NVDO Benchmark 2010
description
Transcript of NVDO Benchmark 2010
BENCHMARK, PRESTATIEMANAGEMENTVisie, Trends en Ontwikkelingen
�
Colofon Benchmark, PrestatiemanagementNVDO Sectie Suto �011
Een visie op de huidige onderhoudssituatie en de trends en ontwikkelingen die de komende jaren zullen spelen.
Een officiële uitgave van de NVDO.
De Nederlandse Vereniging voor Doelmatig Onderhoud.Postbus 138, 3990 DC HoutenVoorveste 2, 3992 DC HoutenTel. 030 [email protected]
Opdracht uitgevoerd door de leden van de Sectie Uitbesteden en Toeleveren Onderhoud (Suto)
Met dank aanCofely, Stork, TATA Steel, Spie, NedTrain, Akzo, Heineken, Essent, Egimin, Cost Enginee-ring, Maasvlakte Olie Terminal, DAF en verder allen die voorbeelden hebben aangedragen of op een andere wijze hebben bijgedragen aan de inhoud van deze publicatie.
Auteurs namens de NVDO Sectie Suto Nick Piscaer, TATA SteelWilbert Wijns, NedTrainPiet van der Linden, LT PartnersIllustratie: Maxime van Amersfoort
RedactieEllen den Broeder-Ooijevaar, Verenigings Manager NVDOMark Oosterveer, Hoofdredacteur Industrielinqs
Hoewel deze publicatie met de grootst moge-lijke zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaar-den de NVDO en Industrielinqs geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van even-tuele fouten in deze uitgave.
Geinteresseerd in deze informatie en eventu-ele vervolgstudies, bronvermeldingen en ver-dere informatie ; www.benchmark.suto.nl
Inhoudsopgave
Voorwoord 3Managementsamenvatting 4Aanbeveling door Peter Dijkgraaf 5
Aanbeveling door Frank Verbeten 6
1. Inleiding 72. Theoretisch venster 7 2.1 Samengestelde behoeften 8
2.2 Benchmark 8
2.3 Contractvormen 9
2.4 Innovatiepijlers 9
2.5 Grip op ‘meer met minder’ 10
2.6 Best Practices 10
3. Visie op de toekomst 10 3.1 DESTEP model 11
3.2 Trends die een rol spelen 11
3.3Demografie 12
3.4 Ecologie 12
3.5 Sociaal Cultureel 13
3.6 Technologie 12
3.7 Economie, Kansen en Uitdagingen 14
3.8 Politiek, Juridisch, Geopolitiek 14
3.9 Situatie en ontwikkeling 14
3.10 Samenvatting 14
4. Enquete, Trends en Ontwikkelingen 155. Benchmark, Topstrategieen 18 5.1 Marktfocus 19
5.2 Benchmark 19
5.3 Topstrategieën 19
5.4 Benchmarkstudie 20
5.5 Lessons learned 21
Vensterinterview Ludo Kroon 22
Vensterinterview Wilbert Wijns 24
6. Best Practices, Partnerships 26 6.1 Rijnlands model meer als inspiratiebron 26
6.2 Vertaling naar onderhoudsorganisaties 27
7. Best Practices, Prestatiemanagement 28
7.1 Lessons learned 28
7.2 Succesvoorwaarden 29
7.3 Trajectbeheersing 29
Slotwoord 30
�
Van de NVDO Sectie Suto bent u gewend dat
er regelmatig publicaties verschijnen. Dat deed
onze sectie voor het eerst in 1997 met het docu-
ment ‘Uitbestedingsmodellen voor onderhouds-
organisaties’. Vijf jaar later kwam ‘Ketendenken
in de Onderhoudswereld’ tot stand. Daarmee
kwam ketendenken in een nieuw ontwikkelings-
perspectief te staan en kwamen er nieuwe con-
tracten voor uitbestedingstrajecten. In de jaren
hierop werd Performanced Based Contracting
door velen gezien als de oplossing om problemen
met traditionele contracten op te lossen. Voor
velen ook de manier om de concurrentie positie
te versterken.
Geheel in lijn met de Suto-activiteiten, heeft in
2010 wederom een onderzoek plaatsgevonden
onder de titel Benchmark, Prestatiemanagement.
Om in een overvolle en sterk concurrerende
markt een goede concurrentiepositie te behou-
den, moeten organisaties zich continue blijven
ontwikkelen. Het gevolg is dat de prestaties
van de organisatie en de medewerkers gemeten
moeten kunnen worden. De kernvraag daarbij is
welke prestaties voor verbetering vatbaar zijn
en op welk gebied de onderhoudsorganisatie het
meest van betekenis kan zijn.
Deze publicatie ‘Benchmark, Prestatiemanage-
ment’ geeft een visie op het gebied van presta-
tiemanagement. Ik zie het als een waardevolle
aanvulling op het NVDO Onderhoudskompas, dat
meer generieke trends, kengetallen en ontwik-
kelingen laat zien.
Op basis van ervaring in diverse sectoren blijkt
dat succesvolle (onderhouds)bedrijven een dui-
delijke focus hebben en zich onderscheiden van
de concurrentie door op scherp gedefinieerde
vlakken de beste te zijn. Een onderhoudsbedrijf
of –afdeling kan zich onderscheiden door te kie-
zen voor een focus op efficiency, een focus op
kennis en innovatie of door zich te richten op de
basis factoren. Meerdere doelstellingen leiden
vaak tot fragmentatie van aandacht en tegen-
strijdige aansturing. Het onderhoudsbedrijf van
vandaag heeft te maken met meerdere uitdagin-
gen en dient op meerdere gebieden te excelle-
ren. Alleen best-in-practices organisaties blijken
hierin te slagen en zich continue te verbeteren
op zowel procesmatige- als technische functies.
Best practices geeft een geweldige kan om van
anderen te leren en de effectiviteit van verbeter-
programma’s te verhogen.
Het voorliggende onderzoek kon onder meer
plaatsvinden middels enquêtes. Volgens de geën-
quêteerden staat onze sector aan het begin van
een nieuw tijdperk. Reden genoeg voor de NVDO
Sectie Suto om de huidige situatie onder de loep
te nemen.
Ik wil alle personen die op enigerlei wijze aan dit
onderzoek hebben bijgedragen hartelijk danken
voor hun inzet. De resultaten van hun inspan-
ningen zijn terug te vinden in deze publicatie. Ik
hoop dat de inhoud ervan zal zorgen dat presta-
tiemanagement in de context van uw algehele
bedrijfsprestatie past.
Voorwoord
NVDO Bas Kimpel
Voorzitter
�
Het lijkt zo eenvoudig. Door het uitbesteden van
onderhoud aan technische installaties zou de
concurrentiepositie verbeterd kunnen worden.
Het lijkt in veel organisaties echter een punt van
discussie. Want op welke punten kan men zich
verbeteren en wat kan men daarvan uit de markt
halen.
Om deze en ook andere vragen te kunnen beant-
woorden, heeft de NVDO Sectie Suto een enquête
laten uitvoeren. Alle resultaten zijn online te vin-
den op www.benchmark.suto.nl. In deze papie-
ren uitgave treft u een verslag van de belangrijk-
ste bevindingen.
Om inzicht te krijgen hoe goed Nederlandse
onderhoudsorganisaties presteren, is een model
opgebouwd dat de prestaties van organisaties
op vier niveaus met elkaar laten vergelijken;
Gedrag, Onderhoudsuitvoering, Installatiebeheer
en Productie. Hoewel deze niveaus afzonderlijk
beoordeeld kunnen worden, blijkt dat deze in de
praktijk niet los van elkaar gezien kunnen wor-
den; sterker nog ze beïnvloeden elkaar!
Om te zorgen dat een organisatie op een hoger
plan komt, moet deze organisatie op de vier
genoemde niveaus actief zijn, metingen uitvoe-
ren, verbeterpotentieel opsporen en aansturen.
In de huidige situatie lijken prestaties moeilijk
meer te verbeteren. Toch zijn er bedrijven die
de afgelopen vijf jaar hun concurrentiepositie
aanzienlijk hebben weten te versterken. Ze heb-
ben dit veelal te danken aan de invoering van
best practices, hetgeen in deze publicatie verder
wordt verduidelijkt.
Wie behoefte heeft zijn uitbestedingstrategie
eens op een eenvoudige manier te herijken, doet
er goed aan deze publicatie door te nemen.
U zult er ongetwijfeld vele ideeën voor verbete-
ring aan overhouden.
MANAGEMENTSAMENVATTING
�
De afgelopen vijf jaar is het gemiddelde uitbeste-
dingniveau van 45 naar 55 procent toegenomen
en zal deze zich volgens verder doorzetten. Daar-
naast treedt een verschuiving op van generalisten
naar specialisten. Dit is een van de conclusies uit
de voorliggende publicatie Benchmark, Prestatie-
management van de NVDO Sectie Suto.
Bij BP Nederland merk ik dat als geen ander. Onze
raffinaderijverwerktdagelijks400.000vatenaard-
olie, wat uitkomt op een jaarlijkse productie van 19
miljoen ton. Wij produceren uit aardolie een uitge-
breid pakket aan eindproducten en halffabricaten,
als LPG, euroloodvrij, Ultimate, super plus, diesel,
kerosine (vliegtuigbenzine), huisbrandolie, stook-
olie en grondstoffen voor de petrochemische indu-
strie. Wij leveren onze producten aan alle BP ser-
vice stations in Nederland. Als lid van de BP Groep
leveren wij ook aan landen zoals Duitsland, België,
Luxemburg, Zwitserland, Italië, Engeland en de
Verenigde Staten.
Onderhoud kan zeer ingrijpend zijn. Veel appara-
tuur wordt dan geheel vernieuwd. Kilometers pijp
wordt vervangen, geschilderd of opnieuw geïso-
leerd wat zowel van belang is voor de roestwe-
ring als voor de bescherming tegen zonnestralen.
Grote motoren worden getest. En tijdens groot-
scheepse onderhoudsprojecten zoals een Turn
Around worden complete units gedemonteerd
voor een grondige inspectie en worden talrijke
onderdelen gereinigd, aangepast en/of vervan-
gen.BPRaffinaderijRotterdamwerktnatuurlijk
aan haar toekomst en speelt in op de wensen
van en kansen op de markt.
Toen ik werd verkozen tot Maintenance Mana-
ger van het Jaar 2010 was de rode draad Trots!
De onderliggende basis tot het succes is wat mij
betreft dat je succes met z’n allen maakt. Succes is
te danken aan ketensamenwerking, het delen van
kennis en het bundelen van krachten. Onderhoud
is daar, ook in het verlengde van deze publicatie,
hét voorbeeld van. Nog niet zo lang geleden was er
eenauditbinnenBPRefineringendaaruitbleekdat
wij ons op het gebied van onderhoud inmiddels tot
best-in-class hebben ontwikkeld. Dat onderhoud
niet als een naar binnen gerichte aparte afdeling
wordt gezien, maar veel meer als een proactieve,
professionele partner die een onmisbare bijdrage
levertaandetotalebedrijfsvoeringvanderaffina-
derij, is uitsluitend te danken aan samenwerking,
competenties en inzet. Wat mij betreft wordt de
toekomst van Nederland afgedwongen door best-
in-class. Daarbij dienen we gemeenschappelijk uit-
dagingen te overwinnen.
Het is daarom dat ik deze publicatie van harte
ondersteun. De interne focus die wij met onze
maintenance organisatie de afgelopen jaren heb-
ben gehad, verbreden wij graag met een externe
focus. Om onderhoudprestaties van bedrijven met
elkaar te kunnen vergelijken zijn KPI’s ontwikkeld
tot een standaard model die min of meer voor
elke branche toepasbaar is. In deze publicatie is
daarvan een voorbeeld opgenomen.
Ik ondersteun van harte deze studie Benchmark,
Prestatiemanagement en zal mij graag blijven
inzetten voor het belang van samenwerking in
onderhoudend Nederland.
BEST IN CLASS
Aanbeveling door Peter Dijkgraaf, Maintenance Manager BP Raffinaderij Rotterdam
Peter Dijkgraaf
Maintenance Manager BP
Raffinaderij Rotterdam
�
Als ik de publicatie Benchmark, Prestatiemanage-
ment van de NVDO Sectie Suto lees, valt me een
aantal zaken op. Mijn achtergrond ligt in manage-
ment accounting en controlling en in die zin kijk ik
wellicht anders naar het rapport dan onderhouds-
managers. Ik kan zelfs beschouwd worden als
vertegenwoordiger van de groep die er binnen uw
bedrijf steeds maar op hamert dat de kosten naar
beneden moeten.
Goed management is echter meer dan budgetver-
antwoordelijk zijn en winsttargets halen; het gaat
dan ook om sturen op aspecten die van belang
zijn voor de lange termijn waarde van de organi-
satie. Het betreft dan ‘zachte’ factoren zoals R&D,
innovatie, kwaliteit, veiligheid en menselijk kapi-
taal. Investeringen in dergelijke zachte factoren
drukken vaak de korte termijn winst en leiden tot
budgetoverschrijdingen, maar kunnen op lange
termijn waarde creëren. Wat in het rapport opvalt
is dat een aantal van die factoren van strategisch
belang wordt genoemd; ook blijkt dat de best-in-
class bedrijven veel meer met prestatiemaatsta-
ven werken dan andere bedrijven.
Uit onderzoek blijkt dat het afstemmen van het
prestatiemeetsysteem op de strategie leidt tot
betere prestaties. De lange termijn waarde is vaak
vianiet-financiëlemaatstaven (medewerkers-en
klanttevredenheid, bezettingspercentages, uitval-
percentages, veiligheid et cetera) te volgen. Een
uitdaging is dan ook om de goede maatstaven bij
de gekozen strategie te vinden; de kunst is om
deze indicatoren met elkaar in verband te brengen
door middel van een zogenaamd bedrijfsmodel
waarbij de strategie van een eenheid binnen het
bedrijf leidend is. Ofwel, eenheden die zich rich-
ten op operational excellence zullen andere pres-
tatiemaatstaven gebruiken dan eenheden die zich
richten op innovatie. Door vervolgens de maatsta-
ven te monitoren kan gekeken worden of een toe-
name van de korte termijn winst niet bereikt wordt
ten koste van het vernietigen van lange termijn
waarde. Met andere woorden, de niet-financiële
indicatoren kunnen tegenwicht bieden aan de nei-
gingomalleenopdekortetermijnfinanciëleresul-
taten te concentreren: ‘what you can measure is
what you can get’.
Een andere belangrijke trend die gesignaleerd
wordt, is het toenemend belang van uitbesteding
en ‘co-makerships’, met als gevolg daarvan de toe-
nemende complexiteit en open innovatiesystemen.
Ook daarover stelt de literatuur dat het gebruik
van zowel financiële als niet-financiële prestatie-
maatstaven van belang kan zijn. Sommige auteurs
stellen dat je pas kunt uitbesteden als je eigen pro-
cessen kunt monitoren en op orde hebt. Dat bete-
kent dat je prestatiemaatstaven (kwaliteit, innova-
tie), die van belang zijn voor je eigen eenheid ook
opneemt in het contract met je leverancier; con-
tracten gebaseerd op het minimaliseren van kos-
ten zijn dan wellicht niet het meest geschikt om je
strategische doelen te bereiken. Daarnaast moet
je voorkomen dat een contract helemaal ‘dichtge-
timmerd’ is, omdat dat op lange termijn innovaties
frustreert;eencontractmoetdusflexibelgenoeg
zijn om de prestatiemaatstaven aan te kunnen
passen (uiteraard met wederzijdse instemming
van leverancier en afnemer).
Ik hoop dat u, geïnspireerd door dit rapport, op
creatieve ideeën komt om zo (uw bijdrage aan) de
lange termijn waarde van uw organisatie nog ver-
der te vergroten en inzichtelijk te maken.
INNOVATIE
Aanbeveling door Frank Verbeeten, Onderzoeker Erasmus Universiteit
Frank Verbeeten
Onderzoeker Erasmus Universiteit
�
De Nederlandse Vereniging voor Doelmatig
Onderhoud (NVDO) wil inzicht krijgen in de vraag-
stukken die momenteel op het gebied van keten-
en prestatiemanagement spelen. Daarnaast wil
de vereniging de werkelijkheid onderzoeken van
de bewering dat prestaties op hun retour zouden
zijn. Om deze reden heeft de NVDO haar Sectie
Suto een onderzoek laten uitvoeren naar de sta-
tus van het uitbesteden van technisch onderhoud
en de mogelijkheden om zo bedrijfsprestaties op
een hoger plan te brengen.
Onder auspiciën van Suto is een werkgroep aan
de slag gegaan met vertegenwoordigers van
Nederlandse bedrijven die alle posities in de
onderhoudsketen dekken. De werkgroep heeft
zich middels een enquête, workshops, bench-
mark en interviews in dit vraagstuk verdiept.
Deze studie heeft geleid tot deze publicatie met
diverse nieuwe gezichtspunten.
Deze publicatie is als volgt opgebouwd:
■ In hoofdstuk 2 is het theoretische venster
beschreven van waaruit verder geredeneerd
kan worden.
■ In hoofdstuk 3 is de huidige situatie en visie
op de toekomst beschreven. In hoofdstuk 4
vindt u reacties van enkele ervaringsdeskun-
digen op de enquete-resultaten.
■ In hoofdstuk 5 is een analyse te vinden van
de resultaten van de benchmark. Daarbij is
ook een analyse te lezen hoe succesvolle
ondermeningen zich onderscheiden en ver
boven het gemiddelde uitkomen..
■ Op basis van de hieruit opgebouwde beeldvor-
ming, laten de laatste hoofdstukken nieuwe
inzichten met betrekking tot best pratices ten
aanzien van strategievorming, partnerships
en prestatiemanagement, zien.
■ Details uit het uitvoerige onderzoek zijn vast-
gelegd in bijlagen. Deze bijlagen zijn in digitale
vorm te vinden op www.benchmark.suto.nl
1. INLEIDING
Binnen onderhoud wordt veel geschreven en veel
gesproken over trends en ontwikkelingen. Om
discussies hierover goed te kunnen voeren, is
het belangrijk dat we dezelfde taal spreken. We
beginnen daarom met enkele belangrijke denkers
die hiervoor een goed theoretisch kader hebben
gecreëerd, zoals Nikolai Kondratiev. Hij kwam tot
inzicht dat er zich al ruim een anderhalve eeuw
in onze economie bepaalde constante golfbewe-
gingen voordeden. Deze golfbewegingen werden
door Kondratiev onderverdeeld in cycli van 50–60
jaar die bewijzen dat behoeften leiden tot uitvin-
dingen en innovaties.
Economische dieptepunten brachten de grootste
technologische revoluties tot stand die op hun
beurt weer een nieuw tijdperk creëren. Sinds de
industriële revolutie kennen we vijf cycli;
1771 Industriële revolutie
1829 Stoom en spoortijdperk
1875 Staal en elektriciteit
1920 Olie en autotijdperk
1971 Informatietijdperk
Hierbij zou de vijfde cyclus de eerste cyclus zijn
die niet door techniek is aangedreven, maar
2. THEORETISCH VENSTER
8
gebaseerd is op een intellectuele factor. Som-
mige geleerden beweren zelfs dat de wereld zich
op dit moment in een overgang bevindt naar een
nieuwe zesde cyclus.
Vanaf nu komt de nadruk steeds meer te liggen
op psychosociale aspecten. Informatie blijft ech-
ter een belangrijke pijler en zal zich verder ont-
wikkelen richting kennis netwerken.
Heel af en toe zijn innovaties radicaal en markt-
verstorend, maar 99 procent hiervan is gelei-
delijk en diffuus. Ze bouwen voort op eerdere
innovaties. Een product wordt dan bijvoorbeeld
geleidelijk goedkoper, lichter, kleiner of meer
hanteerbaarder.
Een ontwikkeling is een geleidelijke, min of meer
autonome verandering die zich over langere
periode voltrekt. Een trend is echter de manier
waarop hieraan invulling wordt gegeven.
Een ander belangrijk gedachtegoed komt van
Maslow. Volgens hem heeft bij alle ontwikkelin-
gen steeds de behoeften van de mens centraal
gestaan en hebben er juist in de dieptepunten
van onze economie steeds de grootste innovaties
plaatsgevonden.
2.1 Samengestelde behoeftenBehoeften zijn in de loop van tijd onder invloed
van ontwikkelingen en trends sterk van karakter
veranderd. In onze maatschappij zijn behoeften
al lang niet meer enkelvoudig, eenvoudig en/
of eenduidig, ze zijn samengesteld. Daarmee is
vervulling van behoeften, dan wel het bereiken
van een hoger welvaartsniveau, niet meer een-
voudig te realiseren. Bedrijven, overheden en
andere organisaties moeten zich daarom steeds
meer verdiepen in manifeste en latente behoef-
ten van maatschappij, mens en organisaties.
Volgens geleerden is de recente crisis bovenal
een morele crisis. Nu gaan we dus de moraliteit
veranderen om de economie te verbeteren, ter-
wijl we vroeger de economie wilden veranderen
om de moraliteit te verbeteren. Dit werpt een
licht vanuit welke behoefte mensen handelen.
Hoewel dit nauwelijks wordt herkend,
geldt dit eigenlijk ook voor bedrijven.
De implicatie van deze visie is dat organisaties
streven naar vervulling van behoeften die op een
hoger niveau liggen. Ze kunnen en willen pas
overgaan tot invulling op het volgende niveau als
die op het vorige zijn ingevuld.
2.2 BenchmarkIn de Global Competitive Index maakt men,
afhankelijk van de omgevingsfactoren en de
strategie die hierin gekozen wordt, onderscheid
in drie soorten organisaties. Dit onderscheid is
ook gemaakt in deze benchmark.
Dit zorgt niet alleen voor een goed begrippenka-
der, maar stelt ook goed in staat om de obser-
vaties te vergelijken met zowel internationale als
landelijke onderzoeken. Daarbij kan goed wor-
den ingezoomd op bepaalde verschijnselen en
onderliggende oorzaken.
�
2.3 ContractvormenAlvorens in te gaan op de ontwikkelingen die de
laatste jaren op het gebied van onderhoudscontrac-
ten hebben plaatsgevonden, is het goed om eerst
de verschillende type contracten te beschrijven.
Onderstaande illustratie toont hoe organisaties hun
dienstverlening van een regie naar een resultaats-
overeenkomst kunnen ontwikkelen. Ten eerste is
aangegeven welke taken zich lenen om door der-
den te laten uitvoeren. Vervolgens welke contract-
vormen hier het best bij behoren. Advies is om de
implementatie vooral bottum-up te doorlopen.
Om onderscheid te maken in de toepassing zijn de
termen van prestatie- en resultaatsovereenkomsten
geïntroduceerd. Tegenwoordig spreken we liever
van Performanced Based Contracts (PBC), waarbij
het eerder gemaakte onderscheid verdwijnt.
Resultaatsovereenkomsten hadden vooral tot
doel om problemen met traditionele contracten
op te lossen. In plaats van activity based aan te
sturen, werd het onderhoudsbeheer bij derden
neergelegd en zijn hierover resultaatafspraken
gemaakt. Het doel was om tegenstrijdige belan-
gen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer te
voorkomen zoals vaak bij traditionele contracten
het geval kon zijn. Hierbij had de opdrachtnemer
weinig belang om bijvoorbeeld rekening te hou-
den met de beschikbaarheid van de installatie.
Naarmate de gevraagde prestaties bij de doe-
len van de opdrachtgever liggen, spreekt men
van een prestatieovereenkomst. Bij prestatie-
overeenkomsten is de innovatie meer gericht op
het proces van de klant, het minimaliseren van
productiekosten en andere componenten zoals
energieverbruik e.d. Vanwege grote mate van
customer intimacy spreekt men in dit kader ook
wel van partnerships.
De afgelopen jaren is er een nieuwe contractvorm
bijgekomen die onder de term DBFM(O) bekend-
heid heeft gekregen. Deze afkorting staat voor
Design, Build, Finance and Maintain (Operate).
Deze vorm ziet men vooral in de infrasector, maar
doet ook geleidelijk in de industrie haar intrede.
2.4 Innovatiepijlers In traditionele contracten ontvangt de opdracht-
nemer een vergoeding voor activiteiten die door
hem uitgevoerd worden. In eigen belang optima-
liseert deze de werkzaamheden om zijn marge
tussen opbrengsten en kosten te vergroten. Hij
heeft geen belang om andere voor de hand lig-
gende verbeteringen door te voeren. Het belo-
nen voor het naar beneden brengen van kosten
of het verbeteren van processen heeft als doel
om innovatie te stimuleren.
Deze innovatie is bij een resultaatsovereenkomst
gericht op de keten en het optimaliseren van
onderhoudsprocessen door slimmere werkwijzen
10
toe te passen en effectiever samen te werken.
Deze aanpak zou voor nieuwe verbinding tussen
organisatie moeten zorgen en ruimte moeten
creëren voor nieuwe innovaties.
2.5 Grip op “Meer met Minder”Als we kijken naar de innovaties die door de eeu-
wen heen hebben plaatsgevonden, dan heeft
technologie er steeds voor gezorgd dat we steeds
met minder mensen steeds meer konden produ-
ceren. In een later stadium zijn daar sociale en
contractuele innovaties aan toegevoegd.
Volgens Economische Zaken slaagde de Neder-
landse Industrie erin om voor de crisis te
groeien met een krimpende beroepsbevolking.
Ontwikkelingen die we ook bij asset owners
terug zien, zoals bijvoorbeeld bij TATA Steel.
Hier werd nog geen decennium terug met
24.000 mensen 4 miljoen ton staal geprodu-
ceerd. Nu wordt met 9.500 mensen circa 7 mil-
joen ton staal geproduceerd. Dezelfde slagen
zien we op dit moment bij banken waar men
het, ten gevolge van de informatisering, met
circa 20 tot 30 procent minder mensen af kan.
Hoewel we soms denken dat de grens bereikt
is, gaat deze evolutie door en zullen er steeds
innovaties zijn die arbeidsbesparend werken. De
krapte op de arbeidsmarkt heeft deze ontwikke-
ling steeds onder druk gezet.
Deze innovatie is bij een resultaats-overeenkomst
gericht op de keten en het optimaliseren van
onderhoudsprocessen door slimmere werkwijzen
toe te passen en effectiever samen te werken.
Deze aanpak zou voor nieuwe verbinding tussen
organisaties moeten zorgen en ruimte moeten
creëren voor nieuwe innovaties
2.6 Best PracticesDe afgelopen jaren zijn veel mogelijkheden beke-
ken en initiatieven ontplooid om de concurrentiepo-
sitie te versterken.
Het is een logische stap om via best practices te
analyseren wat wel en wat niet heeft gewerkt. Best
practices geven ten opzichte van de benchmark
een extra mogelijkheid om van anderen te leren.
Het geeft kansen om doelstellingen een versnel-
ling te geven zonder te experimenteren en hierbij
onverantwoorde risico’s te nemen.
De organisatie die zelf een visie wil ontwikke-
len op de toekomst, heeft er baat bij bekend te
zijn met actuele ontwikkelingen en trends. In
het NVDO Onderhoudskompas is voor de sector
Onroerend Goed een visiedocument geschreven.
Tevens is de Technische Arbeidsmarkt 2020 in
kaart gebracht. In deze publicatie over de bench-
mark prestatiemanagement zijn verschillende
typen opdrachtgevers en toeleveranciers nader
bekeken.
3. VISIE OP DE TOEKOMST
11
De afgelopen vijf jaar is het gemiddelde uitbe-
stedingniveau van 45 naar 55 procent toegeno-
men. Dit zal zich verder doorzetten. Daarnaast
treedt een verschuiving op van generalisten naar
specialisten.
Die behoefte aan verdere specialisatie ziet men
ook bij het bedrijfsleven. Er zijn weinig bedrijven
die alle behoeften alleen kunnen invullen, met
als gevolg dat er steeds nieuwe verbindingen
ontstaan. Deze ontwikkeling weerspiegelt zich op
de arbeidsmarkt waar steeds meer professionals
zich als zelfstandige zonder personeel (zzp’er)
aanbieden. Waren dit vijf jaar terug nog maar
350.000, inmiddels is deze groep uitgegroeid
tot 810.000 fulltimers en circa 1.250.000 part-
timers. Er wordt steeds vaker een beroep gedaan
op deze zzp’ers en deze groep legt zich steeds
meeropeenspecifiekonderdeeltoe.
Eigenlijk ziet men hierin de behoeften van de
mens en organisaties met elkaar versmelten
en nieuwe netwerk- verbindingen ontstaan. De
nieuwe combinaties die hieruit ontstaan, worden
steeds manifester ten gevolge van schaarste op
de arbeidsmarkt en de behoefte om werk en privé
in balans te brengen. Er ontstaat een nieuwe
maniervanwerkenensamenwerken.Dedefini-
tie hiervan is inmiddels in van Dalen opgenomen
maar zal voor elk bedrijf een andere betekenis
krijgen.
3.1 DESTEP ModelEr zijn vele modellen om ontwikkelingen te
beschrijven. Binnen dit onderzoek zijn ze in
kaart gebracht volgens het DESTEP model omdat
deze methode voor iedereen goed toepasbaar is.
DESTEPstaatvoorDemografie,Ecologie,Sociaal-
cultureel, Technologie, Economie, Politiek-juri-
disch. Aan de hand van deze thema’s zullen we de
beeldvorming op hoofdlijnen structureren.
3.2 Trends die een rol spelenHet beleid van onze regering is erop gericht om
van Nederland binnen Europa de meest competi-
tieve regio te maken. Om dit mogelijk te maken
zet men in op een nieuw industrieel landschap.
In deze publicatie zijn trends in kaart gebracht.
Het geeft een beeld hoe ontwikkelingen zich
kunnen vertalen in bewegingen die zich in een
periode van 5 tot 15 jaar zou kunnen voltrek-
ken. Voor elk DESTEP gebied wordt de moge-
lijke impact op onze branche gegeven.
1�
Het is aan de lezer om voor zijn eigen situatie
de juiste vertaling te maken en te bepalen hoe
deze hiermee om zal gaan.
3.3 Demografie Demografie(leeftijdsopbouw,emigratie,immigra-
tie, vergrijzing, ontgroening, concentraties) geeft
een beeld van hoe een bevolking zich ontwikkelt.
In 2008 werd de wereldbevolking geschat op 6,7
miljard mensen. De Verenigde Naties schatten
in dat de wereldbevolking in 2050 ruim 9 mil-
jard bedraagt. In Nederland groeide tot 2010 de
beroepsbevolking tot 7.500.000 medewerkers.
Dit jaar zullen we voor het eerst te maken krijgen
met een krimp van 0,3 procent per jaar. Vergrij-
zing; Vergrijzing betekent dat het aantal ouderen
in Nederland toeneemt. In 2005 was 14 procent
van de bevolking 65-plus. Dit zal in 2050 zijn
opgelopen naar 25 procent. In 2010 was 8,5 %
van de beroepsbevolking boven de 55 jaar. Ont-
groening; Met de ‘groene druk’ bedoelt men het
aantal personen beneden de leeftijd van 20 jaar,
gemeten als percentage van de werkzame bevol-
king. Tot 2010 is arbeidsbevolking gestegen. Vanaf
nu volgt daling. Op zich niet allemaal zo zorg-
wekkend. Het onderliggend generatiewisseling is
een stuk complexer. Het effect van babyboomers
is pas in 2027 goed merkbaar. Tot die tijd groeit
deze leeftijdscategorie van 8 naar 25 procent.
Migraties; Migraties hebben grote gevolgen voor
bevolkingsopbouw, ook in Nederland. De invloed
van allochtonen wordt op allerlei gebieden steeds
groter. In 2008 waren er op een totale bevolking
van 16 miljoen zo’n 3 miljoen allochtonen.
De beroepsbevolking is sterk in samenstelling
aan het veranderen
Recent onderzoek van de NVDO geeft aan dat hier-
van 300 duizend mensen in de onderhoudssector
werkzaam zijn. Dit komt overeen met ongeveer
vier procent van onze totale beroepsbevolking.
Ook hier is de leeftijdsopbouw een afspiegeling
van de samenleving. Dit betekent dat evenals
de algehele beroepsbevolking de technische sec-
tor vanaf 2010 te maken gaat krijgen met een
krimp. Gezien ook in deze branche 8,5 procent
boven de 55 jaar is gaan we uit van een identike
verloop van 0,3 procent per jaar. Het CPB heeft
bij het berekenen van het algehele beeld reke-
ning gehouden dat de participatiegraad verder zal
oplopen van 76 naar 80 procent. De mogelijkheid
hiertoe ligt vooral bij het inzetten van mensen
die vervroegd met pensioen zijn gegaan en bij-
voorbeeld als zzp’er terug keren. Gezien de leef-
tijdsopbouw van onze beroepsbevolking, de hoge
participatiegraad en lage werkloosheid voorziet de
SER in haar scenario’s in beperkte groeimogelijk-
heden voor onze beroepsbevolking.
3.4 Ecologie Ecologie (het vakgebied dat de relaties bestudeert
tussen organismen en hun omgeving) gaat over
hoe de planeet zich ontwikkelt. Fossiele brand-
stoffen zoals aardolie, aardgas en kolen vormen
de voornaamste energiebronnen. Ze zijn in het
verre verleden ontstaan uit resten van biologisch
materiaal, maar deze bronnen worden schaars.
Wezienraffinaderijennaarbronlandenverplaat-
sen en hier nieuwe biomassa voor terug komen.
Dit alles zal in ons land zorgen voor nieuwe duur-
zame producten en productstromen.
1�
Nederland houdt zich hier intensiever mee bezig
dan andere landen. Ondanks negatieve kantteke-
ningen vormt het nieuwe industrieel landschap een
stevig fundament voor de welvaart in ons land.
3.5 Sociaal-Cultureel Sociaal-culturele factoren (opvattingen, normen
en waarden, gevoelens in de samenleving, cul-
tuur, religie, drijfveren, doelstellingen, motieven)
geven de krachten aan binnen een systeem.
Herkenbare ontwikkelingen op dit terrein zijn:
■ Globalisering; betekent letterlijk het ver-
spreid raken over de hele wereld. Modern
woord voor een 500 jarig fenomeen met als
centrale kenmerk een wereldmarkt waarbij
we op grotere schaal met elkaar handel drij-
ven en concurreren. Het feit is dat het Neder-
lands bedrijfsleven steeds meer onderdeel
is geworden van een mondiale economie.
Kansen en bedreigingen worden niet meer
beperkt tot landsgrenzen. Dit wordt gestimu-
leerd door nieuwe ontwikkelingen in de ICT
en lage transportkosten.
■ Het eerste effect is dat de kapitaalintensieve
industrie in Nederland in toenemende mate
concurrentie krijgt waardoor de kostprijs van
onze producten en diensten zwaar onder druk
staat. Als een van de belangrijkste kostencom-
ponentenmoethetonderhoudefficiënterwor-
den uitgevoerd en dient tegelijkertijd effectie-
ver worden. Met andere woorden; aantoonbaar
verbeteren op zowel kosten als op technische
beschikbaarheid.
■ Tweede effect is de formatie van mondiale
beheerorganisaties. Binnen internationale
ondernemingen worden lokale technische
diensten aan elkaar gekoppeld tot ‘global
maintenance networks’. Ze leren van elkaar
middels interne benchmarking en wisselen
best practices uit.
■ Het derde effect is zichtbaar in het feit dat
er weinig nieuwe ontwikkelingen zullen zijn
met betrekking tot reserve onderdelen en
gereedschappen. Deze zijn tenslotte al jaren
geglobaliseerd. Overigens geldt dit ook voor
consultancybureaus.
■ Regionalisering; Hierin vindt de meeste han-
del binnen een beperkt gebied plaats. Het is
een proces waarbij men zich, in plaats van
op de wereldmarkt zaken te doen, meer richt
op de regio. De eerste signalen van kortere
ketens tonen aan dat we proberen steeds
meer binnen de regio op te lossen.
■ Individualisering; Het proces waarbij men-
sen meer als individu dan als groep in de
samenleving staan. Dit proces neemt nog
steeds toe. Individuele behoeften en leefwij-
zen zorgen ervoor dat steeds meer organisa-
ties deze ontwikkeling in hun strategie moe-
ten opnemen.
■ Sociale netwerken; Voorheen bestonden net-
werken voornamelijk uit mensen die relatief
dicht bij elkaar woonden en kerkelijk, zake-
lijk of vriendschappelijk met elkaar verbon-
den waren. Tegenwoordig zijn netwerken
vooral virtueel, dimensieloos, bijvoorbeeld
FaceBook en LinkedIn. Nieuwe medewerkers
zullen zich medio 2020 ook anders op de
arbeidsmarkt bewegen.
■ Er wordt minder vreemd gekeken tegen
meerdere werkgevers. Jobhoppen is tegen-
woordig heel gewoon. Dit alles betekent voor
HRM een enorme uitdaging. Op dit moment
zien we echter dat bedrijven zich sterk rich-
ten om kritische resources in vaste banen
aan zich te binden.
3.6 TechnologieTechnologie (wetenschap, kennis, innovatievermo-
gen, technische vooruitgang) biedt de mogelijk-
heid om systemen ingrijpend te veranderen. Soms
1�
loopt een verandering geleidelijk en soms heeft
een verandering radicale gevolgen voor de markt.
ICT is het trefwoord geworden. De meeste onder-
houdsorganisaties hebben inmiddels hun tweede
onderhoudsbeheersysteem aangeschaft en zijn
gemiddeld vier jaar oud. De mogelijkheden zijn
nog lang niet uitgeput en er zal op dit gebied nog
veel ontwikkeld moeten worden.
3.7 Economie, Kansen en UitdagingenEconomie, in de breedste zin van het woord,
speelt vaak een dominante rol bij de sturing van
de ontwikkelingen. De laatste recessie is daar
een sprekend voorbeeld van.
Nederland heeft bewezen een goed uitgangspunt
te hebben om op wereldschaal een toonaange-
vende en competieve economie te hebben die
concurreert op basis van kennis en innovatie.
Toch blijkt enerzijds deze uitgangspositie onder
druk te staan en blijkt anderzijds dat het voor
veel ondernemingen lastig is om tot baanbre-
kende innovaties te komen.
3.8 Politiek, Juridisch, GeopolitiekDe politiek (wetgeving, handhaving, politiek kli-
maat, mate van overheidsbemoeienis, beleid)
heeft grote invloed op ontwikkelingen. Beleid
kan leiden tot vasthouden aan het bekende of
openstaan voor iets nieuws. Een overheid kan
een innovatie proberen te sturen.
3.9 Situatie en OntwikkelingDe omgeving van de onderhoudsmarkt is volop
in beweging! Al deze ontwikkelingen zullen zich
weerspiegelen op organisaties en de arbeids-
markt en uiteindelijk ook op de business haar
weerslag hebben. Het zijn vaak maatschappe-
lijke ontwikkelingen waar men weinig invloed op
uit kan oefenen. Het bedrijf dat hier echter het
best op zal participeren zal het best de toekomst
naar zijn hand kunnen zetten.
3.10 SamenvattendIn dit hoofdstuk zijn de ontwikkelingen weer-
gegeven die niet beïnvloedbaar zijn en is nader
gespecificeerd voor welke veranderingen deze
hebben gezorgd.
Enkele trends zullen voor organisaties zeer bepa-
lend zijn, andere zullen onopgemerkt voorbij
gaan. Welke moet u hieruit pikken? Hoe zou u
daarop moeten inspringen en wat zou voor uw
organisatie het meest van invloed zijn? Vast-
gesteld kan worden, dat de omgeving van de
1�
Met de tweede stap van het onderzoek is meer
aandacht gericht op de ontwikkelingen en de
trends die binnen de onderhoudsbranche van
Nederland spelen. Het onderzoek is uitgevoerd
in de marktsectoren waar onderhoud vanwege
kapitaalintensieve assets een grote rol speelt
zoals de procesindustrie, infra, de maakindustrie
en de transportsector.
De enquête bestond uit tien vragen die afzonder-
lijk maar ook in relatie tot elkaar zijn beoordeeld.
Daarnaast zijn uitkomsten vergeleken met een
onderzoek uit 2005. Experts zijn gevraagd wat
zij de meest opmerkelijke en relevante punten
vinden. De volledige uitkomsten hiervan zijn in
bijlage A terug te vinden. Bijlage A is te vinden
op www.benchmark.suto.nl
Het meest opmerkelijk vond men
de toegenomen zorgen van de
onderhoudsmanagers
Vijf jaar geleden was slechts 12 procent van
de onderhoudsmanagers ontevreden, nu is dat
gestegen naar 38 procent. Als voornaamste zorg-
punten noemt men tijdsdruk en de stuurlast.
Onder onderhoudsmanagers werd verwacht dat
met de komst van performance based contrac-
ten (PBC) het aantal zorgpunten zou verminde-
ren. De eerste opmerkelijke uitkomst is dat deze
verwachting niet realistisch is gebleken, zoals
ook weergegeven in de illustratie. Desondanks
lijkt de populariteit zich door te zetten.
Onderhoudswerk zal in de toekomst steeds min-
der op basis van ‘Time & Material’ geleverd wor-
den en regiewerk lijkt geheel te verdwijnen. Iets
om dus dieper op door te gaan.
Traditionele contracten zijn veelal activity based
en eenvoudig aan te sturen, maar kunnen even-
wel tot tegenstrijdige belangen leiden. Perfor-
manced Based Contracten hebben juist tot doel
de belangen van beide partijen beter te stroom-
lijnen en de geformuleerde doelstellingen collec-
tief na te streven.
Op deze wijze is er vooral met succes gestuurd
opbesparingen,efficiencyenflexibiliteit.Hierbij
is er aan de kant van de opdrachtgever gesne-
den in de overhead- en personeelskosten. Daar-
naast heeft men te maken met veel meer perso-
nele wisselingen. Nieuwkomers tonen veelal niet
dezelfde betrokkenheid en de gewenste loyaliteit.
Deze ontwikkeling wil men doorgaans opvangen
door meer controle en disciplinering. En dat alles
vraagt steeds meer een hogere managementin-
spanning. Enerzijds om medewerkers goed in het
gareel te houden, anderzijds om het manage-
ment goed geïnformeerd te houden.
4. ENQUETE, TRENDS EN ONTWIKKELINGEN
1�
Het vak van onderhoudsmanager
is een stuk complexer geworden!
Naarmate de gevraagde prestaties dichter bij het
hoofddoel van de opdrachtgever liggen, zoals
hoge beschikbaarheid van installaties, nemen
in principe de risico’s en de complexiteit eerder
toe- dan af. De onderhoudsmanager kent vele
bazen met conflicterende belangen. Hierdoor
staat hij elke dag weer voor nieuwe uitdagingen
die hem dwingen bepaalde keuzes te maken.
Al deze doelstellingen blijken steeds moeilijker
in balans te houden. Bij achterstand op de doel-
stellingen kan de onderhoudsmanager zich niet
veroorloven om alleen op output te sturen. Er
wordt juist een grondige analyse verwacht van
de situatie. Daarmee ligt er op het bord van de
onderhoudsmanager altijd een stevige uitdaging
die zijn volledige aandacht nodig heeft.
Het vakgebied zal zich hier
steeds verder op specialiseren
Tweede opmerkelijke uitkomst van de enquête
betreft de toepassing van Key Performance Indi-
cators, KPI’s. Ten opzichte van vijf jaar geleden
is het gebruik van indicatoren om te meten en te
sturen enorm toegenomen.
Waren KPI’s vijf jaar geleden vrijwel nog een onbe-
kend fenomeen, inmiddels geldt: Wat niet kan
worden gemeten, kan niet worden gemanaged!.
Dit vindt ook steeds meer zijn weg richting con-
tract- en leveranciersmanagement.
De NEVI geeft hierop vanuit het inkoopperspectief
haarreflectie.Ongeveer75procentvindthetuit-
besteden van onderhoud aan technische installaties
van strategisch belang om de bedrijfsdoelstellingen
te kunnen halen. 49 procent blijkt haar belangrijk-
ste leveranciers daadwerkelijk bij de bedrijfsstra-
tegie te betrekken. Weliswaar ten opzichte van vijf
jaar geleden een enorme stap voorwaarts, maar
nog steeds onder het vereiste niveau.
Bovendien blijken de afgelopen periode veel part-
nerships niet aan de verwachting te kunnen vol-
doen en dienen contracten qua strategie herijkt
te worden. Hoewel Nederland op dit gebied met
85 procent boven het internationale gemiddelde
van 50 procent uitkomt is dit wel een zorgelijke
ontwikkeling.
In feite is er bij Performanced Based Contracten
sprake van outputsturing zoals dat ook binnen
organisaties wordt toegepast om afdelingen aan
te sturen. In dit geval gebeurt het tussen organi-
saties op het niveau van de keten. Uit het onder-
zoek blijkt dat in 35 procent van de gevallen men
de wederzijdse bedrijfsbelangen nog niet goed
met elkaar verbonden vindt.
Dergelijke contractvormen zijn een aantal jaren
terug vanuit de procesindustrie ontwikkeld en
uitgerold naar andere sectoren zoals onroerend
goed en infra. Hier gaat men zelfs een stapje
verder door ook het financieringsvraagstuk op
te nemen. Tegenwoordig wordt bijvoorbeeld een
rijksweg met vreemd kapitaal aangelegd en met
20 jaar onderhoud aangekocht.
Hoe zal deze trend zich doorzetten?
Dit concept waarbij ook de financiering wordt
meegenomen in de plannen, doet langzaam
ook in de procesindustrie haar intrede. Men zal
steeds meer zaken met bedrijven doen die ook
de verantwoording voor het proces op zich kun-
nen nemen. Voorbeelden zijn co-siting van ener-
gie, water, stoom, tankopslag, et cetera.
De derde opmerkelijke uitkomst is de ver-
schuiving van beleidsfocus.
1�
Operational excellence komt steeds meer op de
voorgrond.Efficiencywordtgezienalsabsolute
noodzaak en is er steeds meer aandacht voor
de effectiviteit van de dienstverlening. Dit is
terug te zien in de benchmark die veel bedrij-
ven gebruiken voor de arbeidsproductiviteit, de
hand-on-tool time. Deze is de afgelopen vijf jaar
behoorlijk verbeterd.
Ten opzichte van de begin jaren 2000 is kosten-
besparingweggevallenenflexibiliteitinprioriteit
gezakt;
36% Focus Core, professionaliteit
36% Kostenbesparing
13% Verbeteren kwaliteit
10% Flexibiliteit, speed-to-market
4% Innovatiekracht
1% Conservering kapitaal
Nederland heeft inmiddels een van de meest
flexibele arbeidsmarktenvanEuropa.Hetwerk
is ook flexibeler ingericht. Het gemiddelde uit-
bestedingniveau is de afgelopen jaren opgelo-
pen tot 55 procent. Uit dit onderzoek komt naar
voren dat bedrijven flexibel wensen te blijven.
De verwachting is dat het gemiddeld zal oplopen
naar 65 procent. Het is logisch dat de waarde die
de afgelopen jaren hierin is opgebouwd nu min-
der prioriteit krijgt, hetgeen niet wil zeggen dat
deze minder belangrijk aan het worden is.
In de Global Competiveness Index staat mobili-
teitsvermogen van vaklieden slecht genoteerd
In de loop van de tijd heeft de terminologie zich
ook aangepast. Zo staat de term ‘operational
excellence’ voor de samenvoeging van kwaliteit
enflexibiliteit.
In het onderzoek is ook een insourcing tendens
zichtbaar. Ongeveer zes procent van de asset
owners bouwt weer bepaalde competenties op die
eerst waren uitbesteed. Vaak ligt hier herinrich-
ting van de keten aan ten grondslag. Of wenst
men minder afhankelijk van de markt te worden.
Verwacht wordt dat er vanuit de business steeds
sneller gereageerd zal moeten worden op markt-
situaties. Deze reactietijd, - speed-to-market–,
zal de in de toekomst steeds meer in contracten
meegenomen worden als KPI.
Overhetalgemeenkunnenopefficiencygefocuste
bedrijven getypeerd worden als snel, slagvaardig
enflexibel.Nudeeconomiezichlangzaamher-
stelt, zullen een zeer krappe arbeidsmarkt, ver-
grijzing en ontgroening weer een grote rol gaan
spelen. Dit zorgt voor een discontinuïteit in het
personeel (minder vaste krachten) die steeds
vaker kortstondig worden ingezet en steeds meer
opnieuw moeten worden ingewerkt.
De beoogde groei in uitbesteding is tevens inge-
geven door toenemende complexiteit van assets,
waarvoor steeds meer specialistische kennis en
kunde wordt vereist. De afgelopen jaren was er
minder vraag door de economische situatie. Het
was logisch dat er minder druk op de productie
werd uitgeoefend en dit werd vertaald naar min-
der harde beschikbaarheideisen. Bij een aantrek-
18
kende economie zal de prioriteit ook weer komen
te liggen op asset utilization.
De afgelopen periode heeft echter ook duidelijk
gemaakt dat er weinig leveranciers zijn die alle
competenties zelf in huis hebben en tegelijkertijd
kunnen leveren. Dit zal leiden tot meer samen-
werking tussen bedrijven en consortia om de
kwaliteiten te bundelen.
De laatste opmerkelijke uitkomst betreft de toe-
genomen aandacht voor best practices. Het besef
groeit dat de wereld om ons heen weleens zo zeer
aan het veranderen is, dat we onze visie over best
practices volledig moeten herzien. Vroeger liep
men min of meer blind achter best practices aan
en werd gesproken over een centrale- of decen-
trale organisatie. In de periode daarna ging het
steeds vaker over het percentage uitbesteden.
Tegenwoordig wordt meer gesproken over onder-
liggende processen, het borgen van kennis en
innovatie.
Best practices geeft ten opzichte van benchmark
een extra mogelijkheid om te leren van ande-
ren. Het geeft een kans om doelstellingen een
versnelling te geven zonder te experimenteren
wat wel en niet werkt. Risico’s moeten hierdoor
afnemen.
Al deze punten zijn wellicht het meest kenmer-
kend voor de huidige situatie.
De slotvraag aan experts was of ze deze trends
konden herkennen en waar deze voor hun bedrijf
toe zouden leiden.
Bij de meeste internationals behoort de Neder-
landse vestiging binnen Europa tot een van de best
renderende ondernemingen. Het is logisch dat in
dit wereldklimaat de investeringen zijn uitgesteld,
maar deze zullen absoluut weer terug komen.
Belangrijk is dat we ons positief
blijven onderscheiden!
5. BENCHMARK, TOPSTRATEGIEENDe derde en laatste stap van het onderzoek betreft
de benchmark en het onderzoek naar het presta-
tiemanagement van Nederlandse bedrijven.
Om onderhoudprestaties van bedrijven met
elkaar te kunnen vergelijken zijn KPI’s ontwik-
keld tot een standaard model die min of meer
voor elke branche toepasbaar is. Onderstaand
voorbeeld is afkomstig van een der deelnemers
uit de werkgroep die hiermee twee bijzondere
leermomenten naar voren bracht.
Deze begon in het jaar 2007 waar ze onver-
wachtste maken kregen met een ongeplande
downtime van 28 procent.
1�
In de jaren daarna klom het bedrijf dankzij speci-
fiekemaatregelenweergeleidelijkuithetdal.Bij
het analyseren hiervan bleek de dip te herleiden
naar een reorganisatie waar veel kennis en erva-
ring werden los gelaten. Maar ook aan het uitbe-
stedingtraject waar de focus sterk lag op plan-
ningscoördinatie om zo kosteneffectief mogelijk
te opereren. Na 2007 richtte het bedrijf zich weer
naar de opbouw van kennis en innovatie met als
resultaat een geleidelijke verbetering. Inmiddels
behoort bedoelde organisatie met deze resulta-
ten in zijn branche weer tot best-in-class.
5.1 MarktfocusOm een keuze te maken welke aanpak voor een
organisatie geschikt is, is het van belang dat de
focus nauw aansluit bij de status van de tech-
nische dienst. Vanuit de internationale bench-
markworden de volgende onderhoudsbedrijven
en hun strategische focusgebieden getypeerd.
Focus op efficiency; Onderhoudsbedrijven die
zich toeleggenophetzoefficiëntmogelijkorga-
niseren van het onderhoudsproces proberen hun
klanten de producten en dienstverlening tegen een
zo scherp mogelijke prijs/kwaliteit verhouding te
leveren.
Onderhoudsbedrijven die hiertoe horen kiezen
voor operational excellence en proberen om via
hun Hand on Tool Time (HOTT) de onderhouds-
kosten te minimaliseren. Zowel uit de internatio-
nal benchmark als dit onderzoek blijkt dat tussen
de 40 en 50 procent zich hierop toelegt.
Focus op klantproces; Onderhoudsbedrijven die
zich richten op het leveren van kennis en innovatie
proberen de opbrengst uit hun assets voortdurend
te verbeteren en streven daarvoor naar een voort-
durende aanscherping van hun productkennis. Uit
de benchmark blijkt dat tussen de 15 en 20 procent
zich hierop focust respectievelijk succesvol is.
Focus op primaire factoren; Onderhoudsbe-
drijven die zich richten op primaire factoren pro-
beren zaken zoals kwaliteit, veiligheid, etc. zo
goed mogelijk in grip te houden. Uit de bench-
mark blijkt dat circa 30 procent zich hier voorna-
melijk mee bezighoudt.
5.2 BenchmarkDe afgelopen vijf jaar heeft circa 20 procent
zich op diverse onderdelen sterk weten te ver-
beteren. Dit ligt in lijn met andere onderzoeken
zoals die van de Erasmus Universiteit Rotter-
dam; Concurrentie en innovatiemonitor 2010.
Daarentegen blijkt dat 30 procent op diverse
onderdelen slechtere resultaten heeft geboekt.
Beiden zijn interessant om te onderzoeken.
5.3 TopstrategieënEvenals in de internationale benchmark, valt in dit
onderzoek een direct verband tussen strategische
focus en bedrijfsresultaten te zien. De meeste
bedrijven richten zich op operational excellence.
Een beperkt deel streeft naar integrated services.
Een strategische focus die echter te ver af ligt van
�0
de sterke punten van het bedrijf of kwaliteiten van
het management, is gedoemd te mislukken.
Uit het onderzoek komt naar voren dat bedrij-
ven die de basis niet goed voor elkaar hebben
niet in staat blijken te zijn om hun bedrijf op een
hoger plan te brengen. De theorie van Maslov
komt hier in terug waarbij pas aan het volgende
niveau gedacht kan worden indien het onderlig-
gend niveau goed geborgd is.
Vervolgens is gekeken hoe de tien kernvragen
van de enquête scoren op deze categorieën. Dit
leverde het volgende op:
■ 94 procent van Best-in-Class bedrijven bor-
gen met operational excellence de effectivi-
teitenefficiencyvanonderhoudsuitvoering.
■ Best-in-Class bedrijven slagen er beter in om
hun Return-on-Assets (ROA) te verbeteren
door zich op asset lifecycle costs te focussen.
■ Best-in-Class bedrijven richten zich twee keer
zoveel op het standaardiseren van werkpro-
cessen voor Risc en Asset management.
■ Hoewel er geen groot verschil is in betrokken-
heid van leveranciers met beleid en targets,
is er wel een groot verschil in het toepassen
van een beloningsstructuur.
Er zijn ook punten waarvan de impact zich niet
eenduidig laten uitdrukken, zoals bijvoorbeeld het
niveau van uitbesteding. In de categorie Best-in-
Class komen zowel boven als onder gemiddelde
uitbesteders voor.
5.4 BenchmarkstudieNaast het bestuderen van de verschillen tussen
branches en strategieën, is het zeer interessant
om verschillen binnen de branches te zien.
De benchmarkstudie laat zien dat in elke branche
het gemiddelde kostenniveau 1,5 keer zo hoog is
dan dat van de best presterende bedrijven in die
branche. Op dezelfde manier valt op dat in elke
branche de gemiddelde beschikbaarheid 5 tot 10
procent lager is dan de best presterende bedrij-
ven in die branche.
Er is nog steeds een groot
verbeterings-potentieel!
�1
5.5 Lessons learnedHet voorbeeld uit hoofdstuk 5 leert dat men wel
reuze voorzichtig moet zijn met het gebruik van
benchmark gegevens, want een verkeerde inter-
pretatie kan al snel grote gevolgen hebben. Dit
onderzoek wijst echter uit dat de verhouding tus-
sen de prestatieniveaus per bedrijf sterk kunnen
verschillen, maar wel overeenkomsten vertonen
per branche, per land en strategie. Hierbij speelt
de omgevingsfactor ook een zeer dominante rol.
De belangrijkste valkuilen zijn:
■ Het vergelijken van appels en peren is een
van de belangrijkste valkuilen van benchmar-
king. Analyse met behulp van benchmark-
gegevens is alleen mogelijk indien bedrijven
direct vergelijkbaar zijn. Hierbij dient niet
alleen gekeken te worden naar de branche
waar het bedrijf in actief is, maar ook de stand
van techniek en het productieproces.
■ Een tweede valkuil is het ontbreken van
goededefinities.Inhetonderzoekbleekdui-
delijkdatelkbedrijfzijneigendefinitiesen
begrippen hanteert.
■ Om zelf niet in de eerste de beste valkuil te
stappen,zijn indebijlagededefinitiesvan
KPI’s uitgewerkt. Tevens is een toelichting
opgenomen hoe men zijn eigen bedrijfskaart
kan opstellen.
■ Een derde en laatste valkuil die er lag, is
het blindvaren op cijfers. Het is een eerste
prescan van een bedrijf om diens algehele
gezondheid te bepalen.
Voordat er conclusies getrokken kunnen worden,
dient men eerst nader onderzoek te plegen en
gerichte testen uit te voeren.
Benchmarkonderzoeken dienen daarom altijd
gepaard te gaan met een verdiepingsanalyse.
Bijvoorbeeld aan de hand van interviews met het
management, maar ook vertegenwoordigers op
de werkvloer. Hiermee kunnen resultaten onder-
bouwd en verklaard worden.
Samenvattend
Met betrekking tot Best Practice strategie-
vorming, gelden de volgende observaties;
1. onderzoek waar het belangrijkste waardepo-
tentieel ligt,
2. wees bewust van het soort strategie dat hier-
voor wordt ingezet (resource based, custo-
mer based of factor based) en richt de keten
daarop in,
3. stuur op een beperkt aantal echte value dri-
vers. Leg de doelstelling hoger en breder dan
alleen winst.
��
Het gedrag van mensen speelt een belangrijke rol
bij het uitbesteden, vindt Ludo Kroon. Hij is team-
leider Asset Management van de business unit
Productie van Essent. Het energiebedrijf rekent
op een hogere beschikbaarheid en lagere kosten
door te kiezen voor main-contractors.
Ongeveer tien jaar geleden werd er bij Essent
nadruk gelegd op het verlagen van de kosten.
Ook de onderhoudsbestedingen gingen toen
naar beneden. Kroon: ‘In eerste instantie denk
je dat je goed bezig bent, want je hebt lagere
kosten. Totdat je merkt dat de beschikbaarheid
en betrouwbaarheid minder worden. Sinds onge-
veer vijf jaar werken we gestaag aan het verbe-
teren hiervan.’
Kan de onderhoudssector iets leren van de situatie bij Essent?‘We hebben eerst de strategische keuzes gemaakt
over wat we wel en wat we niet willen uitbeste-
den. Essent zal de keuzes voor het optimaliseren
van het onderhoud, dus de beschikbaarheid ver-
sus de kosten, te allen tijde zelf blijven maken.
Daarnaast blijven we ook tactisch en uitvoerend
onderhoudopspecifiekegebiedenzelfdoen.We
handhaven ook een (beperkte) onderhoudsorga-
nisatie. Zo blijven we een volwaardige gespreks-
partner voor onze leveranciers en waarborgen
we een zekere mate van onafhankelijkheid.
Ten tweede hebben we op verschillende niveaus
verbeterlussen vastgesteld, volgens het ‘plan,
do, check en act’-principe. De wijze waarop we
uitbesteden hebben we vervolgens bepaald door
te kijken naar de kritische factor in het produc-
tieproces en de mate van afhankelijkheid van een
leverancier. We zitten nu in een veranderingstra-
ject door de overname door RWE. Het verhaal
‘kritiek versus afhankelijkheid’ komt anders te
liggen. We hebben nu ook meer mogelijkheden
om alternatieve leveranciers te vinden.’
Welke werkzaamheden besteedt Essent uit?‘Essent besteedt uit op alle niveaus. Als er sprake
is van kritische systemen en afhankelijkheid van
de leverancier, dan gaan we een langetermijncon-
tract aan. Gaat het om een niet-kritisch onderdeel
en is er wel sprake van afhankelijkheid, dan doen
we de werkzaamheden de deur uit. Als het niet-
kritisch en niet-afhankelijk werk betreft, laten we
meerdere partijen aanbieden. Met betrekking tot
kritische componenten is de filosofie datwedit
niet door een main-contractor laten doen, maar
dooreenspecifiekeOEM’erofserviceproviderdie
we zelf direct aansturen. De laatste tijd kiezen we
meer voor non-OEM’ers en insourcing.’
Zet Essent veel verschillende contractors in?‘We hebben hierin wel een beweging gemaakt.
Voorheen hadden we veel contractors over de
vloer en dat kostte veel tijd om te managen.
Nu hebben we op de sites in Geertruidenberg
en Maasbracht twee main-contractors per site
die het werk uitvoeren. We vertrouwen erop dat
door de langetermijnrelatie de main-contrac-
tor de installaties beter leert kennen, waardoor
de beschikbaarheid omhoog gaat en de kosten
omlaag gaan. Het selecteren van de vier con-
tractors is een uitgebreid proces geweest dat
een jaar duurde. Er zijn diverse criteria opge-
steld, bijvoorbeeld over veiligheidsprestaties.
We bezochten de aannemers op andere sites en
vroegen een kostenberekening aan de hand van
een voorbeeldcasus. Nu bouwen we samen aan
de organisatie. Wij houden voorlopig de regie,
Gedrag belangrijke factor bij uitbesteden
Vensterinterview met Ludo Kroon, Teamleider Asset Management b.u. Productie van Essent
��
terwijl de contractors de installaties leren ken-
nen. De strategie van het bepalen van het onder-
houd blijft echter bij ons.’
Herkent u de vier niveaus (gedrag, onderhoudsuitvoering, installatiebeheer en productie) die in het Suto-onderzoek naar voren komen?‘Wij zetten momenteel sterk in op de factor
‘gedrag’. Om de volgende verbeterslag te halen,
moet je meer vertrouwen geven aan de men-
sen op de vloer. We hebben in februari concrete
verantwoordelijkheden bij de supervisors weg-
gehaald en lager in de organisatie gelegd door
de installatie op te delen in clusters met main-
tenancecoördinatoren per cluster. Het idee is dat
als de mensen zelf sturen op kosten en beschik-
baarheid, zedaardoorefficiëntereneffectiever
gaan werken. Door het opdelen in clusters krijg
je als organisatie ook een scherper beeld van
waar je kennis verliest en waar er gaten vallen.’
Welke valkuilen komt u tegen bij het uitbesteden?‘We hadden verwacht met de main-contractors
sneller op uni rates te kunnen overgaan, maar
het opbouwen van de organisatie duurt langer
dan verwacht. Ook het ombouwen van de eigen
organisatie kost veel tijd en inspanning. Er is
sprake van weerstand en mensen zijn soms onte-
recht bang op termijn hun baan te verliezen. Het
gedrag van mensen speelt dus een belangrijke
rol. Dat is de grootste uitdaging, want het valt
of staat met de mensen. Verandermanagement
is dus belangrijk. Sinds begin vorig jaar zetten
wij daarom techneuten en andere bloedgroepen
uit de organisatie bij elkaar. Dat levert nieuwe
ideeën op en het prikkelt de mensen.’
Verwacht u van uw main-contractors dat ze zich doorontwikkelen van operational excellence naar een hogere toegevoegde waarde?‘We doen elke twee jaar een Solomon-bench-
mark. Dan vergelijken we onze prestaties op het
gebied van kosten, beschikbaarheid en perso-
neelsinzet. We zitten in de middenmoot en op
sommige onderdelen erboven. Het doel is om op
wereldklasseniveau te komen. Het uitbesteden
aan de main-contractors is daar onderdeel van.
Zij moeten zich vooral bewijzen op de operatio-
nele kant. De toegevoegde waarde zit voor mij in
bepalen welk onderhoud het beste is. Dat is toch
een taak die wij voor onszelf zien. Maar natuur-
lijk zullen wij de contractors erbij betrekken als
we bijvoorbeeld gaan onderzoeken hoe we de
Hands on Tool Time kunnen verhogen.’
��
NedTrain verzorgt het onderhoud aan het rollend
materieel van NS Reizigers, en gedeeltelijk ook
voor Arriva en Syntus. Maar het onderhoudsbe-
drijf besteedt op zijn beurt ook werk uit. Mana-
ger Materieel Besturingscentrum Wilbert Wijns:
‘Als je uitbesteedt, ben je niet klaar.’
‘Onze concurrentiepositie is best spannend. Wij
zijn veel sterker geworden, maar de concurren-
tie is dat ook. Dankzij de buitenlandse conces-
sies van de NS doen we veel ervaring op. Dan
zie je dat we er best goed voorstaan. Ondanks
onze drieduizend medewerkers zijn we relatief
klein. Deutsche Bahn en anderen zijn vele malen
groter. We moeten voortdurend alert en actief
zijn. Als de concessie op het hoofdnet in 2015
verloopt, zal DB best interesse hebben om in te
schrijven. Onze ambitie is om dan ongeacht de
aanbesteder een interessante partij te zijn.’
Effectiever‘Dat doen we door iedere keer het onderhoud
weer effectiever te maken. Bijvoorbeeld door
Reliability Centered Maintenance, maar ook door
de inzet van kleine teams met verschillende spe-
cialisten die samen uitdagingen oppakken. Dat
zijn hele intensieve programma’s met speciale
begeleiding om creativiteit bij de mensen ster-
ker te stimuleren. Daar komen allerlei innova-
ties uit voort. Daarnaast werken we veel samen
met anderen, zoals leveranciers en universitei-
ten. Leveranciers integreren dan in het proces en
leveren bijvoorbeeld just in time in het bouwpro-
gramma materieel aan, om de logistieke kosten
zo laag mogelijk te houden. Voor het moderni-
seren van de dubbeldekkers daagden we diverse
partijenuitommeetedenkenenmetefficiënte
en effectieve oplossingen te komen. Dat leverde
verrassende resultaten op. Als je jouw dilemma’s
durft te tonen, komt de innovatie bij de bedrijven
als vanzelf los.’
Ontwikkelingen‘Ik zie verschillende ontwikkelingen in het onder-
houd. Het ketendenken neemt bijvoorbeeld toe.
Je moet niet alleen naar de afzonderlijke busi-
ness units kijken, maar samen kostenefficiënt
het verdienvermogen van assets maximaliseren.
Modern treinmaterieel stelt andere eisen aan
onderhoud en betrouwbaarheid. Onderhoudsper-
soneel moet daar mee om kunnen gaan, maar
tegelijkertijd rijden de oude treinen ook nog. Het
op afstand monitoren van de toestand van het
materieel neemt toe. Wij zien problemen soms
al eerder dan de machinist. Hoe vertaal je dat
allemaal naar de onderhoudsspelregels en hoe
organiseer je dat? Ondertussen is er toene-
mende concurrentie van de treinenbouwers, die
ook het onderhoud willen uitvoeren. Wij moeten
dus onszelf qua prestatie kunnen meten, om te
weten waar we staan. Daarom doen we regelma-
tig benchmarkonderzoek in Nederland en daar-
buiten. Wie is waar goed in en dat proberen we
ook op te pikken. NedTrain is goed in het bouwen
en uitvoeren van effectieve onderhoudsprogram-
ma’s. We realiseren een grote beschikbaarheid.
De integratie met de NS is groot en we halen
goede scores in de veiligheid van het werk. Er is
ook een goede cultuur om innovaties op de werk-
vloer te stimuleren.’
Uitbesteden‘Er is een tijd geweest dat iedereen dacht dat
uitbesteden dé oplossing was. Uitbesteden moet
echter passen bij de business die je doet en de
situatie waarin je bedrijf zit. Als je uitbesteedt,
Concurrentiepositie bepalen door te meten en te benchmarken
Vensterinterview met Wilbert Wijns, Manager Materieel Besturingscentrum NedTrain
��
ben je niet klaar. Het beheer van het uitbestede
werk organiseren is namelijk meer dan een con-
tract opstellen. Ons eigen werk verloopt volgens
werkafspraken en kwaliteitsprocessen. Als we
zelf uitbesteden, werkt de Quality Assurance-
afdeling met de leverancier mee om zijn produc-
tieprocessen goed in te richten. Als je dat goed
doet, is dat voor beide partijen interessant.’
Kritische systemen‘Er rijden niet veel dieselloc’s in Nederland. Het
reviserenvandieselmotoreniseenflinkeklusen
te duur geworden voor NedTrain. Daarom ligt het
voor de hand dit werk uit te besteden en dat
gebeurt dus ook. Behalve naar de prijs en de
kwaliteit, kijken we vooral of het om een kritisch
onderdeel of systeem gaat. Als het een kritisch
deel in ons bedrijfsproces betreft, besteden we
niet uit vanwege kwaliteit- en levertijdrisico’s.
Voorhetonderhoudaanspecifieke remappara-
tuur is in heel Europa bijna geen partij meer te
vinden. Dat doen we dus zelf. Wij dagen DB - die
onze dieselmotoren reviseert - op onze beurt ook
uit om het onderhoud te optimaliseren. Dat lukt,
want er is altijd interesse in elkaars wereld. Je
kunt stinkend veel van elkaar leren. Zet een paar
monteurs en specialisten bij elkaar en je krijgt
meteen nieuwe ideeën.
De uitbestedingsstrategie bestaat uit vier stap-
pen. Is een onderdeel of systeem kritisch voor
de bedrijfsvoering of niet? Hoe de markt in elkaar
zit, speeltookeen rol.Alseenonderdeelaflo-
pend is, is het van belang om te inventariseren
hoeveel moeite en geld het kost om de kennis
en kunde op peil te houden. Tot slot kijken we
of het systeem of onderdeel dicht tegen de core-
business aanzit.’
��
Uit dit onderzoek blijkt dat 75 procent het uit-
besteden van technisch onderhoud van strate-
gisch belang vindt voor het realiseren van hun
bedrijfsdoelstellingen. De internationale bench-
mark wijst echter uit dat ‘slechts’ 50 procent de
samenwerking met hun strategische partners
succesvol vindt.
Als we de ontevredenheid van de respondenten
als maatstaf nemen, dan presteert de Neder-
landse onderhoudsbranche met 38 procent
bovengemiddeld. Omdat dit vijf jaar terug nog
12 procent was, moet er op dit moment toch iets
bijzonders aan de hand zijn.
Gezien het strategisch belang dat respondenten
hieraan geven, ook een te laag niveau. Vandaar
dat enkele moeizaam verlopen trajecten onder
de loep zijn genomen.
De belangrijkste mismatches;
1. Interne politiek
2. Externe invloeden, tijdelijke recessie maatre-
gelen
3. Verandering van focus en prioriteiten
Interne en externe machten blijken nog steeds
de belangrijkste factoren die een vruchtbare
samenwerking in de weg kunnen staan. Deze
factor is soms zo sterk dat mutaties bij een van
de coalitiepartners de samenwerking onder druk
kan brengen.
Uit de interviews komt nog een belangrijk punt
naar voren. Het blijkt moeilijk om binnen dezelfde
termijn met elkaar mee te groeien naar een hoger
niveau, dan wel een bepaald prestatieniveau vast
te houden. De zogenaamde Integrated Services
Contracten komen hierdoor minder goed uit de
verf.
We zien dat trajecten hierop worden aangepast.
Nieuwe samenwerkingstrajecten worden in gang
worden gezet waar interfaces opnieuw worden
ingericht.
6.1 Het Rijnlands model meer als inspiratiebron Deze cijfers tonen een duidelijk verschil tussen
Anglo-Amerikaans denken en het traditioneel
Rijnlands denken.
Nederland heeft op het gebied van politiek, maat-
schappelijk en ondernemerschap een lange en
goede traditie. Deze traditie wordt onder andere
gekenmerkt door overleg tussen en het meene-
men van de belangen van alle stakeholders. In
zowel maatschappelijke factoren als in termen
van ondernemen.
We zien onder invloed van globalisering echter het
Anglo-Amerikaans denken onze samenleving bin-
nen dringen. Het model is gebaseerd op individueel
succes, een minimum aan bemoeienis en winst op
korte termijn. Het Rijnlandse model is gebaseerd
op de kracht van het collectief, maatschappelijke
consensus, een actieve rol van opdrachtgever en
een lange termijn mentaliteit.
Deze groeiende invloed wordt zorgelijk geacht.
Het Rijnlands model heeft zijn wortels in vooral
Noord en West Europa, Scandinavië, Zwitserland,
en de Benelux. Niet toevallig allemaal landen die
in de Global Competive Index hoog genoteerd
staan.
6. BEST PRACTICES, PARTNERSHIPS
��
6.2 Vertaling naar onderhoudsorganisatiesWat zijn de kenmerken van onderhouds-organisa-
ties die vanuit deze modellen denken en werken?
Afhankelijk van het model kijk je naar andere
zaken, evalueer je andere dingen, evalueer je
resultaten anders, heb je andere prioriteiten
en krijg je andere resultaten. In het Rijnlands
model gaat het om de 3P’s in termen van Pro-
fit,PeopleenPlanet.InhetAnglo-Amerikaanse
model gaat het veelal om Poen, Pecunia en
Pegels. Dit betekent dat tegenwoordig plannen
‘financieelgemaakt’wordenenhelderebusines-
scase gevraagd worden. Terugverdientijden wor-
den belangrijker.
Vanuit de Rijnlandse benadering beseft men dat
hardlopers veelal doodlopers zijn. Winstmaxima-
lisatie op korte termijn gaat veelal ten koste van
andere belangen. Om een goede gesprekspart-
ner te zijn, moet het management ook kennis
hebben van het productieproces, de installaties
en aandacht hebben voor belangen en de kwali-
teit van de medewerkers.
Respondenten in het onderzoek zoals TATA Steel,
Essent en BP scoren op deze gebieden beter dan
de markt. Zij bevestigen hiermee de genoemde
uitgangspunten. Dit betekent dat managers gaan
voor de inhoud en vakmanschap, dat medewer-
kers meer verantwoordelijkheid kunnen nemen.
Hierdoor vergroot de motivatie, daalt het ziek-
teverzuim en verbetert de veiligheid. Een goede
relatie met een leverancier betekent dat deze
hierop aansluit en dat een goede basis gelegd
wordtvoorefficiëntieeninnovatie.
Niet toevallig zien we bij succesvolle ondernemin-
gen met meer aandacht voor medewerkers en
leveranciers en met stabiel management weinig
verloop en veel aandacht voor innovatie. Bedrij-
ven die werken vanuit het Rijnlands perspectief
realiseren dus, met aandacht voor genoemde
aspecten, winsten die hoger zijn en bovendien
duurzamer van karakter zijn.
Er kunnen hier echter ook negatieve aspecten
aan kleven, zoals teveel overleg, traagheid in
besluitvorming, geslotenheid en teveel morele
druk. De vraag is natuurlijk hoe men hier tegen-
wicht aan kan geven. Partijen die overwegen een
partnership aan te gaan, kunnen de in de bij-
lage gepresenteerde strategiescan gebruiken als
toets om te zien of er tussen opdrachtgever en
opdrachtnemer voldoende match bestaat.
28
Volgens het onderzoek zal de komende jaren het
gebruik van performanced based contracten toe-
nemen, maar worden we gelijktijdig geconfron-
teerd met negatieve signalen.
De resultaten blijven veelal achter, kosten en risi-
co’s worden onvoldoende beheersd. De producti-
viteit zou in de benen zijn gezakt en er vinden te
weinig innovaties plaats. Ondanks de opmars en
alle voornemens levert deze contractvorm (nog)
niet altijd de gewenste resultaten op.
Erzijnvoorbeeldenwaarderelatieflinkbekoelde
nadat kosten voor de opdrachtgever opliepen en
de beschikbaarheid terugliep.
Kijkend naar deze benchmark zijn er gelukkig
ook succesvolle performanced based contracten
waar een hogere personeels-productiviteit werd
gerealiseerd en de beschikbaarheid op termijn
wel verbeterde.
We zien dat beloningsafspraken onder de best-
in-class bedrijven ook meer toegepast worden
(22%) dan bij overige bedrijven (5%).
Opvallend is ook dat de procesindustrie schijn-
baar een pas op de plaats maakt. Juist in andere
sectoren zoals infra en onroerend goed is er
sprake van een opmars. Dit betekent dat het
toepassen afhankelijk is van twee factoren. Zijn
partijen er geschikt voor en lenen de activiteiten
zich hiervoor?
7.1 Lessons learnedMet de uitkomsten van het onderzoek zijn de
respondenten bezocht om na te gaan waar hun
slechte ervaringen vandaan kwamen. Hieruit
kwamen de volgende leerpunten naar voren.
Mismatch; De kans op succes is voor een groot
deel afhankelijk of alle contractpartners vol-
doende volwassen zijn en het algeheel belang
prefereren boven het individueel belang. Bij tra-
ditionele contracten is dit moeilijk om goed op
te lijnen, hierdoor zal de opdrachtnemer bij het
optimaliseren van zijn activiteiten niet altijd de
belangen van opdrachtgever dienen. Dit kan lei-
den tot verstoring van het primaire proces van
werkgever.
Daarnaast dienen de gezamenlijke belangen door
beide organisaties (van top tot de werkvloer) te
worden gedragen, waarbij de top uitdraagt en de
werkvloer accepteert. Ook moet er de intentie
zijn om de samenwerking voor langere termijn
aan te gaan en beide partijen en medewerkers
als partner te zien. Dit in plaats van voortdurend
te onderhandelen en elkaar als contractpartner
te zien.
Scoping; Voor een succesvol performaced based
contract is het tevens belangrijk dat betrokken
partijen baat hebben bij de samenwerking. Met
7. Best Practices, Prestatiemanagement
��
andere woorden; het gaat om een proces dat
direct invloed heeft op de primaire processen van
opdrachtgever en opdrachtnemer. Naar verloop
van tijd kunnen er veranderingen zijn die van
een goede opdrachtnemer (buiten haar schuld)
een minder aantrekkelijke partner maken.
Potentieel; Om de samenwerking interessant te
houden, moet er voldoende uitdaging en ruimte
voor verbetering in het proces zijn die door par-
tijen gerealiseerd kunnen worden.
Transparantie; Voordat prestatieafspraken ge-
maakt kunnen worden, dient de opdrachtgever
inzicht te hebben in kosten en baten. Met andere
woorden; De transparantie dient op orde te zijn
alvorens de opdrachtgever een en ander kan los
laten en over kan gaan op output sturing.
Rode draad; Bij vrijwel elk interview kwam naar
voren dat men op een punt kwam waar genoemde
aspecten ontbraken om te kunnen doorgroeien.
7.2 SuccesvoorwaardenOmdat elk bedrijf anders is, dient prestatiema-
nagement op maat te worden doorlopen. Een
starre blauwdruk schiet per definitie te kort.
Het is geheel afhankelijk van de situatie binnen
de onderneming en prioriteiten die hierin zijn
gesteld. Toch is er bij alle succesvolle bedrijven
een duidelijke structuur, die we best practices
mogen noemen.
In de interviews werd aangegeven dat verbeter-
trajecten goed in beweging kwamen nadat;
1. Men was gestart met het creëren van een
juiste verbetercultuur met de belangrijkste
partijen
2. Men gezorgd had voor een goed dashboard
om aandeelhouders te overtuigen
3. Men geïnvesteerd had in een systeem waar
men predicatieve en analytische tools ter
beschikking kreeg waarmee medewerkers
sneller inzicht kregen in de Asset Lifecycle
Een goede verbeterstrategie dient vooral op deze
pijlers gebouwd te worden.
Gezien de positieve ontwikkeling op ICT gebied
kunnen processen steeds beter gestandaardi-
seerd worden en processen steeds beter gemo-
nitord worden.
7.3 TrajectbeheersingIn de praktijk is gebleken dat er veelal verkeerde
verwachtingen ontstaan, dan wel onverwachte
verrassingen ontstaan. Het is daarom belangrijk
omdeimpactvanactiesfinancieeltemakenen
hierin de uitgangspunten goed vast te leggen.
Tweede aandachtspunt is continue risico’s goed
in beeld te hebben bij bijvoorbeeld het uitstellen
van onderhoudstaken.
�0
Slotwoord
Het onderzoek voor de Benchmark, Prestatiema-
nagement heeft veel informatie opgeleverd, meer
dan we kunnen verwoorden. Niettemin hebben we
de belangrijkste lessen uit de praktijk gerangschikt.
Bij lezing zult u ongetwijfeld bevestiging vinden of
tenminste zaken herkennen. Wij verwachten daar-
naast ook elementen van nieuwswaarde te hebben
toegevoegd. Om de belangrijkste lessen nog eens
in vogelvlucht te laten passeren, schetsen we hier
zeer beknopt onze ervaringen.
Om te beginnen lijkt ons onderzoek af te rekenen
met een aantal mythen die wij vooraf opvingen.
Zoals verslechtering van onze concurrentieposi-
tie, verschuiving van productiecapaciteit, weinig
succesvolle uitbestedingmodellen en negatief
toekomstperspectief.
Middels de benchmark hebben we prestatieni-
veaus kunnen vaststellen. Onze best-in-class-
bedrijven doen het internationaal gezien goed.
Over een periode van vijf jaar is er bij de bedrij-
ven die hieronder vallen sprake van continue
verbeteringsproces.
Vanuit deze beeldvorming zijn we op zoek
gegaan waar succesvolle onderhoudsorganisa-
ties zich vooral in onderscheiden. Maar ook wat
we van negatieve ervaringen kunnen leren. Dit
alles samengevat in best-practices-ervaringen.
Vanuit dit venster hebben we strategievorming,
partnership en prestatiemanagement onder de
loep genomen omdat dit de meest belangrijke
factoren zijn.
De best practice strategievorming blijkt dermate
ondernemingsbepaald, dat een starre blauwdruk
perdefinitietekortschiet.Nietalleeniselkbedrijf
anders, bij elke organisatie ligt het belangrijkste
waardepotentieel ook op een ander vlak. Toch
konden we in ons onderzoek een duidelijke rode
draad herkennen die we konden vertalen naar
succesfactoren, leerpunten en valkuilen.
Hoewel het volgens de managementliteratuur
een bedrijf er niet meerdere strategieën op na
kan houden, wordt van een onderhoudsbedrijf
verwacht zich te kunnen richten op verschil-
�1
lende doelstellingen die veelal verschillende stra-
tegieën verlangen. Om voor de organisatie van
toegevoegde waarde te kunnen zijn gaat het
vooral om focus, balans en inspiratie. De praktijk
leert dat toegevoegde waarde pas nagestreefd
kan worden indien het niveau daaronder goed
is geborgd. Succesvolle ondernemingen hebben
hunstrategievormingalseenduidelijkenflexi-
bel proces georganiseerd, waarbij van de onder-
houdsafdeling verwacht wordt daar naadloos op
te kunnen aansluiten.
Internationaal gezien doet Nederland wat betreft
succesvolle samenwerkingsverbanden het boven-
gemiddeld, om niet te zeggen goed. We kunnen
prestatie herleiden naar onze cultuur die geba-
seerd is op collectief denken. Toch sluipt met de
globalisering langzaam het Anglo-Amerikaanse
denken in onze samenleving. Niet altijd een
randvoorwaarde voor succes!
Gezien de huidige omstandigheden blijkt het
voor een grote groep bedrijven moeilijk om ver-
beteringen te realiseren. Toch hebben succes-
volle bedrijven met dezelfde omstandigheden te
maken en slagen zij er wel in om verbeteringen
door te voeren. Vandaar dat we niet alleen stra-
tegie en samenwerking, maar ook sturingsme-
chanismen onder de loep hebben genomen. Op
dit vlak geldt dat wat men niet kan meten niet
kan worden gemanaged. Gezien de grote inves-
teringen die de afgelopen jaren op het gebied
van informatiesystemen zijn gedaan, zijn de
meeste bedrijven steeds beter in staat om ver-
beteringsprogramma’s in te zetten en risico’s te
beheersen.
Hier hoeft niet altijd een ingrijpend verande-
ringstraject aan gekoppeld te worden, maar kan
dit proces ook geleidelijk gevoerd worden.
De meetlat is vastgesteld. De aanbevelingen zijn
voorzetten ter verdere ontwikkeling. Samen met
de NVDO Kringen, Secties, Bestuur en medewer-
kers, het bedrijfsleven, de media en onderwijs-
en kennisinstellingen wil de NVDO Sectie Suto
zich daar verder sterk voor maken.
Piet van der Linden
Voorzitter NVDO Sectie Suto
Nederlandse Vereniging voor Doelmatig Onderhoud
Postbus 138
3990 DC Houten
Voorveste 2
3992 DC Houten
Tel. 030 6346040
Fax. 030 6346041
www.nvdo.nl