ONDERZOEK Vallen van ouderen: het horen, zien, doen en ...

5
ONDERZOEK Vallen van ouderen: het horen, zien, doen en laten van de huisarts P.A. STALENHOEF S. VAN DER BUSSE J.A. KNOTTNERUS H.F.J.M. CREBOLDER Stalenhoef PA, Van der Busse S, Knottnerus JA, Crebolder HFJM. Vallen van ouderen: het horen , zien, doen en laten van de huisarts, Hu isarts Wet 1998;41 (5) :241-5. Aan de hand van gegevens uit een tel ef onisch e fol- low-up over vallen van oudere n van 70 jaar en ouder, verkregen uit een op leeftijd en geslacht gestratifi- ceerde steekproef (n=303) uit de responspopulatie van een postenquete (n=1660) en een enquete onder hun huisartsen, is onderzocht wat de mate van be- kendheid met een valincident is bij de huisartsen, wat hun beleid bij een val is en wat hun inschatting van het valrisico is. Van het aantal in de follow-up door de deelnemende ouderen gemelde valinciden- ten was 80 procent niet bij de huisartsen bekend. De huisartsen waren slcchts van de helft van de valinc i- denten met ernstige gevolgen op de hoogte. Het on- derzoek door de huisartsen leverde weinig informa- tie op over de oorzaak van de val. Hun beleid na een val bestond vooral uit het voorschrijven van fysio- therapie, het geven van adviezen, overl eg met de fa- milie en het geven van extra aandacht. Er werd wei- nig aandacht besteed aan gebruik van medicatie. Bij 170 van de 303 oud eren (56 proc ent) achtten de hu is- artsen een verhoogd valrisico aanwezig, waarb ij mo- biliteitsstoornissen de belangrijkste rol speelden . Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastr icht, Postb us 616 ,6200 MD Maastricht. PA. Stalenhoef, huisarts; S. van der Busse, arts; prof.dr. J.A. Knottn erus, hoogler aar huisartsgeneeskunde; prof.dr. H.F.J .M . Crebolder, hooqleraar huisartsgeneeskunde. Correspondentie: PA. Stalenhoef. HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41 (5) Inleiding Van de ouderen van 65 jaar en ouder valt 25-40 procent ten minste eenmaal per jaar. Vrouwen vallen vaker dan mannen en met het stijgen van de leeftijd neemt het vallen toe.':" Fracturen komen bij circa 6 procent van de valincidenten voor; collumfractu- ren bij 1 procent." Voor de huisarts is van belang dat her- haaldelijk vallen van een oudere dient te worden beschouwd als een alarmsyrnp- toom, omdat in een groot aantal gevallen sprake is van een of meer onderliggende aandoeningen.' Preventie van vallen van ouderen dient gebaseerd te zijn op kennis van de incidentie en de risicofactoren van vallen van ouderen.' In de studies over vallen van ouderen tussen 1981 en 1994 die via een Medline-search werden gese- lecteerd, kwam de huisarts echter nauwe- lijks voor, terwijl hij vaak met deze pro- blematiek te maken heeft. 6 Hale et al. mel- den dat de inschatting door de huisarts van de mobiliteit van een oudere een goede voorspeller van vallen is; daarentegen zou een risico-inschatting door de huisarts op vallen en verwondingen geen voorspel- lende waarde hebben .P Het overgrote deel van de valincidenten wordt niet gemeld aan de gezondheids- zorg: percentages van 80 tot 95 procent worden genoemd.t-v -'? Hale et al. consta- teren dat minder dan een vijfde van aIle valincidenten wordt geregistreerd door de huisarts.!? Een verklaring voor een deel van de onderrapportage aan de huisarts kan zijn dat ouderen snel vergeten dat ze gevallen zijn, hetgeen leidt tot de zoge- naamde 'recall bias'. Ook verwondingen herinnert men zich maar matig.10,II De betrokkenheid van de huisarts bij het vallen van ouderen is onderzocht aan de hand van de volgende vraagstellingen: In welke mate zijn huisartsen op de hoogte van valincidenten van ouderen van 70 j aar en ouder? Wat is het beleid van huisartsen als een oudere gevallen is wat betreft diagnos- tiek, behandeling en preventie? Wat is de risico-inschatting door hu is- artsen op vallen van ouderen? Methoden Aan aIle ouderen van 70 jaar en ouder uit drie gezondheidscentraen een duopraktijk (n=2744), aangesloten bij het Registratie Netwerk Huisartspraktijken (RNH) ,1 2 werd een postenquete gestuurd met vra- gen over incidentie, risicofactoren en ge- volgen van vallen van ouderen. Na een schriftelijke herinnering werd van 1660 personen een bruikbare, ingevulde vra- genlijst ontvangen (respons 60 procent). Van hen gaven 1238 ouderen schriftelijk toestemming voor deelname aan het ver- volgonderzoek (respons 75 procent), met een percentageverdeling tussen niet-val- lers, eenmalige vallers en geregelde (> Ix) vallers van respectievelijk 56, 26 en 18 procent. Uit deze populatie werden op basis van valfrequentie in het afgelopen jaar aselect drie groepen geformeerd - elk ongeveer 100 en in totaal 311 personen - en op leef- tijd en geslacht gestratificeerd. lndeling in valgroepen en stratificatie op leeftijd en geslacht werden verricht om in de onder- zoekspopulatie een meer evenredige ver- deling van aantallen personen in de val- groepen, mannen en vrouwen, en 70-80 ja- rigen en 80-jarigen en ouder,te verkrijgen. Van hen bleken 303 personen beschikbaar voor een 36 weken durende telefonische follow-up met zes wekelijkse telefonische contacten naar voorkomen, oorzaken en gevolgen van vallen. Tijdens de follow-up bedroeg de uitval wegens sterfte, opname, onvermogen en weigering 21, zodat van 282 ouderen een vergelijkende analyse van uitkomsten van het follow-up-onderzoek en de huisartsen- enquete mogelijk was . Aan de 14 huisartsen van deze ouderen werd per deelnemende oudere een vragen- lijst gestuurd met het verzoek met behulp van hun verslaglegging en het patienten- dossier aan te geven of zij op de hoogte waren van een valincident in de follow- up-periode en zo ja, wat volgens hen de oorzaak van de val was, welk letsel zich eventueel had voorgedaan, welke restver- schijnselen er waren en welk beleid wat betreft onderzoek en behandeling zij had- den ge voerd. Bovendien werd hen ge- 241

Transcript of ONDERZOEK Vallen van ouderen: het horen, zien, doen en ...

ONDERZOEK

Vallen van ouderen: het horen, zien, doen enlaten van de huisarts

P.A. STALENHOEFS. VAN DER BUSSEJ.A. KNOTTNERUSH.F.J.M. CREBOLDER

Stalenhoef PA, Van der Busse S, Knottnerus JA,Crebolder HFJM. Vallen van ouderen: het horen,zien, doen en laten van de huisarts, Hu isarts Wet1998;41 (5) :241-5.Aan de hand van gegevens uit een telefonisch e fol­low-up over vallen van oudere n van 70 jaar en ouder,verkregen uit een op leeftijd en geslacht gestratifi­ceerde steekproef (n=3 03) uit de responspopulatievan een postenquete (n=16 60) en een enqu ete onderhun huisartsen, is onderzocht wat de mate van be­kendheid met een valinciden t is bij de huisart sen,wat hun beleid bij een va l is en wat hun inschattingvan het valrisico is. Van het aantal in de follow-updoor de deelnemende oudere n gemelde valinciden ­ten was 80 procent niet bij de huisartsen bekend . Dehuisartsen waren slcchts van de helft van de valinc i­denten met ernstige gevolgen op de hoogte. Het on­derzoek door de huisartsen leverde we inig informa­tie op over de oorzaak van de val. Hun beleid na eenva l bestond voora l uit het voor schrijven van fys io­therapie, het geven van adviezen, overl eg met de fa­milie en het geven van extra aandacht. Er werd wei­nig aandacht besteed aan gebruik van medicatie. Bij170 van de 303 ouderen (56 proc ent) achtten de hu is­artsen een verhoogd valr isico aanwezig, waarb ij mo­biliteitsstoornissen de belan grijkste rol speelden .

Vakgroep Huisartsgeneeskunde, UniversiteitMaastr icht, Postb us 616 ,6200 MD Maastricht.PA. Stalenhoef, huisarts; S. van der Busse, arts;prof.dr. J.A. Knottnerus, hoogleraarhuisartsgeneeskunde; prof.dr. H.F.J .M . Crebolder,hooqleraar huisartsgeneeskunde.Correspondentie: PA. Stalenhoef.

HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41 (5)

Inleiding

Van de ouderen van 65 jaar en ouder valt25-40 pro cent ten minste eenmaal perjaar.Vrouwen vallen vaker dan mannen en methet stijgen van de leeftijd neemt het vallentoe.':" Fracturen komen bij circa 6 procentvan de valincidenten voor; collumfractu­ren bij 1 procent."

Voor de huisarts is van belang dat her­haaldelijk vallen van een oud ere dient teworden beschouwd als een alarmsyrnp­toom, omdat in een groot aantal gevallensprake is van een of meer onderliggendeaandoeningen .' Preventie van vall en vanouderen dient gebaseerd te zijn op kennisvan de incidentie en de risico factoren vanvallen van ouderen.' In de studies overvall en van ouderen tussen 1981 en 1994die via een Medline-search werden gese­lecteerd, kwam de huisarts echter nauwe­lijks voor, terwijl hij vaak met deze pro­blematiek te maken heeft. 6 Hale et al. mel­den dat de inschatting door de hu isarts vande mobiliteit van een oudere een goedevoorspeller van vall en is; daarentegen zoueen risico-inschatting doo r de huisarts opvallen en verwondingen geen voorspel­lend e waarde hebben .P

Het overgrote deel van de valincidentenwordt niet gemeld aan de gezondheids­zorg : percentages van 80 tot 95 procentworden genoemd.t-v -'? Hale et al. consta­teren dat minder dan een vijfde van aIlevalincidenten wordt geregistreerd door dehui sarts.!? Een verklaring voo r een deelvan de onderrapportage aan de huisartskan zijn dat ouderen snel vergeten dat zegevallen zijn, hetgeen leidt tot de zoge­naamde 'recall bias ' . Ook verwondingenherinnert men zich maar matig.10,I I

De betrokkenheid van de huisarts bij hetvall en van ouderen is onderzocht aan dehand van de volgende vraagstellingen:• In welke mate zijn huisartsen op de

hoogte van valincidenten van ouderenvan 70 jaar en ouder?

• Wat is het beleid van huisartsen als eenoudere gevallen is wat betreft diagnos­tiek, behandeling en preventie?

• Wat is de risico-inschatting door hu is­artsen op vall en van ouderen?

Methoden

Aan aIle ouderen van 70 jaar en ouder uitdrie gezondheidscentra en een duopraktijk(n=2744), aangesloten bij het Regi stratieNetwerk Huisartspraktijken (RNH),1 2werd een postenquete gestuurd met vra­gen over incidentie, risicofactoren en ge­volgen van vallen van ouderen. Na eenschriftelijke herinnering werd van 1660personen een bruikbare, ingevulde vra­genlijst ontvangen (respons 60 procent) .Van hen gaven 1238 ouderen schriftel ijktoestemming voor deelname aan het ver­volgonderzoek (respons 75 procent), meteen percentageverdeling tussen niet-val­lers , eenmalige vall ers en geregelde (> Ix)vallers van respectievelijk 56, 26 en 18procent.

Uit deze populatie werden op basis vanvalfrequentie in het afgelopen jaar aselectdrie groepen geformeerd - elk ongeveer100 en in totaal 311 personen - en op leef­tijd en geslacht gestratificeerd. lndeling invalgroepen en stratificatie op leeft ijd engeslacht werden verricht om in de onder­zoekspopulatie een meer evenredige ver­deling van aantallen personen in de val­groepen, mannen en vrouwen, en 70-80ja­rigen en 80-jarigen en ouder, te verkrijgen.Van hen bleken 303 personen beschikbaarvoor een 36 weken durende telefonischefollow-up met zes wekelijkse telefonischecontacten naar voorkomen, oorzaken engevolgen van vallen.

Tijdens de follow-up bedroeg de uitvalwegens sterfte, opname, onvermogen enweigering 21, zodat van 282 ouderen eenvergelijkende analyse van uitkomsten vanhet follow-up-onderzoek en de huisartsen­enquete mogelijk was .

Aan de 14 huisartsen van deze ouderenwerd per deelnemende oudere een vrag en­lijst gestuurd met het verzoek met behulpvan hun verslaglegging en het patienten­dossier aan te geven of zij op de hoogtewaren van een val incident in de follow­up-periode en zo ja, wat volgens hen deoorzaak van de val was , welk letsel zicheventueel had voorgedaan, welke restver­schijnselen er waren en welk beleid watbetreft onderzoek en behandeling zij had­den ge voerd. Bovendien werd hen ge-

241

vraagd achteraf van alIe ouderen op eenvijfpuntsschaal een risico-inschatting opvalIen te geven, en in geval van een ver­hoogd valrisico, de risicofac toren aan tegeven die volgens hen van belang waren .

Op deze wijze ontstonden twee gege­vensbronnen: een set gegevens afkomstigvan de 282 ouderen die de telefonischefollow-up voltooiden, en een set gegevensafkomstig uit de enquete onder de huisart ­sen betreffende 303 ouderen die begonnenmet het follow-up-onderzoek.

Bij de verwerking van de data zijn dedoor de huisartsen per patient opgegevenvalincidenties vergeleken met de door dedeelnemende ouderen gerapporteerdevaluitkomsten gedurende de folIow-up­periode. Op deze wijze is de mate van on­der- en overrapportage aan de huisartsenbepaald.

Van de uitkomsten betreffende het be­leid van de huisartsen bij een valincidentwerden rechte telIingen gemaakt. De uit­komsten zijn waar nodig statistisch ge­toetst met de Chi-kwadraattoets. De ge­middelde n van de leeftijden van de perso­nen in de groepen niet-vallers, eenmalige

Tabel 1 Lichamel ijk en aanvull endonderzoek naar oorzaken van de val bij 31gevalle n ou deren. Aantallen

ONDERZOEK

valIers en geregelde (> Ix) valIers zijn ver­geleken met behulp van een variant ie-ana­lyse volgens One-way ANOVA. Aisdrempelwaarde voor significantie is eenp-waarde van 0,05 gehanteerd.

Onder een 'val ' wordt verstaan: het nietgewild op de grond of op een lager niveauterechtkomen door welke oorzaak danook. Onder 'onderrapportage' wordt ver­staan : het percentage van de ouderen datwei een valincident opgeeft in de follow­up, maar bij de huisartsen niet bekend is.Onder 'overrapportage ' wordt verstaan:het percentage van de ouderen dat in defollow-up geen valincident heeft gemeld,maar volgens de huisartsen wei is geval­len.

Resultaten

Van de ouderen meldde 33 procent tenminste eenmaal in de follow-up-periode tezijn gevalIen, waarvan de helft vaker daneenmaal. De gemiddelde leeftijden van devallers en de niet-valIers verschi lden nietsignificant (p=0,7 bij ANOVA), maar de

Tabel2 Belei d bi j de 31 geva llen ouderend ie bij de huisartsen bekend zijn.Aantall en

80-jarigen en ouder vielen significant va­ker dan ouderen onder de 80 jaar (p<O,OO Ibij de Chi-kwadraattoets). Er waren geensignificante verschi lIen in valIen tussenmannen en vrouwen (p>0,05 bij de Chi­kwadraattoets).

Van de 92 ouderen die in de follow-upwaren gevalIen, was de huisarts bij 18 weien 74 niet op de hoogte van een of meer va­lincidenten (rapportage: 20 procent en on­derrapportage: 80 procent) . De huisartsengaven een valincident op van 8 personendie in de follow-up volgens eigen opgaveniet waren gevalIen (overrapportage: 4procent) .

De huisartsen mcldden in de enquetedat 31 personen gedurende de follow-upwaren gevalIen, van wie 13meer dan eens.Bij 18 van hen (58 procent) was er letsel,bij negen van hen ernstig : zes fracturen,waaronder een hcupfractuur, een heu­pluxatie, een traumati sche plexuslaesicvan het been en een kapselscheur van bei­de schoudergewrichten. Lichte verwon­dingen, zoals kneuzinge n, schaafwondenen een hechtwond, kwamen voor bij 14pa­tienten . Vooral vrouwen en ouderen van

Tabel 3 Inschatt ing van risicofactorendoor de huisartsen bij 170 ouderen meteen verhoogd va lri sico

RR zitte nd/liggend 16 Fysiotherapie 12 Risicofactor N %

Voelen pols 13 Gerichte adviezen 11Mobiliteitsstoornis 115' 68Beoordelen bewustzijn 11 Overleg met fami lie 8Duizeligheid 65 38Beoordelen cognitieve toestand 10 Inschakelen w ijkverpleging 7Slechte conditie 45' 26

Beoordelen lopen 10 Extra aandacht 7Veel geneesmiddelen 42 25

Beoordelen stemming 7 Inschakelen mante lzorg 5Onwel w orden 38 22

Nagaan medicatie 6 Consult specialist 4Depressie 30 18

Stabalans 6 Inschakelen gezinszorg 3Eenzaamheid 29' 17

ADl:functies 6 Staken medicatie 2Psychofarmaca 27 16

Romberg 5 Informatie geven over medicatie 2Laboratoriumonderzoek 5 Nader onderzoek 2 Cognitie ve stoornis 23 14

Beoorde len risico's w oning 4 Adviezen risico woning 2 Slechte visus 22' 13

Sensomo toriek voeten 3 Ander beleid 2 Gevaarlijke w oonsituat ie 16 9

R6ntgenfoto 3 Wijzigen medicatie 0Risicovol gedrag 15 9

Zitbalans 2 Geen expliciet beleid 10 Orthostatische hypoten sie 8 5

Inspect ie voeten 2 Ander risico 3 2

RR staand na 1 minuut 1 ' Significant vaker dan bij personen met een laagTrendelenburg 1 valrisico: p<O,05.Koorddansersgang 1Beoorde len visus 0Geen nader onderzoek 12

242 HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(5)

80 jaar ofouder liepen letsel op: 13 van de18 ouderen met letsel waren 80 jaar ofou­der en maar Iiefst 17van hen waren vrouw.

Bij ontbreken van letsel werd vaker na­der onderzoek naar de oorzaak van de valverricht dan in geval van letsel. Volgens dehuisartsen waren bij vijf patienten, allenvrouwen , belangrijke restverschijnselenvan een val: valangst bij vijf, een mobili­teitsstoomis bij vier, algehele achteruit­gang en andere restverschijnselen bijtwee.

Vande 92 gevallen ouderen meldden 43in de telefonische follow-up letsel te heb­ben opgelopen ten gevolge van een val,van wie 21 opgaven daarvoor te zijn be­handeld . De huisartsen waren slechts bijde he1ftvan de 21 die behandeling wegenseen letsel ondergingen, op de hoogte vaneen val. Bij vier personen met een fractuurwisten de huisartsen niet dat deze het ge­volg was van een val. Van degenen die let­sci hadden dat geen behandeling behoef­de, waren de huisartsen van geen enkel va­lincident op de hoogte . De huisartsenmeldden bij negen patienten letsel die datniet in de telefonische enquete hadden ver­meld; vijf van hen waren in de follow-upuitgevallen .

Bij de 31 personen van wie de huisart­sen op de hoogte waren van een val, ver­meldden zij in totaal 47 oorzaken, gemid­deld 1,5 oorzaak per persoon . Moeilijk 10­pen en duizeligheid werden tien maal ge­noemd . Andere oorzaken die werden ver­meld, waren : vijf maal eVA, vier maalstruikelen, drie maal onwel worden, tweemaal een val van de trap en eenmaal slechtzien, gladde vloer, infectie met koorts , pa­roxysmaal atriumfibrilleren en aanrijdingmet de fiets . In zeven van de 31 gevallenwas de oorzaak niet bekend bij de huisart­sen.

Tabell geeft een overzicht van het doorde huisartsen verricht lichamelijk en aan­vullend onderzoek naar de oorzaak van deval bij de 31 patienten. Bij 12 verrichttenzij geen onderzoek. Beoordeling van dehemodynamische toestand, het bewust­zijn, de cognitieve toestand en het looppa­troon werden het meest gedaan. Vee1min­der vaak werd de mobiliteit zoals de sta­en zitbalans , de test van Romberg, de sen-

HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(5)

ONDERZOEK

somotoriek van de voeten , de test vanTrendelenburg en de koorddansersgangbeoordeeld.

Bij slechts zes van de 19 patienten le­verde het onderzoek ook belangrijke in­formatie over de oorzaak van de val op.Nagaan van de medicatie gaf volgens dehuisartsen nooit aanvullende informatieover de oorzaak. In het algemeen was hetonderzoek niet gerelateerd aan de veron­derstelde oorzaak van de val.

De maatregelen die de huisartsen na­men naar aanleiding van een val, wordenin label 2 weergegeven. Ook hier was ergeen verband tussen het beleid en de ver­moedelijke oorzaak van de val. Bij 10pro­cent van de 31 gevallen patienten gaven dehuisartsen geen expliciet beleid op.

Aan de hand van de antwoorden op eenvijfpuntsschaal bleek , dat de huisartsenachteraf bij 170 van de 303 deelnemers(56 procent) over wie zij een vragenlijsthadden ingevuld, een verhoogd valrisicoaanwezig achtten . Tabel3 geeft een inven­tarisatie van de risicofactoren die de huis­artsen bij deze 170 ouderen onderkenden.Risicofactoren die significant vaker aan­wezig waren bij personen met volgens dehuisartsen duidelijk verhoogd valrisico invergelijking met person en met weinig risi­co waren: eenzaamheid, slechte conditie,mobiliteitsstoomis en slechte visus(p<0,05 bij de chi-kwadraattoets). Extrin­sieke risicofactoren, zoals een gevaarlijkewoonsituatie en risicovol gedrag , speel­den volgens de huisartsen slechts een on­dergeschikte rol.

Van de 92 mensen die in de follow-upwaren gevallen, hadden 66 naar het oor­deel van de huisartsen een verhoogd valri­sico. Van de 190 mensen die in de follow­up niet waren gevallen, vonden de huisart­sen bij 99 geen en bij 91 wei een verhoogdvalrisico.

Beschouwing

Bij ongeveer 20 procent van de ouderendie in de 36 weken durende follow-up eenval hebben gemeld, waren de huisartsenop de hoogte . Dit percentage komt over­een met eerdere studies.l-v'" Omgekeerd

meldde 4 procent van de ouderen wei eenval aan de huisarts maar niet in de telefoni­sche follow-up . Waarschijnlijk is dit eengevolg van recal1-bias en uitval tijdens defollow-up.P -'! Al1eenvalincidenten waar­bij klachten al ofniet als gevolg van letseloptraden, werden gemeld aan de huisart­sen. Kennelijk is dat voor ouderen de eni­ge reden hun huisartsen naar aanleidingvan een val te raadplegen.

Letsels ten gevolge van een val tredenvolgens opgaven van de huisartsen vooralop bij vrouwen boven de 80jaar, wat medekan zijn bepaald door stratificatie. Bij let­sel ten gevolge van een val verrichtten dehuisartsen minder onderzoek naar deeventuele oorzaak van de val dan wanneergeen letsel was opgetreden. Dit kan bete­kenen dat de huisartsen hun aandacht pri­mair op het letsel richtten . Opvallend wasdat de huisartsen bij vier ouderen met bot­breuken als gevolg van een val niet op dehoogte waren van een valincident.

De oorzaak van een val is volgens dehuisartsen meestal : moeilijk lopen, duize­ligheid , struikelen of onwel worden . Hetonderzoek dat zij verrichtten naar de oor­zaak van de val, was in het algemeen nietdoelgericht en leverde ook weinig aanvul­lende informatie op. Opvallend was datnader onderzoek naar mobiliteitsstoomis­sen vooral gericht was op het looppatroonen veel minder op de balans, terwijl ookverstoring van de balans wordt be­schouwd als een belangrijke risicofactorvoor vallen.13

Bij ouderen met een verhoogd valrisicowerden mobiliteitsstoomissen door dehuisarts weI als de belangrijkste risicofac­toren voor vallen genoemd , wat in over­eenstemming is met de opvatting van veleauteurs .3,4,6,7,13. 16 Maatregelen naar aanlei­ding van een val werden niet altijd getrof­fen en de aard hiervan werd niet bepaalddoor de oorzaak van de val. Er is weinignaar de medicatie werd gekeken, terwijlhet gebruik van medica tie tot de belang­rijkste risicofactoren van vallen be­hoort .v' > Bij personen met een duidelijkverhoogd valrisico ging het volgens dehuisartsen vooral om de risicofactoreneenzaamheid, slechte conditie, mobili­teitsstoomis en een slechte visus .

243

De uitkomsten van deze studie zijn verkre­gen uit twee dataverzamelingen: gegevensuit de huisartsenenquetes over 303 oude­ren die begonnen met de follow-up-studie,en van de 282 ouderen die het follow-up­onderzoek voltooiden. Onder de 21 uitval­lers tijdens de follow-up bevonden zich 5ouderen die volgens de huisartsen een ofmeer valincidenten hadden gehad . Bij derechte tellingen van de uitkomsten van dehuisartsenenquete zijn deze meegenomen,maar bij de vergelijking van de uitkomstenvan de twee dataverzamelingen om demate van rapportage te bepalen zijn zijbuiten beschouwing gelaten.

De onderzoekspopulatie is tot stand ge­komen door aselecte steekproeven uit deresponspopulatie van een postenquete metstratificatie op leeftijd en geslacht, waar­door aIleen significante versehillen in va­lincidentie bij de ouderen van 80 jaar enouder, maar geen significante geslachts­en leeftijdsverschillen tussen vallers enniet-vallers werden gevonden, zoals in di­verse andere studies worden gemeld.':"

De vier deelnemende praktijken wor­den gekenmerkt door het feit dat het sa­menwerkingsverbanden betreft en dat zijzijn aangesloten bij het Registratie Net­werk Huisartspraktijken; zij onderschei­den zich daarmee van de 'gemiddelde'huisartspraktijk. Zij verschillen echter nietvan andere Nederlandse praktijken watbetreft het percentage ouderen van 70 jaaren ouder. Er zijn bovendien geen redenente veronderstellen dat de huisartsen zich inhun beleid onderscheiden van wat in dehuisartsgeneeskunde met betrekking totvallen van ouderen gebruikelijk is. Aange­nomen mag worden dat de kwaliteit van deregistratie door de deelnemende huisart­sen van voldoende niveau was, omdat zijdeel nemen aan het Registratie NetwerkHuisartspraktijken en daarin zijn onder­worpen aan procedures van kwaliteitsbe­waking. 12

De huisartsen hebben de vragenlijstenna het follow-up-onderzoek ingevuld, het­geen uiteraard hun inschatting op valrisicokan hebben beinvloed. De richting ervanis echter niet duidelijk. Het antwoord opde derde vraagstelling is derhalve explora­tief van aard .

244

ONDERZOEK

Watbetreft het vallen van ouderen heeft dehuisarts te maken met het ' ij sbergfen­omeen' : hij wordt geconfronteerd met on­geveer 20 procent van aIle valaccidentenbij ouderen en bijna uitsluitend indien erklachten of letsel ten gevolge van of naaraanleiding van de val zijn optreden. Hijricht zijn aandacht primair op het diagnos­ticeren en behandelen van klachten en let­sel en nauwelijks op de achtergronden ofoorzaken van de val. De huisarts heeftvooral een taak op het gebied van de se­cundaire preventie: het gericht en tijdigopsporen en trachten te elimineren vanachterliggende oorzaken en risicofactorenvan vallen . Het is hierbij van belang dat hijzoveel en zo goed mogelijk getnformeerdis over valincidenten van de oudere pa­tient.

Uit recente interventiestudies is be­kend, dat verbetering van de motoriek ende spierkracht tot een vermindering vanhet aantal valincidenten kan leiden.' ?"?Andere maatregelen die behoren tot hetterrein van de secundaire preventie, zijnbeperking van letsel als gevolg van eenval, zoals aanleren van valbrekende tech­nieken, leren opstaan van de grond en ab­sorberende vloerbedekking. Over de ef­fecten van deze maatregelen is echter nogweinig bekend.

DankbetuigingMet dank aan de deelnemende huisartsen G.Castermans, T. Govaert, R. Helmers, L. Huy­nen,R. Leclercq, A. Muysken-du Saar, M. vanNunen,1. Paas,M. Peeters, G. van Schendel'],M. van Venrooy, F. Vissers en P. Voorhoeve.Het onderzoek 'Vallen van ouderen: inciden­ties, risicofactoren en consequenties van val­len van ouderen', waaruit dit artikel isvoortgekomen, werd gesubsidieerd door HetPraeventiefonds (projectnummer: 28-2365).

LiteratuurI Soomers-Turlings JMSJG , Crebolder HFJM,

Beusmans GHMI, Bal RM. Het vallen van oude­renoEen exploratieve studie in de huisartsprak­tijk. Huisarts Wet 1992;35:57-60.

2 Wild D, Nyak US, Isaacs B. How dangerous arefalls in old people at home? BMJ 198I ;282:266­8.

3 O'Loughlin JL, Robitaille Y, Boivin J-F, SuissaS. Incidence of and riskfactors for falls and inju­rious falls among the community-dwelling el­derly. Am J EpidemioI1993;I37:342-54 .

4 Tinetti ME, Speech ley M, Ginter SF. Risk factorsfor falls among elderly persons living in the com­munity. N Engl J Med 1988;319: 1701-7 .

5 Stalenhoef PA, Fiolet JFBM , Crebolder HFJM.Vallen van ouderen : een valkuil ? Huisarts Wet1997;40:158-61.

6 StalenhoefPA, Crebolder HFJM, Knottnerus JA,Vander Horst FGEM. Incidence , risk factors andconsequences of falls among elderly subjects li­ving in the community: a criteria-based analysis .Eur J Publ Health 1997;7:328-34.

7 Hale WA. Predicting elderly patients' mobilityusing fall history and physician assessment. FamMed 1990;22:383-7 .

8 Hale WA, Delaney MJ, McGaghie We. Charac­teristics and predictors offalls in elderly patients.J Fam Pract 1992;34:577-8 I.

9 Graham HJ, Firth J. Home accidents in older pe­ople : role of primary health care team. BMJ1992;305:30-2.

10 Hale WA, Delaney MJ, Cable T. Accuracy ofpatient recall and chart documentation of falls. JAm Board Fam Pract 1993;6:239-42.

II Cummings SR, Nevitt MC, Kidd S. Forgettingfalls. The limited accuracy ofrecall offalls in theelderly. J Am Geriatr Soc 1988;36:613-6 .

12 Metsemakers JFM. Unlocking patients' recordsin general practice for research , medical educati­on and quality assurance: the Registration Net­work Family Practices . Amsterdam: Thesis,1994.

13 Tinetti ME. Performance-oriented assessment ofmobility problems in elderly patients . J Am Geri­atr Soc 1986;34:119-26.

14 Campbell AJ, Borrie MJ, Spears GF, et al. Cir­cumstances and consequences of falls experien­ced by a community population 70 years and overduring a prospecitve study. Age Ageing1990;19:136-41.

15 Campbell AJ, Reinken J, Allan BC, Martinez GS.Falls in old age: a study of frequency and relatedclinical factors . Age Ageing 1981;10:264-70 .

16 Nevitt MC, Cummings SR, Kidd S, Black D.Risk factors for recurrent nonsyneopal falls. Aprospective study. JAMA 1989;261:2663-8.

17 Tinetti ME, Baker 01 , McAvay G, et al. A multi­factorial intervention to reduce the risk offallingamong elderly people living in the community. NEnglJMed 1994;331:821-7.

18 Fiatarone MA, O'Neill EF, Doyle Ryan N, et al.Exercise training and nutritional supplementa­tion for physical frailty in very elderly people .New Engl J Med 1994;330:1769-75.

19 Province ME, Hadley EC, Hornbrook MC, et al.The effects of exercise on falls in elderly patients .JAMA,1995;273-1341-7.

•HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(5)

AbstractStalenhoef PA, Busse van der S, KnottnerusJ A, Crebolder HFJM. Falls in the elderly:the concernment ofthe general practitioner.Huisarts Wet 1998;41(5):241-5.Data from a telephone follow-up about falls inthe elderly of 70 years and over in an age andgender stratified sample (N=303) from the res­ponse-population of a mail-questionnaire (n=1660) and data from a questionnaire to theirgeneral practitioners (GPs), were compared todetermine the degree of acquintance with falls

ONDERZOEK

in the study population to the GP, his manage­ment in case of a fall and his estimate of fallrisk. Ofthe falls reported during the follow-up80 per cent were not known to the GP and onlyhalfofthe falls with serious consequences. Hisexamination is directed to trace serious condi­tions but it yields little information about thecause of the fall. His management after a fallconcerns prescribing of physical therapy, giv­ing of advices, counseling of the family andgiving of extra care. Little attention is paid tothe use ofmedication. In 170 out of303 elderly

subjects the GPs gave ajudgement of the pres­ence of increased fall risk. In case of increasedrisk, according to the GP, disorders ofmobilityplay a dominant role.

Key words Falls; Elderly; Generalpractitioner; Underreport ing; Risk estimate .Correspondence: P.A. StalenhoefMD,Department of General Practice, MaastrichtUniversity, PO Box 616, 6200 MD Maastricht ,The Netherlands.

Naar een nieuwe indel ing van psychosociale problemen in de hu isartspraktijk?Vervolg van pag. 228

Dankbetuig ingMet dank aan de Bedrij fsvereniging voor De­tailhandel, Ambachten en Huisvrouwen (DE­TAM) te Utrecht voor het beschikbaar stellenvan de gegevens.

LiteratuurI WulffHR, Andur Petersen S, Rosenberg R. Filo­

so fie van de genees kunde, een verkenning. Am­sterdam: Meulenhoff, 1988.

2 APA. Diagnostic and stati stical manual ofmentaldisorders, fourth edition (DSM-IV). WashingtonDC: American Psychiatric Association, 1994.

HU ISARTS EN WETEN SCHAP 1998; 41(5)

3 Lamb erts H, Wood M, edito rs. International clas­sification of prim ary care (lCPC). Ox ford: Ox­ford University Press, 1987.

4 DSM-IV patientcnzorg. Diagnostiek en classifi­cati e van psychischc stoornissen voor de genees­kunde . Lisse: Swets & Zei tlinger, 1996.

5 Terluin B, Van der Meer K. Hoe valide zijn dediagnosen ernstige en milde depress ie? HuisartsWet 1995;38:30 7-9.

6 Terluin B. De Vierd imensionale Klachtenlijst(4DKL). Een vragenlij st voor het meten vandistress, depressie, angst en somatisa tie . Huisart sWet 1996 ;39:538-47.

7 Terluin B. Ove rspanning onderbouwd. Een on­derzoek naar de diagnose surmenage in de huis-

artspraktijk . Utrech t: DETAM, 1994.8 Ormel J. Moeite met leven ofeen moeil ijk leven .

Een vervolgond erzoek naar de inv loed van psy­chosoc iale bclasting op het welb evinden vandri ehondcrd Nederlanders [dissertatie]. Gro nin­gen: Rijksun iversiteit Groningen, 1980.

9 Norusis MJ. SPSS base system user 's guide . Chi­cago : SPSS, 1990.

10 Terluin B. Welke syndromen schui len achter dediagn ose surme nage? Een clusteranalyse . Huis­arts Wet 1996;39:358-65 .

II Terluin B, Gi ll K, Winnubst JAM . Hoc zien hui s­artse n surme nage? Huisarts Wet 1992;35:311-5.

245