ONDERZOEK Tussen ideaal en werkelijkheid...ONDERZOEK Tussen ideaal en werkelijkheid Transmurale...
Embed Size (px)
Transcript of ONDERZOEK Tussen ideaal en werkelijkheid...ONDERZOEK Tussen ideaal en werkelijkheid Transmurale...

ONDERZOEK
Tussen ideaal en werkelijkheid Transmurale zorgafspraken over sinusitis maxillaris door modificatie van de NHG-standaard
K.J. GORTER P.R.J.W. RUDING M.e.V.M. LUYKX ET AL.
Gorter KJ, Ruding PRJW, Luykx MCVM, Van Benthem PP, Delnoij DMJ. Tussen ideaal en werkelijkheid. Transmurale zorgafspraken over sinusitis maxillaris door modificatie van de NHGstandaard. Huisarts Wet 1998;41(7):328-32. Inleiding Toepassing van de NHG-Standaard Sinusitis roept vragen op bij patienten, huisartsen en KNO-artsen. Wij onderzochten of door huisartsen en KNO-artsen gezamenlijk opgestelde transmurale zorgafspraken de zorg op huisarts- en patientniveau in positieve zin kunnen belnvloeden. Methoden De interventiegroep bestond uit twaalf huisartsen die een van de standaard afgeleid transmuraal zorgprotocol toepasten. Wij vergeleken de interdoktervariatie binnen deze groep met de interdoktervariatie binnen een controlegroep van negen andere huisartsen. Voorts werd onderzocht in hoeverre het zorgprotocolleidde tot eerdere KNO-diagnostiek bij patienten met tevens endonasale pathologie, en werd nagegaan welk effect het protocol had op de kosten. Resultaten Alleen met betrekking tot het antibiotisch beleid was de interdoktervariatie binnen de interventiegroep duidelijk minder dan binnen de controlegroep. In beide groepen werden patienten na ongeveer vier weken verwezen naar de KNO-arts. Er zijn aanwijzingen dat patienten met tevens endonasale pathologie in de interventiegroep eerder werden verwezen naar de KNO-arts. Voorts lijken de kosten van zorg minder te zijn in de interventiegroep, dankzij het terughoudend voorschrijven van antibiotica in het eerste consult, de keuze van het soort antibioticum, het minder vaak aanvragen van sinusfoto's en het minder vaak verwijzen naar de KNO-arts. Conclusie De NHG-standaard is een goed uitgangspunt om op lokaal niveau transmurale zorgafspraken te maken. Bovendien blijkt dat door dergelijke afspraken de discrepantie kan verrninderen tussen het in de NHG-standaard voorgestelde beleid en de dagelijkse praktijk van de huisarts.
K.J. Gorter en M.C.v.M. Luykx, beiden huisarts; dr. P.R.J.W. Ruding en dr. P.P. van Benthem, beiden KNO-arts in Ziekenhuis Centrum Apeldoorn; dr. D.M.J. Delnoij, onderzoeker Nivel. Correspondentie: K.J. Gorter, Adelbrechtgaarde 5, 7329 AT Apeldoorn.
328
Inleiding
Sinusitis maxillaris komt veel voor in de huisartspraktijk en wordt gekenmerkt door een veelal spontane genezing. 1 In de NHG-Standaard Sinusitis wordt een afwachtend beleid geadviseerd, in combinatie met voorlichting en symptoombestrijding. Aanvullend onderzoek door middel van een sinusfoto is de eerste vier weken niet nodig.2 Binnen een week kan verbetering van de klachten worden verwacht en na vier weken is 90 procent van de patienten, met of zonder antibioticum, hersteld. Hoewel er nog enige tijd klachten kunnen blijven bestaan, geneest ook het merendeel van deze acute sinusitiden met geprotraheerd be loop volledig.
Bij patienten bij wie de initiele klachten emstiger van aard zijn (koorts, algemene malaise, negatieve gevolgen voor het functioneren) en langer dan vijf dagen duren, kan een antibioticum worden overwogen.3 Een vertraagd beloop kan ook op andere oorzaken wijzen.4
N aast dit ideaal van de standaard is er de werkelijkheid van de alledaagse huisartspraktijk,5 met onzekerheden van huisartsen rond het stell en van de diagnose sinusitis, onvrede van patienten over (te?) lange morbiditeit en opvattingen van KNOartsen.
In Apeldoom hebben sinds 1991 regelmatig besprekingen plaats tussen huisartsengroepen en vertegenwoordigers van specialistenmaatschappen, met als doel elkaars werkwijze beter te leren kennen. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de NHG-standaarden, die dan niet als eindpunt dienen maar eerder als vertrekpunt voor de bespreking.6 Dit kan dan weer een beginfase zijn voor werkafspraken ten aanzien van het zorgprocesJ Ook het NHG heeft zich uitgesproken voor dergelijke transmurale werkafspraken.8
Bij een dergelijke bespreking over de werkwijze van huisartsen en KNO-artsen bij patienten met klachten van een sinusitis maxillaris werd door de specialisten inhoudelijk kritiek uitgeoefend op een aantal aspecten van het huisartsgeneeskundig beleid. Deze kritiek spitste zich toe op de
wisselende antibiotische therapiekeuze, het grote aantal aangevraagde sinusfoto's en de late verwijzing bij persisterende klachten. De specialisten noemden in dit verb and het onnodig lang durende ongemak voor de patient en mogelijke onderliggende endonasale pathologie (met name polyposis nasi, onvoldoende functionerend ostiomeataal complex en maligniteiten). De deelnemende huisartsen hadden op hun beurt kritiek op het aantal patienten dat in hun perceptie na verwijzing onnodig lang in de tweede lijn onder behandeling bleef. Anderzijds bestond echter ook bij sommige huisartsen twijfel over de haalbaarheid binnen de arts-patientrelatie van het langdurig afwachtende beleid dat in de standaard wordt voorgesteld.
Deze besprekingen tussen huisartsen en KNO-artsen vormden de basis voor een protocol voor transmurale zorg voor patienten met sinusitis maxillaris. In de conceptfase werd dit ter becommentariering voorgelegd aan de NHG-werkgroep Acute Sinusitis. De voomaamste kritiek van deze werkgroep betrof het te imperatief voorschrijven van antibiotica. Dit onderdeel van het concept werd daarom aangepast: vooral in het eerste consult is er nu plaats voor beleid zonder antibiotica maar met voorlichting en zelfinstructie; indien bij vervolgconsulten sprake is van persisterende morbiditeit, verschuift het geadviseerde beleid meer in de richting van antibiotische therapie.
Het transmurale zorgprotocol dient als een modificatie van de standaard, vooral bij patienten met een geprotraheerd beloop. In de eerste vier weken zijn er geen wezenlijke verschillen met de standaard: indien er in het eerste consult sprake is van heftige algemene symptomen en in het tweede en/of derde consult van blijvende morbiditeit na niet-antibiotische therapie, worden antibiotica geadviseerd. De keuze van de antibiotica is dan conform de standaard: amoxicilline, doxycycline of cotrimoxazol. Er is geen plaats voor aanvullende diagnostiek (sinusfotolecho).
Indien de klachten vier weken na het eerste contact met de huisarts niet vol-
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(7)

doende verbeterd zijn, gaat het transmuraIe protocol verschillen van de standaard: de huisarts verwijst bij een dergelijk beloop naar de KNO-arts voor een eenmalig consult en vraagt tevens een (eerste!) sinusfoto aan, die tijdens dit consult direct wordt beoordeeld door de KNO-arts. Indien een sinusitis wordt vastgesteld, vindt een kaakspoeling plaats; controle na tien dagen wordt door de huisarts verricht. Indien bij rhinodiagnostiek ook nog andere pathologie wordt vastgesteld, vindt terugverwijzing naar de huisarts plaats, met een behandeladvies. Aileen bij aanwijzingen voor maligniteit neemt de KNO-arts de behandeling over.
In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het effect van dit protocol op huisartsniveau (het huisartsgeneeskundig handelen) en op patientniveau (de patientenzorg en de kosten). Hiertoe worden de volgende vragen beantwoord: • Leidt ons Apeldoomse transmuraal
zorgprotocol voor sinusitis maxillaris tot minder interdoktervariatie ten aanzien van het huisartsgeneeskundig handelen?
• Heeft een dergelijk protocol tot gevolg dat patienten met sinusitis maxillaris en tevens endonasale pathologie eerder bij de KNO-arts komen?
• Draagt een dergelijk protocol bij tot vermindering van de kosten van zorg?
Methoden
Design De interventiegroep bestond uit de twaalf huisartsen (allen tot een hagro behorend), die samen met de twee aan dit onderzoek deelnemende KNO-artsen de eerste versie van het transmurale zorgprotocol hadden ontwikkeld. De controlegroep bestond uit negen huisartsen uit een andere hagro, die het protocol niet kenden, en ook geen gestructureerd overleg met de twee KNOartsen hadden.
Aile praktijken zijn gelegen in hetzelfde verstedelijkte gebied; de gebieden van de twee hagro's grenzen echter niet aan elkaar. De samenstelling van de twee ha-
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41 (7)
ONDERZOEK
gro's kwam overeen op het punt van gemiddelde leeftijd, man-vrouwverdeling, solo-duoverdeling en aantal jaren praktijkervaring. Beide hagro's maakten deel uit van dezelfde RHV en waren vergelijkbaar actief op het gebied van deskundigheidsbevordering. Bovendien hadden ze voorafgaand aan het onderzoek een gelijk kennisniveau met betrekking tot de NHGStandaard Sinusitis, zoals bleek uit de scores van beide groepen op een kennistoets die is gebaseerd op het bijbehorende DKB-pakket.
De leden van de interventiegroep behandelden patienten met sinusitisklachten volgens het transmurale zorgprotocol; de leden van de controlegroep deden dat op de voor hen gebruikelijke wijze. Wei werden zij door een van de huisarts-onderzoekers nog eens gewezen op het belang van een juiste insluiting op basis van de in de standaard genoemde criteria. Gedurende de looptijd van het onderzoek werden beide hagro's, onafhankelijk van elkaar benaderd door de huisarts-onderzoekers om de compliantie te bevorderen.
De twee KNO-artsen zag en aselect patienten uit be ide hagro's. Zij behoorden tot dezelfde maatschap, waren werkzaam in hetzelfde ziekenhuis en hebben dezelfde opleiding gevolgd. Op grond daarvan werd aangenomen dat beiden globaal dezelfde behandeling toepasten bij patienten met sinusitis.
Gegevensverzameling De registratie van gegevens yond plaats van 1 juli 1995 tot 1 juni 1996.
Het registratieformulier voor de huisartsen omvatte onder meer de volgende rubrieken: - geboortedatum patient; - datum consult (op het formulier was
ruimte voor vijf consulten binnen een episode);
- eerdere sinusitisepisode van de patient in de twaalf maanden voorafgaand aan de registratie (jalnee); symptomen van de patient (acht categorieen: voorafgaande verkoudheid, gekleurde rinorroe, maxillaire kloppijn, postnasale drip, pijn erger bij voorover bukken, koorts, emstige pijn en alge-
mene verschijnselen), te scoren als jalnee;
- voorlichting en zelfzorginstructie gegeyen door huisarts (vijf categorieen: 'klacht meestal binnen week over', 'waarom nog geen antibiotica?', instructie spoelen met zout water, gebruik neusdruppels, gebruik pijnstillers), te scoren als jalnee;
- voorgeschreven medicatie (acht categorieen: paracetamol 500 mg, paracetamollcodeine 510 of 520 mg, doxycycline I maal200 dan 100 mg, amoxicilline 375 mg, amoxicilline 500 mg, amoxicilline 750 mg, cotrimoxazol 960 mg, anders), te scoren als ja/nee, terwijl bij 'anders' ook het middel moest worden ingevuld;
- aanvraag sinusfoto (jalnee); - verwijzing KNO-arts (jal nee).
Bij een verwijzing naar de KNO-arts werden in de polikliniek vervolgvragen ingevuld over onder meer:
datum sinusfoto; - datum consult KNO-arts; - datum kaakspoeling; - voorgeschreven medicatie (open
vraag)~
- vervolgconsult KNO (jalnee); indien ja: reden vervolgconsult (open vraag).
Analyse Patienten werden ingesloten indien zij drie of meer van de boven opgesomde symptomen vertoonden. Patienten onder de 18 jaar werden uitgesloten.
Ter beantwoording van de eerste vraagstelling werden de gegevens van de registratieformulieren geanalyseerd op het niveau van de huisartsen. Het ging bij deze vraag immers om veranderingen in het handel en van individuele huisartsen. Bij het aggregeren van de gegevens naar huisartsniveau bleek dat er grote verschillen waren in het aantal geregistreerde sinus itispatienten. Twee huisartsen hadden slechts twee patienten ingesloten, twee andere respectievelijk 68 en 81. Bij de analyses op huisartsniveau zijn de twee huisartsen met slechts twee patienten weggela-
329

ten. Deze analyses hebben daarmee betrekking op 9 huisartsen in de controlegroep en lOin de interventiegroep.
De interdoktervariatie werd in kaart gebracht voor de volgende aspecten: - het gemiddeld aantal consulten per
huisarts per sinusitisepisode; de gemiddelde episodeduur (aantal dagen tussen het eerste en laatste consult in een episode) per huisarts;
- het gemiddeld percentage episoden per huisarts waarin een antibioticum werd voorgeschreven;
- het gemiddeld percentage episoden per huisarts waarin een verwijzing naar de KNO-arts had plaatsgehad en waarin een sinusfoto was aangevraagd.
Voor zover verwijzingen hadden plaatsgehad en sinsufoto's waren aangevraagd door huisartsen, werd bovendien per huisarts het gemiddeld aantal dagen tussen het eerste consult en de verwijzing of aanvraag voor een sinusfoto nagegaan.
De variatie werd beschreven door voor deze variabelen voor huisartsen in de interventie- en controlegroep het gemiddelde en de standaarddeviatie weer te geven. Naarmate de standaarddeviatie hoger is, is de homogeniteit binnen de groep lager. Verschillen in groepsgemiddelde tussen interventie- en controlegroep werden getoetst met behulp van de t-toets.
Voor de beantwoording van de tweede vraagstelling werden gegevens op patientniveau geanalyseerd. Aangezien het om relatief kleine aantallen ging, was aggregatie van deze gegevens naar huisartsniveau niet zinvol. De eigenlijke eenheid van analyse was echter de huisarts. Feitelijk was hierdoor sprake van een clustering van meting en op patientniveau rond de diverse huisartspraktijken. Daarom moest rekening worden gehouden met de mogelijkheid van samenhangende uitkomsten rond eenzelfde praktijk. Om die reden is statistisch toetsen op patientniveau achterwege gelaten.
Ook voor het beantwoorden van de derde vraagstelling werden gegevens op patientniveau geanalyseerd. We gingen na of patienten in de interventiegroep in een lager percentage van de episoden een anti-
330
ONDERZOEK
bioticum kregen voorgeschreven, werden verwezen of een sinusfoto kregen.
Om meer inzicht te krijgen in de doelmatigheid van het voorschrijfgedrag, tenslotte, werden aanvullende gegevens op consultniveau geanalyseerd. Nagegaan werd of in de interventiegroep minder snel werd voorgeschreven en of vaker werd gekozen voor de in de NHG-standaard aanbevolen, goedkope antibiotica (doxycycline, amoxicilline, cotrimoxazol) dan in de controlegroep. Omdat ook bij deze vraagstelling sprake is van clustering rond de diverse huisartspraktijken, werden de verschillen op patientniveau niet statistisch getoetst.
Resultaten
In totaal werden door de 21 huisartsen 577 patienten ingesloten: 213 door de interventiegroep en 364 door de controlegroep (label 1). In de controlepraktijken bleken procentueel tweemaal zoveel sinusituspatienten te zijn ingesloten, terwijl naar verhouding meer patienten eerder een sinusitis hadden doorgemaakt. Anderzijds hadden de patienten uit de interventiepraktijken in het eerste consult gemiddeld meer
symptomen die duidden op een sinusitis (t = -6,2; p<O,OO).
Interdoktervariatie De gemiddelden voor het voorschrijven, verwijzen en aanvragen van sinusfoto's lagen in de interventiegroep lager dan in de controlegroep (label 2). Dat betekent dat het 'gemiddelde' handelen in de interventiegroep meer conform de (gemodificeerde) standaard was. Deze verschillen zijn echter niet significant; beide groepen wijken aIleen significant van elkaar af voor wat betreft de gemiddelde episodeduur. Overigens was de episodeduur op patientniveau in de meeste gevallen 0, doordat de meeste episoden uit slechts een consult bestonden.
Ook de standaarddeviatie van het gemiddelde handelen was binnen de interventiegroep over het algemeen groter dan binnen de controlegroep. In die gevallen bestond binnen de interventiegroep dus een grotere interdoktervariatie dan in de controlegroep. Uitzondering vormt de gemiddelde episodeduur per huisarts, die in de controlegroep een grotere spreiding vertoont. De tijd die verstreek tussen het eerste consult en het aanvragen van een sinusfoto, varieerde eveneens sterk.
Tabel1 Patientenpopulatie en sinusitispatienten in interventie- en controlegroep
Interventiegroep Controlegroep
Totaal aantal patienten 28.332 23.126
Geregistreerde sinusitispatienten - absoluut aantal 213 364 - per 1000 ingeschreven patienten* 7,5 15,8
Praktijkpopulatie - % ziekenfondsverzekerden 57 59 - % vrouwen 52 51
-% 0-19jaar 22 22 - % 20-59 jaar 56 58 - % 2:60 jaar 22 20
Sinusitispatienten - gemiddelde leeftijdt 39,6 40,1 - % met eerdere sinusitis 14 20 - aantal symptomen in eerste consult 5,0 4,2
* In de registratieperiode van 11 maanden. t Van patienten boven de 18 jaar.
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(7)

Endonasale pathologie Uit de interventiepraktijken werden 18 patienten verwezen, uit de controlepraktijken 33. Endonasale pathologie werd vastgesteld bij respectievelijk 4 en 20 van hen (22 versus 61 procent).
De patienten met endonasale pathologie uit de interventiepraktijken kwamen na gemiddeld 27 dagen bij de KNO-arts
ONDERZOEK
terecht, die uit de controlepraktijken na gemiddeld 36 dagen.
Kosten Uit tabel3 blijkt dat in de interventiepraktijken minder vaak een antibioticum werd voorgeschreven, een verwijzing plaatsyond of een sinusfoto werd aangevraagd dan in de controlegroep.
Tabel 2 Aspecten van het handelen van de huisartsen in interventie- en controlegroep. Gemiddelde en standaarddeviatie (sd), en t- en p-waarde van de verschillen in gemiddelde
Gemiddeld aantal consulten per sinusitisepisode per huisarts
Gemiddelde episodeduur per huisarts in dagen
Gemiddeld percentage episoden met - antibioticum per huisarts - verwijzing per huisarts - sinusfoto per huisarts
Gemiddeld aantal dagen tussen - 1 e consult en verwijzing per huisarts* - 1 e consult en sinusfoto per huisartst
Interventiegroep (sd)
n=10
1,3 (0,22)
4,7 (4,00)
74% (0,22) 7% (0,08) 8% (0,09)
36,1 (15,93) 28,4 (12,95)
Controlegroep (sd)
n=9
1,4(0,15)
10,4 (5,41)
78% (0,10) 11 % (0,07) 12% (0,06)
30,2 (16,70) 21,9 (11,42)
p
1,29 0,21
2,62 0,02
0,47 0,65 1.18 0,25 1,14 0,27
-0,71 0,49 -1,02 0,33
• n= 7 in interventiegroep. t n=6 in interventiegroep
Tabel3 Voorschrijven antibiotica, verwijzingen en aanvragen voor sinusfoto. Percentages van het aantal episoden in de interventie- en de controiegroep
Antibioticum Verwijzing Sinusfoto
Interventiegroep n=364
71 8 9
Controlegroep n=213
79 9
10
Tabel4 Voorschrijven van doxycycline, amoxicilline en cotrimoxazol in het eerste en tweede consult. Percentages
Eerste consulten - doxy/amoxi/cotri - andere medicatie*
Tweede consulten - doxy/amoxi/cotri - andere medicatie*
• Exclusief paracetamol.
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(7)
Interventie
n=213 61 21
n=46 72 26
Controlegroep
n=364 75 31
n=91 34 40
Totaal
n=577 70 27
n=137 47 35
Uit tabel 4 blijkt dat door de interventiegroep tijdens het eerste consult minder vaak doxycycline, amoxicilline of cotrimoxazol werd voorgeschreven dan door de controlegroep. Indien antibiotica werden voorgeschreven, werd daarbij binnen de interventiegroep overwegend gekozen voor doxycycline, in de controlegroep vaker voor een van de twee andere middelen. Uit de tabel blijkt tevens dat de interventiegroep zijn aanvankelijke terughoudendheid ten dele compenseerde in een eventueel tweede consult.
Interessant is de antwoordcategorie 'medicatie anders'; deze bevatte, behalve middelen als neusdruppels en neussprays, ook andere typen antibiotica dan de drie aanbevolen middelen. Zowel in het eerste als in het tweede consult werd in de controlegroep vaker een 'ander' middel voorgeschreven, veelal het (circa zes maal zo dure) middel amoxicilline/clavulaanzuur. In de interventiegroep werden andere dan de drie aanbevolen antibiotica niet of nauwelijks voorgeschreven.
Beschouwing
De NHG-standaard Sinusitis is bij de meeste huisartsen bekend. Toch is recent weer gebleken, dat de implementatie en toepassing van standaarden niet gemakkelijk is.9•10 Een van de aspecten waarmee huisartsen in de praktijk moeite hebben, is het in de standaard voorgestelde verwijsbeleid. Ook uit ons onderzoek blijkt een discrepantie tussen kennis en toepassing van de standaard in de praktijk. Men weet weI 'hoe het (volgens de standaard) hoort', maar handelt in de praktijk niet conform.
Ons onderzoek he eft een aantal methodologische beperkingen. Zo heeft geen randomisering van de deelnemende huisartsen over interventie- en controlegroep plaatsgevonden. De door ons gedefinieerde mogelijke confounders bleken gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Ook ontbrak een voormeting: eventueel al bij het begin bestaande verschillen tussen beide groepen in huisartsgeneeskundig han delen en in hun oordeel over mate van ziekte-
331

gedrag zijn dus niet bekend. WeI was de kennis van de standaard in beide groepen gelijk.
Opvallend is dat door de controlegroep tweemaal zoveel patienten werden ingesloten als door de interventiegroep. Kennelijk heeft de interventiegroep strengere criteria gehanteerd. Een mogelijke verklaring hiervoor is het Hawthorne-effect: de leden van de interventiegroep waren actief betrokken bij de ontwikkeling van het transmurale protocol, met als potentieel resultaat een andere benadering van patienten met sinusitisklachten.
Opmerkelijk is verder dat aile huisartsen patienten met een geprotraheerd verlopende sinusitis al na vier weken verwezen. In de interventiegroep was dat conform het protocol, in de controlegroep was dat juist niet conform de NHG-standaard. Waarschijnlijk is een langdurig (zes maanden volgens de standaard) afwachtend beleid bij een acute, eerste sinusitis vaak niet acceptabel voor huisarts en patient, en ligt de grens ergens in de buurt van vier weken.
De interdoktervariatie was in de interventiegroep niet duidelijk minder dan in de controlegroep, behalve bij het antibiotisch beleid.
Patienten met sinusitisklachten en endonasale pathologie kwamen eerder bij de KNO-arts terecht. De aantallen zijn echter klein en er is bovendien niet bekend hoeveel patienten met dergelijke pathologie niet zijn verwezen. Het 'doctors delay' is overigens ook bij de controlegroep voor deze patientencategorie gering.
Het protocol had een gunstig effect op de kosten van de patientenzorg. Er werd minder vaak een antibioticum voorgeschreven, een sinusfoto aangevraagd en er werd ook minder verwezen naar de KNOarts. Door de kleine aantallen in deze pilot zijn deze verschillen niet significant, maar weI opmerkelijk, aangezien bij het opstel-
332
ONDERZOEK
len van het protocol rekening werd gehouden met de mogelijkheid van een toename van het aantal verwijzingen. In de interventiegroep werd bovendien doelmatiger voorgeschreven: zowel in het eerste als in het tweede consult werd in de controlegroep significant vaker een 'ander' middel voorgeschreven dan paracetamol of een aanbevolen antibioticum.
De mate waarin de KNO-artsen zich aan het protocol hielden, was geen onderwerp van dit artikel. Uit onze registratie blijkt echter, dat de KNO-artsen zich nauwgezet aan het protocol hebben gehouden en dat patienten met sinusitis niet onnodig lang worden vastgehouden in de tweede lijn.
Al eerder is in dit tijdschrift gepleit voor het systematisch opnemen in de standaarden van beleidsvarianten die ook in de ogen van de patient waardevol zijn wat betreft de kwaliteit en doelmatigheid van zorg.ll Het appel dat patienten met een -op zichzelf gewone - sinusitis met een geprotraheerd beloop op de huisarts doen voor klachtverlichting, werd in ons onderzoek mogelijk door huisartsen uit controle- en interventiegroep gevoeld. In de uitgebreide toelichting op de standaard worden weliswaar enige adviezen gegeven hoe te handelen in dergelijke situaties, maar de geplastificeerde samenvatting bevat het stellige advies zes maanden af te wachten, tenzij er recidieven bestaan. Deze samenvatting zal in veel gevallen bepalen welk deel van de standaard in eerste instantie onthouden (en toegepast) wordt.
In ons onderzoek verwezen de huisartsen, met of zonder transmurale zorgafspraken en ondanks bekendheid met de standaard, patienten met acute sinusitisklachten die langer dan vier weken duurden, naar de KNO-arts. Het hier geevalueerde protocol sluit voor deze categorie patienten beter aan bij de dagelijkse praktijk dan de NHG-standaard. Huisartsen die
het protocol volgden, schreven bovendien doelmatiger voor, vroegen minder sinusfoto's aan en verwezen minder naar de KNO-arts. Door kleine aantallen is dit laatste verschil overigens niet significant.
Verder onderzoek is noodzakelijk om te zien ofhet door ons ontwikkelde transmuraal zorg protocol een bruikbare modi ficatie is van de standaard sinusitis.
Dankbetuiging Met dank aan de deelnemende huisartsen, de RHV Apeldoom en het Ziekenhuis Centrum Apeldoorn, die dit transmurale zorg project mede mogelijk hebben gemaakt.
Literatuur 1 Van Duijn NP. Sinusitis maxillaris; symptomen,
beloop en diagnostiek [Dissertatie]. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 1991.
2 De Bock GH, Van Duijn NP, Dagnelie CF, et al. NHG-Standaard Sinusitis. Huisarts Wet 1993; 36:255-7.
3 Van Buchem FL, Knottnerus JA, Schrijnemaekers VJJ, Peeters MF. Primary-care-basedrandomised placebo-controlled trial of antibiotic treatment in acute maxillary sinusitis. Lancet 1997; 349:683-7.
4 Stalman WAB. Management of sinusitis like complaints in general practice [Dissertatie]. Utrecht: Universiteit Utrecht, 1997.
5 Grol R, Tielens V, Mokkink H, Zwaard A. Ideaal of werkelijkheid? Problemen bij de invoering van standaarden. Huisarts Wet 1988;31:392-7.
6 Meyboom-de Jong B. Standaarden voor huisartsgeneeskundig handel en: een goed begin, maar geen einde. Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137: 2124-6.
7 Bokken G. De samenwerking tussen huisarts en specialist. Huisarts Wet 1995;38:506-12.
8 NHG beleidsplan 1994-1998; Werkbare Wetenschap. Utrecht: NHG, 1994.
9 Kwaliteit op een lijn. Utrecht: Nationaal Ziekenhuis Instituut, 1996.
\0 Werken volgens protocol. Utrecht: Nationaal Ziekenhuis Instituut, 1996.
11 Wiersma Tj. Methodisch werken en werken met standaarden. Huisarts Wet 1992;35:352-4. •
Abstract on page 343.
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41(7)

Vissers FHJA, Jongbloet AJ, Knottnerus JA, Van der Grinten RF, Van der Horst FGEM. Benzodiazepines: the user and his general practitioner. Side effects, satisfaction, dependence and stopping from the point of view ofthe user and his GP. Huisarts Wet 1998;41(7):323-7. Objective To examin the effects of the use of tranquillizers and the attemps to stop, from the point of view of the users and their GPs. Methods A sample of 506 patients who use tranquillizers and their general practitioner -out of 9 general practices - filled in a postquestionaire. The patient-users were devided in four categories: short-term users (once-only and episodic) and long-term users (episodic and continu). Results All users reported very few sideeffects; most G.P.'s reported dependency as a harmful side effect in case of long-term use. Long-term users were more satisfied with their medicine than short-term users, notably the once-only category. Compared with shortterm users long-term users rated considerably higher on the medecin-addiction index. Compared with long-term episodic users, long-term continu users scaled higher on 'drug seeking behaviour'. The greater part of the GPs reported that patients who asked for more or stronger benzodiazepines, got these. According to the GPs about 50 per cent of long-term users was motivated by them to stop using; about 25 per cent of them might have tried to do so. Except the long-term continu users, all others reported to be able to stop their use without professional help, if they wanted to. Conclusion It seems not to be succesful to motivate long-term benzodiazepine-users to stop by referring to possible side-effects, because they do not experience them as such; especially the high satisfaction with benzodiazepines also seems to be a stand in the way. Keywords Benzodiazepines; Satisfaction; Dependence; Family practice. Correspondence F.H.J.A. Vissers, MD, Department of General Practice, Maastricht University, PO Box 616, 6200 MD Maastricht, The Netherlands.
Gorter KJ, Ruding PRJW, Luykx MCVM, Van Benthem PP, Delnoij DMJ. Between ambition and reality: a transmural protocol for the management of patients with maxillary sinusitis through modification of the guidelines of the Dutch College of General Practitioners. Huisarts Wet 1998; 41(7):328-32. Introduction Implementation of the Dutch College of General Practitioners' guidelines
HUISARTS EN WETENSCHAP 1998; 41 (7)
ABSTRACTS
for maxillary sinUSItis in general practice raises questions among patients, GPs and ENT specialists. We investigated whether a transmural protocol for the management of patients with maxillary sinusitis, developed by GPs and ENT specialists together, could improve the care at the GP and patient levels. Methods/design On the basis of a transmural protocol derived from the guidelines of the Dutch College of General Practitioners for maxillary sinusitis, a non-randomized, controlled, intervention study was carried out among twelve GPs in the intervention group, with nine GPs in the control group. Results There is a clearly reduced interdoctor variation in the management of maxillary sinusitis in the intervention group compared with the control group. However, both the intervention and control groups remarkably refer patients after four weeks to ENT specialists. There is an indication that in the intervention group patients with endonasal comorbidity are referred to ENT specialists at an earlier stage. Moreover, it seems that the costs of care in the intervention group are reduced; this is shown by more reluctance among these GPs in prescribing antibiotics during the first visit, the choice of a less expensive antibiotic, a reduced number of X-ray investigations, and fewer referrals to ENT specialists. Conclusion The Dutch College of General Practitioners' national guidelines for maxillary sinusitis provide a good starting point for the development of a local transmural protocol for the management of these patients. It appears that such a protocol can reduce the discrepancy between national guidelines and the daily practice of GPs. Keywords Family practice; Transmural protocol; Maxillary sinusitis; Intervention study. Correspondence K.J. Gorter MD, Adelbrechtgaarde 5, 7329 AT Apeldoorn, The Netherlands.
Kooij LR, Bremer GJ. General practitioners with a doctorate degree. Huisarts Wet 1998;41(7):333-5.
Aim This study was aimed at the questions how many general practioners in the Netherlands have a doctorate degree (PhD), what percentage general practitioners with a doctorate degree constitute of the total number of general practitioners, and whether there has been an increase or a decrease in the number of general practitioners with a docorate degree in the past decades. Methods The study was explorative. A data base was build with data from different sour-
ces (the list of qualified general practitioners, directories, reports of university professors, book reviews). All general practitioners and former general practitioners with a doctorate degree have been approached by letter and have been asked to give information. The response was 88 percent. The reference group was the total number of general practitioners on the list of qualified general practitioners. Results On 31 December 1995 156 (1. 7 percent) of the total number of general practioners had a doctorate degree. Of the former general practitioners 121 (2 .2 percent) had a doctorate degree. Conclusion In 1960 the percentage of general practitioners with a doctorate degree was estimated on 7 percent. It was expected that the number of general practitioners with a doctortae degree would increase considerably. The number of general practitioners with a doctorate degree however decreased in total number and in proportion. Key words Dissertation/thesis; Doctorate degree (PhD); Family practice. Correspondence Dr. L.R. Kooij , Beetslaan 38, 3723 DX Bilthoven, The Netherlands.
Batenburg V. Attitudes of future physicians. Huisarts Wet 1998;41(7):339-42. Attitudes playa central role in the physician's behaviour. Attitudes consist of cognitions, emotions and action tendencies. The wellbeing of the patient is the standard for the 'right' attitude. The physician's attitude affects the quality of care. The the medical schools have adopted new educational goals aiming a combination of cure and care in students' attitudes. To foster this, explicit attitude courses are needed; without these a risk of a one-sided cure oriented attitude development exists. In studies on Utrecht medical students' attitudes this unfavorable development was absent. Attitudes were assessed by means of attitude questionnaires and self-assessment. Students retained their slightly care oriented attitudes. The attitude courses fostered self-awareness and handling of the doctor-patient relation. Attitude courses are effective only if they are supported by the rest of the educational programme, and if the students can practice. In attitude education dilemmas exist concerning goals, amount and assessment; teachers need to demonstrate the right attitudes. Keywords Attitude assessment; Doctorpatient relations; Medical education. Correspondence Ms. V. Batenburg, MA, PhD, Department of General Practice, University of Utrecht, PO Box 80045, 3508 TA Utrecht, The Netherlands.
343