Nova Terra - juni 2013

of 68 /68
nova terra / speciale editie / kennis voor krachtige buurten / juni 2013 1 voorwoord 2 kennis voor krachtige buurten 4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu 9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrificationwijken – maar voor hoe lang nog? 14 waterbedeffecten moet je niet overschatten 20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen 23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing 27 hoe plan je de geleefde stad? 32 woon je fijner tussen gelijkgestemden? 38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken 43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij buurtinterventies 50 best persons: professionals die het verschil maken 55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie 59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse regentessekwartier Nova Terra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013

Embed Size (px)

description

Kennis voor Krachtige Buurten

Transcript of Nova Terra - juni 2013

  • nova terra / speciale editie / kennis voor krachtige buurten / juni 2013

    1 voorwoord 2 kennis voor krachtige buurten4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrificationwijken

    maar voor hoe lang nog?14 waterbedeffecten moet je niet overschatten20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing27 hoe plan je de geleefde stad?32 woon je fijner tussen gelijkgestemden?38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij

    buurtinterventies50 best persons: professionals die het verschil maken55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse

    regentessekwartier

    Nova Terra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013

  • Nova Terra, speciale editie,

    juni 2013Onafhankelijk tijdschrift over vernieuwend ruimtegebruik en aanverwante zaken. Losse nummers: 21,50. Redactieadres Platform31Eduard Herkes

    Postbus 30833

    2500 GV Den Haag

    Telefoon 070 302 84 84

    Fax 070 361 74 22

    E-mail: [email protected]

    Bezoekadres:

    Koningin Julianaplein 10

    (7e verdieping, ingang hal Centraal Station Den Haag)

    2595 AA Den Haag

    Website: www.platform31.nl

    Secretariaat: Helen van Kan Redactie speciale editie Kennis voor Krachtige BuurtenMies van Niekerk, Frank Wassenberg en Ronald van Kempen

    Eduard Herkes (eindredacteur)

    UitgeverPlatform31 Vormgeving en opmaak Katja Hilberg Ontwerpers ISSN-nummer: 1570-0402

    Inhoud 4 23 38

    5043 55

    1 voorwoord Adriaan Visser

    2 kennis voor krachtige buurten Mies van Niekerk, Frank Wassenberg en Ronald van Kempen

    4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu Wouter van Gent en Sako Musterd

    9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrification-wijken maar voor hoe lang nog? Lex Veldboer en Reinout Kleinhans

    14 waterbedeffecten moet je niet overschatten Hanneke Posthumus, Gideon Bolt en Reinout Kleinhans

    20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen Wenda Doff

    23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing Kirsten Visser, Gideon Bolt en Ronald van Kempen

    27 hoe plan je de geleefde stad? Thea Dukes

    32 woon je fijner tussen gelijkgestemden? Wenda Doff en Andr Ouwehand

    38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken Eva Bosch, Bart Sleutjes en Andr Ouwehand

    43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij buurtinterventies Annalies Teernstra

    50 best persons: professionals die het verschil maken Ton van der Pennen

    55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie Reinout Kleinhans en Gideon Bolt

    59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse regentessekwartier Miriam van de Kamp

    (Foto omslag David Rozing / Hollandse Hoogte)

    59

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 1

    Adriaan Visser (algemeen directeur Platform31)

    Kennis voor Krachtige Buurten is een mooi initiatief om kennis te gebruiken om hiermee buurten en wijken beter, mooier, vitaler en aantrekkelijker, kortom krachtiger te maken. Het sluit aan bij de strategische vraagstukken en uitdagingen binnen de stedelijke praktijk.

    Centraal in deze speciale uitgave van het tijdschrift Nova Terra staan enkele van de resultaten van een onderzoeksprogramma dat het NICIS Institute inmiddels Platform31 heeft opgezet en in samenwerking met een groot aantal stedelijke partijen en universiteiten uitvoert. Het programma koppelt stedelijke problematiek en academische kennis over die problemen en draagt zo bij aan oplossingen die werken.

    Leefbaarheid, veiligheid, vertrouwen en sociale cohesie in buurt en wijk zijn essentieel voor het functioneren van de stad. Waar het goed wonen, goed werken en goed leven is; de drie themas van Platform31. Twaalf artikelen handelen over uiteenlopende onderwerpen, zoals effecten van herstructurering, het voorkomen van verplaatsing van problemen, veranderingen van huishoudens en woonwensen, functies van woonmilieus, branding en leefstijlen in de wijk, kwaliteit en onderhoud van goedkope koopwoningen, de effecten van wijkaanpak op langere termijn en over de vraag wat mensen zelf bijdragen aan sociale stijging en wijkverbetering. Dit kunnen we met recht Kennis voor Krachtige Buurten noemen!

    Ik hoop dat deze publicatie u inspireert en nieuwe inzichten biedt voor uw eigen stedelijke opgaven.

    Voorwoord

  • Mies van Niekerk (Platform31), Frank Wassenberg (Platform31) en Ronald van Kempen (Universiteit Utrecht)

    Het onderzoeksprogramma Kennis voor Krachtige Steden is groot en uniek. Nooit eer-der werkten academici en stedelijke beleids-makers zo nadrukkelijk samen. En nooit eerder gebeurde die samenwerking op zon grote schaal. Vijftig projecten werden en worden uitgevoerd die beogen steden sterker te maken projecten die zowel wetenschap-pelijk als beleidsmatig relevant zijn. Dat was de ambitie vooraf, en dat hebben de meeste projecten ook waargemaakt. In deze Nova Terra presenteren we de resulta-ten van dit onderzoeksprogramma dat het NICIS Institute (nu Platform31) destijds heeft opgezet en samen met een groot aantal stedelijke partijen en onderzoeksinstellingen heeft uitgevoerd, en nog uitvoert. Doel was om stedelijke problemen en academische kennis over die problemen te koppelen en zo bij te dragen aan oplossingen die werken. Het programma loopt van 2007 tot en met 2014; een deel van de projecten is inmiddels voltooid en veel resultaten zijn al bekend.

    De vijftig projecten beslaan een breed scala aan maatschappelijke vraagstukken op de terreinen van economie, arbeidsmarkt,

    onderwijs, zorg, welzijn, integratie, woning-markt, wijken, veiligheid en bestuur. Deze vijftig projecten winnen aan kracht als ze onderling verbonden worden. Dat kan op thema. Iets dergelijks gebeurt voor de econo-misch georinteerde onderzoeksprojecten en de projecten gericht op bestuurlijke samen-werking. Deze Nova Terra is geheel gericht op buurten en wijken als bindend element, onder de noemer Kennis voor Krachtige Buurten.

    Kennis voor Krachtige Buurten is een mooi streven om kennis te gebruiken om buurten en wijken beter, mooier, vitaler en aantrekke-lijker, kortom krachtiger te maken. Dat streven hebben wij, en daarom brengen we deze bundel uit. Binnen het onderzoeksprogramma ontwikkelt een flink aantal onderzoekers brede kennis over buurten. We hebben hen gevraagd om deze kennis compact en toe-gankelijk op te schrijven. Alle artikelen in deze bundel zijn gebaseerd op groter onder-zoek, waarvan de resultaten zijn (of worden) neergelegd in uitgebreide rapporten, Nederlandse en Engelstalige tijdschriften en proefschriften. Voor alle toelichting verwijzen we naar dat achtergrondmateriaal. Resultaten zijn per project terug te vinden op de site van Platform31.

    netelige kwesties Onderzoekers stellen vragen en beleids-makers willen antwoorden en liefst snel. Doorgaans zijn de vragen van professionals praktisch van aard: Wat moet ik doen?, of: Hoe doe ik dat?. Wetenschappers zijn meer gericht op de vraag: Waarom gebeurt er iets? Soms zijn vragen ingewikkeld en ant-woorden moeilijk te geven. In Kennis voor Krachtige Steden is getracht om onderzoek, beleid en praktijk bij elkaar te brengen en ervoor te zorgen dat er bruikbare antwoorden komen. Dat laat onverlet dat de wetenschap-pers soms hun eigen gang gaan. Dat leidt ertoe dat het onderzoek ook beschouwingen kan opleveren, waarmee de praktijk op dit moment misschien niet zoveel kan. Maar mogelijk is die kennis toch van belang: vergelijk de reacties op Isaac Newtons appel die van de boom viel. Pas jaren later zou het belang van de zwaartekracht onderkend worden.

    Onderzoekers zijn echter wel degelijk in staat om oplossingen aan te dragen voor netelige kwesties die in de praktijk spelen. Maar die wetenschappers doen dat lang niet altijd uit zichzelf. Juist de interactie met de stedelijke professionals in het programma Kennis voor Krachtige Steden heeft de onder-zoekers geholpen om hun blik meer oplos-

    NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 2

    Kennis voor Krachtige Buurten

    Het onderzoeksprogramma heet Kennis voor Krachtige Steden, de focus in deze Nova Terra is echter geheel gericht op buurten en wijken als bindend element. Met als opzet om kennis te gebruiken om buurten en wijken beter, mooier, vitaler en aantrekkelijker, kortom krachtiger te maken.

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 3

    singsgericht te maken. De artikelen in deze bundel getuigen daarvan.

    In deze Nova Terra zijn twaalf artikelen opge-nomen, gebundeld in drie themas: Wijkdynamiek: veranderende buurten

    en wijken Bevolkingsdynamiek en sociale mobiliteit:

    veranderende bewoners Actoren en processen: veranderende

    werkwijzen in de wijk

    wijken in beweging De artikelen over wijkdynamiek gaan over veranderende buurten en wijken. Veranderingen vinden deels autonoom plaats, door geboortes of door veroudering van de zittende bevolking of de bebouwing. Invloeden kunnen ook van buiten komen wanneer nieuwe mensen de buurt in trekken. De toenemende populariteit van de stad leidt tot een toename van nieuwe stedelingen, kansrijk en goed opgeleid, en die wonen graag in bepaalde typen buurten, vaak centraal in de stad. De vraag is of de zittende bewoners dan de dupe worden van deze instroom, bijvoorbeeld omdat sociale contac-ten veranderen, voorzieningen een andere signatuur krijgen of omdat woningen duurder worden. Gentrification (de instroom van beter bemiddelde groepen) kan leiden tot verdringing van oorspronkelijke bewoners, maar kan ook zorgen voor een beter woon-klimaat.Buurten veranderen ook door beleid. Stedelijke herstructurering brengt wijken in beweging. Sloop, nieuwbouw en renovatie verbeteren de wijk in ieder geval fysiek, maar het is nog maar de vraag wie er (kunnen) blijven en wie er de buurt moeten verlaten. Dat laatste hoeft niet altijd erg te zijn: een woning in een andere buurt kan een lang gekoesterde wens zijn, een nieuw leven kan worden opgebouwd. De auteurs van deze artikelen behandelen vragen als: Hoe veranderen wijken als de bevolking verandert? Wonen alleenstaanden liever ergens anders dan gezinnen? Hoe ver-anderen woonwensen als mensen meer geld gaan verdienen? Of juist minder, zoals nu? Wat is het effect van de crisis op woonvoor-keuren, leefgedrag en de openbare ruimte?

    Hoe zorg je ervoor dat wijkverbetering bijdraagt aan positieverbetering van de bewoners?

    bevolking in beweging De volgende artikelen in deze Nova Terra gaan over bewonersdynamiek. Mensen verhuizen, worden ouder, ontwikkelen zich, krijgen een baan of raken die kwijt, vormen huishoudens of ontbinden die weer, en krijgen kinderen, die op enig moment weer het huis uit gaan. Crisis of niet: het leven gaat door. Herstructurering van wijken beoogt een betere wijk met betere kansen voor de bewo-ners. Worden bewoners er uiteindelijk beter van als hun huis wordt gesloopt? En geldt dit ook voor specifieke groepen, zoals bijvoor-beeld jongeren? Planners plannen de wijk, of herplannen deze bij wijkvernieuwing, maar het is maar de vraag hoe bewoners zon geplande wijk beleven. Wat zijn verschillen tussen de geplande wijk en de geleefde wijk, en hoe overbrug je verschillen? Is er meer aandacht nodig voor de publieke ruimte zeker nu momenteel investeringen in vast-goed op een laag pitje staan?De sociale diversiteit in de samenleving neemt toe en de vraag rijst wat voor conse-quenties dat heeft voor woonvoorkeuren. Wonen we graag te midden van ons soort mensen of juist niet? Hoe belangrijk zijn gelijke buren? Moeten we wel streven naar sociale menging als mensen liever tussen gelijkgestemden wonen? En als menging gewenst is, op welk schaalniveau dan? Verschillen tussen leefstijlen worden ook gebruikt in de gebiedsontwikkeling. Projectontwikkelaars maken een buurt voor dynamische stedelingen, voor terugtredende senioren, voor milieubewuste landgenoten, voor jonge gezinnen of met een Mediterraan, groen, waterrijk of hoogstedelijk karakter. Verkoopt dit beter, wonen mensen er tevre-dener en leidt dit tot mooiere wijken?

    veranderende werkwijzen Naast dynamiek in wijken en in bevolking, verandert ook de wijze waarop actoren in de stedelijke praktijk samenwerken. De huidige economische omstandigheden versnellen een proces dat al vr de crisis zichtbaar was.

    Dat komt tot uiting in termen als: van top-down naar bottom-up, van sturing naar uitnodiging, en van regelen naar faciliteren. Veranderende werkwijzen zien we terug in wijkvernieuwing. Belangrijke actoren als gemeenten en woningcorporaties blijken soms heel verschillend te denken over wijk-vernieuwing. Waar doe je wat en waarom daar? Wie beslist dat eigenlijk? En wie voert het uit? In vergelijkbare situaties opereren sommige professionals beter dan andere en zijn zij degenen die het verschil maken. Ligt dat aan de werkwijze, of misschien aan de personen zelf? En wat is precies zon best person en onder welke omstandigheden bereiken zij het meest?Veranderende werkwijzen hebben ook betrekking op de bewoner. In de jaren zeven-tig was het al heel wat als burgers inspraak kregen en konden reageren op planvoor-stellen. Gaandeweg werd hun rol groter en konden ze meedenken over alternatieve ideen. Momenteel geven overheden meer ruimte aan initiatieven van burgers en marktpartijen. Hoe ontwikkel je dergelijke burgerkracht of buurtkracht? Wat is dan de rol voor gemeente en woningcorporaties? Wanneer worden bewoners actief en ver-schillen kansrijke en kansarme bewoners?

    In deze Nova Terra worden veel vragen geadresseerd. We pretenderen niet alle ant-woorden te kunnen geven. Maar we hebben de auteurs wel gevraagd zich te richten op vragen uit de stedelijke praktijk. We hopen met deze bundel artikelen over allerlei aspecten die met de buurt te maken hebben, in ieder geval een aantal vragen te beant-woorden.

    Een volledig overzicht van alle onderzoeks-projecten binnen het programma Kennis voor Krachtige Steden is te vinden op: http://www.platform31.nl/wat-we-doen/onderzoek Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 4

    Wouter van Gent en Sako Musterd (Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR))

    Wat is het verband tussen buurtkenmerken en verhuismobiliteit? Veel verhuisbewegingen zijn te verklaren als een aanpassing aan de juiste vorm van stedelijkheid na een verandering in huishouden. Veel stadsbuurten werken als een roltrap waar huishoudens instromen, meer gaan verdienen en dan weer verder gaan en elders woonmilieus versterken (Teernstra, 2012). Het blijvend matchen van het huishouden aan de buurt en het goed laten functioneren van de buurt, vereist een bepaalde mate van fluditeit. In dit artikel wordt een typologie gepresenteerd van buurten die een functie hebben voor bepaalde huishoudens in verschillende levensfases. Deze typologie is gebaseerd op empirische analyse van verhuizingen in en uit buurten gekoppeld aan huishoudtransities; we richten ons op Amsterdam en bekijken de

    dynamiek in de jaren tussen 2000 en 2007. Het stuk eindigt met een reflectie over de functie van de buurt.

    databewerking en operationalisering Onze buurttypologie is gebaseerd op gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS. We gebruiken gegevens op individueel niveau over de huishoudsamenstelling, positie binnen het huishouden, leeftijd van de kinderen, buurt en gemeente.

    Een verhuizing is geoperationaliseerd als een verandering van adres en buurt tussen twee meetjaren. Verhuizingen binnen de buurt zijn buiten beschouwing gelaten. Elke verhuizing is vervolgens gekoppeld aan een huishoudtype, onderscheiden op basis van een verandering in huishoudstatus binnen de twee meetmomenten. De belangrijkste huishoudtypen zijn:

    De meeste Nederlanders brengen hun leven door in steden en voorsteden. Volwassenwording, single zijn, relatievorming, en ouderschap vinden hier plaats. De overgang tussen deze verschillende levensfasen gaat vaak gepaard met een verhuizing. Het is dan ook opmerkelijk dat stedelijk beleid hoge verhuismobiliteit dikwijls problematisch acht, en streeft naar stabiele stadsbuurten. Verhuismobiliteit is dikwijls geen negatief proces, maar een logisch gevolg van levensfasedynamiek.

    Een echte opvoedbuurt is IJburg nog niet. Het heeft weliswaar te maken gehad met een instroom van jonge koppels en gezinnen, maar kent nog geen uitstroom van starters en empty-nesters (Foto: David Rozing / Hollandse Hoogte)

    Een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 5

    Startbuurten, Amsterdam 2000 2007

    Uithuisgaanden (starters): nieuwe huishoudens; vooral kinderen die het ouderlijk huis verlaten.

    Alleenstaanden: mensen die op beide meetmomenten alleen-staand zonder kinderen zijn.

    Nieuw koppel: een alleenstaande die samen met een ander een koppel zonder kinderen is gaan vormen.

    Nieuw gezin: de overgang van alleenstaand of koppel zonder kinderen naar een gezin

    Stabiel eenoudergezin: alleenstaand met kinderen op beide meetmomenten

    Nieuw eenoudergezin: overgang van gezin of alleenstaand zonder kinderen naar alleenstaand met kinderen.

    Empty-nester: overgang van gezin naar koppel zonder kinderen.

    De typen zijn geaggregeerd naar buurtniveau, waarbij we voor elk jaar tellingen maken van verhuistypen in vier verhuisstromen in buurten: in- en uitstroom van binnen de gemeente, en in- en uitstroom buiten de gemeente. Om privacy-redenen zijn de acht jaren aan verhuistypes opgeteld per buurt.

    De onderstaande analyses combineren bovengemiddelde in- en uit-stroom van verhuistypen; bovengemiddeld is gedefinieerd als meer dan een halve standaarddeviatie boven het buurtgemiddelde in de gemeente. Onze casus is de gemeente Amsterdam. Amsterdam maakt een gestage groei in inwoneraantal door, mede veroorzaakt door de toename van studenten en alleenstaanden die voor opleiding en werk naar de stad trekken (of daar blijven). De stad kent steeds meer hogere middeninkomens en door verkoop en nieuwbouw van woningen zijn veel buurten toegankelijker geworden voor deze inkomens. In Amsterdam vonden in de periode 2000 2007 bijna 800.000 ver-huizingen plaats.

    buurttypologie Welke typen buurten kunnen nu op basis van mobiliteit ten gevolge van huishoudtransities worden onderscheiden? Hieronder bespreken we ter illustratie vijf typen buurten, die gevormd zijn door vijf typen transities. De eerste vier typen kunnen als opeenvolgend gezien worden. De transities betreffen:1 het ouderlijk huis verlaten (starter)2 van alleenstaande naar samenwonen (nieuw koppel)3 het krijgen van de eerste kinderen (nieuw gezin)4 het verlaten van de kinderen uit het ouderlijk huis (empty-nester)5 scheidingen, met kinderen

    Op basis van de verhuisstromen kunnen we nu buurten aanwijzen waar deze transities vaker voorkomen dan elders in de stad. Dit leidt tot een overlappende typologie van buurten: 1 Startbuurten Bovengemiddelde instroom van uithuisgaande

    kinderen van buiten de gemeente en bovengemiddelde uitstroom van alleenstaanden en nieuwgevormde stellen zonder kinderen naar andere buurten in de gemeente.

    2 Scharrelbuurten Bovengemiddelde instroom van alleenstaanden van elders in gemeente en bovengemiddelde uitstroom van nieuwgevormde stellen zonder kinderen.

    3 Hokbuurten Bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde stellen zonder kinderen van elders in de gemeente en boven-gemiddelde uitstroom van nieuwgevormde gezinnen.

    4 Opvoedbuurten Bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde gezinnen van elders in de gemeente en bovengemiddelde uitstroom van starters en empty-nest koppels.

    5 Vluchtbuurten (met kinderen) Bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde eenoudergezinnen van binnen de gemeente en bovengemiddelde uitstroom van stabiele eenoudergezinnen.

    1 Startbuurten Het ouderlijk huis verlaten is de eerste stap naar volwassen zelf-standigheid. Starters zijn de grootste groep instromers van buiten de gemeente. Relatief weinig starters verlaten de stad. Figuur 1 laat zien welke buurten een specifieke functie hebben als Startbuurt, met een bovengemiddelde instroom van starters van buiten de gemeente. Ze kennen ook een bovengemiddelde uitstroom van alleenstaanden en nieuwgevormde stellen. Deze buurten lijken een toegankelijke woningvoorraad te hebben voor de jonge starters. Dit type kent twee subtypen. Ten eerste buurten (zoals Houthavens, De Omval) met relatief veel studentwoningen en weinig andere woningen. Ten tweede buurten die zowel veel kleine woningen en jongerenwoningen kennen, maar ook andere functies hebben (b.v. Jordaan, Oude Pijp). Het is opvallend dat starters een woonplek weten te bemachtigen in deze aantrekkelijke buurten met stijgende woningprijzen en lange wachttijden.

    Starters zijn de grootste groep instromers van buiten de gemeente

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 6

    Scharrelbuurten, Amsterdam 2000 2007

    Hokbuurten, Amsterdam 2000 2007

    2 Scharrelbuurten Scharrelbuurten zijn het woondomein van alleenstaande volwas-senen en kennen een bovengemiddelde instroom van alleenstaanden van binnen de stad en een bovengemiddelde uitstroom van nieuwge-vormde koppels. Figuur 2 laat zien dat deze buurten een aaneenge-sloten gebied vormen in en rond het centrum. Het beslaat de 17de-eeuwse binnenstad, buurten gekenmerkt door de revolutiebouw van de 19de eeuw, en de Rivierenbuurt. Dit gebied wordt gekenmerkt door relatief kleine woningen en de nabijheid van bedrijvigheid, horeca en winkels. Opvallende gaten zijn de duurdere en meer exclusieve Vondelparkbuurt, Apollobuurt en Willemsparkbuurt in het zuiden. De hogere prijs en de grootte van de woningen maken deze buurten minder toegankelijk voor alleenstaanden. Andere gaten in het centrum zijn de door sociale woningbouw gedomineerde Diamantbuurt, de IJselbuurt, de Oostelijke Eilanden en de Dapperbuurt. Hier speelt de (beperkte) toegankelijkheid van sociale huurwoningen waarschijnlijk een rol.

    3 Hokbuurten Voordat men een gezin sticht, is het voor veel jonge huishoudens gebruikelijk om samen te wonen zonder kinderen. Samenwonen hoeft niet tot kinderen te leiden, maar als dat wel gebeurt, verandert de houding ten aanzien van de woning en buurt (Boterman, 2012). Hokbuurten zijn buurten die voldoen aan de eisen van nieuwgevormde koppels zonder kinderen, maar niet aan die van huishoudens die net kinderen hebben gekregen (nieuwe gezinnen). De aanname is dat koppels dezelfde voorkeuren hebben als alleenstaanden (dichtbij stedelijke voorzieningen in het centrum), maar dat men meer woon-ruimte wenst. Ook zullen pasgevormde koppels, wanneer beide part-ners werken, vaak meer te besteden hebben dan alleenstaanden. Figuur 3 laat de buurten zien met bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde koppels van binnen de stad en bovengemiddelde uitstroom van nieuwe gezinnen. De meeste van die buurten zijn ook scharrelbuurten. Echter, veel hokbuurten zijn ook in meer perifere woongebieden te vinden waar woonruimte relatief goedkoop is in vergelijking met het stadscentrum.

    Scharrelbuurten zijn het woondomein van alleenstaande volwassenen

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 7

    Vluchtbuurten (eenoudergezinnen), Amsterdam 2000 2007

    4 Opvoedbuurten Meer (nieuwe) gezinnen vertrekken uit de gemeente dan dat er instromen. Toch wordt ook door huishoudens met kinderen vaak intern verhuisd. Dit betreft onder andere de migrantenhuishoudens. Zij zijn minder snel geneigd de gemeente te verlaten voor de suburbs. Maar er is ook een groeiende groep middenklasse gezinshuishoudens (Boterman, 2012). Veel buurten waar een bovengemiddelde instroom van nieuwe en jonge gezinnen plaatsvindt en een uitstroom van empty-nesters en starters, bevinden zich in de naoorlogse periferie (Figuur 4).

    Het is opvallend dat twee buurten nabij het centrum als opvoedbuurt oplichten: de exclusieve Apollobuurt en de middenklassebuurt Watergraafsmeer. Deze buurten hebben een woningvoorraad, voor-zieningen en publieke ruimte die het opvoeden van kinderen in de stad aantrekkelijk maakt, maar zijn relatief duur. Goedkopere alternatieven voor hen zijn Betondorp, en enkele tuindorpen en nieuwgebouwde

    buurten in stadsdeel Noord. Nieuwgebouwde buurten zoals het Oostelijk Havengebied en IJburg maken echter geen deel uit van dit type. Nog niet. Weliswaar hebben ze te maken gehad met een instroom van jonge koppels en gezinnen, maar kennen nog geen uitstroom van starters en empty-nesters.

    5 Vluchtbuurten De typen hierboven volgen de logica van opeenvolgende levens-fasen. Maar scheidingen, relatiecrises en onverwachte tegenspoed hebben vaak ook huishoudentransities en urgente verhuizingen tot gevolg, waarbij dikwijls financile en ruimtelijke beperkingen een rol spelen. Er is dan vaak een acute noodzaak om een andere woning te vinden. De bestemmingsbuurt, de vluchtbuurt, moet dus een toe-gankelijke woningvoorraad hebben, die snel beschikbaar is, alsmede een betaalbare huur. Het ligt er verder aan of er minderjarige kinderen in het huishouden blijven (woonruimte en buurtkenmerken). In vlucht-buurten zijn de instroom van nieuwe eenoudergezinnen van binnen de stad en de uitstroom van stabiele eenoudergezinnen bovengemid-

    Opvoedbuurten, Amsterdam 2000 2007

    In Amsterdam zijn er geen buurten gevonden die functioneren voor alle typen huishoudens

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 8

    deld. Deze buurten bevinden zich vooral in de periferie, maar niet noodzakelijk in opvoedbuurten.

    conclusie Verschillende huishoudtypen hebben verschillende orintaties op plekken in de stedelijke ruimte. Een verandering van het ene naar het andere huishoudtype gaat daarom vaak gepaard met een verhuizing om de veranderde huishoudpositie opnieuw in overeenstemming te brengen met de woonomgeving. Bepaalde buurten hebben een bepaalde functie voor bepaalde typen huishoudens (zie ook Robson e.a., 2008). Beschikbaar woningaanbod is hierbij van belang, maar ook bijvoorbeeld stedelijkheid, ligging, nabijheid van (school) voorzienin-gen, architectuur, functiemenging, dichtheden, afstand tot werk en eerdere ruimtelijke ervaringen. Nu is het niet zo dat elke buurt maar n functie heeft, voor n type huishouden; buurten kunnen functio-neren voor diverse typen huishoudens tegelijk; daarom zien we over-lap tussen de diverse getoonde kaarten. Opvallend is wel dat er in Amsterdam geen buurten gevonden zijn die functioneren voor alle typen huishoudens.

    De bevindingen hebben implicaties voor beleid dat gericht is op het ontwikkelen van levensloopbestendige buurten. Die bestaan feitelijk niet. Maar de bevindingen geven ook aanleiding om vraagtekens te zetten bij het idee dat verhuismobiliteit gezien moet worden als een negatief verschijnsel. Verhuizingen zijn noodzakelijk om een nieuwe aanpassing te realiseren wanneer de nieuwe leefstijl, die is ontstaan na een bepaalde transitie, niet meer past bij het actuele woonmilieu. Dat dient niet noodzakelijk negatief geduid te worden, zelfs niet als de verhuismobiliteit zeer aanzienlijk is. Sommige leefstijltransities en nieuw gevormde leefstijlen gaan simpelweg gepaard met hoge mobiliteit.

    Door de economische situatie, waarbij veel onzekerheid bestaat over werkgelegenheid, hypotheekrenteaftrek en financile positie, blijkt de woningmarkt slecht te functioneren. Die crisis lijkt er echter ook voor te zorgen dat gemeentebesturen nu wl met zorg kijken naar de lage doorstroomcijfers, die verhinderen dat huishoudens hun eigen huishoudsituatie aanpassen aan een andere woonsituatie. Het opspo-ren van knelpunten die doorstroming belemmeren, lijkt veel winst te kunnen opleveren. In een stad als Amsterdam, met ongeveer 400.000 woningen, impliceert elk procentpunt extra doorstroming dat elk jaar 4.000 huishoudens extra aan een passende woning en een passend woonmilieu kunnen worden geholpen. Een analyse van het functio-neren van buurten met specifieke kenmerken, voor typen huishoudens met specifieke kenmerken, en dit alles in een dynamisch perspectief, kan hier veel winst opleveren. Tal van uitdagingen liggen hier nog op de onderzoeker te wachten, zoals het vaststellen van de invloed van demografische veranderingen op de verhouding tussen leefstijltypen en woonmilieutypen en het functioneren van woonmilieus. Daarnaast is het de vraag wat de invloed van recente veranderingen in de woningmarkt door privatiseringen, liberalisering, veranderde eigendomsverhoudingen, nieuwe regelgeving met betrekking tot hypotheken en huren etc. is op het functioneren van buurten voor uiteenlopende typen huishoudens.

    Dit is een ingekorte en aangepaste versie van het artikel Een stads-geografie van het leven verschenen in Tijdschrift voor de Volkshuisvesting ( jaargang 18, nummer 3).

    Literatuur Boterman, W. R., (2012) Residential practices of middle classes in the field of

    parenthood Academische Proefschrift, Universiteit van Amsterdam. Robson, B., Lymperopoulou, K., Rae, A. (2008) People on the move: exploring the

    functional roles of deprived neighbourhoods. Environment and Planning A, 40(11), p. 2693-2714.

    Teernstra, Annalies (2012), De buurt als roltrap. Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, 18 (2), p. 50-55.

    Sommige leefstijl-transities en nieuw gevormde leefstijlen gaan simpelweg gepaard met hoge mobiliteit

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 9

    Lex Veldboer (Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedrags wetenschappen) en Reinout Kleinhans (OTB, TU Delft)

    Negentiende-eeuwse buurten golden in de jaren zestig en zeventig als de achterstands-

    buurten van de stad. Inmiddels is het tij voor veel van deze gebieden gekeerd. Veel pro-bleemwijken zijn in de afgelopen twintig jaar getransformeerd tot gewilde locaties. Bewoners van huurwoningen kregen nieuwe buren die veel geld neerlegden voor koop-appartementen. De lokale overheid en de

    corporaties doseerden dit proces door de splitsing van particuliere huurappartemen-ten en verkoop van sociale huurwoningen mondjesmaat en zeer geleidelijk toe te staan. Zo veranderden de voormalige achter-standsbuurten in populaire wijken met een mix van woningtypen en bewoners.

    Het is goed wonen in de Amsterdamse gentri cation wijken maar voor hoe lang nog?De Amsterdamse Kinkerstraat; de Kinkerkbuurt is bij uitstek een buurt waar gentrificationprocessen plaatsvinden (Foto Thomas Schlijper /Hollandse Hoogte)

    Wat gebeurt er als in stadswijken met veel goedkope huurwoningen het aandeel koopwoningen toeneemt? Dalen of stijgen dan de scores voor buurtvertrouwen? Onderzoek laat zien dat in Amsterdam gentrification een positief effect heeft op de tevredenheid met de buurt, het thuis-gevoel en de toekomstverwachting over de wijk. Maar de gunstige resultaten van de Amsterdamse aanpak voor woningdifferentiatie staan wel onder toenemende druk.

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 10

    Velen twijfelen of deze woningdifferentiatie bijdraagt aan een hogere wijkwaardering. Een veel gehoorde aanname is dat in deze vernieuwde wijken gemakkelijk spanningen en fricties kunnen ontstaan tussen haves en have-nots (o.a. Buys, 2008).

    sombere buitenlandse ervaringen Die sombere beschouwingen zijn een echo van de internationale literatuur over woningdifferentiatie en sociale menging. Veel studies wijzen op toegenomen spannin-gen en vermijdingsgedrag tussen inkomens-groepen als gevolg van woningdifferentiatie. Het onderzoek hiernaar heeft zich ontwik-keld langs twee lijnen. Allereerst zijn er

    onderzoekers die de effecten van inkomens-diversiteit op vertrouwen in de buurt en tussen buren bestuderen. Het werk van de politicoloog Robert Putnam is hiervan een bekend voorbeeld. Hij stelde dat generally speaking, people who live in neighbourhoods of greater economic inequality tend to withdraw from social and civic life (Putnam, 2007: 157). Inkomensdiverse wijken scoren volgens hem lager op vrijwilligerswerk en op vertrouwen in buurtleiders dan inkomens-homogene wijken.

    Een tweede lijn is het onderzoek naar gen-trification. Gentrification is het proces van statusopwaardering van een voorheen ver-

    vallen of relatief arme wijk door de komst van groepen met bovengemiddeld cultureel of economisch kapitaal. Het leidt tot waarde-veranderingen van bestaande woningen c.q. veranderingen in de eigendomsvorm (vaak in de vorm van omzettingen van particuliere huur naar koop). Case studies in Angelsaksische landen naar gentrification-wijken tonen regelmatig elementen van sociale spanningen (vgl. Butler & Rose, 2003). In arme stadswijken die populair worden bij de middenklasse, zou sprake zijn van schurende leefstijlen en van klassen die elkaar angstvallig ontwijken. Kern van de bevindingen is dat deze buurten na hun ont-dekking in snel tempo worden overgenomen

    Aandeel koopwoningen

    2001 2009

    Klein negatief

    Klein positief

    Matig positief

    Middel positief

    Groot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    Toenemende woningdifferentiatie en toenemende etnische diversiteit hebben allebei een zelfstandige impact op buurtvertrouwen

    In Amsterdam-Zuidoost is door stedelijke vernieuwing het aandeel koop sterk gestegen (bron: Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011)

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 11

    door bemiddelde groepen, zoals hoogopge-leide tweeverdieners, en uiteindelijk door-slaan naar dure wijken waar geen plaats meer is voor lage inkomens. Tijdens dit proces van vervanging van klassen is er veel onvrede. Een toegenomen tevredenheid over meer veiligheid en meer voorzieningen zou daar weinig aan af doen. Lage inkomens, vaak ouderen met een lange woonduur, zien hun oude buurt verdwijnen. Ze voelen zich opgejaagd en als minder bekeken. De bemiddelde nieuwkomers etaleren op hun beurt distinctiedrang en zouden heimelijk verlangen naar veiligheid en homogeniteit. Deze sentimenten zouden tijdens het gen-trificationproces een laag buurtvertrouwen verklaren.

    Sommige Nederlandse auteurs onderschrij-ven het sombere beeld dat Engelse en Amerikaanse onderzoekers schetsen en voor-spellen voor ons land in veranderende stads-wijken een soortgelijke tweedeling tussen kansarmen en kansrijken. Anderen veronder-stellen een relatieve vanzelfsprekendheid van klassenmenging vanwege de sterkere verzorgingsstaat, overheidsregulering van de woningmarkt en het al langer naast elkaar bestaan van huur- en koopwoningen. Maar hoe zit het nu echt? We verkennen deze vraag voor Amsterdam, een stad die een sterke aan-trekkingskracht heeft op hogeropgeleiden. Hierdoor vinden in veel oude stadswijken gentrificationprocessen plaats. Weet Amsterdam die grote druk goed op te vangen of niet?

    onderzoek Om de effecten van toenemende woning-differentiatie te onderzoeken hebben we gebruik gemaakt van data uit de enqute Wonen in Amsterdam (WiA). Deze enqute wordt tweejaarlijks afgenomen door de Dienst Onderzoek en Statistiek (O&S) van de gemeente Amsterdam. We gebruiken data uit de jaren 2001 en 2009. In deze jaren zijn respectievelijk 17.346 en 18.166 Amsterdammers boven de 18 jaar onder-vraagd over hun woning en over de fysieke en sociale aspecten van hun leefomgeving.

    De verkoop van particuliere en sociale huur-woningen, en de nieuwbouw van koopwo-ningen zijn de belangrijkste instrumenten voor veranderingen in de woningvoorraad. Daarom gebruiken wij de groei in het aandeel koopwoningen tussen 2001 en 2009 als indicatie voor een toenemende woningdiffe-rentiatie in (voormalige) aandachtsgebieden. Buurtvertrouwen is door ons geoperationali-seerd als de optelsom van vijf items: tevreden-heid over de buurt, de mate waarin men zich er thuis voelt, de verwachting hoe de buurt zich zal ontwikkelen, de perceptie van de sociale omgang in de buurt en het oordeel over de betrokkenheid van bewoners bij de buurt. Deze operationalisering van buurt-vertrouwen baseren we onder andere op Van Oirschot e.a. (2011).

    positief omslagproces Onze analyse toont aan dat tussen 2001 en 2009 in Amsterdamse wijken die rond de eeuwwisseling een relatief eenzijdige goed-kope woningvoorraad kenden, een toenemend buurtvertrouwen ontstaat naarmate het koopaanbod zich verruimt. De toename in buurtvertrouwen geldt zowel voor vooroor-logse gentrificationgebieden als voor naoor-logse stedelijke vernieuwingswijken.

    Een serie kaarten van Amsterdam laat per gebied de trends zien in het aandeel koop-woningen, het buurtvertrouwen en het aan-deel niet-westerse allochtonen. Allereerst komt daaruit naar voren dat rond het Amsterdamse centrum zich een ring vormt van negentiende-eeuwse wijken waar in de periode 2001 2009 het aandeel koopwonin-gen middelmatig tot sterk is toegenomen. Daarnaast is in Amsterdam-Zuidoost door stedelijke vernieuwing het aandeel koop sterk gestegen.

    Op de tweede kaart is de trend in het buurt-vertrouwen te zien. De uitschieters met de meeste groei in het buurtvertrouwen zijn de wijken waar zich nu een proces van gentrifi-cation of stedelijke vernieuwing voltrekt, zoals de Kinkerbuurt, de Baarsjes, Bos & Lommer (Amsterdam-West), de Indische buurt (Amsterdam-Oost) en de Bijlmer (Amsterdam-Zuidoost).

    Lage inkomens,vaak ouderen met een lange woonduur, zien hun oude buurt verdwijnen

    (bron: Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011)

    Y

    Aandeel niet-westerse allochtonen

    2001 2009

    Klein negatief

    Klein positief

    Matig positief

    Middel positief

    Groot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 12

    Kaart 3 illustreert dat het aandeel niet- westerse allochtonen in negentiende-eeuwse gentrificationwijken in deze periode een lichte verschuiving naar boven of beneden heeft doorgemaakt. Wijken waar wel een sterke groei heeft plaatsgevonden, liggen met name in Nieuw-West en Noord. Juist in deze gebieden zien we na controle op andere variabelen dat de stijging van het aandeel niet-westerse allochtonen een negatief effect heeft op het buurtvertrouwen.

    Uit een nadere analyse blijkt dat de stijging in buurtvertrouwen in de negentiende-eeuwse gentrificationwijken en in sommige stedelijke vernieuwingswijken sterk wordt bepaald door individuele kenmerken van kopers, zoals het gemiddeld hogere oplei-dingsniveau. Naast individuele kenmerken doen ook de buurtkenmerken ertoe. De ver-schuivende balans tussen huur- en koop-woningen heeft een bescheiden, maar duidelijk positief effect op buurtvertrouwen.

    Men zou kunnen denken dat een positieve invloed van een groeiend aandeel koop-woningen op het buurtvertrouwen slechts een afgeleide is van verschuivingen in de etnische samenstelling. Simpel gezegd: meer koop, is minder niet-westerse allochtonen, is meer buurtvertrouwen. Maar toenemende woningdifferentiatie (positief effect) en toenemende etnische diversiteit (negatief effect) blijken allebei een zelfstandige impact op buurtvertrouwen te hebben. Ongeacht de veranderingen in het aandeel niet-westerse allochtonen zagen we stads-breed een klein positief effect van meer koopwoningen. Bovendien blijkt het aandeel niet-westerse allochtonen niet of nauwelijks te dalen in stedelijke vernieuwingsgebieden en gentrificationwijken.

    milde gentrification als verklaring? Het feit dat verschillende sociale klassen samenleven in wijken met een gemengde

    woningvoorraad leidt dus niet tot onvrede of ongemak. Dat dit volgens onze gegevens geldt voor gentrificationwijken is relatief verras-send. Ook in Nederland is immers een veel-voorkomende verwachting dat gentrification zal leiden tot schurende leefstijlen. Hoe komt het dat in Amsterdam het buurtvertrouwen juist groeit in dit soort gebieden? Kent Amsterdam een afwijkend model voor de opwaardering van wijken?

    In 1991 lanceerden Van Weesep en Wiegersma op basis van onderzoek in de Jordaan de term milde gentrification voor de ontwikkelingen in de hoofdstad. Het belangrijkste kenmerk was volgens hen een laag tempo. De toename van koopwoningen verliep zeer gradueel, met minder dan een procent per jaar. Een tweede kenmerk was de vrijwillige uitstroom van lage inkomens die grotendeels uit eigen beweging vertrokken naar ruimere woningen in buitenwijken of groeikernen. In de van huur naar koop omgezette woningen vestigden

    In Amsterdam-Zuidoost is door stedelijke vernieuwing het aandeel koop sterk gestegen

    (bron: Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011)

    Verschil buurtvertrouwen

    2001 2009

    Klein negatief

    Klein positief

    Matig positief

    Middel positief

    Groot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

    verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

    klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 13

    zich sociale stijgers uit de buurt, de zoge-naamde natural gentrifiers. Het derde kenmerk was een relatief stabiele mix van woningtypen. In 1991 telde de Jordaan naast koopwoningen nog een grote voorraad betaalbare huurwoningen. Dat is nu nog steeds het geval.

    De bevindingen van Van Weesep en Wiegersma keren terug in latere studies naar Amsterdamse gentrificationwijken, zoals De Pijp, Westerpark en Oud-West. De jongste gentrificationwijken zijn onder meer de Kinkerbuurt-Noord en de Oosterparkbuurt. Wij hebben deze wijken nader verkend. Beide buurten kennen sinds 2001 een matige en geleidelijke toename van koopwoningen. In de Kinkerbuurt-Noord is de WOZ-waarde iets sterker toegenomen dan in de Oosterpark-buurt, maar het ontloopt elkaar niet veel. Het aandeel allochtonen daalt in beide buurten zeer licht, al is het absolute aandeel duidelijk hoger in de Oosterparkbuurt.

    In de twee buurten hebben we interviews afgenomen onder kenners, zoals onder-zoekers, en spelers, zoals professionals en politici. In elke buurt zijn twaalf sleutel-figuren bevraagd aan de hand van semige-structureerde vragenlijsten. Themas waren de ontwikkeling van de buurt, de toename van koopwoningen, de toekomstverwacht-ingen, de sociale verhoudingen en de in- en uitstroom in de buurt. Naast deze interviews hebben we literatuur en beleidsstukken bestudeerd over de twee buurten.

    Uit deze case studies komt naar voren dat in beide wijken het milde gentrification-model deels spaak is gaan lopen. Van een milde aflossing, zoals beschreven door Van Weesep en Wiegersma, is hier nauwelijks sprake. In deze buurten vertrekken de zittende huur-ders niet langer vrijwillig. Ze willen het liefst doorstromen naar een andere woning in hun opgeknapte buurt, maar dat is door de lange wachtlijsten nauwelijks haalbaar. Bij de kopers ziet de aflossing er ook anders uit. Door de prijsstijgingen zijn natural gentrifiers sociale stijgers uit de wijk met veel cultureel kapitaal, maar geen hoog inkomen, zoals

    bijvoorbeeld pas afgestudeerde studenten niet meer de vanzelfsprekende opvolgers van vertrekkende huurders. Veel vaker zijn de kopers stijgers van buiten de wijk met veel economisch kapitaal. Door de groeiende populariteit neemt de binnenwijkse door-stromingskans af voor lagere inkomens, maar ook voor startende middeninkomens. Voor hen zit de buurt op slot.

    Wat nog steeds klopt, is het lage tempo van gentrification. De geleidelijke groei van het aandeel koop (pand voor pand) voorkomt een schokeffect. Ook draagt de toename van koopwoningen vooralsnog bij aan een gemengde woningvoorraad. De beleids-ambitie dat in gentrificationgebieden alleen de overmaat aan goedkope particuliere en sociale huurwoningen wordt omgezet in koopwoningen, opdat inkomensmenging bijdraagt aan een ongedeelde stad, wekt nog steeds vertrouwen onder de bewoners. Het model van Van Weesep en Wiegersma staat dus op twee van de drie punten nog overeind. Het is daarom passender om de gentrification in Amsterdam als semi-mild te betitelen. Vooralsnog draagt ook deze tussenvorm bij aan een toenemend buurt-vertrouwen.

    verdere woningdifferentiatie? Vooralsnog houdt het Amsterdamse stadsbestuur vast aan een relatief evenredige verdeling van de woningvoorraad in de negentiende-eeuwse ring. Alle groepen hebben volgens het stadsbestuur een right to the city. Het stadsbestuur (2009) heeft als beleid geformuleerd dat in populaire wijken aan de rand van het centrum, de betaalbare woningvoorraad mag dalen tot rond de 50 procent in 2020. Veel buurten naderen door gentrification deze percentages nu al. Een verdere afname dreigt door de invoering van hogere huren voor sociale huurwoningen op gewilde locaties. De huurverhoging in populaire wijken gebaseerd op de zoge-naamde Donnerpunten leidt tot veel onrust onder bewoners met een smalle beurs. Het betekent ook dat een groter deel van de woningvoorraad van deze buurten onbereikbaar wordt voor nieuwe huurders

    met een laag inkomen. Een andere landelijke maatregel, de aanpak van scheefwoners (het plan om huurders van sociale huurwoningen met een relatief hoog inkomen meer te laten betalen voor hun woning), zou mogelijk een kleine pleister op de wonde zijn. Als deze maatregel ertoe leidt dat gegoede scheef-woners gaan verhuizen, kan dit de bereik-baarheid van populaire wijken voor lage inkomens weer iets vergroten (mits de vrij-komende woningen niet verkocht worden). Maar onverlet blijft dat het spannend zal worden of de gemeente Amsterdam de woningdifferentiatie op het gewenste peil kan stabiliseren in gentrificationwijken. De huidige grote tevredenheid onder bewoners, die zo sterk afwijkt van de internationale trend, staat onder toenemende druk.

    Literatuur Butler, T. with G. Rose (2003), London calling. The mid-

    dle classes and the remaking of inner London. Oxford/ New York: Berg.

    Buys, A. (2008), Tekenen van vertrouwen. Op zoek naar risicos en kansen vanuit het perspectief van orde en veiligheid in woonwijken. Amsterdam: RIGO Research & Advies.

    Gemeente Amsterdam, Dienst Wonen (2009), Wonen in de metropool.

    Oirschot, L. van, J. Slot & E. van Oirschot (2011), Voorspellers van buurtvertrouwen in de buurt. Sociale Cohesie in Amsterdam. Mens & Maatschappij, 1, pp. 66-87.

    Putnam, R.D. (2007), E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30 (2), 137-174.

    Veldboer, L., Bergstra, M & R. Kleinhans (2011), Meer inkomensdiversiteit, meer buurtvertrouwen? Sociale tectoniek of vreedzame co-existentie in Amsterdamse gentrification-wijken. Weesep, J. van & M. Wiegersma (1991), Gentrification in the Netherlands: behind the scenes. In Weesep, J. van & S. Musterd, S. (eds.), Urban housing for the better-off: gentrification in Europe. pp 98-111. Utrecht: Stedelijke netwerken werkstuk.

    De geleidelijke groei van het aandeel koop (pand voor pand) voorkomt een schokeffect

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 14

    Hanneke Posthumus, Gideon Bolt (Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen) enReinout Kleinhans (OTB, TU Delft)

    In de afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van stedelijke herstructurering. Veel onderzoek op dit terrein richtte zich op de effecten in de aangepakte wijken. In de actuele

    discussies over herstructurering spelen waterbedeffecten echter een prominente rol. Een waterbedeffect is het effect van een beleids-maatregel op een ander gebied dan waarvoor de beleidsmaatregel bedoeld is. In de context van herstructurering gaat het dan om de gevolgen van herhuisvesting van bewoners van sloopwoningen (herhuisvestingsurgenten) op buurten waar zij terechtkomen.

    Stedelijke herstructurering is n van de bekendste voorbeelden van gebiedsgericht beleid. Het is echter de vraag of met het aanpakken van problemen in de ene wijk die problemen zich niet simpelweg verplaatsen naar een andere wijk. Dit veelgenoemde gevaar wordt ook wel aangeduid als het waterbedeffect. Lang was onduidelijk of dit gevaar reel was. Recent onderzoek vertelt een geruststellend verhaal.

    Waterbedeffecten moet je niet overschatten

    Bewoners van de Rotterdamse ontvangstbuurten zijn negatiever over de ontwikkeling van hun buurt, omdat zij een sterkere achteruitgang van de bevolkingssamenstelling ervaren (Foto: Arie Kievit / Hollandse Hoogte)

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 15

    De term waterbedeffect werd in het kader van stedelijke herstructure-ring voor het eerst gebruikt door Ouwehand e.a. (1999, p. 100) in hun evaluatierapport over de vernieuwing van de Bijlmermeer: In hoofd-lijnen constateren we dat de leefbaarheid in de al aangepakte delen van de Bijlmer wel is toegenomen. Maar de verbetering werkt ook als een waterbed: waar je gaat zitten gaat het omlaag om elders weer omhoog te komen. De verbeterde buurten gaan erop vooruit, maar de nog niet aangepakte flats zijn erop achteruit gegaan (Ouwehand e.a., 1999, p. 100).

    Sinds de publicatie van dit rapport is er veel interesse in de verhuis-stromen vanuit herstructureringsbuurten naar andere buurten, mogelijke overlast van recent gevestigde herhuisvestingsurgenten of andere vestigers en effecten daarvan op de zogenaamde ontvangst-wijken. Over dit soort effecten is echter maar zeer weinig bekend. Slob e.a. (2008) vonden voor Leiden, Den Haag en Utrecht dat de ervaren leefbaarheid in buurten waar relatief veel herhuisvestings-urgenten terechtkomen zich ongunstig ontwikkelt. Maar op basis van hun onderzoek is niet vast te stellen of er een causale relatie ligt met de instroom in deze wijken. Verder constateren Van Bergeijk e.a. (2008) in vijf van hun zes onderzoekswijken dat professionals en ver-tegenwoordigers van bewonersorganisaties de neergang in bepaalde

    buurten binnen de wijk direct relateren aan de selectieve instroom vanuit de geherstructureerde delen van de wijk. Het gaat in dit onderzoek echter slechts om indrukken die niet nader onderbouwd worden door cijfers of ander bewijsmateriaal. Ook Leidelmeijer e.a. (2009) vinden geen systematische verplaatsing van leefbaarheids-problemen vanuit aandachtswijken naar andere gebieden, maar in verschillende steden vinden zij wel aanwijzingen voor waterbed-effecten op beperkte schaal. Een belangrijk nadeel van hun rapport is echter dat zij leefbaarheid niet op een directe manier kunnen meten.

    Vanuit de constatering dat de bestaande kennis tekort schiet, startte eind 2009 een grootschalig onderzoek naar waterbedeffecten, alsmede enkele andere (mogelijke) bijwerkingen van herstructurering. Hier gaan wij in op een aantal van de kernbevindingen uit dit onderzoek dat is uitgevoerd in Rotterdam, Den Haag, Groningen, Breda en Ede (Bijwerkingen van herstructureringsoperaties; Posthumus e.a. 2012).

    spreidingspatronen Omdat waterbedeffecten van herstructurering het resultaat zouden zijn van de herconcentratie van gedwongen verhuisden in andere buurten, is het allereerst relevant om de spreidingspatronen van die verhuisden in kaart te brengen. Dit hebben we gedaan door na te

    Figuur 1: Spreidingspatroon van herhuisvestingsurgenten uit Zuidwijk in Rotterdam (Bron: Posthumus e.a., 2012)

    De vertrekbuurt blijkt zelf regelmatig een aanzienlijk deel van de urgenten op te vangen

    Y

  • gaan van en naar welke buurt herhuisvestingsurgenten zijn verhuisd. Hieruit blijkt om te beginnen dat de vertrekbuurt zelf regelmatig een aanzienlijk deel van de urgenten opvangt. Wel zijn er grote verschillen tussen steden en herstructureringsbuurten. Terwijl in Den Haag 15%, in Ede 18%, in Groningen 16% en in Breda 33% van de gedwongen ver-huisden dit doet, verhuist in Rotterdam gemiddeld 43% binnen de buurt. Dit heeft te maken met het feit dat Rotterdamse buurten in de regel groter zijn dan de buurten in andere steden. Niettemin zien we ook in andere steden soms buurten waar meer dan 40 procent van de urgenten binnen de buurt verhuist, zoals Paddepoel-Zuid in Groningen en Heuvel in Breda.

    Hoewel gedwongen verhuisden regelmatig een andere woning in hun oude buurt betrekken, verhuist de meerderheid in de regel naar andere buurten in de stad. Men verhuist in alle steden naar een

    behoorlijk aantal verschillende buurten. Daarnaast blijkt dat in elk van de steden herhuisvestingsurgenten vooral naar nabijgelegen buurten verhuizen. In Rotterdam en Den Haag verhuist men vaak naar n specifieke nabijgelegen buurt. Illustratief hiervoor is het spreidingspatroon van herhuisvestingsurgenten uit Zuidwijk in Rotterdam waar men vaak naar de nabijgelegen buurt Carnisse ver-huist (Figuur 1). In de andere 3 steden zijn er meestal meerdere nabij gelegen buurten waar veel herhuisvestingsurgenten terecht komen. Exemplarisch is het beeld van de spreidingspatronen dat we in Geeren-Noord in Breda zien (Figuur 2).

    ontvangst- versus controlebuurten Hoewel bewoners uit sloopwoningen zich niet massaal hercon-centreren op n bepaalde plek, kent iedere stad wel buurten waar zij relatief vaak terecht komen. Om vast te kunnen stellen of er in deze

    In Rotterdam en Den Haag verhuist men vaak naar n specifieke nabijgelegen buurtFiguur 2: Spreidingspatroon van herhuisvestingsurgenten uit Geeren-Noord in Breda (Bron: Posthumus e.a., 2012)

    NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 16

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 17

    buurten sprake is van waterbedeffecten hebben we in elk van de steden twee van deze buurten geselecteerd (ontvangstbuurten) voor ver-volgonderzoek. Ook hebben we in iedere stad een buurt geselecteerd die qua bevolkingssamenstelling en woningvoorraad op de ontvangst-buurten leek, maar die niet te maken had gehad met een grote instroom van herhuisvestingsurgenten. In deze buurten hebben we vragenlijsten uitgezet over de ervaren buurtontwikkelingen en hebben we de antwoorden van bewoners van ontvangst- en controlebuurten met elkaar vergeleken. De gedachte hierachter was dat als er sprake was van een waterbedeffect, bewoners van ontvangstwijken ten opzichte van bewoners van controlebuurten: - negatievere buurtontwikkelingen ervaren;- een grotere instroom van nieuwkomers, in het bijzonder

    herhuisvestingsurgenten ervaren;- negatievere gevolgen van nieuwkomers ervaren;- een lager cijfer aan hun buurt geven.

    Uit tabel 1 blijkt dat dit in vrijwel alle steden niet systematisch het geval is. In het Groningse Selwerd is men over de gehele linie wel negatiever dan in de controlebuurt, maar blijken de verschillen toe te schrijven aan het grotere aandeel bewoners met een lange woonduur

    in de buurt; een bewonersgroep die in de regel nu eenmaal negatiever is. Alleen in Rotterdam is men, ook als rekening wordt gehouden met de achtergrondkenmerken van de respondenten, in beide ontvangst-buurten consequent negatiever dan in de controlebuurt. In geen van

    de andere steden zien we dat bewoners van ontvangstbuurten zo vaak een achteruitgang van de buurt, een grote instroom van nieuw-komers (waaronder herhuisvestingsurgenten) en een negatief effect van nieuwkomers ervaren.

    Rotterdam is de enige stad waar we indicaties vinden voor de aanwezigheid van een waterbedeffect van herstructurering

    Verhuizen vanuit een herstructureringsbuurt naar een andere buurt heeft effect op de zogenaamde ontvangstwijken wordt vaak gedacht; toch is hierover maar weinig bekend (Foto Marcel van den Bergh / Hollandse Hoogte)

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 18

    waterbedeffecten in rotterdam Rotterdam is de enige stad waar we indicaties vinden voor de aan-wezigheid van een waterbedeffect van herstructurering. Hoe is dit te verklaren?

    Een eerste verklaring ligt in het hoge aantal herhuisvestingsurgenten dat in de Rotterdamse ontvangstbuurten terecht is gekomen. Vooral in de ontvangstbuurt Vreewijk is dit aantal hoger dan elders: de 182 herhuisvestingsurgenten die zich tussen 2007 en 2009 in de buurt vestigden, vormden bijna een kwart van alle nieuwe bewoners in de sociale huursector.

    Ten tweede blijkt uit onze analyse (zie Posthumus e.a., 2012) dat bewoners van de Rotterdamse ontvangstbuurten negatiever over de ontwikkeling van hun buurt zijn, omdat zij een sterkere achteruitgang van de bevolkingssamenstelling ervaren. Het idee dat de bevolkings-samenstelling verslechtert, blijkt samen te hangen met het beeld dat er veel herhuisvestingsurgenten in de buurt komen wonen. Dit laat

    Tabel 1: Vergelijking ontvangst- en controlebuurten (subjectieve oordelen)

    Buurt is (Heel) veel Veel herhuisv. Negatief effect verslechterd nieuwkomers urgenten nieuwkomers Buurtcijfer

    Breda (n=448)Heusdenhout 20% 20% 7% 10% 7,42Brabantpark 35% 43% 22% 28% 6,69

    Tuinzigt 1 38% 38% 5% 28% 6,19Den Haag (n=372) Schilderswijk-West 28% 40% 20% 45% 5,42Geuzenkwartier 20% 32% 3% 9% 7,55Oud-Scheveningen 1 28% 25% 6% 8% 6,86

    Ede (n=537) Bloemenbuurt 24% 15% 3% 13% 7,16Elskamp 26% 32% 9% 17% 6,87Velden en Beken 1 23% 30% 6% 20% 6,99

    Groningen (n=339) Paddepoel-Zuid 24% 53% 13% 16% 6,35Selwerd 47% 43% 33% 42% 6,90Vinkhuizen-Noord 1 36% 72% 5% 35% 6,80

    Rotterdam (n=350) Vreewijk 52% 60% 40% 43% 6,59Oosterflank 49% 58% 22% 48% 6,88De Esch 1 24% 49% 8% 24% 6,98

    (Bron: Posthumus e.a., 2012)

    1 Controlebuurt

    Urgenten verspreiden zich over een behoorlijk aantal verschillende buurten

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 19

    dus zien dat men een negatief beeld heeft van de invloed van nieuw-komers uit sloopwoningen. Uit de analyses blijkt echter net zo goed een verband met verschillende andere ervaren veranderingen, zoals de ervaring dat veel ouderen zijn vertrokken, dat nieuwe bewoners van allochtone herkomst zijn, dat zij niet goed zijn opgeleid en dat zij werkloos zijn.

    Uit de vervolginterviews die zijn gehouden met bewoners van de Rotterdamse ontvangstbuurten blijkt n van de belangrijkste redenen voor de onvrede over nieuwkomers te liggen in het contact dat zij met hun nieuwe buren hebben: dit is niet zo goed als met de oude buren. Dit speelt vooral in Vreewijk. Professionals geven aan dat dit komt doordat er in Vreewijk sprake is van een zeer hechte gemeen-schap die bewoners graag willen behouden. Het gevolg hiervan is dat zij wantrouwiger zijn ten opzichte van nieuwkomers dan wat gebruike-lijk is in andere buurten.

    tot slot In dit artikel zijn we ingegaan op de vraag hoe groot het risico op waterbedeffecten van stedelijke herstructurering is. Uit de hiervoor geschetste resultaten blijkt dat dit risico meevalt. Om te beginnen zijn er niet zoveel buurten waar sprake is van een substantile instroom van herhuisvestingsurgenten. Urgenten verspreiden zich over een behoorlijk aantal verschillende buurten. Uiteraard zijn er in elke stad wel wat buurten die te maken hebben met een relatief grote instroom van urgenten. De ontwikkeling die bewoners van deze buurten ervaren, is echter niet systematisch negatiever dan de ontwikkelingen die bewoners in soortgelijke buurten ervaren waar weinig instroom is geweest. Alleen in Rotterdam is dit wel het geval. De negatieve ervaringen van bewoners van ontvangstbuurten in Rotterdam blijken echter maar zeer ten dele toe te schrijven aan de invloed van de instroom van herhuisvestingsurgenten. Het is meer het gevoel dat de bevolkingssamenstelling verslechtert dat ten grondslag ligt aan de negatieve buurtontwikkelingen die zij ervaren. De ervaring dat herhuisvestingsurgenten in de buurt komen wonen, is slechts een van de vele ontwikkelingen die hieraan ten grondslag ligt.

    Ons onderzoek suggereert dat het nuttiger is om beleid te ontwikkelen dat conflicten tussen allerlei groepen nieuwkomers en zittende bewoners voorkomt, dan de nadruk te leggen op de instroom van herhuisvestingsurgenten. Hierbij kunnen woonconsulenten een belangrijke rol spelen. Door bijvoorbeeld woningzoekenden goed te informeren over het type buurten waar zij naar toe kunnen verhuizen,

    kunnen buurtkeuzes die later tot conflicten leiden in zekere mate worden voorkomen. Omdat herhuisvestingsurgenten vaak al contact hebben met een woonconsulent, is het relatief eenvoudig om deze informatie aan hen over te brengen. Een andere manier waarop woonconsulenten conflicten tussen zittende bewoners en herhuis-vestingsurgenten kunnen aanpakken, is door ook na hun verhuizing contact met herhuisvestingsurgenten te onderhouden. Omdat het begeleidingsproces nu stopt bij de verhuizing, worden conflicten die na de verhuizing ontstaan vaak pas ontdekt als zij escaleren. Door nazorg te bieden kunnen dergelijke conflicten in de kiem worden gesmoord.

    Literatuur Bergeijk, E. van, Kokx, A., Bolt, G., Kempen, R. van (2008) Helpt herstructurering?

    Effecten van stedelijke herstructurering op wijken en bewoners. Delft: Eburon. Leidelmeijer, K., Schulenberg, R. & Bogaerts, A. (2009) Waterbedeffecten van het wij-

    kenbeleid. Amsterdam: RIGO. Ouwehand, A., Kramer, R., Kwekkeboom, W. & Leferink, R. (1999) De vernieuwing hal-

    verwege. Evaluatie vernieuwing Bijlmermeer 1992 1999. Amsterdam: Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer.

    Posthumus, H., R. Kleinhans en G. Bolt (2012), Bijwerkingen van herstructureringsope-raties Verhuizingen, waterbedeffecten en veranderingen in de woningvoorraad. Delft: Eburon.

    Slob, A., Bolt, G. & Van Kempen, R. (2008) Na de sloop. Waterbedeffecten van gebieds-gericht stedelijk beleid. Den Haag: NICIS Institute.

    Door nazorg te bieden kunnen conflicten in de kiem worden gesmoord

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 20

    Brede herhuisvesting de extra aandacht voor sociale problematiek bovenop begeleiding bij het woonkeuzeproces is onder meer gentroduceerd om negatieve verplaatsings-effecten van herstructurering te voorkomen. Dat doel wordt niet bereikt. Wel is het een probaat middel om verborgen problematiek onder bewoners op te sporen, zoals vereen-zaming en vervuiling. Bewoners waarderen de extra aandacht en maken geen probleem van de schending van hun privacy door frontlijnmedewerkers.

    Een wijkagent in gesprek met een huurder die weigert zijn huis op te ruimen

    (Foto Martijn Beekman / Hollandse Hoogte)

    Brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen

    Wenda Doff (OTB, TU Delft)

    Sinds enkele jaren zijn woningcorporaties in toenemende mate betrokken bij of zelfs initiatiefnemer van zogenoemde achter-de-voordeurprojecten. Hierbij wordt een huis-bezoek gebruikt om in kaart te brengen welke problemen binnen een huishouden leven om daar vervolgens oplossingen voor te vinden (Cornelissen & Brandsen, 2007). Binnen de stedelijke vernieuwing zien we dat terug bij de herhuisvesting. Het huisbezoek dat in het kader van de aanstaande herstruc-turering plaatsvindt, wordt gebruikt om naast woonwensen allerlei andere zaken aan het licht te brengen waarmee het huishouden worstelt en daar passende begeleiding bij te geven of te zoeken. Woningcorporaties zoeken daarbij samenwerking met lokale sociale partners die een eventuele hulpvraag verder oppakken. Dit fenomeen wordt brede her-huisvesting genoemd. Sinds de discussie over

    waterbedeffecten wordt brede herhuisves-ting ook als middel gezien om negatieve verplaatsingseffecten als gevolg van her-structurering te voorkomen of te verminderen. Met de notie dat voorkomen beter is dan genezen worden vooraf aan de verhuizing middels een huisbezoek problemen van huishoudens opgespoord om daar vervolgens oplossingen voor te vinden, opdat problemen niet meeverhuizen.

    In drie wijken hebben wij onderzocht in hoe-verre brede herhuisvesting kan bijdragen aan de preventie van waterbedeffecten (zie ook de bijdrage van Posthumus, Bolt, Kleinhans). Het onderzoek is een deelonderzoek van het project Waterbedeffecten van stedelijke herstructurering: over verhuizers, ontvangst-wijken en het aanbod sociale huurwoningen. Het gaat om de herhuisvesting van (een deel van) de bewoners van de Rotterdamse wijken Pendrecht en Nieuw Crooswijk en de Bredase

    wijk Driesprong. In Pendrecht is een convenant opgesteld met de twee grootste welzijns-organisaties. Zij zijn echter niet direct betrokken bij het proces, dat in feite wordt uitgevoerd door n persoon: de woon-consulent. In Nieuw Crooswijk maken de welzijnsorganisaties samen met de woning-corporatie deel uit van een team het sociaal team dat periodiek overlegt over de voort-gang van de aanpak en begeleiding van huishoudens. In Driesprong is de begeleiding door de woningcorporatie en de gemeente uitbesteed aan een derde partij. Het gaat om het traject Zorg Op Maat (ZOM), uitgevoerd door Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO). Aan de hand van interviews met betrokken professionals (10) en bewoners (8) is nagegaan wat de meerwaarde is van begeleidingstrajecten voor de individuele herhuisvestingskandidaten en hun omgeving.

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 21

    minder grootschalig In bijna alle te herstructureren wijken woont een aantal zware probleemhuishou-dens. De angst is dat deze bij de gedwongen verhuizing hun problemen meenemen; dat is het zogenoemde waterbedeffect. In Pendrecht, Nieuw Crooswijk en Driesprong was de beeldvorming over de problematiek in die buurten een directe aanleiding om brede herhuisvesting in te voeren. De daadwerkelijk sociale problematiek bleek echter minder grootschalig dan de beeldvorming vooraf deed vermoeden. Ook het beeld dat veel bewoners met problemen niet bekend zouden zijn bij instanties, moest worden bijgesteld. Al met al is er weinig sprake van situaties waarin de corporatie via de huisbezoeken de eerste probleemvinder is, terwijl dit in de landelijke discussie wel is aangeduid als belangrijke meerwaarde van de achter-de-voordeur-benadering (zie bijvoorbeeld Cornelissen & Brandsen, 2007; Kleinhans & Slob, 2008).

    De woonconsulent in Pendrecht zegt hierover:Uit de gesprekken bleek dat iedereen eigen-lijk al ergens bekend was of actief was. Dat was gewoon verbazend Dat wil niet zeggen dat er niks aan de hand was. Maar als er iets niet goed gaat met de kinderen, maar ze lopen wel bij het schoolmaatschappelijk werk en de moeder heeft goed contact met de school, dan moet je dat zo laten. Dat is een traject wat loopt, daar blijf je van af.

    Net als in Pendrecht is ook in Nieuw Crooswijk de ervaring dat de meeste huishoudens met een of ander probleem reeds bekend zijn bij de instanties. De woonconsulent merkt hierover op:Mensen met een huurachterstand, die ken je. Dat zijn de mensen waar je heel vaak afspraken mee hebt om in de schuldsanering te komen of wat dan ook. Die zijn al bekend. Of kinderen die problemen hebben. Die komen we dan weer via de GGD tegen. Gezinnen waar de thuissituatie verstoord is, door huise-lijk geweld of drugs- of drankproblemen. Die gezinnen zijn negen van de tien keer wel bekend.

    Ook in Breda komt het beeld van de profes-sionals over probleemhuishoudens in Driesprong redelijk overeen met datgene wat daadwerkelijk is geconstateerd. Vooraf had de corporatie een inschatting gemaakt dat ongeveer de helft van de uit te plaatsen huis-houdens behoefte zou hebben aan Zorg Op Maat. Uit de inventarisatie bleek dat er van de 143 huishoudens 58 waren die problemen kenden (41%). Bij 29 huishoudens was al een vorm van hulp of begeleiding aanwezig, bij de andere helft van de gendiceerde huis-houdens dus niet.

    Professionals zijn zich bewust van het beperkte effect van de extra begeleiding bij het oplossen van overlast. Zo stelt de woon-consulent van Nieuw Crooswijk:Eigenlijk is het zo dat een gezin dat hier overlast veroorzaakt, ook voor overlast zorgt in een andere wijk. Dat los je niet op door verhuizen. Ik denk wel dat het zin heeft om voor mensen die bijvoorbeeld financile of psychische problemen hebben, een instantie in te schakelen. Dat soort dingen heeft wel effect, denk ik. Maar gezinnen die overlast veroorzaken, nee. Uiteindelijk ben ik bang dat die groep overlast blijft geven.

    Of de locatiemanager van SMO: Hopelijk is het zo dat we voldoende grip krijgen op dat proces om te zorgen dat die persoon daar niet meer overlast geeft, maar ik ben ervan overtuigd dat dat niet in n keer lukt. Het zit toch wel in bepaalde mate () in de mens zelf, in de structuur, hoe hij leeft, zijn omstandigheden. Het is een illusie dat hij het in een andere wijk opeens niet meer doet.

    stille muizen Volgens de professionals is de duidelijk aanwijsbare problematiek dus meestal allang bekend bij instanties, maar dat geldt niet voor de meer subtiele, verborgen proble-men die mensen voor de buitenwereld goed kunnen verbergen, zoals vereenzaming en vervuiling. Het betreffen de zogenoemde stille muizen. De volgende anekdote van de woonconsulent in Nieuw Crooswijk verwoordt dat treffend:

    Natuurlijk ken je de mensen die het grootste amok maken of de probleemgezinnen, die ken je wel. Maar soms kom je ineens bij iemand binnen, dat je denkt: H, iets klopt er hier niet. Vaak is dat niet aan de buiten-kant te zien, want die mensen gaan gewoon hun boodschapje doen (). Als die mensen geen lekkage hebben of ze veroorzaken verder geen overlast, dan zijn dat de stille muizen, zeg maar. Maar die kom je nu wel tegen, want je moet daar op huisbezoek. Dan kom je toch rare situaties tegen.

    Ik heb vorig jaar een man gehad, een keurige man, verdiende een goed salaris. Als je de fotos van zijn woning van binnen ziet, ga je over je nek. En die wilde mij dus niet thuis hebben. Maar uiteindelijk heb ik hem wel zover gekregen dat nu de GGD bij hem over de vloer is en dat daarmee afspraken zijn gemaakt. Hij is naar Kralingen verhuisd en vanuit Kralingen komt het zorgnetwerk met een constante begeleiding (...). Door deze actie ontmoet je ze dus wel en kan hun leven uiteindelijk wel wat beter worden. Want vaak zijn ze zelf niet gelukkig in hun situatie. Ik denk dat het dan wel fijn is voor jezelf als je daar vanaf geholpen wordt.

    De professional springt op zulke situaties in door afspraken en begeleiding af te dwingen bij de bewoners.

    Ook de manager van SMO in Breda stelt: Kijk, de ernstige overlastgevers en problemen zullen al bekend zijn bij andere organisaties, denk ik. () Het is net die groep daaronder,

    Professionals zijn zich bewust van het beperkte effect van de extra begeleiding bij het oplossen van overlast

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 22

    denk ik, die je heel goed met ZOM bereikt. Eigenlijk een soort verborgen ellende of verborgen armoede, dat soort dingen. ZOM is op de eerste plaats een uitstekend middel om bij mensen te komen die we anders nooit zouden bereiken.

    meerwaarde volgens bewoners De genterviewde bewoners stellen het huisbezoek meestal zeer op prijs. Zij zijn vooral te spreken over de betrokkenheid van de woonconsulent en over de aandacht die er is voor meer zaken dan alleen huisvesting. Bewoners die via Zorg Op Maat begeleiding krijgen, waarderen de ondersteuning bij zaken die niet direct voortvloeien uit de ver-huizing. Een keer in de week komt de woon-begeleider langs die met de bewoner de post doorneemt en eens per maand alle papieren invult. Bewoners leren door de begeleiding hun zaken op orde te brengen, zo laat het volgende citaat zien:Respondent: Die mensen die vullen de papie-ren in, ze kijken je post na, ze doen alles en eh, ze zeggen gewoon: Dat kan weg, dat kan weg en dat moeten we regelen en ja, die mensen die weten het gewoon allemaal. () Mij interesseert het niks. Als ik rekeningen binnen krijg dan pak ik ze op en denk: Oh, bekijk het. () En zij zeggen dan, dat moet betaald worden, dat moet betaald worden, en dat ook. Want dat zijn ze je nou al gewoon aan het leren.

    Voor veel bewoners is het de eerste keer dat zij zaken als Bijzondere Bijstand aanvragen en belastingaangifte doen. Zo krijgen zij vaak

    voor het eerst te horen dat zij recht hebben op bepaalde voorzieningen of toeslagen en dat zij bepaalde kosten als aftrekpost kunnen opvoeren. Op de vraag of dit hun financile situatie heeft verbeterd, antwoorden de meesten echter ontkennend, aangezien zij vaak een hogere huur hebben na de verhuizing.

    Voor problemen op het gebied van zorg is het waarschijnlijk zo dat de hulpvraag ook wel was opgepakt zonder inmenging van de woningcorporatie. Het volgende verhaal maakt dat duidelijk. Een respondent in Breda vertelt dat hij voor de verhuizing hulp van een thuiszorgorganisatie had en dat hij dat nu krijgt via ZOM. Wat dat betreft is er voor hem niet veel veranderd: Respondent: Ja, dat heb ik gewoon nodig, want anders wordt het een puinhoop hier zo.

    Interviewer: Maar hoe had u dat daarvoor dan opgelost? Zonder Zorg op Maat?Respondent: Dat had ik toen ook al, die zes uur. () Thuiszorg van Markenlanden.

    Nog minder valt te verwachten als het gaat om sociale stijging of het oplossen van struc-turele problemen binnen het huishouden. Een voorbeeld is een gezin (alleenstaande moeder) dat al bekend was bij SoZaWe (res-pondent heeft een uitkering) en reclassering. De respondent herinnert zich dat zij met de woonconsulent heeft gepraat over de proble-men van haar zoon, maar helaas heeft dat niet kunnen voorkomen dat hij nu in de gevangenis zit. Zijzelf is wel begonnen met werken, zo staat ook in het overzicht van de woonconsulent vermeld. Dat heeft echter niets met het huisbezoek en geboden bege-leiding te maken, zo stelt zij: Nee, nee, nee, dat heeft niks daarmee te maken. Ik wou gewoon gaan werken want, ja, je kleine is groot geworden en ik wou niet niksen.

    conclusie Sinds de discussie over waterbedeffecten wordt brede herhuisvesting ook als middel gezien om negatieve verplaatsingseffecten als gevolg van herstructurering te voorkomen

    of te verminderen. Dat lijkt te hoog gegrepen. Huishoudens die met grote problemen kampen, zijn bijna altijd al bekend bij de sociale partners en bovendien is de breed gedragen opvatting dat echte problemen (zware overlast, schulden, psychische proble-men) niet zomaar zullen verdwijnen.

    Dat wil echter niet zeggen dat brede herhuis-vesting geen toegevoegde waarde heeft. De professionals denken vooral de zogenoemde stille muizen te bereiken, bewoners van wie je normaal nooit iets hoort, maar die wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Vooral als hun leven op de kop gezet wordt door een verplichte verhuizing.

    Het huisbezoek wordt door alle genterviewde respondenten zeer gewaardeerd. Dit onder-schrijft de opvatting van de SEV (Cornelissen & Brandsen, 2010), die stelt dat bewoners (en professionals) verheugd zijn over de terugkeer naar de menselijke maat. Zelfs bij gedwongen herhuisvesting, waar bij een huisbezoek minder sprake is van vrijwilligheid, geven bewoners aan dat zij de persoonlijke aandacht waarderen.

    Literatuur Cornelissen, E. & Brandsen, T. (2007), Handreiking

    Achter de Voordeur. Een verkennend onderzoek naar zeven grootstedelijke Achter de Voordeur-projecten. Rotterdam: Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV).

    Brandsen, T. & Collignon, L. (2010), Achter de voordeur. Methodiek. Rotterdam: Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV).

    Doff, W. & Kleinhans, R.J. (2012), Voorkomen is beter dan genezen. De betekenis van brede herhuisvesting bij de preventie van waterbedeffecten. Delft: Onderzoeksinstituut OTB.

    Kleinhans, R. & Slob, A. (2008), Herhuisvesting en het waterbed: probleem opgelost of verplaatst? In: Ouwehand, A., Van Kempen, R., Kleinhans, R. & H. Visscher (Eds.), Van wijken weten. Beleid en praktijk in de stedelijke vernieuwing, pp. 116-127. Amsterdam: IOS Press.

    Posthumus, H., Kleinhans, R.J. & Bolt, G. (2012), Bijwerkingen van herstructureringsoperaties. Verhuizingen, waterbedeffecten en veranderingen in de woningvoorraad. Delft: Eburon.

    Bewoners leren door de begeleiding hun zaken op orde te brengen

    Y

  • Kirsten Visser, Gideon Bolt en Ronald van Kempen (Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen)

    Veel Nederlandse steden hebben te maken met leefbaarheidsproble-men in buurten. Als remedie hiertegen zetten beleidsmakers vaak in op stedelijke herstructurering. Hoewel stedelijke herstructurering verschillende vormen kent zoals het renoveren van woningen en het opknappen van de openbare ruimte kijken we in dit artikel naar

    de meest ingrijpende vorm, namelijk sloop. De veronderstelling achter deze aanpak is dat door middel van sloop van sociale huurwoningen en de nieuwbouw van duurdere alternatieven een betere sociale mix wordt gecreerd. Wittebrood & Permentier (2011) hebben laten zien dat herstructureringsbuurten er gemiddeld genomen inderdaad op vooruit gaan wat betreft de leefbaarheid. Voor een complete evaluatie van het herstructureringsbeleid is het niet alleen nodig om te kijken naar de ontwikkeling van de herstructureringsbuurten zelf, maar

    Gedwongen verhuizing vanwege sloop is een ingrijpende gebeurtenis. Er is echter weinig bekend over hoe jongeren dit ervaren. Voor hen betekent een gedwongen verhuizing een kans op een betere woning, maar ook veel onzekerheid vanwege het moeten achterlaten van vrienden. Om herstructurering zo soepel mogelijk te laten verlopen moeten we jongeren betrekken bij het proces.

    Betrek jongeren bij gedwongen verhuizing

    Jongeren blijken flexibel en zijn in staat nieuwe vrienden te maken en nieuwe activitei-ten op te pakken (Foto Martijn Beekman / Hollandse Hoogte)

    Y

    NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 23

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 24

    ook naar de gevolgen voor huishoudens die gedwongen zijn om te verhuizen. Zo zou gedwongen verhuizen leiden tot een verbetering in de woonsituatie, maar ook tot een ontwrichting van sociale netwerken (Kleinhans, 2003; Posthumus e.a., 2012).

    In bestaand onderzoek is echter alleen maar gekeken naar volwassen, we weten weinig over de effecten van gedwongen verhuizingen op jongeren. Dit is een grote tekortkoming aangezien het juist jongeren zijn die het meest te maken krijgen met de effecten van de herstruc-turering. Zij maken immers veelvuldig gebruik van de buurt en zij zijn wellicht meer dan wie dan ook aangewezen op de buurt voor hun sociale netwerk. Daarom richten we ons in dit onderzoek op de effecten van stedelijke herstructurering op jongeren. We kijken specifiek naar de vier stijgingsroutes (onderwijs, arbeidsmarkt, woningmarkt en vrije tijd/sociale contacten) die de VROM-raad (2006) in het rapport Stad en Stijging heeft onderscheiden. Biedt gedwongen verhuizing mogelijkheden voor stijging op deze vier gebieden of heeft het juist een negatief effect?

    bestaande kennis In de bestaande literatuur naar de effecten van een (gedwongen) verhuizing op de onderwijs-, arbeids-, woon-, en vrijetijdscarrire en sociale contacten van jongeren kunnen we twee belangrijke tendensen ontdekken.

    Enerzijds wijzen auteurs op de negatieve gevolgen van een al dan niet gedwongen verhuizing op verschillende aspecten van het leven van jongeren. Zo toont Susan Clampet-Lundquist (2007) aan dat een gedwongen verhuizing een negatief effect heeft op de vrijetijdscarrire en sociale contacten van jongeren: de jongeren verloren vriendschap-pen in de oude buurt, er werden minder activiteiten georganiseerd in de nieuwe buurt en het was lastig nieuwe mensen te leren kennen. In de Nederlandse context tonen Vermeij en Dronkers (2001) aan dat vrijwillig verhuizen een negatief effect kan hebben op de school-carrires van jongeren. Mavo-scholieren die verhuisden en van school wisselden, hadden een grotere kans om af te stromen naar een lager onderwijsniveau.

    Biedt gedwongen verhuizing mogelijkheden voor stijging of heeft het juist een negatief effect?

    En op de vier verhuisden gaf aan door de verhuizing vrienden te zijn kwijtgeraakt, n op de drie sportenden is daarmee na de verhuizing opgehouden en bijna de helft is met andere vrijetijdsactiviteiten gestopt (Foto Olivier Middendorp / Hollandse Hoogte)

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 25

    In ander onderzoek wordt echter verondersteld dat een gedwongen verhuizing ook een positief effect kan hebben op de stijgingsroutes van jongeren. Ten eerste kan het de mogelijkheid bieden naar een betere woning en buurt te verhuizen (Kleinhans, 2003). Ten tweede wordt in veel Amerikaans onderzoek ervan uitgegaan dat het verhuizen naar een betere buurt ook betekent dat jongeren in contact komen met betere rolmodellen die een positief effect kunnen hebben op onderwijs- en arbeidscarrires (Popkin e.a., 2004). Of dit ook het geval is in de Nederlandse context is echter de vraag. Hier hebben we te maken met veel lagere concentraties van armoede, is er minder sprake van sociale isolatie van kansarmen en is de afstand tot midden-klassebuurten kleiner.

    onderzoeksaanpak In ons onderzoek richtten we ons op de vraag hoe een gedwongen verhuizing van invloed is op jongeren tussen de 12 en 21 jaar (Bolt e.a. 2011). Hiervoor hebben we onderzoek gedaan onder jongeren in een aantal Utrechtse herstructureringsbuurten. De onderzoeksgroep bestaat uit een groep jongeren die tussen 1998 en 2009 gedwongen zijn verhuisd en een controlegroep bestaande uit jongeren uit dezelfde buurten maar die niet gedwongen waren te verhuizen. Ten tijde van de verhuizing woonde 85 procent van de jongeren bij de ouders. Tussen juni en december 2009 hebben we 336 enqutes en 29 diepte-interviews afgenomen onder de jongeren.

    woning en buurt Betekent een gedwongen verhuizing een stap omhoog op de woningladder? En hoe ervaren jongeren dit? Een grote meerderheid van de gedwongen verhuisden vindt dat zij er qua woning op vooruit is gegaan. Op zich is dit begrijpelijk, zij verhuisden namelijk uit de slechtste woningen die als eerste op de nominatie stonden om te worden gesloopt. Als belangrijkste verschillen met de sloopwoning noemen jongeren de grootte van de woning (eigen kamer) en de

    betere kwaliteit. Slechts weinig gedwongen verhuisden hebben de stap gemaakt naar een koopwoning. Wel zijn er veel verhuizingen van flats naar eengezinshuizen. Ondanks allerlei regels die ertoe zouden moeten leiden dat men in min of meer gelijkwaardige woningen terecht komt, zijn veel gezinnen dus in staat geweest om een derge-lijke verhuisbeweging te maken. Uit de interviews met de jongeren bleek ook dat zon verhuizing als een duidelijke vooruitgang wordt gezien.

    Ook ten aanzien van de buurt leek er op voorhand veel ruimte voor vooruitgang, aangezien vrijwel alle sloopwoningen zich in n van de 15 achterstandsbuurten van Utrecht 1 bevonden. Toch blijkt 60 procent van de gedwongen verhuisden naar dezelfde of een andere achter-standsbuurt te zijn verhuisd (tegenover 40 procent van de overige verhuisde jongeren). Wanneer we kijken naar de tevredenheid met de nieuwe buurt blijkt dat iets minder dan de helft van de gedwongen verhuisden de buurt na hun verhuizing beter vindt. Daarentegen vindt ruim een kwart de buurt (veel) slechter. Bij de gedwongen verhuisde jongeren die naar een achterstandsbuurt zijn verhuisd, ligt dat aandeel overigens hoger 2. Het lijkt er dus op dat de jongeren er ten aanzien van de buurt er gemiddeld gesproken minder op vooruit zijn gegaan dan ten aanzien van hun woning.

    Hoewel er ten aanzien van de buurt en vooral de woning gemiddeld vooruitgang is geboekt, is het beeld niet alleen positief. Voor veel van de jongeren kwam de sloopbeslissing vaak als een verrassing. Onduidelijkheid vanuit de woningcorporatie (Wordt er gesloopt? Wanneer wordt er dan gesloopt?) en het geruchtencircuit bij bewoners rond de sloop hebben vaak geleid tot veel onzekerheid en stress. De onzekerheid leidt ook tot dilemmas bij bijvoorbeeld de schoolkeuze. Gedwongen verhuisde jongeren zijn dan ook veel minder vaak positief over de verhuizing dan de overige verhuisden. Jongeren die veel vrienden hadden in de buurt waren vaak negatief over de verhuizing. Dit waren vooral jongeren die nog bij de ouders woonden, met een laag opleidingsniveau en van niet-westerse afkomst.

    sociale contacten en vrije tijd Wanneer we kijken daar de tweede stijgingsroute, vrije tijd en sociale contacten, zien we dat het effect van een gedwongen verhui-zing hierop overwegend negatief is. Althans op korte termijn. En op de vier verhuisden gaf aan door de verhuizing vrienden te zijn kwijt-geraakt, n op de drie sportenden is daarmee na de verhuizing opge-houden en bijna de helft is met andere vrijetijdsactiviteiten gestopt. Vooral jongeren die meer dan de helft van de vrienden in de buurt hadden, gaven aan dat ze vrienden waren kwijtgeraakt. Er zijn echter nauwelijks verschillen tussen de gedwongen en de overige verhuisden. Dat veel jongeren vrienden zijn kwijtgeraakt en zijn gestopt met activiteiten is opmerkelijk, omdat de meeste jongeren maar over een korte afstand zijn verhuisd (gemiddeld 2,3 km) 3. Zelfs een verhuizing naar een woning een paar straten verderop wordt door veel jongeren als ingrijpend ervaren. Ze komen hun vrienden niet meer spontaan tegen op straat, maar moeten nu afspraken maken om elkaar te zien.

    Toch moet het effect van de verhuizing niet worden overdreven. Nogal wat jongeren blijken gestopt met vrijetijdsactiviteiten om redenen die los staan van de verhuizing en hoewel er op korte termijn sprake is van verstoring van het sociale netwerk, lijkt dat op langere termijn vaak mee te vallen. De meeste jongeren zijn goed in staat nieuwe activiteiten op te pakken en vrienden te maken in de nieuwe buurt. Dit beeld wordt ook bevestigd door het feit dat een (gedwongen)

    Slechts weinig gedwon-gen verhuisden hebben de stap gemaakt naar een koopwoning

    Y

  • NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 26

    verhuizing geen invloed blijkt te hebben op de mate waarin de jonge-ren hun vrienden ontmoeten op straat in de huidige situatie.

    school en arbeidscarrire In tegenstelling tot wat is aangetoond door Vermeij en Dronkers (2001), komen uit onze gegevens geen aanwijzingen naar voren dat er een negatief effect is van verhuismobiliteit op de school- en arbeidscarrire van jongeren. Wanneer we met jongeren terugkijken op hun schoolcarrire tot nu toe blijkt dat de jongeren die tussen hun 12e en 17e verhuisd zijn, geen lagere kans hebben een startkwalificatie

    te halen of op het hbo of een universiteit terecht te komen dan jonge-ren die niet zijn verhuisd. Ook op het gebied van de arbeidscarrire is er geen effect: er is geen verschil in inactiviteit op de arbeidsmarkt tussen de verhuisden en niet-verhuisden. De gekozen onderzoeks-aanpak in deze studie kent echter twee belangrijke beperkingen, die de afwezigheid van een effect deels kunnen