official version of the Ambition of Territory

50
THE AMBITION OF THE TERRITORY Vlaanderen als ontwerp Onze huidige welvaart is gebouwd op het principe van consumptie. Consump- tie van grondstoffen en goederen, maar ook van land. Het territorium is daardoor het toneel van groeiende conflicten tussen economische belangen, demografische evoluties en ecologische uitdagingen. The Ambition of the Territory pleit voor een reconversie van het gehele verstedelijkte territorium en levert strategieën om het bestaande landschap stapsgewijs te hervormen zonder verdere consumptie van ruimte. Terwijl het huidige, sectorale beleid de verschillende ruimtegebruiken van elkaar wil scheiden, voert The Ambition of the Territory ontwerpend onderzoek naar de synergieën en gedeelde winsten die tot stand komen door programma’s te koppelen in een ruimtelijk metabolisme. De wisselwerkingen tussen wonen, ondernemen, voedsel- productie en energie zijn de hefbomen om het intens verstedelijkte Vlaanderen geleidelijk te transformeren tot een duurzame en welvarende regio binnen de Europese Deltametropool. The Ambition of the Territory is een project van AWJGGRAUaDVVTAT, een samenwerking tussen Architecture Workroom Brussels, Studio Joost Grootens, GRAU, architecten de vylder vinck taillieu en Ante Timmermans. The Ambition of the Territory

description

Venice contribution op Flemish planners

Transcript of official version of the Ambition of Territory

  • THE AMBITION OF THE TERRITORYVlaanderen als ontwerp

    Onze huidige welvaart is gebouwd op het principe van consumptie. Consump -tie van grondstoffen en goederen, maar ook van land. Het territorium isdaardoor het toneel van groeiende conicten tussen economische belangen,demograsche evoluties en ecologische uitdagingen. The Ambition of theTerritory pleit voor een reconversie van het gehele verstedelijkte territoriumen levert strategien om het bestaande landschap stapsgewijs te hervormenzonder verdere consumptie van ruimte. Terwijl het huidige, sectorale beleid deverschillende ruimte gebruiken van elkaar wil scheiden, voert The Ambitionof the Territory ontwerpend onderzoek naar de synergien en gedeeldewinsten die tot stand komen door programmas te koppelen in een ruimtelijkmetabolisme. De wisselwerkingen tussen wonen, ondernemen, voedsel -productie en energie zijn de hefbomen om het intens verstedelijkte Vlaanderengeleidelijk te transformeren tot een duurzame en welvarende regio binnende Europese Deltametropool.

    The Ambition of the Territory is een project van AWJGGRAUaDVVTAT, een samenwerking tussen Architecture Workroom Brussels, Studio JoostGrootens, GRAU, architecten de vylder vinck taillieu en Ante Timmermans.

    The Am

    bition of the Territory

  • Binnale van Veneti 29.08.20

    1225.11.2012

  • 32

  • 54

  • 76

  • THE AMBITION OF THE TERRITORYVlaanderen als ontwerp

    Verbeelding in Actie, Ante Timmermans, 2012

  • 10 11

    00 Binnale van Veneti 1

    00 Inleiding 11

    1 THE AMBITION OF THE TERRITORY 12

    2 WERK 232.1 JG 242.2 aDVVT 322.3 GRAU 402.4 AWB 542.5 AT 64

    3 ATELIER 73

    00 deSingel, Antwerpen 88

    00 Colofon 96

    Eind 2011 selecteerde een internationale juryonder leiding van de Vlaams Bouwmeester en hetVlaams Architectuurinstituut The Ambition of theTerritory als de Belgische vertegenwoordigingvoor de 13de Architectuurbinnale van Veneti.The Ambition of the Territory is een project vanAWJGGRAUaDVVTAT, een collectief onder leiding van think-and-do-tank ArchitectureWorkroom Brussels. AWB verzamelde rond zicheen internationaal en interdisciplinair team datbestaat uit de Nederlandse gracus JoostGrootens, het Franse stedenbouwkundige bureau GRAU, de Belgische architecten de vyldervinck taillieu en kunstenaar Ante Timmermans. The Ambition of the Territory zet de krijtlijnen uitvoor een toekomstproject voor Vlaanderen binneneen Europese context. Vlaanderen wordt geken-merkt door een verspreide verstedelijking. Dievaststelling is niet nieuw. Maar terwijl de einde-loze sprawl doorgaans veroordeeld wordt als lelijkof weinig duurzaam, richt AWJGGRAUaDVVTATde blik op de verborgen kwaliteiten en het poten-tieel ervan. The Ambition of the Territory wil eenpositief project voor Vlaanderen verbeelden, alsonderdeel van een metropolitaan netwerk datzijn grenzen ver overstijgt. De tentoonstellinggaat op zoek naar de territoriale cohesie binnendeze verspreide verstedelijking en ontvouwt deessentile rol die Vlaanderen kan spelen om deDeltametropool mee vorm en betekenis te gevenop een mondiaal niveau. The Ambition of the Territory is een initiatief van deVlaamse minister voor cultuur Joke Schauvliege,de Vlaams Bouwmeester en het Vlaams Architec-tuurinstituut. Met hun keuze voor The Ambitionof the Territory willen de drie partners een bijdrageleveren aan een ruimer maatschappelijk debat.De Vlaamse overheid is volop bezig met de op-maak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, dathet ruimtelijk beleid in Vlaanderen klaarstoomtvoor de uitdagingen van de 21ste eeuw. Tegelij-kertijd lanceerde de Vlaamse regering het projectVlaanderen in Actie, dat Vlaanderen tegen 2020wil laten uitgroeien tot een van de Europese top-regios. The Ambition of the Territory houdt eenpleidooi om het toekomstproject voor Vlaanderente erkennen als een ruimtelijk vraagstuk. Het iseen oproep aan Vlaanderen voor een vernieuwdevisie en een radicale ommekeer van de ruimtelijkeplanning en de maatschappelijke organisatie. The Ambition of the Territory was van 29 augus-tus 2012 tot 25 november 2012 te bezichtigen in

    het Belgische paviljoen in Veneti. Ongeveertegelijkertijd was de tentoonstelling in een ge-wijzigde vorm te zien in deSingel in Antwerpen.De nieuwe scenograe voorzag er ook plaatsvoor een atelierruimte, centraal gelegen in eenschaalmodel van het Belgische paviljoen. Onderhet motto Vlaanderen als ontwerp kwamen in deperiode tussen 5 oktober 2012 en 8 januari 2013ontwerpers, maatschappelijke actoren en expertsuit de meest diverse vakgebieden en sectorener samen om kennis en ideen uit te wisselen enhet potentieel van het Vlaamse territorium in kaartte brengen. Zij werkten aan een breed gedragenontwerpagenda, die op 8 januari 2013 werdgepresenteerd op de studiedag Vlaanderen alsontwerp Naar een gedeelde ontwerpagenda voorVlaanderen. Het onderzoeksproject The Ambition of the Terri-tory is met dit boek geenszins afgesloten. Dezepublicatie is een werkinstrument. Het geeft eenhelder beeld van het ontwerpend onderzoek datreeds werd verricht en formuleert de conclusiesvan het atelier in een ambitieuze ontwerpagenda.Vlaanderen als ontwerp wordt ook in 2013 voort-gezet als een werkplaats voor ontwerpend onder-zoek waar de ambitie van het Vlaamse territoriumconcreet gestalte krijgt.

    Peter Swinnen, Vlaams Bouwmeester Christoph Grafe, Vlaams Architectuurinstituut

  • 1312

    1 THE AMBITION OF THE TERRITORY AWJGGRAUaDVVTAT We leven in het lelijkste land ter wereld. Vele planners en architecten onder-schrijven tot op vandaag de beroemde woorden van Renaat Braem uit 1968.Ze veroordelen het Vlaamse territorium als een gefragmenteerd landschapmet een eindeloze nevenschikking van functies zonder enige onderlingesamenhang. Van de gedroomde scheiding tussen stad en platteland is geensprake meer. De aanhoudende consumptie van de ruimte en de bijna totaleverstedelijking van het platteland hebben van het verrommelde Vlaamseterritorium een internationale referentie gemaakt.

    Het gaat vandaag echter niet meer om mooi of lelijk. Het probleem ligt elders.De bestaande planningsprincipes en ruimtelijke politiek leiden tot een weinigduurzame ruimtelijke organisatie. Ze weten daarenboven geen raad met devele maatschappelijke uitdagingen die op ons afkomen. De demograschegroei, de klimaatverandering, de transitie van de economie, de schaarste aanenergie en grondstoffen en de mobiliteitsproblemen vragen om een radicaleommekeer in de manier waarop we onze ruimte gebruiken en inrichten. Onzetoekomstige welvaart staat op het spel.

    Vandaag wentelen we ons in een ambigue houding van zowel schuld alsnegatie. Schuld omdat we heel goed weten dat we zo niet verder kunnen.Negatie omdat we het schaarse land blijven consumeren bij gebrek aaneen alternatief. We moeten deze patstelling doorbreken. Er is nood aan eenpositief ruimtelijk project voor de toekomst van Vlaanderen.

    The Ambition of the Territory richt de blik op het verstedelijkte Vlaanderen enspoort de kwaliteiten op die reeds besloten liggen in de historisch gegroeidestructuur van ons territorium. Door het verborgen potentieel van het ver-stedelijkte landschap aan te grijpen, kunnen we Vlaanderen omvormen toteen duurzame en welvarende metropolitane regio. The Ambition of the Territorypleit voor een reconversie van het gehele verstedelijkte territorium en levertstrategien om het bestaande landschap stapsgewijs te hervormen zonderverdere consumptie van ruimte. Dat is de ambitie van het territorium.

  • 1514

    VAN STRIJD OM RUIMTE NAAR GEDEELDE RUIMTEBijna dagelijks berichten onze kranten over de aanhoudende strijd om ruimte.De verschillende sectoren van de maatschappij eisen steeds meer ruimteop om hun activiteiten te ontplooien. Nieuwe woongebieden moeten aan-gesneden worden om n miljoen nieuwe Vlamingen een betaalbare woningte kunnen bieden. Bijkomende industrieterreinen zijn nodig om de economienieuwe impulsen te geven. Overstromingsgebieden moeten teruggegevenworden aan de natuur. De landbouwgronden moeten groter om de voedsel-industrie rendabel te houden.

    De consumptie van de ruimte heeft echter haar grenzen bereikt. Vlaanderenbeschikt niet over de nodige extra ruimte om aan alle wensen te voldoen. Deverschillende sectoren verdedigen hun ruimte en beschuldigen elkaar vande negatieve effecten op de naburige functies, het klimaat, de biodiversiteit,de economie, de grondprijzen of het welzijn van de bevolking. In het dichtverstedelijkte Vlaanderen liggen alle ruimtegebruiken naast en door elkaar.Het voeren van een toekomstgericht beleid is daardoor ook altijd een ruimtelijkvraagstuk.

    De huidige planningsinstrumenten in Vlaanderen trachten het gevecht omruimte te bezweren door bestemmingen strikt van elkaar te scheiden. Opbasis van een compromis krijgt elke sector de noodzakelijk geachte hectarenland toegewezen. Elk gebied krijgt een eigen bestemming. Natuurgebieden,landbouwgebieden, industriegebieden, kantoorgebieden, stedelijke gebieden,buitengebieden, woongebieden en woonuitbreidingsgebieden zijn onder-delen van een complexe ruimtebalans. Elke hectare Vlaamse ruimte is toege-wezen aan een welbepaald ruimtegebruik.

    De bestemmingsplanning voedt daardoor de onontwarbare stellingenoorlogtussen conicterende belangen en ruimteclaims. Als we een oplossing willenaanreiken voor de problemen van ons huidige nederzettingenpatroon eneen toekomstperspectief willen bieden om onze welvaart veilig te stellen,dan moeten we de stellingenoorlog overstijgen. Er is dus een andere,complementaire logica nodig voor het gebruik van land. Een logica die opzoek gaat naar synergien tussen bestemmingen zonder de verschillendesectoren de noodzakelijke ruimte te ontzeggen.

    In plaats van het compromis dat verschillende programmas en functieskoudweg naast elkaar plaatst, moeten we strategien ontwikkelen om de

    verschillende ruimtegebruiken met elkaar te verweven. In plaats van de openruimte angstvallig te beschermen tegen de oprukkende verstedelijking,kunnen we de verstedelijking sturen vanuit de organisatie van de open ruimte.Landbouw, natuur en recreatie kunnen op die manier een gedeelde plekinnemen in productieve parken. Door woongemeenschappen, industrie enintensieve landbouw aan elkaar te koppelen, kunnen bovendien energie-overschotten, restwarmte en water in cascade worden uitgewisseld. Ruimtedelen is niet alleen goedkoper, duurzamer en energie-efcinter, er is ook eeneconomische winst te rapen voor bewoners en ondernemingen. Er ontstaateen wederzijdse afhankelijkheid en sociale verbondenheid in de gedeelderuimte. De verschillende sectoren zijn op elkaar aangewezen. Ze vormeneen territoriale collectiviteit.

    Dankzij de uitwisseling van diensten zijn de verschillende sectoren geenconcurrenten meer, maar partners die voor elkaar produceren. Door ruimtete delen en functies te verweven, ontstaat een economische, ecologische ensociale meerwaarde zonder extra land te verbruiken. Het territorium wordtzo producent van diensten die de samenleving in staat stellen te overleven.Deze nieuwe logica maakt het ons dus mogelijk om te breken met het principevan consumptie van land. Ze stemt de samenleving, de verschillende ruimte-gebruiken en het territorium op elkaar af in een ruimtelijk metabolisme.

    EEN DUURZAAM ALTERNATIEF VOOR DE COMPACTE STADDe voorbije decennia hebben architecten en planners hun hoop gevestigd opde compacte stad als het meest duurzame model voor onze leefomgeving.Door met zijn allen dichter bij elkaar te wonen, te leven en te werken, kunnenwe onze ecologische voetafdruk beperken en de open ruimte vrijwaren.Enkel op die manier zouden we de vele maatschappelijke, economische enecologische uitdagingen het hoofd kunnen bieden. Het ideaal van de compactestad en met dit ideaal het onderscheid tussen stad en platteland domineerthet denken in de architectuur en de ruimtelijke planning.

    Vlaanderen is geen land van compacte steden. Het is het nooit geweest.Hoewel gekenmerkt door een dicht netwerk van veelal kleinere tot middel-grote steden, is het Vlaamse verstedelijkingspatroon in niets te vergelijkenmet de klassieke guur van de uitgroeiende periferie rond een sterk stedelijkcentrum. Hier is geen sprake van n grote stad die alle functies absorbeerten waarop het hele hinterland georinteerd is, zoals Parijs of Londen.

  • 1716

    De verstedelijking van het platteland is niet uitsluitend een 20ste-eeuwsfenomeen, zoals vaak wordt aangenomen. Ze vindt haar oorsprong in eensteeds verdere verdichting van een nederzettingenpatroon dat reeds vanafde vroege middeleeuwen ook het platteland bezette. Die verstedelijking issinds de middeleeuwen horizontaal georganiseerd. Ze kende reeds zeer vroegeen verspreide bebouwing en een dicht infrastructuurnetwerk van rivieren enwegen. Sindsdien is het maatschappelijke en ruimtelijke organisatieprincipeniet fundamenteel gewijzigd, maar wel in golven en op drastische wijzegentensiveerd.

    De laatste jaren is fors genvesteerd in de kwalitatieve verdichting van dekernsteden in Vlaanderen. Met zichtbaar succes. Maar ondanks deze recentetraditie zijn we er niet in geslaagd om de doelstellingen van het RuimtelijkStructuurplan Vlaanderen te bereiken. Dat stelt dat 60% van de bijkomendehuishoudens zich in stedelijk gebied zou moeten vestigen, ten opzichtevan 40% in het buitengebied. Het lukt ons dus niet om van Vlaanderen eenland van compacte steden te maken en het buitengebied te vrijwaren vanverstedelijking. Het ideaal van de compacte stad is niet in staat de realiteitvan het Vlaamse verspreide verstedelijkingspatroon in zijn geheel te vatten.Het is ontoereikend als leidend principe voor de noodzakelijke, kwalitatievetransformatie van het Vlaamse territorium.

    Als we het idee laten varen dat de compacte stad het enige duurzame modelvoor verstedelijking is, openen zich perspectieven om ook buiten de compactesteden een stedelijk beleid te voeren. Het Vlaamse landschap vertoontnamelijk een opmerkelijke diversiteit van functies en een al even opmerkelijkenabijheid van verschillende gebruiken van land. Deze twee termen diversiteiten nabijheid zijn de woorden die vaak gebruikt worden om de eigenschappenvan de compacte stad te omschrijven. Ze zijn echter ook kenmerkend voorons verstedelijkingspatroon en kunnen het aanknopingspunt vormen vooreen duurzame reconversie van het Vlaamse landschap. Zo blijkt de typischejnmazige vermenging van functies perfect afgestemd op de lokale en korteverbruikerscycli van duurzame technologien voor energie, water, warmteen voedsel. De nabijheid en diversiteit van functies scheppen de kans omfuncties te verweven en een ruimtelijk metabolisme tot stand te brengen.Het Vlaamse landschap heeft daarom een enorm potentieel om te trans-formeren tot een nieuwe vorm van duurzame, metropolitane stedelijkheid.

    EEN PRODUCTIEF EN ONDERNEMEND LANDSCHAPSinds de vroege middeleeuwen was het gehele territorium in Vlaandereningeschakeld in de stedelijke economie. Die kon bloeien dankzij een jnvertakt netwerk van bevaarbare rivieren waarlangs op strategische plaat-sen stedelijke centra zijn ontstaan. Stad en platteland waren op elkaaraangewezen voor de productie en de handel van voedsel, grondstoffen en textiel. Er bestond dan ook een nauwe band tussen de steden en hunomliggende gebieden.

    Het private ondernemerschap is een cruciaal onderdeel van onze cultuur.Sinds de middeleeuwen ontwikkelde het territorium zich vanuit de kleinsteschaal van het ondernemen. Een woning was gelegen langs een infrastructuur,die de verbinding verzorgde met een van de stedelijke kernen. Aan deachterzijde gaf diezelfde woning toegang tot de landbouwgrond. Terwijllandbouw een groot deel van het jaar de hoofdactiviteit was, nam de neven-activiteit vooral kleinhandel en textielambachten over de eeuwen heen eensteeds belangrijkere plaats in. De nevenactiviteit verplaatste zich langzaammaar zeker naar de stad en werd hoofdactiviteit.

    De exibiliteit en kleinschaligheid van het nederzettingenpatroon kendeneen veerkracht die levensnoodzakelijk bleek in tijden van economischecrisis. De bewoners van het territorium konden steeds terugvallen op eenzelfvoorzienend systeem van voedselproductie op het moment dat de handelen de stedelijke economie niet langer voor voldoende inkomsten zorgden.Het verstedelijkingspatroon materialiseert met andere woorden een robuuste,dubbele economische orintatie. In tegenstelling tot andere regios in Europawaar n economische activiteit dominant is zoals de graanproductie inhet Franse Picardi is de Vlaamse duo- of multi-economie ingebed in destructuur van het territorium.

    Nochtans was de territoriale en stedelijke planning de voorbije decennia nietgericht op die meervoudige economische activiteit. Ze was nagenoeg eenzijdiggefocust op de ontwikkeling van de tertiaire sector. Dit ging vaak ten kostevan de primaire (de landbouw) en de secundaire sector (de industrie). Deovertuiging dat we in het postindustrile tijdperk leven, is in heel Europazichtbaar. De ruimtelijke ontplooiing van de kenniseconomie, de diensten-sector en de logistiek is gebaseerd op het idee dat kennis, innovatie, onderzoeken ontwikkeling d economische roeping zijn van Europa in een veranderendewereld. In die visie zijn de westerse landen de hersenen van de globale

  • 1918

    economie en kan de handenarbeid zich vestigen waar de loonvoorwaardenhet voordeligst zijn. Maar als de lonen in de groeilanden de komende decen-nia blijven stijgen, vervalt het voordeel van de delokalisatie. Europa dreigtverweesd achter te blijven als het oude continent dat zijn maakindustrie heeftafgestoten en niet langer de enige pool van kennis en innovatie is. Om com-petitief te blijven, moet Europa en dus ook Vlaanderen opnieuw een prioriteitmaken van de secundaire en primaire economische activiteiten. Ook om tevoorzien in werkgelegenheid die aangepast is aan de groeiende Vlaamsebevolking en haar veranderende samenstelling, moeten we ruimte en ontwikkelingskansen bieden voor zowel primaire, secundaire als tertiaireactiviteiten.

    Dat maakt een verbreding van het ruimtelijke denken en plannen noodzakelijk.Het goed inplanten van zones voor economische activiteiten of het vrijwarenvan de huidige open ruimte voor de landbouw is onvoldoende. Met ruimtelijkestrategien voor de transformatie van de bestaande verstedelijking kunnenwe de transitie naar een nieuwe maakindustrie en de vernieuwingen in deagrarische productie faciliteren en stimuleren. De verschillende vormenvan productiviteit kunnen verweven worden met de omliggende functies.Productieve woonwijken of agrarische en recreatieve lobben kunnen delandbouw en de industrie een nieuwe plaats geven in het maatschappelijkeweefsel, naast de kenniseconomie en de logistieke activiteiten. Echte innova-tie bestaat namelijk slechts als hersenen en handen aan elkaar gekoppeldworden. Daar ligt een kans voor ontwikkeling.

    VLAANDEREN IN DE METROPOLITANE DELTAHet Vlaamse grondgebied maakt deel uit van een veel ruimer geograsch,economisch en cultureel systeem: de Rijn-Maas-Scheldedelta. De Rijn-Maas-Scheldedelta heeft zich in haar geschiedenis ontwikkeld als een decentraalsysteem van complementaire stedelijke handelskernen. Elk van de stedelijkecentra stond voor een bepaalde economische activiteit en was tegelijkertijdafhankelijk van de andere steden voor andere activiteiten en producten.Onder het netwerk van kernen en stedelijke knooppunten lag een lappen-deken van territoria. Elk van deze territoria had een specieke structuuren productiviteit. De wisselwerking tussen de economische specialisatiesvan de verschillende territoria en het steeds sterker wordende stedelijkesysteem, maakt dat de Rijn-Maas-Scheldedelta tot op vandaag een van demeest welvarende gebieden van Europa is.

    Ondanks die historisch gegroeide en geologisch gedetermineerde diversiteitplannen en besturen we het Vlaamse grondgebied vandaag nochtans volgensn enkel principe. Het feit dat woonuitbreidingsgebieden en industriege-bieden relatief gelijkmatig over Vlaanderen verspreid zijn, getuigt hiervan.De gelijke verdeling en spreiding van ontwikkelingskansen laat op de ene plekkansen onbenut, terwijl het een ander deel van Vlaanderen opzadelt metnutteloze ruimte. Het uniforme beleid leidt tot een onaangepaste planning.Het is niet in staat de verschillen tussen de territoria aan te wenden als eenhefboom om de ontwikkeling te sturen en de grote maatschappelijke eneconomische uitdagingen te lijf te gaan.

    Zowel de geschiedenis als de huidige dynamiek maken duidelijk dat Vlaande-ren geen enkelvoudige identiteit heeft. We kunnen het ons daarom niet langerveroorloven om ons te laten leiden door het principe van one planning tsall. De toekomst van Vlaanderen hoeft dus niet bedacht te worden volgensn enkel planningsprincipe voor het gehele grondgebied, maar vanuit deverschillende capaciteiten van de complementaire territoria. Sommige vandie territoria bevinden zich binnen de grenzen van Vlaanderen, andere over-schrijden de grenzen en zijn deels gelegen in andere gewesten of landen.Een bestuur dat uitgaat van de collectie van metropolitane territoria kanhefbomen bieden om de toekomst van Vlaanderen in een Europese contextte plannen.

    Binnen de complementaire verstedelijkte territoria moeten we op zoek naareen nieuw evenwicht tussen de stad en haar hinterland. Vlaanderen zal nietmetropolitaan worden door te streven naar het onbereikbare ideaal van decompacte stad. De steden in Vlaanderen zijn geen eilanden te midden vaneen open landschap. In plaats van de stedelijke centra strikt van hun buiten-gebieden te scheiden, zoals vandaag gebruikelijk is, moeten we de band vanhet verstedelijkte landschap met de kernen versterken. Zo kunnen we zeontwikkelen tot metropolitane territoria die een complementaire functieopnemen binnen een groter geheel.

    Op die manier kan Vlaanderen deel uitmaken van een alternatieve vorm van demetropool. In tegenstelling tot grote, centraal georganiseerde metropolen,wordt het metropolitane potentieel van de Rijn-Maas-Scheldedelta zowel inVlaanderen als in Europa niet erkend. Het decentrale metropolitane systeemis een onbegrepen en onderbenutte realiteit die nochtans op vele plaatsen inEuropa aanwezig is. De Venetoregio in Itali, de Zwitserse stedelijke valleien,

  • 2120

    de English Midlands of het noordelijke Rijnland zijn gebieden waar de huidigeen toekomstige welvaart buitenproportioneel wordt geproduceerd en waartegelijkertijd de sociaaleconomische, demograsche en ecologische uitda-gingen het sterkst samenkomen. Deze stedelijke regios bieden concentra-ties van conicten maar ook van kansen. Pas als we die met elkaar in verbandkunnen brengen binnen goed functionerende metropolitane machines, kun-nen we bouwen aan een evenwichtig en duurzaam Europees territorium vande toekomst. Met de collectie van complementaire territoria kan Vlaanderenbijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame en welvarende Deltame-tropool.

    LABORATORIUM VOOR EEN RUIMTELIJK TOEKOMSTPROJECTThe Ambition of the Territory voert een pleidooi voor een andere ruimtelijkeaanpak. De huidige planningsmodellen gaan uit van een dogmatische lezingvan het territorium. De idealen van de compacte stad en het pastorale land-schap of het principe van scheiding van functies zijn als visies ontoereikendom de Vlaamse realiteit te herstructureren. The Ambition of the Territory wildaarom de wetenschap van het territorium inbrengen in een ontwikkelings-perspectief voor Vlaanderen. Zo kunnen we de krachten en logicas diegedurende eeuwen de ontwikkeling en de verstedelijking van Vlaanderenhebben gestuurd, inzetten om het huidige, weinig duurzame nederzettingen-patroon te transformeren tot een welvarende en duurzame Europese regio.

    De vele maatschappelijke uitdagingen die op ons afkomen de demograschegroei, de klimaatverandering, de economische herstructureringen, de ecologi-sche problemen, de schaarste aan energie en grondstoffen, de mobiliteits-problemen kristalliseren zich immers ook steeds als een ruimtelijk vraagstuk.Ze doen zich niet voor in de abstractie van onafhankelijke beleidsdomeinen,maar manifesteren zich gelijktijdig en heel concreet in de beperkte Vlaamseruimte. In de ruimte komt alles samen. De toekomst van Vlaanderen verbeel-den is dan ook een ontwerpvraagstuk. Door in te grijpen in de ruimtelijkeorganisatie kunnen we antwoorden formuleren op de grote uitdagingen vande 21ste eeuw. De transformatie van de specieke verstedelijkingsvorm laattoe om in n beweging de bestaande problemen aan te pakken en vormte geven aan een ruimtelijk toekomstproject voor Vlaanderen. In plaats van een bestemmingsplanning die iedere sector een plaats toewijst,moeten we de verschillende ruimtegebruiken op elkaar betrekken in eenruimtelijk metabolisme. Via ontwerpend onderzoek kunnen we op zoek gaan

    naar de specieke capaciteiten van de verschillende delen van Vlaanderen.Ontwerpend onderzoek is een instrument om vanuit synergien tussenruimtegebruiken en -gebruikers het Vlaanderen van de toekomst vorm tegeven. Ontwerpend onderzoek is geen instrument om een ideaal maar onbereikbaar toekomstbeeld te ontwikkelen. Het brengt daarentegen debelanghebbende maatschappelijke actoren en beleidsdomeinen samen rondde tafel. Ontwerpend onderzoek is coproductie. Het schetst de relatie tussenindividuele uitdagingen en ambities, en een unieke, gedeelde ruimte waaropdie ambities geprojecteerd worden. In deze nieuwe planningsstrategie is deruimte niet meer het strijdtoneel van rivaliserende sectoren. Ontwerpendonderzoek zet de ruimte daarentegen in als een hefboom om de stellingen-oorlog te overstijgen en nieuwe, wederzijdse verbanden tot stand te brengentussen de verschillende sectoren van de maatschappij. De ruimtelijke orde-ning van Vlaanderen kan zich op die manier bevrijden van haar limiterendeen reglementerende imago en zich ontpoppen tot een slagkrachtig instrumentdat concrete stappen in een toekomststrategie faciliteert en ook fysiekrealiseert.

    The Ambition of the Territory is een aanzet voor een groeiend laboratoriumdat methoden, visies en instrumenten ontwikkelt die Vlaanderen niet alsconsumptielandschap maar als een reconversieproject vorm kunnen geven.Het reconversieproject voor Vlaanderen vertrekt niet vanuit een totaalvisiedie toepasbaar is op het gehele grondgebied. Net als de Vlaamse verstedelij-king is het een accumulatieproces. Kleinschalige tests in samenwerking metde juiste actoren kunnen leiden tot nieuwe inzichten en een alternatieveontwikkelingsdynamiek. Die zal niet louter top-down of bottom-up ontstaan,maar wel uit sterke samenwerkingen tussen actoren, middenveld en beleid.Als we via de gedeelde ruimte antwoorden kunnen bieden op individuele encollectieve uitdagingen, kunnen we de ambivalentie van schuld en negatieoverstijgen. Dan kunnen we op basis van kleinschalige tests grootschaligeambities realiseren.

  • 2322

    WERK

  • 2524

    2.1 A LAND NEVER Studio Joost Grootens Tekenen en hertekenen: dat is de strategie vanStudio Joost Grootens om het potentieel dat schuil- gaat in het Vlaamse landschap aan te boren. InA Land Never een anagram van Vlaanderen herschikt Joost Grootens de traditionele compo-nenten waarmee het territorium doorgaans wordtvoorgesteld. Hij weigert het territorium in te delenin stedelijke gebieden die gescheiden zijn vanindustrie-, natuur-, landbouw- of recreatie ge-bieden. Deze indeling in gebieden is een weer-spiegeling van de klassieke principes van planningen ruimtelijk beleid. De klassieke plan ning scheidtfuncties van elkaar om de negatieve effecten diede verschillende functies op elkaar uitoefenente reduceren. Het resultaat is een on op losbarestellingenoorlog tussen conicterende belangenen ruimteclaims. A Land Never toont een strook van Vlaanderen,een gebied van 8 op 30 kilometer, van Temsetot Lier. Elke lap grond van 50 op 50 meterkrijgt een eigen symbool dat het landgebruikweergeeft. Door de jne korrel van het bestaandelandschap te tonen, krijgen we een beeld van hetterritorium zoals het werkelijk is: een soep vanallemaal verschillende functies naast en doorelkaar. Van een helder onderscheid tussen staden platteland is geen sprake meer. We zien eerdereen jnmazige mix van ruimtegebruiken die noggeen weefsel hebben gevormd. De kaart toonteen opmerkelijke diversiteit van functies en eenal even opmerkelijke nabijheid van verschillende

    gebruiken van land. Deze twee termen diversiteiten nabijheid zijn de woorden die vaak gebruiktworden als de eigenschappen van de duurzame encompacte stad. In de nabijheid en diversiteit aanfuncties ligt dan ook de sleutel tot de omvormingvan het Vlaamse landschap tot een duurzaam,ruimtelijk metabolisme. De metabolische cartograe van Studio JoostGrootens is een instrument dat niet langer tendienste staat van een consumptiegerichte plan- ning. Ze toont aan dat de traditionele kaart methaar onderscheiden gebieden niet strookt met derealiteit. Ze legt de basis voor een nieuwe lectuurvan het landschap. Ze toont dat er in het landschapeen enorm potentieel bestaat van horizontale rela- ties, uitwisselingen en com binaties van program-mas en functies. De kaart vormt het startpuntom de toekomst van Vlaanderen te ontwikkelenvanuit mogelijke synergien tussen functies enniet langer vanuit het ideaalbeeld van een striktescheiding tussen stad en platteland.

  • A6 A7

    A1 A3A2 A4 A5

    B6 B7 B8

    B1 B2 B3 B4 B5

    E1 E2 E4

    G1 G2 G3

    F1 F2 F3 F4 F5

    D1 D2 D3 D4

    C1 C2 C3 C4 C5

  • 3332

    2.2 ESTEE architecten de vylder vinck taillieu (aDVVT) ESTEE is een conglomeraat van een kantoorge-bouw, een industriehal en een woning met tuin,gelegen langs een snelweg ergens in Vlaanderen.Het samenkomen van diverse functies op n plekis niet gepland, maar het resultaat van opeen-volgende investeringen van een familiebedrijf.Het bedrijf werd ooit opgestart in de garage vande woning. Het oreerde en breidde in de loop derjaren steeds verder uit. Volgens architecten devylder vinck taillieu is ESTEE de hedendaagseversie van de oeroude Vlaamse vierkantshoeve,symbool van het private initiatief en de Vlaamseondernemersgeest. Die liggen aan de basis vande economische activiteit en welvaart in dit deelvan Europa. Vlaanderen is van oudsher een onder- nemerslandschap. Het private initiatief heeft hetterritorium gevormd tot wat het vandaag is. Architecten de vylder vinck taillieu plukken hetconglomeraat uit zijn context en presenteren hetals een archetype of een model voor Vlaanderen.Ze transformeren ESTEE van een eiland langs desnelweg tot de bouwsteen van een kwalitatief enduurzaam weefsel voor het territorium. Op diemanier zetten de architecten de traditioneledogmas van architectuur en planning op losseschroeven. De ruimtelijke dynamiek van de privateonderneming is immers een doorn in het oog vanarchitecten en planners. ESTEE is een aanuitingvan de goede smaak. De kwaliteit van de architec-tuur is nooit een bekommernis geweest van hetbedrijf. ESTEE strookt evenmin met het ideaal-

    beeld van een rationele opdeling van het land-schap in gescheiden zones voor wonen, industrieen natuur. ESTEE is als het ware zonevreemd.De ruimtelijke planning kiest vandaag voor eengeorganiseerde consumptie van ruimte voorwelbepaalde programmas en functies. Wonenen werken zijn in deze logica elkaar uitsluitendefuncties. ESTEE is de antithese van dit principe.Leven en werken zijn er innig met elkaar verweven.Ze zijn elkaars alter ego. ESTEE stelt de vraag of we de welvaart kunnenschoeien op een in Vlaanderen welbekende leest het familiebedrijf in plaats van het territoriumte consumeren via zoneringsprincipes. De repro-ductie van ESTEE als bouwsteen voor Vlaanderenzet de dynamiek van het private ondernemerschapin om het territorium te transformeren tot eenhybride, duurzame en welvarende leefomgeving.De ruimtelijke organisatie van leven en werken opn plek reikt een principe aan om de structuurvan het horizontaal verstedelijkte territorium teherdeniren als een duurzaam alternatief voorhet weefsel van de compacte stad.

  • 3736

  • 38

  • 4140

    2.3 BORGLOON EN ANTWERPENBRUSSEL GRAU i.s.m. Boerenbond In het gelijktijdige en meervoudige ruimtege bruikligt de kiem voor een duurzame transformatievan het bestaande territorium. Het ontwerpendonderzoek van het stedenbouw kundige bureauGRAU voor de streek rond Borgloon in het zuidenvan Limburg en de as Brussel-Antwerpen in hetcentrum van Vlaanderen vertrekt van het potenti-eel dat reeds aanwezig is in het landschap.Borgloon ligt te midden van de driehoek tussenHasselt, Tongeren en Sint-Truiden. De streek rondBorgloon staat bekend om haar idyllische heuvel-landschap met kastelen en oude kerken te middenvan uitgestrekte boomgaarden. De streek loktieder jaar dan ook vele toeristen. Behalve detoeristen verblijven er ook honderden seizoen-arbeiders uit Polen en India om fruit te plukken.De diversiteit in gebruik en gebruikers leidt steedsvaker tot sociale en ruimtelijke conicten. De land- bouwactiviteiten staan sterk onder druk van destijgende woonbehoefte, de groeiende vraag naarvoorzieningen voor recrea tie en cultuur en de noodom de biodiversiteit te versterken. In plaats van de grenzen van de verschillende pro-grammas en functies strikt af te bakenen en eencompromis te sluiten tussen de diverse ruimte-claims, stelt GRAU voor om de verschil lenderuimtegebruiken op strategisch gekozen puntenmet elkaar te verweven. Nieuwe wonin gen, hotelsvoor toeristen, logementen voor fruitplukkers,fruitveilingen, lokale marktplaats en en vrijetijds- voorzieningen vormen stedelijke clusters in hetlandschap. Het zijn publieke plekken waar dediverse gebruiken en gebruikers elkaar niet langerkunnen ontlopen. Op ander plaatsen, waar inten-sieve landbouw raakt aan stedelijkheid, ontstaankansen voor nieuwe synergien. Zo kunnen woon- wijken de restwarmte van een nabijgelegen land- bouw activiteit gebruiken voor hun verwarming.Dat leidt niet enkel tot een grotere energie-ef-cintie, maar zorgt er ook voor dat de landbouw-activi teiten en de woongemeenschap sterker metelkaar verbonden worden. Dankzij deze ingrepenontstaat een gedeelde ruimte. Landbouw, toe-risme en wonen zijn op elkaar aangewezen. Zehebben elkaar nodig.

    Het gebied tussen Antwerpen en Brussel heeft eenheel ander karakter dan de streek rond Borgloon.De regio in het centrale deel van Vlaanderen kenteen enorme verstedelijkings druk. Het is een vande dichtst bebouwde gebieden van Vlaanderen.De stijgende grond prijzen en de groeiende vraag

    naar ruimte voor woningen, bedrijven en recreatiezijn een be dreiging voor de toekomst van delandbouw en de schaars overgebleven natuur enopen ruimte. De strategie die GRAU in samen-werking met de Boerenbond ontwikkelde, koppeltde verschil lende uitdagingen aan elkaar, in plaatsvan ze, zoals gebruikelijk, sectoraal te behande-len. Locaties waar industrile activiteiten eenover schot aan warmte en energie produceren, zijnideale vestigingsplekken voor nieuwe energie-intensieve landbouwactiviteiten. Huizen wordendan weer gegroepeerd rond de water-, warmte-en elektriciteitsnetwerken van de glastuinbouw.De overgebleven open lobben in het verstedelijkteterritorium functioneren voortaan als produc tieveparken waar landbouw en recreatie een gedeeldeplek innnemen. Het doorgeven van overtollige energie, het her- gebruiken van water of het recupereren vanwarmte worden sturingsprincipes om de meestgeschikte locaties aan te duiden voor toekom stigeverstedelijking. De naast en over elkaar liggendesystemen van landbouw, wonen, industrie, na-tuur en recreatie treden in interactie. Dat leidt totonderlinge win-winsituaties en geeft de diversiteitvan sociale en economische activiteiten eengedeelde plaats. De strategie van GRAU buigtconicterende belangen om tot een territorialecollectiviteit. Het ontwerpend onderzoek introduceert eennieuwe logica voor de ruimtelijke planning. Inplaats van een defensieve bescherming van deopen ruimte tegen de oprukkende verstedelij king,zet de strategie van GRAU in op bescher mingdoor ontwikkeling. De open ruimte structureertvoortaan de verstedelijking, en niet meer om-ge keerd. Het landschap wordt productief. Hetterritorium is producent van diensten die destedelijke samenleving in staat stellen te over-leven. Het territorium vormt als het ware eenruimtelijk metabolisme.

  • 4746Industrile landbouw: ontwikkeling van een efcint systeem voor intensieve, hoogtechnologische en productieve landbouw die inspeelt op de globale vraag naar voedsel.

  • 4948Hub Borgloon: concentratie van hotels, collectieve woningen, fruitveilingen, lokale markten, diensten en kantoren op strategische punten in het landschap. Voedselproductie wordt verweven met recreatie, toerisme en wonen.

  • 5352Groene spons: transformatie van het dichtgeslibde landschap tot een systeem van open ruimten. Grootschalige zones van biodiversiteit worden gecombineerd met schaalvergroting in de landbouw, lokale verkooppunten en recreatie.

  • 55

    2.4 RIJN-MAAS-SCHELDEDELTA AWB

    54

    Wanneer we kijken naar de kaart of de luchtfotovan Europa, dan zien we dat Vlaanderen deeluitmaakt van een groter gebied dat net alsVlaanderen gekenmerkt is door een decentraalterritoriaal systeem: de Rijn-Maas-Scheldedelta.De Delta is vandaag een van de meest verstede-lijkte gebieden van Europa. Sinds de middel-eeuwen heeft de Delta zich ontwikkeld als eendicht netwerk van veelal kleinere, complementairestedelijke kernen. Er is niet n grote stad die allefuncties absorbeert en waarop het hele hinterlandgeorinteerd is, zoals dat het geval is voor Londenof Parijs. De Rijn-Maas-Scheldedelta is echter meer daneen netwerk van stedelijke knooppunten. Als wede verschillende territoriale eigenschappen zoalsde geograe, de waterinfrastructuur, de econo-mische structuur, de landbouw, de mobiliteit enhet verstedelijkingspatroon op elkaar leggen, zienwe een patchwork van onderscheiden territoria.Onder het netwerk ligt dus een lappendekenvan verschillende gebieden, elk met een eigenkarakter en specialisatie. Elk van deze territoriaheeft specieke geologische en hydrologischekenmerken die bepalend zijn voor speciekeeconomische activiteiten en een specieke vormvan verstedelijking. Zo heeft bijvoorbeeld hetsamengaan van de waterwegen voor handel ende landbouwactiviteit ervoor gezorgd dat de asGent-Rijsel zich sinds de middeleeuwen konontwikkelen tot een verstedelijkte textiel-as. Elkvan die territoria biedt dan ook andere kansenvoor een toekomstige ontwikkeling. In sommigedelen van de Delta is de landbouw dominant,terwijl in andere delen de natuurlijke structuren ofde infrastructuur en de verstedelijking dominantzijn. De wisselwerking tussen de economischespecialisaties van de verschillende territoria enhet steeds sterker wordende stedelijke systeem,maken dat de Rijn-Maas-Scheldedelta tot op van-daag een van de meest veerkrachtige gebiedenvan Europa is. Ondanks die historisch gegroeide diversiteit plan-nen en besturen we het Vlaamse grondgebiedvandaag volgens n enkel principe. Van grens totgrens voert Vlaanderen n beleid. Vlaanderenheeft echter geen eenduidige ruimtelijke identiteit,en heeft die historisch ook nooit gehad. De kaarttoont aan dat niet de natiestaten maar de complementaire territoria de meest geschikteeenheden zijn voor de planning, het bestuur ende ontwikkeling van een duurzame en welvarende

    samenleving. In plaats van de verschillenderuimtegebruiken gelijkmatig te verdelen overhet territorium, moeten we kijken in welke territoria een specieke ontwikkeling mogelijkof wenselijk is. Net zoals we voor de wijken in de stad geleerdhebben om het beleid aan te passen aan de identi-teit van de wijk, zo moeten we dat ook doen voorde territoria. Door het bestuur en de planning tebaseren op het rele verschil tussen de territoria,kunnen we een positief ontwikkelingsverhaalschrijven voor de verschillende delen van Vlaan-deren, zonder in elk deel gelijke ontwikkelingente plannen. In plaats van de ontwikkeling vanVlaanderen te beschouwen als de gelijkmatigespreiding van kwantitatieve doelstellingen ofmaxima, kunnen we op basis van de kaart eenkwalitatief en gedifferentieerd Vlaams toekomst-project ontwikkelen. Zo zouden we bijvoorbeeldde meer dan n miljoen nieuwe inwoners dieVlaanderen tegen 2050 verwacht, volgens hethuidige ruimtelijke beleid verder gelijkmatigkunnen spreiden over het grondgebied. Maar wezouden ook een alternatieve strategie kunnenhanteren. De kaart biedt een houvast om de bevolkingsgroei vanuit de capaciteit van de verschillende deelgebieden van de Delta te organiseren.De kaart suggereert dus twee zaken: we moetentegelijk op een hoger en een lager schaalniveauwerken als we Vlaanderen deel willen laten uit-maken van een metropolitane wereld. Op een lagerschaalniveau, om de ontwikkeling van Vlaanderente plannen vanuit de specieke capaciteiten enkansen van elk van de delen van Vlaanderen.Op een hoger schaalniveau, omdat de Delta hetgrotere ruimtelijke systeem is waar Vlaanderentoe behoort. Enkel via de Deltametropool kanVlaanderen een positie innemen en een bijdrageleveren aan de mondiale, metropolitane dynamiek.

  • 5958

    EUROPA IS EEN CONTINENT VAN STEDEN. MAAR NIET ALLE STEDEN ZIJN COMPACTE STEDEN

    1VLAANDEREN, DE VENETO-REGIO IN ITALI, DE ZWITSERSE STEDELIJKE VALLEIEN, DE ENGLISH MIDLANDS, DE KATOWICE-REGIO IN POLEN, HET DUITSE NOORDELIJKE RIJNLAND

    DEZE EUROPESE REGIOS HEBBEN ZICH HISTORISCH NIET ONTWIKKELD VANUIT EEN CONTINUE GROEI VAN DE PERIFERIE ROND EEN DOMINANT STEDELIJK CENTRUM, ZOALS DAT IN PARIJS EN LONDEN WEL HET GEVAL IS.

    DE FIJNMAZIGE NEVENSCHIKKING VAN STEDELIJKE FUNCTIES EN PROGRAMMAS DIE TYPISCH IS VOOR DE COMPACTE STAD, BEVINDT ZICH HIER OOK TUSSEN HET TRADITIONELE NETWERK VAN COMPLEMENTAIRE STADSKERNEN.

    2DEZE REGIOS WORDEN MEESTAL ALS SLECHT EN ONDUURZAAM BESTEMPELD, IN TEGENSTELLING TOT DE GOEDE, DUURZAME EN COMPACTE STAD.VANDAAG GELOVEN WE DAT OOK DEZE DECENTRALE STEDELIJKE GEBIEDEN KUNNEN TRANSFORMEREN TOT DUURZAME TERRITORIA.

    EEN DUURZAAM ALTERNATIEF VOOR DE COMPACTE STAD EN DE EINDELOZE SPRAWL

    3HET PRINCIPE VAN DE COMPACTE STAD EN VAN HET ONDERSCHEID TUSSEN STEDELIJKE GEBIEDEN EN OPEN RUIMTE IS ONAANGEPAST AAN DEZE VORM VAN STEDELIJKHEID EN SOCIALE EN ECONOMISCHE DYNAMIEK.

    EEN IDEAAL VAN DE COMPACTE STAD OPLEGGEN AAN HET TERRITORIUM, LEIDT TOT FRUSTRATIE EN EEN STERKERE SOCIALE SEGREGATIE TUSSEN DE STEDEN EN HET WELVARENDE LANDSCHAP.

    4TEGEN 2050 VERWACHT VLAANDEREN N MILJOEN NIEUWE INWONERS. DIT VOORUITZICHT IS EEN KANS EN EEN ABSOLUTE NOODZAAK OM TE BREKEN MET DE HUIDIGE, ONGECONTROLEERDE VERSTEDELIJKING.

    5PRIVAAT INITIATIEF EN ONDERNEMERSCHAP LIGGEN AAN DE BASIS VAN DE WELVAART IN DIT DEEL VAN EUROPA. VLAANDEREN IS SINDS 1200 EEN FIJNMAZIG ONDERNEMERSLANDSCHAP.WE MOETEN OP ZOEK NAAR EEN AANGEPASTE VISIE DIE DE DYNAMIEK EN HET POTENTIEEL VAN HET VLAAMSE LANDSCHAP AANWENDT OM TOT EEN ANDERE RUIMTELIJKE EN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIE TE KOMEN.

    6DOOR DE DOORGEDREVEN VERSTEDELIJKING EN CONSUMPTIE VAN ZIJN TERRITORIUM KENT VLAANDEREN VANDAAG EEN HORIZONTALE VERMENGING VAN KLEINSCHALIGE FUNCTIES EN PROGRAMMAS. DAARDOOR GROEIT HET AANTAL RUIMTELIJKE CONFLICTEN ELKE DAG. DE VERSCHILLENDE SECTOREN CLAIMEN ELKAARS GROND EN VERWIJTEN ELKAAR NEGATIEVE EFFECTEN VAN HUN ACTIVITEIT OP DE OMLIGGENDE FUNCTIES, HET KLIMAAT OF DE BIODIVERSITEIT.

    TOCH BEVAT HET SIMULTANE EN MEERVOUDIGE RUIMTEGEBRUIK DE KIEMEN VOOR EEN DUURZAME TRANSFORMATIE VAN HET TERRITORIUM.

    DE MISSIE VAN ARCHITECTUUR EN PLANNING IS DE HORIZONTALE HERCOMPOSITIE VAN FUNCTIES

    7DE AMBITIE VAN HET TERRITORIUM WORDT TEN VOLLE GEREALISEERD ALS DE NAAST EN OVER ELKAAR LIGGENDE SYSTEMEN VAN WONEN, INDUSTRIE, LOGISTIEK, LANDBOUW, NATUUR EN RECREATIE MET ELKAAR SAMENWERKEN EN IN INTERACTIE TREDEN.

    DOOR DE SAMENLEVING EN HET TERRITORIUM IN N RUIMTELIJK METABOLISME TE VERBINDEN, ONTSTAAT EEN NIEUWE LOGICA VOOR DE RUIMTELIJKE PLANNING EN DE MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIE.

    DE SAMENLEVING MET HAAR TERRITORIUM VERBINDEN IN EEN RUIMTELIJK METABOLISME DE SYNERGIE TUSSEN COMPLEMENTAIRE RUIMTEGEBRUIKEN MATERIALISEERT HET POTENTIEEL VAN DE DIVERSITEIT VAN SOCIALE EN ECONOMISCHE ACTIVITEITEN. ER ONTSTAAT EEN TERRITORIALE COLLECTIVITEIT.DE CONSUMENT WORDT ACTOR IN PRODUCTIEVE EN METROPOLITANE TERRITORIA.

    8IN PLAATS VAN EEN DEFENSIEVE BESCHERMING VAN DE OPEN RUIMTE TEGEN DE OPRUKKENDE VERSTEDELIJKING, ZET DE STRATEGIE IN OP BESCHERMING DOOR ONTWIKKELING. DE ORGANISATIE EN DE PRODUCTIVITEIT VAN DE ONBEBOUWDE RUIMTE STRUCTUREREN DE TOEKOMSTIGE VERSTEDELIJKING.

    HET LANDSCHAP PRODUCEERT PRIMAIRE DIENSTEN VOOR DE STEDELIJKE SAMENLEVING EN ORGANISEERT DE VERDERE ONTWIKKELING TOT EEN METROPOLITAAN TERRITORIUM.

    VANUIT HET DELEN EN DOORGEVEN VAN OVERTOLLIGE ENERGIE, HET HERGEBRUIKEN VAN WATER OF HET RECUPEREREN VAN WARMTE ONTSTAAT EEN STURINGSPRINCIPE VOOR DE LOKALISATIE VAN TOEKOMSTIGE PROGRAMMAS EN FUNCTIES OP DE MEEST GESCHIKTE LOCATIES.

    VAN DE CONSUMPTIE VAN LAND NAAR PRODUCTIEVE METROPOLITANE TERRITORIA

    9WE KUNNEN ONS NIET LANGER LATEN LEIDEN DOOR HET PRINCIPE VAN ONE PLANNING FITS ALL. DE REGIONALE VERSCHILLEN IN LANDBOUWACTIVITEITEN, IN CONCENTRATIE VAN BEPAALDE INDUSTRIEN OF IN TERRITORIALE EN STEDELIJKE STRUCTUREN EN ORGANISATIES BEVESTIGEN DE LEZING VAN DE RIJN-MAAS-SCHELDEDELTA ALS EEN COLLECTIE VAN COMPLEMENTAIRE VERSTEDELIJKTE TERRITORIA.

    DIT IS HET PRODUCTIEVE UITGANGSPUNT EN HET RUIMTELIJKE KADER VOOR DE PLANNING, HET BESTUUR EN DE ONTWIKKELING VAN EEN DUURZAME EN WELVARENDE SAMENLEVING.

    10DAT VELE STERKE ONTWIKKELINGSPOLEN NET BUITEN DE VLAAMSE REGIO GELEGEN ZIJN, BENADRUKT HET BELANG VAN TRANSNATIONALE METROPOLITANE TERRITORIA.

    MEER NOG DAN EEN VRAAG NAAR CONSTRUCTIEVE INTERNATIONALE SAMENWERKING, ZIJN DEZE GEBIEDEN DE SLEUTEL TOT HET VERSTERKEN VAN DE VLAAMSE ECONOMISCHE ACTIVITEIT EN WELVAART.

    11EUROPA MOET ZIJN FOCUS RADICAAL VERSCHUIVEN NAAR DE PRODUCTIEVE CAPACITEIT VAN ZIJN STEDELIJKE EN TERRITORIALE ORGANISATIE. VAN DE CONSUMPTIE VAN LAND NAAR DE PLANNING VAN PRODUCTIEVE METROPOLITANE TERRITORIA. OM DE WELVAARTSCREATIE OPNIEUW UIT TE VINDEN, MOET EUROPA VERTREKKEN VAN ZIJN TERRITORIUM.

    DIT IS DE AMBITIE VAN HET TERRITORIUM.

    OM AAN ZIJN TOEKOMST TE BOUWEN, MOET EUROPA VERTREKKEN VAN DE AMBITIE VAN ZIJN TERRITORIUM

  • 6160

    1 Mobiliteitsnetwerk2 Verstedelijkingsgraad3 Economische structuur4 Geologie5 Waternetwerk en overstromingsgebieden6 Landbouw- en natuurgebieden7 Complementaire territoria

    1 2 3

    4 5 6

    7

  • 65

    De verschuiving in het denkkader van consumptienaar productie heeft niet enkel een enorme impactop de ruimte, maar ook op de samenleving zelf:op het dagelijkse leven, op de bewoners, op deorganisatie van de arbeid. De synergie tussenverschillende programmas en activiteiten en hetuitwisselen en delen van grondstoffen en energiezijn zoveel meer dan een vorm van ruimtelijke ofenergetische efcintie. Het zijn transities dieradicaal ingrijpen op de organisatie van de maat-schappij. Ante Timmermans belicht in zijn werkvan woorden en tekeningen de positie van hetindividu dat zijn leefwereld en territorium zietverschuiven als gevolg van culturele, sociale eneconomische transities. Verbeelding in Actieisoleert elementen die deel uitmaken van hetlandschap of die we gebannen hebben uit onsbeeld van het landschap. Het creert nieuwe land-schappen en stelt de vraag naar de betekenis vanhet landschap in een veranderende wereld. Doorde verbeelding centraal te plaatsen, transformeertAnte Timmermans de mentale kaart van onze leefomgeving. Binnen het nieuwe denkkaderont staat een context waarin de mens zich kantransformeren van consument tot actor in metro-politane en productieve territoria.

    2.5 VERBEELDING IN ACTIE Ante Timmermans

    64

  • ATELIER

  • Erik Grietens, beleidsmedewerker BondBeter Leefmilieu (BBL)

    Vlaanderen is de meest versnipperde en ver -kavelde regio van Europa. De bebouwing ligtverspreid, met veel gesoleerde verkavelingen enlintbebouwing. Dat werkt heel wat problemen inde hand. De achteruitgang van de biodiversiteitis bijvoorbeeld grotendeels te wijten aan deslechte ruimtelijke ordening. De natuurgebiedenzijn te klein, waardoor sommige diersoorten metuitsterven bedreigd zijn. Een ander gevolg van deversnippering is de slechte waterkwaliteit. Doorde uitgestrekte verkavelingen in Vlaanderen gaatvandaag bijna 60% van het budget voor leef -milieu naar het aanleggen van rioleringen. Tochslagen we er ondanks die grote investeringenniet in om de minimale doelstellingen van Europate behalen. In afgelegen gebieden is een klassiekrioleringssysteem onbetaalbaar, waardoor veelhuizen niet op het rioleringsnetwerk zijn aan -gesloten en het afvalwater rechtstreeks in onzewaterlopen belandt, tenzij men investeert indure zuiveringsinstallaties. Een ondoordachteruimtelijke ordening heeft er ook toe geleid datwe zelfs in de valleien zijn gaan bouwen, waar -door die wijken bij hevig regenweer regelmatigoverstromen.Een mogelijke oplossing ligt in het verdichtenvan goed gelegen verkavelingen. Villas waarvroeger grote gezinnen woonden, kunnen van -daag bijvoorbeeld door twee kleinere gezinnengedeeld worden. Dergelijke nieuwe vormen vanwonen kunnen ook ons welzijn ten goede komen.Grote woningen, wagens of gereedschap delenis niet alleen economisch voordelig, het stimu -leert eveneens het sociale contact tussenverschillende generaties en bevolkingsgroepen.Het zal ook leiden tot een milieuvriendelijkeresamenleving, met een kleinere impact op hetklimaat, minder luchtvervuiling en een leefbaar -dere en aantrekkelijkere omgeving.Ook op grotere schaal kan verdichting oplos -sing en bieden. Vandaag krijgen bedrijven,havens, woonwijken, natuur en landbouw alle -

    maal hun eigen plaats, terwijl dat in het kleineVlaanderen eigenlijk niet houdbaar is. RuimtelijkeOrdening zal de activiteiten van de verschillendesectoren meer met elkaar moeten verweven. Opdie manier kan de versnippering van het land -schap en het feit dat bedrijven vaak heel dichtbij woongebieden gelegen zijn misschien zelfsvoordelen bieden. Restwarmte van bedrijven, dienu vaak via schouwen of in het slechtste geval viakoeltorens in de lucht komt, kan perfect gebruiktworden om nabijgelegen woningen of serreste verwarmen. Hetzelfde geldt voor landbouwen wonen. Een goed voor beeld hiervan zijn deDuitse bio-energiedorpen. Landbouwbedrijvenbouwen vergistingsinstal laties en voorzien eenheel dorp van energie. Zoiets moet ook bij onsmogelijk zijn. Naast het verdichten van het landschap zullenwe ook aan ruimtelijk herstel moeten doen. Insommige gebieden, zoals valleien of waardevollenatuurgebieden, zullen we misschien moetenbeslissen om de woningen naar beter gelegengebieden te verplaatsen. Een van de basis -problemen hierbij is dat Vlamingen veel belanghechten aan hun eigendomsrecht, waardoorhet verhandelen van grondrechten nagenoegonmogelijk is. Zonder die uitwisseling is hetechter moeilijk om de ruimtelijke ordening

    ingrijpend te veranderen. We zullen dus op zoekmoeten gaan naar manieren om grond uit tewisselen, zonder dat de eigenaar zijn eigendoms -recht verliest. Van de Vlaming wordt gezegd dat hij met eenbaksteen in de maag geboren is. Daar verande -r ing in brengen zal een radicale omslag van onzementaliteit vragen. Vlamingen vinden het nietalleen belangrijk een eigen woning te hebben,ze vinden ook dat ze op hun eigendom gewoonhun gang moeten kunnen gaan. Toch zullen wewellicht naar een systeem moeten evolueren meteen gemeenschappelijk gebruik van ruimtes,tuinen, producten en diensten. Een systeemwaarin niet iedereen eigenaar is van de grondwaarop zijn woning staat, maar de woning zelfwel een deel van de eigendom kan vormen. InDuitsland en Scandinavi is dat al het geval.Gelukkig stellen we ook vast dat onze individu -alistische houding aan het kantelen is. Er wordtstilaan meer gedacht in termen van gemeen -schappelijkheid. We zien vandaag bijvoorbeelddat de eerste cohousingprojecten eindelijk echtvan de grond komen.

    Ik denk dat de burger stilaan ook beseft dat weeen aantal ecologische grenzen bereikt hebben.Bij hevige regenval zijn er altijd wel een aantalwijken die onder water komen te staan. Dat zaldoor de klimaatverandering alleen maar ergerworden. Die confrontaties zullen de burger aan -zetten om naar nieuwe en duurzame oplossingente zoeken. Zulke bottom-upinitiatieven zijnnood zakelijk om tot een duurzame mentaliteits -wijziging te komen. Zolang er alleen maarmaatregelen zijn die aan de mensen opgelegdworden, is elke poging om ons klimaat te reddentot mislukken gedoemd. Een echte transitie ispas mogelijk als de mensen zich een nieuwehouding eigen maken. Ik ben ervan overtuigddat wanneer die dynamiek begint te werken, zedoor de hogere instanties opgepikt zal worden enuiteindelijk ook op dat niveau zal doorwerken.Hoewel wij als milieuvereniging het belang vaneen vrijemarkteconomie en van vrij ondernemer- schap erkennen, geloven wij dat er nieuwe, meerduurzame vormen van economie nodig en mo- gelijk zijn. In plaats van een lineair economischsysteem, waarbij grondstoffen omgevormdworden tot consumptiegoederen en uiteindelijkgestort of verbrand worden, verkiezen wij eenkringloopeconomie waarbij hernieuwbare grond- stoffen centraal staan, goederen gedeeld worden

    en afgedankte of kapotteproducten hergebruikt, gerecycleerd of hersteldworden. Wij kiezen voor eenmodel waarbij zo veel moge-lijk gedacht wordt in termenvan natuurlijke ecosystemen.Ook maatschappelijke ecosystemen. In zulk eensysteem wordt er niet uitge-gaan van een oneindige voor- raad grondstoffen. In plaats

    van het huidige niet-duurzame economischegroei denken meer grondstoffen, meer energie,meer autoverkeer, meer ruimte om te wonen willen wij streven naar meer gezamenlijk gebruik,nabij heid van activiteiten, combinaties van func-ties, beter openbaar vervoer en hergebruik vanenergie.In een dergelijke kringloopeconomie is voorVlaanderen als louter logistieke draaischijf voorEuropa geen plaats meer. Door de globaliseringen de liberalisering van de wereldeconomiehebben productieactiviteiten zich de laatstejaren almaar meer verplaatst naar lageloonlandenzoals China, met als gevolg dat wij nu massaalgoedkoop geproduceerde goederen moeten in -voeren. De containertraek heeft eigenlijk maareen heel beperkte economisch toegevoegdewaarde. De tewerkstelling in de logistieke sectordaalt. Wij moeten dringend opnieuw investerenin lokale productie en in onze havens, want ookde productieactiviteiten hebben voordeel bijgoedkoop maritiem transport. We moeten nietzomaar aanvaarden dat al onze productiehuizennaar China verhuizen, waardoor wij bijgevolg een

    7574

    Restwarmte van bedrijven, die nuvaak via schouwen of in hetslechtste geval via koeltorens in delucht komt, kan perfect gebruiktworden om nabijgelegen woningenof serres te verwarmen.

  • anderen in iets anders. De diffuse stad zit volopin dat proces van herdeniring. In de poging totherdeniring is het belangrijk om rekening tehouden met de geschiedenis van het territorium.Het diffuse landschap van Vlaanderen evenalsdat van de Veneto-regio in Itali is historischgegroeid. Deze territoria zijn niet het resultaatvan een kern die almaar verder uitgedeind isen waardoor een periferie is ontstaan. Hetomgekeerde is waar. Ze zijn ontstaan uit eentoenemende verdichting van wat er reeds was.In het geval van Vlaanderen is dat voornamelijkde middeleeuwse armatuur. In de Veneto-regiohet Romeinse grid, de aggeratio. De diffuse stadis ingebed in de cultuur van het territorium. Het isbelangrijk om de horizontale metropool in aan - merking te nemen als een volwaardig cultureel,sociaal en economisch model. Als we het belangvan dit model niet begrijpen, negeren we eenbepaalde soort samenleving. We negeren decultuur en de economie van dit territorium. We moeten in onze herdeniring teruggrijpennaar een soort van rationaliteit van het territo -rium, naar de kennis die in het territorium zelfis ingebed. Vanuit ecologisch standpunt is erweliswaar een volledige hertekening van dediffuse stad nodig, maar dat betekent niet dathet basiskarakter moet veranderen. We moeteninderdaad het openbaar vervoer aanpassen,de energieproductie reorganiseren, enzovoort.Maar tegelijk moeten we ook aanvaarden dater in de metropool altijd kleine centra zullen zijnen dat ze voor de stad een referentie zullen zijnen blijven. We zullen dus iets moeten ontwikke -len dat zich meer met de stad vermengt. De horizontale metropool bevat heel wat inte -ressante mogelijkheden. Ze heeft echter ookeen aantal zwakke punten, vooral op sociaal vlak.Als je de horizontale metropool alleen maarbenadert vanuit de diffuse gedeelten, bestaathet risico dat het probleem van de sociale con -icten vergeten wordt of naar de achtergrondverdwijnt. In de volgende decennia bijvoorbeeld,zullen in Vlaanderen n miljoen nieuwemigranten aankomen. Het risico bestaat dat degoede levenskwaliteit van de diffuse stad eenreden wordt voor de mensen die er wonen omvirtuele of feitelijke barrires op te werpenwaar mee ze de problemen van de stad willenscheiden van het aangename wonen in het land -schap. Een aantal elementen van de compactestad moeten dus in de diffuse stad wordengentroduceerd. Maar ook omgekeerd, want decompacte stad heeft eveneens met tal vanproblemen te kampen. Zo moet er in de compactestad bijvoorbeeld aan een betere relatie tussenopen en bebouwde ruimte gewerkt worden.Dat het idee van de compacte stad lang voorhet ideaal is doorgegaan, is ook zichtbaar in decartograe. Als er maar n schaal in rekeningwordt gebracht, onderscheiden we in eersteinstantie alleen de grotere en middelgrote centra.Daarna zie je een soort blanco gebied, dat tussende centra in ligt. Het wordt hooguit getekend als

    landbouwgebied met enkele verspreide woon -kernen. Uiteraard weten we dat die gebieden nietleeg zijn en dat er veel meer tussen de stedenligt dan alleen maar landbouwgebied. De carto -grae moet het bestaan van verschillende

    schalen van objecten accepteren. Als er rekeningwordt gehouden met de schaal van kleinereobjecten, verandert de kaart volledig. We moetenhet voorstellingssysteem dus veranderen om destructuur van de diffuse stad weer te geven.De voorstelling van micro-elementen is belang -rijk om het type ruimte en haar organisatie tebegrijpen. Op die manier kan je ook synergienvinden tussen de verschillende elementen. Neembijvoorbeeld waterbeheer. Niet enkel de grotestructuren dragen bij tot overstromingspreventie.Ook kleinere systemen kunnen een belangrijkerol spelen in het geven van ruimte aan het water:als bescherming tegen overstroming en alswaterreservoir voor droge periodes. Het is dusinteressant om dit horizontale systeem teexploiteren. Als je een beter inzicht in het eco -logische systeem combineert met de bestaanderuimte, dan wordt de architecturale kwestieweer cruciaal. We spreken hier dan uiteraardniet alleen over een architectuur van gebouwderuimtes of van grote publieke ruimtes, maar overeen architectuur die een schaaloverstijgendehouding vergt. Een houding waarbij je een villaontwerpt, maar tegelijk ook zorgt voor de goedeorganisatie van een landbouwbedrijf en je ookeen erg interessante openbare ruimte produ -ceert, omdat je bijvoorbeeld een park aanlegtdat ze met elkaar verbindt. De eerste opdracht is het lezen van de diffusestad. Het belang aantonen door middel vankaarten en interpretaties. Dat is gebeurd, en hetis gebleken dat deze nieuwe vorm interessanteaspecten bevat. Nu is het moment aangebrokenom de ideen te actualiseren en aan te tonen dater acties en strategien zijn die aangepast zijnaan dit type territorium. Een niet-aangepastedenkwijze kan namelijk veel negatieve effectenhebben. Neem de kwestie van de openbareruimte. De diffuse stad wordt beschouwd alseen stad zonder openbare ruimte. Om die redenwordt er gestreefd naar een openbare ruimte dieeen typisch stedelijk karakter heeft: veel pleinenen traditionele parken. Maar in een diffuse stadwerkt dit soort ingrepen niet. In de horizontalemetropool vind je op een zondagochtend veelmeer mensen die langs de rivier etsen of zitten

    en er elkaar ontmoeten en praten, dan dat jedezelfde mensen ziet op een plein. We moetende territoriale openbare ruimte dus ook in diezin ontwikkelen. We moeten een openbareruimte bedenken die horizontaal is, die op

    schaal is van de metropool,en die het stedelijke ge-deelte ver bindt met het natuurlijke, ecologischesysteem. De rijkdom vandit systeem is trouwenseen van de vele voordelenvan de diffuse stad.Wat we nu nodig hebben ismeer praktijk, meer voor-beelden om de vele ideendie de laatste decennia over

    de horizontale metropool werden geformuleerd,concreet te maken. We hebben regios nodigdie de ambitie hebben om te wer ken aan hunterritoria. Niet met de bedoeling om ze drama-tisch te veranderen, maar om integendeel echtte vertrekken van hun mogelijkheden en hunpotentieel.

    gigantische containerstroom moeten verwerkenen verdelen over de rest van Europa. We moetendurven kiezen voor lokale productie en meertewerkstelling dan alleen maar voor logistiekeactiviteiten. Groene economie en industrie zijnvolgens mij wel degelijk mogelijk, mits de nodigeinvesteringen en innovatie. De chemischeindustrie in Antwerpen bijvoorbeeld is wereld -wijd een van de sterkste economische spelers.Helaas is ze volledig gebaseerd op petroleum,een grondstof die almaar duurder en schaarserwordt. Gelukkig heeft de sector onderzoeks -programmas opgestart om de chemie op basisvan andere grondstoffen uit te bouwen. In deAntwerpse haven moeten we inzetten op hetverduurzamen van die petrochemie en moetenwe op zoek gaan naar innovatieve mogelijkhedenvoor milieuvriendelijke industrile productie.Een ander probleem van Vlaanderen is deone-rule-ts-all-mentaliteit, waardoor de land -schappelijke identiteit van de verschillenderegios grotendeels verloren is gegaan. Er zouveel meer gezocht moeten worden naar eenmanier om de verschillende regios met elkaar teverbinden zonder dat ze hun eigenheid verliezen.Je kunt de polders namelijk onmogelijk opdezelfde manier benaderen als het gebied tussenBrussel en Antwerpen of als de tuinbouwstreekin Sint-Katelijne-Waver. We moeten vertrekkenvan de eigenheid van een streek en de sterkekanten ervan uitspelen, en van daaruit een geheelopbouwen. Het is belangrijk om goed na tedenk en over welke gebieden bijvoorbeeld deaangroeiende bevolking zouden kunnenopvangen, of welke gebieden zich in een kring -loopsysteem ook op economisch vlak goedzouden kunnen ontwikkelen. Dat zal wellicht alsgevolg hebben dat niet elke provincie even veelmiddelen zal krijgen en dat we in bepaaldegebieden de ruimte zullen moeten herstellendoor het aantal functies van die gebieden teverminderen.

    Paola Vigan, Studio Associato BernardoSecchi Paola Vigan

    De compacte, begrensde stad is lang beschouwdals de meest ideale vorm die een stad kanaannemen. Vandaag is dat beeld grotendeelsachterhaald. Stedenbouwkundigen, stadsplan -ners, architecten en wetenschappers reecterenal geruime tijd over de mogelijke vormen vaneen stad. De Italiaanse architect Aldo Rossibijvoorbeeld, gaf in 1966 in Larchitettura dellaCitt al de exacte beschrijving van wat we sindsde jaren 1990 de diffuse stad, de nevelstad of dehorizontale metropool noemen. Die kritischebeschouwingen hebben ondertussen tot een her -formulering van het concept van de stad geleid.Als we vandaag kijken naar de belangrijkstestedenbouwkundige trends en naar de manierwaarop stadsplanners denken, stellen we vastdat de overtuiging dat de diffuse stad niet duur -zaam is, nog altijd leeft. Gelukkig proberensommige wetenschappers nu ook aan te tonendat dit stadstype niet volledig indruist tegen hetidee van een duurzaam systeem en dat er welmanieren bestaan om de uitdagingen waarmeewe geconfronteerd worden vanuit de bestaanderuimte te benaderen. Alleen zijn de oplossingenanders dan voor de compacte stad. Het is meereen kwestie van een idioom te ontwikkelen, vanons beeld van de stad te verbreden, van nieuweruimtetypes te ontwikkelen, dan van alles tereduceren tot n model. Het model van de com -pacte stad is een manier om het probleem tevereenvoudigen. Het territorium is echter veelcomplexer en kan niet tot n model of nmogelijke oplossing worden gereduceerd. Tot voor enkele jaren werd er nog neergekekenop de diffuse stad, omdat ze lelijk zou zijn. Deeengezinswoning blinkt namelijk niet uit inschoon heid. Hetzelfde geldt voor industrieter -reinen en dergelijke. De diffuse stad wordt somsbeschouwd als een agglomeratie van barakken,maar eigenlijk zijn alle metropolen en alle grotesteden in het verleden gestart als barakken.Barakken kunnen na verloop van tijd echter ver -

    7776

    Het diffuse landschap van Vlaanderenis his torisch gegroeid. De diffusestad is ingebed in de cultuur van hetterritorium. Als we het belang vandit model niet begrijpen, negeren weeen bepaalde soort samenleving.

  • Velen denken dat de Vlaamse lintbebouwingpas recent is ontstaan, maar ook die vorm vanbouwen is historisch gegroeid. Heel wat kleinedorpjes zijn ontstaan doordat landbouwbedrijvenhun woning langs de kant van de weg bouwdenen hun activiteiten achter die woning lietenplaatsvinden. Langzaamaan werden in de nabij- heid van die bedrijven meer huizen gebouwd,waardoor de typische lintbebouwing ontstonden het zicht op het landschap verhinderd raakte.Dorpen waaierden als het ware in veel gebiedenuit en opvularchitectuur tussen bebouwdepercelen was een logische stap. Het geeft hetVlaamse landschap een heel eigen karakter. Alsje door Frankrijk of Nederland reist, zie je dat dewoningen daar veel meer geconcentreerd zijn.Al zal je in Noord-Frankrijk ook wel gebiedenvinden waar er veel lintbebouwing is. Ook hierspeelt de erfenis van het verleden. Vandaagfunctioneert de lintbebouwing als een soortover gangsgebied tussen stad en platteland. Ookvroeger was dat al zo. Toen waren er uiteraardnog geen supermarkten langs de belangrijkeinvalswegen, maar werden er buiten de stads- muren wel al markten georganiseerd. Die wegenwaren dan ook al heel belangrijk. Niet alleenomdat er tol gend kon worden, maar ook omdatze het verkeer tussen stad en platteland en tus-sen steden onderling mogelijk maakten. Doorde interactie tussen stad en platteland kan jein Vlaanderen vandaag eigenlijk nauwelijks nogecht spreken van het platteland. Het contrastmet de stad is in elk geval veel kleiner dan in gebieden waar de verstedelijking mindernadruk kelijk aanwezig is. In gebieden zoalsVlaanderen, bepaalde delen van Walloni, Nederland en Noord-Frankrijk is de samenlevingop het platte land niet meer denkbaar zonderde stad. De platte landsbewoner is uiteindelijkook een beetje een stedeling. Misschien is hetwel die continu teit die in de geschiedenis vanhet stedelijke Vlaanderen zo opvalt.

    Piet Vanthemsche, voorzitter Boerenbond

    Alle grote beschavingen zijn ontstaan dankzijeen bloeiende primaire sector. Denk aan hetMidden-Oosten, waar de landbouw ontstaanis, Zuid-Amerika, waar de Incas en de Mayasgesosticeerde landbouwsystemen bedachthebben, en Europa, waar we in de middeleeuwenhet drieslagstelsel uitgevonden hebben. Aande basis van onze welvaart ligt een goed geor-ganiseerde, primaire voedselproductiesector:de landbouw en de veeteelt. Daarna krijg je secundaire activiteiten: de industrialisering en de uitbouw van diensten. Er zijn planologendie beweren dat er geen plaats meer is voor deprimaire sector in Vlaanderen. Daar ben ik hetniet mee eens. Als je modellen voor de toekomstuittekent, moet je een intelligente mix makenvan de primaire, secundaire en tertiaire sector.De agrovoedingssector is trouwens, op de ontginners na, nog de enige primaire sectordie wij kennen in Vlaanderen. De landbouw kanvolgens mij ook andere diensten leveren danalleen maar voedsel produceren. Vandaag kan delandbouw bijvoorbeeld ook instaan voor natuur-ontwikkeling, landschapscreatie en recreatie. De landbouw staat wereldwijd voor belangrijkeuitdagingen. De wereldbevolking groeit aan,onze consumptiepatronen wijzigen en er is eentoenemende verstedelijking. Voor het eerst inde geschiedenis wonen er meer mensen in destad dan op het platteland. In Vlaanderen is datal sinds vorige eeuw zo, maar elders in de wereldwas dat nog niet het geval. Dat heeft een enormeimpact op ons productiesysteem. Een tweedeuitdaging is de impact van de klimaatverande-ring op de landbouw. De derde grote uitdagingis het mogelijke tekort aan fossiele energie. Wemoeten dringend op zoek gaan naar hernieuw-bare energie. Biomassa kan een alternatief zijn,maar hiervoor heb je planten nodig, die op hunbeurt ook grond en water nodig hebben. Hierdoorontstaat een competitie tussen productie voorvoedsel en productie voor biomassa. Uiteindelijk

    Peter Stabel, historicus, Universiteit Antwerpen

    Vanaf de 11de eeuw nam de verstedelijking inEuropa fors toe, in de 19de eeuw zelfs exponen -tieel. Terwijl plaatsen zoals Wenen, Berlijn, Parijs,Londen of Moskou zich in die periode tot echtegrootsteden ontwikkelden, bleef de ontwikkelingvan grootsteden in de Nederlanden, Noord-Frankrijk en deels ook het Rijnland en Italibe perkt. De voornaamste reden hiervoor wasde politieke macht van de grote steden van denieuwe Europese staten. Het waren politiekehoofdsteden, door de staat gemaakt en gestimu -leerd. Iedereen die van de creatie van de staateen graantje wilde meepikken, wilde er naartoe.In onze regio was de stadsontwikkeling niet zo -zeer politiek, maar wel economisch gedreven.Kleine en middelgrote handels- en industrie -steden waren goed met elkaar verbonden,waardoor zich geleidelijk aan een gedecentrali -seerd patroon ontwikkelde. Omdat de drijfveereerder economisch was dan politiek, kon datnetwerk zich ook over de landsgrenzen heenuitbreiden. In tegenstelling tot de grote hoofd -steden in de grotere staatkundige verbanden,waar gaandeweg alle activiteiten in dezelfde stadplaatsvonden, werden bij ons verschillendefuncties over verschillende steden verdeeld.Westelijk Vlaanderen bijvoorbeeld, was vooralbekend om zijn textielproductie. Antwerpen enAmsterdam waren handelssteden. Gent eenindustriestad. Hoogwaardige economischeactiviteiten concentreerden zich dan weer vooralin steden waar veel hoogopgeleide mensenwoonden of waar opleiding gemakkelijk kongeorganiseerd worden. Door de vele bevaarbarewaterwegen en het uitgebreide weggennetkonden goederen bovendien vrij goedkoop vande ene naar de andere stad getransporteerdworden. Hierdoor ontstond op economisch vlakeen complementair systeem. Een nadeel vandie decentralisatie is natuurlijk wel dat er optermijn nog nauwelijks ruimte was waar geenactiviteit plaatsvond.

    De complementariteit en regionale specialisatiezijn vandaag nog steeds aanwezig. De mobiliteitvan kennis en expertise is wel groter geworden,waardoor de scheiding tussen kleine en ietsgrotere steden minder opvallend is. Het subur -banisatieproces van de laatste honderdvijftigjaar heeft er ook voor gezorgd dat vele, beteropgeleide mensen de stad zijn ontvlucht en aande rand van of zelfs buiten de stad zijn gaanwonen. Activiteiten die vroeger uitsluitend ineen grotere stad konden plaatsvinden, vind jevandaag bijgevolg ook elders.In de 19de en 20ste eeuw zette de verstedelij -k ing in Europa zich nog verder door. Nochtanswaren er ook tegenkrachten. De antistedelijkementaliteit in Belgi verhinderde bijvoorbeelddat de steden echt groter werden. Een liberaalen katholiek bewind wisselden elkaar toen af.Beide waren bang dat een te grote concentratievan arbeiders, die vaak socialistisch stemden,een bedreiging zou vormen voor hun heerschap - pij. Hierdoor werden arbeiders gestimuleerdom op het platteland te wonen, waar ze betergecontroleerd konden worden door de pastooren de notabelen. Ook het transport werdgeorganiseerd om niet alleen goederen, maarook personen snel en efcint van de ene pleknaar de andere te vervoeren (en liefst dezelfdedag nog terug). Door de stad als het ware tewillen exporteren, is men op het platteland toenwild beginnen urbaniseren, wat op termijn toteen enorme verschraling van het landschap heeftgeleid.Die antistedelijke reex heeft lang de Belgischepolitiek bepaald en is er vandaag tot op zekerehoogte nog steeds. Hoewel Vlaanderen geen

    echt grote steden ambieert en daar ook wellichtniet de structuur voor heeft, moet het wel lerenomgaan met verstedelijking en met de bestaandecomplementariteit van steden. Vlaanderen moetdaarom niet proberen om zijn steden om tebouwen tot grote, multifunctionele entiteiten.Het moet het systeem dat historisch is gegroeidrespecteren en volgens datzelfde patroon verderontwikkelen. Ik bedoel daarmee niet datVlaan deren de suburbanisatie nog meer moetstimuleren, maar wel dat het in de toekomstvooral zal moeten focussen op de ruimte tussende steden en op de stad als stadsregio. Hetsociale weefsel tussen de steden zal grotendeelsbepalen hoe die steden functioneren. Steden zijnimmers geen eilanden en waren dat vroeger ook

    al niet. In Vlaanderen speelde een deel van deindustrile activiteiten zich al op het plattelandaf. In periodes dat landbouwers minder werkhadden bijvoorbeeld, gingen ze wol of vlasweven en werd in samenspraak met stedelijkeondernemers en handelaars de textielproductieook over het stedelijke systeem verspreid ennaar het buitenland uitgevoerd. Vandaag is dieband tussen de stad, als organisator van heteconomische, sociale en culturele leven, en de omgeving er nog altijd. De cultuurhuizen enculturele centra in grote en middelgrote stedenzorgen voor een continuteit tussen stad enplatteland. We moeten Vlaanderen dus eigenlijk zien alseen netwerk van steden die telkens in verbindingstaan met enerzijds het territorium dat er rondligt en anderzijds de andere steden in hirarchi -sche stedelijke netwerken. We noemen datstadsregios. Landsgrenzen vormen hierbij nietnoodzakelijk een hindernis. Wie in Kortrijk woont,gaat winkelen in Rijsel. Wie in Antwerpen woontgaat naar Rotterdam, en omgekeerd. Heel watvan die grensoverschrijdende regios hebbeneen natuurlijke, gemeenschappelijke basis, enwerden pas van elkaar gescheiden door de natie -vorming in de 19de eeuw. Rijsel was tot in de17de eeuw bijvoorbeeld een echte Vlaamse stad.Het systeem van complementariteit van stedenlijkt voor velen haaks te staan op een meerecologisch model waarin activiteiten binnen eenregio gebundeld worden en steden zelfvoor- zienend zijn, waardoor er bijvoorbeeld minderinterstedelijk transport nodig is. In stedenbouw- kundige termen wordt dat een primate-citymodelgenoemd. Zo veel mogelijk stedelijke functies

    worden samengebracht opn plaats, en die stedengroeien uit tot grote mega-lopolen. Maar in dat scena-rio zullen onze stedentegelijk minder talrijk en veelgroter moeten worden. Bo-vendien gaat zon modelgeheel in tegen de natuur- lijke ontwikkeling van deregio. Vlaanderen is vanafde 12de eeuw niet meer

    zelfvoorzienend. De bevolking groeide aan ende landbouw kon met haar beperkte middelenniet iedereen meer be voorraden. Vlaanderenheeft immers niet de meest vruchtbare grond.Hierdoor zijn veel land bouwers ook op industrileactiviteiten overgestapt, waardoor Vlaanderenniet alleen erg op import (en export) is aange-wezen, maar waardoor je ook een veel opval-lendere mix van activiteiten hebt. Vlaanderenheeft altijd een gemengde economie gekend,met zowel industrile en commercile activi-teiten als een sterk gemengde landbouw. Endat heeft ook gevolgen voor ons landschap. In Frankrijk heb je dat veel minder. Daar kan jekilometers ver rijden en alleen maar graanveldenzien.

    7978

    Door de interactie tussen stad en platteland kan je in Vlaandereneigenlijk nauwelijks nog echt spreken over het platteland. De platte lands bewoner is uiteindelijkook een beetje een stedeling.

  • Rik Derwael, fruitteler, Borgloon

    Mijn grootvader richtte het familiebedrijf op in1922. We zijn actief in de fruitsector. Het bedrijfis steeds in handen gebleven van de familie. In1957 hebben mijn vader en mijn oom het bedrijfovergenomen. Sinds 1990 staan mijn twee broersen ikzelf, samen met de twee zonen van mijn oomaan de leiding. Op dit ogenblik staat de vierdegeneratie klaar. De vraag dringt zich echter opof we in deze vorm kunnen blijven bestaan. Zijnwe genoeg gewapend om de leiding van hetbedrijf binnen de familie te houden? Misschienzullen we externe krachten moeten aantrekken.We willen hier in de komende vijf tien jaar eenantwoord op vinden.Vroeger had iedereen in Vlaanderen wel eenkersen-, appel- of perenboom staan in zijn tuintje.In de regio Borgloon zijn de inwoners voor heteerst op het idee gekomen om daar ook geld meete verdienen. De streek rond Borgloon bestondin de 18de en 19de eeuw uit een aantal kerk -dorpen. Elk van die kerkdorpen had een kasteelmet een baron of een graaf die een aantallanderijen verpachtte. Op de landerijen werdentarwe en suikerbieten geteeld. Een ander deelwas bestemd voor de veeteelt. Omdat het veetoen het grootste deel van het jaar nog in de weide liep, werden er bomen geplant diebescherming moesten bieden tegen felle zonen regenweer. Om ook inkomsten te hebben vandie bomen, werden er fruitbomen aangeplant.Zo zijn er in ieder kerndorp een of meerderegrote boomgaarden ontstaan. De commercilefruitteelt is geleidelijk ontstaan vanaf 1850. Hetfruit werd elk jaar op stam verkocht aan dehoogste bieder, die het dan mocht plukken. Hetfruit, vooral de appelen, werd niet onmiddellijkverkocht. Het werd gedurende de wintermaan -den bewaard in silos onder de grond. In de lentewerden de appelen verkocht. De opbrengstvan fruit op stam was toen nog veel groter danvandaag. Een oogst van 3 4 hectare kersenleverde in 1950 nog 150.000 tot 200.000 BEF op.

    Daar kon je destijds een mooi huis mee bouwen. Omdat de verkoop van fruit toen nog veel op -leverde, werden seizoenarbeiders ook goedbetaald. Tijdens de topjaren namen arbeidersuit de staalfabrieken in Luik of uit de Kempensesteenkoolmijnen in het hoogseizoen zelfs verlofom in Borgloon fruit te plukken. Het dagloon in defruitpluk lag toen hoger dan in de staalfabriekenof steenkoolmijnen. Vandaag is dat wel anders.De lonen van plukkers liggen laag, waardoorarbeiders niet langer dit soort zware werk willendoen. Het is vandaag erg moeilijk om nog forsearbeiders te vinden voor het plukken van fruit.Om die reden zijn hoogstamboomgaarden nage -noeg helemaal verdwenen. Een van de voordelen van Borgloon was ook dater zich een station bevond. Voor fruittelers washet erg belangrijk om in de nabijheid van eenstation te wonen. Zo konden ze hun fruit inandere steden zoals Charleroi of Brussel op demarkt brengen. In Borgloon reden er ook trams.Die werden ingeschakeld voor de kortere trajec -ten. Tussen de twee wereldoorlogen beleefde

    de fruitteelt in Borgloon haar hoogtepunt. In dejaren 19201930 werd zelfs fruit vanuit Borgloonper trein naar Polen vervoerd, dat toen nog eenheel welvarend land was. Helaas kwam in de jaren 1960 en 1970 de te- loorgang van de fruitteelt al net zo snel als deopkomst. Omdat de inkomsten per hectaredaalden, gingen telers noodgedwongen meerbomen aanplanten. Terwijl vroeger 3 hectarevolstond voor een goed inkomen, is voor eendoorsnee bedrijf nu zeker 30 hectare nodig.De uitdagingen waar wij vandaag voor staan,zijn in de eerste plaats van economische aard.Wij hebben in West-Europa namelijk erg hogekosten en de milieuvereisten zijn streng. Onzeinkomsten zijn ook laag. Dat komt omdat wijonder normale weersomstandigheden vaak eenoverproductie hebben. Hierdoor staan de prijzenerg onder druk. Omdat we meer telen dan weop de binnenlandse markt verkocht krijgen,worden we gedwongen een groot deel van onzeproductie uit te voeren. Dat kan alleen door onzewaren aan te bieden aan prijzen die lager liggendan de binnenlandse marktprijzen. De winst- marge is dus klein. Wij proberen stand te houdendoor middel van extreme vakbekwaamheid. Weproberen bijvoorbeeld een grotere hoeveelheidfruit te telen door meer fruit op een boom te krij-gen, en we proberen misoogsten te vermij den.

    Op dit ogenblik is Polen een van onze grootsteconcurrenten. De productiekost in Polen bedraagtmaar de helft van de onze. Bovendien genietPolen ook meer nancile steun van Europa.Hierdoor moeten wij zelf almaar verder expor -teren. Momenteel gaat ongeveer de helft vanonze productie naar Rusland. Dat brengt natuur -lijk extra logistieke problemen en kosten metzich mee. Niet alle appelsoorten zijn bijvoorbeeldgeschikt voor lange en verre transporten. Veel landbouwbedrijven kampen met hetprobleem van de voortzetting van het familie -bedrijf. Gezinnen worden kleiner, waardoor dekans op opvolging ook geringer is. Landbouwersdie vandaag een bedrijf willen runnen, wordenook verondersteld geschoold te zijn. Ze volgenhogere studies, waarna ze vaak voor een anderberoep kiezen. Ook het economische aspectspeelt een rol. De meeste boeren moeten enormhard werken. De investeringen die ze moetendoen zijn dikwijls groot, terwijl de return ervanmeestal beperkt is. Ik zie die trend zich nog eentijdje doorzetten. Ik zie het aantal boeren en

    be drijven verminderen ende machines groterworden. Ik verwacht datdaar pas binnen eentwintigtal jaar veranderingin zal komen. De voed -selprijzen zijn sinds deTweede Wereldoorlognagenoeg dezelfdegebleven, terwijl de restvele malen duurder isgeworden. We hebben een

    enorme inatie van de voedselprijzen gekend.Vandaag zijn er maar kleine problemen nodigom de graanprijzen aanzienlijk te doen stijgen.Een klein beetje droogte in het midden van de VS en de graanprijs gaat met 30% omhoog. Ik verwacht dat zulke zaken frequenter zullenvoorkomen. De wereld bevolking groeit aan, en goede landbouwgrond wordt schaarser.Het zuiden van Spanje bijvoor beeld heeft metchronische droogte te kampen. De druk op deoverblijvende goede landbouw grond zal toe -nemen. Door de wet van vraag en aanbod zal hetvoedsel geleidelijk aan duurder worden, en zullenlandbouwbedrijven weer rendabel worden. Ook het vinden van goede werkkrachten vormteen uitdaging. Omdat de lonen zo laag liggen,vinden wij geen Belgische werkkrachten meer.Om die reden zijn veel fruittelers dertig jaargeleden een beroep beginnen doen op sikhs.Ondertussen zijn de meeste van die sikhs eennachtwinkel of een fruitbedrijf begonnen. Van -daag wordt ons fruit voornamelijk door Poolseseizoenarbeiders geplukt. Zij kunnen hier meerverdienen dan in hun thuisland, waar het werkdan weer door Oekraners wordt uitgevoerd.Door de crisis bieden zich ook opvallend meerwerkkrachten uit Spanje aan.De streek rond Haspengouw is heuvelachtig,waardoor er verschillende grondsoorten voor -

    zullen we meer moeten produceren met mindergrond, minder water, minder energie, mindermeststoffen en minder gewasbeschermings-middelen. Vlaanderen is een van de rijkste regios van dewereld. Een gemiddeld gezin in Vlaanderen geeft12% van zijn inkomen uit aan voedsel. Een gemid-deld gezin in Benin, Centraal-Afrika, geeft 65%van zijn inkomen uit aan voedsel. Als de prijzenvan voedingsgrondstoffen stijgen, zoals nu hetgeval is, dan hebben wij daar nauwelijks last van.Dan geven we in plaats van 12% misschien 12,5%uit. In Benin daarentegen zullen die prijsstijgin-gen veel grotere gevolgen hebben en zullen demensen het voedsel niet meer kunnen betalen.In de 19de eeuw was meer dan de helft van deVlamingen actief in de landbouw. Vlaanderenwas toen nog een heel arm gebied. Vandaag,150 jaar later, is Vlaanderen een van de rijksteen dichtstbevolkte gebieden van de wereld.Het is een logistieke hub in Europa. Er woedteen strijd om de laatste open ruimte. Landbouw,verstedelijking, industrialisering, recreatie,natuur en logistiek bekampen elkaar om tekunnen beschikken over de ruimte.Vlaanderen is heel sterk versnipperd, metdorpen die verspreid zijn over het landschap enweinig grote, open gebieden. De meeste land-bouwbedrijven in Vlaanderen zijn dan ook kleinin vergelijking met elders in Europa. Onze boerenhebben het gebrek aan grote stukken grondgecompenseerd door intensief aan landbouwen veehouderij te doen. Intensieve landbouw,waaronder ook glastuinbouw en fruitplantages,hoeft daarom niet steeds meer druk te zetten ophet milieu en het landschap. Dankzij innovatievetechnieken kan de milieu-impact immers sterkworden teruggedrongen. Onze landbouw wordt geconfronteerd met eenparadigmashift. We moeten goed nadenken overde rol van de landbouw in de toekomst. We zullenmeer moeten produceren met minder middelen.Daarbij ligt de oplossing paradoxaal genoeg innog verdere intensivering en differentiring vande landbouw. Een serre zou bijvoorbeeld dienstkunnen doen als energieleverancier voor deaangrenzende gemeente. De serre wordt daneen dienstencentrum dat voeding, warmte enenergie levert, op voorwaarde dat er intensiefin dat bedrijf wordt geproduceerd. Dat is eenparadox die in onze discussies vaak aanwezigis. Veel mensen denken dat landbouw weerextensief zal worden, een beetje arcadisch enpastoraal. Maar dat is niet zo. Om de wereld-bevolking van voldoende voedsel te voorzien,zullen we nieuwe technieken moeten vindenom minder water te verbruiken, minder grondnodig te hebben, onze ecologische voetafdrukte verminderen en toch meer te produceren. Hetlijkt tegenstrijdig, maar ik denk dat het mogelijkis. Dit neemt niet weg dat er ook kansen zijn voorbedrijven die zich richten naar de eigen omge-ving. Denk aan kortere ketens of initiatieven in hetkader van recreatie of educatie. Zulke bedrijven

    hebben echter slechts een toekomst wanneerze gerund worden door echte ondernemers.In het project voor de regio Brussel-Antwerpendat wij samen met het stedenbouwkundigebureau GRAU hebben opgestart, onderzoekenwe hoe we door middel van innovatie in de glas-tuinbouw zowel voor de landbouwers als voorde burgers een win-winsituatie kunnen creren.

    Winst in open ruimte, winst in diensten die beidepartijen elkaar kunnen leveren, winst in energie,warmte of water. Het is een poging om na tedenken over de toekomst van onze Vlaamselandbouwsector. We zijn altijd gedreven ge-weest door groei, technologie en kennis, maarwe zijn niet voldoende innovatief geweest in desamenwerkingsmodellen tussen de landbouwen de maatschappij. Ik denk dat de veranderingbottom-up zal komen. Het zal een beweging zijndie door de markt gestuurd is. Uiteindelijk zullenhet de ondernemers zijn die het moeten doen.Ze zullen goed naar de maatschappij moetenluisteren, maar zij kunnen ons wel helpen met hetcreren van nieuwe inzichten. Het ondernemer-schap is de basis voor verdere vooruitgang.Vlaanderen koestert de ambitie om zijn indus-trile activiteiten uit te bouwen. Dat soort eco-nomische activiteit heeft uiteraard repercussiesvoor de ruimtelijke ordening, die niet in hetvoordeel spelen van de landbouw. Toch is eenbetere samenwerking mogelijk. Beide ambitieskunnen op elkaar afgestemd worden. Er kunnenwinsten gemaakt worden wanneer de landbouwzaken deelt met andere sectoren van de maat-schappij. Ik denk dan in de eerste plaats aanwarmte, energie en water. Dit moet een intelli-gente mix mogelijk maken tussen clusters vanactiviteiten waar ook wonen bij hoort. Er bestaandaar al ideen over, die echter nog verder moetenuitgewerkt worden en indien mogelijk onder-steund, zodat onze landbouwers er voordeel inzien om in zulke vernieuwende modellen meete stappen. Een van onze stellingen is dat Vlaanderen zichbeter zou richten op de verschillen tussen zijnterritoria in plaats van het grondgebied als eeneenheid te zien. Vlaanderen bestaat uit verschil-lende gebieden, waar niet alleen de landbouwtelkens anders is, maar ook de aard van de bebouwing. De Westhoek ziet er bijvoorbeeldhelemaal anders uit dan het Pajottenland of deAntwerpse Kempen. Het is belangrijk dat hetbeleid rekening houdt met die verschillen in debeslissingen die het neemt. Een transitie van eenone-size-ts-all-model naar een divers modelis niet evident want onze sector wil natuurlijkook dat overheden voorspelbaar zijn. Anders

    wordt het nog moeilijker om te investeren en teondernemen. De vraag is in hoeverre je regel-geving kunt maken die rechtszeker is, voor ieder-een geldig is en toch voldoende rekening houdtmet de specieke situaties in de subregios.De grote aandacht voor het milieu, de biodiver-siteit, de open ruimte en de leefomgeving kaneen kans zijn voor de landbouw, maar je moet wel

    iemand vinden die ervoorwil betalen. Ons probleemvandaag is dat de extrakosten die nodig zijn om aande verschillende milieuver-eisten te voldoen, niet door-gerekend worden aan deklant. Tot op heden voorziet

    Europa in zijn landbouwbeleid voor bepaaldeinvesteringen een gedeeltelijke compensatie.Europese landbouwers krijgen dus een vergoe-ding om aan bepaalde regels te voldoen die elders in de wereld minder van toepassing zijn.De vraag is of je dat kunt volhouden in een pe-riode waarin de economie onder druk staat energ onvoorspelbaar is. Een tweede vraag is ofer een mogelijkheid bestaat dat de consumenthiervoor betaalt in plaats van de overheid, zekervoor wat betreft het verlenen van een aantaldiensten aan de maatschappij. Vlaanderen is van oudsher een heel verstedelijktgebied, met specieke kenmerken. Het heeftkleine steden en is heel erg versnipperd. Het zalzaak zijn om innovatieve combinaties te vindendie een win-winsituatie opleveren voor de land-bouw en de maatschappij: landbouw als voed-selproducent, als landschapsproducent, alsenergieproducent, als verlener van groene enblauwe diensten. Het zal een nieuwe manier vandenken vragen, maar wij zijn ervan overtuigd datde landbouw ook in de toekomst een essentileplaats zal blijven inne