Ontwikkelingspsychologie II - VPPK · 1 I 6-2017 Ontwikkelingspsychologie II ... o Deze...
Transcript of Ontwikkelingspsychologie II - VPPK · 1 I 6-2017 Ontwikkelingspsychologie II ... o Deze...
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGIE - UGENT
Academiejaar: 2016-2017
Opgesteld door: Yanah Franki
Ontwikkelingspsychologie II
Samenvatting
Opgesteld door: Yanah Franki & Laurèl Baele
1
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Ontwikkelingspsychologie II
Samenvatting
ALGEMEEN OVER DEZE SAMENVATTING: Deze samenvatting is opgesteld aan de hand van
o Boek: ‘Vitamines voor groei’ o Lesnotities o Slides
Opgesteld door o Laurèl Baele
o Yanah Franki
Geldig voor o 2de bach psychologiestudenten - UGent o Academiejaar 2016-2017
Doel van deze samenvatting o Deze samenvatting is opgesteld zodat men tijdens het leren de leerstof maar 1 enkel document
moet raadplegen. Dit omwille van het feit dat zowel de boek, slides als lesnotities hierin verwerkt zijn.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2
INHOUDSOPGAVE LES 1
1. BESPIEGELING OVER ONTWIKKELING EN OPVOEDING ............................................................ 9
1.1. TOEGENOMEN KENNIS, ZORG EN DRUK =1STE BESPIEGELING ............................................. 9
1.2. TOEGENOMEN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN = 2DE BESPIEGELING ................................. 9
1.3. OVER MONDIGHEID, BRUTALITEIT EN EEN TOENEMENDE ROEP OM GRENZEN IN DE OPVOEDING .. 9
2. HOE TOONT (GEFNUIKTE) GROEI ZICH? EEN TOELICHTING BIJ DE OPBOUW VAN DIT BOEK ............... 10
2.1. DE ZELF-DETERMINATIE THEORIE ALS RODE DRAAD ..................................................... 10
2.2. STRUCTUUR VAN HET HANDBOEK ........................................................................... 11
2.2.1. VITAMINES VOOR GROEI ............................................................................... 11
2.2.2. MANIFESTATIEVORMEN VAN GROEI .................................................................. 11
2.2.3. MANIFESTATIEVORMEN VAN GEFNUIKTE GROEI .................................................... 12
2.2.4. DE WORTELS VAN (GEFNUIKTE) GROEI .............................................................. 12
3. WAT IS DE MEERWAARDE VAN DIT HANDBOEK? .................................................................. 13
1. PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTES: HET HART VAN DE ZDT .................................................. 16
1.1. DE BEVOORRECHTE PLAATS VAN PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTES .................................. 16
1.2. HERINTERPRETATIE VAN DE BESPIEGELING UIT DE INLEIDING ........................................... 17
2. KARAKTERISERING VAN DE PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTES ............................................... 17
2.1. WAT DE ZDT-BEHOEFTES WÉL ZIJN ......................................................................... 17
2.1.1. BEHOEFTE ALS INHERENTE PSYCHOLOGISCHE VEREISTEN ......................................... 17
2.1.2. EEN OCEAAN AAN EMPIRISCHE ONDERSTEUNING ................................................... 18
2.2. WAT DE ZDT-BEHOEFTES NIÉT ZIJN ........................................................................ 19
2.2.1. BEHOEFTES ALS AANGELEERDE VOORKEUREN ...................................................... 19
2.2.2. IS BEHOEFTEBEVREDIGING GUNSTIG VOOR ZIJ DIE ER GEEN BEHOEFTE AAN HEBBEN .......... 19
3. UNIVERSELE VITAMINES VOOR GROEI EN LEVENSGELUK ........................................................ 20
3.1. DE ENE DAG IS DE ANDERE NIET: SCHOMMELINGEN IN HET EIGEN FUNCTIONEREN .................. 20
3.2. BESTAAT ER VERVALDATA EN GEVOELIGE PERIODES VOOR PSYCHOLOGISCHE BEHOEFTES?......... 21
3.3. ZIJN OOK AZIATEN, AFRIKANEN EN ZUID-AMERIKANEN GEBAAT BIJ BEHOEFTEBEVREDIGING? .... 21
4. OVER BEHOEFTEFRUSTRATIE, PROBLEEMGEDRAG EN PATHOLOGISCH FUNCTIONEREN.................... 21
4.1. BEHOEFTEFRUSTRATIE ALS VERGIF ........................................................................... 21
4.2. BEHOEFTE ONDERMIJNENDE OMGEVING ................................................................... 22
1. WAAROM DEZE DRIE BEHOEFTES? DE ELEGANTIE VAN SPAARZAAMHEID ..................................... 24
1.1. IEDEREEN HEEFT TOCH BEHOEFTE AAN EEN POSITIEF ZELFBEELD? ...................................... 24
1.1.1. EIGENWAARDE ALS GEWENSTE UITKOMST........................................................... 24
1.1.2. VOORWAARDELIJKE EIGENWAARDE .................................................................. 24
1.1.3. ZIJDELINGSE BENADERING ............................................................................. 25
1.2. WE HEBBEN TOCH EEN BEHOEFTE AAN VEILIGHEID/ZEKERHEID MASLOWS BEHOEFTEPIRAMIDE .. 25
1.2.1. BEHOEFTEPIRAMIDE ..................................................................................... 25
1.2.2. HIËRARCHISCHE RANGORDE........................................................................... 26
1.2.3. KANTTEKENINGEN ...................................................................................... 27
1.3. OVER FYSIOLOGISCHE EN PSYCHOLOGISCHE BEHOEFTES ................................................. 27
1.4. VERDIENT DE SHORTLIST MET PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTES UITBREIDING? .................... 29
1.4.1. SPAARZAAMHEID ........................................................................................ 29
3
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.4.2. COMPETITIE TUSSEN BEHOEFTES ...................................................................... 29
2. WAT DOEN BEHOEFTEFRUSTRERENDE ERVARING MET ONZE BEHOEFTE ZELF? .............................. 29
2.1. OP ZOEK NAAR BEHOEFTEHERSTEL .......................................................................... 30
2.1.1. HOE OMGAAN MET BEHOEFTEFRUSTRATIE .......................................................... 30
2.1.2. BESPIEGELINGEN ......................................................................................... 30
2.2. OVER ‘BEHOEFTEGEVOELIGHEID’ ........................................................................... 30
3. EEN VISIE OP DE MENSELIJKE NATUUR: OVER GROEIMOGELIJKHEDEN EN KWETSBAARHEDEN ............. 30
3.1. DE ORGANISMISCHE-DIALECTISCHE MENSVISIE ............................................................ 30
3.2. VERGELIJKING MET ANDERE PERSPECTIEVEN ............................................................... 32
4. UITLEIDING: VOORDELEN VAN HET BENOEMEN VAN DE VITAMINES VOOR GROEI ........................ 33
................................................................................................................................. 35
1. INLEIDING .............................................................................................................. 35
2. HET SOORT AANGEREIKTE NORMEN EN WAARDEN .............................................................. 35
3. WIE MAG OVER WAT BESLISSEN? .................................................................................... 36
4. GEHOORZAAMHEID: EEN OVERSCHATTE KWALITEIT? ........................................................... 37
5. VERZET: EEN ONVERMOED INTERESSANT FENOMEEN OF ZELFS EEN ONDERSCHATTE KRACHT? .......... 37
1. HET GEWETEN......................................................................................................... 38
1.1. CRUCIALE BESTANDDELEN .................................................................................... 38
1.2. TOEGEWIJDE GEHOORZAAMHEID ALS VOORLOPER VAN HET GEWETEN ............................... 38
2. LEEFTIJDSGEBONDEN VERSCHUIVINGEN ........................................................................... 41
2.1. STELLEN KINDEREN ZICH INSCHIKKELIJKER OP NAARMATE ZE OUDER WORDEN? .................... 41
2.2. ONTWIKKELT HET SOORT OUDERLIJK VERZOEK ZICH AFHANKELIJK VAN DE LEEFTIJD VAN HET KIND? 41
3. TYPES GEHOORZAAMHEID EN MOREEL FUNCTIONEREN ........................................................ 42
3.1. WAT ALS KINDEREN HET VERZOEK NIET INWILLIGEN ..................................................... 42
3.2. WAT ALS OUDERS HUN KINDEREN VOORTDUREND ACHTER DE VEREN MOETEN ZITTEN ........... 42
4. BESCHOUWINGEN .................................................................................................... 43
1. HET GROEIPROCES INTRINSIEKE MOTIVATIE ...................................................................... 45
1.1. OVER NIEUWSGIERIGHEID EN VERWONDERING ........................................................... 45
1.2. DE VOEDINGSBODEM VAN INTRINSIEKE MOTIVATIE: PSYCHOLOGISCHE BEHOEFTEBEVREDIGING .. 46
1.3. ALARMEREND NIEUWS: DALING IN HET LEERPLEZIER..................................................... 47
1.4. WAT ALS DE TAAKVREUGDE ONTBREEKT?.................................................................. 47
2. NAAR PERSOONLIJKE AANVAARDING: HET INTERNALISATIEPROCES........................................... 49
2.1. EIGENAARSCHAP VERWERVEN ................................................................................ 50
2.2. NAAR TOENEMENDE EIGENAARSCHAP ...................................................................... 51
2.2.1. EXTERNE DRUK .......................................................................................... 51
2.2.2. INTERNE DRUK........................................................................................... 51
2.2.3. VOLWAARDIG EIGENAARSCHAP ....................................................................... 52
2.3. BEHOEFTEBEVREDIGING ALS KATALYSATOR VAN HET INTERNALISATIEPROCES ....................... 53
2.4. MOTIVATIONEEL VOCABULARIUM: COMPLEX, MAAR ELEGANT ......................................... 53
2.4.1. OVER MOETIVATIE EN ZIN OF ‘GOESTING’ .......................................................... 53
2.4.2. THEORETISCHE MUGGENZIFTERIJ? OVER INTERNE EN EXTERNE REGULATIE ................... 54
2.4.3. HET PARAPLUBEGRIP AUTONOMIE: VRIJWILLIG FUNCTIONEREN EN ONAFHANKELIJKHEID .. 54
2.4.3.1. AUTONOMIE ALS ONAFHANKELIJKHEID ....................................................... 54
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
4
2.4.3.2. AUTONOMIE ALS VRIJWILLIG FUNCTIONEREN ................................................ 55
2.4.3.3. ONAFHANKELIJKHEID, VRIJWILLIG FUNCTIONEREN EN DE AANPASSING VAN JONGEREN55
2.4.3.3.1. PSYCHO-ANALYTISCHE VISIE VS. ZDT: KORT VERGELEKEN ............................. 55
2.4.3.3.2. OVERZICHT VAN DE COMBINATIE VAN VERSCHILLENDE AUTONOMIEPERSPECTIEVEN55
2.5. WAT DE ZDT EN KOCHANSKA (NIET) DELEN .............................................................. 56
3. DE ONTWIKKELING EN VOORDELEN VAN VRIJWILLIGE MOTIVATIE ............................................ 57
3.1. EEN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCHE KIJK OP HET ZELFDETERMINATIECONTINUÜM ............. 57
3.1.1. EEN MOOI GEORDEND PATROON ..................................................................... 57
3.1.2. LEEFTIJDSGEBONDEN ONTWIKKELING ............................................................... 57
3.1.3. ZIJN SOMMIGE NORMEN GEMAKKELIJKER TE AANVAARDEN DOOR JONGEREN DAN ANDEREN?58
3.2. DE EFFECTEN VAN MOETIVATIE EN VRIJWILLIGE MOTIVATIE ............................................. 59
3.2.1. VOORBEREIDINGSFASE .................................................................................. 59
3.2.2. TAAKUITVOERING ....................................................................................... 60
3.2.3. FUNCTIONEREN IN PRESTATIESITUATIES ............................................................. 60
3.2.4. OPEN EN DEFENSIEF FUNCTIONEREN EN WELBEVINDEN. .......................................... 60
4. BESLUIT: WAAROM INVESTEREN IN DE GROEIPROCESSEN INTRINSIEKE MOTIVATIE EN INTERNALISATIE? 61
1. “MEER KARAKTER, DAT HEEFT MIJN KIND NODIG!” .............................................................. 62
2. OVER VRIJWILLIGE EN GEDWONGEN ZELFBEHEERSING .......................................................... 64
2.1. SCHULD ALS MOREEL ALARMSIGNAAL EN ALS MOTIVATIONELE DRIJFVEER VOOR ZELFBEHEERSING64
2.2. VRIJWILLIGE ZELFBEHEERSING VERGT MINDER ENERGIE.................................................. 66
2.3. MORELE SENSITIVITEIT: INTRINSIEKE MOTIVATIE ALS ALTERNATIEF VOOR ZELFBEHEERSING ....... 67
3. EERST EXTERNE CONTROLE EN DAN PAS ZELFBEHEERSING? .................................................... 69
3.1. IS HET ZELFDETERMINATIECONTINUÜM EEN STADIAMODEL? ............................................ 69
3.2. IS EXTERNE DRUK EEN NOODZAKELIJKE SPRINGPLANK OP WEG NAAR EIGENAARSCHAP EN PLEZIER?70
4. ZELFBEHEERSING VERONDERSTELT ZELFSTANDIGHEID .......................................................... 71
5. VERSCHILLENDE MENSVISIES: GROEI- VERSUS DEFICITMODELLEN/TEKORTMODELLEN .................... 72
1. ONGEHOORZAAMHEID IN KOCHANSKA’S VISIE .................................................................. 74
1.1. TYPES ONGEHOORZAAMHEID ................................................................................ 74
1.2. EEN ZAAK VAN ONWIL OF ONKUNDE? ...................................................................... 74
1.3. ONTWIKKELING VAN VERSCHILLENDE TYPES ONGEHOORZAAMHEID .................................. 75
1.4. VERBRANDEN TUSSEN DE TYPES ONGEHOORZAAMHEID EN ONTWIKKELINGSUITKOMSTEN. ........ 76
2. EEN MOTIVATIONELE ANALYSE VAN ONGEHOORZAAMHEID OP BASIS VAN ZDT ............................ 77
2.1. ALS ONTMOEDIGING DE OVERHAND NEEMT: AMOTIVATIE............................................... 77
2.2. NAAR EEN GENUANCEERDE VISIE OP MOTIEVEN VOOR ONGEHOORZAAMHEID ....................... 77
2.2.1. ALS OPSTANDIGHEID HOOGTIJ VIERT: GEDWONGEN ONGEHOORZAAMHEID .................. 77
2.2.2. ALS REDELIJKHEID EN REFLECTIE PREVALEREN: AUTONOME ONGEHOORZAAMHEID ......... 78
2.3. GEVOLGEN VAN GEDWONGEN ONGEHOORZAAMHEID ................................................... 79
2.4. WORTELS VAN GEDWONGEN ONGEHOORZAAMHEID: DE ROL VAN AUTONOMIE EN BEHOEFTEFRUSTRATIE
80
2.5. DE VERGELIJKING TUSSEN KOCHANSKA EN DE ZDT ...................................................... 80
3. BESLUIT: NAAR EEN POSITIEVE KIJK OP ONGEHOORZAAMHEID ................................................ 81
1. INLEIDING: KINDERDROMEN ........................................................................................ 82
1.1. IDENTITEIT EN ZELFBESCHRIJVING ........................................................................... 82
1.2. INDIVIDUALISERING VAN DE LEEFWERELD .................................................................. 83
5
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1. ERIKSONS IDENTITEITSHEORIE ...................................................................................... 84
1.1. IDENTITEITSINTEGRATIE VS. IDENTITEITSVERWARRING .................................................. 84
1.1.1. LEVENSVERLOOPTHEORIE ............................................................................. 84
1.1.2. IDENTITEITSINTEGRATIE ................................................................................ 85
1.1.3. IDENTITEITSVERWARRING.............................................................................. 86
1.1.4. IDENTITEIT ALS CULMINATIEPUNT VAN DE PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING ............... 86
1.2. WANNEER ZIJN JONGEREN RIJP OM EEN STAP TE ZETTEN IN HUN IDENTITEITSONTWIKKELING .... 87
1.2.1. VOORWAARDEN......................................................................................... 87
1.2.2. INSTITUTIONEEL MORATORIUM ....................................................................... 88
2. VERSCHILLEN IN IDENTITEITSONTWIKKELING: MARCIA’S IDENTITEITSSTATUSMODEL ..................... 88
2.1. DE EENVOUD EN HERKENBAARHEID VAN HET IDENTITEITSSTATUSMODEL ............................. 88
2.1.1. IDENTITEITSDIMENSIES .................................................................................. 88
2.1.2. VERSCHILLEN IN IDENTITEITSONTWIKKELING: DE ROL VAN IDENTITEIT STATUSSEN .......... 89
2.2. HOE STAAN JONGEREN UIT VERSCHILLENDE IDENTITEIT STATUSSEN IN HET LEVEN? ................. 90
2.3. HOE ONTWIKKELEN JONGEREN UIT DE IDENTITEIT STATUSSEN ZICH NAARMATE JONGEREN OUDER
WORDEN? .................................................................................................................. 90
3. NAAR EEN MEER DYNAMISCHE BENADERING VAN IDENTITEITSONTWIKKELING.............................. 93
3.1. KRITIEK OP HET IDENTITEITSTATUSMODEL ................................................................. 93
3.2. INHOUDELIJKE VERNIEUWING: NAAR EEN VERFIJNDE VISIE OP EXPLORATIE EN BINDING ............ 94
3.3. “CHILL MAN, NO WORRIES” OVER ZORGELOOS VERWARDEN ........................................... 94
3.4. WAT ALS HET EXPLORATIEPROCES VASTLOOPT? PIEKERENDE EXPLORATIE ONDERZOCHT. ........ 95
4. BESLUIT: EVEN SAMENVATTEN ...................................................................................... 96
1. INLEIDING: DE FUNCTIES VAN HET INTERN KOMPAS ............................................................. 97
2. DE ZDT-VERSIE OP HET WAAROM VAN HET INTERN KOMPAS.................................................. 97
2.1. ZELF-AANGENOMEN EN TOEBEDEELDE IDENTITEIT ....................................................... 97
2.1.1. ZELFAANGENOMEN IDENTITEITEN: SLEUTELBESLISSINGEN OP SCHARNIERMOMENTEN ....... 97
2.1.2. ALS HET LEVEN AAN DE DEUR KLOPT: WAT ALS EEN IDENTITEIT ONS ONVERWACHT WORDT
TOEBEDEELD? .......................................................................................................... 98
2.1.2.1. AANGENOMEN VS. TOEBEDEELDE IDENTITEIT ................................................ 98
2.2. DE OPBOUW VAN HET INTERN KOMPAS: EEN PROCESBENADERING ................................... 100
2.2.1. NAAR VEREENZELVIGING: OVER HALFSLACHTIGE EN AUTHENTIEKE IDENTITEITSKEUZES .. 100
2.2.1.1. HALFSLACHTIGE IDENTITEITSKEUZES ........................................................ 101
2.2.1.2. AUTHENTIEKE IDENTITEITSKEUZES .......................................................... 101
2.2.1.3. OBSESSIEVE EN HARMONIEUZE PASSIE ....................................................... 102
2.2.2. NAAR VERZOENING: EN VERRIJKING: OVER AANVAARDE EN NIET-AANVAARDE TOEBEDEELDE
IDENTITEIT 102
2.3. VITAMINES VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET INTERN KOMPAS ..................................... 103
2.3.1. BEHOEFTEBEVREDIGING ALS KATALYSATOR ....................................................... 103
2.3.2. BEHOEFTEFRUSTRATIE ALS RISICOFACTOR ........................................................ 103
3. VERHELDERING VAN DE NOTIE INTERN KOMPAS: RELATIE MET BESTAANDE IDENTITEITSKADERS ....... 104
4. EMPIRISCHE ONDERSTEUNING VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET INTERN KOMPAS ..................... 104
1. WANNEER BLIJFT ONS INTERN KOMPAS OP KOERS EN RAKEN WE HET NOORDEN KWIJT? ................ 105
1.1. WAT ALS FINANCIEEL SUCCES EN HET SCHOONHEIDSIDEAAL DE IDENTITEITSVORMING KLEUREN?105
1.1.1. EXTRINSIEKE EN MATERIALISTISCHE WAARDEN ................................................... 105
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
6
1.1.2. INTRINSIEKE OF GROEIBEVORDERENDE WAARDEN ............................................... 105
1.1.3. VERHOUDING TUSSEN INTRINSIEKE EN EXTRINSIEKE WAARDEN ................................ 106
1.1.4. VERSCHILLEN DE LEVENSSTIJLEN: DE ‘ZIJN’-ORIËNTATIE EN DE ‘HEBBEN’-ORIËNTATIE .... 107
2. HOE STAAN MENSEN MET EEN INTRINSIEKE EN EXTRINSIEKE GEORIËNTEERDE IDENTITEIT IN HET LEVEN?108
2.1. HET PERSOONLIJKE, SOCIALE EN MAATSCHAPPELIJKE VOORDEEL VAN EEN ‘ZIJN’-VERSUS ‘HEBBEN’-ORIËNTATIE ............................................................................................................. 108
2.1.1. PERSOONLIJK WELBEVINDEN ........................................................................ 108
2.1.2. VAN PERSOONLIJK NAAR SOCIAAL FUNCTIONEREN .............................................. 108
2.1.3. ECOLOGISCH BEWUSTZIJN EN HANDELEN ......................................................... 108
2.2. SOORTEN LEVENSDOELEN EN ERIKSONS LEVENSLOOPTHEORIE....................................... 109
2.3. SOORTEN IDENTITEITEN EN VITAMINES VOOR GROEI ................................................... 109
2.3.1. AANDACHTSVERSCHUIVING ......................................................................... 110
2.3.2. SOCIALE VERGELIJKING ............................................................................... 110
2.3.3. VOORWAARDELIJKE BENADERING .................................................................. 110
3. “JA, MAAR…!”: KRITISCHE PERSPECTIEVEN ..................................................................... 111
3.1. WAT ALS MIJN NAASTE OMGEVING EXTRINSIEKE IDEALEN AANMOEDIGT? ........................... 111
3.1.1. NIET DE INHOUD VAN WAARDEN, MAAR DE MATCH MET DE OMGEVING TELT! .............. 111
3.1.2. HOE IS HET MET HET WAARDEPATROON VAN ECONOMIE EN RECHTENSTUDENTEN GESTELD?111
3.2. WAT ALS IEMAND FINANCIEEL SUCCESVOL IS? ........................................................... 112
3.2.1. GEREALISEERDE EXTRINSIEKE EN INTRINSIEKE LEVENSDOELEN ................................. 112
3.2.2. WAT ALS IK EEN LAAG INKOMEN HEB EN FINANCIEEL ONZEKER BEN? ......................... 113
4. VALT DE OPMARS VAN EEN MATERIALISTISCHE LEVENSSTIJL TE STOPPEN? .................................. 114
4.1. VERSCHUIVINGEN VAN GENERATIE TOT GENERATIE EN BINNEN DE MENSELIJKE LEVENSLOOP .... 114
4.1.1. INTERGENERATIONELE VERSCHUIVINGEN: IS MATERIALISME IN OPMARS ...................... 114
4.1.2. LEEFTIJDSGEBONDEN ONTWIKKELING ............................................................. 114
4.2. WORTELS VAN EEN INTRINSIEKE EN EEN EXTRINSIEKE GEORIËNTEERDE IDENTITEIT ............... 115
4.2.1. HET ‘GOEDE’ LEVEN IN ONZE CONSUMPTIESAMENLEVING ...................................... 115
4.2.1.1. MODELLERING .................................................................................. 115
4.2.1.2. VERMINDERDE BLOOTSTELLING AAN MATERIALISTISCHE BOODSCHAPPEN EN VERSTERKEN VAN
INTRINSIEKE WAARDEN ......................................................................................... 115
4.2.2. OVER BEHOEFTEFRUSTRATIE EN EEN ERSATZ-IDENTITEIT ....................................... 116
4.2.2.1. VERSTERKEN VAN DE WEERBAARHEID: DE ROL VAN EEN BEHOEFTE-ONDERSTEUNENDE
OMGEVING 116
1. INLEIDING: EEN AANTAL BESPIEGELINGEN OVER OPVOEDING ................................................ 117
1.1. OPVOEDING: EEN ‘HOT ISSUE’ ............................................................................. 117
1.2. PRILLE TOENADERING TUSSEN DE ‘KLASSIEKE’ OPVOEDINGSLITERATUUR EN DE ZDT? ........... 117
1. VERSCHILLENDE TYPES OPVOEDING: DE CONFIGURATIONELE BENADERING ............................... 119
1.1. EEN OPVOEDINGSSTIJL: HET GEHEEL IS MEER DAN DE SOM VAN DE DELEN .......................... 119
1.2. TYPES OPVOEDING ........................................................................................... 119
1.2.1. OVER GEZAGHEBBENDE EN PERMISSIEVE OUDERS EN NOG VEEL MEER ........................ 119
1.2.2. DEMOCRATISCHE OUDERS ZIJN TE SOFT, ALDUS BAUMRIND ................................... 121
1.3. DOET HET ERTOE WELKE OPVOEDINGSSTIJL OUDERS HANTEREN? ................................... 121
1.3.1. WELKE OPVOEDINGSSTIJL HEEFT DE MEESTE GUNSTIGE EFFECTEN ............................ 121
1.3.2. IS ER BEWIJS VOOR EEN HISTORISCHE SLINGERBEWEGING: VAN AUTORITAIR NAAR PERMISSIEF EN
TERUG 122
7
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.3.3. WAT ALS MOEDER EN VADER ER EEN VERSCHILLENDE OPVOEDINGSSTIJL OP NAHOUDEN? 122
2. DE ONTLEDING VAN OPVOEDING: DE DIMENSIONELE OPVOEDINGSBENADERING ......................... 124
2.1. RESPONSIVITEIT .............................................................................................. 124
2.1.1. WAT IS OUDERLIJKE RESPONSIVITEIT ............................................................... 124
2.1.2. WAAROM IS OUDERLIJKE RESPONSIVITEIT BEVORDERLIJK VOOR DE ONTWIKKELING ....... 124
2.2. ZIJN ALLE VORMEN VAN OUDERLIJKE CONTROLE GUNSTIG............................................ 124
2.2.1. EEN OOGJE IN HET ZEIL HOUDEN: GEDRAGSMATIGE CONTROLE ............................... 124
2.2.2. PSYCHOLOGISCHE MANIPULATIE VAN KINDEREN: PSYCHOLOGISCHE CONTROLE ........... 125
2.2.2.1. DIEPGRAVENDE ANALYSE ...................................................................... 125
2.2.2.2. EEN BROODNODIGE OPDELING ............................................................... 126
2.2.2.3. HET TOXISCH EFFECT VAN PSYCHOLOGISCH CONTROLEREND OPVOEDEN NADER VERKLAARD
126
2.2.2.4. KRITISCHE BEDENKINGEN: MISSCHIEN IS DE ZAAK TOCH COMPLEXER .................. 127
2.2.3. EEN KLETS OP DE BILLEN, DAT KAN TOCH GEEN KWAAD? ....................................... 127
2.2.3.1. DE UITKOMSTEN VAN LICHAMELIJK STRAFFEN IN KAART GEBRACHT .................... 127
2.2.3.2. MAAR IS LICHAMELIJKE STRAFFEN DAN NOOIT WENSELIJK ............................... 127
2.2.3.3. FYSIEK STRAFFEN: EEN EXTREME VORM VAN GEDRAGSMATIGE CONTROLE ............ 128
3. EEN HELIKOPTERPERSPECTIEF: TRENDS IN DE OPVOEDINGSLITERATUUR .................................. 128
INLEIDING ................................................................................................................... 129
1. ALS KINDEREN HET GEVOEL HEBBEN ZICHZELF TE MOGEN ZIJN: DE ROL VAN AUTONOMIEONDERSTEUNING
129
1.1. GRONDHOUDING EN BOUWSTENEN....................................................................... 130
1.1.1. GRONDHOUDING: NIEUWSGIERIGHEID, OPENHEID EN VERTROUWEN ........................ 130
1.1.2. BOUWSTENEN VAN AUTONOMIEONDERSTEUNEND OPVOEDEN ................................ 131
1.2. VERBAND MET KLASSIEKE OPVOEDINGSCONCEPTEN .................................................... 132
1.2.1. PSYCHOLOGISCH CONTROLEREND EN AUTORITAIR OPVOEDEN ............................... 132
1.2.2. KUNNEN AUTONOMIEONDERSTEUNENDE OUDERS AFHANKELIJKHEID BIJ HUN KINDEREN TOLEREREN? 133
1.2.2.1. CONCEPTUELE HELDERHEID: OVER WELK TYPE AUTONOMIE HEBBEN WE HET? ...... 133
1.2.2.2. PRAKTIJKIMPLICATIES .......................................................................... 133
2. ALS KINDEREN HUN VAARDIGHEDEN KUNNEN ONTPLOOIEN: DE ROL VAN STRUCTUUR ................. 134
2.1. GRONDHOUDING EN BOUWSTENEN....................................................................... 134
2.1.1. GRONDHOUDING: FOCUS OP HET PROCES EN ZELFONTPLOOIING ............................. 134
2.1.2. BOUWSTENEN VAN STRUCTUUR .................................................................... 135
2.2. STAAT AUTONOMIE-ONDERSTEUNEND OPVOEDEN HAAKS OP HET STELLEN VAN EEN GRENS? ... 136
2.2.1. EEN FILOSOFISCHE BESPIEGELING: OVER POSITIEVE EN NEGATIEVE VRIJHEID ................. 136
2.2.2. OVER DE COMBINATIE VAN STRUCTUUR EN AUTONOMIE-ONDERSTEUNING ................. 137
2.2.3. HOE KUNNEN WE DE AANVAARDING VAN EEN VERBOD STIMULEREN? ........................ 137
2.3. RELATIE TOT KLASSIEKE OPVOEDINGSCONCEPTEN ..................................................... 138
2.3.1. GEDEELDE EN UNIEKE ELEMENTEN VAN GEDRAGSMATIGE CONTROLE EN STRUCTUUR ..... 138
2.3.2. PERMISSIEF, GEZAGHEBBEND EN DEMOCRATISCH OPVOEDEN .................................. 138
3. ALS KINDEREN GENEGENHEID ERVAREN: DE ROL VAN RELATIONELE STEUN ............................... 139
3.1. GRONDHOUDING EN BOUWSTENEN....................................................................... 139
3.1.1. GRONDHOUDING: LIEFDE EN ZORGZAAMHEID ................................................... 139
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
8
3.1.2. BOUWSTENEN VAN RELATIONELE STEUN .......................................................... 139
4. EEN OCEAAN AAN EMPIRISCHE ONDERSTEUNING VOOR DE GROEIBEVORDERENDE ROL VAN
BEHOEFTEONDERSTEUNEND OPVOEDEN ............................................................................... 140
4.1. DE VOORDELEN OP VELE TERREINEN ..................................................................... 140
4.1.1. SCHOOLSE EN COGNITIEVE ONTWIKKELING ...................................................... 140
4.1.2. SOCIALE EN EMOTIONELE ONTWIKKELING ........................................................ 140
4.1.3. MORELE ONTWIKKELING EN IDENTITEITSONTWIKKELING ...................................... 141
4.2. HET SAMENSPEL TUSSEN VERSCHILLENDE DIMENSIES VAN EEN BEHOEFTEONDERSTEUNENDE OPVOEDING
141
5. VAN DE THEORIE NAAR DE PRAKTIJK: DE DIEPGAANDERE BESPREKING VAN EEN AANTAL BOUWSTENEN142
5.1. “IK BEN HIER NOG ALTIJD DE BAAS IN HUIS!” HOE KUNNEN OUDERS MOTIVEREND COMMUNICEREN NAAR
JONGEREN? .............................................................................................................. 142
5.2. KEUZE EN DIALOOG ALS HEFBOMEN VOOR AUTONOMIE ............................................... 143
5.3. “WAAROM?” DOE HET NU MAAR, DAT BEGRIJP JE LATER WEL! HET BELANG VAN EEN ZINVOLLE DUIDING
143
5.4. BELONEN VAN GEWENST GEDRAG: EEN GOED IDEE? .................................................... 144
5.4.1. BELONING VOOR INTRINSIEK BOEIENDE ACTIVITEITEN .......................................... 144
5.4.2. BELONING VOOR VERVELENDE ACTIVITEITEN ..................................................... 145
5.5. ALS-DAN-OPVOEDING: ALS LIEFDE EN AFFECTIE VERDIEND MOETEN WORDEN ..................... 145
5.5.1. POSITIEVE EN NEGATIEVE VOORWAARDELIJKE AANDACHT ..................................... 145
5.6. HET PERSPECTIEF VAN HET KIND INNEMEN ............................................................... 146
5.6.1. ALS KINDEREN OPSTANDIG WORDEN ............................................................... 146
5.6.2. BIJ DE INTRODUCTIE VAN EEN VERVELENDE TAAK ............................................... 146
9
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
INLEIDING
1. Bespiegeling over ontwikkeling en opvoeding
1.1. Toegenomen kennis, zorg en druk =1 s te bespiegel ing
Toegenomen kennis o Kennis rond ontwikkelingsmijlpalen en opvoeding is exponentieel toegenomen.
Toegenomen zorg
o Aantal hulpverleners is toegenomen zorgleerkrachten, opvoedingswinkels
Meten is weten
o Meten is weten, maar niet alle cijfermateriaal is even motiverend en behulpzaam
Het is afhankelijk van de frequentie en de wijze waarop de meeting gebeurd alsook of het cijfermateriaal een informerend vs. beoordelend karakter heeft.
Cijfermateriaal vormt een meerwaarde indien er nog genoeg ruimte is voor de kinderen om te exploreren.
1.2. Toegenomen ontwikkel ingsmogeli jkheden = 2de bespiegel ing
Ontwikkelingsmogelijkheden ad infinitum o Het aantal studie-en beroepsmogelijkheden voor kinderen/jongeren is enorm groot.
De postmoderne samenleving = “koude buffet cultuur”
Keuzevrijheid en keuzestress o Is de toename van mogelijkheden wel bevorderend voor de groei van kinderen?
Sommige ervaren de toegenomen mogelijkheden als bevrijdend, andere ervaren het als beangstigend.
o Een groot aantal identiteitsmogelijkheden bemoeilijkt het maken van identiteitskeuze en kan zelfs de identiteitsontwikkeling in het gedrang brengen.
o Er is een noodzaak aan een intern kompas
1.3. Over mondigheid, brutal iteit en een toen emende roep om
grenzen in de opvoeding
Gevolgen van keuzes, stimuleren van initiatief, … o Te veel inspraak en mogelijkheden kunnen vormen een valkuil voor een permissief
klimaat/toegefelijk opvoedingsklimaat
Er heerst een angst dat jongeren niet meer vatbaar zijn voor normen, redelijkheid en gewoon hun eigen zin doen
Assertiviteit heeft dus ook een keerzijde brutaliteit
De noodzaak van grenzen o Om te verhinderen dat kinderen gedragsproblemen ontwikkelen, als gevolg dat ze waarden
en normen niet aanvaarden, moeten we controle uitoefenen en grenzen trekken.
Maar deze opvoedingstaken worden vaak door de ouders doorgeschoven naar leerkrachten = ouders worden te laks.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
10
Politici en grenzen o Als gevolg dat ouders de verantwoordelijkheid voor het
opnemen van de opvoedingstaken doorschuiven voelen politici zich verplicht dit te doen in de plaats van de ouders.
GAS-boetes men kan de grens respecteren of verzet en weerstand bieden
Take-home boodschap:
De wetenschappelijke kennis rond de ontwikkeling van kinderen is exponentieel toegenomen
Kinderen en hun ouders kunnen kiezen uit een zeer brede waaier aan ontwikkelingsmogelijkheden: voor elk wat wils
Omwille van de mondigheid of zelfs brutaliteit van hedendaagse jongeren klinkt de vraag naar het stellen van grenzen luider.
Om te begrijpen of beschikbare kennis, ontwikkelingsmogelijkheden en ingevoerde grenzen de groei van kinderen echt bevorderen, dienen we de vitamines voor groei te kennen.
2. Hoe toont (gefnuikte) groei zich? Een toelichting bi j de opbouw van dit
boek
2.1. De Zelf-Determinatie Theorie als rode draad
De Zelf-determinatie theorie o Motivatietheorie over groei-en persoonlijkheidsfunctioneren o Het is een algemenere theorie over menselijk functioneren die van toepassing is op veel
levensdomeinen en op veel aspecten van het menselijk functioneren.
Waarom bestuderen wij, in dit vak, het ZDT?
1ste argument cumulatief karakter
o Metafoor = puzzel nieuwe stukken worden toegevoegd als er voldoende empirisch bewijs was en ze aansloten op oude puzzelstukken (bestaat uit 6 puzzelstukken = mini-theorie)
CET = Cognitieve evaluatie theorie
OIT = Organismische integratie theorie
COT = Causaliteit oriëntatie theorie
PBT = Psychologisch behoefte theorie
DT = Doelen theorie
RMT = Relatie motivatie theorie o Het is een intern consistente theorie als gevolg van de cumulatieve opbouw o Reeds 4 decennia in ontwikkeling o Spaarzaam
2de argument Duidelijke mensvisie
o Uitspraken over de menselijke natuur identificeren van voedingsstoffen o Macro-theorie o Top-down ontwikkeling van het ZDT
3de argument Aanknopingspunt met de praktijk o Kan brede waaier aan fenomenen verklaren en voorspellen o Inspiratiebron voor dagelijkse werking
11
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.2. Structuur van het handboek
2.2.1. Vitamines voor groei
Vitamines voor groei o Om te weten hoe ouders groei kunnen stimuleren, is het noodzakelijk dat we eerst de
psychologische voedingsstoffen of vitamines voor groei identificeren
Een stevig theoretisch fundament: de ZDT o We hebben dit nodig om deze vitamines te identificeren en te benoemen o Er zijn 3 psychologische behoeftes binnen de ZDT:
De behoefte aan autonomie
De mate waarin kinderen zichzelf zijn en een gevoel van psychologische vrijheid ervaren in hun dagelijks denken, handelen en voelen
De behoefte aan competentie
De mate waarin kinderen zich bekwaam voelen om taken tot een goed einde te brengen
De behoefte aan relationele verbondenheid
De mate waarin kinderen een hechte en warme band ervaren met belangrijke mensen uit hun omgeving, waaronder ouders, vrienden en eventueel broers en zussen
o Naast kinderen beschikken ook ouders en leerkrachten over deze psychologische behoeften
2.2.2. Manifestatievormen van groei
ZDT o Spreekt zich niet enkel uit over de vitamines voor groei (de behoeftebevrediging), maar ook over de
specifieke vorm van deze groei
Groei toont zich omdat kinderen en jongeren
Intrinsieke motivatie: activiteiten uitvoeren die nieuwsgierigheid wekken en als plezierig en interessant kunnen worden ervaren
Internalisatie: aangereikte normen en waarden verinnerlijken en er eigenaar van worden
Identiteitskeuzes kunnen maken (intern kompas) o De theorie stelt dat behoeftebevrediging de motor vormt voor de evolutie naar meer innerlijke
organisatie en meer ‘volwaardig functioneren’
Exploratiedrang en nieuwsgierigheid o Eerste manifestatie van groei
Nieuwsgierigheid en plezier in dingen die Peuters graag doen -> peuters zijn van nature actief: ze willen de wereld exploreren
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
12
Taak van de ouders: exploratie-en activiteitendrang die elk kind bezit ten volle ondersteunen en stimuleren
o In het onderwijs en de opvoeding moet men de basis leggen voor een levenslange passen om zichzelf te ontplooien en bij te leren
Verinnerlijken van waarden en normen o Tweede manifestatie van groei
Rondkruipende peuters een aantal verboden en geboden bijbrengen
Dit vertelt iets over de waarden en de normen die ouders aan hun kroost wensen mee te geven (het zijn vaak zaken die door de samenleving als belangrijk worden bevonden)
Het verwerven van dit eigenaarschap van aangereikte normen, waarden en gedragingen is belangrijk, want het draagt bij tot het persoonlijk welbevinden en de sociale integratie
o Socialisatieproces = het proces waarbij ouders proberen om samenlevingswaarden en –regels en gedragingen aan kinderen probeert bij te brengen
Dit is pas geslaagd volgens de ZDT als kinderen zich de aangereikte waarden, regels en gedragingen eigen maken
Als er een actief proces van verinnerlijking heeft plaats gevonden, dan zal men zich ze vrijwillig en meer blijvend naar schikken, ook als de socialisatiefiguren niet langer toekijken
Identiteitsontwikkeling: de ontwikkeling van een intern kompas o Experimenten met aangereikte waarden en normen o Erachter komen wat men ZELF belangrijk vindt
Opbouwen van een intern fundament of kompas: brengt stabiliteit en geeft richting
Het ontbreken van een intern fundament of kompas: afhankelijk van invloeden van buitenaf en piekeren over keuzes
2.2.3. Manifestatievormen van gefnuikte groei
Behoeftefrustratie (vs. behoeftebevrediging) o Wekt problematische ontwikkeling in de hand en het leidt zelf tot psychopathologie
Frustratie van de autonomiebehoefte: mensen ervaren een gevoel van druk en verplichting
Frustratie van de competentiebehoefte: gevoelens van mislukking
Frustratie van de behoefte aan verbondenheid: eenzaamheid en sociale vervreemding o Men probeert deze behoeftefrustratie te compenseren door gedragingen te stellen die op korte
termijn kentering of levensgeluk kunnen teweegbrengen o Een eerste compensatoire strategie: opstandig verzet (= reactantie)
Het omgekeerde doen dan wat van je wordt verwacht
Gericht op het herstellen van de verloren autonomie o Een tweede strategie: het ambiëren van een materialistische levensstijl
Men gaat zich richten op wat als het ‘goede leven’ wordt gepredikt in onze consumptiesamenleving
Proberen om jongeren hun identiteit gestalte te geven
2.2.4. De wortels van (gefnuikte) groei
De wortels van groei o De vraag die wordt gesteld is hoe socialisatiefiguren, waarvan ouders de belangrijkste zijn, de groei
van hun kinderen kunnen bevorderen of voeden o De sleutel tot een succesvolle opvoeding is dat ouders maximaal inspelen op de basisbehoeftes
(autonomie, competentie en relationele verbondenheid) o Wat zijn de valkuilen van een behoefteondermijnende opvoeding?
13
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Behoefteondermijnende opvoeding: werkt opstandig verzet en zelfvervreemding in de hand en brengt jongeren ertoe om materialistische ambities te koesteren in een poging de innerlijke leegte het hoofd te bieden
o Wat zijn de factoren die het aanbieden van een behoefteondersteunende opvoeding bevorderen?
o Behoefteondersteunende opvoeding: stimuleert kinderen tot exploratie en zet hen ertoe aan om zich waarden en normen eigen te maken en overtuigde identiteitskeuzes te maken
ZDT o Stelt dat het cruciaal is dat ouders maximaal weten in te spelen op de basisbehoefte van autonomie,
competentie en verbondenheid o Significante personen in het leven van kinderen
Ouders zijn primaire socialisatiefiguren
Maar er zijn meerdere personen betrokken bij de ondersteuning: grootouders, leerkrachten, hulpverleners, familie, buren
Take-home boodschap:
De psychologische groei van kinderen en jongeren blijkt uit het feit dat ze (1) zich aangereikte normen en waarden eigen maken, (2) hun exploratiedrang kunnen botvieren en hun interesses kunnen realisteren, (3) een intern kompas weten op te bouwen dat richting geeft aan hun leven
Gefnuikte groei toont zich via (1) het opstandig verzet dat kinderen en jongeren vertonen en (2) het zich aanmeten van een materialistische levensstijl
Het ondersteunen en het actief ondermijnen van deze behoeftes vormen de wortels van groei en gefnuikte groei
3. Wat is de meerwaarde van dit handboek?
Vergelijking (met andere ontwikkelingspsychologische handboeken)
Inzicht verwerven in ‘klassieke’ ontwikkelingstheorieën
Inzicht verwerven in meer recente en hedendaagse ontwikkelingstheorieën. MAAR oudere theorieën gaan niet verloren. bv. operante theorie om rol van beloningen te begrijpen/ bv. uitbreiding van Erikson’s identitietstheorie
Leeftijdsgebonden presentatie Themagebonden presentatie
Theoretisch (geen interpretatie van tabellen en data)
Theoretisch en empirisch (leren tabellen en resultaten interpreteren/ statistische technieken en designs leren kennen om ontwikkeling te bestuderen)
Bespreking grote intra-individuele ontwikkeling: fysiek, cognitief, sociaal en emotioneel
Bespreking antecedenten (sociale omgeving en genen) van ontwikkelingslijnen
Geen bespreking van eigen werk Wel bespreking van eigen werk (cumulatief karakter/ thesis, stage lopen, doctoreren)
Het handboek vormt een belangrijke uitbreiding en aanvulling op de bestaande handboeken op verschillende punten
Een sterk empirisch karakter
De wetenschappelijke inzichten worden ingekleed met concrete onderzoeksresultaten
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
14
Lezer aanmoedigen tabellen en figuren op een correcte wijze te interpreteren
Afgelezen resultaten moeten kunnen worden teruggekoppeld naar de theorie
Onderzoekers maken gebruik van gestandaardiseerde observatie en zelfrapportage
Onderzoeksdesign: experimenteel (laboratoriumonderzoek en veldonderzoek) en correlationeel (cross-sectioneel en logitudinaal)
Recente ontwikkelingspsychologische kaders
Klassieke theorieën van Piaget, Erikson, Freud, Vygotski, Skinner, …: een goed begrip van meer hedendaagse ontwikkelingspsychologische inzichten
Ecologische systeemtheorie van Bronfenbrenner: inzicht in de distale en proximale factoren die ontwikkeling bij kinderen verhonderen van wel bevorderen
Sociale domein theorie: onderscheidt verschillende sociale domeinen
Een aantal cruciale thema’s
Zoals bv: internalisatie, identiteitsontwikkeling
De lezer wordt actief aangemoedigd tot reflectie via verschillende rubrieken
De ontwikkeling wordt bekeken vanuit één specifiek kader, met de ZDT
Reden waarom we ZDT-perspectief uitwerken: heeft een uitgesproken visie omtrent de voedingsbodem en de uitingswijze van groei en hoe sociale omgeving deze groei kan voeden
Take-home boodschap:
In dit boek komen de resultaten van talrijke wetenschappelijke studies aan bod
We behandelen verschillende hedendaagse ontwikkelingspsychologische auteurs en theorieën
We presenteren de topcs niet op een leeftijdsgebonden maar op een thematische wijze (i.t.t. Ontwikkelingspsychologie I
De ZDT vormt de rode draad van dit handboek
15
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
VITAMINES VOOR GROEI
Deel I
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
16
EEN STEVIG THEORETISCH FUNDAMENT: OVER DE
VITAMINES VOOR GROEI
Hoofdstuk 1
1. Psychologische basisbehoeftes: het hart van de ZDT
1.1. De bevoorrechte plaats van psychologische basisbehoeftes
Dialoog Dialoog aan tafel tussen ouder en 5-jarig kind o Kind voelt zich niet gehoord want de klacht dat hij de vis niet lust wordt geminimaliseerd en
ontkend
o Kind en ouder praten naast elkaar = de situatie escaleert dreigen = kettingreactie o Het gesprek wordt een strijd, waarbij verzet bij kind naar boven komt
Dialoog Dialoog tussen rokende patiënt en dokter
o Dokter en patiënt praten naast elkaar dokter lijkt op automatische piloot te praten (= geen rekening houden met emoties, reden van de patiënt)
De bevoorrechte plaats van psychologische basisbehoeftes in de ZDT o 3 psychologische basisbehoeftes die het hart van de ZDT vormen
Autonomie
Verbondenheid ABC = voedingsstoffen/vitamines = Groei en welbevinden
Competentie o Kortom
De psychologische behoeftes vormen de vitamines voor groei
Autonomie o De ervaring jezelf te mogen zijn en vrijwillig te mogen handelen, denken en voelen.
Verbondenheid o Ervaring van een warme, hechte en authentieke band met anderen, voor andere zorg dragen en
geliefd worden.
Competentie o Het gevoel hebben bekwaam te zijn om een activiteit uit te voeren, gewenste doelen te bereiken en
de eigen vaardigheden te ontplooien.
17
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.2. Herinterpretatie van de bespiegeling uit de inleiding
Take-home boodschap:
De ZDT beschouwt de bevrediging van de basisbehoeftes aan autonomie, relationele verbondenheid en competentie als essentiële psychologische vitamines voor groei
Deze behoeftes kunnen met het acroniem ABC onthouden worden
Deze behoeftes helpen om een aantal maatschappelijke bespiegelingen in een breder perspectief te plaatsen
2. Karakterisering van de psychologische basisbehoeftes
2.1. Wat de ZDT-behoeftes wél zi jn
2.1.1. Behoefte als inherente psychologische vereisten
Behoeftes o Er zijn 3 fundamentele menselijke behoeftes en kunnen verschillend van aard zijn
Psychologisch van aard veeleer dan fysiek
Inherent van aard veeleer dan verworven
Fundamenteel van aard veeleer dan triviaal
Universeel van aard veeleer dan cultuurspecifiek o De psychologische basisbehoeftes worden als essentieel gezien voor optimaal persoonlijk
en sociaal functioneren
Het zijn inherent psychologische vereisten om menselijk welbevinden te versterken
Deze behoeftes zijn al vanaf onze geboorte aanwezig
Oefening:
o Fragment 1 – Mieke 36j rot voelen – kritiek op werk – geduld verliezen thuis – gevoel weinig goed doen
Frustratie
Soort behoefte: behoefte aan competentie/ bekwaamheid (gevoel dat ze geen onderwijscompetenties heeft)
o Fragment 2 – Karel 21j Vrienden etentje – experimenteren met eten – tijd vloog voorbij – mijzelf zijn in de keuken
Bevrediging
Soort behoefte: behoefte van autonomie (door experimenteren: gevoel dat hij zichzelf mag zijn, geen verplichting om zich op een bepaalde manier te voelen, te denken of te handelen) en competentie (vaardigheid opgebouwd -> competenter geworden)
o Fragment 3 – Michiel 29j slecht geslapen – break-up met vriendin – zorgen maken over financiën
Frustratie
Soort behoefte: behoefte aan zekerheid/ veiligheid op fysiek vlak (door financiële moeilijkheden)
o Fragment 4 – Germaine 77j verjaardagsfeest – pijn onderrug – Marieke luisterde eens naar haar voel – gevoel van begrip
Bevrediging
Soort behoefte: behoefte van relationele verbondenheid (ze voelt een hechte band met haar vriendin)
o Fragment 5 – Stefanie 13j rapport – trots
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
18
Bevrediging
Soort behoefte: behoefte van zelfwaarde/ eigenwaarde (ze is tevreden over haar resultaten en ze ontleent daar een eigen waarde aan)
2.1.2. Een oceaan aan empirische ondersteuning
Conclusies uit empirische evidentie
Behoeftebevrediging draagt bij tot
Persoonlijk welbevinden
Energie en veerkracht
Beter cognitief functioneren
Prosociaal functioneren
Kortom
Behoeftebevrediging is een katalysator van groei en de hofleverancier van energie.
Behoeftebevrediging komt zowel ons persoonlijk als relationeel functioneren ten goede.
Bekomen van empirische evidentie
Door middel van zelfrapportage en beoordeling door externen
Correlationeel en experimenteel onderzoek
Studie van Banting, Dimmock en Grove (2011)
Inhoud van de taak o Deelnemers moesten een fietstaak uitvoeren o De bevrediging dan wel de frustratie van de behoefte aan autonomie werd geprimed o Bij het begin van de fietstaak dienden de deelnemers grammaticaal incorrecte zinnen te
corrigeren o Bij de ene groep: zinnen met termen als ‘vrijheid’ en ‘keuze’ (autonomiebevredigend) o Bij de andere groep: zinnen met termen als ‘druk’ en ‘moeten’ o Na 20 min kregen de pp de keuze om al dan niet verder te fietsen voor 10 min
Resultaten o Autonomiebevredigende conditie: men fietste significant langer, maar gaven achteraf op de
vragenlijst aan dat ze minder vermoeid waren dan personen in de autonomiefrustrerende conditie
19
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.2. Wat de ZDT-behoeftes niét zi jn
2.2.1. Behoeftes als aangeleerde voorkeuren
Dispositionele motievenperspectief Zelf-determinatietheorie
Welke? Macht, prestatiebehoefte, affiliatie Autonomie, competentie en rationele verbondenheid
Aard? Psychologisch Psychologisch
Kenmerk 1 Niet noodzakelijk universeel Universeel
Kenmerk 2 Aangeleerd via socialisatiegeschiedenis (vb. Systematisch beloond worden bij goed presenteren)
Inherent
Kenmerk 3 Focus op verschillen in de sterkte van de behoefte = sterkte van behoefte telt (vb. Grote prestatiebehoefte = meer uitdagende taken kiezen en beter presteren
Focus op verschillen in bevrediging en frustratie van behoeftes (vb. Behoeftebevrediging voorspelt welzijn en probleemgedrag)
Effect? Behoeftebevrediging is positief voor zover iemand de behoefte waardeert/belangrijk
vindt match-hypothese = competentie is goed voor personen met een sterke prestatiebehoefte
Maximaliseer de satisfactie van de drie basisbehoefte, zelfs als mensen ze niet waarderen
behoeftebevrediging bevordert welzijn voor iedereen: geen plafond ‘sky is the limit’
2.2.2. Is behoeftebevrediging gunstig voor zi j die er geen
behoefte aan hebben
Oefening
Samenspel tussen behoeftebevrediging en behoeftesterkte in de voorspelling van welzijn
Wat is de onafhankelijke en wat is de afhankelijke variabele?
Afhankelijke variabele = welzijn
Onafhankelijke variabele = 2 onafhankelijke variabelen: behoeftesterkte en behoeftebevrediging
Welke figuren biedt evidentie voor de motieven dispositie perspectief?
Welke figuur is problematisch voor het ZDT-perspectief
In welke figuur is er sprake van een hoofdeffect en in welke figuur is sprake van een interactie-effect?
Interactie effect = het effect van behoeftebevrediging op het welbevinden is afhankelijk van behoeftesterkte. Niet parallel = interactie effect (in beide figuren).
Het verschil tussen beide grafieken:
Figuur 2: ene lijn plat: behoeftebevrediging heeft geen positief effect als je behoeftesterkte laag is. Als je je behoefte niet sterk waardeert dan ga je er niet van profiteren
Figuur 1: Zij die lage behoefte waarderen, die gaan daar ook mee gebaat zijn, MAAR in mindere mate dan zij die dat sterk waarderen
Behoeftesterke kleurt niet de relatie tussen behoeftebevrediging en welzijn/ welbevinden in deze studie. De minimale autonomie draagt ook bij tot het welbevinden
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
20
Grafiek die bij de oefening hoort
Empirische evidentie
Enige evidentie voor interactie-effecten
Kanttekening
Vaak gradatieverschillen (linkse figuur) veeleer dan zwart-wit zaak (rechtse figuur)
Moderatie beperkt tot domeinspecifieke uitkomsten
Moderatie beperkt tot impliciete metingen van behoeftesterkte vs. expliciete metingen
Take-home boodschap:
De ZDT behoeftes zijn biologisch van aard
De ZDT behoeftes zijn verankerd in onze psychische basisuitrusting vanwege hun evolutionair voordeel
De ZDT schenkt slecht beperkte aandacht aan verschillen tussen mensen in de sterkte van psychologische behoeftes
We hoeven deze behoeftes niet expliciet te waarderen of naar de bevrediging ervan te hunkeren om voordeel te halen uit hun bevrediging
3. Universele vitamines voor groei en levensgeluk
3.1. De ene dag is de andere niet: schommelingen in het eigen
functioneren
Schommelingen in het eigen functioneren o Grafiek
Grafiek toont aan dat er verschillen zijn in de ervaren behoeftebevrediging van dag tot dag
Bevindingen:
(Inter) Stefan blijkt gemiddeld een grotere mate van autonomie te ervaren dan Cyprian
(Intra) Geen vlakke lijn = er zijn schommelingen
Psychologische behoeftes worden meer bevredigd in het weekend (vooral autonomie en verbondenheid)
Energiereservoirs van werknemers die behoeftebevredigende avondactiviteiten uitvoeren, blijken in sterkere mate te worden aangevuld
o Verschillen
Er bestaan interindividuele verschillen in de mate waarin mensen
Verlangen naar de behoeftes
De behoeftes waarderen
Het zijn verschillen in het functioneren tussen personen
Intra-individuele verschillen
21
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Het zijn verschillen binnen het functioneren van één persoon
3.2. Bestaat er vervaldata en gevoelige periodes voor psychologische
behoeftes?
Algemeen o Belangrijk gedurende de volledige levensloop. Ze kunnen in sommige periodes wel meer op de
voorgrond treden (bv. lagere schoolleeftijd: hechtere relaties opbouwen met leeftijdsgenoten) o Er staat GEEN vervaldatum op o Hoewel behoeftebevrediging de groei bevordert op elke leeftijd, is de wijze waarop aan deze
basisbehoefte wordt voldaan wel leeftijdsspecifiek
3.3. Zijn ook Aziaten, Afrikanen en Zuid -Amerikanen gebaat bij
behoeftebevrediging?
Algemeen o Autonomie wordt niet gewaardeerd in collectivistische culturen o Hoogopgeleide personen zouden gebaat zijn bij autonomie, maar
arbeiders niet, want ze zijn het gewend om orders op te volgen en waarderen daardoor autonomie veel minder
Bespreking van grafiek o Hoofeffecten van behoeftebevrediging op welbevinden in China,
Peru, US en België o Geen interactie-effecten: iedereen is gebaat bij behoeftebevrediging men moet niet expliciet
verlangen naar de behoefte om er baat bij te hebben
Take-home boodschap:
Alle mensen, los van hun culturele bagage, zijn met deze vitamines gebaat
Deze psychologische vitamines zijn curiaal voor ons dagelijks levensgeluk
Er staat geen vervaldata op deze behoeftes: ze zijn van cruciaal belang voor jong en oud.
4. Over behoeftefrustrat ie, probleemgedrag en pathologisch functioneren
4.1. Behoeftefrustrat ie als vergif
Behoeftebevrediging
Fungeert als een vitamine of voedingsstof voor groei
Behoeftefrustratie
Fungeert als vergif en kan bepaalde kwetsbaarheden en defensief functioneren doen ontwaken.
Het is meer dan de afwezigheid van behoeftebevrediging (behoeftedeprivatie) Het houdt het actief dwarsbomen of beknotten van de behoeftes in
Zich uitgesloten voelen vs. geen warmte ervaren
Zich uitgesloten voelen wil nog niet zeggen dat ze geen warmte meer ervaart.
Zich in een keurslijf gedwongen voelen vs. geen dingen doen die men graag doet.
Zich mislukt voelen vs. een activiteit niet goed kunnen uitvoeren.
Relatie tussen behoeftebevrediging-en frustratie
Asymmetrische relatie tussen behoeftebevrediging en behoeftefrustratie o Behoeftedeprivatie brengt geen behoeftefrustratie met zich mee. o Maar behoeftefrustratie houdt wel lage behoeftebevrediging in.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
22
Algemeen
Om onze behoeftes te dwarsbomen is er meer nodig dan enkel de afwezigheid van behoeftebevrediging.
Metafoor
Water + zonneschijn = plant bloeit (behoeftebevrediging)
Vergif = achteruitgang van plant versnelt (behoeftefrustratie)
Geen water = gebrek aan bevrediging, maar wil niet perse achteruitgang betekenen (behoeftedeprivatie)
Eetbuiten = dagelijkse behoeftefrustratie
Zoeken van compensatie voor behoeftefrustratie
Omgaan met een behoeftefrustrerende ervaring vergt energie. Zorgt voor gevoelens van uitputting, waardoor we minder energie hebben om suiker-en vetrijk voedsel te weerstaan.
Grafiek
Interactie-effect = interactie tussen emo-eten en frustratie
Hoofdeffect = behoeftefrustratie Hoe meer frustratie, hoe meer kans op een eetbui. Emo-eters zullen meer eten over dagen heen, dan niet emo-eters.
4.2. Behoefte ondermijnende omgeving
Behoefte ondersteunende en vermijdende omgeving o Actief ondermijnen van basisbehoeftes is iets anders dan het gebrekkig ondersteunen
ervan.
4.2.1. Gebrekkige ondersteuning problematisch functioneren
4.2.2. Ondermijnen kansen ter ontwikkeling worden niet benut.
Gradaties in behoefte ondersteunen en ondermijnen
Behoeftefrustratie Afwezigheid van behoeftebevrediging
Behoeftebevrediging
Ondermijnen Belemmeren Voeden Beschadigen Epriveren Faciliteren Tegenwerken Afremmen Ondersteunen Fnuiken Blokkeren Bevorderen Dwarsbomen Verhinderen Aanmoedigen
Ervaren van behoeftebevrediging o Afhankelijk van hun sociale omgeving alsook van de culturele, maatschappelijke en economische
context.
Armoede = minder behoeftebevrediging ervaren o Genetische basis speelt ook een rol.
Genetisch kwetsbare jongeren = vaker ervaren van frustratie
23
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Take-home boodschap:
De frustratie van de basisbehoeftes vormt een risicofactor voor probleemgedrag in het bijzonder en psychopathologie in het algemeen.
De sociale omgeving kan deze behoeftes ondersteunen, belemmeren of actief ondermijnen, met ervaringen van behoeftebevrediging en behoeftefrustratie als gevolg.
Take-home boodschap HF1
Als mensen, los van hun culturele achtergrond, geslacht, opleidingsniveau of leeftijd, zich psychologisch vrij voelen, vetrouwen hebben en zich verbonden weten te voelen met andere, dan zal zowel hun persoonlijk als interpersoonlijk functioneren hiermee gebaat zijn. De ervaring van behoeftefrustratie doet het kwalijke in de mens ontwaken: we betaln er een onmiddelijke welzijnsprijs voor, de kans neem toe dat we ons antagonistisch opstellen en op zoek gaan naar compensatie.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
24
PRAGENDE VRAGEN, RECENTE ONTWIKKELINGEN EN
EEN HELDERE MENSVISIE
Hoofdstuk 2
1. Waarom deze drie behoeftes? De elegantie van spaarzaamheid
Enkelvoudige behoeftetheorieën
Beperken zich tot 1 enkele behoefte
De behoefte aan eigenwaarde
Multi-behoeftetheorieën
Bespreken van meerdere behoeftes te gelijker tijd = leidt tot het bespreken van de verhouding tussen behoeftes.
Maslows behoeftepirmaide
1.1. Iedereen heeft toch behoefte aan een positief zelfbeeld?
1.1.1. Eigenwaarde als gewenste uitkomst
Wat is de rol van eigenwaarde? o Drijfveer
Nastreven van een eigenwaarde is een doel, maar daarom nog niet en basisbehoefte. o Uitkomst
Positief zelfbeeld is afhankelijk van de bevrediging van de psychologische basisbehoeftes aan autonomie, relationele verbondenheid en competentie.
Verband tussen competentie en eigenwaarde is het duidelijkst o Moedeloos voelen als gevolg van slechte schoolresultaten. o Boeiende studierichting = gevoel van vrijheid = positief zelfbeeld
Eigenwaarde vanuit ZDT
Eigenwaarde wordt gezien als een aspect van welbevinden.
Versterken van eigenwaarde
Dit kan men ‘eenvoudig’ doen door de basisbehoeftes te bevredigen
1.1.2. Voorwaardeli jke eigenwaarde
Drijfveer van het gedrag o Voorwaardelijke/contigente eigenwaarde
o Mate waarin een positief zelfwaardegevoel afhankelijk is van het succesvol uitvoeren van een activiteit.
Hoe groter de contigente academische eigenwaarde, hoe meer de schoolresultaten afstralen op het welbevinden van kinderen.
Hoe groter de contigentie, hoe intensiever men zoekt naar waardering o Het gedrag komt in dienst te staan van het realiseren van een positief eigenwaardegevoel of
het vermijden van een negatief eigenwaardegevoel o Het gaat over de kwaliteit van de eigenwaarde
o Nadeel van voorwaardelijke eigenwaarde o Het is een valkuil voor spanning, testangst, verminderd welzijn en misschien zelfs
verminderde behoeftebevrediging
25
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Kwantiteit van eigenwaarde o Positief of negatief eigenwaarde
Kwaliteit van eigenwaarde o Hoeveelheid die je ervan toont verschilt
Conclusie o Eigenwaarde is geen fundamentele behoefte, dit omdat het een drijfveer is.
1.1.3. Zijdelingse benadering
Uitkomst van behoeftebevrediging o Het nastreven van eigenwaarde gebeurd het best wanneer men het niet als primair doel
vooropstelt
Vergelijk het met in slaap vallen = hoe meer we er op gericht zijn, hoe langer het duurt.
Vermijden van expliciet op zoek gaan naar een positief zelfbeeld o Wanneer we deelnemen aan behoeftebevredigende activiteiten bekomen we sneller ons doel. In dit
geval kunnen we spreken van veilige eigenwaarde. Dit is een alternatief voor de contigente eigenwaarde.
Hobby, intieme-bedgesprekken, ouder-kind o Nadeel van eigenwaarde na te jagen bij kinderen
Kinderen met lage eigenwaarde worden met persoonsgerichte feedback aangemoedigd. Dit is nadelig omdat ze op die manier stabiele en interne attributies van hun prestaties maken.
Je bent slim. Maar wanneer ze eens falen zullen ze sneller denken dat ze niet slim zijn waardoor hun eigenwaarde nog sneller daalt.
1.2. We hebben toch een behoefte aan veil igheid/zekerheid Maslows
behoeftepiramide
1.2.1. Behoeftepiramide
Wat betekent het dat de behoeftes in een piramidale structuur worden geplaatst?
o Interpretatie 1 Wat is de onderlinge verhouding tussen behoeftes?
o Interpretatie 2 Wat is de predicatieve kracht van de verschillende behoeftes?
Behoeftepiramide
Lichamelijke behoeftes
Fungeren volgens een homeostatisch evenwicht -> tekort leidt tot actie waardoor evenwicht wordt hersteld en we terugkeren in rustsituatie
Fysieke veiligheid
De behoefte om in een stabiele en veilige omgeving te vertoeven en bestaanszekerheid te ervaren
Liefde
Overlap met de relationele verbondenheid van de ZDT. Zowel schenken als ontvangen van liefde en genegenheid, wederkerige zorg en intimiteit
Eigenwaarde
De waardering die men voor zichzelf kan opbrengen én de mate van ervaren waardering en respect vanuit de buitenwereld
Zelfactualisatie
Verwijst naar de tendens tot zelfvervulling
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
26
1.2.2. Hiërarchische rangorde
Hiërarchische rangorde o Betekent dat behoeftes onderaan de piramide belangrijker zijn dan hoger gerangschikte behoeftes.
Hiërarchie van relatieve dominantie o Hogere orde behoeftes worden gezien als luxeproducten
Voorbeeld van dakloze o Bewust en onbewust sturen behoeftes ons gedrag
Dakloze heeft behoefte aan eten. Hij zal dit eerst bevredigen vooralleer hij zich ergens veilig kan voelen of liefde kan ervaren.
o Verschuiving
Gebeurt niet plots, maar gradueel
Interpretatie 1
o Onderlinge verhouding verschuiving doorheen de piramide. Mensen kunnen zich pas richten op hogere orde behoeftes als een lagere orde behoefte is voldaan.
o Hoe meer de lagere orde behoeftes zijn voldaan hoe meer
Men belang hecht aan/verlangen vertoont naar hogere orde behoeftes
Tijden energie men kan stoppen in de bevrediging ervan o Kortom: De onderlinge verhouding fungeert als een homeostase
Onderzoek o Veiligheid omgeving
Mensen die zich fysiek bedreigd voelen, wensen meer voldaan te zijn in hun psychische behoeftes (in tegenstelling wat Maslow beweerde).
Het ervaren van een groter gevoel van fysieke zekerheid gaat gepaard met meer welbevinden.
De 3 psychologische basisbehoefte hadden een uniek toegevoegde waarde in de voorspelling van welbevinden.
Iedereen bleek gebaat te zijn bij de bevrediging van de basisbehoeftes, ongeacht de mate waarin men zich bedreigd voelt.
Interpretatie 2
o Predictieve kracht Effect van hogere orde behoeftes op welbevinden is afhankelijk van de mate waarin lager orde behoeftes is voldaan.
Het bevredigen van lagere orde behoeftes is een voorwaarde/predictie opdat hogere orde behoeftes een effect zouden hebben.
o Grafiek
Afhankelijke variabele welbevinden
Onafhankelijke variabele autonomie en veiligheid
Hoofdeffect
Interactieffect
Figuur 1
Geen interactie effect = dit omdat de lijnen parallel lopen
2 hoofdeffecten
Figuur 2
Bevestiging van de hypothese = beperkte mate van veiligheid, autonomie maakt niet uit
Hoofdeffect = veiligheid hoe meer veiligheid, hoe beter. Dit los van het ervaren van autonomie.
Figuur 3
Punten vallen samen
27
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Het doet er niet toe in welke mate je veiligheid/vrijheid voelt
Figuur 4
Interactie effect
2 hoofdeffecten
Men spreekt hier van een synergetisch effect = Er is een extra effect die men niet kan verklaren aan de hand van het eenvoudig voorkomen = Het vrijvoelen en veilig voelen leidt tot meer welbevinden als je maar één van de beide ervaart.
1.2.3. Kanttekeningen
1ste kanttekening o Fysieke veiligheid is de basis voor psychologische
behoeftebevrediging
2de kanttekening o Psychologische onzekerheid/onveiligheid is vaak
geworteld in de frustratie van de psychologische behoeftes
1.3. Over fysiologische en psychologische behoeftes
Over fysiologische en psychologische behoeftes o Hoe beter de fysieke behoeftes voldaan zijn, hoe groter de kans dat aan de psychologische behoeftes
worden voldaan.
Fysiologische behoeftes
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
28
Homeostatische principe
Voorbeeld: behoeftebevrediging en slaap o Meer dan met slaap hangt psychologische behoeftebevrediging samen met slaapkwaliteit
Energieniveau niet enkel afhankelijk van aantal uren slaap, maar ook ons psychisch functioneren.
o Tweerichtingingsverkeer: psychologisch en fysiologische behoeftebevrediging haakt op elkaar in.
Slaappatroon in functie van blootstelling aan stressor o Rood = frustratie o Blauw = bevrediging
o Resultaten In de vakantie ervaren we minder frustratie en meer bevrediging.
o Er is spraken van een systematische covariatie/samenhang tussen de verschuiving in de 3 variabelen = wanneer frustratie toeneemt zal ook het stressniveau toenemen wat leidt tot minder goede slaapkwaliteit.
Wat gebeurt er met je psychologische behoeftes als je te weinig slaapt?
o Design = experimenteel o N = 54 o Jonge volwassenen o Hoeveel slaap tekort moet je opbouwen om verminderde behoeftebevrediging te ervaren? = 3
nachten = 9u slaap tekort. o Een groot stuk van het effect kan verklaard worden door de verminderde behoeftebevrediging van
die dag
29
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.4. Verdient de shortl ist met psychologische basisbehoeftes
uitbreiding?
1.4.1. Spaarzaamheid
De spaarzaamheid van de behoeftes o Als er fundamentele, aangeboren psychologische behoeftes worden toegevoegd, dan dient hiervoor
voldoende empirische ondersteuning te bestaan en moeten deze behoeftes aan de criteria voldoen. o Omdat potentiële kandidaat-behoeftes psychologisch van aard moeten zijn kunnen
fysiologische en fysieke behoeftes niet aan de lijst worden toegevoegd.
Eigenwaard en zekerheid zijn terug te brengen in de frustratie van de ZDT-behoeftes = geen dwingende reden om de behoeftes uit te breiden.
1.4.2. Competit ie tussen behoeftes
Twee bevindingen zijn informatief om te beslissen welke behoeftes essentieel zijn.
o Mate van bevrediging o Voorspellend karakter van de mate van bevrediging voor ervaren van positieve of negatieve
gevoelens
Take-home boodschap:
Eigenwaarde wordt binnen de ZDT niet opgevat als een basisbehoefte, maar eerder als een uitkomst die in verschillende mate kan nagestreefd worden
In tegenstelling tot Maslow stelt de ZDT geen hiërarchische rangorde in de psychologische behoeftes voor.
Psychologische behoeftebevrediging speelt een cruciale rol voor onze groei, onafhankelijk van de mate van ervaren fysieke veiligheid/zekerheid
De bevrediging van de psychologische en fysieke behoeftes beïnvloeden elkaar ongetwijfeld wederzijds.
2. Wat doen behoeftefrustrerende ervaring met onze behoefte zelf?
Omgaan met behoeftefrustratie o 2 manieren
1ste manier
Grotere sailliantie = Behoeftefrustrerende ervaring kan ervoor zorgen dat de behoeftes meer centraal komen te staan.
Er kan een affectief verlangen ontstaan om de behoeftefrustrerende ervaring weg te werken = tendens tot herstel
Niet aanpassen van onze behoeftes = assimilatie
2de manier
Een behoeftefrustrerende ervaring kan ervoor zorgen dat de pogingen tot behoeftebevrediging worden opgegeven
Aanpassen van de behoeftes = accommodatie
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
30
2.1. Op zoek naar behoefteherstel
2.1.1. Hoe omgaan met behoeftefrustratie
Behoeftefrustratie o Tijdens deze frustratie verschuiven onze verlangens
(affectief), gedachten (cognitief) alsook intenties en reacties (gedragsmatig) in de richting van de gefrustreerde behoefte.
o Corresponderend verlangen is geworteld in behoeftefrustratie
Facebook onderzoek o 48u geen facebook = deprivatie o Bevindingen: Studenten die tijdens de periode een toenemende eenzaamheid voelde bleken de
daaropvolgende 48u geneigd te zijn om op fb te gaan.
2.1.2. Bespiegelingen
o Bespiegeling o Is de neiging tot behoefteherstel effectief
Proces van zelfselectie activiteiten kiezen die sterk aansluiten bij de gefrustreerde behoeftes.
Maximaal opgaan in de activiteit is van cruciaal belang = het mag geen doel op zich worden.
Het voldaan zijn van de behoeftes versterkt het belang ervan
2.2. Over ‘behoeftegevoeligheid’
Proces van (de)sensitisatie o Individuen met hogere behoeftebevrediging hebben ‘scherpere voelsprieten’ voor nieuwe
opportuniteiten o Individuen met hogere behoeftefrustratie hebben ‘afgestompte voelsprieten’ voor nieuwe
opportuniteiten, terwijl ze gevoelig zijn voor behoeftefrustrerende ervaringen.
Accommodatie o Ervaringen van toenemende behoeftefrustratie kan resulteren in behoeftedevaluatie
Take-home boodschap:
We streven doorgaans behoefteherstel na in het geval van ervaren behoeftefrustratie
Chronische behoeftefrustratie kan uitmonden in gevoelloosheid voor die behoefte.
3. Een visie op de menseli jke natuur: over groeimogeli jkheden en
kwetsbaarheden
3.1. De organismische-dialect ische mensvisie
De meta-theorie van de ZDT o Een geheel van filosofische beweringen o ZDT neemt hierbij de volgende stelling in: 1ste bewering: “We worden niet geboren als tabula
rasa”
We hebben daarentegen de fundamentele neiging tot groei, die in de ZDT wordt omschreven als het ‘zelf’
31
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o 4 metatheoretische assumpties liggen aan de basis van de organismisch-dialectisch metatheorie van de ZDT
1ste bewering: De mens, als organisme, is geboren met de inherente tendens om pro-actief te zijn
o De mens is een pro-actief organisme, gestuurd door het zelf
Initiatief nemen en actief op de omgeving inspelen.
De mens is dus geen passief recipiënt die geprogrammeerd wordt door de omgeving, zoals de behavioristen ons zien.
o Gevolg:
Men kan invloed uitoefenen op onze ontwikkeling
2de bewering: “We hebben de neiging om te groeien” o De mens wordt gekenmerkt door holistisch-organismische groeitendens,
genaamd het zelf
Het zelf is een stuwende kracht en integratief proces o Deze bewering wordt ondersteund door Piaget en Erikson o Verfijning van deze bewering
Intra-individueel ontwikkelingslijn o Het is een ontwikkeling naar autonomie
Auto = zelf, nomos = wet
o We zijn zelf de wet van ons eigen handelen gevoel dat handelen beter aansluit bij interesses
o We evolueren naar een meer geïntegreerd functioneren Proces van differentiatie (verfijning) en proces van integratie (samenhang).
o Voorbeeld kind dat sport uitprobeert o = persoonlijk vlak
Inter-individueel ontwikkelingslijn o Het is een ontwikkeling naar homonomie o Met gelijkgezinde personen een groep vormen
o Voorbeeld buurtschap, meer selecte groepen vrienden op de unif. o = sociaal vlak
3de bewering: “Groei verloopt niet van zelf/automatisch” o Zelf komt tot bloei/expansie of gaat teloor indien sociale omgeving groei van het zelf
voedt dan wel verhindert of zelfs actief blokkeert.
Dit omdat het organismische zelf in interactie/dialect staat met de buitenwereld o Afbeelding
4de bewering: “Er is een donkere kant in het menselijk functioneren” o De mens is ook kwetsbaar
De sociale omgeving kan deze kwetsbaarheid uitlokken/doen ontwaken.
Je kwetsbare kant komt naar boven in behoeftefrusterende situaties
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
32
o Sommige mensen vertonen een grotere genetische kwetsbaarheid voor pathologische functioneren
Algemeen o Eenzelfde mechanisme kan de behoeftes laten groeien alsook afbreken o Zijn mensen nu goed of slecht van nature?
Is afhankelijk van de omgeving/omstandigheden en de genetica
3.2. Vergeli jking met andere perspectieven
Freudiaanse psychoanalyse
o ZDT het zelf krijgt een meer proactieve rol toebedeeld dan het ego in de psychoanalyse.
o ZDT ons zelf is voortdurend wakker en gaat op zoek naar kansen voor verdere ontwikkeling en groei, terwijl het ego bij de psychoanalyse slechts in actie treedt wanneer er een conflict ontstaat tussen de driften en het superego.
Humanistische psychoanalyse o Mensen vertonen een aangeboren tendens tot zelfactualisatie o Metafoor van een eik
De mens beschikt over een aangeboren essentie en heeft de neiging deze te ontdekken en te realiseren
o ZDT: het zelf wordt niet als een ding of als een geheel van inhouden beschouwd. Bij geboorte ligt de inhoud van iemands identiteit nog niet vast
Sartre o Existentie gaat voor aan essentie
Wilt zeggen dat de mens eerst bestaat, zichzelf waarneemt en opduikt in de wereld en pas daarna zichzelf nader bepaalt. Als hij niet te definiëren is, dan komt dit doordat hij aanvankelijk niets is. Pas later wordt hij iets en wel datgene wat hij van zichzelf maakt.
o Men krijgt een verpletterende verantwoordelijkheid in de schoenen geschoven = beangstigend o ZDT: Er is een aangeboren stuwende kracht = assumptie van een op groei gericht zelf
Take-home boodschap:
De ZDT stelt dat we eerder proactief dan passief zijn.
Volgens de ZDT ontwikkelen we, onder positieve omstandigheden, naar een meer geïntegreerd functioneren.
De ZDT erkent tegelijkertijd dat we kwetsbaar zijn en dus een donkere kant hebben.
De vraag of ons potentieel open bloeit dan wel onze donkere kant oplicht, is afhankelijk van onze genetische aanleg en het voorkomen van een behoefteondersteunende dan wel behoefteondermijnende omgeving.
33
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
4. UITLEIDING: voordelen van het benoemen van de vitamines voor groei
Algemeen o De vraag hoeveel en welke behoeftes er precies te onderscheiden zijn heeft psychologen en
academici reeds meer dan een eeuw in de ban gehouden o ZDT stelt tot op heen dat we uitgerust zijn et drie psychologische basisbehoeftes, waarvan de
bevrediging de vitamines vormt voor onze groei
Het introduceren van deze behoeftes was een geleidelijk en empirisch onderbouwd proces die nog steeds niet voltooid is
Belangrijke voordelen van het formuleren van deze basisbehoeftes o Brede waaier aan uitkomsten
Het postuleren ervan maakte het mogelijk een brede waaier aan fenomenen en uitkomsten, waarvoor empirische ondersteuning bestond, op een spaarzame en coherente wijze te verklaren
Behoeftebevrediging: versterkt vitaliteit, levensgeluk en prosociaal gedrag
Behoeftefrustratie: een trans-diagnostische risicofactor voor psychopathologie o De menselijke natuur
Het noopt academici tot het innemen van een duidelijk standpunt omtrent de menselijke natuur
De zoektocht naar de inhoudelijke bepaling van de menselijke natuur noopt tevens tot diepgang en reflectie
Er is nog GEEN beslissend bewijs geleverd voor het bestaan van deze fundamentele psychologische behoeftes
o Aanknopingspunten met de praktijk
De studie van essentiële vitamines vormt een duidelijk aanknopingspunt met de praktijk
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
34
VITAMINES VOOR GROEI
Deel 2
35
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
WAAROM KINDEREN ENTHOUSIAST, GEHOORZAAM OF
WEERSPANNIG ZIJN.
Inleiding
1. Inleiding
Het socialisatieproces o Wat
Proces waarbij socialisatiefiguren samenlevingswaarden-en normen bijbrengen.
Zowel met betrekking wat wenselijk is als onwenselijk. o Wie
Ouders = primaire socialisatiefiguren, grootouders, leerkrachten, coaches, leiders uit de jeugdbeweging,…
o Levenslang proces
Het is niet afgerond na de kindertijd o Inhoudelijke variatie van regels met de leeftijd
Voorbeeld
Peuterleeftijd: met mes en vork eten
Kleuterleeftijd: blijven zitten na het eten
Kinderleeftijd: niet met je mond vol praten
2. Het soort aangereikte normen en waarden
Het domeingebonden karakter van het internalisatieproces o Mate van internalisatie is afhankelijk van het domein waartoe de verschillende normen behoren.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
36
4 domeinen o Moreel domein o Conventioneel domein o Prudentiële domein o Persoonlijk domein
Vele kwesties zijn ambigu = multifaceted leidt tot conflict tussen ouders en kinderen
Subjectieve inschatting telt!
Moreel domein Conventioneel domein
Prudentieel domein
Persoonlijk domein
Inhoud Rechtvaardigheid Psychologisch leed Fysiek leed
Gewoontes Veiligheid Gezondheid
Persoonlijke kwesties
Karakter Morele overtredingen zijn inherent af te keuren. Bindend en prescriptief
Niet inherent goed of slecht: via consensus vastgelegd. Descriptief karakter
(On)Gunstig voor ons persoonlijk functioneren Eerder bindend en prescriptief
Niet inherent goed of slecht: persoonlijke voorkeur Descriptief karakter
Geldigheid Autoriteits-onafhankelijk Universeel geldig
Autoriteits-afhankelijk Context-gebonden
Autoriteits-afhankelijk Context-gebonden
Autoriteits-onafhankelijk Persoonsgebonden
Voorbeeld Stom kieken Liegen over resultaten
Tafelmanieren (Boeren in china is oké, bij ons niet) Familiegewoontes
Fruit eten Fietslicht
Vrienden Vrijetijdsactiviteiten Lichaamsverzorging Make-up
Piercing = persoonlijkdomein, maar wordt vaak ook voor conventioneel, prudentieel domein gebruikt.
Oefening: EXAMENVRAAG! o Zie slide (7, HFDST 3) voor opgave o Oplossing
Moreel Conventioneel Prudentieel Persoonlijk
4,8,10 1,2,7
(7 kan ook persoonlijk zijn/ verschilt tussen jongeren)
5,6 3,7
3. Wie mag over wat beslissen?
Verschillende domeinen
Domeinen kunnen elkaar versterken
’s Avonds fietsen met een licht heeft zowel een prudentieel (we brengen onszelf in gevaar als we zonder licht fietsen), een conventioneel (het is in onze samenleving bij wet vastgelegd dat we ’s avonds met licht moeten fietsen) als een moreel karakter (we kunnen andere weggebruikers in gevaar brengen)
37
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Domeinen kunnen in conflict met elkaar zijn
Ouders en kinderen kunnen van mening verschillen over welke zaken onder de noemer persoonlijk en conventioneel vallen
Sociale Domein Theorie o Dat soort discrepanties geeft vaak aanleiding tot conflicten tussen ouders en kinderen
Ouders vinden dat ze het recht hebben om zich te mengen in onderwerpen die volgens hen onder de morele, conventionele of prudentiële domeinen vallen, terwijl kinderen vinden dat het om persoonlijke zaken gaat waarbij ouderlijke inmenging als illegitiem wordt ervaren
4. Gehoorzaamheid: een overschatte kwaliteit?
Gehoorzaamheid o Ontwikkelingspsychologen nemen een sterk standpunt in omtrent de wenselijkheid van
gehoorzaamheid
Gehoorzaam gedrag is slechts een teken van een geslaagd socialisatieproces als het van binnenuit komt, niet wanneer het voorkomt uit volgzaamheid en het slaafs overnemen van extern aangereikte waarden en regels op straffe van boete
5. Verzet: een onvermoed interessant fenomeen of zelfs een onderschatte
kracht?
Gehoorzaamheid vs. verzet o Het gevaar bestaat erin dat gehoorzaamheid als een onverdeeld positieve uitkomst van het
opvoedingsproces wordt gezien o Het risico bestaat er ook in dat verzet eenzijdig als een probleem wordt gezien: een falen van het
opvoedingsproces dat verbetering vergt
Een dergelijke stereotypering van het fenomeen verzet zien we over de adolescentie
Periode van conflict en strijd tussen jongeren en hun ouders
MAAR bij het afbeelden van de adolescentie als een rebelse periode dienen diverse kritische kanttekeningen gemaakt te worden
De huidige visie op de adolescentie is gematigd
Door de aandacht te sterk te vestigen op de ‘moeilijke puberjaren’ zouden we kunnen vergeten dat kinderen zich ook op andere leeftijden tegen hun ouders verzetten
Het type verzet waarvan sprake is in de adolescentiejaren is vaak te eenzijdig negatief gekleurd
Take-home boodschap:
Om op te groeien tot verantwoordelijke burgers dienen kinderen aangereikte regels, normen en waarden te internaliseren.
Deze regels en normen kunnen in verschillende domeinen ondergebracht worden.
Over sommige regels en normen zijn ouders en kinderen het grond oneens omdat ze deze in verschillende domeinen plaatsen.
Het internaliseren van waarden en normen kent een piekmoment in de kindertijd, maar is er niet toe beperkt.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
38
HET GEWETEN ALS SLOT OP DE DEUR
Hoofdstuk 3
1. Het geweten
1.1. Cruciale bestanddelen
Cruciale bestanddelen o Kochanksa onderscheid er 3 vlakken die het geweten vormen
Het affectieve vlak, het gedragsmatige vlak en het cognitieve vlak
Het geweten o Het is een multidimensioneel concept, dat een affectieve, gedragsmatige en cognitieve component
bevat
Het affectieve vlak o Het ervaren van schuldgevoelens als indicator van moreel functioneren. o Schuld
Verwijst naar emotionele spanning en het ongemak dat samenhangt met feitelijke of geanticipeerde transgressies.
Treedt op bij de overtreding van morele normen = motivationele brandstof om norm vertredend gedrag te vermijden.
Het kind moet cognitief en emotioneel rijp zijn om schuld te ervaren = enkel wanneer het over een zelfbewustzijn beschikt.
Schuld en bezorgdheid/empathie gaan samen
Schuldgevoelens zijn de motivationele brandstof om normcomform gedrag te stellen
Schuld stuurt ons gedrag o Ook empathische reacties vormen een indicator voor moreel emotioneel functioneren. o Het affectief alarmsignaal gaat af wanneer we schuldgevoelens, wroeging spijt bij het begaan
van een fout
Het gedragsmatige vlak o Het vertonen van normconform gedrag of internalisatie
Verschuiving van externe naar interne regulatie
Men zal de opgelegde regels navolgen op het ogenblik dat de socialisatiefiguur niet meer aanwezig is.
Het cognitieve vlak o Een toenemende mate van begrip van morele regels en standaarden
1.2. Toegewijde gehoorzaamheid als voorloper van het geweten
Verschillende types gehoorzaamheid
Situationele gehoorzaamheid o De regels worden niet volledig geaccepteerd. o Het is afhankelijk van de uitgeoefende controle van het socialisatiefiguur.
Ouders die meerdere keren aanmoedigen om op te ruimen
Ouders die meerdere keren moeten zeggen dat je moet stil zitten
Ouders die meerdere keren dreigen de tv uit te zetten. o Situationeel = afhankelijk van de aanwezigheid van de socialisatiefiguur o Er wordt op een weerspannige wijze ingegaan op het verzoek, dit omdat het niet
verankerd is in de waardestructuur van het kind.
39
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Toegewijde gehoorzaamheid o De regels worden volledig geaccepteerd o Ze worden spontaan toegepast
Internalisatie o Gedrag wordt niet uitsluitend door externe, maar ook door interne motieven
gestuurd
o Synoniem = protogeweten voorloper van het geweten. o Het stellen van normcompatibel gedrag in de aanwezigheid van de socialisatiefiguur =
toegewijde gehoorzaamheid
Nu stelt men ook zulk gedrag bij afwezigheid van het socialisatiefiguur
Types gehoorzaamheid samengevat
Situationele gehoorzaamheid
Toegewijde gehoorzaamheid
interanilsatie
Aan-of afwezig socialisatiefiguur
Aanwezig Aanwezig Afwezig
Regulatie Extern Gedeeltelijk intern Volledig intern
moraliteit Afwezig Protogeweten geweten
Voorbeeld Anthe ziek, niet luisteren om stil te zitten in de wachtkamer
Germaine ziek, medicijnen niet willen nemen Gevoel = weerspannig
Pieter ziek, stilzitten omdat…, pieter luistert Gevoel = enthousiast
Antoine ziek, maar neemt medicijnen in zoals het hoort. Gevoel = enthousiast
Proto-geweten
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
40
Verschil tussen persistentie (volharding) en transfer (generalisatie)
Persistentie
Duurzaamheid
Het gedrag dat in één specifieke situatie wordt aangeleerd wordt volgehouden over tijd binnen de situatie
Cross-temporale stabiliteit
Thuis fruiten als ouder niet toekijkt
50 km/uur rijden op ring rond Gent als onbemande camera’s niet meer functioneren in Gent
Transfer
Generalisatie
Het gedrag dat in één specifieke situatie wordt aangeleerd wordt getransfereerd naar nieuwe situaties of naar nieuwe gedragingen.
Cross-activiteit
Fruit eten op scoutskamp/kot
50 km/uur rijden op plaatsen waar geen onbemande camera’s staan.
Oefening o Juf moedigt de kinderen aan om elkaar te helpen in de klas. Omdat Marja tijdens de studie vast zit
met haar huiswerk, springt Odille bij haar te helpen.
Dit is een voorbeeld van Cross-situationele tranfer
Welke soorten taken gebruik Kochanska in haar onderzoke?
Gebodstaak
“Doe”-taak o Pro-actieve gedragstendens = een vervelend/lastig gedrag uitvoeren
Beleefd zijn ten opzichte van anderen
Regelmatig fruit eten
Op tijd thuis komen van een fuif
Verbodstaak
“Doe-niet”-taak o inhiberende gedragsstendens = een interessante/aantrekkelijk gedrag niet
uitvoeren
Praat niet met je mond vol
Niet snoepen voor het middageten
Niet stelen
Beide taken impliceren zelfbeheersing
Take-home boodschap:
Het geweten bevat een affectief, gedragsmatig en cognitief bestanddeel.
Internalisatie verwijst naar het uitvoeren van een opgedragen verzoek in afwezigheid van een socialisatiefiguur.
Er bestaan kwalitatief verschillende soorten gehoorzaamheid
Internalisatie is de gedragsmatige component van het geweten, waarvan toegewijde gehoorzaamheid de voorloper is.
41
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2. Leefti jdsgebonden verschuivingen
2.1. Stel len kinderen zich inschikkeli jker op naarmate ze ouder
worden?
Welke evolutie valt er waar te nemen in het type gehoorzaamheid van kinderen in functie van de leeftijd.
o Studie Kochanska = gestructureerde observatie (en geen naturalistische observatie)
103 moeders en hun kinderen worden 2x in het labo uitgenodigd (2à3 jaar alsook op leeftijd van 3,5 à 4,5jaar)
Specifieke taak
Gebodstaak: speelgoed opruimen
Verbodstaak: moeder verbood kind om aantrekkelijk speelgoed aan te raken
Beoordelen van mate van toegewijde en situationele gehoorzaamheid
Dit aan de hand van het beeldmateriaal dat gemaakt wordt o Resultaten
Verschuiving in types gehoorzaamheid
Toename in toegewijde gehoorzaamheid
Afname in situationele gehoorzaamheid
Veel meer toegewijde gehoorzaamheid in de verbodstaak dan in de gebodstaak o Grafiek
2.2. Ontwikkelt het soort ouderli jk verzoek zich afhankeli jk van de
leefti jd van het kind?
Verander het soort ouderlijk verzoek met de leeftijd?
Onderzoek o Moeder toont aan welke voorgestelde eisen ze aan hun peuter stelden.
Vaststellingen o Toename van aantal eisen/verzoeken met de leeftijd o Diversiteit van eisen/verzoeken neemt toe met de leeftijd o Domeinsgebonden volgorde in thema’s
Prudentiële thema’s (veiligheid, bescherming) komen eerst aan bod, daarna morele thema’s (respect, manieren) en conventionele thema’s (eetroutine, familieroutine)
Grafiek o Een propositiescore van .69 voor veiligheid op de leeftijd van 13 maand betekent dat 68%
van de veiligheidseisen, die aan de moeders werden vooropgelegd, door de moeders werd gesteld aan hun peuters
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
42
Beperkingen o Het is een dwarsdoorsnede onderzoek met zelf-gerapporteerde gegevens
Take-home boodschap:
Toegewijde gehoorzaamheid neemt toe in de peuter-kleuterjaren, in het bijzonder wat betreft verbodstaken.
Situationele gehoorzaamheid neemt af in de peuter-kleuterjaren
Het aantal en soort eisen dat moeders aan hun kinderen stellen neemt toe en wordt inhoudelijk diverser naarmate kleuters ouder worden.
3. Types gehoorzaamheid en moreel functioneren
3.1. Wat als kinderen het verzoek niet inwil l igen
Studie Kochanska: o Hangt het gehoorzamen aan vs. naast zich neerleggen van een
ouderlijk verzoek samen met een verschillende mate van moreel functioneren?
o Onderzoek
58 moeder-peuter (1,5-3,5 jaar) paren spenderen samen heel wat tijd.
Dit werd geobserveerd zodat men een score kon opstellen van (gebrekkige) gehoorzaamheid.
Op 8-10 jarige leeftijd komen ze terug naar het labo. Ze krijgen semi-projectieve verhalen voorgelegd die allemaal moreel geladen waren en waarbij de protagonist/hoofdrolspeler een norm had.
Men vroeg aan hun: ‘Hoe zou jij je gevoeld hebben?’
Zo probeerde men de empathie en schuldgevoelens te scoren
De scores werden in verband gebracht met het eerder onderzoek over het al dan niet inwilligen van het verzoek van de moeder.
o Resultaten
Peuters die ingingen op het verzoek proberen zich later bij onopzettelijke overtredingen van een norm meer empathie op te stellen naar andere toe, alsook ervaren ze meer negatieve gevoelens bij het overtreden.
o Beoordelen van de resultaten
Omwille van de tijdspanne tussen beide onderzoeken alsook van de verschillende manier van metingen van de (on)afhankelijke variabelen
o Beperkingen
Gehoorzaamheid werd op homogene wijze benadert, we weten dat er verschillende soorten gehoorzaamheid zijn!
3.2. Wat als ouders hun kinderen voortdurend achter de veren
moeten zitten
Studie van Kochanska o Effecten van toegewijde vs. situationele gehoorzaamheid op moreel functioneren. Speelt naast de
mate van gehoorzaamheid ook de soort gehoorzaamheid een belangrijke rol? o Onderzoek
103 moeders en hun peuters worden 2x naar het labo uitgenodigd 2à3 jaar en 3,5 à 4,5 jaar o Indicatoren van internalisatie en moreel gedrag
43
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1ste indicator: Tijdens de opruimtaak wordt peuter plots alleen gelaten
Observeren: In welke mate wordt er door gedaan met het opruimen?
2de indicator: Oudere peuters worden 12 minuten alleen gelaten in labo tegenover een bank met mooi speelgoed. Maar zij moeten een saaie taak uitvoeren en het speelgoed niet aanraken.
3 minuten alleen
1 minuut komt er een andere volwassenen en speelt met dat speelgoed waar jeniet mee mag spelen.
8 minuten wordt hij terug alleen gelaten
Observeren: Scoren in welke mate peuters verder gaan met het sorteren van het bestek en speelgoed niet aanraken.
3de indicator: Fairheidtest via een gisspel
Spelregels: peuter mag slecht één vinger gebruiken
1ste maal: om te proberen (gelukte poging)
2de maal: voor echt 3 dieren bedekt = peuter kan eerste twee dieren niet raden.
Proefleider verlaat het lokaal (3 minuten lang)
3 indicatoren
Snelheid van transgressie = hoe snel worden de regels overtreden
Mate van transgressie = met beide handen?/Optillen van deken?
Mate van norm-compatibel gedrag = het bekijken maar niet aanraken o Resultaten
Toegewijde inwilling van een verzoek onder de aanwezigheid van een moeder hangt positief samen met de verschillende indicatoren van moreel gedrag wanneer de moeder niet langer aanwezig is.
o Grafiek
Hoe meer toegewijde gehoorzaamheid op 2à3 jaar, hoe meer men opruimt in afwezigheid van de moeder op 3,5 à 4,5 jaar
Hoe meer situationele gehoorzaamheid op 2à3 jaar, hoe sneller men zal spieken op 3,5 à 4,5 jaar
4. Beschouwingen
Beschouwingen o Is de ontdubbeling van het concept gehoorzaamheid gerechtvaardigd?
Theoretisch toename in precisie
Praktisch medewerking op zich is geen goede voorspeller van toekomstig moreel functioneren
Empirisch vraag naar rendement/efficiëntie
Verschillende evoluties van de types gehoorzaamheid
Verschillende predictieve validiteit o Positieve elementen van werk van Kochanska
Studie van de ontwikkeling van het geweten op jonge leeftijd
Studie van de cruciale bestanddelen van het geweten. o Onbeantwoorde vragen/ twee andere thema’s verdienen meer aandacht
Is nog verdere verfijning nuttig en noodzakelijk?
Opruimen om te tonen dat je een flinke meid bent, dat je het leuk vindt
Kunnen we positieve ontwikkeling voorspellen? Niet enkel risico op probleemgedrag
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
44
Studies rondom het geweten spitsen zich vaak toe op de vraag of gewetensvol functioneren een buffer vormt tegen probleemgedrag
45
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
OVER NIEUWSGIERIGHEID EN EIGENAARSCHAP
Hoofdstuk 4
1. Het groeiproces intrinsieke motivatie
1.1. Over nieuwsgierigheid en verwondering
Behoeftebevrediging o Behoeftebevrediging en nieuwsgierigheid dient als motor van intrinsieke motivatie en
internalisatie.
Intrinsieke motivatie o Een activiteit uitvoeren omwille van de activiteit zelf.
o Deze is inherent bevredigend en boeiend o Zorgt voor psychologische vrijheid of autonomie: het gevoel hebben helemaal onszelf te
kunnen zijn bij het uitvoeren van intrinsiek boeiende activiteiten o De activiteit is niet instrumenteel om een uitkomst buiten de activiteit zelf te verkrijgen. o Het uitvoeren van een intrinsieke activiteit versterkt onze betrokkenheid met als gevolg dat we de
tijd uit het oog verliezen.
Sterke betrokkenheid + toewijding = positieve gevoelens en opwinding flowervaring
o Intrinsieke motivatie gaat gepaard met diepgaand leren, hoger welbevinden, betere leerprestaties,
langer volhouden, meer creativiteit
o Intrinsieke activiteiten voeren we uit omdat we er spontaan tot aangetrokken zijn het brengt een gevoel van vrijheid en autonomie met zich mee
Hobby’s
Belonen van intrinsiek gedrag o Leidt tot het vermindering in plezier bij het uitvoeren van de activiteit, die tot dan toe spontaan
geboeid liep, wanneer men de beloning stopt.
Nuancering van deze conclusie effect is afhankelijk van de wijze van de beloning ((on)aangekondigd), de soort beloning (materieel/verbaal) en het criterium waarop de beloning werd gebaseerd (prestatiegericht/taakgericht).
Extrinsieke motivatie o Een activiteit uitvoeren om een uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf gelegen is
Middel-doel structuur
Activiteit heeft nutswaarde
Instrumentaliteit van de handeling o Types extrinsieke motivatie kunnen onderscheiden worden op basis van mate waarin
gedragsregulatie geïnternaliseerd of verinnerlijkt is geworden.
Onderscheid intrinsieke-extrinsieke motivatie o Dit onderscheidt is niet waardeloos, maar wordt wel vervangen door het onderscheid autonome-
gecontroleerde motivatie.
Het is een andere manier om over de kwaliteit van motivatie te praten.
Laat toe om te begrijpen dat vervelende activiteiten ook vrijwillig kunnen worden uitgevoerd.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
46
1.2. De voedingsbodem van intrinsieke motivatie: psychologische
behoeftebevrediging
Psychologische behoeftebevrediging o Wanneer men autonomie, verbondenheid en competentie bevredigd zal dit leiden tot intrinsieke en
extrinsieke motivatie
Voorbeeld o Tandenpoetsen
Doet papa het? Doet het kind het zelf? = voorbeeld van autonomie
Ervoor ruzie gemaakt? Ervoor plezier gehad = voorbeeld van verbondenheid
3 jaar of 6 jaar, verschil in het zelf kunnen poetsten van de tanden = voorbeeld van competentie
o Suzanne vertelt aan de juf dat ze een boek over ruimtevaart heeft gevonden. Juf stelt voor aan Suzanne om de andere kinderen uit te leggen wat ze er bijzonder aan vindt
Juf moedigt de zin voor initiatief aan bij Suzanne, biedt haar de keuze om haar interesse met de klas te delen = versterking van de behoefte aan autonomie
Autonomiebevrediging is een eerste vitamine voor het versterken van intrinsieke motivatie
Suzanne is nog meer geboeid erdoor indien ze zich ook in staat acht dit aan de anderen uit te leggen (door positieve en stimulerende feedback van de ouders of juf) = versterking van de behoefte aan competentie
Competentiebevrediging is een tweede vitamine voor het versterken van intrinsieke motivatie
Vygotski: ‘de zone van de naaste ontwikkeling’ = ouders gaan op zoek naar taken die net boven het huidige ontwikkelingsniveau van het kind liggen, maar toch voldoende nauw bij het huidige niveau aansluiten om haalbaar te zijn
o M.a.w. ouders moeten taken en activiteiten aanbieden die binnen de mogelijkheden van het kind liggen en toch voldoende uitdagend zijn
Verschillende intrinsiek boeiende activiteiten voeren we immens alleen uit, zonder dat anderen per definitie aanwezig zijn
Relationele verbondenheid vertoont een meer distale relatie met intrinsieke motivatie, en is dus iets minder relevant
MAAR bv. puzzelen of het lezen van een roman: dit zijn boeiende activiteiten die ooit door een socialisatiefiguur geïntroduceerd zijn geweest waardoor kinderen deze leerden kennen en er gegrepen door geraakten
De kans is groot dat kinderen geboeid raken door een activiteit die aangeboden wordt door iemand met we ze een gevoel van verbondenheid ervaren
De gebroken lijn in de figuur hieronder geeft aan dat de effecten van verbondenheid minder eenduidig en uitgesproken zijn (rood omcirkeld)
47
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Tabel
Kortom o Dingen die we graag doen = dingen die weg goed kunnen (competentie) = die we écht willen doen
(autonomie) = en in sommige gevallen samen met iemand (verbondenheid) o Het bevredigen van de basisbehoeftes is dus een noodzaak om intrinsieke motivatie te handhaven en
te verhogen.
1.3. Alarmerend nieuws: Daling in het leerplezier
Recente studie o Kinderen ervaren over het algemeen weinig tot zeer weinig leerplezier o Intrinsieke motivatie neemt geleidelijk af in de schoolloopbaan, gevolg hiervan is dat we een
verminderd welbevinden ervaren alsook een haperende leerprogressie.
Grafiek
1.4. Wat als de taakvreugde ontbreekt?
Wat als de taakvreugde ontbreekt? o Dan krijgen we te maken met extrinsieke motivatie
Een activiteit uitvoeren om een uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf gelegen is
Middel-doel structuur
Dat betekend dat de activiteit een middel is om een doel te realiseren dat buiten de activiteit zelf gelegen is
Marijke ruimt haar kamer op, omdat haar moeder anders kritiek geeft -> ze is extrinsiek gemotiveerd
Activiteit heeft nutswaarde
Instrumentaliteit van de handeling
Autonomie
Intrinsieke motivatie
Relationele verbondenheid
betrokkenheid
internalisatie
Competentie
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
48
Intrinsieke en extrinsieke motivatie als tegenpolen o = hoe meer we intrinsiek gemotiveerd zijn voor een activiteit, hoe minder we extrinsiek
gemotiveerd zijn en omgekeerd o Deze bipolaire visie op motivatie is waar te nemen op de wijze waarop beide gemeten worden. o Deze bipolaire zienswijze was ook theoretisch merkbaar
Er is ook een verschil in het aanwijzen van de causale bron Causaliteitslocus: verwijst naar de bron of de plaats (locus) van waaruit het handelen wordt geïnitieerd of waarmee het congruent is
Intrinsieke motivatie = interne causaliteitslocus
Gedrag dat spontaan boeit = gevoel dat we zelf de handeling initiëren
Extrinsieke motivatie = externe causaliteitslocus
Gedrag dat opgelegd wordt = niet het gevoel hebben dat je er zelf voor koos
Take-home boodschap:
Intrinsieke motivatie betekent het uitvoeren van een activiteit omwille van zichzelf, omwille van de inhoud van deze activiteit.
Extrinsieke motivatie en instrumentele motivatie zijn inwisselbare concepten: de activiteit is in dit geval een instrument om een doel te bereiken buiten de activiteit zelf.
De bevrediging van de psychologische behoeftes aan autonomie, competentie en in zekere mate ook relationele verbondenheid vormt de motor voor het ontwikkelen en handhaven van intrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie brengt een waaier van voordelen met zich mee.
49
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2. Naar persoonli jke aanvaarding: het internalisatieproces
Oefening
Extrinsieke motivatie Intrinsieke motivatie
Externe regulatie Geïntrojecteerde regulatie
Geïdentificeerde regulatie
Geïntegreerde regulatie
Intrinsieke motivatie
Straf Beloning Verwachting
Schaamte Schuld Zelfwaarde
Persoonlijke relevantie Betekenisvol
Volledige harmonie Plezier Passie Interesse
Extra uitleg: Gedrag wordt vanbuiten uit gestuurd door middel van materiele en emotionele zaken/druk
Extra uitleg: Verwachtingen niet van buitenaf maar van jezelf. Ego staat hier centraal. (Etymologie: ‘intro’= binnen/ ‘iacere’=werpen Musterbation = handelen op basis van interne verplichtingen. Er is een relatie tussen introjectie en voorwaardelijke of contigente eigenwaarde = De eigenwaarde van een goede student kan enkel hoog gehouden worden door te studeren wat leidt tot spanning en verplichtingen.
Extra uitleg: Er is een inzicht in het waarom van de activiteit/nut/meerwaarde.
Extra uitleg: Verschillende persoonlijke zinvolle activiteiten vormen niet langer een gefragmenteerd of conflicterend geheeld, maar zijn verankerd of geïntegreerd binnen een coherent systeem van waarden, doelen en motieven.
Extra uitleg: Centraal staat de inhoud van de activiteit, het wordt niet versterkt via externe factoren zoals belonen en straffen
Voorbeeld: Ik studeer… …omdat dat van mij verwacht wordt …omdat het gezaag zo stopt
Voorbeeld: Ik studeer… …omdat ik me anders schuldig voel als ik het niet doe …omdat ik mezelf moet bewijzen
Voorbeeld: Ik studeer… … omdat ik begrijp waarvoor de stof dient …omdat ik inzie waarom leren nuttig is
Voorbeeld: opruimen kamer = spullen sneller terugvinden> aanleren vaardigheden orde en netheid > beroepsleven
Voorbeeld: Ik studeer… …omdat ik de stof interessant vind …omdat ik de stof boeiend vind
Verplichting, druk, stress Vrijwillig, psychologisch vrij
Extra uitleg: We moeten = moetivatie
Extra uitleg: Gemeenschappelijk = positief gevoel, interne motivatie Willen of goesting
Gecontroleerde motivatie Autonome motivatie
Proces van toenemende internalisatie = mentaliteits- of attitudeverandering
Niet-geïnternaliseerd Partieel geïnternaliseerd
Bijna volledig geïnternaliseerd
Volledig geïnternaliseerd Niet nodig
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
50
Scheidingslijn o Dubbel gestreept = scheiding tussen extrinsieke-en intrinsieke motivatie o Driedubbel gestreept = scheiding tussen moeten en willen
Quizvraag o Ik help mijn ouders bij huishoudelijke taken..
a) Omdat ik het graag doe b) Omdat mijn ouders mij anders bepaalde priviliges ontzeggen c) Omdat ik respect hoort te tonen voor wat zij voor mij doen d) Omdat ik zo nog iets kan opsteken
o Types regulatie 1. Externe regulatie 2. Intrinsieke motivatie 3. Geïdentificeerde regulatie 4. Geïntrojecteerde regulatie
o Oplossing
A-2/B-1/C-4/D-3
Het motivationeel continuüm o Het motivationeel continiuüm is van toepassing
Voor elk menselijk gedrag
Werken, sport en beweging, ecologie
Voor elk leeftijdsgroep
Kinderen en jongeren = kamper opruimen, huishoudelijke taken, studeren, fruit eten
Volwassenen = verkeersregels, medicatie, bewegen, huishoudelijke taken.
Interne en externe regulatie o Vallen samen met motivatie die ‘van binnen’ vs. ‘van buiten’ komt
Van binnen = introjectie, identificatie, integratie en intrinsieke motivatie
Van buiten = externe regulatie o Vallen niet samen met het onderscheid autonome vs. gecontroleerde motivatie o Het wijst op het cruciale onderscheid tussen ‘zelf’ en ‘persoon’
‘Zelf’ = proces van toenemende synthese en integratie
‘Persoon’ = elke motivationele kracht of psychisch materiaal dat zich niet langer buiten ons bevindt
o Niet alle interne drijfveren zijn reeds geassimileerd en dus congruent met het op groei gerichte zelf
2.1. Eigenaarschap verwerven
Internalisatie o Proces van internalisatie is een tweede belangrijke uiting van organismische groei naast
intrinsieke motivatie. o Het is een proces waarbij individuen op een actieve wijze bepaalde aangereikte externe
overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties geleidelijk aan transformeren in persoonlijke gewaardeerde attributen, waarden of gedragsstijlen.
o Het is zich eigen maken van deze overtuigingen, attitudes-en gedragsregulaties en ze opnemen binnen het zelf
o Naarmate we de redenen voor het stellen van initieel oninteressante activiteiten meer verinnerlijken, voeren we deze activiteiten uit met een groter gevoel van autonomie of psychologische vrijheid
Het internaliseren van aanvankelijk extern gestuurde gedragsregulaties representeert een actief verinnerlijkingsproces = attitude-of mentaliteitswijziging
o Internalisatie is een zeer belangrijk proces bij socialiseren van mensen in onze samenleving
51
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.2. Naar toenemende eigenaarschap
Interalisatieproces o Verloopt niet altijd succesvol o De reden om een activiteit uit te voeren kan men in verschillende mate verinnerlijken
Er worden hierdoor verschillende types extrinsieke motivatie onderscheiden
2.2.1. Externe druk
Externe regulatie o De activiteit wordt uitgevoerd of een regel wordt gerespecteerd om aan externe verwachtingen te
voldoen, om een beloofde beloning te krijgen of om een dreigende straf te vermijden o Voorbeelden
… mijn ouders dwingen mij hiertoe
… mijn ouders me anders bepaalde privileges zouden afnemen
…mijn ouders me anders zouden straffen o Gekenmerkt door een extern gepercipieerde causaliteitslocus o Meest herkenbare vormen van externe gedragsregulatie: beloning en straf o Er is sprake van een ‘als… dan’-relatie
Het gevoel van externe verplichting komt des te sterker op naarmate het vertonen van het opgedragen gedrag een noodzakelijke voorwaarde is om een beloning te verkrijgen of om een straf te vermijden
o Een effectieve vorm van gedragsregulatie
Zolang een beloning wordt aangeboden, is de kans reëel dat het gewenste gedrag wordt vertoont
Problemen duiken op als de beloning niet langer wordt aangeboden o Bevindt zich helemaal LINKS op het internalisatiecontinuüm
2.2.2. Interne druk
Geïntrojecteerde regulatie o Onszelf onderdruk zetten om bepaalde zaken van onszelf gedaan te krijgen -> druk hoeft dus
niet noodzakelijk van buitenaf te komen o Introjectie = de gedragsregulatie werd naar ‘binnen gegooid’, maar is nog niet volledig aanvaard
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
52
o Voorbeelden
… ik me anders slecht zou voelen over mezelf
… ik me dan pas trots kan voelen over mezelf
… ik me dan beter voel over mezelf o Een type regulatie die nog vrij gedwongen van aard is
Men voert het gedrag uit om gevoelens van schaamte, schuld of angst te vermijden, om het ego of het eigenwaardegevoel op te krikken of om trots te kunnen zijn op zichzelf
o Interne spanning komt voor uit het vermijden van negatieve gevoelens als uit het nastreven van positieve gevoelens
Gemeenschappelijke basis: een conditionele aanvaarding van de eigen persoon (zelfkritisch vs. trots)
o D.m.v. de introjectie vormt de jongere een interne versie van de kritische evaluatie van zijn gedrag die werd gegeven door zijn socialisatiefiguren
Kritische boodschap van de ouders: “Je bent oud genoeg om je huiswerk zelf te maken.” vertaalt zich in een interne kritische stem: “Ik moet zorgen dat ik dit huiswerk alleen kan maken.” = voorwaardelijke zelfaanvaarding
‘Voor-wat-hoort-wat’-houding passen we toe op onszelf
We kunnen pas tevreden zijn met onszelf indien we alle taakjes op onze to-do-lijst hebben afgewerkt. Zo niet: een bron van zelfkritiek
o Nog steeds gekenmerkt door een externe causaliteitslocus
Gedragsregulatie niet langer gestuurd wordt door externe, maar door interne factoren, MAAR de gedragsuitvoering wordt niet als vrijwillig ervaren
Slechts gedeeltelijk geïnternaliseerd, want nog GEEN onderdeel van het ‘zelf’ o Relatie tussen introjectie en voorwaardelijke/contingente zelfwaarde
Voorwaardelijke eigenwaarde: kenmerkend voor mensen die hun gevoel van eigenwaarde ophangen aan het voldoen van bepaalde standaarden
o Bevindt zich meer naar RECHTS op het internalisatiecontinuüm
Dit komt omdat de gedragsregulatie niet langer gestuurd wordt door externe, maar door interne factoren
2.2.3. Volwaardig eigenaarschap
Geïdentificeerde regulatie o We handelen op een meer vrijwillige wijze als we ons vereenzelvigen of identificeren met de
waarde die wordt gediend met ons gedrag
We begrijpen het belang van het gedrag in het licht van de doelen die we persoonlijk relevant vinden en wensen te begrijpen
We verwerven m.a.w. eigenschap over ons gedrag omdat we de gedragsregulatie hebben geïnternaliseerd of verinnerlijkt
We voeren activiteiten uit met een groter gevoel van keuze en psychologische vrijheid o Voorbeelden
… dit een keuze is waar ik me volledig achter kan scharen
… ik deze persoonlijk zinvol vindt
… ik volledig achter deze beslissing sta o Bevindt zich nog meer naar RECHTS op het internalisatiecontinuüm
Geïntegreerde regulatie o Een nog rijpere vorm van internalisatie
Wanneer we de redenen, waarmee we ons identificeren, integreren vinnen andere waarden en doelen
53
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Niet langer een conflicterend geheel, maar een coherent systeem van waarden, doelen en motieven
o = Integratie
= de meest volwaardige vorm van internalisatie
Vereist veel zelfkennis en cognitief inzicht in het functioneren
Dankzij zelfreflectie kunnen we de waarde van een activiteit goed inschatten en deze ook volledig onderschrijven = proces van ‘zelfonderschrijving’
o Wordt gekenmerkt door een intern gepercipieerde causaliteitslocus o Bevindt zich nog meer naar RECHTS op het internalisatiecontinuüm
2.3. Behoeftebevrediging als katalysator van het internal isatieproces
Behoeftebevrediging o Kinderen plezier laten beleven
Belangrijk dat hun behoeftes aan autonomie en competentie worden ondersteund
De behoefte aan relationele verbondenheid fungeert meer op de achtergrond (stippellijn)
MAAR speelt wel een belangrijke rol in het internalisatieproces (rode lijn)
Verwerven van eigenaarschap over gedrag, normen en waarden, waartoe men spontaan niet geneigd is
Sneller een regel verinnerlijken indien deze wordt opgedragen door een persoon met wie we een hechte band hebben
2.4. Motivationeel vocabularium: complex, maar elegant
2.4.1. Over mOEtivatie en zin of ‘goesting ’
Drijfveren o Over het geheel worden er vijf drijfveren onderscheiden
Deze worden gekenmerkt door een toenemende mate van autonomie, naargelang we langs het continuüm naar rechts opschuiven
o De vijf subtypes kunnen vereenvoudigd worden tot twee grotere categorieën
Gecontroleerde of gedwongen motivatie = ‘moetivatie’
Autonome of vrijwillige motivatie = ‘zin’/ ‘goesting’
Hieronder vallen drie types gedragsregulatie
Persoonlijke zinvolheid (geïdentificeerde gedragsregulatie)
Harmonie (geïntegreerde gedragsregulatie)
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
54
Plezier (intrinsieke motivatie)
2.4.2. Theoretische muggenzifteri j? Over interne en externe
regulatie
Interne en externe regulatie o Vallen samen met motivatie die ‘van binnen’ vs. ‘van buiten’ komt
Van binnen = introjectie, identificatie, integratie en intrinsieke motivatie
Van buiten = externe regulatie o Vallen niet samen met het onderscheid autonome vs. gecontroleerde motivatie o Het wijst op het cruciale onderscheid tussen ‘zelf’ en ‘persoon’
‘Zelf’ = proces van toenemende synthese en integratie
‘Persoon’ = elke motivationele kracht of psychisch materiaal dat zich niet langer buiten ons bevindt
o Niet alle interne drijfveren zijn reeds geassimileerd en dus congruent met het op groei gerichte zelf
2.4.3. Het paraplubegrip autonomie: vri jwil l ig functioneren en
onafhankeli jkheid
Autonomie
o Het is een paraplubegrip Het heeft verschillende betekenissen.
Autonomie mogen we niet verwarren met zelfstandigheid
Het is niet omdat een kind terugvalt op iemand dat het niet meer autonoom is
Vergelijking van autonomie in de ZDT-visie en de klassieke ontwikkelingspsychologie
Psycho-analytische visie = separatie-individuatie
ZDT-visie
2.4.3.1. Autonomie als onafhankeli jkheid
Psycho-analytische visie = separatie-individuatieproces o Autonomie betekent hier dat kinderen maken zich fysiek en emotioneel los van de ouders
(separatiefase) om gradueel op eigen benen te staan (individuatie/onafhankelijkheid)
2 belangrijke fases in de kleutertijd
Fallische fase = oedipuscomplex o Loskomen uit de symbiotische knelling o Overnemen van waarden en normen die de vader vertegenwoordigt o Geboorte van super-ego om liefde van vader te behouden en schuld te vermijden
Adolescentiefase o Loskomen van geïnternaliseerde ouderlijke voorstellingen o Ouder-kind relatie wordt gekenmerkt door ‘normal conflictuel condition’ o Zich richten naar peers: libidinale energie-verschuiving
Separatie-individuatie tijdens adolescentie resulteert in
Gedragsmatige autonomie o Beter in staat zijn om gedrag en beslissingen te reguleren
Identiteitskeuze, kleren
Emotionele autonomie o Ouders minder idealiseren en er minder afhankelijk van zij
Jezelf kunnen troosten
Cognitieve autonomie o Groter zelfvertrouwen en het gevoel hebben het leven aan te kunnen
55
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Kortom: o Het loskomen van de ouders is noodzakelijk om verantwoordelijkheid te kunnen opnemen.
Autonomie wordt hier gelijkgesteld met zelfstandigheid
2.4.3.2. Autonomie als vr i jwil l ig functioneren
ZDT-visie o Men maakt een onderscheid tussen vrijwillig en gedwongen functioneren.
2.4.3.3. Onafhankeli jkheid, vri jwi l l ig functioneren en de
aanpassing van jongeren
Wat is het beste voor het welbevinden o ZDT opteert de mate van vrijwillig functioneren als belangrijk
Vrijwillig functioneren leidt tot bevredigen van de psychologische basisbehoeftes
2.4.3.3.1. Psycho-analytische v isie vs. ZDT: kort vergeleken
Psycho-analytische visie = separatie-individuatie
ZDT
Concept autonomie
Onafhankelijkheid, zelfstandigheid
afhankelijkheid, interdependentie, conformiteit = beroep doen op anderen
Concept autonomie
Psychologisch vrijwillig functioneren of reflectieve autonomie
heteronomie = handelen op basis van vreemde krachten
Implicatie
Autonomie en relationele verbondenheid
Twee potentieel conflicterende ontwikkelingslijnen
Transformeren van ouder-kind relatie in meer evenwichtige relatie
Balans zoeken
Autonomieontwikkeling is in het bijzonder belangrijk in de adolescentie
Leeftijdspecifiek
Implicatie
Autonomie en relationele verbondenheid
Twee synergetische ontwikkelingslijnen die elkaar versterken
Sky is the limit
Autonomie is relevant gedurende de volledige levensloop
Relevant over alle leeftijden heen
2.4.3.3.2. Overzicht van de combinatie van verschil lende
autonomieperspectieven
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
56
2.5. Wat de ZDT en Kochanska (niet) delen
ZDT KOCHANSKA
Stroming Motivatiepsychologie Morele ontwikkelingspsychologie
Jargon Motivatie Gehoorzaamheid
Leeftijdsgroep Basisschoolkinderen, adolescenten en volwassenen
Jonge kinderen
Methode Vooral vragenlijsten Vooral observaties
Reikwijdte Breder, fundamentele waarom-vraag mbt menselijk handelen in het algemeen
Exclusieve focus op wijze waarop een ouderlijk verzoek wordt ingewilligd en implicaties hiervan voor moreel functioneren
Invulling internalisatie
De mate waarin een gedragsregulatie, norm of regel wordt verinnerlijkt
(eigenaarschap verwerven) persisentie bij afwezigheid socialisatiefiguur wordt gezien als een gevolg van het internaliseren van regulatie ipv als uitdrukking van internalisatieproces zelf (Kochanska)
Het vertonen van regel- en normconform gedrag in afwezigheid van een socialisatiefiguur
Algemeen gelijkenissen
Internalisatie als belangrijk proces in het socialiseren van mensen in onze samenleving
Gedifferentieerde visie: Kochanska mbt notie gehoorzaamheid en ZDT mbt notie extrinsieke motivatie
Kwalitatief verschillende types gehoorzaamheid vertonen overlap met verschillende types extrinsieke motivatie: toegewijde en situationele gehoorzaamheid zijn grotendeels vergelijkbaar met respectievelijk geïdentificeerde en externe regulatie binnen ZDT
57
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Take-home boodschap:
We kunnen druk ervaren van de buitenwereld, maar ook onszelf onder druk zetten
We voeren een activiteit meer vrijwillig uit naargelang we de reden voor het gedrag meer verinnerlijkt hebben.
Volwaardig eigenaarschap ervaren we als de activiteit én op zichzelf zinvol is én harmonieus ingebed is tussen bestaande waarden, interesses en overtuigingen.
Of een activiteit intrinsiek dan wel extrinsiek gemotiveerd is, is minder van belang dan of de activiteit autonoom dan wel gecontroleerd gemotiveerd is.
Autonomie zoals begrepen in de ZDT is onderscheiden van autonomie begrepen als onafhankelijkheid.
De overeenkomsten tussen de ZDT en Kochanska’s opvattingen zijn opvallend, al definieert Kochanska internalisatie o p een meer gedragsmatige en minder procesmatige wijze.
3. De ontwikkeling en voordelen van vri jwil l ige motivatie
3.1. Een ontwikkelingspsychologische kijk op het
zelfdeterminatiecontinuüm
3.1.1. Een mooi geordend patroon
Continuüm o Verschillende regulatietypes liggen op een continuüm van relatieve autonomie of psychologische
vrijheid o Gevolg
Naast elkaar liggende types regulatie correleren sterker
Externe en geïntrojecteerde regulatie
Verder van elkaar geleggen types regulatie correleren matig tot negatief
Externe regulatie en intrinsieke motivatie
3.1.2. Leefti jdsgebonden ontwikkeling
Organismische integratietendens o Spontane evolutie naar een meer autonoom functioneren over tijd onder de behoefte
ondersteunende omstandigheden
Kamer opruimen omdat het moet vs. kamer opruimen zodat men alles beter terugvindt.
Chandler en Connel studie o Interviewen van 4 leeftijdsgroepen (5-7,7-9,9-11,11-13) o Selecteren van 6 oninteressante activiteiten – via pilootstudie
Kamer opruimen, tanden poetsen, op tijd naar bed gaan,…
o Reden van activiteit uitvoeren?
Extern = kamer opruimen, anders wordt mama boos
Geïnternaliseerd = kamer opruimen, omdat ik zo alles terug kan vinden o Score van extern, geïnternaliseerd of intrinsieke motivatie
Individuele proportiescores = Had een kind 4 van de 6 keer extern geantwoord dan kreeg die een score van .66
Gemiddelde proportiescores per leeftijdscategorie
2 bevindingen
Afname in externe regulate over tijd
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
58
Toename in internalisatie over tijd
Geen leeftijdsverschillen in intrinsieke motivatie
Onderzoek Sheldon – uitbreiding van Chandler en Connel’s studie o Studie bij volwassenen in plaats van kinderen o Meten van alle regulatietypes (externe, geïntrojecteerde, geïdentificeerde, intrinsieke regulatie) en
de introjectie/eigen maken van de activiteiten o 3 relevante activiteiten
Belastingen betalen, fooi geven, gaan stemmen o Relatieve autonomie index (RAI)
De verschillende regulatie types gaat men een gewicht toekennen, afhankelijk van hun plaats in het continuüm.
Een hogere score op RAI betekent dat iemand meer vrijwillig of zelf gedetermineerd handelt. o Resultaat
Er zijn verschillen in de mate waarin de activiteiten vrijwillig werden uitgevoerd.
Eerder vrijwillig fooi geven dan gaan stemmen
De resultaten geven aan dat naarmate de mensen ouder worden, ze meer vrijwillig activiteiten uitvoeren
Er is een positieve samenhang tussen RAI en leeftijd o Effecten internaliatie op welzijn.
3.1.3. Zijn sommige normen gemakkeli jker te aanvaarden door
jongeren dan anderen?
Voltrekt dit internalisatieproces zich in elk domein op dezelfde wijze? o Onderzoek Vosch
Als ouders regels formuleren met betrekking tot het morele en persoonlijke domein welke worden het gemakkelijkst geïnternaliseerd?
Moreel, conventioneel en prudentiële domein: o Men aanvaardt interferentie van ouders en het introduceren van ouderlijke
regels gemakkelijker o Grotere eigenaarschap in domeinspecifieke regels
Persoonlijk domein o Men wil hier zelf inspraak over en ouderlijke interferentie wordt ervaren als
illegitiem, bemoeizuchtig en controlerend o Minder eigenaarschap en meer verzet in domeinspecifieke regels
Vaststelling
Meer motivatie in het morele domein, zowel gecontroleerde als autonome motieven
Grafiek
59
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Take-home boodschap:
Betekenisvolle samenhang tussen verschillende types motivatie
Rol van leeftijd
Domeingebonden proces
3.2. De effecten van moetivatie en vri jwil l ige motivatie
Maakt het een verschil uit of iemand autonoom dan wel gecontroleerd gemotiveerd is? o Gemoetiveerd zijn
Meer uitstellen
Oppervlakkiger leren, niet diepgaand
Iets doen omdat het moet kost veel energie o Voorbeeld
Moeder bellen op kot o Overzicht
3.2.1. Voorbereidingsfase
Gecontroleerde motivatie Autonome motivatie
Minder uit eigen beweging leren, maar eerder onder druk
Uitstellen van leren
Minder goed inplannen
Als we iets graag willen doen, dan maken we er sneller werk van
Meer zin voor initiatief en proactiever handelen
Onderzoek omtrent de rol van verschillende regulatietypes bij verschillende leeftijdsgroepen en verschillende
domeinen toont aan dat
(1) De verschillende regulatietypes op een onderliggend continuüm van toenemende autonomie geplaatst kunnen worden;
(2) Bij het ouder worden moetivatie minder een rol speelt ten voordele van een meer prominente rol voor autonome motieven;
(3) Er verschillen bestaan tussen domeinen in termen van motivatie om ouderlijke regels te volgen.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
60
3.2.2. Taakuitvoering
3.2.3. Functioneren in prestatiesituaties
3.2.4. Open en defensief functioneren en welbevinden.
Autonoom functioneren gaat samen met o Meer openheid voor e mening en ideeën van anderen, terwijl gecontroleerde motivatie defensief
functioneren voorspelt o Grotere ontvankelijkheid voor feedback o Een hoger welbevinden o Een minder sterke bedreiging voor het eigenwaarde bij tegenslag en negatieve ervaringen o Beter in ons vel zitten en meer tevreden zijn met onszelf en ons leven
Take-home boodschap:
De verschillende types motivatie hangen op een logische wijze met elkaar samen: hoe dichter ze naast elkaar staan op het zelfdeterminatiecontinuüm, hoe groter de kans dat ze hand in hand gaan
Naarmate we ouder worden, functioneren we meer vrijwillig en minder gedwongen, wat ons welbevinden ten goede komt
Normen die behoren tot het persoonlijk domein (bv. vriendschappen) worden door jongeren minder snel aanvaard
Autonome motivatie heeft talrijke voordelen, zowel in de voorbereidingsfase en tijdens de taakuitvoering als tijdens een meer stresserende prestatiefase. Dergelijke effecten werden in talrijke domeinen en leeftijdsgroepen gevonden
Gecontroleerde motivatie Autonome motivatie
Minder geabsorbeerd raken in de activiteit en minder grondig opnemen
Minder geconcentreerd werken (bv. Facebook tijdens leren)
Weg van de minste weerstand kiezen
Hanteren van diepgaande verwerkingsstrategieën, meer kritische instelling
Meer concentratie tijdens taakuitvoering
Initiatief nemen
Gecontroleerde motivatie Autonome motivatie
Tendens om op te geven en op langere termijn af te haken
Op korte termijn: zolange externe factoren (beloning, straf) aanwezig zijn, worden de inspanningen opgebracht
Geïntrojecteerde regulatie: vergt meer energie dan autonome regulatie
Toenadering-vermijdingsconflict: tendens om opgedragen gedrag te beginnen en vol te houden, maar tezelfdertijd neiging om gedrag te ontlopen omdat het niet conguent is met onze persoonlijke waarden en interesses
Grotere en meer aanhoudende inspanning: draagt bij tot een grotere activiteitsgraad tijdens één enkel les LO
Autonoom gemotiveerde personen bewegen meer intens en verbranden meer calorieën
Gebruik van taakgerichte copingstrategieën
61
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
4. Besluit : Waarom investeren in de groeiprocessen intr insieke motivatie
en internal isatie?
Vanuit ZDT kan gesteld worden dat o … het levendig houden van de verwondering, leervreugde en nieuwsgierigheid (intrinsieke
motivatie) o … het bevorderen van eigenaarschap over aangereikte normen en waarden (internalisatie)
kerndoelstellingen zijn van ontwikkeling, want dit zijn de routes naar …
het nemen van spontane en duurzame verantwoordelijkheid voor het
leerproces/functioneren slaafse gehoorzaamheid
Het ontwikkelen van de capaciteit tot zelfreflectie en een kritische ingesteldheid passiviteit en onverschilligheid
Het ontwikkelen van een open en receptieve, interpersoonlijke houding naar anderen
(bijv., empathie) zelfgecentreerde en defensieve houding
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
62
OVER ZELFBEHEERSING, MORALITEIT EN VRIJWILLIG
FUNCTIONEREN
Hoofdstuk 5
1. “Meer karakter, dat heeft mijn kind nodig!”
Voorbeeld
Gezinssituatie: Kamer opruimen
Expliciete oproep tot meer zelfdiscipline en verantwoordelijkheidszin door de moeder.
Maatschappelijk vlak
Activeren van obese personen, werkzoekenden, verslaafde want deze personen vertonen te weinig karakter
Activeren = aanmoedigen tot grotere zelfdiscipline en zelfstandigheid
Karakter o Personen met karakter handelen verantwoordelijk, vertonen wilskracht en zelfdiscipline o Ze zijn in sterke mate zelfstandig en vertonen een grote mate van zelfbeheersing o Karakter is een belangrijke eigenschap om niet aan onze impulsen toe te geven
Zelfbeheersing o De capaciteit om onmiddellijk impulsen en verlangens te weerstaan ten voordele van het bereiken
van een langere-termijndoel o Gebrek = problemen zoals drugsgebruik, overmatig eten of kopen, … o Het is een indicator en uitkomst van succesvolle socialisatie
Internalisatie = weerstaan aan impulsen zonder dat er een socialisatie figuur hierop wijst, wat verder verwijst op zelfbeheersing, die op zijn buurt aantoont dat er een succesvolle socialisatie plaatsvond.
o Het meest bestudeerde fenomeen in diverse takken van de psychologie
Tempramentsliteratuur o ‘effortful control’
verwijst naar de mate waarin kinderen een dominante respons kunnen afremmen (inhiberen) ten voordele van een subdominante respons
Kinderen blijven geconcentreerd tijden het maken van hun huisw’erk en dromen niet weg of kijken niet hun Facebook na -> getuigt van zelfbeheersing
Sociale psychologie o In welke mate vergt het uitoefenen van zelfbeheersing energie?
Kinderen die zich moeten flinkhouden op school
Gezondheidspsychologie o Kunnen we eetproblemen beschouwen als voorbeelden van gebrekkige zelfbeheersing
Eetbuiten
Morele ontwikkelingspsychologie o Zelfbeheersing is cruciaal opdat kinderen – in afwezigheid van socialisatiefiguur –
moreel verantwoord gedrag zouden stellen en schuld zet aan tot zelfbeheersing.
Niet spieken op een examen
Kanttekeningen over het naar voorschuiven van zelfbeheersing als kerndoelstelling o Dit zijn stellingen die (in)direct kunnen worden afgeleid uit de definitie en theorievorming omtrent
zelfbeheersing in ontwikkelingspsychologisch onderzoek
Motivationele basis van zelfbeheersing
63
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1. “Schuldgevoel en zelfbeheersing zijn twee handen op één buik”
Schuldgevoel speelt een esentiële rol bij zelfbeheersing omdat ze signaleren wanneer we tekortschieten in het halen van standaarden en meer discipline vereist is
Ontwikkelingspychologie: adaptieve rol toegekend aan schuld
ZDT: gedragsregulatie gebaseerd op schuld niet beschouwd als het summum van moraliteit en wordt gewezen op de risico’s geassocieerd met gedrag dat gemotiveerd is door schuldgevoel
2. “Zelfbeheersing is per definitie ‘gemoetiveerd’
Zelfbeheersing: ‘we zijn een politieagent van ons eigen functioneren’
Kinderen moeten leren zichzelf te beheersen en te controleren
Niet alleen een zaak van moeten, maar ook er bestaat ook een vrijwillige vorm van zelfbeheersing
3. “Moreel gedrag is niet intrinsiek gemotiveerd”
Morele ontwikkeling
Zelfbeheersing is het vertonen van prosociaal gedrag gebeurt zelfden of nooit spontaan
We moeten hiertoe gesocialiseerd worden, waarbij we leren om agressieve en egocentrische impulsen onder dwang te houden
Ontwikkeling van zelfbeheersing 4. “Zelfbeheersing ontstaat pas na externe controle”
Kinderen moeten eerst druk van buitenaf voelen voordat ze interne controle en zelfbeheersing ontwikkelen
Internalisatieproces als een stadiamodel: vormen van types regulatie die we één voor één moeten beklimmen
5. “Personen met een gebrekkige zelfbeheersing dienen geresponsabiliseerd te worden”
Als personen weinig zelfbeheersing tonen, dan ontstaat al snel de drang om hen wakker te schudden door hen op hun plichten te wijzen en hen aan te manen tot grotere verantwoordelijkheid en zelfstandigheid
Dit is niet wenselijk vanuit het ZDT-perspectief
Motivationele basis van zelfbeheersing = paragraaf 2
Ontwikkeling van zelfbeheersing = paragraaf 3 en 4
Schematische voorstelling
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
64
Take-home boodschap:
Zelfbeheersing verwijst naar de capaciteit om onmiddellijke impulsen en verlangens te weerstaan ten voordele van het bereiken van langere-termijndoelen. Wilskrachtige en gedisciplineerde kinderen kunnen zichzelf beter beheersen
Zelfbeheersing brengt talrijke voordelen met zich mee en het verwerven van zelfbeheersing vormt de kerndoelstelling van ontwikkeling volgens veel ontwikkelingspsychologen en ouders
2. Over vri jwil l ige en gedwongen zelfbeheersing
2.1. Schuld als moreel alarmsignaal en als
motivationele dri jfveer voor zelfbeheersing
Rol van schuld en internalisatie
Kochanska o Schuldbewustzijn ervaren = indicatie van moraliteit
Psychopaten ervaren geen wroeging of schuld na het stellen van een wandaad (geen moraliteit)
o Schuld als uitkomst bij transgressie van norm= reactieve rol o Voorbeeld
Vriend pijn doen = schuldgevoel ervaren o Gebrek aan schuldgevoel is problematisch o Schuld wordt als adaptief gezien o Internalisatie
Stellen van norm-compatibel gedrag terwijl socialisatiefigureren afwezig zijn = persistentie gedrag
ZDT o Vermijden van schuldgevoelens kan een drijfveer zijn voor het stellen van (moreel
verantwoord) gedrag
De drijfveer kan variëren volgens eigenaarschap
o Schuld als introjectie = proactieve rol het reguleren van gedrag op basis van schuldgevoelens weerspiegelt geïntrojecteerde regulatie
Niet spieken = anders schuldgevoel ervaren o Schuld wordt gezien als de niet meest optimale drijfveer omdat het spanning en intern
conflict met zich meebrengt
Je wilt dat je kinderen handelen niet omdat ze zich anders schuldig zouden voelen, wel omdat ze het zelf zo vinden te horen.
o Internalisatie
Stellen van normconform gedrag is geen voldoende voorwaarde om kwaliteit van internalistatie van verzoek te beoordelen, want normcomform gedrag kan gevoed zijn door verschillende motieven
Arno = schuldgevoel
Antoine = inzicht in het grotere nut ervan
65
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Algemeen o Schuld blijkt adaptiever dan schaamte, want gepaard met
sterkere gedragstendens, maar de vaststelling dat het opborrelen van schuldgevoelens een inherent onderdeel is van moraliteit, betekent nog niet dat het vermijden van schuldgevoelens een optimale drijfveer zou zijn voor het stellen van prosociaal gedrag of het vermijden van antisociaal gedrag
o De drijfveer is belangrijker dan het gestelde gedrag o Schuld gedreven zelfbeheersing fungeert niet als het eindpunt in de ontwikkeling o Schuld is een emotie die men ervaart nadat men faalt om een norm te respecteren o Schuld kan aanzetten tot zelfbeheersing
Empirische evidentie
Onderzoek Weinstein en Ryan
Taak o Volwassenen dienden dagboek bij te houden waarin ze schreven wanneer ze iemand
hielpen uit gecontroleerde/autonome al dan niet gedwongen motieven
Conclusie o Het bieden van hulp bleek op zich het welbevinden niet te voorspellen, alleen als de
hulp vrijwillig werd geboden o Indien de geboden hulp gedwongen was, dan bleek deze ongunstigere effecten met
zich mee te brengen dan geen hulp o De hulp wordt kwalitatief beter beoordeeld
indien de helper autonoom gemotiveerd was o Kunnen schuldgevoelens dan geen rol spelen
in ons motivationeel functioneren?
Grafiek o 1ste kolom = hulp o 2de kolom = geen hulp o 3de kolom = ongemotiveerde hulp
Hulp in functie van welzijn o Hulp bieden is niet altijd even goed voor je welbevinden. We
rapporteren een hoger welbevinden bij het niet aanbieden van hulp dan bij het verplicht toedienen van hulp
o Is alle hulp even behulpzaam? = partner die ziek is ervaart verschillende soorten hulp (hulp die anders gemotiveerd is)
Autonome hulp = meer welbevinden en minder rationeel conflict voor de hulpverlener. Voor de patiënt wordt de hulp als minder belastend gezien.
Gemoetiveerde hulp = meer ruimte voor rationeel conflict. Patiënt voelt aan dat de hulp niet oprecht is.
Schuld als drijfveer
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
66
Samenvattend o Schuld is een emotie die hoort op te borrelen nadat men heeft gefaald om een morele norm te
respecteren
Indien men geen schuld ervaart = ‘gewetenloos’ o Opspelende schuldgevoelens kunnen ook aanzetten tot zelfbeheersing
Ze zetten aan tot gewenst gedrag of weerhouden ons van het vertonen van ongewenst gedrag o Echte groei toont zich in het feit dat we ons houden aan maatschappelijk wenselijk gedrag en aldus
zelfbeheersing vertonen omdat we er persoonlijk van overtuigd zijn o Doelstelling van socialisatie: de ontwikkeling voorbij schuld te stimuleren: schuldgedreven
zelfbeheersing fungeert niet als het eindpunt van ontwikkeling
2.2. Vrijwi l l ige zelfbeheersing vergt minder energie
Zelfbeheersing o 1ste visie: Idee dat we de politieagent zijn van ons functioneren. We
beteugelen onszelf en houden onze impulsen/ bevliegingen onder controle
Een zaak van moetivatie o 2de visie: Maar zelfbeheersing kan ook vrijwillig gemotiveerd zin
Gevarieerde motivationele basis van zelfbeheersing
Zelfbeheersing is niet persé dus een zaak van moetivatie o Het vergt veel energie en is ego-uitputtend
We beschikken slechts over een beperkte hoeveelheid energie die verbruikt wordt bij het onderdrukken van onmiddellijke bevrediging
De mate waarin zelfbeheersing uitputting vergt, is afhankelijk van de redenen waarom we ons zelf beheersen.
Wilskrachtig gedrag gestuurd door autonome = vergt minder energie
Gedwongen gedrag = vergt meer energie
Empirische evidentie voor ego-uitputting o Het uitoefenen van zelfbeheersing op een eerst taak zorgt ervoor dat we minder in staat zijn tot
zelfbeheersing tijdens een tweede taak. o Activeren van ofwel autonome dan wel gecontroleerde motieven voor zelfbeheersing o Experiment
Deelnemers kregen in twee condities ofwel radijzen (lage weerstand) ofwel chocolade (hoge weerstand) aangeboden en dit gebeurde op een autonome of gedwongen manier.
Meten van prestatie bij een tweede taak die veel concentratie vergde. o Grafiek
Onafhankelijke variabele 1= radijs en chocolade
Onafhankelijke variabele 2 = andere manier van aanbieden: autonoom vs. verplicht
Er is sprake van een interactie-effect, niet van een hoofdeffect (maar kan eventueel wel zijn voor het aangeboden voedsel)
Chocolade in combinatie met controle = gedwongen zelfbeheersing op eerste taak is beste voorspeller in aantal fouten op de tweede taak.
In de radijsconditie maakte de soort wilskracht niets uit
67
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Conclusie
Autonome motivatie vormt een buffer tegen uitputting die met zelfbeheersing gepaard kan gaan
Autonome gedragsregulatie kan ook nieuwe energie vrij maken en gevoelens van vitaliteit oproepen.
Autonoom functioneren speelt een rol op twee vlakken
Regulatiefunctie o Verschillende motivationele basis van zelfbeheersing
Selectiefunctie o Verschillende mate van blootstelling aan prikkels, die zelfbeheersing vergen.
De weg is met minder obstakels bezaaid
Autonome motivatie draagt bij tot taakabsorptie en flowerervaringen
Samenvattend
o Zelfbeheersing hoeft niet noodzakelijk door schuld en ‘moetivatie’ gedreven te zijn o Hoe meer zelfbeheersing vrijwillig van aard is, hoe minder energie deze zelfbeheersing vergt,
waardoor er ook meer energie overblijft o Met autonome regulatie van doelen worden verleidingen ook minder als verleidingen
waargenomen -> de zelfbeheersing kan daardoor grotendeels uitblijven
2.3. Morele sensitiviteit: intrinsieke motivat ie als
alternatief voor zelfbeheersing
Prosociaal gedrag, empathische gevoelens en rechtvaardigheidsgedrag o Ze ontstaan door internalisatie maar we hebben er ook aangeboren
sensitiviteit voor moraliteit alsook potentieel voor empathie en prosociaal gedrag.
Empathie
o Het is een ‘hard-wired’ menselijke capaciteit
Het zit verankerd in de neurofysiologische circuits o Het is het meevoelen van emoties van iemand anders. o Spiegelneuronen zorgen ervoor dat we een motorische imitatie van de gelaatsuitdrukking van
andere maken = dit proces is al aanwezig bij baby’s. o Empathische reacties
Medeleven en bezorgdheid tonen = perspectief innemen = cognitief
Vormt de basis voor sympathie
sympathie eerder affectief
~ZDT o De vroege, misschien aangeboren, aanwezigheid van moraliteit en empathie ligt in de lijn met ZDT
ZDT = mensen zijn van nature uit op groei en integratie
Experiment o Jonge peuters vertonen zelfs medeleven naar slachtoffers die geen emotionele signalen uitzenden o Benodigdheden voor het experiment
Proefleider 1 (Mark
18-maanden oude peuters
Bezit
Creatie o Taak
Fase 1: Proefleider 1 is zeer uitgelaten over bezit/creatie
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
68
Fase 2:
Experimentele conditie: proefleider 2 neemt bezittingen af en maakt creactie voor de ogen van de peuter stuk op een agressieve wijze (“Ik zal dit nu stuk maken/afnemen”)
Controleconditie: minder pijn berokkenen (bv. ander blad scheuren); proefleider 1 vertoont geen emoties
Fase 3: De reactie van het kind wordt geobserveerd gedurende 15 seconden en wordt gecodeerd
o Procedure: Hoe zou je het medeleven van deze peuters beoordelen?
Kwantitatieve indicatoren
Latentietijd voor eerste blik naar proefleider 1
Duur van de blik gericht op proefleider 1
Kwalitatieve indicatoren
Bezorgdheid: bv. triestige ogen, wenkbrauwen optrekken
Checken nagaan hoe proefleider 1 reageert; zich verwachten aan een reactie o Resultaten
o Procedure (nog een extra stap)
Fase 4: Mate waarin peuters prosociaal gedrga vertonen
Peuter krijgt 2 ballonnen
Proefleider 1 heeft één helium ballon
Proefleider laat ballon schieten
Porsociaal gedrag van kind wordt gemeten o Resultaten
69
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Take-home boodschap:
Zelfbeheersing en schuld gaan doorgaans hand in hand: schuldgevoelens fungeren als een alarmsignaal dat zelfbeheersing activeert.
Hoewel de afwezigheid van schuldgevoelens wijst op een gebrekkige morele ontwikkeling, zijn schuldgevoelens niet noodzakelijkerwijs de beste drijfveer voor ons (moreel) handelen.
Succesvolle socialisatie vereist mee dan het verwerven van schuld gedreven zelfbeheersing: het betekent dat we volwaardig eigenaarschap en autonomie ervaren om maatschappelijk gewenst gedrag te vertonen.
Vrijwillige zelfbeheersing verbruikt onze beperkte energiereservoirs niet zo snel, integendeel, het kan zelfs energie vrij maken
Autonoom functioneren vereist minder zelfbeheersing, want we worden minder verleid door alternatieven
Baby’s en jonge peuters vertonen reeds een morele gevoeligheid, wat wijst op een aangeboren prosociale neiging.
3. Eerst externe controle en dan pas zelfbeheersing?
3.1. Is het zelfdeterminatiecontinuüm een
stadiamodel?
Is de ZDT een fasetheorie of een stadiatheorie
Basiskenmerken van een stadiamodel
1ste kenmerk = Structurele eenheid o Functioneren slechts door één stadium bepaald
2de kenmerk = Lineair-sequentieel o Alle stadia dienen één voor één doorlopen te worden
3de kenmerk = Irreversibiliteit/ onomkeerbaarheid o Geen terugval mogelijk als men één keer een stadium heeft doorlopen
Geen van deze kenmerken is van toepassing op de ZDT
1ste kenmerk o Het is geen structurele eenheid maar multigedetermineerd = iedere mense
vertoont op ieder moment een mix van gedragsmotieven o Motivatieprofiel = een specifieke combinatie van motieven die mensen vertonen
voor bepaald gedrag o Take home boodschap
Minder is soms meer. Het is niet steeds opportuun dat men gemotiveerd is (om te leren, te helpen), maar dat men een bepaalde type motivatie vertoont!
Dit type motivatie straalt niet enkel af op het persoonlijk functioneren, maar heeft ook een impact op de omgeving, omdat het type motivatie in variabele mate gepaard gaat met de broodnodige vitamines voor groei
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
70
2de kenmerk o Men kan zich spontaan aangetrokken voelen tot intrinsieke activiteiten. o Iemand kan ook onmiddellijk de persoonlijke zinvolheid van een bepaald gedrag zien,
zonder dat die persoon daarvoor eerst onder druk is gezet geweest. o Is externe druk een noodzakelijke overbrugging/springplank naar pleizer en
eigenaarschap?
Theorie: druk staat haaks op autonomie = het is cruciaal voor volwaardige internalisatie.
Praktijk: duwtje in de rug is soms nodig = voorstadium of voorbode o Illustratie 1: Onderlinge samenhang tussen de motieven
Bevestigd in longitudinaal onderzoek: externe regulatie voorspelt geen toename in plezier of zinvolheid over tijd
Het verband dis negatief van aard: hoe meer druk, hoe minder iemand het sporten zinvol of leuk vindt
o Illustratie 2: Leesmotivatie in het basisonderwijs
3de kenmerk o Terugval in het ZDT-continuüm is mogelijk o Onder invloed van een behoefteondermijnende omgeving kunnen we minder
gewenst gedrag plots weer als extern of intern verplichtende redenen vertonen. o De mate waarin de omgeving behoefteondersteunend dan wel behoefteondermijnend
is, speelt dus een cruciale rol in het faciliteren/afremmen van het internalisatieproces en de ontwikkeling van intrinsieke motivatie
Take-home boodschap:
Minder is soms meer. Het is niet steeds opportuun dat men gemotiveerd is (om te leren, te helpen), maar dat men een bepaalde type motivatie vertoont!
Dit type motivatie straalt niet enkel af op het persoonlijke functioneren, maar heeft ook een impact op de omgeving, omdat het type motivatie in variabele mate gepaard gaat met de broodnodige vitamines voor groei
3.2. Is externe druk een noodzakeli jke springplank op weg naar
eigenaarschap en plezier?
Externe druk o In de praktijk zien we dat kinderen een duw in de rug nodig hebben zodat ze de zinvolheid van
gedrag inzien/ plezier ontdekken en eigenaarschap verwerven wat is de wetenschappelijke ondersteuning hiervan?
ZDT ziet bevrediging van de autonomiebehoefte als de motor voor toenemende eigenaarschap en nieuwsgierigheid
71
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Externe druk correleert eerder met interne druk dan met persoonlijke zinvolheid o Vaak zien we dat externe druk pas op langer termijn vrucht afwerpt
Onderzoek o Externe noch interne druk op tijdstip in 1 droeg bij tot een toename in het zich vereenzelvigen met
de waarde van de leerstof of een toename in interesse men vond zelf een negatieve correlatie
Probleem van neerwaartse spiraal o Opgedragen activiteiten er varen we als een verplichting in plaats van een manier om interesse aan
te wakkeren. Zo kan de ervaren druk ons eerder doen afdwalen van een bepaalde activiteit dan onze intrinsieke motivatie aan te wakkeren
o Twee tegenargumenten
1ste argument = subgroep
Misschien is er een bepaalde ongemotiveerde groep/subgroep waarbij externe druk wel van belang is om hen aan te zetten tot actie = autonome motivatie kan wel verkregen worden door goed te voorzien in de basisbehoeften.
2de argument = gedoseerd
De druk moet gedoseerd zijn = matige in plaats van sterke hoeveelheid druk.
Minimale hoeveelheid druk is van belang om het kind tot actie te bewegen maar het mag niet van die aard zin dat het kind het vertoonde gedrag toeschrijft aan de opgevoerde druk = wordt ondersteund door de attributietheorie
o Onrechtvaardigheidshypothese
We kunnen ons gedrag niet rechtvaardigen op basis van externe factoren (druk), dit omdat ze niet saillant genoeg zijn= we zullen het gedrag aan onszelf toeschrijven: internalisatie
Algemeen o Té veel druk = externe attributie o Té weinig druk = geen gedrag o Externe druk is geen noodzakelijke stap en kan vervangen worden door een meer autonomie
ondersteunende stijl.
Take-home boodschap:
Het ZDT-continuüm is geen stadiamodel
Ons gedrag wordt altijd gedreven door diverse motieven
Verschuiving langs het ZDT-continuüm kan geleidelijk of abrupt verlopen en een terugval is mogelijk
In het tot op heden uitgevoerde onderzoek blijkt externe noch interne druk een voorspeller van een toename in eigenaarschap of nieuwsgierigheid. Het is er geen bewezen voorstadium van.
4. Zelfbeheersing veronderstelt zelfstandigheid
Ontwikkeling van proces van zelfbeheersing
o Sluit mooi aan bij de definitie van autonomie als onafhankelijkheid.
We worden eerst door anderen gecoached om onze impulsen te beheersen = later zelf doen zonder beroep te doen op anderen
Responsibiliserende aanpak personen die gebrekkige zelfbeheersing tonen worden expliciet aangemaand tot meer zelfstandigheid (=verantwoordelijkheid opnemen voor hun daden.
Dit leidt wel tot actie, maar wordt vaak gedreven door schuld-motieven de eigenwaarde van de mens staat op het spel, wat tot verzet kan leiden = een poging om zich af te zetten tegen de druk die ze ervaren.
Beter is om aandacht te schenken aan de factoren die de gebrekkige zelfbeheersing verklaren.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
72
Vaak terug te voeren naar gefrustreerde behoeftes die de energie opgebruiken die nodig zijn voor zelfbeheersing
Socialisatiefiguren kunnen vanuit nieuwsgierigheid proberen de situatie te begrijpen en de kinderen uit te nodigen om hun mening te geven en mee te reflecteren over de situatie zonder
de schuldvraag te willen beantwoorden = helpen benoemen van hun emoties vrijwillige zelfbeheersing bevorderen.
Schema
5. Verschi llende mensvisies: groei - versus deficitmodellen/tekortmodellen
Verschillen voor belang voor schuld en zelfbeheersing is het gevolg van verschillende mensvisies
Klassiek ontwikkelingspsychologisch perspectief
ZDT-perspectief
Mensbeeld Egocentrisch Prosociale natuur
Jong kind Premoreel Intrinsiek moreel
Moraliteit Schuldgedreven zelfbeheersing (geweten)
Oprechte empathie en vrijwillig prosociaal gedrag
Energetisch karakter Energieverslindend
Energieconserverend en potentieel energievrijmakend
socialisatiebenadering Externe sturing –instaleren van geweten, oproep tot zelfbeheersing
Voeden-faciliteren via behoefteondersteunende aanpak
Klassieke ontwikkelingspsychologisch perspectief o Is sterk geworteld in de psychoanalyse = idee dat de mens fundamenteel gedreven wordt door
impulsen en driften. o Schuldgevoelens zijn hierbij noodzakelijk om zelfbeheersing te sturen = houdt driften in bedwang/
sociaal aangepast gedrag is mogelijk. Schuldgevoelens hebben een regulerende functie. o Socialiseren = Schuldgevoel leren ervaren bij overtreden van normen alsook leren om
verantwoordelijkheid te nemen zonder ondersteuning van buitenaf. o Taak socialisatiefiguur = egocentrische impulsen met externe sturing in bedwang houden tot kind
het zelf kan. Kinderen zijn premoreel tot wanneer ze dit zelf kunnen.
ZDT-perspectief o Baby’s beschikken over een ruw moreel gevoel = wordt verder ontwikkeld wanneer
psychologische basisbehoefte worden voldaan alsook bij toenemende cognitieve en emotionele ontwikkeling.
o Er is ruimte voor intrinsiek gemotiveerde moraliteit
73
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Taak van socialisatiefiguur = moraliteit stimuleren door ondersteunen van ontluikende prosociale exploratiedrang van het kind
o Kinderen kunnen morele voorschriften eigen maken. o Ervaren van schuld kan informatief zijn, maar is slechts een tussenpunt naar morele ontwikkeling. o Eigenaarschap = naleven van moraliteit zal minder energie kost = zal energie leveren!
o Mate waarin gedrag moreel is = meten reden van moreel handelen (vrijwillig, schuldgevoel vermijden, externe druk,…). Gedrag is pas moreel = als het vrijwillig gesteld wordt!
Take-home boodschap:
Wanneer schuld een motief is voor gedrag is het gedrag vaak halfslachtig van aard en zijn er emotionele kosten aan verbonden.
Als we het plezier en de zinvolheid van de activiteit vergroten, dan zijn kinderen minder gevoelig voor verleiding en hebben ze minder zelfbeheersing nodig
Als mensen gedwongen worden tot zelfbeheersing vertonen, loont het meer de moeite om na te gaan wat de obstakels hiervoor zijn dan ze direct te vermanen tot meer zelfbeheersing.
Omdat kinderen van natuur moreel gevoelig zijn, kunnen socialisatiefiguren deze gevoeligheid proberen te voeden en te versterken.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
74
ONTMOETING EN VERZET: EEN GENUANCEERDE KIJK OP
ONGEHOORZAAMHEID
Hoofdstuk 6
1. Ongehoorzaamheid in Kochanska’s visie
1.1. Types ongehoorzaamheid
Passieve ongehoorzaamheid o Het negeren van de vraag o Het is een primaire defensieve strategie om het ouderlijke verzoek naast zich neer te leggen.
Afwijzen of rebellie o In woede uitbarsten o Gaat gepaard met een gebrekkige regulatie van de emotie woede o Doelstelling = eigen positie behouden, er is 1 mogeljike winnaar (kind) en verliezer (ouder)
Onderhandeling of assertiviteit o Actief het verzoek van de ouder ter discussie stellen
o Doelstelling = Tot een overeenkomst komen verzoek zal ingewilligd worden, maar niet in zijn originele vorm
o Het is een rijpere vorm van ongehoorzaamheid o Men verondersteld dat het ontstaan van onderhandelende weerstand pas kan ontwikkeld worden als
de peuter in staat is tot emotieregulatie.
Schema
Passieve ongehoorzaamheid
Rebellie – afwijzing Onderhandeling- assertiviteit
Actief/passief Passief Actief actief
Primair/complex Primair-defensief Primair-defensief-impulsief
Comolex-rijp-geavanceerd
Toename opstandig gedrag o +/- 2-3 jarige leeftijd en in de adolescentie = deel van de toenemende drang naar zelfstandig
functioneren.
1.2. Een zaak van onwil of onkunde?
Getuigt een gebrekkige gehoorzaamheid altijd van onwil of eerder van onkunde?
o Het verzoek wordt soms onvoldoende begrepen niet aangepast aan de cognitieve capaciteiten = ligt niet binnen de zone van de proximale ontwikkeling volgens Vygotski
75
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Experiment door Kaler en kopp o Zij onderscheiden 4 verschillende patronen. o 1ste onderzoeksvraag = ontwikkeling in begrip van verzoek volgens leeftijd o 2de onderzoeksvraag = is er een evolutie in goed begrepen gehoorzaamheid en goed begrepen
ongehoorzaamheid met de leeftijd o Methode = moeder en peuters van drie leeftijdsgroepen worden naar labo uitgenodigd. Daar
formuleren ze een tal van verzoeken ‘geef me de bal’, ‘geef het beertje een zoentje’.
o Uitkomst = scoren van twee zaken begrip van zelfstandige naamwoorden/werkwoorden alsook inwilling van het verzoek.
o Tabel
2 = kinderen gaan toevallig op het verzoek van de moeder in, ondanks het gebrek aan begrip ervan.
begrip
aanwezig afwezig
gehoorzaamheid aanwezig (1) (2)
afwezig (3) (4)
o Evidentie = Grafiek
De peuters vertoonden een leeftijdsgebonden toename in het begrip
Ze volgen bevelen beter op als ze begrepen werden
Goed begrepen gehoorzaamheid alsook goed begrepen ongehoorzaamheid neemt toe
Ongehoorzaamheid omwille van onbegrip neemt af
o Algemeen
Ongehoorzaamheid omwille van onkunde is te onderscheiden van rebellie en assertiviteit, maar kan wel aan de basis liggen van passieve ongehoorzaamheid
Gehoorzaamheid is niet enkel een zaak van onwil, maar ook van onkunde
Noodzaak om een verzoek af te stemmen op de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind.
1.3. Ontwikkeling van verschil lende types ongehoorzaamheid
Zelfstandig functioneren
o Kleuters > peuters ze hebben meer een eigen wil als gevolg van meer cognitief inzicht
Protest-of koppigheidsfase/anale fase o Kind durft meer in te gaan tegen een verzoek alsook erover te handelen
Effectiviteit o Onderhandelen is meer effectief dan rebellie of passieve gehoorzaamheid o Onderhandelen is een signaal van toenemende onafhankelijkheid
Ontwikkeling o Rijpere en meer complexe vorm van gehoorzaamheid (assertiviteit) neemt toe met de leeftijd,
terwijl defensievere en impulsievere vormen van ongehoorzaamheid afnemen met de leeftijd.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
76
Onderzoek Kuczynski en Kochanska o 1ste onderzoeksvraag = ontwikkeling van types gebrekkige gehoorzaamheid o 2de onderzoeksvraag = naargelang peuters ouder worden zullen ze meer mature vorm van
ongehoorzaamheid vertonen, minder immature vormen van ongehoorzaamheid vertonen. o Peilen = onderzoek peilt naar gemiddeld niveau verandering o Deelnemers = moeder en peuters van twee leeftijdsgroepen worden naar labo uitgenodigd. o Methode = verschillende activiteiten samen doen (eten, telefoneren, vrije tijd, verhaaltje,…) o Uitkomst = scoren van types gebrekkige gehoorzaamheid o Grafiek
Vijfjarigen vertoonde minder passieve ongehoorzaamheid, minder rebellie en meer assertiviteit bij het niet voldoen aan een ouderlijk verzoek of gebod.
Waarom treden deze evoluties op?
Ouders zouden assertiviteit waarderen omwille van
Signaal van autonomie-ontwikkeling
Draagt bij tot ontwikkeling van sociale vaardigheden
Signaal van toenemende impulscontrole en emotie-regulatie
1.4. Verbranden tussen de types ongehoorzaamheid en
ontwikkelingsuitkomsten.
Vraagstelling o Zouden bepaalde types van ongehoorzaamheid een sterke relatie vertonen met
Externaliserende en internaliserende gedragsproblemen?
Externaliserend = naar buiten keren van problemen (= anti-sociaal gedrag, slaan, stelen,…)
Internaliserend = problemen stapelen zich van binnen op (= depressie, angstgevoelens)
Moreel functioneren o Studie
Geen van de 2 types ongehoorzaamheid voorspelde internaliserende gedragsproblemen.
Men vond een negatieve samenhang met rebellie/ afwijzing met antisociaal gedrag, woede uitbarstingen en moeilijk omgang
De samenhang tussen passieve ongehoorzaamheid en externaliserende gedragsproblemen was minder systematisch.
Assertiviteit vertoonde geen samenhang o Conclusie
Onderscheid tussen types is nuttig want ze ondergaan een verschillende ontwikkeling en vertonen een verschillende samenhang met moreel functioneren en externaliserend probleemgedrag.
Niet alle types van ongehoorzaamheid zijn even ongunstig
77
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Assertiviteit = manifestatie van onafhankelijk functioneren. Draagt bij aan de ontwikkeling van sociale vaardigheid.
Take-home boodschap:
Kochanska beschouwt niet elke vorm van ongehoorzaamheid als een probleem. Assertiviteit en onderhandeling dienen onderscheiden te worden van minder constructieve vormen van ongehoorzaamheid zoals rebellie en passieve ongehoorzaamheid;
Met toenemende leeftijd verdwijnen de minder constructieve vormen van ongehoorzaamheid naar de achtergrond, ten voordele van meer constructieve ongehoorzaamheid.
Rebellie op jonge leeftijd is een voorbode voor probleemgedrag op latere leeftijd.
2. Een motivationele analyse van ongehoorzaamheid op basis van ZDT
2.1. Als ontmoediging de overhand neemt: amotivatie
Amotivatie o Passiviteit, lusteloosheid en hulpelooshied
o Niet intentioneel gedrag intentioneel gedrag (vb. Autonome en gedwongen gedragsregulatie) o Kwantiteit of intensiteit van motivatie is laag o Amotivatie en gecontroleerde motivatie = naast elkaar situeren op de ZDT-continuüm =
beide gevoed door dwang o Amotivatie is een passieve vorm van afwezigheid van motivatie
Subtypes van amotivatie o Amotivatie kan voortspruiten uit het gevoel dat men niet bekwaam is om het verzoek te voeren o Amotivatie kan voortspruiten uit het gebrek aan gepercipieerde contingentie tussen het
gedrag en de gewenste uitkomst.
o Amotivatie kan voortspruiten uit gebrek aan inspanning kunnen opbrengen voor het gewenste verzoek
2.2. Naar een genuanceerde visie op motieven voor
ongehoorzaamheid
Ongehoorzaamheid kan intentioneel van aard zijn o De ongehoorzaamheid heeft een doel = gemotiveerd gedrag
2.2.1. Als opstandigheid hoogtij viert: gedwongen
ongehoorzaamheid
Dwingend verzoek
o Roept een tegendraadse reactie op = gecontroleerde ongehoorzaamheid aanvallend, persoonlijk en impulsief
o Schaad de ouder-kinder band ouder voelt zich in haar autoriteitspositie bedreigd = toename van dwingende tegenreactie
o Verzet tegen autoriteitsfiguur = reactieve vorm van functioneren = opzoeken van zelfstandigheid omdat men er zich toe gedwongen voelt.
o Gecontroleerde (on) gehoorzaamheid gaat hand in hand = onvrijwillig handelen als gevolg van behoeftefrustratie.
Anti-internalisatie o Ingaan tegen het opgedragen verzoek.
Gedwongen ongehoorzaamheid
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
78
o Is niet noodzakelijk extern (peer pressure) gemotiveerd, kan ook intern (anorexiapatiënt) zijn.
Sociale domein theorie o Ongehoorzaamheid komt meer voor in persoonlijke domeinen (vriendschappen) dan in morele
domeinen
2.2.2. Als redeli jkheid en reflectie prevaleren: autonome
ongehoorzaamheid
Autonome ongehoorzaamheid o Bewust kiezen om een regel of norm niet te volgen. Dit gebeurt volledig vrijwillig (geen externe
of interne druk) o Het is reflectief en weloverwogen van aard = contact met eigen voorkeuren of waarden o De inhoud van de regel wordt ter discussie gesteld, niet de persoon die de regel stelde.
o Men kan ook hier verleid zijn door een andere activiteit = positief van aard kiezen voor een andere meer gewaardeerde optie, maar er is ook een besef van het weigeren van het verzoek
o Het vergt een intern kompas waarbij moed en durf cruciaal zijn.
Conclusie o Ongehoorzaamheid is multigedetermineerd
Amotivatie = Het verzoek is te hoog gegrepen
Gecontroleerde ongehoorzaamheid = We voelen ons onder druk gezet om activiteit na te leven of alternatieve activiteit uit te voeren.
Autonome ongehoorzaamheid = We oordelen, na de reflectie, dat de regel in de gegeven situatie niet gepast is en we kiezen ervoor om de regel niet na te leven
Tabel
Samengevat
79
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Voorbeelden
2.3. Gevolgen van gedwongen ongehoorzaamheid
Vragen o Wat zijn de gevolgen van gedwongen ongehoorzaamheid? o Zijn rebelse jongeren kwetsbaar voor probleemgedrag?
Gevolgen van gedwongen ongehoorzaamheid o Indien, zoals de ZDT stelt, gedwongen gehoorzaamheid een vorm van extern gestuurd
onrijp functioneren weerspiegelt dan zou opstandig verzet verband moeten vertonen met probleemgedrag.
o Tabel
Hoe meer men neiging tot opstandig verzet voelen tegenover ouderlijke morele regels, hoe meer ze delinquent en antisociaal gedrag rapporteren.
Correlatie wordt negatief naarmate men opschuift op het continuüm = Opstandig verzet gebrek aan eigenaarschap (a-internalisatie)
Longitudinale studie o Adolescenten die in sterke mate opstandig verzet vertonen tegen hun ouders blijken in
toenemende mate meer afstand te nemen van hun ouders en minder psychologische vrijheid = ze boeten in aan authenciteit (= minder bewust van hun persoonlijke doelen en voorkeuren)
o Tabel
Levert opstandig verzet het gewenste resultaat op? o Ja = meer afstand in de ouder-kind relatie (autonomie als zelfstandig functioneren) o Neen = minder psychologische vrijheid (ZDT-visie), want reactieve veeleer dan reflectieve
autonomie
Gedwongen ongehoorzaamheid in de klas o Unieke voorspeller van verminderde betrokkenheid, leerproces en meer kwaadheid tov leerkracht
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
80
2.4. Wortels van gedwongen ongehoorzaamheid: de rol van autonomie
en behoeftefrustratie
Ontstaan van gedwongen ongehoorzaamheid o ZDT stelt dat gedwongen ongehoorzaamheid opgeroepen wordt als de psychologische
basisbehoeftes worden ondermijnd.
Psychologische behoeftefrustratie brengt veel nadelen met zich mee. De consequenties:
Welzijn leidt direct onder behoeftefrustratie
Behoeftefrustratie leidt dus ook tot gedwongen ongehoorzaamheid
De behoeftefrustratie kan zowel situatiespecifiek (accuut) als meer algemeen (chronisch) van aard zijn.
Situatie specifiek = Kan blij elk van ons opgeroepen worden. Menselijke kwetsbaarheid voor agressie en zelfingenomenheid
Chronisch = bevoorbeeld opgroeien in een controlerend gezinsklimaat = niet het gevoel hebben jezelf te mogen zijn (autonomiefrustratie) en zich niet begrepen voelen door de ouders (verbondenheidsfrustratie)
Psychologische reactantie theorie
o Afnemen/bedreigen van menselijke autonomie/vrijheid ontlokt arousel (=psychologische reactantie) die aanzet om bedreigde vrijheid te herstellen.
o Mate van psychologische reactantie afhankelijk van verschillende factoren.
Mate waarin persoonlijke vrijheid wordt bedreigd.
Legitiem ervaren van de ingevoerde regels
Manier van introductie van de regels o Opstandig verzet en reactantie kunnen op verschillende niveaus bestudeerd worden
Persoonlijkheidskenmerk verkeersdelinquent
Domein specifiek ouder-kind relatie
Situatie specifiek niet ingevulde go-pass
2.5. De vergel i jking tussen Kochanska en de ZDT
Gelijkenissen o Niet homogeen (verschillende subytpes) o Sterke overeenkomst tussen types
Rebellie/afwijzing = opstandig verzet primitieve en weinig rijpe vorm van verzet
Onderhandeling = autonome ongehoorzaamheid meer adaptieve vorm
81
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Passieve ongehoorzaamheid = amotivatie niet kunnen inwilligen van verzoek omdat ze het niet begrijpen of omdat ze er zich niet toe in staat voelen of de inspanning ervoor niet kunnen opbrengen.
Verschillen
o Kochanska ndruk op de gedragsmatige uitingen van ongehoorzaamheid
o ZDT meer aandacht voor onderliggende psychologische motieven
Schematische vergelijking
Take-home boodschap:
Ongehoorzaamheid getuigt niet altijd van amotivatie: het kan ook gedreven worden door zowel autonomie als gecontroleerde motieven
Autonome ongehoorzaamheid is eerder reflectief, proactief en constructief van aard, terwijl gedwongen ongehoorzaamheid eerder opstandig, impulsief en reactief en antagonistisch is.
Gecontroleerde ongehoorzaamheid is geworteld in frustratie van de psychologische basisbehoeftes
Terwijl Kochanska vooral de gedragsmatige uitingen van ongehoorzaamheid beschrijft maakt de ZDT het mogelijk om de onderliggende drijfveren ervan in kaar te brengen.
3. Besluit : Naar een positieve ki jk op ongehoorzaamheid
Besluit o Termen als ‘eigenwijs’, ‘tegendraads’ & ‘koppig’ zijn vaak negatief gekleurd
Gevoed vanuit persoonlijke overtuiging na reflectie = positief o Ongehoorzaamheid = interessant signaal
Wijst op gebrekkige afstemming tussen ouder en kind
Vereist nieuwsgierigheid van de kant van de socialisatiefiguur o Verhogen van autonomie = doel op zichzelf
Vereist een niet-instrumentele benadering van autonomie = verhogen van autonomie is niet belangrijk omdat de kans op gedragsverandering toeneemt, maar op zichzelf, wars van elke gedragsverandering
o Het ten volle waarderen van de mogelijkheid tot reflectief verzet zerogt voor een bredere visie op ‘succes’
Drop-out, uitstelgedrag
Meer onderzoek nodig
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
82
IDENTITEITSONTWIKKELING: DE VORMING VAN EEN
INTERN KOMPAS
Deel 3 - inleiding
1. Inleiding: kinderdromen
Pre-operationele fase van Piaget o Verkleedpartijen = eerste stap in de identiteitsontwikkeling
Ze vormen een mentale voorstelling van de wereld.
Ze beoefenen verschillende rollen = belangrijke bouwsteen voor intern kompas = ze exploreren
Einde basisschool
o Bewust keuzeproces is mogelijk studiekeuze
Adolescentie o Ze moeten vorm kunnen geven aan hun intern kompas o Identiteitskwesties = kernconflict in adolescentie
Vroegadolescentie (10-13 jaar) studierichting en vrienden
Mid-adolescentie (14-8 jaar) waarden en studierichting
Laat-adolescentie (19-22 jaar) jobkeuze
Vroeg volwassenheid (23-30) jaar samenwonen of trouwen, kinderen
Na de adolescentie
o Onze identiteitsontwikkeling is niet afgrond na de adolescentie Gedurende de levensloop nemen we verschillende identiteit aan.
o Volgens Erikson is het een levenslang proces
1.1. Identiteit en zelfbeschrijving
Definiëren van identiteit o Inwisselbaar met de termen zoals ‘zelf’, ‘zelfschema’, ‘zelfprestatie’ o We onderscheiden verschillende niveaus
Persoonlijke identiteit o De wijze waarop mensen zich al individu definiëren
Relationele identiteit o De rol die we opnemen in de directe interactie met anderen
Collectieve identiteit o De sociale groepen waartoe we behoren, evenals de overtuigingen en waarden die we
aan het lidmaatschap van deze groep ontlenen.
Materiële identiteit o Betrekking op onze materiële bezittingen: zoals kleren, auto, huis, geld op de
bankrekening. o Schema
83
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Zelfbeschrijving o Ze zijn beschrijvend, zowel positief als negatief. o Ze zijn de voedingsbodem voor een positief of negatief eigenwaarde gevoel
Eigenwaarde o Een evaluatie of subjectieve waarneming van de identiteit
1.2. Individualisering van de leefwereld
Bredere maatschappelijke achtergrond o De sociale omgeving speelt een heel belangrijke rol in het identiteitsproces
Individualisering van de leefwereld
Weber o Moderniteit gaat gepaard met een desintegratie van verschillende levensgebieden
(politiek, moraal, wetenschap) = onttovering
Habermas, Breackman o Dit rationlaisatieproces ent zich vast op de directe socio-culturele omgeving (buurt,
familie, school)
Gevolg o Vroegere zingevende structuren (kerk) verliezen hun impact o Vergaande individualisatie en verschillende levensstijlen die zich ontwikkelen
Dit typeert onze postmoderne samenleving o Er ontstaat een identiteitsvacuüm, misschien zelfs een collectief identiteitsvacuüm
Gevolg hiervan o Andere zingevingsystemen kunnen het zelf gaan opvullen
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
84
IDENTITEITSONTWIKKELING: BASISINZICHT VANUIT DE
ADOLESCNETIEPSYCHOLOGIE
Hoofstuk 7
1. Eriksons identiteitsheorie
1.1. Identiteitsintegratie vs. identiteitsverwarring
Samenvatting
Erikson o Het opbouwen van een stevig verankerede en solide identiteit vormt de belangrijkste
uitdaging van de adolescentie o Gaat niet na wat therapeut kan doen, maar waar = aandachtspunten/accenten o Geen focus op symptoombestrijding, maar bredere inbedding in de levensloop o Vaak geworteld in een intergenerationele problematiek
Ouders schieten te kort in generativiteit/intimiteit o Noodzaak om ouders erbij te betrekken
Marcia o Onderscheid verschillende identiteit statussen
Schema
1.1.1. Levensverlooptheorie
Eriksons levenslooptheorie o Beschrijft de menselijke levensloop in 8 fases die elk verbonden zijn met een eigen centrale
ontwikkelingstaak of psychologische crisis o Alle mensen over de hele wereld doorlopen dit proces
Epigenetisch model o Het leven ontplooit zich volgens een vast stramien dat biologisch verankerd (groeit vanbinnen
uit) is en een aangeboren wetmatigheid volgt. o Er is een universele geldigheid maar een contextuele invulling
De manier waarop deze taken vervuld worden kunnen variëren per cultuur o Voorgaande fase beïnvloeden nieuwe ontwikkelingstaken = egosterkt
85
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Heeft een impact op omgaan met nieuwe identiteitskwesties o Levenslang proces
Grafische voorstelling van Eriksons stadia van psychosociale ontwikkeling o Uitleg
2 verschillende ontwikkelingslijnen wisselen elkaar af.
Interpersoonlijk ontwikkelingslijn o Interactie met een ander zorgt voor de vormgeving van je identiteit
Zelfdefinitie o Bepaalde kenmerken ga je jezelf meer internaliseren
Levensloop is gekenmerkt door 8 fases, gekenmerkt door psychosociale crisis (+ of – pool)
Vertrouwen vs. wantrouwen
Autonomie vs. schaamte en twijfel
Initiatief vs. schuld
Vlijt vs. minderwaardigheid
Identiteitsintegratie vs. identiteitsverwarring
Intimiteit vs. isolement
Generativiteit vs. stagnatie
Ego-integriteit vs. wanhoop
1.1.2. Identiteitsintegratie
Psychosociale crisis van adolescentieperiode o Het oplossen van de tegenstelling van identiteitsintegratief of-synthese tegenover
identiteitsverwarring
Rol van het ego bij identiteitsintegratie
Freud o Het ego fungeert op een defensieve manier als bemiddelaar in het spanningsveld tussen id
(driften) en het superego (geweten)
Erikson o Een meer constructieve en proactieve rol waarbij identificaties uit de kindertijd worden
samengebracht in een gestalt.
Introjectie o Het overnemen van bepaalde ideeën, overtuigingen en waarden op een vrij primitieve, letterlijke
en fragmentarische wijze van hun ouders
Opkijken naar vaderen waarden overnemen: “ik wil even sterk worden als papa”
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
86
Internalisatie
Adolescenten maken zich deze aanvankelijke identificatie geleidelijk aan meer eigen zodat deze een weerspiegeling vormen van wie ze echt zijn.
Evolutie naar Gestalt zorgt voor o Gevoel van identiteit o Gevoel van temporele-spatiale continuïteit
De al dan niet bewust ervaring dat men zich in verschillende omstandigheden (spatiaal) en op verschillende tijdstippen (temporeel) steeds dezelfde persoon voel
1.1.3. Identiteitsverwarring
Identiteitsverwarring o De negatieve pool van psychosociale crisis o Het is een gevoel van onzekerheid o Het is vaak geworteld in een identiteitsvacuüm
Men ervaart een innerlijke leegte en men heeft geen vaste grond om op te staan. Het ontbreken van een goed ontwikkeld intern referentiekader waarop ze zich kunnen baseren om een identiteitskeuze te maken.
o Betekent niet dat verwarring vermeden moet worden om tot een echte integratie te komen dient verwarring doorgemaakt te worden
1.1.4. Identiteit als culminatiepunt van de
persoonli jkheidsontwikkeling
Erikson o Identiteitsontwikkeling is de hoeksteen van een gezonde persoonlijkheidsontwikkeling
Hierin komen alle vaardigheden samen die mensen tot dan toe in verschillende ontwikkelingsfasen hebben opgedaan
De identiteit vormt de basis om de ontwikkelingstaken die na de adolescentie volgen adequaat aan te pakken
Een goed inzicht hebben in op jezelf is essentieel om een intieme relatie op te bouwen o Middelbare leeftijd
Veilige identiteit
Belangrijk in de middelbare leeftijd om generativiteit te vertonen
Inzet voor de komende generaties
Identiteitsleegte
Mensen dreigen een gevoel van stagnatie te ervaren
Ze staan stil in het leven en ze zien niet hoe hun opgedane vaardigheden en waarden nuttig zouden kunnen zijn voor anderen
Als ze inzet vertonen is dat omdat het verwacht wordt en enige sociale erkenning met zich meebrengt
Men moet meer doen dan hen nieuwe uitdagingen aan te bieden: opnieuw in contact komen met diepere waarden en voorkeuren
o Late volwassenheid
Een gevoel van ego-integriteit te verwerven
Een gevoel van aanvaarding van zowel de positieve als de negatieve gebeurtenissen in het leven
Dat gevoel brengt een gevoel van sereniteit en innerlijke rust met zich mee
87
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Een stevig identiteitsfundament is hier nodig, anders dreigt men een gevoel van wanhoop en spijt te ervaren
o Identiteitsontwikkeling
is een levenslange uitdaging en een taak die nooit helemaal af is o Het epigenetisch model van Erikson
In dit model lopen twee hogere orde ontwikkelingslijnen door elkaar 1. Een interpersoonlijke ontwikkelingslijn die betrekking heeft op de vorming van
vertrouwelijke, intieme en genereuze relaties 2. Een ontwikkelingslijn die te maken heeft met zelfdefinitie, de vorming van een
harmonieuze en veilige identiteit
Menselijke levensloop 1. Interpersoonlijke ontwikkelingstaak
Het opdoen van vertrouwen in de band met de vroegste socialisatiefiguren 2. Vier ontwikkelingstaken
Hebben te maken met zelfdefinitie en resulteren uiteindelijk in de vorming van identiteit
3. Twee mee interpersoonlijke ontwikkelingstaken
Intimiteit en generativiteit 4. Ontwikkelingslijn van de zelfdefinitie
Het gevoel hebben dat de puzzelstukken van je identiteit in elkaar vallen
1.2. Wanneer zi jn jongeren ri jp om een stap te zetten in hun
identiteitsontwikkeling
1.2.1. Voorwaarden
Voorwaarden o Een goede balans tussen… zorgt voor een geconsolideerde identiteit
Differentiatie
o Het onafhankelijk functioneren ten opzichte van de ouders autonomie of separatie van de ouders
Integratie o Het ontwikkelen van nieuwe wederkerige relaties met een mindere nadruk op
afhankelijkheid
Afbeelding
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
88
1.2.2. Institutioneel moratorium
Identiteitsvorming o Het is een lastig proces, zeker in onze postmoderne samenleving o Er is een noodzaak van
Moratorium = wachtperiode
Het geeft de kans om en definitieve identiteitskeuze uit te stellen
Institutioneel moratorium = instelling die deze wachtperiode verlenen aan adolescenten
Universiteit is een uitermate geschikte sociale context of institutie om de periode van moratorium te verlenen aan adolescenten
Opkomende volwassenheid = periode gekenmerkt door een verlengd moratorium
2. Verschi llen in identiteitsontwikkeling: Marcia’s identiteitsstatusmodel
2.1. De eenvoud en herkenbaarheid van het identiteitsstatusmo del
2.1.1. Identiteitsdimensies
2 dimensies
Binding o De mate waarin men een identiteitsrelevante keuze heeft gemaakt en hier niet snel op
terug komt
Ik weet heel zeker welke vrienden het beste voor mij zin. o Emotionele toon o Jezelf in de toekomst projecteren ‘5 jaren plan’
Exploratie o De mate waarin men aan zelf-onderzoek en exploratie doen. Verkennen of aftasten van
verschillende opties vooraleer zich te binden tot een bepaalde optie
Ik heb vaak met anderen gepraat over hoe je je mot gedragen in een intieme relatie o Kennis van eigen behoeftes, voorkeuren, interesses en van beschikbare mogelijkheiden o Gerichte zoektocht naar informatie o Overwegen van alternatieve keuzes
Identiteitsstatusmodel o Kruising van de twee dimensies zodat er 4 verschillende identiteit statussen worden gevormd =
vier manieren om met de identiteitscrisis om te gaan.
Grafische voorstelling van Marcias identiteitstatusmodel
89
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.1.2. Verschi llen in identiteitsontwikkeling: de rol van identiteit
statussen
De 2 dimensies vormen 4 verschillende identiteiten
Achievement o Realisatie o Na een periode van exploratie een keuze gemaakt hebben o Ze bouwen zelf een identiteit op = geconstrueerde identiteit o Positief persoonlijk functioneren: persoonlijk welbevinden en zelfwaarde o Positief sociaal functioneren: extravert in de interpersoonlijke omgang en rijpe intieme
relaties
Moratorium o Men bevindt zich nog in het proces van exploratie en crisis en stelt de beslissing nog even
uit o Analoge ontwikkelingsniveau en cognitief functioneren als achievement =
ontwikkelingsfase o Positief sociaal functioneren o Minder persoonlijke functioneren: angst en onzekerheid
Foreclosure o Vroegtijdige afsluiting o Hoewel men nog een periode van exploratie achter de rug heeft, is men toch al tot een
beslissing gekomen o Ze ontlenen hun identiteit aan een externe instantie, meestal ouder = ontleende identiteit o Positief persoonlijk functioneren: persoonlijk welbevinden en zelfwaarde o Gesloten en rigide kijk op zichzelf en buitenwereld + slaafse volgzaamheid. o Ietwat minder positief sociaal functioneren
Diffusion o Verwarring o Nog geen definitieve keuze gemaakt zonder actief op zoek te gaan naar rollen en
identiteitsaspecten. o Ze zijn vatbaar voor opinies en veranderlijke keuzes naar gelang de omstandigheden. o Verminderd persoonlijk en sociaal functioneren o Gebrek aan doelmatigheid en efficiëntie o Egocentrische gerichtheid
Hoe kunnen we deze 4 identiteit statussen meten en proberen in kaart te brengen?
1ste methode = klinische interview o Gebruik makend van observeerbare referentiepunten
2de methode = directe metingen
o Voorbeeld Na een periode van grondig nadenken heb ik voor mijzelf uitgemaakt welk beroep ik wil gaan uitoefenen.
o Procedure vier scores per individu = standaardisatie + statustoewijzing op basis van extreme scores
o Probleem geen extreme scores = grote restcategorie, die al dan niet in analyses wordt opgenomen + 2 extreme score = dubbele groep
3de methode = indirecte metingen o Mediaan-splitsingsprocedure
Wat zouden observeerbare indicatoren van binding kunnen zijn?
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
90
2.2. Hoe staan jongeren uit verschil lende identiteit statussen in het
leven?
Illustratie 1 o Verband tussen identiteitsstatus en moreel redeneren
Preconventioneel = egocentrisch en individualistische motieven
Conventioneel = regels, wetten, rolverwachtingen in de sociale omgeving
Post-conventioneel = kritische en persoonlijke houding. Redeneren op basis van algemene principes zoals naastenliefde en rechtvaardigheid.
o Grafiek 1
Illustratie 2 o Verband tussen identiteitstatus en intimiteitstatus o Het is consistent met Eriksons epigenetisch principe = de wijze waarop we omgaan met
voorgaande uitdagingen (id. Crisissen) bepaalt hoe goed we om kunnen gaan met volgende uitdagingen.
o Grafiek 2
Oefening 3 – identiteit en ontwikkeling o Stel dat we de 4 statussen op een ontwikkelingscontinuüm willen plaatsen, welke statussen zouden
de minst en welke de meest ontwikkelde zijn? o Anders gesteld, hoe zou je de statussen ordenen op een ontwikkelingscontinuüm? o Antwoord:
Laurel heb jij dit goed opgeschreven. Bij mij staat er: Diffuise – foreclosere - …
2.3. Hoe ontwikkelen jongeren uit de identiteit statussen zich
naarmate jongeren ouder worden?
Voorwaarde voor ontwikkelingshypothese
Hiërarchisch-lineair karakter o Strikte sequentie + geen enkele etappe overslaan. o Iedereen maakt dezelfde sequentie door
Unidirectionaliteit o Één enkele richting waarbij achievement het normatieve eindpunt is
91
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Genuanceerde voorwaarde voor ontwikkelingshypothese
Hiërarchisch lineair
o Strikte sequentie algemene verwachting dat er mee progressieve dan regressieve veranderingen zijn. Er is sprake van een absolute verandering op het groepsniveau, maar ook interindividuele variatie in de trajecten naar het eindpunt.
Voorbeeld = plotse overgang van diffusion naar achievement terwijl je 2 fasen ‘overslaat’
o Unidirectionaliteit = een enkele richting waarbij achievement normatieve eindpunt heeft
voor velen is dit niet het eindpunt
Unidirectionaliteit
Onderzoek
Meta-analyse van de bevindingen van 72 onafhankelijke cros-sectionele studies
Ze berekende de proportie van jongeren in de vier identiteit statussen
Achievement = toename in aantal mensen
Diffusion = gestaagde dalende trend
Moraliteit = vertoont omgekeeerd u-vormig patroon met een piek rond 19 jaar = moment van studiekeuze, hierna gaan ze geleidelijk binden waardoor ze in de achievement status terechtkomen.
In lijn met de hypothese dat identiteitsontwikkeling gemiddeld genomen progressief verloopt.
Opmerkingen
Aantal longitudinale studies is beperkt
Kanttekeningen
Een aanzienlijk aantal individuen bevond zich (zelfs tijdens de jongvolwassenheid) nog in diffusion of foreclosure = blijvende ontwikkelingstaak
De grootste groep vertoonde stabiliteit = meer interindividuele variabiliteit in de ontwikkeling van identiteit dan dat men oorspronkelijk vermoede
Vaststellingen
Persoonsgerichte benadering nodig om de interpersoonlijke verschillen in identiteitsontwikkeling in kaart te brengen
De mate waarin er ruimte is voor interpersoonlijke verschillen in de evolutie van identiteit is afhankelijk van de rangordestabiliteit ervan.
Niet iedereen bereikt noodzakelijk het eindpunt
Grafiek
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
92
Blijven de verschillen tussen de mensen gehandhaafd? /2de type verandering vs. stabiliteit = rangordestabiliteit
o Rangorde stabiliteit of differentiële continuïteit
Je relatieve positie ten opzichte van anderen blijft gehandhaafdd of behouden doorheen de tijd
Dus verandering beïnvloedt iedereen in relatief dezelfde mate
Een longitudinaal design is vereist o Hoe onderzoeken
Statistiek = uit zich in sterke rangorde stabiliteitscoëfficiënten = sterke positieve correlatie
Gebrek aan stabiliteit = rangorde wijzigt, wat zich uit in een lage of negatieve rangordestabiliteitscoëfficiënt
o Tabel 1
Personen behouden zelfde rangorde of relatieve personen ten aanzien van andere personen.
o Grafiek 1
Er is sprake van rangorde stabiliteit omdat de lijnen evenwijdig zijn o Tabel 2
Rangorde of relatieve positie ten opzichte van andere verandert
Het uit zich in een nulverband o Grafiek 2
Er is sprake van kruisende en niet parallel lopende lijnen
Het uit zich in een negatieve correlatie
Samenvattend in schema
Blijven zoeken 18-jarige adolescenten zoekende adolescenten op 21 jaar? o Tabel
1ste kolom = afstand van 6 maand tussen 2 opeenvolgende meetmomenten van 18 jaar naar 18,5 jaar = 1 correlatie coëfficiënt
Je krijgt int totaal 6 rangorde stabiliteit coëfficiënten (die 6 tussen de haakjes)
We kunnen de tijdspannen tussen meetmomenten vergroten = 12 maand
5x een tijdspannen van 12 maand = 5 rangorde stabiliteit coëfficiënten met gemiddelde score van .67
36 maand = duur van de
studie 1 rangorde stabiliteitscoëfficiënt
93
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Wat kan je uit het algemene correlatiepatroon afleiden
Negatieve correlatie o Vergelijk de waarde uit kolom 1 en kolom 6. Kan je deze resultaten begrijpen?
Op 18 maand verbonden, later ook relatieve positie handhaven.
De rangorde stabiliteit gaat dalen naarmate we naar rechts opschuiven afstand tussen 2 meetmomenten nemen toe naarmate er meer tijd passeert, waardoor de rangorde stabiliteit afneemt.
o Is het zo dat jongeren naargelang ze ouder worden zich meer verbinden tot bepaalde keuzes
Wat is de samenhang tussen verandering op het absolute niveau en rangordeverandering o Beide zijn onafhankelijk van elkaar. Dit betekent dat ze in variërende mate samen kunnen komen.
Vraag 1 – Over welk type stabiliteit en verandering is er hier sprake? o Rangorde stabiliteit en gemiddelde niveau stabiliteit o Rangordeverandering en gemiddeld niveau stabiliteit o Rangordeverandering en gemiddelde niveauverandering o Rangorde stabiliteit en gemiddelde niveauverandering
Vraag 2– Over welk type stabiliteit en verandering is er hier sprake? o Rangorde stabiliteit en gemiddelde niveau stabiliteit o Rangordeverandering en gemiddeld niveau stabiliteit o Rangordeverandering en gemiddelde niveauverandering o Rangorde stabiliteit en gemiddelde niveauverandering
Take-home boodschap:
Het maken van identiteitskeuzes is maar het halve verhaal: kwaliteit van identiteitsontwikkeling hangt ook af van exploratie en de geboden mogelijkheden hiertoe
Het vroegtijdig afsluiten van de zoektocht naar een geschikte identiteit is een gemengde zegen: foreclosure adolescenten voelen zich doorgaans goed over zichzelf, maar hebben soms vrij bedenkelijke sociale overtuigingen.
Identiteitsontwikkeling is geen rechte lijn naar de finish: hoewel de meeste adolescenten vooruitgang boeken met ouder worden, leiden er verschillende wegen naar Rome.
3. Naar een meer dynamische benadering van identiteitsontwikkeling
3.1. Kritiek op het identiteitstatusmodel
Identiteitsstatusmodel o Het zou geen sluitende toetsing inhouden van Eriksons theorie
Het zou elementen bevatten die Erikson tegenspreken
Te sterke klemtoon op afgewerkte identiteit (achievement ) identiteitsvorming als proces (Erikson)
Te weinig aandacht voor impact van sociale context
Directe of nabije sociale omgeving
Bredere sociale context
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
94
3.2. Inhoudeli jke vernieuwing: naar een verf i jnde visie op exploratie
en binding
Schema uitleg o Het identiteitswerk is niet afgrond nadat een keuze is gemaakt o Exploratie en binding bestaat elk uit deelcomponenten o Onderscheid tussen exploreren in de
Breedte o Verschillende keuzemogelijkheden overlopen.
Diepte o Achteromkijken of in de ingeslagen weg en de gemaakte keuze wel bij je passen
o Ook binding is geen uniform gegeven
Het aangaan van bindingen
De mate waarin men zich eker voelt van deze binding, zich identificeert met deze binding
3.3. “Chill man, no worries” Over zorgeloos verwarden
Welke clusters (en dus statussen) worden teruggevonden als gebruik gemaakt wordt van de twee ‘klassieke’ Marcia-dimensies
o Bij het uitvoeren van de clusteranalyse op de uitgebreide set aan identiteitsdimensies werd de 4-status oplossing uitgebreid tot een 5-status oplossing
o Diffusion opgesplitst in twee substatussen
Troubled diffusion o Exploreren wel in de breedte maar slagen er niet in om tot een binding te komen.
Carefree diffusion o Geen exploratie maar gemiddelde binding
o Grafiek 1
Achievement scoort hoog op alle 4 de dimensies
95
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Foreclosure en moratorium scoren vrij analoog op de nieuwe dimensies, maar vertonen een tegenovergesteld patroon aan de klassieke identiteitsdimensies
Achievement en foreclosure verschillen vooral inzake het zich identificeren met bindingen. o Grafiek 2
Troubeld diffusion scoort het laagst op algemeen welbevinden en het hoogst op depressieve symptomen terwijl carefree diffusion op verschillende welbevindingsmaten even hoog scoort als achievement en foreclosure
Adolescenten in de carefree diffusion status zijn nog geen binding aangegaan, maar lijken er ook niet erg mee bezig te zijn en heeft dus ook geen effect op sociaal aangepast gedrag
3.4. Wat als het exploratieproces vastloopt? Piekerende exploratie
onderzocht.
Schema
Wat als het exploratieproces vastloopt? o In kaart brengen van voor-en nadelen van identiteitskeuzes lokt noodzakelijk enige twijfel uit.
Maar rumitieve exploratie = aanhoudend gepeiekr o Dit gepieker wordt in onze post-moderne samenleving gevoed door eindeloos aantal opties =
Tyrannie van de vrijheid o Itemvoorbeeld = Ik twijfel eraan wat ik echt wil bereiken in mijn leven.
o Vaststelling 1
Ruminatieve exploratie is te onderscheiden van beide adaptieve vormen van exploratie o Vaststelling 2
Ruminatieve exploratie en de adaptieve types exploratie hangen verschillend samen met angst, depressie en zelfwaarde
o Vaststelling 3
Zou het toevoegen van ruminatieve exploratie tot een verdere verfijning in de clusteroplossing leiden en, zo ja welke cluster zijn er dan te verwachten?
Het is moratorium
Diffuses is het niet omdat het al reeds opgesplitst is
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
96
Foreclosure ook niet want we exploreren niet
Achievement ook niet omdat we een vast intern kompas bij exploratietocht
Grafiek – oefening: Maak een koppeling tussen de data en de statussen
o 1 = achievement o 2 = troubled diffusion o 3 = care free o 4 = piekerend moratorium o 5 = foreclosure o 6 = ongedifferentieerde cluster
Take-home boodschap:
Mensen staan niet altijd ten volle achter hun gemaakte identiteitskeuzes. In vergelijking met achievement identificeren adolescenten in foreclosure zich minder met hun keuzes.
Niet alle vormen van exploratie zijn wenselijk: piekerend exploreren is een signaal van een vastlopende identiteitsontwikkeling.
Achter de happy-go-lucky houding van zorgeloos verwarden schuilt een vatbaarheid voor probleemgedrag (roken, alcohol, drugs). Het is belangrijk dat we ons niet verkijken op hun zorgeloosheid.
4. Besluit : even samenvatten
Erikson
o Stelde dat identiteitsvorming een centraal proces is in de persoonlijkheidsontwikkeling o De vorming van een stevig verankerde identiteit is gebaseerd op het succes waarmee eerdere
ontwikkelingstaken werden doorlopen en vormt ook de basis voor verdere psychosociale aanpassing tijdens de volwassenheid
o De identiteitsontwikkeling is nooit af: ook na de adolescentie blijven mensen vormgeven aan hun identiteit en komen ze voor uitdagingen te staan die een plaats moeten krijgen in hun identiteit of die hun identiteit zelf grondig ter discussie stellen
Marcia o Ontwikkelde een model om individuele verschillen in identiteitsvorming te begrijpen o In lijn mat de theorie van Erikson in dit recent onderzoek dat identiteit als dynamisch en nooit
afgerond proces voortdurend in beweging is
97
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
HET INTERN KOMPAS: DEEL I – HET ‘WAAROM’ VAN
IDENTITEITSONTWIKKELING
Hoofdstuk 8
1. Inleiding: de functies van het intern kompas
Intern kompas o Een geheel van identiteiten of zelfbeschrijvingen die verankerd zijn in persoonlijke overtuigingen,
intrinsieke waarden en interesses. o Zorgt voor een harmonieus geheel tussen collectieve identiteit, relationele identiteit en
persoonlijke identiteit o Met toenemende leeftijd raakt ons intern kompas beter afgesteld o Het is de kerndoelstelling van opvoeding en onderwijs = ontwikkeling van intern kompas o Een intern kompas wapent kinderen om op een zinvolle en efficiënte wijze te navigeren door hun
latere leven. o Om dit doel te realiseren dienen ze de nodige bagage mee te krijgen tijdens hun jeugd. o Belang van behoefte ondersteunende omstandigheden.
De functies van een kompas
Selectiefunctie o Juiste identiteitskeuze maken o Dit vereist exploratie in de breedte
Regulatiefunctie o De keuzes die je maakt worden gereguleerd
Je interesses, waarden en doelen dienen blijvend op elkaar afgestemd te worden.
o Vereist exploratie in de diepte
Veerkrachtfunctie o Men moet veerkrachtig kunnen reageren als de
identiteitsontwikkeling onder spanning staat
Take-home boodschap:
Het intern kompas helpt ons om de ‘juiste’ keuzes te maken in ons leven
Het intern kompas dient blijvende gereguleerd te worden
Het intern kompas fungeert als een bron van veerkracht als onze identiteitsontwikkeling onder druk staat
2. De ZDT-versie op het waarom van het intern kompas
2.1. Zelf-aangenomen en toebedeelde identiteit
2.1.1. Zelfaangenomen identiteiten: sleutelbesl issingen op
scharniermomenten
Sleutelbeslissingen o Beslissingen die we nemen op kantelmomenten en die ons als persoon fundamenteel kunnen
definiëren.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
98
o Verschuivingen in één van de vier identiteitsdomeinen: persoonlijk, relationeel, collectief of materiële identiteit.
o Intern kompas krijgt vorm en biedt steun op scharniermomenten in ons leven als we een nieuw hoofdstuk aansnijden.
o 2 types identiteiten worden onderscheiden
Aangenomen identiteit = zelf gekozen
Toebedeelde identiteit = lot/ingreep van iemand,…
Normatieve scharniermomenten o Vallen samen met leeftijdsgebonden ontwikkelingstaken
Niet-normatieve scharniermomenten o Individuele onvoorspelbare timing
2.1.2. Als het leven aan de deur klopt: wat als een identiteit ons
onverwacht wordt toebedeeld?
Toebedeelde identiteit o Identiteitsbreuk en dus vaak autonomie-inhiberend o Grondige herschikking van meerdere identiteiten o Hier liggen ook kansen = verrijkingen o Niet noodzakelijk negatief = lotto winnen, ongepland maar gewild zwanger zijn. o Er is sprake van identiteitswijziging op verschillende vlakken
Er is sprake van een grondige herschikking en nieuwe invulling van bestaande identiteiten o Men kiest niet voor de identiteit o Gaat gepaard met minder gevoelens van keuzes en vrijheid (geen exploratieproces) o Kan in harmonie gebracht worden met bestaande identiteiten = proces van verzoening o Zelfreflectie komt pas achteraf = cruciaal om de toebedeelde identiteit een betekenisvolle plaats te
geven.
2.1.2.1. Aangenomen vs. toebedeelde identiteit
Rol van exploratie
o Aangenomen identiteit exploratie is potentieel aanwezig
o Toebedeelde identiteit exploratie is afwezig
Omkeerbaarheid
o Aangenomen identiteit identiteitsevolutie is vaak onomkeerbaar
o Toebedeelde identiteit identiteitsevolutie is soms onomkeerbaar
Identiteitsintegratie
o Aangenomen identiteit men dient zich te vereenzelvigen met de identiteit
o Toebedeelde identiteit men dient zich te verzoenen met de identiteit
Oefening o Als 19-jarige wordt je, na even samengeleefd te hebben met kotgenoten, vegetariër
Hier is sprake van zelf-aangenomen niet-normatieve identiteit
Schematisch overzicht van de twee types identiteitsvorming
99
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Voorbeeld
Take-home boodschap:
Ons intern kompas krijgt vorm op scharniermoment in ons leven
Ons intern kompas bestaat uit zowel aangenomen identiteiten als identiteiten die ons door een speling van het lot worden toebedeeld.
We moeten zowel aangenomen als toebedeelde identiteiten een plaats geven in ons intern kompas
Toebedeelde identiteiten zijn in veel gevallen onomkeerbaar
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
100
2.2. De opbouw van het intern kompas: een procesbenadering
2.2.1. Naar vereenzelviging: over halfslachtige en authentieke
identiteitskeuzes
Erikson o Beschrijft de ontwikkeling naar identiteitsintegratie als een proces van toenemende
internalisatie
Aanvankelijk oppervlakkige en fragmentarische zelfschema’s die we in de kindertijd van onze ouders overnemen, dienen we te hervormen tot een set van unieke en harmonieuze zelfschema’s die betekenis verlenen aan ons handelen
o ZDT
Sluit met haar organisch-dialectische mensvisie nauw aan bij Eriksons mensvisie
Onderscheid kwalitatief verschillende types motieven die verschillende gradaties van internalisatie en integratie weergeven
Marcia o Het cruciale proces van integratie was opvallend afwezig in de meeste metingen van Marcia’s
identiteitsstatussen
Identiteitskeuze o Niet alleen het maken van een identiteitskeuze is belangrijk (binding), maar ook achter deze keuze
staan is van belang en dat men er zich mee vereenzelvigt zodat deze identiteitskeuze stevig verankerd wordt binnen het zelf
Pas dan ontstaat een gevoel van harmonie o Het ZDT blijft dus ook van toepassing op het maken van identiteitskeuzes en het exploreren van
verschillende identiteitsopties
Alle termen die in deel II aan bod kwamen, komen hier terug, behalve amotivatie
Wanneer mensen hoog scoren op amotivatie en zich hulpeloos voelen om de identiteitstaak aan te pakken, dan starten ze het exploratieproces vermoedelijk niet op
Zij lopen een groter kans om een identiteitsvacuüm te ervaren
101
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.2.1.1. Halfslachtige identiteitskeuzes
Identiteitsintegratie o Het proces van identiteitsintegratie hangt samen met de kwaliteit van de motieven onderliggend
aan het maken van identiteitskeuzes
Externe regulatie o Keuzes worden gemaakt om anderen te plezieren en te behagen of hun teleurstelling en kritiek te
vermijden o Men wordt verleid tot het maken of blijven volhouden van een keuze die meer verwachtingen van
de buitenwereld weerspiegelen o Ouders kunnen hun ongerealiseerde dromen projecteren o Ook leeftijdsgenoten kunnen druk plaatsen
Geïntrojecteerde regulatie o Identiteit reguleren om gevoelens van schuld, schaamte of angst te vermijden o Identiteit bevindt zich niet langer volledig buiten ons maar gebeurt niet helemaal op vrijwillige basis o Getuigt van halfslachtige ambitie o Identiteit kan zelfs een obsessie worden (bv. sporters, work-aholics) o De eigenwaarde van de persoon is verstrengeld met de identiteit. Dit roept gevoelens van schuld en
angst op
2.2.1.2. Authentieke identiteitskeuzes
Geïdentificeerde regulatie o Persoonlijk betekenisvol o We vereenzelvigen ons met de gemaakte keuze o Analoog aan de notie ‘identificatie met binding’ binnen de dynamische benadering van
identiteitsstatussen
Geïntegreerde regulatie o Betekenisvolle identitetiskeuzes worden verder geïntegreerd o Stevige verankering in het waarde patroon van mensen = harmonieus geheel o Een identiteitskeuze kan in conflict staan met reeds bestaande identiteiten
Gebrek aan integratie van beide relationele identiteiten
Compartimentalisatie: behandelen hun identiteiten als psychisch losstaande entiteiten (vergt energie en leidt tot minder open en authentiek functioneren)
Crowding out- effect o De realisatie van één identiteit komt onder druk te staan door een andere identiteit
Intrinsieke motivatie o Identiteiten kunnen ook opgebouwd worden omdat ze inherent boeiend en fascinerend kunnen
zijn o Intrinsieke gemotiveerde keuzes kunnen door de jaren heen uitgroeien tot rijpe passies, waarbij we
onze aanvankelijk vrij algemene interesses geleidelijk verfijnen
Zelfconcordante of authentieke keuzes o Gebaseerd op ontluikende interesses en persoonlijke overtuigingen
Niet-zelfconcordant of zelfvervreemdend keuzes o Gevoed door interne of externe verplichtingen
Het is niet de persoon zelf die handelt
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
102
2.2.1.3. Obsessieve en harmonieuze passie
Intrinsieke motivatie o Deze mensen zijn gepassioneerd
Sterke interesse in een activiteit, die de persoon in sterke mate definieert o Verschillende soorten gepassioneerde mensen
Verschillen in onderliggende regulatie
Obsessie o De passie loopt uit de hand o Eenzijdig investeren in één bepaald doel of domein van het leven o Onvoldoend in harmonie gebracht met andere belangrijke relationele of persoonlijke identiteiten
van de persoon o Combinatie van interne druk en plezier o Bron van conflict en spanning
Harmonieuze passie o Betere balans o In evenwicht met andere o Combinatie van integratie en plezier o Zal de groei versterken
vertrekken beiden vanuit het plezier dat men aan de activiteit beleeft
2.2.2. Naar verzoening: en verri jking: over aanvaarde en niet -
aanvaarde toebedeelde identiteit
Amotivatie o Niet in staat om de nieuwe identiteit vorm te geven o Men voelt zich hulpeloos
Externe regulatie
o Het lot dwingt tot aanpassing en de buitenwereld verwacht ook dat de persoon zich schikt naar de nieuwe identiteit
o Gaat gepaard met opstandig verzet o Gevoelens van kwaadheid, verdriet en onrechtvaardigheid
Geïntrojecteerde regulatie o Geleidelijke verzoening met de gevolgen van de toebedeelde identiteit -> men kan de verschuiving
in rollen in meer of mindere mate aanvaarden o De rolverschuiving bevind zich niet volledig buiten de persoon maar worden gevoed door schuld,
schaamte of de drang om zicht te bewijzen
Geïdentificeerde regulatie o De toebedeelde identiteit wordt als betekenisvol ervaren o Verijking voor het persoonlijk leven
Geïntegreerde regulatie o In harmonie met andere identiteiten o Men is de in rol helemaal zichzelf en presenteert zich ook op deze wijze aan de buitenwereld o We ervaren de toebedeelde identiteit als betekenisvol: het is op een of andere manier een
verrijking voor het persoonlijk leven
103
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Take-home boodschap:
We dienen zowel aangenomen als toebedeelde identiteitskeuzes te reguleren
Onze identiteitskeuzes kunnen zelfvervreemdend of authentiek van aard zijn
Toebedeelde identiteiten kunnen een bron van verzet zijn, maar we kunnen ons er ook mee verzoenen en deze zelfs als een verrijking worden ervaren
Identiteiten kunnen obsessief onderhouden worden of op een harmonieuze wijze worden ingepast in onze levensstijl
2.3. Vitamines voor de ontwikkeling van het intern kompas
2.3.1. Behoeftebevrediging als katalysator
Wat is de motor voor identiteitswerk – van waar komt de energie? o Psychologische behoeftebevrediging leidt tot de ontwikkeling van het intern kompas
Autonomie o Exploratie vereist vrijheid en spontaniteit o Ruminatieve exploratie wordt gevoed door druk hoe je zou moeten handelen. o Kiezen en zich eigen maken gebeurt vlotter indien men zich volledig vrijwillig achter
de keuze kan scharen
Relationele verbondenheid o Competentie zorgt voor zelfvertrouwen en minder onzekerheid tijdens
exploratieproces o Keuzes = meer overtuigd
Competentie o Verbondenheid bijdragen tot exploratie, maar hoeft niet, want vele exploreren opties
op zichzelf o Steun vanuit de omgeving = basis voor meer overtuigde keuzes
2.3.2. Behoeftefrustrat ie als risicofactor
Behoeftefrustratie o Staat de vorming van een intern kompas in de weg o De ideeën/voorstellen/interesses van jongeren worden niet onvoorwaardelijk aanvaard maar
worden afgemeten aan de standaarden van de ouders. o 2 acties hierop
Foreclosure status o De ouderlijke keuzes worden kritiekeloos overgenomen o Het beantwoorden aan de ouderlijke relaties leidt tot een beloning = aandacht van de
ouders. o Maar er is ook een angst om de buitenwereld te moeten teleurstellen
Leidt tot het vastklampen aan de voorgeschreven identiteit
Diffusion of moratorium status
o Negatieve identiteit = opstandig verzet jongeren doen precies het omgekeerde van wat van hen verwacht wordt.
o Risico dat men niet meer op basis van diepe interesses en persoonlijke voorkeuren een beslissing nemen = vervreemden van ons intern kompas.
Leidt tot een toestand van blijvend zoeken = identiteitsleegte
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
104
Behoefte-ondermijnende omgeving o Binnen een behoefte-ondermijnende omgeving zoeken jongeren naar compensatie, ofwel
Door zich obsessief en krampachtig vast te bijten in sociaal gewaardeerde identiteiten (slaafse volgzaamheid)
Door zich af te zetten tegen de opgedrongen identiteiten en zichzelf een eigen weg te banen (opstandig verzet)
o Ongeacht het soort compensatie die ze zoeken, ze handelen niet vrij en authentiek, maar ze vervreemden van zichzelf, wat de opbouw van een solide intern kompas in de weg staat.
Take-home boodschap:
Afhankelijk van de identiteitsstatus waartoe jongeren behoren ervaren ze een verschillende mate van behoeftebevrediging
De bevrediging van de psychologische behoeftes aan autonomie, verbondenheid en competentie vormt de katalystor voor de vorming van een intern kompas, terwijl behoeftefrustratie compensatoire identiteitsvorming ontlokt.
3. Verheldering van de notie intern kompas: relatie met bestaande
identiteitskaders
Niet kennen
4. Empirische ondersteuning voor de ontwikkeling van het intern kompas
Niet kennen
105
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
HET INTERN KOMPAS, DEEL II: HET ‘WAT’ VAN
IDENTITEITSVORMING
Hoofdstuk 9
1. Wanneer bli j ft ons intern kompas op koers en raken we het noorden
kwijt?
1.1. Wat als financieel succes en het schoonheidsideaal de
identiteitsvorming kleuren?
1.1.1. Extr insieke en material istische waarden
Extrinsieke motivatie o Bezig zijn met de indruk die je nalaatt op de buitenwereld o Dit kan men doen door verschillende levensdoelen en waarden te ambiëren
Financieel succesvol zijn in het leven
Populariteit en aanzien afdwingen bij hun leeftijdsgenoten
Aantrekkelijk en mooi gevonden worden
Materialistische oriëntatie o De mate waarin we het verwerven van geld en bezittingen cruciaal achten om status en roem te
verwerven en te behouden. Ruim opgevat behoren de extrinsieke levensdoelen ‘populariteit’ en schoonheid’ hier ook toe.
ZDT
o Deze materialistische waarden en doelen zijn op zich niet bevredigend ze spelen weinig tot niet in op de psychologische behoeftes.
Het bevredigend karakter is pas afhankelijk van de reactie van anderen.
1.1.2. Intr insieke of groeibevorderende waarden
Intrinsieke waarden o Anderen helpen o Affiliatie o Zelfontwikkeling
Het is gericht op het ontplooien van het innerlijk potentieel.
Het is een uiting en zelf een onderdeel van ons intern kompas
Waarden o Wenselijke, transsituationele levensdoelen die variëren in belang en die als richtlijn dienen in ons
leven
Transsituationeel = niet gekoppeld aan één specifieke situatie. Ze gelden over verschillende situaties heen
Kwaliteitsvisie op identiteit o Bepaalde waarden zijn wenselijker dan anderen
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
106
1.1.3. Verhouding tussen intrinsieke en extrinsieke waarden
Waardecirkel o Intrinsieke en extrinsieke waarden kunnen van elkaar
onderscheiden worden. o Levensdoelen die naast elkaar staan gaan hand in hand = ze
zijn compatibel o Waarden die tegenover elkaar staan zijn psychologisch
conflicterend o Waarden die in een hoek van 90° graden staan zijn relatief
orthogonaal van elkaar o Horizontale as = onderscheid intrinsieke en extrinsieke
levensdoelen o Het is een dynamische verhouding
Waardetaart o De grootte van een stuk taart is een weergave van het belang van de waarde in de totale
waardestructuur. o Elke persoon heeft een uniek waardepatroon
Metafoor van de wip o Wanneer extrinsieke waarde hoog zitten op de wip, dan zitten intrinsieke waarden laag op de wip. o Er is sprake van een onverenigbaarheid tussen waarden waarbij er een psychologisch conflict/trade-
off bestaat
Algemeen o Het investeren in extrinsieke waarde kan verslavend zijn waardoor men er verder in zal investeren o Het investeren in intrinsieke waarde leidt tot een diepere en langdurigere bevrediging van
psychologische basisbehoeften. o Het is belangrijk om te kijken naar wat het einddoel/eindwaarde is van de mensen
Extrinsieke motivatie kan in functie staan van intrinsieke motivatie
Overzicht
107
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.1.4. Verschi llen de levensstij len: de ‘zi jn’ -or iëntatie en de
‘hebben’ -oriëntatie
Volgens Fromm zijn er twee fundamenteel verschillende levensstijlen
Zijn-oriëntatie
o Intrinsieke gerichte identiteit ervaringen en belevingen
Hebben-oriëntatie
o Extrinsieke gerichte identiteit materialistisch en drukte o De industriële revolutie zou de basis zijn voor de hebben-oriëntatie
Onderzoek o Leerlingen die extrinsieke levensdoelen ambiëren (hebben-oriëntatie) zijn er meer op gericht om
beter te scoren dan hun medeleerlingen, maar vertonen ook meer faalangst
De impact van onze oriëntatie o Het beïnvloed onze interacties en manier van praten
Hebben-oriëntatie = gesprek wordt steriel, uitwisselen van info en statussymbolen
Zijn-oriëntatie = spontaan reageren, betekenisvol dialoog
Samenvattend
Take-home boodschap:
Onze identiteit kan relatief meer intrinsiek dan wel extrinsiek van aard zijn, afhankelijk van de mate waarin we meer belang hechten aan intrinsieke dan wel extrinsieke waarden.
Deze verschillende soorten identiteiten gaan gepaard met, respectievelijk, een zijn-en een hebben-oriëntatie
Deze waarden kunnen geplaatst worden in een waardecirkel: intrinsieke waarden staan gemiddeld gesproken op gespannen voet met extrinsieke waarden (het wip-effect)
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
108
2. Hoe staan mensen met een intrinsieke en extrinsieke georiënteerde
identiteit in het leven?
2.1. Het persoonli jke, sociale en maatschappeli jke voordeel van een
‘zi jn’ -versus ‘hebben’ -oriëntatie
2.1.1. Persoonli jk welbevinden
De hoge prijs van materialisme
Meta-analyse o Het opbouwen van een intrinsieke dan wel extrinsieke georiënteerde identiteit gaat
gepaard met een verschillend persoonlijk functioneren.
Studie o Meten van welbevinden o Hoe meer de waardestructuur van de deelnemers gekleurd worden door intrinsieke ipv
extrinsieke idealen, hoe meer welbevinden en hoe minder psychologische problemen ze rapporteerden
Vervolgstudie o Extrinsieke motivatie hangt samen met disfunctioneel consumptiegedrag, het lijden aan
koopverslaving en het hebben van schulden, alsook met gezondheidscompromitterende gedragingen zoals roken, drugs en alcohol
Conclusie o Een materialistische oriëntatie vertoont een robuust negatief verband met welbevinden
Waarden in specifieke levensdomeinen o Een intrinsieke werkwaardeoriëntatie gaat gepaard met
meer jobtevredenheid,…
Olievlekmodel
o Doelen, attitudes en gedragingen die nauw aansluiten bij de geprimde materialistische doelen worden ook geactiveerd
Wipeffect o Het activeren van materialistische doelen zou de focus op
intrinsieke doelen, die zich in het cirkelmodel diametraal aan de overzijde bevinden, ondermijnen.
2.1.2. Van persoonli jk naar sociaal functioneren
Effecten op sociaal functioneren o Sociaal functioneren lijdt onder nastreven van extrinsieke doelen
Onderzoek Bauwer o Experiment: presenteren van situatie waarbij er een watertekort dreigde
Materialistische conditie = verwijzen naar consument.
Deze conditie rapporteerde significan minder verantwoordelijkheidsgevoel en vertrouwen in anderen
Controleconditie = verwijzen naar personen o Conclusie
Een hebben-oriëntatie heeft een maatschappelijke prijs: meer racisme en vreemdelingenhaat, meer competitief wereldbeeld, zien immigratie als bedreiging, meer geneigd tot ethisch onaanvaardbaar gedrag
2.1.3. Ecologisch bewustzijn en handelen
109
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Ecologie o Intrinsiek georiënteerde personen zijn meer begaan met de natuur/planeet o Economische groei gaat ten koste van ecologie
Landen die de nadruk leggen op extrinsieke waarde blijken meer CO2 uit te stoten
Sociaal dilemmaspel o Extrinsieke georiënteerde individuen zijn sneller geneigd om in een sociaal dilemmaspel schaarse
gemeenschappelijke goederen te consumeren waardoor ze minder collectief denken
Experimenteel onderzoek met kleuterjuffen in opleidng
o Extrinsieke doelconditie met recyclage kan je geld besparen
o Intrinsieke doelconditie je kan iets doen voor het milieu en de kleuters leren ecologisch bewust te zijn.
o Conclusie
Het nastreven van intrinsieke waarden gaat gepaard met een ecologisch bewustzijn en handelen
Personen met een materialistische levensstijl vertonen ook milieubewust gedrag, maar is afhankelijk van de mate van inspanning en financiële aantrekkelijkheid.
2.2. Soorten levensdoelen en Eriksons Levenslooptheorie
Extrinsieke levensdoelen o Bemoeilijkt een vlotte identiteits-en intimiteitsontwikkeling
2.3. Soorten identiteiten en vitamines voor groei
Voordelen van intrinsiek oriëntatie o De psychologische voordelen die gepaard gaan met een intrinsieke georiënteerde identiteit kunnen
verklaard worden door het feit dat ze bijdraagt tot behoeftebevrediging én de kans verkleint op het voorkomen van behoeftefrustrerende ervaringen.
Overkoepelend mechanisme o De bevrediging en de frustratie van de psychologische basisbehoeftes fungeren als een
overkoepelend mechanisme = macromechanisme.
3 processen o Aandachtsverschuiving o Sociale vergelijking o Conditionele benadering
Grafische weergave
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
110
2.3.1. Aandachtsverschuiving
Taakabsorptie o Het volledig opgaan in de taak = biedt een goede garantie op psychologische behoeftebevrediging
Extrinsiek georiënteerde identiteit o Ze zijn meer begaan met aantallen o Een gesprek = uitwisseling van feitelijkheden om de gesprekspartner te imponeren o Kan stress oproepen o Meer bezorgd over hoe ze overkomen bij anderen o Ze zullen meer deelnemen aan publiekelijk gewaardeerde activiteit dan aan activiteiten die ze zelf
persoonlijk betekenisvol vinden.
2.3.2. Sociale vergeli jking
Prestatiefocus
o We vergelijken ons eigen functioneren met dat van anderen o Verhinderd de bevrediging van psychologische basisbehoeftes
Overschatten het realiseren van extrinsieke doelen
Intrinsieke georiënteerde identiteit o Ze beschouwen andere personen meer als een bron van inspiratie dan als bron van evaluatie voor
hun eigen functioneren.
2.3.3. Voorwaardeli jke benadering
Voorwaardelijke activiteiten o Compenseert de onzekerheid, als gevolg van sociale vergelijking.
Dit verhoogt de kans op objectiverende houding o Ze worden zuiniger = spannen zich vooral in voor die activiteiten die hun kans vergroten om
extrinsieke doelen te realiseren.
Zelfobjectivering o We benaderen ons eigen lichaam vanuit het perspectief van een buitenstaander
Take-home boodschap:
Het uitbouwen van een intrinsieke, relatief ten opzichte van een extrinsieke, georiënteerde identieit heeft voordelen op persoonlijk (bv. welbevinden, identiteitsontwikkeling), relationeel (bv. huwelijkstevredenheid) als maatschappelijk (bv. ecologisch bewustzijn, racisme) vlak.
Experimenteel onderzoek toont aan dat deze verschillende identiteiten kunnen geactiveerd worden, met analoge effecten zoals vastgesteld voor het nastreven van intrinsieke en extrinsieke levensdoelen.
Deze verschillende soorten identiteit komen in verschillende mate tegemoet aan de psychologische vitamines voor groei (macroproces)
De microprocessen aandachtsverschuiving, sociale vergelijking en voorwaardelijke benadering helpen om de effecten van deze verschillende soorten identiteiten op behoeftebevrediging te begrijpen.
111
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
3. “Ja, maar…!”: krit ische perspectieven
3.1. Wat als mijn naaste omgeving extr insieke idealen aanmoedigt?
3.1.1. Niet de inhoud van waarden, maar de match met de
omgeving telt !
Het match-of omgevingscongruentieperspectief o Het negatief effect van het nastreven van extrinsieke waarden op het welbevinden blijft beperkt tot
individuen die in een intrinsieke georiënteerd klimaat vertoeven.
Misfit/mismatch wordt verklaar door de negatieve effecten
Taak van de adolescent o Een identiteit opbouwen die aansluit bij de door de omgeving aangeprezen identiteit die binnen een
bepaalde context de grootste pragmatische waarde heeft.
Matchsituatie komt ten goede van persoonlijk welbevinden, door 3 redenen: o De sociale context bekrachtigd het nastreven van de congruente identiteit = positieve bekrachtiging
Ouders advocaten, jij ook rechten gaan studeren o Het nastreven van incongruente waarden wordt kritisch onthaald door de sociale omgeving =
emotionele kosten
Je zet je in voor vrijwilligerswerk en niet voor je studies, zoals je ouders wensen te doen. o De ervaring van gebrekkige congruentie tussen de persoonlijke waarden en de door de sociale
context aangemoedigde waarden dragen een intern conflict met zich mee.
ZDT o Het opbouwen van een extrinsieke georiënteerde identiteit komt het welbevinden niet ten goede,
ook al wordt deze aangeprezen door de omgeving omdat het in mindere psychologische basisbehoeftes voorziet
Schema
3.1.2. Hoe is het met het waardepatroon van economie en
rechtenstudenten gesteld?
Drie studies die deze conflicterende hypothese onderzoeken o Studenten economie o Rechtenstudenten o Modellen uit de modewereld
Gemeenschappelijk = extrinsieke waarden worden door de omgeving relatief sterk gewaardeerd
Bevindingen o Tweedejaars economiestudenten bleken er in sterkere mate een materialistische oriëntatie op na te
houden in vergelijking met tweedejaarsstudenten aan een lerarenopleiding o Het is niet verassend dat het sociale aspect en het financiële succes verschillen van elkaar = dit
omdat ze tegenover elkaar liggen in het circumplex
Grafiek o Extrinsiek doel = financieel succes o Intrinsiek doel = bijdrage leveren aan de samenleving
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
112
Hangt positief samen met persoonlijk welbevinden en hangt negatief samen met drugsgebruik en depressieve gevoelens
o Er werd geen bewijs gevonden voor een interactie-effect tussen het waardepatroon en de studierichting in de voorspelling van de aanpassingsmaten
Procesanalyse o Er is bewijs dat aantoont dat economiestudenten meer middelengebruik en meer depressieve
symptomen rapporteerden.
Het soort levensdoel dat studenten hanteren speelt hier dus een verklarende rol in de samenleving tussen studierichting en mate van aanpassing
Selectiemechanisme o Economische richtingen kunnen studenten aantrekken met bepaalde waarden
Socialisatiemechanisme o Studenten kunnen zich tijdens deze opleiding ook een sterker materialistische waardepatroon
aanmeten.
Modellenwereld o Ze zijn gefocust op het bereiken van het schoonheidsideaal o Ze vertoeven in een milieu met dezelfde waarden. o Er is sprake van behoeftefrustratie
Autonomie = modellen moeten zich inschikkelijk en slaafs opstellen
Competentie = na verloop van tijd weinig uitdaging
Verbondenheid = vaak jaloezie en competitie, reizen, … o Pathologisch functioneren = verslaving, depressie ten gevolgen van lage behoeftebevrediging
omwille van extrinsieke karakter van de job
Correlatie-model o Mediërende variabelen ten opzichten van moderator (= iets dat effect
versterkt of afzwakt, verklaard het effect) o Behoeftebevrediging verklaart waarom dat iemand, die een model is,
minder welbevinden rapporteert
3.2. Wat als iemand financieel succesvol is?
3.2.1. Gerealiseerde extrinsieke en intrinsieke levensdoelen
Ongunstig effect o Ongunstige effecten van extrinsieke waarden gelden alleen voor het nastreven van deze waarden,
niet voor het behalen ervan.
Aspiratietheorie o Het bereiken van levensdoelen versterkt ons welbevinden.
ZDT o Niet alle bereikte levensdoelen hebben even gunstige effecten
o Het nastreven van extrinsieke aspiraties verhoogt de kans dat ze worden gerealiseerd maar draagt echter niet bij tot het welbevinden.
o Wel verhoogd welbevinden bij realiseren intrinsieke aspiraties
Onderzoek bij ouderen o Ouderen die terugblikken op hun leven en aangaven vooral extrinsieke doelen voltooid te hebben,
vertoonde meer wanhoop en minder doodsaanvaarding = moeilijker aanvaardingsproces
Tabel o Vaststelling uit deze data
Bereiken van intrinsieke doelen levert meer op dan extrinsieke doelen
Hoger welbevinden, minder depressieve symptomen, minder wanhoop
113
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Bereiken van extrinsieke doelen = dood minder ervaren
3.2.2. Wat als ik een laag inkomen heb en financieel onzeker
ben?
Verschillende theoretische concepten onderscheiden
Financiële zekerheid o Subjectieve ervaring van voldoende financiële zekerheid en stabiliteit om in het dagelijkse
levensonderhoud te voorzien.
Materialisme o Subjectieve ervaring van het verwerven van status en een positieve eigenwaarden om
anderen te imponeren
Onderzoek o Deelnemers die meer financiële stabiliteit ervoeren waren meer tevreden met hun leven. Het
realiseren van materiële aspiraties was een negatieve voorspeller van welbevinden. o Effecten van nagestreefde extrinsieke apsiraties waren niet afhankelijk van het inkomen
Hoger inkomen dient verschillende doelen o Levensonderhoud o Façade van materieel succes en luxe opbouwen
Tabel
Take-home boodschap:
Het nastreven van extrinsieke waarden hangt ook samen met verminderd welbevinden wanneer de omgeving dit soort waarden waardeert en aanmoedigt.
Zelfs het behalen van extrinsieke aspiraties draagt niet bij tot welbevinden, terwijl dat wel goedt voor intrinsieke aspiraties.
Materialistische ambities mogen niet verward worden met het objectieve inkomen noch met het gevoel voldoende financiële zekerheid te hebben om te voorzien in ons levensonderhoud.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
114
Een hoger inkomen en financiële stabiliteit voorspellen ons welbevinden positief, terwijl het realiseren van materialistische levensdoelen hier niet of zelfs negatief mee samenhangt.
4. Valt de opmars van een materialistische levensstij l te stoppen?
4.1. Verschuivingen van generatie tot generatie en binnen de
menseli jke levensloop
4.1.1. Intergenerationele verschuivingen: is material isme in
opmars
Zijn er gemiddelde verschuivingen waarneembaar? o Leeftijdsgebonden verschillen o Generatieverschillen
Onderzoek
Grafiek o Sterke stijging in de waarde financieel succes o De zorg om milieu blijft sterkt te verminderen over generaties o De grootste daling vinden we hierbij tussen babyboomgeneratie en generatie X
Opmerking o Grote verschillen tussen mensen o Sprake van een samenlevingsbreedte verschuiving in plaats van een generatieverschil (ook de
waardes van de babyboomgeneratie veranderen mee) o Uitsluitend gebaseerd op Amerikaans deelnemers (propageert meer dan andere een materialistische
levensstijl)
4.1.2. Leefti jdsgebonden ontwikkeling
ZDT o Naarmate we ouder worden zou ons intern kompas beter werken waardoor vaker diepgaand
reflecteren over intrinsieke waarden en ons gedrag er beter op kunnen afstemmen.
Onderzoek o Er wordt een positieve correlatie vastgesteld tussen leeftijd en intrinsieke waarden
Opmerking o Individuele verandering in waardepatroon kunnen verschillen van context tot context
Universiteitscontext bied meer intrinsieke mogelijkheden dan een werkcontext
115
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
4.2. Wortels van een intrinsieke en een extrinsieke georiënteerde
identiteit
Twee relevante routes op weg naar een extrinsieke identiteit
Modelleringsroute o Extrinsieke waarden vanuit de omgeving worden als ideaalbeeld vooropgesteld en als een
leidraad voor het eigen functioneren gekopieerd.
Compensatieroute o Het ambiëren van extrinsieke waarden vormt een manier om met de psychische
onzekerheid om te gaan.
Grafisch overzicht
4.2.1. Het ‘goede’ leven in onze consumptiesamenleving
4.2.1.1. Modellering
Overnemen van waarden o Waarden kunnen vrij direct via processen van imitatie, modellering en besmetting onze identiteit
binnensluipen.
Verschillende extrinsieke doelen die in de ZDT worden onderscheiden
Financieel succes
o Aflluenza overdraagbare psychische ziekte waarbij mensen verslaaf zijn aan consumeren en maatschappelijke bezittingen.
Aantrekkelijkheid o Het nastreven van het perfecte lichaam
Roem en populariteit o Idolatrie van idolen gaat samen met materialistische waarden
Beïnvloeding door belangrijke socialisatiefiguren o Kinderen van ouders die extrinsieke doelen hoog in het vandaal voeren blijken gemiddeld genomen
extrinsieke doelen ook belangrijk te vinden = doelen zijn over generaties heen besmettelijk o Materialistische opvoedingsmethode = materiële beloning wordt gebruikt om liefde en
genegenheid te tonen of om het gedrag van kinderen te sturen.
De invloed van leeftijdsgenoten o Gemiddeld genomen hebben adolescenten dezelfde waarden als hun leeftijdsgenoten
4.2.1.2. Verminderde blootstell ing aan material istische
boodschappen en versterken van intr insieke waarden
Blootstelling aan extrinsieke waarde beperken
Regering o Reclame tijdens kinderprogramma’s beperken of verbieden
De individuele burger
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
116
o Zelf minder televisiekijken en wegzappen tijdens reclameblokken
Intrinsieke waarde promoten o Door wip-effect zal extrinsieke waarden verminderen o Hierbij is een blijvende inspanning noodzakelijk
Onderzoek o Intrinsieke-waarde groep = moesten reflecteren over hun intrinsieke waarden o Controlegroep = moesten reflecteren over dagelijkse handelingen o Conclusie
Intrinsieke groep rapporteerde groter welbevinden op voorwaarde dat ze blijvende inspanning hadden geleverd
De effecten vond men niet terug in de controlegroep = niet elke reflectie draagt dus bij tot een verschuiving in het waardepatroon en welbevinden.
4.2.2. Over behoeftefrustrat ie en een ersatz -identiteit
Identiteitsvacuüm
Diffusion o Geen idee waar men naartoe wilt in het leven. We zoeken zo veel mogelijk opwindende
ervaringen = extrinsieke waarden
Foreclosure o Men zoekt een houvast aan conformistische wijze aan sociale verwachtingen = extrinsieke
waarde
ZDT o De kans naar dergelijk identiteitsvacuüm neemt toe naarmate de psychologische
basisbehoeftes langdurig ondermijnt worden. o Gebrek aan ruimte, vertrouwen en warmte = innerlijke legte
Behoeftedistributen o Dragen de belofte om de ervaren behoeftefrustratie en innerlijke leegte te ondervragen
Vicieuze cirkel o Het nastreven van materialistische doelen draagt niet bij tot het bevredigen van behoeftes en leidt
zelf tot frustratie ervan, waardoor men weer materialistische doelen gaat nastreven om deze leegte op te vullen.
4.2.2.1. Versterken van de weerbaarheid: de rol van een
behoefte-ondersteunende omgeving
Ondersteuning door socialisatiefiguur o Het is cruciaal dat socialisatiefiguren investeren in de ondersteuning van de psychologische
basisbehoeftes van jongeren.
Jongeren kunnen intern kompas ontwikkelen
Buffer tegen blootstelling aan materialistische waarden
Meer informatie georiënteerde identiteitsstijl
117
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
HET VOEDEN VAN DE GROEI VAN KINDEREN
Deel IV
1. Inleiding: een aantal bespiegelingen over opvoeding
1.1. Opvoeding: een ‘hot issue’
Reden van populariteit o Door de toenemende complexiteit in de samenleving is het moeilijker om een goede opvoeding te
bieden
De complexiteit vinden we terug in het feit dat kinderen vele keuzes hebben (hobby, studie,…)
Grenzen stellen is geen sinecure (gsm-gebruik, gaming, leren) o De kennis is binnen handbereik
Door middel van internet
Ouders worden meer verantwoordelijk gesteld voor falen en slagen van ontwikkeling van hun kind in de meritocratische samenleving
1.2. Pril le toenadering tussen de ‘klassieke’ opvoedingsliteratuur en
de ZDT?
Geen toenadering tussen de klassieke opvoedingsliteratuur en de ZDT o Redenen hiervoor
1ste reden = Verschillende mensbeelden
Klassieke opvoedingsliteratuur = Psychoanalytische visie o Mensbeeld = egocentrisch en driftmatig
o Doelstelling opvoeding = kinderen helpen driften te beteugelen verwerven van zelfcontrole alsook schuld en geweten
o Rol van de ouders = reactief toezicht houden om probleemgedrag te vermijden, controle uitoefenen, “brandweerlieden”
o Ontwikkelingsuitkomsten = impulscontrole en probleemgedrag
ZDT = Organismisch-dialectisch mensbeeld o Mensbeeld = prosociaal en groeigericht o Doelstelling opvoeding = boeiende activiteiten ontdekken en stimuleren o Normen aanreiken en eigenaarschap bevorderen o Intern kompas versterken
o Rol ouders = pro-actief voeden van groei. Groei wordt gezien als een ‘medicijn’ tegen probleemgedrag, “tuiniers”
o Ontwikkelings-uitkomsten = vitaliteit, creativiteit en leerplezier
2de reden = verschillende houdingen ten opzichte van de universaliteit van opvoedingsprocessen
o Er is sprake van een opvoedingsrelativisme waarbij er geen inherent goed of
slechte opvoedingsstijl is ‘Het hangt af van … persoonlijkheid/karakter, leeftijd en cultuur
Er is sprake van een verzet vanuit de ZDT
Zij zien bepaalde opvoedingsstijlen als meer wenselijk dan andere
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
118
Take-home boodschap:
Opvoeding krijgt toenemende aandacht in de media, vanwege de grote interesse ervoor bij ouders en in de onderzoekswereld.
Deze interesse hangt samen met de complexiteit van onze moderne samenleving en de toegenomen kennis rond opvoeding
De klassieke opvoedingsliteratuur focust meer dan de ZDT-literatuur op de rol van ouders als brandweerlieden in plaats van tuiniers, op de rol van ouderlijke controle meer dan op autonomieondersteuning en op negatieve meer dan op positieve ontwikkelingsuitkomsten.
Terwijl de vitamines voor groei ingrediënten zijn voor een universele gunstige opvoeding, blijkt men in klassieke socialisatieonderzoek voor een eerder relativistische aanpak te pleiten
119
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
KLASSIEKE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCH
ONDERZOEK OVER OPVOEDING
Hoofdstuk 10
1. Verschi llende types opvoeding: de configurationele benadering
1.1. Een opvoedingsstij l : het geheel is meer dan de som van de delen
Opvoedingsstijl o De algemene houding van de ouder ten opzichte van het kind o Het algemeen emotioneel-affectieve klimaat waarin kinderen worden grootgebracht
Baumrind o Hij zit de ouderlijke opvoedingsstijl als een geheel/configuratie van opvoedingsdimensies
De effecten van opvoeding zijn afhankelijk van een combinatie van verschillende dimensies die een gestalt vormen
Opvoedingsgedrag moet bekeken worden in een opvoedingscontext (de opvoedingsstijl die ouders hanteren)
Twee fundamentele opvoedingsdimensies: responsiviteit vs. controle
Vergelijking van antwoorden tussen kind en ouder o Vergelijking biedt inzicht in de
Gemiddelde verschuiving in opvoedingsstijl = vergelijking van verschuiving in procentuele verdeling
Intergenerationele gelijkenis in opvoedingsstijl = samenhang tussen jouw antwoord en die van je ouder
Congruentie
Correspondentie o Vraag naar correlationele samenhang o Uit resultaten is er een zeer kleine samenhang/correlatie (deels afhankelijk
van de leeftijd)
Discrepantie o Vraag naar gemiddelde gelijkenissen en verschillen
1.2. Types opvoeding
1.2.1. Over gezaghebbende en permissieve ouders en nog veel
meer
Baumrind o Hij stelde 3 opvoedingsstijlen op
Autoritair
Gezaghebbend
Permissief
Maccoby en Martin o Zij stelden 2 opvoedingsdimensies op
Warmte/responsiviteit = de mate waarin ouders een warme en hechte band met hun kinderen opbouwen
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
120
Controle = de mate waarin ouders grenzen stellen aan het gedrag van hun kinderen. o Zij stelden 4 opvoedingsstijlen op
Autoritair o Hoge mate van controle gecombineerd met een gebrak aan warmte en responsiviteit o Proberen macht over hun kinderen uit te oefenen en negeren wensen van hun kind
waardoor geen hechte band met hun kind ontwikkeld kan worden.
Kenmerken = dominant, rigide, streng
Gezaghebbend o Hoge mate van responsiviteit en warmte maar toch wordt er voldoende controle
uitgeoefend o Omdat de regels die geïntroduceerd zijn alsook het strikt opeisen van medewerking
binnen de context van een veilige ondersteunende ouder-kindrelatie zich afspelen, zijn kinderen niet snel geneigd om die regels te verwerpen.
o Uit opvoedingsonderzoek is dit de best mogelijke opvoedingsstijl
Kenmerken = kindgericht, empatisch en flexibel
Permissief o Begrenzen nauwelijks het gedrag van hun kinderen. o Bewust = ze geloven dat dit de beste opvoedingsstrategie is o Onbewust = ontbreken van energie en zelfvertrouwen om grenzen te stellen o Er is sprake van een drang om populair te zijn bij de kinderen.
Kenmerken = laks, toegefelijk en chaotisch
Verwaarlozend/afwijzend o Weinig interesse voor het kind o Kampen vaak zelf met problemen wat verhinderd om tijd te steken in het kind. o Nadelig effect op de emotionele ontwikkeling, de hechtingspresentatie, de
identiteitsontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling van het kind.
Kenmerken = afwezig, afstandelijk en ongeïnteresseerd
Schematische weergave van verschillende types ouderschap
De configurationele benadering – toepassing
121
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.2.2. Democratische ouders zijn te soft , aldus Baumrind
Democratische opvoedingsstijl o Oefenen slechts een matige hoeveelheid controle uit en vertonen een houding van
onvoorwaardelijke aanvaarding tegenover het kind = ze geven te snel toe aan kinderen. o Wordt vaak gezien als te soft want onvoorwaardelijk aanvaardend opent de deuren van
permissiviteit alsook omdat er een te gelijkwaardige positie wordt bekleed wat kan leiden tot te veel inspraak.
Gezaghebbende ouderschap o Stellen vanuit hun autoriteitspositie zelf de regels op, zonder al te veel inspraak o Hier is sprake van een confronterende controle die veeleisend, strikt en doelgericht is. o Het kan desnoods gepaard gaan met het afnemen van privileges en een occasionele fysieke tik.
Confronterende controle o Het kind wijzen op een misstap = doelgericht
Dwingende controle o Machtspositie van de ouder in de verf zetten = intrusief en manipulatief
1.3. Doet het ertoe welke opvoedingsstij l ouders hanteren?
1.3.1. Welke opvoedingssti j l heeft de meeste gunstige effecten
Vergelijken van de grafieken
o Adolescenten met gezaghebbende ouders vertonen de meeste aanpassing o Adolescenten uit verwaarlozende gezinnen vertonen de minste aanpassing o Adolescenten van gezaghebbende ouders scoren ook beter op affectief, schools en gedragsmatig
vlak o Adolescenten uit autoritaire en permissieve gezinnen kunnen tussen beide extremen gesitueerd
worden o Autoritair opgevoede adolescenten vertonen minder normovertredend gedrag dan permissief en
verwaarlozend opgevoede adolescenten, maar voelen zich relatief weinig competent in een relatie met anderen.
o Interpretatie vanuit de grafieken
Ouderlijke controle is een voorspeller van normovertredend gedrag.
Warmte en responsiviteit is een voorspeller voor (inter)persoonlijk welbevinden
Longitudinale studies o Adolescenten uit gezaghebbende gezinnen vertonen over tijd een toename in indicatoren van
aanpassingen en afname in normovertredend gedrag
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
122
o Adolescenten die opgroeien bij een moeder met een autoritair opvoedingsstijl vertonen één jaar later minder zelfregulatie die op hun beurt weer een meer autoritaire opvoedingsstijl oproepen
Bewijs voor bidirectioneel verband
1.3.2. Is er bewijs voor een historische slingerbeweging: van
autoritair naar permissief en terug
Onderzoek Lamborn o 10.000 adolescenten beoordeelden de opvoedingsstijl van hun ouders aan de hand va de twee
dimensies (controle en responsiviteit)
o We gaan extreme groepen gaan vormen op basis van tertielscores elke extreme groep wordt dus gekenmerkt door een combinatie van twee opvoedingsdimensies = opvoedingsstijl
o Nadelen
59% van de sampel verwijderd = wat met de generaliseerbaarheid van de bevindingen?
Reductie in variantie in de metingen 1-5 likert schaal wordt gereduceert tot drie groepen
Apriori opleggen van structuur van bestaande opvoedignstypes o Oplossing
Cluster-analyse
Behoud van de totale sample
Behoud van totale variantie op de metingen
Toetsen van het natuurlijk voorkomen van verschillende opvoedingstypes
Bestaan deze 4 types ouders wel in de praktijk – interne validiteit?
Misschien kunnen er subtypes of nieuwe types worden onderscheiden
Longitudinaal onderzoek over 3 generaties heen o De mate waarin één van beide ouders onmiddellijk
gehoorzaamheid opeist, is afgenomen. o De mate waarin men boosheid kan tonen naar één van
beide ouders is geleidelijk toegenomen o Verschuivingen vonden vooral plaats tussen de tweede
en de derde generatie
Verschuiving o De verschuiving in traditionele ouderrollen liep parallel met de afname in autoritaire
opvoedingspraktijken
1958 = vader neemt de beslissing en verdient het meeste respect terwijl moeder instaat voor de verzorging
2011= beide ouders hebben een stem in het nemen van beslissingen en verdienen evenveel respect
o Tegenwoordig is er een meer kindgerichte aanpak, maar is deze dan ook permissief?
1.3.3. Wat als moeder en vader er een verschi l lende
opvoedingsstij l op nahouden?
Samenhang tussen opvoedingsstijlen
o Er is een beperkte samenhang tussen de opvoedingsstijl van de vader en de moeder er kunnen allerlei combinaties van opvoedingsstijlen gemaakt worden
Zorgt dit voor problemen of zijn bepaalde combinaties juist voordelig?
Verschillende hypotheses
Accentuatie-hypothese
123
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Kinderen die een afwijzende moeder hebben zouden meer vatbaar zijn voor
probleemgedrag als hun vader gezaghebbend is afwijzende ouder valt meer uit de toon
Bv. afwijzend - gezaghebbend
Compensatie-hypothese o De aanwezigheid van een gezaghebbende vader naast een afwijzende moeder kan ervoor
zorgen dat negatieve effecten van een afwijzende opvoedingsstijl worden beperkt of gecompenseerd
Bv. afwijzend - gezaghebbend
Matchperspectief o Een fit/match in opvoedingsstijl zou bijdragen tot prosociaal functioneren van jongeren
en een betere huwelijkskwaliteit o Maar zien we ook een positief effect als de match bestaat uit een opvoedingsstijl die
autoritair of afwijzend is?
Bv. autoritair - autoritair
Onderzoek Hoeve o Onderzoeksvraag: Kan ouderlijke opvoedingsstijl delinquentie bij jongeren voorspellen? o Onderzoek: delinquentie werd 2x gemeten met 5 jaar spreiding waarbij de aspecten van opvoeding
werden gemeten o Resultaat
Jongeren van gezaghebbende moeders en vaders vertonen minder delinquent gedrag
De mate van delinquentie van jongeren variëren niet als gevolg van het aantal autoritaire of permissieve ouders in het gezin, maar wel als gevolg van het aantal gezaghebbende afwijzende ouders.
o Grafiek
Afhankelijke variabele = mate van tonen van probleemgedrag bij jongeren.
Varieert het probleemgedrag met het aantal ouders die gezaghebbend of verwerpend zijn?
Er is sprake van een lineair effect = hoe meer gezaghebbende ouders hoe beter
Take-home boodschap:
In de configurationele benadering van Baumrind worden 4 types opvoeding onderscheiden, namelijk de gezaghebbende, autoritaire, permissieve en afwijzende opvoedingsstijl
Volgens Baumrind is de democratische opvoeding te onderscheiden van gezaghebbende ouderschap en opent democratische opvoeding de deur voor permissiviteit
Gezaghebbende ouderschap gaat samen met de meest gunstige ontwikkelingsuitkomsten, terwijl afwijzende ouderschap de meeste ongunstige ontwikkelingsuitkomsten voorspelt.
Autoritair ouderschap is over de afgelopen generaties afgenomen.
Liever dan twee ouders te hebben die elk eenzelfde (autoritair, afwijzend, permissieve) opvoedingsstijl hanteren, is het wenselijk dat er één van beide ouders gezaghebbend is. Als het beide zijn, des te beter.
Het is te vroeg om het onderzoek naar de effecten van gezaghebbende ouderschap te staken, zoals sommige beweren. Veel vragen blijven onbeantwoord.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
124
2. De ontleding van opvoeding: de dimensionele opvoedingsbenadering
Verschuiving o Studie van opvoedingsstijlen verschuiven naar die van opvoedingsdimensie
Uitbreiding
o De opvoedingsdimensie controle wordt uitgebreid gedragsmatige en psychologische controle
2.1. Responsiviteit
2.1.1. Wat is ouderli jke responsiviteit
Ouderlijke responsiviteit o De mate van ondersteuning, warmte en liefde in de relatie tussen ouder en kind o Bestaat uit 2 elementen
Warme en vriendelijke ouders
Ze kunnen ongemak en spanning die het kind ervaart verzachten o Het kind voelt zich aanvaard en gesteund door de ouders o Er is sprake van een samenhang met positieve ontwikkelingsuitkomsten en aspecten van sociaal
functioneren.
Hechtingstheorie o Analoog aan het begrip sensitiviteit = gepast reageren op
negatief affect bij het kind
Verklarend mechanisme o Een goede vriendschapskwaliteit ontstaat als gevolg de
empathie die ze aangeleerd kregen door de goede responsiviteit van de ouders.
2.1.2. Waarom is ouderl i jke
responsiviteit bevorderl i jk voor de ontwikkeling
Twee verklaringen o Veilig hechting
Ouderlijke responsiviteit werkt een veilige hechting in de hand = kinderen bouwen een positieve representatie op van zichzelf en van anderen.
o Empathie
Responsief opvoeden werkt empathie-gerelateerde reacties bij het kind in de hand = vlottere en meer ondersteunende omgang met anderen.
2.2. Zijn alle vormen van ouderli jke controle gunstig
2.2.1. Een oogje in het zeil houden: gedragsmatige controle
Gedragsmatige controle o De mate waarin ouders proberen het gedrag van hun kind te reguleren en te structureren. o Het communiceren van regels, toezicht houden of het kind de regels navolgt alsook het toepassen
van gepaste disciplinaire maatregelen. o Kinderen leren hun impulsen onder controle krijgen
125
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.2.2. Psychologische manipulatie van kinderen: psychologische
controle
2.2.2.1. Diepgravende analyse
4 kerncomponenten
Schuldinductie o Algemene uitspraken doen waar de volledige persoon van het kind erbij betrokken wordt
Ik had gehoopt dat je nu eens de afwas zou gedaan hebben
Ik ga nog eens mijn best doen om te koken
Ik ga nog eens verlof nemen o Ze wentelen in een slachtofferrol waarbij er sprake is van overgeneralisatie
schaamteinductie o Kinderen op een vernederende wijze benaderen als ze er niet in slagen om aan hun
verwachtingen te voldoen
Hoe oud ben je nu eigenlijk? Je bent net een baby
Je zou moeten beschaamd zijn voor je gedrag
Ik had niet gedacht dat je zo’n stal van je kamer zou maken o Ganse persoon in plaats van specifieke activiteit wordt aangevallen
Angstinductie o Het opwekken van angst, waarmee de ouders hun kinderen dwingend aanzetten hun
wensen in te willigen
Je zult later wel begrijpen waarom ik je dit zeg
Als je zo verder gaat met leren, dan voorspel ik problemen
Voorwaardelijke aandacht o Het betonen van liefde is afhankelijk van het al dan niet bereiken van de gewenste
ouderlijke normen.
o Aandacht laten mee variëren met de mate waarin kinderen gewenst gedrag tonen of ongewenst gedrag niet tonen
o Er is sprake van een ‘als…dan…’-redenering o De aandacht die ze krijgen is niet gratis, die moet verdiend worden
Delen op vakantie: als je niet flink bent, dan zal mama triest zijn
Toon eens dat je flink bent. Maar ja, nu ben je echt een flink kind
Algemeen o Deze 4 kerncomponenten kunnen inwerken op de emotionele psychische leefwereld van het kind o De 4 kerncomponenten komen vaak samen voor
Gemeenschappelijk kenmerk
Manipulatief (al dan niet bewust)
Iets van kinderen gedaan krijgen
Intrusief en controlerend
Algemene bevinding o Psychologische controle zou interfereren in het individuatieproces en een te sterke afhankelijkheid
in de hand werken
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
126
2.2.2.2. Een broodnodige opdeling
Broodnodige opdeling o Specifieke en tegengestelde effecten tussen twee vormen van controle o Psychologische controle brengt een emotionele prijs met zich mee o De relatie tussen psychologische controle en externaliserende problemen is
persoonlijkheidsafhankelijk.
2.2.2.3. Het toxisch effect van psychologisch controlerend
opvoeden nader verklaard
Objectrelationele theoretische redenering o Ervaringen in de ouder-kind relatie hebben een weerslag op representatie van die relatie, die op
hun beurt de basis vormen voor de representatie die kinderen opbouwen van zichzelf en anderen
Een voorwaardelijke zelfwaarde (zelfkritisch perfectionisme) vloeit voort uit het voorwaardelijke aanvaarden van de gevoelens door de ouders
Zelfkritisch perfectionisme o Vergroot kwetsbaarheid voor psychopathologie en internaliserende problemen
Kinderen van psychologisch controlerende ouders hanteren een agressievere stijl wat interpersoonlijke problemen oplevert = ouders modelleren relationele agressie bij hun kinderen
Relationeel agressieve kinderen kunnen populair zijn, maar ervaren niet de gewenste intimiteit en gehechtheid in hun vriendschappen.
Schema o Gemeenschappelijke basis tussen zelfkritisch perfectionisme en relationele agressie =
voorwaardelijke aanvaarding van zichzelf (zelfkritisch perfectionisme) of anderen (relationele agressie).
Relationele prijs o Betalen jongeren, die een psychologisch controlerend klimaat opgroeien ook een relationele prijs
voor dergelijke opvoeding
Ja!
Verklarend mechanisme = relationele agressie o Sociaal kwaad berokkenen en schade toebrengen aan de relaties met
leeftijdsgenoten om bepaalde zaken van hen gedaan te krijgen
Roddelen, schuldinductie, dreigen
127
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
2.2.2.4. Kritische bedenkingen: misschien is de zaak toch
complexer
Twee fundamenteel en kwalitatief te onderscheiden opvoedingsdimensies o Psychologische controle = controlerend opvoeden o Gedragsmatige controle = structuur of regulatie
Vraag o Is psychologisch controlerend opvoeden de enige manier om druk te zetten op jongeren? Bestaan er
geen andere vormen van controlerend opvoeden?
2.2.3. Een klets op de bi l len, dat kan toch geen kwaad?
2.2.3.1. De uitkomsten van lichamelijk straffen in kaart
gebracht
Lichamelijk straffen o Het gebruik van fysiek straffen met de intentie om het kind pijn te doen, maar geen lichamelijk
letsel toe te brengen, met de bedoeling om het gedrag van het kind te corrigeren of te controleren
Meta-analyse van Gershoff o Lichamelijk straffen zet aan tot direct instemmen met het ouderlijk verzoek o Er is sprake van een samenhang van agressie, probleemgedrag en verminderde moraliteit alsook
lager welbevinden indien men lichamelijke straffen toedient. o Door modellering wordt lichamelijk straffen overgenomen door de kinderen en leidt het tot
agressief gedrag
2.2.3.2. Maar is l ichameli jke straffen dan nooit wenseli jk
Zijn er onopgeloste vragen? o 1ste = Er is geen uitspraak mogelijk over de
richting van het verband als gevolg dat er mee cross-sectionele dan longitudinale onderzoeken zijn.
Lichamelijk straffen is een voorspeller van probleemgedrag = longitudinaal effect
o 2de = er is geen experimentel evidentie
Er is sprake van een natuurlijk experiment
School A = fysiek straffen (40x/dag)
School B = geen fysieke straf toegestaan
Activiteit = Gisspel
Speelgoed met geluid raden (2 stuks)
Proefleider verlaat labo (leeuw zit onder deken)
Kind kan spieken
Proefleider terug en vraagt of ze gekeken hebben = detectie van leugenaars + volhouden tijdens spel nadien
Resultaat = verschil tussen beide scholen was groot: 12x meer leugenaars en 5x meer volgehouden leugens
Conclusie = Kinderen uit een omgeving waarin fysiek straffen gebruikelijk is liegen niet alleen meer maar zijn ook volhardender in het verbergen van die leugens
Vraag naar modererende factoren o Er zijn toch wel omstandigheden waarbij het uitdelen van een tik wel effectief is? Welke factoren
zorgen ervoor dat het lichamelijk straffen niet noodzakelijk zo negatief is?
Gepland vs. emotioneel-impulsief lichamelijk straffen
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
128
Frequentie vs. ernst van lichamelijke straffen
Wat indien lichamelijke straffen gebeurt in combinatie met andere disciplineringtechnieken (inductie, warmte)
Warmte kan de toename van agressie bij 1-jargie niet afzwakken
2.2.3.3. Fysiek straffen: een extreme vorm van
gedragsmatige controle
Extreme vorm van fysiek straffen o Hebben vrijwel een tegengesteld effect op de ontwikkeling van kinderen.
Take-home boodschap:
Responsieve opvoeding versterkt het persoonlijk en sociaal functioneren omdat het empathische reacties oproept en een veilige hechtingsrelatie met zich meebrengt.
Psychologisch controlerende ouders plegen emotionele chantage, met alle gevolgen van dien, zowel op het persoonlijk als op het sociale vlak.
De gemeenschappelijke basis van gedragsmatige en psychologische controle is zeer smal: de term ‘gedragsmatige controle’ kan dan ook beter worden vervangen door ‘structuur’.
Sommige metingen van gedragsmatige controle zijn ambigu, waardoor de verkregen resultaten niet helder geïnterpreteerd kunnen worden.
Fysieke straffen veroorzaken probleemgedrag, zelfs bij jongere kinderen.
3. Een helikopterperspectief: trends in de opvoedingsli teratuur
Drie evoluties
Deconstructieproces
Van macro-naar microbenadering
Opvoedingsstijl dimensie bouwstenen
Generaliseerbaarheid
Rol van cultuur, leeftijd en persoonlijkheid
Nood aan een theoretisch fundament
Dynamischere benadering
Voortdurende wisselwerking ouder en kind
Veel dag-tot-dag variantie in opvoeding
129
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
HET VOEDEN VAN DE GROEI VAN KINDEREN: DE
BOUWSTENEN VAN EEN BEHOEFTEONDERSTEUNENDE
OPVOEDING
Hoofdstuk 11
Inleiding
Verschuivingen in de cirkel o Valkuilen van participatief en verhelderend te werk gaan
Participatief Afwachtend verschuiven
Verhelderend eisend verschuiven o Verschuiving tegengaan door andere bouwstenen te gebruiken indien het kind niet coöperatief is.
Patroon van correlaties o De verschillende zones in verband brengen met externe
variabelen
Afstemmend te werk gaan alsook dominerend hebben de meest uitgesproken correlaties
Leerling met dominerende leerkracht: ‘ik wil niet meer bij hem zitten hoor!’
1. Als kinderen het gevoel hebben zichzelf te mogen
zijn: de rol van autonomieondersteuning
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
130
1.1. Grondhouding en bouwstenen
1.1.1. Grondhouding: nieuwsgierigheid, openheid en vertrouwen
Autonomie-ondersteunend opvoeden o 6 bouwstenen
Participatief o Inbreng, hun ritme
Afstemmend o Uitnodigende taal, duiding, hun stem,
taakvreugde o Vertrekpunt is het kind zelf
Basisrespect voor de eigenheid van het kind
Nieuwsgierige en verwonderende houding
Aansluiting vinden bij de leefwereld van het kind
Proactief handelen anticiperen op hoe een kind zal voelen o Autonomie-ondersteunende ouder
Open gezinsklimaat waar alle thema’s besproken kunnen worden
Proberen wensen en interesses van kinderen te begrijpen en kennen om hun beter te kunnen ondersteunen in hun ontluikende interesses
Vertrouwen in de natuurlijke groei van kinderen
Ondanks individuele verschillen ontwikkeld elk kind, op zijn eigen tempo, naar een meer aangepast functioneren
o Grondhouding van nieuwsgierigheid is van groot belang bij persoonlijke kwesties
Pro-actief = Tatoeage plaatsen, intieme relatie
Reactief = moeilijke vrienden, emotioneel afsluiten
Controlerend/dwingend opvoeden o Maatstaven = centraal voor controleren alsook beoordelende houding relevant voor controlerende
kwesties o Vertrekpunt is de ouder
Verwachting en ambities van de ouders staat centraal
Het kind wordt niet onvoorwaardelijk aanvaard
Het kind heeft het gevoel niet zichzelf te mogen zijn
Indien nodig macht te laten gelden
Beoordelen en veroordelen van de houding
Kinderen zijn op hun hoeden om open te zijn o Maatstaven = centraal voor controlerende ouder o Beoordelende houding = relevant voor controlerende kwesties
Algemeen o Autonomie-ondersteuning en dwingend opvoeden staan haaks op elkaar maar vormen toch geen
twee tegenpolen op een continuüm. o Opvoedingsgedrag varieert van situatie tot situatie o De afwezigheid van de ene stijl impliceert niet noodzakelijk de afwezigheid van de andere stijl
In de ene situatie meer autonomie-ondersteunend, in de andere meer controlerend.
131
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
1.1.2. Bouwstenen van autonomieondersteunend opvoeden
Taakplezier o Voeden van innerlijke motivationele bronnen o Hoe jongeren aanmoedigen om een vervelende taak uit te voeren?
Inbreng o Dialoog en inbreng = Ruimte voor onderhandeling, bieden van keuzes en stimuleren van initatief
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
132
Duiding o Bij gebrek aan inbreng van het kind is het belangrijk om de regels en taken goed te onderbouwen
(zinvolle verantwoording)
Het ritme van het kind o Maximale aansluiting bij het ontwikkelingsritme van het kind = vertrouwen hebben dat, naarmate
de kinderen ouder worden, ze nieuwe vaardigheden ontwikkelen.
De persoonlijke stem van het kind o Ouders proberen zo goed mogelijk de waarde van het voorstel van hun kind of de reden voor de
weerspannigheid in te schatten en te erkennen.
Uitnodigende taal o “Ik stel voor om eerst je kleren aan te doen’ ipv ‘Doe eerst je kleren aan’. Het dwingend
taalgebruik leidt tot een gevoel van voorwaardelijke aanvaarding bij kinderen. o Het perspectief kan het kind innemen o Hoe omgaan met opstandige kinderen?
Probeer met weerstand mee te veren (Sezanne loopt weg – prof liep met haar mee) o 3 strategieën
o Toon zelf interesse en probeer nieuwsgierig te zijn = laat toe om echt te luisteren eigen opinie projecteren
o Valideer/erken het perspectief van het kind o Geduld is van goudwaarde = ritme van het kind respecteren
Algemeen over de bouwstenen o Flexibel gebruik van de bouwstenen = afhankelijk van de situatie of
het kind o Volgorde van het hanteren van de bouwstenen is afhankelijk van de
situatie
Kinderen – protesteren tegen verzoek van ouder – best eerst perspectief van kind in te nemen voordat men duiding geeft
1.2. Verband met klassieke opvoedingsconcepten
1.2.1. Psychologisch controlerend en autoritair opvoeden
2 bouwstenen o Dominerend
Psychologische controle = aanwakker van druk van binnenuit o Eisend
Externe controle = straffen, roepen, bevelen
Controlerend opvoeden o Klassieke opvoedingsconcepten = onderscheid tussen
gedragsmatige controle en psychologische controle o ZDT = dwingend, verplicht en manipulatief = overeenkomsten met psychologische controle
Extern controlerend opvoeden o De mate waarin ouders hun kind van buitenaf dwang opleggen door een beroep te doen op externe
contigenties roept externe verplichting op
Straffen en controlerende beloningen
Intern controlerend opvoeden o ~psychologische controle
133
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o De mate waarin de ouders hun kind van binnenuit onder druk zetten door in te spelen op gevoelens
die het kind spanning en conflict kunnen teweegbrengen roept externe verplichting op alsook introjectie (schuld en angstgevoelens)
Autoritair ouderschap o Niet gelijk aan controlerend opvoeden o Het gebruik van manipulatieve strategieën hoeft niet per definitie gecombineerd te worden met een
kille niet-responsieve houding of het houden van toezicht.
1.2.2. Kunnen autonomieondersteunende ouders afhankeli jkheid
bi j hun kinderen tolereren?
1.2.2.1. Conceptuele helderheid: over welk type autonomie
hebben we het?
Onafhankelijkheid o De mate waarin iemand in staat is om beslissingen te nemen, problemen op te lossen en emotioneel
onafhankelijk kan functioneren zonder daarbij beroep te doen op de hulp van anderen. o Dit wordt gezien als een teken van rijpheid en verantwoordelijkheid
Afhankelijkheid o De ouders willen dat hun kinderen een blijvend beroep op hen doen bij het nemen van beslissingen
en hen om advies blijven vragen.
ZDT
o De wijze waarop (on)afhankelijkheid wordt aangeboden dwingend vs. vrijwillig
Schematische voorstelling
1.2.2.2. Praktijkimplicaties
Twee valkuilen bij aanmoediging tot zelfstandig functioneren o 1ste valkuil
Aangemoedigde onafhankelijkheid draagt enkel bij tot ontwikkeling wanneer het gewenst is o 2de valkuil
Afhankelijkheid is per definitie niet problematisch, want kinderen/jongeren willen graag terugplooien op ouders voor raad en advies
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
134
Take-home boodschap:
De grondhouding van autonomieondersteund opvoeden is nieuwsgierigheid, openheid en een basisvertrouwen in de spontane, op groei gerichte ontwikkeling van kinderen.
Als ouders hun kinderen autonomieondersteunend opvoeden, dan is er ruimte voor taakplezier, inbreng, duiding, de stem en het ritme van kinderen en voor uitnodigende taal.
Als ouders dwingend opvoeden, dan maken ze gebruik van psychologische controlerende strategieën
Autonomieondersteunende ouders weten goed in te schatten wanneer kinderen toe zijn aan de volgende stap in hun zelfstandigheidsontwikkeling; ze zetten geen druk achter het ontwikkelen van onafhankelijkheid
Als ouders hun kinderen autonomieondersteuend opvoeden, dan kunnen deze – indien gewenst – op hen terugvallen voor raad en advies. Autonomieondersteunend opvoeden staat dus haaks op het op een verstikkende wijze aan zich binden van kinderen.
2. Als kinderen hun vaardigheden kunnen ontplooien: de rol van structuur
2.1. Grondhouding en bouwstenen
2.1.1. Grondhouding: focus op het proces en zelfontplooi ing
Structurend opvoeden o Zes bouwstenen
Begeleidend o Verwachtingen, opvolging
Verhelderend o Vertrouwen en uitdaging, hulp informationele feedback, zelfreflectie
o Een inzicht op en vertrouwen in de talenten en vaardigheden van kinderen. o Maximale aansluiting vinden en de nodige steun en houvast bieden zodat kinderen de taken goed
kunnen uitvoeren en zich bekwaam voelen. o Procesfocus o Taken en verwachtingen formuleren die afstemmend zijn op het ontwikkelingsniveau en de
mogelijkheden van het kind.
Chaotisch opvoeden o Gebrekkige afstemming o Overdosis aan informatie en hulp = beklemmend overkomen
135
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Gebrek aan houvast = aan hun lot overgelaten o Schatten ontwikkelingsniveau onvoldoende in o Geven geen kansen op zelfontplooiing o Ondermijnen de competentie van kinderen
Algemeen o Structurerend en chaotisch opvoeden staan haaks op elkaar maar vormen toch geen twee
tegenpolen op een continuüm o Combinatie van beide is mogelijk, afhankelijk van het moment
2.1.2. Bouwstenen van structuur
Bouwstenen van structuur o Gemeenschappelijk = ze ondersteunen alle de competentiebehoefte bij kinderen o Opdeling van de bouwstenen afhankelijk van de timing van het uitvoeren van de activiteit.
Tabel met bouwstenen
Verwachtingen o Doelen structureren o Duidelijk zijn over consequenties o Aandacht aan de route die kinderen dienen te bewandelen om aan de meegedeelde
verwachtingen te voldoen o Leidt niet direct tot succeservaring maar verhoogt wel het competentiegevoel
Vertrouwen en uitdaging o Taken die als optimaal uitdagend worden ervaren o Geprikkeld tot zelfontplooiing o Het eventueel inbouwen van tussenliggende doelen o Zone van proximale ontwikkeling o Vertrouwen in de mogelijkheden van kinderen om de opgedragen taken tot een goed
einde te brengen o Chaotisch = actief de competentiebehoefte van kinderen ondermijnen door te
waarschuwen voor falen of door angst op te wekken voor de gevolgen van falen.
Opvolging
o Chaotisch = gebrekkig of onvoorspelbare opvolging onder invloed van protest afspraken laten schieten = verwarrend voor kinderen
Gepaste hulp o Opdrachten in verschillende stappen opdelen o Hulpmiddel of tips aanreiken o Kind krijgt gevoel dat taak haalbaar is o Hulp gradueel afbouwen naarmate het kind meer competentie ontwikkeld o Chaotisch = hulpvraag afwijzen = kinderen voelen zich aan hun lot overgelaten
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
136
Informationele feedback o Procesgericht o Belangrijk om positieve punten te vermelden
Zelfreflectie o Het inzien van eigen fouten vergroot de kans dat ze dezelfde fout in de toekomst
vermijden
2.2. Staat autonomie-ondersteunend opvoeden haaks op het stel len
van een grens?
2.2.1. Een fi losofische bespiegeling: over positieve en negatieve
vri jheid
Negatieve vrijheid o De afwezigheid van restricties, regulaties en externe interferenties o Afwezigheid van beperkingen o Hoe meer opties ons worden geboden, hoe groter de negatieve vrijheid
137
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
o Vrijheid als bevrijding
Positieve vrijheid o De interne capaciteit tot zelfverwezenlijking en zelfrealisatie o Dient verworven te worden = rationeel handelen o Gestuurd worden door een reden of doel o Manifesteren zich via de concrete ervaring van vrijheid in het beoefenen van vrijheid o ZDT sluit hierbij aan = fenomenologische ervaring van psychologische vrijheid is cruciaal o Vrijheid om o Proces = verovering en geen geven!
2.2.2. Over de combinatie van structuur en autonomie -
ondersteuning
Regels o Het is onwenselijk om negatieve vrijheid te promoten in een opvoeding
Twee mogelijke stijlen om dit toe te passen = autonomie-ondersteunend vs. dwingend o Men kan bij het ontbreken van negatieve keuzevrijheid toch aandacht hebben voor de mening van
kinderen = positieve vrijheid ondersteunen = leidt tot beter begrip en vrijwillig respecteren van de grenzen.
Tabel o Controlerende benadering = uit schrik voor een te permissieve houding alsook voor het verliezen
van controle stellen ouders vaak niet alleen grenzen, maar doen ze dit ook dwingend o Combinatie van chaos en controle
Te weinig energie
Wanneer de maat vol is barsten ze uit
Dwingend en voorspelbaar ingrijpen
2.2.3. Hoe kunnen we de aanvaarding van een verbod st imuleren?
Verbod o Een specifieke type verwachting, die betrekking heeft op het niet vertonen van ongewenst gedrag =
zou voldoende voorwaarde moeten zijn voor het niet stellen van dat gedrag
Maar dit staat haaks op de negatieve vrijheid: roept weerstand op (het verboden gedrag wordt juist aantrekkelijk)
Studie o Verbieden van 5-6-jarigen om ofwel fruit, ofwel snoep te eten zorgt ervoor dat wanneer het
verbod niet langer van tel is men meer van het verboden voedsel zal eten in vergelijking met een controle groep
o Effect van wijze waarop verbod werd gepresenteerd
Dwingend (dreigende taal of onredelijk straffen) = roept eerder verzet dan acceptatie op
Autonomie-ondersteunend = sterke persoonlijke aanvaarding (zelfs binnen het persoonlijk domein zoals vriendschappen)
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
138
Vaststelling wat betreft stijl van verbieden o Autonomie-ondersteunend verbieden hangt samen met minder opstandig verzet en meer
aanvaarding omdat het verbod als meer legitiem wordt ervaren
Stijl bepaalt of verbod al dan niet een aanslag vormt op vrijheid o Effect van stijl van verbieden is domein-invariant
Opvallende vaststelling in het morele dilemma o Tweerichtingsverkeer: positieve of negatieve spiraal trekt zich op gang!
2.3. Relatie tot klassieke opvoedingsconcepten
2.3.1. Gedeelde en unieke elementen van gedragsmatige controle
en structuur
Algemeen o Structuur-chaos (ZDT) = gedragsmatige controle (KOP)
ZDT = focus ligt op het bevorderen van competentiegevoelens
KOP = het disciplineren van kinderen
Opvolging = 4de bouwsteen o Gedragsmatige controle
Het houden van toezicht en het in de gate houden of kinderen in het gareel lopen ~ouderlijke agenda
Het bevat specifieke bouwstenen die voor de ZDT niet genoeg competentie-ondersteunend of zelfs ondermijnend is
Kwantitatief onderscheid = overdreven hoeveelheid gedragsmatige controle zou negatieve effecten hebben.
o Structuur
Het proces van kinderen op weg naar hun doel ondersteunen ~competentieontwikkeling
Het bevat specifieke bouwstenen die gedragsmatige controle niet omvat omdat ze te weinig gedragsgericht zijn.
Kwalitatief onderscheid = structuur vs. dwang
2.3.2. Permissief, gezaghebbend en democratisch opvoeden
Permissief ouderschap o Afwezigheid van gedragsmatige controle en de aanwezigheid van responsiviteit o Ontbreken van bouwsteen 1 (verwachting) en 4 (opvolging)
Gezaghebbend ouderschap o Aanwezigheid van confronterende controle, ondersteund niet in de behoeftes van het kind o ZDT = grenzen stellen maar met respect en in dialoog met het kind
Democratisch ouderschap o Behoefteondersteuend o Baumrind = Te veel aan onvoorwaardelijk opvoeden leidt tot het omslaan van empathie in
permissiviteit o ZDT = onvoorwaardelijke aanvaarding is behoefteondersteunend = het kind mag zichzelf zijn.
Hoewel het gedrag op zich afkeurenswaardig is, is er aanvaarding van de emoties en gedachten achter het gedrag = het kind zal meer openstaan voor de boodschap dat het slechte gedrag op zich onwenselijk is.
139
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Take-home boodschap:
Als socialisatiefiguren structuur bieden, dn bestaat hun grondhouding erin om het proces van zelfontplooiing maximaal te ondersteunen.
Als socialisatiefiguren structuur bieden, dan ondersteunen ze de zelfontplooiing en competentieontwikkeling van kinderen via heldere verwachtingen, uitdagingen en vertrouwen, opvolging, hulp, positieve feedback en zelfinzicht
Ouders kunnen op verschillende manieren structuur bieden. Hun autonomieondersteunende of dwingende stijl bepaalt in hoge mate of kinderen aan hun verwachtingen voldoen.
Omdat de uitgangspunten voor gedragsmatige controle en het aanbieden van structuur verschillend zijn, is hun gedeelde basis beperkt en hebben ze elk unieke kenmerken.
Gezaghebbende ouders hanteren soms confronterende technieken, waar behoefteondersteunende socialisatiefiguren zich juist van zouden onthouden omdat ze dwingend kunnen zijn.
3. Als kinderen genegenheid ervaren: de rol van relationele steun
3.1. Grondhouding en bouwstenen
GRAFIEK ENZO
3.1.1. Grondhouding: l iefde en zorgzaamheid
Relationele verbondenheid o De grondhouding van ouders die relationele steun bieden is er een van liefde en zorg. o Het is de basis voor veilige hechting want je hebt een gevoel dat je ouders betrouwbaar zijn.
Kille houding o Beperkt contact en onvoldoende beschikbaar wanneer hun kind hen nodig heeft o Leidt tot een onveilige vermijdende hechting wat op zijn beurt leidt tot internaliserende
problemen.
3.1.2. Bouwstenen van relat ionele steun
Grafiek
Responsiviteit o Veilige hechtingsrelatie = klankbord in tijden van emotionele nood o Bij ontbrekende responsiviteit = kinderen worden gedwongen om emotioneel
zelfstandig te functioneren.
Warmte o Emotioneel vlak = hartelijk, positief, stellen zich open voor vragen en inbreng, gebruik
van humor o Fysiek vlak = wiegen, knuffelen, een zoen geven, omarmen, knipogen
Gezamenlijke leuke activiteiten doen o Individueel = versterken de individuele ouderband o Met heel het gezin = versterken de gezinsidentiteit o Ontbreken van deze activiteit = leden van het gezin vormen eilandjes en zijn meer op zichzelf
gekeerd
Algemeen o De aanwezigheid van bouwsteen 1 (aanwezigheid) is noodzakelijk om de andere bouwstenen te
voorzien o Relationele steun staat niet perfect haaks op ouderlijke afwijzing
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
140
o Om relationele steun te bieden is een actievere bijdrage vereist o Sommige ouders combineren het bieden van relationele steun en afwijzing naar gelang de
omstandigheden
Take-home boodschap:
Relationele steun speelt vooral in op de behoefte aan verbondenheid bij kinderen.
De basishouding van relationele steun is er één van liefde en zorgzaamheid
Een minimale voorwaarde voor relationele steun is fysiek en mentale zorgzaamheid
Om een hechte band op te bouwen is echter meer nodig dan aanwezigheid: het betekent ook dat ouders warm en affectief omgaan met kinderen, alert zijn op problemen, hier troostend op reageren en leuke activiteiten ondernemen met de kinderen.
4. Een oceaan aan empirische ondersteuning voor de groeibevorderende rol
van behoefteondersteunend opvoeden
4.1. De voordelen op vele terreinen
Nut van de onderzoeken o Onderzoek wees op de positieve effecten van behoeftebevorderende opvoeding op volgende
domeinen
Cognitieve ontwikkeling
Emotionele vaardigheden
Sociale aanpassing
Moraliteit en identiteit
4.1.1. Schoolse en cognitieve ontwikkeling
Studie Grolnick o Interview bij ouders over hoe zij hun kinderen motiveren
Werd gescoord in termen van relationele steun, autonomie-ondersteuning en structuur.
Autonomie-ondersteuning = betere studiemotivatie, aanpassing en schoolresultaten
Betrokkenheid en structuur = de mate waarin het kind het gevoel had gewenste leeruitkomsten te kunnen bereiken (competentiebevredigend)
Replicaties en uitbreiding
Autonomie o Hogere studiemotivatie = betere studieresultaten en zelfvertrouwen o Betere schoolse motivatie = voorspeller voor diverse leerstrategieën o Executief functioneren = coördinatie van cognitieve processen
Structuur o Schoolse betrokkenheid, gevoel van controle en de eigenlijke studieresultaten
4.1.2. Sociale en emotionele ontwikkel ing
Observationele studie o Kinderen en ouders hebben een gesprek over vriendschap of seksualiteit o Resultaten
Een geobserveerde autonomie-ondersteunende gespreksstijl bleek gepaard te gaan met meer non-verbale wederkerigheid
141
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Dit kwam de behoeftebevrediging van het kind ten goed = vormt een katalysator voor meer openhartigheid tijdens het gesprek
Moeder waren minder autonomie-ondersteunend in gesprekken omtrent seksualiteit
Structuur en autonomie bleken in verschillende mate een vlottere communicatie over deze verschillende onderwerpen te voorspellen
Autonomie = alledaagse gesprekken
Structuur = gevoelige onderwerpen
Waargenomen autonomie-ondersteuning van adolescenten hangt samen met een betere kwaliteit van motivatie om vriendschappen te onderhouden = voorspelt sociale competentie
Behoefteondersteunendeopvoeding zet kinderen aan tot het beter inleven in het perspectief van anderen en medeleven te vertonen
Ouderlijke dwang gaat gepaard met een relationele-agressieve houding in de omgang met vrienden
Autonomie-ondersteuning leidt tot een betere emotie-regulatie-strategieën
4.1.3. Morele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling
Autonomie-ondersteuning o Leidt tot een diepere verinnerlijking van morele regels o Leidt tot meer hulpvaardig gedrag = altruïstische hulp o Eerlijker = ze zien meer voordelen van eerlijkheid in en kiezen meer vrijwillig om eerlijk te zijn.
Controle o Leidt tot egocentrische hulp o Meer morele normovertreding = externaliserende problemen
Identiteitsontwikkeling o Behoefte-ondersteunend opvoeden is ook relevant voor identiteitsontwikkeling
Dwingend opvoeden = minder duidelijke identiteitsbinding
Relationele steun = samenhang met het maken van identiteitsbinding
Structuur = actieve verkenning van identiteitsontwikkeling
Autonomie = beschermende factoren tegen het uitstellen van identiteitsexploratie
4.2. Het samenspel tussen verschil lende dimensies van een
behoefteondersteunende opvoeding
Samenspel o De drie opvoedingsdimensies (autonomie, relationele steun en structuur) vertonen niet perfect een
één-op-één relatie met de psychologische behoeftes. o Meest uitgesproken samenhang voor autonomie o De verschillende opvoedingsdimensies spelen dus in op meer dan één behoefte
Take-home boodschap:
Behoefteondersteunend opvoeden gaat gepaard met verschillende voordelige uitkomsten (cognitief, emotioneel, sociaal, moreel, identiteit) op vele levensgebieden (school, vrije tijd, thuissituatie)
De gunstige effecten van behoefteondersteunend opvoeden kunnen verklaard worden doordat dergelijke opvoeding beter voorziet in de vitamines voor groei.
Sommige bouwstenen van behoefteondersteunend opvoeden gaan eerder hand in hand met elkaar, terwijl andere meer onderscheidend zijn. Het samenspel tussen bouwstenen bepaalt in sommige gevallen hun impact op de ontwikkeling van kinderen.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
142
5. Van de theorie naar de praktijk: de diepgaandere bespreking van een
aantal bouwstenen
5.1. “Ik ben hier nog alti jd de baas in huis!” Hoe kunnen ouders
motiverend communiceren naar jongeren?
1ste specifieke bouwsteen van ‘afstemmend’
Uitnodigende taal o Voorbeeld = “Ik ben hier nog altijd de baas in huis”
Roepen = de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet Datgene wat jij met het kind doet, doet het kind terug = jij roept, zij roepen
o Vergelijken
Uitnodigende taal (be)vragen, kunnen, voorstellen, zou
Dwingende taal bevelen, moeten, hoeren, verwachten
Dwingende taal o Leidt tot slaafse volgzaamheid of verzet o Het heeft een effect op de ervaren autonomie, intrinsieke motivatie en het leerproces van kinderen
en jongeren.
Experimenteel onderzoek o Maakt het woordgebruik van moeten en verwachten vs. kunnen en willen echt een verschil?
Experiment o Studenten werden ofwel o een meer uitnodigende wijze ofwel een meer dwingende
wijze aangemoedigd om een tekst te lezen.
Resultaten o Studenten uit de dwingende taalgroep
namen de tekst minder grondig door, vonden ze minder interessant en er werden minder onderstreept, ze daagden minder vaak op voor de vrijwillige sessie en behaalde lagere testscores
143
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Kleuters en leerkracht: sluiten van een contract o De wijze waarop taken, instructies en opdrachten worden gecommuniceerd is van fundamenteel
belang of kinderen b ereid zijn om medewerking te vertonen of zich eerder rebels op te stellen
5.2. Keuze en dialoog als hefbomen voor autonomie
Bouwsteen inbreng o Via het maken van keuzes krijgen kinderen de kans zichzelf te zijn
Optiekeuze o Een menu van opties waaruit gekozen kan worden o Verhoogt het plezier in de activiteit, het competentiegevoel, interesse en diepgaande verwerking
Actiekeuze o Kiezen hoe we de zaken aanpakken = wanneer, hoe en waar
Kinderen vrij laten kiezen wanneer ze hun huiswerk doen
Randvoorwaarde o Opdat de aangeboden keuze als motiverend wordt ervaren is het cruciaal dat
Aantal aangeboden opties beheersbaar is = keuze-competentie
Aantal aangeboden opties betekenisvol is
Je mag kiezen tussen dweilen of strijken
Er geen subtiele druk wordt uitgeoefend op één optie
Je kan kiezen tussen een korte of lange broek, maar als ik jouw in de plaats was, dan…
5.3. “Waarom?” Doe het nu maar, dat begrijp je later wel! het belang
van een zinvol le duiding
Bouwsteen duiding o Via duiding kunnen we anderen bewegen tot meer vrijwillige verandering, omdat de
verandering meer wordt aanvaard
Het soort uitleg is van cruciaal belang en dient o Specifiek veeleer dan algemeen en abstract o Persoonlijk zinvol voor het kind vs. zinvol voor het ouder o Nieuwe informatie bevatten vs. vanzelfsprekend o Uitleg hoeft niet perse cognitief, kan ook ervaringsgericht zijn
o Duiding (~afstemmend) kan overslaan in eisend o Niet elke geboden uitleg is even betekenisvol en zal daardoor het internalistieproces niet
bevorderen. o Bij morele overtreding: wijzen op de consequenties van de overtreding voor de anere persoon
om een moreel inzicht te laten groeien
Experiment
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
144
o Groep 1 = uitleg waarom statistiek nuttig is
Zij voelden zich vrijer bij het uitvoeren van de activiteit, besef van de meerwaarde van de taak en gaven blijk aan een meer diepgaand begrip van de leerstof
o Groep 2 = geen uitleg = zij verwierven feitelijke, oppervlakkige kennis o Het gunstig effect van het bieden van zinvolle uitleg nam toe naargelang de leertaak langer
duurde Het is een buffer tegen dalende betrokkenheid o Hoofdeffect = zinvolle duiding
5.4. Belonen van gewenst gedrag: een goed idee?
5.4.1. Beloning voor intrinsiek boeiende activiteiten
Onderscheid van taak o Intrinsiek boeiende activiteit vs. vervelende activiteit
Onderzoek Deci – Doet het belonen van intrinsiek boeiend gedrag het plezier uitdoven? o Conditie 1 = werden beloond terwijl ze werken aan inherent boeiende puzzels o Conditie 2 = ze werden niet beloond o Verwijderen van beloning = werken ze in dezelfde mate verder?
o 2 meetinstrumenten
Bestede tijd dat ze eraan verder werkte werd als gedragsmaat gezien voor intrinsieke motivatie
Vragenlijst voor het ervaren plezier te meten
Gedragsmaat en zelfrapportagemaat hangen positief samen o Resultaten
Beloonde proefpersonen besteden minder tijd aan de puzzels tijdens de vrijetijdsperiode en ze vonden de puzzels ook minder boeiend.
Niet alleen taakvreugde, maar ook creativiteit en diepgaande verwerking lijdt onder belonen.
Tegenovergestelde van leerpsychologie = het bekrachtigen van gedrag resulteert in de toename van het gedrag
Leerpsychologie = passief mensbeeld = menselijke gedrag wordt geprogrammeerd door de sociale omgeving
ZDT = organismisch mensbeeld = mensen hebben de natuurlijke tendens om intrinsieke boeiende taken uit te voeren
o Verklaring
Beloning oefent een ondermijnende invloed uit op de mate waarin men vrijwillig verder werkt aan een intrinsieke boeiende activiteit nadat de beloning is verwijderd.
Voorwaarden om negatieve effecten van beloning tegen te gaan
Onaangekondigd o De beloning onaangekondigd uitdelen o Dit leidt wel tot de verwachting dat er in de toekomst opnieuw een beloning verkregen zal
worden
145
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
Informatie o Informatieve waarde beklemtonen en de beloning niet hanteren als een
beoordelingsinstrument of drukmiddel
Effect van beloning o Vergroot beloning het plezier in de activiteit?
Afhankelijk aan welke basisbehoeftes (ABC) ze voldoen
Beloning om gedrag te sturen en te evalueren = schaadt autonomie
Beloning om schouderklopje uit te delen = informeren capaciteit en bevestigen van de competentie
5.4.2. Beloning voor vervelende activiteiten
Belonen van vervelende activiteit o Door het uitvoeren van de taak kunnen ze er meer geboeid door geraken.
Onderzoek o Een autonomie-ondersteunende aanpak werd vergeleken met het gebruik van beloningen om 8-12
jarigen te motiveren voor het uitvoeren van een saaie aandachtstaak.
Groep 1 = autonomie-ondersteunend
Groep 2 = dwingend zonder beloning
Groep 3 = dwingend met beloning
Alle 3 de condities rapporteerden even veel plezier tijdens het uitvoeren van de taak en besteden er evenveel tijd aan.
Al ervaarden conditie 1 de taak als waardevoller.
Kanttekening o Ookal heeft beloning van niet boeiende taken geen negatieve gevolgen, het heeft ook geen positieve
gevolgen.
5.5. Als-dan-opvoeding: als l iefde en affectie verdiend moeten worden
5.5.1. Positieve en negatieve voorwaardeli jke aandacht
Twee types voorwaardelijke aandacht
Negatieve voorwaardelijke aandacht o Ouders trekken hun positieve gevoelens, interesses en bevestiging in als een kind niet
beantwoord aan de ouderlijke normen
Positieve voorwaardelijke aandacht o Ouders schenken pas of in het bijzonder aandacht en liefde als het kind beantwoord aan de
ouderlijke normen o Heeft een sterke focus op cijfers
Verhindert echter het opgaan in de leerstof, wekt gevoelens van interne druk en gedwongen loyaliteit op
o Positieve aandacht koppelen aan de wijze waarop kinderen met hun emoties omgaan = voorspelt het onderdrukken van negatieve emoties
Er is sprake van een gebrek aan emotionele integratie
Nadelig effect o Een warme responsieve opvoeding in combinatie met een voorwaardelijke aanpak kan nadelige
effecten hebben = verlies aan welbevinden en implicaties voor sociaal functioneren.
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
146
5.6. Het perspectief van het kind innemen
5.6.1. Als kinderen opstandig worden
Empathische opstelling o Een essentiële bouwsteen van autonomie ondersteunend opvoeden is de capaciteit van ouders om
mee om te gaan in het afwijkend perspectief van de kinderen.
Hoe kunnen ouders behoefteondersteunend zijn in… o Een situatie waarin kinderen met een ongewenst voorstel afkomen o Een situatie waar ze protest aanteken bij een verzoek o Oplossing
Nieuwsgierige houding hanteren = kind serieus nemen
Oprecht luisteren = perspectief van het kind ervaren
Reflecterend luisteren = raden naar de emoties van het kind waardoor het kind zijn gevoelens kan herkennen
Uitoefenen van geduld = ritme van het kind respecteren
Flexibiliteit = actiekeuzes inbouwen o Dit leidt niet tot permissiviteit = het aanvaarden van de gevoelens van een kind zal er voor zorgen
dat kinderen zich gemakkelijker naar regels gaan schikken.
5.6.2. Bij de introductie van een vervelende taak
Internaliseren van regels/taak o Hierbij moet er sprake zijn van het voeden van het internalisatieproces = hebben van empathie
voedt dit
Experimentele studie o Zet een empirische houding, een zinvolle uitleg, het hanteren van een uitnodigende ipvd
dwingende taal aan om de reden van de oninteressante activiteit te verinnerlijken o Vraag = gingen ppn verder met het uitvoeren van de taak in hun vrije tijd?
o Resultaat
Het aanbieden van meerdere behoefte-ondersteunende factoren draagt eraan bij dat deelnemers gedurende een langere tijd aan deze taak doorwerkten. Het bevorderde een gevoel van keuze en de perceptie van nut
o Opmerking
Deelnemers die aan geen enkele behoefteondersteunende factor werden blootgesteld spenderen meer tijd aan de oninteressante activiteit dan deelnemers aan wie één faciliterende factor werd aangeboden = mate van volharding hangt niet of zelfs negatief samen met hun gerapporteerde keuzegevoel, nut en plezier
Het is belangrijk om na te gaan of het volhardingsgedrag congruent is met de gevoelens
147
On
twik
kel
ing
spsy
cho
log
ie I
I |
A
ca
de
mie
jaa
r: 2
01
6-2
01
7
0
100
geen één twee drie
persistentie
persistentie