Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige...

99
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie en de oude geschiedenis van Europa Academiejaar 2007-2008 Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk van sleuf K74/69 van de Keltische hoogtenederzetting op de Kemmelberg (gem. Heuvelland, prov. West-Vlaanderen) Elke Glabeke Promotor: Prof. Dr. Jean Bourgeois Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Archeologie, optie „Archeologie van West-Europa‟

Transcript of Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige...

Page 1: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Vakgroep Archeologie en de oude geschiedenis van Europa

Academiejaar 2007-2008

Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het

aardewerk van sleuf K74/69 van de Keltische

hoogtenederzetting op de Kemmelberg (gem.

Heuvelland, prov. West-Vlaanderen)

Elke Glabeke

Promotor: Prof. Dr. Jean Bourgeois

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de

Archeologie, optie „Archeologie van West-Europa‟

Page 2: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van
Page 3: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

DANKWOORD

Het realiseren van deze thesis was niet mogelijk geweest zonder de steun, het

vertrouwen, de hulp en de expertise van een aantal mensen. Ik wil dan ook van deze

ruimte gebruik maken om hen te bedanken.

Op de eerste plaats wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Jean Bourgeois bedanken

voor zijn onmisbare begeleiding tijdens het maken van deze scriptie. Daarnaast dank

ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf.

Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van het archeologisch museum te

Waarmaarde, bedanken bij wie ik steeds terecht kon voor hulp.

Uiteraard wil ik ook mijn ouders bedanken voor de materiële en emotionele steun en

de kans om verder te mogen studeren. Door er altijd voor mij te zijn, me aan te

moedigen en onvoorwaardelijk te vertrouwen doorheen al de jaren heb ik deze studie

tot een goed einde kunnen brengen.

Een welgemeende dank aan alle vrienden, waarbij ik de vele frustraties die deze thesis

teweeg bracht kon ventileren.

Page 4: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

ABSTRACTS

THE KEMMELBERG, MATERIAL STUDY, THE IRON AGE (LA-TENE), SURFACE TREATMENT

AND CERAMICS

This study deals with the material of the Kemmelberg. The Kemmel is a site from the

iron age, in fact from the early La-Tène (stands for early iron age). Special about this

site is the fact that it contains a hill-fort of the aristocracy. The ceramics from the

tranche k74/69 in particular were examined. This tranche is situated on the North side

of the site. In the trench, which cuts through a detritus layer, 6157 sherds were

examined. Earthenware has subsequently been studied by means of a method which is

deduced from that of Van Heeringen. Only one component has been treated, namely

the surface treatment. The aim is to compare the results with sites where the material

had been studied in a similar manner, such as Berlare, Evergem, Houplin-Ancoisne,

Erpe-Mere, ST-Martens-Latem and Vosselare. Furthermore, the similarities and

differences have been studied.

This work starts with an overview of the Kemmel in time and space. Next, the history

of the research as well as the results are briefly set out, followed by an overview on

how the trench has been excavated. The next chapter deals with the method and how

it has been applied in this study. Afterwards the results are rendered in graphs

followed by the comparisons.

MONT KEMMEL, L'ETUDE DU MATERIEL, L‟AGE DU FER (LA-TENE), LE TRAITEMENT DE

SUPERFICIE ET LA CERAMIQUE

Cette étude traite le matériel du Kemmel. Le Kemmel est un site de l‟âge du fer,

spécifiquement de La-Tène ancienne. Ce qui rend ce site spécial, c‟est qu‟il s‟agit

d‟un site hauteur aristocratie. La tranchée K 74/69 a été examinée en particulier. Cette

tranchée est située au nord du site. 6157 tessons ont été étudié dans la tranchée qui

coupe une couche de déchets. La poterie a été étudiée à l‟aide d‟une méthode qui a

été déduite de celle de Van Heeringen. Mais un seul volet a été traité. Il s‟agit plus

exactement du traitement de superficie. L‟objectif principal de l‟étude est la

comparaison des résultats des sites où le matériel a été traité d‟une façon analogue.

Page 5: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

Il s‟agit plus exactement des sites de Berlare, Evergem, Houplin-Ancoisne, Erpe-

Mere, ST-Martens-Latem et Vosselare. Les concordances et les différences ont été

comparées. L‟étude commence avec une brève localisation au temps et dans l‟espace.

Ensuite l‟histoire de la recherche ainsi que les résultats sont brièvement formulés.

Puis La fouille est éclaircit. Le chapitre suivant est consacre à l‟étude de l‟utilisation

de la méthode. Finalement, les résultats sont reproduits dans des graphiques suivis par

les comparaisons.

Page 6: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

1

INHOUDSTABEL

DANKWOORD

ABSTRACTS

INHOUDSTABEL 1

1. INLEIDING 4

2. SITUERING VAN DE KEMMELBERG 6

2.1. DE LIGGING 6

2.2. ETYMOLOGIE 7

2.3. DE GEOLOGISCHE & BODEMKUNDIGE SITUERING 7 2.3.1. HET TERTIAIR 7 2.3.2. HET QUARTAIR 8

2.4. DE SOCIO-ECONOMISCHE CONTEXT 9 2.4.1. DE IJZERTIJD 9 2.4.2. DE BETEKENIS VAN DE KEMMELBERG IN DE IJZERTIJD 11 2.4.3. DATERING 12 2.4.4. DE KEMMEL EN ZIJN EUROPESE/REGIONALE CONTEXT 13

3. HET ONDERZOEK VAN DE KEMMEL 14

3.1. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK 15 3.1.1. VERSTERKING 16 3.1.2. DE TOEGANGSWEG 17 3.1.3. SPOREN VAN BEWONING 18 3.1.4. SPOREN VAN ARTISANALE BEDRIJVIGHEID 18 3.1.5. EEN GRAFHEUVEL 19 3.1.6. MERKWAARDIGE VONDSTEN 19 3.1.7. HET AARDEWERK-KEMMELWAAR 20

4. DE SLEUF K74/69 23

4.1. BRONMATERIAAL 23

4.2. DE OPBOUW VAN DE SLEUF 23

5. METHODOLOGIE 26

5.1. VOORBEREIDING 26

5.2. DE METHODE VAN VAN HEERINGEN 26 5.2.1. OMSCHRIJVING VAN HET AARDEWERK 27

Page 7: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

2

5.3. DE TOEPASSING VAN DE METHODE 28 5.3.1. DE LAYOUT VAN DE OPGEMAAKTE FICHE 29

6. DE RESULTATEN 33

6.1. HET TOTALE AANTAL SCHERVEN 33 6.1.1. DE ZEER FIJNWANDIGE SCHERVEN 34 6.1.2. DE FIJNWANDIGE SCHERVEN 34 6.1.3. DE ZEER FIJNE + FIJNE SCHERVEN 35 6.1.4. DE GROFWANDIGE SCHERVEN 36

6.2. DE OPPERVLAKTEBEHANDELING 37 6.2.1. DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN 37

6.2.1.1 OPPERVLAKTEBEHANDELING: GEËFFEND 38 6.2.1.2 OPPERVLAKTEBEHANDELING: GLAD 39 6.2.1.3 OPPERVLAKTEBEHANDELING: VERSIERD 40 6.2.1.4. OPPERVLAKTEBEHANDELING: BESMETEN 41 6.2.1.5. OPPERVLAKTEBEHANDELING: RUW GEËFFEND 42

6.2.2. DE GROFWANDIGE SCHERVEN 42 6.2.2.1. OPPERVLAKTEBEHANDELING: GLAD 43 6.2.2.2. OPPERVLAKTEBEHANDELING: RUW GEËFFEND 44 6.2.2.3. OPPERVLAKTEBEHANDELING: BESMETEN 45 6.2.2.4. OPPERVLAKTEBEHANDELING: VERSIERD 46 6.2.2.5. OPPERVLAKTEBEHANDELING: GEËFFEND 47

6.3. DE VERSIERING NADER BEKEKEN 47 6.3.1. VERSCHILLENDE VERSIERINGSVORMEN BIJ DE ZEER FIJNE EN FIJNE SCHERVEN 48

6.3.1.1. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN 48 6.3.1.2. GROEVEN BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN 49 6.3.1.3. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN: UITDIEPING 50 6.3.1.4. GROEVEN BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN: UITDIEPING 51

6.3.2. VERSCHILLENDE VERSIERINGSVORMEN BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN 51 6.3.2.1. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN 52 6.3.2.2. GROEVEN BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN 52 6.3.2.3. Lineaire versiering bij de grofwandige scherven: uitdieping 53 6.3.2.4. GROEVEN BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN: UITDIEPING 54

6.4. BESCHILDERD AARDEWERK 54

7. VERGELIJKING VAN ANDERE SITES MET DEZELFDE METHODIEK 55

7.1. INLEIDING 55

7.2. DE SITES 56 7.2.1. BERLARE – VERKAVELING KERKVELD 56

7.2.1.1. ALGEMEEN 56 7.2.1.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE 57

7.2.2. EVERGEM-SPOORWEGSTRAAT 59 7.2.2.1. ALGEMEEN 59 7.2.2.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE 59

7.2.3. HOUPLIN-ANCOISNE 60 7.2.3.1. ALGEMEEN 60 7.2.3.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE 61

7.2.4. MERE (ERPE-MERE)-JERUZALEMSTRAAT 62 7.2.4.1. ALGEMEEN 62 7.2.4.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE 62

Page 8: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

3

7.2.5. ST-MARTENS-LATEM/BRAKEL 63 7.2.5.1. ALGEMEEN 63 7.2.5.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE 64

7.2.6. VOSSELARE-MEERSKANT 65 7.2.6.1. ALGEMEEN 65 7.2.6.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE 65

7.3. DE VERGELIJKING 67

8. BESLUIT 71

AFBEELDINGEN 74

BIBLIOGRAFIE 89

HERKOMST VAN AFBEELDINGEN 92

FIGURENLIJST 94

Page 9: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

4

1. INLEIDING

Dit werkstuk heeft als doel het materiaal van een specifieke sleuf, hier K74/69, van

de ijzertijdsite “de Kemmelberg” opnieuw te belichten met een nieuwe techniek.

Sedert het vorig onderzoek op het materiaal in de jaren ‟80 van de twintigste eeuw,

zijn de onderzoeksmethodes van aardewerk heel wat uitgebreid. De opkomst van de

computer zorgde voor nieuwe mogelijkheden. Het doel van die materiaalstudie was

het materiaal presenteren om zo het beschikbaar te maken voor derden.

Het moet duidelijk worden of er met deze nieuwe techniek nieuwe gegevens uit het

aardewerk gehaald kunnen worden.

De bekomen resultaten van de studie worden vergeleken met sites waarvan het

aardewerk op eenzelfde manier werd behandeld. Bij deze moet wel de opmerking

gemaakt worden dat de Kemmel een hoogtenederzetting is en de andere sites

nederzettingen zijn. Het kan dus ook interessant zijn om de verschillen en

overeenkomsten tussen twee soorten sites te belichten.

De keuze voor dit onderwerp werd aangebracht door mijn promotor Prof. Dr. Jean

Bourgeois. Op een andere manier bezig zijn met archeologie dan gewoon de literatuur

te bestuderen omtrent archeologie, heeft mijn keuze meebepaald. Materiaal

bestuderen is leerrijk en bracht me in contact met de praktijk.

Deze sleuf K74/69 werd me toegewezen, het was onmogelijk om al het materiaal van

de Kemmel te bekijken wegens een te kort tijdsbestek. Deze sleuf werd uitgekozen

omwille dat het een afvallaag aansneed.

Om het onderwerp in een context te plaatsen begin ik met een hoofdstuk over de

situering van de site zelf, zowel in tijd als ruimte. De ligging en de etymologie van het

woord Kemmel krijgen de aandacht. De site wordt ook zowel geologisch als

bodemkundig bekeken. Verder wordt de socio-economische context, met een korte

schets van de tijdsperiode, de betekenis van de site in deze periode, de datering en het

belang op Europees niveau belicht.

Page 10: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

5

Vervolgens krijgt het verloop van het onderzoek en de resultaten de aandacht. De

sleuf wordt besproken. Na het inleidende stuk wordt de methode waarop mijn werk

gebaseerd is toegelicht samen met mijn toegepaste methode. De resultaten worden

weergegeven in grafieken. Om deze thesis te eindigen werden de belangrijkste

conclussies van het onderzoek nog eens op een rijtje gezet.

Er moet in acht genomen worden dat de scherven waarvan de oppervlaktelaag

volledig verdwenen was, niet in rekening zijn gebracht voor de studie. Nog te

vermelden dat de scherven kleiner dan 1cm2 ook niet werden meegerekend.

Page 11: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

6

2. SITUERING VAN DE KEMMELBERG

2.1. DE LIGGING

De Kemmelberg (Afb. 2 & 3) bevindt zich op het grondgebied van de gemeenten

Wulvergem,Kemmel, Loker en Dranouter, die nu samen de fusiegemeente

Heuvelland vormen. De fusiegemeente ligt in het kanton Mesen en het arrondissement

Ieper-Poperinge, breder gezien in het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen

(Van Doorselaer & Bourgeois 1996: 37-38).

De Kemmelberg, een getuigenheuvel, is een deel van de West-Vlaamse bergen. Onder

de West-Vlaamse bergen worden de heuvels van Frans-Vlaanderen en de Zuidwest-

Vlaamse groep verstaan. De meest oostelijke heuvel van deze groep is de Kemmel, de

meest westelijke is de Kasselberg (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al

1987: 11).

De West-Vlaamse groep is een kleiner deel van de heuvelrij die loopt van Sangatte,

over Watten, Kassel en Kemmel en de Vlaamse Ardennen tot aan het Hageland. De

gemiddelde hoogte van deze heuvels daalt in oostelijke richting (De Ceunynck 1993:

7).

De Kemmelberg ligt op de waterscheidingslijn van de Ijzer en de Leie, is zuidwest-

noordoost georiënteerd en heeft een hoogte van 154,58 meter. De heuvel is begroeid

met bomen en struikgewas. De topzone van het gebied kent een opsplitsing in twee

subzones. In het noordoosten is er de Kemmelberg en in het zuidwesten de

Monteberg, met een hoogte van 132 meter. De Monteberg wordt ook wel de kleine

Kemmel genoemd.

De top van de Kemmel zelf is in feite een plateau van 375 meter op 95 meter groot,

die zich boven de hoogtelijn van 150 meter bevindt. Het plateau komt overeen met

ongeveer 3 hectare. Op de hoogtelijn van 140 meter is de oppervlakte ruwweg 8

hectare (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987:11).

In het licht golvend landschap is een hoogte van 154 meter een uitgesproken punt,

die kilometers ver zichtbaar is. Bij goed weer zijn vanuit de Kemmel de duinen van

De Panne zichtbaar. In zuidelijke richting zijn de terrils van De Béthune te zien en de

rest van Noord-Frankrijk zou herkenbaar zijn (Bourgeois, De Mulder & Putman 2006:

1).

Page 12: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

7

2.2. ETYMOLOGIE

Wat kan geleerd worden van het woord Kemmel?

De naam Kemmel komt het eerst voor in 1066 onder de vorm Kemble. In 1089 werd

Kemlis vermeld, in 1110 Kemla en in 1189 Kemle. Pas in 1201 werd de term

Kemmel gebruikt. De naam zou een prehistorische oorsprong hebben. Vermoedelijk

gaat het terug tot het Indo-Europese kamb, wat krommen betekent. Daarbij zou

gedacht worden aan de beek Kemle. Het woord Kemle wordt gevormd uit Kambila,

die als Keltisch stamwoord kambo heeft. Wat tevens ook krom betekent. Kemle zou

dus dezelfde betekenis hebben als Krombeke.

Een andere mogelijkheid kan zijn dat het slaat op Camulus. Camulus is een godheid

uit de Keltische godenwereld. Er zou een heiligdom gestaan hebben. Archeologisch is

dit echter niet bewezen (Van Doorselaer, Putman , Van der Gucht et al 1987: 11).

2.3. DE GEOLOGISCHE & BODEMKUNDIGE SITUERING

2.3.1. HET TERTIAIR

De afzettingen uit de jongste geologische periodes, het Pleistoceen en het Holoceen,

worden buiten beschouwing gelaten.

In het Eoceen (54-36 miljoen jaar geleden), was Vlaanderen een deel van een relatief

ondiepe bocht van de zuidelijke Noordzee. De sedimenten die afgezet werden tijdens

het Eoceen helden licht af in de noordelijke richting en bereikten hun grootste dikte in

de ondergrond van Knokke, zo een 250 meter dik. In de heuvels is tevens een grotere

dikte van de Eoceen afzettingen bewaard gebleven.

De oudste ontsloten afzettingen behoren tot de deelperiode Ypressiaan (54-49 miljoen

jaar terug).

In de heuvels komen ook jongere afzettingen van het Eoceen en zelfs van het Mioceen

voor. Bovenop de reeds vermelde Ieperformatie komt in de heuvels de formatie van

Vlierzele voor. Deze formatie bestaat uit glauconiet houdende zanden die onderaan

kleiachtig worden. Op de zanden van Vlierzele volgen, in de heuvels, de eveneens

glauconiet houdende zanden van de formatie van Aalter. Deze bevindt zich op de

overgang naar de volgende periode, het Lutetiaan (49-42 miljoen jaar oud).

Page 13: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

8

In de meeste heuvels vindt men de zanden van Aalter en de zanden van Brussel. Op

de Kemmel is die aanwezigheid nog niet met zekerheid aangetoond.

Gebieden die vroeger door zee bedekt waren, liggen nu tot 175 meter boven de

huidige zeespiegel. De oorzaak hiervan is de opheffing van zuidelijk Vlaanderen

vanaf het Neogeen en het begin van het Pleistoceen (ca. 2,5 miljoen jaar geleden).

Deze opheffing was een rechtstreeks gevolg van de vorming van de Alpen. De zee

trok zich terug en zo kwam het heuvelgebied definitief buiten de invloed van de zee te

liggen. Door de opheffing van het heuvelgebied bij de overgang van het Plioceen naar

het Pleistoceen nam de erosie door rivieren toe. Deze rivieren sneden zich steeds

dieper in en de valleien verbreedden zich steeds meer. Rond de heuvels ging de erosie

verder tot de lager gelegen formatie van Ieper. De heuvels kregen zo voor het grootste

deel hun huidige vorm en omvang in de loop van het vroege Pleistoceen. In het

inwendige van de heuvels bevinden zich de getuigen van een vroeger verleden.

Vandaar dat ze soms getuigenheuvels genoemd worden (De Ceunynck 1993: 8-12).

2.3.2. HET QUARTAIR

Vanaf het Quartair veranderde het klimaat. Glaciale periodes werden afgewisseld met

interglaciale periodes. Het huidige Holoceen (begon ongeveer 10 000 jaar terug) is

een interglaciale. Het voornaamste glaciale proces in onze streken was de aanvoer van

zand en leem door de wind. De zwaarste partikels, de zanden, werden het eerst

afgezet. Ze bereikten het noorden van Vlaanderen. Zuidelijker werd leem afgezet. Het

zuidwest-vlaamse heuvelgebied bevindt zich juist in het overgangsgebied, daar werd

er zowel zand als leem afgezet. De streek wordt bodemkundig dan ook als de

zandleemstreek omschreven.

Door de geologische opbouw zijn de heuvels rijk aan bronnen. De heuvels bestaan

voornamelijk uit zandige afzettingen (Afb.4). Wanneer het regent loopt het water

deels langs de hellingen en beken naar beneden, maar een ander deel dringt in de

heuvel. Daar sijpelt het langzaam naar beneden tot het op een ondoordringbare laag

stuit. Het water moet wel via de bovenliggende zandlaag zijn weg zoeken, waar de

laag dan dagzoomt treedt het water naar buiten via bronnen. In de heuvels zijn er zo

één of meerdere bronniveaus.

Page 14: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

9

Het hoogste bronniveau ligt op de kleien van Asse en Ursel, dicht bij de

heuveltoppen, voor zover deze afzettingen voorkomen. Enkel op de Kassel en de

Kemmelberg is het oppervlak van de ondoordringbare laag en de dikte van de

watervoerende laag er bovenop, voldoende groot om zo goed als altijd een

stuwwatertafel te hebben. Dit is één van de redenen waarom enkel deze heuvels in

principe geschikt zijn voor permanente bewoning op de top (De Ceunynck 1993: 12-

21).

2.4. DE SOCIO-ECONOMISCHE CONTEXT

2.4.1. DE IJZERTIJD

In de bronstijd (± 2500 - ± 750 v.C.) kwam de sociale differentiatie op, die zijn

hoogtepunt kende in de ijzertijd, met de vorming van de Keltische maatschappij. Het

verschil tussen arm en rijk die tot stand kwam is een gevolg van monopolies van

grondstoffen en handelsmogelijkheden. De vroege ijzertijd of ook wel de Hallstatt-

periode genoemd wordt gedateerd circa tussen 750 en 450 v.C. (Van Doorselaer & De

Cock 2005: 29-30).

De naam Hallstatt werd ontleend aan een begraafplaats, nabij een nederzetting in de

Oostenrijkse Alpen. Op deze plaats werd zout en ertsen ontgonnen. Dit zorgde voor

rijkdom van de lokale machthebbers (Cuncliffe 1997: 51-63).

Tijdens Hallstatt C in de 8ste

eeuw v.C. werd er vanuit de Pontische steppen

gemigreerd richting de Grote Hongaarse Vlakte. De Hallstatt aristocratie kreeg door

deze migratie toegang tot paarden. Deze aristocratie had zich al verspreid van de

Bohemen tot Zuid-Duitsland met nog een kleine verspreiding ten westen van de Rijn.

Tussen ± 530 en ± 440 v.C werd de macht in de westelijke Hallstatt zone

geconcentreerd in minder machtscentra.

Een uiting daarvan is de stijgende exclusiviteit van begraafrituelen voor de elite.

Gelijktijdig met het ontwikkelen van een paar machtscentra was er een uitdijing van

het sociaal systeem naar het Westen toe, van de Rijn tot Noord- en Oost-Frankrijk

(Cuncliffe 1997: 51-63).

De Hallstatt-cultuur is een uiting van de materiële rijkdom van de edellieden en

clanhoofden. Karakteristiek voor de cultuur zijn de hoogtenederzettingen.

Page 15: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

10

Deze hoogtenederzettingen controleerden het omliggende platteland en de

handelswegen. De doden werden begraven in grote grafheuvels, de grafgiften waren

meestal importgoederen, vooral in verband met wijngebruik. De importgoederen

waren afkomstig uit Griekenland, de Griekse koloniesteden of Italië (Van Doorselaer

& De Cock 2005: 29-30).

Rond 450 v.C. werden de belangrijkste machtscentra verlaten. Een verklaring

hiervoor kan zijn: de Etrusken hadden nieuwe handelsroutes via de Alpen in plaats

van via de Rhône. Hierdoor verloren de hoofdmannen in de Westelijke Hallstatt zone

hun monopolie. Nieuwe machtscentra in het Noorden waren medeverantwoordelijk

voor het verval. In het Noorden kwam de La-Tène cultuur tot ontwikkeling

(Haywood 2005: 13).

De La Tène-cultuur of de late ijzertijd vangt aan ca. 450 v.C. tot de Romeinse

verovering. Met het begin van de La Tène-cultuur werd voor het eerst Keltoi vermeld

door onder meer Herodotos. De Kelten zijn daardoor vaak gepersonifieerd met de La

Tène-cultuur. Maar feitelijk is de eigenheid van de Kelten en de Keltische cultuur een

voortzetting van de Hallstatt-cultuur. Bijvoorbeeld bleven de grafheuvels in gebruik

(Van Doorselaer & De Cock 2005: 29-30).

Deze cultuur is genoemd naar een vindplaats bij het meer van Neuchâtel in

Zwitserland. De kernregio was echter de Moezelvallei. De Marnevallei is een

secondair concentratiegebied. Later ontwikkelde zich nog een centrum in de

Bohemen. Rond 400 v.C. bereikte de cultuur het huidige Oostenrijk, Zwitserland,

Zuuid-Duitsland en Frankrijk (Haywood: 14).

Nog rond dit zelfde jaartal begon de grootschalige migratie, maar ervoor waren er

handels- en rooftochten. De hoofdreden van migratie was waarschijnlijk

overbevolking (Cunliffe: 70-75).

Rond 400 v.C. zaten ze al in Noord-Italië, in 387 v.C. werd de stad Rome geplunderd.

Tussen 400 en 375 v.C. beheersten ze de Hongaarse vlakte en vanaf ca. 355 v.C. het

beneden Donaugebied. Van daaruit werden tochten gemaakt naar Macedonië, Trachië

en Griekenland. Circa 300 v.C. belandden de Kelten in Galatië, een streek in het

huidige Turkije (Van Doorselaer & De Cock 2005: 29-30).

Page 16: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

11

De 3e eeuw v.C. was de laatste periode van Keltische expansie, de gevolgen lieten

zich voelen over een gebied van aan het Britse Eiland tot Centraal-Anatolië tot

Noord-Europa en tot het mediterraans gebied zo ver als de Zwarte Zee (Moscati S.,

Frey O., Kruta V. et al 1991: 303).

In 52 v.C. kwam in onze gewesten een einde aan de Keltische macht. Met de

overwinning van Julius Caesar begon de Romeinse periode voor onze gebieden. De

politieke macht van de Kelten verdween maar vele tradities bleven doorleven en

werden voor een deel zelfs geïntegreerd in het middeleeuwse christendom

(Roumegoux & Termote 1993: 3).

2.4.2. DE BETEKENIS VAN DE KEMMELBERG IN DE IJZERTIJD

De strategische ligging van de Kemmel was de basis voor zijn belangrijke rol.

Ondermeer de grachtencomplexen, de sporen van bewoning en sporen van artisanale

bedrijvigheid in de noordelijke sector wijzen op een permanent karakter van de site.

Deze sporen geven aan dat de heuvel onderscheiden kan worden van een

vluchtburcht.

De talrijk gevonden misbaksels wijzen op de productie van verzorgde ceramiek, vaak

met een beschilderde buitenwand. Opvallend ook is de rijkdom aan ceramiek en de

grote hoeveelheid luxewaar. De luxewaar is zwart, soms beige, glanzend en kan zeer

dunwandig zijn. De Kemmel was dus een vestiging van de Keltische hogere klasse, de

leidersaristocratie. De Kemmel wordt vergelijkbaar geacht met sites zoals de

Heuneburg, de Mont Lassois en Aleburg. Het uitkiezen van de Kemmel door de

aristocratie is gedeeltelijk door de dominantie van de berg over het omliggende land

en deels ook over de kustvlakte.

De vraag wordt gesteld of dit in verband mag gebracht worden met de zoutproductie

in de kuststreek (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987: 46-47).

De aristocratie hield zich ook bezig met de ijzerwinning uit de Kemmel en uit andere

heuvels. Verder ontgonnen ze nog ijzerzandsteen (Leman-Delerive & Van Doorselaer

1993: 48).

Page 17: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

12

Samengevat: de sporen van een defensief systeem, de kwaliteit van de artefacten en

de strategisch zeer gunstige ligging geven aan dat het hier om een hoogtenederzetting

van de Keltische adel gaat. De Kemmel domineerde de streek maar ook de

zoutproductie in het kustgebied en de handelsroutes. Deze situatie past volledig in het

beeld van de Keltische expansiepolitiek. Kelten hadden een voorkeur voor licht

beboste laagvlaktes met brede stroomvalleien en enkele heuvels voor de aanleg van

versterkingen (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987: 47).

De ijzertijdsporen op de Kemmel worden gesitueerd in de La -Tène periode of de late

ijzertijd. Deze La-Tène periode is de bloeiperiode van de Kelten en de Keltische

expansie. Het gebied waarin ze zich uitstrekten, van Ierland tot Turkije, vormde een

culturele eenheid maar het was geen eenheidsstaat. Met de mediterrane wereld werden

er handel en culturele banden onderhouden. Het westelijk grensgebied, onze streken,

was een zwakke weerspiegeling van het machtsvertoon en de Keltische culturele

rijkdom. Onze gewesten ondervonden de karakteristieken van de Hallstatt en de

La-Tène in een later stadium dan het kerngebied. Het kerngebied was zuidwest

Duitsland, neder Oostenrijk en noordoost Frankrijk. De Kemmel was de meest

gekende noordwestelijk gelegen controlepost van de expansie op het continent.

Van de gewone bevolking werden voorlopig nog geen bewoningsstructuren

gevonden. Wel zijn er losse kuilen met scherven die aanwijzingen geven voor

bewoning. Zo konden toch een paar sites aangeduid worden: Ieper, Wervik, De

Panne, Houplin-Ancoisne. In de laatste fase van de ijzertijd begon in onze streken de

muntcirculatie. Het muntgebruik zou een belangrijke rol spelen in de verdere evolutie

van de economische systemen en de maatschappelijke patronen (Leman-Delerive &

Van Doorselaer 1993: 44-54).

2.4.3. DATERING

De bewoningsgeschiedenis tijdens de ijzertijd van de Kemmel is gedateerd op basis

van de ceramiekvondsten uit de zwarte afvallaag op de noordflank. Een paar

aardewerkvondsten refereren naar de late Hallstatt periode.

Page 18: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

13

Die scherven wijzen op eventuele occupatie in 6e eeuw v.C. en het begin van de 5

e

eeuw v.C, wat overeenkomt met de eindfase van de vroege ijzertijd. Het merendeel

van de scherven worden geplaatst in de vroeg La-Tène Ib of 450-400 v.C. De 4e

eeuw v.C., de vroege La Tène II, is hoogstwaarschijnlijk vertegenwoordigd door een

beker op hoge standvoet. Verder zijn er twee oude C14 dateringen, deze hebben

echter een te ruime tijdsspanne om nuttig te zijn (De Mulder & Putman 2006: 22).

2.4.4. DE KEMMEL EN ZIJN EUROPESE/REGIONALE CONTEXT

De Kemmelberg wordt vergeleken met hoogtesites uit Centraal-Europa, Zuid-

Duitsland, Zwisterland en Noordoost-Frankrijk. Het concept van een defensief

systeem vertoont parallellen met verwante Europese sites. De exotische vondsten zijn

er meestal gekomen door contacten met Centraal-Europa en de mediterrane wereld.

De goederen werden zeer waarschijnlijk doorgegeven via elite-netwerken (De Mulder

& Putman 2006: 23).

De Kemmel, door zijn landschappelijke positie en de vele vondsten, neemt een

specifieke plaats in, in de ijzertijdmaatschappij van België. Maar toch is het niet de

enige hoogtesite met een elitair karakter.

Er is de site van Kooigem tussen de Leie en Schelde, de Kesterberg tussen de Dender

en de Zenne en de Kesselberg die over het gebied van de Dijle uitkijkt. De positie van

de Kemmel in regionale en Europese elitenetwerken is mogelijkerwijs te verklaren

door de productie en de controle van zout. Een direct verband tussen de hoogtesite en

de zoutproductie-sites is echter nog niet aangetoond.

(Van Doorselaer & Bourgeois 1996: )

Sites waar Kemmelwaar werd gevonden (Afb.5), daar mag de veronderstelling

gemaakt worden dat ze in relatie staan met de Kemmel.

De sites met Kemmelwaar zijn: Elversele, Kesselberg, Thiverny, Kooigem, Houplin-

Ancoisne, Hove, Wange en Lille. Elke site kent een strategische ligging langs rivieren

(Van Doorselaer & De Cock 2005: 43).

Page 19: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

14

3. HET ONDERZOEK VAN DE KEMMEL

Vóór wereldoorlog I was er reeds belangstelling voor de Kemmelberg. Er werden

archeologische vondsten aangetroffen, oppervlaktevondsten op en in de omgeving van

de berg. De pioniers waren Gilles de Pélichy en de Maere d‟Aertrijcke.

Er werd gedacht dat de site neolithisch was door de vondst van silexpijlpunten. De

periode tussen 1882 en 1911 was een actieve periode van opzoekingen.

Na WO I zijn de vondstmeldingen schaars. Dit door de vernielende invloed die de

oorlog had in het gebied. (Van Doorselaer 1971: 13-14)

Vanaf 1961 waren het Robert en Jean-Luc Putman die de nieuwe prospecties

uitvoerden. In 1964 hielden beiden kleine opgravingen (De Mulder & Putman 2006:

19).

Bij deze kleinschalige opgravingen werden lagen met ijzertijdscherven aangetroffen

die sterk deden denken aan vondsten uit het Marnegebied. Aan de hand van deze

scherven kreeg de site zijn ijzertijdkarakter (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht

et al 1987: 20-23).

Vanaf het jaar 1968 werden de opgravingen systematisch uitgevoerd onder toezicht

van André Van Doorselaer, gesteund door de toenmalige Dienst voor Opgravingen.

Later werd de steun verleend door de Vereniging voor Oudheidkundig

Bodemonderzoek in West-Vlaanderen, die zorgden dat de opgravingen doorgingen tot

1980 (De Mulder & Putman 2006: 19).

De eerste campagnes waren oriënterend gericht. Wat hiermee bedoeld wordt, is dat er

bevestiging gezocht werd voor bewoning over gans het plateau. Er werd ook gezocht

naar eventuele versterkingselementen en systemen, de aard ervan, naar begrenzing

van bewoningszones en naar een verklaring voor de vele oneffenheden op het plateau.

De eerste sleuven hadden een noordzuid doorsnede door de hellingen en doorheen het

plateau. De grachten van het verdedigingssysteem werden sterk beschadigd

door WO I (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987: 20-23).

Page 20: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

15

Tijdens de campagnes in de jaren 1971-1973 werd vooral aandacht besteed aan de

grachten en het wallensysteem, die in verscheidende sectoren belangrijke verschillen

vertonen. De noordoostelijke sector bevat meerdere stratigrafische fasen. Het

vondstenmateriaal bestaat praktisch allemaal uit scherven. Qua types, kwaliteit,

vormen en datering zijn de scherven vrij samenhangend. Metaalvondsten zijn

uitzonderlijk. Dit is te wijten aan de vrij hoge zuurtegraad van de bodem.

In 1974 en 1975 werd de aandacht gevestigd op nieuwe punten. In de zuidwestelijke

sector, in de sleuven K72/38 en K72/42 wijzen horizontale vergravingen op

woonsporen. Tussen beide sleuven werd door middel van vlakgravingen gepoogd een

beter inzicht te krijgen. De afvallaag, al aangesneden in vorige campagnes onderaan

de noordelijke helling, werd systematisch onderzocht. In de afvallaag werd een

enorme hoeveelheid aan scherven naar boven gehaald. Deze scherven geven een beeld

op de uitgebreide typologische variaties van de soorten aardewerk en hun

versieringswijze. Belangrijk is de hoeveelheid scherven van beschilderd aardewerk en

de grote hoeveelheid misbaksels. De misbaksels wijzen op de plaatselijke productie.

Een verbindingssleuf van de voet over de helling en over het terrasvormig plateau

leidt tot de vaststelling van sporen van houten constructies die in 1976-1978

onderzocht werden. Tenslotte werd er nog aandacht besteed aan de kunstmatige

heuvel van 3,5 meter hoog en 30 meter in doorsnede.

De campagnes tussen 1976 en 1979 werden gebruikt om de afvallaag verder te

onderzoeken.

Er werden sporen van artisanale bedrijvigheid op het voorterras in de noordelijke

sector vastgesteld, bovenop de afvallaag.

De laatste opgravingscampagne ging door in 1980 in de noordoostelijke sector (Van

Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987: 20-23).

3.1. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De dichte bebossing maakte het onmogelijk grote vlakken op te graven. Daarom werd

het systeem met smalle sleuven toegepast over gans het terrein.

Page 21: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

16

Het prehistorisch onderzoek is voornamelijk gekend door silexvondsten, gevonden

tijdens de vroegste prospecties. De oudste silexen gaan terug tot het midden-

paleolithicum, die deel uitmaken van de Mousteriaantraditie.

In de zuidwestelijke hoek op een hoogte van 144-146 meter zijn een aantal

neolithische sporen in situ aangetroffen. Twee bewoningslagen die gescheiden zijn

door een nivelleringslaag konden geïdentificeerd worden aan de hand van aardewerk

en silex uit het midden-neolithicum meer bepaald de Michelsbergcultuur (De Mulder

& Putman 2006: 19-20).

3.1.1. VERSTERKING

Aan de rand van het plateau en op de hellingen, op een hoogte tussen de 140 en 150

meter komen grachten en wallen voor. De aard van de omheiningswerken verschillen

van plaats tot plaats. Een verandering in de topografie vraagt om aanpassingen.

Zo heeft een zachte helling andere verdedigingsmiddelen nodig dan een steile abrupte

helling. Bovendien kan de aard van het omheiningsysteem nog bepaald worden door

verder liggende verdedigingswerken (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al

1987: 24).

Op de zuidwestelijk flank is de eenvoudigste vorm van verdediging aangetroffen. Het

defensiesysteem bestaat hier uit een aarden wal op de rand van het plateau en een

gracht op de helling. De wal, afgebroken door erosie, werd onder andere met steen

opgebouwd. Dit kon worden afgeleid uit de stenen die gevonden zijn op de helling en

de grachtvulling. De steenblokken kunnen dus in verband staan met de versterking

van de wal of een muurstructuur .

Aan de noordzijde van de berg werd een complex en divers systeem van grachten en

omwallingen gevonden (De Mulder & Putman 2006: 20).

In de westelijke zone van de noordsector, loopt een gracht in oostwestelijke richting.

De gracht is uitgegraven in de zandsteenbanken. Er is verder nog een palissade

gevonden die misschien samenging met een aarden wal (De Mulder & Putman 2006:

20). De scherpe, praktisch verticale helling in geel tertiair zand is kunstmatig

gemaakt.

Page 22: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

17

In de huidige topografie is er in de middenzone van de zorgsector een soort

terrasvorm te zien, die ontstaan is door verschillende vergravingen en

grondverplaatsingen die in minstens vier fazen gebeurden (Van Doorselaer A.,

Putman R., Van der Gucht K. et al 1987: 28)

Boven een horizontale uitgraving werd er in een volgende fase een aarden wal

aangelegd en twee grachten. Één van de grachten werd daarop afgedekt door een

nieuwe aarden wal die later herwerkt en opgehoogd werd. De andere gracht bleef

open liggen.

Meer naar het zuiden, hoger gelegen op de helling, is er een vondst gedaan van een

toegangsweg, die in een latere fase overdekt werd door een wal. Een uitgraving in de

buurt kan geassocieerd worden met deze wal en de opvulling van de gracht hierboven

beschreven.

De noordoostelijke kant van nog steeds de noordsector heeft een meer eenvoudige

structuur. Hier werd een diepe gracht gevonden met waarschijnlijk een palissade.

Op de zuidflank werd er ook een grote gracht gevonden beneden de helling, tussen

138 en 140m hoogte, die het west-oost traject volgt.

Op de westelijke zijde van de berg is het of deze gracht overgaat in een steil talud.

Deze aarden wal bevindt zicht tussen de 144 en 148 m.

Tussen de gracht en de wal zijn er indicaties zichtbaar van een kleine gracht, op een

hoogte van 144 en 146m en een vermoedelijke aarden wal die 2 meter lager ligt (De

Mulder & Putman 2006: 20).

3.1.2. DE TOEGANGSWEG

In de noordelijke sector werden er in meerdere sleuven sporen aangetroffen die op

elkaar gelijken, van ongeveer 5 meter breed met een verharde laag uit donker

verkleurde grond vermengd met organische resten, klein steenmateriaal en af en toe

kleine scherven, houtskool en verbrande beenderfragmenten. Deze verharde laag

wordt als toegangsweg geïnterpreteerd.

Strategisch is het niet duidelijk met welke verdedigingselementen, zowel ten noorden

als ten zuiden van de weg gelegen, hij precies verband houdt.

Page 23: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

18

Wel is het duidelijk dat deze weg de ganse periode van de bezetting van het

Kemmelplateau in gebruik is geweest. Het zou ook niet de enige toegangsweg

geweest zijn. Er wordt een tweede weg verondersteld op de zuidelijke helling.

Een eigenaardig verloop van wal en grachtenstructuur kan potentieel in verband

gebracht worden met een toegangsweg, afkomstig uit zuidwestelijke richting (Van

Doorselaer A., Putman R., Van der Gucht K. et al 1987: 30).

3.1.3. SPOREN VAN BEWONING

De eigenlijke bewoningssporen in het gebied binnen het verdedigingssysteem is niet

goed gedocumenteerd. Twee soorten sporen werden in verband gebracht met

woonstructuren. Een eerste soort sporen zijn de smalle greppels, de andere zijn

horizontale uitgravingen.

Binnenin bevinden zich greppels van 10 à 20 cm breed, die opgevuld zijn met kleiig

materiaal. Misschien waren het wel standgreppels van een houtbouw.

Door de beperkte oppervlakte van de sleuven is het niet mogelijk een idee te krijgen

van de complete structuur. De horizontale uitgegraven zones worden geïnterpreteerd

als wooneenheden en plaatselijk begrensd door standgreppels. De relatie tussen beide

is niet duidelijk (De Mulder & Putman 2006: 20-21).

3.1.4. SPOREN VAN ARTISANALE BEDRIJVIGHEID

Langs de noordelijke helling van de Kemmel, ondermeer in de sleuf K 74/69 is er een

40 tot 80, soms wel 100cm dikke afvallaag onderzocht. De afvallaag bevatte

organisch materiaal, houtskoolfragmenten, brokken verbrand leem en een overvloed

aan scherven (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987: 31-34).

Op het terrasvormige uitgegraven deel van het plateau, parallell ten zuiden ervan,

werd een depot van aangevoerde klei onderzocht.

De nabij gelegen gracht had een opvullingspatroon van sedimentatielaagjes. Die wijst

erop dat de gracht mogelijkerwijs een decantieput voor klei is. Aan de voet van de

helling is er een zwarte laag vol met misbaksels, verbrande en versinterde

leemfragmenten (De Mulder & Putman 2006: 21).

Page 24: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

19

3.1.5. EEN GRAFHEUVEL

In het voorbos is er een niet natuurlijke hoogte. Het zou al vóór WO I aanwezig zijn

maar lokale tradities en historische bronnen spreken nergens over de verhoging. De

centrale hoogte is ca. 3 meter met een diameter van ca. 30 meter.

Er werd een proefsleuf getrokken langs de noord-zuid as. De sleuf toonde een

doorsnede van de noordelijke helft en een deel die erbuiten lag. Er werden dan nog

twee referentiesleuven buiten de heuvel getrokken om een vergelijking te kunnen

vormen tussen de heuvel, een eventuele gracht en het omliggende terrein. Erbuiten

zijn geen archeologische sporen aangetroffen. De grachtvormige verdieping rond de

verhoging zou te wijten zijn door afvloeiend water die eroderend langs de heuvelvoet

wegvloeide. Het centrale gedeelte werd met het kwadrantensysteem bestudeerd.

De vierkanten waren 5 op 5 meter, met nog sleuven die noord-zuid en oost-west

doorsneden. De heuvel werd opgeworpen met verscheidende soorten gronden. Op de

moederbodem onder de heuvel lagen enkele ijzertijd wandscherven en

silexfragmenten. Deze vondsten gaven geen identificatie of chronologie. Ietwat ten

zuiden en ten westen van het centrum van de heuvel vertoonde de moederbodem

enige vergraving onder de vorm van een kuil van 3 x 2 meter met een diepte van 0,75

meter. De kuil en de kuilvulling bevatten geen andere sporen van verstoring of

eventuele plundering van de kuil na zijn vulling. De vaststelling was dus dat er een

kuil werd gegraven en kort daarop werd hij gedicht met misschien een bijzetting.

Boven de kuil werd een heuveltje opgeworpen (Van Doorselaer, Putman, Van der

Gucht et al 1987: 34-38).

3.1.6. MERKWAARDIGE VONDSTEN

Metaal bewaart niet goed in een zure bodem. Voorwerpen uit Wereldoorlog I

bewijzen maar al te goed wat voor slechte conservatie de bodem biedt. De gevonden

metalen, uitgezonderd een paar, komen allemaal uit de compacte afvallaag op de

noordhelling.

Het overvloedig organisch materiaal in de afvallaag zorgde voor een betere

bewaringstoestand. Hier worden enkel de objecten vermeld die gevonden zijn in

K74/69. Een eerste is een fragmentje bladgoud met sporen van versiering. Het

fragment is 16 mm lang en 14 mm breed.

Page 25: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

20

De randen zijn afgezet met parelrandornamentiek tussen twee horizontale lijnen (Van

Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987: 38-40).

Verder zijn er op het fragmentje druppelmotiefjes te zien. Het stukje bladgoud zou

afkomstig kunnen zijn van een drinkhoorn of een ander statusobject (De Mulder &

Putman 2006: 21-22).

Een tweede voorwerp is het bronzen sierplaatje, die aan 1 zijde afgebroken is. De

uiteinden zijn pijlvormig afgewerkt, met in het midden een schelpmotief. Links en

rechts zijn er nietgaten, dit stuk is gekromd. Slechts twee vergelijkbare objecten zijn

bekend. Een eerste verglijkbaar object werd aangetroffen in een graf te Gattara,

provincie Ravenna. Dit graf is gedateerd uit de 5e eeuw v.C. Deze sierplaat kon op

vaatwerk aangebracht worden. Een tweede object is te vinden in het museum van

Vienne. De herkomst, datering en functie zijn onbekend. Het schelpmotief is geen

Keltisch motief maar afkomstig van de mediterrane wereld. Nog een object is een

composiet bronzen element, dat samengesteld is uit kleine bronzen staafjes die aan

elkaar gelast zijn met bronsdraad (De Mulder & Putman 2006: 22). De lengte ervan is

12 mm met een doormeter van 11 mm. Op de top zijn er resten van

parelrandversiering aangetroffen en aan de basis een getande parelrand. Verder is er

ondermeer nog een ijzeren aspin met bronzen sierplaat gevonden, een fragment van

een bronzen fibula, kralen, een fragment van een armband in schieffer, ...

Zeer belangrijk is het gevonden zwart vernist Attisch scherfje dat slechts 2 op 1,2 cm

groot is. Deze vondst is uniek voor België, het is het meest noordwestelijke punt waar

er geïmporteerd Attisch aardewerk gevonden is. Uit dit blijkt dat de Kemmel deelnam

aan de mediterrane export naar het Keltische gebied (Van Doorselaer, Putman, Van

der Gucht et al 1987: 38-40).

3.1.7. HET AARDEWERK-KEMMELWAAR

Het gros van het materiaal werd aangetroffen in de zwarte laag beneden de helling,

aan de noordzijde (De Mulder & Putman 2006:21).

Het aangetroffen aardewerk kent een verrassende rijkdom. Het materiaal levert een

belangrijke bijdrage tot de studie van de typologie, versieringstechnieken en –

motieven (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et al 1987:40).

Page 26: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

21

Een aantal scherven kunnen nog geplaatst worden in de eindfase van de vroege

ijzertijd. Wel op te merken is dat het late Hallstattaardewerk in onze regio nog niet zo

goed gekend en gedetermineerd is (De Mulder & Putman 2006:21).

Het zeer fijnwandige aardewerk is meestal zwart glanzend en in mindere mate beige

van kleur. De dikte gaat van 1 tot 4 mm (Van Doorselaer, Putman, Van der Gucht et

al 1987:40), en kent een hoge graad van afwerking(De Mulder & Putman 2006:21).

Het vaatwerk overtreft de Marneceramiek door zijn uitstekende kwaliteit. Het

vormengoed bestaat zowel uit situlae als geknikte bekers.

De vernoemde vormen zijn ook terug te vinden bij materiaal die iets dikker is. Maar

de meest voorkomende vormen bij de fijne scherven zijn geknikte schalen en

kommen. De drie types, schalen, bekers en situlae zijn karakteristiek voor deze

periode. Ze vormen een belangrijk percentage binnen het vondstencomplex van de

Kemmel.

Het grof aardewerk is meestal beige en geglad, geëffend, geruwd of besmeten. De

vormen variëren van situlae, bekers tot grote voorraadpotten.

Het beschilderde aardewerk is een aanwijzing voor de aanwezigheid van adel. Het is

echt karakteristiek in zijn soort en het is kwaliteitsvol aardewerk (Van Doorselaer,

Putman, Van der Gucht et al 1987:40-41).

Het grootste deel werd ter plaatse geproduceerd. Technisch is dit materiaal te

omschrijven als van goede kwaliteit met goede bakking en klei die grof verschraald is.

De kleur is beige-bruin tot een oranje buitenwand, horizontale groeven en

geometrische versieringspatronen zijn het meest gebruikt. De scherven die

beschilderd zijn, hebben een roodpaarse tot donkerbruine verflaag. Kenmerkend voor

dit Kemmelwaar (Afb. 6) zijn de zware rand met dekgeul.

Verder beschilderd aardewerk is mogelijk geïmporteerd uit de Marneregio. Er zijn

ook nog fragmenten met een witte beschilderde deklaag. Sommige daarvan horen

thuis bij het Jogasse-aardewerk (De Mulder & Putman 2006:21).

In de afvallaag, waar ondermeer mijn sleuf doorloopt, zijn een groot aantal misbaksels

aangetroffen, met versinterde tot verglaasde resten.

Page 27: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

22

Deze misbaksels zijn het afval uit een pottenbakkerscomplex. Ze zijn afkomstig van

potten met dezelfde techniek, vorm en versiering als de beschilderde ceramiek die op

de site teruggevonden zijn. 1

1 zie hoofdstuk 2.4.4. voor vindplaatsen van Kemmelwaar

Page 28: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

23

4. DE SLEUF K74/69

In dit hoofdstuk wordt de sleuf nader bekeken. Het is de bedoeling hier een inzicht te

krijgen op vlak van opgravingmethode, waarvan het materiaal geklasseerd en

onderzocht is op de door mijn toegepaste methode. Verder is het nuttig zich een beeld

te kunnen vormen van de sleuf.

De bestudeerde sleuf in dit kleinschalig onderzoek is K74/69. De K staat voor

Kemmelberg, 74 verwijst naar het campagnejaar 1974 en 69 slaat op de sleuf.

De sleuf bevond zich aan de noordzijde van de Kemmel, ten westen van K73/60.

(Afb. 7, 8, 9 & 10) De oppervlakte bedroeg 32 vierkante meter, of vier op acht meter.

Belangrijk in de sleuf is de afvallaag C, hierin zijn veel misbaksels gevonden. Hieruit

leidt men af dat er plaatselijk een productie was van aardewerk, de zogenaamde

Kemmelwaar.2

4.1. BRONMATERIAAL

Het opgraven van de sleuf heeft in totaal een maand in beslag genomen, van 1 juli

1974 tot en met 2 augustus 1974. Het officiële eind was echter 13 augustus.

Archeoloog A. Van Doorselaer hield tijdens de opgravingsperiode een dagboek bij.

Dit is een samenvatting van de beschrijving in het dagboek.

4.2. DE OPBOUW VAN DE SLEUF

De sleuf werd machinaal opengetrokken. Ze werd ingedeeld in vierkanten van één op

één meter. Zo werden 28 vierkanten gevormd, die samen een grote vierhoek vormde.

Elk hoekpunt kreeg een letter toegewezen A, B, C en D. Door deze benaming konden

de profielen gemakkelijker aangeduid worden.

De bovenste laag a in de stratigrafie van de sleuf is de humus en de verstoringslaag.

Daaronder ligt de bruine laag b, die een vullaag is. Laag c is dan de archeologische

laag en tevens de afvallaag.

2 Zie hoofdstuk 3.1.7.

Page 29: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

24

Vanaf de laag c werd er per 10 cm verdiept door de archeologen. De vierkanten 1 tot

en met 4 werden eerst onder handen genomen. In deze vierkanten pelde men 6 lagen

af, dus circa 60 cm diep. Vanaf de tweede laag verscheen er huttenleem. Huttenleem

wijst op constructies. De leem werd bijvoorbeeld aangebracht op palen om zo de

verbinding te vormen tussen de palen. In laag 4 is er een grote concentratie houtskool

aangetroffen met veel organisch materiaal en grote scherven. Kenmerkend aan de

vijfde laag is de bruine kleur, laag 6 is terug zwart. Waarschijnlijk is laag 5 een

vullingsfase. Nadat de 6de

laag afgewerkt werd begon men met de volgende

vierkanten, 5 tot en met 8, uit te halen. In de vierkanten 5 tot en met 8 was laag 3

opmerkelijk. In laag 3 werden namelijk grote hoeveelheden scherven naar boven

gehaald. In de vierde laag is er dan weer veel steen gevonden. Bij deze vierkanten

ging men tot 7 lagen.

Zoals opgemerkt, werd er volgens het dagboek telkens per 4 vierkanten gewerkt.

De derde reeks vierkanten zijn 9-12. De eerste twee lagen bevatten weinig scherven.

De 3de

, 4de

en 5de

laag bevatten dan weer verbrand materiaal waaronder veel

misbaksels. Van de gevonden houtskool werd er een monster genomen.3 De 4

de laag

had een kleine bruine laag, een laag met houtskool, deze bevatte veel grote scherven.

De 3de

laag van vierkant 9 bevatte een rechthoekig bronsfragment. De laag 6 van 11

en 12 is dikker dan normaal. In vierkant 12 heeft de derde laag zelfs een dikte van 80

cm.

De daaropvolgende vierkanten 13 tot en met 16 (Afb. 11), begonnen met praktisch

geen vondsten in laag 1. De 3de

laag bevatte een bronzen plaatje met 2 nietgaten en

schelpversiering.4 In de vierde laag van vierkant 15 kwam er een spinnenschijfje naar

boven.

De laag 5 van vierkant 13 is een brandlaag met veel scherven, misbaksels die

beschilderd zijn, eveneens in laag 5 maar van vierkant 14 is er een half spinschijfje

gevonden. In de laatste laag, 6, van vierkant 16 zijn er grote beschilderde scherven

aangetroffen.

De volgende vier vierkanten, 17-20 die er werden uitgehaald, volgden niet op de

laatste vier uitgegraven vierkanten. Maar men begon terug aan de andere kant.

Vierkanten 17 tot en met 20 grensden aan vierkanten 1-4. De tekening moet dit

verduidelijken.

3 Zie hoofdstuk 2.4.3.

4 Zie hoofdstuk 3.1.6.

Page 30: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

25

De eerste laag van de vierkanten 19 en 20 zijn verstoord door de Eerste Wereldoorlog

over een lengte van 1,3 meter en een breedte van 65 cm. In de 4de

en 5de

laag zijn er

heel veel scherven gevonden. Opvallend in laag 4, van 17 en 18, is dat praktisch alle

scherven rechtop staan. De volgende vier uit te graven vierkanten zijn 21 tot en met

24. In 23 en 24 is laag c heel dun geworden. Na laag 3 stuit men al op het gele zand.

In 22 en 23 is er een sterke, diepe verstoring, die loopt over gans het vierkant 22 en

20 cm ver in 23. Deze verstoring ziet men nog verder lopen over 18 en eveneens

20cm in vierkant 19. (Afb. 12)

De 4de

laag heeft veel grote scherven, behalve in 24. De laatste in de reeks zijn de

vierkanten 25-28. De eerste 3 afgepelde lagen van 26 en 27 (Afb. 13) hebben een

diepe verstoring. Deze diepe verstoring is ook te zien in 22 en 23. De hoeveelheid

materiaal neemt af. Hier werd ook tot de 6e laag afgepeld.

De vierkanten 26 en 27 blijven over gans hun uitgraving verstoord.

Page 31: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

26

5. METHODOLOGIE

5.1. VOORBEREIDING

Aangezien de scherven erg talrijk zijn, was het nodig een methode te vinden om dit

systematisch te kunnen verwerken. De scherven zijn reeds bestudeerd en verwerkt bij

het eerste onderzoek van de Kemmelberg. Alles werd reeds geklasseerd, beschreven

en getekend. Door het toepassen van een nieuwe methode wordt er gepoogd een

vernieuwende visie te bekomen op het materiaal. De methode hier toegepast is

volledig geïnspireerd op deze van Van Heeringen.5

De scherven van de Kemmelberg liggen opgeslagen in het Regionaal Archeologisch

Museum te Waarmaarde, Avelgem. Materiaal uit de sleuf K74/69 werd in 18 bakken,

waarvan er 6 tot de superselectie behoren, ondergebracht. Onder superselectie wordt

verstaan: een verzameling van scherven uit alle contexten die tot het beste materiaal

behoren. Sommige bakken bevatten nog andere sleufcontexten. Om een overzicht te

krijgen werd alles geselecteerd eerst per sleuf en dan nog eens per vierkant en laag.

Het materiaal zat opgeborgen in zakjes. Dus één vierkant met meerdere lagen kan

verschillende zakjes bevatten. Vooral bij de superselectie was dit noodzakelijk.

5.2. DE METHODE VAN VAN HEERINGEN

Het volgende deel geeft een korte synthese over hoe Van Heeringen zijn methode

heeft uitgewerkt.

Zijn onderzoek en zijn ontwikkelde methode had als doel een omschrijving te

bekomen van de ijzertijdgemeenschappen en hun ontwikkeling in West-Nederland.

Zijn studie concentreerde zich op de identificatie van aardewerk-regio‟s en hun

ontwikkeling in de tijd. Eveneens kwam de ontwikkeling van het landschap en de

relatie tussen mens en omgeving aan bod.

5 (Van Heeringen R.M. & Van Trierum M.C. 1981: 347-352)

Page 32: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

27

Om aardewerkgroepen te beschrijven in tijd en ruimte is het belangrijk een accurate

omschrijving te hebben van het aardewerk. Voor de factor tijd werd de C-14 methode

toegepast. De stratigrafische positie van de vindplaatsen kunnen voor een relatieve

datering zorgen.

De datering van het materiaal, samen met de beschrijving van het aardewerk laat toe

tijdsgebonden en regionale karakteristieken in het ijzertijdaardewerk te

onderscheiden.6 Wel moet opgemerkt worden dat het gebruikte aardewerk meestal uit

nederzettingsgebieden afkomstig is.

5.2.1. OMSCHRIJVING VAN HET AARDEWERK

Om de aardewerkgroepen te onderscheiden is er geopteerd voor een omschrijving van

kenmerken zoals techniek, typologie en oppervlaktebehandeling. Voor een

bevredigende interpretatie van de karakteristieken moeten ze combineerbaar zijn

zonder de relatie en de structuur van het profiel te verliezen.

De methode van Van Heeringen bestaat erin om elk scherffragment afzonderlijk te

beschrijven op een fiche met uitzondering van de ongedecoreerde wanden. De fiche

(Afb. 14) die werd opgesteld bestond uit de volgende rubrieken7:

o Een rubriek om de verschraling aan te duiden.

o De profielaanduiding, de oppervlaktebehandeling, type van decoratie en de

verdere classificatie worden ondergebracht in één rubriek.

o Het aantal geledingen in het profiel en de aard van de overgangen worden hier

genoteerd, bvb de overgang buik naar schouder: gradueel, abrupt of scherp,

ook aard van bodem naar buik.

o De oppervlaktebehandeling binnenin de pot.

o De stand van de profielsecties (Afb. 15), naargelang ze een hoek a, b of c

maken, de hoeken zijn in klassen van 1 tot 9 ingedeeld.

o Afmetingen in cm van diameter van rand, bodem en de hoogte van het profiel.

o Maximale dikte van profiel en bodem in mm.

o Diversen: verwering, verbrand, roet, hardheid van een fragment,...

6 Hier West-Nederland

7 Hier enkel een beschreven van de fiche voor de gedecoreerde scherven

Page 33: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

28

o Een vak voorbehouden voor een later staduim indien nodig.

o Kleur van buiten, binnen en van de breuk.

o Algemene gegevens: bevat ondermeer de vindplaats, het jaar van opgraven,

het vondstnummer, het beschrijvingsnummer, het tekeningnummer, de foto‟s

en bijzonderheden.

(Van Heeringen & Trierum 1981: 350-352)

5.3. DE TOEPASSING VAN DE METHODE

Voor dit beknopt onderzoek werd er een fiche opgesteld op basis van de fiche van

Van Heeringen. Met de fiche werd gepoogd om de bakken met materiaal op een

systematische manier te doorlopen. Één fiche geldt voor één zakje.8 Bij Van

Heeringen werd er één fiche per 1 scherf gebruikt. Voor mijn onderzoek was dit niet

nodig, omdat ik enkel de oppervlaktebehandeling bekijk.

De bedoeling van de fiche is om de gegevens gemakkelijk te kunnen terugvinden, te

klasseren en in te brengen in de computer.

Er werd bij het onderzoek van het materiaal van de Kemmel slechts naar één luik

gekeken, de behandeling van het oppervlak. Veel rubrieken die gebruikt worden bij

Van Heeringen werden hier niet opgenomen.

Onder een rand wordt er hier niet enkel zuiver de rand bedoeld, maar alles wat een

rand heeft wordt onder deze categorie geplaatst. Dus dit kan gerust een scherf zijn

waar een kleine wand aanhangt. Bij het omschrijven van zeer fijnwandigen wordt

onder zeer fijn het allerdunste verstaan van 1 tot 3 mm dikte. De fijnwandigen zijn de

tussencategorie. Bij twijfel werd er ook gekeken naar de behandeling.

De grofwandigen worden hier vereenzelvigd met de dikwandige. Grove scherven zijn

minder secuur afgewerkt, dit is duidelijk te merken.

8 Zie uitleg zakje bij hoofdstuk 5.1.

Page 34: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

29

Ook de verschraling kent grote partikels. Deze kenmerken komen overeen met de

dikkere scherven. Die kunnen soms wel mooi afgewerkt zijn maar dan nog is er

verschraling idem als hiervoor.

Onder wand verstaan we hier een stuk scherf die niet onderverdeeld kan worden bvb

bij knik van S/B. Een buik is duidelijk door zijn grootte te herkennen. De overgang

B/BO is de bodem plus de overgang naar de wand.

Om praktische redenen worden de zeer fijne en fijne scherven samengevoegd. Er is

een betere vergelijking mogelijk en het aantal fiches zijn beperkt.

In de studie worden de vormen niet bekeken. Enerzijds is de opzet van het eindwerk

een technische analyse te geven, niet een diepgaande materiaalstudie te maken.

Anderzijds zijn er veel scherven te fragmentarisch om met zekerheid scherven toe te

wijzen aan bepaalde vormen.

5.3.1. DE LAYOUT VAN DE OPGEMAAKTE FICHE

De fiche (Afb. 16) is als volgt samengesteld:

o Op de eerste lijn, in de linkerbovenhoek is er plaats voorzien om het nummer

van de bak op te schrijven. Het is handig voor classificatie en ordening.

o Op de tweede lijn is er plaats voorzien om de opgravingscontext te noteren.

Dit maakt het gemakkelijk om alle fiches te ordenen. De context staat op de

zak vermeld. Bijvoorbeeld context 5/5: dit betekent vierkant 5, vijfde laag.

o Een volgend item is categorie/aantal. Bij deze lijn is er een opdeling in zeer

fijne, fijne en grofwandige scherven. Deze onderverdeling dient om een eerste

onderscheid te maken tussen de verschillende scherven. Dus het aantal bvb

zeer fijne scherven worden in het totaal opgeschreven.

o Bij de volgende rubriek, wordt de profielselectie onderverdeeld per categorie

in de specifieke delen van een pot. De verschillende soorten zijn:

- rand =R

- het volledig profiel = V,

- overgang van hals naar schouder = H/S

- de schouder = S

- de overgang van schouder naar buik= S/B,

- de overgang van buik naar bodem =B/BO

Page 35: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

30

- de bodem =BO

- de wand =W

- de onbepaalde knik = onbep. knik

De meeste lettercodes zijn overgenomen van Van Heeringen en zijn dus in het

Engels.9

De hals of N (= neck) , wordt nog wel op de fiche vermeld maar werd niet gebruikt.

Het is praktisch niet mogelijk om te zien of je een hals in handen hebt, tenzij je al een

aanzet hebt naar de overgang toe. Maar deze categorie is dus gewoon bij de

wandscherven ondergebracht, omdat het te onduidelijk was. Andere indelingen zullen

ook niet zoveel voorkomen, maar worden toch behouden om zo trouw mogelijk te

blijven aan de fiche van Van Heeringen.

Een volgende stap is een dieper inzicht te krijgen op de scherven.

o De blok versiering is in twee onderblokken ingedeeld. De zeer fijne en fijne

scherven worden samengevoegd tot 1 blok. Dit om het niet te ingewikkeld te

maken en de duidelijkheid te behouden. Een tweede blok zijn de grofwandige

scherven.

o In iedere blok zijn er telkens drie onderverdelingen in de versiering zelf. Een

eerste onderverdeling, waar elke scherf kan in onder worden gebracht is de

oppervlaktebehandeling. De oppervlaktebehandeling geeft aan hoe de scherf is

behandeld. Dit kan besmeten, glad, geëffend, ruw geëffend en versierd zijn.

Elke type behandeling krijgt een lettercode mee. De lettercodes worden

gebruikt om de fiche in te vullen, dit om vlugger te werken. De lettercodes

zijn:

- B = besmeten

- G= glad

- Ge = geëffend

- R = ruw geëffend

- V = versierd

- ? = niet determineerbaar

9 Van Heeringen R.M. & Van Trierum M.C. 1981: 347-352)

Page 36: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

31

Een besmeten scherf kan men definiëren als een scherf die met organisch materiaal

beplakt (besmeten) is ter versiering of om beter grip te hebben. Dit komt voornamelijk

voor bij grove potten (Afb. 17).

Ruw geëffend is nog ruwer dan geëffend, de korrels worden nog duidelijker gevoeld,

er zijn meer oneffenheden. Geëffend (Afb. 18) is soms moeilijk te onderscheiden van

glad maar toch zijn er meer korrels te voelen. De scherven zijn ook meestal lichter

van kleur dan de gladde. De rest van de types spreken voor zichzelf.

o In de tweede onderverdeling, op het volgende lijntje, wordt de type van

decoratie genoteerd. Dit kan enkel als de scherf bij de oppervlaktebehandeling

de stempel versierd meekreeg. Onder type van decoratie verstaat men welke

versiering er precies te zien is op de scherf. In plaats van een lettercode wordt

er hier een cijfer bij elk soort decoratie geplaatst. Deze zijn:

- 1 = nagelindruk

- 2 = vingertopindruk

- 3 = spatelindruk

- 4 = concave cirkels

- 5 = gegrifte groeven

- 6 = gecombineerde decoratie

- 7 = lineair groeven

- 8 = kamversiering (Afb.19)

- ? = niet determineerbaar

Sommige vormen van versiering komen praktisch niet voor en komen bij deze studie

niet ter sprake.10

Het verschil tussen de termen groeven en lineaire groeven moet

verduidelijkt worden. Bij lineaire groeven zijn de groeven horizontaal parallel onder

elkaar geplaatst met een tussenruimte. De groeven stellen de geometrische motieven,

het visgraatmotief, parallelle of onregelmatige groeven voor, die niet mooi horizontaal

onder elkaar lopen.

10

Zie opmerking bij 5.3.1 ivm het zo trouw mogelijk navolgen van de fiche van Van Heeringen

Page 37: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

32

o De derde onderverdeling: lineaire groeven worden nog eens per aantal groeven

verdeeld, dit kan van 1 tot 12 gaan. De gewone groeven worden opgedeeld in

de reeds hierboven vermelde categoriën. De verdere classificatie wordt op de

fiche aangeduid met kleine letters. Deze zijn:

- a = parallelle groeven

- b = onregelmatige groeven

- c = 1 horizontale groef

- d = 2 evenwijdige horizontale groeven

- e = 3 evenwijdige horizontale groeven

- f = 4 evenwijdige horizontale groeven

- g = 5 evenwijdige horizontale groeven

- h = 6 evenwijdige horizontale groeven

- i = 7 evenwijdige horizontale groeven

- j = 8 evenwijdige horizontale groeven

- k = 9 evenwijdige horizontale groeven

- l = 10 evenwijdige horizontale groeven

- m =11 evenwijdige horizontale groeven

- n =12 evenwijdige horizontale groeven

- o = visgraatmotief

- p =geometrische versiering (Afb. 20)

- q = horizontale nagelindrukken

- r =verticale nagelindrukken

- s =bandversiering

- t =kartelrand

- u = knobbelversiering

Terug zijn er een paar categorieën die helemaal niet voorkomen.11

o Onderaan de fiche, op de voorlaatste lijn worden het aantal grove (Afb. 21)

versus zeer fijne + fijne (Afb. 22) scherven vermeld

o Op de laatste lijn is er plaats voorzien om eventuele beschilderde stukken te

vermelden.

11

Zie opmerking bij 5.3.1 ivm het zo trouw mogelijk navolgen van de fiche van Van Heeringen

Page 38: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

33

6. DE RESULTATEN

6.1. HET TOTALE AANTAL SCHERVEN

In de sleuf K74/69 zijn er in het totaal 6157 scherven aangetroffen. De scherven

werden ingedeeld in drie categorieën: de zeer fijnwandige, de fijnwandige en de

grofwandige scherven. Wat overeenkomt met 8% zeer fijnwandige, 48% fijnwandige

en 44% grofwandige scherven.

8% zeer fijnwandig

44% grofwandig

48% fijnwandig

fig. 1: Verhouding aantal scherven

Voor een verdere uitdieping worden de zeer fijne en de fijne scherven samengevoegd

onder één categorie.12

48% blijft dus grofwandig en 52% zijn dan zeer fijne en fijne

scherven.

48% aantal grofwandige

scherven

52% aantal zeer fijn- fijnwandige

scherven

fig. 2: Verhouding zeer fijn en fijne scherven versus grofwandige scherven

12

Zie uitleg waarom bij hoofdstuk 5.3.

Page 39: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

34

6.1.1. DE ZEER FIJNWANDIGE SCHERVEN

De zeer fijnwandige scherven zijn vertegenwoordigd door 496 stuks. In deze

categorie is 24,19% rand en 67,75% wand. Een kleiner aandeel hebben de bodems

met 2,42%, de onbepaalde knikken met 2,02% en de S/B eveneens 2,02%. Verder is

nog telkens 0,40% aanwezig van S, van H/S, van B en van B/BO.

2,02% onbep.knik24,19% R

0,40% H/S

0,40% S2,02%S/B

0,40% B

0,40% B/BO

2,42% BO

67,75% W

fig. 3: Verhouding profielsecties van de zeer fijne scherven

6.1.2. DE FIJNWANDIGE SCHERVEN

Het aantal fijnwandige scherven bedraagt 2685 stuks, waarvan 16,95% randen zijn en

73,59% zijn wandstukken. Bodems vertegenwoordigen 2,46%, 0,44% zijn scherven

met de overgang van buik naar bodem, 0,22% zijn scherven van de buik van een pot,

0,04% zijn scherven van de schouders van een pot, 3,58% zijn onbepaalde knikken,

0,26% hebben een volledig profiel en tenslotte is 0,15% de overgang van hals naar

schouder. 2,31% zijn scherven van schouder naar knik.

Page 40: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

35

3,58% onbep. knik

0,26% V16,95% R

0,15% H/S

0,04% S2,31% S/B0,22% B

0,44% B/BO

2,46% BO

73,59% W

fig. 4: Verhouding profielsecties van de fijne scherven

6.1.3. DE ZEER FIJNE + FIJNE SCHERVEN

Van deze twee categoriën samen zijn er 3181 scherven. Waarvan er 18% randen zijn.

Wandscherven zijn vertegenwoordigd met 72,62%. Verdere kleine aandelen zijn

2,40% aan BO, 0,44% B/BO, 0,25% zijn B, 2,20% zijn S/B, 0,09% zijn S, 0,18%

bevat de stukken H/S en dan is nog 3,60% onbepaalde knikken. O,22% volldig profiel

vervolledigt deze categorie.

18,00% R

0,22% V3,60% onbep.

knik

72,62% W

2,40% BO

2,20% S/B

0,25% B0,09% S0,18% H/S

0,44% B/BO

fig. 5: Verhouding profielsecties van de zeer fijne en de fijne scherven samen

Page 41: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

36

6.1.4. DE GROFWANDIGE SCHERVEN

Van de grofwandige scherven zijn er 2976 stuks, waarvan er 8,33% randen zijn.

Wandscherven zijn vertegenwoordigd met 85,55%. Verdere kleine aandelen zijn

2,05% aan BO, 0,24% B/BO, 0,17% zijn B, 1,65% zijn S/B, 0,13% zijn S, 0,20%

bevat de stukken H/S en dan is nog 1,68% onbepaalde knikken.

1,68% onbep.knik

8,33% R0,20% H/S

0,13% S1,65% S/B

0,17% B

0,24% B/BO

2,05% BO

85,55% W

fig. 6: Verhouding profielsecties van grove scherven

Page 42: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

37

6.2. DE OPPERVLAKTEBEHANDELING

Bij een meer grondig nazicht van de scherven werd er gekeken naar de

oppervlaktebehandeling. De zeer fijne en fijnwandige en grofwandige scherven

worden hiervoor apart bekeken.

6.2.1. DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN

De scherven met de geëffende oppervlaktes 54,67% zijn het meest vertegenwoordigd,

de tweede grootste groep zijn de gegladde scherven met 29,10%. 13,68% van de

scherven zijn versierd; 1,32% zijn besmeten; 1,17% zijn ruw geëffend en dan is nog

0,06% niet determineerbaar. De niet determineerbare scherven zijn allemaal randen.

29,10% glad

1,17% ruw geëffend

1,32% besmeten13,68% versierd

0,06% niet determineer-

baar

54,67% geëffend

fig. 7: Oppervlaktebehandeling zeer fijn- en fijnwandige scherven

Bij elk type van oppervlaktebehandeling werden de verschillende soorten scherven

nog apart opgetekend.

Page 43: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

38

6.2.1.1 OPPERVLAKTEBEHANDELING: GEËFFEND

Bij geëffende scherven bestaat de grootste meerderheid uit wandstukken met 80,48%,

de randen volgen met 14,29%. Verder is er 2,67% aan bodems aanwezig, 0,36% aan

B/BO, 1,48% aan S/B, 0,18% aan B, 0,12% aan H/S en nog 0,42% aan onbepaalde

knikken.

0,42% onbep. knik

14,29% R0,12% H/S

1,48% S/B0,18%B

0,36% B/BO

2,67% BO

80,48% W

fig. 8: Geëffend, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

Page 44: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

39

6.2.1.2 OPPERVLAKTEBEHANDELING: GLAD

Bij de gegladde scherven is:

16,32% R

75,46% W

3,46% onbep. knik

2,81% BO

0,32% B/BO

0,22% B

1,08% S/B

0,22% S

0,11% H/S

3,46%onbep. knik

16,32% R0,11% H/S

0,22% S1,08% S/B0,22% B

0,32% B/BO

2,81% BO

75,46% W

fig. 9: Glad, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

Page 45: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

40

6.2.1.3 OPPERVLAKTEBEHANDELING: VERSIERD

Bij de versierde scherven is:

38,16% R

44,83% W

5,29% onbep. knik

1,15% BO

0,92% B/BO

0,92% B

7,58% S/B

0,46% S

0,69% H/S

5,29% onbep.knik

38,16% R

0,69% H/S

0,46% S 7,58% S/B

0,92% B

0,92% B/BO

1,15% BO

44,83% W

fig. 10: Versierd, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

Page 46: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

41

6.2.1.4. OPPERVLAKTEBEHANDELING: BESMETEN

Bij de besmeten scherven is:

2,38% R

90,48% W

2,38% onbep. knik

2,38% BO

2,38% S/B

2,38% onbep. knik

2,38% R2,38% S/B2,38% BO

90,48% W

fig. 11: Besmeten, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

Page 47: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

42

6.2.1.5. OPPERVLAKTEBEHANDELING: RUW GEËFFEND

Bij de ruw geëffende scherven is:

8,11% R

89,19% W

2,70% onbep. knik

2,70% onbep.knik8,11% R

89,19% W

fig. 12: Ruw geëffend, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

6.2.2. DE GROFWANDIGE SCHERVEN

Bij de grofwandige scherven zijn er 50,91% besmeten; 29,67% is geëffend; 11,32% is

ruw geëffend; 4,84% is versierd; 3,13% is glad en tenslotte is er nog 0,13% niet

determineerbaar.

11,32% ruw geëffend

50,91% besmeten

4,84% versierd

0,13% niet determineerbaa

r29,67%

geëffend

3,13% glad

fig. 13: Oppervlaktebehandeling grofwandige scherven

Page 48: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

43

6.2.2.1. OPPERVLAKTEBEHANDELING: GLAD

Bij de gegladde scherven is:

8,60% R

86,02% W

1,08% onbep. knik

2,15% BO

2,15% S/B

1,08% onbep.knik

8,60% R2,15% BO

2,15% S/B

86,02% W

fig. 14: Glad, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

Page 49: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

44

6.2.2.2. OPPERVLAKTEBEHANDELING: RUW GEËFFEND

Bij de ruw geëffende scherven is:

16,62% R

75,07% W

2,97% onbep. knik

4,15% BO

0,30% B

0,89% S/B

2,97% onbep.knik16,62% R

0,89% S/B

0,30% B

4,15% BO

75,07% W

fig. 15: Ruw geëffend, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

Page 50: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

45

6.2.2.3. OPPERVLAKTEBEHANDELING: BESMETEN

Bij de besmeten scherven is:

4,49% R

91,55% W

1,12% onbep. knik

1,65% BO

0,33% B/BO

0,07% B

0,79% S/B

91,55% W

1,12% onbep. knik

4,49% R0,79% S/B

0,07% B0,33% B/BO

1,65% BO

fig. 16: Besmeten, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

Page 51: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

46

6.2.2.4. OPPERVLAKTEBEHANDELING: VERSIERD

Bij de versierde scherven is:

28,47% R

56,95% W

3,48% onbep. knik

0,69% BO

0,69% B/BO

1,39% B

4,17% S/B

2,08% S

2,08% H/S

3,48% onbep. knik

28,47% R2,08% H/S

2,08% S

4,17% S/B

1,39% B

0,69% B/BO

0,69% BO

56,95% W

fig. 17: Versierd, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

Page 52: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

47

6.2.2.5. OPPERVLAKTEBEHANDELING: GEËFFEND

Bij de geëffende scherven is:

8,61% R

82,79% W

2,49% onbep. knik

2,15% BO

0,34% B/BO

0,22% B

3,06% S/B

0,11% S

0,23% H/S

2,49% onbep. knik

8,61% R0,23% H/S

0,11% S3,06% S/B0,22% B0,34% B/BO

2,15% BO

82,79% W

fig. 18: Geëffend, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

6.3. DE VERSIERING NADER BEKEKEN

Page 53: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

48

De oppervlaktebehandelingscategorie versiering kan onderverdeeld worden in een

paar verschillende versieringsvormen

6.3.1. VERSCHILLENDE VERSIERINGSVORMEN BIJ DE ZEER FIJNE EN

FIJNE SCHERVEN

De lineaire groeven vertegenwoordigen de grootste groep in de categorie versiering.

Het gaat hier om 81,84% van de 435 versierde scherven. De groeven hebben een

aandeel van 12,41% . De drie kleinere groepen zijn: kamversiering met 3,91%,

nagelindrukken met 0,23% en 1,61% heeft vingertopindrukken.

0,23% nagelindrukken

1,61%vingertopindrukken

12,41% groeven

81,84% lineair groeven

3,91% kamversiering

fig. 19: Verhoudingen versieringsvormen bij de zeer fijne en fijne scherven

6.3.1.1. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN

Page 54: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

49

De lineaire versiering komt het meest voor op wandscherven met 42,45%. Daarop

volgen de randen met 42,17%.

5,41% komt voor de onbepaalde knik, 8,26% bij S/B, 1,14% B, 0,28% B/BO,

0,29% S.

5,41% onbep. knik

42,17% R

0,28% S8,26% S/B 1,14% B

0,29% B/BO

42,45% W

fig. 20: Lineaire versiering bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven

6.3.1.2. GROEVEN BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN

De randen hebben een aandeel van 15,09%, de wanden hebben de ruime meerderheid

met 62,27%. De onbepaalde knikken vertegenwoordigen 5,66%. Verdere kleine

vertegenwoordigers zijn: 5,66% voor S/B, 3,77% voor H/S,1,89% voor S en 5,66%

voor de bodems.

5,66% S/B

15,09% R3,77% H/S

1,89% S5,66% onbep.

knk

5,66% B/BO

62,27% W

fig. 21: Groeven bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven

Page 55: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

50

6.3.1.3. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN:

UITDIEPING

Bij de lineaire versiering is er overduidelijk een meerderheid van de enkelvoudige

horizontale groef. De horizontale groeven zijn als volgt per percentage:

41,02 % kent één horizontale groef

22,47% heeft twee horizontale groeven

10,39 % heeft drie horizontale groeven

8,43 % heeft vier horizontale groeven

6,18 % heeft vijf horizontale groeven

6,74 % heeft zes horizontale groeven

1,69 % heeft zeven horizontale groeven

0,56 % heeft acht horizontale groeven

1,12 % heeft negen horizontale groeven

0,56 % heeft tien horizontale groeven

0,28 % heeft elf horizontale groeven

0,56% heeft twaalf horizontale groeven

41% één hor groef

22% twee hor groeven

10% drie hor groeven

8% vier hor groeven

6% vijf hor groeven

7% zes hor groeven

2% zeven hor groeven

1% acht hor groeven

1% negen hor groeven

1% tien hor groeven

0,28% elf hor groeven

1% twaalf hor groeven

fig. 22: Lineaire versiering bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven: uitdieping

Page 56: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

51

6.3.1.4. GROEVEN BIJ DE ZEER FIJN- EN FIJNWANDIGE SCHERVEN: UITDIEPING

De zeer fijn- en fijne scherven met groeven hebben het meest geometrische motieven

met 44,44%. 9,26% heeft een visgraatmotief, 20,37% heeft parallelle groeven en

25,93% onregelmatige groeven.

20,37% parallelle groeven

25,93% onregelmatig

groeven

9,26% visgraatmotief

44,44% geometrische

motieven

fig. 23: Groeven bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven: uitdieping

6.3.2. VERSCHILLENDE VERSIERINGSVORMEN BIJ DE GROFWANDIGE

SCHERVEN

De versiering bij de grofwandige scherven kennen een meerderheid van 52,09%

lineair groeven. De groeven hebben een aandeel van 32%. Vingertopindrukken zijn

aanwezig met 11,09,%. Dan is er nog 3,45% aan kamversiering en 1,37% met

nagelindrukken.

1,37% nagelindruk11,09%

vingertopindruk

32% groeven

52,09% lineaire groeven

3,45% kamversiering

fig. 24: Verhoudingen versieringsvormen bij de grove scherven

Page 57: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

52

6.3.2.1. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN

De randen vormen hier de tweede grootste groep met 28,55%. De wanden met

58,45% zijn de grootste groep. Kleinere percentages zijn: 4,08% onbepaalde knik,

2,72% H/S, 4,08% S en 2,12% zijn S/B.

4,08% onbepaalde knik

28,55% R2,72% H/S

4,08% S

2,12% S/B

58,45% W

fig. 25: Lineaire versiering bij de grofwandige scherven

6.3.2.2. GROEVEN BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN

Van deze categorie zijn er 10,87% randen, 76,09% zijn wandscherven, 4,35% zijn

onbepaalde knikken. Verder is er nog 6,52% S/B en 2,17% zijn H/S.

4,35% onbep. knik

10,87% R2,17% H/S

6,52% S/B

76,09% W

fig. 26: Groeven bij de grofwandige scherven

Page 58: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

53

6.3.2.3. LINEAIRE VERSIERING BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN: UITDIEPING

Bij de lineaire versiering zijn er geen hoge uitschieters. De horizontale groeven zijn

als volgt per percentage:

14,67% kent één horizontale groef

18,67% heeft twee horizontale groeven

16% heeft drie horizontale groeven

20% heeft vier horizontale groeven

6,67% heeft vijf horizontale groeven

6,67% heeft zes horizontale groeven

9;33% heeft zeven horizontale groeven

4% heeft acht horizontale groeven

1,33% heeft negen horizontale groeven

1,33% heeft tien horizontale groeven

1,33% heeft twaalf horizontale groeven

14,67% één hor groef

18,67% twee hor groeven

16% drie hor groeven

20% vier hor groeven

6,67% vijf hor groeven

6,67% zes hor groeven

9,33% zeven horgroeven

4% acht hor groeven

1,33% negen hor groeven

1,33% tien hor groeven

1,33% twaalf hor groeven

fig. 27: Lineaire versiering bij de grofwandige scherven: uitdieping

Page 59: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

54

6.3.2.4. GROEVEN BIJ DE GROFWANDIGE SCHERVEN: UITDIEPING

Bij de groeven zijn 67,39% geometrische motieven, 8,69% heeft een visgraatmotief,

15,22% heeft onregelmatige groeven en ten slotte nog 8,70% kent parallelle groeven.

8,70% parallelle groeven

15,22% onregelmatige

groeven

8,69% visgraatmotief

67,39% geometrische

motieven

fig. 28: Groeven bij de grofwandige scherven: uitdieping

6.4. BESCHILDERD AARDEWERK

De beschilderde scherven aangetroffen zijn echt schaars, slechts 16 stuks wat

overeenkomt met 0,26%. Onbeschilderd beslaat dus een percentage van 99,74.

0,26% beschilderd

99,74% onbeschilderd

fig. 29: Verhouding beschilderd aardewerk

Page 60: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

55

7. VERGELIJKING VAN ANDERE SITES MET

DEZELFDE METHODIEK

7.1. INLEIDING

“Bij de verwerking van een ceramisch ensemble stelt zich doorgaans snel de vraag

naar het aantal scherven, het aantal reële individuen die ze vertegenwoordigen, de

onderlinge verhouding tussen de verschillende vormen, decoraties en technieken en

de eventuele relatie van al deze elementen tot een functionele, economische, sociale

e.d. betekenis voor de kennis van de vindplaats op lokale en regionale basis” (De

Clercq & De Mulder 1999: 23).

Geleidelijk aan is men van mening dat de hoeveelheid op zich, minder duidelijke

gegevens toont dan de samenstelling van ensembles onderling te vergelijken, zowel

binnen de sites als tussen de sites. Een belangrijke opmerking bij het vergelijken is dat

het om gesloten contexten gaat waarvan het schervenaantal groot genoeg is.

Wat het aantal scherven precies moet zijn hangt af van periode tot periode en is

relatief. De sites kunnen in een ander licht geplaatst worden door de kwantificatie.

Geografische eenheden kunnen gevormd worden door functionele en vormelijke

diversiteit. Momenteel is er een gebrek aan onderlinge vergelijkingen door

kwantificatie voor de late ijzertijd. Voor Oost- en West-Vlaanderen is dit te wijten aan

een gebrek van bruikbare vondstcontexten (De Clercq & De Mulder 1999: 23-24).

De kwaliteit, zoals vaak bij typologische benaderingen is niet de hoofdzaak bij

methodes voor aardewerkkwantificatie. Het tellen van scherven in functie van hun

uiterlijke kenmerken is de basis van deze methodes (Van Daele 2002: 51).

De vergelijkende sites moeten bij voorkeur een zo groot mogelijke overeenkomst

hebben op chronologisch, geografisch, contextueel en kwantitatief vlak (De Clercq &

De Mulder 1999: 32).

Vooraleer de verschillende sites worden vergeleken moet er in acht genomen worden

dat deze studie enkel handelt over de oppervlaktebehandeling13

.

13

Zie doelstelling studie: Inleiding

Page 61: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

56

Terugkerende aspecten bij publicatie van de studie van de verschillende

aardewerkcontexten zullen hier niet opgenomen worden daar het niet behandeld is

geweest in dit onderzoek. Welke aspecten zijn niet aanwezig in deze studie en kunnen

dus niet vergeleken worden:

- De binnenzijde van de scherf werd niet bekeken

- De wanddikte werd niet gemeten maar werd op het blote oog ingedeeld

- Er werd niet gekeken naar de verschraling

- de typologische analyse werd achterwege gelaten

- 1 scherf staat voor 1 scherf en is niet in verschillende groepen opgedeeld,

zoals een scherf met besmeten buik en deel geëffend schouder onderverdeeld

zou kunnen worden in twee groepen

Toch wordt er gepoogd een algemeen beeld op te stellen. Bij de vergelijking wil ik het

vooral houden tot de verhoudingen tussen het fijnwandig en grofwandig aardewerk en

de verschillen binnen de categorieën zelf.

Per site wordt een korte algemene informatie gegeven, gevolgd door een geciteerd

stuk tekst. Hiermee wordt er gekeken naar de bruikbare gegevens voor de

vergelijking. Na een overzicht van de sites, worden er algemeenheden besproken.

7.2. DE SITES

7.2.1. BERLARE – VERKAVELING KERKVELD

7.2.1.1. ALGEMEEN

Er werd in 1997 een noodonderzoek uitgevoerd tijdens infrastructuurwerken voor een

nieuwe verkaveling. Hier werd een vroeg La-Tène nederzetting aangetroffen op de

oever van de Schelde. De site ligt op 5 m hoogte op een hoge en droge zandrug. Op

het ongeveer 3 ha groot terrein, tussen het opgravingswerk op de aardgasleiding

Zeebrugge-Raeren, werd de uitgraving van een wegkoffer van 5 à 6 m archeologisch

gevolgd. Op het terrein werden een zeventigtal sporen gevonden, voornamelijk

paalgaten. Slechts vijf sporen kregen de vermelding kuil.

Een interpretatie van een onderling verband tussen de palen is niet verantwoord,

omdat we hier een beperkte uitgravingsbreedte hebben (5 à 6m).

Page 62: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

57

De opmerkelijkste vondst is een tweeschepig gebouw, die niet volledig is opgegraven

(De Clercq & De Mulder 1999:20-21).

7.2.1.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE

“Kuil BkV38

In totaal werden 790 fragmenten (opp. > 1cm2) aardewerk uit deze afvalkuil

gerecupereerd. Hiervan behoren 215 stukken (27%) tot de groep van het verzorgde,

fijnwandige aardewerk. De rest, 575 exemplarn (73%), hoort thuis bij de grofwandige

groep.

( ....)

In de eerste (fijne) groep zijn de wanden steeds geglad tot gepolijst of geëffend. Een

ruwe wandbehandeling komt bij de fijnwandige variant niet voor.

(....)

Een grote meerderheid van de fijne exemplaren werd geglad tot gepolijst. Een kleiner

deel werd sterk gepolijst. Opvallend hierbij is dat bij de gepolijste subgroep de

gemiddelde wanddikte (ca. 5 mm) duidelijk lager ligt dan het gemiddelde voor de fijn

groep in zijn geheel (7mm).

(...)

De rest van de fijne stukken heeft een wandbehandeling ondergaan die ze een effen

oppervlak verleende. Er werden 50 randscherven geteld, 34 hiervan kunnen met

zekerheid typologisch geplaatst worden.

(...)

Versiering komt op 17 stukken voor. Dit is 7,9% van het fijn aardewerk en 2,1% van

het totaal. Vrijwel steeds gaat het om een geïnciseerde groefversiering die aan één of

ander strak geometrisch patroon gerelateerd kan worden. Parallelle groeven tussen

de lip en de knik komen voor op situlae en knikwandschalen. Één geknikte schaal

werd met een dekkende kamversiering op het stuk tussen de knik en de bodem

versierd. Nog eens 4 wandscherfjes van niet nader te omschrijven vormen vertonen

een fijne kamversieing. Nagelindrukken tenslotte werden op één klein -vormelijk niet

te plaatsen- scherfje opgemerkt.

(...)

Het merendeel van de grove stukken kent een wandbehandeling die bij de “besmeten”

groep thuis hoort. In totaal werden er immers 189 besmeten scherven geteld; dit is

53% van het grove aardewerk en 23,9% van het totaal aantal scherven in de context.

(....)

Nog een substantieel deel van de grove stukken is eerder ruw van afwerking. Hierbij

kan onmiddelijk aangestipt worden dat de wandbehandeling op de grove

ijzertijdceramiek sterk verschilt van plaats tot plaats op de pot.

(....)

Opvallend is de quasi-afwezigheid van decoratie op de grove ceramiek. Slechts twee

stukken bezitten een groefversiering, twee andere dragen spatelindrukken, één stuk

werd met een kam van versiering voorzien en slechts op één rand werden

vingertopindrukken aangebracht. Dit betekent dat slechts 1% van het grove

aardewerk versierd werd, dit is 0,75% van het totale aantal scherven uit de context.

Page 63: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

58

Kuil BKV1

Kuil 1 bevatte 193 fragmenten aardewerk, waarvna er 53 (27,5%) tot de fijne en 140

(72,5%) tot de grove groep gerekend dienen te worden. Van deze laatste groep is 44%

besmeten. Technisch sluit het fijne materiaal aan bij dat uit kuil 38.

(...)

De meerderheid van de wandstukken werd geglad; polijsting en een effen oppervlak

komen in evenwaardige verhoudingen voor. Één wandstuk werd versierd met een

geometrisch patroon van drie horizontale lijnen en een metopendecoratie van

driehoekige lijnmotieven.

(...)

Bij de wandbhandeling werden 62 besmeten, 34 ruwe en 34 effen stukken geteld.

Slechts vier wandscherven werden versierd: twee met vingertopindruken, één met

kamversiering en één met een klein nopje. Van de negen bodemscherven dragen er

twee versiering: één met vingerindrukken en één met de aanzet van dekkende

kamversiering; dit laatste stuk vindt een passende tegenhanger in kuil BKV38” (De

Clercq & De Mulder 1999: 25-30).

Voor de kuil BKV 38 vindt men een verhouding weer tussen de fijn- en

grofwandigen. Bij de fijnwandigen is er geen ruwe wandbewerking. Het gaat hier om

zeer verzorgd aardewerk en het gewone fijne aardewerk. Het aantal randscherven is

gekend, deze kunnen we zelf omrekenen in percentages.

Wel wordt aangegeven hoeveel percent de versiering van het fijn aardewerk bedraagt.

De verschillende versieringsvormen worden wel vermeld maar door gebrek aan

getallen is het niet bruikbaar. Bij de grofwandigen is het percentage vermeld van de

besmeten scherven. De versiering van het grove aardewerk bedraagt slechts 1%. Het

percentage van de versieringsvormen is wel uit te rekenen.

Ook voor de kuil BKV1 is de verhouding van de fijn- en grofwandigen gekend. Bij de

fijnwandigen is er één versierd scherfje met een geometrisch motief, verder zijn er

geen getallen gegeven van de versiering. Bij de grofwandigen is het percentage van de

besmeten stukken gekend. Het aantal ruwe en geëffende stukken worden vermeld,

maar omdat de som niet overeenstemt met het toale aantal scherven, kan er geen

percentage gegeven worden.

Page 64: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

59

7.2.2. EVERGEM-SPOORWEGSTRAAT

7.2.2.1. ALGEMEEN

De site langs de Spoorwegstraat ligt zo‟n 300 m ten westen van de dorpskern. Het

gebied is tamelijk vlak met een lichte helling in zuidelijke richting naar de vallei van

de Kale toe. De bodem bestaat uit droge zandgronden. Tijdens een prospectie in 1987

die in verband stond met graafwerken werden een aantal prehistorische scherven

verzameld. Door de bedreiging van de vindplaats door grootschalige wegenwerken

werd een beperkte noodopgraving uitgevoerd. Deze zone A was ca. 400 m2

groot.

Naar aanleiding van die wegenwerken werden eind 1988 aanvullende opgravingen

verricht. Deze zone B kende een oppervlakte van 1400 m2.

In zone A bevonden zich

sporen uit de late ijzertijd en de gallo-romeinse periode. De belangrijkste sporen

bestonden uit een afvallaag met nederzettingsaardewerk uit de vroege La-Tène

periode, de restanten van een Romeinse laag en enkele paalkuilen (Bourgeois,

Parmentier, Rommelaere et al 1989: 29).

7.2.2.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE

“Het fijnwandig aardewerk (26%) kenmerkt zich door de zorgvuldige geêffende

buitenwanden. De binnenkanten zijn minder zorgvuldig afgewerkt.

Het grofwandig aardewerk (74%) vertoont oranjebeige tot grijszwarte buitenwanden.

(...)

De diverse wijzen waarop het oppervlak van het vaatwerk afgewerkt werd laten toe

binnen het grofwandig aardewerk 3 subgroepen te onderscheiden, nl. besmeten

(56%), ruw (35,5%) en geëffend (6%). Het onderscheid tussen ruwwandig en

“besmeten” is bij kleinere en/of sterk verweerde fragmenten soms arbitrair.

(...)

De 199 scherven van deze groep bestaan uit 49 rand-, 5 bodem- en 145

wandfragmenten. Zes wandscherven dragen een versiering: twee met kamversiering,

twee met ondiepe spatelindrukken en twee met ee ngroef op de schouderknik.

(...)

Uit laag 4 werden 563 scherven (74%) grofwandig aardewerk gerecupereerd: 65

rand-, 28 bodem- en ’70 wandfragmenten. Vier scherven zijn versierd met vingertop-

of spatelindrukken bovenop de rand. De indrukken komen zowel doorlopend als

gegroepeerd in zones voor. Vingertopindrukken komen ook op wandscherven voor”

(Bourgeois, Parmentier, Rommelaere et al 1989: 30-31).

Page 65: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

60

Er is een beduidend groter aantal grofwandig aardewerk gevonden in vergelijking met

de fijnwandigen. Zowel bij het fijn- als grofwandig aardewerk worden enkel getallen

genoemd voor de versieringen in detail. Over de oppervlaktebehandeling van de

fijnwandigen wordt weinig vermeld.

Bij de fijnwandigen kunnen de verhoudingen van de rand, wand en bodems

vergeleken worden. Het percent kan zelfs worden berekend aan de hand van de

gegevens. Voor de wanden moet er wel rekening worden gehouden dat de categorie

ruim is opgevat. Bij de wanden worden hier eveneens schouders, buiken,..

meegerekend.

Wat betreft de grofwandige scheren wordt de oppervlaktebehandeling ook in

percentages uitgedrukt.

7.2.3. HOUPLIN-ANCOISNE

7.2.3.1. ALGEMEEN

In 1977, bij de aanleg van een zuiveringsstation in de Marx Dormaystraat werd op een

tiental meter, een laag zwarte grond waargenomen, rijk aan organisch materiaal,

dierenbeenderen en ceramiek. Deze ceramiek was de eerste getuige van de vroege La-

Tène in de Rijselse regio. De uitgevoerde boringen tussen 1986 en 1987 bevestigden

de ontdekkingen van opslagplaatsen van grof aardewerk, kuilen en circulaire haarden,

met grof aardewerk, het blootleggen van heidepalen, scherven versierd met banden of

rood beschilderde ruiten. Vanaf deze boringen werd het de belangrijkste site voor de

kennis van het begin van de late ijzertijd in de regio. In 2000 werd er een opgraving

uitgevoerd. De site bevindt zich op de rechteroever van de Deûle. De structuur 132 is

belangrijk voor de materiaalstudie. Ze maakte deel uit van een verdergezette

opgraving in 2001

(Bourgeois, Leman-Delerive, Révillion et al 2003: 51-52).

Page 66: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

61

7.2.3.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE

“Sur l’enemble, 479 tessons (soit 24,6%) sont attrIbués au groupe de la céramique

fine. La paroi externe est souvent bien égalisée et parfois même polie.

(…)

On dénombre 113 fragments de bords, 38carènes, 303 parois et 25 fonds.

(…)

24% de la céramique fine présente une décoration. Il s’agit avant tout de lignes

incisées et dans une moindre mesure de motifs géométriques, alors que les

impressions à ongle ou au bâtonnet sont rares. Dans un cas , on a utilisé un objet

pointu (en os ou en fer?) pour réaliser des demicercles. Trois tessons présentent des

traces de peinture de couleur lie de vin, éventuellement en combinaison avec des

lignes incisées.

(...)

La céramique grossière comte 1459 tessons (soit 75,3%). Ils présentent une paroi

externe légèrement lissée, grossière ou même éclaboussée et il exceptionnel de

trouver un exemplaire poli.

(…)

La céramique grossière se subdivise en 229 bords, 79 carènes et épaulements, 1096

parois (dont neuf avec perforation) et 55 fonds.

(…)

18% de la céramique grossière est décoré. Quatre tessons présentent des impressions

digitales sur le bord. Les autres tessons ornés reprennent des décors variés (voir le

tableau ci-dessous). Les motifs géométriques sont très proches de la céramique du

Mont Kemmel ” ((Bourgeois, Leman-Delerive, Révillion et al 2003: 59-63).

Het onderling verband per categorie: wand, rand, bodem en knik, tussen de fijn- en

grofwandigen, evenals de versiering van de fijnwandigen zijn in percentages

uitgedrukt. Bij de oppervlaktebehandeling worden er enkel cijfers gegeven van de

versiering. Versieringsvormen zijn omschreven. Een tabel bij de grofwandigen zorgt

voor meer duidelijkheid.

Een opmerking bij grofwandigen, het aantal knikken wordt samengeteld met de

schouderstukken. Dit is de enige maal dat dit voorkomt, dit moet in rekening gebracht

worden bij de vergelijking.

Page 67: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

62

7.2.4. MERE (ERPE-MERE)-JERUZALEMSTRAAT

7.2.4.1. ALGEMEEN

De vindplaats bevindt zich in het zuidelijk deel van Mere. De site ligt op een top

tussen de 55 en 60 m hoogte, op een uitgesproken helling. De bodem is leemgrond.

De site werd bedreigd door erosie, beploeging en een geplande boomaanplanting. De

eerste prospecties door J. Schollaert en E. Flobert vonden reeds plaats tussen 1945 en

1950. Begin de jaren ‟60 werd er Romeinse, middeleeuwse en postmiddeleeuwse

ceramiek gevonden. In het voorjaar van 1980 vond er een opgraving plaats wegens

wegenwerken aan de Jeruzalemstraat. Bij deze opgraving gaat het voornamelijk om

resten van een waterput die waarschijnlijk te plaatsen valt in de Romeinse periode.

Tussen 1987 en 1991 vonden er kleinschalige opgravingen plaats op verscheidene

plaatsen op de site.

In het artikel worden enkel de resultaten van 1989, 1990 en 1991 besproken. Tijdens

deze drie jaren werd een oppervlakte van 236 m2 onderzocht.

De sporen van de late ijzertijd bestaan uit een grote ingegraven structuur, een kuiltje

en een gracht In het jaar 1989 werd er nog een prospectiethesis afgeleverd met daarin

materiaalstudie van deze site (Bourgeois, De Swaef & Bourgeois 1998: 2-3) .

14

7.2.4.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE

“De archaeologica uit structuur 1 bestaan vooral uit aardewerk (6). In totaal werden

678 scherven verwerkt. Twee grote groepen kunnen onderscheiden worden: fijn- en

grofwandig aardewerk.

Van het totale aantal scherven kunnen er 135 (20%) tot het fijnwandig aardewerk

gerekend worden. De buitenwand is meestal goed geëffend tot geglad en heeft een

kleur die kan variëren van lichtbruin tot zwartgrijs met een overwicht van lichtgrijze

tinten. .....De 135 fijnwandige scherven kunnen opgedeeld worden in 52 randscherven

(quasi allemaal met ronde lip, één pot -fig 3.5- heeft een platte uitstaande lip), 26

knikken, 48 wandfragmenten, 7 bodems en 3 fragmenten van “zeefjes”. 12% van het

fijnwandig aardewerk is versierd. Veertien wandscherven hebben een kamversiering.

Één wandscherf en één knik zijn versierd met fijne groeven.

( ...)

14

Jansegers N. 1989. Archeologisch onderzoek van de gemeente Mere : prospectie, analyse,

synthese.

Page 68: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

63

Zowat 543 van het totale aantal scherven (80%) behoren tot het grofwandig

aardewerk. 461 hiervan (85%) zijn besmeten. De anderen zijn geëffend, uitzonderlijk

geglad of versierd.

(...)

De 543 grofwandige scherven kunnen opgedeeld worden in 66 randscherven (meestal

met een afgeronde tot afgeplatte lip), 17 knikken, 427 wandscherven (waarvan 1 met

een doorboring), 30 bodems en drie fragmenten van een lappenschaal. 2% van het

grofwandig aardewerk is versierd. Drie randscherven hebben vingertopindrukken op

de rand. Zeven wandscherven zijn versierd. Drie exemplaren zijn versierd met grove

groeven. Daarnaast is er één wandscherf met kamversiering, één met

vingertopindrukken en twee met zogenaamd denneboommotief. Één scherf heeft een

kamversiering juist boven de knik” (Bourgeois, De Swaef & Bourgeois 19984-5).

“Structuur 2

Dit kuiltje bevatte 1 rand en 5 minuscule wandscherven. Alle fragmenten behoren tot

het grofwandig aardewerk” (Bourgeois, De Swaef & Bourgeois 1998: 7).

Uit de publicatie wordt de verhouding gemaakt tussen fijn- en grofwandig, tussen

rand, wand en bodems en een bijkomende categorie de knikken. De versiering van de

fijnwandigen zijn in percenten uitgedrukt. Er is een opsomming van de aantallen wat

betreft profielsecties.

Bij de grofwandigen wordt er slechts een percentage van de besmeten- en de versierde

scherven gegeven. Voor de versieringsvormen is het terug zelf percentages berekenen.

Enkel de groeven worden gerekend en niet de bijkomstige details, zoals bijvoorbeeld

grove groeven. Ook waar er versiering voorkomt laten we terzijde. Met structuur 2

kunnen we niets doen

7.2.5. ST-MARTENS-LATEM/BRAKEL

7.2.5.1. ALGEMEEN

De site is gelegen aan de rechteroever van de Leievallei of ongeveer 10 km ten

zuidwesten van Gent. Ze is gelegen op een duinenrug, ten noorden begrensd door de

lager gelegen riviervlakte. Naar het zuiden toe ligt het gehucht Brakel. Een moderne

woonkern zorgt ervoor dat een belangrijk deel van de site onbereikbaar is. Slechts een

centrale akker is nog toegankelijk voor archeologisch onderzoek. In 1924 werden

vermoedelijk de eerste archeologische vondsten door prospectie gevonden, maar de

locatie is niet duidelijk.

Page 69: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

64

In 1943 werden er scherven van de La-Tène periode gevonden op een exactere

locatie. Vanaf 1979 werd er dan meer systematisch onderzoek uitgevoerd. Door de

universiteit van Gent werden er in 1983,1985 en 1988 beperkte opgravingscampagnes

gehouden. De gevonden structuren zijn kuilen en palen die deel uitmaken van een

rond gebouw. Dan zijn er nog een paar kuilen en palen, die door hun stratigrafie en

inhoud tot dezelfde nederzetting gerekend worden (Vermeulen 1989: 7-10).

7.2.5.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE

“Het fijnwandig aardwerk kenmerkt zich door de verzorgde behandeling van de

wanden. De buitenwanden zijn meestal zeer goed geëffend en zijn met zorg

afgewerkt; de binnenwanden zijn met iets minder zorg behandeld.

(....)

Het grofwandig aardewerk is eveneens goed gebakken, maar met veel minder zorg

afgewerkt dan het fijnwandige. De buitenwand is meestal zonder veel zorg afwerkt,

zeer dikwijls besmeten.

(...)

De grootste kontext wordt duidelijk gevormd door de verdieping van de ronde

woning. Welgeteld 799 scherven maken deel uit van deze opvulling. 169 onder hen

(21,15%) werden bij het fijnwandig aardewerk gerekend, 625 (78,22%) bij het

grofwandige en 5 (0,62%) bij het aardewerk met organsche verschraling. Bij het

fijnwandige aardewerk treffen we 39 randscherven, 1 bodemscherf en 129

wandscherven aan. Slechts 5 scherven (3%) dragen een versiering.

(...)

Onder het grofwandige aardewerk telden we 44 randscherven, 26 bodemscherven en

556 wandscherven. 15 wandscherven waren versierd, maar de overgrote merderheid

van de wanscherven is besmeten (57,1%) of ruw afgewerkt (30,4%); geëffende

scherven komen veel minder voor bij het grofwandig aardewerk (9,8%).

( ...)

De 22 versierde scherven (2 randscherven 1 bodemscherf en 19 wandscherven)

maken slechts 2,5% uit van het aardewerk. Het betreft vooral groef- en

kamversiering; vinger- of nagelindrukken komen slechts 3 maal voor (waarbij 2 maal

op de rand); gladdingstrepen hebben we slechts éénmaal aangetroffen.

De tweede bruikbare kontext wordt gevormd door kuil 68 gevonden binnen in het

rnde huis. Hoewel in die kuil duidelijk minder materiaal werd aangetroffen, mag

gesteld worden dat de procentuele verhoudignen geljk zijn aan wat we voor

voorgaande kontext hebben vastgesteld. Onder de 316 schervne telden we 97

scherven (30,7%) van fijnwandig en 219 van grofwandig aardewerk (63,3%). Bij het

fijnwandig aardewerk werden 23 randscherven, 6 bodemscherven en 68

wandscherven geteld. Er werd geen enkele versierde scherf gevonden. Van de 219

grofwandige scherven zijn er 20 randen, 12 bodemscherven en 187 wandfragmenten;

slechts 2 onder hen zijn versierd. De buitenwand van de potten is overwegend

besmeten (71,6%), mnder geruwd (15,’%) en geëffend (11,9%). (...)

Het materiaal uit andere konteksten wordt hier niet in detail behandeld.

Page 70: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

65

Er zijn echter geen noemenswaardige verschillen met wat voorgaande konteksten

duidelijk gemaakt hebben: (...) het fijnaardig aardewerk dat zowat 20 tot 30%

uitmaakt van het aarden vaatwerk; de besmeten wandscherven zijn duidelijk het

talrijkst (55 à 60 % van het grofwandig aardewerk) en de versiering komt slechts

zelden voor (2 à 3 %)” (Vermeulen 1989: 26-32).

Uit dit onderzoek kan terug de verhouding tussen fijn- en grofwandig en de

verhoudingen tussen de profielsecties gevonden worden. Onder de groep

fijnwandigen is enkel nog het percentage van de versiering meegegeven. Bij de

grofwandigen zijn de percentages voor de verschillende oppervlaktebehandeling

bepaald. Dit voor context 1.

De tweede context geeft terug de gegevens weer van de twee soorten verhoudingen.

Voor de fijnwandigen is er in de context geen enkel versierd stuk gevonden. Bij de

grofwandigen vinden we terug de gegevens over de oppervlaktebehandeling.

7.2.6. VOSSELARE-MEERSKANT

7.2.6.1. ALGEMEEN

Vosselare ligt ongeveer 15 km ten noord-westen van Gent. De site is eigenlijk een

zijgracht van een voederkuil voor maïs vlakbij de Kale rivier. Wegens een gebrek aan

gegevens in verband met de ruimtelijke inplantig van de proefsleuf binnnen de site, is

het niet mogelijk definitieve interpretaties te geven van de contexten (De Clercq & De

Mulder 1998: 69).

7.2.6.2. CITATEN EN GEGEVENS VAN DE VERGELIJKBARE SITE

“Het fijnwandig aardewerk is vertegenwoordigd door 113 scherven, d.i. 30,9% van

het totaal.

( ...)

De wandbehandeling is evenredig verdeeld tussen geëffend en geglad; een relatief

klein aantal scherven (6) vertoont een sterke polijsting.

(...)

24 fijnwandige scherven (21%) vertonen een decoratie. Deze bestaat overwegend uit

groeven en gladdingslijnen (20), variërend van diepe tot ondiepe, al of niet

enkelvoudige of dubbele. Soms benadrukt een groef de knik. Een ander

versieringspatroon is de decoratie d.m.v. een geometrisch motief.

(....)

Page 71: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

66

Een rand van een geknikt schaaltje werd versierd d.m.v. 4 parallelle, schuine

groeven, waarvoor o.a. parallellen op de Kemmelberg en in de Champagne. Een

randscherf van een tronconische beker werd versierd door twee, haaks op elkaar

geplaatste groeven (omgekeerde driehoek), welke ter hoogte van de knik

samenkomen. Één individu vertoont een kamstreeppatroon.

Bij het dikwandig aardewerk telden we 247 scherven, zijnde 67,7% van het geheel.

(...)

De wandafwerking variert van besmeten (43 ex.) over geruwd (72 ex.) tot geëffend

(82 ex.). Bij de laatste groep vertonen enkele scherven een lichte gladding. De

decoratie op het grove aardewerk is vrij gevarieerd. 18 exemplaren (7,5%) werden

versierd, waarvan 7 met groefversieringen, 2 met kamstrepen – waarvan één met zeer

grove kamstreep-, 7 met vingertop-en/of nagelindrukken en tenslotte 2 met

zogenaamde “diamentknoppenpatroon”” (De Clercq & De Mulder 1998:70-73).

De gevonden grofwandige scherven zijn ongeveer het dubbele van de fijnwandigen.

Bij deze laatste groep wordt er nog een percentage weergegeven van de decoratie. Bij

de grofwandige scherven krijgen we alleen cijfers mee van de wandafwerking. Wel

wordt het aantal exemplaren plus het percentage vermeld van de versiering. Maar het

is niet zo gedetailleerd als mijn studie van de versieringsvormen van de sleuf K74/69.

Bijvoorbeeld heeft de categorie groeven een verdere onderverdeling en zijn er lineaire

groeven, hier spreekt men enkel over groeven.

Page 72: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

67

7.3. DE VERGELIJKING

Iedere site heeft apart toelichting gekregen. In dit deel wordt een poging ondernomen

om algemeenheden te concluderen.

Afb. 1: Vergelijkingstabel

De berekende percentages zijn afrondingen, ze kennen een lichte afwijking van de

exacte getallen. Hierdoor is de som van de percentages niet altijd juist 100.

Belangrijk om te weten, het gaat hier om zes nederzettingssites tegenover één

hoogtenederzetting, die veel meer belang had. Kunnen twee types van sites

vergeleken worden? Onderling kunnen nederzettingen gemakkelijker vergeleken

worden. Het type zal wel een invloed hebben op het gevonden aardewerk. Normaal

zou er een andere verhouding moeten zijn.

Kemmel Berlare Evergem Houplin-Ancoisne Mere St-Maartens-Latem Vosselare

totaal aantal scherven 6157 1100 762 1938 684 1115 365

kuil BKV38 / kuil BKV1 cont 1 / cont 2

verhouding fijn-grof fijnw: 52% fijnw: 27% / 27,5% fijnw: 26% fijnw: 24,6% fijnw: 20% fijnw: 21,15% / 30,7% fijnw: 30,9%

grofw: 48% grofw: 73% / 72,5% grofw: 74% grofw: 75,3/ grofw: 80% grofw: 78,22% / 63,3% grofw: 67,7%

cont 1 / cont 2

R: 18% R: 23% / R: 24,62% R: 24% R: 39% R: ca. 23% / 24%

fijnwandig: verhouding R/W/BO/... W: 72,62% W: 72,9% W: 63% W: 36% W: ca. 76% / 70%

onb. Knik: 3,60% onb. Knik: 8% onb. knik: 19%

BO: 2,40% BO: 2,51% BO: 5% BO: 5% BO: ca. 0,6% / 6%

kuil BKV38 / kuil BKV1cont 1 / cont 2

R: 8,33% R: ca. 23% / R: 16% R: ca. 12% R: ca. 7% / 9%

grofwandig; verhouding R/W/BO/... W: 85,55% W:75% W: ca. 78% W: ca. 89% / 85%

onb. Knik: 1,68% knik (+ schouder): 5% onb. knik: ca. 3%

BO: 2,05% BO: 4% BO: ca. 5% BO: ca. 4% / 5%

kuil BKV38 / kuil BKV1 cont 1 / cont 2

glad: 29,10%

geëffend: 54,67%

oppervlaktebehandeling fijn besmeten: 1,32%

versierd: 13,68% versierd: 7,9% / 1 scherf (1,88%) versierd: 24% versierd: 12% versierd: 3% / 0% versierd: 21%

ruw: 1,17%

niet determb.: 0,06%

kuil BKV38 / kuil BKV1 cont 1 / cont 2

glad: 3,13%

geëffend: 29,67% geëffend: 6% geëffend: 9,8% /ca. 11,9%

oppervlaktebehandeling grof besmeten: 50,91% besmeten: 53% / 44% besmeten : 56% besmeten: 85% besmeten: 57,1% /ca. 71,6%

versierd: 4,84% versierd: 1% / versierd: 18% versierd: 2% versierd: 2,5% / ca. 0,9% versierd: 7,5%

ruw: 11,32% ruw: 35,5% ruw: 30,4% / ca. 15%

niet determb.: 0,13%

lineair groef: 81,84%

groeven: 12,41%

fijn: versieringsvormen kamversiering: 3,91%

vingertopindruk: 1,61%

nagelindruk: 0,23%

kuil BKV38 / kuil BKV1

lineair groef: 52%%

groeven: 38% groeven: 33,3% / groeven: 27,77% groeven: 27,27% groeven: 39%

grof: versieringsvormen kamversiering: 3% kamversiering: 16,7% / kamversiering:14,28% kamversiering: 18,18% kamversiering: 11%

vingertopindruk: 11% vingertopindruk: 16,7% / vingertopindruk:15,07% vingertopindruk: 36,36% vingertop-nagelindruk: 39%

nagelindruk: 1% nagelindruk: 18,65%

Page 73: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

68

De interpretatie wordt bemoeilijkt door het feit dat het aardewerk in sommige sites

per structuur behandeld werd. Dit werd behouden voor de vergelijking. De gegevens

samenvoegen zou geleid kunnen hebben tot fouten.

Deze studie van de Kemmel behandelde slechts één sleuf, wat ook geen totaalbeeld

geeft van het aardewerk over gans de site. Het feit dat het hier gaat over een afvallaag

kan de data beïnvloeden en kan op een andere plaats op de site een ander beeld

weergeven.

Bij alle sites is er overeenkomst qua datering. Elke site kent een situering in de vroege

La-Tène periode. Berlare, Erpe-Mere, Vosselare en Kemmel worden zelfs nog meer

gedetailleerd weergegeven. Deze vier sites worden geplaatst in de La-Tène Ib (450-

400 v/C/)15

periode.

In Houplin-Ancoisne en Kemmel zijn nog scherven gevonden van andere periodes. In

de Kemmel werden nog scherven gevonden uit de 6e eeuw v.C. (einde Hallstatt-begin

vroege ijzertijd). Voor Houplin-Ancoisne is een minderheid van structuur 132 te

dateren op het einde van de 4de

eeuw of het begin van de 3e eeuw v.C.

Zodoende is er qua datering geen probleem. De typologie is overal min of meer

overeenkomstig.

De sleufcontext van de Kemmel heeft overduidelijk veel meer scherfstukken,

namelijk 6157, dan de te vergelijken sites. Er zijn nog drie sites met meer dan 1000

scherven. Dit zijn Houplin-Ancoisne met 1938 stuks, Berlare met ca. 1100 scherven

en St-Maarten-Latem met 1115stuks (de twee structuren samen). Deze aantallen

hebben geen vergelijk met de Kemmel. Met 365 scherffragmenten in Vosselare, tot

762 in Evergem en 684 in Mere blijven deze sites onder de 1000.

De hoeveelheid op de Kemmel kan te verklaren zijn door enerzijds dat het een

afvalsleuf is en anderzijds dat het een hoogtenederzetting van de aristocratie was.

Uitgezonderd de Kemmel hebben de andere sites een overduidelijke meerderheid aan

dikwandige scherven. Waar de Kemmel nog niet de helft haalt is het minimum bij de

andere sites 67,7% . De fijnwandigen in de Kemmel liggen dan ook een stuk hoger

dan de rest. De verhouding op de Kemmel is bijna 50-50.

15

(Bourgeois I., De Swaef W. & Bourgeois J. 1998: 8)

Page 74: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

69

Deze verhouding kan te verklaren zijn door het soort site. Het is normaal dat in een

hoogtenederzetting meer fijnwandig aardewerk aanwezig was.

De verhoudingen tussen de profielsecties bij de fijnwandigen, voor de randen liggen

de percentages in dezelfde trend, ze liggen tussen 18 en 24,62%. Op de site Mere valt

het wel op dat daar de randen beduidend hoger ligt met 39%.

De gegevens van de wanden schommelen bij de meeste sites rond de 70%, behalve bij

Houplin-Ancoisne die er iets onder zit met 63%. Terug is Mere opvallend met haar

laag aantal, 36%. Voor de onbepaalde knikken zijn er drie sites met gegevens. De

Kemmel kent het laagste aantal. De drie getallen liggen sterk uit elkaar van 3,6% voor

de Kemmel, 8% voor Houplin-Ancoisne en 19% voor Mere. Mere ligt hier overal

buiten de lijn.

Bij de grofwandige verhoudingen tussen randen, wanden, bodems en knikken ligt

alles in dezelfde lijn. Er zijn geen opmerkelijkheden zichtbaar. De bodems en de

knikken bij de Kemmel hebben het laagste percentage. Maar het verschil is niet

ongewoon groot.

De gegevens over de fijnwandige oppervlaktebehandeling laat enkel de vergelijking

tussen de versieringspercentages toe. Bij de versiering zijn de onderlinge verschillen

tussen de sites groter. Het zit tussen 0% en 24%. De Kemmel ligt ongeveer in het

midden. Opvallend is ST-Martens-Latem met zijn wel erg laag percentage in beide

contexten.

Bij de grofwandige oppervlaktebehandeling zijn er meer gegevens voorhanden om te

vergelijken.

Markant is het percentage voor geëffende scherven van de Kemmel. Met 29,67% ligt

het heel wat boven de andere sites, die een meer evenwaardig percentage hebben.

Voor de besmeten groep zijn er twee uitschieters, Mere met 85% en de tweede

context in St-Maarten-Latem met 71,6%. De rest schommelt rond de 50%.

Het percentage aan versierde scherven ligt op twee sites hoger dan de Kemmel. Dit is

zo bij Vosselare en Houplin-Ancoisne waar het opvallend hoog is in vergelijking met

de rest (18%).

Page 75: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

70

De percentages van de ruwwandige groep kan men opdelen langs de ene kant deze

van de Kemmel en de tweede context van ST-Martens-Latem en anderzijds deze van

Evergem en de eerste context van ST-Martens-Latem, respectievelijk 11,32%, 15% en

35,5%, 30,4%.

Er is geen informatie om de versieringsvormen bij de fijne scherven na te gaan.

De versieringsvormen kunnen met de meeste gegevens vergeleken bij de grove

scherven. Enkel ST-Martens-Latem en Evergem kennnen geen cijfers. De groeven

laten geen bijzonderheden zien. De percentages zijn in evenwicht. Voor de

vingertopindrukken kan de site Vosselare niet gebruikt worden. Daar werden de

vingertop- en nagelindrukken samengeteld. Enkel Mere trekt de aandacht met en

percentage die voor ongeveer de helft hoger ligt dan de rest.

Voor de nagelindrukken kunnen we enkel vergelijken tussen de Kemmel en Houplin-

Ancoisne. Er is een opvallend groot verschil. In de Kemmel zijn er praktisch geen

aanwezig met 1% , terwijl het in Houplin-Ancoisne toch bijna 1/5 uitmaakt, 18,65%.

Niet alle sites hadden evenveel vergelijkingsgegevens. Aangezien er hier veel luiken

wegvallen is het moeilijk om nieuwe inzichten te kunnen bekomen over het

aardewerk van de Kemmel.

De gegevens verkregen voor de Kemmel zijn niet allemaal gebruikt maar het kan

eventueel aanleiding geven voor verder onderzoek.

Page 76: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

71

8. BESLUIT

De vindplaats van de hoogtenederzetting op de Kemmelberg is belangrijk voor onze

gewesten. De Kemmel ligt in de provincie West-Vlaanderen, in de gemeente

Heuvelland. De site is belangrijk omdat het een hoogtenederzetting was van de

aristocratie in de late ijzertijd of de La-Tène periode. Door zijn ligging op een hoogte

van 154 meter in een golvend landschap, domineert de berg de omliggende streek.

Deze site is het meest noordwestelijk gelegen controlepunt van de Keltische expansie,

die kenmerkend was voor de La-Tène periode van het continent.

Het onderzoek kent een lange geschiedenis die reeds van start ging vóór WO I. Het

opgraven werd voltooid in 1980. Op de site zijn sporen gevonden van een defensief

systeem van bewoning en artisanale bedrijvigheid.

In deze studie wordt het aardewerk van de sleuf K74/69 onderzocht. Ze bevond zich

op de noordelijke flank van de Kemmel en had een grootte van 32 m2. Belangrijk was

de afvallaag die de sleuf doorsneed. Hierin zijn er veel misbaksels aangetroffen. Het

lokaal geproduceerd aardewerk wordt Kemmelwaar genoemd. Deze Kemmelwaar

kent een goede kwaliteit, een goede bakking en de klei is grof verschraald.

Kenmerkend aan het aardewerk is de zware rand met een dekgeul. Geometrische

patronen en horizontale groeven zijn de meest voorkomende versieringsvormen. Het

beschilderde aardewerk kent een roodpaarse-donkerbruine kleur.

De methode van Van Heeringen werd toegepast om het materiaal op een

kwantitatieve manier te benaderen. Het doel van Van Heeringen was, aan de hand van

aardewerk, karakteristieken per regio en in de tijd te onderscheiden, een omschrijving

te bekomen van ijzertijdgemeenschappen en hun ontwikkeling in West-Nederland.

De kwantiteit telt hier, niet de kwaltiteit van de scherven.

Ik behandelde slechts één luik, de oppervlaktebehandeling. De oppervlakte en meer

specifiek de versiering werd grondig bekeken. Met behulp van een zelf opgestelde

fiche werden de scherven bestudeerd. De gegevens werden verwerkt tot grafieken.

Page 77: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

72

Het doel van deze studie was de bekomen gegevens te vergelijken met zes

nederzettingssites. Deze sites zijn: Berlare-verkaveling Kerkveld, Evergem-

Spoorwegstraat, Houplin-Ancoisne, Mere (Erpe-Mere)-Jeruzalemstraat, ST-Martens-

Latem-Brakel en Vosselare-Meerskant.

Bij het vergelijken moet in acht genomen worden dat het hier gaat om 6

nederzettingen versus een hoogtenederzetting. Dit zorgt voor een verschil in de

verhouding tusssen het grofwandig en het zeer fijn- en fijnwandig aardewerk.

Iedere site en ook het meest gevonden materiaal worden allemaal gedateerd in de

vroege La-Tène.

Wat kan nu geconcludeerd worden uit de vergelijking?

De hoeveelheid scherven op de Kemmel is veel meer dan gevonden op de andere

sites. De vondsten op de Kemmel komen uit één sleuf tegenover vondsten meestal van

een ganse site. De hoeveelheid is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat het een

afvallaag is en het een hoogtenederzetting is.

Bij de zes nederzettingen hebben de dikwandige scherven duidelijk de meerderheid.

Bij de Kemmel is de verhouding tussen fijn- en grofwandig zo goed als 50-50. De

verhouding tussen de profielsecties gaat om de rand, wand, bodem en soms knikken.

De percentages van de grofwandigen liggen allemaal in dezelfde lijn. Het verschil

tussen de zeven sites is niet zo groot.

De percentages van de fijnwandigen bij de vondsten zijn ongeveer overal gelijk.

Enkel Mere heeft een opvallend hoger percentage. Bij de wanden daarentegen valt

Mere terug op met een heel laag percentage in vergelijking met de rest die

evenwaardig zijn aan elkaar.

Voor de onbepaalde knikken zijn er van drie sites gegevens beschikbaar, die alledrie

nog tamelijk ver uit elkaar liggen. Bij de bodems valt context 1 van ST-Martens-

Latem op door zijn heel laag aantal.

Bij de oppervlaktebehandeling van de fijnwandigen is er enkel een vergelijking

mogelijk tussen de percentages van de versiering. De verschillen tussen de zeven sites

liggen hier verder uit elkaar. Beide contexten in ST-Martens-Latem vallen op door

hun erg laag percentage. De grove scherven hebben meer vergelijkingsgegevens.

Page 78: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

73

De geëffende groep heeft op de Kemmel een hoog percentage in vergelijking met de

andere sites die evenwaardig zijn aan elkaar.

In de besmeten groep zijn er twee uitschieters, Mere en context 2 van ST-Martens-

Latem. De rest schommelt rond de 50%.

Bij de versierde scherven, heeft Houplin-Ancoisne een hoog percentage, de anderen

liggen dichter bij elkaar.

De ruw geëffende groep heeft vier beschikbare gegevens voorhanden. Daarvan

kunnen twee groepen gevormd worden. Enerzijds Evergem en de eerste context van

St-Maartes-Latem en anderzijds de tweede context van ST-Martens-Latem en

Kemmel.

Naar de versieringsvormen kan enkel gekeken worden bij de grofwandigen. Er zijn

gegevens beschikbaar van Berlare, Houplin-Ancoisne, Mere en Vosselare. Er zijn

geen bijzonderheden bij de groeven.

Voor de vingertopindrukken kan de site Vosselare niet gebruikt worden. Daar werden

de vingertop- en nagelindrukken samengeteld. Enkel Mere trekt hier de aandacht met

en percentage die ongeveer de helft hoger ligt dan de rest.

Voor de nagelindrukken kunnen we enkel vergelijken tussen de Kemmel en Houplin-

Ancoisne. Er is een opvallend groot verschil. In de Kemmel zijn er praktisch geen

aanwezig terwijl het in Houplin-Ancoisne toch bijna 1/5 uitmaakt.

Het is niet altijd gemakkelijk om de gegevens met elkaar te vergelijken. Aangezien er

niet van iedere site alles beschikbaar is, is het niet mogelijk om een algemeen beeld te

vormen. Ten gevolge van de manier waarop sommige studies zijn geplubliceerd is er

duidelijk een beperktheid voor de interpretatie. Bij sommige sites zijn de gegevens

over het aardewerk per structuur genoteerd.

De uitgebreide gegevens van de Kemmel in verband met de decoratie en

oppervlaktebehandeling kunnen eventueel zorgen voor verder onderzoek.

Mijn studie van K74/69 zou interessant zijn als ze getoetst wordt aan het ander

materiaal van de Kemmel. De bekomen informatie zou meer waarde hebben als het

een tottal beeld van de site zou weergeven.

Page 79: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

74

AFBEELDINGEN

Afb. 2 : Zicht op de Kemmel

Afb. 3: Kemmelberg, plan:

Page 80: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

75

A: plateau met de bergvesting

B: situering van de grafheuvel

Afb. 4: Geologische opbouw doorsnede de Kemmelberg

Page 81: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

76

Afb. 5: kaart: Verspreiding Kemmelwaar

1.Kemmelberg/2.Kooigem-Bos/3.Elversele/4. Kesselberg/

5. Hove/6.Wange/7.Lille/8.Houplin-Ancoisne/9.Thiverny

Page 82: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

77

Afb. 6: Voorbeeld van Kemmelwaar

Page 83: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

78

Afb. 7 : K74/69, noordprofiel

Page 84: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

79

Afb. 8: K74/69, zuidprofiel

Page 85: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

80

Afb. 9: K74/69, westprofiel

Page 86: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

81

Afb. 10: K74/69, oostprofiel

Page 87: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

82

Afb. 11 : deel uit het dagboek van Van Doorselaer, sleufopbouw:a

Afb. 12 : deel uit het dagboek van Van Doorselaer, sleufopbouw:b

Page 88: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

83

Afb. 13 : deel uit het dagboek van Van Doorselaer, sleufopbouw:c

Afb. 14 : Fiche van Van Heeringen

Page 89: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

84

Afb. 15: Profielsecties, klassen van hoeken

Page 90: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

85

Afb. 16: Fiche

Afb. 17: Voorbeeld van een besmeten scherf

Page 91: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

86

Afb. 18: Voorbeeld van een geëffende scherf

Afb. 19: Voorbeeld van kamversiering

Page 92: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

87

Afb. 20: Voorbeeld van geometrische versiering

Afb. 21 : Voorbeeld van de dikte van een grove scherf/dikwandige scherf

Page 93: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

88

Afb. 22: Voorbeeld van een fijne scherf

Page 94: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

89

BIBLIOGRAFIE

Bourgeois I., De Swaef W. & Bourgeois J. 1998. Bewoningssporen uit de vroege La

Tène- en de Gallo-Romeinse periode aan de Jeruzalemstraat te Mere (Erpe-Mere),

VOBOV-info 48: 2-14.

Bourgeois I., Leman-Delerive G., Révillion S. et al 2003. Houplin-Ancoisne: un

aménagement d‟accès à la rivière pendant l‟époque gauloise?, Revue du Nord-

Archéologie de la Picardie et du Nord de la France 353: 51-88.

Bourgeois J., Parmentier F., Rommelaere J. et al 1989. Noodopgravingen in de

landelijke nederzettingen uit de late ijzertijd, de Gallo-Romeinse periode en de late

middeleeuwen te Evergem-Spoorwegstraat, VOBOV-info 34-35: 28-41.

Bourgeois J., De Mulder G. & Putman J-L. 2006. De Kemmelberg – The

Kemmelberg De Kemmelberg en verwante elitesites in Centraal en West-Europa

(6de-5de eeuw) : perspectieven voor toekomstig onderzoek. The Kemmelberg and

related elite sites in Central and Western Europe (6th-5th Century): perspectives for

future research, Ieper-Kemmel, 11-12 september 2006, Brussel:1-46.

Cuncliffe B. 1997. The ancient Celts, Oxford: Oxford University Press

De Clercq W. & De Mulder G. 1998. Vroege La Tène-bewoning in de vallei van de

Kale te Vosselare-Meerskant (gem. Nevele, prov. O-Vl.): materiaalstudie en situering

in het regionale nederzettingspatroon, Lunula. Archaeologia Protohistorica VI: 67-

74.

De Clercq W. & De Mulder G. 1999. Een vroeg La Tène-nederzetting nabij de

Schelde. Archeologisch noodonderzoek in de verkaveling kerkveld te Berlare,

VOBOV-info 49: 20-37.

De Ceunynck R. 1993. De West- en Frans-Vlaamse Heuvels, West-Vlaamse

Archaeologica 9: 7-23.

Page 95: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

90

De Mulder G. & Putman J.-L. 2006. Een status quaestionis van het archeologisch

onderzoek op de Kemmelberg, in Bourgeois J., De Mulder G. & Putman J-L. 2006.

De Kemmelberg – The Kemmelberg De Kemmelberg en verwante elitesites in

Centraal en West-Europa (6de-5de eeuw) : perspectieven voor toekomstig onderzoek.

The Kemmelberg and related elite sites in Central and Western Europe (6th-5th

Century): perspectives for future research, Ieper-Kemmel, 11-12 september 2006,

Brussel: 19-23.

Haywood J. 2005. De Kelten: De geschiedenis van een Europees volk, Pearson

Eduction

Leman-Delerive, G. & Van Doorselaer A. 1993. Over Kelten en Belgen De heuvels

in de periode van de metaaltijden, West-Vlaamse Archaeologica 9: 38-60.

Moscati S., Frey O., Kruta V. et al 1991. The Celts, Thames and Hudson

Roumegoux Y. & Termote J. et al 1993. Kemmel-Cassel, de vroegste

bewoningsgeschiedenis van de Vlaamse heuvels, West-Vlaamse Archaeologica 9: 1-

86.

Van Daele K, 2002. Onderzoeken van chronologische en regionale verschillen door

middel van aardewerkkwantificatie en statistiek: enkele Oost-Vlaamse La Tène-

contexten nader bekeken, Lunula. Archaeologia Protohistorica X: 51-56.

van den Broeke P.W. 1987. De dateringmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-

Nederland. In: van der Sanden W.A.B. & van den Broeke P.W. et al, Getekend Zand.

Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen. Waaldre: 23-52.

Van Doorselaer A. 1971. Inleidende beschouwingen over de Kemmelberg na drie

opgravingscampagnes, in Handelingen van het XLIe Congres van de Federatie van

de Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België Mechelen 1970,

Mechelen: 13-30.

Van Doorselaer A. & De Meulemeester J. & Putman J.-L. 1974. Resultaten van 6

opgravingscampagnes op de Kemmelberg, Archaeologica Belgica 161: 5-33.

Page 96: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

91

Van Doorselaer A. 1975. De ijzertijdversterking op de kemelberg, Archaeologica

Belgica 177: 25-27.

Van Doorselaer A. & De Meulemeester J. 1976. Een kunstmatige heuvel te

dranouter (Kemmelberg) 186: 29-33.

Van Doorselaer A. 1976. De ijzertijdversterking op de Kemmelberg, Archaeologica

Belgica 186: 25-28.

Van Doorselaer A., Putman R., Van der Gucht K. et al 1987. De Kemmelberg, een

Keltische bergvesting, Westvlaamse archeologisch monografieën III, Kortrijk.

Van Doorselaer A. & Bourgeois J. 1996. Van boeren en adelijke heren. Sociale

differentatie in de Ijzertijd ca. 750 v. Chr. -Romeinen, In Van Roeyen J.-P. 1996, Uit

Vlaamse bodem-10 jaar archeologische verhalen, Sint-Niklaas

Van Doorselaer A. & Decock S. 2005. 30 jaar archeologie in West-Vlaanderen/30

jaar V.O.B.O.W., Rumbeke: V.O.B.o.W.

Van Heeringen R.M. & Van Trierum M.C. 1981. The Iron Age in the Western

Netherlands I: Introduction and Method of Pottery Description, Berichten R.O.B.:

347-353.

Van Heeringen R.M. 1987. The Iron age in the western Netherlands II: Site

catalogus and pottery descriptor mag sheet I, Berichten R.O.B.: 39-89.

Van Heeringen R.M. 1989. The Iron Age in the Western Netherlands V: Synthesis,

Berichten R.O.B.: 69-255.

Vermeulen F. 1989. Kelten, Romeinen en Germanen tussen Leie en Schelde:

archeologische vondsten in Sint-Maartens-latem en het zuiden van de Vlaamse

Zandstreek, Scholae Archaeologica 10: 7-85.

Page 97: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

92

HERKOMST VAN AFBEELDINGEN

Afb. 1: eigen vergelijkingstabel (p.67)

Afb.2: s.n. s.d. Figuren deel 2 Retrieved July 28, 2008 from

http://www.westvlaanderen.be/leefomgeving/website%20de%20bergen/figuren/Deel

%202/p%2060%20vorm%20Kemmelberg.jpg (p.6)

Afb. 3: Van Doorselaer A., Bourgeois J. 1996. Van boeren en adelijke heren. Sociale

differentatie in de ijzertijd: 37. (p.6)

Afb. 4: De Ceunynck 1993. De West- en Frans-Vlaamse Heuvels: 11. (p.8)

Afb. 5: Van Doorselaer A. & Decock S. 2005. 30 jaar archeologie in West-

Vlaanderen: 43. (p.13)

Afb. 6: eigen foto (p.21)

Afb. 7: K74/69, noordprofiel: opgravingtekeningen (p.23)

Afb. 8: K74/69, zuidprofiel: opgravingtekeningen (p.23)

Afb. 9: K74/69, westprofiel: opgravingtekeningen (p.23)

Afb. 10: K74/69, oostprofiel: opgravingtekeningen (p.23)

Afb. 11 : dagboek van Van Doorselaer (p.24)

Afb. 12 : dagboek van Van Doorselaer (p.25)

Afb. 13 : dagboek van Van Doorselaer (p.25)

Afb. 14: Van Heeringen R.M. & Van Trierum M.C. 1981. The Iron Age in the

Western Netherlands I: Introduction and Method of Pottery Description: 350. (p.27)

Page 98: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

93

Afb. 15: Van Heeringen R.M. & Van Trierum M.C. 1981. The Iron Age in the

Western Netherlands I: Introduction and Method of Pottery Description: 349. (p.27)

Afb. 16: eigen fiche (p.29)

Afb. 17: eigen foto (p.31)

Afb. 18: eigen foto (p.31)

Afb. 19: eigen foto (p.31)

Afb. 20: eigen foto (p.32)

Afb. 21 : eigen foto (p.32)

Afb. 22 : eigen foto (p.32)

Page 99: Onderzoek naar de oppervlaktebehandeling van het aardewerk ......ik ook Guy Demulder, die me nuttige tips, uitleg en hulp gaf. Verder wil ik ook Suzy Decock, verantwoordelijke van

94

FIGURENLIJST

fig. 1: Verhouding aantal scherven

fig. 2: Verhouding zeer fijn en fijne scherven versus grofwandige scherven

fig. 3: Verhouding profielsecties van de zeer fijne scherven

fig. 4: Verhouding profielsecties van de fijne scherven

fig. 5: Verhouding profielsecties van de zeer fijne en de fijne scherven samen

fig. 6: Verhouding profielsecties van grove scherven

fig. 7: Oppervlaktebehandeling zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 8: Geëffend, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 9: Glad, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 10: Versierd, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 11: Besmeten, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 12: Ruw geëffend, verhouding profielsecties van de zeer fijn- en fijnwandige

scherven

fig. 13: Oppervlaktebehandeling grofwandige scherven

fig. 14: Glad, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

fig. 15: Ruw geëffend, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

fig. 16: Besmeten, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

fig. 17: Versierd, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

fig. 18: Geëffend, verhouding profielsecties van de grofwandige scherven

fig. 19: Verhoudingen versieringsvormen bij de zeer fijne en fijne scherven

fig. 20: Lineaire versiering bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 21: Groeven bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven

fig. 22: Lineaire versiering bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven: uitdieping

fig. 23: Groeven bij de zeer fijn- en fijnwandige scherven: uitdieping

fig. 24: Verhoudingen versieringsvormen bij de grove scherven

fig. 25: Lineaire versiering bij de grofwandige scherven

fig. 26: Groeven bij de grofwandige scherven

fig. 27: Lineaire versiering bij de grofwandige scherven: uitdieping

fig. 28: Groeven bij de grofwandige scherven: uitdieping

fig. 29: Verhouding beschilderd aardewerk