Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

6
22 2 2011 BOUWFYSICA WWW.NVBV.ORG ir. T.F. (Thomas) Bolster, TU/e, Building Physics and Systems ir. M.P.J. (Mariëlle) Aarts, TU/e, Building Physics and Systems Bij de meeste kantoorgebouwen worden er voor de verschillende geveloriëntaties identieke ramen (daglichtopeningen) toegepast. Dat is vreemd want de baan van de zon is voor iedere oriëntatie anders en daarmee ook de hoeveelheid zonne-energie die via dit raam de ruimte binnentreedt. In dit onderzoek is voor een standaard kantoor in Nederland bepaald welke afmeting het gunstigst zou zijn voor zowel het visueel comfort als voor het energiegebruik ten gevolge van kunstlicht, verwarming en koeling. Als helderheidwering werden horizontale lamellen aan de binnenzijde toegepast. De conclu- sie van dit onderzoek is dat het minste energie verbruikt wordt bij een gemiddeld glasoppervlak van 14% van de gevel, oriëntatie onafhankelijk. Voor de noordgevel heeft de raamafmeting de minste invloed op het energieverbruik terwijl dit voor de zuidgevel het grootst is. OP ZOEK NAAR HET IDEALE NEDERLANDSE RAAM WAT IS DE IDEALE RAAMAFMETING GELET OP VISUEEL COMFORT EN ENERGIE VERBRUIK? INLEIDING Probleemstelling Veel Nederlandse kantoorgebouwen hebben identieke gevelopeningen voor alle oriëntaties. De vraag is of dit vanuit energetisch oogpunt en visueel comfort ook de beste oplossing is. Figuur 1[1] geeft aan wat de invloed van raamafmeting is op het energieverbruik. Naar mate het raam groter wordt, stijgt de daglichttoetreding in de ruimte en zal de energie die nodig is om de ruimte te verlichten dalen. Echter, doordat het raam vaak het slechtst isolerende deel van de gevel is, vindt hierdoor het meeste warmteverlies plaats gedurende de koude maanden. Daarnaast brengt de zon warmte via het raam in de ruimte waardoor in de warme maanden een hogere koellast zal ontstaan. Bij een groter raam zal hierdoor het energieverbruik voor verwarmen en koelen van de ruimte juist stijgen. Ergens zit er een opti- mum; de raamafmeting waarbij er het minste extra ener- gie nodig is om de ruimte comfortabel te houden. In figuur 1 zijn echter twee aspecten niet meegenomen. Allereerst de oriëntatie van de gevel. Op het noorden is de zontoetreding anders dan op het zuiden. Zo zal er bij een zuidelijk georiënteerde gevel meer warmte en meer licht binnen komen dan bij een gevel op het noorden. Ten tweede het visueel comfort. Meer zontoetreding in een ruimte verhoogt de kans op verblinding. Tegen verblin- ding van de zon worden in kantoren vaak horizontale lamellen toegepast. Het nadeel hiervan is dat ze ook het Relatie tussen energieverbruik en raamafmeting, overgenomen uit Naker en Steemer [1] 1

Transcript of Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

Page 1: Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

22 2 2011 Bouwfysica www.nvBv.org

ir. T.F. (Thomas) Bolster, TU/e, Building Physics and Systems

ir. M.P.J. (Mariëlle) Aarts, TU/e, Building Physics and Systems

Bij de meeste kantoorgebouwen worden er voor de verschillende geveloriëntaties identieke ramen (daglichtopeningen) toegepast. Dat is vreemd want de baan van de zon is voor iedere oriëntatie anders en daarmee ook de hoeveelheid zonne-energie die via dit raam de ruimte binnentreedt. In dit onderzoek is voor een standaard kantoor in Nederland bepaald welke afmeting het gunstigst zou zijn voor zowel het visueel comfort als voor het energiegebruik ten gevolge van kunstlicht, verwarming en koeling. Als helderheidwering werden horizontale lamellen aan de binnenzijde toegepast. De conclu-sie van dit onderzoek is dat het minste energie verbruikt wordt bij een gemiddeld glasoppervlak van 14% van de gevel, oriëntatie onafhankelijk. Voor de noordgevel heeft de raamafmeting de minste invloed op het energieverbruik terwijl dit voor de zuidgevel het grootst is.

Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAmWAt Is De IDeAle rAAmAfmetINg gelet Op VIsueel cOmfOrt eN eNergIe VerBruIk?

INleIDINgProbleemstellingVeel Nederlandse kantoorgebouwen hebben identieke gevelopeningen voor alle oriëntaties. De vraag is of dit vanuit energetisch oogpunt en visueel comfort ook de beste oplossing is.

Figuur 1[1] geeft aan wat de invloed van raamafmeting is op het energieverbruik. Naar mate het raam groter wordt, stijgt de daglichttoetreding in de ruimte en zal de energie die nodig is om de ruimte te verlichten dalen. Echter, doordat het raam vaak het slechtst isolerende deel van de gevel is, vindt hierdoor het meeste warmteverlies plaats gedurende de koude maanden. Daarnaast brengt de zon warmte via het raam in de ruimte waardoor in de warme maanden een hogere koellast zal ontstaan. Bij een groter raam zal hierdoor het energieverbruik voor verwarmen en koelen van de ruimte juist stijgen. Ergens zit er een opti-mum; de raamafmeting waarbij er het minste extra ener-gie nodig is om de ruimte comfortabel te houden.

In figuur 1 zijn echter twee aspecten niet meegenomen. Allereerst de oriëntatie van de gevel. Op het noorden is de zontoetreding anders dan op het zuiden. Zo zal er bij een zuidelijk georiënteerde gevel meer warmte en meer licht binnen komen dan bij een gevel op het noorden. Ten tweede het visueel comfort. Meer zontoetreding in een ruimte verhoogt de kans op verblinding. Tegen verblin-ding van de zon worden in kantoren vaak horizontale lamellen toegepast. Het nadeel hiervan is dat ze ook het

relatie tussen energieverbruik en raamafmeting, overgenomen uit naker en steemer [1]

1

Page 2: Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

23Bouwfysica 2 2011eNergIe eN mIlIeu •

niet verblindende licht tegen houden. Hierdoor zullen ze dus direct invloed hebben op het energieverbruik.

In Nederlandse kantoorgebouwen wordt een groot deel van het energieverbruik (21%) gebruikt voor verlichting [2]. Vandaar dat er veel onderzoek gedaan wordt om dit energieverbruik te verminderen. Dit kan gedaan worden door energiezuinigere lampen, maar het is effectiever om een passieve integratie van daglicht en elektrisch licht te realiseren.

Kortom: Wat zou de ideale raamgrootte zijn, per gevelori-entatie, op basis van optimaal visueel comfort en mini-maal energiegebruik in een kantoorruimte in Nederland, uitgaande van horizontale lamellen voor zonwering?

methODe VAN ONDerzOekOnderstaand zijn de uitgangspunten van het onderzoek weergegeven en de methode beschreven. Voor de ver-schillende aspecten worden de eenheden en formules nader toegelicht.

Visueel comfortHet visueel comfort van de ruimte bestaat uit de aspecten (dis)comfort ten gevolge van verblinding en de behoefte aan licht voor het goed kunnen uitvoeren van visuele taak, uitgedrukt in verlichtingssterkte.

Ter bepaling van (dis)comfort ten gevolge van verblinding zijn er diverse indices ontwikkeld. Enkele hiervan zijn de CIE Glare Index (GI), Daylight Glare Index (DGI), Unified Glare Rating (UGR), Visual Discomfort Probablity (VCP) en de Daylight Glare Probability (DGP) [3]. In dit onder-zoek is gewerkt met de DGI. De DGI wordt berekend door vanuit een kijkerpositie de luminantie en verdeling van grote verschillen van luminantie te berekenen. De day-light glare index wordt uitgedrukt in de volgende formule [4]:

(1)

De DGI wordt berekend vanuit de glare index, de GI. Deze wordt berekend uit de volgende formule:

(2)

Waarin:GI = verblindingsfactor, GILw = gemiddelde luminantie van het raam gezien van-

uit het meetpunt [cd/m2]Lb = de luminantie van het oppervlak rondom het raam

[cd/m2]ω = de ruimtehoek van de bron [sr]Ω = de ruimtehoek vanuit het raam, gemodificeerd

voor de zichthoek [sr]

In tabel 1 is te zien wat de waardes van de DGI betekenen [5]. Hoe hoger de DGI, hoe minder comfortabel.

Tabel 1: Betekenis Dgi

verblindinggraad DgI

net waarneembaar 16 – 18

acceptabel 20

grens tussen comfortabel en niet comfortabel 22

net oncomfortabel 24 – 26

onverdraagbaar 28

Ter bepaling van de benodigde hoeveelheid energie ten behoeve van het verlichten wordt uitgegaan van een minimum verlichtingssterkte voor het verrichten van bepaalde visuele taken. In dit onderzoek zijn de waardes omschreven in NEN 12464-1 [6] voor kantoorruimtes aan-gehouden. Dit betekent een minimale verlichtingssterkte van 500 lux op het werkvlak.

BerekeningsprogrammaOm een antwoord op de onderzoeksvraag te krijgen zijn er computersimulaties uitgevoerd met het programma EnergyPlus 5.0.0.031 [7]. EnergyPlus is een programma ontwikkeld door de Amerikaanse overheid om het ener-gie- en waterverbruik van gebouwen te voorspellen en is op meerdere methodes gevalideerd [8]. Tevens kan met EnergyPlus de verlichtingsterkte en Daylight Glare Index (DGI) worden berekend.

InvoergegevensIn EnergyPlus is een gestandaardiseerde kantoorruimte gemodelleerd [9], waarbij de raamafmeting en oriëntatie gevarieerd worden. In tabel 2 staat een overzicht van de invoergegevens en in figuur 2 is te zien welke zeven raamafmetingen zijn gebruikt. EnergyPlus maakt gebruik van klimaatbestanden. In dit onderzoek is gekozen voor Amsterdam als locatie van het kantoorgebouw [10]. Het

Tabel 2: invoergegevens EnergyPlus

instellingen

algemeen:

kantoorafmetingen 3,5 m x 5,3 m x 2,7 m

kantooruren 09:00u – 18:00u

verwarmingssetpoint 20°c

koelingsetpoint 23°c

verlichting 200 w (10,8 w/m2)

warmtedoorgangscoëfficiënt façade 0,3 w/m2K

warmtedoorgangscoëfficiënt andere oppervlaktes adiabatisch

glas:

transmissiewaarde (LTa) 0,81

g-waarde 0,72

warmtedoorgangscoëfficiënt 2,56 w/m2K

raamafmetingen (7) centraal in het gevelvlak (5%, 14%, 20%, 35%, 55%, 79% en 87%)

Page 3: Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

24 2 2011 Bouwfysica www.nvBv.org

ProtocolOm de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is een protocol opgezet. Dit protocol geeft de stappen weer die genomen zijn. Schematisch wordt het protocol in figuur 5 weergegeven.

Fase 1Om te bepalen of en wanneer er verblinding optreedt, is er allereerst gekeken naar de kantoorruimte zonder zon-wering. Per oriëntatie wordt de gemiddelde dagelijkse verblindingsfactor (DGI) bij het grootste raam (87%) en kleinste raam (5%) berekend.

Fase 2Omdat de waardes van de DGI de grens met regelmaat overschrijden worden de horizontale lamellen in een stand van 90°, voor het raam geplaatst. Dit zou de ver-blindingsfactor moeten verlagen. Wederom wordt de gemiddelde dagelijkse DGI per oriëntatie berekend bij de twee uiterste raamafmetingen.

Fase 3Uit fase 2 blijkt dat niet op ieder moment verblinding optreedt en de lamellen dus niet voor iedere situatie gewenst zijn. Lamellen zouden in dat geval alleen maar zonlicht tegenhouden en voor een hoger energieverbruik zorgen. Tevens blijkt dat voor andere situaties de lamel-len, in een stand van 90°, onvoldoende in staat zijn om de DGI te verlagen en dus niet voldoen. De volgende stap is het bepalen van de positie van de horizontale lamellen per geveloriëntatie. Dit is gedaan door voor de twee uiter-ste raamafmetingen lamellen op zeven verschillende hoe-ken te modelleren, namelijk 20°, 40°, 60°, 80°, 90°, 100° en 120°. Hiermee wordt de DGI en het energieverbruik bepaald.

Omdat in de zomer- en wintersituatie de verblindings-factor sterk verschilt is ervoor gekozen om een tijdssche-ma op te stellen voor de hoek van de lamellen. Het tijd-schema met de hoeken per oriëntatie staat in tabel 3. Dit is gedaan door te kijken naar de gemiddelde maandelijkse verblindingsfactor. In figuur 4 is de gemiddelde DGI per maand uitgezet voor verschillende hoeken van de lamel-len, voor de zuidgevel. Duidelijk wordt dat de grens van 22 ook met lamellen (90°) overschreden wordt. Bij een hoek kleiner dan 60°, is de maandelijkse gemiddelde DGI heel het jaar onder de 22. Ook de dagelijkse gemiddelde DGI komt dan niet boven de 28, wat de uiterste grens is. Voor het visueel comfort is een hoek kleiner dan 60° dan

kantoor wordt verwarmd en gekoeld met een zogenaamd ‘ideal loads system’. Dit betekent dat er precies zo veel energie wordt gebruikt om de ruimte te koelen en verwar-men, opdat de temperatuur binnen de setpoints blijft. Dit gebeurt met het toevoeren van warme (50°C) of koude (13°C) lucht. Het glas van het raam is normaal dubbel-glas. Aan de binnenkant van het raam bevinden zich horizontale lamellen met een lamelbreedte van 2,5 cm. Het meetpunt voor de verlichtingssterkte en verblinding bevindt zich 1000 mm vanaf het raam op werkvlak hoog-te (800 mm), zoals schematisch wordt weergegeven in figuur 3. De berekeningen zijn gemaakt voor kantoortij-den van 09:00 -18:00 uur. In dit onderzoek is ervoor geko-zen om de zuidelijke, oostelijke en noordelijke gevel ori-entaties te nemen. De westgevel is niet meegenomen aangezien de verwachting was dat de resultaten vergelijk-baar zouden zijn met de oostelijke oriëntatie.

Bepaling gebruik zonweringIn dit onderzoek is de maximaal toelaatbare grens voor de DGI gesteld op 22 [4]. Dit is de grens tussen wat over het algemeen als acceptabel en onacceptabel wordt gezien (zie ook tabel 1). Om dit te kunnen bereiken zal de direc-te zoninstraling moeten worden tegen gehouden. In deze simulaties wordt gebruik gemaakt van interne horizontale lamellen, omdat deze vaak te vinden zijn in een kantoor-gebouw. Deze kunnen omhoog en omlaag, en de hoek van de bladen kan worden aangepast. Hierbij is 0° de verticale positie parallel aan het raam en 90° een horizon-tale positie. Echter, door de fluctuaties van de zon kan het zijn dat deze grens van 22 soms wordt overschreden, zelfs met gesloten horizontale lamellen. De uiterste grens voor de DGI is 28. Waardes boven deze grens zou een verblinding opleveren die onverdraagbaar is.

De verschillende raamafmetingen

overzicht van het kantoor

2

3

Tabel 3: Tijdschema voor de horizontale lamellen per oriëntatie

maand zuidgevel oostgevel noordgevel

januari 60° geen geen

februari - maart 60° 60° geen

april - juli 90° 90° 90°

september 60° 60° 90°

oktober 60° 60° geen

november - december

60° geen geen

Page 4: Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

25Bouwfysica 2 2011eNergIe eN mIlIeu •

NoordgevelIn figuur 6 is het resultaat te zien van de simulaties van een kantoorruimte met daglichtopeningen op de noordge-vel. Te zien is hoeveel energie er wordt gebruikt voor het verwarmen, koelen en het verlichten van het kantoor bij de verschillende raamafmetingen. De grafiek laat zien dat het energieverbruik voor verlichting daalt bij een toene-mend raamoppervlak. De ideale raamafmeting voor de noordgevel ligt bij de 14% van het geveloppervlak. Het verschil van het energieverbruik bij raamoppervlaktes tot 35% is 6,3% en daarmee uiterst gering. Daarna neemt het energieverbruik in de ruimte toe, met name door het toe-nemen van de warmtevraag door het warmteverlies door de slecht isolerende daglichtoppervlakten.

ZuidgevelIn figuur 7 is het energieverbruik te zien op de zuidgevel. Het verloop van deze grafiek komt qua vorm overeen met figuur 1. Het verschil tussen het minimum en het maxi-mum energieverbruik is echter groter. De koellast is bij grote ramen de bepalende factor. Het optimum voor het totale energieverbruik ligt rond de 14%. Het optimum is

ook gunstig. In figuur 4 is ook te zien dat in de zomer-maanden het verschil tussen de 60° en de 90° voor ver-blinding nihil is. Echter, bij een hoek van 90° komt er meer licht in het kantoor en waarmee ook het energiever-bruik zal dalen. Daarom is er gekozen om de lamellen op de zuidgevel in de zomer onder een hoek van 90° te zet-ten en de rest van het jaar onder een hoek van 60°. Met deze stand blijft de verblinding beperkt en is energetisch gezien het beter dan de hoeken kleiner dan 60°. Op iden-tieke wijze is dit ook voor de twee andere oriëntaties bepaald.

Fase 4In deze fase wordt per oriëntatie het tijdschema voor de lamellen toegevoegd. Per oriëntatie zijn zeven raamafme-tingen gemodelleerd, zoals aangegeven in figuur 2. Ver-volgens wordt het energieverbruik door EnergyPlus bere-kend. Door per oriëntatie en per raamafmeting het energieverbruik in grafieken uit te zetten volgt hieruit een ideale raamafmeting. Hierbij wordt gekeken naar het tota-le energieverbruik. Deze kunnen per oriëntatie vergeleken worden, waaruit vervolgens conclusies worden getrokken.

resultAteNHet energieverbruik in relatie tot raamafmeting is weerge-geven in grafieken per geveloriëntatie. In de grafiek wordt onderscheid gemaakt tussen de koellast, warmtevraag, elektriciteit ten gevolge van kunstlicht en de som van deze waardes.

Dgi op de zuidgevel

Energieverbruik op de noordgevel

6

schematische weergave van de methode

1. Basis

3 oriëntatiesGrootste (87%) en kleinste (5%) raamafmetingAnalyse van de dagelijkse DGI

Voldoen niet,Zonwering noodzakelijk

2. Lamellen

3 oriëntatiesGrootste (87%) en kleinste (5%) raamafmetingAnalyse van de dagelijkse DGI

DGI verbetert doorlamellen

3. Bepaling hoek lamellen

3 oriëntatiesGrootste (87%) en kleinste (5%) raamafmetingAnalyse van de dagelijkse en de maandelijkse DGI

Schema opgesteld voorlamellen per oriëntatie

4. Simulaties

3 oriëntaties7 verschillende raamafmetingenAnalyse van het jaarlijkse energieverbruik koellast, warmtevraag en elektriciteit

Bepaling optimum,Conclusies

5

4

Page 5: Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

26 2 2011 Bouwfysica www.nvBv.org

hoger; op de zuidgevel 50% en oostgevel 43%. Gevels op het zuiden zijn met kleinere raamafmetingen het energie-zuinigst. Opvallend is dat bij iedere raamafmeting de oostgevel de meeste energie verbruikt.

Bij de ideale raamgroottes kan worden geconcludeerd dat bij de noord- en oostgevel bijna de helft (respectievelijk 45% en 48%) van de energie naar verlichting gaat, terwijl dat bij de zuidgevel maar 13% van het totaal is. Bij de gevel op het zuiden gaat de meeste energie (67%) naar de koeling, wat in vergelijking met de andere gevels relatief veel is. Mocht er een energiezuiniger klimaatsysteem wor-den toegepast dan zal de koellast dalen en de warmte-vraag waardoor de optimale raamafmeting groter wordt. De energie die naar de verlichting gaat wordt dan belang-rijker. Dit effect is het grootst op de zuidgevel, want daar wordt significant meer energie verbruikt door de thermi-sche systemen dan door de verlichtingssystemen.

Om de verblindingsfactor te verlagen en de ruimte visueel comfortabel te maken, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van horizontale lamellen. Echter, om de verblin-dingsfactor te verlagen onder de grens van 22, zouden deze lamellen helemaal gesloten moeten zijn. Dit is niet wenselijk omdat dan het uitzicht volledig geblokkeerd wordt. Als de lamellen deels open staan, wordt de grens van 22 soms overschreden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat horizontale lamellen niet geschikt zijn als zonwering.

DIscussIeEen simulatiemodel is gebruikt om zo goed mogelijk de werkelijkheid te benaderen. Het gebruik van dit simula-tiemodel brengt een aantal discussiepunten met zich mee. Allereerst is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van de DGI om de verblinding te bepalen. Echter, er zijn veel indices om de verblinding te bepalen. Het feit dat er zoveel verschillende indices zijn geeft aan dat het lastig is om te bepalen wanneer het hinderlijk wordt en wat hier-van de precieze gevolgen zijn. Een andere index en een andere grenswaarde hebben direct gevolgen voor de resultaten van dit onderzoek. Daarnaast zullen de meeste indices een mate van subjectiviteit hebben, aangezien niet iedereen even gevoelig is voor daglicht. Er zouden zelfs culturele verschillen mee kunnen spelen [11].

duidelijker aanwezig dan bij de noordgevel waarbij het dal van de grafiek veel platter is. Het maximale verschil tussen de raamoppervlaktes tot 35% is 8%, terwijl het verschil bij de raamoppervlaktes van 35% en groter 60% is. Op de zuidgevel speelt de zoninstraling en daarmee het ontstaan van een koudebehoefte de grootste rol.

OostgevelIn figuur 8 is het resultaat van het onderzoek op de oost-gevel te zien. Ook de oostgevel laat een vergelijkbare gra-fiek zien als de zuidgevel. De koellast en warmtevraag stijgen bij een groter wordend raamoppervlak. Het ener-gieverbruik voor het kunstlicht daalt. Het optimum ligt nabij de 14% van het geveloppervlak. Het maximale ver-schil tussen de raamoppervlaktes tot 35% is 16%, terwijl het verschil bij de raamoppervlaktes van 35% en groter 52% is. Deze oriëntatie geeft een vergelijkbaar beeld als de zuidorientatie, alleen neemt hier niet alleen de koude-behoefte, maar ook de warmtevraag toe. Verder ligt het energieverbuik bij alle raamoppervlaktes hoger dan bij de noord- en zuidgevel.

In figuur 9 is duidelijk te zien dat de eerste aannames klopten. Bij een groter raam daalt de energievraag voor het verlichten van de ruimte en stijgt de koellast en warmtevraag. Ten tweede is er te zien dat er weinig ver-schil zit tussen de gevels. Bij de noordgevel loopt de lijn van de totale energie minder snel op dan bij de andere twee gevels. Het totale energieverbruik is het hoogst bij de oostgevel en voor de kleine raamafmetingen is het energieverbruik bij de zuidgevel het laagst.

cONclusIesHet protocol voor het onderzoeken van de ideale raamaf-meting is relatief eenvoudig. Allereerst wordt per raamaf-meting het visueel comfort gegarandeerd, vervolgens wordt gekeken welk energieverbruik daaraan gekoppeld is. Hieruit volgt dat er bij iedere oriëntatie verblinding optreedt. Voor een kantoorgebouw betekent dit dat op alle geveloriëntaties maatregelen moeten worden genomen om dit te kunnen beperken. Ten tweede zou de optimale raamgrootte voor alle oriëntaties rond de 14% van het geveloppervlak liggen. Op de noordgevel is het verschil tussen het beste en het slechtste raam het kleinst; 43% energieverbruik. Als men de raamgrootte verdubbelt van bijvoorbeeld 40% naar 80%, stijgt het totale energiever-bruik slechts met 22%. Bij de andere gevels is dit veel

Energieverbruik op de zuidgevel Energieverbruik op de oostgevel

7 8

Page 6: Op zOek NAAr het IDeAle NeDerlANDse rAAm

27Bouwfysica 2 2011eNergIe eN mIlIeu •

DANkWOOrDGraag bedank ik mijn twee begeleiders ir. M.P.J. Aarts en C.E. Ochoa Morales voor de begeleiding en hulp tijdens het afstudeerproject.

BrONNeN [1] Naker, N.V., Steemers, K., THE LT METHOD 2.0, AN ENERGY DESIGN TOOL FOR NON-DOMESTIC BUILDINGS, Cambridge Architectural Research Ltd. (1992) [2] Senternovem, Meijer Energie & Milieumanagement B.V., ENERGIEVERBRUIK IN KANTOOR GEBOUWEN (2008) [3] Dogrusoy, I.T., Toreyen, M., A FIELD STUDY ON DETERMINATION OF PREFERENCES FOR WINDOWS IN OFFICE ENVIRONMENTS, Building and Environment 42, 3660-3668 (2007) [4] Chauvel, P., Collins, J.B., Dogniaux, R., Longmore, J., GLARE FROM WINDOWS: CURRENT VIEWS OF PROBLEM, Lighting Research and Technology 14, 31-46 (1982) [5] Velds-Knupp, GLARE FROM WINDOWS – REPORT OF CIE DIVISION 3 – R3- 19 (2006) [6] NEN-EN 12464-1, LICHT EN VERLICHTING – WERK-PLEKVERLICHTING -DEEL 1: WERKPLEKKEN BINNEN (2003) [7] Software EnergyPlus: http://apps1.eere.energy.gov/buildings/energyplus/ [8] Validatie EnergyPlus: http://apps1.eere.energy.gov/buildings/energyplus/energyplus_testing.cfm [9] Dijk, D. van, REFERENCE OFFICE FOR THERMAL, SOLAR, LIGHTING CALCULATIONS, TNO Building and construction Research Department Sustainable Energy and Buildings (2001) [10] Klimaatbestand EnergyPlus Amsterdam: http://apps1.eere.energy.gov/buildings/energyplus/cfm/weather_data3.cfm/region=6_europe_wmo_region_6/country=NLD/cname=Netherlands [11] Ghisi, E., Tinker, J.A., AN IDEAL WINDOW AREA CONCEPT FOR ENERGY EFFICIENT INTEGRATION OF DAYLIGHT AND ARTIFICIAL LIGHT IN BUILDINGS, Building and Environment 40, 51-61 (2005) [12] Galasiu, A.D., Veitch, J.A., OCCUPANT PREFERENCES AND SATISFACTION WITH THE LUMINOUS ENVIRONMENT AND CONTROL SYSTEMS IN DAYLIT OFFICES: A LITERATURE REVIEW, Energy and Buildings 38, 728-742 (2006)

Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van horizontale lamellen als zonwering. In deze berekening worden per oriëntatie maximaal drie verschillende standen berekend. In EnergyPlus bestaat de optie om te berekenen wat het energieverbruik is bij volledig geautomatiseerde lamellen die zo zijn ingesteld dat de verblindingsfactor onder de grenswaarde blijft. Figuur 10 laat zien dat het energiever-bruik hierbij nog met 11% verder omlaag gaat. Echter, gekeken naar de stand van de lamellen, zijn deze het grootste deel van het jaar gesloten en kunnen de mensen dus ook niet naar buiten kijken. Tevens wordt in deze stand de grenswaarde van de verblindingsfactor nog soms overschreden waaruit nogmaals blijkt dat horizontale lamellen niet geschikt zijn als zonwering. Een volgende stap zou zijn om te zien wat de invloed is van andere typen zonwering op het visuele comfort en het energie-verbruik. Volgens de gebruikte methode kan ook voor andere systemen de ideale raamafmeting bepaald worden.

Het regelgedrag van zonneschermen door gebruikers is erg verschillend [12]. Hierdoor staan de horizontale lamellen niet altijd in de meest gunstige stand. In deze simulaties is het gedrag van de gebruiker buiten beschou-wing gelaten. Door het gedrag van de gebruikers zouden de resultaten kunnen veranderen. In een volgend onder-zoek zou de invloed van het gebruikersgedrag toegevoegd kunnen worden.

Een ander punt dat de resultaten kan beïnvloeden is de positie van de gebruiker (meetpunt). Standaard wordt gekozen om deze één meter vanaf de gevel te plaatsen. Dit heeft echter wel tot gevolg dat het blikveld vanuit het meetpunt zelfs bij de kleinste ramenafmetingen al vrijwel alleen maar glas is. Daarbij komt dat gebruikers van kan-toorgebouwen niet altijd recht voor het raam zitten en naar buiten kijken. Voor een volgend onderzoek zou het interessant zijn om ook te kijken naar wat de verblin-dingsfactor is wanneer de kijkrichting niet naar het raam toe is. De verwachting is dat dit gunstiger is voor het energiegebruik.

Ten slotte zou er bij een vervolgonderzoek de invloed van beglazing op het energieverbruik en het visuele comfort nader bekeken kunnen worden. Glas met een lagere ZTA-waarde, hogere thermische isolatiewaarde en hogere LTA zullen gunstiger zijn voor het energieverbruik. n

vergelijking van de zuidgevelTotale energieverbuik per oriëntatie

9 10