OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21...

25
KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 13 1. heten 2. heet 3. heet 4. heten 5. heet 6. heten 7. heet 8. heet 9. heten 10. heet OPDRACHT 14 1. fout 2. goed 3. goed 4. fout 5. goed OPDRACHT 15 1. heten 2. heet 3. heet 4. heet 5. heten 6. heet 7. heten 8. heet MODULE 1 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 16 OPDRACHT 17 1. Hij 2. Hij 3. Zij 4. Hij 5. Zij 6. Zij OPDRACHT 18 1. Ik 2. Zij 3. u 4. Wij 5. Hij 6. Zij

Transcript of OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21...

Page 1: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 13

1. heten

2. heet

3. heet

4. heten

5. heet

6. heten

7. heet

8. heet

9. heten

10. heet

OPDRACHT 14

1. fout

2. goed

3. goed

4. fout

5. goed

OPDRACHT 15

1. heten

2. heet

3. heet

4. heet

5. heten

6. heet

7. heten

8. heet

MODULE 1

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 16

OPDRACHT 17

1. Hij

2. Hij

3. Zij

4. Hij

5. Zij

6. Zij

OPDRACHT 18

1. Ik

2. Zij

3. u

4. Wij

5. Hij

6. Zij

Page 2: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 21

OPDRACHT 28

1. Ik wil naar school gaan.

2. Zij heeft geen hond.

3. Hij ziet de kat.

4. Ik wil naar bed.

OPDRACHT 29

1. Ik heb geen boot.

2. Hij heeft dat gedaan.

3. Ik drink thee.

4. Dat is geen leuk woord.

OPDRACHT 30

1. waar

2. niet waar

3. niet waar

4. niet waar

5. niet waar

OPDRACHT 33

1. maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag.

2. maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag.

3. maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag.

4. maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag.

5. maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag.

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 36

1. Op maandag en op dinsdag.

2. Om 19.00 uur.

3. Op donderdag om 11.00 uur.

4. Op zaterdag om 9.00 uur.

OPDRACHT 39

1. Mark

2. Lucas

3. Antonius

4. Lucas

5. Julia

OPDRACHT 50

1. het

2. het

3. de

4. het

5. het

6. de

7. de

8. de

9. het

10. het

OPDRACHT 51

1. de telefoon

2. het boek

3. het land

4. de vrouw

5. het woord

Page 3: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 53

Voorbeeld:

1. blauw

2. rood

3. groen

OPDRACHT 54

Voorbeeld:

1. rood

2. geel

3. groen

4. blauw

OPDRACHT 56

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

Page 4: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 9

OPDRACHT 13

1. o n t / b i j t

2. d r i n / k e n

3. b r o o d

4. f r u i t

5. a a r d / a p / p e l

6. g r o e n / t e

MODULE 2

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 14

1. ba - naan

2. bood - schap - pen

3. su - per - markt

4. win - kel

5. groen - te - man

6. bak - ker

7. sla - ger

OPDRACHT 17

4. maart

5. juni

6. december

7. september

9. december

OPDRACHT 18

1. In de lente / herfst groeien er nieuwe bladeren aan de bomen.

2. In de zomer / winter is het warm.

3. In de zomer / winter is het koud.

4. In de lente / herfst vallen de bladeren van de bomen.

OPDRACHT 33

Page 5: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 38

1. minder

2. meer

3. minder

4. meer

5. meer

6. minder

7. minder

8. minder

OPDRACHT 39

1. 1000

2. 2000

3. 100

4. 1

5. 2

6. 2

7. 10

8. 2

OPDRACHT 44

1. de films

2. de winkels

3. de zakken

4. de markten

5. de seizoenen

6. de beurten

7. de tasjes

8. de bakkers

9. de woorden

10. de maanden

OPDRACHT 45

1. de broden

2. de bonnen

3. de takken

4. de tassen

5. de pinpassen

6. de jaren

7. de vissen

8. de voetballen

9. de potten

10. de cijfers

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 50

1. zijn

2. zijn

3. hebben

4. hebben

5. zijn

6. zijn

7. hebben

8. zijn

9. zijn

10. hebben

OPDRACHT 51

1. hebben

2. zijn

3. hebben

4. zijn

5. hebben

6. zijn

7. hebben

8. zijn

9. hebben

10. hebben

OPDRACHT 56

1. drinkt

2. werken

3. zijn

4. heb

5. drink

6. hebben

7. werk

8. ben

9. Bent

10. werkt

11. drinkt

12. ben

13. werkt

14. hebben

15. Drinken

Page 6: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 58

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

Page 7: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 7

de autoweg het kruispunt het ongeluk

de rotonde het zebrapad het fietspad

OPDRACHT 9

MODULE 3

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 16

OPDRACHT 19

1. Wie

2. Waar

3. Waar

4. Wanneer

5. Hoe

6. Waarom

7. Wat

8. Wie

9. Hoe

10. Waar

Page 8: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 22

1. komen

2. komen

3. gaan

4. komen

5. gaan

6. gaan

7. komen

8. komen

9. gaan

10. komen

OPDRACHT 27

1. komen

2. ga

3. komt

4. kom

5. gaan

6. komt

7. ga

8. gaan

9. kom

10. Ga

11. komen

12. gaan

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 33

Datum: Tijd:

Land:

Plaats:

Straat:

Gewonden:

nee □ ja □

Verzekerde

NAAM: Jansen

Voornaam: Klaas

Adres: Molenstraat 15

Postcode: 1363 BB

Plaats: Almere

Land: Nederland

Telefoon: 036-5216224

Voertuig

Merk: Ford Transit

Kenteken: 34-PG-12

Land: Nederland

Bestuurder

NAAM: [je eigen achternaam]

Voornaam: [je eigen voornaam]

Adres: [je straat in Nederland]

Postcode: [je postcode in Nederland]

Plaats: [je woonplaats in Nederland]

Land: Nederland

Telefoon: [je telefoonnummer in Nederland]

Rijbewijsnr. [je eigen rijbewijsnummer]

Schade: Het nummerbord is kapot.

OPDRACHT 35

1. Groningen ligt in het noorden / zuiden van Nederland.

2. Den Haag ligt in het oosten / westen van Nederland.

3. Tilburg ligt in het noorden / zuiden van Nederland.

4. Rotterdam ligt in het oosten / westen van Nederland.

5. Texel ligt in het noorden / zuiden van Nederland.

OPDRACHT 36

1. 19

2. naar Station Sloterdijk

3. Halte Confuciusplein (Burg v Leeuwenlaan)

4. 05.58 uur

5. 00.50 uur

6. 07.20 uur

Page 9: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 37

1. Gaat er op woensdag om 13.26 uur een bus? ja / nee

2. Gaat er op donderdag om 17.20 uur een bus? ja / nee

3. Gaat er op zondag om 17.20 uur een bus? ja / nee

4. Gaat er op zondag een bus voor 7.00 uur ’s ochtends? ja / nee

5. Gaat de bus op zondag drie keer per uur? ja / nee

OPDRACHT 46

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 48

OPDRACHT 49

1. kruis - punt

2. snel - weg

3. wij - zen

4. ko - pen

5. su - per - markt

6. ro - ton - de

7. fiet - sen

8. druk - te

9. dicht - bij

10. fi - le

Page 10: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 50

1. links - af

2. recht - door

3. rij - den

4. in - vul - len

5. pro - vin - cie

6. Gel - der - land

7. rechts - af

8. for - mu - lier

9. vra - gen

10. ver -keer

OPDRACHT 53

1. formulier

2. benzine

3. lawaai

4. snelweg

5. fietspad

6. bestuurder

7. regel

8. chauffeur

9. schakelen

10. gewonde

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

Page 11: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 8

1. de - deze

2. de - deze

3. het - dit

4. het - dit

5. de - deze

6. de - deze

7. het - dit

8. de - deze

9. de - deze

10. het - dit

OPDRACHT 9

1. die

2. die

3. die

4. die

5. dat

6. die

7. die

8. dat

9. die

10. die

OPDRACHT 11

1. slaapkamer

2. keuken

3. badkamer

4. keuken

5. tuin

MODULE 4

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 13

OPDRACHT 20

1. antwoord

2. vraag

3. antwoord

4. vraag

5. vraag

6. vraag

7. antwoord

8. antwoord

9. vraag

10. vraag

11. vraag

12. antwoord

13. vraag

OPDRACHT 22

1. Gaat Aziza naar haar werk?

2. Koopt Anna een huis?

3. Ga ik met de trein?

4. Heb ik een huurhuis?

5. Zit Jan in de tuin?

6. Gaat Maria slapen?

7. Huurt Mo een mooi huis?

8. Gaat Bea in de tuin zitten?

9. Gaan Ton en Thea verhuizen?

OPDRACHT 23

1. Nee, ik kom morgen niet.

2. Ja, ik heb een huis.

3. Ja, ik heb een balkon.

4. Nee, dat is geen koophuis.

5. Nee, ik heb geen huis gekocht.

Page 12: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 24

1. Heb jij een bad?

2. Heb jij een tuin?

3. Ga jij naar huis?

4. Kom je zo?

5. Heet hij Jasper?

OPDRACHT 25

1. Nee, ik heb geen balkon.

2. Nee, ik ga niet verhuizen.

3. Nee, ik heb geen bad.

4. Nee, ik huur geen huis.

5. Nee, Fatma gaat niet verhuizen.

6. Nee, ik woon niet in een rijtjeshuis.

7. Nee, ik heb geen mooi huis.

8. Nee, ik ga niet met de trein.

9. Nee, ik ben niet verhuisd.

10. Nee, ik koop geen huis.

OPDRACHT 26

1. Ja, ik heb een balkon.

2. Ja, ik woon in Groningen.

3. Ja, ik heb een grote keuken.

4. Ja, ik ga deze week naar de les.

5. Ja, ik reis vaak met de trein.

OPDRACHT 27

1. Heeft hij een balkon?

2. Gaat zij naar huis?

3. Hebben wij een klein huis?

4. Gaat Jan een huis kopen?

5. Hebben wij een tuin?

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 43

Page 13: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 8

1. welk

2. Welk

3. welke

4. welke

5. Welk

OPDRACHT 14

1. kunt

2. kan

3. kunnen

4. kunt

5. kan

OPDRACHT 15

1. wil

2. Wil

3. willen

4. wilt

5. wilt

OPDRACHT 21

MODULE 5

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 22

1. de flat

2. het kind

3. de les

4. de pen

5. de hond

6. het station

7. de plaats

8. de broer

9. de oma

10. de brief

11. de stoel

OPDRACHT 23

1. het straatje

2. het busje

3. het gesprekje

4. het kamertje

5. het prijsje

6. het telefoontje

7. het marktje

8. het gezichtje

9. het tuintje

10. het papiertje

11. het lettertje

OPDRACHT 27

OPDRACHT 29

Voorbeeld:

1. Ik vind koffie lekker.

2. Ik vind jou aardig.

3. Ik vind Nederland een leuk land.

Page 14: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 34

1. b

2. b

3. b

4. b

5. a

6. b

7. a

OPDRACHT 41

OPDRACHT 42

1. Usman komt uit Turkije.

2. Nu woont hij in Nederland.

3. Usman woont in Woerden.

4. Hij woont in de Mozartlaan.

5. Usman heeft een goede vriend.

6. Zijn naam is Erik.

7. Erik woont in Utrecht.

8. Hij woont in de Kerkstraat.

9. Erik en Usman gaan samen op vakantie naar Spanje.

10. Ze hebben er veel zin in.

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 45

Page 15: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 7

1. twintig euro

2. twintig eurocent

3. vijftig euro

4. tien eurocent

5. tien euro

6. honderd euro

7. twee euro

8. één euro

9. tweehonderd euro

10. vijfhonderd euro

OPDRACHT 16

jij: Goedemiddag. Ik wil graag een bankrekening openen.

medewerkster: Dat kan. Wilt u dit formulier invullen?

jij: Natuurlijk.

medewerkster: Heeft u ook uw paspoort bij u?

jij: Ja, alstublieft.

medewerkster: Prima. Uw nieuwe rekeningnummer is 86.37.52.067. U

krijgt ook een pinpas. Daar kunt u mee betalen in winkels.

jij: Dank u wel. Moet ik nog wat betalen?

medewerkster: Nee, een bankrekening is gratis.

jij: Bedankt, dag!

MODULE 6

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 21

OPDRACHT 30

1. Zullen

2. zal

3. zult

4. zal

5. Zullen

6. zullen

7. zal

8. Zal

9. zult

10. zullen

Page 16: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 31

1. mag

2. mag

3. mag

4. mag

5. mogen

6. mogen

7. mogen

8. mag

9. mag

10. mag

OPDRACHT 35

1. De pen ligt onder de tafel.

2. Ik werk hier al sinds vorig jaar.

3. Ik loop naar school.

4. Tijdens de pauze mag je eten.

5. Ik loop om het huis.

OPDRACHT 39

1. op

2. in

3. onder

4. voor

5. naast

6. achter

OPDRACHT 40

Gisteren ging ik met de trein naar Haarlem. Tijdens de reis heb ik een boek

gelezen. In Haarlem ging ik kleren kopen. Dat had ik sinds vorig jaar niet meer

gedaan. In een leuke winkel heb ik een broek gekocht. Om vier uur ging ik weer

naar huis.

OPDRACHT 41

1. in

2. tijdens

3. sinds

4. boven

5. onder

6. langs

7. aan

8. na

9. onder

10. naast

Het woord in de puzzel:

nederlands

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 47

1. ik ben op vakantie.

2. mijn pinpas is gestolen.

3. ik honger heb.

4. ik moet naar mijn werk.

5. dat vind ik makkelijk.

6. ik dat leuk vind.

7. ik ben jarig.

8. ik ziek ben.

9. het koud is.

10. ik heb geen geld.

OPDRACHT 48

OPDRACHT 49

1. Omdat de leraar ziek is.

2. Omdat ik niet wil.

3. Omdat ik geen geld heb.

4. Omdat ik het moeilijk vind.

5. Omdat mijn huis geen tuin heeft.

6. Omdat ik dat leuk vind.

Page 17: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 50

1. want de leraar is ziek.

2. want ik wil niet.

3. want ik heb geen geld.

4. want ik vind het moeilijk.

5. want mijn huis heeft geen tuin.

6. want ik vind dat leuk.

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 52

Page 18: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 11

OPDRACHT 15

1. Hebben jullie plek?

2. Hoelang moet ik wachten?

3. Ik zoek opvang voor mijn kind.

4. Ik wil mijn kind graag inschrijven.

OPDRACHT 23

1. maar

2. maar

3. en

4. of

5. of

OPDRACHT 24

1. Ik ga naar de markt en ik ga naar de supermarkt.

2. Wil je naar Frankrijk of wil je naar Turkije?

3. Wil je met de metro gaan of wil je met de trein gaan?

4. Ik moet vaak met de auto, maar ik vind dat niet leuk.

5. Zij wil een boek kopen, maar zij heeft geen geld.

6. Is het maandag of is het dinsdag?

7. Wij komen snel op visite, maar we weten nog niet wanneer.

8. Wij kunnen niet dansen en wij kunnen niet zingen.

MODULE 7

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 34

1. iets

2. niets

3. niets

4. niets

5. iets

6. iets

OPDRACHT 35

1. niemand

2. iemand

3. niemand

4. iemand

5. niemand

6. niemand

OPDRACHT 36

1. Ja, iemand.

Nee, niemand.

2. Ja, iemand.

Nee, niemand.

3. Ja, iemand.

Nee, niemand.

4. Ja, iemand.

Nee, niemand.

5. Ja, iemand.

Nee, niemand.

OPDRACHT 43

1. lang

2. weinig

3. binnen

4. snel

5. dicht

6. schoon

7. groot

OPDRACHT 44

1. Ga je vandaag nog ergens heen? Nee, ik ga vandaag nergens meer heen.

2. Ik eet nooit fruit, want dat vind ik niet lekker. Ik eet altijd vlees.

3. Ken jij iemand die een klein kind heeft? Nee, ik ken niemand die een klein kind

heeft.

4. Waar is iedereen? Ik denk dat ik alleen ben, want ik zie niemand.

5. Heb jij ooit Nederlandse les gehad? Nee, dat heb ik nog nooit gehad.

6. Heb jij nog iets nodig voor het eten? Nee, ik heb niets meer nodig. Ik heb al

boodschappen gedaan.

Page 19: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 47

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

Page 20: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 8

OPDRACHT 10

OPDRACHT 16

1. Ik voel me niet lekker.

2. Ik ben misselijk.

3. Heb je pijn?

4. Mijn been doet pijn.

5. Ik ben gevallen op straat.

6. Mijn dochter is ziek.

7. Kan ik vanmiddag komen?

8. Kan ik een afspraak maken?

9. Het spreekuur is afgelopen.

MODULE 8

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 23

1. maakt

2. vraag

3. maken

4. vraagt

5. maakt

6. vraagt

7. maken

8. maak

9. vragen

10. Maak

11. vraagt

12. vraagt

OPDRACHT 24

1. vragen

2. maak

3. maakt

4. vragen

5. maakt

OPDRACHT 33

OPDRACHT 34

1. Ik werkte vorig jaar in de supermarkt.

2. Ik belde de huisarts vanmorgen.

3. Ik lustte vroeger geen koffie.

4. Ik kocht een huis.

5. Ik kon het niet.

6. Hij zou mij bellen.

7. Ik was ziek.

8. Ik had pijn.

9. Ik brak mijn been.

10. Ik ging naar de huisarts.

Page 21: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 46

OPDRACHT 50

OPDRACHT 51

1. goed

2. niet goed

3. goed

4. niet goed

5. niet goed

6. goed

7. goed

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 52

1. haar

2. onze

3. uw

4. hun

5. mijn

OPDRACHT 53

1. jouw

2. zijn

3. mijn

4. zijn

5. ons

OPDRACHT 54

1. mijn

2. haar

3. zijn

4. hun

5. uw

6. jouw

7. onze

OPDRACHT 56

1. € 92,-

2. € 22,15

3. € 114,15

Page 22: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 59

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

Page 23: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 10

1. Fout

2. Goed

3. Goed

4. Fout

5. Goed

OPDRACHT 20

1. heeft

2. is

3. hebben

4. heeft

5. zijn

6. ben

7. hebben

8. hebt

9. zijn

10. ben

11. is

12. heeft

13. hebben

14. heb

15. bent

16. Ben

17. Heeft

18. heb

19. zijn

20. is

OPDRACHT 21

1. had

2. waren

3. was

4. waren

5. hadden

6. had

7. was

8. was

9. had

10. had

MODULE 9

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 22

1. Wij zijn met de bus gegaan.

2. Wij hebben heel hard gewerkt.

3. Wij zijn op vakantie gegaan.

4. Wij hebben eten gekocht.

5. Wij hebben koffie gedronken.

6. Wij hebben de boeken gelezen.

7. Wij hebben vanavond aardappelen gegeten.

8. Wij zijn vorig jaar getrouwd.

9. Wij hebben vanavond boodschappen gedaan.

10. Wij hebben dinsdag gewerkt.

OPDRACHT 23

1. Het heeft maandag geregend.

2. Hij heeft televisie gekeken.

3. Zij is naar haar werk gelopen.

4. Ik heb mijn huiswerk gemaakt.

5. Anna heeft dat huis gekocht.

6. Ik ben naar mijn werk gegaan.

7. Wij zijn de hele week ziek geweest.

8. Ik heb in de auto gereden.

9. Zij zijn ook al verkouden geworden.

10. Paul heeft de hele dag geslapen.

OPDRACHT 27

1. zijn

2. hebben

3. zijn

4. zijn

5. hebben

6. zijn

7. hebben

8. zijn

9. hebben

10. zijn

OPDRACHT 31

1. Goed

2. Fout

3. Goed

4. Fout

5. Fout

Page 24: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 32

OPDRACHT 36

1. kleiner

2. mooi

3. meer

4. minder

5. leuk

6. snelst

7. grootst

8. jongst

9. hoger

10. makkelijk

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 40

Page 25: OPDRACHT 16 MODULE 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/homepages/fr_FR/EW_1B...OPDRACHT 21 MODULE 5 KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1 OPDRACHT 22 1. de flat 2. het

KleurRijker Antwoordenboek Voorbereiding 4.1

OPDRACHT 42