ONDERZOEK Vallen van ouderen: het horen, zien, doen en ...
Transcript of ONDERZOEK Vallen van ouderen: het horen, zien, doen en ...
ONDERZOEK
Vallen van ouderen: het horen, zien, doen enlaten van de huisarts
P.A. STALENHOEFS. VAN DER BUSSEJ.A. KNOTTNERUSH.F.J.M. CREBOLDER
Stalenhoef PA, Van der Busse S, Knottnerus JA,Crebolder HFJM. Vallen van ouderen: het horen,zien, doen en laten van de huisarts, Hu isarts Wet1998;41 (5) :241-5.Aan de hand van gegevens uit een telefonisch e follow-up over vallen van oudere n van 70 jaar en ouder,verkregen uit een op leeftijd en geslacht gestratificeerde steekproef (n=3 03) uit de responspopulatievan een postenquete (n=16 60) en een enqu ete onderhun huisartsen, is onderzocht wat de mate van bekendheid met een valinciden t is bij de huisart sen,wat hun beleid bij een va l is en wat hun inschattingvan het valrisico is. Van het aantal in de follow-updoor de deelnemende oudere n gemelde valinciden ten was 80 procent niet bij de huisartsen bekend . Dehuisartsen waren slcchts van de helft van de valinc identen met ernstige gevolgen op de hoogte. Het onderzoek door de huisartsen leverde we inig informatie op over de oorzaak van de val. Hun beleid na eenva l bestond voora l uit het voor schrijven van fys iotherapie, het geven van adviezen, overl eg met de familie en het geven van extra aandacht. Er werd weinig aandacht besteed aan gebruik van medicatie. Bij170 van de 303 ouderen (56 proc ent) achtten de hu isartsen een verhoogd valr isico aanwezig, waarb ij mobiliteitsstoornissen de belan grijkste rol speelden .
Vakgroep Huisartsgeneeskunde, UniversiteitMaastr icht, Postb us 616 ,6200 MD Maastricht.PA. Stalenhoef, huisarts; S. van der Busse, arts;prof.dr. J.A. Knottnerus, hoogleraarhuisartsgeneeskunde; prof.dr. H.F.J .M . Crebolder,hooqleraar huisartsgeneeskunde.Correspondentie: PA. Stalenhoef.
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41 (5)
Inleiding
Van de ouderen van 65 jaar en ouder valt25-40 pro cent ten minste eenmaal perjaar.Vrouwen vallen vaker dan mannen en methet stijgen van de leeftijd neemt het vallentoe.':" Fracturen komen bij circa 6 procentvan de valincidenten voor; collumfracturen bij 1 procent."
Voor de huisarts is van belang dat herhaaldelijk vallen van een oud ere dient teworden beschouwd als een alarmsyrnptoom, omdat in een groot aantal gevallensprake is van een of meer onderliggendeaandoeningen .' Preventie van vall en vanouderen dient gebaseerd te zijn op kennisvan de incidentie en de risico factoren vanvallen van ouderen.' In de studies overvall en van ouderen tussen 1981 en 1994die via een Medline-search werden geselecteerd, kwam de huisarts echter nauwelijks voor, terwijl hij vaak met deze problematiek te maken heeft. 6 Hale et al. melden dat de inschatting door de hu isarts vande mobiliteit van een oudere een goedevoorspeller van vall en is; daarentegen zoueen risico-inschatting doo r de huisarts opvallen en verwondingen geen voorspellend e waarde hebben .P
Het overgrote deel van de valincidentenwordt niet gemeld aan de gezondheidszorg : percentages van 80 tot 95 procentworden genoemd.t-v -'? Hale et al. constateren dat minder dan een vijfde van aIlevalincidenten wordt geregistreerd door dehui sarts.!? Een verklaring voo r een deelvan de onderrapportage aan de huisartskan zijn dat ouderen snel vergeten dat zegevallen zijn, hetgeen leidt tot de zogenaamde 'recall bias ' . Ook verwondingenherinnert men zich maar matig.10,I I
De betrokkenheid van de huisarts bij hetvall en van ouderen is onderzocht aan dehand van de volgende vraagstellingen:• In welke mate zijn huisartsen op de
hoogte van valincidenten van ouderenvan 70 jaar en ouder?
• Wat is het beleid van huisartsen als eenoudere gevallen is wat betreft diagnostiek, behandeling en preventie?
• Wat is de risico-inschatting door hu isartsen op vall en van ouderen?
Methoden
Aan aIle ouderen van 70 jaar en ouder uitdrie gezondheidscentra en een duopraktijk(n=2744), aangesloten bij het Regi stratieNetwerk Huisartspraktijken (RNH),1 2werd een postenquete gestuurd met vragen over incidentie, risicofactoren en gevolgen van vallen van ouderen. Na eenschriftelijke herinnering werd van 1660personen een bruikbare, ingevulde vragenlijst ontvangen (respons 60 procent) .Van hen gaven 1238 ouderen schriftel ijktoestemming voor deelname aan het vervolgonderzoek (respons 75 procent), meteen percentageverdeling tussen niet-vallers , eenmalige vall ers en geregelde (> Ix)vallers van respectievelijk 56, 26 en 18procent.
Uit deze populatie werden op basis vanvalfrequentie in het afgelopen jaar aselectdrie groepen geformeerd - elk ongeveer100 en in totaal 311 personen - en op leeftijd en geslacht gestratificeerd. lndeling invalgroepen en stratificatie op leeft ijd engeslacht werden verricht om in de onderzoekspopulatie een meer evenredige verdeling van aantallen personen in de valgroepen, mannen en vrouwen, en 70-80jarigen en 80-jarigen en ouder, te verkrijgen.Van hen bleken 303 personen beschikbaarvoor een 36 weken durende telefonischefollow-up met zes wekelijkse telefonischecontacten naar voorkomen, oorzaken engevolgen van vallen.
Tijdens de follow-up bedroeg de uitvalwegens sterfte, opname, onvermogen enweigering 21, zodat van 282 ouderen eenvergelijkende analyse van uitkomsten vanhet follow-up-onderzoek en de huisartsenenquete mogelijk was .
Aan de 14 huisartsen van deze ouderenwerd per deelnemende oudere een vrag enlijst gestuurd met het verzoek met behulpvan hun verslaglegging en het patientendossier aan te geven of zij op de hoogtewaren van een val incident in de followup-periode en zo ja, wat volgens hen deoorzaak van de val was , welk letsel zicheventueel had voorgedaan, welke restverschijnselen er waren en welk beleid watbetreft onderzoek en behandeling zij hadden ge voerd. Bovendien werd hen ge-
241
vraagd achteraf van alIe ouderen op eenvijfpuntsschaal een risico-inschatting opvalIen te geven, en in geval van een verhoogd valrisico, de risicofac toren aan tegeven die volgens hen van belang waren .
Op deze wijze ontstonden twee gegevensbronnen: een set gegevens afkomstigvan de 282 ouderen die de telefonischefollow-up voltooiden, en een set gegevensafkomstig uit de enquete onder de huisart sen betreffende 303 ouderen die begonnenmet het follow-up-onderzoek.
Bij de verwerking van de data zijn dedoor de huisartsen per patient opgegevenvalincidenties vergeleken met de door dedeelnemende ouderen gerapporteerdevaluitkomsten gedurende de folIow-upperiode. Op deze wijze is de mate van onder- en overrapportage aan de huisartsenbepaald.
Van de uitkomsten betreffende het beleid van de huisartsen bij een valincidentwerden rechte telIingen gemaakt. De uitkomsten zijn waar nodig statistisch getoetst met de Chi-kwadraattoets. De gemiddelde n van de leeftijden van de personen in de groepen niet-vallers, eenmalige
Tabel 1 Lichamel ijk en aanvull endonderzoek naar oorzaken van de val bij 31gevalle n ou deren. Aantallen
ONDERZOEK
valIers en geregelde (> Ix) valIers zijn vergeleken met behulp van een variant ie-analyse volgens One-way ANOVA. Aisdrempelwaarde voor significantie is eenp-waarde van 0,05 gehanteerd.
Onder een 'val ' wordt verstaan: het nietgewild op de grond of op een lager niveauterechtkomen door welke oorzaak danook. Onder 'onderrapportage' wordt verstaan : het percentage van de ouderen datwei een valincident opgeeft in de followup, maar bij de huisartsen niet bekend is.Onder 'overrapportage ' wordt verstaan:het percentage van de ouderen dat in defollow-up geen valincident heeft gemeld,maar volgens de huisartsen wei is gevallen.
Resultaten
Van de ouderen meldde 33 procent tenminste eenmaal in de follow-up-periode tezijn gevalIen, waarvan de helft vaker daneenmaal. De gemiddelde leeftijden van devallers en de niet-valIers verschi lden nietsignificant (p=0,7 bij ANOVA), maar de
Tabel2 Belei d bi j de 31 geva llen ouderend ie bij de huisartsen bekend zijn.Aantall en
80-jarigen en ouder vielen significant vaker dan ouderen onder de 80 jaar (p<O,OO Ibij de Chi-kwadraattoets). Er waren geensignificante verschi lIen in valIen tussenmannen en vrouwen (p>0,05 bij de Chikwadraattoets).
Van de 92 ouderen die in de follow-upwaren gevalIen, was de huisarts bij 18 weien 74 niet op de hoogte van een of meer valincidenten (rapportage: 20 procent en onderrapportage: 80 procent) . De huisartsengaven een valincident op van 8 personendie in de follow-up volgens eigen opgaveniet waren gevalIen (overrapportage: 4procent) .
De huisartsen mcldden in de enquetedat 31 personen gedurende de follow-upwaren gevalIen, van wie 13meer dan eens.Bij 18 van hen (58 procent) was er letsel,bij negen van hen ernstig : zes fracturen,waaronder een hcupfractuur, een heupluxatie, een traumati sche plexuslaesicvan het been en een kapselscheur van beide schoudergewrichten. Lichte verwondingen, zoals kneuzinge n, schaafwondenen een hechtwond, kwamen voor bij 14patienten . Vooral vrouwen en ouderen van
Tabel 3 Inschatt ing van risicofactorendoor de huisartsen bij 170 ouderen meteen verhoogd va lri sico
RR zitte nd/liggend 16 Fysiotherapie 12 Risicofactor N %
Voelen pols 13 Gerichte adviezen 11Mobiliteitsstoornis 115' 68Beoordelen bewustzijn 11 Overleg met fami lie 8Duizeligheid 65 38Beoordelen cognitieve toestand 10 Inschakelen w ijkverpleging 7Slechte conditie 45' 26
Beoordelen lopen 10 Extra aandacht 7Veel geneesmiddelen 42 25
Beoordelen stemming 7 Inschakelen mante lzorg 5Onwel w orden 38 22
Nagaan medicatie 6 Consult specialist 4Depressie 30 18
Stabalans 6 Inschakelen gezinszorg 3Eenzaamheid 29' 17
ADl:functies 6 Staken medicatie 2Psychofarmaca 27 16
Romberg 5 Informatie geven over medicatie 2Laboratoriumonderzoek 5 Nader onderzoek 2 Cognitie ve stoornis 23 14
Beoorde len risico's w oning 4 Adviezen risico woning 2 Slechte visus 22' 13
Sensomo toriek voeten 3 Ander beleid 2 Gevaarlijke w oonsituat ie 16 9
R6ntgenfoto 3 Wijzigen medicatie 0Risicovol gedrag 15 9
Zitbalans 2 Geen expliciet beleid 10 Orthostatische hypoten sie 8 5
Inspect ie voeten 2 Ander risico 3 2
RR staand na 1 minuut 1 ' Significant vaker dan bij personen met een laagTrendelenburg 1 valrisico: p<O,05.Koorddansersgang 1Beoorde len visus 0Geen nader onderzoek 12
242 HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(5)
80 jaar ofouder liepen letsel op: 13 van de18 ouderen met letsel waren 80 jaar ofouder en maar Iiefst 17van hen waren vrouw.
Bij ontbreken van letsel werd vaker nader onderzoek naar de oorzaak van de valverricht dan in geval van letsel. Volgens dehuisartsen waren bij vijf patienten, allenvrouwen , belangrijke restverschijnselenvan een val: valangst bij vijf, een mobiliteitsstoomis bij vier, algehele achteruitgang en andere restverschijnselen bijtwee.
Vande 92 gevallen ouderen meldden 43in de telefonische follow-up letsel te hebben opgelopen ten gevolge van een val,van wie 21 opgaven daarvoor te zijn behandeld . De huisartsen waren slechts bijde he1ftvan de 21 die behandeling wegenseen letsel ondergingen, op de hoogte vaneen val. Bij vier personen met een fractuurwisten de huisartsen niet dat deze het gevolg was van een val. Van degenen die letsci hadden dat geen behandeling behoefde, waren de huisartsen van geen enkel valincident op de hoogte . De huisartsenmeldden bij negen patienten letsel die datniet in de telefonische enquete hadden vermeld; vijf van hen waren in de follow-upuitgevallen .
Bij de 31 personen van wie de huisartsen op de hoogte waren van een val, vermeldden zij in totaal 47 oorzaken, gemiddeld 1,5 oorzaak per persoon . Moeilijk 10pen en duizeligheid werden tien maal genoemd . Andere oorzaken die werden vermeld, waren : vijf maal eVA, vier maalstruikelen, drie maal onwel worden, tweemaal een val van de trap en eenmaal slechtzien, gladde vloer, infectie met koorts , paroxysmaal atriumfibrilleren en aanrijdingmet de fiets . In zeven van de 31 gevallenwas de oorzaak niet bekend bij de huisartsen.
Tabell geeft een overzicht van het doorde huisartsen verricht lichamelijk en aanvullend onderzoek naar de oorzaak van deval bij de 31 patienten. Bij 12 verrichttenzij geen onderzoek. Beoordeling van dehemodynamische toestand, het bewustzijn, de cognitieve toestand en het looppatroon werden het meest gedaan. Vee1minder vaak werd de mobiliteit zoals de staen zitbalans , de test van Romberg, de sen-
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(5)
ONDERZOEK
somotoriek van de voeten , de test vanTrendelenburg en de koorddansersgangbeoordeeld.
Bij slechts zes van de 19 patienten leverde het onderzoek ook belangrijke informatie over de oorzaak van de val op.Nagaan van de medicatie gaf volgens dehuisartsen nooit aanvullende informatieover de oorzaak. In het algemeen was hetonderzoek niet gerelateerd aan de veronderstelde oorzaak van de val.
De maatregelen die de huisartsen namen naar aanleiding van een val, wordenin label 2 weergegeven. Ook hier was ergeen verband tussen het beleid en de vermoedelijke oorzaak van de val. Bij 10procent van de 31 gevallen patienten gaven dehuisartsen geen expliciet beleid op.
Aan de hand van de antwoorden op eenvijfpuntsschaal bleek , dat de huisartsenachteraf bij 170 van de 303 deelnemers(56 procent) over wie zij een vragenlijsthadden ingevuld, een verhoogd valrisicoaanwezig achtten . Tabel3 geeft een inventarisatie van de risicofactoren die de huisartsen bij deze 170 ouderen onderkenden.Risicofactoren die significant vaker aanwezig waren bij personen met volgens dehuisartsen duidelijk verhoogd valrisico invergelijking met person en met weinig risico waren: eenzaamheid, slechte conditie,mobiliteitsstoomis en slechte visus(p<0,05 bij de chi-kwadraattoets). Extrinsieke risicofactoren, zoals een gevaarlijkewoonsituatie en risicovol gedrag , speelden volgens de huisartsen slechts een ondergeschikte rol.
Van de 92 mensen die in de follow-upwaren gevallen, hadden 66 naar het oordeel van de huisartsen een verhoogd valrisico. Van de 190 mensen die in de followup niet waren gevallen, vonden de huisartsen bij 99 geen en bij 91 wei een verhoogdvalrisico.
Beschouwing
Bij ongeveer 20 procent van de ouderendie in de 36 weken durende follow-up eenval hebben gemeld, waren de huisartsenop de hoogte . Dit percentage komt overeen met eerdere studies.l-v'" Omgekeerd
meldde 4 procent van de ouderen wei eenval aan de huisarts maar niet in de telefonische follow-up . Waarschijnlijk is dit eengevolg van recal1-bias en uitval tijdens defollow-up.P -'! Al1eenvalincidenten waarbij klachten al ofniet als gevolg van letseloptraden, werden gemeld aan de huisartsen. Kennelijk is dat voor ouderen de enige reden hun huisartsen naar aanleidingvan een val te raadplegen.
Letsels ten gevolge van een val tredenvolgens opgaven van de huisartsen vooralop bij vrouwen boven de 80jaar, wat medekan zijn bepaald door stratificatie. Bij letsel ten gevolge van een val verrichtten dehuisartsen minder onderzoek naar deeventuele oorzaak van de val dan wanneergeen letsel was opgetreden. Dit kan betekenen dat de huisartsen hun aandacht primair op het letsel richtten . Opvallend wasdat de huisartsen bij vier ouderen met botbreuken als gevolg van een val niet op dehoogte waren van een valincident.
De oorzaak van een val is volgens dehuisartsen meestal : moeilijk lopen, duizeligheid , struikelen of onwel worden . Hetonderzoek dat zij verrichtten naar de oorzaak van de val, was in het algemeen nietdoelgericht en leverde ook weinig aanvullende informatie op. Opvallend was datnader onderzoek naar mobiliteitsstoomissen vooral gericht was op het looppatroonen veel minder op de balans, terwijl ookverstoring van de balans wordt beschouwd als een belangrijke risicofactorvoor vallen.13
Bij ouderen met een verhoogd valrisicowerden mobiliteitsstoomissen door dehuisarts weI als de belangrijkste risicofactoren voor vallen genoemd , wat in overeenstemming is met de opvatting van veleauteurs .3,4,6,7,13. 16 Maatregelen naar aanleiding van een val werden niet altijd getroffen en de aard hiervan werd niet bepaalddoor de oorzaak van de val. Er is weinignaar de medicatie werd gekeken, terwijlhet gebruik van medica tie tot de belangrijkste risicofactoren van vallen behoort .v' > Bij personen met een duidelijkverhoogd valrisico ging het volgens dehuisartsen vooral om de risicofactoreneenzaamheid, slechte conditie, mobiliteitsstoomis en een slechte visus .
243
De uitkomsten van deze studie zijn verkregen uit twee dataverzamelingen: gegevensuit de huisartsenenquetes over 303 ouderen die begonnen met de follow-up-studie,en van de 282 ouderen die het follow-uponderzoek voltooiden. Onder de 21 uitvallers tijdens de follow-up bevonden zich 5ouderen die volgens de huisartsen een ofmeer valincidenten hadden gehad . Bij derechte tellingen van de uitkomsten van dehuisartsenenquete zijn deze meegenomen,maar bij de vergelijking van de uitkomstenvan de twee dataverzamelingen om demate van rapportage te bepalen zijn zijbuiten beschouwing gelaten.
De onderzoekspopulatie is tot stand gekomen door aselecte steekproeven uit deresponspopulatie van een postenquete metstratificatie op leeftijd en geslacht, waardoor aIleen significante versehillen in valincidentie bij de ouderen van 80 jaar enouder, maar geen significante geslachtsen leeftijdsverschillen tussen vallers enniet-vallers werden gevonden, zoals in diverse andere studies worden gemeld.':"
De vier deelnemende praktijken worden gekenmerkt door het feit dat het samenwerkingsverbanden betreft en dat zijzijn aangesloten bij het Registratie Netwerk Huisartspraktijken; zij onderscheiden zich daarmee van de 'gemiddelde'huisartspraktijk. Zij verschillen echter nietvan andere Nederlandse praktijken watbetreft het percentage ouderen van 70 jaaren ouder. Er zijn bovendien geen redenente veronderstellen dat de huisartsen zich inhun beleid onderscheiden van wat in dehuisartsgeneeskunde met betrekking totvallen van ouderen gebruikelijk is. Aangenomen mag worden dat de kwaliteit van deregistratie door de deelnemende huisartsen van voldoende niveau was, omdat zijdeel nemen aan het Registratie NetwerkHuisartspraktijken en daarin zijn onderworpen aan procedures van kwaliteitsbewaking. 12
De huisartsen hebben de vragenlijstenna het follow-up-onderzoek ingevuld, hetgeen uiteraard hun inschatting op valrisicokan hebben beinvloed. De richting ervanis echter niet duidelijk. Het antwoord opde derde vraagstelling is derhalve exploratief van aard .
244
ONDERZOEK
Watbetreft het vallen van ouderen heeft dehuisarts te maken met het ' ij sbergfenomeen' : hij wordt geconfronteerd met ongeveer 20 procent van aIle valaccidentenbij ouderen en bijna uitsluitend indien erklachten of letsel ten gevolge van of naaraanleiding van de val zijn optreden. Hijricht zijn aandacht primair op het diagnosticeren en behandelen van klachten en letsel en nauwelijks op de achtergronden ofoorzaken van de val. De huisarts heeftvooral een taak op het gebied van de secundaire preventie: het gericht en tijdigopsporen en trachten te elimineren vanachterliggende oorzaken en risicofactorenvan vallen . Het is hierbij van belang dat hijzoveel en zo goed mogelijk getnformeerdis over valincidenten van de oudere patient.
Uit recente interventiestudies is bekend, dat verbetering van de motoriek ende spierkracht tot een vermindering vanhet aantal valincidenten kan leiden.' ?"?Andere maatregelen die behoren tot hetterrein van de secundaire preventie, zijnbeperking van letsel als gevolg van eenval, zoals aanleren van valbrekende technieken, leren opstaan van de grond en absorberende vloerbedekking. Over de effecten van deze maatregelen is echter nogweinig bekend.
DankbetuigingMet dank aan de deelnemende huisartsen G.Castermans, T. Govaert, R. Helmers, L. Huynen,R. Leclercq, A. Muysken-du Saar, M. vanNunen,1. Paas,M. Peeters, G. van Schendel'],M. van Venrooy, F. Vissers en P. Voorhoeve.Het onderzoek 'Vallen van ouderen: incidenties, risicofactoren en consequenties van vallen van ouderen', waaruit dit artikel isvoortgekomen, werd gesubsidieerd door HetPraeventiefonds (projectnummer: 28-2365).
LiteratuurI Soomers-Turlings JMSJG , Crebolder HFJM,
Beusmans GHMI, Bal RM. Het vallen van ouderenoEen exploratieve studie in de huisartspraktijk. Huisarts Wet 1992;35:57-60.
2 Wild D, Nyak US, Isaacs B. How dangerous arefalls in old people at home? BMJ 198I ;282:2668.
3 O'Loughlin JL, Robitaille Y, Boivin J-F, SuissaS. Incidence of and riskfactors for falls and injurious falls among the community-dwelling elderly. Am J EpidemioI1993;I37:342-54 .
4 Tinetti ME, Speech ley M, Ginter SF. Risk factorsfor falls among elderly persons living in the community. N Engl J Med 1988;319: 1701-7 .
5 Stalenhoef PA, Fiolet JFBM , Crebolder HFJM.Vallen van ouderen : een valkuil ? Huisarts Wet1997;40:158-61.
6 StalenhoefPA, Crebolder HFJM, Knottnerus JA,Vander Horst FGEM. Incidence , risk factors andconsequences of falls among elderly subjects living in the community: a criteria-based analysis .Eur J Publ Health 1997;7:328-34.
7 Hale WA. Predicting elderly patients' mobilityusing fall history and physician assessment. FamMed 1990;22:383-7 .
8 Hale WA, Delaney MJ, McGaghie We. Characteristics and predictors offalls in elderly patients.J Fam Pract 1992;34:577-8 I.
9 Graham HJ, Firth J. Home accidents in older people : role of primary health care team. BMJ1992;305:30-2.
10 Hale WA, Delaney MJ, Cable T. Accuracy ofpatient recall and chart documentation of falls. JAm Board Fam Pract 1993;6:239-42.
II Cummings SR, Nevitt MC, Kidd S. Forgettingfalls. The limited accuracy ofrecall offalls in theelderly. J Am Geriatr Soc 1988;36:613-6 .
12 Metsemakers JFM. Unlocking patients' recordsin general practice for research , medical education and quality assurance: the Registration Network Family Practices . Amsterdam: Thesis,1994.
13 Tinetti ME. Performance-oriented assessment ofmobility problems in elderly patients . J Am Geriatr Soc 1986;34:119-26.
14 Campbell AJ, Borrie MJ, Spears GF, et al. Circumstances and consequences of falls experienced by a community population 70 years and overduring a prospecitve study. Age Ageing1990;19:136-41.
15 Campbell AJ, Reinken J, Allan BC, Martinez GS.Falls in old age: a study of frequency and relatedclinical factors . Age Ageing 1981;10:264-70 .
16 Nevitt MC, Cummings SR, Kidd S, Black D.Risk factors for recurrent nonsyneopal falls. Aprospective study. JAMA 1989;261:2663-8.
17 Tinetti ME, Baker 01 , McAvay G, et al. A multifactorial intervention to reduce the risk offallingamong elderly people living in the community. NEnglJMed 1994;331:821-7.
18 Fiatarone MA, O'Neill EF, Doyle Ryan N, et al.Exercise training and nutritional supplementation for physical frailty in very elderly people .New Engl J Med 1994;330:1769-75.
19 Province ME, Hadley EC, Hornbrook MC, et al.The effects of exercise on falls in elderly patients .JAMA,1995;273-1341-7.
•HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(5)
AbstractStalenhoef PA, Busse van der S, KnottnerusJ A, Crebolder HFJM. Falls in the elderly:the concernment ofthe general practitioner.Huisarts Wet 1998;41(5):241-5.Data from a telephone follow-up about falls inthe elderly of 70 years and over in an age andgender stratified sample (N=303) from the response-population of a mail-questionnaire (n=1660) and data from a questionnaire to theirgeneral practitioners (GPs), were compared todetermine the degree of acquintance with falls
ONDERZOEK
in the study population to the GP, his management in case of a fall and his estimate of fallrisk. Ofthe falls reported during the follow-up80 per cent were not known to the GP and onlyhalfofthe falls with serious consequences. Hisexamination is directed to trace serious conditions but it yields little information about thecause of the fall. His management after a fallconcerns prescribing of physical therapy, giving of advices, counseling of the family andgiving of extra care. Little attention is paid tothe use ofmedication. In 170 out of303 elderly
subjects the GPs gave ajudgement of the presence of increased fall risk. In case of increasedrisk, according to the GP, disorders ofmobilityplay a dominant role.
Key words Falls; Elderly; Generalpractitioner; Underreport ing; Risk estimate .Correspondence: P.A. StalenhoefMD,Department of General Practice, MaastrichtUniversity, PO Box 616, 6200 MD Maastricht ,The Netherlands.
Naar een nieuwe indel ing van psychosociale problemen in de hu isartspraktijk?Vervolg van pag. 228
Dankbetuig ingMet dank aan de Bedrij fsvereniging voor Detailhandel, Ambachten en Huisvrouwen (DETAM) te Utrecht voor het beschikbaar stellenvan de gegevens.
LiteratuurI WulffHR, Andur Petersen S, Rosenberg R. Filo
so fie van de genees kunde, een verkenning. Amsterdam: Meulenhoff, 1988.
2 APA. Diagnostic and stati stical manual ofmentaldisorders, fourth edition (DSM-IV). WashingtonDC: American Psychiatric Association, 1994.
HU ISARTS EN WETEN SCHAP 1998; 41(5)
3 Lamb erts H, Wood M, edito rs. International classification of prim ary care (lCPC). Ox ford: Oxford University Press, 1987.
4 DSM-IV patientcnzorg. Diagnostiek en classificati e van psychischc stoornissen voor de geneeskunde . Lisse: Swets & Zei tlinger, 1996.
5 Terluin B, Van der Meer K. Hoe valide zijn dediagnosen ernstige en milde depress ie? HuisartsWet 1995;38:30 7-9.
6 Terluin B. De Vierd imensionale Klachtenlijst(4DKL). Een vragenlij st voor het meten vandistress, depressie, angst en somatisa tie . Huisart sWet 1996 ;39:538-47.
7 Terluin B. Ove rspanning onderbouwd. Een onderzoek naar de diagnose surmenage in de huis-
artspraktijk . Utrech t: DETAM, 1994.8 Ormel J. Moeite met leven ofeen moeil ijk leven .
Een vervolgond erzoek naar de inv loed van psychosoc iale bclasting op het welb evinden vandri ehondcrd Nederlanders [dissertatie]. Gro ningen: Rijksun iversiteit Groningen, 1980.
9 Norusis MJ. SPSS base system user 's guide . Chicago : SPSS, 1990.
10 Terluin B. Welke syndromen schui len achter dediagn ose surme nage? Een clusteranalyse . Huisarts Wet 1996;39:358-65 .
II Terluin B, Gi ll K, Winnubst JAM . Hoc zien hui sartse n surme nage? Huisarts Wet 1992;35:311-5.
•
245