Onderzoek doen: 20474 EXKAT Deel 1 Onderzoe · MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN 5 2.1 Persoonlijke en...

29
Onderzoek doen MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN Vaardigheden en benaderingswijzen Gerard Ruijs Theo Schuurman Theo Rijpkema

Transcript of Onderzoek doen: 20474 EXKAT Deel 1 Onderzoe · MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN 5 2.1 Persoonlijke en...

Onderzoek doen

MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN

Vaardigheden en benaderingswijzen

Gerard Ruijs

Theo Schuurman

Theo Rijpkema

1. SOCIALE BEÏNVLOEDING 3

2. MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN 52.1 Persoonlijke en maatschappelijke kwesties 52.2 Belangentegenstellingen 5

3. DE INVALSHOEKEN 83.1 De sociaaleconomische invalshoek 83.2 De sociaal-culturele invalshoek 83.3 De politiek-juridische invalshoek 93.4 De vergelijkende invalshoek 103.5 Relatie tussen de invalshoeken 10

4. HET ANALYSESCHEMA 15

5. ONDERZOEK DOEN 175.1 Het politieonderzoek 175.2 Hypothese en variabelen 185.3 Deelvragen 195.4 Onderzoeksmethoden: informatie zoeken 215.5 Afsluiting van het onderzoek 245.6 Case: humanisme en opvoeding 25

6. OORZAAK OF ALLEEN MAAR SAMENHANG? 28

2

INHOUDSOPGAVE

Dit bestand mag in onderwijssituaties worden vermenigvuldigd voor leerlingen.Deze regeling geldt tot augustus 2008.

Maatschappijleer is gebaseerd op een aantal socialewetenschappen. Dit zijn met name de sociologie en politi-cologie, maar er komen ook aspecten uit de antropologie ende sociale psychologie aan de orde. Deze wetenschappenhebben met elkaar gemeen dat zij het gedrag van groepenmensen bestuderen. Sociologen en politicologen bekijkenverschillende manieren van samenleven vooral in westerselanden. Antropologen kijken meer naar niet-westersesamenlevingen. Sociaal-psychologen bekijken vooral heteffect van groepen op het gedrag van het individu.

Een voorbeeld van het laatste is een experiment van deAmerikaanse psycholoog Asch. Er zitten naast de onder-zoeker steeds zeven studenten in een kamer, waarvan éénde proefpersoon is van wie men het gedrag onderzoekt.De studenten krijgen steeds twee kaarten naast elkaar tezien, en moeten vervolgens zeggen welke lijn op kaart Beven lang is als de lijn op kaart A.

Als de proefpersonen alleen zijn met een onderzoeker,maken ze geen fouten. De vraag is hoe mensen zichgedragen als ze worden beïnvloed door anderen. Vooraf is met de zes anderen afgesproken dat ze eensge-zind en onbewogen een verkeerd antwoord geven. Hoereageren nu de enkele proefpersonen in het experimentdie niets van deze afspraken weten? De antwoorden vande andere zes zijn duidelijk in strijd met hun eigen waar-neming. Passen de proefpersonen zich aan of niet?

Asch heeft dit experiment 123 keer herhaald: 76 procentvan de proefpersonen sloot zich ten minste één keer aanbij het onjuiste oordeel van de meerderheid; 58 procentpaste zich twee of meer keren aan de mening van demeerderheid aan. Vervolgonderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de drukvan een groep onbekenden het grootst is. In vrienden-groepen lijkt de angst kleiner om onmiddellijk sociaalafgewezen te worden. Ook de groepsgrootte lijkt hier vaninvloed te zijn. De druk om zich aan te passen neemt toeals de groep groter wordt, vanaf ongeveer zes à zevenpersonen.

Men heeft dit soort experimenten in allerlei vormengedaan en herhaald. In Nederland heeft men enkelejaren geleden een experiment gedaan, waarbij niets -vermoedende proefpersonen dachten dat zij mee -werkten aan een sollicitatieprocedure. Hun opdrachtwas de ‘sollicitanten’ te kleineren, zodat de zogenaamdewerkgever kon bepalen of de sollicitanten genoeg stress-bestendig waren. In werkelijkheid werden niet de sollici-tanten onderzocht, maar werd bekeken hoever de proef-personen met hun treiterijen zouden gaan. Er werdbijvoorbeeld gekeken of zij in tweetallen verder gingen

3

A B

Figuur 1

1SOCIALE BEÏNVLOEDING

De psycholoog Zimbardoheeft ooit een rollenspelvan twee weken willendoen met een groep stu-denten. Een aantal vanhen kreeg de rol van be-waker; de anderen speel-den gevangenen. De ‘be-wakers’ leefden zich na kor-te tijd zo sterk in hun rol in entraden hun ‘gevangenen’ met zoveel geweld en intimidatie tegemoet, dat het experiment nazes dagen moest worden beëindigd. Zimbardo zelfvond het verschrikkelijk wat hij te zien kreeg: de meer-derheid van de deelnemers was echt veranderd in ‘ge-vangene’ of ‘bewaarder‘.

Gevangenen en bewakers

met kleineren dan in hun eentje. Telkens blijkt bij ditsoort experimenten dat de invloed van andere mensenop de proefpersonen groot is, zelfs veel groter dan je zouverwachten. Gedrag van mensen wordt niet alleen beïnvloed doorandere mensen, maar ook door ‘omgevingsfactoren’zoals de sociale positie of de rol die je inneemt tenopzichte van anderen.

Sociaal milieu, de sociale positie, de status die je hebt, detijd, de plaats waar je leeft, de waarden en normen van

een bepaalde cultuur, de sociale controle, de economi-sche omstandigheden: het zijn allemaal factoren dievolgens sociale wetenschappers het menselijk gedragbeïnvloeden. De vraag is welke factoren op welke manieren in welke mate het menselijk gedrag beïnvloeden. Webedoelen hierbij niet dat het gedrag van mensen volledigwordt bepaald en voor honderd procent voorspelbaar is.Het gaat erom te kijken hoe mensen waarschijnlijkzullen reageren op grond van hun achtergrond.

4

In de tekst komen enkele onderzoeken aan de orde, waarmee de sociale beïnvloeding van mensen isgemeten. Verzin zelf een onderzoeksopzet om te meten hoe mensen elkaar kunnen beïnvloeden.Beschrijf de onderzoekssituatie zo precies mogelijk: geef aan wat en hoe er gemeten wordt.

OPDRACHT

Een willekeurig voorbeeld van voorspelbaar gedrags-verschil is dat mensen in Nederland elkaar aankijkenals ze met elkaar spreken. Dat is ook een teken vaneerlijkheid en beleefdheid. In andere landen kan hetjuist onbeleefd en brutaal zijn als je een meerdere aan-kijkt. Daar wordt bijvoorbeeld een leraar nooit recht inzijn gezicht aangekeken. In een multiculturele samen-leving kan dat tot misverstanden leiden tot aan derechtbank toe.Een ander voorbeeld is dat Nederlanders zich overal te-gen zullen verzekeren, zodat ze bij tegenslag niet afhan-kelijk worden van anderen, zoals hun familie. In anderelanden vertrouwt men er juist op dat familie bij tegen-slagen altijd voor je klaar zal staan. Het jezelf verzeke-ren tegen allerlei tegenspoed zou daar als een gebrekaan vertrouwen kunnen worden opgevat.

Gedragsverschillen

Als ik het voor het zeggen had… Het lijkt mooi om precieste kunnen doen wat je wilt, maar in de praktijk is datonmogelijk. Alleen op een onbewoond eiland kunnen men -sen volkomen vrij zijn. Zodra mensen samenleven, moetenzij rekening met elkaar houden. Op een onbewoond eilandzou je de hele nacht muziek kunnen maken of met een auto200 km per uur kunnen rijden. In een stad kan dat niet: devrijheid van de een botst dan met de rechten van anderen.Daarom worden in ieder samenleving regels vastgesteld.

In Nederland worden de regels democratisch vastgesteld.Dat wil zeggen dat iedere volwassen burger in ons landin principe evenveel te vertellen heeft. Nu is het natuur-lijk niet mogelijk om over alle onderwerpen een geza-menlijke vergadering te beleggen. Daarom dragen deburgers hun beslissingsrecht over aan anderen: zij kiezenpersonen, politici, die namens hen beslissingen nemen.Dit overdragen wordt ook wel delegeren genoemd.

2.1 PERSOONLIJKE EN MAAT-SCHAPPELIJKE KWESTIES

Burgers delegeren hun beslissingsrecht uiteraard niet inalle kwesties. De meeste vraagstukken waarmee ze temaken hebben zijn persoonlijke kwesties. Voorbeeldenvan persoonlijke vraagstukken zijn: Hoe belangrijk is geld in mijn leven? Hoeveel geld geven we uit aan vakan-ties? Zal ik eerst gaan samenwonen voordat ik gatrouwen? Wil ik graag kinderen? Op welke manier kan ikhet beste mijn kinderen opvoeden? Over dit soort zakennemen burgers zelf beslissingen.

Het delegeren van beslissingen gebeurt met name bijmaatschappelijke vraagstukken. Een maatschappelijkvraagstuk is een probleem dat meer groepen in de samen-leving raakt en dat door een gemeenschappelijke aanpakopgelost moet worden. Je kunt dan denken aan de drugs-problematiek, de milieuproblematiek, de toenemendeagressie, enzovoort.Soms kan een persoonlijk vraagstuk een maatschappe-lijke kwestie worden. Een voorbeeld. Mensen die hun kinderen vanuit eenbepaalde religieuze overtuiging opvoeden, willen graagdat het onderwijs bij deze opvoeding aansluit. De maat-schappelijke vraag is dan wanneer dergelijke scholenmogen worden gesticht, aan welke eisen zij moetenvoldoen en welke vrijheid deze scholen hebben. Mogenscholen die vanuit hun religieuze overtuiging homosek-sualiteit afwijzen, weigeren om homoseksuele leer-krachten aan te stellen? Of is de vrijheid van de schoolondergeschikt aan de Grondwet, die discriminatie opgrond van seksuele geaardheid verbiedt?

2.2 BELANGENTEGENSTELLINGENHet bestuderen van maatschappelijke vraagstukken iseen handig hulpmiddel om erachter te komen wat we nuwerkelijk belangrijk vinden in onze samenleving. Een voorbeeld. Niemand betaalt graag belasting. En als

5

2MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN

TILBURG – Burgemeester Stekelen -burg van Tilburg heeft gisteren openlijkscherpe kritiek geuit op de groep wel-gestelde Vughtenaren die vorige weekhet voormalig blindeninstituut Steffen-berg voor 3,7 miljoen gulden kocht omte voorkomen dat er asielzoekers in het pand worden gehuisvest. “Brabantis gemaakt voor alle Brabanders, maarook voor andere Nederlanders en

mensen die elders geen plaats hebben,”zei Stekelenburg tijdens de openingvan het nieuwjaarsconcert van de pro-vincie Noord-Brabant in Tilburg. “Laat democratische besluitvorming de basis zijn voor de manier waarop weonze ruimte en huisvesting toewijzenen laat niet alleen de portemonnee beslissend zijn. Ook al zit daar 3,7 miljoen in.”

Burgemeester boos op miljonairs Vught

HEERLEN - De gemeenteHeerlen wil de nieuwe tippel -zone gaan privatiseren. Het Col-lege van Burgemeester en Wet-houders denkt daarbij aan eenstichting als beheerder van denieuw geplande zone. VolgensHeerlen is het instel len van eenprivate tippelzone een unicumin Nederland. Het Heerlens Col-

lege stelt de gemeenteraad voorde tip pel zone continu te latenbewaken door vier politiemen-sen. De beheerder zal in overlegmet de gemeente de huis regelsvoor het terrein vaststellen endoen naleven. Zo mogen bezoe-kers niet meer dan drie rondjesrijden en mag er slechts éénklant in de auto zitten.

Heerlen wil privatiseringnieuwe tippelzone

er betaald moet worden dan graag zo weinig mogelijk.Toch ziet bijna iedereen de noodzaak van belastingen welin. Waar moeten anders bijvoorbeeld de politie, deaanleg van dijken, de gezondheidszorg en het onderwijsvan betaald worden?

In dit geval zijn er dus tegenstrijdige belangen. De over-heid zal daarom aan de ene kant de belastingen niet zohoog maken dat mensen in financiële problemenkomen. Aan de andere kant moet er voldoende geld zijn

om de belangrijkste openbare voorzieningen te regelen,zodat de bevolking tevreden blijft.

Bij tegenstrijdige belangen vindt er een afweging plaatsaan de hand van:

• de verschillende meningen en opvattingen over deproblematiek, en

• de invloed die betrokkenen kunnen uitoefenen op debeslissers.

6

VRAGENIn de tekst staat uitgelegd wanneer we spreken van maatschappelijke kwesties.

1. Noem hieronder vier voorbeelden van maatschappelijke kwesties die nu spelen. Dat mag een korteomschrijving van een of meer woorden zijn, zoals ‘de terugdringing van het aantal aids-gevallen’ of ‘deuitbreiding van Schiphol’. Het moet echter wel duidelijk zijn om welk probleem het gaat. Om je op ideeën te brengen zie je hieronder een paar belangrijke thema’s, waarbinnen veelmaatschappelijke kwesties aanwezig zijn.

• gezondheidszorg;

• ruimtelijke ordening *);

• werk, arbeidsmarkt en werkgelegenheid;

• sociale uitkeringen;

• automatisering, computers;

• landbouw, veeteelt, visserij;

• multiculturele samenleving/asielbeleid;

• massamedia (radio, krant, tv);

• criminaliteit en rechtspraak.

*) Ruimtelijke ordening is alles wat te maken heeft met de planning van woonwijken, wegen, bedrijven, spoorwegen, vliegvelden, enzovoort.

2. Kies nu twee van de door jou genoemde maatschappelijke kwesties uit, en noteer voor elk van de twee:

• welke groepen, instanties, enzovoort betrokken zijn bij de kwestie;

• wat de belangen zijn van elke betrokken groep, instantie, enzovoort;

• welke waarden, normen of idealen een rol spelen.

3. Kies opnieuw twee van de vier door jou genoemde maatschappelijke kwesties uit en geef daarover jeeigen mening in telkens honderd woorden.

7

MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN

Van onze verslaggeverLIVERPOOL

24 maart 1997. Liverpool-spelerRobbie Fowler deed gisteren ietswat zelden voorkomt in de sport.Hij wist in de wedstrijd tegen Ar-senal door de verdediging heen tebreken maar kwam te vallen inhet strafschopgebied.De scheidsrechter wees resoluutnaar de stip: strafschop. En toen

gebeurde er iets opmerkelijks. Demeeste voetballers zouden blijzijn met zo’n cadeautje van descheidsrechter, maar Fowler niet.Met zijn handen in de lucht liephij naar de scheidsrechter toemet de mededeling: “Het is geenpenalty, ik struikelde gewoon.”De scheidsrechter bleef echter bijzijn beslissing. Fowler nam daar-op zelf de strafschop, maar miste

door met opzet tegen de keeperaan te schieten. De wereldvoet-balbond FIFA noemde Fowler naafloop van de wedstrijd een voor-beeld voor andere voetballersvanwege zijn eerlijkheid.Zijn eigen club is minder geluk-kig met het gedrag en heeft despeler een boete gegeven.Liverpool won de wedstrijd ove-rigens met 2-1.

Voetballer weigert strafschop

KADERVRAGEN1. Waaruit bestaat de belangentegenstelling in deze kwestie?2. Welke argumenten en misschien wel vooroordelen zullen voor de miljonairs aanleiding zijn geweest

voor hun actie?3. Waarom is de opvang van asielzoekers een maatschappelijke kwestie?4. Wat is jouw mening in deze kwestie?

Burgemeester boos op miljonairs Vught

Heerlen wil privatisering nieuwe tippelzone

KADERVRAGEN1. Noem zo veel mogelijk redenen waarom het College van Burgemeester en Wethouders van Heerlen

meewerkt aan het instellen van een tippelzone.2. Door wie zullen er bezwaren aangevoerd worden tegen de activiteiten van de gemeente?3. Geef beargumenteerd je eigen mening.

KADERVRAGEN1. Welke norm heeft Robbie Fowler?2. Leg uit waarom deze norm strijdig is met zijn belangen.3. Waarom hebben de FIFA en de voetbalclub in dit geval tegen gestelde belangen?4. Wat vind je zelf van het gedrag van Robbie Fowler?5. Geef nog een voorbeeld van een situatie, waarbij iemands normen in tegenspraak zijn met zijn belangen.

Als we een maatschappelijk vraagstuk bekijken, zien we alsnel dat hierbij verschillende invalshoeken betrokken zijn.Je kunt kijken naar wetgeving, dat wil zeggen de juridischekant van de zaak, maar ook naar de opvattingen en debelangen van betrokkenen. Daarom vind je hier eerst een beschrijving van vier invals-hoeken die je bij veel kwesties kunt herkennen:

• de sociaaleconomische invalshoek;

• de sociaal-culturele invalshoek;

• de politiek-juridische invalshoek;

• de vergelijkende invalshoek.Bij het analyseren van maatschappelijke vraagstukkenmoet je gebruik kunnen maken van deze vier benaderings-wijzen.

3.1 DE SOCIAALECONO MISCHEINVALSHOEK

Bij deze invalshoek spelen materiële belangen een groterol: wie heeft financieel voor- of nadeel bij een bepaaldebeslissing? In Nederland wordt bijvoorbeeld regelmatiggesproken over de bestrijding van het fileprobleem. Eenvan de mogelijke oplossingen is rekeningrijden. Maar deinvoering daarvan is nadelig voor mensen die op eenplaats werken waar geen openbaar vervoer komt. Zij zijndus in de spits echt op een auto aangewezen. Als zij dekosten niet van hun baas vergoed krijgen, is dat niethelemaal eerlijk. Een ander voorbeeld. De hoogte van de AOW is vanbelang voor alle gepensioneerde inwoners vanNederland: zij moeten kunnen genieten van een onbe-zorgde oude dag. Maar aan de andere kant mag dehoogte van de AOW-uitkering niet te veel stijgen omdatde overheid anders in de problemen komt bij de finan-ciering ervan.

In onze samenleving spelen economische belangen eengrote rol. Daarom zul je bij praktisch elk maatschappe-lijk probleem de sociaaleconomische invalshoek moetengebruiken.

Bij sommige vraagstukken treffen de voor- of nadelenindividuele burgers of groepen burgers. In andere kwes-ties, zoals bij de invoering van de euro, zijn de belangenvan grotere eenheden aan de orde, zoals de overheid, dewerkgevers, de multinationals en de banken.Bij wereldproblemen, bijvoorbeeld het terugdringen vande luchtvervuiling, kijken we zelfs naar de verschillendebelangen die hele landen hebben.

3.2 DE SOCIAAL-CULTURELEINVALSHOEK

Behalve belangen zijn er natuurlijk ook allerlei opvat-tingen van mensen en groepen in het geding. Daaromzullen we bij de bestudering van een bepaalde kwestieook de normen en waarden van betrokkenen moetennagaan en beschrijven.

8

3DE INVALSHOEKEN

WAARDEN

Waarden zijn vaak collectieve uitgangspunten en principesdie mensen belangrijk vinden om na te streven. Alsiemand zegt dat iets mooi of lelijk, goed of fout, gunstigof ongunstig is, dan spreekt hij daarmee een waardeoor-deel uit. Een belangrijk deel van ons handelen wordtdoor deze waardeoordelen bepaald. Het vraagstuk vande verhoging van de AOW bijvoorbeeld, wordt nietalleen bepaald door financiële overwegingen. Een waar-deoordeel dat in deze kwestie mee kan spelen is bijvoor-beeld de opvatting dat ouderen, die hun hele levengewerkt hebben, recht hebben op een onbezorgde oudedag. Ook wanneer je iemand aardig, beleefd, eerlijk of luinoemt, spreek je een waardeoordeel uit. Als je bijvoor-beeld iemand lui noemt, betekent dit dat je veel waardehecht aan hard werken.

Waarden kunnen verschillen per:

• individu of groep. Waarden zijn vaak kenmerkendvoor de samenleving of groepering waarbinnenmensen leven. Sommige waarden worden door bijnaalle Nederlanders belangrijk gevonden, zoals eerlijk-heid. Andere waarden worden slechts door bepaaldegroepen belangrijk gevonden. Zo zullen ondernemersde waarde zelfstandigheid belangrijker vinden danarbeiders in loondienst; politiek linkse mensen zullenaan de waarde solidariteit meer belang hechten danrechtse mensen.

• plaats. Waarden zijn vaak plaatsgebonden. Zo is eenwaarde als ‘godsdienstig leven’ in een land als Iran veelbelangrijker dan in Nederland. En een waarde alsvaderlandsliefde zal bijvoorbeeld in een land dat instaat van oorlog verkeert veel belangrijker zijn dan ineen land dat eeuwenlang vrede heeft gekend.

• tijd. Waarden die vroeger hoog werden aangeslagen,zijn tegenwoordig soms minder belangrijk. Denk maareens aan de veranderde opvattingen ten aanzien vanabortus, euthanasie en de rol van seksualiteit.

NORMEN

Normen zijn vaak collectieve opvattingen over de manierwaarop je je op grond van een bepaalde waarde behoort tegedragen. Als je veel waarde hecht aan eerlijkheid(waarde) volgt daar als logisch gedrag uit dat je nietsteelt en dat je ook van anderen verwacht dat ze nietstelen (norm). Wanneer je tegen iemand zegt: ‘doe normaal’, betekentdit dat je vindt dat de ander zich niet gedraagt zoals hijzich behoort te gedragen. Een norm is dus een soort sociale verplichting. Mensencontroleren elkaar of ieder wel aan de normen voldoet:wanneer iemand zich niet volgens de normen gedraagt,volgt bestraffing in de vorm van afkeurende opmer-kingen, boetes of andere strafmaatregelen, uitlachen,uitsluiten en dergelijke. Als iemand zich wel aan denormen houdt, volgt beloning in de vorm van bijvoor-beeld goedkeuring, status of financieel voordeel.

Als je maatschappelijke kwesties vanuit de sociaal-cultu-rele invalshoek bekijkt, ga je na vanuit welke traditie,gewoonten en opvattingen er gehandeld wordt.

3.3 DE POLITIEK-JURIDISCHEINVALSHOEK

Bij deze derde invalshoek wordt bekeken hoe een kwestiejuridisch geregeld is, dat wil zeggen welke wetten er gelden en welke belangen hierbij het meest vertegen-woordigd zijn.

9

DE INVALSHOEKEN

Voordat een wet wordt vastgesteld, gaat er altijd een poli-tieke discussie aan vooraf, waarin de verschillendebelangen, waarden en normen tegen elkaar worden afge-wogen. Vaak leidt dat tot een compromis, dat wil zeggeneen oplossing die voor de meeste betrokken personenen/of groeperingen aanvaardbaar is.De luchtvervuiling in de stedelijke gebieden kan bijvoor-beeld zeer effectief bestreden worden door het autover-keer te verbieden. Een dergelijk beleid zou echter opgrote weerstand stuiten. Niet alleen bij de mensen diebelang hebben bij autoverkeer, zoals transportbedrijvenen vertegenwoordigers, maar ook bij mensen die waarde

hechten aan de vrijheid om van een auto gebruik temaken. Daarom zoekt de overheid naar oplossingen dievoor de meeste mensen aanvaardbaar zijn: het rijden inde spits wordt duurder gemaakt, mensen die carpoolenworden financieel beloond. Als een politiek compromis is vastgelegd in een wet,wordt iedereen geacht zich aan deze wet te houden.

3.4 DE VERGELIJKENDE INVALSHOEK

De vergelijkende invalshoek is een veelomvattende bena-deringswijze. Je analyseert daarmee hoe een samenlevingverandert in de loop der tijd én verschilt van anderesamenlevingen die zich elders op de wereld bevinden.Het is dus een combinatie van historische en (sociaal-)geografische elementen. Daarom spreken sommigen vande historisch-geografische invalshoek.

3.5 RELATIE TUSSEN DE INVALSHOEKEN

De vierde, vergelijkende (of: historisch-geografische)invalshoek is sterk verbonden met de drie andere invals-hoeken. Er wordt namelijk gekeken naar respectievelijksociaaleconomische, politiek-juridische en sociaal-cultu-rele verschillen met andere samenlevingen vroeger en nu. Om dit verband duidelijk te maken geven we hierna een case over de veranderde positie van vrouwen in onsland.

10

Sinds 1996 is in Nederland een nieuwe wet op de orgaandonatie van kracht. Bij de totstand komingvan deze wet was de vraag hóé de bevolking om toestemming moet worden gevraagd om hunorganen na hun overlijden ter beschikking te stellen. Sommigen wilden een systeem waarbij ervanuit wordt gegaan dat je akkoord gaat, tenzij je aangeeft geen toestemming te willen geven: JA,TENZIJ. Anderen vinden dat orgaandonatie alleen mogelijk is als mensen juist uitdrukkelijktoestemming hebben gegeven: NEE, TENZIJ. Uiteindelijk is ervoor gekozen om alle inwoners eenverklaring te laten invullen of zij na hun overlijden hun organen ter beschikking willen stellen. Voordegenen die niets invullen, beslissen de nabestaanden.

KADERVRAGEN1. Welke verschillende belangen spelen bij deze kwestie een rol?2. Noem een argument dat de aanhangers van het ‘ja, tenzij-uitgangspunt’ kunnen hebben.

Noem ook een argument voor ‘nee, tenzij’.3. Wat vind je van de gekozen oplossing?4. Geef aan hoe de kwestie van de orgaandonatie bekeken kan worden vanuit elk van de vier

invalshoeken. Behandel elke invalshoek in een paar zinnen.

ORGAANDONATIE

11

DE INVALSHOEKEN

Een tijdje geleden ontsloeg een Amsterdamse huisarts zijn assistente omdat zij een hoofddoekje droeg. De rechter vond het ontslag onrechtmatig omdat de huisarts discrimineerde. Een vrouw schreef een briefnaar een tijdschrift waarin zij de huisarts gelijk gaf. Ze schreef onder andere: “Ik heb geen bezwaar tegenhet dragen van een hoofddoekje op straat, in winkels of door kinderen op school. Maar bij een huisartsligt dat anders. De doktersassistente laat met het hoofddoekje zien dat ze traditioneel islamitisch is. Datbetekent dat ze sterke waarde hecht aan de voorschriften uit de Koran. Iedereen weet dat strengislamitische mensen seks voor het huwelijk, de pil, condooms en abortus afwijzen. En daar zit voor mijnou het probleem. Stel dat je met je dokter een vertrouwelijk gesprek wilt over bijvoorbeeld de pil, eengeslachtsziekte of homoseksualiteit. Je moet je dan eerst melden bij de doktersassistente en voelt je doorhet hoofddoekje niet meer vertrouwd. Je zit dan niet meer op je gemak in de wachtkamer.”“Natuurlijk is hier geen sprake van discriminatie. Ik heb ook niets tegen het islamitisch geloof. Ik heballeen bezwaar tegen het dragen van een hoofddoekje omdat patiënten daardoor niet meer vrij zijn omhun persoonlijke problemen aan de huisarts te vertellen.”

KADERVRAGEN1. Wat was de aanleiding voor de brief van de vrouw?2. Welke conclusie trekt de vrouw uit het feit dat de assistente een hoofddoekje draagt? Vind je die

conclusie terecht?3. Geef argumenten tegen het ontslag van de vrouw.4. Denk je dat de vrijheid van patiënten in gevaar komt?5. De vrouw schrijft: “Natuurlijk is hier geen sprake van discriminatie.” Ben je het met haar eens?6. Geef aan hoe de kwestie van de hoofddoekjes bekeken kan worden vanuit elk van de vier

invalshoeken. Behandel elke invalshoek in een paar zinnen.

Cursussen voor spijbelende kinderen bestaan al langer. Hetministerie van Justitie vond het raadzaam ook een cursus voorouders te ontwikkelen, omdat zij bij uitstek effectief kunnenoptreden als hun kind niet naar school gaat.De cursus is niet bedoeld voor ouders die hun kinderen ‘luxe latenspijbelen’ vanwege een vakantie in schooltijd. Deze ouders lopen nogsteeds de kans een boete te krijgen.Tijdens de cursus wordt een video getoond om de ouders te laten ziendat ook kinderen die niet spijbelen wel eens moeite hebben om naarschool te gaan. Ook toont een video een leerling die zijn rapportprobeert achter te houden en manieren hoe je als ouder daarop kuntreageren.Het tegengaan van regelmatig spijbelen is van groot belang omdathet vaak de voorbode is van crimineel gedrag. Het rondzwerven opstraat brengt spijbelaars in contact met lotgenoten en ‘verkeerdevriendjes’.

LEIDEN. Ouders van spijbelendekinderen lopen het risico te wor-den veroordeeld tot het volgenvan een antispijbelcursus. Bij derechtbank in Breda begint eenexperiment met deze alternatievestraf die in de plaats komt vaneen boete.

Antispijbelcursus voor ouders

KADERVRAGEN1. Wat is het probleem, wie zijn erbij betrokken?2. Gaat het hier om een maatschappelijke kwestie of om een persoonlijk probleem van ouders met

spijbelende kinderen?3. Welke belangen spelen mee bij de betrokkenen?4. Wat zegt de Leerplichtwet over verzuim?5. Wat vind je van de aangedragen oplossing? Denk je dat een dergelijke cursus effect heeft?

Waarom wel/niet?

HOOFDDOEKJES OP HET WERK

12

Verandering in opvattingenDe inrichting van de maatschappij, vast-

gelegd in wetten, weerspiegelt niet alleen deomstandigheden, maar ook de opvattingenvan de leden van die maatschappij. Dieopvattingen veranderen mét de mogelijk-heden die een samenleving heeft. Welichten dat toe aan de hand van de veran-derde positie van vrouwen.

De jaren vijftigIn 1957 vonden de meeste mensen in

Nederland het logisch dat gehuwdevrouwen geen eigen pensioen kregen. Degangbare opvatting was dat het de taak vande man was om vrouw en kinderen teonderhouden. Gehuwde vrouwen hoordenzich in eerste instantie te wijden aan hethuishouden en de verzorging van dekinderen. En meestal deden zij dat ook. DeAOW-regeling sloot opdeze situatie aan. Slechtsweinig gehuwde vrouwenwerkten buitenshuis.Vrouwelijke ambtenarenwerden ontslagen als zijtrouwden. En als(gehuwde) vrouwen welbuitenshuis werkten,verdienden zij minderdan hun mannelijkecollega’s.

Er waren niet veelmensen die dat onrecht-vaardig vonden: gehuwdemannen moesten vanhun loon een gezinonderhouden, gehuwdevrouwen hoefden datniet. Het werd in die tijdzelfs als een verworven-heid gezien datgetrouwde vrouwen niet hoefden tewerken. Dat is niet zo gek. Er waren nognauwelijks huishoudelijke apparatenontwikkeld, waardoor het werk zwaar was.Ook waren er nog geen betrouwbare anti-conceptiemiddelen op grote schaal beschik-baar, waardoor de gezinnen groot waren.Kortom, wie in de jaren vijftig huisvrouwwas, had daar méér dan een dagtaak aan. Indie situatie werd het als een verbeteringgezien dat gehuwde vrouwen zich volledigkonden wijden aan het huishouden en deopvoeding van de kinderen. Uiteraard wasook in die tijd niet iedereen het daar meeeens. Er zijn altijd vrouwen geweest die ietsanders wilden dan huisvrouw en moederzijn. Zij vormden echter een minderheid.

Het verschil in taken leidde ook tot eenverschil in machtspositie tussen mannen envrouwen. De man was het hoofd van hetgezin. Vrouwen moes ten bij hun huwelijkbeloven dat zij hun man zouden volgen.

Man en vrouw oefenden weliswaar geza-menlijk de ouderlijke macht uit, maar bijverschil van mening was de stem van deman doorslaggevend. Gehuwde vrouwenwaren bovendien ‘handelingsonbekwaam’:zij konden niet zelf standig juridische over-eenkomsten aangaan.

De jaren zestigIn de jaren zestig kwamen vrouwen in

toenemende mate in verzet tegen hunondergeschikte positie. De basis hiervoorwerd gelegd door technische ontwikke-lingen. In de jaren vijftig kwamen tal vanhuishoudelijke apparaten op de markt,zoals de wasmachine en de stofzuiger. Hetwerk van huisvrouwen werd hierdooraanzienlijk verlicht. Maar bovendienmaakte de ontwikkeling van ‘de pil’betrouwbare anticonceptie mogelijk. Als

oudedagsvoorziening was een groot aantalkinderen niet meer nodig. Met de pil werdhet ook mogelijk het aantal kinderen tebeperken.

De kleinere gezinnen hebben tweebelangrijke gevolgen gehad voor deNederlandse samenleving.

Op de eerste plaats leidden kleineregezinnen tot meer welvaart binnen hetgezin. In de grote gezinnen van voor envlak na de Tweede Wereld oorlog, gingenkinderen op hun veertiende jaar werken.Naarmate de welvaart toenam, kon hetgezin het zich veroorloven om de kinderenlanger onderwijs te laten volgen.

Op de tweede plaats veranderde hetperspectief van vrouwen ingrijpend. Hetmoederschap werd een keuze. En alsvrouwen voor het moederschap kozen, wasdat niet langer een levenslange dagtaak.Vrouwen konden ook buitenshuis gaan

werken. En mede doordat zij een betereopleiding hadden genoten, wilden steedsmeer vrouwen dat ook.

De opvattingen over wat rechtvaardigwas veranderden. Vrouwen eisten nietalleen recht op betaald werk, zij wilden ookdezelfde behandeling als hun mannelijkecollega’s. Als vrouwen hetzelfde werk dedenals hun mannelijke collega’s, waaromzouden ze er dan niet hetzelfde voorbetaald krijgen? En als vrouwen premiesbetaalden voor werknemersverzekeringen,waarom hadden zij dan geen recht op eenuitkering? Vrouwen wilden niet langerbeschouwd worden als afgeleide van deman, maar als zelfstandig individu. Datbetekende veranderingen op tal vanterreinen: op de arbeidsmarkt, in de wet -geving en niet in de laatste plaats binnens-huis. Want als vrouwen óók buitenshuis

werkten, waaromzouden dan nietmannen ook eendeel van het huis-houden en deverzorging van dekinderen voor hunrekening nemen?

NuVrouwen hebben

zich op allerleiterreinen georgani-seerd om de doorhen gewenste veran-deringen te bewerk-stelligen. En ze zijndaar tot op grotehoogte in geslaagd.Veel van de ideeënvan de vrouwenbe-weging zijn tegen-woordig gemeen-

goed, en zijn op hun beurt vastgelegd inwetten. Zo is de man niet langer het hoofdvan het gezin en werd in 1980 de Wet op deGelijke Behandeling van mannen envrouwen van kracht. Deze wet verbiedtwerkgevers onderscheid te maken tussenmannelijke en vrouwelijke werknemers. In1997 werd bij wet vastgelegd dat, als deouders dat wensen, kinderen de achter-naam van de moeder kunnen krijgen. Enhet eind van de wetsvoorstellen is nog nietin zicht. In 1995 werd een wetsvoorstelingediend om werknemers het wettelijkrecht te geven hun arbeidsduur teverkorten tot 32 uur per week. Deze wetmoest het mannen en vrouwen mogelijkmaken betaald werk buitenshuis beter tecombineren met de verzorging van huis-houden en kinderen. Uiteindelijk werd hetwetsvoorstel in 1997 in de Eerste Kamerverworpen.

Er worden nu wetsvoorstellen voorbe-

CASE: DE VERANDERDE POSITIE VAN VROUWEN

13

reid om ervoor te zorgen dat het recht opdeeltijd in arbeidscontracten wordt opge-nomen.

ConclusieAan de hand van de korte geschiedenis

van de veranderde positie van vrouwenkunnen we zien dat deze samenhangt met

de verschillende invalshoeken die we eerderhebben behandeld. We zien daardoor dat:• de organisatie van een samenleving

een weerspiegeling is van de opvattingen,waarden en normen van de burgers indie samenleving;

• deze opvattingen mede bepaald wordendoor de (onder andere technische en

economische) omstandigheden;• het zinvol is als burgers zelf daad -

werkelijk invloed uitoefenen;• om invloed uit te oefenen het nodig

is om inzicht te hebben in de samen -leving;

• de invloed groter is als mensen zich organiseren.

CASE - vervolg

VRAGEN1. Sinds de jaren zestig leven mensen individualistischer en verliezen maatschappelijke verbanden zoals

kerkgenootschappen, het verenigingsleven en het gezinsleven steeds meer hun invloed. Volgenssommigen is het gevolg daarvan dat oude normen en waarden steeds verder in verval raken.Geef drie voorbeelden van waarden en normen die 25 jaar geleden belangrijk waren, maar nu nietmeer.

2. In het verleden zijn er verschillende emancipatiebewegingen geweest. Zo hebben in het begin van detwintigste eeuw bijvoorbeeld ook arbeiders zich georganiseerd om hun positie te veranderen.a. Noem voor de arbeidersbeweging de oorzaken waarom deze minder krachtig is geworden. Betrek in

je antwoord in ieder geval wat de rol van de wetgeving is geweest bij de neergaande ontwikkelingvan de beweging. Denk bijvoorbeeld aan de sociale wetgeving.

b. Noem een groep in de Nederlandse samenleving voor wie een emancipatiebeweging nuttig zoukunnen zijn. Motiveer je antwoord.

KADERVRAGEN1. Waarom wordt de omslag van

Nederland als kostwinner maat -schappij naar tweeverdieners -economie een revolutie genoemd?

2. Welke oorzaken worden voor dezerevolutie gegeven?

3. Sta je positief of negatief tegenoverde geschetste ontwikkelingen?Betrek in je motivatie deverschillende invalshoeken uit hetlesboek.

De kostwinner sterft langzaam uit

DE INVALSHOEKEN

Van onze redactie economieAMSTERDAM

Over vijftien jaar neemt de laatstekostwinner afscheid. Hij gaat metpensioen of zijn vrouw neemt uitein-delijk toch een baan. De kostwinnerkan dan definitief worden bijgezet inhet museum.

Alleenstaanden en vooral tweever-dieners voeren nu al de boventoon inbedrijven. Daarmee heeft zich een re-volutie voltrokken.

Ooit was de kostwinner de norm inde Nederlandse maatschappij. Hijwerkte van negen tot vijf buitenshuis.De vrouw verzorgde het huishoudenen de kinderen. Nog in 1977 werkte

dat zo in twee derde van de ge zinnen.Dat beeld is nu volledig gekanteld.

De kostwinner is een curiosum ge-worden, tweeverdieners zijn de normterwijl ook het aantal alleenstaandenfors is ge stegen. Als de daling van hetaantal kostwinners in dit tempo aan-houdt, is dit type werknemer overvijftien jaar uitgestorven, voorziet hetCBS.

De omslag van kostwinner naartweeverdiener wordt veroorzaaktdoor vrouwenemancipatie en indivi-dualisering. Vrouwen leerden door enwilden met die kennis aan de slag.Het huwelijk of het krijgen van kin-deren is geen reden meer om te stop-pen met werken. Vrouwen en man-nen zijn zelfstandiger geworden.

De kostwinner is nu echt passé

DE KOSTWINNER STERFTLANGZAAM UIT

14

Hou een interview met een van je ouders, buren of kennissen van je ouders, of grootouders.Het doel is om te beschrijven wat de maatschappelijke normen en waarden waren toen deondervraagde ongeveer twintig jaar oud was. Het is duidelijk dat hoe ouder de persoon nu is, hoegroter de verschillen zijn met de huidige waarden en normen. Verwerk de resultaten na afloop in eenverslag.

INHOUDOnderwerpen die je in ieder geval aan de orde moet stellen, zijn:

• de eetgewoonten;

• de kleding;

• de persoonlijke financiële situatie rond hun twintigste jaar;

• de invulling van de vrije tijd (lezen, muziek, uitgaan en dergelijke);

• de omgang met ouders, grootouders en anderen;

• de omgang met gezagsdragers (politie, kerk, chef/directeur en dergelijke);

• de invloed van het geloof en de kerk op het dagelijks leven;

• de mogelijkheden van samenwonen met een vriend(in);

• de verwachtingen die zij hadden van een huwelijk;

• de visie over homoseksualiteit, euthanasie en abortus;

TIPS1. Werk het interview direct na afloop uit, dan ligt het nog vers in je geheugen.2. Gebruik eventueel een cassetterecorder.3. a. Noem aan het begin van het verslag duidelijk de naam en de leeftijd van de geïnterviewde en

de relatie die je met hem of haar hebt (opa, moeder, . . . ).b. Noem ook de periode die door de geïnterviewde wordt beschreven.

4. Maak een inleiding en conclusie. In de conclusie vergelijk je de situatie van vroeger en nu.

Eerder in dit hoofdstuk stond een brief over het ontslag van een doktersassistente omdat zij eenhoofddoekje droeg. Op deze brief kwam de volgende reactie:

“Ik werk op een groepspraktijk van huisartsen. Er werkt ook een islamitische jongen, maar dat maaktgeen verschil met anderen. Ik vind het belachelijk dat je iemand om zulke redenen ontslaat. Datsommige patiënten moeilijk doen over een hoofddoekje is hun probleem. Als je met dat soort dingenrekening houdt, ben je niet goed bezig. Straks hebben mensen moeite met een doktersassistente in eenspijkerbroek of iets dergelijks. Het tast ook de vrijheid van godsdienst en meningsuiting aan. Elkewerknemer heeft recht op een eigen godsdienst en een eigen mening over abortus of andereonderwerpen.”

KADERVRAGEN1. Welke argumenten voert de briefschrijver aan tegen het ontslag?2. Ben je het met deze argumenten eens?3. Wat zou je doen als je als rechter een oordeel moet geven: het ontslag wel of niet goedkeuren?

Motiveer je antwoord.

INTERVIEW

HOOFDDOEKJES OP HET WERK

15

4HET ANALYSESCHEMA

ANALYSEVRAGEN 1. Wat is het probleem?

• Motivatie voor je keuze van dit onderwerp.

• Waarom is het een maatschappelijke kwestie?

• Feitelijke informatie over het onderwerp: omvang in cijfers,plaats, mogelijke schade, aandacht in de media.

• Historische schets.

2. Welke actoren zoals (pressie)groepen en instanties zijn betrokkenbij de kwestie?

3. Welke belangen hebben deze betrokkenen?

• Per groep/instantie de belangen noemen.

• Hoe liggen de economische belangen: wie worden er financieelbeter of slechter van?

• Welke belangen komen overeen en welke zijn tegengesteld?4. Welke concrete voorstellen hebben de verschillende

betrokkenen?

5. Wat zijn de achterliggende waarden, normen en idealen van elkegroep of instantie?

• Welke rol spelen geloof, traditie en groepsgedrag?

6. Welk beleid voert de overheid?

• Welke wetten of regels gelden over de kwestie en welkedaarvan staan ter discussie?

• Standpunten en besluiten van ministers en andere bestuurders(wethouders, burgemeesters, enzovoort).

7. Wat vinden politieke partijen van deze kwestie?

• Standpunten van enkele politieke partijen.

8. Samenvatting van de belangrijkste feiten, standpunten en voorstellen.

9. Welke oplossing is volgens jou het beste?10. Hoe zal de kwestie zich volgens jou in de toekomst ontwikkelen?

BEGRIPPEN probleem

belangen en actoren

waarden en normen

overheid enpolitieke partijen

samenvatting en eigen mening

Als je een bepaalde kwestie wilt beschrijven, kun je dat het beste doen aan de hand van het analyseschema,waarin enkele basisvragen staan vermeld in een bepaaldevolgorde.Je gaat hierbij vooral aan het werk met bestaand bron -materiaal, dat je kunt vinden in kranten, tijdschriften,bibliotheken en natuurlijk op internet.

Als je materiaal tegenkomt, zul je je altijd moetenafvragen of het bruikbaar is. Vaak gaat het om onder-zoeksresultaten, waarbij gekeken moet worden of men

de juiste methodes heeft toegepast. Zo bleek de beslissingvan de regering om de Betuwelijn aan te leggen, geba-seerd te zijn op een onderzoek waar naderhand veelkritiek op werd uitgeoefend. Als de resultaten minderslordig tot stand waren gekomen, zou de beslissingwellicht anders zijn uitgevallen.

Om onderzoeksresultaten enigszins te kunnen beoor-delen, moet je eerst iets weten over de wijze waarop eengoede onderzoeksopzet in elkaar zit. Daarover gaat hetvolgende hoofdstuk.

16

Lees het artikel en maak een analyse van de problematiek aan de hand van het analysemodel.Omdat het een kort artikel is, kun je lang niet alle analysevragen exact beantwoorden. Probeer dooroverleg met andere leerlingen toch zo veel mogelijk antwoorden te formuleren die je het meestwaarschijnlijk acht.

Van onze redactie binnenland

AMSTERDAM

Twee Nederlandse universi-teitsziekenhuizen blijken alenige jaren nauw betrokken bijde geslachtsverandering vanheel jonge kinderen. De afde-ling kin derpsychiatrie van hetAca demisch Ziekenhuis Utrecht(AZU) begeleidt kinderen enjonge tieners met ontwakendeidentiteitsproblemen.

De Gender-werkgroep van deVrije Universiteit (VU) te Am -ster dam dient jeugdigen daad-werkelijk hormonen toe om devoorbereidingen tot het veran-deringsproces in gang te zetten.Het gaat om zeven jonge pubersvanaf 11, 12 jaar. Bij hen wordtbijvoorbeeld naderende borst-groei geremd. Of wordt tegenge-

gaan dat jongens ‘de baard in dekeel’ krijgen. Een 17-jarige jon-gen is inmiddels vrouw gewor-den.

Het Tweede-Kamerlid AgnesKant van de Socialistische Partij(SP) heeft minister Borst (Volks-gezondheid) om opheldering ge-vraagd. Zij wil weten of de mi-nister deze medische handelwij-ze ethisch aanvaardbaar acht.

Volgens hoogleraar transsek-suologie en hormonenleer, prof.dr. L.J.G. Gooren, blijken veeltransseksuelen reeds op heeljeugdige leeftijd te worstelenmet het probleem dat zij zich ‘inhet verkeerde lichaam’ geplaatstvoelen. “Er zijn situaties bekendwaarbij de eerste gevoelens vantransseksualiteit zich al in hetvierde of vijfde levensjaar open-baarden. De samenleving heeftgeen idee wat dergelijke jonge

kinderen kunnen doormaken enhoe zij in paniek kunnen rakendoordat zij zich niet thuis voelenin hun lichaam.”

Gooren heeft altijd beweerddat volwassen transseksuelenpas toekomen aan veranderingvan hun geslacht, als zij gedu-rende een fors aantal jaren ookin de praktijk hebben bewezende gevolgen vooral geestelijkaan te kunnen. Wordt nu niet af-geweken van deze zorgvuldig-heid? Gooren: “Wat wij doenmet deze vroege hormoonbe-handeling is in feite tijd kopen.Deze is nodig om de jonge trans-seksueel voor te bereiden en uit-puttend te testen op zijn of haarwil om definitief tot de anderesekse te behoren.” Zijn kinderenen pubers tot een dergelijk be-sluit in staat? Gooren: “Abso-luut.”

Geslachtsverandering jonge kinderen

ANALYSEMODEL

17

Het doel van dit hoofdstuk is niet dat je over enkele wekenzelfstandig onderzoek kunt doen. Je moet straks wel in staatzijn om gegevens goed te verwerken bij de bestudering vaneen probleem. We zullen wijzen op een aantal valkuilen bij het doen vanonderzoek (het verzamelen van gegevens) en het interpre-teren van onderzoeksgegevens. Verder zullen we oefenen met een aantal onderzoeksinstru-menten. Dat komt niet alleen van pas bij maatschappijleer.Ook voor aardrijkskunde, economie en geschiedenis en hetprofielwerkstuk moeten gegevens worden verzameld engeïnterpreteerd. En bij Nederlands krijg je vaak tekstenwaarin mensen iets beweren over de sociale werkelijkheid,

al of niet ondersteund door onderzoeksgegevens. Tekst ver -klaren wordt makkelijker als je bijvoorbeeld de oorzaak-gevolgredeneringen sneller herkent in een tekst.

5.1 HET POLITIEONDERZOEKWe beginnen met een stukje uit een politieonderzoek.Een politieonderzoek heeft wel iets weg van een onder-zoek naar sociale verschijnselen. Rechercheurs vragenzich bijvoorbeeld af wie de dader is, wat de oorzaak is van een ongeluk en of er nog meer mensen bijbetrokken zijn.

5ONDERZOEK DOEN

CASE: MAARTENDe eerste ervaring die ik met onbe-

trouwbaar getuigenbewijs had, was toen ikeen jongeman bijstond die in deSarphatistraat eerst een viertal auto’s hadgeraakt en daarna een fietser had gescheptmet zijn grote Amerikaanse auto. Hijbeweerde dat hij in zijn tweede versnellingaan het optrekken was in zijn (lawaaiige)auto en toen merkte dat hij door zijn remtrapte. Vervolgens had hij tijdens eenpoging om een fietser te ontwijken demacht over zijn stuur verloren.

Er waren vier getuigen verhoord door depolitie. Een jongen van zeventien hadverklaard dat hij de auto ‘keihard’ (100 à130 kilometer per uur) voorbij had zienrazen. Getuige nummer twee had ‘heel goed’gezien hoe de automobilist, die ‘als een gekreed’ - hij schatte de snelheid op 80 à 90kilometer per uur - de fietser schepte. Hijliep namelijk op het trottoir ter hoogte vande aanrijding.

De derde getuige had het slachtoffereerste hulp verleend en wist heel zeker dat‘die moordenaar minstens honderd hadgereden’. Getuige nummer vier was hetslachtoffer. Hij had de auto op het laatstemoment gezien en dacht alleen maar dat dechauffeur expres op hem inreed.

Ik zag het op grond van de schriftelijke

verklaringen somber in toen mij om eenadvies werd gevraagd. Na lezing van deverklaringen bestond namelijk de stelligeindruk bij de politie dat mijn cliënt veel tehard had gereden.

De politie startte een technisch onder-zoek. Er waren geen remsporen, wat niet zoverwonderlijk was omdat de remmen vande auto het hadden begeven. De auto wasgoed onderhouden en verkeerde verder ineen technisch uitstekende staat. Uit hetspoor van vernielingen trokken de deskun-digen de conclusie dat de snelheid van deauto niet exact kon worden vastgesteld,maar gezien de schade van de eerste autodie werd geramd, moest deze ongeveer 60 à70 kilometer per uur zijn geweest.

Ik plaatste een advertentie waarin ik omgetuigen vroeg. Er meldde zich één getuige,maar een belangrijke! Een tandarts dieachter de auto van mijn cliënt voor hetverkeerslicht had stilgestaan en met hemwas opgetrokken. Hij dacht dat mijn cliëntnet als hijzelf niet harder dan 50 à 60 kilo-meter per uur had gereden. “We trokkennet op. Ik reed nog in mijn tweede versnel-ling, toen de bestuur der van de grote autovoor mij ineens zijn stuur omgooide en demacht over de auto verloor. Ik dacht nog

dat de bestuurder onwel was geworden.Waren zijn remmen kapot? Nou begrijp ikhet.”

Bij het lezen van de verklaring vangetuige nummer één, de 17-jarige jongen,kreeg ik een vreemd onbestemd gevoel. Zovan: hier klopt iets niet. Ik ben met zijnverklaring in de hand naar de plaats van deaanrijding gegaan. De jongen had vertelddat hij zich op zo’n honderd meter afstandvan de botsing met de fietser bevond en dathij de auto van mijn cliënt had zienaankomen. Hij stond voor de snackbar enhad ‘alles gezien’. Dat was vreemd wantvolgens mij kon hij van die plaats vrijwelniets hebben gezien. Ik belde hem op enkreeg zijn moeder aan de lijn. Natuurlijkmocht ik even langskomen. Maarten zou zouit school thuis worden gebracht.

“Het is een lieve jongen”, zei zijn moeder,terwijl ze de thee inschonk. Hij had eenenorme fantasie. Hij leefde in een eigendroomwereld. Dat begreep ik toen ikMaarten zag. De jongen was licht geestelijkgehandicapt.

“Hoe hard reed die auto, Maarten? Weetje dat nog? Je hebt het zien gebeuren, hè?”

“Ja, meneer, ik hoorde de klap en bentoen gaan kijken. Ze zeiden allemaal dat die

5.2 HYPOTHESE EN VARIABELEN

We zien dat een onderzoeksprocedure schematisch alshieronder eruit ziet.We zullen een aantal van de genoemde onderdelen nunader bekijken.

HYPOTHESE

Als basis ga je uit van een centrale vraagstelling of hypo-these. Een hypothese is een veronderstelling over dewerkelijkheid. Bijvoorbeeld: ‘Gebruikers van softdrugsbezorgen de samenleving minder overlast dan gebrui-kers van alcohol.’

Een hypothese is niet iets wat je zeker weet, maar ietswaarvan je juist wilt onderzoeken of het waar is of niet.

VARIABELEN

Op basis van je vraagstelling of hypothese bepaal jewelke factoren of variabelen we in het onderzoek gaanbetrekken. Een variabele is een bepaald gegeven dat kanvariëren, meestal een kenmerk of eigenschap van iets ofiemand. Bijvoorbeeld het aantal auto’s op een bepaaldstuk snelweg, intelligentie, armoede, inkomen, politiekevoorkeur, racisme, enzovoort. Een variabele is dus een eigenschap of kenmerk van eengroep mensen, waardoor zij verschillen van anderen. Alsje bijvoorbeeld uitgaat van de variabele ‘levensbeschou-

18

VRAGENLees de bovenstaande tekst. Deze is afkomstig uit ‘Achter de blinddoek van vrouwe justitia’ van Pimde Vos. In de tekst beschrijft hij een van zijn ervaringen als advocaat. Het betreft een zaak, waarin de politiedacht voldoende bewijzen te hebben om een jongen voor de rechter te laten verschijnen wegens eenaanrijding. Beantwoord de volgende vragen.1. Wat heeft de politie nagelaten?2. Waar is de advocaat naar op zoek gegaan?3. Wat kun je uit dit voorbeeld leren over onderzoek doen?

man keihard gereden had en dat klopteook, want die jongen die op de grond lagbloedde als een rund.”

Dit verhaal laat zien dat getuigenverkla-ringen vaak volledig vertekend worden

door conclusies en door hetgeen getuigenachteraf hebben gehoord. Gelukkig kreeg ikin dit geval de waarheid boven tafel: datmijn cliënt inderdaad in zijn tweedeversnelling was opgetrokken en dat zijn

rem het had begeven. Nadat de officier vanjustitie de herziene verklaring van Maartenen de verklaring van de tandarts van mijgekregen had, liet men mijn cliënt vrijuitgaan.

Doe je dit:

• Een probleemstelling of hypothese formuleren.• Deze uitwerken in variabelen, indicatoren en deelvragen.• Bronnen verzamelen.• Tijdsplanning opstellen.

• De relevantie, validiteit en representativiteit van de verzameldeinformatie vaststellen.

• Informatie per deelvraag ordenen en beschrijven.• Een beredeneerde conclusie formuleren.

• De onderzoeksresultaten presenteren en verdedigen. • Het verloop en de resultaten van het onderzoek beoordelen.

In deze fasen...voorbereiding

uitvoering

afsluiting en evaluatie

CASE - vervolg

19

ONDERZOEK DOEN

wing’, dan zul je zien dat een bepaalde groep katholiek is.Wat betreft deze variabele hebben alle katholieken dusiets gemeenschappelijks met elkaar: ze zijn verbondenmet dezelfde kerk. Hetzelfde geldt voor protestanten,islamieten, enzovoort.

In de hypothese die hiervoor werd genoemd(‘Gebruikers van softdrugs bezorgen de samenlevingminder overlast dan gebruikers van alcohol’), kun je alsvariabelen nemen:

• gebruik van softdrugs;

• gebruik van alcohol;

• overlast voor de samenleving.

Door de variabelen uit de onderzoeksvraag of hypothesezo precies mogelijk te omschrijven kun je ze onder-zoeken en zo mogelijk meten. Dit noemen we operatio-

naliseren. Operationaliseren is dus het meetbaar makenvan een variabele. Wat we hierbij doen is het omzettenvan abstracte begrippen in waarneembare verschijn-selen, zodat ze gemeten en onderzocht kunnen worden.Je moet met meetbare gegevens werken, zodat de resul-taten controleerbaar zijn: het onderzoek moet herhaaldkunnen worden. Zo kun je de variabele ‘gebruik van softdrugs’ operatio-naliseren als: minstens éénmaal per week een cannabis-product (wiet of hasj) gebruiken.

Wat je in feite doet bij het operationaliseren is dat jeindicatoren zoekt. Het begrip ‘opleidingsniveau’ isbijvoorbeeld makkelijk te operationaliseren: je neemthet laatst behaalde onderwijsdiploma. Dit laatste is dande indicator, waarmee je het opleidingsniveau kuntmeten en vaststellen. Op dezelfde manier is de lichaams -temperatuur een indicator voor ziekte. Om vervolgensuit te zoeken welke ziekte iemand precies heeft,gebruiken artsen dan weer andere indicatoren.

De operationalisatie van variabelen helpt je om devolgende stap te maken, namelijk het formuleren vanrelevante deelvragen.

5.3 DEELVRAGEN

DEELVRAGEN

Als je een hypothese en de bijbehorende variabelen hebtvastgesteld, formuleer je hiervan afgeleide deelvragen.Hierbij kun je gebruikmaken van het analyseschema.

Stel, we moeten een betrouwbare test ontwerpen om intelligentie vast te stellen. Waar zou je dan opletten? Wat voor oefeningen, vragen of testjes zou je iemand laten doen om intelligentie te meten? 1. Bedenk met een of twee andere leerlingen ten minste twee andere indicatoren voor intelligentie

dan in de lestekst staan vermeld. 2. Bepaal per indicator hoe je deze betrouwbaar zou kunnen meten.

Als je een beroepskeuzetest wilt maken, dan ga je meten voor welk beroep of welk beroepenveld(handel, bankwezen, welzijn, enzovoort) iemand het meest geschikt is en de meeste belangstellingheeft.1. Bedenk ten minste drie indicatoren om iemands beroepskeuze te meten.2. Bepaal ook hier per indicator hoe je deze betrouwbaar zou kunnen meten.

INTELLIGENTIE

BEROEPSKEUZE

Een bekend voorbeeld van onderzoek is het meten vanintelligentie. Hierbij maakt men gebruik van verschil-lende indicatoren. Ruimtelijk inzicht wordt gemetendoor iemand binnen een bepaalde tijd een figuur metblokjes te laten samenstellen. Taalbeheersing gekop-peld aan leeftijd wordt gemeten met een woordentest.Zo is een intelligentietest opgebouwd uit verschillendeindicatoren die afzonderlijk worden gemeten. De tota-le uitkomst geeft dan het IQ van iemand aan. De kritiek op de IQ-testen is dat de resultaten van som-mige testen beïnvloed kunnen worden door cultuur enonderwijsniveau van degene die wordt getest. Zo is ie-mands woordenschat mede afhankelijk van het gezinwaarin men is opgegroeid en van het genoten onder-wijs: heb je goede of slechte onderwijzers en lerarengehad?

IQ testen

Bij de hypothese over de overlast door softdrugs -enalcoholgebruikers kunnen bijvoorbeeld deelvragen zijn:Wie bezorgen gebruikers van softdrugs precies overlast?Op welke plekken zorgen ze voor overlast? Welke soortenoverlast veroorzaken ze? Diezelfde deelvragen stel jevervolgens over alcoholgebruikers. Per deelvraag bedenk je daarna welke informatie jenodig hebt om tot een antwoord te komen en waar je dieinformatie vandaan kunt halen. Vaak is dit een wissel-werking. Als je al snel ontdekt dat je bij een bepaaldedeelvraag moeilijk betrouwbare gegevens kunt achter-halen, dan zul je deze het beste kunnen vervangen dooreen meer geschikte deelvraag.

SOORTEN VRAGEN

Om aan de hand van het analyseschema goede deel-vragen te formuleren, is het handig om te weten dat erverschillende vraagvormen zijn die je kunt gebruiken.Beschrijvende vragen stel je als je een maatschappelijkvraagstuk wilt inventariseren. Beschrijvende vragenbeginnen vaak met ‘hoe’, ‘waar’ of ‘wanneer’.Voorbeelden zijn: ‘Hoe zijn de inkomens verdeeld inNederland?’, ‘Wat is het aantal abortussen per duizendvrouwen in Nederland?’, ‘Welke vormen van criminaliteitkomen veel voor onder jongeren?’

Als je met het analyseschema werkt uit het vorige hoofd-stuk, zul je vooral dit soort vragen stellen.

Verklarende vragen stel je als je de oorzaak van eenmaatschappelijk probleem wilt weten. Verklarendevragen beginnen vaak met ‘waarom’, ‘waardoor’ of ‘hoekomt het dat’. Bijvoorbeeld: ‘Waarom komt onderjongens meer criminaliteit voor dan onder meisjes?’,‘Waardoor is het aantal abortussen in Nederland lagerdan in andere landen?’, ‘Hoe komt het dat de inkomens-verschillen in Nederland kleiner zijn dan in veel anderelanden?’

Beleidsvragen stel je als je wilt zoeken naar een oplos-sing voor een probleem. Deze vragen beginnen vaak met‘wat is het belang van’ of ‘welke waarde wordt er gehechtaan’. Bijvoorbeeld: ‘Wat is het belang van goede voorlich-ting bij het voorkomen van drugsmisbruik?’ of ‘Welkewaarde hecht het publiek aan meer blauw op straat?’Deze laatste soort vragen wordt vaak gesteld bij beleids-onderzoek waarmee (overheids)beleid wordt beoordeeldof gepland. Denk aan onderzoek naar de milieu-effectenvan de uitbreiding van Schiphol, naar de bestrijding vanzinloos geweld, naar de werkbelasting van leerlingen inde Tweede Fase, enzovoort.

20

Bekijk de volgende hypothese:Leerlingen die een goede relatie met hun ouders hebben, spijbelen minder vaak dan kinderen die eenslechte relatie met hun ouders hebben. Geef zo precies mogelijk aan, waarom deze hypothese moeilijk toetsbaar is.

Bekijk de volgende hypothesen en vraagstellingen. Bepaal bij elk ervan ten minste één variabele enomschrijf zo precies mogelijk één indicator waarmee de stelling kan worden geoperationaliseerd enonderzocht. 1. Als het koningshuis wordt opgeheven, zal ook de nationale saamhorigheid onder Nederlanders

afnemen.2. Hoe verder mensen van hun werk af wonen, des te vaker komen mensen te laat op hun werk. 3. Godsdienstige mensen voeden hun kinderen volgens striktere regels op dan mensen zonder geloof.4. Als ex-gedetineerden voorlichting geven aan scholen en andere groepen, heeft dat een gunstig

effect op hun kansen in de samenleving.5. Mensen in de grote steden hebben een slechtere gezondheid dan bewoners van kleine steden en

dorpen.6. Alcoholgebruik bevordert ziekteverzuim.7. Door meditatie en yoga wordt de kans op ernstige psychische problemen verkleind.8. Meisjes zijn ijveriger en preciezer dan jongens.

SPIJBELEN

HYPOTHESEN

21

ONDERZOEK DOEN

5.4 ONDERZOEKSMETHODEN:INFORMATIE ZOEKEN

We komen nu in de fase waarin je gaat bepalen welkeonderzoeksmethode je gaat gebruiken om de deel-vragen te beantwoorden. Stel dat een van je deelvragenis: ‘Hoeveel gebruikers van softdrugs zijn er inNederland?’ Welke manier van gegevens verzamelenlevert een betrouwbaar beeld op? Hoe ga je de informatieverzamelen die je nodig hebt? We behandelen in deze paragraaf een aantal veelge-bruikte onderzoeksinstrumenten.

• Als je over grote groepen mensen iets wilt weten dankan een enquête een goed instrument zijn (bijvoor-beeld onderzoek naar koopgedrag, marktonderzoek,of onderzoek naar partijvoorkeuren om verkiezings-uitslagen te voorspellen).

• Wil je dieper graven en meer te weten komen overbijvoorbeeld motieven van mensen dan zijn inter-views noodzakelijk. Omdat deze tijdrovend zijn,kunnen we dan geen grote groep mensen onder-zoeken.

• Wellicht moeten we gedrag gaan observeren omerachter te komen hoe mensen zich gedragen inbepaalde situaties. Koopgedrag van mensen kunnenwe observeren door in supermarkten en warenhuizente kijken hoe klanten reageren op een bepaalde uitstal-ling van artikelen. Conflicten in familierelaties kunnenwe observeren tijdens uitgebreide gesprekken metgezinnen of meer langdurige observaties in thuissitu-aties.

• Voor ander onderzoek kan het verzamelen van albestaand bronmateriaal zoals statistische gegevensvoldoende zijn. Je raadpleegt dan bijvoorbeeld gege-vens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

BRONMATERIAAL

Er zijn talloze bronnen beschikbaar om materiaal teverzamelen. Denk aan:

• (vak)literatuur;

• massamedia, bijvoorbeeld brochures, artikelen uittijdschriften of kranten, banden van televisieprogram-ma’s, of internet;

• (multimediale) bestanden, zoals encyclopedieën ofkranten op cd-rom;

• gegevensbanken en informatiesystemen, bijvoorbeeldvan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ofhet Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Bibliotheken werken praktisch altijd met geautomati-seerde zoeksystemen. Daarbij is het belangrijk dat jegoede trefwoorden gebruikt. Je kunt natuurlijk ook informatie zoeken via internet.Veel overheidsinstellingen en politieke partijen hebbeneen eigen website. Gebruik daarvoor zoekmachines alsAlta Vista of Ilse. Soms is het moeilijk om op internetniet te verzanden in allerlei informatie waar je niets aanhebt. Een aparte mogelijkheid via internet zijn nieuws-groepen. Je vindt nieuwsgroepen over de meest uiteen-lopende onderwerpen, zoals voodoo, adoptie, de dood-straf, alcoholmisbruik, de Bijbel, atheïsme, en allerleisoorten muziek. Op die manier kom je in contact metmensen die iets weten van het onderwerp waar jij onder-zoek naar doet.

Bij het selecteren van bronnen voor je onderzoek moet jede bruikbaarheid goed in de gaten houden. Door meer-dere bronnen met elkaar te vergelijken, krijg je eenindruk van de representativiteit van de informatie. Let erook op uit welk jaar de informatie stamt. Over sommigeonderwerpen is informatie snel gedateerd. De ontwikke-lingen op het gebied van de sociale zekerheid of de rege-ringssamenstelling gaan bijvoorbeeld zo snel dat een(kranten)artikel van vijf jaar geleden niet representatiefis voor de huidige stand van zaken.Ook kan het zijn dat de verschillende bronnen die jeraadpleegt tegenstrijdige informatie bevatten. Je moet erdan achter zien te komen welke informatie juist is.

ENQUÊTES EN INTERVIEWS

Onderzoeksinstrumenten die vaak gebruikt worden bijonderzoek naar maatschappelijke vraagstukken zijnenquêtes en interviews.Enquêtes zijn vooral geschikt om grote groepen mensente onderzoeken. Een enquête kan face-to-face, telefo-nisch of schriftelijk plaatsvinden. Bedenk wel dat schrif-telijke enquêtes makkelijk in de prullenbak verdwijnenen de respons dus minder hoog is.Wil je meer te weten komen over bepaalde motieven van

Observatie is een methode die binnen sociologisch on-derzoek minder vaak wordt gebruikt. De reden is dater hoge eisen worden gesteld aan de wijze van obser-vatie om tot wetenschappelijk verantwoorde conclu-sies te komen. Bij participerende observatie wordt de onderzoeker lidvan de groep die hij bestudeert. Iemand wordt bijvoor-beeld werknemer van een bedrijf of lid van een gods-dienstige sekte.Bekend is de studie Street Corner Society (1945),waarin William F. Whyte een groep Italiaanse rand-groepjongeren beschrijft in een achterbuurt van Bostonin de jaren dertig. Whyte vermeldt daarin hoe hij naanderhalf jaar onderzoek het gevoel had dat hij nogmaar pas begonnen was. Uiteindelijk had hij vier jaarnodig om een goed gedetailleerd beeld te kunnen ge-ven van het leven in de buurt.

Italiaanse randgroepjongeren

22

mensen, dan zijn uitgebreidere interviews noodzakelijk.Enkele handige tips voor het houden van een goed interview:

• Noteer de vragen die je wilt stellen.

• Zorg dat je doorvraagt, probeer altijd achter hetwaarom van dingen te komen. Waarom heeft iemandeen bepaalde mening? Welke belangen zijn er in hetspel?

• Let er op dat de respondent bij het onderwerp blijft enniet te veel zijwegen bewandelt.

• Maak een opname met een cassette- of minidisk -recorder. Als dit niet mogelijk is, zorg er dan in iedergeval voor dat je het interview zo snel mogelijkuitwerkt. Voor je het weet ben je de helft van wat erallemaal gezegd is alweer vergeten, en dat is zonde vande tijd en moeite.

Een nadeel van interviews is dat ze veel tijd kosten. Jekunt minder mensen in je onderzoek betrekken danwanneer je een enquête doet. En hoe minder mensen jeonderzoekt, hoe moeilijker het is om algemene conclu-sies te trekken uit je onderzoek en de onderzoeksresul-taten te generaliseren. Hier komen we later op terug.

BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT

De informatie die je gebruikt moet valide en betrouw-baar zijn. Om duidelijk te maken wat hiermee wordtbedoeld, nemen we een meetlat als voorbeeld.Betrouwbare informatie is informatie die goed gemetenis. Een meetlat is betrouwbaar als hij de juiste lengte vaniets aangeeft. Als iemand 1,70 meter lang is en de meetlatmeet 1,69, dan is die meetlat niet betrouwbaar.Validiteit heeft te maken met de geldigheid van infor-matie. Informatie is valide als je daadwerkelijk hebtgemeten wat je beoogde te meten. Als een fabrikant indecember een aantal proefpersonen een nieuwe, zomerse

frisdrank laat drinken, meet hij niet hoe het drankjesmaakt met warm weer. Hij krijgt dus waarschijnlijk nietde juiste informatie, omdat hij niet meet wat hij wilmeten: hij kan de invloed van het weersverschil tussendecember en juli niet inschatten.

Om de betrouwbaarheid en validiteit van informatie inte schatten stel je jezelf de volgende vragen:

• Hoe is de informatie verzameld? Is het juiste meet -instrument gebruikt? De informatie die tien straatin-terviews opleveren is minder generaliseerbaar dan eenenquête onder honderd mensen.

• Waar komt de informatie vandaan? Een krant als DeTelegraaf maakt van dezelfde gebeurtenis een anderverhaal dan NRC Handelsblad. Een belangenvereni-ging zal andere informatie geven dan een neutraleinstantie.

• Hoe is de informatie weergegeven? Vooral tabellen engrafieken vertekenen soms het algehele beeld. Het zijnbijna altijd selecties van de totale informatie. Het zijnmeestal gegevens die een trend aangeven, ontdaan vanalle details.

• Welk deel van de informatie bestaat uit feiten en welkdeel uit meningen? Zeker bij interviews en columnsmoet je een scheiding maken tussen feiten enmeningen. De mening van iemand wordt beïnvloeddoor zijn referentiekader, waarbij selectieve perceptieen vooroordelen een rol spelen. De maatschappelijkesituatie van het moment kan veel invloed hebben opde antwoorden die mensen geven. Na de affaireDutroux waren er bijvoorbeeld opeens veel meermensen voor invoering van de doodstraf dan daarvoor.

Als je onderzoek doet, dien je zo objectief mogelijk omte gaan met informatie. Daarom is het zeker bij inter-views vaak zinvol het principe van hoor en wederhoortoe te passen.

23

ONDERZOEK DOEN

TIJDSPLANNING

Zorg vanaf deze fase voor een goede tijdsplanning. Maakeen schatting hoeveel tijd elke stap zal kosten. Bedenkook welke activiteit je wanneer uit gaat voeren. Het isbelangrijk om hier van tevoren goed over na te denken,want onderzoek doen is een omvangrijke klus en voor je

het weet is het moment aangebroken dat het af moetzijn. Hou er rekening mee dat vooral het verzamelen vaninformatie vaak meer tijd kost dan je denkt. Hou er ookrekening mee dat er onvoorziene dingen kunnengebeuren waardoor je vertraging oploopt.

Als je onderzoek doet, kijk je altijd met welke methode je dat onderzoek het beste kunt doen. Welke methode zou jij kiezen als je de volgende sociale verschijnselen zou willen onderzoeken?Je kunt kiezen uit:

• enquêtes;

• interviews;

• observaties;

• verzamelen bronmateriaal.Geef een duidelijke toelichting op je keuze.

Formuleer ook bij elke vraag een hypothese.1. Hoe is de ontwikkeling van de omvang van de werkloosheid de laatste tien jaar?2. Hoeveel fietsers, auto’s en andere verkeersdeelnemers passeren op de verschillende momenten in de

week het kruispunt Vondelweg-Bilderdijkstraat?3. Op welke partij stemmen mensen als er nu verkiezingen zouden zijn voor de Tweede Kamer?4. Welke tendensen hebben zich de laatste 25 jaar voorgedaan in het stemgedrag?5. In hoeverre voelen de inwoners van Weesp zich gelukkig?6. Is er een samenhang tussen de soort wijk waar mensen wonen en hun etnische afkomst?7. Wat zijn de sociale en psychische gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid?8. In welke mate zijn sociale factoren van invloed op het rookgedrag van mensen, dat wil zeggen het

opsteken van een sigaret?9. Naar welke tv-programma’s kijken mensen?

10. Wat is de relatie tussen de mate van tevredenheid van werknemers met hun werksituatie en de hoogtevan hun loon?

11. Hoe waren de omgangsvormen aan het hof van de koningin aan het begin van de twintigste eeuw?12. Welke factoren bevorderen spijbelgedrag van leerlingen?

WELKE ONDERZOEKS METHODE?

24

5.5 AFSLUITING VAN HET ONDERZOEK

We komen nu langzamerhand bij het einde van je onder-zoek. Deze bestaat uit het trekken van conclusies, hetmaken van een presentatie en het evalueren van hetonderzoek.

CONCLUSIES

Nadat je de verzamelde gegevens hebt geordend perdeelvraag en antwoord hebt gegeven op de deelvragen,kun je conclusies trekken. Op basis hiervan kun jeuiteindelijk een gefundeerd standpunt innemen metbetrekking tot het vraagstuk dat je onderzoekt. Hierbijmoet je rekening houden met de verschillende invals-hoeken en de verschillende maatschappelijke groepe-ringen die erbij zijn betrokken. Als je een hypothese hebt geformuleerd kun je vast-stellen of de hypothese klopt en houdbaar is.

DE PRESENTATIE

Als basis van een presentatie schrijf je meestal eengestructureerde, zakelijke tekst, het verslag. De belang-rijkste onderdelen hiervan zijn:

• Inleiding.

• Hoofdstukken.

• Conclusie.

• Bronvermelding.

In schema uitgewerkt, gaat het om de volgende indeling:

CASE: GEWELD OP STRAAT

In een muziekcafé in Gorinchem werden twee meisjesdoodgeschoten. Het was een voorbeeld van geweld opstraat, waarvan er meer zijn geweest; denk aan de doodvan Meindert Tjoelker en Joes Kloppenburg. De samenleving vraagt om maatregelen, waarvan er eenpaar worden genoemd in bijgaand artikel. Zoals je ziet, bemoeien zelfs ministers zich met dekwestie.

1. Waarom gaat het hier om een maatschappelijkekwestie, en niet om een persoonlijk vraagstuk?

2. Noteer alle (mogelijke) maatregelen die in het artikelworden genoemd.

3. Maak nu met behulp van het analyseschema eeninhoudsopgave over het onderwerp GEWELD OPSTRAAT.

4. Geef per onderdeel een korte toelichting. Noemdaarin in ieder geval zo veel mogelijk belangen -groepen (café-eigenaars, enzovoort) met kort debelangen, normen en waarden van elke groep.

5. Beschrijf voor elke behandelde onderzoeksmethode(enquête, interview, observatie, bronmateriaal) tweesoorten gegevens die je ermee kunt verzamelen.

Lever de opdracht in bij je docent.

Maatregelen tegen geweld

Korthals wilmeer camera’srondom cafésDoor een onzer redacteuren

DEN HAAG, 13 JAN. Minister Korthals (Justitie) heeftgepleit voor het ophangen van meer camera’s inuitgaansgelegenheden om het publiek in de gaten tehouden. De minister heeft dit gezegd in een reactie opde dood van twee meisjes in een café in Gorinchem,afgelopen weekeinde.

De meisjes stonden in degarderobe van het café, toeneen aantal kogels door de deurvan buiten naar binnen werdgeschoten. Een derde meisjeraakte gewond. De politie heeftinmiddels drie verdachtenaangehouden, onder wie deeigenaar van coffeeshop Evile inGorinchem.

Evenals minister Korthalssprak de premier gisteren zijnafschuw uit over de schietpartij.Hij zei maatregelen tegenbuitensporig alcoholgebruik tewillen, in de hoop excessiefgeweld te voorkomen. Het isonduidelijk of de verdachtenonder invloed van drank ofdrugs waren. Minister Korthalsnoemde de schietpartij“gekkenwerk”.

Het ophangen van camera’sin uitgaansgebieden is nietnieuw. Het kabinet sprak zichin februari vorig jaar in eennotitie met maatregelen tegenstraatgeweld onder andere uitvoor meer toezicht door middelvan camera’s. In Leeuwardenbesloot de burgemeester vorigjaar camera’s op te hangen nade gewelddadige door vanMeindert Tjoelker. Die came-ra’s hangen er nog niet, omdater vragen zijn gerezen over debescherming van de privacyvan het publiek.

Naast het ophangen vancamera’s pleitte Korthalsgisteren voor meer mogelijk-heden voor de politie ompreventief te fouilleren. DeRaad van Hoofd-commissa-rissen heeft al verschillendekeren om meer bevoegdhedenop dit gebied gevraagd. Envorig jaar verklaarde de burge-meester van Rotterdam zichvoorstander van ruimerebevoegdheden voor de politie.Die klaagt bijvoorbeeld niet inhandschoenenkastjes van auto’ste mogen kijken of daar eenwapen in ligt.

Als derde wil Korthals ookillegaal wapenbezit en –handelstrenger straffen. Het ministerievan Justitie bereidt op ditmoment een wetsvoorstel voorwaarin de strafmaat wordtverhoogd; illegale wapenhandelvan vier jaar naar acht jaar cel.

De burgemeester vanTilburg pleitte vanochtendvoor de radio voor de invoeringvan een keurmerk voor horeca-gelegenheden die voldoendeveiligheidsmaatregelen hebbengenomen. Camera’s biedenvolgens hem onvoldoendemogelijkheden om het geweldop straat tegen te gaan; vindtook dat agenten mensenmoeten kunne fouilleren dieformeel niet verdacht zijn.

25

ONDERZOEK DOEN

Geef in de bronvermelding de namen van boeken entijdschriften, inclusief auteur, jaartal, uitgeverij en depagina’s, hoofdstukken of artikels die je gebruikt hebt.Als je interviews hebt gehouden, geef je een omschrij-ving van de personen die je ondervraagd hebt, zoalsberoep, geslacht en leeftijd. Je hoeft geen namen tevermelden.

Naast een verslag kun je ook een presentatie verzorgen inde vorm van:

• een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschou-wing of betoog, forumdiscussie);

• een reeks stellingen met onderbouwing;

• een posterpresentatie met toelichting;

• een presentatie met gebruik van media (audio, video,ICT).

Hou bij je presentatie rekening met je doelgroep. Eenwerkstuk, verslag, artikel of essay wordt meestal alleendoor je docent gelezen. Een mondelinge voordracht, eenstellingenronde, forum of een poster-, video- of ICT-presentatie wordt meestal ook door je medeleerlingenbekeken en gehoord.In het laatste geval weet je doelgroep ongeveer net zoveelvan het onderwerp als jij voordat je met je onderzoekbegon. Jij bent nu de expert; probeer daarom jouwkennis zo over te dragen dat de doelgroep begrijpt waarje het over hebt.Bij een mondelinge presentatie let het publiek beter opals je je verhaal visueel ondersteunt. Dat kan met sheets

of, als je het professioneel aan wilt pakken, met behulpvan een programma als Powerpoint. Zo kun je je verhaalverduidelijken met steekwoorden en grafieken. Mooieduidelijke plaatjes trekken de aandacht van je publiek enhouden het bij de les.

EVALUATIE

Als je onderzoek helemaal is afgerond, evalueer je hetproces. Zijn er dingen misgegaan? Waar lag dat aan? Watzou je de volgende keer anders of beter kunnen doen?Heb je je aan de tijdsplanning kunnen houden? Vaakleidt een onderzoeksresultaat tot nieuwe vragen enaanbevelingen voor onderzoek in de toekomst.

• Titel van het onderzoek en naam/opleiding van de onderzoeker.

• Omschrijving maatschappelijk vraagstuk.• Probleemstelling of hypothese.• Deelvragen (en variabelen en indicatoren).• Gebruikte onderzoeksmethoden.• Indeling verslag.

• Beschrijving gegevens, geordend per deelvraag.

• Korte herhaling probleemstelling/hypothese en deelvragen.• Puntsgewijze samenvatting van het verslag, meestal in de vorm

van antwoorden op deelvragen.• Eindconclusie met betrekking tot probleemstelling/hypothese: beves-

tigen of verwerpen.• Eigen mening, aanbevelingen, evaluatie.

• Bronvermelding.• Overige bijlagen (bijvoorbeeld uitgewerkte enquêteresultaten).

titelpagina

inhoudsopgave

inleiding

hoofdstukken

conclusie

bijlagen

Indeling verslag

26

Humanistische ouders volgens onderzoekster zeer zelfverzekerd

Van onze verslaggeefster Mirjam Schöttelndreier

AMSTERDAM

Ouders die hun kinderenhumanistisch opvoeden, zijnopvallend zelfverzekerd. In dedagelijkse omgang met hunkinderen lijken zij allesbehalve ten prooi te vallenaan de veelgehoorde ‘opvoe -dings onzekerheid’. Dat con -stateert D. Bakker, diedonderdag in Utrecht promo -veert op haar proefschrift Hu -manistisch le vens be schouwe -lijk opvoeden.

‘Ook al zijn humanistischeouders dagelijks aan hetwikken en wegen, onzeker isdeze groep niet’, aldus depromovenda. ‘Dat komtwaarschijnlijk omdat ze de tijdmee hebben. Voor het eindevan de grote ideologieënschrikken ze niet terug, datweten zij al langer. Humanisten

doen het al lang zonder degrote verhalen. Je kunt zedaarom als trendsettersbeschouwen van wat er nu inde samenleving gaande is.’

De humanistische opvoe -ding laat zich moeilijk om -schrijven en kenmerkt zich inde praktijk door een grotevariëteit. De overeenkomst isdat er openheid heerst:kinderen wordt geleerd dat erveel verschillende mensen,ideeën, opvattingen en gelovenzijn. Er is niet één boek, ééngod of wat voor instantie danook die de juiste richting wijst.Door de opvoeding moetenkinderen in staat wordengesteld later een zelfstandigekeuze te maken.

‘Dé waarheid bestaat voorhumanisten niet. Kinderenleren dat elk standpuntuiteindelijk maar betrekkelijkis’, licht Bakker toe. ‘Maar zijmoeten wel de verant woor -

delijk heid voor hun keuzedragen.’

Dat dit waardenrelativismeniet leidt tot grote angsten ofvolslagen apathie in dehumanistische huishoudens,heeft volgens de onderzoeksteralles te maken met deopleiding van de ouders enhun bewuste opvoedings keu -ze. Het zijn mensen die in staatzijn zelf ‘vastigheid te creëren’.

Van de twintig ouders in hetonderzoek, die via advertentiesin humanistische blaadjeswerden geworven, had slechtseen enkeling een mavo- ofmbo-opleiding, het gros heefteen hbo- of academischeopleiding genoten. ‘Deze groepouders heeft bewust niet vooreen gladde opvoeding geko -zen. Wat niet wil zeggen dat zenooit met dingen in hun maagzitten, integendeel, zij vragenzich ook af of ze het goeddoen’, relativeert Bakker.

‘Maar het zijn wel oudersmet ideeën, die bijvoorbeeldhet milieu ter harte gaat, dieergens voor staan. Ze gevenuitleg bij hun keuzes. Ze willenook best onderhandelen methun kinderen, maar zeschromen evenmin om te zeg -gen dat ze dat niet zomaaropgeven. Dus worden hun kin -de ren niet even met de autoweg gebracht, als ze maar ge -noeg zeuren.’

Bij de ouders is geen spoorte bekennen van het pes -simisme over de opvoeding dateind twintigste eeuw zouheersen, aldus Bakker. Datpessimisme staat haaks op hetvoor het humanisme zokenmerkende vertrouwen inde menselijke vermogens, hetgrote belang van opvoeding enhet vooruitgangsoptimisme.

(Bron:de Volkskrant 4-10-1994)

5.6 CASE: HUMANISME EN OPVOEDING

Om duidelijk te maken wat er mis kan gaan bij het doenvan onderzoek en het trekken van conclusies, kijken wenaar een voorbeeld van onzorgvuldig onderzoek dat welde voorpagina’s van de krant haalde. Het onderstaandeartikel beschrijft een onderzoek naar zelfvertrouwen vanhumanistische ouders bij de opvoeding van hunkinderen. Het humanisme is een levensovertuigingwaarin geen hogere macht, maar zelfbeschikking van demens centraal staat. Gelijkwaardigheid, verdraagzaam-heid en verantwoordelijkheid zijn belangrijke uitgangs-punten van het humanisme.Is het waar wat de onderzoekster beweert? Zijn huma-nistische ouders opvallend zelfverzekerd als het gaat omde opvoeding van hun kinderen? We zullen zien dat jedat op basis van dit onderzoek helemaal niet kuntzeggen.

VRAAGSTELLING EN VARIABELEN

De vraagstelling is: ‘Heeft een humanistische levensbe-schouwing invloed op het zelfvertrouwen van de oudersbij de opvoeding van hun kinderen?’ Deze stelling kent als belangrijke variabelen:

• Zelfvertrouwen; je kunt immers veel of weinig zelfver-trouwen hebben.

• Levensbeschouwing; je bent bijvoorbeeld humanist, ofchristen, of moslim.

De onderzoekster maakt niet duidelijk hoe ze de varia-bele ‘zelfvertrouwen’ heeft geoperationaliseerd. Wanneerheeft iemand veel zelfvertrouwen en wanneer weinig?Hoe stel je dat vast? Ernaar vragen in een enquête?Bijvoorbeeld: “We doen een enquête naar zelfvertrouwenbij mensen met humanistische ideeën. Wilt u daaraanmeedoen? Zo ja, heeft u veel zelfvertrouwen?” Weinigmensen zullen dan zeggen dat ze vaak onzeker zijn. Jekunt de mate van zelfvertrouwen dus niet meten door errechtstreeks naar te vragen. Ook moet preciesomschreven worden waar een humanistische levensbe-schouwing uit bestaat en wat de wezenlijke verschillenzijn met andere levensbeschouwingen.Verder kan de ‘openheid’ waar het zelfvertrouwen uit zoublijken, het gevolg zijn van de humanistische levensbe-schouwing, maar ook van andere factoren zoals de oplei-ding van de ouders.De onderzoekster had de variabelen dus beter moetenoperationaliseren.

ONDERZOEKSMETHODE

De onderzoekster heeft in totaal twintig ouders onder-vraagd, die via advertenties in humanistische blaadjes

27

ONDERZOEK DOEN

werden geworven. Hiervan had het merendeel een hbo-of academische opleiding.Natuurlijk kun je niet alle humanisten in Nederlandbellen of observeren. Je moet in dat geval een steekproeftrekken uit de totale groep. Die steekproef moet echterwel voldoende groot zijn, want als je tien mensen inter-viewt en twee daarvan hebben afwijkende antwoorden,dan is dat direct een verschil van 20 procent. Verder moet je ervoor zorgen dat de steekproef die jeneemt representatief is voor de totale groep die je onder-zoekt. Dit wil zeggen dat de steekproef een goede door-snede oplevert voor de hele groep. Alleen dan kun je deuitkomst van het onderzoek generaliseren. De uitkomst

zegt dan niet alleen wat over de groep die je onderzochthebt, maar met een zekere waarschijnlijkheid ook over dehele groep waar je de steekproef uit hebt getrokken. Jekunt dan algemene uitspraken doen. Hoe groter degroep die je onderzocht hebt, des te beter de uitkomst tegeneraliseren is.

In dit geval vormden de mensen die zich aanmeldden opeen advertentie geen representatieve groep, omdat zezichzelf hebben aangemeld. Mensen die zelf reagerenkunnen bijvoorbeeld al meer zelfvertrouwen hebben danmensen die zich niet aanmelden. De oproep via een advertentie leverde dus geen represen-tatieve steekproef op. De onderzoekster had een groteregroep moeten onderzoeken, en deze niet via een adver-tentie moeten selecteren. Ze had beter bijvoorbeeld elketwintigste abonnee van het humanistisch maandbladkunnen benaderen voor deelname.

Ten slotte zijn humanisten met een lage opleiding in hetonderzoek minder vertegenwoordigd dan humanistenmet een hoge opleiding. Als je hier niet op let bestaat dekans dat je het effect meet van opleiding op zelfver-trouwen in plaats van het effect van levensbeschouwingop zelfvertrouwen.

Dat had de onderzoekster kunnen voorkomen door eencontrolegroep te nemen. Dit had ze kunnen doen doorde groep humanisten te vergelijken met mensen met eenandere levensbeschouwing, die in overige kenmerkenmet elkaar overeenstemmen: dus hetzelfde opleidingsni-veau, inkomensklasse, enzovoort. Pas als de twee groepenalleen van elkaar afwijken in levensbeschouwing, kan jeals onderzoeker conclusies trekken over het effect vanlevensbeschouwing op zelfvertrouwen. Als er tenminsteverschil in zelfvertrouwen zichtbaar is!

Zet puntsgewijs onder elkaar de fouten die de onderzoekster heeft gemaakt in haar onderzoek naarhet zelfvertrouwen van humanistische ouders ten aanzien van hun opvoedingsmethoden.

KRITIEK OP HET ONDERZOEK

28

In de vorige hoofdstukken zijn al enkele valkuilen behan-deld waar je rekening mee moet houden als je onderzoekdoet. In dit hoofdstuk behandelen we een andere belang-rijke vereiste voor het doen van onderzoek en het trekkenvan conclusies, namelijk het verschil aanbrengen tussencorrelatie en causale verbanden.

Onderzoekers willen vaak oorzaken van bepaaldeproblemen achterhalen, of tenminste de samenhangtussen bepaalde verschijnselen aantonen.Hangt criminaliteit samen met de hoogte van straffen ineen land? Of hangt criminaliteit samen met de ver schil -len tussen arm en rijk, met werkloosheid, enzovoort?Neemt gewelddadig gedrag van jongeren toe als ze kijkennaar geweld op tv? In dit geval wordt niet alleen beschreven hoeveel crimi-naliteit voorkomt, maar we proberen het ook in verbandte brengen met allerlei variabelen, zoals de hoogte vanstraffen, werkloosheid en kijkgedrag van jongeren.Het is niet altijd makkelijk om aan te tonen of het een deoorzaak is van het ander. Het kan best zo zijn dat geweld-dadige kinderen vaak naar geweld op tv kijken. Dezesamenhang noemen we correlatie. Maar is het kijkennaar die programma’s dan de oorzaak van hun agres-sieve gedrag? Met andere woorden, kunnen we spreken

van een causaal verband? Misschien zijn die kinderenvan nature al agressief en hebben ze daardoor een voor-keur voor programma’s waar veel geweld in voorkomt.

Een fout die veel wordt gemaakt is dat een correlatietussen twee verschijnselen als causaal verband wordtgezien. Neem het voorbeeld van onderzoek naar de invloed vanstimulerende middelen op sportprestaties. Het slikkenvan bepaalde middelen lijkt een positief effect te hebbenop de prestaties van bijvoorbeeld wielrenners. Maar hetkan ook zijn dat de sporters doordat ze iets slikken, meerzelfvertrouwen krijgen. Niet de sterkere spieren, maar desterkere overtuiging in het eigen kunnen beïnvloedt dande prestaties. Er bestaat dan wel een correlatie tussen hetslikken en prestaties, maar het is niet (uitsluitend) hetpilletje dat werkt. We kunnen dit onderzoeken door een experimenteelonderzoek te doen. We nemen twee groepen renners.Eerst meten we hun prestaties zonder stimulerendemiddelen. Daarna laten we één groep renners een tijdjeechte pillen slikken en een controlegroep een tijdje nep -pillen. Als de prestaties bij de echte pillenslikkers meervooruitgaan, dan hebben we de werking van de stimule-rende stof vastgesteld. Dan bestaat er een zogenaamd

6OORZAAK OF ALLEEN MAAR SAMENHANG?

29

causaal verband: de stimulerende middelen zijn deoorzaak, de prestaties het gevolg. Wanneer de nep-pillen-slikkers even sterk vooruitgaan, dan zijn de overtuigin -gen van de sporters de oorzaak van de betere prestaties.

Stel dat er uit onderzoek blijkt dat er samenhang istussen de grootte van de school en het spijbelgedrag vande leerlingen: hoe groter de school, hoe vaker leerlingenspijbelen. Dan lijkt de grootte van de school er deoorzaak van te zijn dat veel leerlingen spijbelen. Maar dewerkelijke oorzaak kan wel eens zijn dat er in grotesteden meer wordt gespijbeld, en dat grote scholen vakerin grote steden te vinden zijn.In dit geval moeten we dus scholen selecteren die watbetreft grootte verschillen, maar wat betreft anderekenmerken overeenkomen (zelfde onderwijsniveau;openbaar of bijzonder onderwijs, ligging in stad of opplatteland; enzovoort). We moeten dus zo veel mogelijkandere factoren ‘onder controle hebben’; dat wil zeggengelijk houden. Dit heet het ceteris paribus principe. Datben je bij economie wellicht al tegengekomen. Het bete-kent alle andere factoren gelijkblijvend. Je moet dus voor je onderzoek gaat doen, bedenkenwelke andere variabelen een rol kunnen spelen. Je moethet effect van deze andere variabelen kunnen uitsluiten.

KADERVRAGEN1. In de kop van bijgaand krantenartikel staat

een conclusie die niet precies hetzelfde isals de stelling die in het artikel staatvermeld. Wat is het verschil?

2. Leg nu het verschil uit met behulp van debegrippen causaal verband en correlatie.

3. Probeer nu een theorietje op te stellenwaarin de causaliteit omgekeerd komt teliggen.

OORZAAK OF ALLEEN MAAR SAMENHANG?

AMSTERDAM – Mensen dielast hebben van burengeruchtklagen bijna twee keer zo vaakover een slechte gezondheid.Daarnaast voelen zij zich onge-lukkig, zo blijkt uit een onder-zoek van het Centraal Bureau

voor de Statistiek (CBS) ondervierduizend personen. Ander-soortige overlast, zoals ver-keers- of industrielawaai, heeftnauwelijks invloed op de gezondheid en het geluksge-voel.

Burengerucht maakt ongezond en ongelukkig

De onderwijssocioloog Donkers heeft geprobeerd dekwaliteit van scholen te operationaliseren. Hij deed datdoor gegevens te verzamelen over het percentage leer-lingen dat zonder te blijven zitten het eindexamen be-haalde. Een volgende indicatie waren de eindexamen-cijfers voor Nederlands, Engels en wiskunde. Verdercorrigeerde hij deze cijfers wanneer er veel allochtoneleerlingen op een school zaten: de cijfers werden danopgehoogd. Een van de resultaten was dat protestants-christelijke scholen in de provincie het beter deden danscholen in de Randstad. Het probleem hierbij is dathet niet uit te sluiten is dat hier niet de kwaliteit vande scholen is gemeten, maar het effect van (strenge)opvoeding en levens beschouwing van de ouders op deleerresultaten van hun kinderen.

Kwaliteit van scholen