier-voor zijn drie redenen: 1°) daardoor imiteert hij de liefde van God zelf (Mat.5:43,45), 2°) liefde tot een broeder is als tot Christus zelf (Mat.25:40), 3°) een broeder is evenals elke andere persoon ie-mand voor wie Christus is gestorven (Rom.14:15 / 1 Cor.8:11). Het tweede punt uit de gemeente van Thyatira waar Christus de nadruk op legt is “geloof”. Ge-loof is de vertaling van het Griekse woord “pistis”. De Bijbelse algemene definitie van het woord vinden we in Heb.11:1 waar Paulus zegt dat “geloven” de stellige en verzekerde verwachting is van dingen waarop gehoopt wordt en aldus het bewijs vormen van werkelijkheden die niet gezin wor-den, maar toch bestaan. Volgens die definitie is “geloof in God” het geloven in zijn beloften waar-op we hopen (Heb.11:6 / 12:2 / 13:7). Maar geloof is niet slechts het verwachten van toekomstige dingen. Wat God vroeger heeft gedaan behoord ook tot ondersteuning van het geloof. Zo is er ver-scheidene malen sprake in de Schrift van “geloof in Christus” hetgeen wil zeggen: aannemen van wat God door middel van de Messias heeft gedaan, namelijk de redding der mensheid (Rom.3:22 / Gal.2:16 / 3:12 / Eph.3:12). In het kort kan daarom gezegd worden dat geloof berust op vertrou-wen in wat God en Christus gedaan hebben en in de toekomst zullen doen (Mat.8:10 / 15:28 / Luc.7:9,50 / 17:5). Het volgende waarop Opb.2:19 de nadruk legt is “dienstbetoon”. Het Griekse woord hier is “diakonia.” De bediening kan ofwel als enkeling gebeuren of collectief door een groep of door de gehele gemeente. Zie hiervoor Hand.1:17,25 / 20:24 / 21:19 / Rom.11:13 voor de eerste betekenis en Hand.6:1 / 11:29 / 12:25 / Rom.15:31 voor de tweede betekenis. Het zelfstandige naamwoord

OPENBARING _1 tot 10 131

van “diakonia” is “diakonos” en heeft in algemene terminologie betrekking op de “dienaren” in de gemeente waarbij zelfs de apostelen inbegrepen zijn (1 Cor.3:5 / 2 Cor.4:1 / 1 Thes.3:2). Chris-tus wordt een “dienaar” genoemd (Rom.15:8) alsook de wereldse autoriteiten (Rom.13:4). Bijbels gezien is een “diakonos” niet speciaal een ambt maar een voorrecht van God gegeven aan iedereen in zijn gemeente (Eph.4:12 / 6:21 / 2 Cor.3:6 / 11:23 / Col.1:23 / 1 Tim.4:6). Dit is ook de Bijbelse definitie over een “diakonos” zoals Christus ze geeft in Joh. 12:26 “Indien iemand mij wil die-nen, hij volge Mij.” Iedere volgeling van Christus is ook Zijn dienaar, beter nog gezegd moet Zijn dienaar zijn. Het laatste wat in Thyatira geprezen wordt is “de volharding.” Het Griekse woord hiervoor is “hupomonè” en heeft verscheidene malen de betekenis van standvastig blijven in verdrukking zoals hier het geval is (Rom.12:12 / 1 Pet.2:20). Bij dit alles worden ze ook nog geprezen voor werken die ze de laatste tijd hebben gedaan maar niet nader genoemd. En omdat Protestanten zich soms onprettig gevoelen bij de term goede werken daarover iets van D. Bonhoeffer: “Ter wille van zijn heil heeft de christen goede werken nodig; want wie in slechte werken wordt bevonden, die zal het Rijk Gods niet zien. Daarom is het goede werk het doel van het christen-zijn. Omdat in dit leven maar één ding belangrijk is, namelijk hoe een mens in het laatste gericht kan bestaan.” Uit ’Navolging’, Ten Have, 1972, blz.286. En dat is niet tegen wat er staat in dit gedeelte van Openbaring. Het zijn echter niet alleen goede werken die Thyatira doet want er wordt aan toegevoegd: Opb.2:20-22: “Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoere-rij. Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren.” Volgens zeer oude tradities die teruggaan tot de kerkvaders was de Izebel die hier genoemd wordt de vrouw van de opziener (voorganger) in die gemeente. Volgens een andere traditie was het een vrouw van het orakel van één of andere heidense God die veel invloed zou gehad hebben op de gemeenteleden. Uit hetgeen Christus over haar zegt moet die vrouw een christen zijn van de afvalli-ge soort. Of die vrouw nu speciaal de echtgenote was van de voorganger (de episcopos) daar is niet met zekerheid te zeggen. In elk geval die vrouw had een zeer grote en nefaste invloed op velen daar. Juist zoals de Jezabel uit de oudheid ging die vrouw ertoe over aan valse goden te offeren (1 Kon.21:25). Voorzeker gaf deze vrouw één of andere uitleg in strijd met godenoffers zoals opgete-kend in 1 Cor.8:4. Het is ook goed dit gedeelte te vergelijken met dat wat over de leer der Nicolaï-ten is gezegd in Opb.2:14, het is eigenlijk hetzelfde. Deze vrouw is verdorven maar God is lankmoedig en heeft haar de tijd gegeven om zich te beke-ren. Het is echter tot erger gekomen, juist zoals in de dagen van Noach (1 Pet.3:20). Daarom zal haar oordeel des te rechtvaardiger zijn en des te heviger (Opb.14:8 / 18:21-24). Betreffende de Bij-belse betekenis van het werkwoord “bekeren” zie Hand.8:22 / Heb.6:1 / 12:17. Daarom zal zij met haar minnaars met al diegenen die haar gevolgd zijn, op het ziekbed geworpen worden. Deze sym-bolische uitdrukking kan best begrepen worden met Ps.41:4 indien het ziekbed als een verdere lankmoedigheid begrepen moet worden. Indien dit ziekbed echter een slechte betekenis heeft zal dit veeleer een oordeel betekenen. Zie in dit geval dan 1 Cor.5:9 / Jac.5:5 / Rom.2:5 / Opb.9:20,21. Het ziekbed zal voor dezen in elk geval “een grote verdrukking” zijn, letterlijk vertaald, want hier

OPENBARING _1 tot 10 132

staat geen enkel lidwoord in de Griekse tekst. Zie het commentaar bij Opb.7:14. In sommige ma-nuscripten staat in plaats van “haar hoererij” het meervoud “hun hoererij”. Dat zou dan op het vernietigend werk van de vrouw wijzen, ze is niet de énige opstandeling in die gemeente. Opb.2:23-25: “En haar kinderen zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek, en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw wer-ken. Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Tyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.” Juist zoals YaHWeH de kennis heeft van de diepe gedachten van iedere mens (Jer.17:10) zo ook kent Christus die gedachten omdat aan hem het oordeel is gegeven. De Heer onderzoekt (zelfde woord als in Joh.5:39) de details van de weg welke zijn volk volgt. Er moet op gelet worden dat het niet de persoon is of zijn zonden die onderzocht worden naar zijn werken, de demonstratie van zijn geloof. Dit is in volle overeenstemming met schriftuurplaatsen als Joh.5:24 / Heb.10:27. Er is ook gezegd dat de kinderen, de volgelingen van Jezabel, met de dood zullen geslagen worden. Vol-gens de meeste Bijbelcommentators is dit een citaat uit de Septuaginta volgens Ezech.33:27. Maar dat hoeft niet speciaal zo te zijn. Want daar heeft die uitdrukking betrekking op een pestilentie. Aangezien over deze dood in de profetische tijd is gesproken kan dit beter letterlijk worden toege-past op de tweede komst van de Christus (1 Pet.4:17). In vers 24 is er dan een probleem van vertaling en verder van uitleg. Er staat o.a.: “gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen.” Op wie de “zij” betrekking heeft is moeilijk te zeggen. Zijn het de volgelingen van Jezebel of waren het de getrouwe christenen in Thyatira die alzo spraken. Verder zijn er ook vertalingen die “gelijk zij zeggen” vertalen als “zoals er gezegd wordt” hetgeen dus op een meer algemene groep zou toepasselijk zijn. Volgens die vertalingen kunnen zelfs de heidenen van Thyatira gesproken hebben over “de diepten van Satan.” Zonder twijfel moet die diepte van Satan betrekking hebben op bepaalde demonische praktijken uit die tijd. Een andere moeilijkheid is wanneer Christus zegt: “Ik leg u geen andere last op.” De last die zij nu dragen heeft klaarblijkelijk betrekking op de aanwezigheid van Jezabel en haar volgelingen. Een andere last zou dan betrekking hebben op nieuwe problemen met een nieuwe sekte of iets derge-lijks. Maar dit kan ook begrepen worden als dat Christus géén nieuwe last op zijn volgelingen wil leggen door nieuwe wetten of instructies uit te vaardigen. Ze hebben een last van hem gekregen (Mat.11:28-30) maar zullen er geen nieuwe krijgen. Laten we beseffen door naar het O.T. te kijken en wat God er heeft gedaan: God is onverander-lijk volgens 1 Sam.15:29 / Mal.3:6. Maar dezelfde boodschap klinkt ook in het N.T. (Heb.13:8 / Jac.1:17). God zal de schuldige zondaar zeker straffen. Want Hij kan zichzelf niet verloochenen (2 Tim.2:13). Dan volgt voor Thyatira één der belangrijkste passages. Er staat: Opb.2:26-29: “En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, en Ik zal hem de morgenster geven. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.” YaHWeH had aan zijn Zoon voorzegd in Ps.2:9 dat Hij de volkeren zou verpletteren met een ijzeren knots. Wat de Heer ontving van de Vader geeft Hij over aan zijn getrouwe volgelingen, de

OPENBARING _1 tot 10 133

overwinnaars. (Zie ook Opb.12:5 / 19:15). Maar het is niet alleen macht om te vernietigen dat de gemeente ontvangt maar tevens de macht over de heidenen, en de macht om te “hoeden”. Dit rege-ren (Grieks = “poimainoo”) over de heidenen gaat dus verder dan wat met Armageddon zal ge-beuren. Met de grote oorlog van God zullen alle natiën vernietigd worden want allen zullen zich hebben laten misleiden door de Antichrist. Moeilijk te verklaren is dat er ook gezegd wordt: “Ik zal hem de morgenster geven”, want Christus zelf noemt zich in Opb.22:16 de “blinkende morgenster.” Men kan dus concluderen dat Christus zichzelf als het ware geeft aan zijn volgelingen. Dan wordt Mat.13: 43 ook duidelijk waar staat dat de gelovigen ná Armageddon zullen stralen als de zon. Ook Dan.12:3 verwijst hiernaar. Verder spreekt 1 Cor.15:40,41 over soorten opstandingen, sommigen zijn als de Zon, anderen als de maan enz... Nu is Christus volgens de Schrift de eerste onder vele broeders (Rom.8:29) en de eerste die uit de dood is opgestaan (Col.1:15,18). Men zou de tekst ook kunnen begrijpen alsof Christus “de morgenster” geeft aan zijn broeders. Want Hij is het die het oordeel bezit als de “enigsoortige (Grieks = monogenes) die uit de vader is geboren” (Joh.1:18) en aan wie God alles heeft overgedragen wat betreft autoriteit (Mat.28:18 / Joh.5:27). En laten we iets zeggen over de werken waarover vers 26 spreekt. Wanneer we een lijst maken van alle wetten / bevelen / opdrachten van de Heer in de evangeliën dan zijn het er wellicht meer dan 100. Hier zijn er enkele in het volgende lijstje: 1. In liefde de noden van de ander lenigen (Mat.25:31-46) 2. Het evangelie geloven en er naar leven (Joh.5:24) 3. Rechtvaardiging door het geloof aanvaarden (Rom.3:24) 4. In Jezus blijven (Joh.15:5,6) 5. Leven naar de Geest (Rom.8:4) 6. Mild over anderen oordelen (Mat.7:2) 7. Overwinnen (Opb.3:5) 8. Volharden tot het einde (Mat.24:13)

OPENBARING _1 tot 10 134

Openbaring hoofdstuk 3

Het boek Openbaring is veel meer dan een herlezing van wat in het OT staat.

Veel meer dan deze Joodse man ooit zou kunnen bedenken. Voor hem is de Openbaring van God gestopt in de 4de eeuw voor Christus.

Vijfde brief: aan Sardes (vertaling C. van der Waal) 1 En aan de bode van de gemeente in Sardes moet gij schrijven: Zo spreekt Hij, die heeft de 7 Geesten Gods en de 7 sterren: Ik ken uw werken: ’n naam hebt gij dat gij leeft en een dode zijt gij. 2 Word waakzaam en versterkt het overblijfsel, dat zou gaan sterven. Want Ik heb niet bevonden, dat uw werken de volle maat bereikt hebben voor het aangezicht van Mijn God. 3 Herinner u dan, hoe gij aanvaard en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Wanneer echter gij niet waakzaam wordt, zal Ik aangekomen zijn als een dief en gij zult volstrekt niet weten, op welk uur Ik aangekomen ben bij u.

OPENBARING _1 tot 10 135

4 Doch gij hebt enige namen in Sardes, die niet verontreinigden hun klederen en rondgaan zullen zij met Mij in het wit; want waardig zijn zij het. 5 De overwinnende, zó zal hij bekleed worden met witte klederen en Ik zal volstrekt niet uitwissen zijn naam uit de boekrol des levens, en Ik zal belijden Zijn naam voor het aangezicht van Mijn Vader en voor het aangezicht van Zijn boden. 6 Wie beschikt over een oor, horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. Opb.3:1,2: “En schrijf aan de engel der gemeente te Sardes: Dit zegt Hij, die de zeven Gees-ten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God.” Dit is een zeer scherpe beschrijving van de toestand in Sardes, een toestand die in sommige ge-meenten nu heerst. Zoals men ziet in deze brief, is het niet afval van God dat aan de kaak gesteld wordt. Maar wel de eigendunk die zij over zichzelf hadden. Het is dus eigenlijk hypocrisie van de gemeenteleden. Wat ertoe leidde te zeggen dat zij een “naam” hadden en die naam eigenlijk niet bezaten. Het was slechts een “façade.” Deze passage doet ons soms denken aan wat de sekten over zichzelf weten te vertellen. Het was ook wat de Farizeeën deden. En alhoewel deze mensen “wer-ken” verrichten, toch zijn die werken niet “vol” zoals Christus zegt. Werken des geloof zijn slechts “vol” indien zij in liefde tot God en naaste gedaan zijn (1 Joh.4:12,20,21). Wie eraan twijfelen dat onder afvalligen geen vele wonderen werken zijn - die evenwel zonder waarde zijn - moeten Mat.7:21-23 eens aandachtig lezen. Dat er echter een oplossing bestaat voor zulk een toestand leert het volgende vers waar gezegd is: Opb.3:3: “Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen.” Zoals hieruit blijkt is hypocrisie niet speciaal de zonde tegen de geest zoals in Heb.6:4-8 en 10:26-29 beschreven is. Want er is nog redding mogelijk voor Sardes. Maar het is in elk geval hoog tijd dat er enige verandering komt want de tijd van de tweede komst van de Heer staat voor de deur. Een tijdstip dat ongekend is en als de komst van een dief is beschreven (zie ook nog naar Mat.24:43 / 1 Thes.5:2 / 2 Pet.3:10). In de leer van de bedelingen gaat het hier terug om een “spe-ciaal oordeel.” Zie naar Biederwolf blz.549 en ook de tabel bij Opb.1:7. Rare visie, alsof er zo vele komsten en evenveel oordelen zijn! Gereed staan voor Zijn echte Wederkomst is een raad voor allen. Voor een deel aan deze gemeente wordt ook geschreven:

OPENBARING _1 tot 10 136

Opb.3:4: “Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.”We kunnen in vertaling ook spreken over “enkele namen” i.p.v. “enkele personen” want het Grieks spreekt over “onomata.” Dus enkele mensen in Sardes zijn toch getrouw aan de leer van de Heer en heb-ben zich niet bezoedeld aan afgodenleer en verkeerde werken. (Zie tevens Joh.6:66.) Zijn klederen niet bezoedelen wil niet zeggen, zoals sommigen beweren, absoluut zonder zonde zijn want dit zou in tegenspraak met 1 Joh.1:8-10 zijn. Het kleed dat wij dragen is eerder een afbeelding van ons vol-gen van morele beginselen, want zelfs iemand die deze beginselen hoog houdt kan zondigen. De ondersteuning hiervoor vinden we in Mat.22:11 en Opb.16:15. En dezen die zulke klederen dragen zullen later nog andere klederen ontvangen, die de Heer hen zal geven. En dat zullen witte klederen zijn als symbool van hun heerlijkheid. Het is het kleed van de overwinnaar. Het is het kleed dat verwijst naar dezen die opstaan in heerlijkheid (Marc.9:3 / Mat.17:2 / Luc.9:29 / Opb.4:4 / 6:11 / 7:9,13). Aangezien hemelse schepselen altijd in witte klederen zijn afgebeeld (Opb.4:4 / 19:14 / Dan.7:9) kan dit daarom ook symbool zijn van het “geestelijke lichaam” dat de gemeente zal be-zitten (1 Cor.15:40-44 / 51-54). Daarover verder sprekende zegt Christus: Opb.3:5,6: “Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.” In Sardes werd de moedergodin van Asia aanbeden. Van deze Cybele werd gezegd dat ze de doden tot leven kon brengen. Dat er in deze brief naar eeuwig leven in de naam van Jezus is verwe-zen zou dit kunnen aanklagen. De Heer is de enige die totale macht heeft over leven en dood. Een waarschuwing, ga niet in op de verzoeken van de valse godsdiensten of sekten wat ze ook mogen beweren. Voordat men er erg in heeft zit men tot over zijn oren in een doos van Pandora. Het idee van het schrijven van namen in het “boek des levens” vinden we reeds bij de He-breeuwse geschriften in teksten zoals Ex.32: 32 / Ps.69:28 / Jes.4:3 / Dan.12:1. Het is speciaal de Openbaring die er veelvuldig over spreekt. Zie dan Opb.13:8 / 17:8 / 20:12 / 21:27. Dit geschreven zijn in het boek des levens heeft te maken met de leer der predestinatie. Het leert dat iemand door God gekend is en aangenomen (2 Tim.2:19) en aldus in Gods gedachte is ten leven. Deze tekst leert ook dat Christus de naam van iedereen die in het boek des levens staat zal belijden voor Zijn Vader. Dit is ook duidelijk in Mat.10:32 en Luc.12:8. Let er ook op dat Jezus hier onder inspiratie spreekt over YaHWeH als “zijn Vader.” Zie ook vers 2 waar Hij zegt “mijn God.” In deze teksten trouwens het ganse boek tot einde hoofdstuk 20 is het Middelaarschap van de Heer nog steeds aanwezig. Zesde brief: Aan Filadelfia (vertaling C. van der Waal) 7 En aan bode van de gemeente in Filadelfia moet gij schrijven: Zo spreekt de Heilige, de Waarachtige, die heeft de sleutel van David, de Openende en niemand zal sluiten, en de Sluitende en niemand opent. 8 Ik ken uw werken!

OPENBARING _1 tot 10 137

Zie, Ik heb gegeven voor uw aangezicht een deur, een geopende, waarvan geldt: niemand kan sluiten haar. Want gering, wat gij hebt aan kracht, maar gij hebt bewaard Mijn Woord en hebt niet verloochend Mijn naam. 9 Zie, Ik geef er uit de vergadering des satans, die zeggen dat juist zij Joden zijn, en die het niet zijn, doch liegen. Zie, Ik zal bewerken hen, dat zij zullen aankomen en aanbidden vlak voor uw voeten en erkennen, dat Ik, Ik liefkreeg u. 10 Omdat gij bewaard hebt Mijn Woord over de volharding, zal ook Ik, ja Ik, u bewaren uit de ure der verzoeking, die staat te komen over het gehele wereldrond om te verzoeken, die wonen op het land. 11 Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand neme uw krans. 12 De overwinnende, Ik zal maken hem tot een zuil in de tempel Mijns Gods; en daaruit zal hij nimmermeer uitgaan. En schrijven zal Ik op hem de naam van Mijn God en de naam van de stad Mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat afdaalt uit de hemel van mijn God vandaan, en Mijn naam, de nieuwe, 13 Wie beschikt over een oor, horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. Opb.3:7: “En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waar-achtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent.” Eerst en vooral is Christus hier genoemd de “ho hagion”, “de heilige”. In de strikte zin van het woord is alleen YaHWeH “de heilige” (Hosea 11:9 / Jes.6:3). Maar de Zoon die het beeld is van de Vader heeft ook deze titel (Joh.6:68,69). De tweede titel van Christus hier is “ho alethinos” wat normaal als “de Waarachtige” vertaald kan worden maar ook als “de Echte” zou kunnen weer-gegeven worden. De bedoeling is namelijk dat Christus in zichzelf de alléén ware verlosser is of Messias terwijl anderen die daarop aanspraak maken dit verkeerdelijk doen. Christus heeft ook de “sleutel van David”. In dit verband vergelijke men de profetie van Jes.22:20-22 en 2 Kon.18:18.

OPENBARING _1 tot 10 138

Aangezien in de Bijbelse symboliek een sleutel als beeld gegeven is van autoriteit, volgt daaruit dat Christus de macht van het koningshuis van David heeft. En aangezien David koning was daarom ook Christus (Mat. 28:18 / Eph.1:22). Daar Christus alle macht heeft kan Hij “openen en sluiten.” Openen voor dezen die Hem aannemen als een persoonlijke verlosser en sluiten voor wie Hem ver-werpt (Joh.6:44-47). Hij is de Koning van het geestelijke Jeruzalem, opent of sluit de toegang voor vriend en vijand. We hebben vanuit deze tekst een opmerking over wat er aan de orde is in het nieuwe Israël. Mensen uit de leer van de bedelingen zeggen in dat verband dingen die niet kosjer zijn. In ’Bijbel-studie - Katern’, Bijlage Tijdschrift ’Amen’ n°9, september 1996, blz.30 lezen we: “Wat is Gods voorwaarde voor het herstel van Israël? Inderdaad, bekering en geloof! Zeg nou zelf, als Israël vanwege ongehoorzaamheid aan het Woord van God uit het land verwijderd is, en het keert nu, na verloop van jaren, in ongehoorzaamheid en ongeloof naar het land terug, zou dat dan nu naar Gods welbehagen zijn? Als de Joden terugkeren zonder aan de Goddelijke voorwaarde te voldoen, dan is dat ongeloof c.q. ongehoorzaamheid, en daarop rust de toorn van God. Het verraad van de Here Jezus vond plaats onder Gods toelating, profetie werd vervuld; sterker nog: het paste in het Plan van God. En toch: wee degene door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Zou het van-daag anders zijn? Neen! Deze terugkeer geschiedt wel onder Gods toelating, en ligt in de profetie-ën opgesloten; het past zelfs in het wonderbare Plan van God. En toch: wee degene die terugkeert! De aanwezigheid in het land is tot nu toe alleen nog maar ellende geweest: oorlogen, aanslagen, geweld etc. En het profetisch Woord leert, dat Israël in het land de zonde vol zal maken door zich in de eindtijd te verbinden met het beest... Het vredesproces, dat zich nu voor onze ogen ontwik-kelt, is de weg daar naartoe..! Zolang Israël zich niet tot God keert, keert Gods toorn zich niet van hen af (Lees bijv. Jesaja 5:25; 9:11,16,20; 10:4)” (wij onderstrepen de tekst). Met deze opmerking kunnen we grotendeels meegaan. Dus géén herstel mogelijk zonder voor-eerst berouw en bekering. Dat is zelfs niet het geval voor de andere kringen van de bedelingen. Het gaat erom dat sinds de komst van de Heer er een nieuw verbond is gesloten met Israël. Als Israël in massa gezegend wil worden door God dan moet er ook een massale bekering zijn. Want niet de afstamming telt mee maar de wijze waarop men Jezus aanneemt. Hij als middelaar voor Joden en Heidenen is de enige die de enkeling genadig naar Zijn wil (Hand.4:12). Opb.3:8: “Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.” In verband met de geopende deur zijn er drie belangrijke verscheidene uitleggingen gegeven. Het kan eerst en vooral een beeld zijn van de predikingactiviteit, een missionair appel (Hand.14:27 / 1 Cor.16:9 / Col.4:3). Ten tweede kan Christus zelf als de geopende deur gezien worden volgens Joh.10:7,9. En ten derde kan de deur een symbool zijn van de persoonlijke christelijke loopbaan van de gelovige die door zijn levenswijze als het ware tot de poort van het Messiaanse rijk komt. Opb.3:9: “Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Jo-den zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich neder-werpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.” De synagoge van Satan is in die zin een Bijbelse uitdrukking om het vleselijke Joodse volk aan te duiden (zie ook Opb.2:9). Meestal wordt dit vers verklaard als dat sommige Joden in Philadelphia zich zouden bekeerd hebben. Zie hiervoor dan Jes.60:14 / 49:23.

OPENBARING _1 tot 10 139

Opb.3:10,11: “Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” Deze vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap is lichtelijk verkeerd. De S.V. is beter en zegt: “omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt”. Vergelijk ook de Lutherverta-ling en deze van Brouwer die in die aard spreken. Wat is dat woord (logos) van de volharding (hu-pomone) van Christus? Dat de Heer volhard heeft, in en tijdens zijn aardse leven leert Heb.12:3 en aldus zou het voorbeeld van Christus zelf als het ware een woord van Christus kunnen zijn. Maar toch heeft Christus zijn discipelen ook het gebod opgelegd om te volharden. Daarvoor ziet men dan naar o.a. Luc.21:19. Zie over de leer der volharding bij de apostelen o.a. Heb.10:36 / Jac.1:4 / Rom.5:3 / 1 Cor.10:13. Die volharding zal er ook toe leiden dat het volk van God zal bewaard worden voor de grote verzoeking die over hen die op de aarde wonen zal komen. Wanneer we alle schriftuurplaatsen nagaan waar de uitdrukking “hen die op de aarde wonen” gebruikt wordt, dan zien we dat dit altijd toepasselijk is op de goddelozen en dat Gods gemeente er nooit bij gerekend wordt. (Vergelijk Opb.3:10 / 6:10 / 8:13 / 11:10 / 13:8 / 13:14 / 17:2,8). Hoewel de gemeente op de aarde woont, is ze er toch geen deel van. Maar wat is die grote verzoeking die over de goddelozen komt en waarvan de gemeente gespaard wordt? Indien dat betrekking heeft op de grote dag van God de Almachtige, zoals sommigen beweren, dan wil het zeggen dat de gemeen-te vóór die tijd wordt opgenomen. Dit wordt ondersteund door Opb.7:14 alhoewel het moet gezegd worden dat Opb.3:10 spreekt over een “peirasmos” (beproeving) terwijl in Opb.7:14 sprake is van: “de verdrukking, de grote” (ho thlipsis, he megale). Daarom kan het ook zijn dat de ver-drukking of beproeving van Opb.3:10 een verwijzing is naar de tijd van de laatste Antichrist, welke een geweldige druk op de mensen der aarde zal uitoefenen. In elk geval zal iedereen die tot de ge-meente behoort geen hinder ondervinden van die beproeving, en zal zijn kroon van rechtvaardigheid behouden (2 Tim.4:8). Voor Gods gemeente komt na deze storm, het eeuwige leven bij God. We gaan daarom ook niet akkoord met de opmerkingen van de leer van de bedelingen over de grote verdrukking. Neem bijvoorbeeld deze van T. Niemeijer in ’Het Zoeklicht’ van 29 april 2000 op blz.19: “Tenslotte vraagt u ook naar het aantal mensen, dat als gevolg van de oordelen Gods, tijdens de grote verdrukking zal sterven. Er wordt hier gesproken over een vierde van de wereldbe-volking. Wanneer u uitgaat van een wereldbevolking van 4 miljard mensen (na de opname der gemeente) dan is hier inderdaad sprake van 1 miljard. Waarschijnlijk zullen er nog wel meer men-sen op aarde leven, waardoor het aantal doden nog aanzienlijk groter zal zijn!” Zie onze aanteke-ningen bij Opb.7:14. Opb.3:12: “Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.” In de onderstaande tabel geven we enkele andere aspecten weer van wat een gelovige in Christus is en ontvangt. Joh.1:12 “kinderen Gods” Rom.8:17 “mede-erfgenamen” 1 Cor.6:19 “uw lichaam is een tempel van de Heilige Geest” Eph.2:4-6 “mede levend gemaakt met Christus”

OPENBARING _1 tot 10 140

“en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten” Eph.5:30 “omdat we leden zijn leden van Zijn lichaam” Heb.10:19 “bezitten volle vrijmoedigheid” 1 Pet.2:9 “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap” 1 Joh.3:1,2 “nu zijn wij kinderen Gods” 1 Joh.5:1 “die gelooft... is uit God geboren” 1 Joh.5:13 “opdat gij weet, dat gij eeuwige leven hebt” Er is door sommigen de tegenwerping gemaakt dat dit gedeelte strijdig zou zijn met Opb.21:22 waar gezegd is dat in de hemel geen tempel is. Maar die tegenwerping is verkeerd omdat deze twee teksten over andere perioden spreken en dat er verscheidene tempels van God zijn. Zo is de hemel zelf een tempel voor God maar die tempel wordt hier niet bedoeld. Of zegt Christus zelf niet dat het nieuwe Jeruzalem uit den hemel nederdaalt? Neerdaling tot op de aarde dat is de toekomst van die stad en niet omhoog gaan tot de hemel (Opb.21:3,9). Het is niet in de hemelse tempel dat de gelo-vige een pilaar wordt (Gal.2:9 / 1 Tim.3:15), maar in de symbolisch voorgestelde tempel die de gemeente zelf is (1 Cor.3:16 / Eph.2:19 / 1 Pet.2:5). Die tempel is ook van God, en is Zijn stad, en is het nieuwe Jeruzalem. De overwinnaar zal ook een naam ontvangen van Christus, een naam die hijzelf alleen kent (Opb.19:12 / 2:17). Het is dus niet nodig daarover te speculeren. Tot slot zoals in alle brieven wordt nu ook aan de Philadelphiërs geschreven: Opb.3:13: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.” Zevende brief: Aan Laodicea (vertaling C. van der Waal) 14 En aan de bode van de gemeente in Laodicea moet gij schrijven: Zo spreekt de Amen, de Getuige, de betrouwbare en waarachtige, de Aanvang van de schepping Gods: 15 Ik ken uw werken: noch koud zijt gij, noch warm. Och, dat ge koud waart of warm. 16 Daarom dat gij lauw zijt en noch warm, noch koud, ga Ik straks u spuwen uit Mijn mond. 17 Omdat gij zegt: rijk ben ik!, en: rijk ben ik geworden!, en: niets heb ik nodig!, en gij niet weet, dat gij, gij zijt de rampzalige en deerniswaardige en arme en blinde en naakte, 18 geef Ik u de raad om te komen van Mij: goud, gelouterd door het vuur opdat gij rijk moogt worden; en klederen, witte, opdat gij u bekleedt

OPENBARING _1 tot 10 141

en niet openbaar worde de schaamte van uw naaktheid; en ogenzalf om te zalven uw ogen, opdat gij ziende wordt. 19 Ik, allen waarvan Ik houd bestraf en tuchtig Ik. Leg dan ijver aan de dag en bekeer u. 20 Zie, Ik ben gaan staan bij de deur en ben aan ’t kloppen. Wanneer iemand hoort naar Mijn stem en opent de deur, zal Ik binnenkomen bij hem en maaltijd met hem houden en hij met Mij. 21 De overwinnende, geven zal Ik aan hem te zitten met Mij in Mijn troon, zoals Ik ook overwonnen heb en ben gaan zitten met Mijn Vader in Zijn troon. 22 Wie beschikt over een oor, horen moet hij, wat de Geest spreekt tot de gemeenten. Opb.3:14-16: “En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: Dit zegt de Amen, de ge-trouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.” Het is zeer speciaal dat het woord “amen” wat eigenlijk wil zeggen “het zij zo” hier als een titel gebruikt wordt. Indien we min of meer de oorspronkelijke betekenis aanvaarden dan zou het willen zeggen dat Jezus “de Waarheid” is en zo moet aanhoort worden. (Zie ook Joh.14:6.) Christus is de getrouwe en waarachtige getuige omdat zijn ganse leven, zelfs met de dood voor ogen een al-léénstaand en uniek voorbeeld was van het verkondigen van Gods naam en macht (Joh.1:14 / 14:10 / 1 Tim.6:13). Speciaal het woordje “archè” (vertaald als “begin”) verdient nu onze aandacht. Dit woord heeft de betekenis van “eerste” of “begin” of “oorsprong” of “aanvang” (C. van der Waal) iets wat zelf zo in de LXX gebruikt werd (Gen.49:3 / Deut.21:17 / Spr.8:22). In het NT vin-den we het woord ook in Col.1:18 / Heb.2:3 / 2 Thes.2:13 / Heb.6:1 enz. Men kan er dus niet aan ontsnappen dat Christus de “eerste” is van de schepping van God. De “eerste” wat betreft de tijd, de “eerste” wat betreft de belangrijkheid, maar toch zelf niet gescha-pen. Voor het OT is YaHWeH = de Waarachtige volgens Deut.32:4. Jehovah’s Getuigen maken van de uitdrukking “het begin der schepping Gods” een aanwijzing dat Christus de eerste is die door YaHWeH geschapen is. Zie bijvoorbeeld, ’De Openbaring’ blz.66, 67. In dat verband moet ook 2 Cor.1:20 gelezen worden. Maar dat klopt niet met wat het NT leert over de verhouding van Jezus tot de schepping. Zie ook onze publicatie over de Drie-eenheid. En de WT zoekt ook soms zijn steun bij één of andere orthodoxe theoloog die men dan verkeerd citeert. Een voorbeeld van dien aard is het volgende: “Daarna geeft deze theoloog (Albert Barnes) toe dat Openbaring 3:14 terecht zou kunnen betekenen dat Christus werd geschapen... Aangezien hij in de drieëenheid ge-

OPENBARING _1 tot 10 142

looft, sluit hij de mogelijkheid uit en houdt vol dat andere schriftuurplaatsen bewijzen dat Jezus zelf de Schepper en derhalve niet geschapen maar eeuwig is. Volgens deze theoloog betekent Openbaring 3:14 dus dat Christus ’het begin van Gods schepping’ is omdat hij de vorst of het Hoofd van de schepping is” volgens ’DE WACHTTOREN’ van 17 aug.1975, blz.507. Maar wat men tracht te omzeilen is dit: Albert Barnes schrijft niet in zijn commentaar op deze tekst dat Jezus geschapen is en dat zegt hij ook niet in zijn andere commentaren. Hij zegt slechts dat afgaande op het woord er meerdere vertalingen mogelijk zijn. Maar het lijkt hem minder juist dat men hier zou vertalen als “hoofd” en dat “auteur” of “principe” mogelijk is. Voor de andere bewering van de WT dat Christus “géén medeschepper” is (’Inzicht in de Schrift’, deel 1, 1995, blz.1270, 1271) verwijzen we ook naar onze studie over de Drie-eenheid. Zeer kort dit: Christus is schepper vol-gens Joh.1:3 “alle dingen zijn door het Woord geworden” Rom.11:36 “uit Wie, door Wie, en tot Wie alle dingen zijn” Col.1:16 “in Hem zijn alle dingen geschapen” En ook dit nog; zoals Christus de getuige is van de Vader, zo moet de gelovige de getuige zijn van Christus. Mat.13:38: “de akker is de wereld” Mat.24:14: “een getuigenis voor alle volken” Marc.16:15: “aan de ganse schepping” Hand.1:8: “Gijlieden zult Mijn getuigen zijn” De verwijzing naar het “warme” en het “koude” heeft te maken met de geologische bodem rondom deze stad. Een vijftiental kilometer van de stad in de richting van Hieropolis bevonden zich een reeks warmwaterbronnen met ondrinkbaar water, maar wel met een zekere medische waarde. Het water zou goed zijn voor alle soorten ziekten. Zoiets als Haarlemmerolie! Tegen de tijd dat deze wateren Laodicea bereikten waren ze ondergronds afgekoeld door de bronnen van de Denizli en haar ijskoud water. Deze bronnen lagen in de andere richting ook ongeveer twaalf kilometer van de stad. De loop was dus ongeveer deze van een driehoek. Dat water was lauw toen het Laodicéa en werd voor alles gebruikt behalve als drinkwater. Het Woord van God, (Christus), schrijft nu dat dezen in Laodicéa aan de geestelijke ziekte van onverschilligheid lijden en gemakzucht, wat een bepaalde vorm van materialisme is. Omwille van die lauwe toestand zal deze gemeente verworpen worden indien ze zich niet betert. Een zeer ex-pressieve tekst die bij dezen een aanknoping heeft is Lev.20:22. Daar staat dat wanneer het volk God ongehoorzaam zal zijn: “het land hen zal uitspuwen.” Opb.3:17,18: “Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt.” Dit is klare taal en hoeft niet veel uitleg. De raad van Christus is; het materiële te laten varen en de geestelijke dingen te zoeken, een raad die tientallen malen in de Schrift te vinden is (Mat.6:25,26 / Ps.55:22 / 1 Tim.5:8). Dit “kopen” van Christus is: het gratis ontvangen zonder prijs en geld vol-gens Jes.55:1,2. Andere verwijzingen in het OT zijn Jes.59:10 / Hosea 2:5,9 / Haggaï 1:6. Over de genezing van de gemeente zie volgende tabel:

Doel van de gaven van genezing

OPENBARING _1 tot 10 143

1°) Het verbreken van de werken van de duivel - 1 Joh.3:8 / Hand.10:38 2°) Bevestiging van het gepredikte Woord - Mat.8:17 3°) Verheerlijking van Gods Naam - Marc.2:12 4°) Bewogenheid met de zieken - Mat.14:14 / Mat.20:34 5°) Om op te wekken tot geloof - Hand.5:14 / Hand.8:6 6°) Als teken van het koninkrijk Gods - Heb.6:5 / Mat.10:7

Opb.3:19: “Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik, wees dan ijverig en bekeer u.” Vergelijk met Spr.3:11,12 / Heb.12:5,6. Hier komt Gods lankmoedigheid aan de orde zoals zo duidelijk is in: Ezech.18:23: “Zou ik een welbehagen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het Woord van de Here HERE. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?” 1 Tim.2:3b,4: “God, onze Heiland, Die wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen.” 2 Pet.3:3:9b: “Hij is lakmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.” Opb.3:20: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.” In enkele van de gelijkenissen die de Heer gebruikte vinden we het begrip deur. Zie naar o.a. Luc.16:38 / 19:5,6 / 22:11-13 / 24:29,30. De deur waarover hier sprake is, is niet de deur van vers 8 maar is veeleer een symbool voor de wil of toestand van het hart een persoon. Zo kan men uit vrije wil de Christus aannemen of verwer-pen. Bij het aanvaarden van Christus ontvangt de gelovige hem als het ware in zijn hart en heeft een geestelijke maaltijd met Hem. Dit is een beeld van de gemeenschappelijkheid die er tussen Christus en de gelovige is (Gal.2:20 / Heb.2:14-17). De gelovige is volgens een zeer mooie term “in Chris-tus.” Zo staat het meer als 160 maal in het NT. We zijn voor eeuwig met Hem verbonden, Hij laat het werk dat Zijn hand begon niet varen. In de gelovige woont de Vader, der Zoon en de Heilige Geest (2 Cor.6:16 / Eph.3:17 / Hand.2:38 / 5:32). Opb.3:21: “Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.” De eerste overwinnaar - die Christus zelf was - kreeg van zijn Vader het recht op de troon te zitten. Let er op dat dit staat in de verleden tijd, wat erop wijst dat Christus nú al regeert. Zie wat betreft het regeren van Christus naar teksten als: Joh.16:33 / Marc.16:19 / Eph.1:20 / Heb.1:3 / 8:1 / 12:2. En wat betreft het regeren van de overwinnaar, de gelovige, de gemeente, zie o.a. Mat.19:28 / Luc.22:30 / 1 Cor.6:2 / Opb.20:4. Ook de gemeente regeert reeds, en later nog in de toekomst. Onze visie staat mijlenver van de leer van de bedelingen. Scofield zegt (blz.1334): “Dit gedeelte in harmonie met Luc.1:32,33 / Mat.19:28 / Hand.2:30,34,35 / 15:14-16 moet tot de conclusie lei-den dat Christus nu reeds op zijn troon zit. Het Davidische Verbond, Gods beloften aan de profe-

OPENBARING _1 tot 10 144

ten en deze van de engel Gabriël over het Messiaanse koninkrijk wacht nog op zijn vervulling.” Op het eerste ja, op het tweede neen! Want Gods wegen en gaven zijn nu reeds duidelijk omlijnd. Jes.55:1: “O alle dorstigen, komt tot de wateren.” Mat.11:28: “Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” Joh.7:27: “Indien iemand dorst heeft hij komen tot Mij en drinke.” Hand.3:19: “Komt dan tot berouw en tot bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden.” Hand.14:15: “wij (...) verkondigen u, dat gij u van dit ijdel bedrijf moet bekeren tot de levende God.” 2 Cor.3:16: “telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking

weggenomen.” Col.2:6: “Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt.” 1 Pet.2:4: “En komt tot Hem, de levende steen.” Opb.3:22: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.” Het is duidelijk dat vanuit het “horen” ook het “wandelen” komt. Een gelovige moet in de voetstappen treden van de Heer, Hij heeft namelijk een “voorbeeld” nagelaten hoe men moet om-gaan met God en de naaste (1 Pet.2:21 / 1 Joh.2:6). Zoals Israël in de woestijn dagelijks het manna van God ontving zo moet een christen dagelijks leven van de Heer die voor ons het manna is (Ex.25:5 / Joh.6:33). En dat komt tot ons door de Heilige Geest. Als inleiding op wat volgt deze opmerking: vooral een klacht tegen de leer van de bedelingen. Met dit vers wordt de periode van de gemeente van Christus niet afgesloten. Ze wordt niet opge-nomen naar de hemel. Dat staat niet in deze verzen en ook niet in Opb.4:1 het daaropvolgende vers. Er bestaat géén sluitende bewijsvoering dat de gemeente wordt opgenomen om te ontsnappen aan een catastrofe die over de wereld komt. God kan zijn volk beschermen voor alles wat Satan in zijn mouw heeft. Men zal zeggen: het gaat om Gods oordeel en straf. Ook dat vereist géén opname van de gemeente naar de hemel om haar te beschermen. Het mooiste voorbeeld daarvan is wat er aan Israël is geschied tijdens hun verblijf in Egypte. Hun verdrukkers komen in vreselijke verdruk-king tijdens de 10 plagen, maar aan Israël is geen haar gekrenkt hoewel alles voor hun eigen ogen geschiedde. Zie Ex.8:22,23 / 9:4-6,11,26 / 10:23 / 11:7 / 12:23 / 14:28,29.

OPENBARING _1 tot 10 145

Openbaring hoofdstuk 4

De vierentwintig oudsten werpen hun kronen voor de Goddelijke troon [The Four and Twenty Elders Casting their Crowns before the Divine Throne],

naar Openbaring 4:10 van William Blake (1757-1827). Uit 1803-5, in Tate Gallery, London

Opb.4:1-7: “Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten. En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk. En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden. En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit, en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk.” De dispensationalist Clarence Larkin zou dit hoofdstuk alzo beginnen. Hij schrijft in ’Gods Plan en Oogmerk met de Eeuwen’, Internet versie door de werkgroep ’Bijbel Aktueel’: “Het is de tijd van Jacobs benauwdheid (Jer. 30:7) en is het oordeel over Israël, en het is Gods bedoeling er de Gemeente voor te bewaren (Openb. 3:10). Het Boek der Openbaring is in chrono-

OPENBARING _1 tot 10 146

logische volgorde geschreven. Na het vierde hoofdstuk wordt de Gemeente niet meer op de aarde gezien, totdat zijn het negentiende hoofdstuk weer verschijnt met de Bruidegom van uit de Hemel. De gehele tijd, die tussen deze twee hoofdstukken ligt, wordt in beslag genomen door de ontzetten-de oordelen, die voltrokken zullen worden aan hen, die de aarde bewonen en daar de Gemeente niet van de aarde is, doch verondersteld wordt “Gezeten te zijn met Christus Jezus in de Hemel” (Efeze 2:6), zal zij niet zijn onder diegenen, die in die dagen de aarde bewonen zullen. De verwar-ring is grotendeels hieruit ontstaan, dat zij, die de Profetische Waarheid bestuderen geen onder-scheid maken tussen de Komst van Christus VOOR Zijn Heiligen en MET Zijn Heiligen. De eerste wordt genoemd de Opname, de laatste de Openbaring. Ontelbare passages in de Schrift spreken van de Komst van Christus MET ZIJN HEILIGEN. (Zach. 14:5 + Col. 3:4 +1 Thes. 3:13 + 1 Thes. 4:14 + Jud. 14). Het is duidelijk, dat zij niet met Hem kunnen komen, indien zij niet van te voren tot Hem opgenomen zijn. Al dergelijke passages hebben dus betrekking op de Openbaring en niet op de Opname. De leer der typen in de Schrift eist, dat de Gemeente VOOR de Grote Verdrukking zal opgenomen zijn. Jozef was een type van Christus en hij werd uitgehuwelijkt en huwde Asnath, een heidense Bruid, gedurende de tijd dat hij “door zijn broeders verworpen werd”, en “voor” de hongersnood, die de Grote Verdrukking typeert, daar deze tijd het oordeel over zijn broeders was. Dit is de tijd, dat Christus “door Zijne broeders” - de Joden - verworpen wordt, en om de typering te volmaken, moet Hij Zijn Bruid (de Gemeente) tot Zich nemen “voor” de Grote Verdrukking. Mozes, die eveneens een type is van Christus, verkreeg zijn bruid, en wel een heidense, “na” zijn verwerping door zijn broeders en “voor” zij door de Verdrukking onder Farao heengingen. (Ex. 2:23-25). Henoch, een type van de opgenomen Heiligen, werd ‘voor’ de zondvloed opgenomen, en de zond-vloed is een type van de Grote Verdrukking”, en Noach en zijn familie is een type van het “Joodse Overblijfsel” of van de 144000 verzegelden uit Openbaring 7:1-8, die gedurende de Grote Ver-drukking bewaard zullen blijven” blz.33. Dit is voor ons Bijbelstudie van-de-hak-op-de-tak en vanuit zeer onduidelijke Bijbelse verbanden. Openbaring 4 is een visioen van de hemel. Laat ons dat eens nader bekijken. Vooraf de lijst van de elf belangrijkste visioenen van God beschreven in de Bijbel. 1°) Jakob zag: “een ladder opgericht (...) tot aan den hemel... en de HERE stond bovenaan” (Gen.28:12,13) 2°) Mozes, Aäron, Nadab, Abihu en 70 oudsten zien “den God van Israël” (Ex.24:9,10) 3°) Mozes ziet God van achteren (Ex.33:23) 4°) Micha “zag den HERE op zijn troon zitten” (2 Kron.18:18) 5°) Jesaja zag “den HERE zitten op een hogen en verheven troon” (Jes.6:1) 6°) Ezechiël zag op “hetgeen een troon geleek, een gedaante, die er uitzag als een mens” (Ezech.1:26) 7°) Ezechiël zag “iets als lazuursteen, gelijkend op de vorm van een troon” (Ezech.10:1) 8°) Daniël zag “een Oude van dagen zette zich neder” (Dan.7:9) 9°) Stephanus “zag de Heerlijkheid Gods en Jezus” (Hand.7:55) 10°) Paulus beschrijft dat hij “weggevoerd werd tot in de derde hemel” (2 Cor.12:2) 11°) Johannes zag “een troon in de hemel en iemand was op dien troon gezeten” (Opb.4:2) Na de dingen die Johannes had gezien in hoofdstuk één en zeven persoonlijke brieven van onze Heer had opgetekend zag hij een deur in de hemel geopend (Opb.4:1). Dezelfde stem die hij reeds

OPENBARING _1 tot 10 147

had gehoord uit Opb.1:10 zegt tot hem terug: “Klim hierheen op.” De stem had eerst een inlei-ding gegeven tot de dingen uit Openbaring hoofdstukken 2 en 3 en geeft nu de inleiding tot het tweede en belangrijkste deel van de Apocalyps. De stem (van de Heer volgens Opb.1:10-13) die hij hoort voegt er namelijk aan toe: “Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.” Vergelijk dit visioen met Jes.6:1-3 / Ezech.1:26 / Dan.7:9. Aune (deel 1, blz.283) maakt terecht de opmerking dat alle christenen de Geest hebben maar niet dat ze daarom allen ook nog in trance geraken en goddelijke dingen kunnen zien in een visioen. De uitdrukking “klim hierheen” staat driemaal in Openbaring. Namelijk hier en ook nog in 17:1 en 21:9. En het begrip “u tonen” vinden we acht maal in de Apocalyps. In 1:1 / 4:1 / 17:1 / 21:9,10 / 22:1,6,8. De zes laatste malen gaat het om een uitleg die aan Johannes gegeven word door een engel. De eerste twee maal is het Christus die iets toont aan Johannes. Het werkwoord “openen” (zoals in de “geopende” deur van vers 1) komen we ook nog tegen in:

Opb. 9:2 : de afgrond wordt geopend Opb.11:19: de tempel in de hemel wordt geopend Opb.15:5 : het tabernakel van het getuigenis wordt geopend Opb.19:11: de hemel zal zich openen om Christus en Zijn hemels leger doorgang te geven

We hebben hier een speciale uitdrukking wanneer we lezen: “een deur geopend in de hemel”. Normaal staat er wanneer iemand zelf door God uitgenodigd is in de hemel dat, “de hemel open-gaat” zoals in Mat.3:16 / Hand.7:56 / 10:11. In het NT is de weg tot God geopend door Jezus en Hij is er ons zelf in voorgegaan (Heb.10:19,20). Elke gelovige zal de Heer ooit letterlijk volgen door die deur. Momenteel is dat slechts voor enkelen in geestelijke zin weggelegd geweest. Johan-nes gaat de Heer zien in visionaire toestand. Voordat de Heer terugkomt is dat de enige soort He-melvaart die een gelovige kan maken. Ook dit visioen was/is slechts een schaduw van het hemelse (Heb.8:5 / 1 Kron.28:19). Het gaat om de vervulling van wat Jezus zei tot Philippus in Joh.1:52 en dus ook tot ons gericht is: “En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen.” En zie ook het slot van Handelingen 7 waar beschreven is hoe Stefanus een visioen heeft vóór zijn sterven. Kijken we ook eens naar de hemel zelf als de plaats van Gods woning in het OT en NT.

1 Kon.8:20: “hoort in de plaats Uwer woning, in de hemel.” 2 Kron.30:27: “het gebed kwam tot Zijn heilige woning in de hemel.” Job 22:12: “Is niet God in de hoogte der hemelen.” Ps.11:4: “des Heren troon is in de hemel.” Jes.66:11: “De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank Mijner voeten.” Micha 1:2: “de Here uit de tempel Zijner heiligheid.” Joh.14:1: “In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen.”

Voor we verder gaan willen we iets benadrukken, over hoe men in de leer van de bedelingen tewerk gaat in het interpreteren van het boek Openbaring. In een zeer degelijke brochure van J. Dijk, ’Hal Lindsey: profeet of fantast’, Serie verkenning en bezinning, Kok, 1979 staat er dit: “Ty-perend voor de manier, waarop Lindsey de profetie interpreteert, is de aanhef van zijn boek over de Openbaring aan Johannes. Hij zegt daar: “Het verslag, dat u in dit boek gaat lezen is actueler

OPENBARING _1 tot 10 148

dan de krant van morgen. En ik kan dit zo met zekerheid zeggen, omdat de feiten en voorzeg-gingen, die hier worden beschreven, genomen zijn uit de meest betrouwbare bron over het we-reldgebeuren van deze tijd - de bijbel.” De eerste zin is een vondst, vooral vanwege de typering: “actueler dan de krant van morgen.” En door het woord “verslag” te gebruiken, omzeilt hij een eventueel verwijt van onjuiste of oppervlakkige exegese, en plaats zichzelf in de hoek van de jour-nalisten, die hij dan ook (vooral in zijn eerste boek) met een zekere voorliefde citeert. Erger is, dat hij niet alleen zijn eigen boek, maar óók de Openbaring zelf blijkbaar als een “ver-slag” beschouwt. Hij is ervan overtuigd, dat Johannes de komende gebeurtenissen in chronologi-sche volgorde beschrijft, een volgorde, waarvan hij pas in hoofdstuk 17 en 18 afwijkt, “om een terugblik te kunnen slaan”. Zo wordt voor hem de Openbaring aan Johannes een soort “blauw-druk voor de toekomst”. Hoewel Lindsey zelf deze term niet gebruikt, ligt ze opgesloten in tal van uitspraken, die hij erover doet, b.v. “Als u gelovig bent, kunt u in de hoofdstukken 4 en 5 van de Openbaring precies lezen, wat u in de hemel zult ervaren”. (“Planeet”, pag. 142.) Van dergelijke “zekerheden” wemelen Lindsey’s boeken. Woorden als “natuurlijk” en “vanzelfspre- kend” kom je telkens tegen, vooral wanneer een nader exegetisch bewijs voor een uitgesproken bewering ontbreekt. Iedere theoloog zal zich ervan bewust zijn, dat objectieve exegese altijd een hachelijke onderneming is, omdat iedere exegeet óók altijd een subjectief mens blijft, die er steeds voor moet waken, om zijn eigen, persoonlijke uitgangspunten en vooroordelen, in de bijbeltekst in te dragen, en ze als absolute waarheden te verkondigen” (blz.5,6). Deze opmerking is zeer belang-rijk gezien we ons nu gaan richten op de interpretatie van waar het op aan komt in wat volgt. Want de interpretatie van de eerste verzen van Openbaring hoofdstuk 4 bepalen voor een groot deel hoe het boek verder moet uitgelegd worden. Spreekt Openbaring 4:2 over de opname van de gemeente van Christus? Er zijn volgens een site die we tegenkomen op Internet “vijf” opnamen (raptures): 1°) Christus en dezen bij zijn eerste komst. 1 Cor.15:20-23 / Mat.27:52,53 / Eph.4:8-10. 2°) Dezen vóórdat de wraak Gods uitgegoten zal worden. 1 Cor.15:23 / 1 Thes.4:16-17 / Opb.11:7-12. 3°) De 144.000 uit Opb.7 = het mannelijk kind van Opb.12 = gezien in de hemel in Opb.14. Opb.7:1-3 / 12:5 / 14:1-5 / Jes.66:7,8. 4°) De grote schare van de heiligen uit de Grote verdrukking. De eerste martelaren van de 70é week. Opb.6:9-11 / 7:9-17. 5°) Niet genoemd (?). Of de schrijver maakt onderscheid tussen wie in de eerste helft der 70é week sterft en wie in de tweede helft. Of de schrijver geloofd wat men recent is gaan leren in be- paalde kringen; enkelen uit de gemeente, de volmaakten, worden opgenomen vóór de onzicht- bare komst en een tweede groep die zich moet bevestigen als christen later na de verdrukking. We zeggen dat deze leerling van Scofield en Scofield zelf (blz.1334) het hier aan het verkeerde eind heeft. Hij schrijft over Openbaring 4 vers 2: “Deze roep schijnt duidelijk te verwijzen naar 1 Thes.4:14-17.” Dat is ongeoorloofde en duidelijk bevooroordeelde exegese van dit gedeelte. De New Scofield (blz.1356) zegt: “de opname van Johannes van op de aarde is als een symbolische representatie genomen van de opname van de gemeente.” En we zeggen nogmaals, neen ook dit kan niet, ook géén representatie! En ook A.M. Berkhoff geloven we niet die het volgende zegt: “zoo is de Openbaring dan niet een visioen van wat er gebeuren zal in de eeuwen der christelijke jaartelling, maar aan het einde van die eeuwen, tegen de wederkomst van Christus” (’De Weder-komst van Christus’, blz.146).

OPENBARING _1 tot 10 149

De uitdrukking in 4:1: “wat na dezen geschieden moet” is het Griekse “meta tauta” zoals in Opb.1:19. Na deze dingen wil zeggen: na deze bedeling zeggen de dispensationalisten. Maar dat geloven we niet. Want er staat duidelijk in de evangeliën dat er in de tijd van Christus, deze bede-ling is, daarna nog een toekomstige. Twee en géén drie of vier. Zeggen, dat een 70st week van het boek Daniël hierin past gaat voorbij aan de manier waarop die profetie beschreven is. De uitdruk-king van Johannes wil dus gewoon maar zeggen dat er in de nabije of verdere toekomst dingen staan te gebeuren die God nu al kent en die Hij ons openbaart, voor ons blootlegt. De uitdrukking: “wat na dezen geschieden moet” staat in totaal vier maal in dit boek: Opb.1:19 / 4:1 / 15:5 / 18:1. Het geeft dan eigenlijk een vanzelfsprekende onderverdeling aan van het boek en wel deze: Opb.1:1-1:18 = inleiding. Opb.1:19-3:22 = eerste groep visioenen. Opb.4:1-15:4 = tweede groep visioenen. Opb.15:5-17:18 = derde groep visioenen. Opb.18:1-22:20 = vierde groep visioenen. Dat heeft een zekere gelijkenis met de uitdrukking “geschiedenis” (Heb. toledoth) in het boek Ge-nesis van het OT. Johannes geraakte in visioen (in de kracht van Gods Geest) en gaat ten hemel door de geopende deur. Het eerste wat hij ziet is een troon en iemand die erop zit. Hij komt in zekere zin tot in het “geestelijk” middelpunt van het universum. Of we er iets moeten achter zoeken, dat de troon vol-gens vers 2 in de hemel “werd gezet” is mij en vele andere commentatoren niet duidelijk. Maar we vernoemen het toch. In elk geval het is niet wat men er soms van maakt in de leer van de bedelingen zoals J.H. Alexander. Hij zegt op blz.143,144 dat de Heer (Christus) tweeduizend jaar op zijn “troon van genade” zit maar dat nu in de plaats daarvan “de troon van heerlijkheid” op een progressieve wijze op zijn plaats gesteld wordt. Dat klopt natuurlijk niet. We geven enkele redenen daartoe aan. Ten eerste, dat niet de Christus op deze troon zit, maar dat het God is en dat Christus vóór de troon geplaatst wordt in zijn functie als Lam; en dat wijst op Zijn middelaarschap. Dat is duidelijk uit Opb.4:3,9,10 / 5:6,7. Ten tweede. Zeggen dat Gods genade (of deze van Christus) is opgehouden met de ingang van Opb.4 zoals men zegt in de kringen van de bedelingen kan zelfs niet volgens hun eigen leer. Want zeggen ze zelf niet: “er worden nog 144.000 Joden uitverkoren en die zullen nog prediken en andere discipelen maken.” Dat kan niet zonder de genade van de Heer = de Heilige Geest = de gift van Christus die de zondaar vergeeft. En ook dit; onze zes grote Nederlandse vertalingen zeggen niet wat J.H. Alexander er in leest. Er staat dat de troon: “was geplaatst” (Brouwer / NBG) ofwel dat de troon in de hemel “stond” (Leidse / Canisiuis). Er is nog een technische kant aan deze zaak. Het werkwoord dat gebruikt wordt is “ekeito” dat 25 maal in het NT staat. Meestal wijst het op een recente gebeurtenis. Voor-beelden hiervan zijn Joh.2:6 / 19:19 / 20:5,6,7,12 / 21:9. Naar een onbekend verleden verwijst slechts 1 Thes.3:3. Sommige teksten zijn zeer onduidelijk te bepalen en ze zijn afhankelijk van de interpretatie zoals in Opb.21:16. De bekleder van de troon is door hem niet in uiterlijke persoonlijke eigenschappen beschreven, God is namelijk geen mens en men zal/kan van Hem geen afbeelding maken. In onze menselijke gedaante kunnen we God niet zien en leven (Ex.33:20 / Joh.1:18 / 1 Joh.4:12). Ook een beschrij-ving op papier van God hoort niet tot de mogelijkheid. Want het is YaHWeH zelf die op de troon zit dat wordt nog duidelijker in het volgende hoofdstuk. Johannes zegt dat alles rond de troon als het ware licht en kleur is zoals een jaspissteen of een andere kostbare steen. Rond de troon ziet hij

OPENBARING _1 tot 10 150

ook een regenboog. Dat wijst op Gods verbond na de zondvloed (Gen.9:8-17). Naast de troon zijn er 24 andere tronen en hierop zitten 24 ouderlingen zegt onze tekst (in het Grieks “episkopoi”). Men kan dit hoofdstuk dus wel degelijk een troonvisioen noemen. Het woord “troon” op zichzelf komt negen maal voor in Opb.4:2-6, het meervoud twee maal, en in Openbaring vijf nog eens vijf maal. In de Schrift “zit” God steeds op een troon met slechts één uitzondering. Dat is Dan.7:9. Sommigen hebben getracht een bepaalde betekenis te geven aan de stemmen, donderslagen en blik-semstralen uit vers 5 maar we denken dat dit niet nodig is. Het is eerder een voorstelling van de goddelijke majesteit van de Almachtige God. Vergelijk bijvoorbeeld Ex.19:16. Het is natuurlijk waar dat deze dingen iets kunnen hebben met de aankondiging van oordeel of het oordeel zelf zoals uit verscheidene teksten blijkt (Ex.9:23,28 / 1 Sam.7:10 / Opb.12:17 en 16:18). God die alles “ziet” en “alles” weet heeft ook het “recht” op de wraak (Spr.15:3 / Rom.12:19). Let er op dat Christus in dit gedeelte (hoofdstukken 4 en 5) NIET op de (een) troon zit. Dat wil zeggen dat dit gedeelte de periode moet beschrijven tussen de Hemelvaart en Pasen. In het visioen komt aan het licht dat het Lam THANS als Overwinnaar aan alle hemelbewoners voorgesteld wordt. De zeven fakkels die de volheid van de Heilige Geest uitbeelden kan men best vergelijken met volgende teksten uit het OT; Ex.3:2 / Jes.4:4,5 / 6:6,7 / Ezech.1:26,27. We geloven niet dat ze zoals sommigen zeggen zeven engelen voorstellen. Dat zie je wel in Opb.8:2.

OPENBARING _1 tot 10 151

Zijn de 24 oudsten van het boek Openbaring de kerk? Er zijn 3 belangrijke uiteenlopende opvattingen over wie de 24 ouderlingen zijn (maar er zijn ook nog andere niet zo belangrijke):

1°) Opgestane heiligen uit Oud en Nieuw Verbond. 2°) De gemeente van Christus = eerstelingen (Opb.14:1:5). (Eventueel genaamd vrouw van het Lam Opb.19:4). 3°) Engelen.

De eerste opinie is verkeerd omdat de Schrift de heiligen en getrouwen uit de tijd vóór de dood van Christus uitsluit van een bewust hemels leven. Niemand van hen, ook niet Henoch, Mozes of Elia, is reeds ten hemel opgenomen (Joh.3:13). Dit is de wil van YaHWeH. De belofte van God aan dezen was trouwens: leven op aarde. Ze zullen prinsen zijn op de aarde (Ps.45:16 / Heb.11:16). We ko-men op deze leer ook niet terug. We moeten, wel kiezen tussen twee of drie. De tweede gedachte is ook verkeerd om méér dan één reden en dat gaan we uit de doeken doen. Het is o.a. de visie van hen die in de bedelingen geloven. A.M. Berkhoff zegt: “Daar zitten de ouderlingen, de Gemeente des Heeren in onverstootbare zielerust op hunne tronen”, (’De Wederkomst van Christus’, Kok, 1926, blz.154). Volgens deze schrijver zou dat gedeelte van Opb.4 verwijzen naar: “de gemeente rondom de troon.” Maar ook de Wachttoren heeft in ’De Openbaring’ blz.77 een lezing in dien aard. Johannes de Heer zegt: het zijn vertegenwoordigers van de verloste mensheid, 12 uit het oude verbond en 12 uit het nieuwe verbond (’De komende Koning’, blz.31). En hetzelfde staat in W. Pentecost, ’Things to Come: A Study in Biblical Eschatology’, 1959, Reprint Zondervan 1983, blz.254,255. Voor allen een symbolisch getal, symbool van de opgenomen gemeente? In de Statenvertaling staan meerdere verklarende nota’s bij Bijbelteksten. Dit staat in Openbaring hoofdstuk 4 bij het begrip ouderlingen: “Deze vier en twintig ouderlingen nemen sommigen voor de twaalf patriarchen, en de twaalf apostelen, als voorgangers van de gehele Kerk van het Oude en Nieuwe Testament. Doch daar Johannes, een van de apostelen, toen nog leefde, en dit gezicht in den hemel is geschied, zo verstaan anderen hierdoor al de voorgangers van het Oude Testa-ment; een gelijkenis, genomen van de priesters en levieten, die den tabernakel dienden, en in vier en twintig orden waren onderscheiden, en derhalve vier en twintig oversten hadden, die voorgan-gers waren van de gehele Israëlitische Kerk, gelijk te zien is 1 Kon.24.” Zoals zo dikwijls geeft de Statenvertaling slechts een opsomming van enkele visies. Hier zijn enkele teksten uit het Nieuw Testament waar het begrip ouderlingen in gebruikt wordt en het is duidelijk dat die term zowel door de Joden als de Christenen gebruikt werd. Deze teksten komen uit de Statenvertaling.

“Dewelke gingen tot de overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen ge-dood hebben.” (Hand.23:14 = Joodse ouderlingen.)

“En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias af met de ouderlingen, en een zekeren voorspraak, genaamd Tertullus, dewelke verschenen voor den stadhouder te-gen Paulus.” (Hand.24:1 = Joodse ouderlingen.)

“Om wiens wil, als ik te Jeruzalem was, de overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis tegen hem” (Hand.25:15 = Joodse ouderlingen.)

“Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voorname-lijk die arbeiden in het Woord en de leer.” (1 Tim.5:17 = ouderlingen in de gemeente van Christus.)

OPENBARING _1 tot 10 152

Het sanhedrin, de oudsten van Israël, bestond slechts uit mannen boven de 50 jaar oud. Israël had al ouderlingen vóórdat de wet gegeven was Gen.50:7 / Ex.3:16. Het zijn de officiële aangestelde mensen die in de naam van het volk spreken. Maar andere volkeren rondom hadden die ook (Num.22:7). Toen de wet er was waren ze de personen waar Mozes kon op terugvallen om hem het leven gemakkelijk te maken, het waren zijn helpers (Ex.24:1). Het waren er zeventig (Num.11:16,17). Deze ouderen hadden functies als gouverneur (Deut.31:28), plaatselijke beheer-ders (16:18) of plaatselijke rechters (19:12). Ouderlingen hadden veel invloed op het dagelijkse leven (1 Sam.30:26-31) en hadden diezelfde invloed nog in de tijd van Jezus (Mat.16:21 / 21:23 / 26:59). Totaal anders gaat het er aan toe in het NT. Ouderlingen in de gemeente van Christus wa-ren “herders” (Eph.4:11), “opzieners” (Hand.20:28), “leiders” en “regeerders” (Heb.13:7 / 1 Thes.5:12). Het Nederlandse begrip “bisschop” is rechtstreeks overgenomen uit het Griekse woord “episcopos.” Men is niet steeds “ouderling” omdat men de oudste is in leeftijd, maar het geestelij-ke heeft voorrang (Titus 1:5-7 / Hand.20:17-28 / Phil.1:1). En volgens twee teksten uit het OT wa-ren de priesters bestuurd door ouderlingen;

Jesaja 37:2: “Ook zond hij de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de oud-sten der priesters, bedekt met rouwgewaden, tot de profeet Jesaja, de zoon van Amoz.”

Jeremia 19:1: “De HERE zeide aldus: Ga heen, koop u een pottenbakkerskruik, en ga met enige van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters.”

Het grote op te lossen probleem in dit gedeelte is dus dit: wie zijn de 24 ouderlingen? Ze worden 12 maal vernoemd in de Apocalyps en nergens anders Opb.4:4,10 / 5:5,6,8,11,14 / 7:11,13 / 11:16 / 14:3 / 19:4. Veel vergelijkende teksten hebben we dus niet. Hierover eerst alle gegevens in een statistiek: 1°) Vormen een cirkel rond Gods troon, 4:4a. 2°) Zijn in totaal met 24, 4:4b. 3°) Zitten op 24 tronen, 4:4c. 4°) Dragen witte gewaden en gouden kronen, 4:4d. 5°) Vallen neer en aanbidden God, 4:10. 6°) Zingen tot God, 4:11 en bespelen een harp, 5:8. 7°) Troosten Johannes, 5:5. 8°) Aanbidden het Lam, 5:8. 9°) Presenteren op gouden schalen de gebeden der heiligen aan God, 5:8. 10°) Afhankelijk van de vertaling bezingen zij hun eigen verlossing of deze van anderen, 5:8,9. 11°) Ze spelen harp (5:8) en zingen een nieuw lied, 5:9. 12°) Verklaren profetie aan Johannes, 7:14-17. 13°) Loven God en spreken uit “Gij zijt waardig”, 4:11 / 5:12. Één ding is zeker: de Schrift zelf geeft niet aan dat de 24 ouderlingen het symbool zijn van iets. Willen we dat toch doen, dan maken we daarin slechts kans door de goede argumenten aan te voe-ren die dat bewijzen. Er moeten dwingende redenen zijn om dat te doen. Want anders zou men de Schrift wel eens geweld kunnen aan doen. Ze kunnen moeilijk een groep van uitsluitend Joden voorstellen. Ze kunnen ook bezwaarlijk een groep voorstellen van 24 volkeren uit de heidenen. Want er waren volgens het verslag van Genesis toen al 70 volkeren geteld (Genesis hoofdstuk 10). En ze kunnen ook moeilijk een groep voorstellen die zou gekomen zijn uit de een of andere ver-drukking, vervolging of martelaarschap. Dat staat er allemaal niet. Dat wordt niet aangegeven door wat we bovenaan over hen in kaart hebben gezet.

OPENBARING _1 tot 10 153

Zij die geloven in het pre-tribulationisme aanvaarden zoveel als mogelijk het literalisme, wat erop neer komt de Bijbel zo letterlijk mogelijk te lezen. Tezelfdertijd is hun uitleg over Openbaring 4 en de 24 oudsten echter een staaltje van symbolisme! De 24 oudsten zijn volgens hun leer = de ge-meente van Jezus die is opgenomen vóórdat er een grote verdrukking op de aarde komt. In wat volgt zullen we regelmatig verwijzen naar een internetartikel op http://www.eindtijd.com/ en hun uitleg van Openbaring hoofdstuk 4. Zij geloven in het dispensationalisme en pretribulationisme. Maar we beginnen met Thomas Ice van the Pre-Trib Research Center die eenzelfde richting leert. Hij citeert in één van zijn artikelen wat Charles Ryrie in dat verband zegt: “In het Nieuw Testament, zijn ouderlingen de hoogste vertegenwoordigers van de gemeente (zie Hand.15:6 / 20:28), en in het Oud Testament zijn 24 ouderlingen aangesteld door David om het volledige aantal van het Levietische priesterschap voor te stellen (1 Kron.24). Wanneer deze 24 samenkwamen in de tempelgebouwen in Jeruzalem dan was er in hen de vertegenwoordiging van het gans priestergeslacht aanwezig. Het is dus goed aan te nemen dat de ouderlingen (van Open-baring) het ganse menselijke geslacht voorstellen (…) de gemeente is daar opgenomen vóórdat de verdrukking begint.” Thomas Ice citeert dit in zijn internetartikel ’The Necessity of an Interval between the Rapture & Second coming.’ Dit voegt Thomas Ice zelf er nog aan toe: “Wanneer deze ouderlingen de kerk voorstellen dan wil dat twee zaken ondersteunen; 1°) Dat maakt het noodzakelijk dat de opname en het loon aan de gemeente is overgedragen voor-dat de verdrukking zijn aanvang neemt en dat eist een zevenjarige tussenperiode waarin de kerk haar hemelse taken vervuld tijdens die periode van verdrukking. 2°) Het is ook daarom dat de gemeente is opgenomen voordat de verdrukking start.” Daar schort als argumentatie het één en ander aan. Bekijken we de beweringen van Charles Ry-rie. Hij zegt: “In het Nieuw Testament, zijn ouderlingen de hoogste vertegenwoordigers van de gemeente (zie Hand.15:6 / 20:28).” Dat is leugenachtig en bovendien Bijbels niet waar. De twee verzen waar men naar verwijst ondersteunen dat absoluut niet. In Handelingen 15:6 is er sprake van twee belangrijke groepen in het kerkelijke bestuur: “de apostelen en de oudsten.” We hebben in dit gedeelte met drie groepen te maken; apostelen, oudsten en de andere kerkleden. Dat is duidelijk wanneer je de verzen 4 en 5 er bij leest, en dat is de onmiddellijke context. We zien eigen-lijk het omgekeerde van wat dispensationalisten beweren. Dit zijn enkele feiten over wat ouderlin-gen doen in een gemeente en wie zij zijn? Handelingen 15:6 (NBG) zegt: “En de apostelen en de oudsten vergaderden om deze aangelegenheid te overwegen.” Ouderlingen besturen in die da-gen de kerk in Jeruzalem (want daar gaat het hier om) samen met de apostelen. Indien we er nog verder op ingaan zijn de oudsten plaatselijke bestuurders, van een plaatselijke gemeente. Ze stellen de ALGEHELE KERK NIET VOOR, er is geen enkele tekst die dat leert. Ze kunnen vanuit zo een argument (gebruikt door Charles Ryrie en Thomas Ice) dus de oudsten uit Openbaring niet zijn. Het belang van deze vergadering was dat de apostelen er waren en Paulus die het probleem had aange-kaart; heidense gelovigen hebben rechten en géén Mozaïsche plichten. De andere tekst die Ryrie aanhaalt staat in Handelingen 20:28 (NBG): “Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de ge-meente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.” Hier is het duidelijk; de plaatselijke opzieners zijn de alléén verantwoordelijken voor DIE GEMEENTE en vertegenwoordigen geen enkele andere. Ryrie’s voorbeeld is géén ondersteuning van zijn conclu-sies, die zijn vóóraf ingekleurd. Dit is de juiste conclusie: oudsten zijn nergens in de Schrift de voorstelling van HET BESTUUR VAN DE GEMEENTE ALS ÉÉN GEHEEL. Trouwens we doen dan onrecht aan wat de Heer in Zijn gemeente doet: Hij is de ECHTE OUDSTE, alleropzie-ner. Ouderlingen zijn nergens in de Schrift de voorstelling van de totale gemeente (kerk) van Chris-tus. Wanneer het dan echt zou gaan om het bestuur van de kerk dat in Openbaring beschreven is in

OPENBARING _1 tot 10 154

de 24, waarom is niet alles in het bijzonder genoemd bijvoorbeeld; kijk mensen, dit = dat, dit zijn de twaalf patriarchen en dat de twaalf apostelen, de stamvaders van Israël en de kerk van Christus. Dat staat er niet, maar waarom ze dan langs een omweg ten tonele voeren. Een laatste poging doet Ryrie voor zijn uitleg wanneer hij wijst op de 24 onderverdelingen van de priesters in het Oud Testament. Hetzelfde zien we ook nog op een andere internetsite namelijk http://www.eindtijd.com/ waar staat: “De 24 oudsten vertegenwoordigen de gemeente van Christus in de hemel, die als een heilig en koninklijk priesterschap dienst doet in de hemel onder het hogepriesterschap van Christus Jezus. “Things to Come”, bldz. 255, 1 Petr.2:5 en 9. (Johannes de Heer: Vertegenwoordigers van de verloste mensheid, 12 uit het oude verbond en 12 uit het nieuwe verbond. “De komende Koning”, bldz.31, idem Pentecost in “Things to Come”, bldz. 254-255.)” Priesters hadden in die dagen de functie van vertegenwoordigers voor het volk te zijn tegenover God. Die twee groepen waren streng gescheiden, het volk kwam nooit in de tempel en priesters mochten er slechts in na een rituele reiniging. Wanneer we dat belangrijke onderscheid toepassen op het boek Openbaring dan krijgen we het tegenovergestelde als resultaat van wat C. Ryrie en T. Ice zeggen. Het heeft weinig zin te verwijzen naar 1 Petrus 2:9 waar de gemeente van Christus een “koninklijk priesterschap” genoemd wordt. Wie geloofd in de opname van de gemeente vóór de grote verdrukking, leert namelijk dat alle nieuWTestamentische gelovigen de gemeente voorstellen. Maar ze kunnen de vertegenwoordigers niet zijn van de gemeente, want alle gemeenteleden zijn in hun uitleg dan al opgenomen tot de Heer. Ze kunnen dus niet tegelijkertijd de 24 oudsten zijn. Beeld en tegenbeeld zijn dus strijdig met elkaar. Indien de 24 oudsten wat te maken hebben met de regelingen van priesters in het Oud Testament dan moet het wat anders voorstellen dan wat die beide dispensationalisten zeggen. Dat is dus duidelijk: in Openbaring zijn de 24 oudsten symbool van… NIEMAND. Ze zijn gewoon zichzelf. Indien we het getal 24 persé figuurlijk willen uitleggen zou dat wel dit kunnen zeggen; dat er 24 verscheidene aparte groepen van engelen zijn die een spe-ciale dienst verrichten rondom de troon. Omdat deze 24 ouderlingen nog verscheidene malen ge-noemd zijn in de Openbaring willen we hen verder beschrijven aan de hand der Bijbelse gegevens. Ze zitten rond Gods troon, zelf op tronen, in witte klederen en met kronen op hun hoofd als teken van autoriteit, (4:4 / 14:3) ze brengen een eeuwige hulde aan God (5:11,14 / 7:11 / 11:16 / 14:3 / 19:4). Ze brengen de gebeden der heiligen tot God (5:6-8). Eén van hen geeft een aanmoediging aan Johannes (5:5). Eén is ook een verklaarder van visioenen (7:13). Ze werpen hun kronen voor de troon en loven God en het Lam (4:10). Aan het symboliseren van de 24 ouderlingen hebben we geen behoefte, deze 24 zijn wat ze zijn. Daarom eens uitgelegd in het lang en het breed: a) Deze ouderlingen worden in Opb.5:6-8 afgebeeld als dat ze de gebeden van de heiligen aan God aanbieden. Dat de gemeente zelf zijn gebeden aan God zou aanbieden kan dus niet waar zijn gezien deze tekst. Er is ook nergens in de Schrift gezegd dat mensen gebeden aan God aanbieden. Maar engelen kunnen dit wel en speciaal de engelen die ons bewaken (Mat.18:10 / Hand.12:15). De ou-derlingen zijn dus géén mensen, die ten hemel opgenomen zijn en ook niet de verheerlijkte gemeen-te. b) Deze ouderlingen zijn dus beschreven als priesters maar NOOIT als koningen. De gemeente is echter een geslacht van koningen en priesters (Opb.20:4-6 / 1 Pet.2:9 / Opb.5:10). In het OT (zegt men) was ook de priesterklasse verdeeld in 24 onderdelen volgens 1 Kron.24:1-19. Maar dat is slechts de telling die geldig is vanaf David en Salomo. Ook dan gaat het om een selectie die David heeft gemaakt van afstammelingen van Aäron. Hij koos 16 zonen uit Zadok van Eleazar en 8 zonen uit het huis van Ithamar. Alle andere afstammelingen werden niet waardig genoeg geacht voor een functie. Nà de ballingschap waren er slechts vier groepen van de priesters teruggekeerd en heeft

OPENBARING _1 tot 10 155

men er opnieuw een groep van 24 uit samengesteld (Ezra 2:36-39 / 3:2). Deze 24 zijn in de tijd van David en ná de ballingschap dus NOOIT de voorstelling van al de Levieten, maar gewoon van af-stammelingen van hogepriesters. We zeggen dat om een aantekening te maken bij wat men meestal zegt in kringen van herstel van Israël als staatsgodsdienst: de 24 stellen absoluut NIET ALLE priesters voor. Het leger was in Israël verdeeld in groepen van 24.000 soldaten (1 Kron.27:1-5) en er waren 24 verdelingen onder de poortwachters (1 Kron.26:17-19). In het OT dus steeds een let-terlijk getal. Zo ook zeer waarschijnlijk hier. Laat de gelijkenis met het Aäronische priesterschap ons er niet toe verleiden tot verkeerde conclusies over te gaan. Het priesterschap van het O.T. IS afgeschaft doordat Christus die wet heeft vervuld en tot zijn einde (“telos” in het Grieks) gebracht heeft. c) Deze ouderlingen zitten op tronen vóórdat Christus is teruggekomen en vóórdat de oordelen over de aardse bewoners komen die in de verscheidene plagen uit het boek beschreven zijn. In Opb.20:4,6 wordt er gezegd dat de gemeente bij de eerste opstanding op tronen gaat zitten. Ze zitten niet in de hemel maar regeren met hun Heer nu al. Er is van Christus natuurlijk aan Zijn 12 discipelen de belofte gedaan dat ze op 12 tronen zullen zitten (Mat.19:28). Maar pas op; dat heeft plaats bij de “wedergeboorte.” En de vraag is dan wie zouden de andere twaalven zijn? Een twaalftal bekende bekeerde figuren uit de heidenen? We maken deze drie opmerkingen met het oog op de New Scofieldbijbel die persé in deze groep van 24 oudsten, de juist tevoren opgenomen “gemeente” wil zien (zie blz.1356). Maar wan-neer men zegt dat de gemeente niet meer aanwezig is op aarde, nà Opb.4:1, dan is één en ander ons toch niet duidelijk. Er zijn bepaalde termen waarmee de gemeente van Christus beschreven wordt in het NT. Het zijn diezelfde termen die we ook na Opb.4:1 nog in het boek Apocalyps vinden. Zie de lijst hieronder. En de teksten met betrekking tot de gemeente van Christus, die bij elk onderdeel staan, komen uit het NT. 1°) elke stam en taal en natie Opb.5:9 = Abraham is de geestelijke vader van alle gelovigen in elke natie vergelijk Rom.4:11,16-18 en Gen.17:1-6. 2°) een koninkrijk van priesters Opb.5:10 = 1 Pet.1:18,19 / 1 Pet.2:9,10. 3°) martelaren Opb.6:9 = Mat.10:22,23 / Joh.15:20 / Hand.4:1-3. 4°) menigte Opb.7:9 / 19:5,6 = Hand.11:17,18 / 13:47-49. 5°) slaven Opb.1:18/ 19:2,5 = 1 Cor.7:22,23 / 1 Pet.1:18,19. 6°) broeders Opb.12:10 = 1 Cor.12:12,13 / Gal.3:28 / Col.3:11. 7°) overschot (rest) 12:17 = Rom.9:24-27 / 11:5. 8°) heiligen Opb.13:7,10 / 14:12 / 18:20,24 = Hand.9:13 / Rom.1:7 / Rom.12:13 / 2 Cor.1:1. 9°) bruid Opb.19:7 = Joh.3:28,29 / Eph.1:22,23 en 5:22,23 / 1 Cor.6:17. De Messiasbelijdende Jood A. Fruchtenbaum zegt in zijn boek ’The Footsteps of the Messiah’, blz.113 zeer terecht dat de uitnodiging in Opb.4:1 slechts op de apostel slaat en dat we hier géén “rapture” (opname) van de gemeente moeten in zoeken. Maar, er zijn waarschijnlijk géén 1% van alle dispensationalisten die dat geloven. En ook dezen geloven niet dat de 24 = de gemeente: E. W. Bullinger, ’Commentary on Revelation’, Kregel Publications, 1984, blz.217-220 en Thomas R.L., Revelation 1-7: ’An Exegetical Commentary’ (Wycliffe Exegetical Commentary), Moody Press, 1992, blz.344-348. En toch een dispensationalistisch uitgever. Wij geloven dat de 24 oudsten een groep van engelen zijn Wij zien dat de 24 ouderlingen in Opb.5:8-10 zaken verrichten vóór de gemeente en dat is de taak van engelen, ze staan in functie van de mensen, in dit geval van de gelovigen. We lezen in het Bijbelgedeelte Opb.5:8-10: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren EN de vier-entwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol

OPENBARING _1 tot 10 156

reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En ZIJ zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.” De oudsten zingen dus vóór Gods troon een gezang, staat in onze Bijbeltekst. Afhankelijk van de vertaling die we aanhalen krijg je te lezen: “Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie” (NBG) of “want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode ge-kocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie” (SV77). Wat is het verschil in deze teksten; volgens bepaalde vertalingen lees je dat de ouderlingen zingen over HUN verlossing maar in andere lees je dat ze zingen over verlossing van ANDEREN. Het gaat niet om één of ander verkeerde vertaling. Het heeft te maken met de Bijbelmanuscripten die verschillen; staat er in de Griekse tekst een “eerste persoon meervoud” of de “derde persoon meervoud.” Zingen ze over zichzelf, of over een andere groep? Het is duidelijk dat het om het laatste gaat, om een zeer een-voudige reden. Wanneer de ouderlingen zingen, dan zingen TEGELIJKERTIJD OOK DE VIER DIEREN DAT ZELFDE LIED. Niemand van dezen die in de leer van het dispensationalisme ge-loofd, leert echter dat die 4 dieren deel zijn van de kerk, of in een andere vorm de kerk voorstellen. Men is niet goed bezig op die manier, want sluiten we ze er van uit dan klopt het rapport van Jo-hannes niet meer dat hij neerschrijft over de hemelse zaken die hij gezien heeft. Men mag de Schrift toch geen geweld aandoen. Want dit staat er zondermeer: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren EN de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder.” Die en mag men niet wegmoffelen. Wie oprecht is moet dan leren dat ook de 4 dieren gered zijn! Wat in de originele tekst van Johannes gestaan heeft, de “eerste persoon meervoud” of de “derde persoon meer-voud” heeft dus weinig belang. Het voegwoord “en” staat namelijk in alle teksten van de Bijbel-manuscripten en daar is geen ontkomen aan. Wie niet leert dat de 4 dieren eveneens de kerk zijn, of een andere groep van verlosten, doet aan een selectieve keuze en laat de Schrift buikspreken. Dat moet u toch duidelijk zijn! Men verwijst naar Exodus 15:13,16,17 als bewijs dat een groep mensen ook over zichzelf kan zingen in de derde persoon, zodat dit ook mogelijk is in dit gedeelte. Maar daar hebben we geen problemen mee. We herhalen het nog eens: die en mag men niet wegmoffelen. Het is dus veel eenvoudiger te zeggen dat de 24 ouderlingen engelen zijn. Dan kunnen ze geen groep voorstellen die er op dat moment in de hemel niet is. Op een Internet-site van de New English Bible (http://www.netbible.com) staan volgende be-merkingen bij Opb.5:8 enkele verschillen die we onvertaald weergeven (wil je echt niet weten hoe de Griekse varianten in elkaar zitten sla dit gewoon over): “28tn The word “persons” is not in the Greek text, but is implied. Direct objects were often omit-ted in Greek when clear from the context. 29tn Grk “and language,” but kaiv (kai) is not translated since English normally uses a coordi-nating conjunction only between the last two elements in a series of three or more. 30tn The verb ejpoivhsa” (epoihsas) is understood to mean “appointed” here. For an example of this use, see Mark 3:14. 31tn The reference to “kingdom and priests” may be a hendiadys: “priestly kingdom.” 32tn The words “to serve” are not in the Greek text, but are implied by the word “priests.” 33tc The textual problem here between the present tense basileuvousin (basileuousin, “they are reigning”; so A 1006 1611) and the future basileuvsousin (basileusousin, “they will reign”; so Í 2053 ByzA) can be solved by realizing that codex A mistakes the future for the present in 20:6. The future tense in 20:6 is so certain that it is not even listed as a textual problem in NA27 or UBS 4.

OPENBARING _1 tot 10 157

34tn Here kaiv (kai) has been translated as “then” to indicate the implied sequence of events within the vision. 35tn Grk “elders, and the number of them was.” Because of the length”

We gaan nog een stap verder in de redenering waarom de 24 ouderlingen niet de kerk (gemeente van Christus) zijn. We lezen in Openbaring 4:9: “En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem.” We leren hieruit dat de 4 dieren en de 24 ouderlingen regelmatig samen zingen en ook hier krijgen we ongeveer hetzelfde gezang te horen als later in hoofdstuk 5. Het is een unisono zoals men in muziektermen zegt. Het zijn twee koren die hetzelfde zingen. Nu had de profeet Jesaja over een groep engelen wat gezegd en die beschrijving die we van hem kennen is ongeveer deze van de apostel Johannes in zijn boek. Jesaja en Johannes spreken vanuit een persoonlijke ervaring in deze zaken, ze hebben HET GEZIEN. De vraag die we bij nadere lezing van die twee gedeelten zullen moeten beantwoorden is deze: waarom is er geen sprake van de 24 ouderlingen in het verhaal van Jesaja wanneer je (ikzelf dan) zegt dat ook de 24 oudsten een groep engelen zijn. Bekijken we wat Jesaja in zijn rapport daarover schrijft. Jesaja hoofdstuk zes beschrijft de roeping van de profeet en de verzen 1-3 begin-nen aldus: “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aar-de is van zijn heerlijkheid vol” (wij onderstrepen de tekst). Dat is in grote trekken wat Johannes zegt in Openbaring 4:6-8: “En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt” (wij onderstrepen de tekst). We zijn niet de enigen die zeggen dat de serafs van Jesaja en de vier dieren van Johannes dezelfden zijn, het merendeel van de dispensati-onalisten zeggen het trouwens ook. Ze bezingen dezelfde dingen: een driemaal heilige God. Het is slechts later dat er voor de eerste maal melding gemaakt wordt van een stilte in de hemel. Dat moe-ten we er dan ook uit begrijpen; serafs en cherubijnen hebben een aparte functie in het hemelse rijk. Waarom zouden er ook geen 24 ouderlingen-engelen kunnen zijn in nog een andere functie? Waarom is er dan geen sprake van de 24 ouderlingen in het verhaal van Jesaja? EENVOUDIGWEG OMDAT HIJ ZE NIET GEZIEN HEEFT? DAT WETEN WE NIET! Wan-neer een profeet wat ziet dat zich afspeelt in de hemel kan hij; 1°) slechts een deel zien van hoe het er daar aan toe gaat, hij hoeft de hemel niet gezien te hebben in als zijn hoeken en kantjes om te weten dat hij er was, of 2°) de schrijver kan slechts noteren wat een enorme indruk op hem gemaakt heeft, maar niet alles beschrijven. Wat Johannes zag en de manier waarop hij het beschrijft leert ons ook nog eens dat de 24 ouderlin-gen niet de kerk zijn. Dit ziet hij volgens Openbaring 4:1-6 (NBG) en wij ondestrepen enkele zaken: “Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten. En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk. En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren

OPENBARING _1 tot 10 158

vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoof-den. En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.” Wat is hier belangrijker dan de verleden tijd die Johannes gebruikt bij wat hij ziet in het aankomen in de hemel: “was” en “waren.” Toen Johannes naar de hemel opsteeg geeft hij te kennen dat de 24 ouderlingen er “waren.” Hijzelf kan er dus geen deel van zijn en het is juist dat wat dispensationalisten zeggen: de opstijging van Johannes is de voorstelling van de opname van de gemeente. Maar de 24 oudsten zitten op hun troon al wanneer Johannes in de hemel toekomt. Johannes leert in Opb.4:1-6 absoluut niet wat Charles Ryrie en Thomas Ice leren. Dan zouden er duidelijk andere aanwijzingen geweest zijn in wat Johan-nes beschrijft. Die tijdsindeling is belangrijk in Openbaring 4:1-6, want in wat volgt krijgen we een tegen-woordige tijd te lezen bij wat de 24 ouderlingen en de 4 dieren doen. Openbaring 4:8-11 (NBG) zegt het volgende (wij onderstrepen de tekst): “En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleu-gels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt. En wan-neer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor de troon werpen, zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.” Openbaring 4:9-11 in de Willibrord 95 leest (wij onderstrepen de tekst opnieuw): “Telkens als de dieren heerlijkheid, eer en dank brengen aan Hem die op de troon zetelt en die leeft tot in alle eeuwigheid, vallen de vierentwintig oudsten neer voor Hem die op de troon zetelt, om Hem te aanbidden die leeft tot in alle eeuwigheid. Zij werpen hun kronen neer voor de troon, terwijl ze uitroepen: ‘Waardig bent U, onze Heer en onze God, de heerlijkheid en de eer en de macht te ontvangen; want U hebt het heelal geschapen: door uw wil ontstond het en werd het geschapen.’” Dit leert ons dat Johannes door deze werkwoordvorm aangeeft dat er in de hemel een permanen-te zang is, er is een zonder-ophouden-lofprijzing over God te horen. Indien Jesaja de 24 ouderlin-gen gezien heeft – maar niet beschreven – dan zullen ze vanuit deze teksten God ook toen geprezen hebben en in alle toonaarden bezongen. Johannes heeft dat zo gezien en geïnterpreteerd. En de Hei-lige Geest die hem begeleidde in het neerpennen van die zaken heeft het goed geacht. Ware het niet zo dan zou er wat anders beschreven staan. Dat leert ons wat; dat waarschijnlijk de 4 serafs (de 4 dieren van Openbaring?) en met zekerheid de 24 ouderlingen in de hemel een dienst verrichten als de priesters in het Oud Testament hebben gedaan. “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gou-den schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen” lezen we in Opb.5:8. De 24 oud-sten doen wat een andere engel in de Openbaring doet volgens Openbaring 8:3,4 (wij onderstrepen de tekst): “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle hei-ligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op.” Het ligt dus vanuit deze tekst voor de hand dat de 24 ouderlingen ook engelen zijn.

OPENBARING _1 tot 10 159

Ook nog verder in het boek Openbaring zien we dat de 24 oudsten de zaken behartigen van de verlosten. De 24 oudsten zingen van verlossing, van alle heiligen die hun loon ontvangen maar ze rekenen zich daar zelf niet bij. Ze zingen niet over henzelf. Dit is zeer duidelijk in Openbaring 11:15-18 dat in de NBG de titel heeft: De zevende bazuin – De lofzang der oudsten. Er staat: “En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden. En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen EN de tijd voor de doden om geoordeeld te worden EN om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven” (wij onderstrepen de tekst). Let er op: vier zaken die tezelfdertijd geschieden!

1°) toorn, 2°) oordeel, 3°) heiligen die hun loon ontvangen en 4°) het veroordelen van de goddeloze dat alles in één vloeiende beweging van God zonder hier en daar een tijdsperiode tussenin.

Er is nog iets waar we wat willen over zeggen. Het is duidelijk dat de dienst van het tabernakel gedaan is vanuit dat wat Mozes gezien heeft in een hemels visioen. Exodus 25:8,9 (SV) zegt: “En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels, en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken.” Exodus 25:40 (NBG) zegt: “Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is.” Later zien we datzelfde beschreven in Hebreeën 8:5 (SV): “Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is.” Het aardse tabernakel is dus zowel volgens het OT als het NT een kopie van hemelse aangelegen-heden. Gaat het hier om uiterlijke zaken: een wierookvat, een bad om dieren te reinigen enz. Waar-schijnlijk niet, maar als het om het dienen in de tabernakel gaat waarom zouden er geen engelen dienst verrichten in deze hemelse tempel? Want toen was er nog geen één mens in de hemel, dus waren er geen menselijke priesters. Ook het dienen van de priesters in Gods tempel was een zaak van goddelijke ordening volgens 1 Kron.24:19 (SV): “Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had.” Ook Numeri 16:5 (SV) zegt er wat over: “En hij sprak tot Korach, en tot zijn ganse vergadering, zeggende: Morgen vroeg dan zal de HEERE bekend maken, wie de Zijne, en de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen nade-ren; en wien Hij verkoren zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen.” De drie criteria van priesterschap uit het OT zijn ook vervuld in wat de 24 oudsten doen in de hemel; 1°) Ze zijn door God uitverkoren om dat werk te doen. 2°) Ze zijn heilig. 3°) Ze verrichten dienst in de hemel met Gods goedkeuring. Denk daar eens rustig over na! De tegenargumenten van dichtbij bekeken

OPENBARING _1 tot 10 160

Voor ons is het duidelijk; de 24 oudsten kunnen de gemeente NIET symboliseren. Er is geen enkele reden aan te geven waarom de 24 wat anders zouden voorstellen dan wat ze zijn in aantal! Ze zijn niet de 4 dieren. Maar ze zijn samen met hen in hemelse dienst, God lovende en prijzende en zijn bovendien dienstig aan de heiligen (Opb.4:11 / 5:9,10 / 11:17,18 / 19:4). Dat zijn zaken die allemaal vóór de opname van de gemeente gebeuren. En een groep engelen met welomschreven bevoegdheden past hier wonderwel als beeld van de 24. Vier argumenten moeten we nog weerleg-gen en ze komen uit het internetartikel op http://www.eindtijd.com/ Daar staat: “De term “presbyter” (=oudste) wordt nergens in de Bijbel verbonden aan enge-len.” We lezen ergens op een andere plaats dat: “alle engelen op hetzelfde moment geschapen zijn en er dus géén oudsten onder hen kunnen zijn.” De Bijbel zegt nergens dat de engelen allen op één ogenblik het levenslicht gezien hebben. Of het zo is of niet heeft toch geen belang. Stel je voor er zijn zoveel soorten engelen: serafijnen, cherubijnen, troonengelen enz.

De vier dieren uit Openbaring hebben elk zes vleugels, dit vinden we ook bij de Serafs in Jesaja 6:2.

God stelde Cherubs ten oosten van het Paradijs. Gen.3:24 Twee Cherubs van goud staan aan de einden van het verzoendeksel. Exodus 25:18-20 Volgens Ezechiël 28:14-16 was ook satan ééns een Cherub.

Waarom zou God bij de schepping van de engelen dan geen “engelenoudsten” geschapen hebben! Of ze later hebben aangesteld? Reeds in het OT is geleerd dat YaHWeH in de hemel zit en omgeven is door een raad van engelen. Vergelijk dit in: Job 1:6 : “Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en on-der hen kwam ook de satan.” Job 2:1: “Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de HERE te stellen.” Jes.24:23: “Dan zal de blanke maan schaamrood worden, en de gloeiende zon zal zich scha-men, want de HERE der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten”(hemels of aards naargelang iemands uitleg). Ps.89:8: “God is zeer ontzagwekkend in de raad der heiligen, geducht boven allen die rond- om Hem zijn.” En één tekst spreekt over ouderen onder die engelen, met de aantekening wanneer die over hemelse ouderen spreekt. Een verwijzing naar de ouderen in het Joodse volk is hier niet uitgesloten. Kijk er eens enkele commentaren op na. En dit is die tekst, Jesaja:24:43: “Dan zal de blanke maan schaamrood worden, en de gloeiende zon zal zich schamen, want de HERE der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten.” Het is waar dat in het OT nooit gezegd wordt dat de engelen “zitten” rondom Gods troon; ze wor-den steeds staande afgebeeld. Maar dit lijkt ons géén handicap voor onze uitleg. Het is tevens waar dat er geen melding gemaakt word van “engelen” als “ouderlingen”, maar als dat een echt argument is moet men natuurlijk die teksten uit Openbaring niet daartoe rekenen. Er zijn ter illustratie enkele titels aan te halen die Jezus Christus heeft, maar slechts éénmaal ge-bruikt worden zodat men niet al te zeer zo iets unieks moet benadrukken. Kijk eens naar deze vier voorbeelden, allen beginnend met de letter A; Adam (laatste): 1 Cor.15:45 / Afschijnsel van de heerlijkheid Gods: Heb.1:3 / Amen: Opb.3:14 / Apostel onzer belijdenis: Heb.3:11. Maar er zijn er veel meer. Je kan hetzefde zeggen over uitdrukkingen: “eeuwig leven” staat éénmaal in het OT (Dan.12:2 ), “eeuwige redding” staat éénmaal in het OT (Jes.45:17) en “eeuwig verbond”

OPENBARING _1 tot 10 161

éénmaal in het NT (Heb.13:20). Iets dat éénmalig in de Bijbel staat moeten we met evenveel zorg bekijken alsdat het er tienmaal staat. Waarom zou een engel dan geen ouderling kunnen zijn. Wat wel mag onderstreept worden is dat er nergens in de Schrift staat dat de ouderlingen géén engelen KUNNEN zijn om deze of een andere reden. Er is echter een aanwijzing om te zeggen dat ze het zijn, want het voorzetsel voor “oudere” dat soms “arche” is in het Grieks, komt enkele malen voor met betrekking tot engelen. Het woord “aarts”-engel bijvoorbeeld is Judas 1:9 NBG: “Maar Michaël, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in twist gewikkeld was over het li-chaam van Mozes, geen smadelijk oordeel uitbrengen, doch hij zeide: De Here straffe u!).” In het OT is deze engel één van de voornaamste. Dan.10:13 NBG (wij onderstrepen de tekst) zegt over hem: “Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield;).” De Statenvertaling spreekt hier van: “Michaël, een van de eerste vorsten” en “eerste” = Griekse “arche” (wij onderstrepen de tekst). Die engel is een OUDSTE = iemand met de functie van opziener, een premier zoals het Griekse “arche” ook vertaald kan worden. Daarom moeten we ook nog dit opmerken. In 2 Kron.22:1 NBG: “Toen maakten de inwoners van Jeruzalem Achazja, zijn jongste zoon, koning in zijn plaats, want een roverbende die met de Arabieren in de legerplaats gekomen was, had al de ouderen ge-dood. Zo werd Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, koning.” Oudsten is hier het Hebreeuws “ri'shown” en in de Griekse Septuaginta “presbyterous” = “oudsten” = “ouderlin-gen.” Dit is het volgende wat er staat op http://www.eindtijd.com/: “Ze worden duidelijk onderscheiden van de engelen en de vier dieren. Opb.5:11a en 7:11. (…)” Deze ouderlingen worden duidelijk onderscheiden van méér dan deze twee: 1°) (de) engelen, 5:11a / 7:11. 2°) de vier dieren, 4:9,10. 3°) de heiligen, 5:8. 4°) zij die uit de grote verdrukking komen, 7:13. 5°) de verlosten, 5:9,10. 6°) die deel hebben aan de eerste opstanding, 11:16-18. 7°) de eerstelingen, 14:15. 8°) de vrouw van het lam, 19:4. Op http://www.christiananswers.net/dutch/q-acb/acb-t005-nl.html#9 vonden we dit maar wel sterk ingekort over hoe engelen werkzaam zijn. “WAT IS DE TAAKOMSCHRIJVING VOOR EEN ENGEL? We weten niet of alle engelen dezelfde taakopdracht hebben, of dat sommige gespecialiseerd zijn op bepaald gebied. De bijbel spreekt wel over bepaalde klasses engelachtige wezens zoals de che-rubs (Ez.1) en de serafs (Jesaja 6). We kennen ook de namen van twee aanzienlijke engelen: Mi-chaël (Daniël 10:13 / Judas 9) en Gabriël (Daniël 9:21 / Lucas 1:19,26). Engelen die niet bij name genoemd worden in de bijbel voerden diverse taken uit - allemaal om God te dienen.

Aanbidding en lofprijs - Dat is hun hoofdtaak in de hemel. (Jesaja 6:1-3 / Openbaring 4-5).

Bekendmaken - Ze dienen als boodschappers om Gods wil te verkondigen aan mensen. Ze hielpen bij het bekendmaken van de wet aan Mozes (Hand.7:52,53), en dienden als dragers van veel dingen in Daniël en Openbaring. (…)

Bescherming - Ze bewaarden Gods volk in fysiek gevaar, zoals bij Daniël in de leeuwenkuil en de drie vrienden in de brandende oven (Daniël 3 en 6). (…)

OPENBARING _1 tot 10 162

Gebedsverhoringen - God gebruikt vaak een engel als Hij wil vertellen dat Hij de gebeden van zijn volk gehoord heeft (Daniël 9:20-24 / 10:10-12 / Hand.12:1-17).”

Nu zijn er grote gelijkenissen met wat de 24 ouderen doen: aanbidding en gebedsverhoring. Zit daar eens bij stil, met de Bijbel open bij Opb.5:8. De 24 oudsten doen wat een andere engel doet in Openbaring 8:3,4 = ze hebben wat te maken: “met de gebeden van alle heiligen.” Er staat op http://www.eindtijd.com/ over “kronen” het volgende: “kronen. (stefanos -kroon) Gelovigen ontvangen een kroon. 2 Tim.4:8, Jakobus 1:12, 1 Petr.5:4, Opb.2:10, 3:11. Engelen niet. We lezen nergens in de Bijbel dat engelen een “stefanos”- kroon dragen. Kronen en tronen zijn een teken van overwinning en van de koninklijke bestemming van de gelovigen.” Dat geloven we niet om de eenvoudige reden dat de “stefanos – kroon” door anderen dan de heili-gen gedragen wordt en dat zelfs in het boek Openbaring. Bekijk eens deze teksten: Openbaring 6:2 (Luthervertaling): “En ik zag, en zie, een wit paard, en die daarop zat had een boog, en hem werd een kroon (“stefanos = kroon”) gegeven, en hij trok uit als overwinnaar om te overwinnen.” Openbaring 9:7 (Luthervertaling): “En de sprinkhanen waren aan de paarden gelijk, die ten oorlog uitgerust zijn; en op hunne hoofden waren als kronen (“stefanos = kroon”), aan goud gelijk; en hunne aangezichten als aangezichten van mensen;” Openbaring 12:1 (Luthervertaling): “En er verscheen een groot teken in den hemel: ene vrouw, met de zon bekleed, en de maan onder hare voeten, en op haar hoofd ene kroon (“stefanos = kroon”) van twaalf sterren.” Nog een kleine nota over de kronen die de ouderlingen op hun hoofden dragen. Men zegt in de kringen van de bedelingen (zie o.a. J.H. Alexander) dat dit wijst op overwinning en zodoende op verheerlijkte gelovigen. Men geeft dan de volgende teksten in dat verband aan; 1 Cor.9:24-27 / 1 Pet.5:4 / 2 Thes.4:7,8 / Jac.1:12. Dat zou het, in deze teksten, door het Griekse “stephanos” wor-den aangegeven en dat in tegenstelling tot het andere Griekse woord “diadema.” Dat verhaal klopt niet! Alsof mensen dat niet nagaan! Want ook “diadema” staat in betrekking tot verheerlijkte gelo-vigen gebruikt in o.a.; Phil.4:1 / 1 Thes.2:19 / 2 Tim.4:8 / Jac.1:12 / 1 Pet.5:4. Wie heeft er allemaal een “stephanos” op zijn hoofd in Openbaring: de ruiter op het witte paard, de demonen-gelijkende-sprinkhanen, de vrouw die zal baren (Opb.6:2 / 9:7 /12:1) en de 24 oudsten (Opb.4:4d). Vanuit zoiets valt niets te bewijzen. Indien de “stefanos = kroon” uitsluitend door heiligen gedragen word zoals verondersteld is in deze argumentatie dan zou een engel géén kroon kunnen dragen. Dat zegt het boek Openbaring niet, anderen dragen ook een “stefanos = kroon” zodat dit ook van engelen mag aanvaard worden zonder wat raars te vertellen. Natuurlijk zullen dezen die de gemeente van Christus uitmaken bij hun verheerlijking een kroon ontvangen, maar dat neemt niet weg dat engelen ze ook kunnen dra-gen om totaal andere redenen dat wij het zullen doen. We hoeven hier géén argument te zoeken dat er niet is. Dat is er overduidelijk niet! De kroon die deze engelen dragen is het symbool van hun positie en autoriteit in de hemelse gewesten. Dat er een zekere regeling in onder engelen is bijna evident: hun aantallen bedragen miljarden. Ook hun kroon zou te vergelijken zijn bij de tulband die priesters in het OT dragen volgens Leviticus 8:9. Er staat op http://www.eindtijd.com/ ook nog dit over “klederen”: “De witte klederen zijn geen “engelen-klederen”, omdat de context van het boek Openbaring geen aanleiding geeft dit te veronderstellen.:

OPENBARING _1 tot 10 163

1e.In het boek Openbaring zijn “witte” klederen duidelijk verbonden met mensen. (teksten hierboven) 2e.In Openbaring worden engelen niet in verband gebracht met “witte” klederen. 3e.Het “wit” van “engelen-klederen” in het Nieuwe Testament heeft de betekenis van “stralend”, “blinkend” en “schitterend”. (Luk.24:4, Hand.10:31, Opb.15:6) Opm. In Hand.1:10 wordt wel “wit” (leukos) - gebruikt voor “engelen-kleding” en in Opb.19:8 “blinkend” (lampros) voor de kleding van de gelovigen.” Opgepast voor zo een oppervlakkige conclusie. We maken een opmerking over de witte klederen (Grieks imatiois leukos = klederen wit, letterlijk vertaald). Men zegt in de leer van de bedelingen: “De witte klederen duiden op gelovigen wier levens gereinigd zijn door het bloed van het Lam.” Zien we eerst naar enkele teksten daarover in het boek Openbaring:

Opb.3: 4 “zij zullen met Mij wandelen in witte klederen.” Opb.3:18 “dat Gij van Mij koopt goud (...) en witte klederen.” Opb.4: 4 “de 24 ouderlingen (oudsten) bekleed met witte klederen.” Opb.6:11 “en aan ieder van hen werden witte klederen gegeven.” Opb.7: 9 “Bekleed met witte klederen.” Opb.7:14 “hun klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam.” Opb.15:6 “zeven engelen (...) bekleed met rein en blinkend linnen.”

We lezen dus in Opb.15:6: “zeven engelen (...) bekleed met rein en blinkend linnen.” Hier staat het Griekse woord “lampros.” Het heeft geen zin te beweren dat in Openbaring engelen niet in verband gebracht worden met klederen. In Hand.1:10 wordt ook het adjectief “wit” (leukos) gebruikt voor de “engelen-kleding.” Ook het begrip “blinkend” (lampros) is in Opb.19:8 voor de kleding van de gelovigen gebruikt. Dat alles doet denken aan de kleding van de priesters in het OT. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Exodus 39:27-31. Zijn de 24 oudsten de hemelse priesters ten dien-ste van het volk Gods op aarde? Lucas 24:4 beschrijft een verschijning van engelen als volgt: “En het geschiedde, terwijl zij daarover in verlegenheid waren, dat, zie, twee mannen in een blin-kend gewaad bij haar stonden.” In Joh.20:12 lezen we: “en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, een aan het hoofdein-de en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had.” In Hand.1:10 staat er: “En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen,” In Hand.10:31: “en zie, een man stond voor mij in een blinkend kleed, en hij zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en aan uw aalmoezen is voor God gedacht geworden.” We leren hieruit dat engelen er in het “wit” bij lopen of “blinkend.” Dat laatste zal dan de glans weergeven van het “wit.” Aangezien ook de verlosten in het wit gekleed gaan zal dat de hemelse mode zijn en moeten we er niets anders achter zoeken. De kleur van zuiverheid, engelen omdat ze zo geboren (geschapen) zijn en de bekeerde gelovigen nadat ze hun “onsterfelijkheid” hebben aangedaan. Tot slot de vraag: wanneer ontvangen de volgelingen van Jezus dan hun loon als dat niet in Openbaring 4 geschiedt? De 24 oudsten zingen volgens Opb.11:17,18: “Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koning-schap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven.” De gemeente is in dit hoofdstuk, na al de voorgaande gebeurtenissen, en de verdrukkingen die de wereld kent, ook dan nog niet in de hemel opgenomen. Dus ook niet in Openbaring hoofdstukken 4 en 5. Want er is hier sprake van, zoveel tijd nà Openba-

OPENBARING _1 tot 10 164

ring 4, dat ze hun loon nog moeten ontvangen. In dit gedeelte is het nog een toekomstige gebeur-tenis. Over het loon aan de gemeente beloofd is ook gesproken in Openbaring 22:12. Daar spreekt Jezus Zijn gemeente aanmoedigend toe: “Zie Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden naardat zijn werk is.” Het ontvangen van dit loon voor de gelovigen gebeurt ook nog niet onmiddellijk in de daarop volgende hoofdstukken, dus niet direct na Opb.11:17,18. In Opb.14:13 vinden we de eerste tekst, die er op wijst, dat die beloning op het punt staat in vervulling te gaan. “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.” Daarbij staat in vers 14-16: “En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand.” Deze Mensenzoon is Jezus. Hij noemt Zichzelf zo herhaaldelijk in de evangeliën zoals in Mat.24:30,31 en dat is een tekst met betrekking tot Zijn Wederkomst. De context in Openbaring is de beschrijving van een oogst van een ongekende aard. Die oogst wordt in de grote persbak van de gramschap Gods geworpen. Johannes beschrijft op deze wijze het lot van al dezen die verloren gaan. De formulering volgens Paulus in 2 Thes.1:8 hierover is: “die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen.” Het is zondermeer vanuit Openbaring aantoonbaar dat de Wederkomst van de Here Jezus dus pas in Openbaring 14 beschreven wordt. De gemeente van Christus moet vóór die tijd dus nog op aarde zijn. Het blijkt duidelijk uit bijvoorbeeld Opb.12:11: “En zij (onze broeders) hebben hem (de satan) overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood.” Dit kan slechts wanneer ze nog op de aarde zijn, want indien ze opgenomen zijn in de hemel kan zoiets niet meer. Opb.12:17: “En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar na-geslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.” Uit Opb.13:7 en Opb.13:10,14 blijkt dat ook. Opb.13:12 zegt dat de heiligen volharding en geloof hebben, eigen-schappen die op aardse zaken betrekking hebben. Dat alles is in volledige overeenstemming met de uitspraak van de Heer in Marcus 13:13: “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.” Paulus en Barnabas vermanen daarom de discipelen om te blijven bij het geloof (Hand.14:22). Die moeten door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods binnengaan. En ook in Heb.3:14 lezen we: “want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden.” Wat de Heer en de apostelen zeggen tot in het boek Openba-ring is waar en waarachtig. Dat is wat aan de discipelen - aan de gemeeente - zal overkomen. In-dien de gemeente vóór die tijd is weggenomen om niet onder de wraak van God te komen dan klopt het verhaal niet meer. Want waar komen dan de heiligen vandaan die in o.a. Openbaring 12:17 / 13:7 / 14:12 beschreven zijn? Die komen toch niet uit het niets? Zij leven toch in de tijd van de gro-te wraak van God! Zij worden er door Hem toch in beschermd en overleven al die kwalen en pla-gen! Het verband van de wraak Gods en jaren daarvóór al de opname, zoals men in de leer van de bedelingen zegt, is dan ook niet waar en met de Schrift in overeenstemming te brengen. Watchman Nee schreef een boek in het Engels ’The King and the Kingdom of Heaven.’ Op de Nederlandstalig website van Watchman Nee is een hoofdstuk van vertaald als ’De Grote Eind-Tijd Profetie van Jezus in Mattheüs 24 en 25.’ Daarin dan zegt hij dit over de opname van de gemeente en de ouderlingen. We zeggen ’Amen’ voor dat u het leest. “Openbaring 4:1-4 Uitleggers van deze eerste school zien Openbaring 2 en 3 als de bedeling der Gemeente; Openb. 4:4 (met de 24 oudsten) zien zij als een vertegenwoordiging van de verheerlijk-te Gemeente na de opname; en hoofdstuk 5 en 6 zien zij als het begin van de G.V. Maar de woor-

OPENBARING _1 tot 10 165

den van Openb. 4:1 worden niet gezegd tegen de hele Gemeente. Het wordt alleen gezegd tegen Johannes. “Klimt hierheen op” is een voldongen feit in de ervaring van Johannes op het eiland Patmos. Anders zou ook de ervaring van Filippus in Hand. 8:39 wel voor de hele Gemeente kun-nen gelden. Wat betreft de 24 oudsten is het nogal absurd om hen als de verheerlijkte Gemeente te zien om de volgende redenen: (1) 24 is niet getal van de Gemeente; alleen zeven of veelvouden van zeven hebben betrekking op de Gemeente, zoals de zeven gemeenten te Asia. (2) Nergens in de Bijbel wordt het woord “oudste” voor de Gemeente gebruikt. Er zijn oudsten in de gemeenten en onder de Joden, maar niet alle gelovigen zijn oudsten. God schiep eerst de engelen, toen koos Hij de Joden, en tenslotte gaf Hij genade aan de Gemeente. Hoe kan de Ge-meente dan de titel “oudste” dragen? (3) In Openb. 4 en 5 lezen wij dat de oudsten op tronen zitten en dat zij gouden kronen dragen op hun hoofd, terwijl Christus staat (Openb. 5:6). Kan de Gemeente heerlijkheid en eer ontvangen voordat Christus is verheerlijkt? Tronen en kronen zijn symbolen van koningschap. (4) De oudsten zijn bekleed met witte klederen. Sommigen suggereren dat deze klederen spreken van Christus als onze Gerechtigheid, want Zijn bloed heeft de klederen wit gewassen. Maar ner-gens lezen wij dat hun klederen zijn gewassen met het bloed van Christus. Onze klederen moeten worden gewassen met bloed omdat wij gezondigd hebben, maar de 24 oudsten hebben nooit ge-zondigd. (5) De oudsten hebben nooit de verlossing ervaren. In hoofdstuk 4 zien wij dat zij het lied van de schepping zingen. En hoewel zij in hoofdstuk 5 het lied der verlossing zingen, zingen zij niet over zichzelf maar over de mensen die zijn gekocht met het bloed van het Lam. “En Gij hebt hen voor onze God gemaakt ...” (vers 10) - Het woord “hen” verwijst hier naar de Gemeente. Als het nu de Gemeente is die hier zingt, zou zij dan het woord “hen” gebruiken? (6) Openbaring 4 handelt over het universum, niet over de Gemeente, de naties, of de Joden. En daarom kunnen wij zeggen dat dit de oudsten van het universum zijn. De Gemeente is niet een oudste van het universum. (7) Openbaring 5:8. De Gemeente kan de gebeden van mensen niet tot God brengen. (8) Openb. 7:13 Als Johannes de Gemeente vertegenwoordigt, dan zou hier de Gemeente iets vragen aan de Gemeente, en dat kan natuurlijk niet. (9) Johannes noemt één van de oudsten zelfs “mijn heer” (7:14), waarmee hij zegt dat zijn posi-tie lager is dan die van de oudsten. Als de 24 oudsten de Gemeente vertegenwoordigen, dan zou Johannes, die een hoge positie in de Gemeente inneemt, de oudste van de oudsten moeten zijn. (10) Het getal 24 moet letterlijk worden genomen, niet symbolisch. Eén van de oudsten spreekt met Johannes. Hoe kan 1/24 deel van de Gemeente met Johannes spreken? Deze 24 oudsten zijn aartsengelen die heersen over het universum. Ook onder Satan zijn er overheden en machten.” We formuleren dit probleem van de 24 ouderlingen nog eens op een andere manier, vanuit andere begrippen, omwille van de belangrijkheid van dit punt. Wat en wie moeten de 24 oudsten uit Open-baring 4 voorstellen? Wie tot de leer van de bedelingen is aangetrokken zal zeggen dat in Openba-ring 4 en 5 de gemeente verheerlijkt in de hemel beschreven wordt. De 24 oudsten moeten alle door Christus opgewekte hemelse heiligen voorstellen in hun totaliteit voorstellen. De redenering die men volgt is ongeveer deze: uit een lied dat ze zingen is het duidelijk dat met deze vierentwintig oudsten géén vierentwintig personen bedoeld worden. Ze zijn de voorstelling van alle gelovigen die uit alle geslachten en talen en volken en natie geroepen zijn tot een hemelse roeping. Ze stellen de kerk voor, een grote schare van verlosten uit de gelovigen sinds de onzichtbare komst van de Heer, dus de gemeente van Christus. Maar hoe komt men aan zo een bewering? Zíj, uit de leer der bedelingen, zijn het toch die zeg-gen dat men alles moet lezen in de letterlijk vorm van de betekenis van het woord. Dus beweren dat

OPENBARING _1 tot 10 166

er met die vierentwintig oudsten geen vierentwintig personen bedoeld worden is geen goede exege-se en het is toch dit wat men zegt. Doen ze het niet dan gaat hun uitleg verder in gedrang komen! Doet men in dit geval de Bijbel dan geen geweld aan? De Schrift spreekt van vierentwintig oudsten, dus dan zijn het er vierentwintig! Men zal ons dan nochtans verwijzen naar Opb.5:8,9 en beweren dat de 24 oudsten mensen moe-ten zijn. Hier staat volgens sommige vertalingen dat de oudsten “zingen”: “Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed” (NBG). Maar deze vertalingen zijn verkeerd. De Nieuwe Wereld Vertaling is volgens ons juist en zegt: “gij hebt met uw bloed... personen voor God gekocht.” In de Diaglott vertaling staat het woordje “ons” tussen haakjes om aan te tonen dat het niet oorspronkelijk is. In voetnota is er aan toegevoegd dat het Alexandrijnen MS en de Codex Sinaïticus D het woord weglaten. (De Griekse uitgave van Nestlé en Aland geven nog meer dan dit.) Hoewel een verkeerde vertaling er aanleiding zou kunnen toe geven dat de ouderlingen mensen zijn, toch is dit niet het geval zoals uit het voorgaande is gebleken. Zie nadere aantekeningen hier-over bij dat vers. Hier enkele ander vertalingen van vers 9: SV 77: “want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie;” NBG 51: “want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie;” WV 95: “want U bent geslacht en U hebt hen gekocht voor God met uw bloed uit alle stam-men en talen en volken en naties.” NBV 04: “Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal.” In voetnoot (5:9) mensen gekocht – Andere hand-schriften lezen: ‘ons gekocht.’ (Dit is duidelijk een parafrase zoals zo dikwijls in de NBV.) Het zijn zoals al gezegd 24 oudsten, geen enkele méér en geen énkele minder. De term “oud-sten” wijst erop, dat zij reeds geruime tijd in de hemel vertoeven en hun strepen verdiend hebben. Zoals we zeggen in het Zuid-Nederlands: het zijn “anciens.” Het is te vergelijken met de “oudsten” hier op aarde waar de mensen mee bedoeld worden die reeds langere tijd in de gemeente hun werk-zaamheid vervullen. En dat kan dan zowel slaan op dezen van het OT als dezen van het NT. Het sanhedrin bijvoorbeeld bestond slechts uit mensen boven de 50 jaar oud. De vierentwintig oudsten van Openbaring 4 en 5 zijn wezens, die God kennen van aangezicht tot aangezicht. Aan de gemeen-te van Christus doen ze niet denken. We moeten niet, zoals men doet in de leer van de bedelingen, de gemeente op dat moment gaan zoeken in de hemel. Men moet de gemeente in de hemel op een later tijdstip in de Openbaring zoeken dan Openba-ring 4 en 5. En daarom de volgende opmerkingen hieromtrent. Waar vinden we de gemeente in de Openbaring? We lezen in Opb.10:7 dat in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij op zijn bazuin zal blazen, ook het geheimenis van God is voleindigd. Dit lijkt op wat er over een geheimenis gezegd wordt in een vroeger tijdstip door Paulus. We verwijzen u naar de brief van Paulus aan de Epheziërs. In het derde hoofdstuk spreekt Paulus over het geheimenis van Christus (vers 4), dat van eeuwen verborgen is gebleven in God, de schepper van alle dingen (vers 9). Dit geheimenis is (volgens vers 6) dat de heidenen medeërfgenamen zijn met de Joden. Ze zijn gewor-den tot; medeleden en medegenoten van de belofte door het evangelie van Christus Jezus dat ze de Heer persoonlijk hebben aangenomen als verlosser. Ras komt er niet meer aan te pas. We vinden in Eph.3:5 en in Opb.10:7 bijna gelijkluidende verklaringen.

OPENBARING _1 tot 10 167

Eph.3:5 zegt: “het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten.” Opb:10:7 zegt: “het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten heeft verkon-digd.” Hoe komt het dat die leer van de bedelingen over Openbaring 4 dan ontstaan is. De wens is wel-licht onbewust, de vader van de gedachte geworden. De wens namelijk, dat de Heer spoedig zou komen. Dit verlangen is natuurlijk niet on-Bijbels in zijn strikte zin. Maar men mag er niet al te lichtvaardig een datum op plakken (zoals Jehovah Getuigen hebben gedaan) of zwaaien met de zin-snede, de komst staat in onze generatie te gebeuren (velen in de evangelische wereld). Hieruit ko-men ook nog andere verkeerde uitleggingen voort. Eén ervan is deze: men gaat een verkeerde visie ontwikkelen op het eeuwig onveranderbare evangelie. De verdedigers van de opname vóór de wraak van God zeggen dat na de opname der gemeente het evangelie van het koninkrijk weer ge-predikt zal worden. Dit zal gebeuren door gelovige Joden. De vraag is dan echter: hoe zijn deze Joden gelovig geworden? Want ook de Heilige Geest is van de aarde weggenomen toen de gemeen-te werd opgenomen. Om er aan te ontsnappen heeft men de laatste tijd bedacht in die kringen dat er enkelen van de gemeente niet zullen opgenomen worden. Maar dat staat er niet in de teksten van de opname: niet in Mat:24:31 en ook niet in 1 Thes.4:14-17. Allen die tot God behoren worden in een éénmalige “operatie” opgenomen. Tot zover onze aantekeningen dat de gemeente niet kan zijn afgebeeld door de 24 ouderlingen. En vanuit de tekst in Mat.24:31 is het duidelijk dat die dag er slechts komt NA DE VERDRUKKING. Volgens de Latijnse Vulgata van Mat.24:29 en Marc.13:24 komt de Wederkomst dan dus ook zondermeer: “POST-TRIBULATIONEM.” Wanneer men er wel op uit is in de litteratuur een Latijns woord te gebruiken voor de opname - rapture - moet het ook mogelijk zijn om een woord te gebruiken dat in dezelfde context staat: “POST-TRIBULATIONEM.” Met andere woorden omgezet in mooi Nederlands “POST-TRIBULATIE.” De Heer komt weer nà de verdrukking. Dan klopt het verhaal van dezen die de bedeling leren over Openbaring 4 en 5 niet meer. Voor hen komt de grote verdrukking slechts nadien. En het heeft geen zin om een onderscheid te maken, tussen de grote verdrukking en de verdrukkingen van de gemeente (kerk) die aan deze voorafgaat. Zie verder ons commentaar bij Openbaring 7 daarover. Maar argumenteren ze dan in dispensatiekringen: Johannes zegt in hoofdstuk 5 vers 9 en 10 van deze Apocalyps dat die grote schare de gemeente van Jezus Christus is want daar zingen zij over het voor God gekocht zijn met uw bloed uit elke stam en taal en volk en natie. Opgepast als zij zouden zingen: Gij hebt “ons” gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, dan is dit waar. Maar in plaats daarvan zingen zij over “hen” die verlost zijn. “Hen” is verwijzend naar anderen dan zijzelf. Waaruit volgt, dat de 24 oudsten niet de symbolische vertegenwoordigers van de gemeente van Jezus Christus kunnen zijn. Maar wat dan wel? Niets méér dan 24 engelen met een bepaalde hemel-se functie. Indien we het getal 24 toch figuurlijk willen uitleggen zou dat wel dit kunnen zeggen; dat er 24 verscheidene aparte groepen van engelen zijn die een speciale dienst verrichten rondom de troon. In het oude Israël waren de priesters en Levieten ook in 24 klassen ingedeeld naar gelang hun afstam-ming. Zie 1 Kron.24:7-18 / 1 Kron.25:9-31 / 2 Kron.8:14. Maar dat herhalen we omdat we dat meerdere malen terugvinden in de commentaren bij dit vers. Omdat deze 24 ouderlingen nog ver-scheidene malen genoemd zijn in de Openbaring willen we hen verder beschrijven aan de hand der Bijbelse gegevens. Ze zitten rond Gods troon in witte klederen en met kronen op hun hoofd als

OPENBARING _1 tot 10 168

teken van autoriteit, (4:4 / 14:3) ze brengen een eeuwige hulde aan God (5:11,14 / 7:11 / 11:16 / 14:3 / 19:4). Ze brengen de gebeden der heiligen tot God (5:6-8). Eén van hen geeft een aanmoedi-ging aan Johannes (5:5). Eén is ook een verklaarder van visioenen (7:13). Ze werpen hun kronen voor de troon en loven God en het Lam (4:10). En let er op: Johannes schetst géén persoon in mensengedaante op de troon, God is slechts licht. We horen in de beschrijvingen van Johannes wel één en ander over de hemelse liturgie. God wordt er permanent bezongen in al Zijn grootsheid en macht. De “glazen zee” in vers 7 verwijst naar “het woord van God”, het “woord der waarheid” dat alles reinigt (Eph.5:26 / Joh.15:3). In het OT vergelijken we dat met “de zee van water” die vóór de tempel stond volgens 2 Kron.4:9;10. Opb.4:8-11: “En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom een van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt. En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, zullen de vierentwintig oudsten zich neder-werpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor de troon werpen, zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.” Een andere groep die we nog moeten identificeren zijn de vier levende schepselen. Deze wezens zijn volgens de Griekse tekst “zooa” wat wijst op levende “wezens”. Daar waar wilde beesten zijn beschreven gebruikt Openbaring “therion.” Hierover zijn vier opvattingen die te beschouwen zijn van de meer dan twintig die er door commentators zijn gevonden: 1°) De ordening van Israël rond de tabernakel volgens Num.2:3,10,18,25,34. 2°) Symbool der vier evangeliën of schrijvers ervan. 3°) Engelen (Cherubijnen of Serafijnen). 4°) Symbool van Gods belangrijkste eigenschappen. 1°) De eerste uitleg zegt dat Judah de leeuw is, Reuben de man, Ephraïm de stier en Dan de arend. Wanneer dit juist is waarom is de stam van Dan niet vernoemd in Opb.7:4-8? De stam Dan heeft in het OT een zeer slechte naam. Dat er enige gelijkenis is van dit visioen met de regelingen van de tabernakel is wellicht waar maar die zijn maar zo duidelijk als men wil laten doorschemeren. En vergelijk ook met Ezech.1:26,27 / Dan.7:9,10. 2°) De tweede opvatting is deze, dat de vier schepselen een symbool zijn voor de evangeliën van Matthéüs, Marcus, Lucas en Johannes. Dit was de opvatting van Kerkvaders zoals Iraenaeüs, Au-gustinus en Athanasius. Maar onderling verschillen deze personen wanneer het er op aankomt de identificatie te doen van één der schepselen. Volgens Iraenaeüs is de man een symbool voor Mat-

OPENBARING _1 tot 10 169

théüs of zijn evangelie maar Augustinus zegt dat de man Marcus moet zijn. Volgens Athanasius is de leeuw Marcus maar Augustinus zegt dat het Matthéüs is. 3°) Dezen die aannemen dat de engelen afgebeeld zijn door de vier dieren verwijzen naar de be-schrijving der Serafijnen in Jesaja hoofdstukken 6 en de Cherubijnen uit Ezechiël hoofdstukken 1,2. Het valt niet te betwisten dat een bepaalde gelijkenis hier wel voorhanden is, maar er zijn ook ver-schillen. In Ezechiël heeft iedere Cherub vier aangezichten in de Openbaring echter slechts één. In Ezechiël dragen de engelen de troon van God, maar niet in de Openbaring. Volgens Ezechiël heb-ben de engelen vier vleugels, in de Apocalypse echter zes. En in de Openbaring zingen de vier schepselen, maar niet volgens Ezechiël. Voor de gelijkenis lijkt ons Ezech.10:20 het duidelijkst. 4°) Zijn deze schepselen dan slechts symbolen? Zekerlijk niet want er is gezegd dat ze steeds God lofprijzen (4:8 / 5:8 / 5:14 / 7:11 / 19:4). Een van hen geeft zelfs de schalen van Gods toorn over (15:7). Ze kunnen zich in de hemel vrijelijk begeven en staan als tussenstaanders tussen God en de mensen (6:1,7 / 15:7). Vanwege de activiteit en de daarbij gepaarde personaliteit is het niet juist om deze 4 dieren (wezens) af te beelden als symbolen van Gods schepping op aarde. Daarom moeten deze schepselen wel engelen zijn, echter een speciale klasse. Maar waarom zijn ze dan be-schreven als een leeuw, mens, stier en arend? Omdat ze speciale kenmerken van God afbeelden na-melijk: Liefde, Macht, Gerechtigheid en Wijsheid zeggen Jehovah Getuigen (’De Openbaring’ blz.80.). Maar dat is allemaal niet zo duidelijk. Eén ding is wel zeker: in dit troonvisioen is alles zeer ordelijk en duidelijk beeld van Gods goede schepping. Wat dit gedeelte en eigenlijk gans de Apoca-lyps doet en beschrijft lijkt soms op wat een schilder doet die een verleden, heden en toekomst op hetzelfde doek neerzet. Ook voor God is tijd wat anders dan wat het voor ons is. Willen we er iets van begrijpen dan moeten we dat in/op één doek beschreven krijgen om de grootsheid ervan te vat-ten. Een variante hierop: het zijn de eigenschappen van Christus: Leeuw = Christus als koning, afgebeeld in het evangelie van Mattheüs. Kalf = Christus als dienaar (Jes.42:1 / Marc.10:45), afgebeeld in het evangelie van Marcus. Mens = Christus als menselijk persoon, afgebeeld in het evangelie van Lucas. Arend = Christus als goddelijk persoon (Ruth 2:12 / Ps.91:4), afgebeeld in het evangelie

van Johannes Twee nogal extreme uitleggingen zijn de volgende. Volgens de eerste uitleg zijn de 4 dieren een symbolische voorstelling van het ambt van Christus. 1) Apostelambt = Leeuw, 2) Herdersambt = Kalf, 3) Evangelist = Mens, 4) Profeet = Arend. Dat roept bij ons toch de vraag op: en wat van Zijn koningschap? En de tweede uitleg is deze die in de 4 dieren het symbool ziet van de 4 grote Refor-matoren: 1) Luther = Leeuw, 2) Melanchton = Kalf, 3) Calvijn = Mens en 4) Zwingli = Arend. Waar we wel kunnen achterstaan is de opmerking in de Willibrordvertaling die hierbij zegt: “moge-lijk zijn het de hemelse vertegenwoordigers van het volk van God” blz.1859. Merken we ook nog op dat voor een Jehovah Getuige de hoofdstukken vier en vijf van Apoca-lyps slechts in vervulling gaan sinds 1914. Zie naar het kader in hun boek ’De Openbaring’ blz.74.

Tabel van nog enkele belangrijke titels van Christus in Opb.4-22 Schepper

“Want Gij hebt alles gescha-pen”

4:11

Leeuw “zie de leeuw uit den stam Juda”

5:5

Wortel “zie... de wortel Davids” 5:5

OPENBARING _1 tot 10 170

Lam “en ik zag... een lam” 5:6 Herder “het lam... zal hen weiden” 7:17 Gezalfde “nu is verschenen... de macht

van zijn Gezalfde” 12:10

Waarachtige “wordt genoemd Getrouw en Waarachtig”

19:11

Woord Gods “en zijn naam is genoemd: het Woord Gods”

19:13

Koning der koningen “geschreven den naam... Koning der koningen”

19:16

Here der Heren “geschreven den naam... Here der Heren”

19:16

Morgenster “Ik, Jezus, ben..., de blin-kende morgenster”

22:16

We hebben een vraag aan alle dispensationalisten die zeggen dat Openbaring 4:2 de symbolische weergave is dat de gemeente wordt opgenomen in de hemel vóór de grote verdrukking. We geven vooraf één Bijbeltekst in twee versies: Openbaring 4:4 SV 77: “En rondom de troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden.” En Openbaring 4:4 NBG: “En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden.” Indien Johannes één van dezen is die deel heeft aan de opname van de gemeente – en we hebben geen enkele reden om te betwijfelen dat hij dat als leestelling niet zou geloven – waarom gaat hij géén plaats nemen op één van die tronen? Hij blijft gewoon aan de kant staan en beschrijft ons alles wat er op dat moment gebeurt in de hemel. Hij is dus géén deel van dezen die op de tronen zitten. Heeft u als dispensatio-nalist daar een uitleg voor? We hebben een vraag aan alle dispensationalisten die zeggen dat Openbaring 4:2 de symbolische weergave is dat de gemeente wordt opgenomen in de hemel vóór de grote verdrukking. We geven vooraf één Bijbeltekst in twee versies: Openbaring 7:14 SV 77: “En ik sprak tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam.” En Openbaring 7:14 NBG: “En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams.” Indien Johannes één van dezen is die deel heeft aan de opname van de gemeente – en we hebben geen enkele reden om te betwijfe-len dat hij dat als leestelling niet zou geloven – waarom geeft hij niet aan dat hij déél heeft gehad aan de grote verdrukking? DE GROTE VERDRUKKING 1°) De mensen uit de grote verdrukking verschijnen plots als groep op het toneel in het boek Open-baring. Wanneer we er op het eerste zicht wat kunnen bij bedenken dan is het dat zij een groep van mensen zijn die vanuit een ruimtereis van de aarde naar de hemel gekomen zijn. In een vroegere fase liggen ze als gelovigen en slachtoffers van vervolging aan de voet van een altaar in afwachting verlost te worden Opb.6:9-11).

OPENBARING _1 tot 10 171

2°) Hun aantal is zo enorm groot dat niemand ze kan tellen. Enorm groot vergeleken bij de 144000 die DAARVOOR BESCHREVEN ZIJN. Het moet verband houden met de opname van de ge-meente = de kerk van Christus om de onderstaande redenen. 3°) In 1 Thes.5:8-10 staat de volgende belofte aan de gelovigen (wij onderstrepen de tekst): “maar laten wij, die de dag toebehoren, nuchter zijn, toegerust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zaligheid; want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven.” Vergelijken we daarbij wat Johannes zegt in zijn Openbaring 7:9,10 (wij onderstrepen de tekst): “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!” 4°) In Openbaring 5:8-10 (wij onderstrepen de tekst) wordt bezongen wat het lam heeft bewerkt; mensen worden gered: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwin-tig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reuk-werk; dit zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.” Maar bijna dezelfde taal krijgen we te horen in Openbaring 7:9-17 in een poëtische versie (wij onderstrepen de tekst): “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, be-kleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam! En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeu-wigheden! Amen. En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.” 5°) Wanneer de gelovigen beschreven worden in Openbaring 7 zijn ze voorgesteld als mensen. De “zielen” van de doden lagen onder het altaar, maar dezen zijn gered in hun volmens-zijn. Zij dienen God die gezeten is op Zijn troon. 6°) Openbaring 7:15 zegt: “die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden.” Het is de Vader die op de troon zit, maar de belofte ervan is van Jezus zelf. Hij zei dit op het laatste avondmaal: “Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en

OPENBARING _1 tot 10 172

zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben” (Johannes 14:1-3). Jezus maakt plaats voor ons in de hemel waar Zijn Vader is. Maar dat is niet het eindpunt; er komt een gebieds-uitbreiding, aarde en hemel zullen één worden. Dit staat in Openbaring 21:1-8: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij-gegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalen-de uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.” Het is dus niet zoals zo dikwijls geleerd word dat wan-neer iemand sterft onmiddellijk naar de hemel gaat om er zijn huis en zijn tuintje in te nemen dat voor hem is klaargemaakt. Dan zou de taal van Jezus in Johannes 14:1-3 totaal anders moeten klinken. 7°) In Openbaring 7 staat er in 7 vers 9 de uitdrukking “grote schare” = letterlijk “veel volk.” On-geveer dezelfde uitdrukking staat in Openbaring 19:1-3,6-8: “Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knech-ten van haar hand geëist. En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. (…) En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de He-re, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.” Men zingt over een trouwerij, de maagd zolang wachtende op haar bruidegom staat er in een wit linnen kleed. Witte klederen heeft ze aangedaan, het symbool van Gods getouwen, van de gemeente van Jezus. Open-baring 6:9-11 had het voorspeld toen ze nog onder de vervolging waren: “En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoe-lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienst-knechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.” Nu is vervuld wat 1 Thes.4:14-17 voorspelde: “Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van

OPENBARING _1 tot 10 173

een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterble-ven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen.” We hebben een tweede vraag aan alle dispensationalisten die zeggen dat Openbaring 4:2 de sym-bolische weergave is dat de gemeente wordt opgenomen in de hemel vóór de grote verdrukking. We geven vooraf één Bijbeltekst in twee versies: Openbaring 7:14 SV 77: “En ik sprak tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam.” En Openbaring 7:14 NBG: “En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams.” Indien Johannes één van dezen is die deel hebben aan de opname van de gemeente – en we hebben geen enkele reden om daar aan te twijfelen – waarom geeft hij niet aan dat hij déél heeft gehad aan de grote verdrukking. Heeft u als dispensationalist daar een uitleg voor?

OPENBARING _1 tot 10 174

Openbaring hoofdstuk 5 Opb.5:1-5: “En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschre-ven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of haar inzien. En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien. En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen.” Zoals we al gezegd hebben, de Openbaring hoofdstukken 4 en 5 zijn troonvisioenen, maar hoofd-stuk vijf is ook speciaal het visioen van het Lam. Johannes zegt dat Hij die op de troon zit, YaH-WeH dus, in zijn hand een boek heeft beschreven aan de binnen en buitenkant en verzegeld met zeven zegels. Een sterke engel zegt met luide stem: “Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken?” Opb.5:1-3. Deze “biblion” is werkelijk een zeer speciaal boek, want er wordt niets uit het boek gelezen. Alleen wanneer er een zegel losgemaakt wordt is een deel van het boek in symbolen voorgesteld. De zeven zegels zijn niet alleen wat we vinden in de hiernavol-gende hoofdstukken maar in feite omsluiten ze het ganse boek van hoofdstuk zes tot tweeëntwintig vers vijf. Een zeer uitzonderlijk boek (eigenlijk rol) want er is niemand waardig bevonden om het boek te openen, geen mens, geen engel, geen duivel dan alleen: “de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids”, Hij heeft overwonnen. Het is Jezus de Messias. Profetieën van de Hebreeuwse geschriften verwezen naar Hem reeds als de leeuw van Juda (Gen.49:9,10) en de wortel van David (Jes. 11:1,10). Een raar boek want het staat geschreven aan de buitenkant en aan de binnenkant. En het lijkt alsof er van wat op de buitenkant staat niets gezegd wordt. Want daar wordt nooit op gewezen en slechts wanneer er een zegel verbroken wordt zal er iets gebeuren. Opb.5:6-10: “En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Gees-ten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. En het kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was. En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.” Opb.5:6 zegt verder dat Hij is: “een lam..., als geslacht.” Dit beeld geeft weer dat Christus die-gene is die door één daad mensen uit alle naties heeft vrijgekocht (2 Cor.13:4 / Joh.1:29 / Jes.53 / Rom.5:16-19). De gemeente is gekocht met Zijn bloed en er is daardoor de grond gelegd tot ver-lossing (Hand.20:28 / Eph.1:7 / Col.1:14). Door Zijn bloed is er ééns voor altijd vrede gemaakt onder de volkeren (Col.1:20). Hij is ook een lam met zeven hoornen een symbool voor alle macht in hemel en aarde, macht die Hij bij zijn opstanding uit de doden heeft ontvangen (Mat.28:19,20 /

OPENBARING _1 tot 10 175

Luc.1:69 / 1 Sam.2:10). Men mag niet vergeten dat in dit geval het “zwakke van God” = Christus als lam, sterker is dan wat zich afspeelt in de wereld volgens 1 Cor.1:29. Contrasterende beelden als deze worden ook soms in één adem gebruikt bij het beschrijven van de gemeente, nu eens hulpe-loos, een andere maal is ze overwinnaar in alle soorten toestanden. Ook de gemeente wordt later afgebeeld als “geslacht” in Opb.6:9 en 18:24. Jehovah Getuigen zeggen in ’De Openbaring’ blz.85 dat Christus over een “volmaakt onderscheidingsvermogen” beschikt want Jehovah bedient zich van hem om aan de leerlingen Gods werkzame kracht te doen toekomen. Jezus is echter méér dan slechts een kanaal. Hij is ook diegene die door de 24 oudsten “aanbeden” wordt. Hij is dus méér dan een mens of een uit de doden opgestane geest. En verder heeft Hij ook zeven ogen een beeld van volledige wijsheid van de Christus (Heb.1:1-3). Belangrijk zijn ook de verzen 11 en 12. Hier zijn zeven kenmerken van de Messias opgesomd:

1°) Macht 1 Cor.1:24 / Col.1:16,17 / Heb.1:3. 2°) Rijkdom 2 Cor.8:9 / Eph.3:8 / Phil.4:19. 3°) Wijsheid 1 Cor.1:24 / Jac.1:5. 4°) Sterkte Luc.11:22 / Mat.12:29. 5°) Eer Phil.2:11 / Heb.2:7-9. 6°) Heerlijkheid Joh.1:14 / 2:11 / 11:4,40. 7°) Zegen Opb.5:13.

En vergeten we niet - in het licht van de triniteit - al deze dingen zijn over YaHWeH gezegd in het OT.

1°) Macht Gen.17:1 / 2 Kron.16:9 / Ps.139:7-12. 2°) Rijkdom Gen.14:22-24 / Job 1:21. 3°) Wijsheid Jer.10:7 / Job 9:4 / Jes.40:13,14. 4°) Sterkte Ps.24:8 / 93:1 / Jes.59:17. 5°) Eer 1 Sam.2:30 / Ps.104:1. 6°) Heerlijkheid Ps.8:5,6 / Haggaï 2:7,8. 7°) Zegen Ps.103:1,2 / 116:12.

Een kleine opmerking over de verlossing door Christus volbracht. J.H. Alexander zegt op blz.157 nadat hij heeft verwezen naar Jes.53:10 en Ps.22:31,32 het volgende: “Christus heeft dus de voornoemde Oud-Testamentische wetten die we aanhaalden (Lev.25:28, 47-55 / Jes.59:20 / Jer.32:8) volbracht, het loskopen van de slaaf en het loskopen van het nageslacht; maar Hij heeft het loskopen van het onroerend goed nog niet volbracht. De tijd is nabij dat Hij zijn rechten op dat aardse goed, wat juridisch reeds het zijne is, zal opnemen.” Eenzelfde verhaal als dit komt hier bij deze tekst of elders ook aan de orde bij andere schrijvers die de bedelingen leren. Maar er zit niet zoveel aan deze kluif. Wat men in die kringen regelmatig tracht te verklaren is dat wat er was aan wetten, verordeningen en inzettingen van de wet van Mozes, een tegenbeeld heeft in het NT. In het kort de 613 geboden en verboden hebben een tegenbeeld, reeds vervuld of later te vervullen. Maar niets is minder waar. Enkele zaken zijn wel duidelijk: 1°) Christus voltooide en vervulde de wet van het OT. Als Messias was Hij de enige die het kon (Mat.5:17-19). 2°) Hij heeft alle rechten over hemel, aarde en wat onder de zee is, met ander woorden Hij heeft het universum gewonnen. Hij handelt volgens Gods plan naar de vervulling ervan toe (Mat.28:18-20 / Eph.1:20-22). 3°) Aan het kruis is alles losgekocht, ook de nieuwe hemel en nieuwe aarde (Heb.1:1-13 / 2:5-9). En zie ook Titus 2:13,14. 4°) Wat zeggen we méér dan J.H. Alexander: dat de voleinding (verwerkelijking) van het

OPENBARING _1 tot 10 176

loskopen van de gelovigen slechts werkelijkheid zal worden in de volle zin dat hun lichamen opgewekt worden tot onsterfelijkheid. Op het moment dat ook de nieuwe hemel en aarde geschapen worden. En dat alles natuurlijk gepaard gaande met Gods straffend gericht (1 Cor.15:50-57 / 2 Pet.3:7-13). Ook een nieuwe aarde is deel aan de belofte van de Heer en niet een opgelapte oude aarde zoals men in de bedelingen leert. Daarom moet dit gezegd worden: spelen met teksten uit het OT en persé een tegenbeeld trachten te vinden in het NT is zeer gevaarlijk. Het kan tot de meest rare conclusies leiden. Ter illustratie hier-van het volgende. In Ezech.7:1 staat de uitdrukking: “vier hoeken der aarde” maar is daar ge-bruikt in een beperkte zin: namelijk het Joodse volk. Maar universeel is wel dezelfde uitdrukking in Opb.7:1-4. In Jes.24:17 wordt een oproep gedaan aan: “alle bewoners der aarde” maar het spreekt niet over alle mensen overal uit alle landen, maar slechts over een volk, waarschijnlijk Baby-lon. Hoe we de verlossing door Christus ook bekijken, we mogen zeker zijn van de universaliteit want de lofzang komt van mensen; uit “elke stam en taal en volk en natie”. En deze universele gemeente is gekocht met een prijs, een bloedig offer (1Cor.6:20 / 7:23 / 1 Pet.1:18,19 / 2 Pet.2:1). Christus heeft verlossing volbracht voor allen in de zin dat Hij “vlees en bloed” heeft aangenomen en alzo “bloedverwant” geworden is aan de mensen zodat Hij ook voor hen Zijn leven kon geven (Heb.2:14,15 / Lev.25:25,48). Zij” die het nieuw gezang zingen zijn ofwel de 4 dieren ofwel de 24 oudsten ofwel beide samen. Het Griekse werkwoord kan op deze drie wijzen uitgelegd worden. Maar dit is slechts het eerste lied. Er volgen er nog twee andere, want daarop zingen nog “vele engelen” een lied volgens verzen 11,12 en tenslotte zingen: “alle schepsel in de hemel en op aar-de en onder de aarde” (vers 13,14). Over de vertaling van de NBG van vers 10 moet één en ander opgemerkt worden. Ze vertalen het laatste deel als: “ze zullen als koningen heersen” als toekomende tijd. Maar dat klopt niet met de Griekse tekst die spreekt over een “heersen” in tegenwoordige tijd. Dat mag wellicht verwon-deren. Gaat men naar de vertalingen kijken dan gaat het om regeren “op” of “over” de aarde in toekomstige zin. Slechts de Amerikaanse vertaling van de Bible de Jerusalem spreekt over een rege-ren in deze tijd. Nu zal een kijk op de Griekse tekst zondermeer die stelling ondersteunen. De Griekse werkwoordvorm is “basileuousin” = tegenwoordige tijdsvorm. Dezelfde werkwoords-vorm die zegt dat de gemeente Gods: “gemaakt zijn tot een koninkrijk en tot priesters.” Dat is ook in de tegenwoordige tijdsvorm geschreven, dus de tijd vóór Zijn komst. Zodat we moeten leren dat de drie werkwoorden spreken over wat in dezelfde tijd aan de gelovigen vervuld wordt; 1°) thans een koninkrijk, 2°) thans een priester, 3°) thans regeren. De opmerking van Vine (deel 3, blz.268) is een voorbeeld van de manier waarop men de tekst zoals die er staat ontwijkt. Hij schrijft: “Opb.5:10 / 20:4 waar de aorist gebruikt is geeft niet slechts het karakter weer als een punt in de tijd, maar een waarnemend karakter, t.t.z. het ziet de gehele handeling als ware ze reeds vervuld zonder rekening te houden met de progressieve stappen die daartoe geleid hebben, in dit geval het toekomstige aspect.” De 24 ouderlingen bezingen dus het werk van Christus: er zijn mensen verlost uit de verdorven wereld. Ze zingen over wat God heeft bewerkt door Zijn Zoon te geven. Ze zingen niet over zich-zelf. En dat is ook duidelijk uit de context: de 24 brengen de gebeden van de heiligen tot bij God. Niet hun eigen gebeden! Opb.5:11-14: “En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tien duizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem:

OPENBARING _1 tot 10 177

Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijk- heid en de lof. En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daar-in is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.” We gaan niet verder in de zaak, maar vergeten we niet dat het oordeel van het Lam door Hem is uitgevoerd. Maar ook dat daarbij de engelen hun aandeel mogen hebben. Zie daarvoor: Mat.13: 39,41,49 / 16:27 / 24:31 / 25:31 / Marc.8:38 / 13:27 / Luc.9:26 / 12:8,9 / 1 Thes.4:16 / 2 Thes.1:7 en verder meerdere malen in Openbaring. Ja, het Lam Gods is werkelijk waardig de zegels te openen. Jehovah Getuigen zeggen: het bete-kent niet: “dat de gehele schepping hém (Jezus) is gaan loven in plaats van zijn Vader” (’De Openbaring’, blz.88). Maar deze mensen kennen de Here Jezus niet. Jb. Klein Haneveld schrijft in een ’Morgenrood’ brochure n°9, blz.13 het volgende: “De Talmud - een rabbijnse interpretatie van het oude Testament - zegt, dat drie tekenen vervuld moeten worden, voordat de Messias komt. 1. Als er wagens rijden zonder paarden (Nahum 2:3 / Dan.12:4). Welnu wat zegt Nahum 2:3 - “Vurig flikkert het staalwerk van de wagens, als Hij zich voorbereidt”. De snelheid van de moderne verkeersmiddelen is een teken van de komst zowel van Christus als van de Antichrist. In de Statenvertaling staat: “De wagens zijn in het vuur der fakkelen”. De letterlijke betekenis van het Hebreeuws schijnt, te zijn: “met vuur van staal”; d.w.z. vuur overtrokken met staal. Het woord is enig in de Bijbel. De betekenis is echter duidelijk: de voertuigen van de eind-tijd zijn wagens van staal; zij worden aangedreven door vuur; paarden worden niet genoemd. Vinden wij in het vierde niet een duidelijke beschrijving van de tegenwoordige verkeerssituatie? “Op de stra-ten razen de wagens; zij vliegen over de pleinen, hun aanblik is als fakkels, als bliksemschichten schieten zij heen en weer”. Er bestonden in oude tijden geen stalen wagens; zelfs ijzeren wagens waren zeldzaam. Maar tegenwoordig zijn de straten en pleinen van al onze steden levensgevaarlijk door razende, bliksemsnelle wagens met verblinde, en de koplichten als “vurige fakkels”. 2. Als mensen vliegen als vogels. “Gelijk vliegende vogels, alzo zal de Here der heirscharen Jeru-zalem beschutten, beschuttende zal Hij haar verlossen, doorgaande zal Hij haar uithelpen” (Jes.31:5). Wij weten, dat deze profetie slaat op de uiteindelijke verlossing van Jeruzalem, als de Here komt in zijn heerlijkheid. Maar wij kunnen niet ontkennen, dat de geallieerde vliegtuigen Jeruzalem bevrijd hebben, toen generaal Allenby de stad innam zonder één schot te lossen op de 11de december 1917. 3. Als een luchtschip vliegt boven Palestina. Dat is reeds gebeurd, toen een Zeppelin vloog boven de Klaagmuur in 1932, en Joodse kolonisten uit Europa bracht.” Opmerkingen van deze aard bewijzen niets. Judge Rutherford, de tweede president van de WT schreef ook wat in die aard. En Hall Lindsay denkt in een tekst van het OT het bestaan van helikop-ters te zien. Wat de Rabbijn in de Talmud tracht te beweren zal ook niets meer zijn dan de fantasie van een gelovige, of moeten we zeggen een goed-gelovige! Stel dat deze Rabbijn iets te betekenen heeft voor het Joodse volk dan zal dat volk er slechts uit leren dat de Messias op komst is. Want

OPENBARING _1 tot 10 178

Jezus hebben ze niet gewild. Maar Hij was voor hen toch de ware Messias! En dus is de uitleg van de Rabbijn verkeerd en ook zijn visie op de teksten die het moeten ondersteunen verkeerd. De Mes-sias is gekomen, zonder vliegtuigen en zonder razende voertuigen met vurige fakkels. Dit is inge-kleurde fantasie. APPENDIX V, Zullen we Christus aanbidden? In de aanvang van de brief aan de Hebreeën, die bepaalde overeenkomsten vertoont met de pro-loog van het Johannes-evangelie, staat in verband met Jezus het volgende: “En Hem moeten alle engelen Gods huldigen.” (Heb.1:6). Jehovah’s Getuigen redeneren echter langs deze duidelijke bewoordingen heen en besluiten uit een reeks argumenten dat dit géén goddelijke aanbidding is. En in dit gedeelte komt aan het slot van hoofdstuk 5 de aanbidding van de Here Jezus aan de orde. Reden om iets uitgebreider te zeggen over wat Jehovah Getuigen leren. Laten wij hun argumentatie in details nagaan. 1 DE BRON VAN DE AANHALING Wanneer wij de samenhang van dit eerste hoofdstuk uit de Hebreeënbrief nagaan, merken wij op dat en reeks Oudtestamentische aanhalingen als het ware aan elkaar worden geregen om de groots-heid van Christus te benadrukken. In enkele gevallen zijn deze citaten duidelijk op YaHWeH van toepassing in hun oorspronkelijke tekst. (Heb.1:10-12 in verband met Ps.102:26-28 is zo een voor-beeld.) Deze reeks aanhalingen in de verzen 5 t.e.m. 14 tonen de superioriteit van Christus aan t.o.v. de engelen. De profeten van het NT hebben van Christus dingen gezegd, die van engelen nooit gezegd kunnen worden. Hij is machtiger dan de engelen volgens vers vier. En op gebiedende toon zegt God dat de engelen Zijn Zoon moeten aanbidden. Dit is kennelijk een aanhaling, maar uit welk Bijbelgedeelte? Een mogelijke tekst is Ps.97:7, die door Jehovah’s Getuigen in verband hier-mee wordt aangehaald. (Zie bv. ’Aid to Bible understanding’ blz.1242 of ’DE WACHTTOREN’ van 15 feb. 1971, blz.127 of ’Inzicht in de Schrift’, deel 1, 1995, blz.1116.) Wanneer we Heb.1:6 met Ps.97:7 vergelijken, hebben wij het volgende: “En al Gods engelen moeten hem aanbidden” (Heb.1:6 NWV). “Buigt u voor hem neer al gij goden” (Ps.97:7 Masoretische tekst). “Aanbid Hem, gij allen, Zijn engelen” (LXX vertaling van Thomson). Er is een grote overeenkomst met de Septuaginta. Het bezwaar echter is dat wanneer de Septuagin-ta “engelen” vertaald voor het Hebreeuwse “elohim”, dit in feite niet juist is. In Psalm 97 wordt over de heerlijkheid van het koningschap van YaHWeH gesproken vergeleken bij de nietigheid van valse goden in de vorm van gesneden beelden (zie de verzen 7 en 9). Engelen zijn geen gesneden beelden. De Septuaginta maakt hier dus een fout door “elohim” als “engelen” te vertalen. Dit vormt wel degelijk een bezwaar om Ps.97:7 als bron voor de aanhaling in Heb.1:6 te zien. Er is echter nog een andere mogelijkheid. De tekst in Hebreeën kan eventueel een aanhaling zijn uit Deut.32:43. Dit lijkt niet het geval te zijn, indien wij de vergelijking maken met de huidige Masore-tische tekst. Daarin zijn de desbetreffende woorden niet te vinden. De Septuaginta van Deut.32:43 echter telt in dit vers enkele zinnen méér en zegt o.a.: “Verheugt, O hemelen, met Hem en laat al de engelen Gods Hem aanbidden. Verheugt, O natiën met Zijn volk” (vertaling van Thomson). Nu zijn de vondsten van de Dode Zee ons hier wonderlijk ter hulp gekomen. Het manuscript 4Q Dt 32, dat eveneens duizend jaren ouder is dan de Masoretische tekst, heeft evenals de Septuaginta van Deut.32 dit lange zinsgedeelte hierboven aangehaald. Na de oorspronkelijke teksten onderzocht te hebben, schrijft J. De Waard in ’A comparative Study of the Old Testament Text in the Dead Sea Scrolls and in the New Testament’ het volgende: “Zo is Hebreeën 1:6 identiek aan 4Q Dt 32....

OPENBARING _1 tot 10 179

Hebreeën 1:6 citeert de langere tekst uit Deuteronomium, die tot hiertoe slechts gekend was uit de LXX’ (E.J. Brill, Leiden, 1966, blz.15). Maar hoe men het ook bekijkt, de beide teksten (Deut.32:43 en Ps.97:7) spreken oorspronkelijk over aanbidding van YaHWeH. En volgens Heb. 1:6 is deze aanbidding voor Christus weggelegd. 2 EER BEWIJZEN OF AANBIDDEN? Wanneer wij een Concordantie ter hand nemen of een Hebreeuws lexicon stellen wij vast dat het belangrijkste woord voor het aanbidden in het Hebreeuws “shachah” is. Het wordt 170 maal ge-bruikt in het Oude Testament waarvan ongeveer de helft van de teksten van toepassing zijn op de aanbidding van YaHWeH. In vele gevallen wordt het ook gebruikt i.v.m. aanbidding van valse go-den. Verder nog 25 maal met betrekking tot mensen. In dit laatste geval wordt het volgens de grondbetekenis van het woord vertaald als: “buigen” of “eer bewijzen”. Hier volgen enkele voorbeelden van de drie betekenissen: 1. Voor YaHWeH - Ex.24:1 / Jes.27:13 / 66:23 2. Voor valse goden - Deut.4:19 / 8:19 / 11:16 3. Voor mensen (of engelen) - Gen.19:1,2 / 23:7 / 42:6 / 1 Sam.24:9 (of 8) / 2 Kon.2:15 In de Septuaginta worden deze “shachah”-teksten met het Griekse woord “proskunèo” vertaald. Dit Grieks woord kan daar eveneens zowel “aanbidding” als “eerbewijs” voorstellen. Ook in het Nieuwe Testament is “proskunèo” het voornaamste woord voor aanbidding, waar het in dezelfde drie betekenissen wordt gebruikt als voor “shachah” in de Hebreeuwse taal: 1. Voor YaHWeH - Mat.4:10 / Joh.4:20-24 2. Voor valse goden - Hand.7:43 / Opb.13:4,8,12,15 3. Voor mensen - Mat.18:26 / Opb.3:9 In totaal wordt “proskunèo” (als “aanbidden” of “eer bewijzen”) 60 maal gebruikt in het Nieu-we Testament, waarvan 26 maal i.v.m. God, 17 maal i.v.m. verkeerde aanbidding (van valse goden, mensen of engelen), 15 maal i.v.m. Christus en twaalf i.v.m. gewoon eerbewijs. Deze laatste twee gevallen hebben ook een speciaal karakter. Mat.18:26 heeft, als deel van een gelijkenis, in feite be-trekking op goddelijke aanbidding, aangezien God hier als een koning wordt voorgesteld. De tekst in Openbaring heeft het over het door God gedwongen “neerbuigen” (proskunèo) door de ver-volgers van de christenen uit Philadelphia. Er zijn commentators die er op wijzen dat de tekst zegt dat het valse Joden zijn die aanbidden vóór de voeten van deze gelovigen. Dit “vóór” kan betekenen “in aanwezigheid van” en zou dan toch nog wijzen op aanbidding van God. Indien dit zo is zou er geen enkel voorbeeld kunnen zijn van eerbewijs als vertaling van “proskunèo”. De belangrijke vraag i.v.m. ons onderwerp is: Heeft in de 15 teksten waar “proskunèo” in verband met Christus staat, het woord betrekking op aan-bidding of eerbewijs? Of gaat het om beide? 3 WIE KOMT DE AANBIDDING TOE? Geen christen en ook geen Jehovah’s Getuige kan of mag betwisten dat het aanbidden van men-sen verboden is. In Handelingen wordt het bezoek van Petrus aan de hoofdman, Cornelius, als volgt beschreven: “En toen het geschiedde, dat Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet, viel hem te voet en bewees hem hulde. Maar Petrus richtte hem op en zeide: Sta op, ik ben zelf ook een mens.” (Hand.10:25,26). Zowel de Nieuwe-Wereld-vertaling als de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap vertalen “proskunèo” in de zin van hulde brengen. Volgens de me-

OPENBARING _1 tot 10 180

ning van deze schrijver zou het echter als “aanbidden” vertaald moeten worden (zoals in de Sta-ten- en de Lutherse vertaling). Gewoon eerbetoon zou Petrus niet doen zeggen dat hij ook maar een mens was, aanbidding echter wel. Men kan ook niet betwisten, dat engelen géén aanbidding mogen ontvangen. In twee gevallen lezen we in het boek Openbaring: “En ik (Johannes) wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen” (Opb.19:10). Bij Opb.22:8,9 lezen wij: “En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te aanbidden. Maar hij zeide tot mij: Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God!” (Vergelijk met Col.2:18.) En volgens Opb.14:9-11 zal God de goddelozen straffen, omdat zij de draak (Satan) en het beest aanbidden. Positief gezien, staat er duidelijk in de Schrift dat wij alleen de Heer onze God mogen aanbidden (Mat.4:10 / Luc.4:8). In Joh.4:23 staat dat de “ware” aanbidders de Vader zullen aan-bidden. In een hemels visioen uit het boek Openbaring zingen de 24 ouderlingen: “Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” (Opb.4:11) (NWV). Vers tien omschrijft wat deze 24 ouderlingen zeggen als aanbidding. Volgens Opb.4:11 wordt God aanbeden omdat Hij Schepper is. Maar hetzelfde geldt ook voor Christus. Geen enkel ding dat geschapen is, werd buiten Hem geschapen (Joh.1:3). En alles wat geschapen is, komt door Zijn wilsbesluit tot stand en is tot Hem gericht (Col.1:16). Het is dan ook niet te verwonderen dat Johannes verder in datzelfde visioen de ganse schepping ook Christus ziet aanbidden samen met de Vader. Hij schrijft: “En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en AANBADEN.” De Vader en de Zoon hebben dezelfde zegen, eer, heerlijkheid en macht en worden gezamenlijk en op hetzelfde moment door de ganse kosmos aanbeden (Opb.5:11-14). Het is ook niet te verwonderen dat Jehovah’s Getuigen alle commentaar over deze tekst waar aanbidding van Christus zo duidelijk wordt geleerd, schuldig blijven, zoals bv. in hun uitleg van het boek Openba-ring, ’Dan is Gods Mysterie Voleindigd” (uitgegeven in 1969). In het geschrift van de Jehovah’s Getuigen, ’De Waarheid die tot eeuwig leven leidt’ (blz.19 en 20) schrijft hun organisatie wél over aanbidding van de Vader en er wordt naar Openbaring 4:11 verwezen. Maar Openbaring 5:13,14 ontbreekt, hoewel beide teksten bijna gelijkluidend zijn. Misschien is het ook wel interessant op te merken dat Jehovah’s Getuigen in 1958 in ’Vergewist u van alles’ blz.14 hebben geschreven: “Alle afgoderij relatief of rechtstreeks is valse aanbid-ding”. Maar in 1971 hebben zij in verband met Hebreeën 1:6 geschreven: “Indien in de vertaling aan het woord “aanbidden” de voorkeur is geschonken, moet begrepen worden dat een dergelij-ke aanbidding slechts relatief is” (’DE WACHTTOREN’ van 15 februari 1971, blz.127). Hebben wij hier geen tegenspraak, of misschien een verandering van leer? Is niet zelfs een relatieve aanbid-ding van Christus afgoderij, indien Hij slechts mens of “een god” was? Volgens de leer van Jeho-vah’s Getuigen mag Christus niet worden aanbeden. Maar volgens Johannes in Openbaring wél.

OPENBARING _1 tot 10 181

Tevens is het goed erop te wijzen dat ook Messiaanse voorspellingen hier al op wezen, zoals Ps.22: 27,29 / 45:11 / Jesaja 49:7.

4 HET VERSCHIL TUSSEN NEERVALLEN EN AANBIDDEN In bepaalde gevallen waar de Bijbel over aanbidding (proskunèo) spreekt, is er tevens sprake van het neervallen van de persoon in aanbidding. Dit wordt aangeduid door het Grieks woord “piptò”, vertaald als neervallen, te voet vallen of zich neerwerpen. Waar “piptò” afzonderlijk wordt ge-bruikt, duidt het op een handeling van ontzag (Mat.17:6 / Opb.1:17) of staat in verband met een smeekbede (Marc.5:22,23). Waar beide woorden samen worden gebruikt, is het echter onmogelijk om zoals de WT soms doet “proskunèo” als hulde brengen vertalen. Het dubbele “piptò-proskunèo” is een stijlfiguur om werkelijke aanbidding te beschrijven. Het ontkennen daarvan leidt tot de absurditeit dat tweemaal hetzelfde beschreven wordt. Want “proskunèo” is etymologisch in verband gebracht met ofwel “kunèo” (kussen) of “kuòn” (hond). In beide gevallen is de betekenis dan symbolisch, ofwel het kussen van diegene van wie men iets verlangt of aan wie men eer brengt. Of het symbolisch handelen zoals een hond die kruipt aan de voeten van zijn meester. Neervallen en kruipen als een hond zijn in feite dezelfde handelingen. Daarom kan het dubbele gebruik van “pip-tò-proskunèo” slechts verwijzen naar twee handelingen: te voet vallen en aanbidden. Wanneer wij de teksten nagaan waar beide Griekse woorden samen voorkomen, wordt dit ook duidelijk. In Opb.4:10 vallen de 24 oudsten neer voor God én aanbidden Hem. In Opb.5:14 vallen de ouderlin-gen neer én aanbidden Hem die op de troon gezeten is en het Lam. Een goddeloze kan door het horen van profetische uitingen tijdens een gemeentesamenkomst neervallen én God aanbidden (1 Cor.14:25). In deze drie aanhalingen heeft men in de Nieuwe-Wereldvertaling een goede weergave van de Griekse tekst, maar hun uitleg is wel verkeerd. Zie ook nog Opb.7:11 / 11:16 / 19:4). Maar dit vindt men niet in andere teksten. De vertaling van de tekst waar Cornelius aan de voe-ten van Petrus valt om hem te aanbidden vraagt onze aandacht. Het is een aanbidding die Petrus afwijst. Volgens de NWV wordt in Mat.2:11 gezegd dat de wijzen uit het Oosten aan het kind Je-zus “hulde brengen”. Dit moet echter werkelijke aanbidding zijn, aangezien er eerst sprake is van hun neervallen (piptò). Aangezien een koning of koningszoon ten tijde van Christus dikwijls als god aanbeden werd, is er geen enkele reden waarom “proskunèo” in Mat.2:11 niet als aanbidden zou moeten vertaald worden. Daarom zou ook de spot van de soldaten die Christus gevangen genomen hadden als “aanbidden” moeten weergegeven worden (Marc.15:19 vergelijk ook met Mat.27:29). Een andere tekst waar “proskunèo” als “aanbidden” moet vertaald worden is Mat.28:9. Hier staat wel niet neervallen maar een gelijkaardige uitdrukking (bij de voeten nemen). En verder zijn er ook nog afzonderlijke gevallen waar “aanbidden” de vertaling moet zijn in plaats van “hulde brengen” in verband met Christus. Het is niet onze bedoeling al de teksten te bespreken waar “proskunèo” in verband met Christus wordt gebruikt. Misschien hebben niet al deze teksten te maken met werkelijke aanbidding in de absolute zin van het woord. In bepaalde gevallen moet men toegeven dat de mogelijkheid enigszins bestaat dat er alleen sprake is van hulde-betoon, hoewel het ook in die gevallen moeilijk is de ene betekenis boven de andere te verkiezen. Het is echter duidelijk dat van een gewoon eerbetoon in de meeste van deze teksten géén sprake kan zijn. De Jehovah’s Getuigen, die redeneren dat Christus op aarde alleen maar mens was, zouden er goed aan doen eens te overdenken waarom Hij tot zijn aanbidders nooit zei: ““Sta op”. Ik ben ook maar een mens”, zoals Petrus tot Cornelius zei, of: “aanbid God, Ik ben ook maar een me-deslaaf”, zoals de engel tot Johannes zei. De reden ligt voor de hand: Christus was God (én mens) en men kan Hem aanbidden zonder op enigerlei wijze in strijd met Gods geboden te zijn.

OPENBARING _1 tot 10 182

Inleiding tot Openbaring hoofdstukken 6 tot 22 Het kan gezegd worden, in enkele woorden dan, dat hetgeen Openbaring hoofdstukken 6 tot 22 beschrijven de vervulling is van het eerste evangelie zoals God het gaf in Gen.3:15. Het is het laat-ste en finale relaas van de strijd van de slang tegenover het zaad van de vrouw. Het is de beschrij-ving van het herstel van alle dingen en de oordelen van God over Satan en zijn zaad. De beschrij-ving van de triomf van God. In Genesis vinden we het ontstaan van; dood, zonde en de duivel. In Openbaring hoe God handelt met dood en zonde en de duivel en hoe deze verdwijnen. Dát is de primordiale reden waarom dit boek door Johannes werd opgetekend; de prediking van het eeuwige goede nieuws van Gods herstel en wedergeboorte aller dingen. Studie van het laatste boek uit de Bijbel is daarom een plicht, wil u als een heilige Gods toegerust zijn (2 Tim.3:16,17). Maar er moet aan toegevoegd worden dat: 1°) Niemand alles begrijpt over de betekenis van dit boek. 2°) Men niet mag vergeten dat de kijk van God op sommige zaken verschillend kan zijn van ons begrip erover. 3°) Eén bepaalde uitleg een andere uitleg daarom niet uitsluit en er zowel een letterlijke als figuurlijke vervulling kan zijn. Echter géén tweemaal een zelfde vervulling. 4°) De test der geschiedenis moet aantonen of iets reeds al dan niet vervuld is. Of vervuld zal worden, want Openbaring is ook voor een stuk oproep tot bekering. En wie zich bekeert zal door God gespaard worden. Van de andere zijde zijn er vele dingen in dat boek die voor zichzelf spreken indien we maar vol-gens juiste beginselen de profetie bekijken. Het is soms allemaal niet zo eenvoudig. We geven een voorbeeld uit het OT. In Zach.1:18,19 wordt gesproken over 4 horens. Daar kunnen drie uitleggin-gen voor gegeven worden die allen een zeker recht geven aan de tekst. Het zijn; 1°) de vier windstreken 2°) 4 wereldmachten uit het verleden, Egypte, Assyrië, Babylon en Perzië 3°) 4 toekomstige wereldmachten, Babylon, Perzië, Griekenland en Rome. Volgens de WT, voor wie er een nauwe band is tussen de vervullingen van Openbaring en de rede over de laatste dingen (Mat.24 en parallel) zal de gelovige geestelijk beseffen dat het de laatste dagen zijn. Wie tot het geslacht behoort dat de tekenen ziet, sinds 1914 over de wereld gekomen, zal er kunnen op reageren en gered worden. Wat betekent het om tot het geslacht te behoren waar-over Jezus sprak in Mat.24:34? Hoe oud ben je dan? De Wachttoren heeft hierbij meer dan één antwoord, omdat ze zich ondanks allerlei uitspraken niet vastpinnen op een Schriftuurlijk antwoord maar zoeken naar wat past in hun leer van dat tijdstip. 1. ’Ontwaakt!’ 8/10/1968, blz.13-14: 15 jaar 2. ’DE WACHTTOREN’ 1/10/1978, blz.31: Geen baby maar wel, in staat te observeren 3. ’DE WACHTTOREN’ 15/10/1980, blz.213: 10 jaar 4. ’DE WACHTTOREN’ 15/5/1984, blz.5: Baby De belangrijkste vraag die zich stelt in verband met Opb.6-22 is echter deze: 1) zijn de zegels, trompetten en schalen drie verscheidene afzonderlijke beschrijvingen van hetzelfde gericht van God of 2) zijn dit drie chronologische in tijd gescheiden dingen? 3) al dan niet elkaar chronologisch op-volgend?

OPENBARING _1 tot 10 183

We zijn er op goede gronden van overtuigd dat zowel de zegels, trompetten en schalen hun ver-vulling hebben: “in de tijd van het einde” (van Pinksteren tot de Wederkomst). Wanneer we zou-den aannemen dat de drie beschrijvingen afzonderlijk zijn in tijd dan zijn vele dingen onbegrijpelijk en strijdig met elkaar. Zo bijvoorbeeld wanneer de zesde zegel geopend wordt is er een vernietiging van de hemel (Opb.6:14), maar wanneer de derde en vierde trompet blaast is er terug sprake over de hemel (Opb.8:10-12). Of is de éne symbolisch en de andere letterlijk? Bij de uitleg van de op-eenvolgende letterlijke verklaring der profetieën uit Openbaring zou dit dus in strijd zijn. Of gaat het ééns (de 1ste maal) over de geestelijke hemel en een andere maal over de letterlijke? Wanneer we echter aannemen dat de drie oordelen Gods parallel zijn dan echter niet. We geloven dat voor een overgroot deel alles simultaan geschiedt. Het is zoals een schilderijententoonstelling. Daar is elk schilderij genummerd. Maar het onderwerp van de schilderijen kan rond een zelfde thema draaien. En het thema van Openbaring is: God zal al Zijn vijanden overwinnen en zegevieren over elke vorm van kwaad! Zoiets als een chronologische visie lijkt ons niet al te logisch. Er kan aan toegevoegd worden dat de parallelle uitleg van Openbaring ook de oudste is. Want kerkvaders zoals Tertullianus, Augustinus, Victorinus van Pettau en Tyconius verklaarden dit reeds alzo. Door de eeuwen heen ook de leer van Cocceius, Vitrenga, Hengstenberg e.a.. In recentere tijden ook enkele Gereformeerden zoals H. Bavinck, ’Geref. Dogmatiek, blz.759, A. Kuyper, ’E. Voto’, blz.252-290, K. Schilder, ’De Openbaring... sociale leven’, blz.77 e.v., S. Greydanus, ’Korte Verklaring’, blz.18 e.v. Onder de Lutherse theologen vooral Lenski blz.216, 240, 250, 358 e.v. En een eerlijke benadering zonder vooroordelen geeft te kennen dat alléén die uitleg juist kan zijn. Dus in plaats van een één rechtlijnige profetie, is de Openbaring een voorzegging in repetitiebeelden van een zelfde periode. We zien dat dezelfde gebeurtenis eens zò beschreven staat en op een andere plaats anders. Eén beschrijving van Armageddon (de finale opruiming en afrekening met het kwaad) vinden we in Opb.14:14-19, een andere in Opb.16:13-16 en nog een andere in Opb.19:17-21. En hetzelfde kan men terugvinden in her boek Danïel. Elk belangrijk koninkrijk is er meerdere malen beschreven en soms in een verscheidenheid van symbolen. Er moet toch gezegd worden dat er een verschil is tussen de vervulling van de zegels die worden opengebroken en de beschrijving van de trompetten en schalen. Laat ons eerst eens de trompetten met de schalen bekijken. In tabelvorm zien we dit als volgt: Eerste: Trompet Hagel vuur en bloed op de aarde 8:7. Schaal Ongeneeslijke zweer voor mensen op de aarde 16:2. Tweede: Trompet Zee als bloed 8:8,9. Schaal Zee als bloed 16:3. Derde: Trompet Wateren der aarde vergiftigd 8:10,11. Schaal Wateren der rivieren en fonteinen bloederig 16:4-7. Vierde: Trompet Hemelen en zon aangetast 8:12,13. Schaal Zon verzengt de aardse mensen 16:8,9. Vijfde: Trompet Sprinkhanenplaag pijnigt mensen 9:1-12. Schaal Mensen in duisternis. Pijniging der mensen 16:10,11. Zesde: Trompet Engelen losgelaten aan de Euphraat 9:13,14.

OPENBARING _1 tot 10 184

Schaal Euphraat opgedroogd. Harmageddon 16:12-16. Zevende: Trompet Beschrijving van de overwinning Gods 11:15-19. Schaal Beschrijving van de overwinning Gods 16:17-21. Men moet dit niet lang bestuderen om de gelijkenis te zien van de trompetten en schalen. Zowel de één als de ander vertonen een gelijkenis die voor zichzelf spreekt. Is dat zo wanneer we de ze-gels bekijken? De trompetten en schalen zijn de beschrijving van de woede van God. Satans woede is over alle mensen zowel de gemeente als de anderen. De gramschap van God is alléén over de wereldse mensen. Voor W. Hendriksen die géén parallellisme aanneemt zijn de trompetten een “waarschuwing” en nog niet het einde van het oordeel van God zelf (blz.30 e.v.). En dat is ook de mening van W. Carpenter blz.106. Laat ons even de gelijkenis bekijken van de trompetten en de schalen. Trompet één en schaal één zijn oordelen over de aarde, een symbool van de georganiseerde mensheid. De tweede reeks is een oordeel over de zee, symbool van de onrustige mensheid, met zijn tegenstrijdigheden en onenighe-den enz... Een beetje moeilijker is waarschijnlijk de vijfde reeks. De vijfde trompet beschrijft ons de plaag der sprinkhanen en de vijfde schaal dat het koninkrijk van het beest verduisterd wordt. Ogen-schijnlijk is dit niet hetzelfde maar dit is niet zo. Want het een beschrijft het gevolg en het ander de oorzaak. Want wanneer de sprinkhanenplaag beschreven wordt, is er gezegd dat deze uit de af-grond opstijgen en dat de rook uit de put de zon bedekt waardoor duisternis ontstaat (Opb.9:1,2). Er is dus wel een gelijkenis. Zo ook dat zesde gericht, waar de twee beschrijvingen centraal staan rond de rivier Euphraat. Beiden zijn een beschrijving van de uiteindelijke vervulling van Ps.2:2. De zevende trompet (ook de derde plaag genoemd) en de zevende schaal spreken over hetzelfde. Een aardbeving en grote hagel zijn beiden beschreven in Opb.11:9 en 16:18-21. In 16:17 zegt een stem dat de oordelen over de goddeloze wereld voleindigd wordt, terwijl 11:18 zegt dat dezen die de aarde verdelgen zelf vernie-tigd worden. In 11:13 is er een aardbeving waardoor: “zevenduizend namen van mensen” (in letterlijke vertaling) sterven, en 16:19 zegt dat de stad (symbool van de wereld hier) in drie delen gesplitst wordt. Dus allemaal gelijkenissen. Deze voorbeelden volstaan. Daarom kunnen we gerust concluderen: 1°) Dat de profetieën uit Openbaring in verscheidene symbolen over de zelfde tijd spreken. De waarheden van het boek geven dus als het ware verscheidene letterlijke en geestelijke beschrijvingen van gebeurtenissen die op hetzelfde betrekking hebben. Johannes is dus niet alleen profeet maar ook literair artiest en poëzieschrijver. 2°) Dat deze dingen oordelen bespreken over zonde, dood en Satan. 3°) Dat hierdoor Gods heilige geheim voltooid wordt. 4°) Dat de Openbaring van Johannes een boek is over de overwinning van God en Christus over zichtbare en onzichtbare goddeloosheid. (“Overwinnen” als werkwoord is zestien maal in dit boek gebruikt). En een laatste opmerking hierover. Elke plaag/trompet is niet een afgescheiden geheel die stopt wanneer de andere is aangekondigd. Ze lopen kris en kras door elkaar heen, alsof de een niets af-weet van de ander. Het gaat niet om hordelopen in één richting maar om iets als spelers die een voetbalmatch spelen. Alles stopt met Armageddon maar wanneer een plaag of trompet begon is niet altijd zo duidelijk.

OPENBARING _1 tot 10 185

Korte inhoud van Openbaring 6-22 Opening der zeven zegels - hoofdstuk 6. Tussenvisioen der 144.000 en grote schare - hoofdstuk 7. Blazen der zeven trompetten (bazuinen) - hoofdstuk 8 en 9. Beschrijving der vervolging der gemeente - hoofdstuk 10-11:1-10. Tussenvisioen van Gods overwinning bestaande uit - (hoofdstuk 11:11-19) a) Koningschap van God. b) Aanbidding der 24 ouderlingen. c) Tijd van het oordeel der doden. d) Gods gramschap. Visioen der zeven personen en organisaties der wereld - hoofdstuk 12 en 13. Tussenvisioen der overwinning der 144.000 - hoofdstuk 14 tot 15:2-4. Uitgieten der zeven schalen der gramschap - hoofdstuk 15,16. Tussenvisioen over Babylon - hoofdstuk 17,18. Beschrijving van Gods overwinning (zevende zegel) - hoofdstuk 19). a) Koningschap van God. b) Aanbidding der 24 ouderen. c) Tijd van het oordeel van Babylon. d) Armageddon (of Gods gramschap uitgevoerd). Visioen der 1000 jaren en regering der gemeente - hoofdstuk 20:1-10 Het laatste oordeel - hoofdstuk 20:11-15. Beschrijving van de eeuwigheid - hoofdstuk 21,22.

Oordelen Gods over: 1) De wereld vóór de zondvloed Gen.6-9. 2) Volkeren a) Sodom Gen.19:24 b) Eerstgeboren Egyptenaren Ex.12:29 c) Egyptisch leger Ex.14:27,28 d) Filistijnen 1 Sam.5:8,9 / 7:10 e) Moabieten en Ammonieten 2 Kron.20:1-22 f) Assyriërs 2 Kon.17:35 enz... 3) Personen, zowel gelovigen als ongelovigen a) Vrouw van Lot Gen.19:26 b) Er Gen.38:7 c) Spionnen Num.14:37 d) Een sabbatsovertreder Num.15:32-36 e) Korah Num.16:30-32 f) Saul 1 Kron.10:13,14 g) Jerobeam 2 Kron.13:20 h) Herodes Hand.12:23 i) Ananias en Saphira Hand.5:1-10 enz... 4) Israëlieten

OPENBARING _1 tot 10 186

a) Bij het gouden kalf Ex.32:27 b) Bij een opstand in de woestijn Num.11:1 c) Ongeloof van verspieders Num.14:37 d) Korah en zijn aanhang Num.16:32 e) Bij een opstand Num.21:6 f) Voor immoraliteit (24.000) Num.25:9 g) Bij het “zien” van de ark 70 man of 50.000 (al naar gelang de grondtekst) 1 Sam.6:19. De NBG geeft 70 naar de gelijkenis met Josephus Oudheden Boek VI I / 84. h) Na de telling van David (70.000) 2 Sam.24:15 i) Na Ahaziah’s oordeel 2 Kon.1

Wat er altijd een gruwel is in Gods ogen en onder het grootste oordeel komt Afgoderij (Ezech.16:36 / Jer.13:27). Bloed vergieten (Ezech.22:1), vader en moeder verachten (vers 7), vreemdeling geweld aan-

doen (vers 7), wezen en weduwen onderdrukken (vers 7), sabbatten ontheiligen (vers 8), laste-ren (vers 9), ontucht bedrijven (vers 9), incest (vers 10), hoererij en overspel (vers 11), woe-kerwinst vragen (vers 12), geweld doen aan de naaste (vers 12). En zie ook Spr.3:32 / 6:16-19 / 11:20 / 12:22 / 16:5.

De Heilige dingen en Heilige plaats verachten (Ezech.22:8 / 44:6-16 / Jer.7:30). Zijn oor afwenden van de wet (Spr.28:9). Offers van goddelozen (Spr.15:8,9,26 / 21:27). Twee soorten rechtspraak (Spr.20:23). Een bedriegelijke weegschaal (Spr.11:1). Koningen die onrechtvaardig zijn (Spr.16:12). Wat hoog is bij mensen (Luc.16:15). N. Lieth schrijft in ’Middernachtsroep’, juni 2000, blz.6, 7 het volgende: “Wie wordt in Mattheüs 24 en 25 in eerste instantie aangesproken? * In de eerste plaats het Jodendom en niet de Gemeente. De gemeente was op dit tijdstip nog steeds een geheimenis. Zij werd pas op Pinksteren er tussen geschoven en later door Paulus geo-penbaard. * Daarom gaat het hier ook niet om de Opname, maar de wederkomst van Jezus in macht en heer-lijkheid voor Zijn volk Israël na de Grote Verdrukking (Mt.24:29-31). De Here sprak pas vlak voor Gethsemané, dus later, over de Opname in Johannes 14. Tot dan toe hadden zij als Joodse discipelen slechts kennis over het heerlijke, komende tijdperk van de Messias (bijv. Luc.17:22-37). * De discipelen, die de Here aanspreekt, moeten nog ondubbelzinnig als Joods gekarakteriseerd worden, zij stellen volgens mij het Messiaanse gelovige overblijfsel in de verdrukkingstijd voor. * De redevoering van de Here op de Olijfberg is een profetische voorspelling over hoe de Joodse situatie vlak voor de wederkomst van Jezus eruit zal zien. * Valse profeten resp. Christussen, zoals zij in Mattheüs 24:5 en 23:6 genoemd worden, zijn voor Israël een gevaar. De Gemeente moet eerder toetsen op valse leraren, valse apostelen en valse evangelisten en de geesten beproeven (2 Cor.11:13; 2 Petr.2:1; Gal.1:6-9). Door de Heilige Geest wedergeboren kinderen Gods zullen beslist niet op zulke verleidingen in kunnen gaan.

OPENBARING _1 tot 10 187

* De “gruwel der verwoesting” (Mt.24:15) heeft ondubbelzinnig betrekking op het Joodse land met de Joodse tempel en de Joodse offers, waarover Daniël al gesproken heeft. En Daniël sprak niet van de Gemeente, maar over “uw volk en uw heilige stad” (Dan.9:24). * Het gezegde: “laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen” (Mt.24:16) spreekt voor zich. Het gaat hier dus slechts om het Joodse land. Want in het Nieuwe Testament wordt de Ge-meente van Christus nergens aangespoord, naar de bergen te vluchten. * Net zo is het met de uitspraak over de sabbat (v.20) die tot het Jodendom behoort. * Ook de gelijkenis van de vijgenboom (v.32) is een beeld voor de Joodse natie. Eveneens heeft de uitspraak van de Here over het “geslacht” (v.34) betrekking op Israël.” APPENDIX VI, Termen over het einde Het einde van de wereld (eeuw) Mat.13:39 “de voleinding der wereld” 13:40 “de voleinding der wereld” 13:49 “de voleinding der wereld” 23:3 “de voleinding der wereld” 28:20 “de voleinding der wereld” Heb.9:26 “de voleinding der eeuwen” ========= Het einde Mat.10:22 “wie volhardt tot het einde” 24:6 “maar het einde is nog niet” 24:13 “wie volhardt tot het einde” 24:14 “dan zal het einde gekomen zijn” 1 Cor.1:8 “Hij zal u ook bevestigen ten einde toe” 10:11 “ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is” (“einde der wereld” in Luther en Leidse Vert). 15:24 “daarna het einde” Heb.3: 6 “(tot het einde onverwrikt) vasthouden” 3:14 “tot het einde onverwrikt vasthouden” 6:11 “dezelfde ijver blijven betonen... tot het einde toe” 1 Pet.4:7 “het einde aller dingen is nabijgekomen” Opb.2:26 “tot het einde toe bewaart” ========= De laatste tijden (dagen / ure) 1 Tim.4:1 “dat in latere tijden sommigen zullen af- vallen” (“laatste dagen” in SV, Luther en Canisius). 2 Tim.3:1 “dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen” (“aan het einde der tijden” in Brouwer).

OPENBARING _1 tot 10 188

Heb.1:1 “in het laatst der dagen” (“laatste dagen” in SV en Luther). Jac.5:3 “terwijl het de laatste dagen zijn” 1 Pet.1:5 “om geopenbaard te worden in de laatste tijd” 1 Pet.1:20 “bij het einde der tijden geopenbaard” 2 Pet.3:3 “in de laatste dagen” (“laatste der dagen” in SV.) 1 Joh.2:18 “Kinderen, is het de laatste ure... dat het de laatste ure is” Judas 18 “aan het einde des tijds” ========= De dag Mat.25:13 “Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur” Luc.17:30 “op de dag waarop de Zoon des mensen ge- openbaard wordt” (“in den dag” in SV). Rom.2:16 “ten dage dat God het in de mensen ver- borgene oordeelt” (“in den dag” in SV). 1 Cor.3:13 “Want de dag zal het doen blijken” Heb.10:25 “naarmate gij de dag ziet naderen” ========= Die dag Mat.7:22 “Velen zullen ten dien dage tot Mij zeggen” 24:36 “Doch van die dag en van die ure weet niemand” Luc.10:12 “dat het voor Sodom in die dag draaglijker zal zijn” 21:34 “Ziet toe op uzelf... en die dag niet plotseling over u kome” 1 Thes.5:4 “zodat die dag u als een dief overvallen zou” (“de dag” in Brouwer en Canisius). 2 Thes.2:2 “alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak” 2 Tim.1:12 “te bewaren tot die dag” (“tot den jongste dag” in Brouwer). 1:18 “dat hij barmhartigheid... vinde op die dag” 4:8 “welke te dien dage de Here... mij zal geven” ========= De dag van de Heer (Christus) 1 Cor.1:8 “op de dag van onze Here Jezus” 5:5 “in de dag des Heren” 2 Cor.1:14 “evenals gij op de dag van onze Here Jezus” Phil.2:16 “mij ten roem tegen de dag van Christus” 1 Thes.5:2 “dat de dag des Heren zó komt” ========= De grote dag Hand.2:20 “voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt” Jud.6 “voor het oordeel van de grote dag”

OPENBARING _1 tot 10 189

Opb.6:17 “want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?” 16:14 “de grote dag van de Almachtige God” ========= De dag van toorn Rom.2:5 “hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het... “ Opb.6:17 “verbergt ons... voor de toorn van het lam, want de grote dag van hun toorn is gekomen” ========= De dag van verlossing Eph.4:30 “de Heilige Geest Gods... door wie gij verze- geld zijt tegen de dag der verlossing” ========= De laatste dag= Ten jongste dage (Brouwer / NBG) Ten uitertsten dage (SV) Ten laasten dage (L.V.) Joh.6:39 “niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dag” 6:40 “en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage” 6:44 “en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage” 6:54 “en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage” 11:24 “Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstan- ding ten jongsten dage” ========= De dag van het oordeel(s) Mat.10:15 “het zal voor het land Sodom en Gomorra draaglijker zijn in de dag des oordeels” 11:22 “het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in de dag des oordeels” 11:24 “het zal voor Sodom draaglijker zijn in de dag des oordeels” 12:36 “rekenschap geven op de dag des oordeels” 2 Pet.2:9 “de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des oordeels te straffen” 3:7 “ten vure bewaard tegen de dag van het oordeel” 1 Joh.4:17 “dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag des oordeels” Over deze laatste serie teksten valt wat op te merken. Ze zijn stuk voor stuk een bewijs dat de leer van de bedelingen en een komend duizendjarig rijk niet waar kunnen zijn. Deze uit Matthéüs spreken over een gezamenlijk oordeel van Joden en heidenen. 2 Pet.2:9 heeft het over één oor-deelsdag voor “godvruchtigen” en “onrechtvaardigen”. In 2 Pet.3:7 is het oordeel van de on-

OPENBARING _1 tot 10 190

rechtvaardigen, hier “goddelozen” genoemd, op het moment van de herschepping van de nieuwe hemel en aarde. 1 Joh.4:17 heeft het over de vrijmoedigheid van elke gelovige op de dag van het oordeel. U moet u dat eens laten uitleggen vanuit de visie van de bedelingen. Pas op: hier staat dui-delijk dat er één oordeelsdag is. Vergeten we ook niet dat er in het OT al over deze dingen profetie staat. Elke dag des Heren is een: “verschrikkelijke dag” zegt Jes.13:9.

In zijn ’Book of Bible Lists’ zegt H.L. Willmington over het begrip dagen o.a. dit (blz.95, 96). We citeren slechts het gedeelte waar we problemen mee hebben. 1°) De dag van de opname, waarschijnlijk een Rom.13:12 / Eph.4:30 / letterlijke dag van 24 uren Phil.1:6,10 / 2:16 / 2 Pet.1:19 __________________________________________________________________________ 2°) De oordeelstroon van de dag van Christus 1 Cor.3:13 / 5:5 / 2 Tim.1:18 / waarschijnlijk een letterlijke dag van 24 2 Tim.4:8 / 1 Joh.4:17 uren, die slechts christenen zal oordelen __________________________________________________________________________ 4°) De dag van Christus’ tweede komst die Mat.24:36 / 26:29 / 1 Thes.5:2-4 / waarschijnlijk een dag is van 24 uren 2 Thes.1:10 __________________________________________________________________________ 5°) De dag van Harmageddon waarschijnlijk een Opb.16:14 letterlijke dag van 24 uren __________________________________________________________________________ 6°) De opstanding van de rechtvaardigen, waar- Joh.6:39,40,44,45 / 11:24 schijnlijk een letterlijke dag van 24 uren met alle heiligen uit het OT en de gelovigen uit de grote verdrukking __________________________________________________________________________ 7°) Oordeel over de gevallen engelen waarschijnlijk Judas 6 een letterlijke dag van 24 uren __________________________________________________________________________ 9°) Het oordeel van de grote witte troon, Mat.7:22 / 11:22 / Joh.12:48 / waarschijnlijk een dag van letterlijk 24 uren Hand.17:31 / Rom.2:5,16 / 2 Pet.2:9 _________________________________________________________________________ 10°) De nieuwe scheppingsdag, waarschijnlijk let- 2 Pet.3:7-12 terlijk 24 uren Bij verklaringen van dien aard hebben we grote problemen. We citeren ter illustratie van het feit dat we ons niet moeten vastklampen aan wat voor ons menselijke termen (vb. dag, uur) zijn, een gedeelte uit C. Vonk ’De voorzeide leer’, deel Ib, Uitg; Barendrecht, 1963, blz.90, 91: “Men mag toch het spreken en rekenen van ons, levenden, niet tot het enig geoorloofde. We zullen daarmee niet uitkomen. Als we eens bedenken, dat alle mensen eenmaal voor Christus rekenschap zullen moeten afleggen, 2 Cor. 5:10. Als we daarvoor eens aannemen één vraag en één antwoord, die samen 1 minuut zullen duren. Dan zou Christus straks in één eeuw tijds nog maar 100 x 365 x 24 x 60 = slechts even meer dan 52 1/2 millioen mensen kunnen oordelen. Hoe lang zou dan de “dag” des oordeels niet moeten duren? ... Bijbellezen is niet altijd gemakkelijk. Oorzaak daarvan is na-tuurlijk niet de Bijbel. Want de Schrift is geen klomp duisternis, maar een lamp en een licht. Maar we hebben een zware strijd te voeren tegen de satan, die ons telkens poogt te verblinden. Hij is er o.a. ook de schuld van, dat wij vaak verkeerde ideeën in ons hoofd meebrengen, wanneer wij tot de Heilige Schrift gaan en daarin dingen inlezen, die er heel niet thuishoren. Daarbij komt vanzelf-

OPENBARING _1 tot 10 191

sprekend ook de factor van onkunde. Een mens leert dagelijks. Hij moet ook toenemen in het ver-staan van sommige woorden, die in de Schrift vaak voorkomen. Wanneer hij eenmaal in zo’n woord een verkeerde inhoud gelegd heeft, kan hem dat levenslang parten spelen. Door gewen-ning.” Zodat we omwille van de onmogelijkheid van die 24 uren theorie in al die bovengenoemde zaken slechts kunnen redeneren vanuit wat Calvijn ooit de accomodatio noemde. God past zijn spreken aan, aan wat wij mensen kunnen begrijpen. Met ander woorden, wanneer iemand komt te sterven dan weet God reeds wie een opstanding ten leven krijgt en wie een opstanding ten oordeel. Dat zit - en we illustreren het dan op een moderne wijze - alles reeds gegrift in Gods geheugen. Bij het oordeel door de Heer hoeft dan slechts overgegaan te worden tot het “enter” en uitvoeren van deze reeds ingevoerde gegevens. Het “waarschijnlijke” waar de bovengenoemde schrijver, H. L. Willmington, vanuit gaat moet dus niet aangegrepen worden om datgene wat er staat te gebeuren op een Bijbelse wijze voor te stellen. Men mag de werkelijkheid van wat we ons kunnen voorstellen en wat God er van zal maken niet mengen, maar duidelijk onderscheiden. *****

OPENBARING _1 tot 10 192

Openbaring hoofdstuk 6

Openbaring 6: een digitale creatie en figuratieve interpretatie, van David Miles (andere zaken van hem op http://www.davidmiles.net/)

Velen hebben terecht ingezien dat er een nauwe samenhang bestaat tussen hoofdstuk 6 van het boek Openbaring en de profetie op de Olijfberg en dat is terecht. Zoals in het voorgaande aange-toond en speciaal de vergelijkende tabel (inleiding, sleutel n°3) tussen deze twee Schriftgedeelten is

OPENBARING _1 tot 10 193

het ene de aanvulling van het ander. Daarom zullen we in deze bespreking verscheidene malen ver-wijzen naar Mat.24 en de parallellen in de synoptische evangeliën. (Zie tabel hieronder.) Vergeten we hierbij niet dat deze plagen universeel zijn in de zin dat ze alle ongelovigen zullen bestrijken. De gemeente van God is echter geen deel van de wereld, want haar leden zijn burgers van een hemels rijk. In zekere zin dus vreemden - maar ook ambassadeurs van hun Rijk - op deze aarde. Ze worden door de plagen niet getroffen. Ze zijn wel aanwezig op de aarde in die periode en zijn niet opgeno-men zoals men leert in de leer van de bedelingen.

HET ESCHATOLOGISCHE DENKEN VAN JEZUS:

VERSGEDEELTE MATTHEUS 24-25 MARCUS 13 LUCAS 21 (& ANDERE GEDEEL-TEN IN LUCAS.)

Vernietiging van de tempel 24:1,2 13:1,2 21:5,6

Wanneer? Tekenen? 24:3-8 13:3-8 21:7-11 Vervolging 24:9-14 13:9-13 21:12-19 Gruwel 24:15-22 13:14-20 21:20-24 Valse Messiassen en Valse Profeten 24:23-28 13:21-23 [17:23,24, 37b]

Komst van de Men-senzoon 24:29-31 13:24-27 21:25-28

Parabel van de bomen 24:32-36 13:28-32 21:29-33 Aansporing tot waak-zaamheid [25:13-15] 13:33-37 21:34-36

Vloed als voorbeeld 24:37-44 -- [17:26-36] Parabel van de Goede en slechte slaven 24:45-51 -- [12:41-46]

Parabel van de tien bruidsmeisjes 25:1-13 -- --

Parabel van de talen-ten 25:14-30 -- [19:11-27]

Parabel van de scha-pen en de bokken 25:31-46 -- --

Wij citeren J. Barneveld uit, ’Het Zoeklicht’, 4 mei 1996, blz.7: “De dag des Heren. Vanaf hoofdstuk 6 vinden we in het boek Openbaring een soort samenvatting van veel voorzeggende eindtijdprofetieën uit het Oude Testament. De Here Jezus spreekt over die tijd als ’...de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is in vervulling gaat’ (Lucas 21:22). Fragmenten en gebeurtenissen uit die periode, die voornamelijk de laatste 3 ½ jaar van de regering van de anti-christ beslaat, worden door Johannes beschreven. Hij komt dan ook ’in vervoering des geestes op de dag des Heren’ (Openbaring 1:10). Zijn geest werd dus vervoerd, verplaatst naar de ’Dag des Heren’. Dat is niet op zondag, maar de ’Grote Dag des Heren’ waarover de profeten in het Oude Testament (ongeveer 12x) en in het Nieuwe Testament (ongeveer 9x) spreken als zij het eindoor-deel van de HERE aankondigen. Johannes wordt als het ware boven de tijd uitgetild, en ziet hoe in de hemel en op aarde allerlei eindtijdgebeurtenissen plaatsvinden. Een buitengewoon grote hoe-veelheid profetieën uit het Oude Testament worden hier in die periode van 3 ½ jaar van oordelen ingepast. In die periode speelt Israël een centrale rol. Het boek Openbaring (en ook de eindtijdre-de van de Here Jezus in Matth.24) kunnen we dan ook het beste ’vanuit’ Israël lezen.” Maar dat geloven we niet waar te zijn.

OPENBARING _1 tot 10 194

Eén en ander heeft voor velen te maken met Daniël 9:24-27. Zoals J.A. Alexander, blz.138 en de tabel aldaar. Zie daarover 35 bladzijden aantekeningen in onze ’De Wederkomst van Jezus, de Jo-den en het duizendjarig rijk’. En de weerlegging van de interpretatie volgens de leer van de bedelin-gen over dit onderwerp. In wat volgt komen soms verschrikkelijke zaken aan de orde; dood, wraak, vergelding van God, moord en bloed zijn nooit ver weg. Toen Jezus preekte was dat verdrongen maar Hij wist beter dan wie ook dat het Oud Testament diezelfde verschrikkingen heeft gekend. Vrouwen, kinderen en mannen worden door God zelf of op zijn bevel door zijn volk Israël gedood. Straf van God aan zijn opstandig volk was van hetzelfde kaliber. Hier enkele van die teksten uit het Oud Testament. Numeri 31:17 SV77: “Nu dan, doodt al wat mannelijk is onder de kinderkens; en doodt alle vrouw, die door bijligging van de man een man bekend heeft.” Deuteronomium 2:34 SV77: “En wij namen te dier tijd al zijn steden in, en wij verbanden alle steden, mannen, en vrouwen, en kinderkens; wij lieten niemand overblijven.” Deuteronomium 20:16,17 SV77: “Maar van de steden van deze volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft. Maar gij zult ze volkomen ver-bannen: de Hethieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, zoals u de HEERE, uw God, geboden heeft.” Deuteronomium 28:53 SV77: “En gij zult eten de vrucht van uw buik, het vlees van uw zonen en van uw dochters, die u de HEERE, uw God, gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmee uw vijanden u zullen benauwen.” 1 Samuël 15:3 SV77: “Ga nu heen, en sla Amalek, en verban alles, wat hij heeft, en spaar hem niet; maar dood van de man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kamelen tot de ezels toe.” 2 Koningen 8:12 SV77: “Toen zeide Házaël: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: Omdat ik weet, wat kwaad gij de kinderen Israëls doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen verpletteren, en hun zwangere vrouwen opensnijden.” 2 Koningen 15:16 SV77: “Toen sloeg Menáhem Tifsah, met allen, die daarin waren, ook zijn gebied van Thirza af, omdat men niet voor hem had opengedaan, zo sloeg hij hen; al haar bevruchte vrouwen hieuw hij in stukken.” Psalm 137:9 SV77: “Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.” Jesaja 13:16 SV77: “Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden; hun hui-zen zullen geplunderd, en hun vrouwen geschonden worden.” Klaagliederen 2:20 SV77: “Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wie Gij alzo gedaan hebt; zul-len dan de vrouwen hun vrucht eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen dan de profeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden?”

OPENBARING _1 tot 10 195

Nu worden voor ons de zegels verbroken van de rol die het Lam in Zijn hand heeft. We mogen zien en horen wat zal geschieden. In beelden en symbolen krijgen we de één na de andere soms te-dere, soms verbijsterende beschrijvingen van een stukje toekomst of zelfs een kijk op het verleden. Opb.6:1: “En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom.” Het Lam van God welke de Christus is (1 Pet.1:18,19 / Opb.5:6,9 / 1 Cor.5:7) staat nu klaar om de zegels van de boekrol te verbreken. Om dat geheimenis te ontsluiten van de inhoud van de rol. In symbolen of letterlijk geeft elke zegelverbreking een gedeelte in de geschiedenis van de gemeente of de wereld te kennen. Voordat we ons buigen over wat de profetie zegt een lange opmerking. We lezen in de Bijbel: “Als de Heer rampen aankondigt zul je die ervaren” (Jozua 23:15). Anders gezegd: als je ram-pen en andere gebeurtenissen meemaakt, dan moet er bij jou als gelovige een lampje gaan branden. Je moet dan wakker worden voor wat de Here God van plan is te bewerken. Jezus Christus zegt ons volgens Mat.16:2-4: “’s Avonds zegt u: Het weer ziet er goed uit, want de lucht is vuur-rood, en ’s morgens zegt u: Slecht weer vandaag, want de lucht is donkerrood. U bent dus wel in staat de gesteldheid van het weer te beoordelen, maar de tekenen van deze tijd niet?” Mogen we vanuit deze opmerkingen uit de Schrift niet concluderen: wanneer we bepaalde ge-beurtenissen om ons heen zien vertellen ze ons dan niet hoe laat het is op de profetische klok van de Here God? Daarop antwoorden we zowel ja als neen. De tekenen van de tijd maken ons duidelijk dat wij ons bevinden in de tijd van het einde zegt men in vele kringen. De redenering is dat er net vóór de komst van Jezus Christus toename is van de natuurrampen. Een van deze rampen zijn de aardbevingen. Maar wat bewijst dat in feite voor ons. Technisch gezien al dit: dat in 1930 er onge-veer 350 meetstations waren over de hele wereld om aardbevingen te registreren en dat het heden is opgelopen tot rond 4000 stations. De huidige apparatuur is ook veel beter om aardbevingen te regi-streren. Het bewijst ook ten tweede dat we thans beschikken over massamedia die voor ons het nieuws op de voet brengen. We kunnen elke grote gebeurtenis of catastrofe live op televisie (spe-cialiteit van CNN) meemaken. Met andere woorden het verhaal over de toename van het aantal aardbevingen klopt niet zoals een bus. We hebben dus géén vergelijkend materiaal om te beweren dat er heden méér aardbevingen zijn dan vroeger? Hal Lindsey schrijft in ’The Final Battle’ (1995) blz.XVI, over aardbevingen als teken van de tijd van het einde: “In feite zoals gedocumenteerd in mijn laatste boek, Planet Earth – 2000 AD, is het voortkomen van dodelijke aardbevingen op wereldschaal de laatste eeuw 30-voudig gestegen, Je-zus heeft dit scenario nauwkeurig voorzegd.” Dit is wetenschappelijk niet waar en een verdraiïng van de feiten. De werkelijke feiten zijn deze gebaseerd op de ’U.S. Geological survey earthquake database’, terug te vinden op Internet. Middelgrote en Grote Aardbevingen Jaren Volgens Richterschaal

6.0+ 7.0+ 8.0+ 1900-1909 135 113 41 1939-1948 107 79 21 1960-1969 136 81 13 1985-1994 175 67 6

OPENBARING _1 tot 10 196

Dus ondanks dat we recent veel betere metingen kunnen maken van de aard van de aardbevingen zijn ze in hevigheid gedaald. Een ander argument: het morele verval en met name het seksuele is nog nooit zo erg geweest zoals het nu is. Kinderporno is nooit zo hoog geweest als in vroegere dagen. En de internationale vrouwenhandel schoort hoge aandacht in de media. Maar is het zo dat er nu meer van deze dingen zijn dan vroeger? Was pederastie niet een uitvinding van de Grieken (overgenomen door later Ro-meinen en anderen) om hun lusten op kinderen bot te vieren? Zogenaamd onder het mom van de opvoeding van de kinderen. Dat laatste is trouwens het argument dat vele pedofielen thans nog ge-bruiken: ze leren de kinderen man/vrouw worden. En waren de slaven vroeger niet net bezit van en seksueel spel voor de overwinnende macht? Veel nieuws onder de zon is er dus ook niet bij dit te merken. Wij moeten goed opletten dat we de argumenten van onze Heer over de Wederkomst en de te-kenen die eraan voorafgaan niet zien in het verkeerde tijdperk. De combinatie van de diverse facto-ren die Hij ons geeft zouden wel eens honderden jaren kunnen bestrijken en niet iets van enkele jaren zijn. Natuurlijk is de politieke wereld nooit zo instabiel geweest als nu. Maar hoe erger kan het bijvoorbeeld nog worden vóórdat God zegt: het is genoeg! De milieuproblematiek wordt steeds maar erger. Maar we vragen ons daarbij af is het wel een uitzonderlijke toestand. Heeft de Club van Rome niet voorzegd dat men tegen het jaar 2000 een tekort zou hebben van allerhande basismateri-alen. Maar dat hebben we gelukkig nog niet. Hebben ze (of hun volgelingen) niet een fenomenale hongersnood voorzegd voor 1975? Die er niet kwam! Opb.6:2: “En ik zag, en zie, een wit paard, en die er op zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.” Er is bij veel Protestanten en Katholieken een bijna algemeen aangenomen uitlegging dat deze berijder van het witte paard Christus is. Ofwel een personificatie van het evangelie. Zo o.a. S. Greydanus blz.114, 115. Het is de: “zegeloop des Evangelies” zegt hij. De Willibrordvertaling ziet in het witte paard de inval van de Parthen in het Romeinse rijk. En dat is de visie van bijna allen die de visie aannemen van Babylon = Rome. Volgens Jehovah Getuigen is dit eerste paard de voorstel-ling van Christus die in 1914 in de hemel is gekroond als koning. Hij gaat sindsdien uit als een overwinnaar om te overwinnen. (Zie naar o.a. naar ’De Openbaring’ blz.90-92.) Alhoewel we lang geaarzeld hebben in de uitleg die we hier geven zijn we er toch van overtuigd dat onze verklaring juist is. We zijn namelijk de mening toegedaan dat niet Christus hier is afgebeeld, maar daarentegen Satan die zich als een engel des lichts voordoet in onze eeuw (wereld), en zijn nefaste invloed heeft op de ongelovigen (2 Cor.4:4). Waarom Satans werk? Hier enkele redenen! Eerst en vooral is het niet logisch te veronderstellen dat Christus, tezamen met personen als Baäl, Jezebel en Ahab zou zijn afgebeeld als één geheel. Toch is dat zo volgens sommigen, want de per-soon van het witte paard is afgebeeld in samenwerking met de drie andere paarden die zoals bijna iedereen aanneemt voorstellingen zijn van oorlog, pestilentie samen met dood en hongersnood. Christus als diegene op het witte paard past dus niet in zulk een kader. Satan echter wel. Natuurlijk is dit géén sluitend argument. Want tenslotte is het vijfde zegel ook iets wat betrekking heeft op de gemeente en niet op de wereld. Het vijfde zegel beschrijft een resultaat van wat de gemeente treft, door de vervolging en verdrukking van de goddelozen.

OPENBARING _1 tot 10 197

Ten tweede is er een andere onlogische zaak in dit verband. De berijder van het witte paard zou de Heer zijn en er wordt gezegd dat hij de overwinning behaalde. Maar is de wereld er sinds 1914, de 1ste Wereldoorlog (Jehovah’s Getuigen) of 1948, het herstel van Israël, (veel evangelische krin-gen) beter op geworden. Integendeel sinds de verbreiding van het christendom kunnen we zeggen dat hoe dichter we de komst van Christus naderen, hoe onchristelijker de wereld wordt. Niet in procenten, de kwaliteit is wel een andere zaak. En zelfs dezen die Zijn volgelingen beweren te zijn hebben zich overgegeven aan wereldse filosofie want in het moderne denken der christenheid met al zijn sekten is er geen plaats meer voor dingen als schepping, maagdelijke geboorte van Christus, een geïnspireerde Schrift enz... Een variante op dit verhaal is H.W. Armstrong, ’The book of Reve-lation’, Worldwide church of God, 1972. Voor hem is op de eerste ruiter een valse leer over Chris-tus die ontstaat sinds 1914 (blz.4,22). Als derde punt is er een scherp contrast tussen deze die het witte paard berijdt en de afbeelding van Christus in Opb.19:11-16. Want in Opb.6 is sprake van iemand met een boog en een kroon, terwijl Opb.19 over het Lam spreekt met een scherp zwaard (Opb.19:15,20) en diademen (meer-voud in de Griekse tekst, meestal als “kronen” vertaald) op het hoofd. Nog een vierde punt dan. Zoals reeds gezegd is er een samenhang van gedachten tussen Opb.6 en Mat.24. Nu zegt Mat.24:7,8 duidelijk dat de tijd van het einde begint bij het ontstaan van een oorlog tussen volkeren en koninkrijken. De mensen van de WT zetten beide in vervulling gaande sinds 1914, zoals trouwens alle ruiters. Zie hiervoor het kader in ’De Openbaring’ blz.89. Wie op-recht is (zeggen o.a. Jehovah’s Getuigen) kan er dus niet aan ontsnappen dat in 1914 (wanneer de eerste wereldoorlog uitbrak) toen tevens de tijd van het einde is aangebroken. Door vergelijking, beiden in Opb.6 en Mat.24, zien we dat na die oorlog, hongersnood en pestilentie en dood volgen. Indien dan de berijder van het eerste paard Christus is dan moet Hij sinds 1914 als overwinnaar zijn opgetreden. Het evangelie moet gepredikt worden volgens Mat.24:14 voor een bepaalde tijd en met een bepaald doel. En natuurlijk zijn Jehovah Getuigen de zichtbare vervuller van deze profetie. Maar wie zal ons dat bewijzen? Ten andere die uitleg zou strijdig zijn met schriftuurplaatsen zoals Opb.14:14-20 / 19:17-21 / 2 Thes.1:7-10. De bewijzen namelijk dat Christus slechts definitief overwint, met de vernietiging der goddelozen. Waarom niet gewoon aannemen dat het de histori-sche situatie was in die tijd. Op dat moment van de dood van Jezus en de val van Jeruzalem was Rome de grote macht, maar het was een macht door permanente oorlogvoering. Opb.6:2 en 1914 hebben dus in het geheel niets met elkaar te maken. En ook niet met Christus. Maar het heeft wel te maken met Satan, en dat bewijst het getuigenis van Opb.12:7-12. Dit Schrift-gedeelte geeft namelijk te kennen dat de duivel op zeker ogenblik uit de hemel geworpen wordt tot op de aarde. Hij heeft hierdoor grote grimmigheid, wetende dat hij een korte tijd heeft. Satan is een slimme vos, zo sluw dat hij in zijn grimmigheid de mogelijkheid heeft gevonden om de mensen van God af te keren. Hoe dat? Wel, door wanneer over de wereld: oorlog, pestilentie en dood komt de mensheid ertoe te bewegen zich af te vragen: waarom doet God dat? Of waarom laat God dit toe? Daar zit juist de goddelijke toelating van het kwaad en de zonde: Gods lankmoedigheid. Want God kón reeds bij de eerste zonde van Adam en Eva die eerste mensen vernietigen. Maar God handelde niet zo en wou aan Satan bewijzen dat zelfs een deel van de onvolmaakte mensen Hem zou dienen, zelfs in tegenstand. Daarvoor hoeft men dan slechts het leven te bekijken van de vaderen van Israël en de vroege christelijke gemeente. Vergelijk Heb.11:1-40 en de aanvallen op het Christendom in het boek Handelingen. Daarom laat God de Satan nu nog in gebonden toestand zijn werk doen, zonder dat Hij schijn-baar op een zichtbare wijze tussenbeide komt. Opb.12:12 zegt; dit is de periode dat Satan in grim-migheid is ontstoken. (Zie hierover verder ook nog hoofdstuk 20.) Goed en kwaad bestaan tot die

OPENBARING _1 tot 10 198

tijd samen naast elkaar zoals zo dikwijls is onderstreept in de Schrift. Voor het OT zie: Gen.2:9,17 / 3:5,22 / 24:50 / 31:24,29 / 44:4 / Lev.27:10,12,14,33 / Num.13:19 /24:13 / Deut.1:39 / 30:15 / 1 Sam.25:21 / 2 Sam.13:22 / 14:17 / 19:35 of 36 / 1 Kon.3:9 / 22:8,18 / 2 Kron.18:7,17 / Job 2:10 / Psalm 34:14 of 15 / 35:12 / 38:20 of 21 / 52:3 / 109:5 / Spr.14:19 / 17:13 / Pred.12:14 / Jes.5:20 / Jer.18:20 / 42:6 / Klaagl.3:38 / Amos 5:15 / Micha 3:2. Een laatste punt in dit verband. De Schrift zegt dat aan degene die op het witte paard zit een boog en kroon gegeven wordt. Ook dat kan niet op Christus toegepast worden want deze heeft alle macht en autoriteit reeds ontvangen bij de opstanding zoals in Mat.28:18 duidelijk is gemaakt. Nu zal men opmerken dat aan Satan, noch door God noch door Christus, macht is gegeven om te overwinnen en dat is zeer juist. Wie geeft hem dan “de boog” een instrument van oorlog en “de kroon”, teken van autoriteit? Dat is de mensheid zelve, om de reden dat zij het is die zich laat mis-leiden door de ingevingen van Satan en de duivelen. Want oorlog of hongersnood en pestilentie wordt door de onwetenden aan God toegeschreven. Dat komt dan ten goede aan Satan, wiens po-pulariteit er door groeit. De goddelozen geven dus op die wijze onrechtstreekse autoriteit aan Gods grote tegenstander, Satan de duivel. Over de vertaling “kroon” in vers 2 deze versies weergegeven als: Leidse Vertaling: krans Vert. Prof. Brouwer: krans Jerusalem Bible: victor’s crown The Christian Bible: winner's crown Duitse vertaling Menge: Ehrenkranz. Duitse vertaling Konstantin Rösch: Kranz Duitse vertaling Hans Bruns: Siegeskranz Duitse vertaling Leander van Ess: kranz Münchener Neues Testament: Kranz Ter illustratie geven we enkele uittreksels uit de dagladen die de subtiele gang van zaken in de strijd tussen goed en kwaad illustreren. Tussen evangelie en zo genoemde bevrijding die van Satan komt en de werkelijkheid van wat aan de orde is: het geloof van de mens. Commentaar daarop laten we achterwege. Hindoes gaan ’evangeliseren’ van onze redaktie kerk LONDON - Zeshonderd jaar nadat de eerste westerse zendelingen landden in India, zijn hindoepriesters voorbereid op ’zendingswerk’ buiten hun land. In een hindoeseminarie in de buurt van Dehli zijn hindoes voorbereid op de verbreiding van hun leer, zo meldt de BBC. Ze hebben een negen maanden durende training ondergaan, waarin ze oude teksten hebben bestudeerd en hebben geleerd hoe ze ingewikkelde Hindoerituelen moeten uitvoe-ren. Onlangs zijn de eerste zendelingen uitgestuurd naar landen als de Verenigde Staten, Singapore en Mauritius. Ze hadden flessen met water uit de heilige rivier de Ganges bij zich. Ze hopen hun missi-onaire taak minstens tien jaar te vervullen.

OPENBARING _1 tot 10 199

De missionarissen hebben een tweeledig doel. Naast de verbreiding van het hindoeïsme hebben ze ook als taak in het buitenland levende hindoes te wijzen op het ’ware geloof’. Daartoe kregen ze uitgebreide informatie over andere godsdiensten, inclusief het christendom. Uit Nederlands Dagblad 31 juli 2000 ’Er komen steeds meer valse messiassen’ GUMMERSBACH - Er zijn nog nooit zoveel mensen geweest die hebben gezegd dat ze Jezus Christus zijn, als nu. Dat zegt de Duitse theoloog Johannes Reimer. Volgens hem zijn er momenteel ongeveer 1500 mensen die zich voor Messias uitgeven. Een van de bekendste is de Rus Sergii Tor-op, bijgenaamd Vissarion, die zo’n tien miljoen aanhangers heeft. Uit Nederlands Dagblad 18 juli 2000 Meerderheid van Israëliërs gelooft niet in komst Messias Jeruzalem - De meerderheid van de Israëlische bevolking gelooft niet in de komst van de Messias. Een onderzoek wijst uit dat 41 procent de Messias wel verwacht. Slechts 9 procent van de ondervraagden zegt het niet te weten. Onder niet-religieuze joden heeft het geloof in de Messias afgedaan. Ruim 81 procent denkt niet dat de beloofde verlosser daadwerkelijk zal verschijnen. In Jeruzalem, waar een grote ultra-orthodoxe gemeenschap woont, leeft de verwachting van de Messias het sterkst (72 procent). In het mondaine Tel Aviv geldt dat voor slechts 40 procent. Uit Nederlands Dagblad 30 juni 2000 Wie toch in de eerste ruiter persé het beeld van Christus wil zien - en dat is niet absoluut onmo-gelijk - verwijzen we naar de goede argumenten van W. Hendriksen, blz.97,98. Opb.6:3,4: “En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom. En een tweede, een rossig paard kwam, en hem die er op zat, werd gegeven den vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard ge-geven.” Een beschrijving als dit spreekt voor zichzelf. Het is een afbeelding van oorlog en zoals reeds gezegd kan dit alleen verwijzen naar die Wereldoorlog die het Romeinse Rijk in het begin van die dagen. Het waren “dagen der benauwdheid”, letterlijk vertaald “dagen der wraak” volgens Luc.21:22, voor dezen die op aarde woonden en vooral Jeruzalem (Mat.24:8). Rome was in een ononderbroken oorlog gewikkeld voor zijn Pax Romana, van 150 voor Chr. tot wel 200 na Chr. Dus ook de jaren 40-70 na Chr. We moeten er ook op wijzen dat hier sprake is van een groot zwaard. Het Grieks zegt “machaira.” Zo heeft ook de LXX dit woord in Gen.22:6,10 om het in-strument aan te geven waarmee Abraham zijn zoon Izaak zou offeren. Die betekenis van “machai-ra” als “offerzwaard” of “offermes” hier toegepast leert ons ook iets over het moderne denken over oorlog. Want zowel in democratische als autoritaire landen, overal is oorlog als een “offer” afgebeeld van mensen voor hun medemens. Maar dat is een valse voorstelling. De ware grond is een soort supernationalisme, zó groot dat Gods geboden ervoor overtreden worden. Het werk-woord “slachten” in dit vers is hetzelfde dat wordt gebruikt voor het geslachte Lam (Opb.5:6,9,12 / 6:9 / 13:8 / 18:24). W. Hendriksen heeft voor dit gedeelte hier (blz.100-102) een totaal andere uitleg. Hij zegt dat hier de vervolging beschreven is van de gemeente Gods. Uitgesloten is dit niet, maar dan heeft men

OPENBARING _1 tot 10 200

naar onze mening een dubbel verhaal met het vijfde zegel. En ook het derde zegel heeft voor hem geen betrekking op de wereld, maar de gemeente (blz.104-106). Ook dat is niet onze zienswijze. Opb.6:5,6: “En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn.” Indien het boek Openbaring geschreven is na het jaar 70 en de vernietiging van de tempel, dan zou hier een verhaal passen dat zich voltrok tijdens de bezetting van Jeruzalem. De belegering van de stad duurde namelijk van 66-70 na Chr. en dat is een lange tijd. Toen Titus, de Romeinse veld-heer, er aankwam gaf hij zijn soldaten het verbod om de wijngaarden en de olijfbomen in de valleien rond de stad te beschadigen. De rest van het land was reeds grotendeels platgebrand. Het ganse gebeuren is beschreven door Josephus in zijn ’Joodse Oorlogen’, V,4,9. Titus rekende dus zelf op een lange belegering. Het zicht van dat alles door de inwoners van de stad (de ingesloten Joden) zal bij hen de waarde en belang opgeroepen hebben van dingen als wijn en olie. Vergelijk dit bijvoor-beeld met Jes.3:1 / 7:23,24. Dat hier sprake is van een persoon op een zwart paard met een weegschaal in de hand duidt reeds symboliek aan. Want niemand trekt toch ten oorlog met een weegschaal. En zoals de be-schrijving zegt, dient die schaal om voedsel af te wegen. Hoeveel nu eigenlijk een “schelling” waard is in onze valuta is moeilijk te bepalen maar in elk geval is het niet meer dan hetgeen ook overeenkomt met wat een ongeschoolde werkman verdiende in de tijd van de apostelen (Mat.20:2). Dit zou betekenen dat een man een ganse dag werkt en slechts genoeg zou hebben verdiend om zichzelf te voeden, terwijl er principieel niets over zou zijn voor vrouw en kinderen. Dat is ook het beeld dat we sinds geruime tijd in de wereld zien, hongersnood op de vijf continenten der wereld. Zo had de Heer het voorzegd: “en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn” (Mat.24:7) en, “en nu hier, dan daar pestziekten en hongersnoden zijn” (Luc.21:11). Dat alles is afgebeeld door dat zwarte paard de voorstelling van hongersnood (Klaagl.4:9 / 5:10 / Jer.14:1,2). Te midden dat alles zou er voor enkelen toch nog luxe zijn, hetgeen beschreven is als het geen schade toebrengen aan olie en wijn. Men zou ook aan schaarste kunnen denken in dit ver-band. De mensen in die dagen hadden noodzakelijke behoeften en tot dezen hoorden elke dag; olie om te koken en verwarmen/verlichten, graan om de koeken te maken die men at en wijn dat men elke dag dronk aangelengd met water. Zie in het OT reeds: Deut.7:13 / 11:14 / Hosea 2:8,22. Het gaat om basisbehoeften. Opb.6:7,8: “En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeg-gen: Kom! En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was (de) dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde.” Het vierde paard is vaal of lichtbruin gekleurd, in het boek Leviticus symbool van lepra. Hier is het een beeld van allerhande ziekten. Vroeger de pest en vandaag Aids en tuberculose van het nieuwe type. En waar ziekte is, volgt dood en dodenrijk (Mat.11:23). De pestilentie voert het werk van de drie andere paarden nog tot grotere kracht. En het vierde deel van alle mensen, dus een groot deel der mensheid is aangetast. Ter illustratie: in de 14de eeuw stierf één/derde van de bevol-king in Europa aan de pest. Iets wat voor sommigen moeilijk te begrijpen is, is dat er staat dat: “de dood macht gegeven wordt om te doden... met de zwarte dood.” De betekenis van “dood” (Grieks = “thanatos”) in de LXX geeft echter de oplossing. Aldaar is “thanatos” soms de verta-

OPENBARING _1 tot 10 201

ling van het Hebreeuws “deber” wat pestilentie betekent. Zie hierover Lev.26:25 / Jer.21:6-9 / Ezech.5:12. Alzo begrepen kunnen we zeggen dat: “de dood macht heeft over de pestilentie.” Waar de medicatie niet meer helpt is de dood beter dan de ziekte en de kwaal. Het slot van vers 8 waar vier plagen beschreven worden is bijna hetzelfde als wat we vinden in Ezech.14:21. Het woord dat hier is vertaald als zwaard (“romphaia” in het Grieks) is o.a. dat woord dat is gebruikt voor het instrument dat David gebruikt om Goliath te onthoofden in de Griekse Septuaginta vertaling. De verschrikking van vulkaanerupties in enkele data van de laatste 500 jaar. Aantal doden 1°) Kelud, Indonesië, 1586 10.000 2°) Vesuvius, Italië, 1631 4.000 3°) Etna, Italië, 1669 20.000 4°) Papandayan, Indonesië, 1772 3.000 5°) Tambora, Indonesië, 1815 110.000 6°) Krakatao, Indonesië, 1883 36.000 7°) Mont Pelée, Martinique, 1902 27.000 8°) Nevado del Ruiz, Colombia, 1985 23.000 De verschrikking van aardevingen. Jaar Lokatie Aantal doden A.D. 532 Syrië 130.000 678 Syrië 170.000 856 Iran: Qumis Damghan 200.000 893 Indië: Daipul 180.000 893 Iran: Ardabil 150.000 1138 Egypte, Syrië 230.000 1139 Iran: Gansana 100.000 1201 Boven Egypte, Syrië 1.100.000 1290 China: Chihli 100.000 1556 China 830.000 1641 Iran, Dehkwargan, Tabriz 300.000 1662 China 300.000 1669 Sicilië (uitbarsting Etna) 100.000 1693 Sicilië, Catania en Napels 100.000 1703 Japan (tsunami) 100.000 1721 Iran: Tabriz 100.000 1730 China: Chihli 100.000 1730 Japan: Hokkaido 137.000 1731 China: Peking 100.000 1737 Indië: Calcutta 300.000 1780 Iran: Tabriz 100.000 1850 China 300-400.000 1876 Bengaalse Baai (tsunami) 215.000 1908 Italië: streek van Messina 110.000 Mag ik u vragen om naar de bovenstaande tabellen nog eens te kijken na het lezen van het vol-gende citaat. Want dispensationalisten verdraaien de feiten van de geschiedenis naar hun theologi-

OPENBARING _1 tot 10 202

sche richting maar doen de waarheid geweld aan. Uit een artikel gescheven door J. Van Barneveld in, ’Christenen voor Israël’, november 2002, pag.4 citeren we:”We leven in de tijd van het herstel van Israël. Een tijd waarin de oordelen van de HERE over de hele aarde gaan. Het is nog geen ’eindtijd’. Nu ’zitten’ we in een overgangsperiode aan het einde van genoemde ’tijd van het her-stel van Israël’ die overgaat in de eindtijd. Deze periode wordt gekenmerkt door aardbevingen, hongersnoden, oorlogen, besmettelijke ziekten en andere rampen. De Here Jezus noemt die tijd ’het begin van de weeën’” (wij onderstrepen de tekst). Opb.6:9-11 “En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.” Vooraf een noodzakelijke opmerking in dit verband. Het merendeel van Katholieken en Protes-tanten hebben deze schriftuurplaats aangegrepen als een bewijs voor de onsterfelijkheid van de ziel. (Bijvoorbeeld S. Greydanus blz.119-121 / W. Hendriksen blz.107.) Maar laat ons eerst en vooral bekijken wat de Schrift ondubbelzinnig leert op andere plaatsen over zulk een leer. Want de Open-baring is een symbolisch boek en een leerstelling bewijzen op dit boek alléén zou wel het einde van alle logica zijn. Op vele plaatsen leert de Schrift dat de mens sterfelijk is en dat de mens alleen wer-kelijk onsterfelijk kan worden volgens bepaalde door God gestelde termen. Zo leren o.a. Job 4:17 / Rom.6:12 / 8:11 / 1 Cor.15:53,54 / 2 Cor.4:11 / Jac.4:14. De mens kan sterven en ieder mens sterft daadwerkelijk (Heb.9:27). Ten tweede, dat de mens “een levende ziel” genoemd wordt (zoals in Gen.2:7) leert nog géén aangeboren onsterfelijkheid. Want op een zelfde wijze spreekt de Bijbel ook over “een dode ziel” (Lev.19:28 / 21:1 / 22:4). In Gen.2:7 staat dat God een mens formeerde, uit aarde, en adem erin blies, zo werden die twee dingen één geheel namelijk: één levende ziel. En wanneer die adem of geest tot God teruggaat, blijft er een “dode ziel” over (Ps.104:29,30 / 146:4 / Ezech.3:19 / Job 27:3). Bij de dood krijgt de mens géén onsterfelijkheid, en hij is er ook niet mee geboren. Natuurlijk is alles voor de mens niet gedaan bij de dood, zowel voor de Messiasbelijdende als de ongelovige mens. We moeten Opb.6:9-11 als symbolische taal bekijken. Wat is dan de betekenis van bijvoorbeeld “het altaar” en “het getuigenis” van God? Behalve hier is in Opb.8:3,5 / 9:13 / 11:1 / 14:18 / 16:7 melding over een altaar. Het is echter niet altijd over hetzelfde altaar dat er sprake is. Ook in Israël waren er twee altaren volgens Ex.40:26-29. Aan de voet van het brandoffe-raltaar werd het bloed gegoten van de te offeren dieren (Ex.29:12 / Lev.4:7). Dat beeld moeten we hier aanhouden. Over een letterlijk altaar in de hemel of op aarde spreekt Johannes hier niet. Een altaar met menselijke zielen er onder bestaat niet letterlijk. Het is een geestelijke les welke God ons hier leert. Het zijn christelijke martelaren die hier afgebeeld worden alsof ze “geslacht” zijn voor God. Hun bloed - dat volgens de Schrift het symbool is van hun leven (Lev.17:11) - ligt uitgegoten aan de voet van het altaar. Het is goed om 2 Tim.4:6 / Phil.2:17 en Lev.4:7 in dit verband te bestu-deren. Johannes ziet die geslachte zielen, roepende om wraak over hun vijanden. Het is een afbeelding zoals Gen.4:10,11 waar het bloed van Abel om wraak roept. Niet dat het Godsvolk een bloeddor-stige natie zou zijn. Integendeel! Door vergelijking met Opb.14:19 ziet men dat deze vragen naar wraak in nauw verband staat met de rechtvaardiging van Gods eer en soevereiniteit. Want de Al-machtige zelf zal wraak en gramschap uitoefenen over de onrechtvaardigen. Zie bijvoorbeeld naar

OPENBARING _1 tot 10 203

Luc.18:7 en Rom.12:19 in dit verband. En dit is hoegenaamd niet in tegenspraak met de vraag tot vergiffenis van Christus voor zijn vervolgers of het gebed van Stephanus bij zijn martelaarschap (Luc.23:34 / Hand.7:60). Wat Christus en Stephanus vroegen was vergiffenis voor daden van men-sen die misleidt waren. Dat leert duidelijk een tekst als Hand.3:17 waar Petrus onder inspiratie zegt dat de Joden in onwetendheid de Christus hebben gedood. Wat de zielen onder het altaar vragen is volledig in overeenstemming met Gods plan om goddeloosheid op de aarde uit te roeien en ze ervan te zuiveren. God heeft aan het kwaad een grens gesteld. Zie ook Opb.19:2 waar wraak en recht-vaardiging in één adem genoemd worden. Een ander punt is dat de zielen onder het altaar gestorven zijn: “om het getuigenis” van God. Dat is op vele manieren verklaard. Voor iemand van de WT zou dit overeenkomen met het verko-pen (“verspreiden” volgens hun terminologie) van tijdschriften “van deur tot deur.” Dát is het ze-kerlijk niet. Een ware getuige van God is iemand zoals Christus zelf, deze die: “gehoord en ge-zien” heeft. Het is deze die ziet wat de kracht, de genade en majesteit van God voor hem te beteke-nen heeft. Hij hoort wat de Geest Gods tot hem zegt en er daarna volgens handelt. Dát is het ware getuige Gods zijn, getuigen van wat in Christus is volbracht. Hoelang roepen deze zielen? Er staat: “totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienst-knechten en hun broeders.” Dat merken we op omwille van de absoluut on-Schriftuurlijke theorie van de WT die zegt dat deze “zielen” in 1918 hun opstanding hebben ontvangen. (O.a. in ’De Openbaring), blz.102, 103.) Maar volgens hun eigen uitleg was het getal van de Christusklasse van 144.000 in 1918 nog niet “vol” (Grieks = “pleroma”) en is dat zelfs nu nog niet. De betekenis van “totdat” is hierdoor verloren gegaan. Wanneer zal het lichaam van de Christus volledig zijn? Daarvoor gaan we naar enkele andere “totdat”-profetieën kijken. Eerst Psalm 110:1 sprekende over het zitten van de Heer aan de rech-terhand van YaHWeH “totdat” zijn vijanden tot Zijn voetbank worden. Verder in Luc.21:24 waar sprake is over Jeruzalem dat door de heidenen vertreden wordt “totdat” de tijden der natiën vol zijn. Ook Rom.11:25, sprekende over de verblinding van Israël “totdat” de volheid der heidenen is ingegaan. En Mat.13:30-39 waar de parabel der oogst van de wereld beschreven is. Het goede en slechte zaad blijft in de aarde “totdat” de oogst er is. Tenslotte nog Hand.3:21 zeggende dat Chris-tus in de hemelen is “totdat” de tijd van de oogst is aangebroken van het herstel van alle dingen (Grieks = “apokatastasis”). Verder de raad van Paulus in 1 Tim.6:14 die zegt Gods gebod te on-derhouden “totdat” de dag des Heren er is. En 1 Cor.11:26 zegt Paulus dat het Christelijke Paas-maal (Avondmaal) gevierd wordt “totdat” de Heer komt. Géén enkele van deze “totdat”-voorzeggingen heeft iets te maken met ofwel 1914 of 1918 of 1948, en zo ook hier Opb.6:11 niet. Want “totdat” alle dienstknechten van God hun volheid niet bereikt hebben is er geen sprake van opstanding en ontvangen van loon of straf. Niet voor de gemeente en nog minder voor de wereld. Al deze voorspellingen met een “totdat”-vervulling zijn gelegen tussen Pinksteren en de Weder-komst van de Heer. En tot aan de Wederkomst zal de gemeente vervolgd worden en zullen er mar-telaren vallen. Daarom zegt Johannes dat de zielen nog een wijle moeten wachten. Ja, het Grieks “anapauo-mai” staat zelfs in de gebiedende werkwoordvorm. Het is echter nog slechts voor een korte tijd dat zij rusten. Hoelang dit is weet alleen God. Dat er staat dat deze zielen een korte tijd moeten wach-ten geeft ons verder een aanwijzing wanneer die zielen geslacht worden. Het zou bijvoorbeeld on-logisch zijn om te veronderstellen dat alle personen die reeds gestorven zijn voor hun geloof en getuigenis (zoals Abel) hier bedoeld zijn. En hoewel voor de doden het wachten tot hun opstanding geen tijdsondervinding weergeeft, want de doden weten niets, toch is er hier een verschil. De doden

OPENBARING _1 tot 10 204

waarover hier sprake is worden figuurlijk afgebeeld als bij bewustzijn. De groep hier beschreven kan dan ook maar een groep personen voorstellen uit de tijd van het einde. Het zijn dezen die ster-ven in de periode dat de apocalyptische visioenen in vervulling gaan en die slechts een kleine tijd wachten om loon te ontvangen. M.a.w. de gelovigen uit het OT zijn hier niet bij afgebeeld. Het gaat om Christenen in volle zin van het woord. Dat er nu een intense vervolging zou zijn voor dezen die het getuigenis van God hebben vanaf die tijd zegt ook Mat.24:9,10 waar staat: “Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijn naams wil. En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten.” Men ziet dan een parallel tussen Openbaring hoofdstuk 6 en de profetie op de Olijfberg. Het spreekt dan ook niet over de profeten van het OT. Vergeten we de geschiedenis van Rome niet, die vóór Constantijn de Grote (begin 4de eeuw), de Christenen minimaal tienmaal bij keizerlijke edicten heeft vervolgd. Zoals de dood van Petrus is ook hun dood tot verheerlijking van God (Joh.21:29). Daarom kan Paulus zeggen dat zijn leven als een offer aan God is volgens Phil.3:7,8 en 2 Tim.4:6. En zie de voorspelling van de Heer in Mat.5:10-12. Een zekere gelijkenis met de vijfde zegel vinden we in de parabel van de onrechtvaardige rechter. Dat staat in Luc.18:1-8. Uit de verzen 7 en 8 weten we dat God recht zal verschaffen aan de recht-vaardige. En hij zal dat doen “met spoed” = het Grieks “en tachei” en dat wijst op de stellige ver-vulling. En dat moeten we onthouden: dit zegel is niet een deel van de gramschap van God over de goddelozen. Hier is de gemeente “getroffen.” Trouwens ook in de voorafgaande. Want de ge-meente wordt niet altijd gespaard van pestilentie, hongersnood enz... God heeft voor alles Zijn plan en Zijn eigen timing, zowel voor gelovigen als ongelovigen. We zeggen dit met het oog op een ver-keerde conclusie die Scofield maakt in dit verband. Zie zijn aantekeningen bij Opb.4:4 op blz.1356. Een andere gelijkenis die we mogen maken is Opb.6:9-11 met Opb.7:14. Want dezen die komen uit “de verdrukking de grote” zijn of dezelfde of een deel van hen die onder het altaar gelegen hebben. En daaruit blijkt nog maar eens, de dagen van de Satan zijn geteld. En nog een gelijkenis slechts wat betreft de vraagstelling is Dan.12:5-7. Verdere gelijkenis moet men tussen deze twee niet zoeken.

Dr. P.J. Lalleman, (dispensationalist) schreef ‘De theologie van Openbaring’, 2000 (Zie op In-ternet naar http://veenendaal.digicity.nl): “5.6 De toestand van de gestorven gelovigen (…) Het voorlopige karakter van het hemelse leven in de periode tussen dood en opstanding wordt ook be-nadrukt in Openb.6:9-11, waar we lezen dat Johannes onder het altaar in de hemel zielen van mensen ziet. Het gaat hier om alle gestorven gelovigen en niet alleen om de martelaren als een aparte groep, want Johannes benadrukt het martelaarschap van de hele kerk, zoals we hierboven reeds zeiden. Hoewel Johannes over ‘zielen’ spreekt, zijn het wel zielen die kunnen roepen en bid-den. Ze zijn dus blijkbaar bij hun volle bewustzijn. Ook hebben ze deel aan de zegeningen en de bestaanswijze van het hemelse leven, wat blijkt uit het witte kleed dat ze ontvangen. Maar duidelijk is dat deze mensen nog niet de uiteindelijke volmaaktheid genieten. Zij vragen namelijk hoelang ze nog moeten wachten totdat Gods gerechtigheid op aarde geopenbaard zal worden. Ze krijgen als antwoord dat ze nog moeten wachten totdat het getal van hun broeders vol zal zijn. Hun hemelse heerlijkheid is voorlopig. Het volmaakte komt pas met de opstanding van het lichaam en de nieuwe aard.” (Wij onderstrepen de tekst.)

En een kleine opmerking van wat Mormonen leren over de tussentoestand van de overleden mens. Talmage zegt blz.520: “De toestand van de geest tussen de dood en de opstanding is een zeer interessant onderwerp, waarover veel onenigheid is ontstaan. De Schriften bewijzen, dat de mens ten tijde van het laatste oordeel voor God komt te staan, en wel in zijn verrezen lichaam,

OPENBARING _1 tot 10 205

ongeacht of hij schuldig of onschuldig is. In afwachting van hun opstanding verkeren de ontli-chaamde geesten in een tussenstaat van geluk en rust of van lijden en onzekerheid, overeenkomstig hun daden in de sterfelijkheid... Ook de eerste Nefi (II Ne.9:13), alsmede een latere profeet van die naam (IV Ne.14) en Moroni (Moro.10:34), hebben over het paradijs gesproken als de plaats bestemd voor de rechtvaardige geesten in afwachting van hun opstanding. Het Nieuwe Testament ondersteunt deze opvatting (Luk.23:43; II Kor.12:4; Op.2:7).” In ’Woord & Dienst’, 06-01-1999 geeft K. Blei op deze tekst het volgende commentaar (blz.14): “Bij de opening van het vijfde zegel (6:9-11) verspringt het beeld. Johannes ziet een altaar, met daaronder ’de zielen van hen die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden’. Zoals in het heiligdom het bloed van de offerdieren onder het altaar uitgegoten lag (Leviticus 4:7). De martelaren hebben hun strijd gestreden. Ze zijn geslacht, net als het Lam (5:6). Maar alles is nog niet gedaan. Johannes hoort hen roepen: ’Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?’. Gaat dat over de scheef? Volgens onze morele maatstaven misschien wel; maar kan er iets anders worden geroe-pen? Is de dood van deze martelaren niet al op zichzelf een aanklacht? Ze roepen om wraak, ja, maar: om wraak van God. Het gaat hen uiteindelijk om zijn zaak, zijn eer. En het kan, om Gods wil, toch niet zo zijn dat de beulen het laatste woord hebben, dat het onrecht ongehinderd door-gaat? Direct antwoord krijgen ze niet. Maar hun roep wordt ook niet buiten de orde verklaard. Ze krijgen een wit gewaad, weer: teken van hemelse heerlijkheid. Tegelijk krijgen ze te horen dat ze ’nog een korte tijd’ moeten rusten, totdat het getal van alle martelaren vol zal zijn. Er zullen er dus nog meer vallen. Maar niet ongelimiteerd. Straks zal het bloed van de martelaren gewroken worden. Aan het onrecht komt een einde. Eenmaal wordt alles rechtgezet. Hier zien we iets van wat God zelf, eigenlijk, van plan is. De catastrofes hebben hun toespitsing in de dood van zowel martelaren, mensen die zich (...) inzetten voor de goede zaak, Gods zaak, op aarde. Die inzet lijkt vaak dood te lopen. Maar uiteindelijk zal zij, van Godswege, niet tevergeefs blijken te zijn.” Er bestaat een Joodse parallel voor zielen onder het altaar in de hemel. Zie hierover Charles, deel 1, blz.228. Opb.6:12-17: “En ik zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed. En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt. En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon en voor het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?”

De illustratie van de vijgenboom is echt uit het leven gegrepen. Vijgen die zich onder aan een blad bevinden tijdens de groei komen nooit volkomen tot rijpheid en blijven aan de boom hangen zelfs tot de wintertijd. Maar ze vallen wel af bij de eerste vorst als een niet rijpe en oneetbare vrucht. Het is altijd een onverwachte gebeurtenis en dat is het beeld dat men er moet bij denken. Belangrijk is hier de parallel met Mat.24:29 / Joël 2:10 / Amos 8:8 / Haggaï 2:6 vergeleken bij Heb.12:26,27 enz... Twee dingen worden hier getoond; de vernietiging van het universum en de vernietiging van de goddelozen. Het ene ziet men in de beschrijving dat de hemel als een boekrol geopend wordt. Ook nog hierover Jes.34:4 / 2 Pet.3: 10,12. Het andere ziet men in de beschrijving van dezen die aan de bergen vragen hen te verbergen voor de toorn van God en het Lam zowel

OPENBARING _1 tot 10 206

hoogwaardigheidsbekleders als slaven als vrijen. Op te merken valt dat de beschrijving hier gege-ven, de tijdsgebeurtenissen niet chronologisch weergeeft. Want indien er slechts maar een kleine letterlijke ster op aarde zou neervallen, de aarde ware volledig verwoest. De tekenen aan de hemel-lichamen kunnen in zekere zin vóór de vernietiging der mensen zijn. Men moet bepaalde zaken als figuurlijk zien. Want wanneer de mensen vragen aan de bergen om hen te beschermen, dan zou het begrip “berg” bijvoorbeeld symbolisch een regering kunnen voorstellen (Jer.51:25 / Dan.2:35). Is het letterlijk op te vatten dan mag men gerust zeggen dat God alle natuurelementen beheerst. De gehele schepping van zon, maan sterren en zee staan ter zijner beschikking en in Zijn “dienst “ in het oordeel (Job 38:31-35 / Ps.148:5,6 / Spr.8:29 / Jer.5:24).

Basil Wolverton, tekende dit in wit/zwart voor een tijdschrift van Herbert W. Armstrong:

Meteor Shower with Eclipse and Earthquake gebaseerd op Openbaring 6:12-14 Dit is de versie van zijn zoon Monte Wolverton die alles inkleurde.

Het belangrijkste dat hier te bespreken valt is: “de toorn van God”? Letterlijk “de toorn van het Lam”! En dat is volgens o.a. Jes.53 moeilijk te begrijpen op het eerste zicht. Het wil dus zeg-gen dat Christus niet slechts van zachte aard is maar ook nog de rechter en oordeler van Zijn volk en de gehele wereld. Dat was natuurlijk niet gezegd in Jes.53 maar staat toch in bijvoorbeeld Psalm twee overduidelijk. Er is dus geen contradictie in deze dingen te bespeuren. Waarom is er zoiets als de wraak Gods? En over wie komt die gramschap? En wanneer komt die toorn? Dat wensen we uitvoeriger te bekijken. We gaan dus dat andere aspect van God niet onder de loep nemen: zijn barmhartigheid en genade die ook altijd aanwezig is in de wereldgeschiedenis. Zie o.a. Noach (Gen. 6:8), Abraham (Gen.18:3), Mozes (Ex.33:12) of Gideon (Richt.6:17). Samen met de Oud Testamentische geschriften spreken ook de Nieuw Testamentische geschrif-ten wel 150 maal over de wraak van God, soms “woede”, “gramschap” en dergelijke vertaalt. Vooral moet er opgemerkt worden dat de toorn of wraak van God niet altijd speciaal op vernieti-ging wijst. Bij de profeten van het Oude Verbond is meerdere malen sprake over toorn Gods in de zin dat God straffen over Israël brengt (of ook soms andere natiën) om hen tot inzicht te brengen (Jer.4:4,8,26 / 7:20,29 / 17:4 / Ezech.5:15 / 6:12 / 7:8 / 8:15). Ook individuele personen kunnen onder de toorn van God komen. Voorbeelden hiervan zijn Mozes (Ex.4:14 / Num.20:9-12 / Deut.1:27), Aäron (Num.20:9-12), Miriam (Num.12:9). Soms komt door de overtreding van één man wraak over het ganse volk (zoals Achan’s zonde in Josua 7). Maar voor het merendeel staat de

OPENBARING _1 tot 10 207

wraak Gods in verband met de straf zelf van de goddelozen, individueel of als volk (Deut.7:4 / 9:8,19,25 / Num.16:21 / 17:10 / Ezech.22:31 / Jes.30:28 / Jer.50:12). Daarom staat toorn in ver-band met de oordelen van God (Ezech.5:15 / Micha 7:9 / Ps.7:7 / Ezech.24:8). In enkele van de voornoemde gevallen is Gods “vernietigende” toorn reeds gekomen maar vele anderen teksten spreken hierover als met betrekking tot de “dag des Heren” (Jer.10:10 / Jes.13:9,11 / Zeph.3:8). Ja, de ganse schepping kan door die wraak aangetast worden (Jes.13:13 / 30:30 / 34:24 / 66:15 / Ezech.38:22). Wat zijn de redenen voor het toornen van YaHWeH? Gezegd kan worden dat ze op twee zaken gebaseerd is. Eerst dan op de soevereiniteit van God. Iets wat zich zowel over Zijn volk Israël als alle andere volkeren uitstrekt. Daarom heeft Zijn wraak zich gericht tot Zijn volk Israël in het vlees (Deut.29:23), Sodom en Gomorrah (Gen.19) de Moabieten (Amos 2:1), Nineveh (Jonah 1:2) enz. Want God wil in de eerste plaats dat alle volkeren Hem erkennen als universele koning. En daarom wordt “jaloersheid” of “naijver” aan God toegeschreven en dàt in verband met Zijn wraak (zoals in Deut.29:19 / Ezech.16:38 / Zeph.3:8 / Nah.1:2). Het tweede belangrijke aspect voor het uitbre-ken van Gods gramschap is dat Zijn “heiligheid” aangetast wordt, door afgoderij, afval en derge-lijke. Dat ziet men dan in Zijn volk gebeuren, soms met drastische maatregelen (Deut.4:25 / 9:18 / Rich.2:14 / 3:8 / 5:7 / 1 Kon.1:14,15 / 16:33 / 2 Kon.17:17 / 21:6). Tot zover over de wraak Gods in het OT. Wanneer we ons naar het NT wenden zien we onmiddellijk een groot verschil met de boeken van het Oude Verbond. Terwijl er gevallen zijn van wraak van mensen beschreven in de voorchristelijke boeken van de Bijbel, in de geschriften van de volgelingen van Christus klinkt het gans anders. Daar staat dat liefde en wraak elkaar uitsluiten (1 Cor.13:5), en dat wraak alléén God toekomt (Jac.1:20). Wraak van mensen is een vorm van zelfzucht (Luc.4:28). Slechts in Rom.10:19 en 2 Cor.7:11 heeft de wraak van een mens enige waarde en dan nog omdat deze op onwrikbare Bijbelse beginselen is gebaseerd. Volgens het NT is toorn of gramschap dus iets dat slechts alleen aan God toekomt. Wraak van mensen is als een zonde van de tong (Jac.1:19) en zal door Gods eigen wraak achterhaald worden, nu of in de tijd van het oordeel (Col.3:6,8 / Opb.11:18). Daarom is de christe-lijke raad zich niet over te geven aan wraak (Eph.4:31 / 6:4). Met het oog op de zekerheid van de nabije ontplooiing van Gods woede boosheid is het dus nu de hoogste tijd om vriend van God te worden (2 Cor.6:2). Bij Hem is verzoening mogelijk (Rom.5:9,10) en vrijspraak van veroordeling (Rom.8:1). Alléén dan zijn we zeker te ontsnappen aan de komende toorn en gramschap (Joh.3:36 / 1 Thes.5:9 / 1:10). In het boek Openbaring is er dan ook een groot verschil met enkele visies op het oordeel uit de Apocriefe boeken. In 2 Esdras 7:45-48, 62-69 wordt blijk gegeven van een bezorgdheid voor dat verschrikkelijke lot maar dat in vreemd aan de leer van het Nieuwe Testament. Als iemand de grenzen van Gods barmhartigheid heeft overtreden dan zal ook de straf volgen. En specifiek voor het boek Openbaring; daar zijn er de verzegelden van God en de verzegelden van Satan? Twee afgescheiden groepen die ook een andere bestemming hebben. Voor de eerste verzegelden zie naar Opb.3:5,12 / 7:3 / 20:4 / 21:27 / 22:4. Wie het zegel heeft van het beest/Satan wordt beschreven in Opb.9:4 / 13:8,17 / 14:9-11,15 / 12:10 / 16:10 / 17:18.

Tabel van het gebruik van “orgè” en “thumos” = toorn. Orgè Tekst Staten V. NBG Willibrord 1995

OPENBARING _1 tot 10 208

Opb.6:16 toorn toorn toorn 6:17 toorn toorn toorn 11:18 toorn toorn toorn 16:19 toorn toorn toorn 19:15 toorn toorn toorn Thumos Tekst Staten V. NBG Willibrord 1995 Opb.12:12 toorn grimmigheid woede 14:8 toorn hartstocht razernij 14:10 toorn gramschap toorn 14:19 toorn gramschap woede 15:1 toorn gramschap woede 15:7 toorn gramschap woede 16:1 toorn gramschap woede 18:3 toorn hartstocht razernij Dit is één van de weinige malen dat de SV moet onderdoen voor de NBG. De SV heeft voor twee Griekse woorden slechts één vertaling, wat een verschraling geeft van de originele tekst. Bij-zonder goed vinden wijzelf de Willibrordvertaling. Om theologische gronden had men, naar onze mening, natuurlijk beter in Opb.12:12 niet “woede” gebruikt maar ook bijvoorbeeld “razernij”. Satan is “razend” sinds hij uit de hemel is verdreven. Zo kan men “woede” slechts overhouden voor God wiens “gramschap” een gecontroleerde “woede” is, niet in den blinde weg, maar recht-vaardig en barmhartig waar het moet. Zoals blijkt uit deze voorbeelden en andere indien nagekeken is er met “orgè” weinig probleem in vertaling. Het betreft de toorn met de bijbedoeling wrakend op te treden. Daarvan is Lucas 21:33 voorbeeld. Het vers spreekt over de door God aangekondigde toorn over het volk Israël. De grote dag van de toorn is bij God al gekend en ook de dag van de opstanding (Opb.6:16,17 / 11:18). Ook het begrip vloek (vervloeking) komen we regelmatig tegen bij het doorlezen van de Schrift. We citeren hierbij zo een lijst zoals hij verscheen in H. L. Wilmington, ’Book of Bible Lists’, Tyn-dale book House, 1987, blz.94, 95.

OPENBARING _1 tot 10 209

Vervloekingen 1°) Over de slang Gen.3:14,15 2°) Over de aarde Gen.3:17,18 / 5:29 / 8:21 3°) Over de natuur Rom.8:19-22 4°) Over Caïn Gen.4:11 5°) Over Canaän Gen.9:25 6°) Over het ontrouwe Israël Deut.18:15 7°) Over de vijanden van Israël Gen.12:3 8°) Over een vruchtloze boom Marc.11:21 9°) Over ongelovigen Mat.25:41 10°) Over valse predikers Gal.1:8 11°) Over Jojakim Jer.22:18,19 / 36:30 12°) Over wie onder de wet wil blijven Gal.3:10 13°) Over Christus, voor onze zonden Gal.3:13. Een ander aspect is dat die wraak zich heeft opgestapeld (Rom.2:5). De gedachte van vele mo-derne theologen dat God bereid is alles te vergeven, een soort verzoening van alles en iedereen, is niet te bewijzen op Bijbelse grondslag. Ter bestemder tijd zal ze op de dag van de toorn in werking treden (Rom.2:7). Slechts de volgelingen van Christus zullen voor de wraak bewaard worden (1 Thes.1:10 / Rom.5:6 / 1 Cor.11:32 / 2 Thes.1:5-10). Het resultaat van Gods wraak over de godde-lozen in die komende dag zal vreselijk zijn (Heb.10: 31). Want Hij heeft het recht hen te straffen in Gehenna (Mat.10:28) de Bijbelse toestand van volledige pijniging en afzondering en (Jac.4:12). De “wraak Gods” en “vernietiging” worden in één adem genoemd in teksten als Rom.9:22 / Opb.14:10,11. De motieven van die wraak zijn: Gods afkeer van zonde (Rom.12:19 / 13:4), van ongerechtigheid (Rom.3:5,6) van valse leer (Eph.5:6) van geestelijke afgoderij (Col.3:5) en weer-barstigheid tegenover God (Rom.2:5). In principe komt de gramschap Gods tegen al wie zondigen tegen de twee grote geboden, liefde tot God en liefde tot de naaste. J.H. Alexander schreef ’L’Apocalypse, verset par verset’ dat verscheen bij La Maison de la bible in 1982. Het is één van de belangrijkste Franstalige werken van iemand die de bedelingen leert. We geven in de onderstaande ingekorte tabel wat we vinden bij J.H. Alexander (op blz.171,172) over Openbaring 6:12-17. “-v.12a, aardbevingen: Jes.13:13 / Joël 2:10 / Nahum 1:5 / Haggaï 2:6 / Mat.24:7 / Heb.12:26-29 -v.12b, verduistering van de zon: Ex.10:22 / Jes.13:10 / 34:9,10 / Joël 3:9-15 / Mat.24:29,30 -v.12c, de maan veranderd in bloed: Joël 2:30 / Mat.24:29 -v.13, sterren vallen uit de hemel als onrijpe vruchten: Nahum 3:12 / Opb.8:12 -v.14a, de hemel wordt opgerold als een boek: Jes.34:4 / 2 Pet.3:10-12 -v.14b, bergen en eilanden worden bewogen: Ps.97:5 -v.15-17, verschrikkingen: Jes.2:10-12 / Amos 9:1-3 / Heb.10:29-31 / 12:25-29 .... We moeten natuurlijk denken aan de letterlijke vervulling van deze profetie en er de aankondiging in zien van de tijd van kosmische catastrofen in de tijd van het einde, zoals zo dikwijls voorzegd in de Schriften. Maar het is ook mogelijk dat de gebeurtenissen die beschreven zijn bij de opening van de 6de zegel gelijklopend zijn met datgene wat zal geschieden op het morele en spirituele vlak. (...) -v.12a, aardbevingen: sociale en politieke verwoesting van de natiën onder de Antichrist

OPENBARING _1 tot 10 210

-v.12b, verduistering van de zon: verduistering van de zon der gerechtigheid (namelijk Christus) door het voorschrift van de Antichrist -v.12c, de maan veranderd in bloed: het bloed van de martelaren -v.13, sterren vallen uit de hemel als onrijpe vruchten: de spectaculaire val van staatshoofden -v.14a, de hemel wordt opgerold als een boek: de hemelse openbaring van het noodlot van de mensheid -v.14b, bergen en eilanden worden bewogen: het wankelen van de grote machten (bergen) en kleinere machten (eilanden) -v.15-17, verschrikkingen: de grote schrik.”

Dr. P.J. Lalleman (een dispensationalist) schreef in, ‘De theologie van Openbaring’, 2000 (Zie op Internet naar http://veenendaal.digicity.nl): “Het nieuwe van het boek Openbaring in verge-lijking met de rest van het Nieuwe Testament is dat er niet alleen gesproken wordt over Gods uit-eindelijke straf, het laatste oordeel (19-20), maar ook over oordelen die Hij in de periode daar-vóór reeds over de aarde en de mensen zal brengen (6,8-9,15-16). Deze oordelen richten zich spe-ciaal tegen de ongelovige en ongehoorzame mensheid (9:4,20-21; 16:2). Het doel ervan is dat zij zich nog zullen bekeren voordat het te laat is, dus voordat het laatste oordeel komt. Dit is een dui-delijke aanwijzing van de rechtvaardigheid van Gods ingrijpen: voordat het definitieve oordeel komt, waarschuwt Hij de mensen ernstig. Johannes voorziet echter weinig positief resultaat van deze ernstige waarschuwingen (9:20-21; 16:9,11), wat typerend is voor de hardnekkigheid van de zondige mensen.” (Wij onderstrepen de tekst.)

We citeren vanuit Internet, van Tjerk W. Muller, Heeft Hal Lindsey gelijk? (© Tjerk W. Muller, Rijswijk, 2001). Hij zegt in dit verband: “Zo vinden we in Micha dezelfde taal als God spreekt over de verwoesting van Jeruzalem en Samaria: “Want ziet, de Heer gaat uit van Zijn plaats en Hij zal neerdalen en treden op de hoogten van de aarde. En de bergen zullen onder Hem versmelten, en de dalen gekliefd worden, zoals was voor het vuur, zoals wateren die uitgestort worden in de diepte” (Mich.1:3,4) Nadat dan wordt gezegd dat dit is vanwege de zonde van Jakob, Israël, Samaria en Jeruzalem, verklaart de Heer bij monde van de profeet: “Daarom zal ik Sama-ria maken tot een steenhoop van het veld, tot planting van een wijngaard; en ik zal zijn stenen in de vallei werpen, en zijn fundamenten blootleggen” (Mich.1:6) Vergelijk nu eens profetische uitspraken als: “Terstond na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de he-mel vallen en de krachten van de hemel zullen bewogen worden” (Mt.24:29)”De sterren van de hemel vielen op aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vruchten afwerpt, als hij door een grote wind geschud wordt. En de hemel is teruggeweken, als een boek dat toegerold wordt, en alle ber-gen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen” (Opnb. 6:13,14) Hal Lindsey fantaseert bij deze laatste bijbelplaats in Openbaring over een allesvernietigende atoomoorlog. “En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold” (Openbaring 6:14) Weet u wat er bij een nucleaire explosie gebeurt? De atmosfeer slaat terug. Deze geweldige terug-stoot van de lucht in het door de explosie veroorzaakte vacuüm veroorzaakt grotendeels de vernie-tigende werking van een nucleaire explosie. De woorden, die Johannes in dit vers gebruikt, teke-nen een haarscherp beeld van een wereldomvattende atoomoorlog.” Lindsey mag dan nauwelijks ingeleid zijn in de wijze waarop beelden van vallende sterren en een op zijn grondvesten schuddende wereld functioneren in de Bijbel, we mogen ervan uitgaan dat de auteur van Openbaringen daarentegen goed op de hoogte was van de bedoeling van dichterlijke symbooltaal, doordrenkt als hij was van de cultuur die de Bijbel van voren naar achteren kon spellen. De Bijbelschrijvers hadden geen weet van atoombommen, ze begrepen echter wel hoe het Oude Testament bepaalde beelden gebruikte. De voorbeelden uit Jeremia en Micha geven aan hoe we

OPENBARING _1 tot 10 211

Nieuw-Testamentische schriftgedeelten over wijkende hemels en schuddende grond hebben te in-terpreteren.” Wat we willen zeggen is dit: we weten het soms niet voor de volle 100 procent wat de uitleg is van deze plagen: geestelijk of letterlijk. Laten we die spanning illustreren aan de hand van wat Cal-vijn eens zegt over Luther: “een dapper en standvastig man, bekwaam en met grote kennis arbeidend om het rijk van de anti-christ ter aarde te werpen en de Leer der zaligheid te verbreiden.” Zie W. de Zwart: ’Calvijn in het licht zijner brieven’, Kampen, 1938, blz.86 (brief aan Henri Bollinger te Zurich). Zo zeggen we dat de éne uitleg van deze of géne niet bepaald uitgesloten mag worden van de onze. Dit gedeelte heeft ook volgens de WT een symbolische uitleg nodig. Het gaat om de catastrofale gebeurtenissen van de confrontatie tussen het Marxisme en kapitalisme. En een golf van traumati-sche omwentelingen nà de 2de Wereldoorlog (’De Openbaring’, blz.105-107). Vergelijk tussen de synoptische teksten met Openbaring 6 Inleiding Mat.24:3 “wanneer zal dat geschieden” Marc.13:4 “wanneer zal dat geschieden” Luc.21:7 “wanneer zal dit dan geschieden” Opb.5:3 “Wie is waardig de boekrol te openen”

1ste zegel Mat.24:4 “Ziet toe dat niemand u verleide” Marc.13:5 “Ziet toe dat niemand u verleide” Luc.21:8 “laat u niet verleiden” Opb.6:2 “die erop zat... trok uit overwinnende en om te overwinnen”

2de zegel Mat.24:6 “Ook zult ge horen van oorlogen” Marc.13:7 “doch wanneer ge hoort van oorlogen” Luc.21:9 “en wanneer gij hoort van oorlogen” Opb.6:4 “die erop zat werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen”

3de zegel Mat.24:7 “nu hier dan daar hongersnoden” Marc.13:8 “er zullen hongersnoden wezen” Luc.21:11 “hongersnoden zijn” Opb.6:6 “die erop zat had een weegschaal in de hand”

4de zegel Mat.24:7 “nu hier dan daar aardbevingen” Marc.13:8 “nu hier dan daar aardbevingen”

OPENBARING _1 tot 10 212

Luc.21:11 “er zullen grote aardbevingen zijn” Opb.6:8 “en die erop zat was de dood en het dodenrijk volgde” (de gelijkenis met Ezech.14:21 hier zeer groot)

5de zegel Mat.24:9 “ze zullen u overleveren aan verdrukking” Marc.13:9 “ze zullen u overleveren aan gerechtshoven” Luc.21:12 “ze zullen de handen aan u slaan en u vervolgen” Opb.6:9 “zag... onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God” Mat.24:14 “dit evangelie in de gehele wereld gepredikt” Marc.13:10 “alle volken moet eerst het evangelie gepredikt” Luc.21: --------- Opb.6:9 “geslacht... om... het getuigenis”

6de zegel (begin) Mat.24:8 “dat alles is het begin der weeën” Marc.13:7 “maar het einde is het nog niet” Luc.21:9 “dat is nog niet terstond het einde” Luc.23:30 “dan zal men beginnen te zeggen... tot de heuvelen: valt op ons” Opb.6:16 “en zij zeiden... valt op ons en verbergt ons”

6de zegel (slot) Mat.24:7 “nu hier dan daar aardbevingen” Marc.13:8 “nu hier dan daar aardbevingen” Luc.21:11 “er zullen grote aardbevingen zijn” Opb.6:12 “daar geschiedde een grote aardbeving” ======= Mat.24:29 “zal de zon verduisterd worden” Marc.13:24 “zal de zon verduisterd worden” Luc.21:11 “Er zullen tekenen zijn aan de zon” Opb.6:12 “de zon werd zwart als een haren zak” ======= Mat.24:29 “de maan zal haar glans niet geven” Marc.13:24 “de maan zal haar glans niet geven” Luc.21:--------- Opb.6:12 “de maan werd geheel als bloed” ======= Mat.24:29 “de sterren zullen van de hemel vallen” Marc.13:24 “de sterren zullen van de hemel vallen” Luc.21:25 “er zullen tekenen zijn aan... sterren” Opb.6:12 “de sterren des hemels vielen op de aarde” ======= Mat.24: --------- Marc.13:25 “de machten der hemelen zullen wankelen”

OPENBARING _1 tot 10 213

Luc.21:27 “de machten der hemelen zullen wankelen” 2 Pet.3:10 “Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht, in welke de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen voorbij- gaan, en de aarde en de werken, die daarom zijn zullen verbranden” (SV) Opb.6:14 “de hemel week terug als een boekrol” En vergelijk dit laatste met Hand.2:16-21 en aanverwante teksten: “maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uit- storten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.” Jer.4:23,24: “Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig; ik zag naar de hemel, en zijn licht was er niet. Ik zag de bergen, en zie, zij beefden, en alle heuvelen schudden.” Ezech.32:7,8: “Wanneer Ik u uitblus, befloers Ik de hemel en verduister Ik de sterren, de zon overdek Ik met wolken, en de maan doet haar licht niet schijnen. Al de stralende lichten aan de hemel verduister Ik om uwentwil: duisternis breng Ik over uw land - luidt het woord van de Here HERE.” Jes.34:4: “Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt.” Jes.13:9,10: “Zie, de dag des HEREN komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen. Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar op-gang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen.” Joël 2:10: “Voor hun aangezicht siddert de aarde, beeft de hemel; de zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in.” Haggaï 2:8: “Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen.” Nog een slotopmerking bij dit hoofdstuk. Naargelang de rekening die men maakt van het laatste vers zijn er zes of zeven groepen waarin de mensen van de wereld verdeeld zijn. “Zes” het symbool van de wereld en de onvolmaaktheid ervan. “Zeven” als symbool van de aardse volheid van haar

OPENBARING _1 tot 10 214

bewoners en haar opstand tegenover God. (Zie voor deze dingen ook L. A. Vos, The synoptic tra-ditions in the Apocalypse, Kok, 1965.) En voor wie zich gemakkelijk laat gaan in het berekenen van data iets van J. van Barneveld. Hij zegt hierover in het ’Het Zoeklicht’, van 15 november 1997, blz.18: “Chronoprofetie Is het nu de tijd dat we meer kennis krijgen over die geheimzinnige getallen, waar de profeet Da-niël over spreekt? Immers Daniël moest het boek ’verborgen houden en verzegelen tot de eind-tijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen’ (Dan.12:4). Steeds meer Bijbelrekenaars zijn heel serieus bezig met “chronoprofetie.” Zij bestuderen niet alleen de ’teke-nen der tijden’, zoals wij hierboven, maar berekenen ook de ’tijden van de tekenen’. Langs inge-wikkelde en soms fraaie patronen en getallenreeksen uit de Bijbel komen zij, al rekenend vanaf Abraham, de Uittocht of de Babylonische ballingschap, uit op profetische belangrijke jaren, zoals de jaren 1948 (de stichting van de staat Israël) en 1967 (de verovering van Jeruzalem). Pogingen om de berekeningen en de redeneringen van deze ’evangelische rekenbroeders’ te controleren, zijn soms boeiend maar vaak ook vermoeiend omdat zij dikwijls nauwelijks te volgen zijn. Ze maken geen fouten in het optellen of aftrekken en zelfs niet bij het vermenigvuldigen, delen en machtsver-heffen. Maar al te dikwijls gaan ze uit van een begindatum, die niet vast staat, bijvoorbeeld de geboorte van de Here Jezus, of de Uittocht uit Egypte. Dan is het eindresultaat natuurlijk ook niet vast. Soms lijkt het alsof ze vanuit de gewenste uitkomst van de rekensom terugrekenen en als ze dan wat jaren teveel of tekort komen, dan wordt er wel een Bijbelverhaal bijgehaald waar het be-nodigde verschil in jaren uitgehaald wordt.”

OPENBARING _1 tot 10 215

Openbaring hoofdstuk 7

Een voorwoord bij hoofdstuk zeven We citeren ons zelf (mits enkele wijzigingen) met een zeer lang gedeelte omdat we van het

begin af aan een duidelijk beeld moeten hebben van wie de “144.000” zijn en “de grote schare” in dit hoofdstuk. In ons boek ‘Vinden we Israël als Natie terug in de Openbaring (Apocalyps) van Johannes?’ hoofdstuk 10 is de betekenis van dat Bijbelgedeelte duidelijk uitgelegd. De titel van dat hoofdstuk is: ‘Over Israël, een nieuwe tempel en aanverwanten in Ezechiël en Openbaring.’ In het kort dit: de 144.000 zijn in de Schrift tweemaal vernoemd, hier in hoofdstuk zeven en een tweede maal in hoofdstuk 14. Uit wat we lezen in hoofdstuk 14, wordt duidelijk dat men er in zijn uitleg, geen letterlijke groep Joodse mannen kan van maken. In sommige kringen van dispensationalisten gaat men er zelfs vanuit dat er twee groepen zijn van 144.000, omdat men wil vermijden een letter-lijke uitleg te geven aan wat in hoofdstuk 14 staat. Daarom eerst dat gedeelte: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoof-den zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citer; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de hon-derdvierenveertigduizend, DE LOSGEKOCHTEN VAN DE AARDE. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. DEZEN ZIJN GEKOCHT UIT DE MENSEN ALS EERSTELINGEN VOOR GOD EN HET LAM. En in hun mond is geen leugen gevonden, zij zijn onberispelijk.”

In de Griekse tekst staat er een bepalend lidwoord bij “losgekochten.” “DE losgekochten van de aarde” staat er. Dat sluit uit dat er nog anderen in de hemel zijn op dat moment. Niemand anders is er vernoemd als vrij gekocht. “DE losgekochten” geeft een totaalbeeld weer, het gaat om alle verlosten in een absolute maar symbolische betekenis. Aangezien het gaat om een hemels visioen van de periode na de verdrukking gaat het om alle losgekochten. De 144.000 ZIJN dan het symbool van de ganse groep. Ze zijn dan ook dezelfde als “de grote schare” die uit de verdrukking is gekomen. Ze zijn beschreven in Openbaring 7:9 e.v. vanuit een ander perspectief. Het moet ech-ter om dezelfde soort mensen gaan: “DE losgekochten.” De 144.000 zingen voor de troon de vier dieren en de vierentwintig oudsten: in aanwezigheid van alle engelen. Dat doet de 144.000 en dat doet de grote schare in Openbaring 7. Omdat er geen twee groepen in Openbaring 14 beschre-ven staan, moeten ze dus dezelfde personen voorstellen vanuit een ander standpunt. Bovendien staat er dit: “Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam.” Elke gelovige is een eersteling, met ander woorden: heeft in volle zin van het woord een totale verlossing en erfdeel van Zijn hemelse Vader. Dan nu het lange citaat, 20 bladzijden lang, tot na de vergelij-king Joden en gemeente, dat nog andere zaken duidelijk maakt.

Wat zij op dat gebied zeggen

Op BijbelArchief, staan enkele zaken uit ‘Dr. Scofield Bible Course.’ Dit is een stukje uit ‘De zeventig jaarweken, hoofdstuk 9’ (Aangemaakt: 17-10-2001) (wij onderstrepen de tekst): “Vers 27 handelt over de laatste jaarweek, Die “hij” van vers 27 is “de vorst, die komen zal”(666) van vers 26, wiens volk (Rome) de tempel heeft verwoest, A.D 70. Hij is dezelfde “kleine hoorn” van hoofdstuk zeven. Hij (666) zal een verbond sluiten met de Joden om hun tempel te

OPENBARING _1 tot 10 216

herstellen en de offerdienst weer in te voeren, voor een periode van ongeveer 7 jaar. Maar midden in de laatste jaarweek zal hij het verbond verbreken en Daniël 12: 11; en Thessalonicenzen 2: 3-4 in vervulling doen gaan. Tussen de negenenzestigste week, toen de Messias werd afgesneden (uit-geroeid) en de zeventigste jaarweek, waarin de “kleine hoorn” van Daniël 7, “de mens de zonde” van 2 Thessalonicenzen 2, “het beest uit de zee” van Openbaring 13 zal optreden, ligt het hele tijdperk der gemeente. Het is een tussentijd, die de Oudtestamentische profeten niet hebben gezien (Efeze 3:1-10). Wanneer die zeventigste jaarweek zal ingaan, is niet bekend. Het is de tijd van “de grote verdrukking” (Matth 24:15-28), “een tijd van benauwdheid” (Dan.12:1), “de ure der ver-zoeking” (Openb.3:10)”

Hall Lindsey zegt op blz.57 in zijn boek ’De planeet die aarde heette’: “Sinds Israël in 1948 als natie werd hersteld, leven wij in de meest betekenisvolle periode van de profetische geschiede-nis. We leven in de tijd die Ezechiël voorspelde in zijn hoofdstukken 38 en 39.”

Hall Lindsey schrijft in zijn boek ’De planeet die aarde heette’ op blz.108: “Het is logisch

om hier de vraag te stellen, hoe hij oorlog kan voeren tegen de heiligen wanneer deze van de aar-de zijn verdwenen. “De heiligen” zijn de mensen die gedurende deze langdurige periode van con-flicten in Christus zullen blijven geloven. Nadat de Christenen weg zijn, zal God zich op een bij-zondere manier openbaren aan 144.000 lichamelijk aanwezige, geletterde Joden die vurig zullen gaan geloven dat Jezus de Messias is. Zij zullen de 144.000 Joodse Billy Grahams zijn die op deze aarde worden losgelaten – nooit zal de aarde een periode hebben gekend waarin het evangelie zo vurig werd verkondigd als in die tijd. Deze Joodse mensen gaan de verloren tijd inhalen. Zij zullen het grootste aantal bekeringen aller tijden op hun naam krijgen. Openbaring 7:9-14 zegt dat zij zovelen tot Christus zullen brengen dat deze niet geteld kunnen worden.” (Ik kan niet wachten daar wat op te zeggen. Wie ook maar één tekstje kan vinden in Openbaring waarin de 144.000 als evan-gelisten optreden laat het me toch a.u.b. weten. Daar heb ik jaren naar gezocht en niet gevonden. Dat is zéér belangrijk om weten, voor u en voor mij, dus zoek er ijverig naar.)

Uit Internet-site Faq-online waar het dispensationalisme in het vaandel staat citeren we:

http://www.faq-online.nl/Verslagen/jodendom/opstanding1.htm” \l “3”

“De Hebreeuwse wereld 'Ik zal een keer brengen in het lot van Mijn volk Israël. Ze zullen de verwoeste steden opbouwen en zich er weer vestigen; ze zullen wijngaarden planten en er de wijn van drinken; tuinen zullen ze aanleggen en er de vruchten van eten. Ik zal hen weer naar hun eigen land brengen, hen planten in hun eigen grond; nooit meer worden ze weggerukt uit het land dat Ik hun heb gegeven. Ik, de Heer, uw God, kondig dit aan.' Amos 9:14 en 15. Wanneer je wilt weten hoever we zijn, is Israël toch het belangrijkste land dat wij in de gaten moeten houden. Alles zal om Israël gaan draaien en we kunnen aan de status van Israël zien hoe laat het op Gods Profetische klok is. De profetie van Amos is zo duidelijk. In 1948 is de aanzet van deze profetie begonnen. Het moet nog voltooid worden. De aanzet begon toen de staat Israël uitgeroepen werd. Van het verwoeste land zijn de Israëli's tot nu toe knap in geslaagd om daarvan zo'n leefbaar gebied te maken. De profetie van Amos wordt pas voltooid tijdens het 1000jarig rijk van Jezus Christus van Openba-ring 20. In het verslag beschreven wij de perikoop die de Joden lezen tijdens het Paasfeest. Deze perikoop is de profetie over het Joodse volk dat in de toekomst zal gebeuren. 'Ik werd door de macht van de Heer overweldigd. Zijn Geest voerde mij mee en zette me neer in een dal waarvan de bodem bedekt was met botten. Hij liet mij er omheen lopen, het hele dal rond. De talloze botten lagen overal bespreid; ze waren helemaal uitgedroogd. Hij vroeg me: “mensenkind, zouden deze botten weer levend kunnen worden?” Ik antwoordde: “Heer, God, dat weet U alleen!” Hij zei: “richt je in Mijn Naam tot hen en vraagt die uitgedroogde botten te luisteren naar wat Ik te zeg-

OPENBARING _1 tot 10 217

gen heb. Dit zeg Ik, God, de Heer: Ik zal jullie levensadem schenken, je zult weer leven. Ik zal jul-lie bedekken met pezen en vlees, overtrekken met huid en je de levensadem geven, zo zul je tot le-ven komen en weten dat Ik de Heer ben.” Ik deed wat God mij had opgedragen. Toen ik me tot hen richtte, ontstond er een ratelend geluid. De botten bewogen en voegden zich weer aan elkaar. Ik zag hoe ze bedekt werden met pezen en vlees en overtrokken werden met huid. Maar er was nog geen leven in. Toen zei God, de Heer: “richt je in Mijn Naam tot de wind. Zeg tegen de wind, mensenkind: kom uit vier windstreken en blaas in deze dode lichamen zodat zij weer tot leven ko-men!” Ik deed wat God mij opgedragen had. De levensadem kwam in hen; zij werden weer levend en gingen staan: een onafzienbare menigte. God, de Heer zei: “Mensenkind, deze botten stellen het volk van Israël voor. Want de Israëlieten beweren: onze botten zijn uitgedroogd, al onze hoop is vervlogen, het is gedaan met ons. Zeg hun daarom in Mijn Naam het volgende: Mijn volk, Ik zal jullie graven openbreken. Ik haal jullie uit het graf van de ballingschap en breng je terug naar Israël, naar je eigen land. Dan zullen jullie inzien dat Ik de Heer ben. Ik geef jullie Mijn levens-adem, je zult weer levend worden en wonen in je eigen land. Dan zul je zien dat Ik doe wat Ik heb beloofd.' (Ezechiël 37: 1-14). De dorre doodsbeenderen beschrijft dat het volk van Israël onder andere volkeren verstrooid was, voegen zich eerst tezamen en vormen een lichaam, waarin pas later, in de toekomst, de Geest van God het leven inblaast. Dus eerst een nationaal herstel, dat dus in 1948 heeft plaatsgevonden en dan het geestelijk herstel, want merendeel van Israël is nu nog in ongeloof! Dat zal tijdens en na de grote Verdrukking veranderen.” (Wij onderstrepen de tekst.) Wat wij op dat gebied zeggen ISRAËL ALS VOLK EN LAND IN DE OPENBARING,

kritiek op G. van den Brink

Drs. G. van den Brink, schreef in het jaar 2000 een artikel, ‘De toekomst van Jeruzalem.’ Je kunt het vinden op: http://veenendaal.digicity.nl/Religie/De_StudieBijbel. De neventitel van zijn verhaal is: ‘Over de betekenis van Israël als volk en land in de Openbaring van Johannes.’ De schrijver is een gekend iemand in de kringen van het dispensationalisme. We gaan er wat op aan-merken omdat het geen oprechte aanpak is. We gaan alleen naar die eeerste paragraaf kijken omdat het volgens de schrijver “Het meest prominent” is. Hier een relatief lang citaat en onze aantekenin-gen erbij. Hij schrijft: “Het volk Israël (hoofdstuk 7) Het meest prominent komen we het volk Israël tegen in hoofdstuk 7 met betrekking tot de 144.000 verzegelden (7:4-8). De grote vraag is hier echter of deze groep een andere is dan 'de grote schare' uit alle volkeren, die daarna door Johannes gezien wordt (vs. 9vv.) Aune(4) constateert minstens vijf verschillen: 1. het gaat bij de eerste groep, in tegenstelling tot de grote schare in vers 9 om een bepaald vast-gesteld aantal gelovigen. 2. De 144000 verzegelden worden samengesteld uit de stammen van Israël, terwijl de grote schare uit 'alle volk en stammen en natiën' komt. 3. De verzegelden bevinden zich op aarde en de grote schare in de hemel voor de troon van God (vs. 9,11). 4. De verzegelden bevinden zich in een situatie van dreigend gevaar, terwijl de grote schare als overwinnaars de hemelse beloning hebben ontvangen. 5. De structuur van de verzen 5-8 wordt bepaald door het steeds terugkerende 'uit de stam'. De Griekse constructie (genitivus partitivus) geeft aan dat de 12000 die uit elke stam verzegeld wor-den, een selectie vormen uit een groter geheel.

OPENBARING _1 tot 10 218

Aune concludeert dat het in Openbaring 7 om twee verschillende groepen gelovigen gaat.” (4) D.E. Aune, Revelation (WBC 52) Nashville 1998, 440.” (Einde citaat)

Onze opmerkingen hierbij: We zijn niet overtuigd met die opmerkingen, we zetten daarom een tabel neer over die twee groepen en wijzen op GELIJKENISSEN tussen de twee.

Gelijkenissen tussen de 144.000 en de grote schare

144.000 Grote schare 1°) Vier winden der aarde (v.1,2) 1°) De grote verdrukking (v.14) 2°) Ik hoorde (v.4) 2°) Ik zag (v.9) 3°) Het getal (v.4) 3°) Die niemand tellen kon (v.9) 4°) 144.000 (v.4) 4°) Een grote schare (v.9) 5°) Van de zonen van Israël (v.4) 5°) Uit alle volk en stammen (v.9) 6°) Uit alle stammen (v.4) 6°) En natiën en talen (v.9) 7°) Verzegeld (v.4) 7°) In witte gewaden (v.9)

Valt het u niet op dat we niet zozeer kunnen spreken van verschil maar wel van veel gelijke-nis tussen deze twee groepen. Bijvoorbeeld punt 1. De winden die de aarde gaan vernieti-gen. Letterlijke aarde. Neen! Maar wel, de mensen die op de aarde wonen. Het gaat dus om verdrukking zoals in punt 1 van de grote schare. Neem punt 6, aan de ene kant 144.000 uit alle stammen van Israël en anderzijds mensen uit alle natiën en talen. Niet gelijk zegt u wel-licht, maar pas dan toch op. Dezen van Israël beschrijven een bepaald deel van Israël: één stam ontbreekt, een andere is toegevoegd en het gaat slechts om gelovigen. Dus een beperk-te groep van allen gelovigen. Al die andere hoewel letterlijke Joden zijn niet Gods gemeen-te. Nog meer zelfs, het gaat om allemaal mannen als we het letterlijk lezen in Openbaring 14. Dat is ook zo voor de grote schare. Ook een beperkte groep van allen gelovigen. Bij punt 7 deze opmerking: het gaat om volgelingen van het Lam: voor de 144.000 verwijzen we naar Opb.14:4 en voor de grote schare zie Opb.7:17. Het gaat om gelovigen en gerecht-vaardigden. Verzegelden én anderen in witte klederen, maar dat is in beide gevallen de be-schrijving van verloste mensen. En ook de 144.000 vinden we uiteindelijk terug in de hemel (Opb.14). Zij zingen over Gods genade vóór de troon, vergelijk dan Opb.15:2,3 en Opb.7:10. Maar u zult zeggen dat in Opb.7:1-8 een getal is genoemd van 144.000 en in 7:9-17 een grote schare is beschreven. Maar let er op dat het eerste deel van Opb.7:1-8 méér symbolen gebruikt. Er zijn op aarde méér dan 4 winden (vers 1). Er zijn nog anderen uit an-dere stammen dan Israël die door God als kinderen zijn voortgebracht. Wie tot Christus komt en wedergeboren is uit “water en geest” heeft zijn oud “ras” verloren. Hij is een “kind van God” geworden en is “ambassadeur” van zijn God, hier op aarde. Dat is even waar voor de Jood als de Griek (verzamelnaam voor de andere volkeren) zodat er ná de be-kering van een mens geen echt onderscheid van ras meer is onder de gelovigen. We leren hieruit dat de heidenen ook delen in de beloften die God aan Abraham, Izaak en Jacob ge-geven heeft. Zelfs de Nieuwe Verbondsbelofte aan Israël is vervuld aan de gemeente van Christus. Vergelijk Jer.31:31-34 en 2 Cor.6:16-18 / Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 / Heb.8:8-13 / 9:15 / 10:16-19.

A.M. Berkhoff die toch in dat herstel van Israël geloofd is wel een uitzondering op die regel van de letterlijkheid van het getal. In zijn ’De Wederkomst van Christus’, Kok, 1926, blz.191 lezen we: “De engel verzegelt er 144.000. Waarschijnlijk hebben we hier naar de getallen-symboliek des Bijbels aan een symbolisch en niet aan een letterlijk getal te den-ken. Dan ligt er een verheven gedachte in: 3 X 4 = 12.” Ik proef het ook gedeeltelijk bij Dr. P.J. Lalleman (een dispensationalist), ‘De theologie van Openbaring’, 2000 (Zie op In-ternet naar http://veenendaal.digicity.nl). Hij heeft duidelijk aangegeven dat er in de eind-

OPENBARING _1 tot 10 219

tijd maar sprake is van één groep gelovigen: “5.3 Selecte groep? “De brieven aan de zeven gemeenten gaan grotendeels over dezelfde onderwerpen als de andere brieven aan ge-meenten in het Nieuwe Testament. (…) Omdat alle gelovigen worden opgeroepen om te volharden en omdat allen gezien worden als getuigen van Jezus, is er geen sprake van dat de martelaars een selecte groep zouden vormen en dat alleen zij deel zullen hebben aan de eerste opstanding. De gedachte dat de martelaars een selecte groep vormen, wordt in de uitleg van 7:14 en 20:4-5 duidelijk afgewezen. Elders in het Nieuwe Testament wordt er eveneens van uitgegaan dat de hele gemeente zich moet voorbereiden op vervolging (vgl. Matt.10:38; 16:24; Joh.15:18-21; 1Petr.4:12-19 e.a.). Ook in andere opzichten maakt Jo-hannes geen onderscheid binnen de gemeente. Daardoor lijkt het alsof hij voorziet dat alle gelovigen om hun geloof zullen sterven, hoewel dat niet per se zo behoeft te zijn. Het gaat erom dat ieder in principe daartoe bereid moet zijn.” (Wij onderstrepen de tekst en ons zwart lettertype.)

Dr. P.J. Lalleman (een dispensationalist) schreef ook nog dit in, ‘De theologie van Openba-ring’, 2000 (Op Internet naar http://veenendaal.digicity.nl): zie par.5.7 Israël: “De uitleg-gers zijn verdeeld over de vraag of er in Openbaring nog sprake is van aandacht voor het volk Israël naast de gemeente van gelovigen uit alle volken. In het vers-voor-vers-commentaar op de hoofdstukken 7 en 11 blijkt dat dit volgens ons wel degelijk het geval is. Wij vatten de groep van 144.000 gelovigen (Openb.7:1-8) op als de gelovige rest van Isra-ël die Jezus als Messias aanneemt. Deze groep wordt in de tekst duidelijk onderscheiden van ‘de grote schare’ die Johannes ziet in het tweede gedeelte van hoofdstuk 7 en die be-staat uit gelovigen uit de volken (zie comm.7:4 en 9).” (Wij onderstrepen de tekst.) Is dat niet iets dat lijkt op symboliek: de 144.000 zijn de gelovige rest. Niet meer dan dat? Dat is duidelijk niet veel. Toch wanneer je dan hoort in Rom.11:25,26 dat gans Israël behouden wordt! Ze worden in Openbaring 14 zeer nadrukkelijk “DE LOSGEKOCHTEN DER AARDE” genoemd. Daar worden geen grote schare bij vernoemd. Maar ook die zijn losge-kocht, ze kunnen toch niet voor de troon van God staan zonder verlost te zijn. Dus “DE LOSGEKOCHTEN DER AARDE” zijn nu eens de 144.000 genoemd en een andere maal de grote schare. Dat lidwoood “DE” staat er om gelezen en uitgelegd te worden. Een ande-re uitleg doet onrecht aan die formulering “DE LOSGEKOCHTEN DER AARDE.”

Drs. G. van den Brink gaat verder met zijn argumentatie en schrijft: “Door Beale (evenals in Nederland bijvoorbeeld door Van de Kamp)(5) worden daarentegen argumenten genoemd die zouden wijzen op een gelijkstelling van de twee genoemde groepen:1. Het getal 144.000 (twaalf als drie maal vier; twaalf in het kwadraat; tien tot de derde macht; of 12 in het kwadraat maal duizend) bestaat uit verschillende componenten die volledigheid uitdrukken. Het gaat dus om het totaal van Gods knechten.

2. De term 'dienstknechten' (vs.3) is algemeen en wordt in Openbaring elders gebruikt voor alle gelovigen en nergens beperkend voor een bepaalde groep.

3. De 144.000 zijn dezelfde die in 14:3 de 'losgekochten van de aarde' worden genoemd, wat een parallel is van 7:9b 'uit elke stam ...'

4. Ezechiël 9, dat de achtergrond van ons tekstgedeelte vormt, weet alleen van een onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen.

5. De satan geeft een teken aan al zijn volgelingen (13:16-17; 14:9-11); we mogen aannemen dat God hetzelfde doet.”

OPENBARING _1 tot 10 220

(5) G.K. Beale, The Book of Revelation (NIGTC), Grand Rapids 1999 412-413; H. R. van de Kamp, Israël in Openbaring (Kampen, 1990) 132-133.” (Einde citaat)

Onze opmerkingen hierbij: Dr. G. K. Beale, behaalde ooit een Th. M. aan “Dallas Theo-logical Seminary in Dallas, Texas, U.S.A. (concentrated in Greek, Hebrew, biblical and theological studies; graduated with honors in the Department of Semitics and Old Testa-ment) 1976.” (Volgens zijn persoonlijke Internetsite.)

Dallas Theological Seminary in Dallas, vergeet het niet, is het grootste bastion in de wereld voor de studenten van het dispensationalisme. Van Dr. G. K. Beale willen we gewoon alles aanraden en dit hieronder zijn de belangrijkste werken van zijn hand. Hij is de grootste he-dendaagse specialist op het boek Openbaring.

o The Use of Daniel in Jewish Apocalyptic Literature and in the Revelation of St. John, University Press of America, 1984, 349 pages.

o Right Doctrine From Wrong Texts? (Editor of) Essays on the Use of the Old Testa-ment in the New Testament, Baker Book House, 1994, 440 pages.

o The Book of Revelation, New International Greek Testament Commentary Series; ed. by I. H. Marshall and D. Hagner; Eerdmans and Carlisle: Paternoster, 1999, 1245 pages.

o John’s Use of the Old Testament in Revelation, Journal for the Study of the New Testament Supplement Series 166, JSOT Press, 1999,. 400 pages.

o 1-2 Thessalonians, InterVarsity Press New Testament Commentary Series, IVP, 2003, 279 pages.

o The Temple and the Church’s Mission: A Biblical Theology of the Dwelling Place of God, New Studies in Biblical Theology 17, InterVarsity Press, 2004, 458 pages.

o Artikel: Peace and Mercy Upon the Israel of God: The Old Testament Background of Galatians 6,16b, Biblica 80 (1999), blz.204-223

Drs. G. van den Brink vervolgt: “Als we het vóór en tegen van de twee standpunten afwegen lijkt het ons duidelijk dat het gelijk naar de kant van Aune uitvalt. Op de punten van onderscheid die Aune aanvoert, valt weinig of niets aan te merken, maar bij Beale is dat anders. De argumen-ten 4 en 5 van Beale zijn niet van exegetische aard, maar indirect en theologisch, m.a.w. eerder apologetisch dan exegetisch(6). Het gegeven dat het getal 144.000 een volheid uitdrukt, sluit de genoemde verschillen tussen de twee groepen niet uit. Wij zien niet in dat de conclusie van Beale noodzakelijkerwijs volgt uit de symboliek. Het betreft volgens de tekst een volheid van gelovigen uit Israël. Het is verder onjuist dat de term 'dienstknechten' niet beperkt kan worden tot een deel van de gelovigen. Met 'knechten' (douloi) kunnen in het boek Openbaring gelovigen in het alge-meen aangeduid worden (2:20; 7:3; 19:2,5 (?); 22:3), christelijke profeten (10:7; 11:18), Johan-nes (1:1), Mozes (15:3) en echte slaven (6:15; 13:16; 19:18). Het gebruik van de term voor profe-ten is bijvoorbeeld eveneens duidelijk beperkend(7). De 144.000 die in hoofdstuk 14 met het Lam op de berg Sion staan (vs.1) worden in vers 5 als de 'losgekochten van de aarde' nader omschre-ven met 'gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God' (14:4). Dit laatste komt niet overeen met 7:9b, maar juist met het in 7:5-8 benadrukte deel van een groter geheel!” (Einde citaat)

Onze opmerkingen hierbij: Voor enkele opmerkingen over de begrippen, profeet, slaaf, enz. door G. van den Brink hierboven vernoemt, verwijzen we naar het volgende onderdeel: ‘over het begrip Kerk.’ We maken het ons ditmaal gemakkelijk met een citaat van S.

OPENBARING _1 tot 10 221

Greydanus. Die zegt in zijn ’Korte verklaring der Heilige Schrift,’ De Openbaring des Hee-ren aan Johannes' (meerdere drukken bij Kok) diepgaande zaken over dat hoofdstuk zeven van het boek. We citeren een reeks opmerkingen op blz.130,131: “Deze twee groepen staan a.h.w. niet op gelijke lijn, zodat het verschil zou zijn, dat deze verzegelden Gods verkore-nen uit de Joden, de grote schare die uit de heidenen zouden wezen. Zulk een onderschei-ding tussen deze verzegelden en de grote schare is ook daarom onwaarschijnlijk en onaan-nemelijk, dat dan aangegeven zou zijn, dat van de verkorenen en gelovigen uit de heidenen niet één verzegeld ware. Slechts de verkorenen uit de Joden zouden dan verzegeld zijn, maar die uit de heidenen niet. Bij de voorstelling van dergelijke onderscheiding wordt ver-der over het hoofd gezien, dat de Openbaring hier, zowel als elders, duidelijk in symboli-sche taal spreekt, en dat het ook daarom niet aangaat, de uitdrukking “kinderen Israëls” hier te willen verstaan van het vleselijke Israël. Die mening wordt ook reeds daaruit als on-juist zichtbaar, dat hier niet alle stammen van Israëls volk worden opgenoemd, hoewel in vs. 4 staat: uit elke stam. Dan wordt niet genoemd, noch Ephraïm, maar wel Jozef, hoewel ook diens zoon Manasse. Dat wijst aan, dat wel de zegswijze of voorstellingsmanier ont-leend is aan het volksbestaan van de vleselijke nakomelingen van Abraham, Izaäk en Ja-cob, maar dat nu toch niet het vleselijke Israël als zodanig bedoeld wordt. Ook de volgorde van de namen doet vermoeden, dat afgezien wordt van Israël als aardse natie. Juda wordt eerst genoemd, Manasse komt vóór Jozef. Evenals de getallen zinnebeeldig zijn, zo zijn het ook de namen Israël en kinderen Israëls. En zo spreekt er ook symboliek uit het voorkomen van deze stamnamen, en uit het weglaten van andere, alsook uit hun volgorde. Juda’s naam gaat voorop als de stam, uit welke de Messias is voortgesproten.” (Wij onderstrepen de tekst.)

Dan zegt Drs. G. van den Brink in het laatst geciteerde gedeelte: “De 144.000 die in hoofd-stuk 14 met het Lam op de berg Sion staan (vs.1) worden in vers 5 als de 'losgekochten van de aarde' nader omschreven met 'gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God' (14:4)” Dat heeft toch geen echte waarde in zijn verhaal, want hij leert dat er behalve de 144.000 nog andere Joden gered worden. Hij leert zelfs dat het ganse Israël zal gered worden vol-gens Romeinen 11:25,26. Dat doen we ook, met deze aantekening er bij, dat het slechts over de gelovige Joden gaat. Laat ons dat gedeelte van de Romeinenbrief ook niet verkeerd lezen: wanneer de volheid van de heidenen is aangebroken is ook de volheid van Israël aan-gebroken. Ze eindigen beiden tegelijkertijd aan de eindstreep = de komst van de Heer. We moeten daarna niets meer apart verwachten voor Israël, als een natie afgescheiden van de andere gelovigen. Wie consequent is moet dan zeggen dat het cijfer 144.000 = symbolische Israël. En dat is in de taal van het NT = de gemeente van Christus, bestaande uit zowel Jo-den als heidenen. De tabel aan het einde van deze weerleggingen van Drs. G. van den Brink geeft aan dat teksten uit het OT die betrekking hebben op de Joden in het NT uitgelegd zijn met het oog op alle bekeerde mensen, zowel Messiasbelijdende Joden als Messiasbelijdende heidenen. Waarom? Omdat ze samen het geestelijk Israël van God vormen. Zie naar deze tabel met wat G. van den Brink beweerde en ontdek zijn zwakke punten.

Drs. G. van den Brink zegt verder: “Verder zijn er nog een aantal (niet strikt exegetische) redenen die het onderscheid tussen de 144.000 uit Israël en de grote schare uit alle volkeren be-vestigen: “* Het onderscheid tussen gelovigen uit de joden en gelovigen uit de heidenen is in het NT breed vertegenwoordigd: Hand.10:45;11:1,19-20;13:16-17,26;19:10; Rom.1:16;3:29-30;9:6-8;10:12-13; 1Cor.1:24;12:13; Gal.2:7-8;3:28; Efez.2:11-19. Het is dus helemaal niet vreemd dat we dit ook in het boek Openbaring tegenkomen.” (Einde citaat)

OPENBARING _1 tot 10 222

Onze opmerkingen hierbij: Dr. P.J. Lalleman schreef voor dezelfde studie-Bijbel het artikel ‘Openbaring en het Oude Testament’, in het jaar 2000. Zie op Internet naar http://veenendaal.digicity.nl Hij schrijft:

“3.3 Universalisering Inhoudelijk valt op dat Johannes de oudtestamentische begrenzingen doorbreekt. (Deze tendens is overigens ook al in het Oude Testament zelf aanwezig, bv. Micha 4:1-2; Mal.1:11.) Hij betrekt zowel de komende oordelen als het daaropvolgende heil niet langer alleen op Israël (en de buurvolken), maar op de hele aarde en op alle volken (bv. 5:9; 7:9). Een duidelijk voorbeeld hiervan is het feit dat de titel ‘koninkrijk van priesters’ (Ex.19:6) van Israël betrokken wordt op de wereldwijde kerk (Openb.1:6; 5:10). Het beeld van de kandelaar (Ex. 25:31vv., Num.8:1-4, Zach.4) wordt eveneens toegepast op de gemeente (Openb.1:12,20). Aan deze universalisering is zichtbaar dat Openbaring geschreven is na-dat in Jezus Christus de scheidsmuur tussen Israël en de andere volken was opgeheven (Ef.2:12-19). Het feit dat Johannes de lijn van het oude verbondsvolk doortrekt naar de christelijke gemeente uit joden en heidenen als het nieuwe volk van God, betekent echter niet dat het onderscheid tussen Israël en de volken geheel wordt losgelaten (vgl. Openb.7:4-8 met 7:9-17).” (Wij onderstrepen de tekst.) Maar we gaan hierbij toch zeker niet beweren dat wanneer een Jood zich niet bekeerd tot het christendom, hem of haar nog een rijkelijke toekomst te wachten staat. Of dat een onbe-keerde heiden automatisch Gods zegen zal ontvangen. Waarom doet Dr. Lalleman het dan wel in andere artikelen, want daar verschuift hij een mogelijk bekering naar het duizendjarig rijk!

Drs. G. van den Brink vervolgt: “* De 12000 die uit elke stam verzegeld worden en dus een se-lectie vormen uit een groter geheel, is een bekende gedachte binnen het oude verbondsvolk Israël (de joodse verwachting van een 'rest' of overblijfsel, o.a. Jes.46:3; Hagg.1:14; Zach.8:6,11) maar geheel vreemd aan de nieuwtestamentische gemeentetheologie.” (Einde citaat)

Onze opmerkingen hierbij: Maar die telling klopt dan toch niet. Want de 144.000 zouden dan nog een aparte groep zijn, want ze komen er slechts nà de uitverkiezing van de gemeen-te. Dat is toch in strijd met een vast Bijbelbeginsel dat men sinds Pinksteren dient aan te ne-men; er is vanaf dat moment géén onderscheid meer onder de volkeren. Doet God zelf dan volgens van den Brink niet iets tegen deze stelling, door nà de gemeente nog eens extra een groep mannelijke Joden te verkiezen? Gods genade over allen krijgt dan ineens het karakter van Gods vroegere verkiezing, dat één volk boven alle andere zou staan! God speelt niet met het Joodse volk als met een jo-jo.

Vooral Opb.14:1 tot 14:5 zijn belangrijk in dit verband. Men ziet dat de 144.000 de harp-spelers zijn die overwinnen over het beest en het beeld van Opb.13. Voordat ze tot bestaan komen kan er dus ook geen verzegeling zijn. Daarom moet men de winden der vernietiging zien als de gramschap van God over goddelozen. Het is dan ook tijdens de werking van het beeld en beest dat de 144.000 gezegeld worden, de jaren van de tijd van het einde. Die zijn begonnen met Pinksteren. Een andere mogelijke uitleg is dat de beschrijving van de 144.000 en de grote schare als een zelfde groep in dezelfde tijd ziet gezien wordt. Twee beschrijvin-gen van dezelfde groep mensen met een ander beeld. Beiden zijn dan het symbool van alle gelovigen van alle tijden. Want de eerste gelovige en eerste martelaar is en blijft steeds Abel volgens Heb.11:1-4.

De allegorie die Paulus gebruikt in Gal.3:26-29 maakt een en ander zeer duidelijk. Hieruit blijkt dat er met betrekking tot het verbond van de Sinaï een begindatum voor gegeven kan worden en een einddatum. Die einddatum ligt niet in de toekomst: er is géén herstel van dat

OPENBARING _1 tot 10 223

verbond te verwachten. Want God heeft ondertussen een NIEUW VERBOND met Israël gesloten (Jer.31:31-34). Het begin ligt bij de berg en het einde eindigt op een andere berg, waar de Heer sterft en Hij Zijn bloed in hemelse gewesten aan de Vader heeft aangeboden. U leest daarbij Galaten 3:17,19,25 en Hebreeën 8:13.

Drs. G. van den Brink zegt tot slot: “* Ook volgens de joodse apocalyptische geschriften die uit dezelfde periode als het boek Openbaring dateren, zoals 4 Ezra en 2 Baruch, zullen zij die zich in het land Israël bevinden door God beschermd worden tegen de messiaanse weeën en de grote eschatologische strijd. Zij zijn daarom bijzonder gelukkig te prijzen (4 Ezra 5:41; 6:25; 7:27; 9:7-8; 12:34; 13:48-49; 2Bar. 29:1-2; 32:1; 40:2; 71:1).” (Einde citaat)

Onze opmerkingen hierbij: Drs. G. van den Brink schreef voor dezelfde studie -Bijbel het artikel, ‘Karakter en gezag van Openbaring’, 2000. We citeren er dit uit (paragraaf 2.3) en dat maakt brandhout van zijn eigen opmerking hierboven. “Als we de relatie van Openba-ring met het Oude Testament en de latere ‘apocalyptiek’ inhoudelijk beoordelen, is door het grote aantal toespelingen op het Oude Testament het antwoord duidelijk: het boek Openbaring staat in de lijn van de oudtestamentische schriftprofeten. We treffen in het boek Openbaring wel talloze ontleningen aan de schriftprofeten aan (zie de excurs ‘Open-baring en het Oude Testament’), maar nauwelijks of geen aan een apocalyptisch boek. Toch worden voortdurend andere geluiden gehoord, waaraan we nu aandacht willen be-steden.” (Onze onderstrepingen.)

De conclusie van dit punt is: we mogen van de “apocriefe en apocalyptische” geen enkel soulaas verwachten om ons enig punt toe te lichten, dat te maken heeft met onze uitleg van het boek Openbaring. We zijn niet gelukkig met dit gedeelte. Dat geeft een aanpak van warm in het ene artikel is en koud in het andere artikel in verband met hetzelfde, namelijk apocalyptische boeken. Dat is niet oprecht en alleen verwarrend.

APPENDIX De gemeente van Christus nu: is de kerk,

voor alle gelovigen van alle volkeren, Joden incluis

De attributen van het letterlijke volk Israël zijn nu deze van de gemeente van Christus geworden, alle gelovigen die Jezus als Messias aannemen beërven wat aan Israël was voorzegd. Andere gelijk-luidende teksten zijn aangegeven maar niet weergegeven.

BESCHRIJVING ALS… (NBG EN SV77)

AFVALLIG ISRAËL = NIET GODS VOLK

GEESTELIJK ISRAËL = GEMEENTE VAN

CHRISTUS

DE JODEN

Israëlieten zijn Judeeërs of Joden

Ezra 5:1: “Maar de profeet Haggai, en Zacharia, de zoon van Iddo, traden bij de Judee-ers die in Juda en Jeruzalem woonden, als profeten op in de

Ongelovige Israëlieten zijn geen echte Judeeërs of Jo-den meer

Rom.2:28: “Want niet híj is een Jood, die het uiter-lijk is, en niet dát is be-snijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt.”

CHRISTENEN ZIJN GEESTELIJKE JODEN

Rom.2:29: “maar híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen,

OPENBARING _1 tot 10 224

naam van de God van Israël.”

Jer.34:8,9 / Zach.8:22,23

Opb.2:9 / Opb.3:9

maar van God.”

ISRAEL

Israël is Israël

Rom.9:6: “Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstam-men, zijn Israël.”

Eph.2:12,19: “dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burger-recht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de we-reld. …Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.”

Verbondbrekende Joden zijn geen echte Israëlieten

Num.15:30,31: “Maar wie iets met voorbedachten rade doet, hetzij geboren Israëliet, hetzij vreemde-ling, die zal een lasteraar van de HERE zijn, die zal uit zijn volk worden uitge-roeid, want hij heeft het woord des HEREN ver-acht en zijn gebod ge-schonden; die zal zeker uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem.”

Volgens Deut.18:19 zal zo iemand zijn burgerschap met het volk Israël verliezen.

Num.15:31 / Hand. 3:23

CHRISTENEN ZIJN NU

ISRAËL

Joh.11:50-52: “en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat. Doch dit zeide hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar pro-feteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk, en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen.”

1 Cor.10:1 / Gal.6:15,16 /

Het ware “Israël van God” zijn al dezen die tot de Messias komen en Hem belijden. Een echte be-snijdenis is minder van tel dan de geestelijke.

DE GELIEFDEN VAN GOD

Israël is de geliefde van God

Ex.15:13-16: “Gij leiddet in uw goedertierenheid het volk dat Gij verlost hebt; Gij leid-det het door uw kracht naar uw heilige woonstede. Volke-ren hoorlden het, zij sidder-den; beving greep de bewo-ners van Filistea aan. Toen verschrikten Edoms stam-hoofden, huivering greep Moabs machtigen aan; alle bewoners van Kanaän sidder-den. Ontzetting en schrik overviel hen, door uw gewel-dige arm verstarden zij als een steen, terwijl uw volk, HERE, doortrok, uw volk, dat Gij U

Ongelovige Israëlieten zijn niet de geliefden van God

Lev.26:28,30: “dan zal Ik Mij met grimmigheid te-gen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchti-gen over uw zonden, En uw hoogten zal Ik ver-woesten en uw wierookal-taren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben.”

Jer.12:8: “Mijn erfdeel was Mij geworden als een leeuw in het woud, het had tegen Mij gebruld; daar-om ben Ik het gaan ha-

DE CHRISTENEN ZIJN DE

GELIEFDEN VAN GOD

Rom.9:25: “gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde.”

Eph.5:1: “Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.”

Col.3:12: “Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ont-ferming, goedheid, nederig-heid, zachtmoedigheid en ge-duld.”

1 Joh.3:1: “Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods ge-

OPENBARING _1 tot 10 225

hebt verworven, doortrok.”

Deut.33:1-4 / Ezra 3:10,11

ten.”

Jer.16:5 / Hos.9:15 / Amos 9:7 / Mat.3:7 / Phil.3:2 / 1 Thes.2:14-16 / Titus 1:10

noemd worden, en wij zijn het (ook). Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent.”

JERUZALEM

Jeruzalem is de stad en moeder van Israël

Ps.149:2: “Israël verheuge zich in zijn Maker, laten de kinde-ren Sions juichen over hun Koning.”

Jesaja 51:17,18: “Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem; gij, die uit de hand des HEREN de beker zijner grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken. Van al de zo-nen die zij gebaard heeft, was er niemand die haar geleidde; en van al de zonen die zij grootgebracht heeft, was er niemand die haar bij de hand greep.”

Jesaja 12:6: “Juicht en jubelt, inwoners van Sion, want groot in uw midden is de Heilige Israëls.”

Klaagliederen 4:2: “De kinde-ren van Sion, zo kostbaar, eens opwegend tegen gelou-terd goud, hoe zijn zij geacht als aarden kruiken, het werk van pottenbakkershanden!”

Jesaja 49:18,20,22: “Hef uw ogen op naar rondom en zie hen allen; zij vergaderen, zij komen tot u. Zo waar Ik leef, luidt het woord des HEREN, gij zult hen allen aandoen als een sieraad, en hen ombinden, zoals een bruid…Ook zullen

Het letterlijke Jeruzalem (Israël) was meerdere malen ontrouw = een hoer Ezech.16:15,35-41: “Maar gij hebt op uw schoonheid vertrouwd en ontucht ge-pleegd, trots op uw faam, en gij hebt aan iedere voorbijganger uw ontucht opgedrongen: het zou voor hem zijn… Daarom, hoer, hoor het woord des HEREN. Zo zegt de Here HERE: Omdat uw eer prijsgegeven en uw schaamte ontbloot werd bij uw ontucht met uw minnaars en met al uw gruwelijke afgoden, en om het bloed uwer zonen die gij hun gegeven hebt – daarom zie, Ik ga al de minnaars die gij behaagd hebt, bijeenbrengen, allen die gij hebt liefgehad zo-wel als allen van wie gij een afkeer gekregen hebt: Ik zal hen van alle kanten tegen u bijeenbrengen en Ik zal uw schaamte voor hen ontbloten, zodat zij heel uw schaamte zien. Ik zal u richten naar wat men met overspeelsters en bloedvergietsters pleegt te doen; Ik zal u maken tot een voorwerp van bloedige grimmigheid en naijver. Ik zal u in hun macht over-geven, zij zullen uw verho-ging neerhalen en uw ver-heven plaatsen slechten, zij zullen u uw klederen

HET HEMELSE JERUZALEM IS DE STAD

EN MOEDER VAN DE GEESTELIJKE

ISRAËLIETEN = DE CHRISTENEN

Gal.4:26: “Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.” Heb.12:22: “Maar gij zijt ge-naderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van enge-len.” Opb.3:12 SV77: “Die overwint, Ik zal hem maken tot een pi-laar in de tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrij-ven de Naam Mijns Gods, en de naam van de stad Mijns Gods, namelijk van het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwe Naam.” Opb.21:2 SV77: “En ik, Jo-hannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen-de van God uit de hemel, toe-bereid als een bruid, die voor haar man versierd is.” Opb.21:10: “En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeru-zalem, neerdalende uit de he-mel van God.”

OPENBARING _1 tot 10 226

de kinderen, van welke gij beroofd waart, te uwen aan-horen zeggen: De plaats is mij te eng, maak mij ruimte, dat ik wonen kan… Zo zegt de Here HERE: Zie, Ik zal mijn hand opheffen tot de volken en mijn banier omhoog heffen voor de natiën; in hun armen zullen zij uw zonen brengen, en uw dochters zullen op de schouder gedragen worden.”

uittrekken, uw sieraden wegnemen en u naakt en bloot doen staan. Zij zul-len een menigte tegen u doen optrekken, die u zal stenigen en met zwaarden neerhouwen, en ook uw huizen met vuur zal ver-branden en gerichten aan u voltrekken ten aan-schouwen van vele vrou-wen. Ik zal u met de on-tucht doen ophouden, en ook het loon van een hoer zult gij niet meer geven.”

DE KINDEREN VAN GOD

Israëlieten zijn de kinderen van God

Ex.4:22: “Dan zult gij tot Fa-rao zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon.”

Deut.14:1: “Gij zijt kinderen van de HERE, uw God; gij zult uzelf om een dode geen insnijdingen toebrengen, noch het haar boven uw voorhoofd wegscheren.”

Jesaja 1:2,4 / Jesaja 63:8 / Jer.31:9 / Hos.11:1

Verbondbrekende Joden zijn geen echte kinderen van God

Deut.32:5: “Verderfelijk hebben tegen Hem gehan-deld, die zijn zonen niet zijn, maar een schandvlek, een verkeerd en vals ge-slacht.”

Joh.8:39,42,44

CHRISTENEN ZIJN DE KINDEREN VAN GOD

Joh.1:12: “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven.”

Rom.8:14,16: “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods... Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.”

Joh.11:52 / 2 Cor.6:18 / Gal.3:26 / Gal.4:5-7 / Phil.2:15 / 1 Joh.3:1

DE KUDDE VAN GOD EN VAN DE MESSIAS

Israël is de kudde van God en van de Messias

Ps.78:52: “Hij liet zijn volk als schapen optrekken, leidde hen als een kudde door de woes-tijn.”

Jer.31:10: “Hoort het woord des HEREN, o volken, ver-kondigt het in verre kustlan-den en zegt: Hij, die Israël

Israël was vergeven van de valse herders Ezechiël 34:2-7: “Mensen-kind, profeteer tegen de herders van Israël, pro-feteer en zeg tot hen, tot die herders: zo zegt de Here HERE: wee de her-ders van Israël, die zichzelf weiden! Moeten de her-ders niet de schapen wei-den? Het vet eet gij, met de wol kleedt gij u, het gemeste slacht gij, maar de

CHRISTENEN ZIJN DE KUDDE VAN GOD EN VAN

DE MESSIAS

Joh.10:14,16: “Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij … Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder.”

Heb.13:20: “De God nu des

OPENBARING _1 tot 10 227

verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde.”

Ezech.34:12,15,16: “zoals een herder naar zijn kudde om-ziet, wanneer hij te midden van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis…. Ik zelf zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze doen neerliggen, luidt het woord van de Here HERE; … de verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde te-rughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke verster-ken, maar de vette en krachti-ge zal Ik verdelgen. Ik zal ze weiden zoals het behoort.”

Ps.80:1 / Jesaja 40:11 / Jer.23:1-3 / Zach.10:3 / Mic.5:4

schapen weidt gij niet; zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, ge-wonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en ge-weldenarij. Zij raken ver-strooid, omdat er geen herder is, en worden tot voedsel voor al het gedier-te des velds; zo raken zij verstrooid. Mijn schapen dwalen rond op alle ber-gen en op elke hoge heu-vel; over de gehele aarde zijn mijn schapen ver-strooid zonder dat er ie-mand is die naar hen vraagt of ze zoekt. Daarom, gij herders, hoort het woord des HEREN.”

vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig ver-bond heeft teruggebracht uit de doden.”

1 Pet.2:25: “Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zie-len.”

1 Pet.5:2,3: “hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet ge-dwongen, maar uit vrije bewe-ging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kud-de.”

HET LAND VAN GOD

Israël is het land van God

Jer.12:10: “Vele herders heb-ben mijn wijngaard verwoest, mijn akker vertrapt, mijn kos-telijke akker gemaakt tot een woeste steppe.”

CHRISTENEN ZIJN HET LAND VAN GOD

1 Cor.3:9: “Want Gods mede-arbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij.”

HET HUIS VAN GOD

Israël is het huis van God

Num.12:7: “Niet aldus met mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in geheel mijn huis.”

Het afvallige Israël is geen huis van God meer

Jer.5:11: “Want volslagen trouweloos handelen tegen Mij het huis van Israël en het huis van Juda, luidt het woord des HEREN. “ Joh.8:35: “En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeu-

CHRISTENEN ZIJN NU HET HUIS VAN GOD

1 Tim.3:15: “Mocht ik nog uit-blijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.”

Heb.3:2,5,6: “die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes

OPENBARING _1 tot 10 228

wig.” getrouw was in [geheel] zijn huis… Nu was Mozes wel ge-trouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou wor-den, … maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrij-moedigheid en de hoop, waar-in wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden.”

Heb.10:21 / 1 Pet.4:17

HET KONINKRIJK VAN GOD

Israël is het koninkrijk van God

Ex.19:6: “En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlie-ten spreken zult.”

1 Kro.17:14 / 1Kro.28:5

Ongelovige Israëlieten zijn niet het koninkrijk van God

Mat.8:11,12: “Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aan-liggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Ko-ninkrijk der hemelen; maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitge-worpen worden in de bui-tenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.”

Mat 21:43

CHRISTENEN ZIJN HET KONINKRIJK VAN GOD

Rom.14:17: “Want het Ko-ninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest.”

1 Pet.2:9 a: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een ko-ninklijk priesterschap.”

1 Cor.4:20 / Col.1:13 / Col.4:11 / Opb.1:6

HET UITVERKOREN VOLK

De Israëlieten zijn Gods uitver-korenen

Deut.7:7: “Niet, omdat gij tal-rijker waart dan enig ander volk, heeft de HERE Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken.”

Deut.10:15: “alleen aan uw vaderen heeft de HERE Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad, en u, hun na-kroost, heeft Hij uit alle vol-ken uitverkoren, zoals dit he-

Verbondbrekende Israëlieten zijn niet Gods uitverkorenen

Deut.31:17: “Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aange-zicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en be-nauwdheden hen treffen. Dan zullen zij te dien dage zeggen: Hebben die ram-pen ons niet daarom ge-troffen, omdat onze God niet in ons midden is?”

2 Kon.17:20 / 2 Kro.25:7 /

CHRISTENEN ZIJN NU GODS UITVERKORENEN

Col.3:12: “Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ont-ferming, goedheid, nederig-heid, zachtmoedigheid en ge-duld.”

1 Pet.2:9: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een ko-ninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn won-

OPENBARING _1 tot 10 229

den het geval is.”

Deut.14:2 / Jesaja 43:20,21

Ps.78:59 / Jer.6:30 / Jer.7:29 / Jer.14:10

derbaar licht.”

Eph.4:12: “om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus.”

DE BESNEDENEN

De Israëlieten zijn de besnede-nen

Gen.17:10,13: “Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nage-slacht: dat bij u al wat manne-lijk is besneden worde; Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld gekocht is, moet voorzeker besneden worden; zo zal mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig ver-bond.”

Richt.15:18: “Toen hij hevige dorst kreeg, riep hij tot de HERE: Gij hebt door uw knecht deze grote verlossing geschonken, en nu moet ik van dorst sterven en zal ik in han-den vallen van de onbesnede-nen!”

Verbondbrekende Joden zijn als niet besnedenen

Jer.9:25,26: “Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik bezoe-king zal doen over alle besnedenen die toch de voorhuid hebben; over Egypte en Juda, Edom en de Ammonieten, Moab en allen, die zich het haar rondom wegscheren, die in de woestijn wonen; want alle volkeren zijn onbesne-den, maar het gehele huis van Israël bestaat uit on-besnedenen van hart.”

Rom.2:25,28: “Want be-sneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt, maar in-dien gij een overtreder van de wet zijt, is uw besnijde-nis tot onbesnedenheid geworden. …Want niet híj is een Jood, die het uiter-lijk is, en niet dát is be-snijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt.”

Phil.3:2

CHRISTENEN ZIJN NU DE GEESTELIJK BESNEDENEN

Rom.2:29: “maar híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.”

Phil.3:3: “Want wíj zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen.”

Col.2:11: “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus.”

HET VOLK VAN GOD

De Israëlieten zijn het Volk van God

Ex.6:7: “En Ik zal u brengen naar het land, waarvan Ik gezworen heb het aan Abra-ham, Isaak en Jakob te zullen

Verbondbrekende Israëlieten zijn niet het Volk van God

Hos.1:9: “Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.”

Jer.5:7-10: “Waarom zou

CHRISTENEN ZIJN NU VOLK VAN GOD

Rom.9:25: “gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde.”

2 Cor.6:16: “Welke gemeen-

OPENBARING _1 tot 10 230

geven, en Ik zal het u geven tot een bezitting, Ik, de HERE.”

Deut.27:9: “Ook spraken Mo-zes en de levitische priesters tot geheel Israël: Zwijg, Israël, en luister. Heden zijt gij ge-worden tot het volk van de HERE, uw God.”

2 Sam.7:23 / Jer.11:4

Ik u vergeven? Uw kinde-ren verlaten Mij en zweren bij niet-goden. Toen Ik hen verzadigd had, pleeg-den zij echtbreuk, ja, in het hoerenhuis zijn zij thuis. Geile, rondzwerven-de hengsten zijn het, zij hinniken ieder naar de vrouw van zijn naaste. Zou Ik hierover geen be-zoeking doen, luidt het woord des HEREN, of zou Ik aan een volk als dit Mij niet wreken?”

schappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God ge-sproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.”

Eph.4:12 / Eph.5:3 / 2 Thes.1:10 / Titus 2:14

DE PRIESTERS VAN GOD

De Israëlieten zijn de priesters van God

Exodus 19:6: “En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Isra-ëlieten spreken zult.”

Deut.14:22 SV77: “Want gij zijt de HEERE, uw God, een heilig volk; en u heeft de HEERE verkoren, om Hem tot een volk ten eigendom te zijn, uit al de volken, die op de aardbodem zijn.”

Deut.26:18: “En de Heere heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk ten ei-gendom zult zijn, zoals Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden.”

Verbondbrekende Israëlieten zijn GEEN Priesters van God

1 Sam.2:28,30: “En Ik heb hem uit alle stammen Isra-ëls Mij tot priester verko-ren om mijn altaar te be-klimmen, reukwerk te ont-steken en de efod te dra-gen voor mijn aangezicht; aan het huis uws vaders heb Ik alle vuuroffers der Israëlieten gegeven. …Daarom, luidt het woord van de HERE, de God van Israël, Ik heb duidelijk gezegd: uw huis en uws vaders huis zullen voor altijd voor mijn aan-gezicht wandelen, maar nu luidt het woord des HEREN: dit zij verre van Mij! Want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden.”

Klaagliederen 4:13,16 / Ezech.44:10,13 / Hos.4:6 / Mal.2:2,4,8-9

CHRISTENEN ZIJN NU DE PRIESTERS VAN GOD

1 Pet.2:5,9: “en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geeste-lijk huis, om een heilig pries-terschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. … Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duister-nis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.”

Opb.1:6: “en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader ge-maakt – Hem zij de heerlijk-heid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.”

Opb.5:10: “en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.”

OPENBARING _1 tot 10 231

HET UITVERKOREN VOLK

De Israëlieten zijn de uitverko-renen van God

Deut.7:7: “Niet, omdat gij tal-rijker waart dan enig ander volk, heeft de HERE Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken.”

Deut.10:15: “alleen aan uw vaderen heeft de HERE Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad, en u, hun na-kroost, heeft Hij uit alle vol-ken uitverkoren, zoals dit he-den het geval is.”

Deut.14:2: “want gij zijt een volk, dat de HERE, uw God, heilig is, en u heeft de HERE uitverkoren om Hem een eigen volk te zijn uit al de volken, die op de aardbodem wonen.”

Jesaja 43:20,21

Verbondbrekende Israëlieten zijn niet de uitverkorenen van God

Deut.31:17: “Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aange-zicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en be-nauwdheden hen treffen. Dan zullen zij te dien dage zeggen: Hebben die ram-pen ons niet daarom ge-troffen, omdat onze God niet in ons midden is?”

2 Kon.17:20 SV77: “Zo verwierp de HEERE het ganse zaad van Israël, en drukte hen terneder, en gaf ze in de hand der ro-vers, totdat Hij hen van Zijn aangezicht wegge-worpen had.”

2 Kro.25:7 / Ps.78:59 / Jer.6:30 / Jer.7:29 / Jer.14:10

CHRISTENEN ZIJN DE UITVERKORENEN VAN

GOD

Col.3:12: “Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ont-ferming, goedheid, nederig-heid, zachtmoedigheid en ge-duld.”

1 Pet.2:9 a: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een ko-ninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom.”

Wanner we een reeks christenen vragen wie volgens de Bijbel het uitverkoren volk is zullen velen antwoorden: het zijn de Joden. Maar dat is heden niet meer het goede antwoord. Gods volk is vanaf Pinksteren, iedereen die in de Messias Jezus zijn geloof bouWT. De huidige staat Israël is géén teken dat het anders zou moeten zijn. In deze tijd is niet het OT geldend of de traditie en interpretatie van de Talmud de norm, maar de norm is het Nieuwe Testament.

DE VROUW (OF BRUID) VAN GOD

Israël is DE VROUW (BRUID) van God

Jesaja 54:5,6: “Want uw man is uw Maker, HERE der heer-scharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de HERE ge-roepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad

Verbondbrekende Israëlieten zijn geen echte VROUW (BRUID) van God

Jer.3:8: “Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israël, ter oorzake van haar echt-breuk, verstoten en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en eveneens on-tucht pleegde.”

Hos.2:2

CHRISTENEN ZIJN DE VROUW (BRUID) VAN GOD

2 Cor.11:2: “Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stel-len.”

Eph.5:31,32: “Daarom zal een man [zijn] vader en [zijn] moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheime-nis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en [op] de

OPENBARING _1 tot 10 232

werd – zegt uw God. .”

Jer.2:2 / Ezech.16:32 / Hos.1:2

gemeente.”

KINDEREN VAN

ABRAHAM

De Israëlieten zijn KINDEREN van Abraham

2 Kro.20:7: “Zijt Gij niet onze God, die voor het aangezicht van uw volk Israël verdreven hebt de inwoners van dit land en dit voor altijd hebt gegeven aan het nakroost van Abra-ham, uw vriend?”

Rom 9:6,7: “Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstam-men, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken.”

Psalm105:6: “gij nakroost van Abraham, zijn knecht, gij kinderen van Jakob, zijn uit-verkorenen.”

Jesaja 41:8: “Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham.”

Verbondbrekende Israëlieten zijn geen KINDEREN van Abraham

Joh.8:33,34: “Zij ant-woordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden? Jezus antwoordde hun: Voor-waar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zon-de.”

Joh.8:39: “Zij antwoord-den en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zeide tot hen: Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham.”

CHRISTENEN ZIJN KINDEREN VAN

ABRAHAM

Dat de afstammelingen van de Joden als de kinderen van Abra-ham mogen genoemd worden betwist Paulus niet. Dat is echter niet het belangrijkste want in Gen.16:16 leren we dat Abraham nog een andere zoon had bij Ha-gar, en nog zes zonen volgens Gen.25:1,2, bij Keturah. Maar Isaak, is het kind naar Gods be-lofte en uit hem zal ook de Mes-sias later geboren worden. Niet elke zoon van Abraham is een kind van de belofte.

Rom.4:11,16: “En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbe-sneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbe-sneden gelovigen, opdat hun [de] gerechtigheid zou worden toegerekend, … Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is.”

Gal.3:7,29: “Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn… Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abra-ham, en naar de belofte erfge-namen.”

OPENBARING _1 tot 10 233

Gal.4:23,28,31

HET NIEUWE VERBOND

Het Nieuwe Verbond zal met Israël aangegaan worden

Jer.31:31,33: “Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Ju-da een nieuw verbond sluiten zal. … Maar dít is het ver-bond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze da-gen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.”

Ezech.37:26: “Ik zal met hen een verbond des vredes slui-ten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerde-ren en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stel-len.”

Verbondbrekende Israëlieten zijn geen KINDEREN van het nieuwe verbond

Omdat God die verbonds-breuk al voorzag zien we al zeer vroeg in de Schrift aanwijzingen van een nieuw verbond, maar vooral de profeet Jeremia. Deut.30:6 SV77: “En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, op-dat gij leeft.” Heb.8:8 SV77: “Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen ko-men, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls, en over het huis van Juda een nieuw verbond oprich-ten.” Jer.24:7 SV77: “En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart beke-ren.” Jer.30:22 SV77: “En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.”

HET NIEUWE VERBOND IS MET DE CHRISTENEN

AANGEGAAN

Lucas 22:20: “Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgego-ten wordt.”

1 Cor.11:25: “Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afge-lopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dik-wijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis.”

Heb.8:6,8,10: “Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechts-kracht op betere beloften be-rust. … Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, … Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.”

2 Cor.3:6

EEN OLIJFBOOM

Israël is EEN OLIJFBOOOM

Jer.11:16: “Een groene olijf,

Verbondbrekende Joden zijn geen vruchtdragende olijf-boom Hab.3:17: “Al zou de vij-

CHRISTENEN ZIJN EEN OLIJFBOOOM

Rom.1:24: “Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar

OPENBARING _1 tot 10 234

schoon van prachtige vrucht, heeft de HERE u genoemd; onder geluid van groot gedruis heeft een vuur zijn loof aange-stoken en zijn zijn takken ver-brand.”

Hos.14:6,7: “Ik zal zijn als de dauw voor Israël, hij zal bloei-en als een lelie, en zijn worte-len uitstrekken als de Liba-non. Zijn loten zullen uitlo-pen; zijn pracht zal zijn als die van een olijfboom en zijn geur als die van de Libanon.”

geboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleve-ren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn.”

uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de ede-le olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf ge-ent worden.”

Joden die géén geloof hebben in Jezus zijn géén deel meer van de edele olijf. Rom 11:20: “Goed! Zij zijn om hun ongeloof weg-gebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!”

DE WIJNGAARD VAN GOD

Israël is de Wijngaard van God

Jes.1:8: “En de dochter van Sion is achtergebleven als een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommer-veld, als een belegerde stad.”

Jesaja 5:3-5,7: “Nu dan, inwo-ners van Jeruzalem en man-nen van Juda, spreekt toch recht tussen Mij en mijn wijn-gaard. Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? Waarom verwachtte Ik, dat hij goede druiven zou voort-brengen, en bracht hij wilde druiven voort? Nu dan, Ik wil u doen weten, wat Ik met mijn wijngaard ga doen: zijn doornhaag wegnemen, opdat hij verwoest worde; zijn muur doorbreken, opdat hij vertrapt worde… Welnu, de wijngaard van de HERE der heerscharen is het huis Israëls, en de man-nen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbe-

Afvallig Israël is geen Wijn-gaard van God

Jes.5:7: “ Welnu, de wijn-gaard van de HERE der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waar-in Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbe-stuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechts-verkrachting.” In deze tekst is er sprake van zowel Israël als Juda. Is het hier een Bijbels paralle-lisme of gaat het om de 2 stammen en de 10 stammen apart? Indien dat laatste het geval is dan is wat rechts hierneven staat de vervulling van Romeinen 9:25,26: zo-wel Israël = de heidenen als de Joden = de twee stammen kunnen redding ontvangen door geloof in Christus. Jer.5:10: “Beklimt zijn wijnbergen en richt ver-woesting aan, doch rekent niet voorgoed af; verwij-dert zijn ranken, want zij

CHRISTENEN ZIJN DE WIJNGAARD VAN GOD

Lucas 20:16: “Hij zal komen en die pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. Maar toen zij dat hoorden, zeiden zij: Dat nooit!”

Jezus leert dat het volk Israël “de zoon van de bezitter van de wijngaard” (Jezus) zal gedood worden door de onderhouders van de wijngaard “(de Joden)”. En de bezitter van de wijngaard geeft het onderhoud van zijn wijngaard gewoon in handen van anderen die rechtvaardig genoeg zijn om het te doen = de gelovige Joden en de gelovige heidenen. Dat wil zegggen dat de wijn-gaard zijn Israëlitsche status ver-loren heeft, het is niet meer het volk dat er de baas in is, maar alle gelovigen uit alle volkeren.

OPENBARING _1 tot 10 235

stuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrach-ting.”

Jer.12:10

behoren de HERE niet toe.”

De tekst van Openabring zeven

Nadat Johannes had gezien dat het Lam de zes eerste zegels had geopend schrijft hij verder aan de woorden van zijn visioen. Opb.7:1: “Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of over enige boom.” Normaal zou men na de opening van de zesde zegel nu de opening van de zevende verwachten. Dit is echter niet het geval. Het heeft de Heilige Geest goed gedacht ons eerst een ander visioen te verschaffen, met blijkbaar geen enkele betrekking tot de vorige. Want hier zijn de gemeente en de gelovigen aan de orde en niet de wereld. Dat zo dikwijls “vier” is gebruikt in deze verzen wijst op de universaliteit van dit verhaal, het gaat om de wereld; Noord, Zuid, Oost en West, alles erop en eraan. We hebben hier vier engelen die de winden van vernietiging tegenhouden. Dat de engelen be-heerders zijn van natuurkrachten leren ook de volgende schriftuurplaatsen (Opb.14:18 / 16:5). In andere teksten zien we dat de winden voorgesteld zijn als dienaars van YaHWeH (Nahum 1:3 / Zach.9:14 / Jer.4:13 / Job 37:9,10). Wat hier afgebeeld wordt verwijst naar een vernietiging die God over de aarde zal brengen. De schriftuurplaats van Opb.7:1 zegt dat de engelen de winden “vasthouden.” Het Griekse woord is hier “krateo” een zeer speciale term die ook kan vertaald worden als “macht, kracht, autoriteit enz.” Het is hetzelfde werkwoord dat met het voorvoegsel “pan” is gebruikt om het woord “pantokrator” (Pantokrator = Almachtige) te vormen één van de titels van YaHWeH, welke speciaal in het boek Openbaring is gebruikt (Opb.1:8 / 4:8). De engelen hebben dus macht over de winden zodat ze niet zouden komen over de aarde (=gevestigde regeringen Opb.10:2 / Ps.46:2), over de zee (=de mensheid Dan.7:23 / Jes.57:20) en de bomen (=voorstelling van de menselijke cultuur en regeringen Dan.4:10,22 / Ezech.31:3-9,18). Opb.7:2,3: “En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voor-hoofd verzegeld hebben.” Deze andere engel is zeer waarschijnlijk niet Christus onze Heer, maar toch zijn rechtstreekse gezant. (Contra de uileg van Jehovah Getuigen in ’De Openbaring’ blz.115.) Waarom? Het teken van de Zoon des mensen zal komen uit het oosten (Mat.24:27,30). Uit deze richting zag Ezechiël de “glorie” van God de tempel ingaan (Ezech.43:25). De ster die werd gezien toen Jezus is gebo-ren stond in oostelijke richting (Mat.2:2). Uit het oosten komt dus Christus, de Zon der rechtvaar-digheid. Daarom nog enkele gedachten die dit ondersteunen.

OPENBARING _1 tot 10 236

YaHWeH is een zon Ps.82:11 God is licht 1 Joh.1:5 De HEER is het eeuwige licht Jes.60:20,21 God is de Vader der lichten Jac.1:17 Christus is het licht der mensen Joh.1:4 Christus is dat licht Joh.1:7 Christus is het ware licht Joh.1:8 Christus is het licht en Morgenster Opb.22:16 De wet is licht Spr.6:23 Het evangelie is licht 2 Cor.4:4

Waarom worden de winden tegengehouden? Omdat de dienaren van God eerst verzegeld moeten worden! Volgens W. Hendriksen gaat het duidelijk om de strijdende Kerk van het Oud en Nieuw Testament. Want de eerste gelovige en eerste martelaar is en blijft steeds Abel volgens Heb.11:1-4. In onze visie mogelijks slechts deze van het Nieuwe Testament. Wat is dat zegel? Het heeft iets te maken met bekering en doop (2 Cor.1:22 / Eph.1:13 / 4:30 / Joh.6:27). Maar het is meer. Het is ook een verzegeling van bezit. De zegel op Gods volk betekent dat ze Zijn uniek volk zijn (2 Tim.2:19). Om die reden worden ook dezen die verzegeld worden “douloi” d.w.z. slaven of dienaars genoemd. Deze verzegeling geschiedt in het voorhoofd wat wil zeggen, dat ze een geestelijke verandering ondergaan (2 Tim.2:19). Een “gezegelde” = “gezalfde” vlucht de ongerechtigheid die eigen is aan de wereld van Satan. Het is goed erop te wijzen dat ze de zegel ontvangen van de “levende God.” Ze krijgen géén teken van een god der heidenen (die demonen zijn) maar van de enige levende God. Ze worden zijn kinderen in onverdiende genade (Hosea 1:10). Het zal hen niet vrijwaren van vervolging door hun vijanden, maar wel voor de wraak van God. Een goede vergelijking is deze van het eerste Pesach-feest waar het bloed van de lammeren het teken = zegel is dat men behoort tot het volk van God en bescherming van Hem afdwingt. Iets gelijkaardigs aan wat in Openbaring staat vinden we ook in Ezechiël hoofdstuk negen. Hier is verhaald hoe dienaren van God anderen in het voorhoofd zegelen om hen te sparen van de vernie-tiging. De vervulling van wat in Ezechiël staat was in 587 voor Chr., bij de eerste vernietiging van de tempel. Openbaring zeven gaat in vervulling in de tijd van het einde, vanaf Pinksteren. Verzegelen heeft volgens het O. Testament en het N. Testament dus vier betekenissen: 1°) het is een teken van bezit (Jer.32:9,10 / 2 Tim.2:19). Zo was ook de verzegeling van het graf van Jezus een teken van bezit van Rome. En ook de gelovige zal door de dood heen gered worden volgens 3:10. 2°) teken van overeenkomst tussen partijen (Jer.32:9,10 / Joh.17:4 / 19:30 3°) teken van bescherming (Est.8:8 (door heidense koning) / Dan.6:17 (door heidense koning) / Eph.4:30). 4°) het is een waarmerk en kenmerk van echtheid (Est.3:12). Ook dat is duidelijk in de Apocalyps. Opb.7:4-8: “En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigdui-zend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls. Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar

OPENBARING _1 tot 10 237

twaalfduizend, uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden.” Wie zijn deze? Letterlijk vleselijke Joden? Of symbolische? Voor wie in de bedelingen geloven gaat het om 144.000 letterlijk nog te verkiezen mannen. Zie o.a. I. Jensen blz.74. We lezen daar-over in A.M. Berkhoff, blz.188 het volgende: “de gewichtigste grond voor het letterlijk nemen van deze verzegeling van Israël is de afzonderlijke plaats die het oude Bonsvolk inneemt... spreekt toch de Schrift in dat opzicht van drie groepen onder de mensen nl. de volken... Israël...en de gemeente uit de volken.” Maar die telling klopt dan toch niet. Want de 144.000 zouden dan nog een aparte groep zijn, want ze komen nà de uitverkiezing van de gemeente. En dat is in strijd met een vast Bij-belbeginsel dat men sinds Pinksteren dient aan te nemen; er is vanaf dat moment géén onderscheid meer onder de volkeren. Doet God zelf niet iets tegen deze stelling door nà de gemeente nog eens extra een groep mannelijke de Joden te verkiezen? Gods genade over allen krijgt dan ineens het karakter van Gods vroegere verkiezing, dat één volk boven alle andere zou staan! De leerstelling van de WT is dat de verzegeling begonnen is met Pinksteren. Maar dan zouden ze ook moeten leren dat de 4 engelen de winden vasthouden vanaf Pinksteren hetgeen ze niet doen. Dat plaatsen zij nà 1914. Het is een in zichzelf tegenstrijdige uitleg. Zie ’Dan is Gods mysterie vol-eindigd’ blz.94, 95 en ’De Openbaring’ blz.118, 119 en vooral 126. Daarna zag Johannes dat er 144.000 werden verzegeld of gezegeld; in totaal 12 x 12.000 uit twaalf stammen. Hij hoorde het getal noemen maar telde ze zelf niet na. Hierover enkele vragen hoewel met slechts één mogelijk antwoord. Zijn de 144.000 als getal letterlijk of symbolisch? Is dit het Israël in het vlees of in de geest? Indien het geestelijk is, waarom dan de verdeling in 12 x 12.000? Hebben ze een aardse of hemelse roeping? 1ste aantekening: Bijna allen die in het letterlijke herstel van Israël geloven denken dat deze 144.000 als getal letterlijk genomen dienen te worden. A.M. Berkhoff die toch in dat herstel ge-loofd is wel een uitzondering op die regel. In zijn ’De Wederkomst van Christus’, Kok, 1926, blz.191 lezen we: “De engel verzegelt er 144.000. Waarschijnlijk hebben we hier naar de getallen-symboliek des Bijbels aan een symbolisch en niet aan een letterlijk getal te denken. Dan ligt er een verheven gedachte in: 3 X 4 = 12.” Het getal moet niet letterlijk genomen worden omdat later in hetzelfde hoofdstuk deze gelovigen (of een deel ervan) met een ander beeld vergeleken wordt. Want naar onze mening zijn de 144.000 = de grote schare van alle christenen. Ofwel zijn de grote schare = alle gelovigen van alle tijden. In het laatste geval zijn de 144.000 daar een deel van. Men zegt: indien we de 144.000 als een sym-bool zien dan is de kracht van de vergelijking verloren gegaan met de grote schare. Of: Indien de 144.000 een symbolisch getal is dan zouden we willen vragen: een symbool van wat? Want men komt indien we het getal letterlijk nemen in nog andere problemen. Gaat het om letterlijk alleen maar mannen, en allemaal maagden (Opb.14)? Gaat God dan een aanzien des persoon invoeren in strijd met beginselen die Jezus en Paulus prediken (Gal.3:28,29)? Ten derde. Alhoewel het boek Openbaring vol zit met symbolische dingen, is niet alles hier symbolisch, ook niet wat zijn getallen betreft. We hebben o.a. Opb.21:14 welke spreekt over de twaalf apostelen van het Lam. Een letter-lijk getal. Maar zijn de 4 levende wezens rondom de troon een letterlijke telling, of zijn ze het sym-bool van 4 groepen van engelen? De allegorie die Paulus gebruikt in Gal.3:26-29 maakt een en ander zeer duidelijk. Hieruit blijkt dat er met betrekking tot het verbond van de Sinaï een begindatum voor gegeven kan worden en een einddatum. Er is géén herstel van dat verbond te verwachten. Want God heeft ondertussen een

OPENBARING _1 tot 10 238

NIEUW VERBOND met Israël gesloten (Jer.31:31-34). Het begin ligt bij de berg en het einde ein-digt op een andere berg, waar de Heer sterft en Hij Zijn bloed in hemelse gewesten aan de Vader heeft aangeboden. U leest daarbij Galaten 3:17,19,25 en Hebreeën 8:13. Twee tabellen in dat ver-band, de eerste gezien vanuit de twee zonen van Abraham:

ISMAËL IZAAK De zoon van de slavin De zoon van de vrije vrouw Geboren naar het vlees op een natuurlijke wijze. Geboren naar de belofte van God, onnatuurlijk

want zijn moeder was buiten haar tijd van baren Hij was het beeld van het verbond dat God met Israël had na de uittocht uit Egypte in Sinaï, beeld van de gebondenheid

Hij was beeld van het verbond der belofte die God aan Abraham gegeven had, een belofte van vrijheid

Sinaï is het beeld van Jeruzalem “dat nu is”, beeld van het vleselijke Israël

Zion is de voorstelling van het Jeruzalem dat BOVEN IS, ze is vrij en moeder van alle kinde-ren der belofte

Ismaël, hij die geboren was uit het vlees, ver-volgde het kind geboren naar de belofte, zijn broer (ze hadden dezelfde vader)

Hij die op een wonderbare wijze geboren werd, is door zijn eigen broer vervolgd en beschimpt

Ismaël is onterfd vanwege zijn gedrag Izaak is de ENIGE DIE DE BELOFTE ONTVANGT

Het kind van de slavin is het beeld van het na-tuurlijke, vleselijke Israël

Het kind van de vrije vrouw is de voorstelling van allen die tot Christus behoren, Zijn gemeen-te, stammend uit alle volkeren der aarde

In een andere versie gegoten bezien vanuit de twee vrouwen:

MOEDER SARAH HAGAR HAAR STATUS Vrije vrouw Slavin

HAAR ZOON Izaak Ismaël ZIJN STATUS Vervolgde Vervolger

GEBOREN DOOR De belofte Het vlees VERBOND Het evangelie De Wet

MIDDELAAR Jezus [God] Mozes [Man] HUN ERFDEEL Hemels Jeruzalem Aards Jeruzalem

Resultaat Opgericht Afgeschaft 2de aantekening: De 144.000 zijn niet een vleselijk Israël maar leden van de gemeente. Om dit te begrijpen moeten we iets vertellen over de profetieën en de vervulling uit het OT. Er zijn vier regels om een profetie te onderzoeken: a) Wat heeft het te maken met het letterlijke Israël? b) Zijn aan de vervulling der profetie voorwaarden verbonden? c) Is deze profetie aangehaald in het NT? Op welke wijze? d) Is dit een profetie of een voorafschaduwing? (Rom.15:4 / 1 Cor.10:11). De tweede regel van deze vier mag niet genegeerd worden. Het mag sommigen wel vreemd schijnen maar toch zijn er vele voorzeggingen aan Israël die nooit aan hen vervuld werden, omdat er aan de voorwaarden van vervulling niet voldaan werd. Enkelen hiervan zijn: Jes.2:25 / 42:6 / 49:6 / 52: 10 / 56:6,7 / 60:13 / 61:9 / 62:2 / Zach.2:11 / 8:22 / Jer.17:25 / Ezechiël hoofdstukken 40-48. God heeft niet gefaald. Het waren de Joden die niet aan de voorwaarden voldeden. Het gros van het vleselijke Israël heeft gefaald (Mat.21:43 / 1 Cor.10:18). Daarom worden bepaalde onvervulde

OPENBARING _1 tot 10 239

profetieën van Israël overgebracht op de gemeente, het nieuwe Israël, dat bestaat uit een klein aan-tal gelovige Joden en een groot aantal gelovige Heidenen (Jes.46:10 / Rom.9:6). Het geestelijke Israël zal niet falen. Hierna volgt een korte lijst van profetieën die Israël moest vervullen maar die in de gemeente in vervulling gegaan zijn sinds Pinksteren: Hosea 1:10,11 / 2:22 = Rom.9:25,26 Hosea 2:10 =1 Pet.2:10 Amos 9:11-15 = Hand.15:14-18 Jesaja 40:10-13 = Luc.13:29 Jes.43:5,6 = Mat.8:11,12 Ex.19:5,6 = Opb.1:6 Joël 2:28,32 = Hand.2:16-21. Zelfs de Nieuwe Verbondsbelofte aan Israël gegeven is vervuld aan de gemeente van Christus. Vergelijk Jer.31:31-34 en 2 Cor.6:16-18 / Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 / Heb.8:8-13 / 9:15 / 10:16-19. Al deze profetieën (en vele anderen) bewijzen dat het letterlijke Israël in deze tijd is vervangen door de gemeente. De beloften aan Israël komen nu toe aan de kerk en worden vergeestelijkt waar het moet. Wat vervuld s door het offer van Christus hoeft niet eer nagevolgd te worden, niet door Israël en zeker niet door bekeerde heidenen. Bijvoorbeeld de profetie aan David dat er altijd ie-mand uit zijn geslacht op de troon zal zitten is overgegaan naar Christus en heeft een geestelijke vervulling (Col.1:13). Waarom? Omdat Christus is niet slechts koning over Israël maar duidelijk over alle volkeren. De kerk is ook het nieuwe priesterschap (1 Pet.2:5,9) de nieuwe tempel (1 Cor.3:16 / Eph.2:20-22) het nieuwe Jeruzalem (Opb.21:2), het nieuwe Zion (Heb.12:22) het nieu-we volk van God (Gal.6:16). Waarom was het afvallige Israël vervangen? Omdat zij geen goede vruchten hebben voortgebracht (Mat.21:43). Zij hadden de werken van Abraham niet (Joh.9:39). Het huis van Israël is hen verwoest nagelaten (Mat.23:38) met geen enkele bevestiging dat het ooit terug hersteld zou worden zoals vroeger het geval was (Jer.5:10,18). Het is echter ook mogelijk dat Jer.5:10,18 slechts over de tegenwoordige eeuw spreekt. Alléén een overblijfsel van de Joden heeft Christus aangenomen (Rom.11:5). In dat deel is de gelovige heiden ingebracht. Bekijk eens de illu-stratie van de olijfboom in Romeinen 11. Alle beloften die Israël door ongeloof niet heeft vervuld kunnen naar de gemeente overgaan. Maar zelf zover dienen we niet te gaan gezien sommige niet vervuld kunnen worden, want de Wet van Mozes is afgeschaft. De voorkennis van God weet dat ze door hen vervuld zullen worden Rom.2:28,29 / 9:6. Volgens Paulus is zelfs de landbelofte aan de gemeente van Joden en Heidenen vervuld. Vergelijk daarvoor Gen.13:15 / 17:8 met Gal.3:16. En alle gelovigen zijn kinderen van Abraham geworden (Rom.4:11). Het gaat om het her-interpreteren van de belofte door Paulus zelf. Wanneer we dan al deze beginselen toepassen is er in deze tijd géén plaats voor een aparte klasse 144.000 genomen uit het letterlijke Israël. Ook niet op een later tijdstip. Deze groep van Opb.7:4-8 is dus een deel van de gemeente. Of op zichzelf een voorstelling van de Gemeente! Biederwolf zet het pro en het contra van de 144.000 als Joden of niet-Joden mooi naast elkaar op blz.582,583. Dit geeft eigenlijk toch blijk van een gemis en wel dit: in het NT is er géén onderscheid meer tussen Joden en andere volkeren wat betreft de manier waarop ze gered worden. En ook wat betreft hun voorrechten en plichten. Géén aanzien des persoon moet dus als een eerste beginsel gezien worden en niet als iets van minder belang. Dat maakt het lijstje minder aantrekkelijk! Ja, en bovendien on-Bijbels! Zou een groep van 144.000, exclusieve Joden en mannen in deze bedeling dan geen onderscheid des persoon zijn? Titels gegeven aan de christelijke gemeente zijn toch duidelijk universeel. Ze wa-ren bijna allen ooit exclusief toegepast op Israël. De gelovigen uit Israël en de gelovigen uit de

OPENBARING _1 tot 10 240

Heidenen zijn echter één sinds de dood aan het kruis van de Heer (Rom.10:13-15 / Eph.2:11-13). Met welk recht gaat men daar nog iets aan wijzigen! Zie wat Nieuw Testamentische schrijvers zeg-gen en schrijven in de onderstaande lijst over de christelijke gemeente Gods waarin vertegenwoor-digers zijn van alle rassen, inclusief de Joden:

Paulus: “kinderen Gods” Rom.8:16 “erfgenamen van God” Rom.8:17 “mede-erfgenamen van Christus” Rom.8:17 “kinderen der belofte” voor Joden Rom.9:8

voor Heidenen Gal.4:28 “de tempel van God” 1 Cor.3:16 “volk van God” 2 Cor.6:16-18 (vergelijk Lev.26:12) “kinderen van Abraham” Gal.3:7 “zaad van Abraham” Gal.3:29 “erfgenamen van de belofte” Gal.3:29 “het Israël van God” Gal.6:16 “heiligen met een erfenis” Eph.1:18 (verg. Deut.4:20) “huisgenoten Gods” Eph.2:19 “de besnijdenis” Phil.3:3 “door God uitverkoren heiligen” Col.3:12 “door God uitverkoren geliefden” Col.3:12 “een eigen volk” Titus 2:14

o Petrus: “een uitverkoren geslacht” 1 Pet.2:9 “een heilige natie” 1 Pet.2:9 “een volk (Gode) ten eigendom” 1 Pet.2:9

o Jacobus: “erfgenamen van het koninkrijk” Jac.2:5

o Johannes: “kinderen Gods” Joh.1:12 “een koninkrijk en priesters voor God” Opb.1:6 “het nieuwe Jeruzalem” Opb.3:12 “de heilige Stad” Opb.21:2

o Schrijver aan de Hebreeën: “volk van God” Heb.4:9 “de berg Sion” Heb.12:22 “de stad van de levende God” Heb.12:22 “het hemelse Jeruzalem” Heb.12:22

3de aantekening: Waarom worden de 144.000 dan afgebeeld als twaalf stammen? Dit is symbo-lisch! In Jac.1:1 en Opb.21:12-14 is dit ook zo. Iemand kan echter niet zeggen “Ik ben van het geestelijke Judah” of “een ander van Reuben” enz. Neen, want elk lid van de gemeente moet aan de voorwaarden verbonden aan de betekenis van de naam van elk stamhoofd, voldoen. Volgens een schema gezien ziet dit er als volgt uit: Stam Betekenis Vervuld in de gemeente

OPENBARING _1 tot 10 241

Juda Loven van God Heb.13:15 Ruben Zie, een zoon Rom.8:14-17 Gad Een groep Luc.13:32 / Opb.7:9 Aser Gezegend Mat.5:3-12 / Joh.13-17 Naftali Een worstelaar Rom.7:14-20 Manasse Vergeten Rom.8:7,8 / Phil.3:13 Simeon Horen Joh.6:68,69 Levi Verenigd Joh.17:20,21 / Hand.2:47 Issakar Beloning 2 Pet.1:4 / Rom.6:16-22 (of dienaar) Zebulon Verblijfplaats Eph.2:19-22 Jozef Toevoeging 1 Cor.9:19,23 / 2 Pet.5-11 Benjamin Zoon van ouderdom Heb.2:11-13 Een ander bewijs dat deze twaalf stammen een symbolische voorstelling zijn is het feit dat de stam van Dan geheel ontbreekt. Deze van Manasse is toegevoegd alhoewel ze géén aparte stam is maar één van de zonen van Jozef. Ook het feit dat de nummering van deze stammen niet overeen-komt met één van de achttien of negentien lijsten der stammen in het Oude Testament verwijst naar symboliek. Het moet u daarom duidelijk zijn dat hier niet gesproken wordt van de 12 stammen van Israël als natie. Ook dat de term “kinderen van Israël” die we in het Oud Testament zo dikwijls terugvinden in het Nieuwe Testament niet meer gebruikt wordt. God kent de zijnen en die horen tot alle stammen en volken en talen en natiën, zij zijn voor Hem indien ze geloven als de 12 stammen van het nieuwe Israël naar de geest ( 2 Tim.2:19). Daarom zal Dan als stam ook ontbreken in de bovenstaande lijst van Openbaring, want zij zijn de eerste stam die afvallig is geworden aan God (Richt.18 / 1 Kon.12:28-30). En waarschijnlijk zal zelfs de antichrist uit zijn lendenen komen zeg-gen enkelen (Jer.8:16,17). Volgens het apocriefe Testament van Dan.5:6 is Satan de prins van deze stam. Maar dat is niet het belangrijkste want we weten dat gewoon niet. 4de aantekening: We hebben bewijs genoeg gegeven dat de 144.000 leden zijn van de gemeente. Aldus zullen ze een hemelse opstanding hebben. De hemelse roeping is de enige die er bestaat vanaf de dood van Christus. Gelovigen zullen veranderd worden in een oogwenk indien ze leven tot de komst van de Heer, ofwel opgewekt worden uit de dood (1 Cor.15:50-54 / 1 Thes.4:13-17 / 1 Joh.3:2 / 2 Pet.1:4). Maar staren we ons niet blind op deze uitdrukking “hemelse hoop” gezien we die gebruiken in tegenstelling tot wat het OT leert. Want dat wist men toen nog niet. Er is progressieve openbaring! Gelovigen uit het OT verwachten te leven op een herstelde nieuwe aarde. Van gelovigen uit het NT staat er dat ze in één van de vele woningen zullen wonen die de Heer voor hen zal klaarmaken.

OPENBARING _1 tot 10 242

Maar waar komt het in de praktijk alles op neer: God zal op de nieuwe aarde wonen, zodat er tus-sen wat Abraham verwacht geen verschil is met dat wat Paulus verwacht. Het is hetzelfde vanuit een ander oogpunt (Opb.21:2:8). Het Koninkrijk Gods zal zowel “aards” als “hemels” zijn. Dat laat ons dan toe het volgende in dit verband te besluiten. Er is géén enkel onderscheid aan te dui-den, zoals de WT en dispensationalisten trachten te bewijzen tussen de toekomst van iemand uit het OT en iemand uit het NT: ze erven beiden het nieuwe. We besluiten met een opmerking van S. Greijdanus blz.130,131: “Deze twee groepen staan a.h.w. niet op gelijke lijn, zodat het verschil zou zijn, dat deze verzegelden Gods verkorenen uit de Joden, de grote schare die uit de heidenen zouden wezen. Zulk een onderscheiding tussen deze verzegelden en de grote schare is ook daarom onwaarschijnlijk en onaannemelijk, dat dan aange-geven zou zijn, dat van de verkorenen en gelovigen uit de heidenen niet één verzegeld ware. Slechts de verkorenen uit de Joden zouden dan verzegeld zijn, maar die uit de heidenen niet. Bij de voorstelling van dergelijke onderscheiding wordt verder over het hoofd gezien, dat de Openbaring hier, zowel als elders, duidelijk in symbolische taal spreekt, en dat het ook daarom niet aangaat, de uitdrukking “kinderen Israëls” hier te willen verstaan van het vleselijke Israël. Die mening wordt ook reeds daaruit als onjuist zichtbaar, dat hier niet alle stammen van Israëls volk worden opgenoemd, hoewel in vs. 4 staat: uit elke stam. Dan wordt niet genoemd, noch Ephraïm, maar wel Jozef, hoewel ook diens zoon Manasse. Dat wijst aan, dat wel de zegswijze of voorstellingsma-nier ontleend is aan het volksbestaan van de vleselijke nakomelingen van Abraham, Izaäk en Ja-cob, maar dat nu toch niet het vleselijke Israël als zodanig bedoeld wordt. Ook de volgorde van de namen doet vermoeden, dat afgezien wordt van Israël als aardse natie. Juda wordt eerst genoemd, Manasse komt vóór Jozef. Evenals de getallen zinnebeeldig zijn, zo zijn het ook de namen Israël en kinderen Israëls. En zo spreekt er ook symboliek uit het voorkomen van deze stamnamen, en uit het weglaten van andere, alsook uit hun volgorde. Juda’s naam gaat voorop als de stam, uit welke de Messias is voortgesproten.” Opb.7:9-17: “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewa-den en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam! En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen. En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dors-ten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tra-nen van hun ogen afwissen.”

Laten we er vooraf op wijzen dat we hier volop in de symbolische taal zitten. Want stel u voor: wie kan zijn klederen wit wassen in bloed? Staan er palmbomen in de hemel waar men zijn takken kan van gebruiken om te wuiven? Enkele commentaren zeggen dat wat nu volgt overeenkomt met het Tabernakelfeest van de Joden. En wat er vooraf ging in de vorige verzen zou het oude Pinkster-feest voorstellen in een nieuw kleedje. Er zijn enkele gelijkenissen maar laten we het niet overdrij-

OPENBARING _1 tot 10 243

ven en hierin dan iets zoeken dat Joods is in karakter. Het gaat om Gods gemeente en dat zijn gees-telijke Joden, dat mag men niet onder de mat vegen. Het belangrijkste element van het verhaal is, Gods uitverkorenen die uit alle volkeren komen! Het Griekse woord “laos” (Strong's Number: 2992) geeft enkele malen het contrast aan tussen het gewone Joodse volk en zijn priesters zoals in Mat.26:5 / Luc.20:19 en Heb.5:3. Soms ook wel eens het verschil tussen Joden, dat een volk is en de heidenen zoals in Handelingen 26:17 en Romeinen 15:10. En ook christenen zijn “een volk” (het volk van God); in Hand.15:14 / Titus 2:14 / Heb.4:9 / 1 Pet.2:9. Uit alle volkeren wil zeggen, gelo-vigen uit zowel Joden als heidenen. Th. Niemeijer, iemand die de leer van de bedelingen aanneemt, zegt in ’Het Zoeklicht’, 12 juni 1999, blz.19: “Hij belooft in Openbaring 2:10 de Gemeente voor deze vreselijke tijd (de grote verdrukking) te bewaren! Toch zal er na de opname van de Gemeente nog een grote schare tot geloof komen: “Een schare, die niemand tellen kan’ (Openb.7:9). We hebben hierbij waarschijn-lijk te maken met mensen, die nog nooit van de Here Jezus gehoord hebben en door de 144.000 verzegelde Joden met het Evangelie bereikt zullen worden. Zij, die het Evangelie voor de opname gehoord hebben, zullen waarschijnlijk hier niet bij horen. Voor hen geldt het in 2 Thess.2:10,11 geschrevene.” A. M. Berkhoff zegt in zijn, ’De Wederkomst van Christus’, Kok, 1926, blz.194: “Hetgeen we hier lezen moet alleen worden toegepast op de martelaren onder de regering van den Antichrist: zij zullen een bijzonder loon ontvangen voor hun bijzonder lijden.” Nà het visioen over de 144.000 ziet Johannes een grote schare die niet geteld kan worden omdat ze ongeordend en te omvangrijk vóór (rond) de troon staan. Ze komen uit alle natiën palmtakken wuivende vóór de troon van YaHWeH en het Lam. Het zijn allemaal gelovigen. We geloven vast dat ze al de getuigen afbeelden van de gemeente, dus van Abel tot Armageddon volgens Heb.11:1-40. Het is een beschrijving nà de opneming der gemeente volgens 1 Thes.4:13-17. Het is als het ware de triomfale intocht van de gemeente, de bruid van Christus in de hemel. Wanneer men dit simpele feit aanvaart heeft zijn vele moeilijkheden in dit gedeelte opgelost. Dit is de enige goede uitleg. Zegt Johannes niet dat hij de grote schare ziet “na deze dingen” anders gezegd, na de ver-zegeling van de 144.000. Hoewel “na” behoeft niet te slaan op een tijdsgebeuren in wat daarop volgt. Het kan ook verklaard worden als dat er een nieuw visioen gezien wordt ná dat van de 144.000. Dat ze niet te tellen zijn, wil natuurlijk niet zeggen dat ze niet in het boek des levens zijn opgetekend. Ze zijn allen van de eerste tot de laatste door Gods genade verwekt en door Hem ge-kend en dus Zijn kinderen.

WAAR IS DE GROTE SCHARE? EEN ONDERZOEK NAAR WAT JEHOVAH’S GETUIGEN LEREN.

HET TEMPEL-ARGUMENT Volgens de mensen van ’DE WACHTTOREN’ bevindt de grote schare van Openbaring 7:9 zich op deze aarde. Dit is in duidelijke tegenspraak met Openbaring 7:9 en Openbaring 7:15, want de grote schare staat namelijk vóór Gods troon en die is in de hemel. Volgens onder andere Openba-ring 4:2 en Openbaring 11:19 is Gods troon en Zijn tempel in de hemel en niet op aarde. Dat is één van de huidige kernleerstellingen van Jehovah’s Getuigen geworden sinds de leer van de twee klas-sen ingevoerd werd door hun tweede president Joseph F. Rutherford in 1935. Men leert dat sinds die datum de “hemelse roeping”, van de 144.000 praktisch voltooid zou zijn. Jehovah's Getuigen leren dat Jezus alléén Middelaar is voor deze door de geest gezalfde 144.000 leden van de hemelse klasse (zie ’DE WACHTTOREN’ van 15 juli 1979, blz.31). Volgens de meest recente jaarcijfers behoren minder dan 8.500 tot die groep. Al hun andere leden hebben een “aardse hoop.” Voor

OPENBARING _1 tot 10 244

99,999% van Jehovah's Getuigen van de aardse klasse is het ondenkbaar dat zij naar de hemel zou-den gaan. Ondanks wat ’DE WACHTTOREN’ leert en predikt, is de vraag: wat zegt de Bijbel zelf over de locatie van de grote schare? “Daarom zijn zij voor de troon van God; en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel; en Degene die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden.” (Openbaring 7:15 NWV). De NWT-vertaling zegt dus zelf in Openbaring 7:15 waar de grote schare is: “voor de troon van God; en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel.” Beantwoorden we eens de vraag: Waar is de troon van God? Heel kort samengevat kan het volgende overzicht gege-ven worden:

Openbaring 4:2 De Troon is in de Hemel Openbaring 11:19 De Tempel is in de Hemel Openbaring 14:17 De Tempel is in de Hemel Openbaring 7:9 De “Grote schare” staat vóór de Troon Openbaring 7:15 De “Grote schare” staat in de Tempel, vóór de Troon

De grote schare bevindt zich dus onmiskenbaar in de hemel. Maar dit komt niet meer overeen met de leer van ’DE WACHTTOREN’ sinds 1935, die zegt dat slechts de 144.000 uit het boek Openbaring in de hemel zullen zijn. We zeggen sinds 1935, want voordien leerden ook de mensen van ’DE WACHTTOREN’ dat de grote schare naar de hemel zou gaan. Ze moeten dus gezien die duidelijke teksten die het niet ondersteunen één en ander wegredenen. Hoe doet men dat? Men gaat een spelletje spelen rond de twee woorden in het Nieuwe Testament die als het Nederlandse “TEMPEL” zijn vertaald. Dit is hoe ’DE WACHTTOREN’ aan die duidelijke bewoordingen tracht te ontsnappen. Op de Internetsite http://www.jehovahs-getuigen.nl/diverse_onderwerpen/grote_schare_18_vragen.htm, staan enkele redenen aangegeven waarom Jehovah’s Getuigen die “grote schare” toch op de aarde plaatsen. Dit is vraag zeven en het antwoord van die Getuige van ‘DE WACHTTOREN’ (wij on-derstrepen de tekst): “Vraag 7: Van de grote schare wordt gezegd dat ze God dienen in zijn “tempel” (heiligdom) of “goddelijke woonplaats” in de studiebijbel. Wanneer het tempelheiligdom of de goddelijke woonplaats in de hemel is, waarom is de grote schare dan op aarde? Antwoord: Jehovah's plaats van goddelijke bewoning is de geestelijke tempel die bestaat uit 144.000 zonen van God. Efeziërs 2:21, 22 zegt bijvoorbeeld: “In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, harmonisch samengevoegd, uit tot een heilige tempel voor Jehovah. In een-dracht met hem wordt ook gij mede opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.” Op andere plaatsen maakt Paulus duidelijk dat de gezalfden uiteindelijk de volledige geestelijke tempel van God vormen. Zie 1 Korinthiërs 3:16, 6:19. En daar degenen die Gods tempel vormen tevens het koninkrijk vormen, aanbidt de grote scha-re God in die tempel doordat ze het koninkrijk dat uit de hemel neerdaalt als een heilige stad beërven. Dat is een klein beetje anders dan de manier waarop het Wachttorengenootschap het nu uitlegt, maar het lost de discrepantie zeker op schriftuurlijke wijze op.” Ondanks alle beweringen van ’DE WACHTTOREN’, is er volgens de context in het boek Open-baring geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de “grote schare” op een andere wijze vóór de troon staat dan de engelen, de zeven geesten, de zeven lampen, het gouden altaar en de vierentwin-tig oudsten. Het is géén aards maar een hemels schouwspel. In weerwil van het duidelijke Bijbelse verslag gaat ’DE WACHTTOREN’ de “grote schare” buiten het tempelheiligdom, in een voorhof van de tempel plaatsen. Symbolisch kan dan een grote schare de 144.000 dienen en zo op onrecht-

OPENBARING _1 tot 10 245

streekse wijze God dienen. Dat is iets als het invoeren van een heiligenverering, zoals in de Roomse Kerk gedaan wordt. Men dient God langs (via) iemand anders die beter bereikbaar zou zijn dan God zelf. Men tracht door de ware betekenis van woorden te verschuiven (het Griekse woord “NAOS” en “ENOPION” doorheen halen) een uitlegging te rechtvaardigen die door de Bijbel zelf wordt tegengesproken. De gehele tempel - met inbegrip van het voorhof der heidenen - kan men niet aanduiden met het begrip “naos.” Bovendien gaat de argumentatie van de Getuige in het hier-boven aangehaalde citaat mank. We zien in het boek Openbaring namelijk zelf al dat de 144.000 op de aarde zijn en dat het de grote schare is die in de hemel is. De grote schare staat in dit gedeelte voor de troon van God maar de 144.000 doen dat niet. Dat zijn ze slechts in Openbaring 14! DE GROTE SCHARE-ARGUMENT ’Redeneren aan de hand van de Schrift’ is een publicatie van ‘DE WACHTTOREN’. Men zegt er op blz.201 dit over de “grote schare”: “Gaan de leden van de in Openbaring 7:9,10 genoemde “grote schare” ook naar de hemel? Van hen zegt de Openbaring niet, zoals van de 144.000, dat zij “van de aarde zijn gekocht” om met Christus op de hemelse berg Sion te zijn. — Openb. 14:1-3. Dat zij worden beschreven als “staande voor de troon en voor het Lam”, duidt niet noodzakelij-kerwijs op een plaats, maar op een goedgekeurde toestand. (Vergelijk Openbaring 6:17; Lucas 21:36.) De uitdrukking “voor de troon” (Grieks: e·no'pi·on tou thro'nou; letterlijk “in het gezicht van de troon”) hoeft niet te betekenen dat zij in de hemel zijn. Zij staan eenvoudig “in het gezicht” van God, die ons vertelt dat hij vanuit de hemel de mensenzonen aanschouwt. — Ps. 11:4; verge-lijk Matthéüs 25:31-33; Lucas 1:74, 75; Handelingen 10:33.” De Griekse tekst in Openbaring 7:9 verwijst naar de “grote schare” met de Griekse woorden “ochlos polus.” (Meestal als “grote menigte” vertaald in onze Bijbels.) Dezelfde woorden staan ook in Openbaring 19:1. Daar is verwezen naar een “grote schare” (“ochlou pollou”) waar het zeer waarschijnlijk betrekking heeft op engelen. (“Ochlos” is het Strong's Number 3793.) De Bijbel be-schrijft engelen als een grote gemeenschap. Dit zijn enkele andere teksten hierover: Hebreeën 12:22 SV 77: “Maar gij zijt gekomen tot de berg Sion, en de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen.” Daniël 7:9,10 SV 77: “Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar van Zijn hoofd als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, en de raderen daarvan een brandend vuur. Een vurige rivier vloeide, en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tien duizendmaal tien duizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend.” Openbaring 5:11,12 SV 77: “En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en de dieren, en de ouderlingen; en hun getal was tien duizendmaal tien duizenden, en duizendmaal duizenden; Zeggende met een grote stem: Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dank-zegging.” Dat wil zeggen dat de engelen regelmatig als een grote schare beschreven zijn. Maar er is méér dan dit. Door het NT heen worden deze zelfde woorden ook nog gebruikt om elke grote groep mensen aan te duiden. De Leidsche Vertaling van Lucas 2:13 luidt: “En plotseling was bij den engel een schare van het hemelse heirleger, die God prees.” Die schare is een hele menigte engelen samen. In Marcus 9:14 twistten de apostelen van Christus met een grote groep personen die aangeduid wordt met “ochlon polun.” Wanneer Judas Iskariot naar de Olijfberg komt om Jezus te verraden, in de nacht voor zijn dood, zegt Mattheüs 26:47 dat hij werd vergezeld door een “ochlos polus” = een

OPENBARING _1 tot 10 246

grote schare, meestal vertaald als “bende.” De schrijver van het boek Openbaring, de apostel Jo-hannes, beschrijft in zijn evangelie (6:2) een groep personen die Jezus volgen: “omdat ze de teke-nen zagen die hij aan de zieken verrichtte” als “ochlos polus.” In het evangelie zijn de discipelen en de schare dikwijls apart genoemd, zo in; Mat.23:1 SV 77: “Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen.” Marc.3:7 SV 77: “En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; en Hem volgde een grote menigte van Galiléa, en van Judéa.” Marc.6:45 SV 77: “En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor Hem heen te varen aan de andere zijde tegen over Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten.” In Marcus 12:37 SV 77 lezen we: “David dan zelf noemt Hem zijn Heere, en hoe is Hij zijn Zoon? En de menigte der schare hoorde Hem gaarne.” Uit de context is het duidelijk dat er een onderscheid gemaakt is tussen de Joodse clerus en het gewone volk, de man van de straat. Ook in Johannes 12:9,10 SV 77 is dat duidelijk: “Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus’ wil, maar opdat zij ook Lázarus zouden zien, die Hij uit de doden opgewekt had. En de overpriesters beraadslaagden, dat zij ook Lázarus doden zouden.” Hoe ziet het er uit in de hemel? We moeten er wat over zeggen om te kunnen oordelen of de argumenten van de WT enige waarde hebben. Dit is een beschrijving gebaseerd op het beginsel van het tabernakel of tempelstructuur, maar er zijn ook andere beschrijvingen. Hebreeën 9:7,8,12,24 NBG leert: “Maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven. Daarmede gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond (...) en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf (...) Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goe-de, voor het aangezicht Gods te verschijnen.” In de tempel op aarde waren twee grote afdelingen in het tempelheiligdom: het Allerheiligste en het Heilige. Deze afdelingen werden van elkaar gescheiden door middel van een groot gordijn. Pau-lus identificeert dit “gordijn” in de hemelse geestelijke tempel als volgt, in Hebreeën 10:19-22 NBG: “Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zui-ver water.” “Wij” zegt Paulus en geeft daarmee aan dat het om slechts de gelovigen gaat uit zowel het Jodendom als het heidendom. Vanuit deze opmerkingen gaat een Jehovah’s Getuige ervan uit dat de “grote schare” van het boek Openbaring hoofdstuk zeven niet tot in het heilige der heiligen komt, daar komen slechts de 144.000. De grote schare komt alléén vóór dat grote gordijn, het is namelijk het voorhof van dat Heilige. Ze staan niet waar de priesters zouden staan maar waar het gewone volk staat. Daar voe-gen ze nog een andere redenering aan toe die te maken heeft met het tabernakel. Zo staat volgens de wet van Mozes in Numeri 5:30 een vrouw die beschuldigd werd van ontrouw: “voor het aange-zicht van Jehovah” (NWV-vertaling) om haar daar als schuldig of onschuldig te oordelen. En het is duidelijk dat het gehele Israëlische kamp niet naar de hemel werd opgeheven om “voor Jehovah

OPENBARING _1 tot 10 247

te naderen” (NWV-vertaling). Deze argumentatie loopt al mank bij een vergelijk van de tempel in Jeruzalem en wat volgens de Getuigen in de nieuwe tempel geschied. In Jeruzalem kon slechts een Jood komen, maar in wat de Getuigen als het tegenbeeld zien komen geen Joden in dat voorste tempelgedeelte. Voor hen zijn slechts de 144.000 het tegenbeeld van de gelovige Joden. De grote schare zou van een heidense afkomst zijn en die kon niet tot God naderen in de tempel van Jeruza-lem. “Voor Jehovah te naderen” moet dus ook in het tegenbeeld door iemand van hetzelfde geloof gedaan worden en dat is niet het geval met de 144.000 en de grote schare. Appels en peren verge-lijken kan je maar tot op een zekere hoogte. Het is fruit maar van een andere soort. Het heeft geen zin om te beweren dat alle uitdrukkingen die in de Bijbel staan, steeds hetzelfde betekenen. De letterlijke termen van het Oud Testament hoeven niet dezelfde betekenis te hebben als in het Nieuw Testament. Dat wil zeggen dat we een letterlijke uitdrukking niet altijd letterlijk moeten opvatten. Integendeel, we geven het voorbeeld van het Bijbelse begrip “tempel” dat enkele malen verwijst naar de GEMEENTE VAN CHRISTUS = de nieuwe tempel. En die tempel is steeds weergegeven in het NT als een “naos.” Het is uiterst belangrijk dat onderscheid te maken. Tempel, geestelijk gezegd van de gelovigen uit het NT (gebaseerd op een idee van R. Torrey)

Volgens deze Bijbelteksten; 1 Cor.3:16 1 Cor.6:19 2 Cor.6:16 Epheze 2:20-22 Hebreeën 3:6 1 Petrus 2:5

Christus woont in Zijn tempel door de Heilige Geest Johannes 14:20

Word gepredikt als een werkelijkheid Johannes 17:23 Romeinen 8:10

Het oude leven is door het nieuwe vervangen Galaten 2:20

Ontvangt men door geloof Epheze 3:17-19

Is een geheimenis Colossenzen 1:27

Vraagt naar gehoorzaamheid 1 Johannes 3:24

Weggelegd voor gelovigen Openbaring 3:20

HET TROON-ARGUMENT In de NBG Vertaling van 1951 staat het begrip “TROON” in 57 vindplaatsen in 49 verzen. Dit zijn ze:

1. Mat.5:34: “Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de TROON van God is.”

2. Mat.19:28: “Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de TROON zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.”

OPENBARING _1 tot 10 248

3. Mat.23:22: “En wie gezworen heeft bij de hemel, zweert bij de TROON Gods en bij Hem, die daarop gezeten is.”

4. Mat.25:31: “Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de enge-len met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de TROON zijner heerlijkheid.

5. Luc.1:32: “Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de HERE GOD zal Hem de TROON van zijn vader David geven.”

6. Luc.1:52: “Hij heeft machtigen van de TROON gestort en eenvoudigen verhoogd.”

7. Hand.2:30: “Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn TROON te doen zitten.”

8. Hand.7:49: “De hemel is Mij ten TROON, en de aarde een voetbank mijner voeten. Wat voor huis zult gij Mij bouwen, zegt de Here, of wat is de plaats mijner rust?”

9. Hand.12:21: “En op een bepaalde dag hield Herodes, in een koninklijk kleed op de TROON gezeten, een rede tot hen.”

10. Heb.1:8: “maar van de Zoon: Uw TROON, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap.”

11. Heb.4:16: “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de TROON der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gele-gener tijd.”

12. Heb.8:1: “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de TROON der majesteit in de hemelen.”

13. Heb.12:2: “Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en volein-der des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de TROON Gods.”

14. Opb.1:4: “Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor zijn TROON zijn.”

15.

Opb.2:13: “Ik weet, waar gij woont, dáár waar de TROON des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.”

16. Opb.3:21: “Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn TROON, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn TROON.”

17. Opb.4:2: “Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een TROON in de hemel en iemand was op die TROON gezeten.”

18. Opb.4:3: “En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de TROON, van aanzien de smaragd gelijk.”

19. Opb.4:4: “En rondom de TROON waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden.”

20. Opb.4:5: “En van de TROON gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de TROON; dit zijn de zeven Geesten Gods.”

21. Opb.4:6: “En voor de TROON was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de TROON en rondom de TROON waren vier dieren, vol ogen van voren en van achte-ren.”

22. Opb.4:9: “En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de TROON gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft.”

23. Opb.4:10: “zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de TROON gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor de TROON werpen, zeggende.”

OPENBARING _1 tot 10 249

24. Opb.5:1: “En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de TROON zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels.”

25. Opb.5:6: “En ik zag in het midden van de TROON en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde.”

26. Opb.5:7: “En het kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de TROON gezeten was.”

27. Opb.5:11: “En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de TROON, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en dui-zenden duizendtallen.”

28. Opb.5:13: “En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de TROON gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.”

29. Opb.6:16: “en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het AANGEZICHT van Hem, die gezeten is op de TROON, en voor de toorn van het Lam.”

30. Opb.7:9: “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de TROON en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen.”

31. Opb.7:10: “En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de TROON gezeten is, en van het Lam!”

32. Opb.7:11: “En al de engelen stonden rondom de TROON en de oudsten en de vier die-ren, en zij wierpen zich op hun AANGEZICHT voor de TROON en aanbaden God.”

33. Opb.7:15: “Daarom zijn zij voor de TROON van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de TROON gezeten is, zal zijn tent over hen uitsprei-den.”

34. Opb.7:17: “want het Lam, dat in het midden van de TROON is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.”

35. Opb.8:3: “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de TROON.”

36. Opb.12:5: “En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn TROON.”

37. Opb.13:2: “En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn TROON en grote macht.”

38. Opb.14:3: “en zij zongen een nieuw gezang vóór de TROON en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde.”

39. Opb.16:10: “En de vijfde goot zijn schaal uit over de TROON van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn.”

40. Opb.16:17: “En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de TROON, zeggende: Het is geschied.”

41. Opb.18:7: “geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik TROON als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien.”

42. Opb.19:4: “En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aan-

OPENBARING _1 tot 10 250

baden God, die op de TROON gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja!”

43. Opb.19:5: “En een stem ging uit van de TROON, zeggende: Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!”

44. Opb.20:11: “En ik zag een grote witte TROON en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens AANGEZICHT de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden.”

45.

Opb.20:12: “En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de TROON, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des le-vens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.”

46. Opb.21:3: “En ik hoorde een luide stem van de TROON zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn.”

47. Opb.21:5: “En Hij, die op de TROON gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.”

48. Opb.22:1: “En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ont-springende uit de TROON van God en van het Lam.”

49. Opb.22:3: “En niets vervloekts zal er meer zijn. En de TROON van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren.”

De Openbaring van Johannes in het Nieuwe Testament, is het boek dat de meeste verwijzingen heeft naar een “troon.” Dat woord THRONOS (Grieks) vinden we 47 maal in Openbaring, gevolgd door 4 maal in Mattheüs. Het is dus één van de belangrijkste begrippen in Openbaring. Zowel het Griekse woord “THRONOS” als het Hebreeuwse woord “KISSE”, wordt gebruikt voor de troon van een heerser. Het is het symbool van zijn Koninklijke macht. Wanneer we in Luc.1:32 lezen: “Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de HERE GOD zal Hem de TROON van zijn vader David geven”, dan gaat het niet om een letterlijke troon maar om dezelfde macht die David had die van Jezus zal zijn. Troon van God = Macht van God volgens Ps.9:4,7 / 11:4 / 47:8 / 89:14 / Jes.6:1 / Mat.5:34 / Heb.8:1 / 12:7. Troon van Christus = Macht van Christus volgens Mat.19:28 / 25:31 / Hand.2:30 / Opb.1:4 / 3:21. In het oude Nabije Oosten viel een onderdaan languit op de grond wanneer hij tot zijn heer nadert. De Openbaring van Johannes maakt ons er van bewust: er is een troon in de hemel. De troon van YaHWeH is er beschreven verheven, boven alle 24 andere tronen die er zijn. Het begrip “troon” is het sleutelwoord in Openba-ring 4, een beschrijving van de hemel en wie er zich in bevinden, maar in dat hoofdstuk is er nog geen sprake van de grote schare of van de 144.000. HET VÓÓR DE TROON-ARGUMENT Wanneer we even de moeite nemen om na te gaan hoe de uitdrukking VÓÓR = “enopion” in Openbaring wordt gebruikt in verband met Gods “troon”, komen we tot het volgende: Openbaring 1:4 NBG “Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede

van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die VOOR (enopion) zijn TROON zijn.”

Openbaring 4:5 NBG “En van de TROON gingen bliksemstralen, stemmen en dondersla-gen uit; en zeven vurige fakkels brandden VOOR (enopion) de TROON; dit zijn de zeven Geesten Gods.”

Openbaring 4:6 NBG “En VOOR (enopion) de TROON was als een glazen zee, kristal ge-lijk. En midden in de TROON en rondom de TROON waren vier

OPENBARING _1 tot 10 251

dieren, vol ogen van voren en van achteren.” Openbaring 4:10 NBG “zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen VOOR (enopion)

Hem, die op de TROON gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen VOOR (enopion) de TROON werpen, zeggende.”

Openbaring 7:9 NBG “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden VOOR (enopion) de TROON en VOOR (enopion) het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen.”

Openbaring 7:11 NBG “En al de engelen stonden rondom de TROON en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht VOOR (enopion) de TROON en aanbaden God.”

Openbaring 7:15 NBG “Daarom zijn zij VOOR (enopion) de TROON van God en zij vere-ren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de TROON ge-zeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden.”

Openbaring 8:3 NBG “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar VOOR (enopion) de TROON.”

Openbaring 9:13 NBG “En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat VOOR God staat.”

Openbaring 11:16 NBG “En de vierentwintig oudsten, die VOOR (enopion) God op hun tro-nen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God.”

Openbaring 14:3 NBG “En zij zongen een nieuw gezang vóór de TROON en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de hon-derdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde.”

In de gevallen waar iemand VÓÓR = “enopion” de “troon” staat, wordt het allemaal gebruikt van dingen in de hemel; God, het Lam, de engelen, de 24 oudsten en de 4 dieren en uiteindelijk ook de 144.000 (1:4 / 4:5,6 / 4:10 / 7:9 / 7:11 / 7:15 / 8:3 / 9:13 / 11:16 / 14:3). De grote schare daar van uitsluiten ondanks de duidelijke teksten in dat verband is geen goede theologie en een kramiekige redenering. Een andere redenering is deze van het begrip “AANGEZICHT” in 8 vindplaatsen in 8 verzen waar het begrip “troon” niet vermeld is. En de grote schare werpt zich vóór het AANGEZICHT van God volgens Opb.7:11. Waar anders dan in de hemel? Dit zijn ze:

1. Opb.3:8: “Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw AANGEZICHT gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.”

2. Opb.6:16: “en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het AANGEZICHT van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam.”

3. Opb.7:11: “En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun AANGEZICHT voor de troon en aanbaden God.”

4. Opb.8:4: “En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods AANGEZICHT op.”

5. Opb.11:4: “Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het AANGEZICHT van de Here der aarde staan.”

OPENBARING _1 tot 10 252

6. Opb.11:16: “En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun AANGEZICHT en aanbaden God.”

7. Opb.20:11: “En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens AANGEZICHT de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevon-den.”

8. Opb.22:4: “En zij zullen zijn AANGEZICHT zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn.”

HET “NAOS” = “HIERON” ARGUMENT In ’Inzicht in de Schrift’, deel 2 staat deze definitie op blz.1002: “De Griekse woorden hi'e·ron en na'os worden beide met “tempel” weergegeven en kunnen op het gehele tempelcomplex dui-den of op het centrale gebouw ervan; na'os, dat “heiligdom” of “godswoning” betekent, duidt soms specifiek op de heilige binnenste ruimten van de tempel.” Er zijn twee Griekse woorden waarover het hier gaat, “NAOS” en “HIERON.” Men tracht bij Jehovah’s Getuigen te redeneren dat “NAOS” ook de hele tempel - met inbegrip van het voorhof der heidenen - kan aanduiden. In een kader met een primitieve tekening van de tempel te Jeruzalem, in ‘DE WACHTTOREN’ van 15 november 1980, blz. 15 staat het volgende: “Het Griekse woord naos verwijst vaak naar het binnenste heiligdom dat de hemel zelf afbeeldt (1)*MAAR de bouw van de gehele tempel (naos) had 46 jaar geduurd (2)*De gehele tempel (naos) werd als een van God afkomstig oordeel verwoest (3)*Jezus heeft de geldwisselaars uit de voorhoven van de buitenste tempel (naos) verdreven (4)*Judas heeft de dertig zilverstukken in de buitenste tempel (naos) teruggeworpen (5)*DAAROM stemt het met dit alles overeen dat de „grote schare” God in het aardse voorhof van de geestelijke tempel dient.” (Dit is onze nummering.) Deze beweringen kunnen bij een nader onderzoek niet hard gemaakt worden: Nemen we punt 2 als begin: “*De gehele tempel (naos) werd als een van God afkomstig oordeel verwoest.” We citeren uit de Nieuwe Wereldvertaling en verwijzen naar hun Grieks-Engelse versie [Kingdom Interlinear] en dat geeft weer dat wanneer Jezus het verwoesten van de tempel voorzegd hij nergens van de “naos” spreekt maar steeds van de “hieron.” Matthéüs 24:1,2: “Terwijl Jezus nu wegging en de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] verliet, kwamen zijn discipelen echter naar hem toe om hem de gebouwen van de tempel te to-nen. 2 Hij gaf hun ten antwoord: „Ziet GIJ al deze dingen niet? Voorwaar, ik zeg U: Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten die niet afgebroken zal worden.” Marcus 13:1-3: “Terwijl hij de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] uitging, zei een van zijn discipelen tot hem: „Leraar, zie toch eens, wat een stenen en wat een gebouwen!” Jezus zei echter tot hem: „Ziet gij deze grote gebouwen? Hier zal geenszins een steen op de andere wor-den gelaten die niet afgebroken zal worden. En toen hij op de Olijfberg zat, met het gezicht op de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”], vroegen Petrus en Jakobus en Johannes en Andréas hem, terwijl er verder niemand bij was.” Lucas 21:5,6: “Later, toen sommigen over de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] spra-ken, hoe hij met prachtige stenen en [aan de tempel] opgedragen voorwerpen versierd was, zei hij: „Wat deze dingen aangaat die GIJ aanschouwt, er zullen dagen komen waarin hier geen steen op de andere gelaten zal worden die niet afgebroken zal worden.” Dat wil zeggen dat de bewering van ‘DE WACHTTOREN’ niet waar is. Om te kunnen bewijzen dat de grote schare op aarde blijft heeft men een toevlucht genomen tot een misleiding door de

OPENBARING _1 tot 10 253

Griekse grondtekst verkeerd weer te geven. Er staat in geen enkele van de teksten wat over de “naos.” Niet dat we niet geloven dat ook deze vernietigd is, maar er staat telken male wat over de “hieron” = de totale structuur van de tempel. Verder zegt ’DE WACHTTOREN’ van 15 november 1980, punt drie: “*Jezus heeft de geld-wisselaars uit de voorhoven van de buitenste tempel (naos) verdreven.” Ook hier zeer zeker het bewuste doorheen haspelen van de twee Griekse begrippen voor ons Nederlandse “tempel.” Jezus, drijft de mensen uit wat genoemd wordt: het ganse tempelcomplex. Niet uit het Allerheiligste! Dat is hier evident en zonder tegenspraak, gezien in het Heilige der Heiligen slechts de hogepriester kwam en dat zelfs slechts éénmaal per jaar. Dit zijn de teksten over de tempelreiniging zodat u zelf kan inzien dat het kadertje uit het artikel in ’DE WACHTTOREN’ leugens bevat; Matthéüs 21:12: “En Jezus ging de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] binnen en wierp allen die in de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] verkochten en kochten eruit en keerde de tafels van de geldwisselaars en de banken van de duivenverkopers om.” Marcus 11:15: “Nu kwamen zij te Jeruzalem. Daar ging hij de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] binnen en begon hen die in de tempel verkochten en kochten eruit te werpen, en hij keerde de tafels van de geldwisselaars en de banken van de duivenverkopers om; en hij liet niet toe dat iemand een gebruiksvoorwerp door de tempel droeg.” Lucas 19:45: “En hij ging de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] binnen en begon hen die [daar] aan het verkopen waren, eruit te werpen, terwijl hij tot hen zei: „Er staat geschreven: ’En mijn huis zal een huis van gebed zijn’, maar GIJ hebt het tot een rovershol gemaakt.”“ Johannes 2:14,15 “En in de tempel [Kingdom Interlinear = “HIERON”] trof hij de verkopers van runderen en schapen en duiven aan en de geldhandelaars die daar op hun plaats zaten. En nadat hij een zweep van touwen had gemaakt, dreef hij hen allen de tempel [Kingdom Interli-near = “HIERON”] uit, met de schapen en runderen, en hij stortte de geldstukken van de geld-wisselaars uit en keerde hun tafels om.” Dit is de vierde opmerking die men maakt in ’DE WACHTTOREN’ van 15 november 1980: “*Judas heeft de dertig zilverstukken in de buitenste tempel (naos) teruggeworpen.” Hun verta-ling van Matthéüs 27:5 leest als volgt: “’Ik heb gezondigd toen ik rechtvaardig bloed verried.’ Zij zeiden: ’Wat gaat ons dat aan? Dat is uw zaak!’ Toen gooide hij de zilverstukken in de tempel en trok zich terug, en hij ging heen en hing zich op.” Hier staat één keer “NAOS”! Bekijken we enkele vertalingen inclusief vers 3 van links naar rechts de;

Statenvertaling van 1977 NBG 3 Toen heeft Judas, die Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren penningen de overpriesters en de ouderlingen weerge-bracht

3 Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, berouw, daar hij zag, dat Hij veroordeeld was, en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug

5 En toen hij de zilveren penningen in de tempel [Grieks = naos] geworpen had, ver-trok hij, en heengaande, verworgde zichzelf.

5 En de zilverlingen in de tempel [Grieks = naos] werpende, verwijderde hij zich; daar-op ging hij heen en verhing zich.

We citeren uit het commentaar van J. Keulers op dit evangelie verschenen bij Romen & Zonen in 1950. Hij was in zijn dagen één van de belangrijkste commentators. “Men veronderstelt daarom, dat de deur van het voorportaal openstond en dat Judas de geldstukken naar binnen slingerde. Het is echter waarschijnlijker dat naos hier het gehele tempelcomplex aanduidt, waarbij ook de raad-zaal der Sanhedristen (Gazith) behoorde” (blz.330). Maar er staat niet in de Bijbeltekst dat ze in

OPENBARING _1 tot 10 254

vergadering zijn en dat maakt de laatste opmerking niet echt noodzakelijk. De eerste verklaring lijkt meer waarschijnlijker. We zijn hier zes uur in de morgen, juist na de veroordeling van Jezus en de priesters zijn in de tempel begonnen aan hun morgentaken. Er is véél werk want het is de eerste dag van de pesachweek! De hogepriesters offeren dieren, anderen de reukoffers en doen wat er hen te doen staat en beseffen maar op een bepaald moment dat ook Judas er is. Dat alles speelt zich af in dat gedeelte waar slechts priesters komen en niet het volk. Dit zegt Albert Barnes in zijn commen-taar: “Zeer waarschijnlijk bekommerde Judas zich niet, of dacht er niet aan in welk gedeelte van de tempel hij vertoefde. In zijn grote wroeging haast hij zich naar de tempel en smeet het geld in de voor hem meest gepaste plaats.” Dit heeft waarschijnlijk te maken met een regeling die er is in de Talmud, dat iemand niet in de nacht ter dood mag veroordeeld worden. Het Sanhedrin bekrachtigd nog eens wat ze die nacht heeft bekokstoofd en het volk met hen: Jezus is de dood schuldig. De overpriesters hebben eerst (figuurlijk) hun handen gewassen, zoals ook Pilatus, hen treft géén schuld aan de dood van de man van Nazareth. Naar hun tradities hebben ze alles gedaan wat er gedaan moest worden. Ze hebben hun wetten niet geschonden. Ze zijn rein voor God en voelen zich in geen enkel opzicht onrein om hun werk niet te doen. In wat hierboven beschreven staat is er nog een andere traditie die zegt dat ze na het veroordelen van iemand ter dood niets mogen eten die dag. Ze hoeven niet eerst naar huis om iets te eten, alles gaat gewoon zijn eigen gangetje, er is niets aan de hand. De hypocrisie weet zich goed in te dekken. Het geld gaat niet naar de tempelkas, maar men koopt er een waardeloos stuk grond voor. Onze conclusie betreffende dit vierde punt; het is geen regelrecht en onbetwistbaar voorbeeld dat uit het gebruik van “NAOS” in deze tekst zou moeten blijken dat het gehele tempelgebied er mee aangeduid is. Judas gooide de dertig zilverstukken niet waar iedereen ze kon rapen, maar in dat gedeelte waar de priesters werken, het zijn zij die hem uitbetaald hebben en ze krijgen hun bloed-geld terug. Nu, dat we al dat andere al onderzocht hebben komen we tot hun eerste opmerking in ’DE WACHTTOREN’ van 15 november 1980, blz.15, daar staat het volgende: “*MAAR de bouw van de gehele tempel (naos) had 46 jaar geduurd.” In werkelijkheid heeft de bouw van de tempel van Herodes bijna tachtig jaar geduurd (van 18 v. Chr. tot 63 na Chr.), maar dat wist men toen nog niet. De tekst die zou moeten ondersteunen dat de bouw 46 jaar duurde is Johannes 2:19-22: “Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen. De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen? Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams. Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had.” Hier staat telkens het Griekse “naos.” Maar er staat niet wat Jehovah’s Getuigen beweren: “MAAR de ganse structuur van de tempel is de “naos.” In het proces tegen Jezus zal men enkele malen verwijzen naar deze uitspraak; Mat.26:60-65 / 27:40 / Marcus 14:57-59 / 15:29. Hier moeten we drie opmerkingen maken. De eerste is deze dat Jezus zijn discipelen meerdere malen voorzei dat Hij zou sterven en vanuit de dood terug zou opstaan. Dat is duidelijk in Mat.12:40 / 16:21 / 17:9,23 / 20:19,26,32 / Marcus 8:31 / 9:9,31 / 10:34 / Lucas 9:22 / 18:33. Maar dat hadden ze niet begrepen of zelfs kunnen schatten in hun beeld van wat de Messias moest doen. Een tweede opmerking; Jezus is duidelijk véél meer dan de tempel want de Shekinah – het licht van Gods aanwezigheid – rust op Jezus en niet op de tempel in Jeruzalem (Mat.12:6). Meer zelfs, in de persoon van Jezus heeft God zich als in een tabernakel aan de mensen getoond (Joh.1:14). Paulus zal het later formuleren als dat in Jezus, de ganse volheid van God zichtbaar

OPENBARING _1 tot 10 255

aanwezig was (Col.2:9). Stephanus zal tegen Jeruzalem en zijn letterlijke tempel preken (Hand.6:13 / 7:48). Paulus ook spreekt tegen de tempel (Hand.21:28). De derde opmerking: hier is in de woor-den van Jezus géén ander verhaal op te maken dan dat Hij naar Zijn lichaam verwijst. Het zijn de JODEN DIE DENKEN DAT HIJ OVER DE LETTERLIJKE TEMPEL SPREEKT. Het zijn de Joden die een “naos” maken van dat tempelcomplex en dat doen ze ten onrechte. We mogen uit hun verkeerde interpretering geen vaststaande conclusies trekken. De gemeente van Christus zal later de énige en echte “naos” zijn (1 Cor.3:16 / 1 Cor.6:19 / 2 Cor.6:16 / Epheze 2:20-22 / He-breeën 3:6 / 1 Petrus 2:5). Jezus heeft bij het reinigen van de tempel aangegeven dat Hij de te ver-wachtten Messias is uit Maleachi 3:1,3. Hij is het die het “huis van Zijn vader” bewaakt (vers 16). Jezus, is Heer van: 1°) de oude tempel die in 70 na Chr. is verwoest, 2°) van de tempel van Zijn lichaam en 3°) van de tempel die Jezus door de Heilige Geest gebouwd heeft vanaf Pinksteren. Deze conclusie dringt zich dus op, ‘DE WACHTTOREN’ heeft opzettelijk een verkeerd bewijs-materiaal beschreven om de “naos” te laten gelijk zijn aan de “hieron.” Men wil persé de voorhof van de tempel - waar het gewone volk kwam - een deel laten zijn van het Heilige der Heiligen, maar dat is niet waar. Vervalsing van de punten twee en drie, een vierde punt dat het zou moeten onder-steunen is niet de correcte lezing van die tekst en van de eerste begrijpen ze de achtergrond niet. Dat ze “DAAROM” de grote schare niet hemels maar als een aardse klasse zien, berust op de ver-keerde bewijzen, het zijn zelfs leugens wanneer men werkelijk de Bijbel ter hand neemt! Mogen we daar nog een pikant detail aan toevoegen. Wanneer in het boek Openbaring een geestelijke tempel gemeten wordt of hij voldoet aan alles wat God verlangd, dan is er iets dat opvalt. Lezen we Open-baring 11:2 NWV: “Maar wat het voorhof buiten het tempel (heiligdom) (Grieks = “NAOS”) betreft, werp dat volledig buiten en meet het niet, want het is aan de natiën gegeven, en zij zul-len de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.” Hallo zeg: indien de grote schare - de “grote menigte” uit onze gewone vertalingen - in het voorhof van de tempel – dat is de 144.000 – dienst doet, dan zullen ze volledig buiten geworpen worden. Ze zullen voor God verloren zijn! We hebben nog enkele commentaren op dat vers dat door Jehovah’s Getuigen misbruikt is om hun vooropgezette doctrine te ondersteunen. A. Barnes zegt bij deze tekst (vers 19): “De evange-list geeft te kennen (in Joh.2:21) dat de tempel hier verwijst naar Zijn lichaam. Het is niet onmo-gelijk dat Hij met Zijn vinger naar Zijn lichaam wees toen Hij deze woorden sprak.” J. Calvijn schreef dit bij vers 19: “Dit is een allegorische manier van uitdrukken: Christus spreekt met een zekere vorm van geheimzinnigheid omdat Hij ze onwaardig achtte een direct antwoord te ontvangen, zoals Hij op andere plaatsen tot hen spreekt in gelijkenissen, omdat ze onbekwaam waren het mysterie van het koninkrijk te vatten (Mattheüs 13:13). Vooreerst weigert Hij hun het teken dat ze vragen, ofwel omdat hen dat niets zou bijgebracht hebben of omdat het er de tijd niet toe was. Bij sommige gelegenheden heeft Hij vanuit hun opmerkingen toch nog een redelijk ant-woord gegeven, er moet dus een belangrijke reden zijn waarom dat nu niet het geval is. Ze mogen dit niet als een reden opvatten zich te verontschuldigen, Hij verklaart dat deze kracht door een teken zal gegeven worden van een ongewone aard; een grotere ondersteuning van de goddelijke macht in Christus is er niet dan de opstanding uit de doden. Maar Hij geeft hen die boodschap in een figuurlijk antwoord, ze zijn het namelijk niet waardig een rechtstreeks antwoord te ontvangen. Kort gezegd Hij gaat met ongelovigen om zoals ze het verdienen, en Hij beschermt zich op die wijze tegen kwaadsprekerij. Het was toen nog niet duidelijk dat ze tegendraads waren maar Chris-tus kende hun innerlijke gevoelens.” John Lightfoot was de schrijver van een reeks aantekeningen ’From the Talmud and Hebraica’ en geeft onder andere dit commentaar bij Johannes 2:19: “Christus toonde hen geen teken dat geen teken was, Mattheüs 12:39. Toen Mozes zijn stok veranderde in een slang en de slang opnieuw in

OPENBARING _1 tot 10 256

een stok, wanneer een hand lepreus werd en opnieuw vlekkeloos, waren dat slechts tekenen; maar deze tekenen die Mozes daarna in Egypte verrichte waren niet slechts tekenen maar wonderen met een heilzame werking. Wie deze tekenen niet zou aanvaarden zou de nog komende tekenen ook niet aanvaarden. En zo ook onze geliefde Heer, die hun vraag naar tekenen zag als ongeloof, nog an-dere nieuwe tekenen zou onnodig geweest zijn.” HET ANDERE SCHAPEN-ARGUMENT De WT leert dat de grote schare een “aardse klasse” is van andere schapen die niet door Gods Geest herboren zijn. Deze groep zou ontstaan zijn na 1931 (en vooral nà 1935). De grote schare kan echter géén “aardse klasse” zijn. Zij moeten leden zijn van de gemeente om verscheidene rede-nen. Eerst en vooral omdat er “géén aardse roeping” bestaat tussen de periode van de dood van de Heer en Armageddon (volgens de betekenis die ze eraan geven). Zelfs de WT kan geen enkel positief bewijs leveren voor deze zaak. Ze trachten deze leer te ondersteunen met Joh.10:16. Ver-der met Opb.7:9-17 en ongeveer veertig profetische voorbeelden uit het OT. Een onderzoek van deze schriftuurplaatsen leert echter dat Joh.10:16, de tekst die spreekt over “andere schapen”, niet doelt op een groep van aardse schapen van de Heer, maar er hier naar de heidenen verwezen is. De bekeerde heidenen zijn de andere schapen. Christus profeteert dat ze ook in Zijn stal zullen komen. Hij spreekt in Johannes hoofdstuk 10 namelijk tot de Joden. Wanneer men hier zou denken aan een aardse klasse dan is de gelijkenis verloren gegaan. Dezen die op de aarde zullen leven zijn géén deel van de hemelse stal en het is hierover dat Christus het heeft. Eén stal, één roeping. De andere scha-pen zijn dus de heidenen die vanaf de prediking van Petrus tot Cornelius ook tot een deel van de hemelse stal van Christus kunnen behoren (Eph.4:4-6). Een andere uitleg van de “andere schapen” die eveneens juist kan zijn is dan dat Christus hier over deze Joden spreekt tot wie Hij (of Zijn discipelen) nog niet gepredikt had. Want vele Joden leefden niet in de streek van Palestina maar daarbuiten, zoals in Italië, Egypte, Babylon enz. Deze anderen zullen over Jezus horen door de prediking van de discipelen en zullen de kans krijgen zich te bekeren van hun boze wandel. Het Griekse woord dat Christus gebruikt in Joh.10:16 en vertaald is als “andere” verwijst naar schapen van één stal, dus van één soort. Dat woord is “allos” een woord dat gebruikt is om een “ander” aan te duiden van dezelfde soort. Indien het Grieks hier het woord “heteros” had gebruikt dan zou de uitleg van de WT min of meer aanvaard kunnen worden. Want dàt woord wijst op een “ander” van een andere soort, bijvoorbeeld een heiden. “Allos” moet dus vertaald worden als “gelijk-soortig” en “heteros” als “anders-soortig.” “Allos” is o.a. gebruikt in Mat.5:39 / 27:42 / Luc.5:29 / Joh. 5:32 enz. “Heteros” is o.a. gebruikt in Mat.8:21 / 11:3 / Luc.6:6 / 17:34 enz. Voor het begrip “zaligheid” in vers 10 zie Opb.12:10 / 19:2. Het is dan de “eigen” persoonlijke zaligheid die beschreven is. Ook in het NT is het nog steeds onmogelijk zijn broeder los te kopen. Christus doet het voor ons en voor allen en slechts zo een prijzig offer is daartoe in staat. Opb.7:9-17 spreekt daarom niet van “een aardse” klasse (term van Jehovah Getuigen) van per-sonen want ze worden in de hemel afgebeeld en niet op aarde zoals de WT zegt. De “42 profeti-sche voorbeelden” uit hun boek ’U kunt Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnen-gaan’, bewijzen verder ook niets en zijn alleen maar een geforceerde verklaring gebaseerd op ver-keerde uitleggingen van twee Bijbelteksten uit het NT. We gaan nog een stap verder. We nodigen dan ook wie lid is van de WT uit, om te bewijzen dat er slechts, al was het maar één persoon, levend in zijn oude lichaam door de slag van Armageddon zal gaan. Dit kunnen ze niet. (Zoals ook de dispensationalisten het niet kunnen!) De Schrift leert

OPENBARING _1 tot 10 257

duidelijk dat er in deze tijd vanaf Pinksteren tot aan Armageddon slechts twee klassen van mensen bestaan. De éne is gezalfd door Gods Geest (Opb.7:14). De andere klasse is door Satan gezegeld (Opb.13:14,16,17). Er is géén derde klasse die als het ware tussen dezen in staat en die door Arma-geddon heen in grote getallen, in Gods nieuwe ordening levend zullen ingaan. Wat gebeurt er met Armageddon? Dezen, de verzegelden van Satan, zullen door de hemelse legerscharen uitgeroeid worden volgens Opb.14:10,11 / 19:17-21. En genen, de gezalfden van de Eeuwige God zullen hier-aan voorafgaand, tot de Christus vergaderd zijn de Heer tegemoet in de lucht (1 Thes.4:16,17 / Opb.19:6-10). De derde klasse is uitgevonden door het Wachttorengenootschap! Zoekt u zelf maar in het boek Openbaring of er over hen iets gezegd is. Ook de leer van de bedelingen die zegt, het gaat hier om letterlijke Joden gaat is onbekend in Openbaring. Het heeft geen zin te verwijzen naar de 144.000 want dat zijn geestelijke Joden. Ook dat is niet zo maar te rijmen met deze teksten. Er zijn géén Joden èn bekeerde heidenen èn ongelovigen in die laatste dagen, maar slechts gelovigen en ongelovigen, volgelingen van Jezus van Nazareth en volgelingen van de Satan. Dat laatste merken we op, speciaal tegen de leer van de dispensaties. Niet alleen de Openbaring zwijgt hierover, maar de ganse Schrift. Om deze reden is de uitleg van de WT wat betreft de andere schapen verkeerd. Het is het prediken van een ander evangelie (Gal. 1:6-9). Het is slechts sinds 1935 dat Jehovah Getuigen zeggen dat de grote schare een aardse klasse is. Men leerde voordien dat deze groep een hemelse roeping had maar niet heilig genoeg was om ook nog te behoren tot de 144.000. Zie bijvoorbeeld naar ’De Openbaring’ blz.120,121. In dat jaar 1935 waren de 144.000 voor hen: “vrijwel voltooid” (blz.125). Zo werd: “het theocratisch fir-mament... helder... verlicht” (blz.125). Wat zegt Johannes zelf in Openbaring zeven? Hij schrijft dat de andere schapen (?) deel hebben aan de hemelse roeping. Vanaf de prediking van Petrus tot de heidenen kunnen ze die naam bezit-ten, want Christus heeft de muur tussen Joden en heidenen weggebroken. Ze zijn deel geworden van de hemelse geroepenen. Op welke wijze beschrijft hij dit? Johannes zegt dat hij de grote schare ziet staan vóór de troon van God en vóór het Lam (vers 9). Zij worden afgebeeld in aanwezigheid van de engelen (vers 10) van de ouderlingen (vers 13) van de vier levende schepselen (vers 11). Waar zijn dezen? In de hemel of op de aarde? Over vijf van deze dingen geeft de WT te kennen dat ze in de hemel zijn en het zesde de grote schare is op aarde zeggen ze. Is dat logica? De WT zegt verder dat deze klasse (een aardse grote schare) op aarde is in déze tijd. De Schrift zegt echter dat dezen die door Johannes zijn afgebeeld reeds gered zijn (verzen 10,14). Maar wie van de WT grote schare kan NU al zeggen: ik ben gered? De zekerheid der redding is toekomstig en deze die beweerd NU gered te zijn is een snoever en een Bijbels onwetende persoon. (Natuurlijk volgens de leer van een Getuige van ‘DE WACHTTOREN’! Maar die visie is niet Bijbels. Elke gelovige mag zeker zijn van zijn eeuwig leven, het is Gods onvoorwaardelijke belofte.) Aangezien de grote schare als “gered” is afgebeeld is het dan ook nog een visioen dat in de toekomst moet vervuld worden en niet nu (vooral sinds 1935 zoals de WT. het ons wil leren. Gezien de grote scha-re dan ook als “gered” is afgebeeld wil dit tevens zeggen dat ze bij hun opstanding, hun loon, heb-ben ontvangen (Mat.16:27 / Opb.11:18 / 1 Pet.1:7 / 5:24). Tot slot, moet de WT leren “lezen” wat er in de Schrift staat: de 144.000 worden afgebeeld op de aarde (in dit gedeelte, later in Opb.14 zijn ze in de hemel) en de grote schare in de hemel. Zij hebben dit omgedraaid (Opb.7:1,9). Met welk recht?

WAT IS: “DE VERDRUKKING, DE GROTE” ?

OPENBARING _1 tot 10 258

Er is nog iets zeer belangrijk dat moet onderzocht worden, in Opb.7:14! Wanneer Johannes deze schare uit alle volken en talen bij elkaar ziet komt bij hem de vraag op; waar dezen vandaan geko-men zijn. Eén der ouderlingen geeft hierop het antwoord en zegt: het zijn dezen die komen uit “de verdrukking, de grote.” John Wesley heeft deze nota bij Openbaring 7:14 terecht geschreven: “Evenals alle engelen hier verschijnen zo is dat ook met alle zielen van de rechtvaardigen die ge-leefd hebben vanaf het begin van de wereld.” Adam Clarke, de andere methodist, schreef dit er bij: “Komen uit de grote verdrukking, dat is vervolgingen allerhande.” Het is duidelijk en zeggen het van in den beginne, dat we géén combinatie mogen maken van de verdrukking waarover Mat.24:21 en Marc.13:19 spreken en deze uit Openbaring. In het evangelie gaat het om een grote verdrukking van JODEN. IN DEZE VAN OPENBARING OVER MENSEN UIT ALLE STAMMEN DIE UIT DE VERDRUKKING KOMEN. Voorafgaande aan onze uitleg hierover citeren we ook wat de leer van de bedelingen erover zegt. T. Niemeijer schrijft in ’Het Zoeklicht’ van 29 april 2000 op blz.18: “Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt de grote verdrukking aangekondigd. In het Nieuwe Testament kunnen we hierover in Mattheüs 24:21 en Openbaring 7:14 lezen. We lezen in deze verzen dat de grote ver-drukking een periode zal zijn, die er nog nooit geweest is en ook nooit meer zal komen, dus een unieke, eenmalige gebeurtenis. Lucas voegt er dan ook nog aan toe, dat deze periode direct vooraf gaat aan de wederkomst (niet opname van de gemeente) van Christus op de Olijfberg (21:25-28) en dus niet verwisseld mag worden met de holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog.” Ook dit geloven we niet dat het een goede uitleg is.

Dr. P.J. Lalleman (een dispensationalist), ‘De theologie van Openbaring’, 2000 (Zie op In-ternet naar http://veenendaal.digicity.nl): “5.6 De toestand van de gestorven gelovigen “We willen nu aandacht besteden aan de situatie van de gestorven gelovigen, waarover Paulus de gemeente geruststelt in 1Thess.4:13-18. In Openbaring 7:9-17 mag Johannes een blik werpen in de hemel en ziet hij een grote menigte uit alle volken voor de troon en voor het Lam staan. De grote verdruk-king op aarde duurt nog voort terwijl deze gelovigen de hemel binnenkomen. De hemel wordt hier beschreven als een plaats vol activiteit, waar het dienen van God doorgaat. Na de wederkomst van Jezus zal dat anders zijn: dan zal het regeren met Hem, iets dat hier niet genoemd wordt, centraal staan in de hemel (Openb.5:10; 20:4-6). Hoewel de in Openb.7 genoemde zegeningen wel over-eenkomen met die op de nieuwe aarde, is de hemelse situatie die hier geschilderd wordt toch een voorlopige. De opstanding van het lichaam en de komst van de nieuwe aarde liggen nog in het verschiet. Er is op dit moment ook nog sprake van een tempel in de hemel (vs.15), terwijl die er in de nieuwe hemel niet meer zal zijn (21:22). (Wij onderstrepen de tekst.)

We willen er de aandacht op vestigen dat er niet staat zoals in enkele vertalingen: “die ge-komen zijn” in de verleden tijd. Zo o.a. in Canisius, Luther, King James, TEV, RSV, NIV. Er staat in feite: “die bezig zijn te komen” (volgens de vertaling van C. van der Waal), of “dezen... die... komen” (Statenvertaling / Leidse Vert. / Brouwer / NWV / Living Bible). Daardoor wil de ouder-ling aan Johannes te kennen geven dat deze dingen in de tijd van Johannes bezig zijn zich te vervul-len. Het zijn dus niet alleen overwinnaars uit de laatste jaren van de tijd van het einde welke hier afgebeeld zijn. Maar de som van het aantal geredden of heiligen Gods uit alle verdrukkingen die Gods gemeente gekend heeft. Dezen die in de bedelingen geloven leren daarom een onmogelijke leer in dit verband een allerlaatste verdrukking. Dat klopt zelfs niet met al hun andere beweringen dat er ná de duizendjarige regering nog een opstand van de Satan is en een verdrukking over de gelovigen volgens het slot van hoofdstuk 20. Er kan niet genoeg de nadruk op gelegd worden; deze verdrukking is niet dezelfde als in de rede over de laatste dingen, maar een andere. Niet één zoals deze waarover Mat.24:21 en Marc.13:19 spreken (o.a. Scofield blz.1337).

OPENBARING _1 tot 10 259

De Griekse woordkeuze van de evangeliën is niet dezelfde als deze van het boek Openbaring. In Opb.7:14 echter staat wat over “he thlipsis he megale” terwijl de profetie van Christus spreekt van een “thlipsis megale.” Letterlijke vertaling geven in twijfelgevallen en moeilijke teksten is het beste. In Openbaring hebben we “de verdrukking, de grote” en in Mattheüs en Marcus een “ver-drukking, groot.” Het belangrijke verschil is dus dat de evangeliën over een verdrukking spreken (want in het Grieks staat er géén lidwoord). Wanneer is “de verdrukking, de grote” begonnen? Het moet gerekend worden vanaf de moord op Abel en telt al de verdrukkingen van het volk Israël onder Egypte, Assyrië en Babylon. Dat wanneer we rekening houden met de verdrukten van het OT. Rekenen we slechts vanaf Christus, dan begon dit kort na de dag dat de gemeente is gesticht namelijk op Pinksteren van het jaar 33 na Chr. Omwille van een genezing van een verlamde in de naam van Jezus worden Petrus en Johannes aangehouden door de tempelwacht en in de gevangenis geworpen. Ziet dit verslag in Handelingen hoofdstuk drie en vier. Deze verdrukking zal slechts ophouden met de komst van Christus met Ar-mageddon en omvat dus “een grote verdrukking.” Andere teksten die over “de verdrukking, de grote” spreken met betrekking tot de christelijke gemeente zijn (Hand.14:22 / 2 Cor.1:4 / 2 Thes.1:6 / Rom.2:8,9 / 5:3). Hieruit kunnen we dan besluiten dat de grote schare een afbeelding is van de gemeente als volle-dig geheel, in haar totaliteit, dus ook met de 144.000 erbij. Vermeldenswaardig is ook nog de soe-pele (?) dubbele uitleg van bijvoorbeeld Jehovah’s Getuigen over de verdrukking. Ze zijn ook niet de enige Bijbeluitleggers die het zo trachten op te lossen. Er was er ook al één voor de Joden in de jaren 66-70 na Chr. toen de stad Jeruzalem werd vernietigd en de tempel met de grond gelijk ge-maakt. De andere gaat nu in vervulling. Zie naar ’De Openbaring’ blz.127. Sommige volgelingen van de eerste president van de WT, C. T. Russell, leren dat de 144.000 alléén de gemeente zijn en de grote schare de gezelschapsdame van de bruid. Dit is echter verkeerd. Er is in de eerste plaats géén enkele tekst die hierover duidelijk spreekt. Dit wordt afgeleid van Ps.45:14 een Messiaanse profetie. Maar met beelden zoals dit moeten we zeer voorzichtig zijn. Omdat C. T. Russell tevéél omging met zulke dingen heeft hij verscheidene fouten gemaakt zoals hijzelf toegegeven heeft in zijn aangepast voorwoord voor de nieuwe uitgave der Schriftstudies die in 1916 zijn uitgekomen. En dit was slechts één maand voor zijn dood. Door met zulke beeldspraak te spelen heeft Russell zeven verschillende valse voorzeggingen gedaan die in 1914 moesten gebeu-ren. Het enige wat Russell niet had voorzegd, namelijk een Wereldoorlog, dat is in 1914 wel ge-schied. Het is waar dat in Israël dingen geschied zijn waar we iets van kunnen leren. We leren er dat wie goed doet door God gezegend zal worden en wie het kwade doet gestraft. Daar nog een ver-haal uit opgemaakt, dat specifiek over één groep spreekt - in dit geval Jehovah’s Getuigen - is mis-bruik maken van de Schrift. Het OT is het verhaal van anderen en niet van de WT. We moeten er verder op wijzen dat niet elk klein detail van een profetisch beeld vervuld wordt. We geven toe dat Ps.45 profetisch is maar om zekerheid te hebben in verband met een bepaalde betekenis van een detail moeten we een rechtstreekse verklaring hebben uit het NT. Dit hebben we niet voor het vers 14. Behalve dit argument kunnen we ook nog zeggen dat niets in de Openbaring erop wijst dat alleen de 144.000 tot de bruid behoren. Zowel de Oud Testamentische als de Nieuw Testamentische gelovigen ontvangen hetzelfde van God zegt Heb.11:39,40. Ze hebben allen dezelf-de hemelse roeping: ze wonen allen uiteindelijk op de nieuwe aarde! Daarom krijgen we ook het beeld van waterbronnen in het slot van de tekst. Ook het OT sprak al over de veiligheid en de wel-vaart in Gods Rijk. In het OT waar het rijk in zijn aardse aspect aan de orde is zijn deze beelden schering en inslag (Jes.65:17-25 / Micha 4:4). Een hemelse beschrijving van die zaken zou men toen

OPENBARING _1 tot 10 260

nog niet begrepen hebben. Denk bijvoorbeeld aan de vraag van de apostelen in Handelingen een of nu het rijk zal opgericht worden, letterlijk in Jeruzalem is dan hun bedoeling. God is een Vader die voor je zorgt. In ’Vine's Expository Dictionary of New Testament Words Tribulation’ heeft “thlipsis” (Strong's Number: 2347) het volgende ingekorte niet vertaalde commentaar. Dat is hoe een dispensationalist de teksten, bij elkaar zet Opb.7:14 = Mat.24:21,29 / Marc.13:19,24, maar klopt niet met wat naar onze mening het belangrijkste is, wat doe je dan met alle andere verdrukkingen: “1) thlipsis For which see AFFLICATION, B, No. 4, is translated “tribulation” in the RV (for AV, “affic-tion”) in Mr. 4:17; 13:19; plural in 2Th. 1:4, AV, “tribulations,” RV, “afflictions;” in Ac. 14:22 “many tribulations” (AV, “much tribulation”); in Mt. 24:9, “unto tribulation” (AV, “to be af-flicted”); in 2Co. 1:4; 7:4; 2Th. 1:6, AV, “tribulation” for RV, “affliction;” RV and AV, “tribula-tion(-s),” e.g., in Ro. 2:9; 5:3 (twice); 8:35; 12:12; Eph. 3:13; Re. 1:9; 2:9,10,22. In Re. 7:14, “the great tribulation,” RV, lit., “the tribulation, the great one” (not as AV, without the article), is not that in which all saints share; it indicates a definite period spoken of by the Lord in Mt. 24:21,29; Mr. 13:19,24, where the time is mentioned as preceding His second advent, and as a period in which the Jewish nation, restored to Palestine in unbelief by gentile instrumentality, will suffer an unprecedented outburst of fury on the part of the antichristian powers confederate under the Man of Sin ( 2Th. 2:10-12; cp. Re. 12:13-17); in this tribulation Gentile witnesses for God will share ( Re. 7:9), but it will be distinctly “the time of Jacob's trouble” (Jer. 30:7); its beginning is signalized by the setting up of the “abomination of desolation” ( Mt. 24:15; Mr. 13:14, with Da. 11:31; 12:11). Note: For the verb thlibo, in the Passive Voice rendered “suffer tribulation” in 1Th. 3:4, AV (RV, “suffer affliction”), see AFFLICT, No. 4. (…) 9) thlipsis (Noun) Primarily means “a pressing, pressure” (see A, No. 4), anything which burdens the spirit. In two passages in Paul's Epistles it is used of future retribution, in the way of “affliction,” Ro. 2:9; 2Th. 1:6. In Mt. 24:9, the AV renders it as a verb, “to be afflicted,” (RV, “unto tribulation”). It is cou-pled with stenochoria, “anguish,” in Ro. 2:9; 8:35; with ananke, “distress,” 1Th. 3:7; with diog-mos, “persecution,” Mt. 13:21; Mr. 4:17; 2Th. 1:4. It is used of the calamities of war, Mt. 24:21,29; Mr. 13:19,24; of want, 2Co. 8:13, lit., “distress for you;” Php. 4:14 (cp. Php. 1:16); Jas. 1:27; of the distress of woman in child-birth, Joh. 16:21; of persecution, Ac. 11:19; 14:22; 20:23; 1Th. 3:3,7; Heb. 10:33; Re. 2:10; 7:14; of the “afflictions” of Christ, from which (His vicarious sufferings apart) his followers must not shrink, whether sufferings of body or mind, Col. 1:24; of sufferings in general, 1Co. 7:28; 1Th. 1:6, etc. See ANGUISH, BURDENED, DISTRESS, PERSECUTION, TRIBULATION, TROUBLE.” GELOVIGEN, VERDRUKT EN VERVOLGD: vanaf Abel!

Er zijn meerdere varianten van vervolging en verdrukking beschreven in het NT. En volgens dat NT kan iedere gelovige onderworpen worden aan; “zware verdrukking” (1 Thes.1:6), “boeien” (Hand.20:23), “smaad” (Heb.10:33), het leven “zwaar gemaakt” worden (2 Cor.8:13), “grote verdrukking” (Opb.2:22), “zware gevangenschap” (Phil.1:17) “zware druk en beklemdheid” (2 Cor.2:4). Die zaken kunnen elk moment en niet slechts naar het einde toe van deze wereld en de Wederkomst over Gods kinderen komen. Maar uitkomst is er altijd in welke tijd we ook mogen leven. We zijn Gods kinderen en hebben in ons, het zaad van eeuwig leven meegekregen. Dat zal de vijand ons niet kunnen afnemen. Laat ons naar die term “verdrukking” eens kijken en daaruit wat over “de grote verdrukking” zeggen. Het begrip “thlip'sis” (Strong's lexicon Number: 2347) staat 45 maal in het NT en is meestal vertaald als vervolging of verdrukking of beproeving. (“Te-

OPENBARING _1 tot 10 261

genspoed” zoals men soms in de NBV kan vinden is volledig afgezwakt als term en is een parafra-se.) Hieronder enkele teksten, uit de Statenvertaling 1977 en Willibrodvertaling van 1995 de laatste aangegeven. Vervolging was er al van gelovigen in het OT Mozes

Hand.7:10,11: “En verloste hem uit al zijn verdrukkingen, en gaf hem genade en wijs-heid voor Faraö, de koning van Egypteland; en hij stelde hem tot een overste over Egypte, en zijn gehele huis. En er kwam een hongersnood over het gehele land van Egypte en Kanaän, en grote benauwdheid; en onze vaders vonden geen spijs.”

Anderen Heb.11:37 WV95: “Zij werden gestenigd, doormidden gezaagd, terechtgesteld met het

zwaard. Zij zwierven rond in schapenvachten en geitenvellen, ten prooi aan ontbe-ring, vervolging, mishandeling.” (Dit is een ander woord maar met dezelfde inhoud.)

Door Jezus is voorzegd dat discipelen zullen vervolgd worden Joh.16:33: “Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de we-

reld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwon-nen.”

2 Cor.8:13: “Want dit zeg ik niet, opdat anderen verlichting zouden hebben, en gij verdrukking.”

1 Thes.3:3: “Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelf, dat wij hiertoe gesteld zijn.”

2 Thes.1:4: “Alzo dat wijzelf van u roemen in de gemeenten Gods, over uw lijdzaam-heid en geloof in al uw vervolgingen en verdrukkingen, die gij verdraagt.”

2 Thes.1:6: “Alzo het recht is bij God verdrukking te vergelden aan hen, die u ver-drukken.”

2 Tim.2:3: “Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jezus Chris-tus.”

Al wie de prediking hoort wacht vervolging Mat.13:21: “Doch hij heeft geen wortel in zichzelf; maar is voor een tijd; en als ver-

drukking of vervolging komt, om het Woord, zo wordt hij terstond geërgerd.” Marc.4:17 WV95: “Ze zijn niet echt geworteld, maar mensen van het ogenblik. Zo

gauw er dan vanwege het woord onderdrukking ontstaat of vervolging, komen ze meteen ten val.”

Discipelen werden al vroeg vervolgd, door Joden en Heidenen Hand.11:19: “Zij nu, die verstrooid waren door de verdrukking, die over Stéfanus ge-

schied was, gingen het land door tot Fenicië toe, en Cyprus, en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende, dan alleen tot de Joden.”

Hand.14:22: “Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende, dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Ko-ninkrijk Gods.”

Hand.20:23: “Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn.”

Paulus de apostel werd daadwerkelijk vervolgd 2 Cor.1:4: “Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen ver-

troosten hen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, waarmee wijzelf door God vertroost worden.”

OPENBARING _1 tot 10 262

2 Cor.1:8: “Want wij willen niet, broeders, dat gij onwetende zijt van onze verdruk-king, die ons in Azië overkomen is, dat wij uitnemend zeer bezwaard zijn geweest bo-ven onze macht, alzo dat wij zeer in twijfel waren, ook van het leven.”

2 Cor.4:17: “Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid.”

2 Cor.6:4: “Maar wij, als dienaars van God, maken onszelf in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden.”

2 Cor.7:4: “Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking.”

Timotheus, de evangelist, werd daadwerkelijk vervolgd

2 Tim.4:5: “Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist, maak, dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij.”

Johannes de apostel werd daadwerkelijk vervolgd Opb.1:9: “Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de verdrukking, en

in het Koninkrijk, en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, ge-naamd Patmos, om het Woord Gods, en om het getuigenis van Jezus Christus.”

Er zal vervolging zijn van de gemeente tot aan de Wederkomst van de Heer Mat.24:9: “Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking, en zullen u doden, en gij

zult gehaat worden door alle volken, om Mijns Naams wil.” Mat.24:21 “Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van

het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.” Mat.24:29: “En terstond na de verdrukking van die dagen, zal de zon verduisterd

worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden.”

De Heer is een steun in de verdrukking Rom.8:35 WV95: “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wel-

licht of nood, of vervolging, of honger, of naaktheid, of levensgevaar, of het zwaard?” 2 Thes.1:4 WV95: “Wij roemen dan ook over u in de gemeenten van God, omdat uw

geloof standhoudt onder al de vervolging en onderdrukking die u moet verduren.” Opb.2:9: “Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de

lastering van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een syna-goge des satans.”

Opb.2:10: “Vrees geen van de dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van u in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Weest getrouw tot de dood, en Ik zal u geven de kroon des le-vens.”

Ook namaakchristenen worden vervolgd Opb.2:22: “Zie, Ik werp haar te bed, en die met haar overspel bedrijven, in grote ver-

drukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken.” Onderdeel van de verdrukking is “vervolging” = “Diogmos” = Strong's Number: 1375

Hand.8:1 WV95: “Saulus was het eens met de moord op Stefanus. Op die dag brak er een hevige vervolging uit tegen de gemeente in Jeruzalem; met uitzondering van de apostelen raakten allen verspreid over de landstreken van Judea en Samaria.”

Hand.13:50 WV95: “Maar de Joden stookten de godvrezende vrouwen uit de hogere kringen en de notabelen uit de stad op, ze ontketenden een vervolging tegen Paulus en Barnabas, en ze verjoegen hen uit hun gebied.”

OPENBARING _1 tot 10 263

2 Cor.12:10 WV95: “Ter wille van Christus zal ik daarom graag zwak zijn: in smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.”

Er is verdrukking en vervolging van Johannes de Doper (Mat.14:3-12), van Simon Marcus 15:21), van de discipelen (Joh.9:22,34 / 20:19), van Lazarus (Joh.12:10), van de apostelen (Hand. 4:3:18 / 5:18-42 /12:1-19), van Stephanus (Hand.6:9-15), van Jacobus (Hand.12:2). In het kort van de gemeente van Christus (Hand.8:1 / Gal.1:13). Ondanks dat weet de gemeente dat God hen lief heeft en dat dit maar van voorbijgaande aard is. De vervolging, verdrukking en moord op gewone gelovigen, profeten en dienaren Gods in het OT is er schering en inslag. We geven maar één uitgeschreven voorbeeld, wat er met Abel is ge-schied. Je zou bij het lezen van het verhaal in Genesis niet onmiddellijk doorhebben hoeveel belang God aan die zaak hecht. Voor Jezus en twee discipelen van Hem is dat het verhaal wat er met de eerste geloofsmartelaar geschiedde. De Grote verdrukking IS MET HEM BEGONNEN.

Gen.4:8: “En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, toen zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en hem doodsloeg.”

Mat.23:35: “Opdat op u komt al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed van de rechtvaardige Abel af, tot op het bloed van Zacharía, de zoon van Barachía, die gij gedood hebt tussen de tempel en het altaar.”

1 Joh.3:12: “Niet gelijk Kaïn, die uit de boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig.”

Judas 11: “Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Balaäm zijn zij heengestort, en zijn door de tegenspreking van Ko-rach vergaan.”

Hieronder een lijst van wat Oud Testamentische gelovigen en profeten te verduren kregen aan verdrukking en vervolging in hun dagen. De voor ons bemoedigende maar trieste verhalen:

Van Lot Gen.19:9 Van Jozef Gen.45:5,7,8 Van Mozes Ex.2:15 / 17:4 Van Israël Deut.8:3,5 Van Farao en de Egyptenaren Ex.9:14,15 / 14:24,25 Van David Ps.31:12 / 59:2,3 Van Gideon Richt.6:28-32 Van profeten door Jezebel 1 Kon.18:4 Van Elia 1 Kon.18:10 / 2 Kon.1:9 / 2:23 Van Micha 1 Kon.22:26 / 2 Kron.18:26 Van Ahazia 2 Kon.1:1-4 Van Elisa 2 Kon.6:31 Van Hanani 2 Kron.16:10 Van Zacharia (Zekarja) 2 Kron.24:21 / Mat.23:35 Van Uria Jer.26:23 Van drie jonge mannen (Shadrach, Meshach, and Abed-nego) Dan.3:8-23 Van Daniël Daniël 6 Van de Joden bij het herbouwen van de tempel Ezra 4 / Nehemia 4 Van Johannes de doper Mat.21:35,36

OPENBARING _1 tot 10 264

Hier zijn enkele commentaren op wat de uitleg van de “grote verdrukking” zou moeten zijn. Naar onze mening merkt M. Wilcock hier terecht op bij blz.82: “We lezen echter teveel in de Griekse tekst van Johannes indien we zeggen dat gezien het gebruik van het bepalende lidwoord (de verdrukking) verwijst naar één welbepaalde verdrukking in plaats van het algemene concept van gewone verdrukking dat het lot is van elke christen. Zie Opb.1:9 / 14:22)” (M. Wilcock, ’The Message of Revelation’, Inter Varsity Press, 1975). (Zie een lijst van gelovige verdrukten verderop, vanaf Abel!) Dit is de opmerking van A. J. Visser, “De grote verdrukking, waarover hier sprake is, slaat op de grote nood, die aan de parousie voorafgaat. Overigens is deze grote verdrukking niet meer dan de bekroning van een “thlipsis”, die met het wezen van “aioon houtos”, de tegenwoordige “boze tijd”, gegeven is, zodat er geen reden is om hier uitsluitend aan de martelaren van de eindtijd te denken. De “rechtvaardige Abel” valt er ook onder, bij wijze van spreken” (’De Openbaring van Johannes’, Callenbach, 1965). W. Hendriksen vat het aldus samen: “Het is duidelijk geworden dat al deze beproevingen bestuurd worden door Hem, die op de troon zit. Nu is ons bovendien duidelijk gemaakt, dat de kerk niet in de verdrukking blijft. De ontelbare schare is samengesteld uit hen, die uit de grote verdrukking komen. (…) Deze ene verdrukking is groot, omdat het allesomvattend is; al de vervolgingen en beproevingen van Gods volk, verzinnebeeld in de zegels, zijn er in besloten. Dit vormt de eenheid van heel dit gedeelte, hoofdstuk 4-7. De hoofdzaak is dat de heiligen uit hun beproevingen ko-men”, (’Visioenen der voleinding’, Kok, 2de druk, 1988). De katholieke exegeet J. Keulers schrijft: “Daarin ziet men gewoonlijk de rampen van de tijd, die onmiddellijk aan de eindtijd voorafgaat. Dit is juist, wanneer men de laatste tijden met Christus’ Hemelvaart laat beginnen (zie bij Hand 2, 17-18). Maar het verdient de voorkeur, de grote ver-drukking op te vatten van het aardse leven in het algemeen, dat immers voor elke gelovige allerlei beproevingen meebrengt. De tegenwoordige tijd “zij komen” duidt erop, dat Johannes de menigte ziet als een processie, die uit de aardse verdrukking omhoogstijgt naar de troon Gods” (’De Ka-tholieke brieven en de Openbaring’, Romen & Zonen, 1956). E. F. Palmer, zegt: “Het laatste lied wordt voor Johannes gezongen door één van de vierentwintig oudsten, die hem weet te vertellen dat zij die nu God prijzen uit de grote verdrukking komen. DE VERDRUKKING van Patmos en Smyrna is niet het einde van het verhaal, want het Lam is Zijn volk niet vergeten; ze zullen in Zijn aanwezigheid vertoeven en “Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen”“ (’The communicators commentary, REVELATION’, Word Books, 1982). R. Jamieson, & A.R. Fausset & David Brown schreven een commentaar, ’Commentary Critical and Explanatory on the Whole Bible’ waarin het deel ’The Revelation of St. John the Divine.’ We cite-ren uit Openbaring 7:14: “Grote verdrukking—Grieks, DE grote verdrukking”; “de verdrukking, de grote”, namelijk DE verdrukking waaraan alle martelaars van de vijfde zegel onderworpen zijn, dezelfde waarvan Christus spreekt bij zijn komst (Mat.24:21, grote verdrukking), en gevolgd door dezelfde tekenen als de zesde zegel (Mat.24:29,30), vergelijk dat met Dan.12:1; daarbij ach-terwaarts gerekend al de verdrukkingen die de heiligen van alle eeuwen zijn doorgegaan” (wij onderstrepen de tekst). Matthew Henry: “Het verhaal dat de apostel hoort gaat over dat nobele leger van martelaars die voor de troon staan in witte gewaden met palmtakken van de overwinning in hun handen. We note-ren daarbij dat ze voordien in een lage en moeilijke toestand verzeild waren, ze waren in grote verdrukking, vervolgd van mensen, verleidt door de Satan, soms in hun eigen geest vertroebelt; hun goederen werden hen afgenomen, werden in de gevangenis geworpen en verloren zelfs hun leven. De weg naar de hemel ligt bezaaid met vele verdrukkingen maar hoe groot de verdrukking ook mag zijn, niets zal ons scheiden van de liefde Gods. Wanneer de verdrukking voorbij is zal de hemelse roep zeer welkom zijn en de vreugde enorm.”

OPENBARING _1 tot 10 265

De puritein John Gill (blijf hem lezen! het is balsem voor je ziel!) schreef dit: “deze groep is de voorstelling van alle uitverkorenen Gods, zij die er ooit waren, die er nu zijn en ooit zullen zijn in de wereld; de “grote verdrukking” waaruit ze komen mag niet van één bepaalde tijd van verdruk-king gezegd worden, maar omvat ze allemaal. De verdrukkingen die geweest zijn en die komen zowel deze van de heiligen van het OT; van de rechtvaardige Abel tot Zacharia en de moeilijkhe-den van Gods volk in de tijd van de Maccabeeën (Hebreeën 11:35-38); al de vervolgingen van de christenen door de Joden toen het evangelie voor het eerst gepredikt werd; en de vervolgingen onder de Romeinse keizers, zowel de heidense als de Ariaanse; en de verschrikkingen en barbarij-en van de Roomse antichrist, in de tijd van zijn afval; en in het bijzonder van de laatste strijd van het beest die er zal zijn in de laatste uren van verleiding dat over de wereld komt. Dus elke ver-drukking, smaad, vervolging, van alle heiligen, van ieder lid van Christus in deze wereld.” Er is slechts één tegenwerping die kan gemaakt worden tegen het voorgaande. Het is vers 15 waar staat dat de grote schare God dag en nacht dienen in de tempel. Maar is deze schare dan zelf niet de tempel? Zeker, maar men moet ook bedenken dat het Griekse woord “naos” niet altijd naar de gemeente verwijst. Alleen al in Openbaring verwijzen Opb.14:15,17 / 15:5,6,8 naar de troon van YaHWeH als de tempel van God. En wat belangrijk is, in Opb.21:22, is dat God en het Lam de tempel zijn. In de hemel zijn dus vele tempels, symbolisch gezien natuurlijk. Zullen wij het profeti-sche woord teniet doen door menselijke overleveringen? Is het niet beter God waarachtig te laten zijn? Voor al dezen die uit de grote verdrukking komen is alle aardse last achtergelaten. Ze leven thans in een zondeloos bestaan, zonder tekorten en in Gods aanwezigheid. Dat wordt later in Open-baring hoofdstukken 21 en 22 uitgewerkt. Over “het water des levens” (uit vers 17) zijn er enkele parallellen te vinden in Joh.4:10-14 / 7:37-39. Gods gemeente mag zich ononderbroken laven aan God die zelf een eeuwigdurende bron van water is. Wijzen we ook nog op het zevenvoudige ge-zang van de verlosten volgens verzen 11 en 12. Zo staat het in de SV 77: “En al de engelen ston-den rondom de troon, en rondom de ouderlingen en de vier dieren; en vielen voor de troon neer op hun aangezichten, en aanbaden God, Zeggende: Amen. De lof, en De heerlijkheid, en De wijsheid, en De dankzegging, en De eer, en De kracht, en De sterkte zij onze God in alle eeuwigheid. Amen.” Zo staat het er, telken male MET het lidwoord. Over deze lofzangen uit het boek Openbaring schreef R. Coleman een mooi boek. Hij bespreekt in ’Chanter avec les anges’ veertien van deze gezangen, uitgeverij E.L.B., 2000, oorspronkelijk een Engels werk. Tot slot een tabel over de:

Gelijkenissen tussen de 144.000 en de grote schare

144.000 Grote schare 1°) Vier winden der aarde (v.1,2) 1°) De grote verdrukking (v.14) 2°) Ik hoorde (v.4) 2°) Ik zag (v.9) 3°) Het getal (v.4) 3°) Die niemand tellen kon (v.9) 4°) 144.000 (v.4) 4°) Een grote schare (v.9) 5°) Van de zonen van Israël (v.4) 5°) Uit alle volk en stammen (v.9)

OPENBARING _1 tot 10 266

6°) Uit alle stammen (v.4) 6°) En natiën en talen (v.9) 7°) Verzegeld (v.4) 7°) In witte gewaden (v.9) Valt het u niet op dat we niet zozeer kunnen spreken van verschil maar wel gelijkenis tussen deze twee. Bijvoorbeeld punt 1. De winden die de aarde gaan vernietigen. Letterlijke aarde. Neen! De mensen die op de aarde wonen. Het gaat dus om verdrukking zoals in punt 1 van de grote schare. Neem punt 6, aan de ene kant 144.000 uit alle stammen van Israël en anderzijds mensen uit alle natiën en talen. Niet gelijk zegt u wellicht, maar dezen van Israël beschrijven een bepaald deel van Israël: één stam ontbreekt, een ander is toegevoegd en het gaat slechts om de gelovigen. Dat is ook zo voor de grote schare. Bij punt 7 deze opmerking: het gaat om volgelingen van het Lam: voor de 144.000 verwijzen we naar Opb.14:4 en voor de grote schare zie Opb.7:17. Het gaat om gelovigen en gerechtvaardigden, verzegelden én in witte gewaden. Zij zingen over Gods genade vóór de troon, vergelijk dan Opb.15:2,3 en Opb.7:10. Maar u zult zeggen dat in Opb.7:1-8 een getal is ge-noemd van 144.000 en in 7:9-17 een grote schare. Maar let er op dat het eerste deel van Opb.7:1-8 méér symbolen gebruikt. Er zijn op aarde méér dan 4 winden (vers 1). Er zijn nog anderen uit ande-re stammen dan Israël die door God als kinderen zijn voortgebracht. Wie tot Christus komt en we-dergeboren is uit “water en geest” heeft zijn oud “ras” verloren. Hij is een “kind van God” ge-worden en is “ambassadeur” van zijn God, hier op aarde. Dat is even waar voor de Jood als de Griek (verzamelnaam voor de andere volkeren) zodat er ná de bekering van een mens geen echt onderscheid van ras meer is onder de gelovigen.

OPENBARING _1 tot 10 267

Openbaring hoofdstuk 8. Bij de bespreking van Openbaring 6 hebben we gezien dat het verbreken der zes eerste zegels ons een periode beschrijft van de tijd van het einde. Namelijk van Pinksteren tot de grote dag der wraak van God en het Lam. Voordat de zevende zegel door de Christus doorbroken zal worden, geeft Openbaring 7 eerst een visioen over Gods volk in de eindtijd en de verzegeling der 144.000 geestelijke Israëlieten. Wanneer W. Hendriksen zijn commentaar aanvangt van dit gedeelte zegt hij met nadruk dat het in dit gedeelte gaat om de waarschuwing van wat later komt. Bazuinen geven een waarschuwend teken weer en zijn nog niet de plaag zelf. Er is dan nog steeds de roep tot beke-ring die hier klinkt. Slechts de schalen zijn, gezien ze uitgegoten worden, de echte oordelen van God (blz.117). We zijn ondanks enkele goede argumenten niet echt overtuigd van zijn standpunt. In hoofdstuk 8 wordt de draad terug opgenomen van het visioen der zegels. Schematisch ziet dit gedeelte er als volgt uit. Zeven bazuinen plagen Agressie Zeven schalen plagen Oordeel door de van de kwade kwade 1 - 5 6,7 machten 1 - 5 6,7 machten ___________________________________________________________________ Exodus-uit- Val-van-Babylon Exodus-uit- Val-van-Babylon Egypte motief motief Egypte motief motief

Openbaring 8:2 - 14:20 Openbaring 15:1 - 18:24 Opb.8:1,2: “En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang. En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven ba-zuinen gegeven.” We geven u vooraf een lijst van dingen die zowel in het OT als het NT te maken hebben met de sjofar (OT) of de bazuin (NT). In het OT heeft het veelal betrekking op de Levitische diensten of oorlog, de kroning van een koning of een triomfale intocht. Het volk wordt verzameld door het blazen van de sjofar. Sjofar (= bazuin = hoorn = trompet) Exod.9:16 bazuin(geschal) / 19:19 / 20:18 / Lev.25:9a bazuin (geschal) / 25:9b / Joz.6:4a ramsho-rens / 6:4b horens / 6:5 hoorn ( is in deze tekst de vertaling van qèrèn) / 6:6 ramshorens / 6:8a ramshorens / 6:8b horens / 6:9a horens / 6:9b hoorn / 6:13a ramshorens / 6:13b horens / 6:13c hoorn / 6:16 horens / 6:20a horens / 6:20b hoorn / Richt.3:27 hoorn / 6:34 hoorn / 7:8 horens / 7:16 horens / 7:18a hoorn / 7:18b horens / 7:19 horens / 7:20a horens / 7:20b horens / 7:22 horens / 1 Sam.13:3 hoorn / 2 Sam.2:28 hoorn / 6:15 hoorn(geschal) / 15:10 hoorn(geschal) / 18:16 hoorn / 20:1 hoorn / 20:22 hoorn / 1 Kon.1:34 / 1:39 / 1:41 / 2 Kon.9:13 hoorn / 1 Kron.15:28

OPENBARING _1 tot 10 268

hoorn(geschal) / 2 Kron.15:14 horens / Neh.4:18 hoorn(blazer) / 4:20 hoorn(geschal) Job 39:27 hoorn / 39:28 hoorn / Ps.47:6 bazuin(geschal) / 81:4 / 98:6 bazuin(geschal) / 150:3 bazuin(geschal) / Jes.18:3 / 27:13 / 58:1 / Jer.4:5 / 4:19 bazuin(geschal) / 4:21 bazuin(geschal)/ 6:1 / 6:17 / 42:14 bazuin(geschal) / 51:27 / Ezech.33:3 / 33:4 / 33:5 / 33:6 / Hos.5:8 / 8:1 / Joël 2:1 / Amos 2:2 trom-pet(geschal) / 3:6 / Zef.1:16 bazuin(geschal) / Zach.9:14. Salpinx (= bazuin) Mat.24:31 bazuingeschal / 1 Cor.14:8 / 15:52a / 1 Thes.4:16 het geklank ener bazuin / 12:19 / Opb.1:10 / 4:1 / 8:2 / 8:6a / 8:13a / 9:14. Salpidzo (= het werkwoord bazuinen / de bazuin blazen) Mat.6:2 uitbazuinen / 1 Cor.15:52b de bazuin laten klinken / Opb.8:6b bazuinen / 8:7 blies de ba-zuin / 8:8 blies de bazuin / 8:10 blies de bazuin / 8:12 blies de bazuin / 8:13b bazuinen zullen / 9:1 blies de bazuin / 9:13 blies de bazuin / 10:7 bazuinen zal / 11:15 blies de bazuin. Salpistés (= bazuinblazer) Opb.18:22. Het eerste dat opvalt is dat Openbaring 8:1 ons zegt dat er een stilte is in de hemel. Dat is won-derlijk op zichzelf met al de miljarden engelen die de hemel bevolken! De betekenis der stilte in de hemel is moeilijk te begrijpen. We denken dat er echter ten minste twee dingen door aangetoond worden. De eerste als die van een soort stilte vóór de storm uitbreekt. Ten tweede een stilte die verwijst naar een speciaal komende gebeurtenis. In het OT is een stilte verplicht wanneer God in Zijn tempel is (Zeph.1:7 / Zach.2:13). Met God valt niet te spotten. In elk geval moet die stilte voor de apostel Johannes als iets zondermeer ondraaglijks gevoeld zijn. Een half uur stilte zou voor de moderne mens een straf lijken. In verband met het stil zijn in de hemel van ongeveer een half uur zijn er sommige Bijbelcommen-tators die dit proberen te verklaren met “een dag = jaar beginsel.” Zo gerekend zou die stilte ver-scheidene dagen en jaren duren. We zijn er ten volle van overtuigd dat zulk een leer volledig uit de lucht gegrepen is. En omwille van de belangrijkheid willen we ook aantonen dat de Schrift nooit over het zogenaamde één dag = één jaar schema spreekt in verband met voorspellingen. Die theo-rie tracht men te baseren op twee schriftuurplaatsen: Num.14:34 en Ezech.4:6. Daar staat “voor elke dag één jaar” en “voor elk jaar leg Ik u een dag op.” Eerst enkele opmerkingen dan. Wil dit zeggen dat in alle profetieën die God geeft er een dag als een jaar moet gerekend worden? Want het zou te verwachten zijn dat daar meerdere voorbeelden van zijn terug te vinden in de Schrift. Laat ons enkele voorbeelden nemen. In Joh.2:19 lezen we: “Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.” Sprak Christus hier een profetie uit? Jazeker. Maar als de één dag = één jaar theorie juist is, zou men dan niet moeten lezen dat Christus na drie jaren uit de doden is opgestaan. En waren het maanjaren of zonnejaren? Indien Christus drie jaren in het graf was is Hij dan geen valse Messias (Mat.12:38-40)? Een ander voorbeeld zou Genesis 15:12-16 kunnen zijn. Daar voorzei God dat de nakomelingen van de aartsvader Abraham 400 jaren in een vreemd land verdrukt zouden worden. Volgens het

OPENBARING _1 tot 10 269

jaarbeginsel van deze theorie zouden het echter 144.000 jaren worden want dat is de som van 400 x 360. Als laatste voorbeeld de 70 jarige dienstbaarheid van Jeruzalem aan Babylon (Jer.25:9-11). Gerekend volgens die theorie dat één dag = één jaar zou dit 25.200 jaren zijn. Men ziet hoe on-waarschijnlijk zulk een leer is. Maar wat leert Num.14:34 dan wezenlijk? Die schriftuurplaats in Numeri staat in verband met de veertig dagen dat de verspieders van Israël in Kanaän waren. Bij hun terugkeer komt het volk in opstand tegen God. Daarop geeft God ze een straf en zegt dat ze voor elke dag een jaar in de wildernis zullen vertoeven. Het profetische deel van deze profetie is dus het laatste. Zodoende zou volgens de regels van “een dag = jaar beginsel” die veertig jaren in dagen moeten gerekend worden en dan als jaren vermenigvuldigd. Dan zou de straf 14.400 jaren zijn. Wat niet geschiedkundig is, want de Joden waren wel degelijk 40 jaren in de woestijn. Numeri spreekt van een voldongen feit. Dat geeft ons niet de minste reden om dit als een Bijbelbeginsel te bezien van waaruit alle andere Bijbelse tijdsprofetieën moeten verklaard worden. En Ezech.4:4-6 dan zal men vragen? Laat ons ook dat bekijken. Dan zal men als eerste punt moeten aannemen dat hier geen sprake is van een profetie maar van een symbolische handeling van de profeet Ezechiël. En als profetische handeling moest de profeet veertig dagen op één zijde liggen en 390 dagen op een andere zijde. Die dagen waren symbolisch de voorstelling van een straf die Israël reeds uitgemaakt had. Het is dus een handeling die plaatsvond nadat de straf reeds ten einde was. En het gaat wanneer we het narekenen niet om profetische jaren van als beginsel 360 jaar-dagen maar om werkelijke jaren van 365 dagen. Indien dat zou toegepast worden op alle straf-fen die Israël gehad heeft door God dan zou de 70jarige dienstbaarheid aan Babylon als 70x360 = 25.200 jaren moeten gerekend worden wat absurd is. En over voorspellingen die over géén straf spreken vinden we hier nog minder gezegd, namelijk niets. Op zulke wankele basis is die theorie dan gebaseerd. Men heeft ook getracht het bewijs van het dag = jaar beginsel te vinden in Dan.9:24-27. In die schriftuur is een speciaal woord gebruikt “shabua.” Volgens Gesenius, een Hebreeuws lexicograaf, wil dit woord zeggen “een zeventallig nummer”, een “heptade” of een “hebdomades”. “Sha-bua” kan dus betrekking hebben op zowel een periode van zeven dagen, of zeven jaren of zeven tijdperken. Soms nu zoals in Dan.10:2,3 is er duidelijk sprake over een “shabua” van dagen, maar het merendeel van die verwijzingen heeft betrekking op jaren. Zo is het ook in Dan.9:24-27 waar de “70 shabua” in feite 70x7 = 490 jaren zijn. Zie ook nog naar Gen.29:10 en Ezech.45:21. Men ziet dus dat het dag = jaar beginsel geen steun heeft bij het gebruik van “shabua.” Het zegt alleen dat iets waarover sprake is “zevendelig” is. Indien dat beginsel zou aangenomen worden in bespreking van andere Bijbelprofetieën dan zou 1 dag = 7 jaren zijn. We willen ook graag de onmogelijkheid van de interpretatie van een Bijbelprofetie bespreken die op dat zogenaamd dag = jaar beginsel is gebaseerd: namelijk Daniël hoofdstuk 4. Volgens de leer van het WT genootschap en enkele anderen zouden de zeven tijden der krankzinnigheid van Nebu-kadnessar een afbeelding zijn van een periode van 7 x 360 = 2520 jaren beestachtige regeringsperi-ode van “tijden der heidenen.” Aan die leer zitten vele graten. Eerst en vooral zien we dat in de geschiedenis van Nebukadnessar en de voorzegging van Daniël er altijd sprake is over “gij” verwij-zende naar de koning zelf. Zie hiervoor naar Dan.4:20,22,24,25-27,31,32. Ten tweede geeft Nebu-kadnessar te kennen dat hetgeen aan de symbolische boom is voorgevallen in, hemzelf in vervulling is gegaan (Dan.4:34-36). Ten derde (en dit is de grootste moeilijkheid voor die zogenaamde grote vervulling) zien we dat de voorzegging aan Nebukadnessar één jaar vóór dat tijdstip van vervulling is gegeven. Het profetische deel heeft dus betrekking op dat ene jaar en niet op de zeven tijden van zijn krankzinnigheid. Alzo zou dat éne jaar gelijk aan 360 jaren zijn. Hetgeen zou betekenen dat

OPENBARING _1 tot 10 270

Nebukadnessar na 360 jaren krankzinnig zou worden iets wat niet in overeenstemming is met de feiten. Want de koning stierf op 62 jarige leeftijd. Ten vierde leert Daniël hoofdstuk vier géén leer van tijden der heidenen maar een Bijbels beginsel welke zegt dat hoogmoed voor de val komt (Spr.16:18). Dat beginsel is geldig voor alle mensen inclusief koningen en gewone burgers. Dat ziet men duidelijk in Dan.2:1 / Ps.75:8 / Luc.1:52 / Spr.1:18 / Jac.4:10 / 1 Pet.5:6 / Mat.23:12 enz... In het kort gezegd is die theorie dan slechts een “Bijbelse mythe”, gebaseerd op zogenaamde bewij-zen. Maar nog meer details. Toen Darius de Meder, een heiden, de stad Babylon veroverde gaf hij het volgende decreet vrij: “Daarna schreef Darius aan alle volken, natiën en talen, die de ganse aarde bewonen: Uw vrede zij groot! Door mij wordt bevel gegeven, dat men in het gehele machtsgebied van mijn koninkrijk voor de God van Daniël zal vrezen en beven; want Hij is de levende God, die blijft in eeuwigheid: zijn koningschap is onverderfelijk en zijn heer-schappij duurt tot het einde; Hij bevrijdt en redt, en doet tekenen en wonderen in hemel en op aarde, Hij, die Daniël uit de macht der leeuwen heeft bevrijd. En deze Daniël stond in hoog aanzien onder het koningschap van Darius en onder het koningschap van Kores, de Pers.” (Dan.6:26-29, wij onderstrepen de tekst). Dat moet dan een puzzel zijn voor Jehovah’s Ge-tuigen want hier geeft een heidense koning toe dat God boven hem regeert. Volgens hun eigen chronologie zitten we dan namelijk al bijna zeventig jaren in de “tijden der heidenen”. Een voorbeeld van zo een tegenstrijdigheid met de leer van de 2.520 jaren van heidense regering is het volgende. Toen Nebukadnessar na het herstel van zijn waanzin zijn verhaal schreef waren deze tijden al jaren begonnen. Toch zegt hij: “Koning Nebukadnessar aan alle volken en natiën en talen, die op de gehele aarde wonen: uw vrede zij groot! Het heeft mij behaagd de tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft te verkondigen; hoe groot zijn zijn tekenen en hoe machtig zijn wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en zijn heerschappij van geslacht tot geslacht... en mijn verstand keerde in mij terug. Toen prees ik de Allerhoogste en roemde ik de eeuwige Levende, omdat zijn heerschappij een eeu-wige heerschappij is en zijn koningschap van geslacht tot geslacht” (Dan.4:13,34, wij onder-strepen de tekst). Jehovah’s Getuigen nemen hier zelf een loopje met hun chronologie. Dan.2:1 is volgens hen het tweede jaar van de koning nadat de tempel is verwoest. Nu moet Dan.4 nog jaren later gedateerd worden. Dan geeft Nebukadnessar toe dat de Allerhoogste ook Wereldheerser is en niet hijzelf. God regeert boven hem. Zie ’Inzicht in de Schrift’, deel 2, 1997, blz.415, 416. In ’In-zicht in de Schrift, deel 1, 1995, blz.302 zeggen ze dat het “niet logisch” is dat het verhaal slechts op Nebukadnessar zou betrekking hebben. Maar wat evident is blijkt dat niet altijd voor een Jeho-vah’s Getuige. Dan.4 leert duidelijk dat een hoogmoedige houding tot nadenken moet stemmen, voor hen is dat niet genoeg. Daarom gaan ze onlogisch te werk en combineren enkele teksten die met elkaar niets te maken hebben en scheppen een leer over 2.520 jaren waarin God niet regeert over de wereld. En tussen haakjes, de Zevendedag Adventisten die toch ook geloven in het dagjaar principe leggen Dan.4 zo niet uit. Naar gelang van wat men wil bewijzen gebruikt men de leer of dan ook weer niet. Dat is als de weerman die voorspeld dat er zeker geen regen komt, maar er aan toevoegt neem toch maar een paraplu mee, je weet maar nooit. Vraag de mensen van de Wachttoren eens u deze teksten Dan.4:1,3 en 6:26-29 uit te leggen in betrekking tot hun leer van: “de bestemde tijden der natiën.” Laten we dan ook iets zeggen over die “tijden.”

OPENBARING _1 tot 10 271

Wanneer is dan die vertreding door de heidenen? Door vergelijking zien we eerst en vooral de grote gelijkenis van Openbaring 11:2 en Luc.21:24 op het vlak van de grammatica. Daar staat: “en Jeruzalem zal door de natiën vertreden worden totdat de bestemde tijden der natiën zijn ver-vuld” (Luc.21:34, NWV, wij onderstrepen de tekst). “Maar wat het voorhof buiten het tempel (heiligdom) betreft, werp dat volledig buiten en meet het niet, want het is aan de natiën gege-ven, en zij zullen de heilige stad vertreden tweeënveertig maanden lang” (Opb.11:2, NWV, wij onderstrepen de tekst). Een eerste punt van gelijkenis is hier het woord “vertreden” dat in beide teksten het Griekse werkwoord “pateò” gebruikt. Een punt van gelijkenis is tevens dat zowel Opb.11:2 en Luc.21:24 over een toekomstige vertreding spreken, want er staat: “zal vertreden worden”. De WT die leert dat de tijden der heidenen van 607 voor Chr. tot 1914 in Lucas be-schreven zijn toont alleen ongeloof in Gods geïnspireerde woord en in Gods profeet Jezus Christus. Want staat er hier niet “zal vertreden worden”; dus wel degelijk een gebeurtenis in de toekomst! De tekst in Lucas gaat slechts spreken over een tijd die begint mét de vernietiging van de tweede tempel in 70 na Chr.. Daarop wijst de context en op niets anders. De tekst uit het boek Openbaring spreekt niet over de tempel in Jeruzalem maar over een geestelijke tempel. Zie hierover hoofdstuk 11. De tekst van Lucas 21:24 is nog te vergelijken bij wat er staat in Lucas 19:43,44: “Want er zul-len dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u om-singelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertre-den en zij zullen u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.” Hier dan ook een zelfde toekomstig beeld. Voor het begrip “vertreden” in deze weergave heeft de Leidse vertaling “tegronderichten” en Brouwer “tegen den grond ver-pletteren” en dat lijkt ons nog beter voor weergave. In het kort gezegd is die theorie dan slechts een “Bijbelse mythe”, gebaseerd op zogenaamde bewijzen. Alzo is het met alle dag = jaar profetieën die door Bijbelcommentators uitgerekend zijn. Eenzelfde beeld van een onaanvaardbare uitleg van het dag = jaar principe is de uitleg van de Ad-ventisten over “de 2.300 avonden en morgens” uit Dan.8:13,14. Zie ’Ce que croient les Adven-tistes’, Vie et Santé, 1990, blz.315-332. Op wat de Adventisten leren in dit verband kunnen we niet ingaan. Kort gezegd is het dit. In 457 voor Chr. begint een periode van 2.300 jaren die dus zal ein-digen in 1844. Dat jaar zou het “onderzoekend oordeel” begonnen zijn. Een complexe leer over “het verzoenend werk” van Christus zogezegd gebaseerd op Heb.7:26,27 / 8:3 / 10:12 en Opb. 11:19. Maar ook hierover moeten we zeggen; véél fantasie. Een kleine opmerking over het Griekse woordje “kairos” dat Jehovah’s Getuigen meestal verta-len als “bestemde tijden.” Dat woord verschilt van het gewone begrip “tijd” (Grieks “chronos”) in die zin dat “kairos” verwijst naar een deel in het tijdsgebeuren. Zo is er een “kairos” van de oogst wanneer die wordt binnengehaald (Mat.13:30 / 21:34). Of een “kairos” waarop de demonen zullen gepijnigd worden. Zo ook spreekt de Schrift over de “kairos” van het werk van de Heer, gelegen tussen zijn kroning in de hemel bij de Hemelvaart en Zijn Wederkomst (Eph.1:9,10). We lezen daar het volgende: “door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeen-stemming met het welbehagen dat Hij zich in Hem heeft voorgenomen, om, ter voorberei-ding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten.” We leven thans in die voorbereidingstijd en moeten niet nog eens voorbereid worden op een duizendjarige regering. Alles wordt en is al onder één Hoofd gebracht namelijk Jezus. En volgens andere teksten delen de leden van de gemeente reeds daarin samen met Hem. In het midden van de vijanden van dat Koninkrijk:

1°) regeert de Heer, Hand.17:7 / Phil.2:9-11 / Opb.19:6

OPENBARING _1 tot 10 272

2°) heerst de Heer, Mat.12:8 / Joh.14:21 / Eph.5:22-27 3°) zegent de Heer, Luc.6:28 / Rom.12:14 / Mat.21:19 / 1 Pet.2:23 4°) straft de Heer, 1 Cor.11:30-32 / Heb.12:5-11 / Opb.3:19

Er blijkt uit deze laatste teksten dat er geen plaats meer is voor een toekomstige duizendjarige rege-ring. Wat A. Saphir, de christen-jood, schrijft in ’Christus en Israël’, Schotanus & Jens, Utrecht, uit-gegeven rond 1926, blz.29, 30 wijzigt niets aan onze opvatting. “Mijne broeders, laat mij vrijuit over dit onderwerp tot u spreken. De afval van Israël is niet gelijk aan den afval van het Christendom. De afval van het Christendom is onherstelbaar. Of-schoon Israël den Heere Jezus verworpen heeft, het wil God niet verwerpen: Israël geloofd nog in zijn Woord; het roept nog zijnen heiligen Naam aan. Het gedenkt nog den sabbathdag, om dien te heiligen. Israël heeft nog, zooals de apostel Paulus zegt, een ijver voor God, ofschoon niet met verstand. Daar is nog een goddelijk overblijfsel onder dat volk. Nog is daar vreeze Gods en ken-nisse Gods voor zijn oogen. Wat is daarentegen de geschiedenis van de afvallige Christenheid, zooals het voorspeld is in de Schrift en reeds in beginsel door ons wordt aanschouwd? In de eerste plaats, de menschen gelooven niet meer in Jezus als verzoening. Daar beginnen zij mee. Zij hou-den niet van het bloed van Jezus; zij houden wel veel van het karakter van Jezus. Voorts verwerpen zij hem geheel en al. Dan verwerpen zij ook den Vader en gelooven niet meer in een Schepper. En dan worden zij agnostieken en zeggen: wij weten nergens iets van - of er een God is of niet - het slechtst wat de wereld ooit gezien heeft en het meest honende tegenover God. En dan geven zij de deugd er aan, zooals zij noodwendig wel moeten doen en vervallen in het verachtelijkste pessimis-me en beschouwen den mensch als een bloem des velds, die heden is en morgen in den oven ge-worpen wordt. Dat is de snelle vaart naar beneden van den heidenschen afval. Maar in den jood-schen afval is nog bewaard de verbindende schakel, de gouden draad, een sprank, stervende, doch niet dood, van, hoe vaag ook, geloof in God en in de toekomst. Zoo ziet het geloof de verborgen-heid van Israël” (wij onderstrepen de tekst). Dat is een onmogelijke uitleg sinds de komst van Je-zus die alle volkeren heeft gebracht op één lijn tegenover Zijn Vader. Hij is de Zaligmaker van allen en niet slechts van Israël. Wie zegt: ik ben van Israël moet zich ook bevragen, heb ik de Messias Jezus aangenomen? Want wie in Israël de Messias nog niet heeft ontbreekt nog steeds het belang-rijkste dat God hen gegeven heeft. En een korte opmerking over de visie van enkele evangelische kringen over de “tijden der hei-denen.” Th. Niemeijer zegt in ’Het Zoeklicht’, van 2 mei 1998, blz.20: “De tijden der heidenen worden in onze dagen vervuld Bij de val Jeruzalem in 586 v. Chr. begint voor Gods volk een andere periode, die in de Bijbel ook wel ’de tijden der heidenen’ genoemd wordt. De laatste koning van Juda (Zedekia) werd van zijn troon gestoten. Vanaf dat moment tot nu toe (al zo’n 2300 jaar) heeft Israël geen koning meer gehad. Jeruzalem en het koningschap voor Israël waren beide gevallen. Toch komt God Zijn belof-te aan David (een eeuwig koningschap) na. We zien Gods trouw door alle eeuwen heen. Aan Da-niël laat Hij zien, dat er na het Babylonische, MedoPerzische, Griekse en Romeinse wereldrijk een einde aan de tijden der heidenen komt: “Maar in de dagen van die koningen zal de God des Hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan” (Daniël 2:44). Dit koninkrijk zal zich hier op aarde vestigen, net zoals de voorafgaande wereldrijken. Wanneer de tijden der heidenen voorbij zijn, zal Hij Zijn koninkrijk in Jeruzalem oprichten. Met deze vraag confronteerden de apostelen de Here Jezus, vlak voor zijn hemelvaart (Handelingen 1:6,7). We leven vandaag in een tijd, waarin ieder ogenblik de tijden der heidenen voorbij kunnen zijn. In Lucas 21:24 lezen we, dat Jeruzalem hier een heel belangrijke rol zal spelen: “En Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.” In juni

OPENBARING _1 tot 10 273

1967 viel Jeruzalem na vele eeuwen eindelijk weer in handen van de Joden. De vertrapte stad wordt in onze dagen weer opgebouwd tot één van de mooiste steden. Nu Jeruzalem weer in handen van de Joden is breekt het moment aan, dat de tijden der heidenen vervuld worden en... mogen we meer dan ooit uitkijken naar de wederkomst van Christus, die Zijn gemeente tot Zich zal roepen om daarna samen met Hem naar de aarde terug te keren om Zijn rijk op aarde te vestigen” (wij onderstrepen de tekst). Maar hoe zou de tijd der heidenen in 1967 voor Israël opgehouden zijn? Is het volk dan in grote getallen Zijn Messias achterna gegaan? Hebben ze in grote getallen Jezus aangenomen? Natuurlijk niet! Dus is de tijd der heidenen nog niet afgelopen. Niet voor Israël en niet voor de wereld. Trou-wens, Jeruzalem wordt nog steeds voor een deel bezet door Palestijnen en Christenen. En daarbij hoort ook nog de tempelberg, symbool van grote waarde voor alle Joden. Tot zover een lange uit-eenzetting over de tijden der heidenen en de stilte in de hemel. We hopen dat hierdoor enkele fan-tasierijke uitleggingen zowel van de WT, als ook van de leer van de bedelingen, hun aantrekkelijk-heid hebben verloren. Er bestaat nog een andere versie van de 2520 jaar en dat is deze van H. W. Armstrong zoals in ’The United States and Britain in prophecy’ Ambassador College. We verwijzen naar de uitgave van 1980. Israël = de 10 stammen hebben God verworpen en zijn onder de voet gelopen door de Assyriërs in 721 voor Chr. (blz.70, 90). Ze worden naar andere landen verbannen en na omzwer-vingen er komen enkelen terecht in Engeland, Schotland en Ierland (blz.91-104). Van hieruit komt later een deel terecht in de U.S.A. Met andere woorden de verloren stammen zijn terug te vinden in het Verenigd Koninkrijk en de U.S.A. (blz.142, 143). Op basis van de uitdrukking “7 tijden” uit Lev.26:18 die 7 jaar voorstellen (?) en gerekend onder de jaarcyclus van 360 dagen zijn deze 7 x 360 = 2520 jaar (blz.122-127). In het jaar 1800-1803 na Chr. liep Gods straf over Israël (de 10 stammen) ten einde en werden ze hersteld als volk van God (blz.128). Ze werden welvarend op alle gebied, wetenschap incluis, want Robert Fulton’s eerste stoomboot werkte in 1803 na Chr. (blz.153). Het verhaal van Daniël hoofdstuk 4 komt bij H. W. Armstrong dus niet aan de orde zoals bij Jehovah Getuigen. P. Slagter schrijft in ’AMEN’, nr.39, oktober 2001, blz.4: “Het begin van dat Babylonische Rijk vormt tegelijkertijd de aanvang van de zgn. “tijden der heidenen”, waarover de Here Jezus sprak in Lukas 21. In dit tijdperk is de (wereld)-heerschappij in handen van heidense volkeren, die hun macht uitoefenen in opeenvolgende wereldrijken. Hiervan is een aanschouwelijke voorstelling ge-geven in het bekende ’statenbeeld’ van Daniël 2. Gedurende deze heerschappij staat Jeruzalem a.h.w. buitenspel, wat zal voortduren tot “de tijden der heidenen vervuld zullen zijn” (Luk.21:24). Als dus het laatste wereldrijk ontmanteld is, dan zijn de tijden der heidenen vervuld, en zal Jeruza-lem weer de (wereld)heerschappij ontvangen.” Na die stilte ziet Johannes de zeven engelen die voor God staan. De Griekse tekst onderstreept met het lidwoord “de” om er nadruk op te leggen dat er slechts zeven zulke engelen zijn. Een van dezen is waarschijnlijk Gabriël zoals we uit Luc.1:19 kan opgemaakt worden. De andere zes zijn niet bij name gekend uit de Schrift. Deze zeven engelen van een speciale rangorde van hemelse we-zens ontvangen elk een trompet of bazuin naar gelang de vertaling. Dat instrument wordt dikwijls gebruikt in de Schrift. Het waren trompetten die het volk Israël aankondigden dat er een feest voor YaHWeH was (Num.10:10 / Lev.23:24 / 25:9). Verder staan trompetten in verband met de oorlo-gen van Israël (Num.10:9 / Jer.4:19). Ook nog bij de oproep van het volk (Numeri hoofdstuk 8), de aankondiging van koningen (2 Kon.9:13), grondlegging van de tempel (Ezra 3:10), de vernietiging der goddelozen (Jozua 6:13-16). Ook met de majesteit en macht van God worden de trompetten

OPENBARING _1 tot 10 274

genoemd (Ex.19:16 / Amos 3:6). En zoals men zal merken zijn de zeven bazuinen van Openbaring ook in zulke verbanden gebruikt. APPENDIX Israël en Juda onder heidense druk vóór Zedekia’s tijd. NEEM ER NOTA VAN (Heb.13:23): We willen in dit gedeelte Bijbels en geschiedkundig bewijs aan halen dat de leer van de WT over de 2520 jaar niet gebaseerd is op een van beide. Het is een vooropgestelde en verkeerde interpretatie van Daniël hoofdstuk 4. Zoals gekend is, zijn Israël en Juda onder de voet gelopen door de Assyriërs ten tijde van koning Menahem (752-742 voor Chr.). De Syrische koning Pul (Tiglath-Pilesser III) vraagt een schatting van duizend zilveren talenten van Israël (2 Kon.15:19,20 / Hosea (731-723 voor Chr.). De laatste koning van Israël is ook vazal van Pul’s opvolger Salmanasser (2 Kon.17:1-3) en moest eveneens schatting betalen. Omdat deze schatting niet meer wordt voortgebracht, belegerd en veroverd Sal-manasser de tien stammen van Israël (2 Kon.17:4-6). Dit alles geschiedt ruim 100 jaren vóór Zede-kia en voordat de tijden der heidenen beginnen volgens de WT. Wat betreft Juda nu? Koning Achaz van Juda (731-716 voor Chr.) geeft te kennen afhankelijk te zijn van Assyrië (2 Kon.16:7). Neem er in deze tekst nota van dat Achaz zelf zegt de knecht te zijn van Assur. Achaz gaat zelfs zover ter ere van de koning van Assur een altaar op te richten in de tempelhof van Jeruzalem (2 Kon.16:10-18). Na Achaz is het Hizkia (715-686) die blijk geeft van onderworpenheid en wil zelfs tot de uiterste schatting gaan om Assyrië te bevredigen (2 Kon.18:14-16). De volgende koning van Juda, Manasse (686-640 voor Chr.) blijft eveneens onder Assyrische druk zoals 2 Kon.33:10,11 toont. Het is slechts na diens zoon, Amon, dat de wereldmacht Assyrië haar macht verliest, om na enkele tijd de plaats te laten aan Babylon. Tussen deze twee perioden in komen ze eerst nochtans terug onder Egyptisch beheer. Josia (637-608 voor Chr.) de opvolger van Amon sneuvelt bij Megiddo in een strijd met de Egyptische Farao Necho. Het Judese volk neemt zich een zoon van Josia, namelijk Joahaz (608 voor Chr.) tot koning, maar Farao Necho neemt de teugels in handen en plaatst Eljakim onder de naam Jojakim op de troon. Joahaz wordt als gevan-gene naar Egypte gevoerd (2 Kron.36:3,4). Jojakim (608-597 voor Chr.) die duidelijk pro-Egyptisch getint is legt het volk een grote schatting op om Necho gunstig te stemmen (2 Kon.23:35). Juda is dus vanaf Tiglath-Pilesser III (Pul in de Bijbel) schatplichtig aan respectievelijk Assyrië en Egypte voordat Babylon als wereldmacht optreedt. Tijdens deze periode van méér dan 130 jaren zijn ze dus onder bewind van heidense machten. Moeten we dan zeggen dat de tijden der heidenen in Achaz’s dagen reeds zijn begonnen? Begint dit tijdvak van overheersing dan niet met Assyrië in plaats van Babylon? Ook de periode juist vóór Zedekia geeft positieve bewijzen dat Juda onder heidense overheersing staat. Nadat Necho van Egypte verslagen wordt door Nebukadnessar komt de vazalstaat Juda ook aan de Babyloniërs toe. Nebukadnessar neemt Jojakim gevangen en voert hem naar Babel (2 Kron.36:6). Hij wordt nochtans opnieuw in ere hersteld en wordt opnieuw koning maar komt na drie jaren terug in opstand (2 Kon.24:1). Het feit dat hij terug of wederom opstaat tegen Nebukad-nessar duidt erop dat hij reeds vazal was van Babylon. Jojakim sterft en diens zoon Jojachin (597 voor Chr.) volgt hem op. Deze onderwerpt zich met gans zijn gezin aan Nebukadnessar (2 Kron.24:6-13).

OPENBARING _1 tot 10 275

Wie is hier dan de heerser? Jojachin niet, maar wel Nebukadnessar. De koning van Babel zet Jo-jachin af en plaatst zijn om Nathanja op de troon onder de nieuwe naam van Zedekia (597-587 voor Chr., 2 Kon.24:17). Het is daarom ook duidelijk dat Juda vanaf Achaz reeds onder heidense over-heersing leeft en niet vanaf Zedekia. Dat Zedekia wel degelijk onder Nebukadnessar stond bewijst Jer.51:59. Hieruit blijkt dat Zedekia in het vierde jaar van zijn regering zijn onderworpenheid aan Nebukadnessar hernieuwt blijkbaar in Babylon zelf. Misschien ook was deze reis van Zedekia te-vens een “studiereis” om eens poolshoogte te nemen wat betreft de Babylonische legermacht en of een eventuele rebellie succesvol zou kunnen zijn. Dit is voorzeker het ware doel van deze reis ge-weest want kort nadien gaat Zedekia een verbond aan met buitenlandse mogendheden (Jer.27:1-3, 12-22 / 28:1,2). Dit 27ste hoofdstuk vers 1 bevat een schrijffout, gelezen moet worden: “Zedekia” en niet “Jojakim” zoals uit de inhoud van het hoofdstuk blijkt. De Syrische en Arabische vertalingen en verschillende commentators hebben deze fout gesubsti-tueerd. Ook drie Hebreeuwse Manuscripten bevatten deze lezing volgens de voetnota in de Nieuwe Wereld Vertaling onder Jer.27:1. Koning Zedekia zoekt dus ook de hulp van Egypte (Jer.37:6-10). Later verovert Nebukadnessar na 30 maanden beleg de stad (2 Kon.25:1,2 / Jer.39:2). Het is dus enerzijds een fout te beweren dat God in Israël altijd regeerde tot 607 voor Chr. want er was een tijd van Egyptische, Assyrische en Babylonische overheersing in Israël vóór de vernietiging. Ander-zijds is het ook een principiële fout te zeggen dat YaHWeH zich na 607 voor Chr. niet meer zou bemoeid hebben met de heidense wereldmachten, tot op het jaar 1914. Enkele voorbeelden dat YaHWeH altijd de teugels in handen heeft en ook tijdens de zogenaamde overheersing der heide-nen zijn deze:

1° Gods bemoeiingen in de val van Babel o.a. zijn handschrift op de muur in Belsazar’s pa- leis (Dan.5:5,22-24). 2° De zalving van Kores, zoals ze reeds voorzegd was, tot oordeelsvoltrekking aan Baby- lon (Jes.45:1) en de vervulling hiervan. 3° Een ander voorbeeld is de worsteling van de engel Michaël met de prins van Perzië (Dan.10:12,13,20,21). 4° Jezus zegt dat Zijn Vader macht heeft over het koningschap van Pilatus (Joh.19:11). 5° Alle “regeerders” zijn in zekere zin door God aangesteld volgens Rom.13:1-5.

Deze gevallen ondersteunen dat God wil en kan heersen tijdens de 2520 jaren en het daadwerkelijk ook doet. Het feit blijft zelfs dat God zich verder na Zedekia bemoeit met Israël en Juda zelf. God zelf, laat ze terugkeren uit hun Babylonische gevangenschap (Ezra 2:64-67 / 3:1-6). God blijft hun koning ook tijdens de zogenaamde 2520 jaren heidense overheersing (Klaagl.5:19 / Jer.10:10) en heeft dit in deze periode ook gedemonstreerd. Alleen hun verwerping van de Messi-as betekent hun dood als uitverkoren volk (Mat.21:43). Hoeveel deportaties van Joden waren er naar Babylon? 1ste jaar van Nebukadnessar: onbekend aantal volgens Dan.1:1-6. 7de jaar van Nebukadnessar: 3.023 personen volgens Jer.52:28. 8ste jaar van Nebukadnessar: 10.000 à 18.000 volgens 2 Kon.24:8-17 en Ezra 1:1-3. 18de jaar van Nebukadnessar: 832 volgens Jer.52:29. 23ste jaar van Nebukadnessar: 745 volgens Jer.52:30. Hieruit blijkt dat slechts 15.000 à 23.000 Joden in ballingschap zijn weggevoerd. Is dit alles wat Juda aan bevolking telde? Zeer zeker niet. Waar zijn de anderen? Een groot deel is natuurlijk ge-

OPENBARING _1 tot 10 276

storven tijdens de verschillende belegeringen en de hongersnoden en pestilentiën die hierdoor ont-stonden. Dit alles in vervulling van profetieën, speciaal Deut.28:15-68. Vele facetten van deze pro-fetie hebben hun vervulling in de belegering van Jeruzalem in het 9de à 11de jaar van Zedekia. Vooral de verzen 38-42 spreken over hongersnoden en hieruit volgt de ondervoeding en een gerin-ge fysische weerstand waardoor pestilentiën in de hand gewerkt worden (zie verzen 59-61). Een ander deel van Judah’s bevolking is tijdens deze reeks belegeringen ook natuurlijk gevlucht uit Juda naar plaatsen waar ze óók geen rust vonden (verzen 62-65). Erge dingen gebeurden tijdens deze belegeringen; ouders aten zelfs hun kinderen (verzen 53-57). De vervulling hiervan blijkt uit 2 Kon.6:28,29 / Jer.19:9 / Klaagl.2:20 / 4:10 / Ez.5:10. Wanneer men deze dingen vergelijkt bij al de zegeningen die Israël zal bezitten indien ze Gods wet zouden houden stelt zich de vraag: waarom dit? Men zou aan Gods goedheid voor zijn volk reeds twijfelen. Nochtans hoeft dit niet. Het beginsel dat hier van toepassing is wordt in de schrift als volgt geformuleerd: “Wees be-dachtzaam met uwen mond uw hart overhaaste zich niet als gij spreekt voor Gods aange-zicht... Hebt gij aan God ene belofte gedaan, stel niet uit haar te volbrengen want een on-trouwe belofte mishaagt Hem: maar wat gij beloofd hebt volbreng dat ook en veel beter is het geene belofte te doen, dan na gedane belofte zijne belofte niet te volbrengen.” Pred.5:1-4 volgens vertaling J. Beelen (1896). Hiertegen heeft Israël grovelijk gezondigd. Of waren ze soms niet exuberant enthousiast toen Mozes hen Gods wetten gaf en ze allen antwoordden: “Alles wat God heeft gesproken zullen we doen” Ex.19:8. Wanneer we nochtans hun geschiedenis nakijken blijkt hoe ijdel en leeg hun woord was. Het begon met opstand in de woestijn en met uitzondering van enkele korte periodes van getrouwheid was het één opstandigheid, afval en ontrouw aan Gods wet. Is het de fout van God voor wat Israël overkwam? Of is Hij soms onrechtvaardig? Alleen wie dit volk en zijn verleden niet kent zou zo denken maar niet een echte Bijbelstudent. Denk niet dat wij anti-semiet zijn. Het tegendeel. Christus heeft geleerd zelfs onze vijanden lief te hebben (Mat.5:44) waarom dan niet diegenen die eens Gods volk waren? Wat hen ontbrak en nog steeds ontbreekt is geloof. Vroeger in de Almachtige God en nu in zijn Gezalfde. Kunnen wij of zij ontkomen wanneer we aan zulk een grote redding voorbijgaan (Heb.2:3 / 10:29 / Joh.12:48)? De verwoesting van Jeruzalem is een supplementaire en conditionele straf De WT e.a. zijn de mening toegedaan dat de 70 jaren een aanvang nemen met de verwoesting van de stad. Wat we echter zien uit de schrift is dat de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel een supplementaire straf is. Deze gedachte wordt duidelijk onder woorden gebracht in Jeremia hoofdstuk 27. Dit gedeelte geschreven in de beginperiode van Zedekia’s koningschap zegt o.a.: “Het volk en het koninkrijk nu, dat hem, Nebukadnessar, de koning van Babel, niet zal wil-len dienstbaar zijn en zijn hals niet zal willen voegen onder het juk van de koning van Babel, over dat volk zal Ik bezoeking doen met het zwaard, de honger en de pest, luidt het woord des HEREN, tot Ik hen volkomen in zijn macht zal hebben gebracht.” Jer.27:8. Uit de context blijkt dat deze woorden gericht zijn aan Zedekia en de gezanten van Edom, Moab en Amon. De profeet van YaHWeH en zijn raad worden nochtans in de wind geslagen. Er wordt integendeel naar de valse profeten geluisterd (vers 9). Daarom geeft Jeremia de conditionele raad dat indien deze volkeren hun dienstbaarheid aan Babylon naar behoren volbrengen zonder opstandigheid, ze in hun land zullen gelaten worden om het te bewerken en daarop te wonen (vers 11). Hij voegt hier-aan toe dat men niet moet luisteren naar de valse profeten en zegt: “Geeft hun geen gehoor, blijft

OPENBARING _1 tot 10 277

den koning van Babel dienstbaar, dan zult gij het leven behouden. Waarom zou deze stad een puinhoop worden?” (vers 17). Hieruit blijkt duidelijk dat de verwoesting der stad niet persé had moeten plaatsvinden. Indien het volk van Zedekia naar Jeremia geluisterd had en tekenen van berouw had getoond i.p.v. opstandig tegen Babel te worden, dan zou Jeruzalem niet vernietigd worden. Hetzelfde telt ook voor de vol-keren rondom hen namelijk: Edom, Moab en Amon. Een gelijkaardig geval had zich ongeveer 150 jaren tevoren voorgedaan met de inwoners van de Nineve die 40 dagen berouw toonden en daar-door hun leven spaarden. Zelfs tijdens de belegering van Jeruzalem door Nebukadnessar’s legers, zelfs dan geldt de conditie nog: “Indien gij vrijwillig uitgaat tot de vorsten... dan zult gij in leven blijven en zal deze stad niet met vuur verbrand worden” (Jer.38:17,18). Wat valt er dan te zeggen over de verschillende schriftuurplaatsen die men in Jeremia vindt en die spreken over de vernietiging van Jeruzalem? (Zie bijvoorbeeld Jer.4:7 / 6:89 / 9:11 / 26:9. Is dit niet strijdig met wat we eerder gezegd hebben? Zeker niet. Wat de Bijbel duidelijk maakt in deze schrif-tuurplaatsen is wat we zouden kunnen noemen de conditionele vernietiging. D.w.z. indien de Joden opstandig blijven aan Babylon en Gods woord in de wind slaan dan zullen ze vernietigd worden. Dit blijkt duidelijk uit de volgende bewoordingen van Jeremia zelf. In het begin van Jojakim’s regering (Jer.27:1) zegt Jeremia betreffende de valse profeten: “Luister niet naar hen: dien de koning van Babylon zodat gij moogt leven: waarom zou deze stad een woestenij worden?” (Jer.27:18 vlgs. Leeser, ook vers12). Verder zegt hij in Jer.38:21: “Maar indien gij (Zedekia) weigert... DAN IS DIT HET WOORD DAT DE HERE mij heeft doen zien enz...” En slechts na dat “in-dien” geeft Jeremia aan welke straf Zedekia zal overkomen. Zoals nu overduidelijk uit de context blijkt zijn deze woorden uitgesproken tijdens het beleg der Babyloniërs. Zelfs dan was er dus nog kans voor Zedekia, het volk en de stad (Jer.38:17,18). Deze soort van conditionele straf of conditi-onele zegen is altijd een teken geweest van YaHWeH’s goedertierenheid ten opzichte van de men-sen. Adam stond tezamen met zijn vrouw onder zulke voorwaarden (Gen.2:16,17). Kaïn stond on-der zulke voorwaarden (Gen.4:6,7). Ook de Joden (Num.4:19 / Deut.4:1). Ook voor iedere mens in het bijzonder geldt deze regel wanneer Mozes zegt: “dat de mens niet van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des HEREN uitgaat” (Deut.8:3 / Joh.3:36). ***** Opb.8:3-5: “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle hei-ligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, mét de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op. En de engel nam het wie-rookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde, en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving.” Dit volgt na de overdracht der zeven bazuinen aan de zeven engelen. Deze engel met het wie-rookvat die een priesterfunctie uitoefent kan een symbool van Christus zelf zijn. Dat zien we reeds omdat Christus of het Lam niet in het bijzonder is genoemd in dit visioen en omdat het werpen van vuur op aarde een grote gelijkenis vertoond met de woorden van de Heer in Luc.12:49-52. Ook het feit dat die engel gebeden in ontvangst neemt kan verwijzen naar de Christus, want het is door Hem dat we tot God de Vader bidden (Eph.2:18 / 3:12 / Heb.13:15 / 1 Pet.2:5). Hij is onze “parakleet” bij de Vader (1 Joh.2:1). Ook in Opb.7:2 / 10:1 / 18:1 en 20:1 is Christus mogelijks nog als een engel afgebeeld. Indien onze redenering niet klopt dan is het de volgende die we moeten aanhou-den.

OPENBARING _1 tot 10 278

S. Greijdanus heeft hier het volgende commentaar op blz.140, 141: “Aan deze engel werd reukwerk gegeven, veel reukwerk, van Godswege. Hij bracht geen eigen offer, en bewerkte niet door eigen persoon verzoening. Hij was niet de Here Christus, maar een dienende engel. Dat reukwerk moest hij voor de gebeden aller heiligen of gelovigen, vgl. 5:8, uitstorten op het gouden reukaltaar vóór de troon. Die gebeden kunnen uit zichzelf niet opstijgen tot God. Zij komen van in zichzelf zondige mensen, en zijn als zodanig gebrekkig en niet zuiver voor God. Er kleeft verkeerd-heid aan, ook aan die van de oprechtste gelovige. Geen enkele heilige vormt hier een uitzondering. De gebeden van alle heiligen hebben verzoening nodig, om Gode te kunnen behagen. Dat wordt hier verzinnebeeld door het vele reukwerk, dat er voor opgaan moet. Niet maar weinig, doch veel is het reukwerk, dat er voor op het altaar uitgestort moet worden, om een zeer dikke rookwolk te doen opstijgen, waardoor al wat in die gebeden Gode moest mishagen, als te niet gedaan wordt, en die gebeden, gereinigd en tot een lieflijke geur omgezet door dat reukwerk, met die wie-rookwalmen opklimmen naar Gods troon, en Hem welbehagelijk zijn, en door Hem aangenomen en verhoord worden.” Dat de engel een wierookvat heeft waarmee de gebeden der heiligen als het ware gemengd wor-den, wil er op wijzen dat wij als broeders van de Heer slechts door Zijn verdienste aangenomen kunnen worden bij God. Maar in datzelfde wierookvat gaat er ook vuur uit het altaar, niet een ver-nietigend vuur want de gemeente zal niet onder de wraak van God komen. Het vuur van Gods al-taar is een reinigend vuur (Mal.4:1-6) alléén bestemd voor zijn volk. Eens dat we dit beseffen kun-nen we door vergelijking met andere teksten dan ook zien dat het zijn betrekking heeft op het oor-deel van het huis van God (1 Pet.4:17) of het meten van de tempel Gods (Opb.11). Het is dus naar de tijd van het einde dat hier is verwezen en speciaal naar de laatste momenten vóór de komst van Christus in macht en heerlijkheid. Na die reiniging zal de Christus-priester optreden als rechter. Bij dat vuur waren er donderslagen, stemmen, bliksemstralen en een “seismos.” Meestal is “seismos” vertaald als aardbeving maar we denken dat hier de primaire betekenis moet gebruikt worden namelijk, schudding of beving. Deze geassocieerde gedachten zijn een favoriete uitdrukking bij Johannes (Opb.4:5 / 11:9 / 16:18). We denken niet dat er speciaal aandacht aan elk apart onder-deel moet gegeven worden. Het is veeleer de voorstellingsmethode van de macht en majesteit van God zelf. Zie dan Job 37:4,5 / Ps.29:3,4 / Ezech.1:13. In wat volgt komen regelmatig: zon, maan, sterren, zeeën en de schepping aan de orde. Ze staan kunnen door God gebruikt worden in het bewerken van het oordeel zoals zal blijken uit volgende teksten: Job 38:31-35 / Ps.148:5,6 / Spr.8:29 / Jer.5:24. Winden zijn Gods boden (Ps.104:4). Nog enkele details. Het begrip “altaar” komen we 8 maal tegen in het boek Openbaring; 6:9 / 8:3a, 8:3b / 9:13 / 11:1 / 14:18 / 16:7. En de teksten waarin over “heiligen” sprake is zijn; 8:3,4 / 11:18 / 13:7,10 / 14:12 / 15:3 / 16:6 / 17:6 / 18:24 / 19:8 / 20:9. Tot slot nog wat over altaren in het algemeen. Het OT heeft als belangrijkste term hiervoor “mizbèah” en wil etymologisch zeggen “een plaats om te slachten als offer.” Meestal heeft het betrekking op dierlijke en bloedige offers. Maar ook wel eens zoals in Ex.30:1 - en dat is hier ook de verwijzing - een altaar waarop iets verbrand kan worden. Zeer waarschijnlijk is dit de reden waarom Rom.11:3 over “altaren” in het meervoud spreekt. Volgens het NT is Christus “ons altaar” (Heb.12:24). Een altaar waar “zij” - de onbekeerde Joden - niets mee te maken hebben (Heb.9:23). Wij hebben het aardse Jeruzalem en zijn altaren achterge-laten om het “hemelse” in te gaan (Heb.11:10 / 12:27). Wij - gelovigen - zitten reeds met Hem in de hemelse gewesten volgens Eph.2:6.

OPENBARING _1 tot 10 279

Opb.8:6: “En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen.” Het feit dat de reeks bazuinen ingeleid zijn door woorden dat de engelen zich “gereed” maken, wil er op duiden dat die trompetten op een door Gods voorbestemde tijd zullen gehoord worden.

De zeven bazuinen (trompetten) N° bazuin Tekst Gebeurtenis 1 8:7 een/derde deel van de aarde verbrand een/derde deel van de bomen verbrand al het groene gras verbrand 2 8:8,9 een/derde van de zee wordt bloed een/derde deel van de zeedieren sterft een/derde deel van de schepen vergaat 3 8:10,11 een/derde deel van het water wordt alsem vele mensen sterven 4 8:12 een/derde deel van de zon getroffen een/derde deel van de maan getroffen een/derde deel van de sterren getroffen 5 9:1-12 1st Wee, een sprinkhanenplaag, mensen vijf maanden gepijnigd (v.5), mensen zoeken te sterven. 6 9:13-21 2 de Wee, de vier engelen worden losgelaten een/derde van de mensen sterft anderen bekeren zich niet 7 16:1-21 3 de Wee, de 7 plagen Opb.8:7: “En de eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en het derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.” Volgens de Historische methode van uitleg van het boek Openbaring zijn we nu beland in de tijd van de vijfde eeuw. De eerste bazuin = de inval van de Gothen van 400 tot 410 na Chr. De tweede bazuin = de inval van de Gothen onder Genseric in 429 na Chr. De derde bazuin = de inval rond 450 na Chr. De vierde bazuin = de uiteindelijke val van het Romeinse Rijk in 476 na Chr.. We willen eerst enkele opmerkingen maken. Zoals in de inleiding gezegd lopen zowel de bazui-nen als de schalenvisioenen wat de tijd betreft parallel. Nu echter kan het ene zowel een aanvulling zijn van het ander ofwel een gelijkaardige symbolische beschrijving. Om één voorbeeld te nemen van de eerste bazuin en eerste schaal: beiden zijn straffen over de aarde. Dat is zeer duidelijk. Maar

OPENBARING _1 tot 10 280

wat minder duidelijk is zou de rest zijn. Want de eerste bazuin brengt vernietiging over plantaardige schepping terwijl de eerste schaal een kwaadaardige kwaal brengt over de mensen die het teken van het beest hebben. Beiden kunnen elkaar aanvullen als het letterlijk genomen wordt. Maar symbo-lisch kan het ook. Want zo kan de aarde symbolisch de voorstelling zijn van georganiseerde macht of rijken op aarde. Bomen zijn soms symbool van mensen met een hooggeplaatste positie (Dan.4:10,20-22 / Ezech.31:3-18). En het “groene gras” (over andere soorten is hier geen sprake) kan een voorstelling van een bepaalde klasse mensen zijn (Jes.40:6,7). In elk geval zijn letterlijke en figuurlijke elementen in al deze profetieën verwerkt want letterlijke hagel en letterlijk vuur kan niet met elkaar gemengd worden. Maar dan zou men kunnen wijzen naar Ex.9:24. En “hagel” is één van de zaken die te maken hebben met het oordeel: van God. Zie bijvoorbeeld naar Joz.10:11 / Ps.18:13,14 / 78:47,48 / Jes.28:17 / 32:19 / Haggaï 2:18. A.M. Berkhoff zegt over het gedeelte van de vier eerste trompetten: “wel moeten we hier bedenken dat Johannes deze dingen in een visioen zag geschieden opdat we niet te startletterlijk verklaren” De Wederkomst van Christus, Kok, 1926, blz.203. De schrijver is geen dispensationalist maar wil toch Israël in een duizendjarige regering aannemen. Vuur kan symbool zijn van de vurige ijver van de gelovigen volgens Ps.39:4 / 79:5. Maar ook de Heilige Geest is beschreven als een vuur in Jer.23:29 / Hand.2:3 / Mat.3:11 / Luc.3:16. En ook nog het vuur van Gods toorn volgens Deut.32:22 / Ps.78:21 / 89:47 / Spr.16:27 / Jac.3:6. Ook Jezus kwam vuur werpen op de aarde (Luc.12:49). Een gelovige is soms als een boom afgebeeld Ps.1:3 / Jer.17:7,8. Een ongelovige is soms als een boom afgebeeld Ps.37:35. Ongelovigen zijn als gras Ps.37:1,2. En voor verbranden zie Ps. 83:15 / Mat.3:10 / 13:40. En het derde deel van “de aarde” = een derde deel van de menselijke regeringen volgens Jes.45:8 / Jer.6:19 / Micha 1:2. Opb.8:8,9: “En de tweede engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, en het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging.” Vragen die hier gesteld kunnen worden. Is de grote berg een afbeelding van Gods koninkrijk, zoals we ergens lezen (Dan.2:44,45)? Of van een bepaalde natie (Jer.51:24,25)? Is de zee hier een letterlijk of figuurlijk beeld van de mensheid (Opb.17:15 / Jes.17:12,13)? In elk geval is het werpen van een berg in de zee de Bijbelse voorstelling van een grote “menselijke” catastrofe (Ps.46:3 / Jes. 54:10 / Micha 1:4 / Job 9:5). Ook hier zit er een echo in van de plagen van Egypte wanneer we vergelijken bij Ex.7:20. Opb.8:10,11: “En de derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een fakkel, uit de hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren. En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden was.” Deze plaag is in tegenstelling tot de vorige tweede, gericht op de zoete wateren der aarde, rivie-ren of stromen. De ster die in de rivieren valt heeft een naam = “apsinthos” een zeer bittere plant en neemt alzo het dorstlessend vermogen weg van het water. In de Bijbelse symboliek is die plant soms de voorstelling van leerstellige dwalingen (Deut.29:18 / Jer.9:13-15 / 23:14,15). De ster kan daarom het symbool zijn van een goddeloze organisatie die bij haar vernietiging (want zij is bran-dende) de rest der mensheid aantast. Het destructieve karakter van die ster is aangetoond doordat zij vergeleken wordt bij een toorts (Grieks = “lampa” zoals in Mat.25:1). Meer kunnen of durven we over deze dingen niet zeggen. I. Jensen die de leer van de bedelingen leert ziet hier een letterlij-ke plaag (blz.77, 78).

OPENBARING _1 tot 10 281

Jehovah Getuigen hebben over deze tekst reeds drie uitleggingen gegeven die samen nog geen 100 jaar oud zijn. In 1917 publiceren ze het 7de deel van de Schrifstudies waarin gezegd wordt dat deze ster Calvijn is. Want de leer van Calvijn is bitter vanwege de predestinatie van de zielen. In 1929 wanneer het boek ’Licht’ verschijnt is de ster volgens de schrijver en tweede president Judge Rutherford niemand minder dan Satan. De derde uitleg gegeven sinds 1969 (’Dan is Gods mysterie voleindigd’) geeft als uitleg dat de ster = de afvallige geestelijkheid van de christenheid. S. Greydanus zegt hier het volgende over op blz.144: “Blijkbaar hebben we niet aan een let-terlijke ster te denken. Wederom is hier teken, zinnebeeld. De ster spreekt van hetgeen s’mensen nooddruft verderft, hem het leven, arbeiden, genieten vergalt, ellende over hem doet komen, hem in de ondergang voert. De rivieren, wederom voor een aanmerkelijk deel, een derde deel, en de waterfonteinen, werden verontreinigd: haar wateren werden tot alsem, zo bitter, zo ongenietbaar, vlg. Ex. 15:23vv.; en blijkens hetgeen ook volgt ook dodelijk. Want de mensen stierven niet van dorst, omdat ze geen water hadden tot lessing van de dorst. Maar zij stierven, omdat zij van deze verontreinigde wateren gedronken hadden, en deze wateren bitter geworden waren. Deze wateren werkten dus verderfelijk, bewerkten de dood. “Velen der mensen” schrijft Johannes, om aldus te meer het grote aantal dergenen, die tengevolge van het drinken dezer wateren stierven uit te druk-ken” (wij onderstrepen de tekst). Daarom nogmaals enkele verwijzingen waar “bergen” of “heuvels” die een symbool kunnen zijn van een koninkrijk of land. Babylon Jer.51:25 / Heidenen Hab.3:6 / Koninkrijk Gods Jes.2:2 / Dan.2:35,44. Opb.8:12: “En de vierde engel blies de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en de nacht desgelijks.” Dat er tijdens de wraak van God fenomenale veranderingen zullen gebeuren aan het stelsel der “zonnen en planeten” zien we vanuit verscheidene schriftuurplaatsen. Maar dit hier moet natuurlijk symbolisch zijn. Want wetenschappelijk is het onmogelijk een derde deel der aarde te verduisteren. De hemellichamen waarover hier sprake is zijn voorzeker geestelijke lichamen, organisaties van mensen. En terug zou men in dit verband vele vragen kunnen stellen waar men het antwoord zou moeten schuldig blijven. God, die Almachtig is, kan dit echter ook letterlijk laten vervullen. Maar dat lijkt ons niet juist in deze tekst. De vergelijking met een plaag van Egypte is hier terug te maken volgens Ex.10:21-23. Opb.8:13: “En ik zag en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!” Sommige Bijbelmanuscripten vanaf de 6é eeuw spreken soms over een “vliegende engel.” De oudste geschriften spreken echter van een “arend”, symbool van komende vernietiging (Deut.28:49 / Hosea 8:1 / Hab.1:8). De arend heeft een boodschap voor degenen “die op de aarde wonen”, term en beschrijving in het boek Openbaring van de goddelozen. Het is een boodschap van wee aan hun adres. Een driedubbel “wee” om de nadruk te leggen op de stelligheid van de ver-vulling. En ook omdat er nog drie bazuinen volgen. Het is echter zo, dat er slechts over de twee eerstvolgende bazuinen uitdrukkelijk als een “wee” gesproken is (in 9:12 en 11:14). Maar dat hoeft ons ook niet te verwonderen want de zevende bazuin is een zevenvoudig uitgieten van schalen van gramschap. En aangezien dit een herhaling is van de bazuinen moet men zelfs nog verder gaan dan de vernietiging der mensen met Harmageddon. Zó gezien zou die derde wee (volgens ons begrip

OPENBARING _1 tot 10 282

hiervan) naar Opb.20 verwijzen en de binding van Satan en de duivelen behelzen. Ze wonen wel niet rechtstreeks op de aarde maar opereren sinds Pinksteren toch op grotere schaal, méér dan ooit tevoren. De resultaten zijn echter nog niet wat ze zouden wensen, want ze zijn ook nog gebonden in sommige van hun activiteiten. Zie hierover meer in Openbaring hoofdstuk 20. Maar wie is nu die arend? In elk geval géén letterlijk sprekende arend! Er zijn hierover verschei-dene uitleggingen maar de enige die een werkelijk Bijbelse waarde heeft is dat die arend (engel?) de gemeente van Christus moet voorstellen. Dat ziet men uit andere schriftuurplaatsen. In Luc.17:34-37 en Mat.24:26-28 is de gemeente voorgesteld als een groep arenden rond “het lichaam” welke Christus zelf voorstelt (Joh.6:53-55). Maar waarom de kerk als arend voorstellen? Wel, om ver-scheidene redenen. Juist zoals de arend is de gemeente koninklijk van allure (1 Pet.2:5,9 / Opb.5:10). De arend is een dier met verziende blik. Zo ook de gemeente, het zijn de zonen van het licht (1 Thes.5:5,6). Een arend verkiest de hoogten, zo ook de gemeente (1 Cor.12:31). Arenden hebben een zeer grote vleugelvlucht wanneer ze zich verplaatsen (Jes.40:30,31). En de gemeente heeft grote vlucht in de verbreiding van het goede nieuws (Eph.3:7). Met al die koninklijke voor-stellingen van de arend is het ook niet te verwonderen dat God zelf als een arend wordt afgebeeld zoals in Deut.32:11,12 / Opb.12:14. Een laatste opmerking willen we geven in verband met de plaats waar de arend vliegt de “mid-denstehemel.” Dit is een symbolische hemel bezien vanuit een geografische hemel. Zo zijn er drie hemelen volgens Paulus in 2 Cor.12:2. De eerste hemel is deze waarin vogelen vliegen en ook be-staat uit de lucht die wij inademen. De tweede hemel of middenste-hemel is in het Grieks de “me-souranèma” en is genoemd in Opb.8:13 / 14:6 / 19:17. De derde hemel is “de hemel der heme-len” de woonplaats van God en heilige engelen (Deut.10:14 / 1 Kon.8:27 / Neh.9:6). Deze laatste hemel is ook soms de “bovenhemelse” genoemd (Joh.3:12 / Eph.1:3). Men moet wat er geschiedt in de “middenstehemel” dus zien als een zichtbare gebeurtenis.

OPENBARING _1 tot 10 283

Openbaring hoofdstuk 9.

Openbaring 9:1-11: een digitale creatie en figurative interpretatie, van David Miles

(andere zaken van hem op http://www.davidmiles.net/)

In verband met de uitleggingen van de vijfde en zesde bazuin is de verwarring zeer groot. De Bijbelcommentator Alford zei hierover: “het is een eindeloos Babel.”

OPENBARING _1 tot 10 284

Voor we tot ons commentaar overgaan is het dus goed om na te gaan op welke basis men dit hoofdstuk heeft verklaard en waarom deze fout zijn. Betreffende de eerste wee of vijfde bazuin zijn er door kerkvaders tot op de 8é eeuw geen uitleggingen. Een Katholieke monnik uit de 9é eeuw, Beatus van Spanje, zei dat die plaag betrekking had op de Saracenen, ook Turken of Mohamedanen genoemd. In de 12é eeuw zegt een andere monnik, Joachim de Flores, een aanhanger van het dag = jaar beginsel in profetieën, ongeveer hetzelfde. Tot aan de Reformatie van Luther is hier geen ver-andering ingebracht. Na de hervorming geven de Zwitser Bullinger (uit de 16 de eeuw) en de Fransman Napier hierover een zelfde uitleg in Protestantse kringen. De ene was filosoof en theo-loog, de andere (Napier) een wiskundige en uitvinder van de logaritmen. Na die hervorming komen er van Katholieke zijde enkele andere uitleggingen die zeggen dat deze plaag de Protestanten zou-den zijn met als hoofd Luther zelf. Enkele anderen zoeken hun uitleg in de inval der Gothen en Ala-ric. Nog anderen in de middeleeuwse sekte der Katharen of Albigenzen. Die uitleggingen lijken ons verkeerd omdat ze allemaal oorlogen en bloedvergieten veronderstel-len, terwijl de Bijbeltekst duidelijk zegt dat de sprinkhanen alléén de mensen mogen “pijnigen”, want dat staat duidelijk omschreven in vers 5. Na de val in 1843/44 van de Millerbeweging komt er door de Zwitserse Bijbelverklaarder Joseph Seiss (geboren in 1823) een relatief aannemelijke uitleg van die zaak. Hij schrijft betreffende de sprinkhanenplaag: “het zijn bovennatuurlijke en geen aardse sprinkhanen”, en verder: “zij zijn een soort van helse cherubijnen” volgens blz.205, 206 van de zevende Engelse uitgave uit zijn com-mentaar op Openbaring. Dit is de uitleg die door het merendeel der Futuristen is aangenomen. We geloven in die verklaring maar niet in het tijdstip dat Seiss de vervulling ziet. Volgens Gaebelein zijn het demonen, maar voor Hebart en DeBurgh gaat het om een echt leger van tot op heden een onge-kende soort sprinkhanen. We moeten dat nogmaals beklemtonen: het gaat hier om een visionaire wereld. En daarin moeten we géén realisme gaan zoeken van zaken die zelfs in deze wereld niet bestaat. Het zou niet logisch zijn dit te willen doordrijven in letterlijke zin. De eerste uitleg van de WT, is dat deze Ster de Satan is volgens ’De Schriftstudies’ deel 7. Rechter Rutherford, 2de president van de WT, verklaarde dat de sprinkhanen het overblijfsel van de klasse der 144.000 zijn. Zie ’Light’, Engelse uitgave deel 1 blz.136-170. Dit is nu nog steeds de uitleg van de WT in haar publicatie ’Dan is Gods mysterie voleindigd’ blz.269, 270 of ’De Openba-ring’, blz.142-148. Nog andere uitleggingen in groepen van de “Waarheidsbeweging” (benaming die men geeft aan een reeks groepen die zich baseren op de geschriften van C.T. Russell) is deze van de Bible Student Examiner die zeggen dat de U.N.O. de sprinkhanenplaag is (Vol.7 n°1,2). “Broeders” in Canada die het boek publiceerden ’The time is at hand’ verklaren het als de wereldse toestand na de 2de Wereldoorlog (blz.36,37 van de 2de uitgave). Ook met al deze uitleggingen zijn we het niet eens. Opb.9:1,2: “En de vijfde engel blies de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen, en haar werd de sleutel van de put des afgronds gegeven. En zij opende de put des afgronds en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon en het zwerk werden verduisterd door de rook van de put.” Sommige vertalingen interpreteren dit alsof de ster nu slechts op de aarde valt maar dat is ver-keerd. De juiste vertaling zoals deze hier van het Nederlands Bijbelgenootschap, de SV / Leidse / Brouwer / C. van der Waal en anderen zeggen: “ik zag een ster... gevallen.” Het is dus reeds vroeger dat de ster uit de hemel viel, zoals het Grieks “pettokata” (voltooid verleden tijd) juist weergeeft. Dit is niet de ster waarover in de derde bazuin sprake is, maar een andere ster. Zoals de

OPENBARING _1 tot 10 285

Schrift aantoont is een ster onder andere symbool van Christus (Num.24:17,19) een engel (Job 38:47) of een opziener in de gemeente (Opb.1:20). Dat de ster hier géén voorstelling is van een opziener is duidelijk want aan welke opziener zou er nu de sleutel van de afgrond gegeven worden terwijl er zovele “episkopoi” (bisschoppen = opzie-ners) zijn in Gods gemeente? De eerste verklaring dat Christus die ster zou zijn is de uitleg van Rutherford (2de president van de WT) en is nog steeds de enige uitleg van de WT. Zij redeneren dat dit Christus is, omdat de ster de sleutel van de afgrond krijgt en de Schrift leert dat Hij de sleu-tels van dood en Hades heeft (Opb.1:18 en 20:1). Dat Christus de sleutels van dood en Hades heeft willen we niet betwisten maar de uitleg is toch te simplistisch. De Heer heeft wél de macht over de dood, want Hij is Heer van de opstanding (Joh.5:28,29). En ook zegt Opb.20:1 dat Christus, die afgebeeld is door een sterke engel, de sleutel heeft van de afgrond. De vraag is nu wanneer heeft Christus die ontvangen? Zonder twijfel met Zijn opstanding want Mat.28:18 zegt “alle autoriteit is mij gegeven” (N.I.V. / R.SV / T.E.V. / Diaglott). De New English Bible zegt “volledige autori-teit” en de King James “alle macht.” Wanneer Christus alle autoriteit heeft vanaf Zijn opstanding dan is het duidelijk dat de ster die de sleutel van de afgrond krijgt in de tijd van het blazen der vijfde bazuin niet Christus zelf is. Want de Bijbeltekst zegt duidelijk dat de ster de sleutel krijgt, zonder te vernoemen van wie. Maar door ver-gelijking met May.28:18-20 en Opb.20:1 zien we dat het van Christus zelf moet zijn. Zodoende is de enige juiste uitleg dat deze ster een engel moet zijn - en dan nog een moreel ge-vallen engel - omwille van de beschrijving zelf. Dat die gevallen engel enkel alleen de Satan zelf kan zijn is duidelijk, want die ster wordt de koning der sprinkhanen genoemd in Opb.9:11. En die ster - de koning der demonen - is werkelijk reeds op aarde gevallen want zoals we later zien in de bespre-king van Openbaring hoofdstuk 12 is hij vóór Pinksteren van het sterfjaar van Christus uit de hemel geworpen in de omgeving van de aarde. Wat is de “bodemloze put” of “afgrond” waarover hij de sleutel krijgt? Het is de vertaling van het Griekse woord “abussos.” Dat woord is verscheidene malen gebruikt in de Griekse Septuagin-tavertaling van het OT. Het is dan de weergave van het Hebreeuws “tehom” wat “diepte” bete-kent. Zie LXX van Gen.1:2 / Job 41:31 / Ps.71:20. Maar de Septuaginta kan ons niet helpen in het identificeren van de “abussos” in het NT. In deze geschriften is het negen maal gebruikt, zeven maal in het boek Openbaring, eens in Rom.10:7 en nog eens in Luc.8:31. Daaruit zien we eerst en vooral dat “abussos” géén Hadestoestand kan afbeelden of Gehenna of abaddon. Het is géén af-beelding van een uiteindelijke toestand waaruit een opstanding mogelijk is. Het is een tussentoe-stand die gereserveerd is voor duivelen, waarin zij wél levend zijn en bij bewustzijn maar door die toestand niet in de mogelijkheid zijn op geestelijke schaal te opereren. Het is wellicht niet diezelfde toestand die in 2 Pet.2:4 de “tartarus” genoemd wordt of “de gevangenis” van 1 Pet.3:19. Die teksten spreken van de gevallen engelen die in de tijd van Noach tot de mensendochters kwamen en gemeenschap met hen hadden. In elk geval in deze afgrond een plaats waar duivelen inzitten, vóór ze naar de definitieve plaats van veroordeling verwezen worden (Mat.25:46). W. Hendriksen zegt: “Na het oordeel wordt de hel “poel des vuurs” genoemd” (blz.121). Dit is niet echt onze overtui-ging. Zie hierover onze publicatie over ’Leven, dood en opstanding’. Kan men zich dat voorstellen, demonen die duizenden jaren inactief zijn afgesloten en dan losge-laten worden, wat een jarenlange opgekropte haat en verderf in hen zit? Dat komt allemaal los op de goddelozen.

OPENBARING _1 tot 10 286

(We willen er ook op wijzen dat het gebruik van “abussos” in Opb.11:7 en 17:8 symbolisch is om-dat de voorgestelde machten ook symbolisch zijn. Over het gebruik van dit woord in Rom.10:7 zie men naar Openbaring hoofdstuk 20). Wanneer die afgrond opengemaakt wordt zal er rook uit opstijgen die de zon en de lucht zal ver-donkeren. De rook is symbool van corruptie, zonde enz... en verduisterd de zon (Satans universele regering) en de lucht (autoriteit van mensen). Opb.9:3-5 “En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas, noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden. En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat de mensen zouden gepijnigd worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wan-neer hij een mens steekt.” Dit is een fantastische beschrijving. Het is géén letterlijke plaag van schorpioenen-sprinkhanen. Want sprinkhanen met een schorpioenenangel bestaan niet. Dat zij alzo vergeleken worden komt door het feit dat deze dieren in de Bijbel gekend staan als vijandig tegenover de mens (Ezech.2:6 / Luc.10:19 / 11:12). En vergelijk de letterlijke plaag van Egypte in Ex.10:4-15. In Ezech.2:6 zijn ze genoemd met “netels en doornen”, met ander woorden een woeste verlaten plaats. Van deze symbolische dieren is gezegd dat hun autoriteit niet over de planten is gegeven maar over mensen, een aanduiding dat hier geestelijk bewuste wezens mee gemoeid zijn. Deze sprink-haanachtige demonen hebben slechts macht over dezen die het zegel van God niet hebben ontvan-gen, namelijk over dezen die op de aarde wonen en er een geestelijk deel van zijn, de goddelozen. Want zo leert het Openbaring duidelijk; er zijn twee klassen van mensen; dezen door God gezegeld (Opb.7:3) en dezen door Satan gezegeld (Opb.13:16). Er is géén Jonadabklasse genoemd in de Schrift zoals de WT leert, niet in Openbaring en ook niet in de rest van de Schrift. Het is een “wee” voor goddelozen. Vijf maanden lang zal dit duren, symbolisch getal van de leeftijd van letterlijke sprinkhanen. Maar hier toegepast op de tijd der pijniging door de demonen. Hier is sprake van een tijdstip dat de gemeente nog op aarde is. Het al dan niet juist zijn van deze zaak is niet afhankelijk van de vertaling zelf. Of men nu vertaald als “dezen die het teken... had-den” (zoals in NBG) of “hebben” (NWV) het doet er eigenlijk niet toe. Want het belangrijkste is dat er gezegd wordt dat dezen die gepijnigd worden het teken van God niet hebben. Over de plaats waar dezen zijn die wél dat zegel hebben is niets gezegd in deze schriftuurplaats. Maar andere teksten zeggen toch duidelijk dat de gemeente niet in de wraak van God komt (1 Thes.1:6-8 / 1 Thes.1:10 / Rom.5:9). De grote afwezige in gans deze plaag is juist de gemeente, terwijl er in vers 6 over “de mensen” sprake is. Maar de gemeente zelf zal nog op aarde zijn. Vanuit de hoek van het begrip “pijnigen” is dit ook duidelijk. De gemeente wordt NIET gepijnigd (Zie o.a. Opb.14:11 / 18:7,10,15). Van de gemeente wordt wél gezegd dat ze “getuchtigd” wordt; waarbij het doel is ze te zuiveren en op te leiden in gerechtigheid. Zie o.a. 1 Cor.11:32 / 2 Cor.6:9 / 2 Tim.2:25 / Heb. 12,6,7,10 / Opb.3:19. De afwezigheid van de kerk in deze is dan ook: ze zijn niet het onderwerp van de pijniging. Ze zijn op aarde maar geen deel ervan. En nog minder een deel van allen die onder de wraak van God staan. Wijzen we ook op de uitleg van enkele anderen. W. Smith zegt in het Wi-cliffe Bible Commentary (blz.1509) dat de schorpioenen symbolisch zijn maar de ruiters letterlijk en dat is ook raar.

OPENBARING _1 tot 10 287

Opb.9:6 “En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken, maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg.” Hetgeen hier beschreven is zal het lot zijn van de goddelozen. Zij zullen de dood niet vinden (zie ook Opb.6:16). Alle pogingen om zich het leven te ontnemen zullen hen ontnomen zijn. Waarom? Omdat de wraak aan God toekomt en dat Zijn Gezalfde de straf over hen zal brengen, Opb.19:17-21. Het leven zelf zal voor de mensen in die tijd hun grootste straf zijn. In contrast hiermee staat het geval van Paulus zelf die persoonlijk liever in de Heer zou sterven, wat voor hem winst zou zijn (Phil.1:23). Opb.9:7-9 “En de gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog, en op hun koppen waren kransen als van goud en hun aangezichten waren als aange-zichten van mensen; en zij hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen; en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven.” Dit is de symbolische beschrijving van de demonensprinkhanen. Zij gelijken op een mens wat wil zeggen dat zij ook zekere eigenschappen hebben die mensen bezitten. Hun gelijkenis met een vrouw in de beschrijving van de haartooi wil dan zeggen dat zij slechts dienaren zijn van hun meester, Sa-tan zelf (1 Cor.11:47). Hun koppen zijn vergeleken met “kransen als van goud” maar niet in wer-kelijkheid. Dat hebben ze gemeen met hun leider de Satan die ook een krans draagt (Opb.6:2). Het Griekse “stephanos” is echter normaal de krans die is beloofd aan de gelovigen (Opb.2:10 / 3:11 / 4:43 / 12:1 / 14:14). Verder zijn zij als leeuwen wat betreft hun tanden en ook de duivel is vergele-ken met een leeuw (1 Pet.5:8). Het geluid dat zij maken is als van oorlogsgetuig wat zegt dat zij ten strijde trekken (Joël 2:5 / Jer.46:8 / 47:3). Hun staarten zijn symbool van leugenachtigheid (Jes.9:14,15). Hun steek is dodelijk in die zin dat ze de mensen misleiden van God weg (Mat.8:29 / Marc.5:7 / Luc.8:28 / Opb.9:8-10). Het lijkt op een geestelijke drug. Deze demonensprinkhanen hebben een koning wiens naam is “Abaddon” en “Apolluòn” wat “vernietiging” en “vernieti-ger” wil zeggen. Tegengesteld aan Christus als Redder is Satan de vernietiger der mensen. Het feit dat zij een koning hebben wil tevens zeggen dat deze dieren niet letterlijk zijn maar symbo-lisch want sprinkhanen hebben géén koning over zich staan volgens (Spr.30:27). (Wel een konin-gin!) Hoe ziet men dit in de leer van de bedelingen? Wijzen we naar het commentaar van Walvoord. Vers 5 is: “waarschijnlijk... letterlijk een periode van vijf maanden.” Vers 6: “spreekt over een letterlijke dood.” Verzen 7-9: “géén letterlijke sprinkhanen maar de visuele beschrijving... van een horde demonen.” Ook voor hem is er een ineengestrengeld verhaal van letterlijke en figuurlijke zaken. Waarom niet alles geestelijk uitleggen? Opb.9:10-12 “En zij hadden staarten als schorpioenen en angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang. Zij hadden over zich als ko-ning de engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon. Het eerste wee is voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna.” Wat betreft de tijd van vervulling van deze dingen kan nog opgemerkt worden dat er sprake is over “vijf maanden” pijniging in verzen 5 en 10. Verder dat die plaag in “die dagen” is volgens vers 6. Voorzeker zijn de “vijf maanden” waarover er sprake is een symbolisch getal maar met de uitdrukking “in die dagen” kan er van een grens sprake zijn. Hoeveel dagen echter is niet vermeld.

OPENBARING _1 tot 10 288

Door onze onvolmaakte kennis is het dus beter hierover géén speculaties te maken. Of de “koning” van deze afgrond de Satan is of een andere hoogwaardige gevallen engel, doet niets aan de uitleg. Opb.9:13-15 “En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God staat, zeggende tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen los, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn. En de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden.” De Willibrordvertaling die zoals de meeste moderne exegeten de eigentijdse leer van de Openba-ring leren ziet hier de vrees van Rome voor de inval van de Parthen. Jehovah Getuigen zeggen in ’De Openbaring’ blz.149 dat wanneer de engel zijn trompet blaast er een congres plaats vindt van het Wachttorengenootschap in Toronto in 1927. De zes andere malen dat er geblazen wordt moet dit eveneens een internationale vergadering van hun organisatie afbeelden. De zeven trompetten zijn de voorstelling van zeven resoluties die op hun congressen werden aangenomen van 1922 tot 1928. Die lijst staat in tabel op blz.173 van hun publicatie. De vijfde trompet is de verklaring van hun ei-gen werk als predikers (?) want zijzelf zijn de sprinkhanen die de goddeloze wereld geestelijk kaal-vreten en pijnigen. Het merendeel van hen die de vijfde bazuin uitleggen als de oorlog tegen de Saracenen, zeggen dat ook de zesde bazuin daarvan een beschrijving is. Biederwolf merkt zelfs op (blz.599) dat W. Kelly die als een baken staat voor de leer van de bedelingen voor deze uitleg heeft gekozen. Toch is hij: “een verknocht futurist.” Dezen die de vijfde als een aanval van demonen aanzien, zeggen ook meestal dat dit het geval is met de zesde. Dat geloven we in het geheel niet om de eenvoudige reden dat de Schrift logisch is opgebouwd en het onlogisch is te redeneren dat in één reeks plagen er een duplicaat zou zijn. Dat was ook niet het geval met de 10 plagen van Egypte. Want moest de vijfde en zesde bazuin een zelfde beschrijving geven dan zou er in feite slechts één plaag beschreven wor-den. Men zou dan in totaal zes bazuinen hebben in plaats van zeven. Verder zien we ook bij verge-lijking met de zesde schaal dat het belangrijke punt hier de vernietiging der goddelozen is, iets wat ook te vinden is bij de zesde zegel (Opb.6:12-17 / 9:13-21 / 16:12-16). En die vernietiging zoals beschreven aldaar is het werk van Gods engelen en niet van demonen. Verder is er een groot con-trast tussen de vijfde en zesde bazuin want bij de vijfde was er slechts “pijniging” door de demo-nen en bij de zesde is er “vernietiging” der goddelozen. Wat is de betekenis van deze inleiding tot de zesde bazuin? We krijgen hier vooraf een beschrij-ving van een hemels altaar, een brandofferaltaar zoals in Opb.8:3. Dit altaar doet ons denken aan het altaar dat Israël gebruikte bij de eredienst, een altaar met vier lange horens van ongeveer 45 cm. (Ex.27:2 / 37:25 / Lev.8:15 / 16:18 enz...). Zoals in Opb.8:3 moet dit hemelse altaar iets te maken hebben met het offer van Christus. De stem die uit de horens klinkt zou dan de stem van Christus zijn. Een stem die zegt dat de 4 engelen die aan de Euphraat staan losgelaten worden. Men moet dan onwillekeurig denken aan Opb.7:1, waar vier engelen aan de hoeken der aarde staan. Dat de 4 engelen worden losgelaten geeft dus te kennen dat de verzegeling der 144.000 heeft plaatsgehad. Sommigen (o.a. Greydanus) willen een verschil zien tussen de 4 engelen die aan de hoeken der aar-de staan en deze vier aan de Euphraat. Dat is echter niet zo, want symbolisch kan de aarde “men-sen” voorstellen terwijl ook water of de zee “mensen” kan voorstellen (Opb.17:5). Het is toch niet omdat de Bijbelse symboliek de onbekeerde wereld soms vergelijkt met Sodom (Opb.11:8) of Egypte (Opb.14:8) of Babylon (18:2,10,21) dat er om die reden drie werelden zijn, want het gaat altijd over die éne soort goddeloze mensen. Deze stad en landen zijn dus de voorstelling van ge-dachten en levenswijzen van een antichristelijke aard.

OPENBARING _1 tot 10 289

De symboliek dat de Euphrates niet letterlijk is gaat zelfs nog verder. We betwisten niet dat de voorstelling der goddelozen door middel gedaan is van de grote stad Babel. We geloven echter niet dat er een letterlijk herstel komt van dat grote Babylon zoals men leert in de bedelingen. Hoe zou men trouwens op minder dan zeven jaar zoiets kunnen opbouwen. Aan het letterlijke Babylon is de stroom de Euphraat verbonden. Hier staan vier engelen aan de symbolische stroom van mensen (Euphraat); van de goddeloze wereld (Babylon). Met het crescendo van de finale van een symfonie geeft Johannes verder te kennen dat die enge-len losgelaten worden op de dag, het uur, de maand en het jaar door God bepaald. Die tijd van Gods wraak is alleen Hemzelf bekend (Deut.29:29). Men moet dus niet gaan gissen naar dat tijd-stip, zoals de WT reeds bij verscheidene gelegenheden gedaan heeft. En altijd zijn ze er naast ge-weest. Is dat niet de definitie van een vals profeet volgens Deut.18:21,22? We zijn ook een com-mentaar tegengekomen waar uur, dag, maand en jaar opgeteld zijn en er daadwerkelijk een profetie gecreëerd wordt. W. Westerbeke van de Stichting GIHONBRON te Middelburg gaf een lezing te Gouda op 24 november 2001 over de achtergronden en actuele gebeurtenissen ná 11 september 2001. De schrij-ver (want zijn verhaal staat op Internet) is de overtuiging toegedaan dat de Islam in Openbaring 9 is voorzegd. En dan vooral de relatie tot Israël. Over data en vervulling zegt hij o.a. dit: “De strijd van de Islam tegen de Koning der Koningen Uit de hierna volgende tijdtabel kunnen wij de tijdperken zien waarin de profetie in vervulling is gegaan: 658-1072 Arabische overheersers 1072-1099 Seldsjoekse Turken 1099-1291 Kruisvaarders 1291-1517 Mammelukken 1517-1917 Ottomaanse Turken 1917 Generaal Allenby verdrijft de Turken in december 1917 en Engeland neemt Palestina als mandaatgebied, de zogenaamde Balfourverklaring. De volkenbond bevestigt het mandaat van Engeland over Palestina en Transjordanië in 1922. 29 nov. 1947 Op 29 november 1947 aanvaarden de VN het verdelingsplan tussen Trans Jordanië en een gedeelte van Palestina waardoor een Joodse en een Palestijnse Staat [= Jordanië] moge-lijk wordt. 14 mei 1948 Op 14 mei 1948 wordt de staat Israël uitgeroepen. 7 juni 1967 Op 7 juni wordt Jeruzalem (oostelijk deel) op de Arabieren veroverd. Vredesconferentie met de Arabische volken. De Joden krijgen uit alle landen in de wereld toestemming naar Israël te emigreren. We zien dus dat de perioden zijn vervuld: 657/8 plus 1260 jaar geeft 1917/18 657/8 plus 1260 plus 30 jaar geeft 1947/48 657/8 plus 1260 plus 30 plus 45 jaar geeft 1992/93.” En het gaat dan om de vervulling van; de 1260,1290 en 1335 dagen = jaren uit het boek Daniel. Dergelijke berekeningen zijn er met tientallen op de Internet-markt te verkrijgen. Opb.9:16: “En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tiendui-zendtallen; ik hoorde hun aantal.”

OPENBARING _1 tot 10 290

Wie zijn deze tweehonderd miljoen krijgers waarvan Johannes hun aantal hoorde noemen? De verdere beschrijving geeft de oplossing. Er is hier een parallel met Opb.7:4-8. Ook daar hoorde Johannes het getal noemen zonder ze zelf te hoeven tellen. Zowel de hemelse legerscharen, als het aantal van gelovigen kent God. En Johannes mag in deze kennis meedelen. We geloven niet wat Biederwolf zegt in naam van de leer van de bedelingen: dat hier demonen beschreven zijn (blz.600). Wij geloven ook niet de voorstelling van de eigentijdse leer die zegt dat het hier opnieuw gaat om de opposanten van Rome: de Parthen. Zo bijvoorbeeld in de Willibrordvertaling blz.1863. Opb.9:17,18: “En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavel kleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen.” We willen zeker niet betwisten dat bepaalde details van deze beschrijving niet gedeeltelijk over-eenkomen met de sprinkhanenplaag. Maar er is één groot verschil dat gezien wordt zelfs bij opper-vlakkige studie. Dat is dat de sprinkhanen slechts pijnigen en dat deze ruiters en paarden doden. Een punt dat even belangrijk is zien we in de opkomst zelf van deze plaag. De sprinkhanen komen uit “de afgrond”, de ruiters komen vanuit het bevel van God. Dat is duidelijk wanneer we verzen 15 en 16 na elkaar lezen. We zien dat de 4 engelen die aan de Euphraat staan, symbolisch gelijk staan met de 200 miljoen ruiters. In vers 15 staat dat de 4 ruiters een derde deel der wereld doden en in vers 18 wordt gezegd dat de 200 miljoen ruiters een derde deel doden der mensen. Deze gelij-kenissen zijn te duidelijk om niet te zien dat deze ruiters dus van God zelf gestuurd zijn ter vernieti-ging van de goddelozen. Dit is ook ondersteund doordat de “overigen” van de mensen ermee voortgaan goddeloos te zijn (vers 19). De oorlog dezer ruiters is Gods rechtvaardige oorlog van vernietiging. Dat is afgebeeld in de symbolen van vuur, rook en zwavel, dingen die in verband staan met Gehenna, de plaats die bestemd is voor goddelozen (Jes.63:4 / Opb.14:10 / 19:20 / 20:10). De paarden die op leeuwen lijken is de afbeelding dat deze legerschare zeer sterk is en zal triomferen in zijn werk (1 Kron.12:8 / Spr.19:12). Dat wordt verder onderstreept doordat Johannes schrijft: Opb.9:19: “Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staar-ten zijn als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe.” Het gaat hier om symboliek gezien een echt paard niet doodt met zijn staart of zijn bek. De macht van een paard zit in zijn benen. Letterlijke paarden doden niet door middel van vuur en rook en zwavel. Het is wel de beschrijving van de wijze waarop de goddelozen sterven. Deze symboliek geeft te kennen dat het leger van God volledig tot de strijd is toegerust. De vergelijking van de staart der slangen die doden vinden we ook in Jer.8:17. Opb.9:20,21: “En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen stenen en houten afgoden, die niet kun-nen zien, noch horen of gaan; en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen.” Door vergelijking met andere schriftuurplaatsen zien we dat de uitdrukking “het werk hunner handen” dikwijls betrekking heeft op afgodendienst. Zie hiervoor o.a. Deut.4:28 / Ps.135:15 / Jer.1:16 / 1 Cor.10:20,21. Dat aanbidding van de goden der natiën wel degelijk demonenaanbidding is geven Ps.96:5 en 2 Kron.11:15 duidelijk te kennen.

OPENBARING _1 tot 10 291

We hebben hier een zondelijst van werken van het vlees zoals bedreven door de goddelozen. Zie ook Opb.21:8 en 22:15 voor iets gelijkaardigs. En voor Paulus zie vooral Rom.1:19-31. De hoererij aan het slot van de tekst kan letterlijk zijn maar waarschijnlijker is dat het symbolisch moet opgevat worden zoals in Opb.14:8 / 17:2-4 / 18:3,9 / 19:2. Een probleem van uitleg is dat er na deze plagen nog een “rest” overblijft. Die is ook besproken in Opb.19:21 waar gezegd wordt dat de Heer zelf dezen zal verdelgen. Wie ze zijn en hoeveel het er zijn is niet bekend volgens de Schrift. Aan die rest gaat in vervulling wat er in Spreuken 27:22 tevoren gezegd was: “Al stampt gij een dwaas in een vijzel, tussen de graankorrels met een stamper, zijn dwaasheid zal niet van hem wijken.” APPENDIX VII, Over de vertaling van “abaddon” in het OT zoals in Opb.9 Plaats van vernietiging Job 26:6 “Abaddõn” LXX vernietiging Ps.88:11 “Abaddõn” LXX vernietiging Spr.15:11 “Abaddõn” LXX vernietiging Spr.27:20 “Abaddõn” LXX vernietiging King James American St. Version Job 26:6 destruction Job 26:6 Abaddõn Ps.88:11 destruction Ps.88:11 Destruction Spr.15:11 destruction Spr.15:11 Abaddõn note Destruction Spr.27:20 destruction Spr.27:20 Abaddõn Isaac Leeser Torrey Job 26:6 place of corrup- Job 26:6 destruction tion Ps.88:12 place of corrup- Ps.88:11 destruction tion Spr.15:11 corruption Spr.15:11 hell Spr.27:20 place of corrup Spr.27:20 hell tion Synodale Liènart Job 26:6 abîme Job 26:6 Abaddõn Ps.88:11 abîme Ps.88:11 l’abîme de perdition Spr.15:11 Abîme Spr.15:11 abaddõn Spr.27:20 Abîme Spr.27:20 abaddõn Ostervald Jerusalem Job 26:6 abîme Job 26:6 Perdition Ps.88:11 abîme Ps.89:12 lieu de perdition Spr.15:11 Abîme Spr.15:11 Abîme Spr.27:20 Abîme Spr.27:20 Perdition

OPENBARING _1 tot 10 292

Openbaring hoofdstuk 10

Houtsnede door Albrecht Dürer (Nuremburg, 1471-1528), voorstelling van Openbaring 10. Origineel voor de 1498 Duitse editie van de Apocalypse.

Opb.10:1-3: “En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en zijn linker op de aarde, en hij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen.” Alhoewel de tweede wee of zesde trompet voorbij is en men de zevende zou verwachten, is dit toch niet het geval. Men krijgt in de plaats het visioen van de sterke engel, daarna nog gevolgd door dat der twee getuigen. Openbaring 10:1 tot 11:14 is dus een tussenvisioen uit twee delen bestaande. Slechts daarna volgt het verhaal van de zevende trompet.

OPENBARING _1 tot 10 293

De beschrijving van de sterke engel is volgens Griekse deskundigen geschreven in een zeer mooi Grieks, zoals men er zelden bij de klassieke Grieken heeft gevonden. Ook de symboliek is zeer frappant. Bij het lezen van deze dingen is de eerste vraag die zich vooropstelt: wie is die sterke en-gel? Wij zijn er niet positief van overtuigd dat dit een beschrijving is van de Here Jezus zelf. Maar we sluiten het ook niet uit. Sommigen denken dat dit onmogelijk is en zeggen dat over Christus geen sprake is tot op de zevende bazuin. Hetzelfde argument gebruiken ze ook voor Opb.8:3 en 18:1. Maar dit eenvoudige argument kan niet juist zijn om twee redenen. Ten eerste omdat de be-schrijving van hoofdstuk 10 niets te maken heeft met de komst van Christus voor ofwel de gemeen-te of de goddelozen. Het gaat om het voleindigen van alle plannen Gods met de gemeente en de wereld. Ten tweede is er een nogal sterke gelijkenis tussen deze beschrijving en Opb.1:13-15 waar Christus is afgebeeld. Maar oprecht gezegd; het kan gewoon maar gelijkenis zijn en geen identiteit! Volgens Jehovah Getuigen is dit de: “verheerlijkte Jezus in een andere rol” (’De Openbaring’ blz.155). Vóór we verder gaan willen we eerst de betekenis onderzoeken van de “wolk” waarover hier sprake is. De uitdrukking “wolk” en “wolken” heeft volgens ons onderzoek tenminste twaalf sym-bolische en metaforische betekenissen. Hier deze lijst dan:

Gebruik van het begrip “wolk” in symbolische taal: 1) Ex.14:19,20 symbool van Gods leiding over Israël (vgl. Ps.78:14 / Ex.33:9,10) 2) Ex.16:10 symbool van Gods heerlijkheid 3) Ex.34:5 symbool van Gods bescherming 4) Job 30:15 symbool van voorbijgaande voorspoed en geluk 5) Pred.12:2 symbool van hoge ouderdom 6) Jes.4:5 symbool van bescherming 7) Jes.18:4 symbool van geestelijke verfrissing 8) Jes.19:1 symbool van Gods wijze van verplaatsen 9) Jes.60:8 symbool van heidenen die tot de gemeente komen 10) Joël 2:2 symbool van de dag van YaHWeH (vergelijk Zef.1:15) 11) Heb.12:1 symbool van een grote massa mensen 12) 2 Pet.2:17 symbool van een verleider Wellicht zijn er nog andere symbolische betekenissen van “wolk” maar voor onze studie kunnen deze volstaan. Zo zijn er sommige gebruiken van dit woord zoals n° 4, 5, 9, 11, 12 die ons niet hel-pen bij hetgeen de grote engel aangaat. Sommige dingen zijn mogelijk maar niet waarschijnlijk. Om te illustreren dat het gebruik van wolk in verband met een engel niet altijd op zichtbaarheid wijst willen we wijzen op de drie engelen die in de middenhemel vliegen zoals beschreven in Openbaring 14. Niemand gaat het in zijn hoofd halen om dat letterlijk te bekijken. Een zelfde geval heeft men hier wat betreft de voorstelling van Christus als een machtige engel. Dit zal later ook duidelijk wor-den. Zo heeft de wolk hier de betekenis van: heerlijkheid, bescherming, onzichtbaarheid enz... (Num.11:25 / Spr.16:15 / Jes.25:5). We willen er op wijzen dat we wel geloven dat bij de komst van de Heer de wolken slechts attribuut zijn van een letterlijke en zichtbare komst (Ps.104:3). Zie ons commentaar hierover bij Opb.1:7. Wat is dan de betekenis van die rijke symboliek die Johannes hier gebruikt? Zo is de engel afge-beeld als met een regenboog. Ook in Opb.4:3 en Ezech.1:28 is dat beeld gebruikt in verband met God zelf. Het wil zeggen dat God een eeuwig verbond heeft met de mensen (Gen.9:13).

OPENBARING _1 tot 10 294

Zijn voeten zijn als vuurzuilen. Dit was ook in Opb.1:15 over de Christus gezegd. Het is het symbool van Zijn macht en komende vernietiging (Ps.110:1 / Rom.16:20 / Heb.2:8). In deze be-schrijving straalt het gezicht van de Heer als de zon. Hij is de zon der gerechtigheid volgens Mal.4:2. En ook bij de transfiguratie op de berg scheen Zijn gelaat als de zon (Mat.17:2). De Chris-tus is de afstraling van God (Opb.1:16 / 18:1 / Mat.13:43). Symbolisch zet hij één voet op het land en een ander op de zee, wat erop wijst dat de wereld hem rechtmatig toebehoorde (Jozua 1:3 / Ps.2:8). Verscheidene malen is de dubbele uitdrukking “land en zee” gebruikt om onze letterlijke wereld af te beelden zoals in Ex.20:4 / Ps.69:34. Hij roept ook met luide stem evenals de engel die het zegel heeft van God, terug een bevestiging dat Christus hier afgebeeld is (Opb.7:2). Zijn roep als een leeuw is als de roep van YaHWeH zelf want Hij is het beeld Gods (Heb.1:3 / Joël 3:16 / Hosea 11:10 / Amos 1:2 / 3:8). Dat is dan de symboliek om macht en autoriteit aan te geven. Wat de Leeuw van Juda zei bij die gelegenheid zegt de Schrift niet, dus onnodig te speculeren (Opb.5:5). Bij het roepen van deze machtige engel werden ook “de” zeven donderslagen gehoord. De Griekse tekst legt er de nadruk op dat het er slechts “zeven” zijn door het lidwoord te gebruiken. De “zeven” zal hier dan het getal zijn van volmaaktheid, juist zoals over de zeven donders in Ps.29:39 is gesproken. Donder is het teken van Gods recht en autoriteit als rechter en oordeler (1 Sam.7:10 / Ps.18:13 / Job 26:14). Opb.10:4: “En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen ge-sproken hebben en schrijf het niet op.” Het woord voor “verzegelen” is hier het Griekse “sphragizoo” wat slechts hier en in Opb.22:10 is gebruikt. In feite is de betekenis: iets “geheim houden.” Het is als dat waarover Paulus spreekt in 2 Cor.12:4, onuitspreekbare geheimen die God slechts aan één persoon openbaar heeft gemaakt. Van de andere zijde is het Johannes dan verboden om iets op te schrijven van hetgeen de zeven donderslagen openbaar gemaakt hebben. Deze gebeurtenis is dus verschillend van die van Daniël die dingen opschreef, maar hun betekenis niet nader omschreef (dus verzegelde) tot op een tijdstip dat ze begrepen zouden worden (Dan.12:9). Het omgekeerde vinden we in Opb.22:10. Wat de stem zou gezegd hebben volgens enkele theologen en waardige commentatoren heeft Biederwolf voor ons neergezet op blz.605,606. We nemen deze tabel hier over:

1°) Lofprijzingen van God (Bengel) 2°) De zeven kruistochten (Vitrenga) 3°) Waarschuwingen voor de zeven schalen (Mede, Cuninghame, Bickersteth) 4°) Zeven oorlogen tussen de Reformatie en de Franse Revolutie (Keith) 5°) De echo van de Protestantse koningen die de Reformatie aannemen (Daubuz) 6°) Het geheim van de nieuwe wereld (Hofman) 7°) Wat later zal aangekondigd worden over de wraak van God (Hengstenberg) 8°) Zeven handelingen Gods die de zeven bazuinen voorafgaan (Ebrard) 9°) De Pauselijke vervloekingen over de Reformatie (Elliott)

Jehovah Getuigen zeggen dat Johannes graag deze boodschappen zou opgetekend hebben en dat de moderne Johannes-klasse (dat zijn zijzelf als de 144.000) dit dan graag gepubliceerd zou hebben tot heil van de mensen (’De Openbaring’ blz.157).

OPENBARING _1 tot 10 295

Opb.10:5-7: En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel, en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd.” Zoals de gewoonten bij het zweren van een eed bij volkeren kan verschillen zo heeft het Joodse volk altijd gezworen met ofwel de rechterhand naar de hemel gericht ofwel met beide handen om-hoog (Gen.14:22,23 / Deut.32:40 / Ezech.20:15). Zo ook handelt de engel bij deze gelegenheid. Hij zweert bij de God der eeuwen, bij YaHWeH, de levende God (Jozua 3:10 / Ps.42:2 / 84:2). Een grotere en krachtiger eed bestaat er niet (Heb.6:13). De Schrift geeft hier te kennen dat God schep-per is van hemel, aarde en zee, een uitdrukking gebruikt om het ganse universum aan te geven (Ex.20:11 / Ps.146:6). God zal met Zijn Zoon het kwaad definitief uit deze wereld halen. De eed begint met de nogal ongewone uitdrukking: “chronos ouketi estai” wat men heeft ver-taald als “er zal geen tijd meer zijn.” Dat is echter onbegrijpelijk in ons taalgebruik. Daarom heeft men gezocht naar een passende omschrijving van die Griekse term. Zo heeft men dan vertaald “er zal geen uitstel meer zijn” ofwel “er zal niet langer gewacht worden.” De rest van die eed geeft dan ook te kennen dat dit juist is. Want het gaat hier over de nabijheid van de vervulling van “het mysterie van God.” Het Griekse “musterion” komt van een woord dat de gedachte geeft van het kennen van een zaak omdat men erover onderwezen is. Vele vertalingen spreken dan ook liever over “geheimenis.” Dat “mysterie” van God is ook het “mysterie” van Christus en ook het “mysterie” van de verlossing van de mens Col.2:2 / 4:3 / Rom.16:25,26. Het is in die geheimenis-sen dat Christus zijn discipelen heeft onderwezen (Mat.13:11). Een kennis die is weggelegd voor allen in de geest herboren slaven van God. Aan wie Johannes ten andere zijn ganse boek schreef (Opb.1:1 / 11:18 / 22:6). Over het begrip “mysterie” zie naar ons commentaar bij Opb.1:20. Over het mysterie van de drie-éne God of het mysterie van het kwaad geven deze teksten geen echt ant-woord of echt inzicht. Dat zijn toch twee dingen waar YaHWeH niet alles over geopenbaard heeft, want we zouden het toch niet begrijpen en blijven verdraaien in onze geest. Nog een opmerking van A.T. Robinson in dit verband: “Dit wil niet zeggen dat chronos (de tijd) zal ophouden te bestaan..., maar slechts dat er geen uitstel meer zal zijn in verband met de vervul-ling van de zevende trompet (vers7) en dit als antwoord op de vraag ’Hoe lang nog’ (uit 6:10)” (deel VI, blz.372). Gods geduld is nu op. Zoals het al eens was bij de eerste vernietiging van de tempel en bij de tweede. Bij de vernietiging van de tweede (eigenlijk derde) tempel zal men deze tekst van Lucas 21:22 moeten lezen. Het is de “dag der wraak” (SV / Luther) of “dagen der ver-gelding” (Leidse / Brouwer / NBG). En een kleine opmerking over het begrip “tijd.” Want dit gaat onze mogelijkheden van verstaan en inzicht ver te boven. De Logos is namelijk de schepper van de “eeuwen” volgens Heb.1:2. En soms krijgt men de indruk dat het begrip tijd zal ophouden (1 Cor.2:7 / 2 Tim.1:9 / Titus 1:2). Er komt een tijd dat de “eeuwen” tot hun voleinding komen (1 Cor.10:11). Gaat het om “acomoda-tio” zoals Calvijn enkele malen verplicht is toe te geven. Ons verstand is te klein om het probleem te vatten en God past zich aan onze verstandelijke handicap aan? Want hoe kan er een notie van dag bestaan wanneer zon en maan en sterren er nog niet zijn om dat te onderscheiden. Toch is dat het geval met de eerste scheppingsdagen! God rekent met dat wat nog niet is alsof het er reeds was in werkelijkheid. Zo zeker is God van de uitkomst van de werkelijkheden van de toekomst.

OPENBARING _1 tot 10 296

Dat geheimenis zoals men ziet in de eed van de engel/Christus is gebonden aan het blazen van de zevende bazuin. Het is ook de laatste bazuin die voor de gemeente blaast (1 Cor.15:52). Het is de bazuin die de doden in Christus tot leven zal brengen (1 Thes.4:16,17). Wat zal zijn bij die ene komst van Christus (Heb.9:28 / Luc.9:26), persoonlijk (Hand.1:11 / Joh.14:3) en zichtbaar (Opb. 1:7). Er bestaat niet zoiets als een geheime onzichtbare tegenwoordigheid. Het kan niet genoeg gezegd worden dat het loon van Gods slaven zal uitgedeeld worden bij de “parousia” = “epipha-neia” = “apocalupsis.” Dat ziet men duidelijk in 1 Pet.1:7 / 2 Tim.4:8 / 1 Thes.2:19. Wie drie “komsten” van Christus leren weten geen raad met die teksten, en zouden om consequent te zijn moeten leren dat Gods volk drie maal loon ontvangt. Hoe dieper men nadenkt over die leer hoe absurder en ongeloofwaardiger men die gaat vinden. Aan de hand van deze tekst (Opb.10:7) kan men uitmaken wanneer dit visioen in vervulling gaat. Aangezien het vóór het blazen van de zevende bazuin is en vóór de dag van de komst van de Heer, dus daarom is het niet mogelijk hier aan een letterlijke verschijning te denken. Wat Opb.10 be-schrijft kan niets anders dan symbolische taal zijn. In elk geval moet de vervulling plaatsvinden in de tijd van het einde. Doch evenzeer kan dit een beschrijving zijn van de kroning van Christus in de hemel. In beide gevallen is de autoriteit van Christus over de hemel, de aarde en de zeer goed om-schreven (Eph.1:20-22 / Phil.2:9-11). Opb.10:8,9: “En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en de aarde staat. En ik ging heen tot de engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide tot mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter ma-ken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing.” De engel heeft een klein boekje in de hand dat geopend is. Dat hier niet de ganse Bijbel in de hand ligt van de engel is duidelijk want de Griekse tekst spreekt over een “biblaridion”, een kleine rol. Hoe dik het boek is kunnen we niet opmaken uit de tekst en op welke bladzijde het is openge-slagen. Ook de inhoud ervan is niet geopenbaard. Maar voorzeker heeft de inhoud verband met de voltooiing van Gods geheimenis, en een tekst als Gen.3:15 zou hier goed bij passen. Maar dat is niet belangrijk. Het belangrijkste is dat de Schrift er zeer nadrukkelijk op wijst dat het boek “geo-pend” is. Dus juist het tegenovergestelde van het boek Daniël (Dan.12:4). Symbolisch wil dat geo-pende boekje erop wijzen dat Gods geheimenis op het punt staat tot haar vervulling te komen. Of de tekst het vervolg is van wat Johannes nog moet zien in zijn visioenen, de uitleg van mensen uit de bedelingen lijkt ons niet de goede uitleg te zijn. Zie naar o.a. Biederwolf blz.609. Opb.10:10: “En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.” Johannes heeft van de engel bevel gekregen het boekje op te eten. Ook Jeremia en Ezechiël had-den vroeger een rol of boekje opgegeten (Jer.15:16 / Ezech.2:8 / 3:4). Maar bij géén van beiden is er sprake van dat het bitter was in de buik, alleenlijk dat het zoet was in de mond. De symboliek van het eten van Gods woord wil te kennen geven dat men zich de inhoud van Zijn woord eigen maakt (2 Cor.2:16 / Joh.6:49-58). Dat bij Johannes die woorden beiden zoet en bitter waren geeft te ken-nen dat de Schrift tezelfdertijd goede dingen bevat die weggelegd zijn voor Gods volk en slechte dingen voor de goddelozen. Of wijst het bittere van het Pesachfeest niet naar de bevrijding die er mee gepaard gaat? De bittere kruiden die werden gebruikt om de nakende verlossing uit de slaver-nij te vieren.

OPENBARING _1 tot 10 297

Opb.10:11: “En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.” Aan Johannes wordt door iemand kenbaar gemaakt wat zal geschieden. Wie het is wordt ons niet gezegd. Maar gezien de hemel op dat moment slechts bevolkt is door de goede engelen is het één van hen die het zegt. Of is het de stem van de Heer? Er zijn twee mogelijkheden om deze tekst te verklaren. Eerstens dan dat het terug profeteren van Johannes betrekking heeft op de verdere visi-oenen die hij zou krijgen en die hij dan zou optekenen. Want Opb.13 tot 18 heeft speciaal betrek-king op de natiën en volken betreffende de eindtijd. Zo zou de apostel ook het beeld kunnen zijn van de slaven van God in de eindtijd. Evenals Johannes hebben ze het bevel ontvangen tot het pro-feteren (Marc.13:10). Maar als tweede verklaring zou ook kunnen gelden dat Johannes zelf na zijn vrijlating van het eiland Patmos nog zou profeteren over natiën en volken uit zijn tijd. We hopen dat deze enkele woorden het duidelijk gemaakt hebben dat Opb.10 een volledig sym-bolisch visioen is. Het is de autoriteit van Christus over de hemel de aarde en de zee die hier bena-drukt wordt. Een aarde en zee die bij Zijn letterlijke komst aan hem zal onderworpen worden, nadat Hij zijn broeders bij de zevende trompet heeft opgewekt uit de doden (Ps.110:2).