OO EE ISE EE MI. - Reformational Publishing Project€¦ · Wie aus eeige ae aceee i e Sacame geee...

256
VOOR EEN DISTEL EEN MIRT.

Transcript of OO EE ISE EE MI. - Reformational Publishing Project€¦ · Wie aus eeige ae aceee i e Sacame geee...

VOOR EEN DISTEL EEN MIRT.

110011 [EN DISTR. EENGEESTELLIKE OVERDENKINGEN

131 J

DEN HEILIGEN DOOP, HET DOEN VAN BELIJDENIS EN HET

TOEGAAN TOT HET HEILIG AVONDMAAL,

DOOR

DR. A. KUYPER.

AMSTERDAM. J. A. WORMSER.

De „Honig nit den Rotssteen" vond zijn weg voorstichtelijk gebruik van algemeenen aard. Reeds zijn beidebundels uitverkocht. De „Dagen van Goede boodschap"

voorzagen in de behoefte aan geestelijke lectuur op onzeChristelijke vierdagen. En de „Gomer voor den Sabbath"

bood zondagslectuur.Ook zoo echter bleef er nog een leemte bestaan, die

voorziening eisehte. Als ons een kindeke van God ge-schonken is, en we ten Doop gaan, wil men iets overden Heiligen Doop lezen. Eer men tot het doen vanopenbare Belydenis komt, wil men zich rekenschap gevenvan wat zulk Bellidenis-doen inheeft. En als de Bedieningvan het H. Avondmaal weer wordt afgekondigd , heeft menbehoefte aan een woord, dat tot het hart spreekt.

Nu bestaan over deze heilige onderwerpen wel allerleioude en nienwe geestelijke overdenkingen ; maar de oudere

zijn in taal en stijl to vreemd voor ons jonger geslacht ;en wat in later jaren de pers verliet, is meer metho-distisch, dan gereformeerd.

Vandaar deze uitgave, onder een titel, dien ik aanJesaia 55 : 13 ontleende Voor een distel een mirt.

De Distel is het beeld van u en mij, gelijk we in zondeontvangen en geboren zijn. De Mirt is wat God de Heere

VI.

door zijn onwederstandelijke genade van ons maakt, als Hijons wederbaart ten leven, tot bekeering uitdrijft, verzegeltmet zijn Bondszegelen, en siert met bloesem en vrucht.

Dear nu de H. Doop „het bad is der wedergeboorte",en het H. Avondmaal de voeding van het nieuwe levenverzinnebeeldt, ligt in dien overgang van Distel tot Mirtjuist al dat rijke genadeleven uitgedrukt, waaraan hetSacrament zijn oorsprong dankt.

Zoodra de Distel, zij het ook nog slechts in kiem oflevenswortel, door almachtige genade in den Mirt isomgezet , komt de H. Doop.

Wie zelf tot de ervaring der ziele geraakte, dat deMirt bij hem uit den Distel uitgroeit, maakt zich op, omopenbare Belijdenis to doen van het Lam Gods , dat dezonde der wereld wegneemt.

En wie voor de Mirt, die in hem outlook, voedingmet het heilig levenssap begeert , verkondigt den Doodzijns Heeren aan zijn Nachtmaal.

De bedoeling van deze geestelijke overdenkingen is, datmen het Sacrament weer in eere herstelle, en daarom,als men weer ten Doop gaat, zich eerst rekerischap gevevan wat men doet, en ook na den Doop zich in deheerlijkheid en de beteekenis van dat Sacrament indenke.

Niet na maar voor de Openbare Belijdenis zouden wewenschen, dat de derde reeks door wierd gelezen, opdathet doen van Openbare Belijdenis een work des hartenvoor God zij.

En wat de meditatiën over het H. Avondmaal aan-gaat, zoo zagen we deze liefst ter hand genomen, nietalleen wanneer men zelf ten Avondmaal gaat, maar tel-kens als de Bediening van het H. Avondmaal in deGemeente worth afgekondigd.

VII.

Wie aldus eenige jaren achtereen bij het Sacramentgeleefd heeft, zal er den invloed op zijn geestelijk levenvan ervaren; en onder den zegen des Heeren zullen ookdeze overdenkingen er toe medewerken, om bij velen, dienu nog voor zichzelven ale een dorre boom zonder bloemof blad zijn, een heerlijke plantinge huns Gods to doenuitkomen, dat het „den Heere tot een naam zal wezen, entot een eeuwig teeken, dat niet zal uitgeroeid worden".

KUYPER.

AMSTERDAM, 1 October 1891.

INHOUD.

I.

VAN HET HEILIG SACRAMENT.

Bladz.I. „Uw Woord is mij een lamp voor mijn voet."

(Het Woord alleen niet genoeg ) 1

II. „Door een spiegel in een duistere rede."(Het Heilig Sacrament bij het Woord.) 7

„Hetgeen onze oogen gezien hebben."(Het Sacrament en ons oog.) 12

IV. „Eisch u een teeken van den Heere."(Het Sacrament een teeken) 18

V. „E cn lichaam is het."(Het Sacrament de gemeenschap der heiligen.). 24

VI. „Gij nu zult mijn verbond houden."(Het Sacrament en het genadeverbond ) 29

VII. „Zonder mij kunt gij niets doen."(Het Sacrament en de heerlijkheid des hemels.) 35

Y. INHOUD.,,,---,-,-

Bladz.

VIII. „De Heere gebood ons to doen alle dezeinzettingen."(Het Sacrament en de Goddelijke ordinantie.) .

41

IX. „Vermeerder ons bet geloof."(Het Sacrament en uw geloof.)

47

X. „Een zegel der rechtvaardigheid des geloofs "(Het Sacrament een zegel des geloofs )

53

II.

VAN DEN HEILIGEN DOOP.

I. „Deze is aldaar geboren."(Overgang tot den H. Poop.) 63

II. „Zoovelen als gij in Christus gedoopt zijt."(Ook gij zijt gedoopt.) 70

III. „Last u doopen."(Verzuim van den H. Doop.) 77

IV. „En het was de voorbereiding."(VOOr den H. Poop.) 83

V. „Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen ?"(Onder den H. Doop ) 89

VI. „Gij zult met den Heiligen Geest gedooptworden."(De werking van Christus in den H. Doop.)

95

XI.

Bladz.

VII. „Mijn Verbond des vredes."(Ms »geloovige" brengt ge uw kindeke ten doop.) 101

VIII. „Wat verhindert mij gedoopt to worden ?"(Doop van volwassenen ) 107

IX. „Opdat ik mijne geloften betale."(De drie vragen bij den H. Doop.) 113

X. „De Getuige in den hemel is getrouw."(De getuigen bij den H. Doop.) 118

VAN DE OPENBARE BELIJDENIS.

I. „Leef" Ja, Ik zeide tot u in uwen bloede :

Leefl"(Van den H. Poop naar het H. Avondmaal) . . 125

II. „Doet den Heere uwer vaderen God belij-denis."(Hoe een kind reeds zijn Heere belijdt) . . 131

III. „Ik bad dan en deed belijdenis."(De oefenschool van het gebed) 137

IV. ,,Zoo laat ons deze belijdenis vasthouden."(De belijdenis uwer Kerk). .... . . . 143

V. „De loffelijkbeden des Heeren."(Het kennen van de daden Gods.). . 149

XII. INHOUD.

Bladz.

VI. „Een onberouwelijke bekeering tot zaligheid."(Hoe reeds een kind zich moet bekeeren) . • . 154

VII. „Voor de menschen."(Spreken , niet zwijgen) 160

VIII. „Ik zal u aannemen."(Wie alleen ons aanneemt) 166

IX. „De band des vredes."(Onze band aan de geloovigen) 172

X. „Om niet gerechtvaardigd."(De bloemknop die ontlook) 178

XI. „Een ieder wiens harte vrijwillig is."(De kunst van het geven) 183

XII. „Leden gezet in het Lichaana."(Volwassen lid van Christus' kerk) . 190

IV.

VAN HET HEILIG AVONDMAAL.

I. „Deze verborgenheid is groot."(Het heilige der heiligen) 199

II. „Zijne genegenheid is tot mij."(De bruid aan den disch van haar Bruidegom). 206

III. „De mensch beproeve zich zelven."(Zelf beproeving) 212

INHOUD. XIII.

Bladz.IV. „Uwe zonden zijn u vergeven ."

(Gerechtvaardigd door het geloof) 219

V. „Verkondigt den dood des Heeren."(Christus en die gekruist) 226

VI. „Met kracht versterkt in den inwendigenmensch."(De sterking van ons geloof) 233

VII. „Totdat hij komt."(Voorsmaak van hemeivreugde) 239

VIII. „Last daar uw gave bij het altaar."(Oordeel over uzelven, als ge niet gaat.) . 245

IX. „Verzoen u eerst met uwen broeder."(Ga nooit onverzoend.) . . . .... 251

X. „Om to doen gedenken."(Lief en Teed bij den Heiligen Disch . ) 258

XI. „ Een heilige kus."(De medeaanzittenden) ...... 264

XII. „Het manna dat verborgen is."(De bruiloft des Lams) 270

I.

HET HEILIG SACRAMENT.

I.

„Ern 31loord is mij een Tamp Door mijn voet."

HET WOORD ALLEEN NIET GENOEG.

Liw woord is eene lamp voor mijnenvoet, en een Licht voor mijn pad.

Psalm 119: 105.

Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid , maarjuist uit dit zaaiend fonkelen van het licht op zijn pad,blijkt dat de weg waarop hij wandelt, nog gehuld ligtin donkerheden en duisternissen.

Niet bij dag, maar juist in de donkerheid van dennada, zaait het firmament met zijn flonkerende starrenzijn schitterende glanzen over het aardrijk.

En daarom is niet de klaarheid van den dag, maarde schaduwschernering van den nacht het beeld vanons aardsehe leven. Eens komt de eeuwige morgen.En in de heerlijkheid , die dan zal uitbreken, komt deklaarheid van den vollen dag; dien doorluchten dag desHeeren , als er geen kaars meer ontbranden of geenlamp meer ontstoken zal worden , maar de eene zachtegloed van de Zonne der Gerechtigheid heel het Vader-huis met zijn vele woningen verlichten en al Gods zaligehemelen doortintelen zal.

Het licht is boven , de duisternissen stijgen uit dediepte op. En daarom heet ook Christus de llOpgang

2 HET WOORD ALLEEN NIET GENOEG.

nit de hoogte" en God de // Vader der liehten". God iseen licht, en er is gansch geen duisternis in Hem.

Dat prediken ons dan ook de teekenen des hemels.Komt er geen licht van boven, geen licht van de zonof geen schijnsel van de maan, of geen tinteling vande starren , dan ligt niets dan donkerheid over onzelandouwen uitgespreid en drukt de duisternis ons neer.

Zoo is het in de zichtbre scbepping om ons heen, enevenzoo is het in de wereld der menschenkinderen enin de geestelijke wereld van ons hart.

Onze gang op (MS pad door dit ]even blijft een tastenin nevelen en schaduwen, tot de zegen Gods en degunste Gods van boven ons pad opklaart.

En ook in uw ziel blijft het nacht, stikdonkere nacht,tot ook u met al het yolk dat in duisternis zat, hetlicht in den Immanuel is opgegaan.

En toch is er nog een ander licht, dat soms op onzedonkere paden zijn schijnsel werpt.

Een Licht, dat ook wel van Boven komt, maar niet

Het licht der zon, en het schijnsel van de maan, ende fonkeling der starren zendt God ons rechtstreeks vanboven. Daar brengen wij menschen niets aan toe. Datlicht straalt even helder in de woestijnen waar geenmensch woont, als in de landen, die van menschendeunen. Dat licht is over de aarde even rechtstreeksgespreid, als het licht van den Heiligen Geest recht-streeks de binnenwereld van uw hart verlicht. Dater geen mensch zich in mengt. Dat God geen menschgebruikt, om het to ontsteken. Dat het er is en schit-tert, geheel buiten den mensch mu.

Maar buiten dat rechtstreeks afstralend licht , gaf Godons ook nog het kunstticht.

Hij besloot dat licht voor ons in den steen, dat devonk er wel kan afspringen ; maar niet tenzij de menschhome, en met staal of ijzer op then steen sla.

HET 1VOORD ALLEEN MET GENOEG. 3

Hij besloot dat licht in het hout , maar zdo , dat heteerst opvlamt, als de mensch komt, om hout tegenhout warm te wrijven.

Hij besloot dat licht in de olie der olijven , maar omhet eerst door menschenhand uit die olijfvrucht voortte brengen.

Hij besloot dat licht in de steenkool , maar om eerstdoor den mensch uit die kool het gas te doer afzon-deren.

Hij besloot dat licht in allerlei krachten en stoffender elementen , het huist wel in diezelfde electrischevloeistof, die den bliksem formeert ; maar ook het daarinbesloten licht heeft gewacht op de vinding van 's men-schen geest en de kunst van 's menschen hand , eer hetGod ter eere ons in het duister van den nacht ver-lichten kon.

Ook al dit licht nu komt van God. Kunst vanmenschen kan nooit licht scheppen, maar alleen licht,dat God in de stof inschiep , uit die stof tevoorschijnroep en .

En daarom ook in de kaars die schijnt en in de lamp,die brandt, en in het gas of in bet e]ectrisch licht datschittert , wordt niet de mensch , maar zijn God ver-heerlijkt ; en verbleef hem slechts de eere , om doorzijn God voor de ontstekinj van dat licht gebruikt teworden.

En zoo nu is het geestelijk ook.Ook in de geestelijke wereld , die voor ons , zonda-

ren , in zoo diepen nacht gehuld ligt, gaf Gods genadeons tweeörtei licht. Het eene rechtstreeks en onmid-dellijk door ziinen Heiligen Geest ; en het andere nietonmiddellijk, maar als kunstiicht door menschenhandontstoken, in het Woord.

De Heilige Schriftuur kwam er niet zonder denmensch. Het heeft God beliefd haar in menschenhartente openbaren en door menschenhand te later sehrijven.

4

HET W0ORD ALLEEN MET GENOEG.

Niet alsof ze daarom itit den mensch zou zijn, wanthoe zou er uit de duisternis van ons hart ooit denvonk van geestelijk licht hebben kunnen opgloren?Neen, alle vonk en alle glans, alle licht en alle schit-tering , die in de Heilige Schriftuur voor ons tintelt,is uit God, door God geschapen, van God ons gege-ven, en geheel en al het kunstproduct van den Opper-sten Kunstenaar.

Maar, en dit springt iminers in het oog om ons dieHeilige Sehriftuur to schenken heeft God den menschgebruikt. Het is in die Schrift menschelijke taal. Hetzijn woorden , gelijk ze onder menschen gesproken wor-den. De letteren van het schrift zijn als des menschenletteren. En zelfs waar God op den Sinai zelf schrijft ,is niet dat goddelijk schrift tot ons gekomen, maarbezitten wij slechts afschrift, dat daarvan geschrevenwierd door den mensch.

Zoo is dus de Heilige Schriftuur geen nattturlieht,maar geestelijk kunstlicht.

En vandaar dat het Woord door den Psalmist ver-geleken wordt niet met cen zon, maar met een lamp.

nUw Woord is mij een lamp voor mijn voet."

Voor onze ooren klinkt dat zeggen vreemd.Als wij bij nachtelijk donker een moeilijk pad fangs

moeten, nemen wij geen lamp mee, die terstond doorden wind zoo worden uitgeblazen, maar een lantaarn.

Awl het woord ,,lamp" moet ge hier dan ook nietheehten. De lampen in het Oosten waren anders. Hensoort brandende potten , gelijk nu nog wel in plaats vantoortsen of flambouwen gebruikt worden. Dat weet geuit de gelijkenisse van de maagden, die met zulkebrandende potten of toortsen den Bruidegom in triomfbegeleiden moesten.

Zoo zingt dus de Psalmist, dat Gods heilig Woordhem bij den moeilijken gang langs de donkere wegenvan dit Leven , een heldere llambouw , een klaar en

HET WOORD ALLEEN NIET GENOEG. 5

zuiver schijnend licht is, waardoor de donkerheid hemin licht wordt verkeerd, en hij zijn weg met vastentred vervolgen kan.

Dit beeld nu spreekt in ons vlakke land niet zeersterk ; want zoo donker is het bij ons hoogst zelden, ofeen nuchter wande]aar vindt met Casten en zoeken nogaltoos wel zijn weg.

Maar de Psalmist zong in een bergland. En in eenland met bergen is het gevaar om door de donkerheidmis te gaan , ja , zijn leven to verliezen , zooveel grooter.

Over de bergen slingeren zich geen effen breede wegen,maar kronkelende, zeer oneffen paden. Soms teekentzich zelfs gansch geen pad. En dan gaat het langsdiepe afgronden , waarbij een mistred u van een duizeling-vvekkende hoogte zou doen nederstorten. En als er dangeen gids is, die een licht in de hand houdt en vooropgaat ,is elk voortgaan onmogelijk, of uw dood is gewis.

En zoo nu is het beeld van ons leven, dat u getee-kend ligt, niet in de vlakke velden , maar in het ge-vaarlijke bergland , met zijn oneffen paden , met zijnhoogten en diepten en rotskloven. Nu dalen we , danrijzen we. Telkens loopt ons pad langs afgronden. Enkeer op keer staan we op een punt , dat er geen wegmeer is voor onzen voet.

En daarom is hierin voor wie God vreest de heer-lijkheid , dat hij Bien oneffen en gevaarlijken gang doorde donkerheden van het leven niet alleen behoeft of toleggen.

Altoos gaat de trouwe Herder , gaat de goddelijkegids of leidsman voor ons uit. En in diens hand iseen licht. En dat licht Jul hij achter zich stralen ophet pad, waar wij te volgen hebben.

Dat licht is het Woord.Zulk een licht op uw pad te zijn is juist de beer-

lijkheid van de Heilige Schriftuur.Dat is het wat de eenzame pelgrim , temidden van

6

HET WOOED ALLEEN NIET GENOEG.

zijn angst uit doet roepen: ,,Uw Woord, o Heere, ismij een lamp voor mijnen voet."

En toch, op den langen, bangen weg door het levenkan ook het schijusel van dat voor hem uitgaand lichthem Been duurzamen vrede brengen.

Dat altoos voortgaan houdt hij niet nit.Ten leste ziet hij zich op dat schijnsel , op die lich-

tende streep, star.Een enkel maal moet die gids of leidsman dat licht

neerzetten ; den gang een oogenblik staken; en hem,in plaats van dat schijnsel , den bilk van zijn oog ende warmte van zijn gemeenschap schenken.

Het Woord is het licht, om straks weer verder bijte trekken.

Maar, juist om de kracht te bezitten , die bij datWoord met moed en geestdrift voort doet wandelen,moet de gang bij dat Woord telkens afgebroken, doorhet stifle nederzitten en rusten bij het heilig Sacrament.

11.

„Tloor een spiegef in een duistere rede:

HET HEILIG SACRAMENT BIJ HET WOOED.

Want wij zien nu door een spiegel ineen duistere rede, maar alsdan zullenwij zien aangezicht tot aangezicht ;ken ik ten deele, maar alsdan zal ikkennen, gelijk ook ik gekend ben.

Cor. 13 : 12.

Hoe nu ?Gods Woord zou „een lamp zijn voor mijn voet en

een licht op mijn pad ," en met den psalmist zou ikzingen :

Hoe wonderbaar is uw getuigenis !Dies zal inijn ziel dat ook getrouw bewaren ;Want de oopning van uw woorden zal gewis,Gelijk een licht, het donker op doer klarenZe geeft verstand aan slechten, wien 't gemisVan zulk een glans een eeuwgen nacht zou baren.

En is nu toch weer dat Woord van mijn God innevelen gehuld ? En moet ik nu tech weer klagen ,dat ik met dat Woord nog slechts als in een spiegelop eep, &taster iets staar?

Kan de heilige apostel dat meenen ?Diezelfde apostel, die in zijn tweeden brief aan de

8 1IET HEILIG SACRAMENT BIJ HET WOOED.

kerk van Corinthe van datzelfde Woord en met het-zelfde beeld schreef: ,,Wij alien, met ongedekten aan-gezichte, de heerlijkheid des Heeren, als in een spie-gel aanschonwende , worden naar dat beeld (van Chris-tus) in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heer-lijkheid" (3 : 8).

En toch die schijnbare tegenspraak staat er zoo.De eene maal schijnt van dat Woord het zuiverst

licht uit to stralen, en de andere maal heet, wat ditWoord ons biedt, zelf nog een uduistere rede."

Doch waarom zou dit niet kunnen saamgaan?Of is, als ge van ,,Licht" en ,,duisternis" spreekt,

niet alles betrekkelijk?Vergeleken bij een stikdonkeren nacht, zegt ge van

een nacht, waarin de voile maan schijnt, dat het alleslicht om u heen was. Maar vergelijkt ge zelfs datklaarste maanlicht met den verblindenden glans vaneen zomersche middagzon, dan is het zelfs bij voilemaan nog een omtasten in schemerend duister.

En zoo is het ook in het genaderijk.Vergeleken bij de afgodische duisternis in de tem-

pels, waarin de Egyptenaren voor Isis en Osiris hunouter ontstaken, was het in de tente van Israel, waarhet smeekgebed tot Jehoett wierd opgezonden, heerlijkLicht. Maar vergelijkt ge nu het voile licht in Christus,dat wij bezitten, met het matte schijnsel dat Israel inEgypte bestraalde, dan is het Licht bij ons en wandeldeIsrael in donkere schaduwen.

En dit nu is ook toepasselijk op het Woord.Staart uw zielsoog in den stikdonkeren nacht , die nu

nog op Azie en Afrika rust, en slaat ge dan in uwbinnenkamer het Woord van uw God open, dan ver-heugt ge u met dank en met aanbidding in het heer-lijk licht, dat uit dat Woord op Inv hart en op uwlevenspad straalt.

Maar , omgekeerd, verheft ge uw ziel opwaarts totuw God; tot Hem, die een ontoegankelijk licht be-

HET I-HMG SICRIMENT BIJ HET WOOED. 9

woont en in wien gansch geene duisternis is; en poogtge u ook maar van verre een zwakke voorstelling tevormen van de eeuwige heerlijkheid,• die Immanuelop den troon zijner Majesteit omringt ; dan voelt geopeens den onmetelijken afstand , die het zwakke schijnseluit dat Woord nog afscheidt van de voileglansen , waarinhet kind van God zich daarboven eens verlustigen zal.

Reeds in dat Woord zelf is een overgang van mindertot meerder licht.

Vergeleken bij de donkere schaduwen, die op Edomen Moab rustten, wandelde Israel in het zaligst Relit;maar toen in Bethlehem en op Golgotha de voile glansvan den Immanuel was doorgebroken, heette Israel opzijn beurt peen yolk , dat in duisternis zat, en waarovereen licht was opgegaan."

En nu nog spreekt heel de Christenheid van de scha-dwelt waarin Israel wandelde, en van het licht, waarinthans de kerk des Nieuwen Verbonds zich verheugt.

Geen tegenspraak is het dus , maar slechts een anderemaatstaf, die wordt aangelegd, als van hetzelfde WoordGods de gene maal gezegd wordt, dat zijn glansen onsn van heerlijkheid tot heerlijkheid", naar het beeld vanden Christus veranderen ; en een ander maal, dat we tochin dat Woord nog slechts een spiegel voor ons hebben,en in dien spiegel turen op een altoos duister beeld.

Wat is dan die maatstaf, die bier wordt aangelegd?Het is de tegenstelling tusschen het portret en den

levenden persoon zelf.Bij Bemis van den levenden persoon kan dat portret,

zoo het wel gelijkt en sprekend is, u alles waard zijn ,en, o zooveel vergoeden. Maar toch de levende per—soon zelf is het niet. En hoe meer ge op dat afbeeld-sel staart, en hoe sterker dat afbeeldsel de herinneringaan den levenden persoon in u wakker roept, hoe die-per het onbevredigd verlangen zuchten gaat, om van dezeafbeelding het oog te kunnen afwenden, en den levendenpersoon zelf te zien van aangezicht tot aangezicht."

1 0 HET HEILIG SACRAMENT BIJ HET WOORD.`SY

En, naar dien maatstaf nu , neen , dan bevredigt hetWoord u niet; maar wordt juist door het gedurigstaren op dat Woord, al sterker het zielsverlangen naarJezus zelf in u geprikkeld.

Dan wilt ge niet meer lezen van Jezus, maar Jezuszelf hebben. Dan vindt ge ook in het vurigst geloofgeen ruste meer, maar verlangt gij naar aanschouwen.

En dat nu is het wat Jezus' apostel uit eigen ziels-ervaring , onder de leiding des Heiligen Geestes, voorons uitspreekt. ,,We wandelen thans wel door geloof,maar ons ontbreekt het aanschouwen nog." En daaromzuchten we in onszelven. Maar eens komt ook dat rijkgenot. Want zien we nu nog maar als in een Spiegeleen duister beeld van den Christus, chin zullen we zienvan aangezicht tot aangezicht , en zullen we kennengelijk we gekend zijn."

En omdat uw Heiland wist , dat juist door het Woorddeze natuurlijke zielsbehoefte in u zou gewekt worden ,daarom gaf hij u bij het Woord het Sacrament.

Niet alsof het Sacrament die zielsbehoefte ten voilekon bevredigen. Die voile bevrediging komt eerst nauw scheiden van deze wereld , uw doorgang door denDood , en uw ingang in het Vaderhuis. Ja , geheel be-vredigd zal die zielsbehoefte eerst worden, als Christusop de wolken wederkomt , en we hem gelijk zullenwezen , omdat we hem zien zullen gelijk hij is , in hetrijk zijner heerlijkheid.

Maar toch is het Sacrament een tegemoetkoming ;een goddelijk hulpmiddel; een zalige vergoeding voorwat ge nog mist en derft.

Want dit is het getuigenis van Gods kinderen uitalle eeuwen , dat ze hun Reiland en hun Christus nooitzoo nabij hebben gevoeld en zoo zalig in zijn gemeen-schap genoten hebben , als juist onder het heilig Sacrament.

Niet om het Woord in de schaduw to stellen , wierdu dit Sacrament gegeven. Want wie het beeld vanJezus niet eerst uit het Woord opving en in zijn ziel

HET HEILIG SACRAMENT BIJ HET WOORD.

prentte, die kan Hem ook niet in zijn Sacrament genieten.Eerst gevoegd I" het Woord, bezit het Sacrament

zijn verborgene genadewerking.Maar toch het schenkt u als Sacrament iets wat het

Woord op zichzelf u nooit geven kan. Het Woord han-delt over den Christus, het Sacrament brengt u bij denChristus, of liever den Christus bij u.

il lIc zal komen en Avondmaal met u houden !"

Het gebed ligt tusschen het Woord en het Sacra-ment in.

Bidden, zonder den achtergrond van het Woord, iseen heidensch prevelen, dat de ziel niet troosten kan.En een zich verliezen in het Woord, zonder dat ge inhet gebed met uw ziele uitloopt, is een verstandelijkbezig zijn met het heilige, doch waarbij de zielsgemeen-schap met den Heilige uitblijft.

Want dit is de zaligheid van eens Christens gebed ,dat het u tot uw God doet naderen. Dat ge vanvoorstellingen en woorden tot de wezenlijkheid komt.Een opheffen van uw ziel naar den Hooge , een ont-moeten van uw God.

Maar het Sacrament gaat nag hooger. Eerst zoo getot het Sacrament komt, hebt ge als kind van God hethoogste rustpunt bereikt , dat zijn genadig bestel opaarde voor u verordend heeft.

Dan toch nadert uw Heiland tot u.In het midden zijns yolks openbaart zich de Heere

der heerlijkheid.Niemands oog ziet hem , en toch weet elk kind van

God in het diepst der ziel , dat hij daar is ; dat zijnwerking heerlijk uitgaat ; en er wordt een genietinggesmaakt , die door het Woord voorbereid , en door hetgebed aanlokkelijk gemaakt, toch in die mate en indien diepen zin noch door het Woord noch in het ge-bed u wordt geschonken.

„Be*en. ony oogen gqiett ftebflen."

GET SACRAMENT EN ONS 00G.

lletgeen van den beginne was, hetgeenwij gehoord hebben, hetgeen wij gezienhebben met onze oogen, hetgeen wij aan-schouwd hebben, en onze handen getasthebben van het Woord des ]evens, datverkondigen wij u.

1 Joh. 1 : 1.

ullooren" en ll zien" noemt ge die twee keurige, won-dere vermogens, waarover ge beschikt, om te merkenwat er omgaat , en waar te nemen wat er om u is.Het oor en het oog, het zijn zoo twee kunstproductenvan Gods majestueuze schepping. Het oor ook, maartoeh vooral het oog.

In de gemeene schatting is het dan ook vooral hetoog, dat ons boeit. Reeds op zichzelf, omdat wie ooitaandachtig het samenstel en de werking der deelen vanhet oog heeft nagegaan, er nooit aan terug kan denken ,zonder er weer in te genieten.

Maar toch is er meer.God zelf heeft aan het oog zoo oneindig hooger

schoonheid en aantrekkelijkheid dan aan het oor ver-leend. Van het oor speurt ge vaak niets. Het oorheeft eer iets, waardoor het afstoot, en al de fijnere

HET SACRAMENT EN ONS 00G. 13

deelen van het oor liggen voor gewone waarnemingverborgen. Maar zoo is het met het oog niet. Hetoog ontsluit zich voor uw aangezicht , dat ge er inzien, het aanschouwen , en er in starers kunt. Het oogstall al zijn pracht voor uw blik uit. Het oog leeften beweegt zich. Het o®g spreekt. Het oog kan ziehdoor tranen der smart overperelen. Het oog toornt.Haast kan men zeggen, dat het oog ook lacht en bidt.

De machtige indruk van het oog was dan ook zoogroot , dat onze vaderen , als ze een symbool (geen af-beelding) van het Eeuwige Wezen teekenden, in eendriehoek een alziend oog graveerden. Maar aan eenalhoorend oor werd door niemand gedacht.

Natuurlijk is daarmee niet gezegd, dat het oor slechtsvan ondergesehikte beteekenis zou zijn. Zie dat maaraan den doofstomme, die tienmaal ongelukkiger is dande blindgeborene. Merk dat maar in uw slaap , als geuw oog sluit , maar uw oor waken blip.

Slechts zooveel blijkt er uit, dat God in zijn sehep-ping aan het oog een hooger plaats der eere heeft toe-gekend. Er is meer heilige scheppingskunst aan tenkoste gelegd.

En als ge ook nu nog beide vergelijkt , kunt ge vei-lig zeggen : Het oog wint het.

Door de zonde is intusschen de orde wel wat om-gekeerd.

Als Job in hoofdstuk 42 : 5 zegt: //Met het gehoordes oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog",spreekt in dat zeggen het zalig besef der verzoening.Eerst stond Job verkeerd. In zijn hart twistte hij metzijn Maker. Toen verscheen de Heere aan Job in eenonweder, en hoorde Job niets dan de stemme Gods.Maar toen hij door die toespraak zijns Gods verzoendwas en de werking der zonde tot zwijgen was ge-bracht , toen riep hij uit: n Nu ziet U mijn oog !"

Eens had Adam in het Paradijs de majesteit des

14 HET SACRAMENT EN ONS 00G.-^------

Heeren HEEREN gezien ; maar na zijn val is dat zienweg, en hoort hij alleen de stemme des Heeren op denwind des daags.

Steeds beet het daarna in de Sehriftuur, dat geenzondaar God zien en leven kan.

Niet meer de aansehouteinge Gods, maar alleen deroepstem van zijn Woord wordt aan den zondaar gelaten.

Hij moet nu hooren. Enkel hooren. Het u zien" isweggenomen. In het gehoor ligt nu zijn redding. Ge-hoorzaamheid is nu zijn roeping. ITit het gehoor zalnu de openbaring van zijn geloof zijn.

Maar terwijl het aldus jatnmerlijk met den zondaarstaat, dat alle .,zien met het oog" hem onthouden wordt,genieten Gods engelen voor den troon de vreugde vanhet zalig aanschouteen. ,,Voorwaar, voorwaar zeg ik u,dat hun engelen altijd zien het aangezicht van ntijnenfader in de hemelen."

En niet alleen genieten Gods engelen door dat zaligaansehouwen; maar dat ,zien," dat aansehouwen nethet oog is ook aan den gezaligden zondaar toegezegd.,,Dan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht."

En daarom beet het van Jozes ook, als een geheeleenig voorreeht , dat hij God gezien had. En de reinenvan hart spreekt Immanuel zalig, want, zegt hij, zijzullen God niet alleen hooren, maar ook zien.

Veel had Jezus tot zijn discipelen van den Vadergesproken; en veel hadden ze door Jezus van den Vadergehoord.

Maar ook de rijkste taal, die ooit van menschenlip-pen gevloeid was , liet hen onbevredigd, en als het opscheiden gaat en de Overste der wereld komt , roeptFilippus zoo uit den vollen drang des harten: uHeere ,loon ons den Vader, en het is ons genoeg."

Te hooren, zelfs Jezus te hooren , was voor de disci-pelen niet genoeg. Dat hooren prikkelde juist het ver-langen om te zien.

HET SACRAMENT EN ONS 00G. 15-------- -------

En dat juist is het diepe mysterie van fiGod ge-openbaard in het vleesch" dat in den Immanuel Godinwas , en zich aan het menschelijk oog vertoonde.Achter den sluier van het menschelijk vleesch en bloed ,het is zoo. Maar clan toch zoo, dat het oog der jon-geren ten leste God zelven niet slechts in hem hoorde ,maar in hem zag.

Zoo moest het zijn, want Jezus antwoordde aan Fi-lippus: llBen ik zoo langen tijd met u , Filippus , enhebt gij mij nog niet doorgrond? Wie mij gezien heeft,die heeft den Vader gezien."

En als diezelfde jongeren, lang na Jezus' hemelvaart,den overweldigenden indruk van Jezus' verschijningzullen wedergeven, roepen ze uit : hebben aan-sehowd een heerlijkheid als van den Eeniggeborenedes Vaders. Niemand heeft ooit God gezien , maar deEeniggeboren Zone , die in den schoot des Vaders is ,die heeft Hem ons verklaard." En nu komen ze tot dekerke Gods met het rijke en heerlijke getuigenis: „Het-geen we gehoord hebben met onze ooren , en wij Can-schouwd hebben, en onze °wen gezien hebben, ja onzehanden hebben getast van bet Woord des levens, datverkondigen wij u."

Zoo merkt ge dus dezen regel , dat in Gods schep-pingsordinantie het oog voorkeur heeft boven bet oor.Dat door de zonde het oog gedwongen wordt zich uithet heilige terug te trekken , om alle bewerking vanden zondaar door het oor te laten gaan. Dat in denhemel onder Gods engelen en de gezaligde kinderenGods het oog, en het zien met dat oog, weer op denvoorgrond treedt. En voorts, dat in Gods heilige open-baring, eerst alleen gesproken wordt van den Vader,maar straks in Christus de Vader weer getoond wordt.Zoo klimt derhalve ook de openbaring van het hoorentot het zien op.

Eerst het symbolische zien in Israel , en daarna hetwerkelijke zien in den Christus.

16 HET SACRAMENT EN ONS 000.-----------------------,

Symbolisch in Israel. Want in den Tabernakel eerst,en daarna in den Tempel , werd meer zelfs gezien dangehoord. Gezien al de pracht en de blinkende schoon-held van het heiligdom ; gezien de typische priester ;gezien de offerande , en bet vergoten bloed , en het al-Mar des reukwerks en de tafel der toonbrooden.

Alles symboliek, heenduidende op Christus' persoonen Christus' werk , om dientengevolge weg te val-len zoodra de Christus zelf zou gekomen zijn. Redenwaarom wij, Christenen , in onze bedehuizen geen altaarmeer oprichten en geen kandelaar meer ontsteken.

Dit Mies toch diende slechts, om te profeteeren vanhem die komen zou , en viel , nu hij kwam , weg.

Maar is ons Christenen dan niets dan het gehoor desWoords gelaten ? Is bet oog, dat zelfs bij Israel be-vrediging vond , bij ons dan buiten al het heilige ge-sloten ? Het is werkeloos onder bet gehoor. We sluitenbet oog onder den dienst des gebeds. Is er voor hetoog in onze heiligheden dan volstrekt niets?

En hij die vraag wijst uw Heiland u op zijn heiligSacrament, op de bediening van zijn heiligen Poop, enzijn heilig Avondmaal.

Want immers het Sacrament wordt niet gehoord methet oor, , maar gezien met het oog, zelfs zoudt ge erkunnen bijvoegen , getast met de hand.

En bier nu is de goedertierenheid en de barmhar-tigheid des Heeren.

Hij kon ons niet Israels symboliek laten , want datzou een verloochening van den gezondenen Immanuelzijn. Hij kon ons nog niet God doen zien, want dattoeft tot we in het Vaderhuis ingaan. En ook kon hijniet zichzelven ons toonen , want het was ons nut dathij heenging en opvoer ten hemel. En toch ook weerkon hij ons niet enkel met het Woord laten , want hetoog, dat zien wil , heeft ook zijn eisch.

En daarom gaf hij ons bij het Woord het Sacrament.

HET SACRAMENT EN OM 000. 1i

Een wonder Sacrament, waarbij het oor terug treedten het gesproken woord slechts hulpdienst verricht.Maar waarbij het oog bezig is, en door het oog de ziel,en ge iets ontwaart van een heiliger aanraking methet goddelijk leven , dan ons ooit bij het Woord tobeurt valt.

Het Sacrament , dat niet buiten Immanuel omgaat ,maar juist door het zien der teekenen den dierbrenReiland voor ons haalt , en door hem ons opleidt toteen rijkere en hoogere gemeenschap met den Vader.

Zoo alzijdig en goedertieren is de zorge van uw Rei-land voor u.

Het Woord voor uw oor, maar ook het Sacramentvoor het gezicht der oogen.

o , Hoe is het dan toch bestaanbaar , dat zoo ta] vanlieve kinderen onzes Heeren van jaar op jaar voortle-ven , als ware hun Let Woord genoeg, en als had hetSacrament voor hen Been belofte.

2

IV.

„Cs& u een teAen van den eere."

HET SACRAMENT EEN TEEKEN.

Eisch u een teeken van den Heere,uwen God, eisch beneden in de diepte ,of eisch boven uit de hoogte.

Jesaja 7: 11.

Koning Achaz, die, na Jothams dood , te JeruzalemvOor nu 2600 jaar op den troon van David zat , hadwel het bloed van David in zijn aderen ,"maar niet dengeest van David in zijn hart.

Achaz, was een roekeloos, gruwelijk afgodendienaar,die zijn kind aan den Moloch offerde, voor de beeldenvan Baal en Astheroth op de heuveltoppen rookte, enaan den kalverdienst van Bethel meedeed.

Ge zoudt zeggen, wat zal God de Heere met zulkeen afvallige en verlater van zijn Wet nu nog be-moeienis hebben ! En toch de God Abrahams en deGod van David beeft met dezen Achaz nog veel be-moeienis; niet om zijn persoon, maar om het Verbondmet Abraham en zijn rijksbelofte aan David gezworen.En toen Achaz volhardde in zijn boosheid , zond Godkoning Pekah uit Samaria en koning Rezin uit Damascusmet twee machtige legers op Jeruzalem of , om Achaz inzijn eigen residentie schrik aan te jagen en te benauwen.

HET SACRAMENT EEN TEEKEN. 19

toen sloeg Achaz dan ook de schrik om het lijf.y Zijn hart bewoog zich," zoo meldt Jesaja, uen hethart zijns yolks, gelijk de boomen des wouds bewogenworden door den wind."

Als bij Ziklag alles verloren schijnt, ,,sterkt Davidzich in den Heere zijn God," en zingt een psalm vanzijn Hoog Vertrek en den Rotssteen zijner hope, Maardat kan Achaz niet. Een booze conscientie breektiemands geestkracht. En daarom wordt het Achaz tebenauwd in zijn paleis, en gaat hij eenzaam dolentangs den weg van den oppersten vijver. Wie weet ofniet de gedachte, om in dien vijver den dood te zoe-ken , zijn ziel vervulde.

En nu op dat oogenblik treedt de profeet Jesaja ophem toe. Niet omdat hij medelijden met Achaz had ,maar omdat de ontferminge Gods nog naar dat y zaadvan David" uitging , en Hij tot Jesaja gezegd had :y Ga, Achaz op den vijverweg tegemoet."

En wat zal Achaz nu?In 's Heeren naam komt Jesaja hem aanzeggen, dat

hij niet bang hoeft te wezen; dat koning Pekah enkoning Rezin Jeruzalem niet zullen innemen; datJehovah om zijns knechts Davids wil , nogmaals lank-moedig zal zijn; en dat Achaz niets anders te doenheeft dan te gelooven.

Maar hoe_ goddelijk dat ook klinke, doe dat eensads ge Achaz zijt. Niet vreezen , als in uw ontroerdeconscientie heel uw ziel beeft als een riet! Gelooven,ads heel uw inwendig bestaan afhoereert van uw God!

En zoo toch was het bij Achaz.En toch laat God hem deswege nog niet los.Want, zoo lezen we: //De Heere voer voort tot

Achaz te spreken, zeggende: Eisch u een teeken;eisch beneden in de diepte, of boven in de hoogte."

Maar ook daar is Achaz onmachtig toe. Dat durftde booze van hart niet. Immers elk teeken , ook de

2 0 HET SACRAMENT EEN TEEKEN.

alomtegenwoordige Najesteit des Heeren HEEREN zou hemnog te banger verschrikken. En daarom luidt zijnantwoord : ll Ik zal bet niet eischen , en ik zal den Heereniet verzoeken."

Maar de genade houdt vol, zij het ook in het vuurvan een heiligen toorn , en Achaz krijgt tot antwoord:o, Kind uit Davids huis , moest ge eerst de menschenen nu ook uw God moede maken! Gij wilt geen tee-ken. Welaan , ongevraagd , en legen uw wil in , zal udoor uw God een teeken gegeven worden. Zie , eenemaagd zal zwanger worden, en zij zal eenen zoon baren,en gij zult zijnen naam noemen ImmA.NuEL, God met ons.

Nu ligt de grondtrek der zonde van Achaz in elkzondaarshart , en ook in het uwe terug te vinden. Omte gelooven en in bet geloof, bij de stormen des levens ,stand te houden, kunnen we niet buiten een Teeken ;en toch toil de afgekeerde neiging van ons hart aanhet door God gegeven teeken niet aan.

Beide tegelijk ziet ge aan wat de meesten met Doopen Avondmaal doen. Den heiligen Doop zoeken ze,omdat die Doop voor hun kind is, alzoo toonende datze het teeken eeren ; maar het heilig Avondmaal ont-loopen ze, omdat het teeken hierdoor op hen zelvenaankomt. Zoo maken ze hun God moede!

Wat toch is het spelen met het teeken anders danhun God verdriet aandoen ?

De Heere kent den zondaar door en door. Alleenzijn onnaspeurlijke wijsheid kon een weg en manieruitdenken , orn een zondig mensch door het geloof tochweer tot heerlijkheid te brengen. Welnu , dien wegontsluit Hij in zijn barmhartigheden. Ja, zoo lief heeftGod de wereld , dat Hij zijn eeniggeboren Zoon over-geeft, En nu komt het maar op geloof aan, want neeniegelijk die in Hem gelooft zal niet verderven , maarhet eeuwige leven hebben."

Toch kan de zondaar ook dat ,,geloof" niet zich-zelven aanbrengen. God de Heere moet het hem nit

HET SACRAMENT EEN TEEKEN. 21

genade schenken. Er hem het zaad of het vermogenvoor inplanten. Het opwekken door de roeping. Het eeninhoud geven door het Woord. Het doen doorbreken inde bekeering. En zie , nu is het er eindelijk. Het vonkjegloort , er is glans in de donkerheid zijner ziel , licht inde duisternis van zijn hart gekomen.

Maar de winden waaien , de stormen loeien , dat vonkjeaan de vlaswiek zou weer uitgaan , zoo het geloof nietgesterkt word t.

En nu komt God in zijn ontferminge met goddelijkmededoogen , die rookende vlaswiek te hulpe.

Zie , daar is zijn Sacrament, zijn heilige Doop en zijnheilig Avondmaal. De twee goddelijke geloofsteekenen.

En nu durft ge nochtans z66 eigendunkelijk , zooeigenwijs en z66 eigenzinnig zijn, om die teekenenvan uw God voorbij te gaan , en feitelijk voor uzelvenoverbodig te achten.

Zijt ge dan niet als Achaz , die uitriep : llIk zal geenteeken eischen," en wien God de Heere deswege toe-riep : ,,o, Kind van David, wie zijt ge, dat ge nietalleen den rnensch , maar ook uw God moede maakt?"

Dat ge toch als een „kindeke" wildet zijn. Het jonge„kindeke" vraagt niet: ,,Varier, hoe hunt ge mij overlien stroom dragen ?", maar als de wateren zwellen ,en de vloed dreigt , slaat dat kindeke de armpjes omvaders hats, en doet de oogjes toe , en lad or zich overdragen ; en het komt er, omdat het niet hoogwijs was,en alles eerst hegrijpen wilde , maar deed wat vaderzei en in zijn vader heeft geloofd.

Eu is dit dan ook niet op het Sacrament toepasselijk ?Uw Vader in de hemelen zegt u , dat het geloof van

uw zijde niet buiten de teekenen kan. Dat voor eenzondaar, , die gered zal worden , de teekenen onmisbaarzijn. Dat de rookende vlaswiek, voor wat aan u ligt ,niet kan opgloren , als het teeken haar niet doet opgloren.

En gij fluistert in uw eigenwillig hart : llVoor mijis dat teeken niet noodig. Ik kan zeer wel ook zonder

22 HET SACRAMENT EEN TEEKEN.

teekenen gelooven. Voor mij bestaat die onmisbaarheidvan de teekenen niet."

13w God weet dat ge er niet buiten kunt, en daaromverduurzaamt Hij zijn teeken, en maakt het als Sacra-ment tot een altoos voortgaand teeken. Hij laat datSacrament voor u aanrichten. Hij laat tot dat aange-richte Sacrament ook u roepen. Hij zegt u van datSacrament een kostelijken zegen toe. En gij groeitop , wordt twintig en meer jaren oud , en nog speurt gegeen drang in u , om dat teeken van uw God ook vooruw eigen ziel to zoeken. Soms sterven er anders vromezielen , die hun ]even tang den toegang tot dat teeken vanhun God niet begeerd hebben. Of ook, ge hebt er den toe-gang toe ontvangen. Ge moogt er komen. Maar ge blijftweg, en om het teeken van uw God bekommert ge u niet.

De grond nu dezer zonde ligt hierin , dat we in hethulpmiddel van zulk een teeken iets vernederends vinden.

Want, dat ligt in den aard der zaak, in den hemelzullen we geen teeken meer noodig hebben. En als ergeen zonde op aarde was, zou er van zulk een teekenook nu geen sprake zijn. Wie niet spreken kan, maaktteekens met zijn vingers , maar wie is zooals hij zijnmoet, denkt aan geen vingerspraak. Als ik iemandberoepen kan , geef ik hem geen teeken, maar als eenschip op verren afstand gepraaid wordt, moet dit doorteekenen gaan. Aan een kind geef ik teekens in plaatjes ,de man leest. Of ook als men verraad vreest, geeftmen elkander een teeken , ter herkenning van trouw.

Zoo is het teeken dus een hulpmiddel , dat niet noo-dig zou zijn , als we waren die we zijn moesten , en datalleen noodig wierd door ons gebrek , door onze gees-telijke onbeholpenheid , door de vernieling der zonde.En gelijk een die mank gaat , nu altijd iets vernede-rends vindt in het stokje waarop hij leunen meet, enhet daarom zooveel mogelijk verbergt, zoo ook is erin ons zondig hart iets, dat tegen het gebruik van dezeteekenen ingaat. We hadden ze liever niet noodig.

IIET SACRAMENT EEN TEEKEN. 23------t--

Maar juist daarom is die Achaz's weerzin tegen hetgebruik van teekenen dan ook zoo diep zondig, eneigenlijk zoo vermetel.

Want wat komt er van u terecht , zoo ge uw reddingniet aan uw God in handen geeft? En als nu uwGod weet dat voor die redding ook het Teeken u tothulpmiddel moet zijn ; dat dit bij uw gevallen natuurzoo hoort ; en dat in u, als afgedoold kind, het geloofzonder dat teeken zijn ware veerkracht niet kan ver-krijgen , — wie zijt gij dan , dat ge het beter dan uwGod wilt weten , uw Ontfermer bedilt , en in uw opstan-dig hart zegt , zeer wel buiten het teeken to kunnen;terwijl toch uw God u toeroept , dat het noodig voor uis , en het in zijn kerk voor u bereidt.

Heel zijn heilige historie door heeft God met zijnuitverkorenen door teekenen gehandeld. In den regen-boog met Noach, in den sterrenhemel met Abraham ,in zijn Sacrament met Israel. Een Teeken verzelt alzijn heilig doen bij Gideon en Manoach. In de woestijnen in het land van Egypte en straks in Kanaiin. Tee-kenen zijn een vast en nooit ontbrekend bestanddeel vanzijn goddelijk genadewerk.

En gij zult een genadewerk zonder teekenen willen?Of neen , gij ook wilt een teeken van uw God ;

maar een teeken van uw eigen vinding ; als dit of datu in uw leven overkomen zal of overkwam. En hetteeken dat God zelf voor zijn uitverkoren yolk, eons envoor altoos gesteld heeft , dat gaat ge voorbij.

Daarorn , zoo zegt de profetie , zal de Heere zelf u eenteeken geven. Zie , een maagd zal zwanger worden, eneen zoon. barer, en gij zult zijnen naam heeten IM1VIANUEL.En dat wondere teeken brengt de Heere voor u in zijnheilig Sacrament, en gij bekommert er u niet om.

o, Is het dan wonder, dat gelijk eens in de kerkvan Corinthe , zoo ook thans in onze kerken , zoo velergeloof slaapt , en zoo veler geloof krank is, en zooveler geloof geen kracht bezit , om ons to doen staanin de kracht onzes Gods?

V.

„ilea [icrwtam is Itet."

HET SACRAMENT DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN.

Eên lichaam is het , en een Geest ,gelijkerwijs gij'ook geroepen zijt tot eenehoop uwer beroeping.

Efese 4 : 4.

Wordt de n gemeenschap der heiligen" genoeg dooru gevoeld? Is ze in die mate, waarin Christus ditwil , een kracht in uw leven, een steun voor uw ge-loof, een prikkel voor uw heilige liefde?

In de eerste dagen na den eenigen Pinksterdag, toenpas de Heilige Geest was uitgestort, werkte die nge-meenschap der heiligen" zoo wonderbaar sterk.

De kerk des Nieuwen Verbonds was toen nog zooklein. Ze woonden saam, alle de geloovigen in den-zelfde stad. Ze kenden elkander persoonlijk. In henbrandde het vuur der eerste, warme, onuitsprekelijkrijke liefde voor den Eenig Dierbare, die naar de he-melen was weggegaan , en uit Bien hemel den Troostertot zijn verlatene kerk had neergezonden. Ze kon-den zich haast niet anders voorstellen , of het leven opaarde zou nog maar korte jaren duren, en dan kwamhun Heere weder, , en dan gingen ze alien met hemten hemel in , om nimmer meer van hem, en nooit

HET SACRAMENT DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN. 25

meer van elkander te scheiden. En daarom hechttenze zoo weinig aan hun land en huis , aan hun goud enzilver, , dat ze bezaten , en velen verkoehten wat ze had-den, en alle goed was hun gemeen.

o, Als ge u indenkt , dat ge daar te Jeruzalem indie heerlijke dagen geleefd , geliefd en geloofd hadt ,wat overstelpende weelde van haast al te rijke Chris-telijke zielsgenieting zou uw hart en heel uw wezendoortinteld hebben , en hoe zou diezelfde u gemeenschapder heiligen", waar ge thans zoo zelden een krachtigeaandrift toe voelt , het an en al in uw leven zijngeweest.

Een lichaam , waarvan wij alien leden zijn, dat ver-staat nu bijna niemand meer, en toen was het zooklaar als de dag , en stond het in voile werkelijkheid,tot voor het kleinste kind.

Maar die zaligheid was voor deze aarde te groot.Die kon geen stand 'louden. Ware de kerk in dieheilige weelde verzonken gebleven, dan zou nooit dekerk van Christus aan alle einden der aarde gestichtzijn. En daarom zond de Heere eensklaps over zijnliefdedronken kerk den geesel der vervolging uit. Op-eens deed het geroep van den vijand ze uit haar droomopwaken. En toen keerde de eerste Christenheid tot deontzettende , ijslijke werkelijkheid van bet leven terug.

Ze moest de wereld in ze wierd opgeroepen om innaam van 'mar Heere die wereld voor de glorie vanden Drieeenigen God op te eisehen. En bitterder danze vermoeden kon , zou bij het volvoeren van die reu-zentaak , de vloek der zonde door haar ervaren wor-den , en in wat de wederpartijder aan lijden en smaadover haar uitgoot , en in wat ze in eigen boezem aanliefdeverkoeling en broedertwist zou zien uitkomen.

En zoo is ze toen de wereld ingegaan , altoos uit denhemel door haar Heere en Koning bewaakt ; maar on-der de menschen niets ervarend dan tegenstand

26 HET SACRAMENT DE GEMEENSCHAP DER HElLIGEN.

satanische vijandschap , en in zich zelf niets ontdek-kend dan een altoos weer opwellen van de watererder zonde uit de onzalige fontein van het eigen hart.

Daardoor is de kerk toen gedeeld , gescheurd , naaralle kanten uiteengereten. Vaak kwam broedernijd dekostelijke broederliefde verdringen. De zalf van Aaronshoofd droop niet meer als vanouds. En daarbij kwamendan de afstanden , die de kerk te Rome van die teCorinthe , de kerk te Corinthe van die te Jeruzalemscheidden. Men kende elkaar niet meer. En die kerkvan Christus in de verte gaf slechts een vage voorstel-ling van broeders en zusters, die wel denzelfden Heerebeleden , maar die men nooit van aangezicht tot aan-gezicht gezien had.

En zoo hield men nog wel vast aan de ,,gemeen-schap der heiligen", maar ze wierd meer voorwerp desgeloofs , dan openbaring van een rijke werkelijkheid.

u Gemeenschap der heiligen" genoot men nog alleenmet de verlosten des Heeren in zijn eigen stad of dory.

Doch ook dat bleef niet. Ook die kring wierd tegroot. En niet lang duurde bet , of in stad en dorpvormden zich in die eene kerk weer afzonderlijke krin-gen van broeders en zusters in den Heiland, die elkaarkenden en met elkaar omgingen , en met elkander ge-noten van de gemeenschap des Geestes in hun Heere.

Zoo kromp de ,,gemeenschap der heiligen" al meerin. Ze scheidde zich van het leven der kerk. En toendie kerk almeer verbasterde en ontaardde , wierd betvoor veler besef , alsof die kerk jets heel anders dan degemeenschap der heiligen was, en alsof die gemeenschapder heiligen geheel Intiten de kerk moest worden gezocht.

En dat mocht niet.En daarom heeft de Heere Christus, die ons beter

kende dan wij onszelven , en die al onzen strijd en onzemoeite voorzag , en wist hoe onder ons, wierden we aanonszelven overgelaten , alle u gemeenschap der heiligen"

HET SACRAMENT DE GEMEENSCHAP PER HEILIGEN. 27

zou te loor gaan , zijn twee heilige Sacramenten ingesteld ,om die n gemeenschap der heiligen" te voeden , in standte houden , en een steunsel te geven in haar zwakheid.

Te Jeruzalem ontstaat de ugemeenschap der heiligen"doordat ze alien met dënen Doop gedoopt worden ; ennadat ze met dien ednen Doop gedoopt zijn , onderhoudenze die gemeenschap door elken dag diet brood te breken."

Ze konden er niet van aflaten. Ze overdreven hetzelfs. Eerst onder dat ,,breken van het brood" was hethun goed.

Als tolken van hun Heere en zijn gezanten riependaarom de heilige apostelen het aan de kerken toe :n Een Heere is het, een geloof, , den doop." En straks :EM brood is het, zoo zijn wij velen ee'n lichaam , ge-

lijk wij eens broods deelachtig zijn."Zoo staat het clan vast, dat door Gods ordinantie ,,de

gemeenschap der heiligen" -thans in de heilige Sacramentenhaar rijkste openbaring en haar heiligste steunsel vindt.

Denk u den heiligen Doop weg , en ze zou geheelverkwijnen. Verwaarloos het heilig Avondmaal , en zeslijt uit voor uw bewustzijn.

Versta dit wel.Bedoeld is niet, dat er zonder Doop en Avondmaal

niet een zeer innige vriendschap , en zielsgemeenschapzelfs, tusschen een Lien- of twaalftal van Gods lievekinderen kan bestaan. Dat ziet men wel anders aande Kwakers , die het Sacrament verachten , en loch opkringen van zeer trouwe en zeer geestelijke vriend-schap kunnen wijzen. En ook in ons land vindt geiu menige stad en op menig dorp gezelschappen vangeestelijk innig verbonden kinderen Gods , die levenzonder Avondmaal, en soms ook voor den heiligen Doopgeen gevoel hebben.

Doch dat is niet n de gemeenschap der heiligen."Dat is de gemeenschap van eenige heiligen, maar nietvan de heiligen.

2 8 HET SACRAMENT DE GEMEENSCIIAP DER HEILTGEN.

Als er een gezin is, stel van twaalf broeders en zus-ters , en vier van deze twaalf oefenen broederlijke ge-meenschap met elkander, maar voelen niets voor deoverige acht, dan zal toch niemand zeggen , dat dezebroeders en zusters naar den eisch der broederlijke liefdemet elkander verkeeren.

Zoo oefent men gemeenschap niet met het Liehaam vanChristus, maar met een zeer klein deeltje van dat Liehaam.

Zoo kiest ge zelf wien ge lief zult hebben , waar Godwil dat ge Hem zult laten kiezen, en al wie Hij uit-verkoren heeft , in uw liefde zult opnemen.

Neen , deze n gemeenschap der heiligen", dat is nietzekere betrekking gevoelen op enkele kinderen Gods ,die bij ons aan huis komen , of met wie we een ge-zelschap hebben , of die wij voor bekeerde menschenhouden ; maar betrekking, zielsbetrekking hebben op heelhet Lichaarn van Christus, op at zijn leden , op heel desehare der volmaakt rechtvaardigen , op alle uitverko-renen Gods.

En deze gemeenschap nu, dat spreekt vanzelf, diekunt ge nietLdoor:omgang of kennismaking of geestelijkesamenwerking voeden , want ge kunt geen omgang heb-ben met al Gods kinderen , die nu reeds in den hemel ,of ver van u weg in Amerika of Azie of Afrika zijn.

En daarom eischt juist deze gemeenschap een andersteunsel.

Een steunsel niet door menschen uitgedacht , maardoor God zelf ons geboden.

En dat steunsel nu voor de ngemeenschap der hei-ligen", d. i. met heel het lichaam van Christus, biedtu uw Heiland in zijn heilige Sacramenten , in zijn Doopen in zijn Disch.

VI.

„d3ij nu 3uEt mijn verbond fuulen."

HET SACRAMENT EN HET GENADEVERBOND.

Voorts zeide God tot Abraham: Gijnu zult mijn verbond houdeu, gij, en uwzaad na u, in hunne geslaehten.

Gen. 17: 9.

Voor zoover ge als Christenmensch metterdaad ge-looft , dat God in een verbond met u en gij in een ver-bond met God staat , geeft die wetenschap u een zaligegerustheid.

God de Heere , met wien ge een verbond hebt , isz66 machtig , z66 allesvermogend en z66 almachtig , dater in den hemel , op de aarde of in de hel geen enkelemacht , hoe boos en listig ook, denkbaar is, die het vanHem zou kunnen winnen.

Houdt God u dus vast, dan is er niemand die u uitzijn hand rukken kan. Zijt gij zijns , dan kan niemandu als verwonnen prooi wegsleuren. En al maaktendan ook al de booze machten uit de depte saam zichop , om uw ziel naar het verderf to trekken, dan be-zit ge toch nog de onomstootelijke zekerheid , dat aldeze machtelooze woede of zal stuiten op den onwe-derstandelijken wil van uwen God , om u to behouden.

Pat is de uitwerking van elk verbond met een

30 HET SACRAMENT EN HET GEN1DEVERBOND.

oppermachtig bondgenoot, ook in het aardsche leven.Zie het aan Oostenrijk. Dit keizerrijk is door aller-

lei oorzaak zwak , en zou tegen de ontzettende machtvan Rusland niet opgewassen zijn. Maar nu staat Oos-tenrijk in een verbond met het oppermachtige Duitschland.En die enkele wetensehap , dat Duitschland een ver-bond met Oostenrijks keizer aanging , is nu voor Oosten-rijk zulk een oorzaak en bron van volkomen gerustheid,dat bet op dit oogenblik geen de minste vreeze voorRusland heeft; overtuigd als het is, dat Duitschland inde ure des gevaars met een slag het zwaard van Rus-land zou afwenden.

En gaat dit nu reeds in het aardsehe door , hoeveelsterker geldt dit dan niet voor u, zoo geen minder uwbondgenoot is dan de Heere onze God.

Daarom is bet uitgangspunt voor al Gods bondgenootensteeds de lofzang van den psalmist: ,,Onze hulpe sta inden Nolan?, des Ileeren , die den hemel en de aarde ge-schapen heeft."

Een aanroeping , die eigenlijk niets inhoudt dan eenplechtig beroep op den Goddelijken Bondgenoot , enwiens onweerstaanbare macht dtiarin geprezen wordt,dat Hij al wat er is geschapen heeft ; dat hetgeen zichtegen Hem zou willen verzetten , niets dan zijn eigenschepsel is; en dat het schepsel niets duurza.ams ver-mag tegen Dengene , die het het aanzijn , het leven ende kraeht sehonk.

Maar is dit zoo , hoe kunt ge dan , als het op hetteeken des Verbonds aankomt, zoo slap, zoo droomerigen zoo onverschillig zijn?

Men zou toch zoo zeggen , als deze Goddelijke Bond-genoot , aan wiens bondgenootschap voor u alles hangt,u zijn heilige Sacramenten geeft , om dit zijn onver-winlijk en onverbrekelijk bondgenootschap to bezege-len , dan moest zulk een Sacrament reeds ter oorzakevan dit bondgenootschap voor u een heerlijkheid zijn,die u telkens weer in verrukking bracht.

HET SACRAMENT EN HET GENADEVERBOND. 31

Natuurlijk niet alsof God de Heere zulk een Sacra-ment noodig had, om daaraan een prikkel en spoorslagvoor zijn trouw te ontleenen. Gods trouw rust onver-anderlijk in de onveranderlijkheid van zijn wezen , wilen raadsbesluit , en nooit zal uw ontrouw de trouwevan uw God te niet doen.

Maar gij zijt niets dan een mensch. In uw men-schelijk hart gaat de vastheid en zekerheid des ver-trouwens gedurig op en neer. Meer de stinger dan derotssteen is beeld van uw zielsbestaan. En uw eigenervaring bevestigt telkens weer, wat al Gods kinderenop hun pelgrimsreize ervoeren , dat er namelijk ja ,oogenblikken zijn, waarop het licht klaarlijk in de zielschijnt , maar nog meer die andere oogenblikken , datwe in schemerlicht omdolen; en zelfs niet zoo zeld-zaam nog erger oogenblikken, dat het weer nacht wordtin ons binnenste.

Welnu , zulk een slap en verzwakt zielsbestaan werktdan ook op uw bondsbetrekking met uw God.

Het komt dan gedurig voor dat gij spreekt , denkt enhandelt , zooals niet een bondgenoot des Heeren , maarzooals een vijand Gods doen zou. En omgekeerd , datge, in nood en dood, eigenlijk vergeten zijt, dat ge zulkeen Goddelijk Bondgenoot in den hemel bezit , en daarom,door duizend vreezen overvallen , hulpe en uitkomst zoektin eigen kracht of in den bijstand van het schepsel.

Feitelijk bestaat er dan voor u geen bondgenoot-schap met uw God, noch van uw God met u meer.Het verbond ligt , voor wat uw besef aangaat , gebro-ken en vernietigd. En uw innerlijke rust en verze-kerdheid is weg.

En omdat God de Heere wilt dat dit de gang vanuw zielsleven zijn zou, daarom heeft Hij u zijn tweeSacramenten ter bevestiging en bezegeling van hetverbond gegeven. Den heiligen Doop voor eens en hetheilige Avondmaal om gedurig herhaald te worden.

3 2 HET SACRAMENT EN HET GENADEVERBOND.

Ook innerlijke bestrijding zult ge wel kennen.Dit is bedoeld.Zoo het met u tot eenige geestelijke zelfkennis bij

het licht van Woord en Geest mocht komen, zult geal nietiger, meer ontbloot en ellendiger in uw eigenschatting zijn geworden.

Niet om anderen hierin na to praten ; maar voor uweigen wezenlijk besef. Dat ge eerst o, zoo hoog stondt ,opgeklommen als ge sport voor sport waart op de lad-der uwer eigen inbeeldingen ; maar dat God de Heereu nu sport voor sport diezelfde ladder weer liet af-klimmen , tot ge ten leste , o, zoo veel geringer, , o,zoo veel kleiner en zoo veel nietiger gedachte van uzelf koestert , en nu beter dan ooit dat stofje aan deweegschaal en dat druppelke aan den emmer verstaat.

Ge wierdt dan geheel uitgekleed , en van al wat uwsieraad scheen ontdaan en wat ge aan uzelven vondtwaren builen en wonden en zweren. Melaatsch vanden hoofdschedel tot de voetzool. Niets gaafs, nietsgeheels meer aan u.

En toen maakte God de Heere u zijn Goddelijkb'ondgenootschap bekend , en wat gij niet zoudt hebbenkunnen aangrijpen, dat deed Hij zelf u in geloof aan-nemen door de wonderlijke wegen die zijn HeiligeGeest met uw ziel hield.

Maar deswege waart ge van den strijd, die hieruitmoest geboren worden , niet af. En telkens rees in uwzoekend hart weer de bange vraag op : Hoe kan bet.bestaan , dat die Heere des hemels en der aarde naarzulk een nietig en doemschuldig wezen de hand vantrouwe als naar een bondgenoot zou uitstrekken !

Daar verbaast zich dan de ziel over. Daar kan zeniet inkomen. En zoo wordt het geloof weer geschokt.

En het einde is , dat het Verbond voor u weer alseen droombeeld ondergaat , en de ziel eigenlijk denkt:Neen , Bondgenoot van mij , nietig schepseltje, dat kandie groote God niet zijn

HET SACRAMENT EN HET GENADEVERRONE. 33

Ge ziet dus wel, wat oorzaak er was, om het Verbondniet zonder Sacrament te laten.

Immers zonder die Sacramenten zou het geloof aandat Verbond almeer uitslijten, en, ook waar het nogstand hield, zijn voile werking niet doen.

Let er toch wel op, dat de werking van het Godde-lijk Bondgenootschap tweeledig is. Eenerzijds strekt hetom uw zaligheid onverliesbaar te maken. En natuurlijk,dat hangt niet van het Sacrament af. God van zijn zijdeheeft uw Sacrament niet noodig.

Maar ook ten tweede strekt dit Verbond, om u, bijuw strijd en worsteling op aarde, de vreeze buiten tesluiten en voor angst zekerheid, voor benauwdheid derziel innerltjke geloofsrust te schenken. En deze vruchtnu van het Goddelijk Bondgenootschap most voor u teloor gaan, zoodra uw vest besef van dit Verbond aanhet wankelen is gebracht.

Daarom nu moet er bij den stengel van uw geloof,zal die niet plat ter aarde neerslaan, een stokje gezetworden, waaraan het kan worden opgebonden. Hetheeft een steunsel van buiten noodig. Het moet geho]-pen en opgehouden worden. Uw geloof moet gesterktworden. En voor dat doel nu gaf uw Goddelijke Bond-genoot u zijn heilige Sacramenten.

In tijden nu waarin de kerk deze Sacramenten rechten heilig bediende, en de geloovigen met dankzeggingen lof het gebruik van deze Sacramenten heilig hielden,toonde dan ook de uitkomst, dat het geloof in de ge-meente welig tierde en bloeide, en dat er de gang desgeestelijken levens vast was.

En daartegenover leerde de bittere ervaring, dat, zoodramen het heilig Sacrament in waarde en beteekenis deeddalen ; en den ken ging, dat het Sacrament eigenlijk ietsovertolligs was, waar men desnoods wel buiten kon ;het eene deel der gemeente in ongeloof wegzonk, en hetander afdoolde op allerlei mystieke paden, waar het daneen hangen en verlangen, een gissen en tasten bleef,maar zonder dat ooit die vaste zekerheid herwonnenwierd, die men in het Sacrament niet zoeken wilde,

3

34 HET SACRAMENT EN HET GENADEVERBOND.

en waar loch God de He ere zijn heilig Sacramentvoor gaf.

Ge redt daarom de gemeente, ge stevigt de zielen,zoo ge ook uwerzijds medewerkt, om de ware Sacra-mentspractijk weer in eere te brengen.

Niet alsof een enkele Doop, dien ge bijwoont, of eenenkel Avondmaal waaraan ge deelneemt, plotseling enop magische wijze, geheel den toestand van uw kerk envan uw eigen ziel om zou zetten.

Het Goddelijke is geen tooverwerk.Maar dit zult ge ervaren, zoodra in uw kerk, in uw

orngeving, in uw eigen huis en in uw eigen hart, hetware inzicht in het Sacrament gaat herleven, en deware Sacramentspractijk terugkeert, zult ge allengs envan lieverlee meer zielsrust in u en om u ontwaren ;-er zal nicer vastheid des geloofs gaan komen ; de vredezal lieflijker bloeien ; er zal meer gedachtenisse aanChristus en aan zijn Middelaarswerk zijn ; en de gemeentezal meer levee uit het zalig beset, dat ze onverwinnelijkis door Naar goddelijken Bondgenoot in den hemel.

Want dat komt in elk Sacrament telkens weer uit.Het is een zegel, een bevestiging, een waarmaking,

van uw Goddelijken Bondgenoot aan u, dat Hij u zijntrouwe houdt ; en een wederbetuiging van u als aard-schen bondgenoot van me God, dat gij zijn zaak als deuwe beschouwt en alleen voor den triomf van zijn rijkwilt leven.

Hoor het aan het Onze Vader maar.Daarin bidt een aardsch bondgenoot van den Heere

des hemels en der aarde, en deswege is zijn gehed, nietom eigen eer of eigen glorie, maar om trouw aan denGoddelijken Bondgenoot te mogen houden.

Ilw naam worde geheiligd.Uw koninkrijk kome.ilw wit geschiede gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde.

VII.

5 1 Bonder mij hunt gij niets ben."

HET SACRAMENT EN DE HEERLIJKHEID DES HEMELS.

Ik ben de wijnstok, en gij de ranken;die in mij blijft, en ik in hem, die draagtveel vrucht: want zonder mij kunt gijniets doen.

Joh. 15 : 5.

Voor het leven der heerlijkheid, dat, verre boven ons,in de hemelen doorleefd lvordt, is een gordijn geschoven.

En al gluurt nu het geloofsoog door het goudgaasvan dit gordijn soms met heilig heimwee henen, tochkan geen kind van God op aarde zieh van die wereldder hemelen ooit een klare voorstelling vormen.

Wel heeft God de Heere sores het oog van een enkelezijner gunstgenooten ontdekt. De apostel Paulus is op-getrokken geweest in den derden hernel, en de apostelJohannes heeft wonderbaar heilige dingen gezien. OokJesaia in oude dagen, en evenzoo Jerernia en Ezechi61hadden verrukkelijke openbaringen.

Maar toch, ze konden die hemelsche openbaringenniet vasthouden. Ze ontglipten hun weder. En als zedan later aan anderen meedeelden wat ze gezien had-den, schoot de taal tekort en ze konden geen woordennosh beelden vinden, ore auders dan op verzwakte wijzeweer to geven, wat hun oog aanschouwd had.

36 HET SACRAMENT EN DE IIEERLIJKIIEID DES HEMELS.

lets konden ze er wel van zeggen; want er bestaattusschen het leven in den hemel en het leven op aardeverwantschap. Maar veel niet. Dat merkt ge wel aanEzechiel als hij ons de Cherubijnen teekent. Het zijnraderen en vleugelen en koppen, die zich keeren enwenden; maar u voorstellen, hoe nu eigenlijk een Cherubvoor Gods troon er uitziet, dat kunt ge niet.

Ook van het leven van Christus in dien hemel kuntge u daarom nooit een beeld in duidelijke omtrekkenvormen.

Het is zoo, ge weet dat hij in uw menschelijk vleeschopvoer en er nog in leeft; maar Johannes en Paulusdie zijn verheerlijkte gestalte op den weg naar Damas-cus en op Pathmos ontwaard hebben, spreken van eenzoo verblindend schijnsel en van een zoo wonderbareindrukwekkende gestalte, dat het nog nimmer aan eenkunstenaar gelukt is, den verheerlijkten Christus voorons in schets of beeld to brengen.

En nag moeilijker valt het ons, een klare voorstel-ling te erlangen, van hetgeen deze verheerlijkte Christusin den hemel 11 reeds deze achttien eeuwen deed ennog steeds doet.

Is hij daarboven steeds aan eene plek gebonden, ofbeweegt hij zich van plaats tot plaats onder de rijender verkoren engelen en der gezaligden door zijn bloed?Is er een spreken, een uiting der ziel en der gedach-ten daarboven, waardoor Christus met de volmaakt recht-vaardigen in verband treedt? Is er een bidden, datgehoord wordt, of alleen maar een stil gebed der ziel?Kortom, is er niets dan een verborgen geestelijke arbeiddie vanzelf zijn uitwerking in het rijk van Satan en opdeze aarde vindt, of blijft ook in den hemel het lichaamorgaan, en treedt zijn Middelaarswerk ook naar buiten?

En tech, ook al weet ge hiervan, o, zoo weinig, enal is het nog zoo ondoenlijk, u hiervan een klaar enduidelijk beeld te vormen, toch weet ge een ding, en

HET SACRAMENT EN DE HEERLIJKHEID DES HEMELS. 3 7-SYS----------

dat is, dat ge als kind van God ook niet den oogen-blik bestaat zonder dat uit dien Christus in de hemelenu de kracht toevloeit.

Ge zijt een plante met hem geworden. Gij zijt eenrank, die in hem als den Wijnstok met de Ievensve-zelen zelve gehecht zit.

Niet alsof uw Jezus u voor zichzelven opeischte. In-tegendeel, hij wil nooit anders dan Middelaar zijn, enal zijn doel is, om de verkorenen tot den Vader tebrengen. Het moet bij u en bij een iegelijk van Godskinderen komen tot het hooger standpunt, waarvan hettot de discipelen heette: ,,Ik zeg u niet, dat ik denVader voor u bidden zal, want de Vader zelf heeftu lief."

Altoos dus een komen eerst tot den Christus, maarom aan zijn hand en door de vrucht van zijn offerandetot den Vader te gaan.

Maar onderwijI zijt ge den Middelaar ingeplant. Alleeft gij nog op aarde, en zit daar eenzaam in uwvertrek neder, toch is er, ongezien en onwaarneembaar,een levensband, die u met Jezus in den hemel persoon-lijk verbindt.

Hoe deze band werkt, weet niemand. Reeds kaliniemand uitleggen, hoe de band tusschen moeder enkind werkt, zoodra het kindeke uit haar school is uit-gegaan, en soms op verren afstand van haar leeft; maartoch weet ge, dat die band bestaat.

En zoo ook is er een levensband, die u met Jezus inden hemel verbindt ; een band, die geen oogenblik los-gewikkeld of afgesneden kan worden ; een band, diewerkt als ge slaapt en trekt als ge gaat; en ge weethoe door dien band alleen u het genadeleven des Hei-ligen Geestes toekomt.

Zooals er aan de rank geen knopje uitbot en in dierank geen druppe]tje groeisap is, of het is uit den wor-tel van den wijnstok aan de rank toegevloeid, zoo ookis er in u geen korrelke geestelijk ]even of geen drup-pelke genade, dat niet uit den wortel Isai in u drong.

Een mysterie, het is zoo!

38 HET SACRAMENT EN DE HEERLIJKHEID DES HEMELS.

Maar een verborgenheid, die ons zoo stellig mogelijkgeopenbaard is.

ll Ik ben de Wijnstok en gij de ranken, en zonderinij kunt gij niets doen."

Maar al gnat nu deze inwerking van den Wijnstokop de ranken bij nacht en bij dag door, toch teekentdie werking zich op niet een oogenblik zoo duidelijk,dat ge zeggen kunt : alter werkt nu de Christus enzijn werking in mij is aldus."

Want wel is er ook een mystiek leven van de ziel,dat vooral bij aandoenlijke en gevoelige personen somsden vorm van beelden aanneemt, zoodat het hun temoede is, of ze hun Jezus ontmoet en gezien hebben,ja, alsof hij hun toesprak en hen aanraakte. Maar zelfsde meest dwepende ziel zal nooit staande houden, datdit werkelijk alzoo toeging, alsof Jezus uit den hemelware nedergedaald, om zijn hand daadwerkelijk op hemte zeggen.

Al zulke voorstellingen zijn dus zoete mijmeringenvan een gevoelig gemoed, dat metterdaad genadewer-king onderging, maar zich nu van deze genadewerkingop zulk een plastische wijze zoekt bewust te worden.

Maar juist daarom blijft het er bij, dat we de wer-king van Christus uit den hemel nooit rechtstreekswaarnemen.

Die werking is er ; ze werkt aldoor; maar ze werktop de manier van den wijnstok. Uit wortel en stamdringt aldoor het levenssap in de ranken op, maarzonder dat ge het kunt waarnemen. En zoo ook dringtnit den Christus aldoor het leven der genade in dezijnen in, maar hoe de Heilige Geest dit werkt, blijftons even verborgen, als de voeding van ons eigen bloeddoor de spijzen, die we aan den huise]ijken disch genoten.

HET SACRAMENT EN DE HEERLIJKHEID DES HEMELS. 39

Alleen he Sacrament maakt hierop eene uitzondering.Niet in dien zin , alsof elk kind van God onder het

genieten van het Sacrament op het eigen oogenblikontwaren kon , dat en op wat wijs Jezus uit den he-mel op hem inwerkte. Reeds de kinderdoop weerspreektdit. Of hoe zou zulk een wicht van weinig dagen ont-waren kunnen wat innerlijk in zijn ziel geschiedt?Ook weet een kind van God van meer dan een Avond-maal , dat hij verliet zonder iets ontwaard of gemerktte hebben. En het zou toch een al te treurige leer zijn,zoo men zeggen ging, dat deswege zulk een Avondmaalzonder vrucht bleef, , of zulk een Doop geen waarde had.

Neen, heel iets anders is bedoeld.Dit , dat er ten zeerste in elk Sacrament een actie,

een werking van Christus uit den hemel is. Dat dusals het Sacrament van Doop of Avondmaal , naar zijnordinantie op aarde wordt uitgericht, zich aan dit be-drijf op aarde altoos aansluit een bedrijf in den hemel.En wel zulk een bedrijf, dat de Christus uit dien he-mel door zijnen Heiligen Geest een daad volbrengt inhet hart van hem, die het Sacrament van Doop ofAvondmaal ontvangt.

Nu kan deze daad Christi ten zegen of ten oordeelzijn ; een reuke des levens ten leven of een reuke desdoods ten doode. Tot opstanding of ten val. Is dus depersoon, die het Sacrament van Doop of Avondmaalontvangt, een verkoren kind van God, dan werkt dieactie van Christus op hem ten zegen en begenadigthem ; maar ook , is die persoon een vijand Gods en eenloochenaar van den Christus, dan gedijt hem het Sa-crament niet; maar gaat ook niet werkeloos over hemheen; doch werkt in hem een geestelijke schade; eenverergering van zijn toestand.

Altoos als bij den Zondvloed. Het gene zelfde water,dat Noach in de arke optilt , draagt en behoudt , maartegelijk de onrechtvaardigen versmoort in den vloed.

Maar juist omdat door Jezus zelf deze actie aan hetSacrament verbonden is, weet ge dan ook ten andere,zoo dikwijls het Sacrament uitgaat: Nu op dezen oogen-

4 0 HET SACRAMENT EN DE HEERLIJKIIEID DES HEMELS.

blik, en in verband met deze teekenen, heeft er eenactie van Jezus uit den hemel plaats.

Zoo is dus bet Sacrament de door Jezus zelf inge-stelde heilige ceremonie, die ons rechtstreeks met deoogenblikkelijke werkzaamheid van den Middelaar inden hemel in aanraking brengt.

Wel grijpt die werking ook buiten het Sacramentplaats; want Meld die werking ook maar even op, zoowaren de ranken dood en de planten van den wortelafgescheiden. Maar terwijl anders die werking van Chris-tus ongemerkt plaats grijpt, weet ge bij het Sacramentvan die werking af.

Ge weet, dat op bet eigen oogenblik, dat het watergesprenkeld of brood en wijn genomen wordt, de Midde-laar uit den hemel een bijzondere genadewerking in Godskinderen tot stand brengt, of ook zijn geestelijken toornwerken doet tegen degenen, die zijn Verbond ontheiligen.

Zoo plaatst dus het Sacrament u rechtstreeks in ver-band met een daad, die op dat eigen oogenblik van denChristus uitgaat. Christus en dat Sacrament hooren bij-een. Dat Sacrament is slechts een instrument, waarvanChristus uit den hemel zich bedient, om zijn genade-werking in de ziel van Gods kind in te dragen. Endaarom juist heeft het Sacrament de wondere bekoringvan het u te makers, alsof de hemelen u opengingen, enalsof ge den Middelaar zijn hoogepriesterlijk werk vol-brengen zaagt.

En hiervan nu is de indruk ook bij dengeen, die erzich geen rekenschap van weet te geven, zoo overwel-digend en sterk, dat men onbewust gevoelt, Jezus nooitmeer nabij te zijn geweest dan onder het Sacrament.

Juist dat maakt dan, dat het Sacrament voor uw ziels-besef een geheel cenig gewijd en heilig karakter draagt.

Het is of ge in de nabijheid van den Zone Gods zijtgeweest.

En reeds dit vervult u met innerlijke verrukking.

VIII.

„Te Leere gkood ons to doen affe(ley in5ellingen."

HET SACRAMENT EN DE GODDELIJKE ORDINANTIE.

En de Heere gebood ons te doen alledeze inzettingen, orn te vreezen denHeere, onzen God, ons voor altoos tengoede, orn ons in het leven te behouden,gelijk bet te dezen dage is.

Deut. 6 : 24.

Over de heilige Sacramenten wordt in de kerke Godsvaak gedacht en gesproken, alsof het onze Sacramentenen niet de Sacramenten des Ileeren waren.

Gedurig ontvangt ge in zake het Sacrament den in-druk, alsof het iets ware, dat aan ons believen stond ;door ons was uitgedacht ; en waarover dus onzerzijdsnaar wilkeur kon beschikt worden.

Ze gelden dan als een soort kerkelijke handelingvan menschelijke vinding, waarvoor dus ook de menschden regel kon stellen.

Komt het dan aan den Doop toe, dan spreekt mener onder elkander over ; of men hier of daar zal gaan;of men het nog zal uitstellen of bespoedigen ; wie zalmeegaan; wie zal heffen; wie zal buigen; en op aldie vragen geeft men het antwoord zoo op het gevoel

42 HET SACRAMENT EN DE GODDELIJKE ORDINANTIE.

af; naar het zoo ons toelacht ; al naar den indrak van onsbesef op zulk een oogenblik is. En met het Avond-maal handelt men evenzoo. Men komt of blijft weg,men laat toe of weert af naar eigen goedvinden, enzelfs de Bedienaar stelt zich niet ze]den aan, als ver-keerde hij in de meening, dat menschelijk welgevallenhier eigendunkelijk regelen kon.

Zoo ongeveer als de kerkelijke huwelijksinzegeningeen kerkelijke plechtigheid is, waarvoor ons in GodsWoord geen enkele vorm is voorgeschreven, zoodat hiermenschelijk nadenken en menschelijk overleg alles re-gelen moest ; z66 denkt men het zich ook bij Doopen Avondmaal.

Doop en Avondmaal wel iets plechtiger, en iets heiliger ;vooral omdat bij de kerkelijke huwelijksinzegening degeesten der opkomenden vaak maar al te verwilderdzijn; iets goddelijker vooral, omdat het huwelijk voorhet aardsche ]even geldt, en Doop en Avondmaal opden he mel wijzen ; maar toch, ook zoo, Doop en Avond-maal en Huwelijksinzegening, de drie groote kerkelijkeplechtigheden, waarvan men gebruik maakt als menhet zoo wil, en die men anders laat voor wat ze zijn.

Zoo zijn er dan ook die huwen, zonder in de kerkeGods zegen te zoeken. En zoo nu zijn er ook, die heen-sterven zonder zijn Avondmaal te hebben ontvangen,en in sommige kringen ook niet weinigen, die de eeu-wigheid ingingen zonder gedoopt te zijn.

En is dit nu zoo, dan hecht men hier bijna niet aan.Want, zoo zegt de booze tong dan, aan zulk een Sacra-ment hangt toch waarlijk iemands zaligheid niet.

Door nu daartegenover wat uw God in Levit. 26 : 15 vv.tot Israel zegt:

,,Zoo gij mime inzettingen smadelijk zult verwerpen,dit zal ik u ook doen, dat ik over u zal stellen ver-sehrikking , daartoe zal ik mijn aangezicht tegen uzetten; want ik zal de hoovaardigheid uwer kracht

HET SACRAMENT EN DE GODDELIJK/ 11 ORDINANTIE. 43

breken ; en zoo gij met mij in tegenheid wandelen zult,en mij niet zult willen hooren, zoo zal ik over u, naaruwe zonden, zevenvoudig slagen daartoe doen."

Dit klinkt anders.En toch bier ligt het punt, waar het op aan komt.Onze Sacramenten zijn geen verzinsels van menscben

en geen uitvindingen van menschelijk goeddunken, maarordinantien en inzettingen Gods.

Door den mond van den Zoon zijner liefde heeft Godzelf tot zijn kerk gesproken: „Gast dan henen, onder-wijst alle volken, ze doopende ;" en van het heilig Avond-maal: ,,Doet dit tot mijne gedachtenisse."

Doop en Avondmaal zijn u niet gevraagd als jets dataan uw believen stond, en dat ge dus ook kondt weigeren,maar ze zijn bevolen. Ze zijn u niet aangeraden als jetsprofijtelijks, zoodat ge zelf weten moest, of ge dat profijtzoeken of verwerpen woudt, maar ze zijn u geordineerd.En ook ze zijn u niet voorgespiegeld als middel vangeestelijke genieting, zoodat ge naar eigen keus dat genoter aan geven of het zoeken kondt, maar ze zijn u alsinzettingen van Godswege opgelegd.

Dat is bet cardinale punt, waar de kerk, en gij methaar, toe terug moet keeren.

Er moet weer gevoeld, beseft en beleden, dat Godover ons te gebieden heeft en dat wij te gehoorzamenhebben, en dat deze gehoorzaambeid des geloofs het eersten het sterkst te spreken heeft in het houden van zijninzettingen, die ons in Doop en Avondmaal toekwamen.

Wat bij ons hiertegen ingaat is niets anders dan den hoovaardigheid onzer kracht," zooals de Heere in Le-viticus tot Israel zegt.

Overgraag zal men allerlei uit vrije drift, ongeroepenen ongehouden voor den Heere doen. Ja, er zullen erzijn die al bun goed aan de armen geven, en desnoodshun lichaam om Godswil zullen laten verbranden. Maarstil en rechtstreeks gehoorzamen als hun Heere en hunGod gesproken heeft, dat doen ze liever niet.

44 IIET SACRAMENT EN DE GODDELIJKE ORDINANTIE.

Het is dat ze de liefde nog niet hebben , en daaromnog tot niets nut zijn , zooals Paulus in 1 Cor. 13 zegt.Een luidende schel en een klinkend metaal. Maar niethet echte goud der goddelijke liefde.

Want liefde voor God , echte uit God gewelde endies naar God terugvloeiende liefde, heeft God als Godlief, en moet Hem dus lieven en loven als onze sou-vereinen Gebieder.

Reeds bij een aardsch koning is dit zoo.Als er iemand was, die zielsveel van zijnen koning

zei te 'louden , en bereid was allerlei voor hem ten offerte brengen , maar die zich aan zijn wet niet stoorde enweigerde zich als onderdaan tegenover zijn koninklijkemajesteit te gedragen, dan zou de vorst, wel verre vanmet zulk een liefde gediend te zijn, den weerspannigenonderdaan straffen.

Daarom heet het reeds tot Saul : Gehoorzaamheid isbeter dan offerande.

Een kind , dat zijn vader en moeder met allerlei voor-komendheid streelen en met allerlei teekenen van liefdeoverladen wil , maar niet luistert naar wat ze zeggenen niet doet wat ze gebieden, moge op zekere liefdevan den wilden wingerd bogen kunnen , maar de liefdevan den echten wynsiok heeft het niet.

En zoo nu ook is het hier.De Heere is u niet maar een aanrader en aanmaner,

een verzorger en beschermer, maar voor alle dingenuw God, die als God over u te gebieden en van ugehoorzaamheid, blinde , stipte , volkomen gehoorzaamheidte vorderen heeft.

Hij vraagt u niet wat ge goedvindt, noch wat ge ervan begrijpt, maar zet het voor u in, verordineert heten bakent voor u den weg af; en nu is er voor u geenkeuze, nu mod ge al uw hoogheid afleggen, en stil alshet gespeende kind , naar die inzettingen en op dienweg wandelen.

HET SACRAMENT EN DE GODDELIJKE ORDINANTIE. 45

En nu komt dit punt der gehoorzaamheid chiarombij het Sacrament zoo scherp tot beslissing , omdat hetSacrament voor ons menschelijk besef op zichzelf dwaas-held schijnt.

Onze natuurlijke mensch lacht er inwendig om, dateen paar druppeltjes water op het kleine voorhoofdje ,tusschen de tule van het mutsje in, iets hoegenaamd zouuitwerken. En zoo vat ons natuurlijk verstand er nietsvan, waarom dat eten van een klein stukske brood endat drinken van een slokske wijn, iets ter wereld zouuitrichten.

Het geeft ons soortgelijk gevoel als Naiiman den Syrieroverkwam , toen Elia hem niets anders aanbeval , danom zich in de Jordaan te baden.

o, Als Elia aan Natiman allerlei ingewikkelde, kost-bare dingen had opgelegd, die hem imponeerden, danhad hij eenig verband gezien tusschen zoo groote mid-delen en zoo groote zaak als zijn genezing van de me-laatschheid. Maar niets dan in de Jordaan zich baden!Wat zou dat? En Naaman stond op het punt in dehoovaardigheid zijner kracht die kleine middelen te ver-achten , en melaatsch voor zijn leven te blijven. Ofwaren niet de Abanah en Pharpar nog wel zoo schoonevloeden om Damascus, als die half uitgedroogde Jordaan ?

En juist zoo staat ons natuurlijk verstand tegenoverde Sacramenten.

Ze zijn ons te weinig beduidend. Te onbeteekenend.Te eenvoudig. Te nietig. Wat zal nu toch een vol-wassen, ontwikkeld man daar publiek aan de Tafel gaanzitten , om dat kleine nietige stukje brood te nemen,en om zijn lippen aan den beker te zetten.

En toch juist dthirin zit het.Adams gehoorzaamheid wierd ook aan, o, zoo kleine

zaak beproefd. Het plukken en eten van een enkelevrucht aan een volgeladen ooftboom. En toch viel omdie zonde heel een wereld van God af.

En zoo moet ook bier de gehoorzaamheid van Godskind juist in dit kleinere en nietige beproefd.

Ge zoudt er uit uzelf niet aan willen. En juist

41 IIET SACRAMENT EN DE GODDELIJKE ORDINANTIE.

daarom moet ge er aan. Veel meer dan in iets a ndersmoet juist in Doop en Avondmaal uw gehoorzaamheid,Inv onderworpenheid aan uw God beproefd worden.

Verstrik u dus nooit in de vraag, of het Sacramentter zaligheid afdoet.

Dat is de afschuwelijke vraag van de geestelijkezelfzucht.

Want het is iets fraais, om to zeggen : Als ik wist,dat er mijn zaligheid onder lijden zou, dan ging ikstellig en trouw tot het Sacrament; maar nu onze za-ligheid er gees sehade van lijden kan, zoo ik het ver-onachtzaam, en het alleen maar een houden van Godsinzetting is, nu bekreun ik er mij niet om.

De lie/de voor God spreekt : Ook al Teed ik erschade bij, omdat het Gods inzetting is, ga ik toch tothet Sacrament; maar de zelfzucht rekent alleen meteigen profijt.

En dit nu noemden onze vaderen ”de verachting vanbet Sacrament", of zooals het in Leviticus beet : ,,eensmadelijk verw erpen van zijn inzettingen."

Een bitter kwaad, dat schrikkelijk in de kerke Godsis doorgedrongen, en waarvan de kerke Gods niet ter-dege genoeg kan gereformeerd worden.

Ze moet weer van de o fferande van Saul naar degehoorzaamheid van David terug; van haar eigenwilligGod believen naar het zich kinderlijk aan God onder-werpen.

De il hoovaardigheid onzer kracht" moet gebroken.En juist dat geschiedt zoo goddelijk schoon in een

uit gehoorzaamheid gezocht Sacrament.

IX.

„Ilietmeerder fins fief gefoor

HET SACRAMENT EN UW GELOOF.

En de apostelen zeiden tot den Heere :Vermeerder ons het geloof.

Luk. 17 : 5.

Alle eeuwen door heeft het vrome yolk, aan alle ein-den der aarde, onveranderlijk beleden, dat het Sacra-ment ziet op het geloof.

In een wereld zonder geloof is ook voor het Sacra-ment geen plaats; en eerst waar het geloof onder eenyolk of natie binnendrong, volgde het Sacrament opden voet.

Overal waar geloof in Christus openbaar wierd, dookhet Sacrament op. In alle land waar geloof bleef enstand hield, bloeide ook aldoor het Sacrament des Hee-ren. En eerst waar het geloof inzonk, ontzield werd enwegsmolt, kwam ook het Sacrament om zijn eere, ver-liep het in geesteloozen vorm en hield het eindelijk op.

Sacrament en geloof hooren alzoo bijeen. Zonder ge-loof is het Sacrament onbestaanbaar en zonder Sacra-ment kwijnt het geloof. Het 66n is op het ander aan-gelegd, en het ander aan het 66n als de bloemknopaan den stengel ontloken. Het geloof was van naturebestemd om in het Sacrament zijn sterking to vinden,

4 8 HET SACRAMENT EN "MT GELOOF.

en het Sacrament wies vanzelf uit den wortel des ge-loofs op.

Ook gij hebt dus, zoo dikwijls er van een Sacramentvoor u sprake is, ijlings terug te gaan in de geloofs-wereld van uw eigen hart. Of ge ten Doop of tenAvondmaal wilt gaan, is hier om het even, maar altoos moet ge u afvragen: Geloof ik? Zoolang ge uwSacrament buiten uw geloof houdt, blijft gij ook buitenhet Sacrament staan. Alleen door bet geloof heeft datSacrament vat op u en hebt gij met het Sacrament ge-meenschap.

De teekenen van het Sacrament kunt ge ook zon-der geloof met uw oog zien ; wat er bij gesprokenwordt, kunt ge met uw natuurlijk oor hooren; maargrijpen, vatten, ontvangen wat in en achter dat Teekenhet eigenlijk Sacrament uitmaakt, dat kunt ge zondereen golving, die in uw ziel door het geloof wordt teweeg gebracht, nooit.

Na staat het intusschen met die geloofswereld in ye-ler hart droef geschapen.

Ze gelooven. o, Ja. Waarom zouden ze ook niet ?Er leeft geen vijandschap in hun hart tegen den Chris-tus. Soms zelfs trekt hun ziel naar hem been. En metde ongeloovigen zouden ze in geen geval willen optrek-ken. Maar bij dat vage geloof blijft het dan ook meest.

Troost brengt zoo ondiep geloof hun niet. Het ishun evenmin een kracht in het leven. Nauwlijks re-kent het in hun overtuiging met:. En eerst waar vanzaken van religie sprake komt, of hen een vrome ophun weg ontmoet, of een ziekte insluipt, die met levens-gevaar dreigt, voelen ze zekere neiging om met dithun vergeten en slapend geloof werkzaam te zijn.

Feitelijk leven ze dus buiten geloof ; en houden zehun dusgenaamd geloof voor de een of andere buiten-gewone gelegenheid in petto.

En dit nn maakt, dat ook het Sacrament hun zoo

HET SACRAMENT EN 131V GELOOF. 49

vreemd blijft en eindelijk een dood iets voor hen wordt.Och, het staat met hun n Christelijk" geloof, zooals

bij de lieden der wereld met het Voorzienigheidsgeloof.Ook wie den Christus en zijn Woord verwerpt, ge-

looft daarom toch evengoed aan God als de duivelengelooven, dat er een God is, en sidderen. Zulk eenVoorzienigheidsgeloof komt niet uit de Heilige Schriftnoch uit den Heiligen Geest, maar uit de natuur. Enonder hoe gebrekkigen vorm het ook moge voortkrui-pen, toch vindt ge bij bijna alle menschen nog zekerduister besef, dat er een God is, die hun het levengaf, en een God, die het ze weer kan afnemen. Totzelfs in het godslasterlijk vloeken wordt nog altijd ietsvan dat onuitroeibaar besef openbaar.

Maar nu gaat het met dit Voorzienigheidsgeloof ookbij de fatsoenlijke en brave burgerij meest zoo toe,dat ze in den regel dit geloof op volkomen nonaetivi-teit stellen, en gemeenlijk, ook onder het bidden door,leven en handelen als waren ze hun eigen god, en alshadden ze den levenden God niet van noode.

En dat gaat zoo voort tot ze eens plotseling in dennood komen, en geen nitweg nicer zien ; en dan gaanze opeens weer meenens bidden, en roepen den verge-ten God weer aan, en worden weer dagen lang doordit hun geloof beheerscht en geleid.

Dat ziet ge zoo in dagen van pestilentie en bezoe-king, in dagen van oorlog of opstand, in dagen vanhonger en broodnood, in dagen van smart en rouwe.Dan bloeit dat Voorzienigheidsgeloof plotseling weer op.De schelp opent zich en de parel schittert weer. Enhet verbaast u zoo vroom als deze anders onvrome lie-den dan zijn.

Maar juist zoo is het nu ook met het zaligmakendgeloof gesteld ; dat natuurlijk heel iets anders is danhet Voorzienigheidsgeloof.

Ook dit veel hoogere soort van geloof toch schijnt4

5 0 HET SACRAMENT EN ITSV GELOOF.

voor maar al te velen een uiterste redmiddel, waar zealleen in gevallen van bijzonderen nood de hand naaruitsteken.

Zoo in het gewone leven doen ze het daarbuiten. Inhun dagelijkseh beroep komt het niet in. Hun over-leggingen en gesprekken gaan er geheel buiten om. Enal ontkent ge niet, dat het zaligma,kend geloof in henzijn kan, werkzaamheid gaat er toch in geen geval vandit hun geloof uit.

Daartoe komt het slechts in baitengewone tijden. Alsde ban Gods hen in hun conscientie slaat. Als angsten droefenisse om hun ziel sluipt en die toenijpt. Ofook, als er een Leer scherpe prikkel van anderer geloofdoor de schors van hun hart dringt.

Maar al den overigen tijd denken ze om hun gelootniet, leven ze uit hun geloof niet, en staan ze volkomengelijk met de ijdele lieden, in den bodem van wier hartzelfs het kleinste korrelke van geloof niet verscholen ligt.

En dit nu maakt dat boo geloof nooit moede is ;juist zooals iemand die nooit zijn bed verlaat, nooi tover moeheid in de beenen zal klagen. En overmits nuhet Sacrament door God gegeven is, om een geloof datmoede wierd weer te sterkea, is het zoo volkomen na-tuurlijk, dat de eigenlijke zielstrek naar het Sacramentin hun binnenste nooit opkomt.

Niet het Voorzienigheidsgeloof, maar het Zaligmakendgeloot weer te sterken dat is van het Sacrament heteigenlijk doelwit en oogmerk.

En daarom kan een kind van God, dat goed staat,er Met buiten. Want immers het echte geloof in Godskind is als een zuurdeesem in hem, dat nooit stil ligt,maar altijd in hem werkt ; waar altoos ache uitgaat; endat altoos een drijvende kracht in zijn binnenste uit-oefent op zijn overleggingen en op zijn wil.

De werkzaamheid van uw geloof is dus nog iets andersdan uw geloofswerkzaamheid.

Gij zijt werkzaam uit uw geloof, als ge de drijfkracht

IIET SACRAMENT EN IJW GELOOF. 51

van uw geloof niet weerstaat, maar volgt, en alzoo totdaden, waar bet geloof in schittert, wordt uitgedreven.Maar bet geloof is in u werkzaam, als het u geen rustgunt; u gestadig drijft en aanzet; en u belet weer inde trage doffe wereld der ijdelheden terug te zinken.

Niet alsof dat zoo rusteloos doorgaat van dag op dag.0, dit moge bij een zeer enkele voor korte wijle, en nalange oefening zoo zijn, maar bij verreweg de meestenis het van die gestadige werkzaamheid nog zeer verre af.

Maar toch Gods kind heeft een geloofswereld; hetleeft in die geloofswereld ; en alleen in die wereld desgeloofs voelt bet zich thuis.

En hierdoor nu ontstaat die gedurige afmatting enoverspanning en dorheid des geloofs; dat ge weder merkthoe de geloofskracht slapen ging en tragelijk werkt;evenals bij een wandelaar, die te veel en te ver liep,en nu behoefte voelt aan sterking van zijn kracht, enaan een bete die zijn verbruikte kracht weer kan ver-nieuwen.

Welnu, op dat oogenblik treedt dan het Sacramentvoor u; want dat Sacrament is bet van God gebodenmiddel, om de inzinkende geloofskracht opnieuw teprikkelen en te stalen.

Onder bet Sacrament wordt het kind van God, ookal merkt hij zelf het niet altoos, weer met versche olieovergoten.

Vandaar, dat de eerste Christenen, wier strijd zooontzettend en wier leven zoo ongelooflijk gespannen was,alle day om het Sacrament riepen. En vandaar ook,dat in de dagen der Reformatie de vraag naar het Sa-crament, niet eens per jaar, maar gedurig, weer al-gemeen wierd, en algemeen wierd voor Doop en Avond-maal beide, elk op eigen manier.

Toen streden de heirscharen des Heeren en toen dron-ken ze telkens uit de Beek.

Maar als de harde slagen van strijd op leven en doodvoorbij zijn, en het leger heeft zijn stifle kwartieren

5 '2 HET SACRAMENT EN UW GELOOF.^^^^ ^-^^^

weer betrokken, dan is het water niet goed genoegmeer, en prikkelt de dorst niet.

En zoo ging het ook in Christus' kerk.Men gebruikte zijn geloof niet meer. Men spande zijn

geloof niet meer in. Het geloof bleef werkeloos in debinnenkamer der ziel rusten. En natuurlijk, toen werdhet ook niet moede meer, en kende het geen uitputting,en had het aan de sterking door het Sacrament geenbehoefte meer.

Zoo is dus ook voor u het Sacrament in zekeren zineen weerglas, waarop ge den stand van uw geloof kuntWaarnemen.

Maakt het Sacrament van Doop of Avondmaal, alshet terugkeert, op u den indruk van iets, wel plechtigsja, maar toch eigenlijk overtolligs; waar ge ook welbuiten zoudt kunnen; dan blijkt hieruit, dat ge met eenonwerkzaam geloof rondliept ; met een geloof dat daaromniet stomp wierd en dus niet geslepen behoefde te wor-den, omdat het buiten gebruik bleef.

Maar zijt ge omgekeerd zoo moede in uw geloof, datge, als er twee beurten zijn, de 6ene met Doop en deandere zonder Doop, tot uzelven zegt: ,,Dan ga ik naardien dienst met Doop," of ook als ge, zoo het Avond-maal weer nadert, er reeds vooruit naar )7'erlangt, enu teleurgesteld gevoelt, als het pas een week later komt;dan ja, is dit een teeken, dat uw geloof aan den arbeidis geweest ; dat het veel liep en leed en streed, en daar-door, o, zoo naamloos moede wierd; en dat ge daaromv/ast op het Sacrament dat God u schonk, om de krachtvan uw geloof te benedijen en te vernieuwen.

En zegt gij nu: ,,Bij mij is het nooit zoo dof, maarook nooit zoo hoog gestemd," dan is dit niets onge-woons ; want bijna altoos beweegt de slinger zich tus-schen die uiterste polen op en ueder.

Maar toch, al naar gelang het u walgt van dit u zeerlichte Manna", of dat uw honger er naar uitgaat, naardie mate is het in uw hinnenste de dood of het levengeweest.

X.

„ken oegef der rechivaardigfteid des gefoofs. ff

HET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOFS.

En hij heeft het teeken der besnijdenisontvangen tot een zegel der rechtvaar-digheid des geloofs.

Rom. 4 : 11.

In het formulier, van Joodsche zijde bij de Besnij-denis gebezigd, komt onder meer deze zegenbede voor:”Gezegend zij de Heere, die u, zijn beminde, geheiligdheeft van de baarmoeder, en u het teeken in het vleeschheeft gegeven en zijn kinderen het zegel zijns verbondsheeft ingedrukt !" Niet onmogelijk dus, dat ook de apos-tel deze zegenbede reeds gekend heeft, en met terugslagop die bede aan de kerk van Rome schreef, dat Abra-ham het teeken der Besnijdenis ontvangen heeft, toteen zegel der rechtvaardigheid des geloofs ; terwijl dandit zeggen van Paulus op zijn beurt weer aanleidinggaf, om de Christelijke kerk in alle Sacrament dokeen Bondszegel to doen eeren.

Verstaat, doorziet ge, wat zulk een zegel in zijn oor-sprong beduidt?

Nog wordt op de markt tusschen landlieden Beenstuk vee verhandeld, of er komt handslag bij; en eerstmet dien handslag is de koop onherroepelijk gesloten.

5 4 BET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOTS.

Wel wordt de koop uitgedrukt in het woord; maar bijdat woord moet het teeken van den handslag bijkomen,om de zaak te voldingen.

Zoo is, om op teederder terrein te komen, de uit-wisseling van ringen, nog altoos bij hen, die elkaarliefde verpanden , onder alle natien gebruikelijk. Nietalsof de wederzijdsche liefde in die ringen school, nochook alsof de minnenden elkaar op het woord niet ge-loofd hadden. Maar het is nu eenmaal een trek vanooze menschelijke natuur, dat we bij het woord, in alwat plechtig en gewichtig is, een teeken verlangen.Het woord schijnt te vluchtig, in een teeken ligt meerbestand.

Zelfs in een eed gnat dat door. Een eed alleen inhet woord heeft onder geen yolk ooit als genoegzaamgegolden ; alle eeuwen door eisehte men er een teekenbij. En nu nog worden de voorvingeren van de rech-terhand opgestoken, ten teeken dat wat men betuigt ofbelooft als eed gelden zal.

Ja, geen gebed gold ooit, of de uitgieting der zielen het stamelen onzer woorden, ging altoos verzeld vanteekenen ; onder ons van het teeken der oogensluiting ender handenvouwing.

Altoos een teeken, een vorm in het zichtbare, diebij het woord bijkwam, het woord voldong en vastlei,het merkte en bezegelde.

En zoo nu ook is het eigenlijke zegel uit dienzelfdentrek van ooze menschelijke natuur opgekomen. Metcachet of zegelring wordt dan in was of lak een wa-penmerk op het stuk papier afgedrukt, en eerst daar-door wordt het handschrift krachtig.

No nog zelfs geldt geen akte, of het papier moetgezegeld zijn, en bij de stembus doet gemis aan zegeluw uitgebrachte stem te loor gaan.

De behoefte aan een zegel bij het woord zit u dus,omdat ge mensch zijt, in de ziel. Immers, dat heb-

HET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOFS. 5 5

ben de volken van China en Amerika , van Afrikaen Europa niet met elkaar afgesproken of van elkaarovergenomen ; maar, omdat in alle die landen envverelddeelen menschen wonen, is bij alien nit hun-zelfde menschelijke natuur die gelijke behoefte aaneen zegel bij het woord opgekomen. En opgekomen,niet omdat de mensch, die behoefte in zichzelf hadgegeven, maar omdat God hem die behoefte had in-geschapen.

Het teeken van het zegel bij het woord is alzoo geenvinding van menschen, maar een gedachte die uit Godkwam, en uit God in u is gelegd.

Prent u dit, als er van het Bondszegel in het Sacramentsprake is, diep in : Het zegel een gedachte Gods, enniet een vinding van menschen.

Immers zoo eerst overwint ge de vrome bedenking diezoo licht tegen het Bondszegel als zegel op een Woordcan uw God in de ziel oprijst. Te weten de bedenking,dat een zegel wel voeg heeft bij een woord van men-schen, omdat alle mensch lengenachtig is, maar niet bijeen woord van uw God, omdat God waarachlig is.

Haast kan een geloovig kind van God zich niet in-beelden, dat er, als zijn God gesproken heeft, nog ietsbij zou hoeven ; of dat eenig teeken, hoe plechtig ook,ooit de zekerheid van wat Hij sprak, zou kunnen ver-hoogen.

En zoo ge alleen op God ziet is dit ook zoo.Maar als God tot menschen spreekt, hebt ge niet

enkel te rekenen met Hem die spreekt, maar ook methen tot wie gesproken wordt.

En waar nu God zelf in den mensch van nature eentrek inschiep, om een zegel bij het woord to vragen,daar kan het humors niet vreemd zijn, dat Hij zelf,dien aldus geschapen mensch aansprekend, er hem eenzegel bij geeft.

Ook een eed is in God als God ondenkbaar. Entoch de Almachtige heeft uit loutere barmhartigheid,our zich te voegen naar onze natuur, gezworen bijzichzelven.

5 6 HET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOFS.`--------------

Al komt dus die gedachte sours in u op, ze ntaggeen stand houden, ge meet ze onderdrukken.

Niet gij hebt te bepalen, hoe God de Heere met uals mensch verkeeren zal. Dat bepaalt God en niet gij.

En nu Hij eenmaal een zegel bij zijn Woord gaf,hebt gii dat zegel van uw God dankzeggend te aan-vaarden.

Edoch dan moet het Sacrament ook een zegel in deneigenlijken vollen zin des woords zijn, een zegel doorHem gezet, en niet door uzelven nagebootst.

Stelt ge u dus voor, dat de heilige Doop maar zooiets is, dat menschen onder elkander doen, of het heiligAvondmaal een snort liefdedisch, dien mensehen onderelkander aanrichten, clan natuurlijk kan er van eenzegel geen sprake zijn.

Een zegel onder het koninklijk handschrift moet doorden koning zelven gezet zijn. Nu wel niet in dien zin,dat hij het altoos eigenhandig moet doen. Hij kan hetook laten zetten door zijn dienaren. Maar altoos moethet gezet zijn van 's koningswege, en niet door de onder-danen zelven aan wie hij het richt.

Zoo dus ook bij het Sacrament.Zal het Sacrament een zegel zijn, niet in schijn,

maar in waarheid, dan moet het Sacrament uitgaan vanden Koning der kerk, en niet van u.

En dit nu is ook zoo, mits uw oog er maar vooropen ga, dat niet eenig mensch, maar Christus zelf alsonze Koning het Sacrament heeft ingesteld, en dat hetdoor zijn bestel en ordinantie is, dat er in elke kerkvan zijnentwege dienaren zijn, die het in zijn, naam enop zijn last uitreiken.

Hiervan moet het besef dus altoos levendig en krach-tig in u zijn.

Hetzij er Hoop,' hetzij er Avondmaal bediend wordt,altoos komt het Sacrament van Christus. Hij gelasttedat het er zijn zou. Hij gelastte hoe het zijn moest.

HET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOFS. 57

Hij beval dat het voortdurend weer zou worden aan-gericht. En ook hij stelde er zijn dienaren voor in, omhet in zijn plaats te bedienen.

Doch ook zoo zoudt ge nog zeggen kunnen, dat hetSacrament geen wezenlijk zegel is, omdat het neemtwie wil.

Reeds op zichzelf echter is dit niet geheel zoo.Immers Christus heeft zijn dienaren last gegeven,

om het alleen uit te reiken aan wie er gerechtigd toewas. En zijn dienaren doen dus hun plicht niet, zooze de deur voor een ieder openzetten. Dat mag nietbij den Doop, en mag niet bij het Avondmaal. Erzijn er, die er recht op hebben, en er zijn die er vangeweerd moeten. En het ligt dus niet aan het Sacra-ment, maar aan de ontrouw en het plichtsverzuim derdienaren, zoo door de open deur de kracht van betzegel gebroken wordt.

Want als de dienaren trouw met het heilig Sacra-ment van hun Koning handelen, dan zou er ook weleen enkele hypocriet kunnen doorsluipen, maar met zulkeen heeft niet gerekend. Die zoekt geen zegel en vindigeen zegel. Bij dien kan van geen zegel sprake zijn.

Klem zit er dus wel terdege in het oordeel der kerk,of gij bet Sacrament moogt ontvangen al dan niet.

En zegt ge nu : ,,Ja, maar de kerk oordeelt tochnaar het uitwendige. Ze kent miju hart niet. Doskan ze zich vergissen," dan is dat ook zoo ; maar wiedaarom de bezegelende kracht an het Sacrament wildeontzeggen, zoo de daad van Christus in het Sacramentvoorbijzien.

Ja, als hetgeen de dienaar doet al het Sacramentware; als het sprengen met water en het breken vanhet brood onder bet uitreiken van den beker, op zich-zelf een Sacrament kon uitmaken ; dan zeer zeker zoude bezegelende kracht van het Sacrament, overmits dekerk uw hart niet kan beoordeelen, zoogoed als geese zijn.

58 HET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOES.

Maar zoo is het niet.Het Sacrament is niet enkel wat de dienaar doet.

Wat de Dienaar doet is maar den vorm voor hetSacrament geven. Die ook in het Sacrament het eigen-lijke en wezen/iike werkt is de Heere zelf uit den hemel.

Vergeet Loch den Heiligen Geest niet.Want het is volkomen waar, dat Christus in den

hemel is en niet meer op aarde, en dat hij dus naarzijn menschelijke natuur zo u thans niets toe kan bren-gen ; maar heeft dan de Middelaar, ook al troont hijin den hemel, geen macht op aarde om te werkendoor zijn Heiligen Geest ?

En is die Heilige Geest dan niet aldoordringend?Zoodat Hij in elke kerk, waar gedoopt of avondmaalbediend wordt , zelf tegenwoordig is, zoodat er nietalleen de dienaar is en wie ten Doop of Avondmaalkomt, maar ook de Heilige Geest.

En als gij dan opgaat ten Doop of aan het Avond-maal aanzit, heeft die met u daar tegenwoordige Hei-lige Geest dan niet de volkomen macht, om in uwverborgen wezen, in uw hart, in de binnenkamer uwerziel binnen te dringen, en daar van Christus' wege zijngoddelijke werking te doen ?

En als dan nu de Beilige Geest op dat oogenblik(hetzij de doopeling of avondmaalganger het merkt,hetzij hij het niet merkt) die bezegelende werking aande ziel doet, dat het Sacrament voor nu of voor laterde kracht van een zegel bij het woord voor u krijgt,is dan dat door den Heiligen Geest ingedrukte zegelniet oneindig zekerder en gewisser dan het plechtigstezegel, dat de machtigste koning op aarde u geven kan?

Zooals een koning °in zijn zegel te zetten zijn zegel-ring gebruikt, en dietr indrukt, opdat het zegel alzooop bet handschrift sta, zoo ook neemt de Christus uwKoning het Sacrament als een zegeiring, drukt dat doorzijn Heiligen Geest in uw ziel af, en alzoo ontstaat

II ET SACRAMENT EEN ZEGEL DES GELOOFS. 59

in uw innerlijk besef het afgedrukte zegel , dat uwgeloof steunt en in u uw slingeringen en twijfelingento hulpe komt.

En de uitkomst toont het dan ook.In de dagen onzer vaderen, toen het Bondszegel ijverig

gezocht wierd, heerschte er algemeen groote geloofs-verzekerdheid.

Thans nu het Bondszegel vaak gemeden wordt, ver-woest de twijfel en de bekommering zoo menige ziel.

IL

VAN DEN HEILIGEN DOOR

I.

„e5e is afdaar ge6orett."

OVERHANG TOT DEN IT. DOOP.

De Heere zal hen rekenen in het op-schrijven der volken, zeggende: Deze isaldaar geboren.

Psalm 87 : 6.

Ms ge aan uw Doop denkt, denkt ge vanzelf aan uwgeboorte, die vlak daarachter ligt. Want ja een zeerenkele wordt pas op later leeftijd gedoopt, maar voorde breede schare der Christenheid vallen geboorte en Doopbijna sadm. Lang zelfs deed de Doopacte dienst voorwat men nu noemt de n acte van geboorte."

Nu waart ge in uw geboorte al zeer lijdelijk. Gewerdt geboren uit uw moeder, ge waart gegenereerddoor uw vader, een teedere zorge ornving u en om-ringde u, toen ge voor het eerst uw oog ontsloot voorhet Licht der zon ; maar gij deedt zelf niets.

Denkt ge nu aan die ure wel eens terug? 1Vlisschienniet uit uzelven, maar dan toch aan de hand vanDavid, den man Gods? Want David dacht reel aan dewondere ure zijner geboorte. Herinner u maar wathij in Psalm 22 zong : ll Grij zijt het immers, die mijuit den buik hebt uitgetogen ; die mij hebt doen ver-trouwen zijnde aan mijner moeders borsten. Op u ben

64 OVERGANG TOT DEN H. DOOP.--------------------------y

ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijnermoeder aan zijt gij mijn God."

Ja, zelfs achter zijn geboorte placht David in de ont-fermingen zijns Gods terug to dringen, en zoo zong hijin Psalm 139: ,,Ik loof U, omdat ik op heel vreeselijkewijze wonderbaarlijk gemaakt ben, en als een borduurselgewrocht ben in de nederste deelen der aarde. Uw oogenhebben mijn ongevormden klomp gezien; en alle dezedingen waren in uw boek geschreven, de dagen toen zijgeformeerd zouden worden ; toen nog geen van die was."

Zoo gaat dus David zeer ver terug. Hij ziet zich-zelven als kind in Isai's huize meezingen in het loflied,en betulgt: nUit den mond der kinderen en der zuige-lingen hebt Gij U lof bereid."

Hij denkt terug aan de weken en maanden, toen hijals zuigeling zoo in stil vertrouwen aan de borst vanzijn moeder lag to genieten, en belijdt dat God ditvertrouwen in hem als klein wicht gewrocht had. Hijdenkt aan het eigen oogenblik, toen hij uit zijn moedergeboren werd, en zegt dat niet de vroedvrouw, maareigenlijk God hem heeft uitgetogen. Hij leeft, achterdie geboorte, terug in de maanden, toen zijn moederhem onder haar hart droeg, en ziet nu hoe Gods oogwaakte over zijn ongevormden klornp; ja hoe toen nietzijn moeder, maar God hem in zijns moeders schoctals een keurig borduursel toebereidde. En ten slottegaat hij zelfs tot achter het oogenblik zijner ontvangenisterug, tot achter den tijd dat zelfs zijn vader en moederer nog niet waren, en leest nu in het boek van Godsraadsbesluiten, hoe daarin alles reeds vaststond, eer nogiets geformeerd was, ja toen nog geene van die dingener waren.

Is dat nu iets exceptioneels voor David geweest?Natuurlijk niet. Veeleer zong hij alles wat hij van

zijn kind-zijn, en zijn geboorte, en het bestel Gods achterzijn geboorte jubelde, op grond van de wetenschap, dat

OVERGANG TOT DEN H. DOOP. 65

het zoo bij ieder kindeke toeging, dat geboren werd.Dus ook bij u.

Toch kon het zijn, dat gij dusver te traag van geestwaart, om zoo diep in uw eigen verleden terug tedringen, en vooral om in dit diepe verleden nog deontfermingen Gods op te merken.

Voor de meesten reikt de herinnering van bun eigenverleden niet zoo ver.

Zoo ongeveer weten ze van een tijd, toen ze naarschool gingen ; maar wat aehter het zesde, zevende jaarligt, rekent in de herinnering der meesten ternauwer•nood mee. Aan de kraamkamer, waarin ze zelf hetkraamkindeke waren, hebben slechts zeer weinigen ge-dacht. Zelfs al ontmoetten ze later hun eigen baker,dan komt het nog niet in hen op, om terug te denkenaan den tijd, toen ze zelf de moedermelk indronken.En al keerde ook nog zoo dikwijls uw geboortedag terug,wie is er, die ooit met heilige vreeze terugdacht, zooalsDavid, aan het oogenblik, toen zijn aanzijn op dezeaarde begon ; om nu nog niet eens te spreken van watachter die geboorte ligt, en wat valsehe en onvromekieschheid beter acht te vergeten.

Doch daardoor komt uw geloof clan ook scheef te staan.Want uw geloof kan uiteraard niet verder in uw ver-

leden teruggeleid, dan de herinnering, de heldere gedach-tenis van uw verleden gaat. En door die eerste zevenjaren van uw leven in het donker te laten schuilen,schuilt dus ook voor u in het donker, al wat uwGod reeds die eerste zeven jaren van uw leven vooru deed.

En daarin nu was David vromer en oordeelde hij u.De drang om zijn God te loven, spande zijn ziel, en

daarom mocht niets aan de vergetelheid prijsgegeven,waarin de liefde van zijn God voor hem uitb]onk. Enovermits nu die liefde van zijn God voor hem nooit zooteeder, zoo alomvattend en zoo onverdiend was geweestals juist in die eerste levensjaren, daarom kon hij er nietvan zwijgen, maar galmde den lof des Heeren uit, enriep u en mij, en een iegelijk mensch op, om den Aller-

5

6 6 OVERGANG TOT DEN H. HOOP.

hoogste ook voor de eerste liefde den lof en de eerete geven.

Neen, uw God is niet pas op uw zevende of achtstejaar tot u gekomen, maar had reeds jaren van teedereliefde aan u besteed, toen gij voor het eerst zijn heiligennaam leerdet stamelen.

Gods liefde is uw kennisse van zijn liefde jaren langvoor geweest. U voor geweest juist in die jaren, toener in u nog geen gebed en nog geen vroomheid was,en toen gij nog nooit iets voor uw God hadt kunnendoen. Ja, u voor geweest juist in dien teedren tijd vanuw leven, toen ge geheel hulpeloos, geheel machteloos,zonder een zorgende liefde, die u voorkwam en u om-ringde, kort na uw geboren worden, reeds een kind desdoods zoudt zijn geweest.

En zeg nu niet, dat ge daarvoor uw moeder hebtgedankt, of uw vader wederliefde hebt vergolden ; wantdaarmee zijt ge er Met van af.

Of wie was het, die uw moeder die teedere liefdevoor u inboezemde, en uw vader voor u waken deed?Hun aard, hun natuur, bun hart, zegt ge; en ge zegtwel, maar nu, antwoord verder: Wie schiep hun dienaard in, wie begiftigde hen met die natuur, wie washet, die in hun hart die liefde voor hun kind wekte?Was het niet God de Heere? En onthoudt ge dan Hemzijn lof niet, zoo ge bij vader en bij moeder stain blijft,zonder achter beiden ook naar de liefde van uw Vaderin de hemelen door te dringen?

En zegt ge, dat er in uw jonge leven dan toch nietswas, waarin rechtstreeks de liefde van uw God uitkwam,spreekt ge u ook dan niet voorbij?

Of zijt ook gij dan niet gedoopt geworden?En toen ge gedoopt wierdt, was het toen de Heere

der heerlijkheid niet, die rechtstreeks toonde met u,als klein en hulpeloos wicht, een bemoeienisse van ge-nade te willen hebben?

OVERGANG TOT DEN H. DOOP. 67

Maar zoo gaat het in ons onnadenkend leven.Omdat we er ons zelven niets van herinneren, re-

kenen we met ons leven uit de eerste reeks jaren vanons aanzijn niet; en omdat we met die eerste levens-jaren niet rekenen, rekenen we ook zoo bijna nooitmet onzen eigen Doop.

Wel met den Doop. Ook met den Doop van ande-ren. Vooral met den Doop van onze eigen lievelingen.Maar met den Doop, die aan onszelven is toebediend,och, zoo weinig !

En toch, ook daarmee onthoudt ge Gode zijn eere.Want dat ge als klein kindeke gedoopt wierdt, was

toch alleen omdat ge llaldaar geboren zooals hetin Psalm 87 heet, t. w. op de erve van Gods heiligGenadeverbond. Van Sion zal gezegd worden: Die endie is daar geboren, en de Allerhoogste zelf zal zebevestigen. Ea de Heere zal ze rekenen in het op-schrijven der volkeren, zeggende : Deze is aldaar geboren.

Laat nu den dieperen zin van dit lied der Kora-chieten een oogenblik rusten, en neem er alleen dezegedachte uit op, hoe reeds het geboren zijn op de ervedes koninkrijks u een rijken zegen, en o. a. den zegenvan uw Doop bracht.

Ook gij hadt toch evengoed kunnen geboren zijn inSoedan of Tomboktu, om, als slaaf of slavin verkocht,in harden dienst en in gansch troostelooze heidenschedonkerheid uw aanzijn to slijten. Gij hadt het levens-licht kunnen zien onder de Rokkaneezen of de Zoe-loes. Ge hadt kunnen geboren worden in een land enbij een yolk, waar zelfs de naam van Christus niet be-kend was.

Reeds in dat éke feit, dat ge bier geboren zijt, Iigtdus reeds een rijke genadebesehikking. Niets onder-scheidde u nog, en niets hon u nog onderscheiden,want ge waart er nog niet, en kw/de dus nog in nietsbeter zijn dan zulk een zwart, heidensch negerkind.

6 8 OVERGANG TOT DEN II. DOOP.

Zoo ooit een genade onverdiend en ongebonden was,en u Gods vrijmachtige, souvereine beschikking toont,dan was het dit uw geboren worden in een kringwaar zijn Verbond zich zegenend over u uitbreidde.

En daarom ging David tot achter zijn geboorte in dateeuwig welbehagen terug.

Alle deze dingen waren in zijn Boek geschreven, eerze geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.

Door niets wordt men dan ook zoo beslist gerefor-meerd als door op eigen geboorte to zien en achtereigen ontvangenis terug te gaan.

En de vijand van Gods waarheid speelt er in, dattoch ook zoovele Gereformeerden meedoen aan de zonde,om Gods weldadigheden in, voor en kort na hun ge-boorte zoo weinig te gedenken.

o, Dacht ge maar meer aan uw eigen Doop ; wantin dien Doop schittert die zorge Gods voor het nogwilloos, sprakeloos en hulpeloos kindeke zoo goddelijkschoon. In dien Doop liggen als in een bundel al destralen zijner goddelijke ontferming voor het jonge wichtsaarnge vat.

Niet alsof iemand die niet op het erf geboren was,er niet kon komen, noch ook, alsof wie er wel geborenwas, er zeker kwam. Ook hierbij toch gaat het diep-zinnige woord van den Prediker door: ,De een komtuit het gevangenhuis om koniug te zijn, en een ander,die in het koninkrijk geboren is. verarmt." Zoo tochzal het ook hier zijn. Er zijn geboren Heidenen, dieuit het gevangenhuis naar het Koninkrijk van Christuskomen, en er zijn geboren Koningskinderen, die nit denrijkdom Christi in de geestelijke arrnoede van het Hei-dendorn terugvallen.

Ook ten deze overdrijve men dus niet.Maar dit neemt het feit niet weg, dat stellig negen

tienden van Gods kinderen reeds in hun geboorte degenade ontvingen, dat ze geboren wierden in de banden

OVERHANG TOT DEN H. DOOP. 69

an het Genadeverbond, op de erve des Koninkrijks,in den glans van een hemelsch lieht.

Dat goddelijk privilege nu viel ook u ten deel.Van dat privilege is uw Doop u het teeken geweest,

en daarom moet ge uw Doop u levenslang herinneren.,,Aldaar geboren" buiten uw wil, buiten uw weten,

buiten uw toedoen ; maar krachtens het willen, met hetweten, door het doen van uw God.

En daarom zijt ge gedoopt geworden.

II.

3oove[en a18 gij in ifitistus gedoopt 5ijt."

OOK GIJ ZIJT GEDOOPT.

Want zoovelen als gij in Christus ge-doopt zijt, hebt gij Christus aangedaan..

Galaten 3 : 27.

Ook gij zijt gedoopt. Gedoopt in den naam van Vader,Zoon en Heiligen Geest. En door dien Doop ook zicht-baar onder de hoede van het Genadeverbond gesteld.

Daar wist ge, toen het Doopwater u op het voor-hoofd wierd gesprenkeld, wel niets van af. Het ginggeheel buiten u ow. Gij waart er geheel lijdelijk onder.Ge kondt er niets tegen, er niets voor doen. Maar metdat al is uw Doop aan u voltrokken en repent in uwleven wee.

Had men u, als weerloos wicht van weinig weken,in stede van naar den heiligen Doop naar der Jodenbesnijdenis gebracht, of waart ge dieflijk ontstolen ennaar een Turksch of Heidensch land gevoerd, ge zoudter evenmin iets aan hebben kunnen doen. Ge waartwilloos en een ander kon met u doen naar zijn wil.En zoo ook is uw Doop in uw eerste levensdagen udoor den wil eens anderen toegekomen.

Zult ge nu daarom zeggen : mij toegediendeDoop gaat mij niet aan. Deswege mogen zij toezien die

00K GIJ ZIJT GEDOOPT. 71

mij lieten doopen !" Maar immers dat zou een pureillusie zijn want ook uw ontvangenis en geboorte hingniet van u af, en gaat dan daarom uw geboorte, uwontvangen van het leven, uw mensch-zijn onder de kin-deren der menschen u niet aan?

Of zult ge antwoorden : n Ja, maar mijn geboorteschonk mij ntijn leven, en dat voel, dat geniet ik; maarvan mijn Doop ontwaar of merk ik niets," gun mij daneen wedervraag.

Er zijn nadat ge als kindeke geboren waart, zekertien, misschien twintig jaren verloopen, eer het myste-rie uwer geboorte zich allengs your u ontsluierde. Eerstwist ge ook daar niets van. Toen zijt ge allengs vaneen vader en moeder gaan hooren. Voortgaande hebtge tot uwe bevreemding ontdekt, dat ge en eens nietwaart. Toen hebt ge een tijclbng den droom meege-droomd, dat ge van elders in uws vaders huis waartingedragen. En eerst toen ge ouder wierdt, is u allengshet geheimnis voor uw bewustzijn getreden, dat ge ge-boren waart uit uws moeders schoot.

In uw geboorte, die buiten uw wil en weten omging,lag dus ook een mysterie, waar ye eerst niets van ver-moeddet, waar ge eerst niets aan gehecht hebt, en dateerst van lieverlede voor u ontdekt is.

Wat zou het dan zijn, indien het zoo ook met ?noDoop gelegen was ?

Immers ook van dien Doop weten godzalige mannenen vrouwen, die allengs op hun dagen komen, te yen-halen, dat ze eerst niets aan hun Doop sadden gehecht,niets van een mysterie, dat daarachter en daarin lag,vermoed hadden ; maar dat allengs en van lieverlee ookover dien Doop het licht voor hen is opgegaan. En datze toen ontdekt hebben, hoe die Doop niets minder dandie geboorte over hun leven heeft beslist, en dat zoodie geboorte hen opleidde tot hun aardschen vader, dieDoop bleek een heilige band te zijn, die hen bond aanhun Vader, die in de hemelen is.

72 OOK GIJ ZIJT GEDOOPT.

Stel nu, gij merkt daarvan dusver nog niets; neemaan dat het voor uto besef nog altoos staat, alsof dieDoop niets was, dan een zelcere plechtigheid, waarbijeen mensch u water op het hoofd druppelde en eenigeheilige woorden uitsprak ; zoodat ge van een myste'rie,dat daarachter zou schuilen, van een heilige werking,die daardoor op u uitgeoefend zou zijn, nog niets terwereld vermoedt ; eilieve, dan staat gij immers tegen-over uw Doop nog precies in dezelfde onnoozele con-ditie als een kind van zes of zeven jaar nog tegenoverzijn geboorte staat, en dat er ook nog hoegenaamd nietsvan vermoedt, dat er in die geboorte zulk een dieplevensmysterie zou schuilen.

En als gij dan tegenover diegenen, voor wie het lichtover het Doopsmysterie wel opging, u sterk uitliet, datge daar niets van gelooftiet, zoudt ge dan veel anderszijn dan een kindeke van zeven jaar, dat aan zijn rime-der vertellen wou, dat er van een mysterie bij zijn ge-boorte eigenlijk niets aan was ?

Toeaegeven moet, dat het Doopsmysterie voor u nietskan beteekenen, zoolang uw eigen persoonlijk geloof nogniet in dat mysterie indrong.

Maar als ge anderen, en daaronder godzalige mannenen vrouwen, u telkens hoort verzekeren, dat zij allengsin dit Doopsmysterie zijn ingeleid; dat het welwaarlijkbestaat ; en minstens van even verre strekking is alshet mysterie uwer geboorte; wat grond of recht zoudtgij dan hebben, om dit voor inbeelding te verklaren?

Veeleer moest dan reeds het gerucht dat er zulk eenDoopsmysterie is, u prikkelen, om met heilige nieuws-gierigheid in dit mysterie in te dringen, en niet terusten, eer ge er alles van wist.

En als ge dan u zelf bekennen moat, dat ge reedsals kind, soms te nieuwsgierig waart, om in het mys-terie van de menschelijke geboorte in te dringen; maarechter nooit eenige neiging in u ontwaard hebt, orn meteen heilige nieuwsgierigheid achter het mysterie van uwDoop te komen, ligt dan hierin niet reeds een oordeel ?

Het oordeel, dat de dingen des vleesehes uw weet-

00K GIJ ZIJT GEDOOPT. 73

gierigheid sterker prikkelen dan de dingen des geestes.En zou er dan niet in uw conscientie zelve een in-

nerlijke prediking zijn, die n uw onverschilligheid tenopzichte van uw eigen Doop als uitvloeisel van de zondevan uw hart verwijt ?

Of zult ge zeggen : Indien dan al mijn Doop mij ietsten goede toebracht, welnu, zoo is dit goede mijn deel,en zal mijn nadenken er over er weinig aan toedoen.

Maar dan mag toch gevraagd, of ge dan nooit ge-hoord hebt, dat uw Doop u ook wel eens kwaad kondoen ? Van het heilig Avondmaal , van het andereSacrament , kwam u toch ook wel ter oore; dat menzich een oordeel kan eten en drinken. En zou dit danook niet met uw Doop zoo kunnen zijn ? Zou men ookniet gedoopt kunnen zijn met een Doop, die ten slottebleek, ons tot een oordeel geworden to zijn ?

Ge zijt gedoopt in Christus Jezus. Maar van dienChristus staat het dan toch vast, dat reeds Simeon inden tempel van het kindeke Jezus profeteerde : u Dezewordt gezet tot een val en opstanding." En de heiligeapostel getuigde van het Evangelie, dat het wel voorden een een reuke des ]evens ten Leven, maar ook voorden ander een reuke des doods ten doode is. En alsdan nu uw Doop u reehtstreeks met Christus in ver-band zet, kan het dan anders of er moot van twee6neen uit volgen : val of opstanding, oordeel of voordeel,de dood of het Leven?

En gaat zulks u dan niet aan?Konden er dan uit dien Doop ook niet verplichtingen

voor u voortvloeien, evengoed als er voor u verplich-tingen voortvloeien uit uw geboorte uit die bepaaldeouders ? Ja, zou het ook niet kunnen zijn, dat, evenalser voor u uit uw geboorte rechten voortvloeien, zelfsrechten op een erfenis, dat er ook zoo in uw Doopheerlijke rechten seholen, die voor u van het uiterstebelang waren ?

74

00K GIJ ZIJT GEDOOPT.

Zoo ziet ge dus wel, dat het er niets toe doet, ofge van uw Doop al zelf niets afwist en er niets aantoebracht, maar dat het voor a zaak blijft, ja, noodzaakis, om over uw Doop licht te vragen, in het mvsterievan uw Doop in te dringen, en u op de hoogte testellen van de verplichtingen en rechten , die uit uwDoop voor u voortvloeien.

Te doen alsof uw Doop u niet aanging, is in elkgeval iets ongerijmds.

Had nu in uw Doop alleen uw vader en de Dienaardes Woords iets aan n gedaan, zoo ware het nogminder.

Maar zoo is bet niet.Evenals in uw geboorte wel iets van uw vader en

van uw moeder was, maar er in die geboorte veel meernog een daad Gods was, die besloten had u in hetaanzijn to roepen , bepaald had uit welke ouders, enwaar, en op wat uur ge zoudt geboren worden; veror-dineerd had wat soort menseh , en van wat card enkarakter gij zijn zoudt, en toen op het juiste oogenblikuw ziel gesehapen had, zoo ook is het met uw Doop.

Ook in den Doop is wat uw vader deed en de Dienaardes Sacraments deed geheel verdwijnend bij de daadGods in het Sacrament, die u liet geboren worden inde schaduw van zijn Genadeverbond, en niet in eenHeidenland; die u uw aanzijn gaf in een gezin, waarde Doop nog gezocht wordt; en u deed inkomen in eenkerk, waar zijn heilige Doop ook aan kinderkens bediendwordt; en die toen op het heilig oogenblik zelf zijnSacrament tot Sacrament heeft gemaakt, door onder debesprenkeling met het water, zijn Goddelijke kracht inhet Sacrament te laten werken.

Zonder een daad Gods is er geen geboorte van eenmenschenkind, en zonder een daad Gods kan geen kinddes mensehen gedoopt worden.

Wel is er soms schrindoop, gelijk er ook onder men-

OOK GIJ ZIJT GEDOOPT. 75

sehen een schijngeboorte kan zijn, dat er niet gedooptis en Been kind geboren wierd. Maar daar reppen we nuniet van. We spreken van een wezenlijken Doop, gelijkwe spraken van een wezenlijke geboorte, dat ge zeggenkunt: Er is een kind geboren, en deze mensch is gedoopt.

En dan is er altoos de daad Gods, zijn goddelijkewerking, die niet ledig tot Hero wederkeert, maar diealtoos, evenals de geboorte, ten zegen of ten vloek moetworden.

Een daad Gods, die in dit uw korte aardsche levennog slechts even haar spoor teekent, maar die in veelsterker mate beslissen zal voor uw bestaan in de eeu-wigheid.

Maak daarom aan die roekelooze onnadenkendheid hoeeer hoe beter een einde; en zeg het u telkens en telkensweer: ,,Ik ben niet slechts geboren, maar ook gedoopt,en ook achter dien Doop schuilt een diep mysterie, waarik voor on en eeuwig mee te maken heb.'

Waarmede ge to maken hebt, omdat in uw Doop,evengoed als in uw geboorte, God over u te beschikkenheeft, vrijmachtig en souverein.

Zooals Hij geheel vrijmachtig en souverein, den eeneen jongen en den ander een meisje doet geboren worden,waarmede loch hun toekomst voor heel hun ]even beslistis, en waaraan zij niets veranderen kunnen, zoodat nochde jongen ooit een meisje, noch het meisje ooit eenjongen kan worden, zoo ook heeft uw God over u be-schikt in den Doop.

Anderen werden niet gedoopt, gij wel.Maar nu zijt ge dan cok gedoopt, en ge kunt nooit

weer een ongedoopte worden.Ge kunt uw Doop niet te niet doen. Ge kunt uw

Poop niet ongedaan maken. En of ge al uw Doopvergeet; er niet aan denkt; ja, er tegen mort; hetbaat u alles niet, gij zijt en blijft een gedoopte, en naaruw Doop zult ge geoordeeld warden.

00K GIJ ZIJT GEDOOPT.

Alzoo toch spreekt de heilige apostel : // Zoo velen clanals gij in Christus Jezus gedoopt zijt, hebt gij Christusaangedaan."

Voor zooveel ge uit uw vader geboren zijt, hebt geuw vader aangedaan, d. w. z. draagt ge zijn naam,vloeit zijn bloed u in de aderen, rekent ge met zijngeslacht, en zult ge in de eere of smaad van uw vaderdeelen. Dat komt zoo, of ge wilt of niet.

En zoo ook hebt ge, zoovelen als ge in Christus ge-doopt zijt, den Christus aangedaan, en wordt ge dusnaar hem en met hem gerekend. En ook dat geschiedtzoo, of gij het wilt of niet wilt. En al naar ge hetwilt of niet wilt, uzelven ten zegen of ten vloek.

„kuot u doopen."

VERZULNI VAN DEN H. DOOP.

En nu, wat vertoeft gij? Sta op, enlaat u doopen, en uwe zonden afwasschenaantoepeode den naam des Deeren.

Hand. 22 : 16.

Nog altoos zijn er Christelijke pariahs in ons land.Pariahs noemt men in Indie lieden, die niet inge-

lijfd zijn in een heiligen, socialen kring of kaste. Enzoo is Christelijke pariahs een niet ongeschikte naam,om die verwaarloosden aan te duiden, die temiddenvan een Christelijke omgeving nog altoos ongedooptvoortleven.

Let op die bijvoeging: temidden eener Christelijke om-geving.

Want natuurlijk, als ge huisgezinnen binnentreedt,zooals ge die vooral in onze grootere steden bij hon-derdtallen vinden kunt, waar nooit meer gebeden wordt,waar met de Heilige Schrift stelselmatig gespot wordt,en de levensleus weer als in Noachs dagen werd :B Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij",clan komt het niet in u op naar den heiligen hoop tevragen. Eer stuit het u dan, zoo ge hoort, dat ookuit zulk een gezin nog een kind naar de Doopvont

78 VERZTIIM VAN DEN II. DOOP.

wierd gedragen, of zoo het een rijk Mennonietengezinis, op later leeftijd naar den Doop ging.

Immers tusschen zulk een gezin en den heiligenDoop br-staat niet de minste gemeenschap. Zulk eenlevenstoon en de heilige Doop vloekt. En zelfs hetfeit der ervaring, dat soms ook uit zulk' een gezin nogeen enkele tot bekeering kwam, ontneemt niets aanhet oordeel, dat zulk een erger dan Heidensch gezindoor zijn spelen met den Heiligen Doop over zich haalde.

Ook hiervan geldt het: li Dwaalt niet, God laat zichniet bespotten."

Dezulken noemen we dan ook geen ,Christelijkepariahs". Het zijn eenvoudig huisgezinnen, die geheelen al van den Christus zijn afgevallen, die met hetLichaam van Christus ganschelijk gebroken hebben, endaardoor in goddeloozer conditie verkeeren, dan de Ma-homedanen in Arabi.e of de Heidenen in China.

Neen, Christelijke // pariahs" zijn die enkele onge-doopten, die nog hier en daar in overigens Crhistelijkekringen worden aangetroffen, en aan wier ongedooptenstaat hoe eer hoe beter een einde moet worden ge-maakt.

Zijt gij zeker dat ge gedoopt zijt?Noem dit geen vreemde vraag, want, helaas, er zijn

er maar al to velen, die allerlei dingen aan hun oudersgevraagd hebben, maar nog nooit informeerden naar huneigen Doop.

Nieuwsgierig is men anders genoeg, en zelfs durftmen tot onbescheiden wordens toe alles aan zijn oudersvragen. En het is dus niets dan onverschilligheid orn-trent uw eigen Doop, zoo ge nog nooit onderzocht, waar,wanneer en door wien ge gedoopt zijt.

Eigenlijk moesten de kerken nog als vanouds eendoopakte afgeven.

Vroeger deed men dit, toen er nog geen Burgerlijkestand was, en men dus geen geboorte-akte kreeg. Men

VERZUIM VAN DEN H. DOOP. 79

wierd toen bijna altoos op den dag zelven gedoopt,waarop men geboren was, of althans kort daarna, enzoo deed de doopceel toen denzelfden dienst, dien thansde geboorte-akte doet. In de spreekwijze : n iemandsdoopceel lichten" is hier de heugenis nog van over.

Maar toen de geboorte-akte kwam, was de doopceelvoor een later huwelijk of een mogelijke erfenisse nietmeer noodig; en toen vroeg men er niet meer om.

Een tijdlang teekenden toen onze vaderen de doop-ceelen in hun huisbijbel op. In elk gezin had meneen grooten folio-Statenbijbel met wit papier er voor,en daarin teekende men zijn eigen Genesis en de Gene-sis van zijn geslacht aan.

„Genesis" toch beteekent de geboorten en beginselenen aanvangen der dingen. Gelijk er dan ook in Gene-sis telkens bij staat: n Dit zijn de geboorten, d. i. deGenesis, van Noach, van Abraham" enz. En zoo nuboekten onze vaderen bij de Genesis van de HeiligeSchrift, de Genesis van hun eigen geslacht en persoon,en teekenden in hun bijbel aan, waar en wanneer zegeboren waren; waar, wanneer en door wien ze warengedoopt; door wien, met wien en waar ze gehuwdwerden; en ten slotte waar en wanneer hun lievenstierven en begraven werden. Een kostelijke, een hei-lige, een historische gewoonte, die hoe eer hoe beterin al onze gezinnen moet worden hersteld, met invoe-ging van alle reeds gestorvenen, die men zich nog her-inneren kan. Voor elk gezin een geslachtboek. Nietslechts voor de mannen van adel, maar ook in het ge-zin van den werkman. Want immers ons geslacht iseen deel van ons eigen leven; de wortel waaruit wegesproten zijn.

Dan behoefde de vraag: n Zijt ge wel gedoopt?" nooitmeer gedaan te worden. Dan wist men zulks, en stondhet te boek.

Nu zijn er ongedoopten van velerlei gading.Veel, zeer veel ongedoopte kinderkens, die reeds lang

8 0 VERZITIM VAN DEN H. DOOP.

gedoopt moesten zijn. Eigenlijk moet de Heilige Doopde geboorte op den voet volgen ; en reeds bij een kin-deke van drie en meer weken moet het llongedoopt"zijn dus afgekeurd. Doch hierin schuilt, naar de usantieonzer ingezonken tijden, nog geen opzettelijk verzuim,daar nog altoos verreweg de meesten in den waan ver-keeren, dat er voor de 3de of 4de levensweek van BeenDoop sprake kan zijn.

Erger daarentegen wordt het, zoo ook die thans ver-keerdelijk aangenomen termijn van een maand of ietsdaarboven, overschreden woidt. Dan loopt het op eenhalf jaar. Straks op een jaar. En is men die grenseenmaal over, dan worth het uitgesteld en altoos weeruitgesteld, tot men ten leste kinderen van 3, 5, 7en meer jaren vindt, die nog altoos ongedoopt rond-loopen. En dat niet, omdat men tegen den kinderdoopis, maar omdat men slordig leeft en het heilige nietacht, en in al zulk verzuim geen zonde ziet.

Daar konit nu allengs wel beterschap in, want zeergroot is het aantal van zulke kinderen, waarbij, na degebeurtenissen der Separatie en der Doleantie, de Door).is ingehaald.

Maar toch er verkeeren nog altoos geheele scharenvan kinderen in zulk geval; veel meer dan men wanenzou ; en op doze alien moet gewerkt, dat de Doop hunzoo spoedig mogelijk worde toebediend.

Soms is hierbij armoe, soms pure slordigheid, somsdieper zonde, soms kerkelijk bezwaar in het spel geweest.

als in het schamele gezin de bevalling dermoeder de laatste penning uitputte, en er geen fatsoen-lijk kleed voor de moeder is, om ter kerke te gaan,en ook het kindeke geen Zondagskleedje heeft om tenDoop gepresenteerd te worden.

Toestanden waar het hart bij schreit ; waar broederendiakenen wel een helpende hand mochten bieden, enwaar nooit anders dan met diepen weemoed aan maggedaeht worden maar die toch nooit het verzuim vanden Doop verontschuldigen.

Handelde men toch Gereformeerd, en liet men zijn

TERZDIM VAN DEN II. DOOP. 81

kindeke terstond na de geboorte doopen, op Zondag ofin de week doopen, dan verviel heel dit bezwaar van-zelf, en zou er geen Doop verzuimd worden.

Niet zelden is dit beroep op zijn armoe dan ook nietsdan een voorwendsel om zijn //pure slordigheid" tebedekken.

Men kon wel, en het zou ook wel, als men maarwilskracht had, zich meer gewend had aan een geregeldleven, en de kunst verstond om een vast besluit te ne-men. Dan toch zou het reeds terstond bij de geboortevaststaan : Dan en dan gaat het kindeke ten Doop, endat besluit zou worden uitgevoerd.

Maar helaas, die vvilskracht, die vastheid van levenontbreekt in zooveel gezinnen. Men leeft bij den dag.Men leeft gedachteloos. Men drijft of naar den stroomder dagelijksche veelvuldigheden. En zoo is uitstellenregel. Van uitstellen komt vergeten. Eu dan is er tenslotte geen enkele prikkel meer, die tot plichtsbetrach-ting drijft.

Ook zonde is niet zelden een verhindering voor denDoop geweest.

Hetzij dat het kindeke in zonde van ontucht verwektof ook geboren was, hetzij dat het zondig wangedrag vanden man, aan het opgaan ten Doop in den weg stond.

Nu kan wie een menschelijk hart heeft, die schaamtein het vrouwlijk gemoed beide malen verstaan; maartoch mag ze nooit in die mate toegelaten, dat ze denDoop verhinderen zou.

Ook wie gelooft kan struikelen, diep vallen zelfs, maarhierin juist koint het geloof dan uit, dat het uit Bienval zich met verbrijzeling der ziele weer tot zijn Godverheft, en juist het heilige zoekt.

En waar de zonde van den man, in dronkenschap,ruwheid of ongeloof, het opgaan ten Doop pijnlijk maakt,daar bedenke de vrouw haar zonde, hoe ze tot bethuwelijk met zulk een man kwam, en bekenne ze voorGod, hoe juist onder zulk een man en vader, haar

6

8 2 VERZUTM VAN DEN H. DOOP.

kroost aan den heiligen Doop nog te sterker behoeftezal hebben.

Het ongeloof van den man, ook al is hij zedelijkbraaf, valt onder hetzelfde gezichtspunt.

Dan vindt zulk een man den Doop een kinderachtig,ijdel iets. Hij wil niet mee. Soms zelfs legt hij moeie-lijkheden in den weg. Maar ook dit verontschuldigt demoeder niet, noch ontslaat haar van haar plicht. Zijmoet in het heilige optreden, niet als de man zelf hetdoet, maar juist als de man in gebreke blijft. En ookhier geldt het: Waarom gehuwd met een man, die denChristus Gods niet beleed! En nu gij er mee gehuwdzijt, moet nu niet alles gedaan, om uw kroost juistzeer nauw, en dus wel allereerst door den Doop, aanhet heilige te verbinden ?

Jets anders is verzuim van den Doop om kerkelijkbezwaar.

Soms woonde men te ver af. Soms kon er geen dienstdes Woords en der Sacramenten zijn. Droeve toestanden,die aan uw God bekend zijn, en u niet schuldig zullenstellen, zoo ge er geen zonde in mengt, en dus zoodraer Doop te verkrijgen is, dien Doop ook voor uw kin-deke zoekt.

Aan dit laatste toch hangt ten slotte alles.Het verzuim moet ingehaald. Onze Christelijke pariahs

moeten allengs geheel verdwijnen.Verdwijnen onder de kinderen.Maar verdwijnen ook onder de volwassenen,Niet om maar een ieder te doopen, maar wel om te

doopen al wie op den Doop recht heeft.En daarom mocht het zijn, dat iemand van meerdere

jaren dit las, die nog ongedoopt voortleeft, en uitschaamte nog altoos den Doop uiet gezocht had, danbekeere hij zich van dezen doolweg en zoeke hoe eerhoe beter het heilig Sacrament.

IV.

„(in het was de voor6ereidina."

VOOR DEN H. DOOP.

En het was de voorbereiding van hetPascha, en omtrent de zesde ure, en hijzeide tot de Joden : Ziet, uw Boning!

Joh. 19 : 14.

Aan het Sacrament, dat de geloovigen saam en te-gelijker tijd ontvangen, gaat juist deswege een gemeen-schappelijke voorbereiding vooraf.

Maar bij den heiligen Doop kan dat niet. Wantimmers gedoopt worden we maar eens, en dat op zooonderscheiden tijden, dat bij den heiligen Doop van eengemeenschappelijke voorbereiding geen sprake kan zijn.

Ook kan er niet, gelijk aan het Avondmaal, een ker-kelijke voorbereiding aan den heiligen Doop voorafgaan,omdat hiervoor in goed-Gereformeerde kringen de tijdontbreekt.

Thans zou dat kunnen, nu bijna ieder den Doop een,twee a drie weken uitstelt ; maar het kan niet, wanneerde oude usantie onzer vaderen terugkeert, en de Doopde geboorte op den voet volgt.

Vandaar dan ook dat ge in uw Doopsformuller nietsover zulk een voorbereiding vindt, en er kerkelijk nooiteen dienst als llVoorbereiding voor den heiligen Doop',

84 vOott DEN H. DOOP.

is ingesteld. Wel een dienst als ti Voorbereiding voorhet heilig Avondmaal"; maar voor den Doop niet.

. Dit nu is, helaas, oorzaak geworden dat de meestenin den waan verkeeren, alsof bij den heiligen Doop zulkeen voorbereiding dan ook niet te pas komt, en datverreweg de meesten met hun lievelingen tot den Doopnaderen in geestelijk geheel onvoorbereiden toestand.

Wel is er steeds zekere, soms zelfs al te drukke,voorbereiding voor het uitwendige. Er moet onderzochtevie doopen zal; welke kerk het meest geschikt is ; Nr aarmen zijn briefje moet halen; wie het kind zal heffen ;hoe men het kindeke kleeden zal ; in wat gewaad menziehzelf zal steken; wie van de magen en vriendenzullen meegaan; wat men betalen moet aan fcoien enuit zal reiken aan de artnen; en ook wel, hoe menthuis gekomen, zijn magen en vrienden aan het Doop-maal onthalen zal.

Voorbereiding van allerlei aard dus, en een voorbe-reiding die niet mag afgekeurd ; want al wat met denDoop sameuhangt, heeft reeds uit dien hoofde belang ;

en ook is het goed, dat alles met overleg en orde ge-schiede, maar toch als al deze voorbereiding is afge-loopen, wat is er dan eigenlijk nog voorbereid voor dotheiligen Doop?

Natuurlijk uw kindeke kunt ge tot den heiligen Doopniet voorbereiden.

Dat is Gods werk.En als het Hem, den Vader der geesten, niet ge-

hengt, uw kindeke vooraf de genade der wedergeboortete schenken en het alzoo de kiem van het geloofsver-mogen in te planter, clan zal het uw kindeke nietsbaten, al wierd het tienmaal gedoopt, ja, dan zal dieDoop eer het oordeel voor uw kindeke verzwaren.

Maar al verblijft deze wondere genadedaad alleen enuitsluitend aan Gods souvereine vrijmacht, dan mag toehgevraagd, of het goed is, dat gij, als varier en moeder,

V6011 DEN II. Door. 8 5

in de dagen die tussehen geboorte en Doop verloopen,om dit goddelijk geheimnis ganschelijk niet bekommert.

Ge hebt u wel bekommerd om de vleeschelijke ge-boorte van uw kind. Maar wat nit vleesch geborenwierd is vleesch. Niemand kan een reine geven uitden onreine. En als ge dat lieve wicht nu in de wiegziet liggen, moest toch met overweldigende kracht zichde vraag aan u opdringen: Schonk God hier nu ookeen tweede geboorte? Heeft de Vader der geesten, diemij dat kind en aan dat kind het levenslicht sehonk,nu aan dat kleine wicht ook reeds genadelicht in deziel doen toestralen ? Het kan morgen sterven. o, Diekleine wichtjes sterven vroeg weg in gansch zeer grootemenigte. En als ook mijn lieveling vroeg van mij ging,zal dan ook deze bloemknop eens ontluiken in den hofdes Heeren?

Wie zdo vraagt, die krijgt er ook gebed voor. Msvrucht van het gebed wekt God de Heere geloofsbe-weging in zijn ziel. En zoo grijpt ge het woord derbelofte, en wetende dat dit kindeke uit ll geloovigen"geboren is, maakt ge u op, om voor uw pasgeborenlieveling den Doop to vragen, onderstellende, vertrou-wende, ja, geloovende, dat God uw kindeke nog rneersehonk dan wat de geboorte bracht uit het vleesch.

Reeds zoo wordt uw gemoedsstemming, eer ge tenDoop gaat, een heel andere.

Want immers met wat heel ander oog zult ge uwlieveling aanzien, indien ge in dat vertrouwen den Doopvoor uw kindeke zoekt ! Hoe zal uw kleine schat danin zijn wieg of op uw schoot liggen , als omstraaldmet een glans van goddelijke genade? Wat zult ge danveel minder hechten aan al het uitwendige, en schiereeniglijk opzien tot dien Vader der lichten, van wienook bij en in den Doop de zegen aan uw lievelingmoest toekomen!

Er komt clan een geheel andere richting in den ganguwer gedachten.

8 6 V6011 DEN H. DOOP.

Ge hebt dan lets waar ge n aan vastklemt.De Doop is dan niet meer lets vaags en vorrnelijks,

waar ge eigenlijk niets bepaalds bij denken kunt, maardie heilige Doop vindt dan zijn grond in een genade-werk, dat God de Heere reeds in uw kleinen lievelingvolbracht.

En dat zal dan vanzelf tot uiting van gedachten tusschen man en vrouw leiden.

Zooals men saamsprak over de aardsche geboorte vanden kleine, zoo zal men dan ook saamspreken over het”bad der wedergeboorte," en saam zich verbonden ge-voelen in een geestelijke liefde voor zijn kind.

Ja meer nog, van vader en moeder zal die heldere,welbewuste ernst ook op de overige huisgenooten af-stralen.

Ook die zullen niet maar hooren, dat broertje of zusjegedoopt zal worden, en dat er dus fraaie doopkleerenzullen zijn en straks een doopmaal. been, ook zij zul-len onder den indruk komen, al naar hun jaren zijn,dat er sprake is van een werk Gods, waarop hij zelfdoor zijn Doop het zegel zal zetten. En ze zullen merken, dat ook dat kleine zusje of broertje nog lets andersis dan een lief klompje vleesch, om to troetelen; wantdat God de Heere, de trouwe Vader in de hemelen,ook met dat kleine kindeke in de wieg reeds bemoeie-nis heeft.

Dan zullen vader en moeder ook hun reeds gedooptekinderen bij hun eigen Doop brengen.

Heel het gezin zal onder den indruk van den heili-gen Doop gaan verkeeren.

Zelfs de dienstmaagden zullen in dien zegen deelen.En zoo zal, reeds eer de Doop voltrokken is, koeste-

ring in geestelijken zin van den komenden Doop zijnuitgegaan.

.En dan komt hierbij nog een andere voorbereiding.Men zal straks in het midden der gemeente, voor

V6OR DEN H. Door. 87

het aangezicht des Heeren , op drie vragen hebben tean twoorden.

Vragen wichtig van inhoud; vragen met een diepenwortel ; vragen van verre strekking.

En za I men nu die vragen zoo maar losweg aan-hooren, en zonder ze eigenlijk goed verstaan te heb-ben, met een knik van bet hoofd beantwoorden, alswaren die vragen een pure formaliteit ?

Helaas, zoo gaat het maar al te dikwijis toe; en zoois het to begrijpen, dat bijna niemand zijn mond meeropendoet, om duidelijk en luidkeels ja te zeggen, maarbet afdoet met een knik met het hoofd.

Dat hoorde niet zoo. leder vader moest spreken. Nietflauw en half murmelend, maar met duidelijke stem.Liefst niet alien tegelijk, maar op het rijtje af, eenvoor een, nadat ze bij name waren afgeroepen. BroederN. N, wat is op die vragen t.tw antwoord? — en datbroeder N. N. dan antwoordde : Ja ?k.

Dat zou sneer aangrijpen, en daardoor meer nopen omvan tevoren die drie wichtige vragen nog eens te lezenen te herlezen, in to denken en te overdenken. Wantbet zijn toch vragen, waar, o, zooveel inzit. Vragen, dieeigenlijk elk Doopvader van buiten moest kennen. .

Nu is, helaas, en bet doen en het beantwoorden vandie drie vragen vaak niets dan een leugenaehtige vorm,een schijnheilige plechtigheid, een kerkelijke onwaarheidvoor Gods oog.

En voelt ge de noodzakelijkheid weer, om u voor tebereiden voor „die vragen," dan zult ge vanzelf ook totbet laatste komen wat deze voorbereiding van u vraagt,en ook vooraf aan de hand van uw Doopsformulier eensover den Doop zelven pan nadenken.

Dan zal de een het Doopsformulier zelf vooraf eensnalezen, om bet, als het straks in de kerk gelezen wordt,te beter te kunnen volgen ; althans zoo de Doopbedienaarhet door zijn rad en inslikkend lezen niet bederft.

88 v6oR DEN H. DOOP.ry ,x, -`---

Maar een ander zal nog verder gaan, en ook eensnalezen wat zijn Catechismus in den 26 en en 27en Zondag,en wat zijn Belijdenis in art. 34 van den heiligen Doopbelijdt.

Nog weer een derde zal de Schriftuurplaatsen na-slaan, die van den heiligen Doop handelen, om vooralbij den Doop van den Heere Jezus stil to staan.

En ten leste zullen er ook zijn, die nog eens eenafzonderlijk geschrift over den Doop in handen nemen,eu niet rusten, eer ze in dit stuk van hun belijdeniseen klaar en helder inzicht erlangden.

En als dit alles dan gepaard mag gaan met een ge-voelige beweging der ziel, waardoor God de Heilige,Geest zelf u in de heerlijkheid van den Doop inleidt,en inleidt in al de geheimnissen die met den Doopsaamhangen, o, dan zal dat vooruit bezig zijn met uwto doopen Beveling; dat vooruit bezig zijn met die vra-gen ; dat vooruit indringen in uw belijdenis; dat vooruitlezen van de Heilige Schrift; en dat vooruit indringenmet gebeden en dankzegging in de werkingen des Gees-tes, u den komenden Doop van uw Beveling tot zooheel jets anders en veel rijkers maken, dat ge dan eerstrecht gevoelt, hoe ge vroeger, bij uw gedachtenloos enonvoorbereid ten Doop gaan, vaak gezondigd hebt.

Zoo zal de Doop, die aanstaande is, een lieflijkengeur om zich verspreiden, die uw eigen ziel verkwikt,in uw huis cen heiliger toon brengt, en u een rijkeprediking is van de ontfermingen uws Gods.

V.

„Lek (j. ij den Leilip 03cest ontvangen?"

ONDER DEN H. DOOP.

Hebt gij den Heiligen Geest ontvangenteen gij geloofd hebt?

Hand. 19 : 2.

Hoe verkeert gij onder de bediening van den heili-gen Doop

Velen verkeeren er liever ganschelijk niet onder,tenzij zij zelven een eigen kind ten Doop brengen.

Dat merkt ge wel aan de sehromelijke leegte, die inde namiddagbeurten vaak viel waar to nemen als ergedoopt wierd. Nog erger aan de ongereformeerde in-stelling van afzonderlijke Doopbeurten. En het sterkstaan hen, die wegloopen als de Doopsbediening een aan-yang gaat nemen.

Men denkt dan: „Die Doopsbediening is voor dieouders, die daar met hen kinderen verschenen zijn,maar mij gaat ze niet aan !" En natuurlijk, waaromzou men dan nog langer blijven De preek is nit.Dus gaat men.

Juist op dezelfde manier, als in de Roomsehe kerk,zij die niet communiceeren opstaan en de kerk verla-ten, als de Communie begint.

Maar onderstel, gij deedt zoo niet. Gij bleeft. Gij

9 0 ONDER DEN H. POOP.

pleegt ook de bediening van den heiligen Doop bij tewoven. En daarom zij de vraag herhaald: Hoe verkeertgij onder de bediening van zulk een Doop?

Ze boeit u.Gij vindt iets school's, iets lieflijks in dat verschijnen

in het midden der gemeente van die pasgeboren wicht-jes. De Doop zelf gaat ook plechtig toe. De aanspraakaan de Doopouders vondt ge treffend.

En terwijl zoo de kinderen, die ter kerk waren, opstoel of bank klommen, en zich uitrekten, om er ietsvan te zien, hebt gij ook in heilige aandoening gestaardop dit aangrijpend tafereel.

Vooral waar het oog anders zoo weinig in onze eere-diensten geniet, hebt ge in dat boeiend schonwspel ge-noten.

Misschien deedt ge zelfs meer.Een enkel maal dacht ge allicht bij het zien van zulk

een Doopsbediening aan uw eigen Doop terug; en, zooge vader of moeder zijt, ook aan uw eigen Doopsbeloftebij den Doop van uw kroost.

Doch daar bleef het clan ook bij.Verder drongt ge niet door.Meer had die bediening van den heiligen Doop u, aan

uw eigen ziel, niet te zeggen.

Doch boor nu, wat de heilige Paulus te Efese aan deJohannes-jongeren vroeg.

Hij zei tot hen, lees het maar in Hand. 19 : ,, Hebt0 den Hagen Geesi onivangen, toen gij geloofd hebt?"d. w. z. toen ge door den Doop in de kerk zijt opge-nomen. Toen antwoordden die mannen van : neen. Zehadden zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest was.lets wat natuurlijk niet zeggen wil, dat ze nooit vanden Heiligen Geest hadden gehoord. Dat ware onge-rijmd. Neen, maar ze bedoelden, dat ze nog nooit vaneen mededeeling des Heiligen Geestes bij den Doop ge-hoord hadden.

ONDER DEN H. DOOP. 91

Zoo zegt ook de Evangelist Johannes: u De HeiligeGeest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheer-lijkt was" (Joh. 7 : 39). Wat natuurlijk niet kan be-teekenen, dat de Heilige Geest nog niet bestond ; maaralleen zeggen wil, dat de uitstorting en de mededeelingvan den Heiligen Geest toefde, tot na Jezus' hemelvaart.

Vandaar dan ook dat Paulus aan die mannen te Efesetoen nader vroeg : ll Waarin zijt gij dan gedoopt?"

En toen kwam het uit, waarom ze den Heiligen Geestnog niet ontvangen hadden. Ze waren narnelijk welvalschelijk door een discipel van Johannes, in den naamvan Johannes, maar niet door Johannes den Dooper zel-ven met het oog op den komenden Messias gedoopt.

Ze werden daarop nu pas gedoopt in den naam vanden Heere Jezus. Daarbij legde Paulus hun de handenop. En zoo ontvingen ze den Heiligen Geest.

Het is dus een nagebootste doop, en geen Christelijkedoop, tenzif bij dien Doop de Heilige Geest worth wit-vangen.

Lets wat de Doop van Jezus zelf u ook leeren kan.Tanners, toen Jezus gedoopt werd, daalde de Heilige

Geest op hem neder zichtbaar, als in de gedaante eenerduive.

Maar zoo blijkt dan de bediening van den heiligenDoop ook iets heel anders te zijn, dan gij dacht.

Gij dacht, dat die ouders, dat hindeke, die predikeren die koster met de Doopvont den Doop maakten.

Meer zaagt ge niet, en daarom hebt ge niet meervermoed.

En juist daardoor zaagt ge de hoofdzaak, zaagt gehet eigenlijke, het wezenlijke van den Doop voorbij,en zaagt met het oog uwer ziele niets van wat bij enonder die Doopsbediening door 2111) God gesehiedde.

Geen vermoeden zelfs hadt ge er van, dat er op datoogenblik, temidden dier zich verdringende ouders, nogiets anders, iets veel hoogers en heerlijkers geschiedde.

9 2 oNDER DEN IL DOW.

Ge dacht niet aan de daad van God den HeiligenGeest.

Ge hadt niet gelet op wat uw Catechismus u geleerdhad, dat het Sacrament, en dus ook de Doop door Godingesteld was, om het geloof to sterken.

Gij hadt er niet mee gerekend. dat, al kan zulk eenklein kindeke nog niet gelooven, God toch ook in zulkeen klein wicht, reeds voor den Doop, het geloofsver-mogen kan hebben ingeplant. Evengoed als dat kleinekind nog wel niet spreken kan , maar daarom tochreeds bet spreekvermogen van zijn God ontving. En zookwam bet ook niet in u op, dat God de Heere dooreen daad van zijnen Heiligen Geest, dat ingeplante ge-loofsvermogen bij dat kindeke door den Doop sterkt.

Doch nu wordt het u dan ook iets heel anders.Nu is dat aandoenlijke u bijzaak. Dat plechtige slechts

de vorm. En nu ontsluit zich uw oog bij de bedieningvan den heiligen Doop voor dien Onzienlijke, die on-gezien, toch tegenwoordig is, en door zijnen HeiligenGeest een daad van genade verricht aan het hart vanzijn verkorenen.

Doch dan kunt ge hierbij ook niet blijven staan.Immers ook gij zijt gedoopt, en zijt als gedoopte, met

die kinderkens die gedoopt werden, in eenzelfde Ver-bond der genade begrepen.

Hun Doop is dus geen aparte Doop, maar een be-diening van dien eenen zelfden Doop, die door God alszegel op zijn Verbond is gezet.

Zoo dikwijls er gedoopt wordt is het dus altoos deterugkeering van dien 66nen zelfden Doop, waarmeeJezus en al zijn yolk gedoopt wierd; en zoo dikwijls dieDoop weer hediend wordt, is het altoos weer diezelfdeGod, die opnieuw aan zijn yolk zijn Verbond verzegelt.

EtM Heere, een Geloof, tied Doop.Vandaar dat in uw Doopsformulier altoos gesproken

wordt van 'ions en onze kinderen"; en beleden wordt,

ONDER DEN H. DOOM. 93

dat God de Vader, God de Zoon en God de HeiligeGeest, niet enkel aan die kinderen, maar ons betuigtde zekerheid zijner heiligheden.

//AN wij gedoopt worden in den Naam des Vaders,zoo betuigt ons God de Vader" enz.

De Doop van die kinderkens gaat dus ook u zelf aan;spreekt ook u persoonlijk toe ; en het is op die kinder-kens dat God alsnu zijn zegel zet van een Verbondder genade, dat ook u insluit, en dus ook u opnieuwbezegeld wordt.

Niet die kinderkens als zoodanig hebben op den Dooprecht ; maar ze hebben dat reeht alleen omdat ze inhet Verbond geboren zijn ; en dus als het zaad der kerkin het midden der gemeente worden binnengedragen.

Ja, nag nauwer raakt die Doopsbediening heel hetvolk Gods, en dus ook u, zoo gij tot dat yolk behoo-ren moogt.

Immers de werkingen van den Heiligen Geest zijngeen werkingen, die slechts een oogenblik duren, en dieHij dan varen laat.

Eer omgekeerd laat God de Heilige Geest een werkdat Hij begon, nooit varen. Heeft de Heilige Geest dusook in het verborgene uwer ziel, toen ge zelf gedooptwierdt, op een geheimzinnige en voor ons onbegrijpelijkewijze, het geloofsvennogen in a versterkt; en zijt ge,dank zij die sterkitig, later tot daadwerkelijk geloof ge-komen; dan heeft de Heilige Geest ook u sinds uwDoop niet losgelaten, maar u in het oog gehouden, enu verzeld, ja, woning in u getriaakt.

Als gij eet, voedt Gods almacht uw lichaain doorspijs; mar niet otn u, als ge van tafel opstaat, nuvoorts aan uzelf over te laten. Neen, diezelfde almachtGods, die u spijsde, blijft u houden, hoeden en dragen,en als die almacht Gods u ook maar den oogenblik los-liet, hieldt ge op te bestaan. an Hem leeft ge, be-weegt ge u en zijt ge."

04 ONDER DEN H. DOOP.

En zoo nu ook bier.BiJ en door uw Doop heeft de Heilige Geest u ge-

sterkt ; maar niet om u daarna te laten varen. Neen,maar om van oogenblik tot oogenblik dit gesterkte ge-nadeleven in uw ziel in stand te houden en te dragen.

Ook op het oogenblik dat ge onder de Doopsbedie-ning van die kinderkens verkeert, is dus de HeiligeGeest bezig, om in u het genadeleven te onderhouden.En diezelfde Heilige Geest, die daar door den Doop hetgeloofsvermogen in die kinderkens sterkt, is ook bij uin uw bank, of op uw stoel, waar ge zit, woont in u,en bewijst ook u genade.

En nu gehruikt die Heilige Geest de bediening vanden Doop aan die kinderkens als een middel, om ookin u de sterking van uw eigen Doop te laten nawerkenen u de genade te bevestigen.

Maar dan is het bijwonen van de bediening van denheiligen Doop ook heel iets anders voor u.

Zoo wordt het niet meer iets aandoenlijks, maar ietsheiligs.

Een genade bijzonderlijk aan dat kindeke, maar inalgemeenen zin ook aan u bewezen.

Een liefdebetoon van den Ontfermer aan uw eigenhart.

VI.

„dlij 3uft met den keifigen (teestgedoopt warden."

DE WERKING VAN CHRISTI'S IN DEN H. DOOP.

Want Johannes doopte wel met water,maar gij zult met den Heiligen Geestgedoopt worden, niet lang na deze dagen.

Hand. 1 : 5.

Er ligt een wegsleepende bekoring in dat heerlijkdenkbeeld, om llgedoopt te worden met den HeiligenGeest."

De enkele gedachte er aan brengt de ziel reeds inheilige verrukking.

Er gaan zoo allerlei geesten in de wereld uit, en geondergaat van zoo uelerlei geest den invloed, dock zonderdat de inwerking van die geesten u verheft. Maar alte vaak zelts met het bang gevolg, dat die op u inwer-kende geesten uw eigen geest, in uw boezem, onheiligaandoen en bezoedelen.

En daarom gaat u het hart open, als ge hoort vanden Heiligen Geest.

Dat heilige, dat reine, dat goddelijke in dien Geesttrekt u aan. Reeds een onbewust besef zegt u, dat dieHeilige Geest de Geest van Vader en van Zoon moet

96 DE WERKING VAN CIIIIIsTUS IN DEN IL . POOP.

zijn. EnEn als de stemme der kerk uit alle eeuwen, u dandien Heiligen Geest als zelf God leert aanbidden, en ookvoor dien Heiligen Geest het lied uwer hulde vraagt,dan kunt ge de bede : // Kom, Geest des Vaders en desZoons!" op uw lippen niet Langer terughouden, en hetdiepste van uw mensehelijk gevoel zegt het u, dat alleendie Heilige Geest u kan bevredigen.

Die Geest, die in u wonen, die innerlijk u troostenwil, en die, als gij het reehte gebed niet vindt, vooren in ti bidt met onuitsprekelijke verzuehtingen.

n als ge dan hoort van een „gedoopt worden metdien Heiligen Geest", en ge denkt daarbij aan een over-dropen en overgoten worden met dien Geest in overvloe-dige volheid, dan kan het niet anders, of zelfs degodzaligste moet er altoos weer naar snakken, om doorzulk een oversprenkeling met den Heiligen Geest, alsmet versehe olie overgoten to worden, en met den dauwder genade to worden gedrenkt.

En toeh, vergis u niet.Van zulk een averdrachtelijk gedoopt worden met den

Heiligen Geest is in de rijke belofte, die Jezus voor zijnhemelvaart aan zijn diseipelen gaf, volstrekt geen sprake.Jezus zegt heel iets anders, en bedoelt heel iets anders.

Jezus zei: „Johannes doopte met water, maar gij zultmet den Heiligen Geest gedoopt warden." Een aankon-diging alzoo, dat de profetie van Johannes stond vervuldto worden, toen hij sprak: 1/Ik doop u wel met water,maar hij, die na mij komt zal u doopen met den Hei-ligen Geest en met vuur."

Er is hier alzoo sprake van den heiligen Doop, en uwordt gezegd, dat er in dien Doop tweeerlei is. Eenuitwendig iets, dat de mensch doet, als hij u met waterdoopt, en een inwendig iets, dat alleen Christus kandoen, als hij u doopt met den Heiligen Geest.

Het water niets dan zinnebeeld en symbool van dieneigenlijken Doop, dien ge van Jezus ontvangt en die

DE WEKKING VAN CHRISM IN DEN H. DOOP. 97-1,

bestaat in een inwerking op uw zielsleven, die uitgaatvan den Heiligen Geest.

Zoolang nu Christus niet verheerlijkt was, en nogniet op den troon zat, kon de Doop dus maar half zijn.Het kon nog maar enkel de uitwendige Doop met waterzijn, dien een mensch toedient. En het kon onder enbij dien waterdoop nog niet komen tot het eigenlijke,het geestelijke, het inwendige van den Doop: de uit-zending van den Heiligen Geest.

Hoor maar. De heilige apostel Johannes getuigt hetuitdrukkelijk : ,,De Heilige Geest was nog niet, omdatJezus nog niet verheerlijkt was." lets wat natuurlijkniet wil zeggen, dat de Heilige Geest nog niet bestond;want de Heilige Geest is eeuwig. En ook niet, dat deHeilige Geest nog niet werkte, want bij Jezus' Doopwas Hij neergedaald, en had Johannes den Dooper reedsbewerkt, toen hij nog in zijn moeder school. Maar watbeduidt, dat de Heilige Geest eerst dan op de kerk, alshet Lichaam van Christus zou kunnen werken, als haarHoofd verheerlijkt zou zijn.

Bij die alien, die nog alleen door Johannes gedooptwaren, was de Doop dus onvolkonwn gebleven. Ze haddenwel het teeken, maar nog niet de zaak ontvangen.En daarom moesten ze die later afzonderlijk ont-vangen.

En daarom nu zegt Jezus tot zijne jongeren, dateerlang hun Doop stond voltooid te worden, want datthans bij den uitwendigen waterdoop de inwendige Gees-tesdoop stond bij te komen.

En zoo geschiedde het op den Pinksterdag.

Maar thans is Jezus wel verheerlijkt. Verheerlijkt reedsachttien eeuwen lang. En zoo viel thans alle oorzaakweg, waarom de Doop slechts half zou zijn.

Vandaar dat thans bij den heiligsn Doop iets andersplaats grijpt dan bij den Doop van Johannes.

Nu niet maar enkel de uitwendige Doop met water7

98 DE WERKING VAN CHRISTUS IN DEN H. DOOP.

door een mensch, maar gelijklijdig de .inwendige Doopmet den Heiligen Geest door Christus uit den hemel.

Ontbrak dat laatste, dan zou er geen Christelijke Doop,maar nog alleen een Johannes-Doop zijn. En dat zoektge toch niet in de kerk des Heeren.

Ge ziet dan ook na den Pinksterdag, dat de Doopmet den Heiligen Geest terstond volgt op den Doop metwater. lets wat toen kon uitgemaakt, omdat de Doopvan den Heiligen Geest gemeenlijk, naar den aard diertijden, verzeld ging met wonderbare verschijnselen, zooalshet spreken met wonderbare klanken, die de Geest ingaf.

Maar natuurlijk die wondere klanken waren bijzaak.Ze verzelden den Doop met den Heiligen Geest, maarwaren die Doop zelf niet. En al ziet ge dan ook laterdie wondere klanken verstommen, de Doop met denHeiligen Geest blijft.

Blijft ook nu nog.Want zoo waarlijk als Christus de Heere nu nog leeft

in den hemel, en in zijn naam doopen laat, zoo gewis-selijk doopt hij uit den kernel bij den waterdoop med.Of liever nog, zoo gewisselijk dient hij uit den hemelden eigenlijken Doop, den Doop des Geestes toe, zoodikwijls op aarde in zijn naam aan een der zijnen, hetzijdan een kind of een man, de waterdoop wordt toebediend.

Als Jezus dus zegt: ,,Gij zult nu gedoopt worden metden Heiligen Geest, nadat ge eerst door Johannes nogalleen met water gedoopt waart", geeft hij een belofteniet alleen voor zijn apostelen, maar voor heel zijn kerk,en leert hij u, dat in dat Doopen met den HeiligenGeest de eigenlijke. Christelijke Doop bestaat.

Als ge dus straks met uw lieveling voor de Doopvonttreedt, nadert ge niet maar tot den Dienaar om denwaterdoop te ontvangen. Dat toch zou alleen een Jo-hannesdoop zijn. Maar nadert ge tegelijk en veelmeertot Christus, die in den hemel zit, om van hem opdatzelfde oogenblik voor uw lieveling den Doop desHeiligen Geestes te ontvangen.

DE WERKING VAN CHRISTUS IN DEN H. DOOP. 99

De waterdoop is niets dan het zienlijk teeken; denaamgeving is bijkomstig en kon desnoods wegblijven ;de Doopformule is op zichzelf slechts een klank ; maardij, die bij en onder den heiligen Doop uw kindekehen echten, eigenlijken en werkelijken Doop toebedeelt,is Christus de Heere, en Christus doopt niet met water,maar met den Heiligen Geest en met vuur.

Wat is nu die Doop met den Heiligen Geest?Wil doopen met den Heiligen Geest zeggen, dat Jezus

ons door den Heiligen Geest wederbaart?Dat kan niet wezen. Want immers dan had Jezus

niet tot zijn discipelen kunnen zeggen, dat zij nog eerstmet den Heiligen Geest zouden gedoopt worden. Zijwaren wedergeboren. Dat blijkt uit wat Jezus zelf inhet hoogepriesterlijk gebed zegt: n Zij zijn niet van dewereld, gelijkerwijs ik van de wereld niet ben"; en :"Deze hebben bekend, dat Gij mij gezonden hebt."

Ook beduidt deze ,Doop met den Heiligen Geest"niet, dat ze zich nog bekeeren moesten, want dan hadJezus niet van hen kunnen getuigen: „Zij waren uwe;en Gij hebt ze mij gegeven, en ze hebben uw Woordbewaard." Dat kan een onbekeerde niet.

En evenmin wil het zeggen, dat ze de Geestesgavenvoor het ambt nog moesten krijgen ; want reeds den dagna zijn opstanding had hij hun de ambtelijke Geestes-gaven verleend, toen hij op hen blies, en sprak : nOnt-vangt den Heiligen Geest."

Ge moet er dus wel acht op geven, dat Jezus totzijne jongeren, die reeds wedergeboren waren ; zich reedskrachtens deze wedergeboorte bekeerd hadden; en daarnade Geestesgaven voor het ambt hadden ontvangen, alsnuzegt : "Over eenige dagen zult gij pas gedoopt wordenmet den Heiligen Geest."

Ook bij uw eigen Doop en bij den Doop van uwlievelingen hebt ge dus niet to verwachten, dat Chris-tus uit -den hemel bij en onder den Doop, uw kindeke

00 DE WERKING VAN CHRISTUS IN DEN II. DOOP.

zal wederbaren; maar hebt ge te gelooven en te be-lijden, dat Christus een Poop met den Heiligen Geesttot stand brengt, die een geheel anderen zin en eenandere beduidenis heeft.

Een Doop met den Heiligen Geest, die doelt en zietop de aansluiting van uw kindeke aan het Lichaamvan Christus.

Uw Catechismus spreekt van den ,Heiligen Geest,the in Christus als bet Hoofd en in ons als zijn ledenwoont."

Verstaat ge dat?Aan uw eigen lichaam is een hoofd en zijn leden,

en het is een levensgeest, die uw hoofd en de ledenvan uw lichaam doorademt en doortintelt. Trekt nu dielevensgeest zich een oogenblik uit voet of arm terug,zoo slaapt die voet of is die arm dood. En eerst alsde levensgeest in het bloed weer toestroomt, leeft voeten arm weer met bet lichaam mee.

En zoo nu is de Doop des Heiligen Geestes bij enunder den waterdoop.

De levensgeest straalt uit bet Hoofd in dit nieuweledeke van het Lichaam uit, en maakt dat het nu eenleven met bet Lichaam des Heeren leven kan.

VII.

„Sibiu ile6ond des vredes.

ALS „GELOOVIGE'" BRENGT GE UW KINDEKETEN DOOR.

Daarom spreek: Zie, ik beef hem mijnVerbond des vredes.

Num. 25 : 12,

Als uw kindeke gedoopt wordt, doet ook gij zelf lets.Er komt niet een onbekende in uw woning sluipen,

die in der haast uw kindeke doopt, met of tegen uwevil ; maar het doopen van ow kindeke heeft plaats opuw aangifte; op uw verzoek; tengevolge van een stagwaartoe ge overgingt.

En ge hebt dien heiligen Doop voor uw pasgeborenwichtje gevraagd, niet als een bedelaar, vvien een aal-moes zal worden toegereikt, maar als iets dat uw kin-deke toekwam. Toekwam omdat het /tit u geboren wierd.

Dit is niet in ongeestelijken zin bedoeld; alsof zoomaar al wat in het Doophuis kwam gedoopt moestworden. Veeleer mag de vreeze niet onderdrukt, dat erzeer dikwijls gedoopt worden, wien de Doop niet toekomt.

Doch dit ligt dan aan uw kerk.Zij is de wachtster door Christus bij ziju heiligheden

besteld. Zij draagt de vaten des Heeren. Zij moet toezien,dat het Verbond niet ontheiligd worde. En niets heeft

102 ALS HGET.001TIGE" BRENGT GE IIw KINDEKE TEN DOOP.

zoozeer de gemeenmaking van den heiligen Doop, endaardoor de innerlijke verkankering van de kerk vanChristus in de hand gewerkt, als dat doopen zonder keur.

-Met natuurlijk, alsof een predikant of ouderling zoo ,

eens uit zou maken, wie niet en wie wel zal gedooptworden. Geen wilkeur geldt hierbij, maar vaste regel;en die regel is, dat de Doop aan de ,,geloovigen" voorlion kinderen toekomt.

De . kerk heeft dus wel to beoordee]en wie ze alsll geloovigen" (altoos op uitwendige kenmerken) tot hetheilig Avondmaal toelaat; en hiermee nu juist is dehand gelicht. Zoo schromelijk de hand gelicht, datopenbare loochenaars van het kruis van Christus tochzijn toegelaten. Tot eindelijk de kerkeraad van Amster-dam in 1586 dit geweigerd heeft, en aldus de Doleantieontstond.

Er is dus zeer zeker keur ook bij den Kinderdoop,maar deze keur moet plaats hebben bij de toelating tothet Avondmaal en daarna door censuur. Want is iemandeenmaal als ,,geloovige" erkend, dan is hij in de uit-wendige kerk een „bondgenoot" of ,,bondeling", en dankomt hem van rechtswege de heilige Doop voor zijnkindeke toe.

Zoo gedenke dus een iegelijk, die met zijn kindeketot den heiligen Doop opgaat, dat hij bij de Doopvontnadert als een ugeloovige." En die toenadering moetdus zijn, voor de uitivendige kerk als een lluitwendig"geloovige, maar ook als een inwendig geloovige voorzijn God.

Soros is dit 's Heeren yolk een oorzaak van diep-gaande zelfontdekking geworden. Men was dan tenAvondmaal toegelaten. Men was gehuwd. God had dithuwelijk met eon kindeke gezegend. En nu zou menten Doop gaan. Maar dien Doop voor zijn kindeke konmen alleen vergen op grond van het felt dat men eengeloovige was.

ALS II GELOOVIGE" BRENGT GE 131V KINDEKE TEN DOOP, 10311 S

Dat deed zulk een vader geworden jonkman vaakinkeeren in zich zelven. De vraag : Ben ik een geloovige?weerklonk door de ziel. En nu voelde men opeens, hoeoppervlakkig dat belijden, hoe kreupel dat geloof dus-ver was geweest. En zoo viel men op de knieen, enging de ziel in heilig gebed uit, en werd die Doop van zijnlieveling oorzaak van innerlijke verwakkering des geloofs.

En dan ging het met een : nHeere, ik geloof, kommijn klein geloof te hulpe" naar de Doopvont. En hetwas of men zelf nog eens gedoopt wierd, zoo heilig enteeder werd die ure doorleefd.

Doch, helaas, zoo ging het lang niet altijd.Er ging ook zoo menigeen naar de Doopvont zonder

nadenken, zonder inkeer in zichzelf. Dan was het betals een duive van binnen, en het bleef er bot tot deneinde toe. En men kwam terug van den Poop zonderdankzegging in het hart, gelijk men er zonder gebedw as heengegaan.

o, Het besef, het innerlijk gevoel, het zielsbewustzijn,waarmee men naar den heiligen Doop opgaat, wordtzoo heel anders, zoo ge daarbij handelt als staande inhet Verbond des vredes van uw God.

Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, den priester, inde woestijn van Midian voor zijn God geijverd had,sprak de Heere tot hem : ,,Lie, ik geef hem het Ver-bond mijns vredes, en hij zal hebben, en zijn zaad nahem, het verbond des eeuwigen priesterdoms."

En zoo ook moet het met u staan.Een ijver voor den Heere der heirseharen moet uw

borst doorgloeien. Door dien ijver der zielsinnigsteliefde aangedreven, moet ge tot het belijden van uwImmanuel zijn gekomen. Voor hem, leg en Satan, zondeen wereld! En nu moet ook uwer de belofte zijn, vante staan in het Verbond des vredes met uw God ; en,met uw zaad, te zijn opgenomen in zijn heilige pries-terschare.

104 ALS f/GELOOVIGE " BRENGT GE my KINDEKE TEN DOOP.

Dat is het algemeene priesterschap der geloovigen ;en de Doop moet de heilige zalfolie zijn, waarmeeeertijds gij, en nu uw kindeke, in dat priesterschap wordtopgenomen.

Als een vader met zijn kindeke ten Doop verschijnt,dan is hij een priester des Heeren, die ook voor zijnkindeke de inwijding in dat heilig priesterambt begeert.

Een heilig priesterschap, dat geen uitwendige gloriezoekt, mar de wereld verzaakt, om heilige handennaar den hooge op te beffen, en zichzelven, naar lichaainen ziel, Gode te stellen tot een welbehaaglijke offe-rande.

Niet die bedienaar van den Doop is de priester engij de leek. Maar gij zelf zijt priester met hem, enhij is slechts een uit de broederen, en aller Hooge-priester is Christus de Heere, die zit op den troon zij-tier majesteit.

En zoo omslingert en verrijkt u dan de zalige, heer-lijke gedachte van het Vredeverbond met uw God.

Een Verbond der genade, dat ge met uw .God hebt,en dat als een parel in de schelp, zoo in den bandder uitwendige kerk verscholen ligt.

Die uitwendige kerk is het Verbond niet, maar betschuilt achter en in die kerk, en in die kerk is depoorte geopend, waardoor ge tot dit heilig Verbond ingaat.

Dat Verbond uws Gods strekt veel verder dan uw kerk.Want uw zichtbare kerk is bier te lande pas vooreenige eeuwen gesticht ; maar dit Verbond uws Godsis van het Paradijs.

En ook dit Verbond des vredes strekt veel verderdan uw kerk, waarvan ge uitwendig lid zijt. Wantde Heere breidde zijn Genadeverbond over alle nationen volken uit. Een ganseh groot heir.

En tot dat eeuwenoude, dat ale natie en yolk om-vattende, dat tot in de eeuwigbeid ingaande Vredever-bond uws Gods, thiartoe wordt nu ook gij gerekend.

ALS IIGELOOVIGE" 13RENGT GE ITIV KINDEKE TEN DOOP. 105

Ge treedt op als lid van die heilige, Goddelijke ge-meenschap.

Dat Verbond uws Gods deelt alle kinderen der menschenin tweeen. In hen die binnen zijn en hen die buitenstaan. Die binnen zijn, om als priesters huns Gods inhet heiligdom te verkeeren ; die buiten staan, om alskinderen van den Mammon te wandelen. En nu ver-schijnt gij in Gods huis, met uw kindeke, om voor Goden menschen te betuigen, dat ge gerekend wilt wordenbij hen, die binnen zijn, en met heel deze heirschare deslevenden Gods voor de eere zijns naams wilt strijden.

Ja, meer nog, ge verschijnt er met uw kindeke, omhiermee uit te spreken den diepsten zielswensch uwsharten, of ook dit uw kindeke mocht gesteld wordentot een getuige voor zijn Heiland, en met u in datzelfdegenadeverbond mocht besloten zijn.

Zoo zondert dan de heilige Doop, naar luid van uwCatechismus, de kinderen der ongeloovigen van die dergeloovigen af.

Niet in hoogheid des harten, alsof ge zeggen zoud tMijn kind zooveel beter, dan zijn, kind, omdat het uit

mij en niet uit hem geboren is;" want immers ge be-gint met te belijden, dat uw kindeke met u in zondeontvangen en geboren is, en daarom allerlei ellende,ja, der verdoemenis zelve onderworpen.

Aan alle zelfverheffing wordt hierdoor het zwijgenopgelegd.

Er is in het Verbond des vredes van uw God nielsdan genade.

Het is alles om niet.Loutere ontferming en barmhartigheid.En daarom jubelt ge te hooger en te rijker, omdat

ge ook voor uw kindeke het sacramenteele zegel dergenade begeeren moogt.

Zoo legt de Doop een Dieu en band aok tussehen uen uw kindeke.

10 6 ALS jGEL00VIGE" BRENGT GE IIw KINDEKE TEN DOOP.

Eerst was het alleen een band des bloeds, maar nu doorhet Verbond komt zich hier een geestelijke band bijvoegen.

Want als ge huiswaarts keert, draagt ge beiden hetzegel, dat ge met uw kindeke behoort tot eenzelfdegeestelijk bondgenootschap. Gij bondeling met uw lieve-ling en uw lieveling met u.

En al was dit nu reeds zoo, eer ge ten Doop gingt,ja, al hebt ge voor uw kindeke, als llerfgenaam desVerbonds" den Doop gevraagd, toch is ook dit uitwen-dig zegel u dierbaar, en versterkt bet ook uw geloof.

En zou dan wie zoo zijn kindeke en zoo het Ver-bond des vredes met zijn God bezit, er ruste bij heb-ben, om den Poop van zijn kindeke al uit to stellen ?

Maar immers dan verstaat ge het Verbond des vredesvan uw God nog niet.

Want zie, het Verbond des vredes is niet aan uwwilkeur overgelaten. Daarin geeft God zelf de wet. Enhoe zoudt ge dan zoo weken lang aan uw kindeke kunnenonthouden, vat naar Gods vreeverbond aan uw kindeketoekomt ? Is dan het Leven van uw lieveling in uw hand ?En al zal uw God deswege uw kindeke niet wegwer-pen, is het u dan weinig, dat de eere uws Gods door

licht is geacht ? En werkt de liefde voor uw kindekedan zoo zwak, dat ge, zooveel aan u haitgt, uw lieve-ling ongedoopt zoudt laten sterven?

En dan werpt de vader dat zoo vaak op de moeder.Ook moeder wilde er bij zijn ! Alsof in het VerbondGods niet altoos het geslachtshoofd optrad.

Maar bovendien, wie zoo spreekt, miskent de liefdevan het moederhart.

Geen echte moeder zal ooit gedoogen, dat, om eigengenot, het kindeke uit Naar schoot, ook maar een en-kele weke, daar bet tech immers sterven kon, onge-doopt zal blijven liggen.

VIII.

„Mat Derftintlert mij gedoopt to worden ?"

DOOP VAN VOLWASSENEN.

En alzoo zij over weg reisden, kwamenzij aan een zeker water; en de kamerlingzeide : Ziedaar water ; wat verhindert mijgedoopt to worden ?

Hand. 8 : 36.

uBejaarden-Doop" is een naam, die thans min wel-luidend klinkt, en door verloop van beteekenis eigenlijkonjuist is geworden. Thans immers zal niemand u onderde ,,bejaarden" rekenen, zoo ge niet van lieverlee dezestig nadert, en van een jongen man van twintig ofeen jonge dochter van achttien jaar, zal on niemandmeer zeggen : ”Ziedaar twee bejaarde personen."

Maar in de dagen toen ons Doopsformulier opgesteldis, deed men dat wel. Een heel oud man heette toenu welbedaagd", en „bejaard" beduidde iemand, die totjaren van onderscheid was gekomen. In de Statenover-zetting van de Heilige Schrift komt nbejaard" dan ookganschelijk niet voor, en wordt daarentegen herhaal-delijk van Abraham, Sara, David e. a. gezegd, dat zeoud waren en welbedaagd.

i\Iaar ook die „Bejaarden"- of ”Volwassenen-Doop,"gelijk wij thans zeggen zouden, blijft daarom niettemin

108

DOOP VAN VOLWASSENEN.^h^-----

in Christus' kerk stand houden. Het meest natuurlijk bijde kerken in China en Japan, in Afrika en in Oost-Indie, waar gedurig Mahomedanen en Heidenen tot deaanbidding van den Christus komen maar evenwel, zijhet ook minder, toch ook in onze kerken; hetzij datde Doop in vroeger jaren verzuimd was, hetzij dat iemandnog ongedoopt van de Mennonieten of Baptisten tot onskomt, hetzij dat een geroepene uit de Joden zijn Mes-sias bekent.

In de eerste jaren na de Reformatie der 16e eeuwwas dit echter zoo zeldzaam, dat onze kerken uitsluitendeen formulier voor den Kinderdoop bezaten; maar toennu later honderden en duizenden Anabaptisten of liedenvan de Dooperije, om opneming in de Gereformeerdekerken vroegen, kwam men in de noodzakelijkheid, omvoor zulk een gelegenheid het Doopsformulier eenigszinsto wijzigen.

De tweede helft, van de woorden, »En hoewel onzejonge kindeven deze dingen niet verstaan" af, viel danuit, en daarvoor kwam in de plaats een ander slot, datthans op ons ,,formulier van den kinderdoop" volgt.

Ge moet dus voor zulk een Doop eerst de eerste helftvan het formulier voor den Kinderdoop lezen, en dandit nieuwe slot aan de eerste helft toevoegen 1 ).

En nu is het wel opmerkelijk, dat in dit nieuwe slot,na zeer korte inleiding, vijf zoo breede vragen voor-komen; maar dat was destijds noodig, omdat de over-komende Doopers, alvorens ze gedoopt konden worden,openlijk moesten erkennen, dat ze de dwalingen derDooperij afzweren.

Heeft nu de Kinderdoop iets dat boeit en roert doorde teedere zorge Gods voor het kleine, zwakke en hulp-behoevende, toch heeft ook de Doop van wie op zijnjaren gekomen is, iets dat aantrekt en bezielt.

1) ilitgevers van Psalmboeken en Liturgieön zouden wel doer, metook dit formulier voluit to drukken.

DOOP VAN VOLWASSENEN. 109

Dat heeft de kerk van Leiden ervaren, toen Da Costaen Capadose op eenen dag in de Pieterskerk, hun Goelen hun Heiland beleden.

Niet groot van gestalte, met het merkteeken vanJoodsche afkomst op het gelaat, maar ook met in hetoog een vonk van heilige geestdrift, van dwepende liefdeen wegsmeltenden dank, traden daar die twee zonenAbrahams, eerst naar het vleesch, en nu ook naar dengeloove, het Doophek binnen; bogen bij de Doopvonthun knieen voor den Middelaar Gods en der mensclien ;en doken eerbiediglijk het hoofd, om door Ds. Egeling,als Dienaar des Sacraments, het heilig bondszegel teontvangen.

En al maakt nu niet elke Doop van een volwassenezulk een indruk, en al heeft niet elke ,,Bejaarden-Doop"voor kerk en land milk een beteekenis, toch is ook nunog elke Doop van een Heiden, een Mahomedaan, maarvooral van een Jood, een gebeurtenis van aanbelangvoor wie den gloed in zijn hart voor Jezus voelt gloren.Want immers elke Doop van dies aard is een over-winning voor den Messias, een triomf voor den Heilandop het stugge, trotsche, eerst zoo weerspannige hart.

Zoo is het ten deele reeds bij een Heiden, die zijnafgoden weg moest werpen, om tot Jezus te komen.Sterker nog bij een Turk of Mahomedaan, die eerst denvalschen profeet boven Ischa, d. i. Jezus stelde, en die nuvoor zijn geloofsbesef de rollen geheel omkeert, en Ma-homed afzweert, om alleen aan Jezus de eere te geven.

Maar toch het allermeest komt die triomf nit bij denJood, die, temidden der Christelijke wereld levende, nogsteeds halsstarrig den Messias verwerpen bleef, en die nozijn ongelijk erkent; bekent den Christus miskend tehebben ; en nu breekt met zijn yolk en zijn maagschap,mu de ,,gemeenschap der heiligen" te zoeken.

Maar al wierdt gij in Christelijke kringen geboren,en al was uw later ten Doop komen alleen te wijten

110 DOOP VAN VOLWASSENEN.

aan verzuim of dwaling van uw ouders of verzorgers,zoo ligt toch ook in uw Doop, als Doop van een vol-wassene, iets dat de kerke Gods maehtig toespreekt.

Het is er awe als met Abraham en Ismael, die hetzegel der besnijdenisse pas ontvingen, toen ze 20 en13 jaar oud waren. Ook dat kon toen niet anders, omdatde besnijdenis pas werd ingesteld. Niet om uitzoo latebesnijdenis een regel te maken. Integendeel de regelwierd : Ge zult het kindeke besnijden, en besnijden opden achtsten dag. Jets wat natuurlijk niet wegnam, dat,zoo later een Edomiet of Sidonier zich tot Israel bekeerde,zulk een proseliet besneden wierd op volwassen leeftijd.

Evenals het nu nog met den heiligen Doop gaat.Kinderdoop regel, maar als er uit de Heidenen, Turkenof Joden overkomen, dan natuurlijk Doop van personenop leeftijd.

En nu ligt er zeker iets schoons en boeiends in, alsIsaak besneden wordt op den achtsten dag; maar nietminder iets dat u aantrekt, als ge Abraham op zulk eenhoogen leeftijd, als een kind zich voor God ziet buigen,en in stille gehoorzaamheid zich ziet onderwerpen aanzoo schijnbaar nietige plechtigheid.

En juist chit is het wat nu nog bij elken Doop vaneen volwassen persoon in het oog springt.

Het kindeke is het hulpbehoevend wezen, waaraan deheilige Doop als een liefderijk genadebetoon toekomt ;maar bij een volwassen persoon is het juist omgekeerd,de mensch in de volheid zijner kracht en in den bloeizijner jaren, die men zeggen zou dat geen Doop meernoodig had; en die nu zijn krachtige gestalte buigt envernedert voor den Heere der heirscharen, en zich in hetmidden der gemeente aan een plechtigheid onderwerpt,die hem eerst tegenstond als alleen voor kinderen goed.

Immers het is nu eenmaal niet weg te cijferen, wieongedoopt opgroeide, heeft er op volwassen leeftijd aan-vankelijk altijd iets op tegen, om publiek zich aan denbeiligen Doop te onderwerpen.

DOOP VAN VOLWASSENEN. 111

Er komen dan in de overdenking zoo velerlei dingenop, die n verhinderen om gedoopt te worden."

Het trekt zoo de aandacht. leder hoort er van. Menfluistert uw naam van mond tot mond. En reeds dewetenschap van die nieuwsgierigheid der gemeente heeftiets, dat u terugstuit.

Dan heeft zulk een late Doop altoos een oorzaak. Enzoo vraagt men dan ook aan u: liWaarom wierdt ge alskind niet gedoopt?" En dan moet het uitkomen, dat erOf verzuim ten uwen opzichte is gepleegd, Of wel dat genu pas tot de gemeenschap der kerk zijt toegetreden.

Zoo mengt meer dan een zich in wat tot de gehei-men van uw intieme leven behoort, en, juist omdat gede gemeenschap der heiligen niet kent, stuit u dat zoolicht tegen de borst.

Waar dan nog bijkomt, dat ook de teederheid derziel u in worsteling kan brengen. Want immers bij eenkindeke onderstelt de Doop wedergeboorte, maar bijeen volwassen persoon moet die persoon zelf spreken.Hij kan niet met een nog van Christus a/gekeerd enaan de wereld toegekeerd hart den heiligen Doop vragen.Bekeering van de wereld tot den Christus moet er, zooal niet met volkomen klare bewustheid, dan tochbeginsel zijn, en dat beginsel moet zoo beslist zich uiten,dat hij op dien grond het jawoord aan God en zijn ge-meente kan geven.

En is het nu zoo onnatuurlijk dat juist zeer teederaangelegde zielen hiermee aarzelen; dit schier niet dur-ven beiijden; en juist door zoo heilige vreeze gedreven,hun Doop van maand tot maand, zoo maar niet vanjaar tot jaar uitstellen?

Juist het omgekeerde dus van den kamerling vanMoorenland.

Hij vroeg aan Filippus: Wat verhindert mij ge-doopt te worden ?" en bij al zulke bejaarde of op jarengekomen personen in onzen tijd is het integendeel: „Hoekom ik over alles wat mij verhindert been ?"

1 12

DOOP VAN VOLWASSENEN.

Voor die ontzaglijke hindernissen heeft ook een DaCosta gestaan. Want, o, voor een Jood kost het zooongelooflijken strijd, om over die breuke met zijn natiebeen te komen, en straks misschien door zijn eigen va-der en moeder te worden gevloekt en te worden beje-gend als een doode.

o, Er lag ook achter dien Doop in de Pieterskerk teLeiden zulk een lange, bange strijd, waarvan de ernstaan God alleen bekend is.

Maar Messias overwon. En zooals het eens bij Jeremia,was: n Ik bemoeide mij om te verdragen, maar ik konniet. Heere, Gij zijt mij te sterk geweest en hebt over-rnoeht," zoo was het toen ook hier. Messias triomfeerde.En toen viel alle hindernis weg, en wierd het ook bijDa Costa : ”Wat verhindert mij gedoopt te worden ?"Toen drong hij naar den Doop. Toen kon hij zonderdien Doop niet meer leven.

En zoo nu moet het ook met u zijn, die .thans oplater leeftijd u laat doopen.

Eerst wel allerlei aarzeling. Altoos leeu wen op denweg. Slagboomen die u den doorgang versperren. Strui-kelblokken, die u het toetreden onmogelijk maken. Al-lerlei verhindering.

Tot eindelijk het trekken van de liefde Gods u temad-16g wordt, en ook gij gevoelt, dat ge niet meermoogt uitstellen; en nu omgekeerd de dorst naar denDoop zoo overweldigend in u branden gaat, dat ge geenrust meer kept en geen vrede meer vinden kunt, eerook die laatste stap gedaan is; eer ook gij de knie hebtgebogen ; en ook op uw voorhoofd het water van denheiligen Doop gesprenkeld is.

IX.

Apdat mijne gefofteit ela[e."

DE PETE VRAGEN BIJ DEN II. DOOP.

Zoo zal ik uwen naam psalmzingen ineetiwigheid ; opdat ik mijne geloften be-tale, dag bij dag.

Psalm 61 : 9.

De Doop van onze kinderkens gaat verzeld van deaflegging eener gelofte.

Eer ge toch met uw kindeke tot den heiligen Doopworth toegelaten, worden u in het midden der gemeente,voor Gods aangezicht, drie vragen van het hoogste ge-wicht gedaan.

Eerst wordt u gevraagd, want dat moet de kerk we-ten, als hoedanig ge het kindeke beschouwt, dat ge tenDoop komt brengen. Dan wordt u in de tweede plaatsgevraagd, hoe ge zelf met uw geloof staat. En tenslotte wordt u de belofte afgevergd, dat ge uw kindekebij het opgroeien, zult opleiden in de zuivere belijdenis.

Drie gewichtige stukken dus, waarin een ongelooflijkerijkdom van gedachten ligt opgesloten ; en toch waarinniets meer gevraagd wordt dan hetgeen bij den Doopstrikt noodig is.

Immers alle drie deze vragen doelen eenvoudig ophetgeen ge doen zult met uw gedoopt kindeke.

8

1 14 DE DRIE VRAGEN BIJ DEN H. DOOP.

Ge kondt toch een verkeerden blik op uw kindekehebben; ge kondt zelf onzuiver in de belijdenis staan ;en ge kondt ontbloot zijn van het plichtsbesef, dat udat kindeke gegeven is, opdat gij het op zoudt voerenin de vreeze Gods.

Leedt ge nu aan Bemis van pliclitsbesef, dan zoudtge uw gedoopt kindeke, zoo men zegt, in het wildlaten opgroeien ; misschien zeer keurig en zorgzaam voorde wereld, maar in het wild voor het koninkrijk Gods.Stondt ge zelf onzuiver in de belijdenis, zoo zoudt geuw kindeke op doolpaden voeren in stede van in hetspoor der waarheid. En hadt ge op uw kindeke eenverkeerden blik, zoo zoudt ge bij uw opvoeding mis-tasten, evenals een juwelier, die een diamant bewerkenging, als ware het een smaragd.

Geen dier drie vragen kan dus gemist. Ge moogtuw kindeke niet aanzien voor wat het niet is. Gemoet zelf zuiver in de belijdenis staan, om er uw kin-deke in te kunnen opleiden. En ook ge moet wetenen erkennen, dat gij voor God verantwoordelijk staatvoor de opvoeding van uw kind in de zuivere religie.

Denk nu wel na over de eerste vraag.Ge weet hoe die vraag luidde. Namelijk alzoo: „Of

ge niet bekent, dat ooze kinderen met ons in zondeontvangen en geboren en daarom allerlei ellendigheid, jader verdoemenisse zelve onderworpen zijn, maar noch-tans in Christas gelt2iligd zign, en daarom als lidinatenzijner gemeente behooren gedoopt to wezen."

Wie nu kan op die vraag ja zeggen, en wie nietDat kunt ge natuurlijk niet, zoo ge nog in den val-

schen waan verkeert, dat uw kindeke, omdat het nogte jong is, om te kunnen zondigen, daarom een onschnl-dig wicht zou zijn, dat met de zonde nog niets tomaken had, en eerst op later jaren uit eigen bewegingzondigen zou.

Wie dit waant dwaalt en begrijpt zijn kindeke niet,

DE DRIE VRAGEN BIJ DEN H. DOOP. 115

en moet geheel scheef voor de opvoeding staan. Datis de gronddwaling van Pelagius, en ten deele ook vande Arminianen en Doopers, maar een dwaling waaraanjuist daarom in de Gereformeerde kerk geen oogenblikvoet mag gegrven.

Elk goed Gereformeerde belijdt van zichzelf en vanzijn kindeke : lilie, ik ben in zonde geboren en in on-gerechtigheid heeft mij inijne moeder ontvangen." Hijgelooft op Jezus' woord, „dat wat uit vleesch geborenis Diets dan vleesch is." Ook hierin spreekt het van-zelf : ,,Wie zal een reine geven uit den oareine?"

Maar al stemt ge dit eerste gedeelte van de vraagvan harte toe, daarom kunt ge heel de vraag nog nietmet ja beantwoorden.

Want de Doopvraag laat het daar niet bij, maar komtook op de Verbondsgenade, en vraagt u ook, of ge nietbekent, u dat onze kinderkens in Christus geheiligd zijnen daarom als lidmaten van zijn gemeente behooren ge-doopt to wezen."

Het staat dus niet zoo, alsof wel de zonde uw kin-deke in den levenswortel verkankeren kon, maar zon-der dat uw Vader, die in de hemelen is, ook op datjonge wicht kon werken. Neen, ook God heeft toe-gang tot het hart van dat kindeke, dat Hij als een bor-duursel weefde in het ingewand zijner moeder, en gebrengt dus uw kindeke ten Doop, niet als stond hetbuiten Christus, maar als in Christus geheiligd ; en nietals staande buiten het lichaam van Christus, maar alszijnde van het lichaam des Heeren een lid.

Ge weet dit wel niet met zekerheid ; want een bij-zondere openbaring geeft de Heere daar niet voor ; maargij hebt uw kindeke als zoodanig to rekenen, en daar-om en op dien grond vraagt ge voor dat lid van Chris-tus' gemeente den Christelijken Doop.

En zoo komt ge dan tot de tweede vraag ; want,zeg zeif, wat zoudt gij aan uw kind opvoeden, en hoe:;oudt ge uw kind tot bekeering vermanen kunnen, zoo

116 DE BRIE VRADEN BIJ DEN H. DOOM.

ge niet ondersteldet, dat er een verborgene genade Godsaan uw opvoeding voorafging ?

Of zoudt ge ooit denken, dat zoo uw kindeke nogdood in de zonde en misdaden was, ge er met uw op-voeding iets aan zoudt kunnen toebrengen?

Dat kunt ge immers niet.En zoo is dus de vaste onderstelling bij de opvoeding

van elk gedoopt kindeke, dat er verborgen genade inschuilt, en dat uw opvoeding slechts strekt om dat ver-borgen genadezaad in den akker van uw kindeke te be-sroeien en het onkruid uit te wieden, opdat het ditverborgen genadezaad niet verstikke.

Daarorn komt dan ook de tweede vraag op den manof tot uzelven, om te vernemen, of gij tot zulk eenopvoeding bekwaam zijt; en dat zijt ge natuurlijk Diet,zoo ge zelf de waarheid niet zuiver belijdt.

Wie zelf nog het onderscheid niet kent tusschen voed-sel en vergif, hoe zal die zijn kindeke het voedsel teneeuwigen Leven bieden?

Ook die tweede vraag kan dus niet gemist worden.Le vraagt niet naar uw geschiktheid, om uw kindeke

een fortuin na te laten, noch ook om het voor de we-reid op te voeden, maar om het te leiden in het spoorder waarheid.

Jets wat ge natuurlijk dan alleen kunt, zoo ge zelfhet spoor der waarheid kent.

Ge moet dus belijden te gelooven in Gods Woord ;vast te staan in de artikelen des geloofs, die ons metheel de kerk van Christus op aarde gemeen zijn ; enook van haste te zijn toegedaan de verklaring van dezeartikelen, gelijk ze door de Gereformeerde kerken ge-geven is.

Loope daar dan dus niemand over heen.Uw Catechismus, uw Geloofsbelijdenis, en de Dordtsche

artikelen stellen u in staat, om uzelven hiervan reken-schap te geven.

Lees en herlees die, en vraag aan uw ziele, of gedaarop Amen zegt.

DE DRIE VRAGEN BIJ DEN H. DOOP. 117

En dan komt, na deze voorbereiding, de derde vraag :Of ge belooft en op u neemt, om dit kindeke, als hettot zijn jaren zal gekornen zijn, in die voorzeide leerte onderwijzen of to doen en te helpen onderwijzen?

Hierin nu schuilt de gelofte, wier vrucht moet zijndat dit uw gedoopt kindeke eens met hartelijke belij-denis der waarheid toetrede tot het heilig Avondmaal.

Dit is de gelofte, die ge den Heere uwen God in deopvoeding van uw kindeke te betalen hebt.

Niet in eigen kracht, het behoeft wel geen herinne-ring, evenmin als ge in eigen kracht uw kindeke naarhet lichaam kunt voeden, maar in den dienst uws Hee-ren en op zijn genadewerk uit genade aanwerkende.

En stemt het nu droef, zoo ge indenkt, hoe duizen-den bij duizenden deze gelofte hebben afgelegd, zonderooit die belofte aan hun God te ztjn nagekomen, zijdit u juist ten atschrikkend voorbeeld, om hun zondigenweg. n iet te volgen.

Schrijf gij die gelofte in de tafel uws harten ; grif zein uw ziel, en prent ze in uw bewustzijn.

Van geslacht op geslacht moet de kennisse Gods juistdoor dat werk der opvoeding worden voortgeplant, enhet is die gelofte bij den heiligen Poop, waardoor ookgij u verbonden hebt, om tot dat groote werk nice tewerk en.

En waar voor een aanmerkelijk deel deze opvoedirgin de school en op de catechisatie geschiedt, zie daarwel toe, waar ge uw kindeke straks ter school zendt,en waar het ter catechisatie gaat, want het zou u eenschuld voor God worden zoo ge hierin roekeloos handeldet.

Maar ook al hebt ge daarin met zorg gekozen, tochblijft dat alles nog slechts een hulpmiddel, en niets ont-slaat a van de gelofte, om ook persoonlijk, ook zelf uwvan God u gesehonken kindeke in den weg des levees„te helpen onderwijzen."

X.

51Te (tetuiy in deli item(' is getrourv. 15

DE GETUIGEN BIJ DEN FL DOOR

De Getuige in den hemel is getrouw.Psalm 89 : 38.

Sums treedt er bij den heiligen Doop ook een Doop-.etuige op; doch, helaas, droever versehijnsel dam het

optreden van zulk. een Doopgetuige is in Christus' kerkwel denkbaar.

Of waar vindt ge den Doopgetuige, die na bij denheiligen Doop het hoofd gebogen te hebben, met dehand op het hart, toes hij sterven ging, zeggen kon:

gelofte als Doopgetuige heb ik volbraeht."Ongetwijfeld, er zal hier en daar wel een gelukkige

en godvruchtige uitzoudering op den regel bestaau; maarheft dit het droeve feit op, dat een Doopgetuige sehieruitsluitend optreedt, om iemand die zelf niet op devragen kan antwoorden, nit den nood te helpen, en naatloop van de plechtigheid nu ook acht zijn plicht vol-dougen te hebben ?

Het kindeke kon niet gedoopt, of er moest op deDoopvragen geantwoord. Nu kon dit niet door vaderof nmeder geschieden, omdat Of de dood Of zonde vanontueht tusselienbeide was gekomen, Of ook omdat ze

DE GETUIGEN BIJ DEN H. DOOP. 119

nog niet tot het heilig Avondmaal waren toegelaten.Daarom mock echter het kindeke niet ongedoopt

blijven. En zoo moest er omgezien naar een broederof zuster, die als getuige wilde optreden, om alzoo denDoop mogelijk te maken.

Dien dienst nu was men bereid te bewijzen. Menwas genegen, om op dien bepaalden dag mee kerk-waarts te gaan ; plaats te nemen bij de Doopvaders;op te staan als de vragen gedaan vverden ; en met deanderen op the vragen het hoofd te buigen.

Doch daarmee achtte men zijn taak dan ook afgeloo-pen. Aan een verplichting, die men op zich Dam, wierdternauwernood even onder den Doop zelven gedacht.

En een, twee, drie jaren verder, wist men vaak zelfnauwlijks meer, dat men Doopgetuige geweest was.

Lets zwaarder weegt gemeenlijk een ander soort vanoptreden als getuige bij den Doop. .

Het is als ge niet in de plaats van vader of moeder,maar benevens deze optreedt, omdat bet geboren kindekeuw naam ontving, en er alzoo een bijzondere band tus-schen u en dat kindeke voor uw volgend Leven werdgelegd. Jets waaraan dan vooral waarde pleegt gehechtte worden, als de Doopgetuige, wiens naam het kindekevoert, zelf kinderloos is.

En soms, het moet dankbaar erkend, is uit dit ver-band een zeer nauwe betrekking geboren, die, vooralbij een later sterven van de ouders, er niet zelden toegeleid heeft, dat het petekind, als eigen kind geliefd,soms zelfs erfgenaam van vele goederen werd.

En toch roeme men ook bier niet te hoog.In verreweg de meeste gevallen loch had dit peet-

schap veelmeer een maatsehappelijke, dan een geeste-1 ij ke bed uidenis.

Men achtte zich geroepen voor zijn petekind lets tedoen ; 't zij door het op zijn geboortedag een aandenkente zenden, 't zij door het to gedenken in zijn testament.

120 DE GETUIGEN BIJ DEN H. POOP.

Maar bij dit alles viel van den Doop nauwlijks sprake ;wierd aan het Doopgetuigenis bijna nimmer meer ge-dacht; en deed men wat men deed, niet omdat menDoopgetuige geweest was, maar omdat men peet overhet kindeke was ; omdat het zijn naam droeg ; en omdataan dat voortleven van zijn eigen naam in den naamvan dat kindeke een vriendelijk aandenken moest ver-bonden worden.

We gebeurt het soms dat zulk een petekind ook inzijn opvoeding liefdebetoon van zijn Doopgetuige ont-vangt, maar ook zelfs waar de geestelijke zorge nogopleeft, geeft men die geestelijke zorge ten beste, nietomdat men Doopgetuige was, maar uit persoonlijke ge-negenheid.

Zoo bitter kan een oorspronkelijk schoone zaak ver-loopen.

Hoe toch ontstond dat peetschap?Denk u terug in de eerste Christentijden. Daar is een

jong meisje, dat van Jezus heeft gehoord. Het kruis vanGolgotha boeit haar. Ze kan niet langer weerstand bie-den. En ook zij vraagt om opgenomen te worden in dekerk van Jezus.

Maar dat belijden van Jezus kost haar een pijnlijkoffer. Haar Joodsche of Heidensche ouders vloeken haarom die keuze haars levens, snijden haar of van hunliefde; en als een verstootene zal ze daar eenzaam inde wereld staan.

Dat nu ware onhoudbaar. Dat ging niet. En zie, nubieden zich een paar Christen-echtgenooten aan, om voordat jonge meisje een tweede vader en tweede moederte zijn. Zij leiden haar ten Doop, waar hear eigen oudershaar om dien Doop vloeken. En nu haar Heidenschenaam Loch moet afgelegd, is het zoo natuurlijk dat zeden naam aanneemt van de man en de vrouw, die haarzullen opnemen in hun woning.

Zoo gnat het oude leven voor haar onder. Het nieuwe

DE GETU1GEN BL DEN 11. DOOP. 121

komt op. En ze vindt zich rijk en gelukkig in de nieuweliefde, die haar Jezus haar bereid heeft.

Doch natuurlijk thans komt dat niet meer voor, of hetmoest bij een Joodsche proseliete wezen, of ook bij eenDoop door zendelingen in het Heidenland.

En waar onder Rome ook bij den Kinderdoop ditpeetschap stand hield, heeft onze Gereformeerde kerkdit zeer terecht afgesneden, omdat het een openlijkemiskenning van het feit was, dat het kindeke als eennkindeke uit geloovige ouders" gedoopt wierd.

Thans is dus dit peetschap heel iets anders geworden,en treedt het niet in de plaats van, maar naast hetouderschap op.

En ook zoo kan het iets lieflijks hebben. Jets lieflijks,cm de banden tusschen onderscheidene gezinnen vaneenzelfde geslacht nauwer toe te halen. Jets lieflijks omtussehen onze vrienden en onze kinderen zekere duur-zatne betrekking te leggen. Jets lieflijks, ow, waar deveelheid van kinderen in een enkel gezin soms met zorgeaan de Christelijke opvoeding doet denken, die zorge doorhet te hulpe roepen van een kinderloos echtpaar te ver-lichten. En iets lieflijks ook, ow, zoo het God behaagdeons weg te nemen, eer onze kinderen groot zijn, eengeestelijken verzorger en een vader in Cliristus aan onzekinderen achter te laten.

Doch dan moet die band ook door den Doop, en niethet meest door naamgeving gelegd.

Dan moet de Doop ook van dit Christelijk peetschapden grondslag vormen, en moet niernand daartoe aan-gezocht, noch zich daartoe leenen, dan voor het aan-gezichte Gods, en met den ernstigen toeleg, om zooveelvader of moeder door onmacht of plichtsverzuim te kortschieten, aan de Christelijke opvoeding van zulk eenpetekind de hand te houden.

Kortom, dan moet het Doopsgetuigenis geen bijzaak,maar hoofdzaak worden ; en moet een iege]ijk, die alsDoopgetuige optreedt, er voor, bij en na den Doop van

122 DE GETUIGEN BIJ DEN H. DOOP.

doordrongen zijn, dat de ziel van dit kindeke bij Godmee voor zijn rekening ligt.

Een getuige die niet getrouw is, werpt zijn eere voorGod en menschen weg.

De Heere, onze almachtige God, die als de onveran-derlijk Getrouwe geen getuige van noode heeft, sehiktezich toch naar onze menschelijke zwakheid, door opallerlei wijs getuigen voor zijn waarheid en getuigenvan zijn aanzijn te stellen.

Zelfs de maan en de zon stelde Hij als zijn getuigenaan het firmament, en van die zon, die elken morgenopgaat, zong de psalmist: u Zijn getuige in den hernel isgetrouw."

En hoe onteert zich dan zijn kerk niet, en hoe schaadtMet zijn eigen ziel, wie voor Gods aangezicht, in 2.ijnheiligdom, als. getuige optreedt, en voorts, [la die ge-tuigenis aanvaard en afgelegd te hebben, zich om wathij beloofde niet meer bekreunt.

En geldt dit reeds voor elke omstandigheid Waaringe als getuige optreedt, hoeveel temeer niet, zoo ge alsgetuige optraadt in zijnen heiligen Doop, en uw handhebt opgeheven, om Gods Verbond can dat kindeke tehelper verwezenlijken.

Natuurlijk niet alsof de belofte der ouders door uwoptreden als getuige iets van haar kracht zou verliezen.Gij komt altoos achter de ouders aan.

Maar zoudra het kindeke, aan welks ziel ge u vrij-williglijk verbonden hebt, van zijn ouders iets te kortscliiet, is your u het oogenblik gekomen, om hun ge-brek aan te vullen.

Aan te vullen, zeer zeker, zoo ge kunt, door ookiittatsidtappeMc your dat kindeke te zorgen. Maar tochallereerst en allermeest door in geestelijken zin de flood-druft van dat kindeke te voorzien.

Daarvoor waart ge Doopgetuige.En dtiarin zult ge als getuige getrouw zijn.

VAN DE OPENBARE BELIJDENIS.

I.

„keen au, al 3eide tot u in uwenUoede : keel "

VAN DEN H. DOOP NAAR HET H, AVONDMAAL.

Als 1k bij u voorbijging, zoo zag Ik u,vertreden zijnde in uwen bloede, en Ikzeide tot u in uwen bloede: Leer, ja, Ikzeide tot u in uwen bloede: Leer!

Ezech, 16 : 6.

Van den Doop gaat het naar het Avondmaal.Als er een kindeke geboren is, maakt men het lauwe

water in het hekken gereed, om het te wasschen vanzijn onreinheid. Doch als het gewascehen is, dan heefthet voedsel noodig, en draagt dezelfde hand, die heteerst wiesch, het straks naar de moederborst.

En dan eerst als het lieve wicht aan zijns moedersborst de warme melk indrinkt, is het eerste rustpuntbereikt, en heerscht er om het kraambed ruste en vrede.

Een vroedvrouw of baker, die het kindeke alleen maarwiesch, en voorts zonder voedsel liggen liet, zou eenvoudigdwaselijk handelen en de zorge voor het hulpeloos wezentjehaar to ontnemen zijn.

En dit geldt ook bier.We het Sacrament der wassching in den Doop te

126 VAN DEN H. DOOP NAAR HET H. AVONDMAAD.

zoeken, maar het voorts hierbij te laten ; en niet uitden Doop near het Sacrament der voeding te gaan, ishet wezen van Doop en Avondmaal beide verkrachten.

Ge waart eerst gelijk aan het kindeke, u door denHeiligen Geest in Ezechil 16 geteekend, en waarvanhet in vers 4 en 5 beet: „En aangaande uwe geboor-ten, ten dage als gij geboren waart, werd uw navelniet afgesneden, en gij waart niet met water gewasschen,toot ik U aanschouwde. Geen oog had medelijden metu, om zich over a te erbarmen; maar gij zijt gewor-pen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijk-heid van uwe ziele, ten dage toen gij geboren waart.En als Ik bij u voorbijging, zag Ik u , vertreden zijndein uwen bloede, en 1k zeide tot u in uwen bloede:Leer; ja, Ik zeide tot u in uwen bloede: Leer."

Dit teekent ons onze ontvangenis in zonde en onsgeboren zijn in ongerechtigheid. Ook gij waart uit eenonreine, en daarom zelf onrein. Dus moest ook gij gees-telijk door uw God inwendig ma het bloed van Chris-tus gewasschen worden, en als uitwendig symbool vandeze afwassching uwer ziel in het bloed van het heiligGodslam, wierdt ge toen ook afgewasschen met hetwater des Doops.

Zooals de heilige apostel het zegt: n Onrein waart geeertijds, maar nu zijt ge geheiligd, nu zijt ge gereinigd,nu zijt ge afgewasschen."

Zoo belijden het dan ook uw kerken.,Er is," zeggen ze in art. 35 van haar Belijdenis, in

degenen die wedergeboren zijn, tweeerlei leven: het eenelichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hunne eerstegeboorte medegebracht hebben, en is alien mensehengemeen; maar het andere is geestelijk en hemelsch,hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, endit leven is niet gemeen dan alleen den uitverkorenenGods." En voorts in art. 34: ,,Zoo heeft hij dan bevolenom te doopen die de z,ijnen zijn, in den naam des

VAN DEN H. HOOP NAAR HET H. AVONDMAIL. 1 2 7

Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, alleenmet rein water, ons daarmede te verstaan gevende, dat,gelijk het water de vuiligheid des lichaams afwaseht,wanneer wij daarmede begoten worden, aizoo het bloedChristi hetzelve van binnen in de zielen doet, door denHeiligen Geest, ze besprengende en zuiverende van harezonden, en ons wederbarende uit kinderen des toornstot kinderen Gods."

Maar hierbij kan het niet blijven.Afwassching van het geborene kindeke komt wel eerst

en gaat voorop; mar de voeding moet volgen.Boor slechts wat uw kerk at verder belijdt:m Wij gelooven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus

Christus het Sacrament des Heiligen Avondmaals inge-steld heeft om te voeden en te onderhouden degenen,die hij alreede wedergeboren en in zijn huisgezin, het-welk is zijn kerk, ingelijfd heeft."

Immers, ,,tot onderhouding des lichamelijken en aard-schen levens heeft God ons een gemeen aardsch broodverordend, hetwelk daartoe dienstig is. Maar om hetgeestelijk en hemelsch Leven te onderhouden, heeftons gezonden een levendig brood, dat van den hemelis nedergedaald, t. w. Jezus Christus," welk brood sacra-menteel genoten wordt in het heilig Avondmaal.

Van alle Doop moet dus gedrongen naar het heiligNachtmaal.

Wie bij den Doop staan blijft en niet tot het heiligNachtmaal doordringt, miskent niet enkel het Sacra-ment van het lichaam en bloed des Heeren, maar mis-kent evenzoo het Sacrament van den Doop.

Op zichzelf toch is de Doop niets dan het openenvan de deur, waar ge doorgaat, om naar het heiligAvondmaal uws Heeren, en aizoo tot zijn mvstieke ge-meenschap te komen.

Wie nog niet gedoopt is, staat buiten wie om denDoop vraagt, verlangt binnengelaten te worden.

128 VAN DEN H. DOOP NAAR HET H. AVONDMAAL.

Hij klopt aan de deur, opdat hem opengedaan worde;en zijn Doop is, dat de deur voor hem opengaat, zoodathij nu binnenkomt, en afgezonderd is van wie buitenzijn, om gemeenschap te oefenen met wie binnen zijn ;en die gemeenschap nu wordt ten voile bereikt doorzijn toetreding tot het heilig Naehtmaal.

Wie na gedoopt te zijn, niet het heilig Nachtmaalzijns Heeren zoekt, is gelijk aan den vreemdeling, die,na aangeklopt te hebben en in de feestzaal te zijn bin-nengelaten, vlak bij de deur staan blijft, en zich verrehoudt van de aanzittende gasten.

Zeker, de indringer, die zonder bruiloftskleed aan,doordrong en zich onder de geestelijk feesthoudende me-nigte mengde, moest, omdat hij een indringer was, weerbuiten worden geworpen. Maar wie aanklopte, en binnenNvierd gelaten, en zijn bruiloftskleed aannam, doch omnu, in dat feestkleed getooid, koud en onverschillig vanverre te blijven staan, die zondigde, zij het ook op anderewiize, toch evenzeer

Wie den heiligen stroom van het Doopwater door-waadt, dien moet het te doen zijn, om de gerreenschapmet den Heere des huizes te genieten, en die Heere deshuizes wacht de zijnen op aan zijn heiligen disch.

Wie wedergeboren is uit water en geest, die ziet nogpas het koninkrijk van verre.

Maar hierbij mag het niet blijven.Hij moet voort en verder, en mag niet rusten, eer

hij aanzit aan de bruiloft van het Lam, in zijn sacra-menteele of beelding.

Ook nu nog voelt een Jood, die zijn Messias vond,dit onmiddellijk.

Worth zulk een Jood heden gedoopt, en is er overaeht dagen Avondtnaal, dan gaat hij er terstond aan-zitten. Aries zegt het hem : Doop en Avondmaal boo-ren bijeen.

En ook bij andere volwassenen, wier Doop in hun

VAN DEN H. DOOP NAAR HET H. AVONDMAAL. 129

kindsche jaren verzuimd wierd, merkt ge dit nog. Zoozelfs dat ze hun Doop meest uitstellen tot het Avond-maal weer komende is; en dan vlak voor het Avond-maal laten ze zich doopen, om terstond na den Doophet Avondmaal te zoeken.

En zoo was het in de oudste Christelijke kerk even-eens.

Al wie uit het Jodendom of Heidendom overkwamwierd vandaag gedoopt, om morgen reeds ten Avond-maal te gaan ; en het denkbeeld zelfs om zich wel telaten doopen, maar voorts verre van het Avondmaal teblijven, kwam in niemand op.

Zich te laten doopen wilde niets anders zeggen dan :,,Last mij toe tot het heilig Avondmaal."

Het Avondmaal was de heilige disch der gedoopten ;waar elk gedoopte hoorde; waar geen enkel gedooptezich aan kon onttrekken.

Men trekt de Roode zee niet door, om op den an-deren oever zich te blijven legeren, maar om aanstondsdoor de woestijn naar het Heilige land op te trekken.

En eenmaal bij de Jordaan aangekomen, trekt mendie Jordaan niet door, om aan den overkant te blijvenstaan, maar om door te trekken naar Jeruzalem.

En zoo ook doorwaadt men den stroom van de wa-teren des Doops niet, dan oar door en voort en verderte trekken en niet te rusten, eer men zich den wijngereikt ziet, geperst uit de druiven van Eskol.

Alleen doordien thans de jonge kinderen gedoopt wor-den, is hierin een kleine vertraging gekomen.

Een pasgeboren kindeke is voor het heilig Avondmaalnog onbekwaam. .Een jeugdig wicht kan ook op een leef-tijd van el4kele jaren zich zijn Doop nog niet toeeige-nen door zelf te belijden. En zoo schuiven dus, nu deKinderdoop heerscht, de Doop en het heilig Avondmaaltot op zekeren afstand uiteen.

Omdat de doopeling lijdelijk is, is een jong wicht wel9

130 VAN DEN II. DOOP NAAR HET H. AVONDMAAL.

vatbaar om gedoopt te worden; maar evenzoo is hetnog onvatbaar om het Sacrament der voeding te ont-vangen, overmits bij dit tweede Sacrament de Avond-maalganger zelf belijdend en handelend optreedt.

Zoo komen dus tusschen Doop en Avondmaal titanseenige jaren in to liggen; en dat wel z66vele jaren asnoodig zijn, om den doopeling tot eigen daad van be-lijden en toetreden te bekwamen.

Minder kan die afstand niet zijn ; maar ook grootermag hij niet worden. De jaren noodig voor uw opwakenen voor uw bekwaammaking tot een eigen daad zijn vanGodswege in uw schepping verordend. Wie zich daar nuaan houdt, die gaat op de wegen des Heeren; maar ookwie deze jaren df wilkeurig inkrimpt Of wilkeurig uitzet,gaat van 's Heeren wegen of en kiest zelf eigen paden;iets dat altoos zonde is.

Dat kan nu schelen van het 16de tot het 23ste jaar ;maar in dat tijdperk van zeven jaren valt bij een iege-lijk zijn persoonswording; en die grenzen moeten dusgeeerbiedigd.

Maar hetzij dan Doop en Avondmaal tot het 16de jaarof wel 23ste jaar uiteen waren geschoven, aan den banddie Doop en Avondmaal verbindt wordt hiermee nietsveranderd.

Altoos blijft uw Doop, al die jaren door, voor u eenroepstem : Zoek des Heeren heilig Avondmaal !

„Cfloet den Leere met vaderenbeRiderns.”

HOE EEN KIND REEDS ZIJN HEERE BELIJDT.

Nu dan, doet den Heere, uwer vaderenGod, belijdenis, en doet zijn welgevallen,en scheidt u of van de volken des lands,en van de vreemde vrouwen. Ezra 10 : 11.

Eer ge, komende van uw Doop, toegang erlangt tothet heilig Avondmaal, moet er belijdenis worden af-gel egd.

Niet uw eerste, en evenmin uw laatste belijdenis, maareen belijdenis , die dAdrom iets buitengewoons is, omdatge alsdan voor het eerst publiek in de vergadering dergeloovigen optreedt en u aan die geloovigen verbiudt.

Dus zegge niemand : een jaar hoop ik mijnbelijdenis te doen"; noch ook: ,,Voor drie jaren heb ikmijn belijdenis gedaan", want al zulke uitdrukkingenverraden een verkeerden geest.

Dan beeldt men zich in, dat men maar eens in zijnleven belijdenis heeft te doen ; dat een jonge man ofjongedochter nog tot geen belijdenis gehouden zijn; endat wie llzijn belijdenis deed" er dan nu ook van of is.

En dat kan toch immers Diet?

132 II0E EEN KIND REEDS ZIJN HEERE BELIJDT.

Beleden moet er altoos; moet er heel uw leven doorworden, zoo dikwijls de stem of de macht of het gevleivan wereld en Satan tegen uw Heiland ingaat.

Een goed kind doet daarom reeds op school n belij-denis", als iemand iets tegen zijn Jezus durft zeggen.Dan toch komt hij daartegen op. Dan laat hij zich datniet zeggen. En al wordt hij dan om dat llgoede ge-tuigenis" geplaagd en gesard, ja al beloopt hij er eenstomp en duw ow, dat hindert alles niet; maar hij gaatdoor met zijn belijdenis.

Zoo is het op school, zoo is het op straat , zoo ishet onder het spelen. Gedoopte kinderen moeten kinderenvan Jezus zijn, en moeten het niet kunnen dulden, datmen hun Jezus to na komt.

Dat belijdenis doen begint dus al zeer vroeg, en owzulk belijdenis doen moet soms heel wat meer verdragenen geschreid dan om het belijdenis doen in de kerk.

Doch, helaas, er zijn ook Jaffe kinderen, en die doorhun ouders laf gehouden worden, omdat die ouders zelfzoo arm aan moed voor Jezus zijn.

Versta dit wel.Niets is ondraaglijker dan kleine kinderen, die heel

neuswijs eatechiseermeestertje willen spelen, en allerleigroote woorden op hun lippen nemen, waar ze nog nietsvan verstaan.

Maar dat is dan ook niet n zijn Jezus belijden", datis stuitende verwaandheid, en anders niet. Als ze konden ,deden zulke kleine Farizeetjes een wit dasje boven hunkiel aan.

Daar nemen we het dus heusch niet voor op.Maar wat wel moet, is, dat een kind met kinder-

lijke geestdrift voor zijn Jezus vervuld is ; dat het voorden naam van Jezus buigt; dat het in zijn hart ont-zag en eerbied voor zijn Heiland koestert; en wetende,dat het bij Jezus hoort, niet zou willen zwijgen, alsde eere van zijn Jezus wordt aangerand.

ROE EEN KIND REEDS ZIJN IIEERE BELIJDT. 133

Een goed kind laat zich niets dat niet good is, vanzijn vader of moeder zeggen. En nu ook een kindmoet het weten: ftWie vader of moeder lief heeft bovenmij, is mijns niet waardig."

Dus geen uitkramen van geleerdheid ; geen neuswijsmethodisme op kinderlippen ; maar wel liefde, warmte,geestdrift voor Immanuel, en daarom niet laf zwijgen,maar met een vonk in het oog spreken, als er voor deeere van Jezus moet opgekomen.

Spreken niet met het bleeke gelaat der ingebeeldheid,maar met een kleur op de wangen van ergernis overwat men tegen Jezus doet.

Zoo en niet anders is het natuurlijke belijdenis doenvan een gedoopt kind ; en tot zulke belijdenis doen moetvader en moeder het kind aanzetten door eigen voor-beeld en door vermaan.

In een kind zit veel trouw, veel moed, veel vatbaar-heid voor verontwaardiging.

Doch als nu vader, die immers llbelijdenis deed", al-toos zwijgt, en moeder, die immers ,,naar het Avondmaalgaat," altijd doet, alsof ze niets om Jezus geeft, hoe zaluw kind dan leeren belijden ?

En toch ook uw kind moet bij dat kinderlijk belij-den van zijn Heiland gesteund.

Immers het is voor uw kind niet gemakkelijk.In de kinderwereld heeft het ll uitlachen' zulk een

booze kracht. Kinderen oefenen kort recht, door elkaardood te verklaren, te plagen, to kwellen, soms te slaanen te striemen.

Nu is dat voor uw kind een vreemde gewaarwording.Het gaat de wereld in met de gedachte, dat Jezus bovenalles gaat, en zie, nu wordt het juist om zijn opkomenvoor Jezus het kind van de rekening.

Dat stuit ; dat hindert dan. Dat maakt bang en vrees-aehtig. En, als ge dan uw kind niet steunt met uwliefde en uw gebed, zal het een volgend maal al min-

1 34 HOE EEN KIND REEDS ZIJN HEERE BELIJDT.

der moedig optreden ; tot het eindelijk zwijgt; om, alseerst zijn mond gesnoerd is, ten laatste mee te gaanlachen, als er weer een ander jong kind om zijn moedN oor Jezus wordt uitgelachen.

Ouders en onderwijzers hebben hier dus een heiligeroeping; en ook op de catechisatie en in de predicatiemoest hier veel meer op aangedrongen worden.

Want vergeet niet, moed is iets zonderlings. Moed ,die er eenmaal uit is, keert bijna nooit weder. En tochntoed is zulk een edele zielskracht. En zonder moedis er geen belijden.

Want zeg zelf, wat is dat voor n belijdenis doen",als een jong persoon achttien, twintig jaar is geworden,zonder het ooit voor Jezus op te nemen, zonder ooitvoor Hem uit te komen, zonder ooit iets voor Jezus tenoffer te hebben gebracht, en die nu, bijna op mondigenleeftijd gekomen, bij een dominee wordt aangenomen,en in de kerk even opsta,at en het hoofd buigt.

Dat is een vorm, een vertooning, een plechtigheid,die men mee maakt, maar waartoe noch heldenmoednoch geestdrift hoort, of het moest dan de moed derverlegenheid zijn, om in zoo'n groote samenkomst vanmenschen te durven opstaan.

Neen, niemand deed nog ooit een wezenlijke belij-denis, tenzij er reeds in zijn kindsche jaren en in dejaren van zijn jongelingschap belijdenis in het Levenachter lag.

Wie om Jezus gesmaad, uitgelachen en gehoond, enten leste geslagen is, en die dan zonder neuswijzepedanterie toch moedig volhield, alleen door trouw enliefde voor Jezus gedreven, die komt straks in het open-baar slechts uitspreken wat al die jaren reeds in zijnhart gloeide, en bij zulk een is het waarlijk belijde-nis doen.

Belijdenis doen voor den jongen man, en belijdenisdoen voor de jongedochter. Want al zijn de meisjes

HOE EEN KIND REEDS ZIJN HEERE BELIJDT. 135

minder hardhandig, toch hoort er ook in de meisjes-kringen moed en trouw en liefde toe, om heur JezusDiet to verloochenen.

Doch, helaas, dat zien verreweg de meeste oudersDiet in.

Ze laten hun kinderen doopen; en ook laten ze hunkinderen naar school en catechisatie en kerk gaan ; enals ze achttien a twintig jaar zijn H aannemen" ; maardat hun kinderen tot helden en heldinnen voor Jezusmoeten worden opgevoed, en dat anders alledenis" niets dan vorm en schijn is, dat zien ze niet in.

Wat Ezra tot Israel sprak: ,,Nu dan doet den Heerebelijdenis, den Heere, uwer vaderen God, en doet zijnwelgevallen en scheidt u af van de volken des lands",dat verstaan de meeste ouders niet.

Ze vatten niet, dat de dienst des Heeren een heiligekrijg, levenslang een strijd moet zijn, en dat in diendienst en voor dien hachlijken strijd telkens nieuwestrijders moeten aangeworven en geoefend.

En toch zoo is het.Van het Paradijs af is het een vijandschap, die God

(rent heeft tusschen het zaad der vrouw en het zaadder slang. De strijd gaat door al de geslachten heen.Het eerie geslacht daalt ten grave, en het andere neemtzijn plaats in, maar alle eeuwen door blijft het een endezelfde heilige krijg voor den Zone Gods en tegen zijnWederpartijder.

En daarorn is het niet genoeg, dat gij zelf dien strijdmee voert, als trouwe dienstknechten des Heeren, maarmoet ge ook uw kinderen voor dien strijd aanwerven,ze er voor wapenen, ze er in oefenen, er hun de hand-grepen voor leeren, en bovenal hun een onwankelbaretrouw inboezemen voor de banier des Heeren, in eenonuitblusschelijke geestdrift voor zijn heiligen Naam.

136 HOE HEN KIND REEDS ZIJN DEERE BELIJDT.

Dat uw kind niet tegen is, is niet genoeg. Belijdenis voor zijn. Dat uw kind met u meegaat, kan nietvolstaan, uw kind moet zelf meestrijden. Dat het umat en onbezield napraat , is geen teeken van eigen leven.Ook uw kind moet, al staat het alleen in zijn wereld ,nog een stemme des roependen in de woestijn zijn.

Dwaasheid dus om to denken , als mijn kind achttientwintig jaar is, zal het wel belijdenis doen.Neen , op belijdenis doen komt het elken dag aan ,

zoo dikwijls uw kind waar dan ook, in aanraking komtmet andere kinderen of andere menschen, die // van devolken des lands zijn", en daarom Of voor Jezus deschouders ophalen Of laksch zijn voor zijn dienst.

Van geslacht tot geslacht moet de Naam des Heerenlof ontvangen, en die lof moet Hem uit het zaad der kerktoekomen, d. w. z. uit de kinderkens, die gedoopt zijn.

En daarom moogt ge uw gedoopte kind niet aanzwijgen en aan laf heid en aan ontrouw gewennen.

Van meet of moet het voor Jezus zingen en voorJezus durven uitkomen.

Altoos moet het belijden, zal het eens tot een goedebelijdenis kunnen komen.

Z66 alleen wordt die ,belijdenis" een zaak van hethart.

„31 bad dm en deed befijdeuis."

DE OEFENSCHOOL VAN HET GEBED.

Ik bad dan tot den Heere, mijnen God,en deed belijdenis.

Dan. 9: 4a.

De geloofskiem, die het God vaak belieft een kin-deke in to planten, wast niet vanzelf op, en komt nietvanzelf tot bloei.

Denkt ge u, dat ge kort na uw geboorte door wildengeroofd en verre van uw vader en moeder, ja, zeerverre van Christus' kerk waart weggevoerd, zoo zoudeze geloofskiem in u in het minst niet tot ontwikke-ling zijn gekomen, ook al waart ge nu twintig of dertigjaar oud.

Zou die geloofskiem in u ontkiemen, wassen en op-bloeien, dan moest ge in aanraking blijven met diekerk van Christus, die u doopte; dan moest ge bekendgemaakt met Gods heilig Woord ; en moest ge aldusop uw „belijdenis" worden voorbereid.

Niet, dit verstaat ge toch, alsof die uitwendige toe-rusting, zonder weer , ooit het geloof in u tot ontwik-keling kon brengen. o, Neen. Indien God de HeiligeGeest niet inwendig die geloofskiem dijen en zwellendoet, en inwendig met goddelijke kracht sterkt en ste-

138

DE OEFENSCHOOL VAN HET GEBED.

vigt, zal alle uitwendig werk niets baten. Dan is heteen zaaien op de steenrots, en een ploegen op rotsen,en alle arbeid is ijdel.

En gelijk in de natuur de zorge van den landmanmet de koestering der zon moet saamwerken, om hetkoren op den akker te doen rijpen, zoo ook moet in uwziel de innerlijke bewerking des Heiligen Geestes saam-vallen met de uitwendige voorbereiding, zal het werke-lijk u tot een waarachtige ,,belijdenis" komen.

Niet, dat Gods almacht hieraan gebonden is.Een jong wicht, dat vroeg wegsterft, kan daarom nog

zeer wel zalig worden, al heeft het nooit iets van GodsWoord vernomen. Daar heeft de Heere dan anderewegen voor, om zulk een kindeke uit het eerst onbe-wuste leven tot de zalige aanschouwing van zijn Rei-land te brengen. Des Heeren arm is nooit verkort.

Maar voor ons, die op aarde tot ouderen leeftijd op-groeien, heeft het Hera nn eenmaal beliefd dezen vastenregel te stellen :

Inwendig G-eesteswerk en uitwendige voorbereidingmoet saamtreffen.

Voorbereiding dus, om publiek belijdenis te kunnendoen.

Maar bestaat die voorbereiding no eeniglijk in eate-chisatie of huislijke onderrichting ?

Is het u aanbrengen van kennis ; het u doen van bui-ten leeren ; het u inprenten van allerlei waarheden enbijzonderheden, nu al wat er geschieden moet

Immers neon ; want A belijdenis doen" is nog ietsanders dan ,,een les opzeggen", en zich aan Gods ge-meente verbinden nog iets anders dan haar napraten.

Want zeer zeker is leeren ook noodig ; zeer stellignoodig ook het van buiten leeren ; en moet er, al naargelang uw ontwikkeling is, heel wat zorge aan besteed,om Christus en zijn Woord in uw mensehelijk bewust-zijn in te dragen ; maar toch, daar gaat deze heiligevoorbereiding niet in op.

DE OEFENSCIIOOL VAN HET GEBED. 139

Dan toch kon men evengoed Heiden- en Jodenkin-deren voor het „belijdenis doen" voorbereiden.

Het ware dan enkel een zaak van het hoold. Hethart bleef er buiten. En daarmee ware al zulke voor-bereiding geoordeeld.

Juist daarom reeds wees de vorige meditatie er metnadruk op, hoe een kind, reeds lang eer het ,,belijdenisdoet", zijn Jezus belijden moet op school en onder zijnmakkers. Want ,,belijdenis doen" is voor zijn Koninguitkomen, is houw en trouw aan Jezus zweren, is zichlaten inlijven bij de heilige slagorde die voor Jezus op-trekt, en op die wijs ijveren voor zijn majesteit en zijnkoninkrijk.

En wordt nu, in het aardsche gesproken, een jongennooit een goed soldaat, of hij moet reeds onder zijnmakkers moed betoond en gedurfd liebben, dan gaat hethier nog veel sterker door, dat ge op ouder leeftijdnooit tot kloeke belijdenis van uw Heiland zult komen,tenzij ge reeds als kind van toorn gegloeid hebt bijelken smaad of hoon, dien men uw Heiland dorst aandoen.

Maar bier inoet nu nog iets heel anders bijkomen ,dat evenmin ontbreken mag, en waarop gemeenlijk veelte weinig nadruk wordt gelegd.

Uw Bijbel spreekt van tweeerlei belijdenis, van eenbelijdenis van uw Heiland, maar ook van een belijdenisvan uw zonde; en die twee hooren, niet pas op laterleeftijd, maar, van kindsbeen af, bijeen.

Komt ge er eenmaal toe, om in het midden der ge-meente uw Heere en Heiland te belijden, dan moet hier-mee altoos gepaard gaan, een belijdenis van uw eigenverlorenheid in uzelven ; en elke belijdenis, die welvoor Jezus roept, maar niet rust op innerlijk besef vaneigen flood en doemwaardigheid, is wat Paulus eenluidende schel noemt of een klinkend metaal.

Daar zit geen waarheid en geen kracht in.Dit spreekt toch vanzelf , dat de Verlosser niets voor

u kan zijn, indien ge in uzelf niet verloren zijt en dus

140 DE OEFENSCH0OL VAN HET GEBED.

verlossing van noode hebt; dat ge geen Heiland kuntbelijden, tenzij ge iets weet van banden des doods, dieu omvangen hadden , en van angsten der hel , die u had-den benauwd ; en dat ge. den Medicijnmeester niet kuntnaloopen, tenzij ge weet en belijdt dat uw ziele krank is.

Jets wat nu niet zeggen wil , dat wie „belijdenis doet",op dat eigen oogenblik , als hij in de kerk het hoofdbuigt, hiervan de voile diepe bevinding moet hebben.Wie het zoo opvat, gaat onder in gevoelsbeweging enraakt van Gods Woord af.

Neen , het beduidt alleen , dat ge naar de mate uwerjaren en naar de ontwikkeling waartoe ge gekomenzijt , bij eigen ervaring weet , dat ge buiten Christusvoor eeuwig verloren zijt, en daarom u onder de vleu-gelen van uw Heiland met al Gods kinderen Iaat saam-vergaderen.

Doch dan moet ook heel de voorbereiding voor debelijdenis daarop ingericht zijn; en moet zelfs een kleinkind reeds geleid worden naar den regel van Daniel :ak bad en deed belijdenis voor den Heere."

Een kind moet leeren bidden.Niet om uw kleinen reeds jong den dominee te lee-

ren spelen, en ze kunstjes te laten uithalen met langegebeden. Veeleer verwoest ge het teederste in uw lie-velingen , zoo ge ze niet stelselmatig van al wat naarvertoon zweemt, afhoudt.

Het bidden van uw kindeke moet zoo eenvoudig,maar ook zoo schuchter mogelijk zijn , en niets moetzoo sterk ontraden als de gewoonte , om, voor of na hetgebed van den vader, hen even hardop hun il lieere,zegen spijs en drank, Amen" te laten afraffelen; somsvier, vijf kinderen na elkaar. Zulk een praktijk is eenmoord voor alle teeder en innig bidden.

Acht ge dat het kind niet mee kan bidden in hetgebed van vader of moeder, , goed , zoo bidde dan eender kinderen, liefst het oudste, voor al de kinderen,maar langzaam , eerbiedig, z(56 dat het waarlijk bidden is.

DE OEFENSCHOOL VAN HET GEBED. 141

Maar voorts zij het morgengebed als ze opstaan enhet avondgebed als ze rusten gaan, hun stifle oefenschool.Een oefenschool , waarin gij ze eerst zelf voorbidt , danmet ze meebidt , en allengs ze zelf alleen laat bidden.

Een bidden , dat ook wel een formuliergebed ',nagzijn , mits goed gekozen , en zeldzaam gebruikt ; wanteen formuliergebed komt in het persoonlijk leven alleendan te pas , als de geest te dof is voor een gebed uiteigen beweging.

Maar zelf bidden is het ware, het eigenlijke. Elkkind op zijn eigen maiden Niet in taal van grootemenschen , maar in kindertaal. Danken voor wat henverblijd heeft ; bidden voor wat hun kommer baart;loven zooals zij het doen zouden, als ze Jezus zelf om-helzen konden.

Wen bovenal uw kind en uzelf aan extra-gebeden.Het ,,ken den Heere in al uwe wegen" , is voor hetgebed een goudmijn.

's Morgens, 's middags aan tafel, avonds bij het naarbed gaan, het is uitstekend. Maar toch , dat is het voilebidden nog niet. Dat ontstaat eerst, als er bij elkemoeilijkheid , die voorkomt, een schietgebed uit de zieloprijst ; als bij elke vreugde , die het hart doortintelt,een toon des danks opklimt naar den Hooge.

En daar moet ge uw kind reeds aan wennen.Voor God is niets te klein of te gering.Een moeilijke schoolles is voor een kind even pijnlijk

en gewichtig als een veldslag voor een groot veldheer;en God de Heere wil in alles aangeroepen zijn.

Slechts is het de groote kunst om uw kind dat zoo teleeren , dat het zoo bidde , niet om u , niet opdat gijhet merken zoudt , maar ongemerkt, om de rust vanzijn eigen kinderlijk hart.

142

DE OEFENSCHOOL VAN HET GEBED.

En dat nu moet ook op de belijdenis van zonden toe-gepast.

Want, o, bij een kind is het gevaar zoo groot , omer een kleinen Pharizeer van te maken , die elken avondna zal praten, ,dat het in zonden verloren en doem-waardig is", en er straks geen de minste weet van zalhebben , als het snoept of liegt , of zijn moeder gesard heeft.

De heilige kunst is hier maar, om eerst schuldbesefin geheel kinderlijken vorm op te wekken , en dan uwkind er toe te brengen , om in dienzelfden kinderlijkenvorm zijn God om vergiffenis te vragen.

Zooals een kind, dat u eerst verdriet deed, en nuer spijt van heeft, ten slotte lief naar u toekomt , en

zacht in het oor fluistert , of ge niet meer boos wiltzijn , zoo ook moet uw kind belijdenis van zondeu voorGod leeren doen.

Niet in algemeene termen , maar noemende wat ver-keerd was , en voor zoover het er weet van heeft.

Dan blijft er waarheid in.Dan spreekt het hart er in mee.Dan gewent zich zijn kinderhart aan oprechtheid en

aan omgang in oprechtheid met zijn God.Vooral de moeder heeft hier zoo heilige roeping ;

maar een roeping , die ze Diet kan vervullen , zoo ze ditLeven voor zichzelve niet kent , en niet meeleeft in hetstil vertrouwen van haar kinderkens.

En dan een oudste zuster. Ook onze dienstmaagden.o, De Christelijke opvoeding is zulk een heilig werk ,

maar ze kost zoo ontzettende inspanning der ziel.

I V.

,,boo fant ons dey betijdeuis vastftouden.

DE BELIJDENIS UWER KERR.

Dewijl wij dan eenen gTooten Hooge-priester hebben, die door de hemelen door-gegaan is, namelijk Jezus, den Zoon vanGod, zoo laat ons deze belijdenis vasthouden.

Debt'. 4 : 14.

Telkens hoort ge roepen, dat de belijdenis uwer kerk,en de vraag of dat ook 2cw belijdenis zij, er mindertoe doet. Zoo gij uw Jezus maar toebehoort en hetLeven Gods in uw hart ruischt, eilieve, wat vraagt gedan nog naar uw belijdenis!

Wijd moest dus elke kerk, die staande houdt, eenkerk van Christus to zijn, haar poorten voor een iederopenzetten ; en een kerk, die dat niet deed, wierp haareigen eere hiermee weg.

ll Wat toch geeft alle geleerdheid? Zou dan hetKoninkrijk Gods aan de vragen en antwoorden uit eenCatechismusboek hangen ? Op den Geest en op hetwerk des Geestes alleen komt het aan. Geheugenwerkkan nooit het werk des harten vervangen. En daarom,zoo er Geesteswerk in u is, moet elke kerk u tot hetheilig Avondmaal toelaten ; en zoolang er zelfs in denknapsten catechisant geen Geesteswerk openbaar wierd,moest elke kerk hem afwijzen !"

144 DE BELIJDENIS EWER, KEEL

Zoo riep men in Montanistische kringen reeds kortejaren nadat de heilige apostelen des Heeren doze aardeverlaten hadden. Zoo riepen enkele teedere gevoels-vromen alle eeuwen door, In de dagen der Hervormingkon men hetzelfde roepen beluisteren van de lippender Wederdoopers. En ook nu nog ontmoet ge telkensgeestelijk eenzijdige lieden , die voor de toelating tothet heilig Avondmaal liefst geen enkele keur dan dekeur des Geestes gedoogen.

Merkt men dat er in iemand „de groote zaak gebeurdis", dan trede hij toe , en anders late men hem metalle onbekeerde zielen van verre staan.

En daarom , geheugenwerk geeft niets. Een Catechis-mus leeren geeft niets. Alle leeren kan veilig achter-wege blijven. En ook dat dusgenaamd „belijdenis doen"is eigenlijk niets dan een spelen met het Heilige.

Vreemd intusschen dat de heilige apostelen er juistandersom over oordeelen.

Eenheid in belijdenis zou er niet toe doen, en nuhoor, wat de apostel Paulus aan de kerk van Corintheschreef: llIk bid u, broeders, door den naam van onzenHeere Jezus Christus, dat gij alien hetzelfde spreekt."(1 Cor. 1 : 10). Een n spreken van hetzelfde", dat hierduidelijk op de eenheid van belijdenis doelt , want hijvoegt er bij: y en dat er onder u Beene schettringen zijn ,maar dat gij (als kerk) zijt samengevoegd in ednenzelfden zin en in eenzelfde gevoelen." Let wel, niet ineenzelfde gevoel, noch ook in eenzelfde gevoelsbeweging,maar in het hebben van eenzelfde gevoelen. Juist zooalshij aan de kerk van Philippi schreef ; u Doch, daar wijtoe gekomen zijn , laat ons daarin naar denzelfden repelwandelen, laat ons hetzelfde gevoelen."

En niet anders spreekt de heilige apostel Johannes,die evenzoo wel terdege de zaligheid aan de belijdenisbindt. Want had Paulus in Horn. 10 : 10 gezegd:,,Met den mond belijdt men ter zaligheid" , Johannes

DE BELIJDENIS -EWER REEK. 145

had niet minder kras betuigd: n isAle geest die belijdt,dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die isuit God; en alle geest, die niet belijdt, dat JezusChristus in het vleesch gekomen is, die is niet uit God;maar deze is de geest van den antichrist; welken geestgij gehoord hebt dat komen zal en is nu alreede in dewereld."

Ge ziet dus wel, dat de apostelen, die onder deingeving van den Heiligen Geest schreven, en aan wierwoord en gezag dus elk mensch zich te onderwerpenheeft, v]ak omgekeerd oordeelen als deze overgeeste-lijke lieden.

Zeggen zij , dat hetgeen ge als uw gevoelen belijdten uitspreekt er minder toe doet, zoo ge innerlijk maarleven speurt; de heilige apostelen daarentegen zeggenu in den naam des Heeren, dat „ge met uw mondbelijdt ter zaligheid"; dat ge van den gevoelen moetzijn en an sprake moet hebben; en dat wie in zijnbelijdenis omtrent den Zone Gods afwijkt van de waar-heid , niet uit God is, maar uit den antichrist.

Dit nu trooste u, als ge zelf voor uw belijdenis moet,,leeren" , of uw kinderen voor hun belijdenis moetWen nleeren."

Reeds op zich zelf moet dit, want het is naar uwDoopsbelofte. Toen toch is ja gezegd op de ernstigevraag: „Of ge op u naamt, dit kindeke als het totzijn verstand zal gekomen zijn , in de voorzeide leer teonderwijzen , of te doen en te helpen onderwijzen."

En die ,,voorzeide leer" zweefde niet in nevelen,want vooraf ging die andere vraag: // Of gij de leer ,die in het Oude en Nieuwe Testament en in de artikelendes Christelijken geloofs begrepen is en in de Christelijkekerk alhier geieerd wordt, bekent de volkomene engenoegzame leer der zaligheid te zijn."

Ook uw Doop bond u dus aan een leer." Bond uaan een bepaalde // leer." Een leer, die juist en welomschreven is.

10

146

DE RELNDENIS UWER KERK.-,-,`-■```y`````•

En zoo gaat het van geslacht op geslacht. De vaderbelooft het voor zijn kind.

Dat kind, straks zelf vader geworden, belooft hetweer voor zijn kind. Aitoos weer de belofte om het in„die voorzeide leer" of persoonlijk zelf te onderwijzenOf te doen en te helpen onderwijzen. En zoo bestaatde kerk in eenheid van belijdenis voort.

Maar ook al berust hierop heel uw kerkelijk leven,toch is het goed, er bij te weten, dat de heiligeapostelen, wier woord beslissend en gebiedend is, u dezaak evenzoo en juist op dezelfde wijze op het hartebinden.

Een moet aller gevoelen , een aller spreken zijn, endaarom een leer de inhoud van aller belijdenis.

Dus moet er ,,geleerd"; want een kerk, die het zaadder kerk niet laat leeren , houdt haar belijdenis nietvast, maar laat ze los; breekt met haar verleden ;snijdt de gemeenschap met de vaderen af; en vormt eennieuwen kring.

Daarom moet er llgeleerd.",,Geleerd" niet wat deze of die predikant u aanpredikt,

of ook deze en die onderwijzer u voorhondt. Dat tochzijn slechts vluchtig vervliegende uitleggingen, die deden zus, de ander zoo geeft, en die alle eeuwen doorwisselen.

Neen, wat ,,geleerd" moet, is wat uw kerk sindseeuwen, en de eeuwen door, als van God in zijn.Heilige Schriftuur geopenbaarde waarheid belijit.

En dat moet n geleerd" in alle kerken , aau alien , diein de kerk opgroeien, of tot haar toetreden willen ,oud of jong, man of vrouw, van kleiner of van rijperontwikkeling.

Het geslacht, dat nu leef , moet daarin naspreken wateen vorig geslacht overnam van het geslacht, dat toenten grave daalde; en niets is valscher gedacht, dan datelk komend geslacht telkens iets nieuws, iets anderszou moeten belijden.

DE BELIJDENIS EWER KERK. 147

uNapraten" is een woord , dat in minachting kwam ,en daarom zeggen we: naspreken. Maar dat moet betclan ook wezen. Alle helder onderwijs is dus llnaspreken."En zoo moet het ook in Jezus' kerk zijn ; en de kunstis maar, om dit ll naspreken" met de lippen te doenopkomen nit het hart.

Zoo gaf reeds Asaph den gulden regel in Psalm 78aan: ,,o, Mijn yolk, neem nil* leer ter oore ; ik zalverborgenheden uitspreken van ottdsher ; die wij gehoordbebben en weten , omdat onze vaderen ze ons verteldhebben."

Dit nu, zegt Asaph, legt den plicht op, om ze ,,niette verbergen voor onze kinderen, voor het navolgendegeslacht."

En dat wel , omdat God de Heere dit goud zijnerwaarheid aan zije kerk heeft toevertrouwd , opdat betvan het Paradijs of alle eeuwen door stand zou houden ,tot aan de voleinding der wereld. //Want Hij heeft eengetuigenis opgericht in Jacob , dat Hij onzen vaderengeboden heeft ; dat zij ze hunnen kinderen zoudenbekend rnaken , opdat het navolgende geslacht die wetenzou , de kinderen , die geboren zouden worden , en zoudenopstaan en vertellen ze hun kinderen, en dat zij hunnehoop op God zouden stellen , en Gods daden niet ver-geten , maar zijne geboden bewares."

Er is dus geen plaats voor twijfel.De plicht is ons gebiedend opgelegd.De leere Gods, zoo van vat Hij openbaarde , als

deed en gebood., moet van geslacht tot geslacht voort-geplant.

De belijdenis mag niet onder het stof der eeuwenbedekt , maar moet vastgehouden en steeds opnieuwbeleden.

En ook voor u was er dus geen andere weg. Ookgij moest rileeren".

eGeheugenwerk" alleen is machteloos , maar ook ,

148 DE BELIJDENIS UWEE REEK.

zonder het werk van uw ll geheugen" vallen de schal-men van de keten , die Gods kerk saamhoudt, uit elkaar.

Nu zou het voor ons een ontzaglijke aantrekkelijk-heid hebben, als heel Christus' kerk op aarde , van dedagen der apostelen of tot nu toe , altoos maar eenebelijdenis had gehad , en nog bezat ; en dan liefst eenbelijdenis kort en klaar op alle punten.

Toch ligt er in het aantrekkelijke van dit denkbeeldiets, dat we niet voeden mogen , eenvoudig wijl dehistoric der kerk toont , dat de wil des Heeren eengeheel andere is geweest.

En dat moest wel.Anders toch zou het eerst recht een dood geheugen-

werk zijn geworden. Geen naspreken , maar een napraten ,eeuw in eeuw uit , door alien , in alle land en wereld-streek , van hetzelfde. Een eentonig geklank.

Zoo zijn er dan ook feitelijk gedeformeerde , minzuivere , en gereformeerde of gezuiverde kerken.

Ook gij nu hebt het uitnemend voorrecht om gehorente zijn in zulk een gereformeerde kerk, die dus ookeen gereformeerde belijdenis heeft.

Voor u te heiliger drang , om geen oogenblik diegezuiverde belijdenis los te laten , maar ,,te houden watgij hebt."

V .

„Tie fogefigeden des Leeren. ff

HET KENNEN VAN DE DADEN GODS.

Wij zullen het niet verbergen voorhunne kinderen, voor het navolgendgeslacht, vertellende de loffelijkheden desIleeren, en zijne sterkheid, en zijnewonderen, die Hij gedaan heeft.

Psalm 76 : 4.

Zoo oud Christus' kerk is, zoo lang is er voor bet,,doen van zijn belijdenis" geleerd.

En dat wel om een uiterst natuurlijke reden.Als ge zelf bij alles bij waart geweest, en alles wat

God geopenbaard heeft zelf van zijn profeten , vanChristus en van zijn apostelen hadt kunnen hooren ,zoudt ge niets te leeren hebben.

Maar dit is niet zoo; want Gods werk en Gods open-baring liep niet of in een menschenleven ; en had nietplaats tijdens uw leven ; maar veel vroeger en overeen loop van eeuwen.

En daaruit nu en daaruit alleen werd de noodzake-lijkheid voor u geboren, or te leerem.

Juist zooals het met de geschiedenis van uw eigenvaderland is. Wat heden ten dage, in uw eigen om-geving, gebeurt, dat ziet ge en dat weet ge, zonderdat iemand het u aanzegt. Maar wat in de dagen der

15O HET KENNEN VAN DE DADEN GODS.

Batavieren , van Floris V, van Prins Willem of Napoleongebeurd is, daar zijt gij niet bij geweest, en dat isdaarom voor u te boek gesteld, opdat gij het zoudt leeren.

En evenzoo nu is het hier.Omdat God zijn machtige wonderen in vroeger eeuwen

heelt gewrocht , en zijn rijke openbaringen gegevenheeft, lang eer gij geboren waart, zoo heeft God deHeere die voor u laten boeken , ze in schrift voorlaten opteekenen , en zorg gedragen, dat in de HeiligeSchriftuur „al zijn loffelijkheden", zooals Psalm 7S hetnoemt, voor u to lezen stonden.

En zoo is er dus geen keus.Immers van twee6n 66n.Of dit alles blijft a vreernd , blijft buiten u liggen,

is voor a als niet geschied, en moet dus voor u eengesloten boek zijn , cif wel ge moet u de inspanninggetroosten; om dat alles te leeren.

Vandaar dan ook dat God u het geheugen schonk.Die wondere gave, waardoor ge als mensch het ver-mogen hebt, om het verledene in uw geest te photo-grapheeren; de eeuwen, die achter a liggen, in te prentenin uw eigen verbeelding; en zoo in to leven in vatdoorleefd is door vroegere geslachten.

Niet alsof ge uw geheugen alleen ontvingt, om de„loffelijkheden des Herren" u eigen te maken: wantzeer zeker heeft uw ageheugen" zijn beteekenis ookvoor het burgerlijk en algemeen menschelijk leven.

Maar toch moogt ge nooit vergeten, dat ook uwgeheugen dan eerst zijn hoogste roeping vervult, als gehet bezigt als middel en instrument, om de daden enopenbaringen Gods tot het eigendom van uw eigen be-wustzijn te maken.

Ge zult den Heere uw God lief hebben ook met uwgeheugen; want ge moet Hem lief hebben met at uwkrachten; en onder die krachten van uw geest neemtook het geheugen een niet geringe plaats in.

HET KENNEN VAN DE DADEN GODS. 151-----------------------------

En daarom is het ongodvruchtig, als ge bij het onder-wijs , zich de kracht van het geheugen op allerlei weten-schap en kennis laat richten ; maar datzelfde geheugendoet niet ook, en zelfs in de eerste plaats dienst, omhet opkomend geslacht te verrijken met de kennisse vanGods daden en de wetenschap van zijn heilige open-baring.

Er mag dus op het „leered' en zelfs op het nvanbuiten leeren" niets worden afgedongen.

De inspanning, die dit kost, is ook een llzweet desaanschijns", waarin we ons brood zullen eten , en hetis geen kindermin, maar wreede onbarmhartigheid metuw kroost, zoo ge uit misplaatste gevoeligheid hun inde kinderjaren die inspanning spaart.

Het geheugen is juist in de kinderjaren het sterkst..Later neemt het in vermogen om zich te verrijken, af.En daarom is het juist in die jonge jaren dat dezetaak , zij het ook een vaak inspannende taak , aan hetkind moet opgelegd.

Slechts zie men scherp en wel toe, dat men geheu-genwerk niet aanzie voor vat bet nooit zijn kan, ennooit wane, dat veel van buiten leeren gelijk staat metvroomheid , of ook maar, zonder meer, vroomheid kwee-ken zou.

Wie steenen saamvergadert heeft nog geen huis ge-bouwd, en wie tarwekorrelen saambrengt , heeft, zondermeer, nog geen brood voor zijn honger.

En zoo is het ook bier.Want immers op zichzelf is al dit geheugenwerk nog

niets dan een verzamelen van bouwstof, die niets danballast voor de hersenen wordt, zoo ge ze onverwerkten ongebruikt liggen laat.

Beide zijn dus even noodzakelijk.Ge kunt niet gaan bouwen eer de bouwstof is saam-

gebracht , en zoo ook is er geen religie zonder kennissevan // Gods loffelijkheden" mogelijk.

15 2 HET KENNEN VAN DE 'ADEN GODS.

Maar ook, zoomin als uit die bouwstof, zonder meer, ,een huffs komt, zoomin zult ge uit die kennisse van,,Gods loffelijkheden", zoo uw hart er werkeloos bijblijft, ooit religie gewinnen.

Juist daarom is het dan ook zoo noodig, dat ge dekracht van uw geheugen richt op wat als bouwstofbruikbaar is.

En dan moet afgekeurd, streng afgekeurd zelfs, datmisbruik van het geheugen, door de kinderkens of tematten met het late° leeren van dorre reeksen namen.Want of ge nu al de patriarchen voor den Zondvloedof al de koningen van Israel op uw duimpje weet opte noemen, dit leert u nog niets van de n loffelijkhedendes Heeren , van zijne sterkte en van de wonderen ,die Hij gedaan heeft."

,En toch dthirop komt het aan.Er is een heilig, doorloopend werk van Gods genade

in de historie.Eeuwenlang heeft het Gode behaagd op zeer wondere

wijze een werk te werken , dat elken menseh , dus ooku, persoonlijk aangaat.

Een machtig werk, waarin Hij zijn ontfermende ge-nade jegens den zondaar heeft betoond en betuigd , endat eindelijk in de zending van zijn lieven Zoon totvolkomen rijke ontplooiing is gekomen.

Dat werk Gods moet ge dus kennen. Van dat werkGods moet ge het heerlijk verloop u eigen maken. Datsaamhangende, ineengeschakelde werk Gods moot alsafgeschilderd voor uw geest staan. Daarin moot ge ukunnen indenken. Daar moet ge u in weten te ver-plaatsen. Daar moot ge in genieten kunnen. Ja, datmoot de grond van uw vertrouwen en het steunsel uwerhope zijn.

En daarom moet gebroken met al dat onheilige inonze Zondagsscholen en Catechisation, dat er toe leidt,om van onze kinderen kleine geheugenmachinetjes to

HET KENNEN VAN DE DADEN GODS. 153

maken , die alles en nog wat kunnen opzeggen , en danop de vraag : „Wat heeft God voor u gedaan, en watheeft uw God u geopenbaard?" opeens met een mondvol tanden staan.

Een kind moet aan wat het leert wat hebben. Wathebben voor zijn leven. Wat hebben bij de worstelingen,die het straks met zijn ziel doorworstelt.

En als het dan straks optreedt in de wereld , endaar een stemme hoort opgaan, die al 's Heeren lofle-lijkheden bespot, ontkent en loochent , dan moet heto zaad der kerk" daartegenover staan, niet met eenlijstje van miciveel gelijkenissen en met een reeks vanzOOveel patriarchen , maar dan moet het kloek enkrachtig daartegenover getuigen kunnen van het machtigen heerlijk werk, door God in den loop der eeuwengewrocht ; en om daartoe de kracht to bezitten , moethet zeif aanbidding voor dat werk Gods in de zielgekend hebben.

VT.

„ert. otierouti)ef4e 3eeeriq totpkgteid."

HOE REEDS EEN KIND ZICII MOET BEKEEREN.

Want de droefheid naar GoJ werkt eenonberouwelijke bekeering; inaar de droef-heid der wereld werkt den dood.

2 Cor. 7 : 10.

Zoo moet ge dus voor uw „belijdenis" leeren ; marniet minder stellig moet ge u voor uw „belijdenis"beixeren. Hoe toch zou een onbekeerde, zonder leugenop de lippen, belijdenis van zijn Heere kunnen doen?

Jammer slechts, dat het Methodisme ook in dit op-zicht zulk een verwoesting in ooze Gereformeerde kerkenheeft aangericht.

Onder den invloed toch van het Methodisme gingmen zich to kwader ure inbeelden , dat nwedergeboorte"en ,,bekeering" eigenlijk 66.n en hetzelfde is, en dat degoddelijke daad , waardoor dit saiim plaats grijpt, slechtstiler en daar aan een zeer enkele ten deel valt, en dangeheel plotseling, en meest pas op gevorderden leeftijd.

Dit nu plaatste de teederder zielen voor een uiterstmoeielijke keuze. Op dat Methodistiseh standpunt tochmoest men van twee6n 66n doen, Of voor het belijdenis

VOLWASSEN LID VAN CHRISM' KERK. 191

op het hart binden, en vooral de apostel Paulus ons in1 Cor. 12 voorteekent. Aileen zoo ge de kerk als eenlichaam beschouwt , en zelf weet van dat levend lichaameen levend lid te zijn en eeuwig te zullen blijven, staatge tegenover uw kerk, zooals God er u ingezet heeft.

Daarom zijn de leden dan ook onge]ijk, en heeft inde kerk het eene lid een andere geaardheid , en dus ookeen andere taak en roeping dan het andere lid. Gelijkaan uw eigen vleeschelijk lichaam, het eerie lidmaateen voet, het andere een hand, het derde een oog , hetvierde een oor is, aldus, zoo betuigt Jezus' apostel ons ,is het ook met de lidmaten der kerk onder elkandergesteld ; want wel verre van als twee druppelen watersop elkander te gelijken, zijn ze veeleer alien verschil-lend en loopen ze alien uiteen. En dit is en bestaatzoo in het Lichaam van Christus, niet omdat wij ditzoo door eigenwilligheid bedorven hebben, maar omdatGod zelf het alzoo verordineerd heeft.

Hoor slechts: #Maar nu heeft God de leden gezet ,een iegelgk van dezelve in het Lichaam. , gelijk Hij ge-wild

Dit geldt nu natuurlijk van wat onze vaderen noem-den de onziehtbare kerk, of het mystieke Lichaam vanChristus; niet van de zichtbare kerk op aarde. Immersvan die kerk op aarde zegt niemand hij er eenlid van is en eeuwig zal blijven." In die kerk op aardezijn heel wat leden, die nooit door God als leden inhet Lichaam gezet zijn. En 66k , in die kerk op aardezijn duizenden en millioenen leden, van wie nooit eenigewerking voor het lichaam is uitgegaan.

Toch zult ge toezien , dat ge u die zichtbare kerkniet denkt, als ware ze heel lets anders dan de onzicht-bare ; als stond ze er naast ; en als kondt ge met diezichtbare kerk handelen naar welgevallen.

Zoo doet ge met een peulvrucht ook niet. Want ookbij die peulvrucht weet ge zeer wel, dat het u niet te

19 2 VOLWASSEN LID VAN CHRISTtS' KERK.

doen is om de schel, en dat het u alleen te doen is,om de erwtjes, die in de schel verborgen zitten ; maartoch zult ge daarom nooit tot uw tuinman zeggen:H Verniel die schel maar, de erwt zal zonder dat welgroeien."

Ja, als de erwt nip is, in den dag als de pluk komt,dan dopt ge de erwt uit de peul en wordt de schelweggeworpen; en zoo zal ook God de Heere eenmaaldien bolster der uitwendige kerk als onnut wegwerpen.Maar thans is het heden; nu de dag des oogstes nogniet is gekomen, moet ook in de kerk de vrucht in deschel rijpen, en moet wel terdege door den landman opden welstand ook van die zichtbare kerk, of wilt ge,van de schel gelet worden. Stof en schadelijk gediertemoet afgeweerd. De stengelen moeten opgebonden. Alser geen regen komt moeten ze besproeid worden. Enook tegen al te koude winden beschut.

En zoo moogt gij dus nooit zeggen, dat de zichtbarekerk er niet op aan komt, als de onzichtbare maargeestelijk rijpt; want in die zichtbare zit de onzichtbarekerk in , en het is door den welstand der zichtbare kerkdat die onzichtbare moet rijpen.

Geef dus nooit toe aan dat geestelijk zelf behagen ,waardoor zoo menig kind van God onverschillig is ge-worden voor den welstand en den bloei der zichtbarekerk, zoo hij zelf het maar wel voor zijn ziel had.

Die zoo staat, wil het beter weten dan God de Heerezelf, die ons de zichtbare kerk gegeven heeft. In dengrond is dit dus niets dan eigenwijsheid en eigenwillig-heid; een zonde, die hoe vroom en geestelijk ze zichook voordoe, onverbiddelijk zich zelve straft.

Niet ,met een hoekje in een boekje" is de leus, maarelk kind van God is gehouden, om zich, naar luid onzerbelijdenis, te voegen bij de ware kerke Gods, een kerkdie aan haar zuivere belijdenis , haar zuivere Sacraments-bediening en Christelijke tuchtoefening gekend wordt.

VOLWASSEN LID VAN CHRISTUS' KERK. 193

En dus moogt ge niet zeggen: y ik ben een levendlid van de onzichtbare kerk, en dan ja ook nog aan-gesloten bij de zichtbare" ; want aldus scheidt ge watGod saam heeft gevoegd. Ge plaatst de ziel van de kerken het uitwendig lichaam van de kerk los naast elkaar.En zoo krijgt ge tweeMei leven. Het eene geestelijkvoor uw God , en het andere als lid van een genoot-schap, dat dan eigenlijk buiten het heilige omgaat. Enzoo krijgt ge dan die goddelooze y aannemingen", waarbijhet om niets dan om den bolster der kerk gaat, en aanhaar geestelijke, goddelijke kern zelfs niet wordt gedacht.

Zal het wel met u zijn , dan moet dus uw toetredingtot het voile lidmaatschap der kerk door openbare be-lijdenis, tevens voor u het begin zijn van een werk-zaam optreden in die kerk.

Niet-werkende leden bestran er in het Lichaam vanChristus niet, en wie dus in de uitwendige kerk alseen slapend of een leegioopend lid verkeert, neemtvrede met een leugenachtigen toestand , en doet sterkhet vermoeden rijzen , dat hij geen lid van het Lichaamis, ook al staat zijn naam op het boek. -mum;

Uw jonkheid verontschuldigt bier niet, want ge komttot openbare belijdenis, en in die openbare belijdenisligt juist uitgesproken, dat ge nu de kinderschoenenontwassen en tot jaren van onderscheid zijt gekomen.

En ook kunt ge u niet verschuilen achter de klein-heid en onbeduidendheid van uw persoon , want de hei-lige Apostel Paulus heeft over die leden des Lichaams,die een minder beteekenende plaats in het Lichaam inne-men , zoo kras en duidelijk gesproken, dat voor vergoe-lijking geen enkele uitweg overblijft. En dat alles yopdater geen tweedracht in het Lichaam zij en de leden voorelkander gelijke zorge zouden dragen" (1 Cor. 12 : 25).

En daar komt het dus maar op aan.In de kerk geboren en in uw kerk gedoopt, hebt ge

eerst jarenlang er in geleefd zonder er u rekenschap13

1 94 VOLWASSEN LID VAN CHRISM' KERK.

van te geven, wat dat medeleven in de kerk beduiddeen van u eischte.

Maar nu werd dit anders.Nu kwaamt ge tot openbare belijdenis. En zoo zijt

ge dan nu wel terdege verplicht u rekenschap te gevenvan wat dat medeleven in uw kerk voor u beteekent ,en wat het in naam des Heeren van u eischt.

En dit nu is velerlei.Vooreerst zult ge schade en schande van uw kerk

afweren, door toe te zien op uw eigen leven en hetleven van uw gezin, opdat de naam van uw God omuwentwil niet gelasterd worde.

Voorts zult ge, omgekeerd, uzelven en uw gezin toteen goed // instrument" in Gods kerk stellen, door tetrachten naar geestelijke voeding, geestelijke oefeningen geestelijke verrijking. Immers het Lichaam vaart danalleen wel, als de leden van het lichaam , elk op zich-zelf, krachtig en doorvoed zijn.

Doch ook hierbij mag het niet blijven.Ge hebt ook anderen te steunen , te schragen, te dra-

gen met geduld en lijdzaamheid, en ze geestelijk testerken. Niet alsof ge // den dominee" moest spelen.Daarin toch schuilt niets dan eigenwaan en zelfverheffing,en waar het bier op aankomt is de liefde, die niet zich-zelf bedoelt, maar zich uitstrekt naar het Lichaam vanChristus.

De vraag voor wie ge zorgen zult, is dan ook spoedigbeantwoord.

Ge zult Diet zeggen met Ka'in : // Ben ik mijns broe-ders hoeder? Dat moet hij zelf maar weten , ik steekmij daar niet in."

Zoo lasteren de KaIns , maar zoo spreekt geen kindvan God. Veeleer juist daaraan merkt het kind van Godhet dan ook wel, wie op zijn weg worden geplaatst envoor wie de Heere zijn hart ontsluit. Want ook magmen wel uitgaan op de heggen en stegen en is het be-

VOLWASSEN LID VAN CHRISTUS' KERK. 195

zoeken van de armen uitstekend; mits ge eerst metgeestelijke liefde en met geestelijken moed uw taak vol-bracht hebt in uw eigen, onigeving ; en niet doet gelijkzoovelen, die in hun eigen kring allerlei ongeloof speu-ren , en zwijgen, en dan hun conscientie sussen en stillendoor in een steegje of in een slop met een paar armelieden to gaan spreken.

Dat is niets dan laf heid. Dat is zucht naar vertoon.Dat is plichtverzaking onder den schijn van buitenge-wone plichtsbetrachting.

Daar rust geen zegen op.Altoos moet ge beginnen bij wat God op uw weg ,

in uw huis, in uw kring voor u zet. En eerst als daarde taak vervuld is, ga men uit naar buiten.

Poch er is nog een andere zijde van het leven derkerk, en die u naar een heel ander terrein kan lokken.

De kerk heeft namelijk ook een gemeenschapsleven.Ze houdt vergadering der geloovigen. , Ze heeft kerke-lijke diensten. Ze zorgt voor de lijdenden. Ze houdttoezicht op het onderwijs der jeugd. Veel wat verwaar-loosd is, moet ze zoeken. Voor de zending onder wienog buiten den heiligen Doop staan , moet ze ijveren.En in verband hiermee moet er allerlei arbeid verricht.Arbeid van schijnbaar hooge en van schijnbaar lage ge-aardheid. Een arbeid in de ambten door Christus in-gczet, maar ook een arbeid, die aan de waterputters enhouthouwers van Israel doet denken, zooals daar is :het ophalen van allerlei golden, het toezien op de ordebij de godsdienstoefeningen , het bespelen van het orgel,het verrichten van velerlei schrijfwerk , boekhouding enwat dies meer zij.

Dat alles moet gedaan, en goed gedaan, en vrijwilliggedaan.

Het moot goed gedaan, want de eere van Christus'kerk hangt er aan, dat ze ook in haar uitwendig op-treden een eerlijken gang en een gang met goede ordeaan haar bewegingen geve.

19 6 VOLWASSEN LID VAN CHRISTUS' KERK.

En ook het moet, zoo immer mogelijk, vrijwillig ge-daan ; want alle betaald werk is zijn geestelijken geurkwijt, en de betaalde suppoosten zijn te alien tijde eenkwelling voor Jezus' kerk geweest.

Natuurlijk, wie geheel voor de kerk leven moet enhaar al zijn levenskracht wijden , moet van leeftochtvoorzien worden. Dit spreekt de Schrift zoo stelligmogelijk uit; maar anders is het duizendwerf beter, zoode liefde en de vrijwilligheid het leven in haar draagt,dan dat Mammon tusschenbeide treedt, en er weer ietsopdoeme van het kwaad, waartegen de Heere eens zijngeeselriem met de koordekens gezwaaid heeft.

Nu dringe nietnand zich in al zulken arbeid in.Maar wordt ge geroepen, wettig geroepen door uw

kerk ; opgeroepen , om Of in het ambt te treden , Of eendeel van de taak als helpende hand over te nemen, Ofook in deze kleine diensten uw kerk het leven mogelijkte maken , bedenk u dan wel , eer ge weigert.

Zelfs uw gevoel van onvermogen is hier geen veront-schuldiging , want dat heeft uw kerk , en hebt niet gijte beoordeelen.

Weigeren is zoo koel, zoo weinig naar de uiting derliefde Christi.

En eerst dan, als een ieder zegt: ,,Zie , bier ben ik,Heere !" bloeit het leven der kerk op.

IV.

VAN HET HEILIG AVONDMAAL.

I.

„True verborgenheid is groot."

HET HEILIGE DER HEILIGEN.

Deze verborgenheid is groot; doch ikzeg dit ziende op Christus en op degemeente.

Ef. 5 : 32.

Er is op aarde niets hoogers, niets waar rijker be-zieling in schuilt, dan het heilig Avondmaal van onzenHeere Jezus Christus.

Ms ge thiartoe door de ontfermingen Gods eenmaalgekomen zijt , kunt ge in dit aardsche leven niet ver-der. Op het heilig Avondmaal volgt het leven in dehemelen , waarvan die Disch des Heeren tegelijk deafschaduwing en de voorsmaak is. Daarom wees Jezusziju discipelen van het Avondmaal rechtstreeks naardit heerlijk Koninkrijk, dat nog theft, maar gewisselijkkomt ; toen hij tot hen zeide: ,,Ik zal niet meer met

drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot ik diennieuw met u drinken zal in het Koninkrijk mijns Vaders."

En waarom anders staat nu dit Avondmaal zoo hoog ,dan omdat er het diepste mysterie in ligt uitgesproken,dat in Gods mad besloten lag ?

„Deze verborgenheid is groot", roept de heilige apostelaan de kerk van Efeze toe, gelijk hij aan Timotheus

20 0 HET HEILIGE DER HEILIGEN.

schreef: // De verborgenheid der godzaligheid is groot";en al scheen hij beide malen op een andere zaak todoelen, toch is die diepe verborgenheid beide keeren inden grond een.

Als hij voor Timotheus' oor dien kreet van bewon-dering slaakt,- doelt hij op de Vleeschwording van hetWoord, op God geopenbaard in het vleesch , dus ophet huwelijk tusschen, God en onze menschelijke natuur.En als hij in zijn bijna epischen brief aan de kerkvan Efeze dien uitroep van heilige verrukking herhaalt ,wijst hij op het gemeene menschelijk huwelijk als sym-bool van innige ziels- en levensvereeniging tusschenden hemelschen Bruidegom , die voor God staat , enzijn duur gekochte Bruid, die nog toeft en strijdt opaarde.

Zoo doorgluurt hij heel een reeks van heilige ver-borgenheden , maar die toch een zijn in den wortel deronnaspeurlijke Goddelijke liefde.

Zoowel de zonde als Satan scheidt, deelt, werpt haaten nijd in, en scheurt uiteen wat saamhoort.

En daartegen nu zou Been heul noch redding zijn,zoo niet deze diepste verborgenheid der liefde in Godschool; van die liefde, die hecht en verbindt, die huwten ineen doet smelten, en wat twee was tot een maakt.

il Deze twee zullen een zijn!" Aldus luidt de wonderespreuk van deze Goddelijke verborgenheid. Een ver-borgenheid afgeschaduwd in het huwelijk ; feitelijk inde kribbe van Bethlehem bezegeld ; maar in vollenglans eerst opbloeiend, als de Bruid voor haar Christusbereid word t.

En die Bruid nu, wanneer komt ze op aarde naderaan haar Bruidegom, dan aan zijn heilig Avondmaal

Deze verborgenheid is groot.Ge denkt ze met uw verstand nooit door; ge peilt

ze niet met het dieplood van uw hart; ge kunt zemet al de spanning uwer ziel niet omvatten.

HET HEILIGE DER HEILIGEN. 201

Al wat denkkracht den denker ; al wat kunstden kunstenaar ; al wat dwepende liefde den minnaarvan zijn Heiland biedt, is uitgeput, en nogmaals uit-geput, om al de diepte van dit heilig mysterie tedoorwandelen; maar altoos schoot menschelijk vermo-gen tekort , om tot op den bodern zelf van dit heil-geheim door te dringen.

Eeuw in eeuw uit heeft dichter na dichter zich op-gemaakt , om op de wieken der heiligste verbeeldingden glans van dit mysterie in het aangezicht te drin-gen ; maar geen , die niet bezweek. In de ontroeringvan het geschokt gevoel en in de tranen van diep op-gewelde aandoening, heeft ons menschelijk hart al dezielskracht der verbeelding en al de gevoelskracht onzerzenuwen te hulp geroepen , om de volheid van ditmysterie in te zwelgen ; maar ook dat geweld van denhartstocht schoot te kort.

Deze verborgenheid is te machtig, te overweldigend ,te groot. Ze overschrijdt het perk van ons creatuurlijkvermogen.

En ze moet dit doen , omdat in dit diepste mysterievan de Liefde, van het Huwelijk , van de Vleesch-wording , of wilt ge van den godzaligen ziels- enlevensband tusschen de kerk als de Bruid en denhemelschen Bruidegom, God zelf de onnaspeurlijke vol-heid van zijn eigen goddelijk Wezen uitstort, en demate van ons creatuurlijk aanzijn tot die volheid nietreikt.

Deze Verborgenheid, waar Gods engelen begeerigzijn, om in te zien, verliest zich drie diep voor wieer inblikt.

Aan den ingang van dit diepe mysterie staat manen vrouw, , van wie God gezegd beef t: ,,Deze twee zul-len tot e'en vleesch zijn." Niet als twee, die elkaar vin-den , en nu overeenkomen om saam te wandelen opden levensweg , en nu arm in arm gaan. Neen, die

202 HET HEILIGE DER HEILIGEN.

man is op die vrouw, die vrouw is op dien man aan-gelegd. Ze waren eerst een ; toen is uit den man devrouw uitgenomen; en zoo zijn ze in heel hun wezenen aanleg, in hun natuur en vorm , in hun lichaam enin hun zielsgeaardheid voor elkander geschapen en inhet leven getreden. Daarom als ze elkaar lief hebben ,hebben ze elkaar lief, niet met een liefde, die ze zelfstrengelen, en nog veel minder schiepen, maar meteen liefde, die ze vonden , omdat God ze voor en inhenzelven bereid had.

En al verderft nu de man, of de vrouw die liefde,vol heilige mysterin , ook duizendwerf, dat ontneemtniets aan de haar inwonende goddelijke kracht enlevensdrang. Zie het maar hoe uit de diepe, raadsel-achtige verborgenheid van dat eerie huwelijk al hetmenschelijk leven ontkiemt , en straks in dat levenstam en kroon vormt, met al de eindelooze vertak-kingen , waarmee de kroon van dien stam ons men-schelijk aanzijn overschaduwt.

En toch dat is nog de verborgenheid niet. Ze is erde poorte van, waardoor ge tot die verborgenheid ingaat.

Want immers dat huwelijk bloeit maar voor een tijd.Straks komt de dood en het is ontbonden. En al komtman en vrouw ook weer in den hemel saam, daarleven ze als engelen Gods; daar is geen huwelijk meer;want in die hemelen daarboven wordt niet ten huwelijkgegeven noch ten huwelijk genomen.

Dieper in die verborgenheid ligt daarom een heelander huwelijk; namelijk die wondere, die heilige, dieonverbrekelijke band, waardoor de Zone Gods onzemenschelijke natuur gehuwd had, en waarvan het innog veel heiliger en dieper zin heette: Deze twee zul-len tot een zijn ; ja, zoo ge wilt tot een vleesch.

En hiermee gaat het mysterie reeds oneindig dieper;u getoond niet in den man en de vrouw , die saamhuwen, maar in den Immanuel, in hem die ,,God-met-ons" wilde zijn.

Een verborgenheid daarom vooral zoo peilloos diepen zoo nameloos groot, omdat de Zone Gods ons niet

HET HEILIGE DER HEILIGEN. 203

huwde , toen Adam nog rein en heilig in het Paradijsstond, maar duizenden van jaren later, toen heel onsgeslacht zijn weg verdorven had , en heel onze men-schelijke natuur een melaatsche was geworden ; melaatschvan het hoofd tot aan de voeten.

Maar zelfs dat is nog de diepste achtergrond van ditondoorgrondelijk mysterie niet.

Voor het oog des geloofs , dat er in gluren mag ,ontsluit zich in deze verborgenheid , door Gods liefdegewrocht , nog een derde en laatste diepte, als dehemelsche Bruidegom huwt met de Bruid, zonder vleken rimpel , die hij zich gekocht en die hij zich bereidheeft.

Want het wezen onzer menschelijke natuur te huwen ,was wel op zichzelf reeds een betoon van ondoorgron-delijke barmhartigheden , maar toch niet uit die natuurwas de angel der zonde voortgekomen. Veeleer omge-keerd had die angel onze natuur gestoken , en zoo heeldie natuur vergiftigd.

Neen die angel zat in onzen geest , en had in dienmenschelijken geest het gif van den duivelschen hoog-moed werkende gemaakt.

En nu het daartoe te brengen , dat die booze geestin den mensch weer goed werd ; dat die hoogmoedklein kwam te staan ; en die Gode vijandige mensch,voor eeuwig , om nimmer meer te scheiden , in dezaligste zielsliefde met zijn God vereenigd lag ; zie, datwas de peillooze diepte van het diepste in dit godde-lijk mysterie, en toen sprak God van den Zoon , dienHij gegeven had, en van dien zondaar, , op wien zijnvloek rustte : Deze twee zullen tot e'ên geest zijn.

Dieper is er dan ook niet.Gij, in uw hart verdorven , Gode in den wortel

van uw wezen vijandig, een in vloek en doem ver-zonken schepsel , voor eeuwig , om nimmer te scheiden ,zielseenig en zielsinnig, in den wortel van heel uw aanzijn

a

204 HET HEILIGE DER HEILIGEN.

een gewordengeworden met den Eeniggeboren Zoon van God.Alle beeldspraak put de Heilige Schrift, dan ook uit,

om in altoos nieuwen vorm u den onnaspeurlijken rijk-dom van dit heilige mysterie voor oogen te stellen.

In de plant is wortel en stengel een ; welnu , zoozijt ook gij eene plant met Immanuel geworden. Langsde velde dwaalt de kudde der lammeren , die als eenen saamgegroeid is met den herder, die ze leidt enweidt ; nu dan, alzoo ook is hij de goede Herder,die zijn kudde laaft en voedt en beveiligt. In uweigen wezen vindt ge den lichaam , en toch in dateene lichaam alle leden en deelen saam verbonden.Ziedaar, , uw derde beeld, het rijke beeld van betLichaam van Christus waarin we door saambindin-gen en saamvoegselen tot een rijk en levend geheelvereenigd zijn.

Maar ook in die beeldspraak put de gedachte dierinnige eenheid zich nog niet uit. En daarom gaat deheilige apostel op het huwelijk , op den liefdeband vanBruidegom en Bruid terug. En nu roept hij uit : Dezeverborgenheid is groot , doch ik zeg dit, ziende opChristus en de gemeente.

En nu ontsluit zich voor u de toegang tot het heiligAvondmaal , en in dat heilig Avondmaal ligt die grooteverborgenheid van Christus en zijn gemeente voor u,in zichtbaren , heiligen vorm afgebeeld.

De bruiloft zelve van het Lam toeft nog. De toe-bereiding van de Bruid liep nog niet ten einde. Dewerkelijke volzaligheid , die eens uit de bron van dezeverborgenheid in alle hemelen zal uitstroomen , wordtnog ingehouden. De voile jubeltoon der hemelen isnog niet ingezet. Daar is deze aarde te koel , teonheilig , te onherbergzaam voor.

Maar een voorspel is er dan toch. Een voorsmaakwordt u ter genieting geboden.

Want hoor !//De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd , en

ze heeft haar zeven pilaren gehouwen.Zij heeft haar slachtvee geslaeht; ze heeft haren

HET HEILIGE DER HEILIGEN. 205

wijn gemengd; ook heeft ze haar tafel toegericht.En nu heeft ze uitgezonden, en ze noodigt op de

tinnen, van de hoogten der stad , roepende: Wie isslecht, hij keere zich herwaarts; en tot de rede-loozen zegt ze: Kom, eet van mijn brood en drinkt vanden wijn , dien ik gemengd heb.

II.

3ijne genegenheid is tot mij."

DE BRUID AAN DEN DISCH VAN HAAR BRUIDEGOM.

1k ben mijns liefsten , en zijne gene-genheid is tot mij.

(Hooglied 7 : 10.)

In het heilig Avondmaal moet bij u de liefde voorJezus werken. Zonder de werking dier liefde is elkAvondmaal sehijn.

Van het Bruiloftsmaal des Lams, dat eens komt , moetelk Avondmaal de stille voorafschaduwing zijn. Het isde hemelsche Bruidegom , die noodigt , en het is zijnBruid, die aanzit aan zijn Disch.

Van die liefde, die wondere liefde, nu, die Christusaan zijn Bruid verbindt , kunt ge nooit to hoog roemen.Niet menschelijke verzinning toch , maar God zelf inzijn Woord , teekent ons die liefde in het beeld derwarmste , innigste liefde, die op aarde tusschen manen vrouw bestaat.

Gelijk het van man en vrouw gezegd is: // Die tweezullen een zijn ; zoo ook moet het van Christus en zijnBruid wezen : ,,Die twee een." En nog in zijn hooge-priesterlijk gebed slaakte onze Heiland de bede : pOp-dat ze een zijn mogen , zij in mij en ik in U , opdatze volmaakt zijn in een."

DE BRUlD AAN DEN DISCH VAN HAIR BRUIDEGOM. 207

Ja , zoo diep gaat deze liefde tusschen Christus en.zijn verkoren Bruid, dat zelfs alle liefde op aarde, diezich tusschen man en vrouw ontspint , nog s]echts dematte, flauwe , afschaduwing is van die echte liefde ,van dat heilig en goddelijk huwelijk, dat in Gods eeuwi-gen raad voorbestemd en gesloten is tusschen zijn een-geboren Zoon en zijn uitverkorenen op aarde.

Alle bruiloft op aarde is niets vergeleken bij deBruiloft , waartoe het Lam zijn Bruid noodigt.

En ook, als eens de laatste huwelijksband op aardezal gesloten en weer geslaakt zijn , zal , na den vol-komen ondergang van alle aardsche huwelijk, in denhemel der heerlijkheid in eeuwigheid niets anders schit-teren dan de glorie van het eeuwig huwelijk tusschenChristus en zijn gekochte en toebereide Bruid.

Wie dan ook in den hemel het leven als man envrouw nog zou willen voortzetten , doet reeds hiermeete kort aan de geheel eenige liefde Christi.

Er kan , er mag in den hemel voor niets andersplaats zijn dan voor dat eene , dat ware, dat volko-mene huwelijk tusschen den Zone Gods en de kerkzijner uitverkorenen.

En die liefde nu viert haar heilig festijn op aarde,niet in de eenzaamheid , noel' ook in de stille binnen-kamer, , maar alleen aan den heiligen Nachtmaalsdisch.

De reden waarom dit niet anders kan , is eenvoudigen doorzichtig; maar eischt toch in hooge mate, datge er zeer nauwkeurig op let.

Zie toch , ons menschenhart is diep arglistig en mis-leidt ons telkens eer we het zelf vermoeden.

En wat is nu de bittere , de gevaarlijke dwaling ,waarin juist op dit teedere punt zoo menige vromeziel misleid is ?

Dit , dat men zichzelf voor de Bruid van Christusgnat aanzien , in stede van naar Gods Woord die Bruidte zoeken, niet in zijn eigen ziel, maar in de levendegemeente Gods.

208 DE BRUID AAN DEN DISCH VAN HAAR BRUIDEGOM.

Natuurlijk niet, alsof er ook niet een persoonlijkebetrekking tusschen den Christus en uw ziel moestbestaan ; maar hierop moogt ge nooit toepassen, watde Heilige Schrift van de liefde van den Bruidegomzegt, of u in het beeld van de huwelijksliefde teekent.

De heilige apostel zegt het zoo uitdrukkelijk il Dezeverborgenheid is groot , maar ik zeg dit, ziende opChristus en de gemeente."

Niet gij huwt met den Christus, noch Jezus met u.Neen , het heilig huwelijk wordt tusschen Christus enzijn gemeente en nooit anders gesloten.

Niet uw ziel, maar de gemeente is de Bruid vanhet Lam.

En al wat in het Hooglied en elders in de HeiligeSchrift ons van de huwelijksliefde bezongen en getee-kend wordt als afschaduwing van het heiligste liefde-leven , doelt op de Bruid van Christus, zonder vlek enrimpel , gelijk het Lam die zich zelven tot den prijsvan zijn bloed gekocht heeft , en door zijn Geest toe-bereidt.

Ook gij zijt dus zelf wel in die heilige liefde opge-nomen en ingesloten , maar alleen voor zoover ge eenlid van het Lichaam van Christus zijt, en alzoo totzijn Bruid behoort.

De Bruid van Christus zijn alle uitverkorenen saam;alle de gekochten door zijn bloed tot een heiligen per-soon vereenigd ; saam altegader leden en ledematenvan dat wondere mystieke Lichaam , waarvan hij hetHoofd is.

Schoon is dit verzinbeeld in het zeggen van Paulus,dat gij eene plant met hem geworden zijt.

Christus wordt clan gedacht als de wortel, waaropdeze goddelijke plante bloeit, en in die plant zijn deenkele stengels, bladeren , bloemsemknoppen en bloesemsde enkele personen.

Nu is het hij de plant echter zoo , dat de bloemknop

DE BMA D AAN DEN DISCH VAN HA.AR BRUIDEGOM. 209

niet rechtstreeks aan den wortel vastzit, maar alleenals deel van de plant met den wortel gemeenschapheeft. Denk u toch de stengels en takken weg, en debloesem of de knop kan Been gemeenschap met denwortel hebben.

En zoo nu is het ook hier.Gij alien, die den Heere Jezus toebehoort, maakt

een deel van die plante uit. Gij zijt een stengel , eenblad , een bloesem aan die plante; maar wat ge ookzijt, ge hebt met Christus, die uw wortel is, en uitwien ge al uw levenssap voor uw ziel trekt, nooitanders gemeenschap, dan voor zooverre ge aan dieplante vastzit, en in die plante zijt ingeschakeld.

En dit nu vergeet de valsche mystiek, die voor deBruid van Christus de eigen ziel in de plaats schuift ,en nu op zichzelve toepast al wat de Schrift vandeze Bruid zegt.

Daardoor nu is het Hooglied zoo misbruikt.En daaruit zijn eveneens die schriklijk zondige denk-

beelden bij vrouwelijke personen voortgekomen, dieJezus als haar persoonlijken Bruidegom gingen minnenmet een liefde , waarin zondige dweerucht het hei-lige en goddelijke nit verdreef.

En zoo gevoelt ge dan nu ook klaarlijk de hoogebeteekenis van het heilig Avondmaal.

De Disch des Heeren is een maaltijd, en mag ditkarakter van een feestmaal nimmer verliezen.

Alle disch en alle maaltijd, ook het schitterendstfeestmaal, dat op aarde gevierd wordt, is van dezenheiligen maaltijd des Heeren nog niets dan de matte,flauwe afschaduwing.

Een goddelijken maaltijd zal God de Heere eensvoor zijn verkorenen uit alle volken bereiden. Dietoeft dus nog. Maar in afwachting van die glorie, diekomt, gunt de Heere nu reeds aan de zijnen op aardeeen heiligen voorsmaak van wat het eens zijn zal, inden Disch door hem verordend in zijn Sacrament.

14

210 DE BRUID AAN DEN DISCI' VAN H. AR BRUIDEGOM.

En wat is nu die Sacramenteele Disci'? Is het eenmaaltijd , waarbij gij met Jezus alleen zijt ? Neen im-mers , maar een Disch , waarbij hij noodt en gastheeris, maar waarbij de genoode is zijn gemeente, en gijomdat ge van die gemeente een levend lid zijt en eeuwigzult blijven.

Zoo kornt dus aan dien Disch Diet A. en B, maar degemeente des Heeren saam. Niet heel zijn gemeente,het is zoo, omdat dit op aarde niet kan. Voor heelzijn gemeente wordt het Bruiloftsmaal eerst in de he-melen aangericht. Maar dan toch een kerk, die eender openbaringen van het Lichaam van Christus is,en alzoo zijn gemeente representeert.

En nu treedt ook gij toe , niet als een op zichzelfstaand minnaar van uw Reiland , maar als besloten indat ,,bundelke der levenden" , hetwelk zijn gemeente is.

Want wel sprak de Christus tot de kerk van Laodicea:,,Zie , ik sta aan de deur en klop ; indien iemand mijnestern zal hooren en de deur opendoen , ik zal tot heminkomen, en ik zal me, hem avondmaal houden, enhij met inij" ; maar dit zeggen heett niets met hetSacrament van het heilig Nachtmaal gemeen.

In dit zeggen tot Laodicea is alles beeldspraak.Bee]dspraak die deur en dat kloppen ; beeldspraak datopendoen van de deur en inkomen ; en zoo ook nietsdan beeldspraak dat avondmaal ; gelijk Jezus elders zei :H a en de Vader zullen komen en woning bij hemmaken".

Deze beeldspraak nu doelt uitsluitend op de geeste-lijke gemeenschap en de geestelijke verkwikking, diede Reiland ons door zijnen lIeiligen Geest in de zielbiedt.

Zeg dus nooit: ,,Ik heb het Sacrament des Heerenniet noodig, ik kan wel avondrnaal met Jezus in mijnziel houden."

Dan toch zijt ge in staat van ongehoorzaamheid.

DE BRUM AAN DEN DISCII VAN HAIR BRUIDEG0111. 211

Immers ook tot u is het gezegd : // Doe dit tot .rnijnegedachtenisse." En dan moet het brood gebroken, ende wijn vergoten worden; en dat kunt ge in uw zielniet.

Met nadruk toch zegt Jezus' apostel u: „Het brooddat wij breken, is een brood , zoo zijn wij velen eenlichaam , omdat wij eens broods deelachtig zijn." Alzoodoelende op de gemeente.

„Te tnenseft 6eptoene 3icri 5ben."

ZELFBEPROEVING.

Maar de mensch beproeve zich zelven ,en ete alzoo van het brood, en drinkevan den drinkbeker.

1 Cor. 11 : 28.

In het Sacrament des heiligen Avondmaals komt debeteekenis der kerk het sterkst uit, en treedt toch demensch, die in naam der kerk bedienend optreedt, hetmeest op den achtergrond.

De kerk komt er het sterkst uit; want in uw een-zaamheid kunt ge Gods Woord nog lezen , maar hetheilig Avondmaal kan alleen de kerk u reiken. Gekunt het niet ontvangen noch genieten , dan waar hetyolk des Heeren vergaderd is.

En toch treedt de dienaar der kerk bier bijna geheelop den achtergrond. Hij doet eigenlijk niets dan u innaam van Jezus het brood en den beker overreiken ,en ook al spreekt hij voorts niets uit dan de inzettings-woorden , zoo is toch uw Avondmaal volkomen.

Ook al komt er toch de schoonste , de roerendste toe-spraak bij, die toespraak hoort niet tot uw Avondmaal ,en is uw Avondmaal niet, en leidt veeleer, maar al todikwijls, van het heilig Avondmaal af.

ZELFREPROEVING. 213

Ook al stond de dienaar der kerk gesluierd voor u,en al kendet ge zijn stem niet, zoodat ge volstrekt nietwist wie hij was , dan nog zou dit niets aan uw Avond-maal te kort doen.

En zoo komt het dan, dat de dienaar des Woordshet Avondmaal u te rijker en te volkomener maakt ,hoe meer hij zelf terugtreedt , om u geheel over te latenaan de werking van Christus op uw hart.

Die werking toch is en blijft het doel van het Sacra-ment. Den hemelschen Bruidegom met zijn Bruid opaarde in aanraking te brengen. En daarom staat uwAvondmaal te hooger, hoe meer uw zin en uw gedachteop dat oogenblik eeniglijk en alleen met uw Heilandvervuld is, en gij , ingeschakeld in de gemeente desHeeren, u saam met haar voor uw Heiland stelt , omonder het gebruik van de teekenen, die hij met u af-sprak , de genieting zijner liefde in te drinken.

Niet alsof daarom het slagen of niet slagen van uwgang ten Avondmaal van uw gewaarwordingen op datoogenblik zou afhangen.

Wie als bruid ten huwelijk gaat, is gehuwd, ook alwaren haar gedachten op het eigen oogenblik nog zooverstrooid. En zoo ook stort de Heere zijn sacramen-teelen zegen in uw ziel uit , ook al ging het bijna geheelbuiten uw bewustzijn om.

Maar rijker voor de genieting der ziel is het toch ,als de ziel zelve er op dat oogenblik bij mag zijn ; alsniets haar verstrooit, stoort, noch aftrekt , en als ze indat heilig oogenblik zich verrukken en verliezen magin de liefde voor haar Heere.

Juist daarom nu moet aan uw gang ten heiligen Avond-maal altoos stille , ernstige zelfbeproeving voorafgaan.

Raad en oordeel van anderen is daarom wel niet uit-gesloten. Uw kerk moet u ook met het oog op betAvondmaal wel vermanen en raden , en desnoods utegenhouden. Zijt ge zoo gelukkig een vromen vader

214 ZELFBEPROEVING.

of moeder te bezitten , dan belet niets natuurlijk , datge ook met deze raadpleegt. En ook op later leeftijdligt er wel jets lieflijks in , om ook met een broederof zuster, met een zielsvriend of zielsvriendin , dezeheilige aangelegenheid te bespreken.

Maar hoofdzaak is en blijft toch, dat ge u zelvenbeproeft.

U zelven beproeft, nu niet enkel om uit te maken:zal ik kunnen en mogen gaan , of ben ik nog gedoemdom van verre te blijven staan? Dan toch zou de zelf-beproeving wegvallen , zoo dikwijls ddArover alle twij-fel week.

En dat mag volstrekt niet.Tot die zelfbeproeving moet het voor elk heilig Avond-

maal komen, of ge gaat, dan of ge niet gaat.Een Roomsche biecht kent Gods Woord niet; maar

wel eischt Gods Woord van u , dat het vOar elk Avond-maal ook bij u komen zal tot een stille en heilige biechtvoor uw God.

En dan eerst werkt het heilig Avondmaal in de kerkeGods den vollen zegen , zoo het niet alleen aan den dischzelven het hart sterkt met genade en verrijkt met deweelde van de liefde Christi; maar zoo het ook voorafheel de kerke Gods tot een inkeeren in zich zelve uitdrijft,en in boete en berouw op de knieen voor God brengt.

Ons leven leeft zoo snel; en vooral in onze dagen ,met name in de grootere steden, is het leven zoo on-uitsprekelijk vermoeiend en druk, dat er bijna gees,oogenblik op den dag is, waarin ge anders dan vluchtig,en even, en als ter loops, in u zelven indenkt, hoe hetdaarbinnen staat, en u rekenschap geeft van den toe-stand uwer ziel.

Zoo door duizend belangen en zorgen , die u vervolgen,gedrukt; zoo rusteloos voortgejaagd en voortgedrevendoor allerlei geruchten, die ge ontvangt, door bangenooden , die uw aandacht afleiden ; door allerlei personen,die met hun gevlei of hun achterklap u naloopen.

I

ZELFBEPROEVING. 215

o, Het leven jaagt zoo onvermoeid door als een stormdes daags, die niet tot stilte kan komen, en als een golfin den stroom , die eindeloos voortkabbelt.

En zeg nu niet , dat ge onder dat alley door toch welaan uw God kunt denken.

Want dat is wel zoo , en ook het stille schietgebedis ons niet onbekend; maar al is God de Heere zoo ge-nadig, dat Hij zelfs te midden van die overstelpendedrukte aan ons een teeken van zijn nabijheid gunt , tochzal niemand, die God vreest , daarom ontkennen , datzijn ziel nog naar iets anders, en veel duurzamerssmacht , noch ook staande houden, dat zulk een vluchtiguitschietende gedachte, of ook zulk een ter loops inschie-tend gebed , de ware, volle en rijke gemeenschap metzijn Vader in de hemelen is.

Neen , er is meer noodig.Onze ziel heeft nog aan iets anders, aan iets rijkers

behoefte.Er moeten ook oogenblikken in ons leven zijn, dat

we de wereld eens buiten ons hart kunnen sluiten , omzonder dat men ons jaagt en voortdrijft , een korte spannedes tijds, maar eene spanne des tijds dan toeh , alleenmet onzen God te zijn.

En dat nu juist is het wat deze zelfbeproeving u wilkomen schenken.

Want wel is er ook een dageltjksche zelfbeproeving,en is er geen Christen denkbaar, , die Met elkenavond stil zijn knieen buigt, en zijn weg overdenkt ,en zijne zonde belijdt , en zijn ziel voor zijn God uit-stort; maar toch ook die dagelijksche zielsuitgieting isnog niet genoeg.

Misleid u zelven niet.roan sommige kinderen Gods ja , wordt zoo kalm en

effen 'even geschonken , dat ze misschien wel een voluur elken avond de eenzaamheid kunnen vinden , enuren lang onafgebroken verkeeren kunnen in de dingen

216 zELFsEpioEviNo.

huns Gods. Zelfs moet toegegeven , dat de meesten hier-voor veel meer tijd konden vinden, dan ze er aantoewijden.

Maar vooreerst, dat geluk is niet Mier. Zoovelen dieklein behuisd zijn , kunnen zoo goed als nooit alleenwezen. Bovendien zijn zeer velen 's avonds zoo moedeen mat, dat de slaap hun geest overweldigt. En watnog het ergste is, bij verreweg de meesten is het hartzoo vervuld met allerlei bekommernis of allerlei last,dat de ziel , hoe ze zich ook geweld aandoen , maarniet geregeld tot een afzondering der gedachten voorden Heere haar God kan komen.

Waar dan Satan nog onderdoor woelt, die het zooheerlijk vindt, als ge slapen gaat zonder de gemeenschapmet uw God gezocht en gevonden te hebben ; en die uzelfs als ge neerknielt, nog afleidt door booze verbeel-ding op te wekken, of uw gedachten of te leiden vanden Springader uws levens, dien gij zoekt.

En daarom nu juist is die, na een periode van tweeof drie maanden, geregeld wederkeerende uitnoodigingtot zelfbeproeving, in de genade des Heeren, zoo kostelijk.

Dan is er weer een gedeelte van den weg afgeloopen.Ons leden is weer voor een aanmerkelijk deel opgekort.Er is weer zooveel doordacht en doorleefd en door-

worsteld.En dan komt de roepstem tot u, om een oogenblik

stil te staan op uwen weg, en dezen uwen levenswegvoor God en menschen te overdenken.

Daarom is de aankondiging , dat er over veertiendagen weer bediening van des Heeren heilig Avond-maal in de gemeente zal zijn, eigenlijk 6n voor heel dekerk en voor al haar leden zulk een plechtig oogenblik.

Dan toch gesehiedt niet maar de koele , vormelijkeaankondiging, dat er op dat en dat uur, , te dier en dierplaatse, weer gelegenheid zal zijn , om het heilig Avond-maal te ontvangen. Neen , maar dan roept God heel

1

ZELFB EPROEVING. 217

zijn kerk weer op, om stil te staan op den weg , entot zich zelve in te keeren, en zich rekenschap te gevenvan den staat en den toestand, waarin onze ziel vooronzen God verkeert.

En nu voelen wel de meesten daar niets van enleven er maar onder door. Doch deze onaandoenlijk-heid en slordigheid der menschen heft Gods trouwe nietop , noch vernietigt zijn oordeel.

Zijn Avondmaal komt. Hij heeft weer geroepen. Op-geroepen tot zelf-inkeer en zelf-beproeving. En aan ude schuld, zoo ge die heilige roepstem in den wind slaat.

Eens komt het oordeel.Dan zal God oordeelen, door een Man, dien Hij

daartoe verordineerd heeft; en zullen we alien verschij-nen voor den rechterstoel van Christus, om te ontvangennaardat we in dit lichaam gedaan hebben, hetzij goed,hetzij kwaad.

En in dat ontzaglijk oordeel nu zal alleen hij vrijuitgaan, die op aarde zich zelven geoordeeld en veroor-deeld heeft.

,,Indien we ons zelven oordeelen," zoo betuigt ons deheilige apostel , ,,zoo zullen we niet geoordeeld worden."

En hiertoe moet nu het heilig Avondmaal strekken.Het moet er u toe nopen en dringen en brengen ,

dat gij minstens vier malen telken jare u zelven voorde vierschaar van een heilig God stelt; en. staande voordie heilige vierschaar, u zelven wegwerpt, het opgeeftvoor uw ziele , en u met boete en berouw op hope tegenhope, werpt in de armen der eeuwige ontferming vanuw God.

Vier malen, naar de indeeling , waarmee God zelf inde natuur alle leven uit den winterslaap in de lente ,uit de lente in de volbeid van den zomer, en uit denzomer in de versteening en verdorring van den herfsto verleidt.

Viermalen, niet alsof het niet elke maand en elkeweek alzoo geschieden moest, ja elken dag.

218 ZELFBEPROEVING.-MY

Maar iets anders toch nog is de zelfbeproeving voorhet Avondmaal , als ge weer een breeder stuk van uw]even kunt overzien , en beter oordeelen kunt over dengang, dien ge naamt; en juist daarom ook tot dieperverbrijzeling en zelfaanklacht kunt komen , omdat uwzonden nu zooveel donkerder, in haar veelheid, en inhaar bijzonderheid, en in haar doodelijk karakter vooru liggen.

IV.

„lime 3onden 3ijn n vergeven. "

GERECHTVAARDIGD DOOR HET GELOOF.

En Jezus, hun geloof ziende, zeide totden geraakte : Zoon! uwe zonden zijn uvergeven.

Mark. 2 : 5.

Wie niet geloofi , kan niet ten heiligen Avondmaal gaan.Want gelijk de zon niet schijnen kan op een plants

die niet bestaat , zoo ook kan de Zonne der gerechtig-heid niet koesterend werken op een geloof, dat gansche-lijk niet aanwezig is.

Prent u dit altoos diep in, zoo dikwijls de roepstemnaar het heilig Avondmaal ook tot u doordringt. HetSacrament dient om het geloof te sterken , en dus moeter geloof in u zijn.

Niet een geloof, dat roemt in zijn kracht , of zichverheft op zijn volkomenheid. Wie toch waant eengenoegzaam sterk geloof te hebben , wat zou hij nogsterking voor zijn geloof najagen ?

Sterking voor zijn geloof zoekt in het heilig Avond-maal hij alleen , die het in de stilte der ziel voor zijnGod belijdt : Ik geloof, Heere, kom mijn ongeloofte hulpe.

Dan beeft de ziel innerlijk. Dan is het of ze slin-

220 GERECHTVAARDIGD DOOR HET GELOOF.

gert tusschen geloof en ongeloof in. Ze wil , ze kanhaar God niet loslaten , en dus gelooft ze. En toch ishet of de hand, waarmee ze haar God aangrijpt, geenkracht heeft , om zich aan Hem vast to klemmen , endus dreigt van Hem of te glippen.

Ze zweeft als de schipbreukeling tusschen dood enleven. Want ook die schipbreukeling klemt zich nogvast aan den steng , die boven de golven uitsteekt.Maar zijn hand raakt uitgeput. Hij voelt dat hij nietmeer kan. Nog eenige ontzettende oogenblikken, endan zal zijn hand loslaten , en hij in de diepte weg-zinken. Tot nog juist te goeder ure de reddingsbootvoor het want schiet , en juist op het oogenblik , dathij los zou laten , den drenkeling inneemt en redt.

Niet dus een tusschentoestand tusschen dood en leven ;want die is er niet. Wie geloof heeft , al ware hetdan ook slechts een geloof als een mosterdzaadje, heeftleven en kan niet verloren gaan.

Maar voor het geloofsbesef , voor de eigen geloofsbevin-ding gaat het telkens door duizend dooden heen.

En dan roept zulk een ziel in haar doodsbenauwingtot den Heere; en Hij vertroost ze, en giet haar oliein de wonde door de sacramenteele werking van zijnheilig Avondmaal.

Doch hieruit volgt dan ook , van wat geaardheid ditgeloof moet zijn , dat u naar het heilig Avondmaaldringt.

Niet het geloof : 1k ben een uitverkorene. En ookniet het geloof : Ik ben wedergeboren en bekeerd , endus boor ik aan het heilig Avondmaal.

Och , wie zoo toe Wilde treden , zou er komen inzelfverheffing en hoogheid , en alzoo zijn zegen weghebben.

Want wel ligt dit alles achter en onder elk geloof ,dat van de echte soort is. En al is dat echte geloofin u ook nog slechts een klein , klein korrelke aan het

GERECIITVAARDIGD DOOR HET GELOOF. 221

kleinste zadeke der moeskruiden gelijk, toch staathet vast, dat ook in u en dit geloof en deze weder-geboorte enkel uitvloeisels zijn van Gods vrijmachtigeuitverkiezing.

Maar zoo staat de ziel er niet altoos bij , dat ze ditalles met een levend oog helder doorziet, en in elkoogenblik overtuigend op zich zelve toepast. Evenalsge nacht op nacht in uw huis u ter ruste legt , zonderna te denken over de fundamenten , waarop uw huisrust; of de deugdelijkheid te onderzoeken van de stijlenvan uw ledekant; zoo vleit ook de ziel van Gods kindzich gedurig op het zachte dons van het geloof neder,zonder elk oogenblik in die grondlagen en fundamentenvan genade of te dalen.

Het geloof komt uit de verkiezing, spruit op uit dewedergeboorte , en breekt door in de bekeering, maarhet richt zich op het Lam Gods, dat de zonde derwereld wegneemt.

Keer dat dus niet om. Ga niet met uw rug naarGolgotha, en met uw aangezicht naar uw uitverkiezingstaan. Dan toch wankelt uw geloof en ge berooft uwziel van zalige vertroosting.

De bloem ontluikt niet, dan waar de wortel op ver-borgen wijze in den bodem gespreid ligt. En zoo ont-look ook in u het geloof niet, tenzij de wortel derzaak in het verborgene uwer ziele worde gevonden.Maar al klimt ook de geur uit den wortel op, tochmoet ge niet bij den wortel , maar bij den bloemkopzijn om dien geur in te drinken.

En daarom nu is voor het heilig Avondmaalde eenige vraag: Of gij gelooft dat uw zonden uvergeven zijn.

Er is hier dus Been sprake van onderzoek, of gewellicht een ongeloovige zijt in den hedendaagschenzin des woords. Geen sprake van een onderzoek , ofge wel gelooft in God en in zijn Woord , in den

222 GERECIITVAARDIGD DOOR HET GELOOF.

Immanuel, dien Hij ons geschonken heeft, en in deheerlijkheid , die komt.

Dat alles is ondersteld.Hoe toch zoudt ge ten heiligen Avondmaal gaan, om

in dat Avondmaal de sacramenteele genade des Heerento zoeken, zoo ge zijn Woord niet ootmoedig aannaamt ,en niet op grond van dat Woord, en op dien grondalleen, vaststondt in de overtuiging, dat er in hetAvondmaal een sacramenteele, heilige, goddelijke krachtvoor uw ziel to vinden is?

Wie in dien zin ongeloovig is loopt den Disch desHeeren voorbij; bekreunt er zich niet om; en leeftvuort en voort zonder aan het Avondmaal te gaan. Ofook, hij spot on speelt er mee, en gaat aanzitten , omGod den Heere te tergen in zijn aangezicht.

Bij u , die er u wel heen voelt trekken , en naar denzegen van het heilige Bondszegel verlangt, is dit geloofin de waarheid en wezenlijkheid van het Avondmaaldub ondersteld; maar is het niet dit geloof, dat daargesterkt moet worden.

Neon, het geloof, dat sterkiog aan het heilig Avond-maal zoekt, is het persoonlijk geloof in de toepassingvan de genade op uw eigen ziel; ,dat vaste vertrouwen ,dat de Heilige Geest door het Evangelie in ons hartwerkt, dat niet alleen aan anderen , maar ook aan niijvergeving der zonde van God geschonken zij".

Dat is dus de hoofdzaak, waarop het voor u aankomt.Ten Avondmaal gaan, om er kracht tot heiligma-

king te zoeken, is het ware niet. Die kracht zal ookwel komen, maar die komt alleen, als ge, omgekeerd,begint met op uw verleden en op den toestand vanuw hart to zien.

Zelf kennis is er noodig.Al de windselen moeten van uw worden af. De

wonde van uw hart moet naakt en geopend voor uliggen. Ge moet weet en hinder en stuiting van uw

GERECHTVAARDIGH DOOR HET GELOOF. 223

zonden en van heel uw zondig bestaan hebben. En diezonden moeten in uw oog niet maar enkele vuile spat-ten op uw anders zoo reine ziel wezen; maar ge moetinzien, hoe die zonde uitbottende zweren zijn, dietoonen hoe het bloed zelf in u bedorven en vergiftigdis; en hoe uit dat vergiftigde levensbloed de melaatsch-heid telkens door uw huid doorbreekt , en het gelaatuwer ziel verontreinigt.

En nu moet ge niet vragen : Hoe word ik genezen?Hoe kom ik van deze innerlijke verderving af ? Wantook dat kan nog geheel buiten uw God en dus buitenhet geloof omgaan. Dat kan nog niets dan zelfzuchtin u wezen. Zooals de kranke, die door pestilentiebeloopen is , in wanhoop uitroept om genezing.

Neen , nu moet ge met die innerlijke kranke enbedorven ziel, met dat bezoedeld kleed en met datverzondigde leven voor de Majesteit uws Gods, nietgaan staan, want dat kunt ge niet, maar voor dieMajesteit Gods gedaagd worden.

Denk u een kind, dat zich te vroeg op het ijs wildewagen. Zijn vader raadt hem dat af, en verbiedt hethem. Maar stit sluipt het booze kind het huis uit , engaat toch op het ijs, en de gevolgen blijven niet uit.De bevrozen vloer bezwijkt. Hij zinkt weg, en wordtnog wel gered, maar om geheel gewond en metgebroken ledematen thuis te worden gebraeht.

Wat zal dan in zulk een kind de eerste gewaar-wording zijn, als het 't oog van zijn vader ontmoet ?Zal dan zijn eerste gedachte wezen: ,,Hoe word ikgeholpen en verbonden ?" Neen , zeg ik u , maar doorde diepste smart en de felste pijn heen , zal de eerstevraag zijn: 'Nader, ik ben ongehoorzaam geweest.Toorn niet op mij ; maar vergeef." En dan zal vadervergeven. Hij zal 'ewer doen dan vergeven. Hij zalzijn kind in liefde omarmen; het aan zijn hart druk-ken; en het oprichten uit zijn ellende. Maar het ver-geven gaat voorop.

224

GERECH1VAARDIGD DOOR HET GELOOF.

En zoo nu moet het ook bij u tegenover uw God zijn.Dat ge hinder hebt van de zonden in uw verleden ,

en dat ge er over jarnmert, dat uw hart zoo zondigis, zegt nog niets.

De vraag is toch allereerst : Had God het u nietverboden ? Had uw Vader in den hemel u niet stelliggeordineerd , dat ge u op dat ijs der zonde niet wagenzoudt?

En daarom is het geloof evenals dat kind , dat voorhalfdood bij zijn vader wierd binnengedragen, en zalalle geloof van de echte soort, niet eerst vragen: Wiegiet balsem in mijn wonde? — maar door de felstezondepijn en helleangst heen, in de eerste plaats vra-gen : Mijn God, wil Gij mij vergeven!

Altoos de verloren zoon: /Nader, ik heb gezondigdtegen den hemel en tegen u, en ben niet waardig uwkind genaamd te worden."

Een tollenaar, die zich op de borst slaat, en deoogen nauwelijks naar den hemel durft opheffen: yo,God, wees mij acme zondaar genadig!"

Op deze bede nu moet ge antwoord hebben.Gij moet persoonlijk voor u zelven weten , dat uur

zonden u door uwen Vader in de hemelen vergeven zijn.Ge moet kunnen zeggen: //Ili, de gerechtvaardigde

door het geloof, heb vrede bij God door mijnen HeereJezus Christus."

Ge moet bij uw God te biecht zijn gegaan, en het:„Uw zonden zijn a vergeven" moet uit des Heeren mondu zijn toegesproken.

En alzoo moet dit geloof in u zijn , dat het totdeze vergeving uwer zonden bij u is gekomen. Dat zevan u genomen zijn. Dat God ze in de diepte der zeeheeft geworpen. Dat uw Vader in de hemelen nietmeer tegen u toornt, maar u betuigt, dat Hij u heeftvergeven , en het schriklijk van u vinden zou, zoo gijhet niet geloofdet , nu Hij a dit zegt.

GERECHTVAIRDIGD DOOR HET GELOOF. 225

En dat geloof nu, t. w. dat de Heere al uw zondenvergeven heeft, is zoo aangrijpend moeielijk om tegelooven , dat het u, als ge het grijpt , aanstonds weerdreigt te ontglippen.

En daarom roept dan de Heere: Kom tot mijn heiligAvondmaal , en daar zal Ik uw geloof versterken.

15

v.

„Iderflondi0 den dood des Beeren."

CHRISTUS EN DIE GEKRUIST.

Want zoo dikwijls als gij dit broodzult eten, en dezen drinkbeker zult drin-ken, zoo verkondigt den dood des Heerentotdat hij komt.

1 Cor. 11 : 26.

Bij het heilig Avondmaal wordt de dood des fleerenverkondigd.

Als ge daar aanzit , viert ge niet een gedachtenis-maal , om de heugenisse van Jezus' komst op aarde instand te houden; maar hebt ge gedachtenis van Jezuste vieren in het teeken van zijn verbroken lichaam envergoten bloed. En ge hebt in de gedachtenis aan datverbroken lichaam en dat vergoten bloed niet maarden dood des Heeren te gedenken , maar dien dood toverkondigen.

Zoek ook hierin dan met heilige aandacht in te drin-gen , en geef er u rekenschap van wat het zij , dat wieten Avondmaal gaat , den dood van Jezus op het kruisvan Golgotha verkondigen moet.

Ons Evangelie wijst ons steeds op het kruis als hetmiddelpunt van heel Jezus' verschijning op aarde. Nietanders te weten dan ,,Jezus en dien gekruist" is de

CHRISTUS EN DIE GEKRUIST. 227

roem van den heiligen apostel Paulus. En niet alleenhij, maar ook de overige apostelen wijzen u bijna nooitop de kribbe, noel/ op de woorden, die Jezus sprak ,noch op de wonderen , die hij gewrocht heeft ; maartrekken altoos weer de geheiligde aandacht der kerkensa'am op dat 6ene machtige feit , dat God zijn Zoonaan de wereld heeft gegeven , en dat de wereld dienZoon van God heeft gekruist.

Natuurlijk niet in dien zin , alsof hetgeen aan datkruis voorafging ons onverschillig kon zijn , of dat het-geen in Opstanding en Hemelvaart volgt , kon wordenweggedacht. Integendeel , zoo ge niet eerst van dekribbe tot aan Gethsemane uw Heiland gevolgd zijt ,verstaat ge niet wat het te zeggen had , dat die Hei-land gekruist werd. En zoo ge na het kruis niet inde Opstanding ten derden dage jubelt , heeft dat kruisvan Golgotha voor u niets dan vertwijfeling en droefenis.

Dit alleen is bedoeld , dat ge heel deze verschijningvan den Zoon des menschen als een samenhangend ge-heel moet opvatten , waarin al hetgeen aan dat kruisvoorafgaat , op dat kruis doelt , en al hetgeen op Gol-gotha volgt , uit dat kruis voortHocit; zoodat bij datkruis de heilige plek was en is en blijft , waar ook gijaltoos weer hebt neer te knielen , om Gods eeuwigeontfermingen in de gifte zijns Zoons in te drinken metal den wellust uwer ziel.

En daarom heeft Christus niet een ander teeken ,maar juist het heilig Avondmaal ingesteld , om doordat Avondmaal u telkens weer voor dat kruis van denMan van smarte te plaatsen.

Hij had ook plechtigheden kunnen instellen , om onszijn kribbe, zijn machtige woorden, om ons de ver-heerlijking op Thabor, , om ons de Opstanding en zoo-veel meer, symbolisch voor oogen te stellen. Maar datdeed de Heere niet. En wat wij in ons Kerstfeest enPaaschfeest hebben, is niet een ordinantie des Heeren ,maar alleen een kerkelijk gebruik.

228 CHRISTUS EN DIE GEKRUIST.

Neen , het eenige feit in zijn ]even , waarop de Heereons gedurig weer Sacramenteel wijzen wilde, is zijnKruis. Daarop en daarop alleen doelt het Sacramentdes Avondmaals ; en zelfs ook het Sacrament van denheiligen Poop spreekt ons van de afwassching onzerzonden in zijn blood.

De dood des Heeren, fiat is en blijft dus het mach-tige brandpunt , waarin al de stralen van deze heiligegeschiedenis saamvallen. En zelfs als aan Johannes opPathmos het beeld van den Christus in de hemelenwordt getoond , ziet hij eerst niet den Overwinnaar,met de kroon op het hoofd , maar het Lam Gods , dat-

geslacht was.Eens zal het anders zijn; en als Gods raad ten einde

spoedt, en de groote dag van zijn oordeel komt, zietge datzelfde Lam Gods op de wolken des hemels ver-schijnen als de van God gezonden Overwinnaar overhemel en aarde. En dan zal ook voor u de Man vansmarte in den Koning der heerlijkheid zijn onderge-gaan , doordat ge dan geen zonden 'neer kennen zulten al uw zonden, die ge deedt, achter u, in de diepteder zee zullen geworpen liggen.

Maar in deze bedeeling , nu ge nog op aarde zijt ,nu ge de worsteling der zonde nog kent , en nooitanders voor God dan als een onreine kunt verschijnen ,nu wil en kan de Christus niet anders dan als hetLam Gods voor u treden , en blijft het Kruis van Gol-gotha de van God aangewezen plek voor uw ontmoe-ting met uw Heiland.

Philosophic over den Godmensch redt uw ziele niet.Dwepende uitroepen over de majesteit des Heeren kun-nen uw zonden niet van u nemen. En het eenige watge als verlorene in u zelven behoeft , is een gekruisteMessias , die voor u ten vloek is geworden , en om uvan den eeuwigen dood to redden, uw zonden gedra-gen heelt op het bout.

CHRISTUS EN DIE GEKRUIST. 229

Er schuilt dan ook een geestelijke fout in, dat dekerken Christi in den loop dezer eeuw dat Kruis vanChristus eenigszins hebben teruggedrongen , en ons heb-ben diets gemaakt , dat het veel rijker voor de ziel is,zoo ze de Bergrede of de Gelijkenissen belnistert , danom zich altoos droef te stemmen door de gestadigeaanschouvving van het lijden en den dood des Heeren.

Niet dat we overdrijving bepleiten. Ook wat Jezuswas en sprak en deed, en nog doet uit de hemelen ,tnoet telkens weer het voorwerp zijn van uw godvruch-4ige overdenking ; en die soort hartstocht , gelijk somsbij de Hernhutters wield waargenomen , om met zeke-ren wellust te blijven staan bij het bloed en de won-den en het misvormd gelaat en al het tragisch-pijnlijke,dat op Golgotha doorworsteld is, is aan de Apostelendes Heeren volkomen vreemd.

Maar op de zaak als zaak mag niets afgedongen.Alle Christusprediking moet prediking van den Gekruisleblijven. Daarin alleen ligt het medicijn. Aileen daarinde voile vertroosting uwer ziel. En zoolang ook gijzelf niet al de zielskracht , die in u is, hebt saamge-trokken , om u van aangezicht tot aangezicht te stel-len voor hem , die op Golgotha stierf, zal het nooittot waarachtige verbrijzeling bij u komen; zal nooitde diepste snaar in uw hart gaan trillen; en zult genooit de voile rijke zaligheid kennen , van te kunnenzeggen: nMijn Heere , mijn Gobi , mijn God !"

Dat getuigt u de Schrift, die u zegt dat alleen de'Christus aan het kruis een kracht Gods tot zaligheidis. Dat getuigt de lofpsalm der dankzegging uit alleeeuwen, die altoos weer in dat kruis van Christus destoffe der eeuwige dankzegging gevonden beeft. En datgetuigen nog uw broederen en uw zusteren om u been ,die het meest en het rijkst van Gods genade genotenhebben. Bovenal in de stervensure is het altoos weerChristus en die gekruist geweest , die het sterf bed vanGods kinderen met iets van hemelschen luister omstraaldheeft.

230 CHRISTUS EN DIE GEKRUIST.^,,-,-.--vv--

En zoo nu ook moet elk Avondmaal , dat gij mee-viert , ook voor u een gang naar Golgotha's kruis zijn.

Ook gij blijft mensch. Ook gij kunt niet op ea-zelfde oogenblik geheel het leven en de verschijningvan uw grooten God en Zaligmaker zoo voor u stellen,dat ge er waarlijk in dringt , in leeft en in geniet.

Wilt ge dus bij het heilig Avondmaal dat alles saambevatten , dan raakt ge verward ; dan wordt uw geestonrustig in u; ge wilt u nu bij het eene en dan bijhe andere van uw Jezus bepalen ; en juist dat maaktdat uw ziel zweven en slingeren blijft; en door alleste willen omvatten , niets ten voile , niets in zijn dieptebevat.

En daarom is het zoo naar menschelijke wijs en ge-he ,l zielkundig, dat de Heere Jezus bij het heilig Avond-mE. al uw aandaeht uitsluitend op zijn kruis rieht; op.niets dan dat kruis; maar dan ook op dat kruis geheelen ten voile.

En zoo ge nu maar niet wijzer dan Jezus wilt zijnen ge geeft u daaraan over, en ge zet alles uit uwgeiachten weg, om eeniglijk en alleen den dood desHeeren voor uw ziel te laten treden ; in uw ziel temai en indringen ; en heel het besef en de gewaarwor-ding uwer ziel te laten verzellen; dan zult ook gij deza ige ervaring genieten , dat ge waarlijk uzelven kwijtraakt, om aan zijn heiligen disch niets dan uw Heilandte bezitten.

En nu zult ge dan ook verstaan , wat het is, den(lc od des Heeren le verkondigen.

Dat kunt ge niet, zoo uw heilige aandaeht over alle .lei verstrooid wordt ; maar dat kunt ge dan , zoalu el uw ziele al haar levenskracht op dat erne heiligepint van den dood uws Heeren saamtrekt.

Dan toch raakt ge onder de macht van dien doodu'vs Heeren. Ge voelt uw zonde als een kleed van ualglijden. Ge ziet het als voor oogen , hoe uw zonden

CHRISTUS EN DIE GEKRUTST. 231

op hem liggen , en hoe hij ze op het hout draagt. Ja,ge ziet hem zonde voor u gemaakt, opdat gij zoudtworden rechlvaardig voor God in hem.

En bestaat nu de verkondiging van dien dood daarin,dat ge opstaat , en nu bij dat Avondmaal gaat spreken?

Zou dat de verkondiging zijn , die bedoeld wordt?Maar immers bij dat Avondmaal komt de wereld

niet. Daar zijn geen vreemden bij. Er is niemand, aanwien gij door uw spreken den dood des Heeren alsjets nieuws zoudt kunnen verkonden. Want alien, diemet u aanzitten , hebben evenals gij den plicht Odkzelven den dood des Heeren to verkondigen.

En ook 'tan dat ,,verkondigen" niet liggen in watde Bedienaar van het Sacrament spreekt ; want hoeminder die spreekt, hoe beter zelfs. Bijna alle sprekenleidt bij het Avondmaal van den dood des Heeren af.

Neen , er ligt in dat verkondigen van den dood desHeeren jets heel anders. Niet een luid , maar een slit-zwijgeod verkondigen, door het fejt zelf dat gij, alsonreine en verlorene in u zelven, uw toevlucht neemttot de Fontein , die in Jezus' blood geopend is tegende zonde en tegen de ongerechtigheid.

Het kruis van Golgotha staat er nu eenmaal vooralter oog. Maar als er nu niemand toetreedt, om zichdoor dat kruis to laten zegenen , en zich het bezoe-delde kleed wit to wasschen in het bloed des Lams,dan verliest die dood des Heeren zijn sprake, geraaktin vergetelheid en wordt niet geloofd.

Maar dan ook, als omgekeerd, duizenden bij dui-zenden telkens toevloeien, die uit alle nation on vol-ken toestroomen , om alien saatn bij dat kruis vanGolgotha de genezing hunner wonden en de reddinghunner ziel to zoeken, dan is de pelgrimstocht naarhet kruis van Golgotha, die alle eeuwen aanhoudt, derijkste, de welsprekendste verkondiging van den dooddes Heeren , omdat ze als in levend beeld ons zegt,wat die dood des Heeren beteekent.

Gaat gij dus in stil en kinderlijk geloof ten heiligen,Avondmaal op , dan verkondigt gij daardoor den dood

232 CHRISTUS EN DIE GEKRUIST.

des Heeren aan uw broederen ; en zij , die met u aan-zitten, verkondigen den dood des Heeren aan u.

Zoo versterkt ge onderling elkanders geloof, doordienge saam u verliest in het Lam Gods, dat de zondender wereld wegneemt.

En hebt ge zoo elkander den dood des Heeren ver-kondigd , dan verkondigt ge saam in uw aanzitten enin de heilige ontroering uwer ziel den dood des Heerenaan Satan. Want als Satan dan dien dood des Heerenzoekt te bedelven en krachteloos te maken , verklaartgij saam als getuigen van Christus tegen hem, dat welwaarlijk ook uw ziel haar redding in den dood desHeeren heeft gevonden.

Tot ge dan, eer ge opstaat , saam uw hart en uwstem in een lied des lofs en der dankzegging vereenigt ,om nu ook in heilig maatgezang te verkondigen , dathet rantsoen is betaald en eeuwige verlossing teweeggebracht.

VI.

rcte[ti versterk in den inmendigeninensc4."

DE STERKING VAN ONS GELOOF.

Opdat Hij u geve, naar den rijkdomzijner heerlijkheid, met kracht versterktte worden door zijnen Geest in den in-wendigen mensch.

Ef. 3 : 16.

Het heilig Avondmaal vergt van uw ziel, als ge een-maal aanzit, niet de minste actie; en strekt niet om tetnaken , dat ge iets doet , maar om u iets te latenondergaan.

Er ruischt bij het Avondmaal, ver in de hoogte, eenhemelsche muziek; waarvan ge niets hoort en nietsmerkt, zoo lang gij zelf zoo druk blijft; maar die haarheilige klanken u door de ziel laat dreunen, zoodra geaflaat van uw bezige drukte, stille zijt , en u overgeeftaan de toovermacht uit de hoogte, die naar toedringt.

Noemt ge dit nu ,,lijdelijk zijn", zoo wees dandelijk", en versta het geheim van alien sacramenteelenzegen, dat juist in dit lijdelijke schuilt.

Toch zult ge al spoedig merken, dat het u veel meerinspanning en moeite kost, om in dien hoogeren zin

234 DE STERKING VAN ONS GELOOF.

/0e/ijh onder het Sacrament te verkeeren, dan om bijhet Sacrament eigen werkzaamheid te ontplooien.

Uw gedachten rusten zoo ongaarne, en zijn nog min-der gaarne bij een enkel heilig onderwerp bepaald. Datmerkt ge wel aan uw bidden. Dan knielt ge neer, enzoudt nu niets zaliger vinden, dan om b. v. een halfuur aan niets dan aan uw Heiland te denken, en stilen kalm den heiligen indruk van zoo hernelsche gedachtete ondergaan. Maar wat merkt ge nu al spoedig? Ditimmers, dat eer twee, drie minuten zijn omgegaan,allerlei zaken uit, uw huiselijk en maatschappelijk leven,allerlei beelden uit de wereld, allerlei overleggingen ,tot in het zondige toe, ongemerkt in uw ziel binnen-sluipen en u van uw Heiland aftrekken. Soms is dit zoosterk , dat ge onder het prevelen uwer woorden zelfmerkt, dat uw ziel Diet in uw woorden zit en dat uwwoorden eigenlijk maar van uw lippen komen.

Daar schrikt ge dan van. Gij seheidt uit; ge begintopnieuw; ge roept uw God om gebedsgenade aan , omuw aandacht te bepalen. En ja nu wijken die beeldenen voorstellingen en gedachten. Maar niets waarborgt udat ze over twee, drie minuten, zonder kloppen, nietweer binnenkomen, en nogmaals uw Lebed pogen tebederven.

Dat merkt ge evenzoo onder het zingen. Dan wil uwziel in die woorden invloeien; dan is het uw lust enuw toeleg ow met uw ziel mee te zingen. En den ,twee regels gaat het; maar dan trekt iets u af, wegis uw aandacht; en opeens bespeurt ge, dat uw lippennog wel voortzingen, maar zonder het accompagnementvan uw hart.

En dienzelfden strijd kost het u nu o6k mn bij hetheilig Avondmaal wezenlijk lijdelijk te wezen , en deactie van. uw zenuwen , van uw gedachten, van uwverbeelding zoo tot rust te brengen, dat ge niets ont-waart dan Jezus, aan niets denkt dan aan Jezus, enniet gevoelt dan voor Jezus.

En toch ruste , stille ruste, iets van den eeuwigenSabbat moet er bij het Avondmaal in uw binnenste

DE STERXING VAN ONS GELOOF. 235

wezen, opdat in dien Sabbat uwer ziel het werk vanGods genade volbracht worde.

Geweld kunt ge daarbij uzelven niet aandoen.Immers de zielservaring leert u , dat als ge er

wil op zet, en het met wilskracht wilt doorzetten, omnu aan niets dan aan Jezus te denken, juist daardoorhet denken aan Jezus u al nweieliiker wordt.

Ge spant dan uw zieleleven te sterk, en juist dieinspanning uwer ziele sluit de deur van uw hart toe,waardoor Jezus tot u in moet komen.

Veel beter is het daarom, uw ziel stil te laten gaan,tot het den Heere belieft u aan te grijpen en u de zaligebevinding te schenken van zijn nabijheid.

Slechts op twee dingen moet ge hierbij toezien.Het eerste is, dat ge doorgaande in het leven uw ziel

er aan gewennen moet, om zich niet gestadiglijk telaten aftrekken door wat om u is; rim]: dat ge de kunstmoet leeren, om u in uzelven te verzarnelen, en somsop te sluiten in uw ziel.

Dit nu valt den een van nature veel lichter dan denander; maar juist hij die dit van nature niet zoo gemak-kelijk doet, moet er door oefening zijn ziel aan wennen.

Aan wennen, om ook onder den arbeid, om ook opde wandeling, om ook onder het gesprek, rechtstreeksde ziel te verheffen naar boven waar Christus is. Reedsde oude psalmist noemde dat: n Ik hef mijne ziel tot Uop, o God!" En wie daarin gaandeweg geoefend is,past die heilige kunst vanzelf ook bij het Avondmaaltoe; terwijI omgekeerd wie dit verzuimt, het zichzelfte wijten heeft, zoo hij ook bij het heilig Avondmaalzoo droevig verstrooid blijft.

En het tweede punt is, dat ge vOar het Avondmaalaangaat, uw ziel op het Avondmaal dat komen zal richt.

Want het spreekt toch vanzelf, dat wie den dag tevoren, en den avond te voren, en de morgenuren vooraf,met allerlei andere dingen bezig blijft, niet plotseling

236

DE STERKING VAN ONS GELOOF.

als hij in het bedehuis verschijnt, dien sprong uit dewereld naar den heiligen gedachtenkring van het Sacra-ment maken zal.

Denk toch aan Satan.Satan heeft er belang bij, dat ge aan het Avondmaal

verstrooid zult zijn , en nu is tegen Satan zeer zekereen schild bij uw Heiland; maar welken grond des ver-trouwens zult ge voor uw gebed hebben, als ge zelf&les deedt , orn uw ziel tot het laatste oogenblik toeverstrooid te houden ?

Lijdelijk onder het Avondmaal verkeeren is dus hethoogste, niet opdat ge daar wezenloos zoudt neerzitten ,maar opdat in dien stillen Sabbat uwer ziele de krachtdes Heeren openbaar zou worden.

Immers, dat is juist het eigenlijke van het Sacrament,niet dat gij iets voor Jezus doet, maar dat Jezus ietsin en aan u doet.

Ge hebt een inwendig bestaan, evengoed als ge eenuitwendig leven in de wereld hebt, en ook dat levenvan uw inwendigen mensch is een wereld op zichzelve.Een wereld, waar ge niet zoo duidelijke voorstelling vanhebt; een wereld , die ge niet zoo ontleden ; en waar gealleen overdrachtelijk over spreken kunt , maar een we-reld , die toch even wezenlijk is als het licht der zon ,dat u in Gods natuur beschijnt.

Vandaar dat er ook in uw inwendigen mensch zekerekracht moet werken ; want als de kracht bezwijkt , be-zwijkt het leven van binnen. Werd nu die kracht nietverteerd , dan zoudt ge, na eens genade ontvangen tehebben, geen nieuwen toevoer van krachten noodighebben. Maar zoo is het niet. Ook in uw ziel brandthet als in een haard. Al de moeite en strijd en worste-ling van het leven put uw kracht uit. En als er dan geennieuwe sterking van die verbruikte en verteerde krachtkomt, raakt ge uitgeput, verslapt uw zieleleven, en zijtge ten leste tot elke geestelijke zielsverheffing buiten staat.

DE STERKING VAN ONS GELOOF. 237

Dat wist ook de apostel des Heeren, en daarom booghij zijn knieen, om het voor de kerk des Heeren ofte smeeken , dat ,,ze versterkt mocht worden met krachtnaar den inwendigen mensch ;" en voor die versterkingnu is het heilig Avondmaal een der machtigste instru-inenten , die de Heere verordend heeft.

Er gaat dan genade van Jezus uit den hemel uit, endeze genade beweegt zich naar de zijnen heen , als zeaan den heiligen Disch gezeten , zijn brood breken enden beker der dankzegging laten rondgaan.

Hij, de Heere, werkt dan, en alleen dit werk desHeeren maakt het Avondmaal tot een wezenlijk Sacra-ment. Zonder geloof kan het dus geen Sacrament zijn.Het kan geen zegen brengen aan wie met een onge-loovig en onbekeerlijk hart aanzit. Maar zoo er geloofis, al ware dat geloof dan ook nog zoo zwak en inge-zonken , daar is de deur open , en komt Jezus door degeopende deur binnen , en stort hij in de ziel , in uwinwendigen mensch, die hemelsche kracht, waardoorhet ingezonken leven zoo wonderbaar wordt opgewekt.

En vraagt ge nu , of dit terstond te merken is, enof ge dit aan het Avondmaal zelf voelen kunt, danluidt het antwoord op die vraag zeer verschillend. Somstoch ontwaart ge er niets van; een andermaal iets; enzeer zelden verkeert ge op dat eigen oogenblik onderden vollen indruk van deze zielesterking.

Dat zou niet zoo zijn , als het aan uw gevoel hing.Dan toch zou er geen zegen zijn , of ge moest het on-middellijk merken. Maar nu het niet aan uw gevoelhangt, en uw gevoel er niets toe doet, en het uit-sluitend aan de werking van Jezus hangt, nu is hetzeer natuurlijk , dat het zeer dikwijls geheel buiten uwbesef omgaat.

Zoo dient ook de arts aan een ijlenden kranke hetmedicijn toe, zonder dat deze er iets van ontwaart.En toch vloeide het medicijn in zijn bloed in , en strakszal er sterking van blijken.

2 3 8 DE STERKING VAN ONS GELOOF.

Ge kunt niet eens zeggen , dat de sterking van hetheilig Avondmaal reeds den eigen dag uw geloof ster-ker maakt. Zeer wel kan het zijn , dat deze geloofs-sterking eerst later merkbaar wordt.

Zoo zal ook de landman het graan op den akkerbesproeien, of zal God zijn regen op den akker latenneerdruppelen, dat er toch in de eerste uren nog nietsvan een opbuigen der halmen te ontdekken valt.

Ook voor de doorwerking van deze sterking dergenade is zeker verloop van tijd noodig. En het eenigewat ge zeker weet is , dat deze indruppeling van ge-nade in uw ziel nooit werkeloos is noch kan blijven.

Te zijner tijd, als de genade haar proces in uw in-wendigen mensch vervuld heeft, dan komt de vrucht ,dan bot de werking uit, en dan ja gevoelt en ont-waart ge de meerdere geloofskracht , die ge te dankenhebt aan wat uw Heiland bij het Avondmaal in uwrocht.

VII.

„iottlat Iiij flomt."

VOORSMAAK VAN HEMELVREUGDE.

Want zoo dikwijls gij dit brood zulteten, en dezen drinkbeker zult drinken,zoo verkondigt den dood des Heeren, totdathij kornt.

1 Cor. 11 : 26.

Toen de Christus in de opperzaal to Jeruzalem hetheilig Avondmaal instelde, betuigde hij, in eenigszinsraadselachtige woorden , dat ,,hij niet meer drinkenzou van deze vrucht des wijnstoks, totdat hij die nieuwmet hen zou drinken in bet Koninkrijk zijns Vaders."

Loop over die raadselachtige woorden niet been.Er ligt todh in die woorden, dat uw Heiland wel

alle eeuwen door u zijn Avondmaal aanrichten, enonder de viering van dat Avondmaal bij u zou zijn;maar dat bij dit Avondmaal wel gij uit den bekerzoudt drinken, maw hij niet. Hij deed dit eens, toenhij het Avondmaal instelde. Hij zal het wederom doen,als het groote Avondmaal van de Bruiloft des Lamsingaat. Maar in al de eeuwen, die daartusschen liggen ,zal hij wel als de hemelsche Gastheer zijn Avondmaalvoor u bereiden, en u door zijn geestelijke tegenwoor-digheid bij dat Avondmaal verkwikken; maar ge zult

240

VOORSMAAK VAN HEMELVREUGDE.

er hem niet zien; zijn hand zal niet naar den bekergrijpen ; van die vrucht des wijnstoks drinkt hij opaarde niet meer , zoolang het einde er niet zijn zal.

Maar komt dat einde vroeg of spade, en gaat diegroote doorluchtige dag des Heeren in , waarvan Joelde profeet geprofeteerd heeft, dan komt hij weder totdeze aarde; dan zal hij hier het Koninkrijk zijns Vadersoprichten ; en dan zal hij nogmaals met u van dievrucht des wijnstoks drinken ; maar dan nieuw, , d. w. z.nadat met geheel deze natuur ook de wijnstok inhemelsche heerlijkheid zal zijn overgegaan.

Zoo dikwijls ge dus aan zijn heilig Avondmaal aan-zit , komt uw Heiland tot u , om u en naar het ver-leden , en naar de toekomst te wijzen. Achter u ligtGolgotha, voor u ligt de toekomst des Heeren Jezus.En daarom wijst elk Avondmaal u terug naar hetKruis, en voor u uit naar de Wederkomst des Heerenop de wolken.

Om in de rechte stemming uwer ziel hij het heiligAvondmaal te verkeeren, zult gij dus niet turen op uzelf, noch u verliezen in de herdenking uwer zonde,maar het oog op het Kruis gericht houden en op hem ,die aan dat Kruis zich ook voor u in den dood gaf.

Niet Jezus' beminnelijke persoon , noch zijn godde-lijke en menschelijke natuur zullen uw ziel en zinnenvervullen, maar ge zult hem voor u zien als de Manvan smarten, en als het Lam Gods, dat de zonde derwereld wegneemt.

Mits, en hier hangt de heilzame geloofsbeweging inuw binnens`e aan, mits ge al wat tusschen dat Kruisen het laatste Oordeel inligt , wegdenkt, en het vlaknaast elkander plaatst , dat Kruis van Golgotha en hetterugkeeren van uw Heiland in glorie.

Bij het Kruis eindigt het niet. Eerst in den dag desoordeels zal de ontzettende werking van dat Kruis ver-staan worden. En dan eerst zal blijken, wat zaligheid

VOORSMAAK VAN HEAIELVItE ODE. 241

dat Kruis teweeg bracht, en wat schrikkelijken toornGods het uitstort over een iegelijk , die voor dat Kruisde knie niet boog.

Gelijk ge u een , kandelaar niet denken kunt, zondefde uitstraling van licht , waarmee tegelijk heel hetvertrek beschenen wordt, zoo ook staat bij het heiligAvondmaal geen dood, geen uitgebluscht, geen werke-loos kruis voor ti; maar een kruis, waarvan een lichten een glans uitstraalt, die schijuen door heel dehistorie, die na dat kruis gekomen is en er tot opJezus' wederkomst zijn zal.

Dat eene kruis vult heel de ruimte aan tusschenGolgotha en den Oordeelsdag, en nog in dien Oordeels-dag zal dat Kruis over wel of wee beslissen; ja, nogna dien Oordeelsdag zal alle glans en alle glorie,waarin Christus met de zijnen zal stralen, eeniglijk enalleen een vrucht en uitwerking van Golgotha zijn.

Nu is de duur van tijd , die daar tusschen ligt,lang. Er verliepen reeds achttien eeuwen, en wiezal zeggen , hoe lang die wederkomst des Heeren nogtoeven zal. Het zou dus uw ziel aan den heiligen Dischonrustig maken en uw gedachten verstrooien, zoo geheel die lange historie zoudt willen indenken.

Maar dat zou dan ook het orngekeerde zijn van watge te doen hebt.

Ge moet toch aan het heilig Avondmaal niet in dentijd , maar als in een voorsmaak van de eeuwigheidleven. Er moot iets in u spreken van dat ,,duizendjaren als een dag en een dag als duizend jaren." HetAvondmaal moet niet in het midden der wereld , maarin de Tente des Heeren genoten. Als ge aan hetAvondmaal aanzit, moet het u eigenlijk te moedo zijn,alsof alle rekening van tijd voor u wegviel, en heteeuwige u met zijn vleugelen overschaduwde.

Zee levendig moet het kruis van Golgotha u toe-spreken, dat het u te moede is, alsof Jezus zoo pas

16

242 VOORSMAAK VAN IIEMELVREUGDE.

stierf, ja, alsof ge hem zelf zijn Lama Sabachtanihoordet uitroepen. En ook, zoo bezield en werkelijkmoet de Wederkomst des Heeren u toespreken , alsofge niet meer naar uw woning zoudt terugkeeren, maarImmanuel op het eigen oogenblik zou terugkomen, omde eeuwigheid te laten ingaan.

Noem dat nu een sprong voor uw ziel ; het zij zoo ;maar vraag u dau af, of niet alle krachtige geloofswer-king metterdaad een sprong uit dit leven der ellendein de vrijheid van Gods kinderen daarboven is.

En immers , het apostolisch woord beslist hiern Verkondigt den dood des Heeren, totdat hij komt."

Kruis en Toekomst in an heilige gedachte verbonden.

Jets schitterends , mits door hemelschen eenvoud, isdaarom aan het heilig Avondmaal niet misplaatst.

Op het Kruis wijzen u het gebroken brood en hetvergoten druivensap , maar ook op de Toekomst desHeeren wijst u het aanzitten aan den Disch. Dat aan-zitten toch spreekt u niet van Golgotha, maar van hetgroote Avondmaal , dat het Lam voor zijn Bruid berei-den zal.

Vandaar dat bij dien Disch al wat aardsch is weg-valt, en de schittering eener hoogere glorie gezien wordt.

De geringe en aanzienlijke zijn daar een; de dienst-knecht zit dan naast zijn heer ; de arme neemt plantsnaast zijn weldoener ; jong en oud zijn dooreenge-rnengd ; en eigenlijk is de scheiding van mannen envrouwen bij het Avondmaal een verzwakking van hetheilig symbool. En niet alleen zit men naast elkander;maar men eet uit den schotel, en eenzelfde bekerwordt aan veler lippen gezet.

Zoo is het op aarde niet, maar zoo zal het wel inden hemel zijn; en daarom moet het zoo ook aan hetAvondmaal wezen.

Dus Been aardsche sieradien aan den disch ; niets omin aardschen zin den luister er van te verhoogen;

VOORSMAAK VAN HEMELVREUGDE. 243

maar wel over den disch gespreid het rein, blinkendlijnwaad ; wel als het kan een schotel en beker vanedel metaal; en voorts Diets dan de offerbus, oul deontferming, die Gods ontferming in u wekte, in eendaad te verzinbeelden.

En dat alles niet om u een heilige poezie voor oogente houden , maar om u , naar menschelijke wijze , eenindruk van een hooger heerlijkheid te geven dan dezeaarde u bieden kan.

Iets dat schoon door eenvoud , rijk door zijn sym-bolische sprake is , en dat u, zonder dat ge weet hoe ,op hemelsche wijze aandoet en iets van het eeuwige.door uw ziel doet trekken.

Zoo wekt het heilig Avondmaal zeer zeker ook he-melverlangen; maar het wekt meer ; het wekt ook inu een heimwee naar de Toekomst uws Heeren.

Zoo ge plotseling sterven moest , zou er geen schoo-ner, zachter dood voor u zijn , dan om zoo van betheilig Avondmaal de eeuwigheid in te gaan , en vooraltoos bij uw Jezus te wezen.

Maar toch , dat is nog niet de voile aandrift vanwat er schuilt in dat ntotdat hij komt".

Hemelverlangen is op zichzelf nog niet anders, daneen zucht om uit deze gedrukte en altoos weer teleur-stellende wereld van uw moeielijke taak ontslagen teworden , en na uw sterven rust in het eeuwige tovinden.

Dus altoos nog , een zeker bezig zijn met uzelven ;een uitzien naar wat u goed zal doen ; een dorstennaar wat een einde zal maken aan wat u hier drukten beklemt. Vandaar dat ge zulk hemelverlangen meestuiterst zwak vindt , als hier het leven tamelijk geluk-kig is , en meest zeer sterk , als het levenslot bier pijn-lijk wierd.

Maar heimwee naar het wederkomen des Heeren,heimwee naar het Maranatha is heel iets anders.

244 VOORSAIAAK VAN HEMELVREUGDE.

Dan verliest ge u in uw Jezus; dan is het u omhem, en niet om u zelven to doen. En dan dorst deziel in u naar dat oogenblik van volkomen triomf, alseens de vloek en smaad van Golgotha in den glansen in de glorie van het Teeken van den Zoon destrenschen zal verslonden worden.

Zooals de heiligen daarboven roepen: "Tot hoelange, groote en reeht ,,aardige Reehter, , toeft het door-breken van den dag uwer heerlijkheid?"

En dan gaat dat Avondmaal wel weer voorbij, enkeert ge wel in uw aardsche Leven terug.

Maar dat hemelsche gezicht, dat ge genoten hebt,vergeet ge dan toch niet.

Bet blijft bij u. Het vertroost en het bemoedigt u.En ge gevoelt u wel , meer dan vroeger , vreemdelingop aarde, maar toch reizende naar de hemelstad.

VIII.

,,kaat daar urn gave bij het aftaar."

OORDEEL OVER UZELVEN, ALS GE NIET GAAT.

Zoo gij dan uwe gave zult op hetaltaar offeren, en aldaar gedachtig vordt,dat uw broeder lets tegen u heeft, laatdaar uwe gave voor het altaar, en gaheen , verzoen u eerst met uwen broeder,en korn dan en offer uwe gave.

(Matth. 5: 23, 24),

Indien ge in uw ziel overtuigd zijt, dat ge u nogniet ,,met waren harte tot God bekeerd hebt"; of ookna een val in zonde u niet opnieuw met waren hartebekeerd hebt tot uw God , moogt ge natuurlijk niet aanhet heilig Avondmaal gaan.

Ge staat dan met uw hart afgekeerd van uw God.Gij wilt volharden in uw vijandschap tegen den Heere.Ge weigert u tot hem to bekeeren ; althans met warenharte. En hoe zoudt ge dan onder de vrienden desHeeren aan zijn heilig Avondmaal sluipen?

Neen , de Heere roept en wacht aan zijn heiligenDisch geen zondaren, die hardnekkig in hun zondigbestaan volharden ; maar alleen de zoodanigen , wienhun zondig bestaan van harte leed is; die diep in deziel hun zondig bestaan verfoeien ; en alsnu niet langer

246 OORDEEL OVER UZELVEN, ALS GE NIET GAAT.

weigeren als verlorenen en doemschuldigen te drinkenuit de Fontein , die opgericht is voor het huis Israelstegen de ongerechtigheid en tegen de zonde.

Zich niet te bekeeren tot den levenden God, en inzijn onbekeerden staat toch aan het Avondmaal te gaankan geen geloof sterken , omdat er in den onbekeerdegeen zaligmakend geloof is. In zulk een is nog Dietsdan ongeloof. Juist door het Avondmaal zou dat onge-loof dus in u verhard worden. En dit zou zijn eenoordeel ten kwade over uzelven brengen.

Doch nu geraakt ge in tweestrijd.Ge deedt openbare belijdenis, om toegang tot het

heilig Avondmaal te erlangen. Gij zijt dus ingelijfd bijhen, die ten Avondmaal moeten gaan. En zie, nu istoch als het Avondmaal weer naakt, uw geestelijketoestand van zulk een onbekeerden aard, dat ge nietten Avondmaal kunt of moogt gaan.

Zegt ge toch: ,,Ik deed openbare belijdenis, en opdien grond ga ik", dan verderft ge het Avondmaalvan Christus. Immers uw openbare belijdenis is eenuilwendige daad, en de grond van uw Avondmaal moetgeestelijk zijn.

Toch is het alleen de zonde, die tweestrijd doetgeboren worden.

Elk gedoopte staat onder de verplichting , om zich,zoodra hij tot jaren van onderscheid gekomen is , // metwaren harte tot zijn God te bekeeren"; en eerst alshij dit metterdaad gedaan heeft, kan en mag hij open-bare belijdenis doen.

Want ook hier geldt hetzelfde, wat van het heiligAvondmaal geldt. Te zeggen: llIk heb mij nog we] niettot mijn God bekeerd. Dat zal later wel komen. Maarnu doe ik alvast belijdenis", is spelen met het heilige.Of wat is belijdenis Anders, dan opstaan in het middender gemeente , om alsnu te verklaren , dat ook gij eenvan de vrijgekochten des Heeren zijt en op dien grondden Middelaar als uw Heilaml wilt belijden.

OORDEEL OVER UZELVEN , ALS GE NIET GAAT. 247

Die plicht tot bekeering rust natuurlijk op de on-derstelling van wedergeboorte; of hoe zou iemand zichooit met waren harte kunnen bekeeren, tenzij God hemeerst wedergeboren had?

Maar gaat die onderstelling bij u door ; heeft Godop verborgen wijze het zaad des levens in den akkervan uw hart gestrooid ; en werkt alzoo , onder het ze-gel van uw Doop , de kracht der toekomende eeuw in

; dan is door Gods genade de bekeering u ook mo-gelijk geworden ; en is het niets dan uw eigen zon-dige boosheid en moedwil , zoo ge u niet tot uw Godbekeert.

flier ligt dus een keten des heils , die heerlijk inhaar schalmen ligt saamgeschakeld : De wortel des heilsis uw uitverkiezing ; krachtens die uitverkiezing werkteGod in u, daar gij dood waart , het beginsel des nieu-wen levens door de wedergeboorte ; op dien grond wordtgij in den naam van den Drieeenigen God gedoopt;als gedoopte zijt ge gehouden en verplicht u tot denlevenden God met waren harte te bekeeren; zoodrage dit deedt , doet ge openbare belijdenis; en na aldusopenbare belijdenis gedaan te hebben, dat ge weet over-gezet te zijn uit den dood in het ]even, treedt genu met de verlosten toe aan het heilig Avondmaal.

Maar nu zijn twee gevallen denkbaar.Als weer de becliening van het Avondmaal wordt

aangekondigd , staat ge in dit zalig besef van uwbekeering, of ge staat er niet in.

Indien wel, dan gaat ge. Geloovende , maar als eenk]eingeloovige, zoekt ge bij uw Reiland de sterking,die hij u biedt voor uw geloof.

Maar indien niet , dan is de poorte voor u geslo-ten. Ge hebt geen bruiloftskleed. Of omdat ge hetnooit hadt; of omdat ge meent het te zijn kwijt ge-raakt. Twee toestanden , die ge wel moet onderscheiden.

Neem u het eerste. Stel dat ge in uw onbezon-

248 OORDEEL OVER tZELVEN, ALS GE NIET GAAT.

nenheid een dwaasheid hebt gedaan , en nu van ach-teren merkt, hoe ge ter openbare belijdenis van uwHeiland zijt opgegaan , zonder dat ge een Heiland hadt.Ge ziet dan nu in, hoe ge met een ganschelijk onbe-keerd en Gode nog vijandig hart, u zijt gaan aandienen,alsof ge u met waren harte tot uw God bekeerd hadt.

In dat geval nu is uiteraard uw openbare belijdenisvoor a nietig en van geener waarde, en zoudt ge eigen-lijk tot uw kerkeraad moeten gaan, om te zeggen : Ikbeb gelogen , ik heb geveinsd , ik heb verklaard watik niet kon verklaren. Sluit mij weer uit en ontneernmij mijn toegangsrecht tot den heiligen Disch.

Maar ge kunt nog beter doen. Er is een nog uit-nemender weg.

Immers, door dien onbezonnen stap verviel uw plichtniet, om u alsnog , om u op staanden voet , om u inhet heden der genade , eer het to Mat is , en uwe zielvoor eeuwig verloren gaat , u met waren harte tot uwenGod to bekeeren".

En doet ge dit , op grond van uw wedergeboorte ,dan natuurlijk maakt ge van achteren het holle enonware van uw belijdenis goed, en gaat ge alsnu schuch-terlijk beschaamd , maar in uw God vroolijk , aan denheiligen Disch me6 op.

Dat is dus het punt, waar het op aankomt.Ge moogt niet redeneeren : Ik deed belijdenis, en

dus kan ik aan het Avondmaal gaan. En ge moogteveninin zeggen : Ik deed wel belijdenis , maar heb mijnog niet bekeerd, dus blijf ik van het Avondmaal weg.Neen , wat alleen goed is , is to zeggen : Ik deed be-lijdenis, maar zonder mij bekeerd te hebben ; dus mootik mij alsnog bekeeren , en dan ten Avondmaal opgaan.

Loop hier niet overheen.De groote geestelijke fout is toch, dat zoo honder-

den bij honderden de roepstem tot bekeering niet hoo-ren , die minstens viermaal elk jaar van Gods wegetot hen uitgaat.

OORDEEL OVER rZELVEN, ALS GE NIET GAAT. 249

Ze leven dan voort en voort zonder zich te bekee-ren: en als er weer Avondmaal komt, denken ze :Dit gaat mij nog niet aan. Later als ik eens bekeerdmocht worden , dan komt dat ook voor mij.

En dit nu juist is hun zonde.Daardoor toch verachten ze 's Heeren Avondmaal,

en halen in hun wegblijven en gedachteloos voorbij-gaan van het Avondmaal een oordeel over zich.

Zie , de Heere Jezus sprak in zijn Bergrede ook vaneen man , die geen deel aan hem had , omdat hij on-verzoend met zijn broeder stond.

Maar hoe teekent Jezus ons nu dien man ?Als iemand , die zich om het heilige niet bekreunt?

Als iemand , die denkt: dat is niet voor mij?Neen , zeg ik u , maar deze man , zegt Jezus, komt

met zijn gave bij het altaar, en nu moet hij terua ,om zich eerst tot verzoening met zijn broeder te be-keeren. Maar zijn gave moet bij het altaar blijvenliggen , juist als roepstem , dat hij zich onverwijld vanzijn zonde te bekeeren heeft , om terstond daarna weerte keeren , en zijn gave te offeren.

De Dienaren des `Words mogen dit dan ook welwat ernstiger in de gemeente aandringen.

Elk Avondmaal, dat komt, is een roepstem, Of omten Avondmaal op te gaan , of om zoo men nog on-bekeerd staat , zich in het heden der genade tot denlevenden God te bekeeren.

Elk Avondmaal in de gemeente moet teweeg bren-gen , dat er weer onbekeerde zielen tot bekeering ko-men , en door die bekeering zich den weg tot het Avond-maal ontsluiten.

Uitwendige kerkelijkheid is bier de dood. Te zeggen:,,Gij zijt lidmaat, dus kom !" is een ongeestelijk zeg-gen. Er moet tusschen ingelascht dit andere zeggen :Berij zijt lidmaat ; dus immers bekeerd tot den levendenGod? Zoo ja, treed dan toe !"

250 OORDEEL OVER UZELVEN, ALS GE NIET GAAT.---------------------- -------__

En nu het tweede geval.Stel ge hebt niet gelogen bij uw openbare belijdenis.

Ge hadt u metterdaad tot den Heere uw God metwaren harte bekeerd. De Heere was uw Heiland geworden.

Zoo gingt ge eerst dan ook blij te moe op aan zijnheiligen Disch.

Maar sinds trokken er nevelen voor uw geloofsoog.Duisternisse sloeg op uw hart. Ge gaaft weer toe aanuw ongeloof. Ge vielt weer in allerlei zonden. Deheilige zalfolie was weer verdonkerd op het gelaatuwer ziel. Zoo zelfs dat ge gevoeldet weer van uwGod te zijn afgekeerd.

Nu roept het heilig Avondmaal.Zult ge nu zeggen: // Dam ga ik niet." Of zult ge

zeggen : ,,Ik ben eens bekeerd, dus doet het er niettoe , hoe ik nu ben. Ik ga."

Lieve broeder of zuster, , beide zou kwaad gezegd zijn.Ge moogt niet wegblijven , en toch ook : zoo moogt

ge niet gaan.Ge moogt niet wegblijven, want de genade aan u

geschied blijft eeuwiglijk , en dus rust ook op u deverplichting , om den dood uws Heeren te verkondi-gen. Niet uw stemming, maar uw staat beslist voorhet heilig Avondmaal ; en juist dat Avondmaal is eenu geboden middel , om weer met versche zalfolie over-goten te worden.

Maar zOO moogt ge niet gaan.Neen , die roepstem tot het Avondmaal moet u ont-

roeren in u zelven ; moet u innerlijk schudden en wak-ker maken. Het moet er u toe brengen om op dehorst te slaan ; om op uw knietha voor uw God tevallen ; om te roepen : Ho, God , wees mij arnie zon-daar genadig !"

En dan gaat ge , tot uw God weer toegekeerd , enHij sterkt u het geloof.

IX.

jergen u eerst met men broeder."

GA NOOIT ONVERZOEND.

Laat daar uwe gave voor he altaar,en ga been, verzoen u eerst met uwenbroeder, en kom dan en offer uwe gave.

(Matth. 5 1 24 .)

Een onverzoend hart is niet bereid ten Avondmaal;en in den grond der zaak onbekwaatn , om het zoetvan de vergeving der zonde to smaken.

Luister maar naar de vijfde bede in het ,,Onze Vader":Vergeef ons onze scivulden, gelijk ook wij vergeven onzen

schuldenaren."Vergiffenis ontvangen en zelf vergeven liggen dus

geestelijk altoos saarngekoppeld. Gij kunt zelf niet inde verzoening van Golgotha gelooven , tenzij er zin voorverzoening met uw broeder in uw hart zij.

De neiging, lust en drang, die ge tot vergeving vanuw broeder in uw ziel bespeurt , is u de thermometer,die u aanwijst , tot welk een graad het geloof aan uweigen verzoening aanzwol in uw eigen hart.

Natuurlijk niet alsof God u zou vergeven, omdat geuw broeder vergeeft. Dan toch hadt ge het kruis vanGolgotha niet noodig. Dan ware het bloed van hetheilig Godslam tevergeefs vergoten. En dan zou eigen

2 5 2 CA NOOIT ONVERZOEND.

verdienste en eigen gerechtigheid weer de grond wor-den van uw zaligheid.

Maar dit is de zaak.Van nature zijt ook gij geneig.d , niet om uw schul-

denaren te vergeven, maar om hun hun zonden tehouden; om bet hun betaald te zetten; u te wreken ;en de bitterheid in uw hart niet te dempen, maaraan te wakkeren.

En dit nu wordt dan eerst anders in u, als uw ikgeknakt werd; de zelfzucht uit u week, of althans be-gon te wijken; als uw trotsche kop gebroken , en uwharde nek gebogen wierd; kortom als het in u kwamtot die innerlijke verbrijzeling, die u in ,,een versla-gen geest" bekwaamt tot dat eenig offer, dat Gode be-hagen kan.

Wie nu deze stemming in zich ontwaart, die weetderhalve, dat hij dit niet uit zichzelf, noch uit zijnnatuur, maar alleen door de genade van God alzoobezit. En daarom kan zulk een dan ook in waarheidbet Onze Vader bidden , en tot zijn God roepen: n Ver-geef ook mij mijn schuld, gelijk ik de gezindheid inmijn hart gevoel om mijn broeder te vergeven".

Maar zie toe, uw hart is arglistig, meer dan eenigding; en het is lang niet zoo zeldzaam, dat iemandnog met wraak en haat tegen zijn broeder of zuster inzijn hart verkeert, en dat hij toch een vromen aan-drang gevoelt, om met offerande en eerbiedenisse totzijn God te gaan.

Zulk een persoon teeicent de Heere ons dan ook inde Bergrede.

Een man, die thuis zijnde aan zijn God gedachtheeft, en het besluit nam zijn God met offerande te-gen te gaan; hetzij met een offerande voor zijn schuldof met een offerande der dankzegging.

En toch liep die vrome man nog met een onverzoendhart, toen hij reeds met zijn offerdier tot bij het al-taar des Heeren genaderd was.

GA NOOIT ONVERZOEND. 253

En nu zegt Jezus tot dezen man, dat hij op diemanier onmogelijk zijn God eere kan geven.

Neen , hij moet zijn offerande daar bij het altaarlaten ; teruggaan tot zijn broeder met wien hij in on-eenigheid leeft ; zich in zijn hart en voor de menschenmet zijn broeder verzoenen ; en dan eerst wag hij naarhet altaar terugkeeren , om Gode zijn offerande vanlof of dankzegging op te dragen.

En datzelfde geldt nu natuurlijk ook van het heiligAvondmaal.

Ook daar wil dikwijls een mensch heen, die welvroom is en zijn God wil zoeken , maar met een on-verzoend hart.

En dat mag niet.Dat staat de Heere niet toe.Wie aldus ten Avondmaal ging , zou in zijn eten

en zijn drinken , een oordeel over zich brengen.En vandaar is het dat onze kerken steeds dezen re-

gel gevolgd hebben , om voor elk Avondmaal alle on-verzoendheden in de gemeente tot verzoening te brengen ;alle onverzoende personen er af te houden; en, alsde onverzoendheid een groot deel der gemeente hadaangegrepen , desnoods het geheele Avondmaal niet tehouden , maar uit te stellen , tot de geest van broe-dermin en verzoening is weergekeerd.

Toen sloop ook hierin vaak misverstand.Sommigen toch beelden zich in, dat ze nimmer ten

Avondmaal mochten gaan , tenzij eerst de persocn, metvvien ze in onmin leefden , ook zijnerzijds tot verzoe-ning bereid was.

En dit nu is niet zoo ; eenvoudig omdat gij over zijnhart geen meester zijt, en hem dus niet tot verzoe-ning kunt dwingen.

De repel die hier geldt is dus deze, dat gij u afhebt te vragen : Ten eersle, of gij in uw hart waarlijkbereid zijt, de minste te wezen ; liever schade en on-

.254 GA NOOIT ONVERZOEND.

gelijk te lijden , dan onverzoend te blijven ; en of gijalzoo voor God in uw ziele weet , dat het aan u nietLanger hapert. Ten tweede , dat gij niet alleen zoo inuw hart gevoelt, maar ook bereid zijt tot hem te gaan ,u de minste te toonen , en hem de hand der verzoe-ning aan te bieden. En ten derde , dat gij , zoo de per-soon met wien ge in onmin leefdet, met u onder hetopzicht van dezelfde Opzieners staat, uwe zaak, zoohet u niet gelukt deze onder u beiden, of met eenpaar broeders af te doen, bij die Opzieners aanbrengt,en vraagt dat zij oordeelen.

Is nu aan deze drie dingen door u voldaan , zoodatge in uw hart vrij uitgaat; aan hem die met u inonmin leefde , met een gebroken hart , verzoening aan-boodt ; en zoo dit niet hielp , eerst een paar broederente hulp riept , en dan de zaak bij den kerkeraad aan-bracht; en wil die broeder of zuster, , met wie gij inonmin stondt , dan toch niet, dan gaat gij vrij nit, enis er niets meer dat uw toegang tot het heilig Avond-maal zou kunnen of mogen verhinderen.

Uw Opzieners hebben dan verder hunnerzijds te han-delen met den onwillige ; maar van u is het af. Gijhebt al gedaan wat ge doen kondt. En de toegangtot bet heilig Avondmaal is u onverlet.

Want wel geven we toe, dat ook hierbij leugen kaninsluipen , dat iemand , die werkelijk ongelijk had, zichnederig aanstelt, zonder het te meenen , en zoo doorde Opzieners wordt vrijgesproken , daar hij toch schuldhad ; maar dit verblijft dan ook aan het oordeel Gods.

Hij alleen is de Kenner der harten.

Anders staat de zaak natuurlijk, als de persoon ,met wien gij in onmin leefdet, niet van uw broederenis, en dus niet hoort naar de oproeping of de uitspraakvan uw Opzieners.

Want ook dan geldt wel voor u de plicht om u teverzoenen , maar dan kunt ge de zaak niet door uwOpzieners tot beslissing brengen.

GA NOOIT ONVEIVOEND. 255

Gij moet altoos en tegenover een iegelijk tot ver-zoening bereid zijn ; want immers in het Onze Vaderluidt de bede: ,,gelijk wij vergeven onzen sehuldena-ren;" d. i. zonder eenige uitzondering, niet alleen denschuldenaren onder onze broederen, maar ook onderonze vijanden.

Gij moogt niemand zijn schuld houden. Gij moet je-gens een iegelijk tot volkomen vergiffenisse bereid zijn.Niet zevenmaal, maar zeventigmaal zevenmaal zult gijuw schuldenaar vergeven.

Wrok mag er niet in uw hart leven. En zoolanger ook maar een enkel mensch leeft , ten wiens op-zichte gij in uw hart onverzoend mocht blijven , staatge voor God scheef en moogt ge niet ten Avondmaalopgaan ; en kunt ge dus ook niet sterven, met hetuitzicht van zijn hemel te zullen binnengaan.

Want dezen regel zult ge altoos vasthouden : Wiedoor den flood in den hemel zou ingaan, die hoort ookaan het Avondmaal. En wie niet ten Avondmaal kangaan, zou, zoo hij stierf, , ook sterven zonder hope opeeuwige zaligheid.

Ook bij personen , die niet van de broederen zijn ,moet gij dus verzoend in uw hart zijn; de vergevinghun uit een oprecht hart aanbieden ; en desnoods eenpaar kennissen of vrienden saamroepen , om den twistto beslechten.

Maar natuurlijk , het laatste redmiddel , dat er bijeen broeder overblijft , kan bij zulk een buitenstaandpersoon niet worden aangewend. Uw Opzieners kunnendeze zaak niet voor u beslechten. Vandaar dat ge inzulk een geval in uw eigen conscientie verzekerd moetzijn, en dan ten Avondmaal kunt en moet gaan, alsgij in uw hart niets meer tegen hem hebt, en aldeedt wat in uw mocht stond , om de bitterheid wegte nemen.

256 GA NOOIT ONVERZOEND.-`,

Ge zijt er dus noch bij zulk een huitenstaande ken-nis , noch bij uw broeder 'nee van af, , dat ge zegt:nIn mijn hart heb ik hem vergeven."

Daarin toch zoudt ge uzelven en hem nog bitterlijkmisleiden kunnen.

Neen , de Heere eischt zeer stellig van u, dat geuwerzijds ook een ernstige poging aanwendt, our debitterheid uit den omgang en uit het leven weg te nemen.

Zulk een kwaad mag niet blijven zitten. Dat kwadezaad mag niet ontkiemen en opschieten. Alle onkruidmoet uitgeroeid.

En daarom wordt wel degelijk van u geeischt , datge u ook deze vernedering zult laten welgevallen , omde minste te zijn ; orn tot hem te gaan; en hem , zon-der oprakeling van het geschil, de hand der verzoe-Ding aan te bieden.

Eerst daardoor levert gij het bewijs , dat gij het.meent ; dat het u ernst is ; en dat wel waarlijk een.dorst naar verzoening en vrede u bezielt.

Ook dan Miter is er nog een zelfmisleiding moge-lijk , waartegen ge op uw hoede zult zijn.

Sours namelijk wil iemand wel vergeven, als deander eerst zijn ongelijk erkent. En dat nu is misge-zien. God de Heere heeft voor u in Christus verge-ving teweeg gebracht toen gij nog een vijand Godswaart , en nog niets van bekentenis van schuld wildetweten. En juist daardoor, door die voorkomende Ont-ferming is ten leste uw hart verteederd, en zijt ge tenslotte tot oprechte belijdenis van schuld gekomen.

En zoo nu hebt ook gij te werk te gaan.Ge moet vergeven. Van harte vergeven. Vergeven

zevenmaal en zeventigmaal zevenmaal. Ge moot voorwie uw vijand was bidden. Hem zegenen. En hemweldoen.

Wel moet gij uwerzijds alle ongelijk bekennen. Elkkorrelke schuld dat ge in uw eigen hart to zijnen op-zichte ontdekt, cordaat en open belijden , en zeggendat het u feed is ; maar gij moet ditzelfde niet omge-keerd vergen.

GI NOOIT ONVERZOEND. 257

Want wel is dit dan zijn plicht, en is het heerlijkvoor hem, zoo hij er toe komt; maar gij moogt eruw vergeving niet van afhankelijk maken.

Integendeel, gij moet uwerzijds alle ongelijk belij-den , dat ge slechts even belijden en in uzelven ont-dekken kunt. En voorts moet ge vergeven, moet geverzoening aanbieden en vragen; en moogt ge geenmiddel van zelfvernedering en ootmoedigheid onbe-proefd laten , om deze victorie to behalen , dat hetdaadwerkelijk tot verzoening kome.

17

X.

„Mtn te doen gededen."

LIEF EN LEED BIJ DEN HEILIGEN DISCH.

Ten psalm van David, om te doengedenken.

Ps. 38 : 1.

Bij onze vaderen was de kostelijke gewoonte inzwang , om den dag van het heilig Avondmaal ook testempelen tot een dag des Gedenkens.

Ons menschelijk leven ondergaat gedurig schokkenen schommelingen ; na dagen van kalmte volgen er da-gen die ons aangrijpen in het diepst onzer ziel ; en eeniegelijk weet ze in zijn eigen leven wel aan te wij-zen die dagen, die niet waren als andere dagen , maarwaarop dubbel en driedubbel is geleefd , zooals de smartonze ziel verteerde, of hooge vreugd en heilige ver-rukking over uitredding of duizendwerf verbeurden ze-gen ons menschelijk hart in spanning bracht.

Onder deze soort dagen zijn er van meer gewonenen van meer buitengewonen aard.

Meer gewoon kunt ge het noemen , zoo de terug-keering van een geboortedag den levenstoon in hetgezin verhoogt; als de dag komt , die u eindelijk inhet huwelijk vereenigt met den man of de vrouw uwer

LIEF EN LEED BIJ DEN HEILIGEN DISCII. 259

keuze ; als straks uit dien echt u een kind van Godgeboren wordt; of als dat kind , straks opgegroeid , totde belijdenis van zijn Heere komt of slaagt bij zijnoptreden in de maatschappij. Reeds zeldzamer maartoch nog van gewonen aard is het feest van uw zil-veren bruiloft of een jubileum dat ge in uw betrek-king moogt vieren. Immers ook al dit vloeit nog voortuit den stillen , gewonen gang des levens. En wel isde goedertierenheid uws Gods ook in al dezen jubel ,maar toch in den gewonen gang des levens mocht vanmijlpaal tot mijlpaal de komst dezer vreugdedagen wor-den ingewacht.

Welnu, reeds al zulke dagen brachten onze vaderenin verband met het heilig Avondmaal.

Ze hadden op deze dagen van verrassenden zegendieper dan anders uit den kelk van Gods barmhartig-heid gedronken. Ze hadden zich weer kleiner en af-hankelijker van den Heere hunnen God gevoeld. Enbovenal door hun ziel was het ootmoedig besef gegaan,dat ze toch eigenlijk door hun diep zondig bestaan aldezen zegen verbeurd hadden, en dat het alleen omChristus' wille, dat het alleen uit genade was, dathun God hun niet gedaan had naar hun zonde , maarhen verrijkt had met zijn eeuwige goedertierenheden.

Zoo verbond zich dus voor het geloofsbesef de op-nieuw ervaren goedertierenheid huns Gods met die on-uitsprekelijke gave, die hun in het Kruis van Golgothawas geboden.

En dan weerklonk de uitroep van David in hun ziel :Om te doen gedenken. En hetzij als Jong gehuwden,hetzij nadat God ze in hun kinderen of in hun huisgezegend had, gingen ze op ten Avondmaal , liefst metbun magen en vrienden, die deelden in hun vreugde ,om aan dien God , wiens goedertierenheden in dereeuwigheid zijn, het lofoffer te brengen van hun dank.

260 LIEF EN LEED BIJ DEN HEILIGEN DISCH.

Maar voarai gevoelden ze daar drang en behoefteaan , als een buitengewone gebeurtenis den golfslag vanhun leven had doen aanzwellen , 'tzij dat God de Heerehen bedroefd had door bittere rouwe, 'tzij dat Hij zeverkwikt en verrast had door wondere uitredding.

Dat hing dan meestal aan een gevaarlijke krankheid,waarin ze geworpen waren , of waardoor een hun zoodierbaar leven wierd bedreigd. Dat hing dan aan ge-varen , waarin ze onverhoeds door schipbreuk of onge-val gekomen waren. Of ook aan machtige rampen ,die hen door oorlog, door gevaar van den vijand , ofdoor een paniek in den handel overvieleu.

Dat waren dan de dagen , waarin ze het boek Jobopsloegen , om nogmaals medieijn voor hun ziel in tedrinken uit de hange worsteling van dezen wonderenman Gods, groot in zijn voorspoed , nog grooter in zijnlijden; groot als hij voor God roept en grooter nog alshij door God wordt berispt.

Dan waren er soms dagen doorleefd, alsof de heluit de diepte tegen hun ziel opkroop; dat banden desdoods hen omvangen hadden, en de laatste ster aanden hemel hunner hope scheen ondergegaan.

Maar in die ber.auvvdheid hadden ze tot den Heeregeroepen , en 'tzij het Hem dan beliefd had, hun vreezeof te wenden , 'tzij dat naar zijn ondoorgrondelijk be-stel , hun vreeze kvvam ; in beide gevallen hadden zedan toch een Pniel doorleefd. Ze hadden geroepen; zehadden gesmeekt ; ze hadden met hun God geworsteld.En hetzij dan een bijna ongehoopte uitredding hun zieltot in de wolken deed opklimmen, hetzij dat ze indiepen rouw den uitgang van deze spanning hunnerliefde beweenden; hun God was hun nader gek omenzijn hand hadden ze gevoeld; zijn voetstap op hun le-venspad ontdekt. En zoo was en die vreugd en dierouwe, een daad buns Gods om te gedenken, geworden.

En nu voor dat gedenken, koos stille vroomheid danden gang naar het Avondmaal.

LIEF EN LEED BIJ DEN HEILIGEN DISCH. 261

Soms hoort men daar nog van ; maar toch het wierdminder; iets wat zich daaruit verklaart, dat het heiligAvondmaal voor zoovelen van Gods kinderen ophieldhet glanspunt van hun leven to zijn.

Is bet goed met Gods lie velingen op aarde , dan isin den Immanuel al hun lust; in hem , dien ze , hoe-wel hem niet ziende , nochtans lief hebben met eenonuitsprekelijke vreugde. En nu is ongetwijfeld de ge-meenschap met dien Goel en Middelaar niet beperkttot de enkele malen , dat we Avondmaal vieren , enkan ook onder den arbeid , in de stille huiskamer, , opde knieen voor uw legerstede, en zelfs in stille nach-ten , als de slaap van u wijkt, die zielsgetneenschapmet uw Heiland zoet zijn.

Maar toch , hoe zoet en goed die gemeenschap ookdoor uw ziel genoten worde , took geeft het u nooit ,wat het heilig Avondmaal u biedt; want alleen datAvondmaal heeft de belofte , dat de Heere daar aandien disch u ontmoeten zal , en door almachtige genadeuit den hemel het geloof in uw ziel versterken wil.

Dat Avondmaal biedt u de gemeenschap met uwHeiland niet geIsoleerd , maar in de gemeensehap derheiligen. Het geeft u die gemeenschap niet in mystiekezelfoverpeinzing, maar in teekenen, naar de ordinantiedes Heeren. En bovenal het biedt u die gemeenschapin een vorm , rijk door goddelijken eenvoud , die recht-streeks aansluit aan de bruiloft des Lams die komt.

Daarom moet het heilig Avondmaal voor al Godskinderen bier op aarde , wel het rijke glanspunt vanhun geloofsleven zijn. lmmers het is niet onze keuze;het is geen eigenwillige godsdienst ; maar de Heerezelf heeft het ingesteld.

En dit nu juist brengt met zich, dat, zoo er tus-schen uw laatste Avondmaal en het Avondmaal datge nu gaat vieren, een machtige gebeurtenisse in uwleven ligt , 'tzij van hoog verblijden , 'tzij van diepeen zielverscheurende rouwe , dan moet ge aan datAvondmaal immers vanzelf aan die aangrijpende ont-moeting met uwen God op uwen levensweg gedenken.

262 LIEF EN LEED BIJ DEN HEILIGEN DISCH.

Hetzij het kwam door den storm , 'tzij het door dezachte koelte ging, in elke aangrijpende gebeurtenisvan dien aard ligt een Pniel voor uw geloofsleven ; enhoe zoudt ge dan bij het heilig Avondmaal weer degemeenschap met uw Ontfermer en uw Heiland kun-nen zoeken , zonder dat vanzelf , en toch opzettelijk ,dat to doers gedenken voor uw ziel trad?

Slechts tegen een kwaad zult ge hierbij op uw hoedemoeten zijn. Hiertegen namelijk , dat nooit die bijzon-dere gebeurtenis uit uw levenservaring het heilig Avond-maal , de geheel eenige gedachtenis van het kruis vanChristus, naar den achtergrond dringe.

Maar hieraan zult ge u dan ook niet bezondigen ,zoo ge uw leed of uw vreugd waarlijk in het geloofdoorleefd hebt , met uw conscientie in verband hebtgebracht , en diep ervaren hebt, wat u niet slechts alskind des menschen , maar als zondaar, en als gereddezondaar, en daarom als kind van God overkwam.

Dan toch hebt ge bij uw vreugd geen oogenblik uwHeiland vergeten , noch u tot genieten bekwaam ge-voeld dan in de gemeenschap met zijn offerande ookvoor uw zonde.

En omgekeerd hebt ge ook bij rouw en smart geentroost in ontspanning of afleiding, maar alleen in degemeenschap met ,,Christus en dien gekruist" gevonden.

En dan natuurlijk past het heilig Avondmaal bijuw zielstoestand volkomen; en blijft ook aan dit hei-lig Avondmaal „de gave Gods in Christus Jezus" vooru de Zonne in de volheid barer glansen , waarbij alwat u in het leven weervoer, , als in schuilend maan-licht verbleekt.

Maar veeltijds staat het geloofsleven niet zoo hoog.Dan is er nog zekere scheiding tusschen hetgeen we

gelooven voor onze ziel , en doorleven in de wereld.Men weent dan of men lacht; men kwijnt weg in

smart of jubelt in hooge vreugde , ja , wel niet buiten

LIEF EN LEED BIJ DEN HEILIGEN DISCH. 263

zijn God, omdat men nog de knieen buigt , en bidt ofdankt; maar zoo, dat dit alles toch maar bepaald blijfttot het geloof in Gods Voorzienigheid, en niet gemengdwordt met dat hoogere geloofsleven , dat een kind vanGod,in zijn Immanuel heeft.

En dan zou o , zoo licht bij uw Avondmaal op zulkeen dag des gedenkens, uw eigen lijden het lijden vanuw Heiland gaan verdringen.

Nu dat mag uiteraard nooit. Dat ware uit geloof inongeloof terug te vallen.

En daarom : Om te doen gedenken blijft de roepstemvoor Gods kinderen; maar om te kunnen gedenken,moet er ook in vreugd en smart geleefd met uw Heiland.

XI.

„len fieifige &Us.

DE MEDEAANZITTENDEN.

Groet elkander met een heiligen kus.Born. 16 : 16.

Bij den heiligen Disch zit ge niet alleen aan. Metu scharen zich om dien Disch mannen en vrouwen ,jongelingen en jongedochteren , rijken en armen , vrijenen dienstbaren , ouden en jongen van dagen , kortom ,menschen van allerlei stand en conditie , die in ker-kelijken zin uw broederen en uw zusteren zijn.

Om ook dit feit , dat ge deze alien als uw broe-deren en zusteren in de liefde Christi aanneemt , zin-beeldig uit te drukken , had de oude Christelijke kerkde gewoonte, dat men onder het aanzitten elkaar kustemet den heiligen kus.

Op een daartoe aangewezen oogenblik neigde menzich dan tot dengeen , naast wien men zat , en druktehem een kus op het voorhoofd. Zoo begon het de den,en zoo volgde de andere, tot eindelijk „de heilige kus"heel den Disch was omgegaan.

En men hield dit vol , niettegenstaande er nog niet ge-dacht werd aan de onnatuurlijke gewoonte, om afzon-derlijke mannen- en afzonderlijke vrouwentafels te houden.

DE MEDEAANZITTENDEN. 265

Doch, helaas, ook deze schoone, heilige symboliekis door het opkomen van de volkskerk geheel ver-nietigd.

Het sprak toch vanzelf, dat zulk een teedere gewoonteterstond in onheilig misbruik zou zijn omgeslagen, zoo-dra zich duizenden en nogmaals duizenden bij de ge-meente voegden, die, aan alle geestelijke liefde gespeend,zich nog enkel leiden lieten door zinlijke neiging.

En zoo is die heilige kus dan ook uit de kerk ge-raakt ; ja, zoo geheel vergeten, dat zelfs het denkbeeld,om hem weer in te voeren, nog bij niemand opkwam.

Men mu er niet meer van durven spreken.Voor de herstelling en weerinvoering van dit heilig

symbool zijn we veel te diep gezonken.Wat toen kon, kan nu niet meer ; ook al blijft het

ook nu nog een eisch des Heeren, dat aan zijn heili-gen Disch ons diezelfde stemming jegens hen die metons aanzitten, vervulle, waarvan die heilige kus dezinbeeldige verzegeling was.

Toch mag daarom het feit nooit voorbijgezien, datdeze heilige kus wel terdege in de Apostolische ordi-nantie was opgenomen.

In Rom. 16: 16 schrijft Paulus aan de kerk teRome : Groet elkander met een heiligen kus."

Naar Corinthe schrijft hij in 1 Cor. 16: 20: „Al debroeders groeten u. Groet elkander met een heiligenkus."

Eveneens besluit hij zijn tweeden brief aan dezelfdekerk (2 Cor. 13 : 12): Groet elkander met een heiligenkus. U groeten al de heiligen."

Aan de kerk te Thessalonica scheeef hij (1 Thess.5 : 26) : n Groet at de broeders met een heiligen kus."

En evenzoo besluit Petrus zijn brief aan de kerkenvan Klein-Azie met de bede : ,, Groet elkander meteen kus der liefde. Vrede zij u alien, die in ChristusJezus zijt" (1 Petr. 5: 14).

266 DE MEDEAANZITTENDEN.

De opwekking, om elkander met zulk een heiligenkus de gemeenschap der liefde Christi te bezegelen,komt dus niet slechts een enkel maal, maar veelvuldigvoor. Waar derhalve deze heilige gewoonte uitsleet enniet kan hersteld worden, ontbreekt iets.

Want wel rekent hier ook het volksgebruik mee.Reeds in Duitschland bestaat veel meer dan hier degewoonte, dat ook mannen, die door maagschap ofvriendschap verbonden zijn, bij het afscheid nemen ofweerzien, elkander een kus geven. Jets wat op ons,omdat we het zelven niet gewoon zijn, altoos een eenigs-zins vreemden indruk maakt. Maar in het Oesten, inAzle, en zoo ook in Palestina, is dit geven van een kusder vriendschap, ook onder mannen, nog veel sterkerin gebruik dan in Duitschland.

De gastheer was zelfs verplicht zijn gasten met eenkus te ontvangen. Vandaar; dat Jezus verwijtend totSimon, den Pharizeer zei: it Gij hebt mij gees kus ge-geven ; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft nietafgelaten mijne voeten te kussen" (Luc. 7: 45). DatJudas bij zijn verraad, op Jezus toeliep en hem': kuste,zou ten onzent argwaan gewekt hebben, maar was inPalestina zeer gewoon. Zoo lezen we dan ook van deouderlingen te Efese, die Paulus uitgeleide deden, datze, bij het afscheid op het strand, Paulus om den halsvielen en hem kusten (Hand. 20: 37). Waar ge danook de historie van Israel of van de patriarchen op-slaat, overal vindt ge voorbeelden van mannen, dieelkander bij soortgelijke gelegenheden een kusEn zoozeer werd die kus als beeld van trouwe aan-hankelijkheid geeerd, dat de handkus, de voetkusiende kus op het gelaat, zelfs golden als teekenen vanonderwerping en trouw. In Psalm 2 roept de HeiligeGeest zelfs de vorsten der aarde op met den eisch :il Bust den Zoon, opdat hij niet toorne." En in hetHooglied roept de Bruid het in heilige verrukking vanNaar hemelsehen Bruidegom uit : pHij kusse mij metde kussen zijns monds."

DE MEDEAANZITTENDEN. 267

In onze koeler streken heeft nuehterder inborst niettot zulke gewoonten geleid. Bij ons neemt de hand-druk bijna geheel de plaats in, van wat meer Oost-waarts de kus is. En zoo zou men dus kunnen vra-gen, of het allicht goed ware, de gewoonte in tevoeren, dat men bij het heilig Avondmaal de handgaf aan een ieder naast wien men te zitten kwam.I'Iaar terecht wordt gevreesd, dat onze landaard ookdaarvoor te weinig in het zinbeeldige leeft.

Nu dit zij, zoo.Mits op eene voorwaarde. Deze namelijk, dat, ook

zonder kus of handdruk, die innerlijke beweging derliefde en der gemeensehap in onze harten gevondenworde, waarvan die kus of die handdruk de vertol-king moet zijn.

Nu nog is bij ons de kus onder leden van eenzelfdegezin gebruikelijk. Onder ouders en kinderen. Onderbroeders en zusters. Ten deele ook nog onder ledenvan hetzelfde geslacht. Welnu, wat anders drukt gedaardoor uit, dan dat ge gevoelt saam den gezin uitte maken ; bij elkander te hooren ; en op grond vandie inniger en nauwer gemeensehap elkander liefdeschuldig te zijn.

En zoo nu ook moet het bij het heilig Avondmaalwezen.

Die nheilige kus" waarvan de apostelen zoo telkensspreken, drukt uit, dat alle Christenen saam zich alsleden gevoelden van den heilige familie; als broedersen zusters in het eene heilige gezin van hun hernel-schen Vader.

En zoo innig was voor hun besef die band, dat nietzelden alle band met hun eigen familie om de belij-denis des Heeren verbroken was, en dat ze nu indeze heilige familie der kerk vergoeding vonden voorhun gemis.

Jezus zelf had immers gezegd, dat wie verlaten zouvader of moeder, broeders of zusters om zijnentwil,honderdvoudig weder zou ontvangen. En zie, als zedaar nu zoo rijk aan den heiligen Disch aanzaten, dan

268 DE MEDEAANZITTENDEN.

gevoelden ze hoe dit woord van Jezus in vervullingwas gegaan. Heel een kring van broeders en zusters,die hen lief hadden met een hartelijke teedere liefde,was hun in Christus geschonken.

En dit gevoel nu is het, dat bij ons maar al tobitterlijk ontbreekt.

Men gaat aan den Avondmaalsdisch aanzitten enziet om en voor zich allerlei onbekende gezichten.Dit maakt dat men zich onder de aanzittenden nietthuis, maar eenigszins vreemd gevoelt. En juist daar-door ontbreekt dan geheel dat blij gevoel, dat ons thuisaan den huislijken feestdisch soms door de borst kanstroomen, als we, aangezeten met vrouw en kroost,met broeders en zusters, met vrienden en magen, onszoo rijk en gelukkig weten in elkaars bezit.

En dit nu rooft ons, o, zooveel van den zegen desAvondrnaals, en doet ons zooveel derven, dat aan dienDisch te genieten is.

Kwam er een heftige vervolging, zoo zou dit welanders worden. Dan zou het getal sunken. Die nogbleven zouden angst en zorge voor elkander hebben.Men zou elkaar opzoeken en leeren kennen. En alsmen dan aan den Disch weer saam aanzat, zou menelkander met blijdschap en vreugde in het oog zien.Trouw en liefde uit elkanders blik indrinken. En bijhet opstaan zou de handdruk vanzelf komen, zooalsmen nu vaak ziet bij het einde van den gewonenkerkgang.

Het verschil is alleen maar, dat die handdruk nuenkel gegeven wordt aan mannen of vrouwen, die menparticulier kent, en niet aan een iegelijk, die ons daarlief moest zijn om, Christus' wille.

En toch dat juist is het punt waar het op aankomt.De Heere God heeft zijn te verlossen personen uit-

verkoren. Christus vergadert wie hem van den Vader

gegeven zijn. Aldus komt de heilige familie, het ge-zin van onzen Vader in den hemel bijeen. En gijmoet dit gezin nemen, zooals Hij het besteld heeft. Nietgij hebt het uit te kiezen naar uw smaak of neiging.Wie kiest is de Heere. En gij hebt in de kerk vanChristus een iegelijk lief te hebben met een heiligeliefde, niet omdat hij u aanstaat, u bevalt, u aange-naam is, u aantrekt, maar omdat hij getrokken is vanden Vader in de liefde zijns Zoons.

Zoo geVoelt ge dus zelf, hoe deze heilige liefde ietsheel anders is dan de gewone genegenheid of vriend-schap in het leven.

Van persoonlijke sympathie is hier geen sprake. Ookhem, die persoonlijk u een tegenzin inboezemt, moetge toch met den band dezer heilige liefde omstrengelen.

Immers, deze heilige band rekent alleen met Christusuw Heiland.

Het gaat bij dien band , niet om u , maar alleenom Christus' wille.

Niet wat gij kiezen zoudt , maar alleen wat Jezuskoos , geeft den doorslag. En daarom moet in dezeuwe heilige liefde een iegelijk opgenomen , die aandezen Disch met u aanzit.

Denkt ge hier nu niet op , dan werkt deze liefde dergemeenschap niet, en zit ge saam aan, zonder dat ookmaar den oogenblik de zielsgemeenschap u prikkelt.Maar gaat ook te dezen opzichte de blinddoek vanvoor uw oogen , en begint dit besef van gemeenschapin Christus met wie naast en om u zit , op u tewerken , dan ontsluit zich uw hart ; ge wordt ver-rijkt voor uw gevoel; een stemming van genegenheiden liefde maakt zich van u meester en op die wijsgaat er van hart tot hart , straks ook van oog tot oog ,een levensgemeenschap van heiliger liefde aan denDisch tintelen , die wat doodsch was leven doet , enuw eigen geloofsleven verhoogt.

DE MEDEAANZITTENDEN. 269

XII.

„Let manila, dat Damen is."

DE BRUILOFT DES LAMS.

Die ooren heeft, die hoore, wat deGeest tot de gemeenten zegt. Die over-wint, ik zal hem geven te eten van hetmanna, dat verborgen is.

Openb. 2 : 17.

Het heilig Avondmaal is niet uit de wereld , maarverplaatst u, terwijI ge nog op aarde zijt, reeds nu inhet eeuwige leven.

Dat Avondmaal en die wereld strijden met elkander;en het einde van dien strijd kan slechts een van dezetwee wezen : Of dat het aan die wereld gelukt, omdat Avondmaal in onbruik en vergetelheid te brengen;Of wel dat eens die wereld ondergaat, om vernieuwdte worden , en dat uw Avondmaal blijft.

De wereld leeft uit een geheel ander leven, dan watgesmaakt en genoten wordt aan Jezus' heiligen Disch.Voor het vleesch is aan dien Disch niets begeerlijks.Uw zelfzucht , uw eerzucht, de begeerlijkheid van uwhart heeft er niets in te brengen. Letterlijk alle maat-staf der wereld valt bier weg.

Alle leven aan dien Disch is leven uit genade , enhet armste weeuwtje, dat rijk in genade aan het Avond-

DE BRUILOFT DES LAMS. 2 71

maal mag aanzitten , benijdt er geen oogenblik den manmet den gouden ring; maar den man met den ring,zoo hij dorst naar heil , benijdt er dat arme vrouwke.

Daarom valt dan ook alle wereldsch onderscheid tus-schen mensch en mensch hier weg. Hier geldt maarden adel : de adel der wedergeboorte. her schittertslechts den rijkdom: de overvloeiende liefde Gods, diein uwe harten is uitgestort. En er heerscht slechtseene kracht: de kracht des geloofs.

Zoo is dan het heilig Avondmaal uit een anderewereld. In het Paradijs zou het hebben thuis gehoordonder de schaduw van den Boom des ]evens; maarhet strijdt met een wereld , die doornen en distelendraagt om den vloek. En zoo er iets is , waarvan geu in het leven der zaligheid een voorstelling zoudtkunnen vormen , ja, dan is het dit, dat ge in die he-melsche heerlijkheid met Immanuel en met Gods uit-verkorenen zoudt aanzitten aan het Avondmaal desLams.

Het is of uw Heiland door dat Avondmaal de wereldheeft willen veroordeelen. In dat Avondmaal aan dewereld een profetie van hooger gelukstaat heeft willenbieden. En met dat Avondmaal ons een maatstaf inde hand heeft willen geven van wat het in zijn eeuwigKoninkrijk eens zijn zou.

Zoo dikwijls ge ten heiligen Avondmaal opgingt ,was het of ge, as pelgrim naar de eeuwigheid , weergenaderd waart tot aan de poorte van het nieuw Je-ruzalem , en zonder er to mogen ingaan , toch reedsiets van de hemelsche schoonheid , waarmee de staddes grooten Konings overdropen is, hadt ontwaard.

Het sterven zou aan den Avondmaalsdisch u eenminder plotselinge, minder groote overgang zijn ge-weest , dan zoo ge straks sterft in het midden derwereld.

Kwam uw Heiland nog bij uw levenstijd op de wol-

272

DE BRUILOFT DES LAMS.

ken weer, nergens liever dan aan het heilig Avond-maal zoudt ge hem inwachten.

En is het brood gebroken en de wijn vergoten , enis na de vluchtige genieting straks het oogenblik weerdaar, , dat ge van dien Disch moet opstaan ; en hethuis des gebeds verlaat ; en naar uw woning terug-keert ; zoo is het u to moede , of ge weer verder vanJezus afdwaalt, en u weer sterker omwoelt en om-strengeld voelt door de banden dezer wereld.

Daarom is die heilige Disch dan ook niet alleen hetzinbeeld van uw Geloof, en de verzinnebeelding vanuw Liefde, maar ook de voorbeelding van wat u alserfenisse is weggelegd in uwe Christelijke Hoop.

Hierin toch immers is de Hope van Gods kind on-derscheiden van de hoop, waar ook het kind der we-reld zich mee vleit, dat hem de vervulling zijner Hopegewaarborgd is , en dat daarom zijn hope niet doodis , maar door den apostel als een levende, onverwel-kelijke hope geroemd wordt.

Eens Christens hope ligt in het beeld van de erfenissegeteekend, waarvan de erfgenaam zeker weet, dat zehem eens toekomt ; terwijl de hoop van het kind derwereld gelijk is aan het lot uit de loterij , waar hijzich telkens met koortsachtig begeeren naar uitstrekt,en dat toch nimmer komt.

De hope van een kind van God is niet gegrond inzijn begeeren noch in den wensch van zijn hart, maarin de zekerheid der belofte , in de wetenschap dat wathij afbidt , er reeds is; en in de zekere overtuiging,dat zijn reeht er op hem door niemand kan ontnomen.

Juist zoo als de wettige erfgenaam er aan toe is,zoo staat ook de Christen in zijn hope op de eeuwigeheerlijkheid.

Ook de wettige erfgenaam bezit nog niets. Hij kannog niets zijn eigendom noemen. Het kan zelfs wezendat hij nog doodarm voorttobt. Maar eens, dit weethij zeker, komt de rijke, heerlijke erfenisse hem toe;

DE BRUILOFT DES LAMS. 273

en nu reeds leeft hij in het blij vooruitzicht, van watdan zijn erfdeel zal wezen.

En komt dan soms de twijfel in hem op , of hijwel erfgenaam is, en of de erfenisse wel zoo grootzal zijn, dan ontrolt hij nogmaals het Testament enleest het daar nog eens met eigen oogen, dat ja waarlijkde erfenisse die hem wacht zoo onmetelijk rijk zal zijn,en dat , met zijn eigen naam voluit, wel waarlijk inhet Boek des levens geschreven staat, dat hem dieerfenisse wacht.

En reel er dan nog twijfel, of dat Testament welecht en de daarin toegezegde erfenisse wel werkelijkzou zijn, dan beziet en betast hij de zegels nog eensdie er aan hangen, en door het aanschouwen en be-fasten van die zegels wijkt dan de laatste aarzelinguit zijn hart.

En zoo nu ook is het bij Gods kind als hij denktaan die levende hope.

Ook hem bekruipt dan soms de twijfel, of die erfe-nisse in den hemel wel bestaat, en, zoo ze bestaat,of ze hem wel toekomt. En dan grijpt ook hij naarhet Nieuwe Testament en het bloed des Lams. En alsdan het lezen in dat Testament nog niet elken twijfelbant, dan grijpt ook hij naar de Bondszegelen, waar-me6 dat Nieuwe Testament hezegeld is. En zóó, on-der het breken van het brood en bij het vergietenvan den wijn, vergaat zijn laatste twijfel.

Zijne hope staat vast.

Dit nu is een vrucht van het Verborgen manna.Want natuurlijk , als ge aan den heiligen Disch zijt

neergezeten, is er in dien Disch op zichzelf niets bij-zonders.

Dat brood is brood nit meel gebakken in dienzelf-den oven, waaruit ge uw dagelijksche bete ontvangt;en die wijn is druivensap geperst uit diezelfde vruchtdes wijnstoks, die straks aan uw feestmaal verkwikt.

274 DE BRUILOFT DES LAMS.

Ook is die disch zelf een gewone tafel, zelfs vanveel ruwer hout dan de tafel in uw woning.

En die er aanzitten zijn dezelfde broeders en zus-ters , die ge straks in het midden der wereld ontmoetin uw nering en bedrijf.

Zonder meer zou die Disch noch een zegel nocheen zinbeeld wezen , en wat uw Avondmaal tot Avond-maal maakt , is niet wat ge voor oogen ziet, of methet oor opvangt , maar bestaat in de innerlijke sterkingmet genade, die ge ontvangt in den inwendigen mensch.

Van deze innerlijke voeding nu was het manna inde woestijn de symbolische profetie.

In die woestijn had Israel akker noch molen nochbaktrog , en toch werd Israel op wondere wijze dooreen gave uit den hemel gevoed. Het brood uit denakker ontbrak , maar een beter en ander brood daaldeuit den hemel neder.

Nog wel niet het levende Brood , want ook het mannawerd met de tanden vermalen ; maar van dat levendeBrood toch de voorbeelding.

Totdat de volheid der tijden inging , en hij tot onskwam , die zeggen kon: /i lk ben dat levende Brood ,dat uit den hemel is neergedaald. Wie mijn vleescheet en mijn bloed drinkt, zal niet sterven in dereeuwigheid."

En nu voer hij wel ten hemel op, maar juist omuit dien hemel zijn verborg en manna tot ons te latenneerdalen, en ons inwendig te voeden en te sterkenin onze ziel.

Een manna dat ge niet ziet ; dat Been oog waar-neemt; dat alleen voor het geloof leeft; maar dat doorhet geloof dan ook volop wordt genoten.

Dat Verborgen manna nu is als het // Brood dermachtigen", waarvan de Schrift getuigt, of wilt geals de vrucht van den Boom des ]evens, die in hetParadijs Gods staat.

DE BRUILOFT DES LAMS. 275

Het is een brood, waardoor niet het tijdelijk levenwordt onderhouden , om straks toch weer in te zinkenen te bezwijken; maar een brood, dat het eeuwigeleven in u voedt, en dat nimmer zal verderven.

Immers ook het eeuwige leven bestaat niet door enuit zich zelf, , maar ontstaat en bestaat alleen doorGods almogende kracht ; en ook dan als ge in de ge-westen der gelukzaligheid eens van alle vreeze desdoods ontbonden zult zijn , zal tool' ook dat eeuwigeleven, dat ge daar geniet , zijn en blijven een erea-tuurlijk leven, en alzoo alleen bestaan kunnen door-dien God Almachtig het ondersteunt , voedt en in standhoudt.

En die kracht nu, waardoor God de Heere het le-ven zijner engelen in stand houdt, en in stand houdthet eeuwig leven van zijn uitverkorenen , dat is hetBrood der machtigen , ddt is het Verborgen manna,dit is de vrucht die aan den Boom des levens groeit.

Nu ontvangen Gods kinderen den vollen rijkdomvan dat Verborgen manna eerst hiernamaals , als destrijd volstreden is en de heerlijkheid ingaat en dekroon des levens komt.

Maar enkele korrelkens van dat Verborgen mannaworden hun toch ook hier reeds door Gods liefde gereikt.

De kiem des eeuwigen levens dragen ze , als vruchtvan wedergeboorte reeds in zich , en ook die kiemmoet gevoed en onderhouden , zoo zij niet sterven zal.

En daarom strekt de hemelsche Landman in God-delijk ontfermen de hand zijner genade naar die zwakkekiempjes uit , en sterkt ze en voedt ze en bewaart zevoor bezwijken.

Krachten des eeuwigen Koninkrijks voert Hij aanzijn kinderen toe.

In die krachten schuilt het Verborgen manna.En dat manna deelt Hij nergens milder, nergens

met voller hand uit, dan aan zijn heilig Nachtmaal.