Nova Terra - juni 2013

68
nova terra / speciale editie / kennis voor krachtige buurten / juni 2013 1 voorwoord 2 kennis voor krachtige buurten 4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu 9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrificationwijken – maar voor hoe lang nog? 14 waterbedeffecten moet je niet overschatten 20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen 23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing 27 hoe plan je de geleefde stad? 32 woon je fijner tussen gelijkgestemden? 38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken 43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij buurtinterventies 50 best persons: professionals die het verschil maken 55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie 59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse regentessekwartier Nova Terra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013

description

Kennis voor Krachtige Buurten

Transcript of Nova Terra - juni 2013

Page 1: Nova Terra - juni 2013

nova terra / speciale editie / kennis voor krachtige buurten / juni 2013

1 voorwoord

2 kennis voor krachtige buurten4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrificationwijken –

maar voor hoe lang nog?14 waterbedeffecten moet je niet overschatten20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing27 hoe plan je de geleefde stad?32 woon je fijner tussen gelijkgestemden?38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij

buurtinterventies50 best persons: professionals die het verschil maken55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse

regentessekwartier

Nova Terra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013

Page 2: Nova Terra - juni 2013

Nova Terra, speciale editie,

juni 2013Onafhankelijk tijdschrift over vernieuwend ruimtegebruik en aanverwante zaken. Losse nummers: € 21,50. Redactieadres Platform31

Eduard Herkes

Postbus 30833

2500 GV Den Haag

Telefoon 070 302 84 84

Fax 070 361 74 22

E-mail: [email protected]

Bezoekadres:

Koningin Julianaplein 10

(7e verdieping, ingang hal Centraal Station Den Haag)

2595 AA Den Haag

Website: www.platform31.nl

Secretariaat: Helen van Kan Redactie speciale editie Kennis voor Krachtige BuurtenMies van Niekerk, Frank Wassenberg en Ronald van Kempen

Eduard Herkes (eindredacteur)

UitgeverPlatform31 Vormgeving en opmaak Katja Hilberg Ontwerpers ISSN-nummer: 1570-0402

Inhoud 4 23 38

5043 55

1 voorwoord Adriaan Visser

2 kennis voor krachtige buurten Mies van Niekerk, Frank Wassenberg en Ronald van Kempen

4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu Wouter van Gent en Sako Musterd

9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrification-wijken – maar voor hoe lang nog? Lex Veldboer en Reinout Kleinhans

14 waterbedeffecten moet je niet overschatten Hanneke Posthumus, Gideon Bolt en Reinout Kleinhans

20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen Wenda Doff

23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing Kirsten Visser, Gideon Bolt en Ronald van Kempen

27 hoe plan je de geleefde stad? Thea Dukes

32 woon je fijner tussen gelijkgestemden? Wenda Doff en André Ouwehand

38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken Eva Bosch, Bart Sleutjes en André Ouwehand

43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij buurtinterventies Annalies Teernstra

50 best persons: professionals die het verschil maken Ton van der Pennen

55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie Reinout Kleinhans en Gideon Bolt

59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse regentessekwartier Miriam van de Kamp

(Foto omslag David Rozing / Hollandse Hoogte)

59

Page 3: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 1

Adriaan Visser (algemeen directeur Platform31)

Kennis voor Krachtige Buurten is een mooi initiatief om kennis te gebruiken om hiermee buurten en wijken beter, mooier, vitaler en aantrekkelijker, kortom krachtiger te maken. Het sluit aan bij de strategische vraagstukken en uitdagingen binnen de stedelijke praktijk.

Centraal in deze speciale uitgave van het tijdschrift Nova Terra staan enkele van de resultaten van een onderzoeksprogramma dat het NICIS Institute – inmiddels Platform31 – heeft opgezet en in samenwerking met een groot aantal stedelijke partijen en universiteiten uitvoert. Het programma koppelt stedelijke problematiek en academische kennis over die problemen en draagt zo bij aan oplossingen die werken.

Leefbaarheid, veiligheid, vertrouwen en sociale cohesie in buurt en wijk zijn essentieel voor het functioneren van de stad. Waar het goed wonen, goed werken en goed leven is; de drie thema’s van Platform31. Twaalf artikelen handelen over uiteenlopende onderwerpen, zoals effecten van herstructurering, het voorkomen van verplaatsing van problemen, veranderingen van huishoudens en woonwensen, functies van woonmilieus, ‘branding’ en leefstijlen in de wijk, kwaliteit en onderhoud van goedkope koopwoningen, de effecten van wijkaanpak op langere termijn en over de vraag wat mensen zelf bijdragen aan sociale stijging en wijkverbetering. Dit kunnen we met recht Kennis voor Krachtige Buurten noemen!

Ik hoop dat deze publicatie u inspireert en nieuwe inzichten biedt voor uw eigen stedelijke opgaven.

Voorwoord

Page 4: Nova Terra - juni 2013

Mies van Niekerk (Platform31), Frank Wassenberg (Platform31) en Ronald van Kempen (Universiteit Utrecht)

Het onderzoeksprogramma Kennis voor Krachtige Steden is groot en uniek. Nooit eer-der werkten academici en stedelijke beleids-makers zo nadrukkelijk samen. En nooit eerder gebeurde die samenwerking op zo’n grote schaal. Vijftig projecten werden en worden uitgevoerd die beogen steden sterker te maken – projecten die zowel wetenschap-pelijk als beleidsmatig relevant zijn. Dat was de ambitie vooraf, en dat hebben de meeste projecten ook waargemaakt. In deze Nova Terra presenteren we de resulta-ten van dit onderzoeksprogramma dat het NICIS Institute (nu Platform31) destijds heeft opgezet en samen met een groot aantal stedelijke partijen en onderzoeksinstellingen heeft uitgevoerd, en nog uitvoert. Doel was om stedelijke problemen en academische kennis over die problemen te koppelen en zo bij te dragen aan oplossingen die werken. Het programma loopt van 2007 tot en met 2014; een deel van de projecten is inmiddels voltooid en veel resultaten zijn al bekend.

De vijftig projecten beslaan een breed scala aan maatschappelijke vraagstukken op de terreinen van economie, arbeidsmarkt,

onderwijs, zorg, welzijn, integratie, woning-markt, wijken, veiligheid en bestuur. Deze vijftig projecten winnen aan kracht als ze onderling verbonden worden. Dat kan op thema. Iets dergelijks gebeurt voor de econo-misch georiënteerde onderzoeksprojecten en de projecten gericht op bestuurlijke samen-werking. Deze Nova Terra is geheel gericht op buurten en wijken als bindend element, onder de noemer ‘Kennis voor Krachtige Buurten’.

Kennis voor Krachtige Buurten is een mooi streven om kennis te gebruiken om buurten en wijken beter, mooier, vitaler en aantrekke-lijker, kortom krachtiger te maken. Dat streven hebben wij, en daarom brengen we deze bundel uit. Binnen het onderzoeksprogramma ontwikkelt een flink aantal onderzoekers brede kennis over buurten. We hebben hen gevraagd om deze kennis compact en toe-gankelijk op te schrijven. Alle artikelen in deze bundel zijn gebaseerd op groter onder-zoek, waarvan de resultaten zijn (of worden) neergelegd in uitgebreide rapporten, Nederlandse en Engelstalige tijdschriften en proefschriften. Voor alle toelichting verwijzen we naar dat achtergrondmateriaal. Resultaten zijn per project terug te vinden op de site van Platform31.

netelige kwesties Onderzoekers stellen vragen en beleids-makers willen antwoorden en liefst snel. Doorgaans zijn de vragen van professionals praktisch van aard: ‘Wat moet ik doen?’, of: ‘Hoe doe ik dat?’. Wetenschappers zijn meer gericht op de vraag: ‘Waarom gebeurt er iets?’ Soms zijn vragen ingewikkeld en ant-woorden moeilijk te geven. In Kennis voor Krachtige Steden is getracht om onderzoek, beleid en praktijk bij elkaar te brengen en ervoor te zorgen dat er bruikbare antwoorden komen. Dat laat onverlet dat de wetenschap-pers soms hun eigen gang gaan. Dat leidt ertoe dat het onderzoek ook beschouwingen kan opleveren, waarmee de praktijk op dit moment misschien niet zoveel kan. Maar mogelijk is die kennis toch van belang: vergelijk de reacties op Isaac Newtons appel die van de boom viel. Pas jaren later zou het belang van de zwaartekracht onderkend worden.

Onderzoekers zijn echter wel degelijk in staat om oplossingen aan te dragen voor netelige kwesties die in de praktijk spelen. Maar die wetenschappers doen dat lang niet altijd uit zichzelf. Juist de interactie met de stedelijke professionals in het programma Kennis voor Krachtige Steden heeft de onder-zoekers geholpen om hun blik meer oplos-

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 2

Kennis voor Krachtige Buurten

Het onderzoeksprogramma heet

Kennis voor Krachtige Steden, de

focus in deze Nova Terra is echter

geheel gericht op buurten en wijken

als bindend element. Met als opzet

om kennis te gebruiken om buurten

en wijken beter, mooier, vitaler en

aantrekkelijker, kortom krachtiger

te maken.

Page 5: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 3

singsgericht te maken. De artikelen in deze bundel getuigen daarvan.

In deze Nova Terra zijn twaalf artikelen opge-nomen, gebundeld in drie thema’s:– Wijkdynamiek: veranderende buurten

en wijken– Bevolkingsdynamiek en sociale mobiliteit:

veranderende bewoners– Actoren en processen: veranderende

werkwijzen in de wijk

wijken in beweging De artikelen over wijkdynamiek gaan over veranderende buurten en wijken. Veranderingen vinden deels autonoom plaats, door geboortes of door veroudering van de zittende bevolking of de bebouwing. Invloeden kunnen ook van buiten komen wanneer nieuwe mensen de buurt in trekken. De toenemende populariteit van de stad leidt tot een toename van ‘nieuwe stedelingen’, kansrijk en goed opgeleid, en die wonen graag in bepaalde typen buurten, vaak centraal in de stad. De vraag is of de zittende bewoners dan de dupe worden van deze instroom, bijvoorbeeld omdat sociale contac-ten veranderen, voorzieningen een andere signatuur krijgen of omdat woningen duurder worden. Gentrification (de instroom van beter bemiddelde groepen) kan leiden tot verdringing van oorspronkelijke bewoners, maar kan ook zorgen voor een beter woon-klimaat.Buurten veranderen ook door beleid. Stedelijke herstructurering brengt wijken in beweging. Sloop, nieuwbouw en renovatie verbeteren de wijk in ieder geval fysiek, maar het is nog maar de vraag wie er (kunnen) blijven en wie er de buurt moeten verlaten. Dat laatste hoeft niet altijd erg te zijn: een woning in een andere buurt kan een lang gekoesterde wens zijn, een nieuw leven kan worden opgebouwd. De auteurs van deze artikelen behandelen vragen als: Hoe veranderen wijken als de bevolking verandert? Wonen alleenstaanden liever ergens anders dan gezinnen? Hoe ver-anderen woonwensen als mensen meer geld gaan verdienen? Of juist minder, zoals nu? Wat is het effect van de crisis op woonvoor-keuren, leefgedrag en de openbare ruimte?

Hoe zorg je ervoor dat wijkverbetering bijdraagt aan positieverbetering van de bewoners?

bevolking in beweging De volgende artikelen in deze Nova Terra gaan over bewonersdynamiek. Mensen verhuizen, worden ouder, ontwikkelen zich, krijgen een baan of raken die kwijt, vormen huishoudens of ontbinden die weer, en krijgen kinderen, die op enig moment weer het huis uit gaan. Crisis of niet: het leven gaat door. Herstructurering van wijken beoogt een betere wijk met betere kansen voor de bewo-ners. Worden bewoners er uiteindelijk beter van als hun huis wordt gesloopt? En geldt dit ook voor specifieke groepen, zoals bijvoor-beeld jongeren? Planners plannen de wijk, of ‘herplannen’ deze bij wijkvernieuwing, maar het is maar de vraag hoe bewoners zo’n geplande wijk beleven. Wat zijn verschillen tussen de geplande wijk en de geleefde wijk, en hoe overbrug je verschillen? Is er meer aandacht nodig voor de publieke ruimte – zeker nu momenteel investeringen in vast-goed op een laag pitje staan?De sociale diversiteit in de samenleving neemt toe en de vraag rijst wat voor conse-quenties dat heeft voor woonvoorkeuren. Wonen we graag te midden van ‘ons soort mensen’ of juist niet? Hoe belangrijk zijn gelijke buren? Moeten we wel streven naar sociale menging als mensen liever tussen gelijkgestemden wonen? En als menging gewenst is, op welk schaalniveau dan? Verschillen tussen leefstijlen worden ook gebruikt in de gebiedsontwikkeling. Projectontwikkelaars maken een buurt voor dynamische stedelingen, voor terugtredende senioren, voor milieubewuste landgenoten, voor jonge gezinnen of met een Mediterraan, groen, waterrijk of hoogstedelijk karakter. Verkoopt dit beter, wonen mensen er tevre-dener en leidt dit tot mooiere wijken?

veranderende werkwijzen Naast dynamiek in wijken en in bevolking, verandert ook de wijze waarop actoren in de stedelijke praktijk samenwerken. De huidige economische omstandigheden versnellen een proces dat al vóór de crisis zichtbaar was.

Dat komt tot uiting in termen als: van top-down naar bottom-up, van sturing naar uitnodiging, en van regelen naar faciliteren. Veranderende werkwijzen zien we terug in wijkvernieuwing. Belangrijke actoren als gemeenten en woningcorporaties blijken soms heel verschillend te denken over wijk-vernieuwing. Waar doe je wat en waarom daar? Wie beslist dat eigenlijk? En wie voert het uit? In vergelijkbare situaties opereren sommige professionals beter dan andere en zijn zij degenen die het verschil maken. Ligt dat aan de werkwijze, of misschien aan de personen zelf? En wat is precies zo’n ‘best person’ en onder welke omstandigheden bereiken zij het meest?Veranderende werkwijzen hebben ook betrekking op de bewoner. In de jaren zeven-tig was het al heel wat als burgers inspraak kregen en konden reageren op planvoor-stellen. Gaandeweg werd hun rol groter en konden ze meedenken over alternatieve ideeën. Momenteel geven overheden meer ruimte aan initiatieven van burgers en marktpartijen. Hoe ontwikkel je dergelijke burgerkracht of buurtkracht? Wat is dan de rol voor gemeente en woningcorporaties? Wanneer worden bewoners actief en ver-schillen kansrijke en kansarme bewoners?

In deze Nova Terra worden veel vragen geadresseerd. We pretenderen niet alle ant-woorden te kunnen geven. Maar we hebben de auteurs wel gevraagd zich te richten op vragen uit de stedelijke praktijk. We hopen met deze bundel artikelen over allerlei aspecten die met de buurt te maken hebben, in ieder geval een aantal vragen te beant-woorden.

Een volledig overzicht van alle onderzoeks-projecten binnen het programma Kennis voor Krachtige Steden is te vinden op: http://www.platform31.nl/wat-we-doen/onderzoek Y

Page 6: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 4

Wouter van Gent en Sako Musterd (Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR))

Wat is het verband tussen buurtkenmerken en verhuismobiliteit? Veel verhuisbewegingen zijn te verklaren als een aanpassing aan de juiste vorm van stedelijkheid na een verandering in huishouden. Veel stadsbuurten werken als een roltrap waar huishoudens instromen, meer gaan verdienen en dan weer verder gaan en elders woonmilieus versterken (Teernstra, 2012). Het blijvend ‘matchen’ van het huishouden aan de buurt en het goed laten functioneren van de buurt, vereist een bepaalde mate van fluïditeit. In dit artikel wordt een typologie gepresenteerd van buurten die een functie hebben voor bepaalde huishoudens in verschillende levensfases. Deze typologie is gebaseerd op empirische analyse van verhuizingen in en uit buurten gekoppeld aan huishoudtransities; we richten ons op Amsterdam en bekijken de

dynamiek in de jaren tussen 2000 en 2007. Het stuk eindigt met een reflectie over de functie van de buurt.

databewerking en operationalisering Onze buurttypologie is gebaseerd op gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS. We gebruiken gegevens op individueel niveau over de huishoudsamenstelling, positie binnen het huishouden, leeftijd van de kinderen, buurt en gemeente.

Een verhuizing is geoperationaliseerd als een verandering van adres en buurt tussen twee meetjaren. Verhuizingen binnen de buurt zijn buiten beschouwing gelaten. Elke verhuizing is vervolgens gekoppeld aan een huishoudtype, onderscheiden op basis van een verandering in huishoudstatus binnen de twee meetmomenten. De belangrijkste huishoudtypen zijn:

De meeste Nederlanders brengen hun leven

door in steden en voorsteden. Volwassenwording,

‘single’ zijn, relatievorming, en ouderschap

vinden hier plaats. De overgang tussen deze

verschillende levensfasen gaat vaak gepaard

met een verhuizing. Het is dan ook opmerkelijk

dat stedelijk beleid hoge verhuismobiliteit

dikwijls problematisch acht, en streeft naar

stabiele stadsbuurten. Verhuismobiliteit is

dikwijls geen negatief proces, maar een logisch

gevolg van levensfasedynamiek.

Een echte opvoedbuurt is IJburg nog niet. Het heeft weliswaar te maken gehad met een instroom van jonge koppels en gezinnen, maar kent nog geen uitstroom van starters en empty-nesters (Foto: David Rozing / Hollandse Hoogte)

Een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu

Page 7: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 5

Startbuurten, Amsterdam 2000 – 2007

– Uithuisgaanden (starters): ‘nieuwe’ huishoudens; vooral kinderen die het ouderlijk huis verlaten.

– Alleenstaanden: mensen die op beide meetmomenten alleen-staand zonder kinderen zijn.

– Nieuw koppel: een alleenstaande die samen met een ander een koppel zonder kinderen is gaan vormen.

– Nieuw gezin: de overgang van alleenstaand of koppel zonder kinderen naar een gezin

– Stabiel eenoudergezin: alleenstaand met kinderen op beide meetmomenten

– Nieuw eenoudergezin: overgang van gezin of alleenstaand zonder kinderen naar alleenstaand met kinderen.

– Empty-nester: overgang van gezin naar koppel zonder kinderen.

De typen zijn geaggregeerd naar buurtniveau, waarbij we voor elk jaar tellingen maken van verhuistypen in vier verhuisstromen in buurten: in- en uitstroom van binnen de gemeente, en in- en uitstroom buiten de gemeente. Om privacy-redenen zijn de acht jaren aan verhuistypes opgeteld per buurt.

De onderstaande analyses combineren bovengemiddelde in- en uit-stroom van verhuistypen; bovengemiddeld is gedefinieerd als meer dan een halve standaarddeviatie boven het buurtgemiddelde in de gemeente. Onze casus is de gemeente Amsterdam. Amsterdam maakt een gestage groei in inwoneraantal door, mede veroorzaakt door de toename van studenten en alleenstaanden die voor opleiding en werk naar de stad trekken (of daar blijven). De stad kent steeds meer hogere middeninkomens en door verkoop en nieuwbouw van woningen zijn veel buurten toegankelijker geworden voor deze inkomens. In Amsterdam vonden in de periode 2000 – 2007 bijna 800.000 ver-huizingen plaats.

buurttypologie Welke typen buurten kunnen nu op basis van mobiliteit ten gevolge van huishoudtransities worden onderscheiden? Hieronder bespreken we ter illustratie vijf typen buurten, die gevormd zijn door vijf typen transities. De eerste vier typen kunnen als opeenvolgend gezien worden. De transities betreffen:1 het ouderlijk huis verlaten (starter)2 van alleenstaande naar samenwonen (nieuw koppel)3 het krijgen van de eerste kinderen (nieuw gezin)4 het verlaten van de kinderen uit het ouderlijk huis (‘empty-nester’)5 scheidingen, met kinderen

Op basis van de verhuisstromen kunnen we nu buurten aanwijzen waar deze transities vaker voorkomen dan elders in de stad. Dit leidt tot een overlappende typologie van buurten: 1 Startbuurten Bovengemiddelde instroom van uithuisgaande

kinderen van buiten de gemeente en bovengemiddelde uitstroom van alleenstaanden en nieuwgevormde stellen zonder kinderen naar andere buurten in de gemeente.

2 Scharrelbuurten Bovengemiddelde instroom van alleenstaanden van elders in gemeente en bovengemiddelde uitstroom van nieuwgevormde stellen zonder kinderen.

3 Hokbuurten Bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde stellen zonder kinderen van elders in de gemeente en boven-gemiddelde uitstroom van nieuwgevormde gezinnen.

4 Opvoedbuurten Bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde gezinnen van elders in de gemeente en bovengemiddelde uitstroom van starters en ‘empty-nest’ koppels.

5 Vluchtbuurten (met kinderen) Bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde eenoudergezinnen van binnen de gemeente en bovengemiddelde uitstroom van ‘stabiele’ eenoudergezinnen.

1 Startbuurten Het ouderlijk huis verlaten is de eerste stap naar volwassen zelf-standigheid. ‘Starters’ zijn de grootste groep instromers van buiten de gemeente. Relatief weinig starters verlaten de stad. Figuur 1 laat zien welke buurten een specifieke functie hebben als ‘Startbuurt’, met een bovengemiddelde instroom van starters van buiten de gemeente. Ze kennen ook een bovengemiddelde uitstroom van alleenstaanden en nieuwgevormde stellen. Deze buurten lijken een toegankelijke woningvoorraad te hebben voor de jonge starters. Dit type kent twee subtypen. Ten eerste buurten (zoals Houthavens, De Omval) met relatief veel studentwoningen en weinig andere woningen. Ten tweede buurten die zowel veel kleine woningen en jongerenwoningen kennen, maar ook andere functies hebben (b.v. Jordaan, Oude Pijp). Het is opvallend dat starters een woonplek weten te bemachtigen in deze aantrekkelijke buurten met stijgende woningprijzen en lange wachttijden.

‘Starters’ zijn de grootste groep instromers van buiten de gemeente

Y

Page 8: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 6

Scharrelbuurten, Amsterdam 2000 – 2007

Hokbuurten, Amsterdam 2000 – 2007

2 Scharrelbuurten Scharrelbuurten zijn het woondomein van alleenstaande volwas-senen en kennen een bovengemiddelde instroom van alleenstaanden van binnen de stad en een bovengemiddelde uitstroom van nieuwge-vormde koppels. Figuur 2 laat zien dat deze buurten een aaneenge-sloten gebied vormen in en rond het centrum. Het beslaat de 17de-eeuwse binnenstad, buurten gekenmerkt door de revolutiebouw van de 19de eeuw, en de Rivierenbuurt. Dit gebied wordt gekenmerkt door relatief kleine woningen en de nabijheid van bedrijvigheid, horeca en winkels. Opvallende ‘gaten’ zijn de duurdere en meer exclusieve Vondelparkbuurt, Apollobuurt en Willemsparkbuurt in het zuiden. De hogere prijs en de grootte van de woningen maken deze buurten minder toegankelijk voor alleenstaanden. Andere ‘gaten’ in het centrum zijn de door sociale woningbouw gedomineerde Diamantbuurt, de IJselbuurt, de Oostelijke Eilanden en de Dapperbuurt. Hier speelt de (beperkte) toegankelijkheid van sociale huurwoningen waarschijnlijk een rol.

3 Hokbuurten Voordat men een gezin sticht, is het voor veel jonge huishoudens gebruikelijk om samen te wonen zonder kinderen. Samenwonen hoeft niet tot kinderen te leiden, maar als dat wel gebeurt, verandert de houding ten aanzien van de woning en buurt (Boterman, 2012). Hokbuurten zijn buurten die voldoen aan de eisen van nieuwgevormde koppels zonder kinderen, maar niet aan die van huishoudens die net kinderen hebben gekregen (‘nieuwe gezinnen’). De aanname is dat koppels dezelfde voorkeuren hebben als alleenstaanden (dichtbij stedelijke voorzieningen in het centrum), maar dat men meer woon-ruimte wenst. Ook zullen pasgevormde koppels, wanneer beide part-ners werken, vaak meer te besteden hebben dan alleenstaanden. Figuur 3 laat de buurten zien met bovengemiddelde instroom van nieuwgevormde koppels van binnen de stad en bovengemiddelde uitstroom van nieuwe gezinnen. De meeste van die buurten zijn ook ‘scharrelbuurten’. Echter, veel hokbuurten zijn ook in meer perifere woongebieden te vinden waar woonruimte relatief goedkoop is in vergelijking met het stadscentrum.

Scharrelbuurten zijn het woondomein van alleenstaande volwassenen

Page 9: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 7

Vluchtbuurten (eenoudergezinnen), Amsterdam 2000 – 2007

4 Opvoedbuurten Meer (nieuwe) gezinnen vertrekken uit de gemeente dan dat er instromen. Toch wordt ook door huishoudens met kinderen vaak intern verhuisd. Dit betreft onder andere de migrantenhuishoudens. Zij zijn minder snel geneigd de gemeente te verlaten voor de ‘suburbs’. Maar er is ook een groeiende groep middenklasse gezinshuishoudens (Boterman, 2012). Veel buurten waar een bovengemiddelde instroom van nieuwe en jonge gezinnen plaatsvindt en een uitstroom van ‘empty-nesters’ en starters, bevinden zich in de naoorlogse periferie (Figuur 4).

Het is opvallend dat twee buurten nabij het centrum als opvoedbuurt oplichten: de exclusieve Apollobuurt en de middenklassebuurt Watergraafsmeer. Deze buurten hebben een woningvoorraad, voor-zieningen en publieke ruimte die het opvoeden van kinderen in de stad aantrekkelijk maakt, maar zijn relatief duur. ‘Goedkopere’ alternatieven voor hen zijn Betondorp, en enkele tuindorpen en nieuwgebouwde

buurten in stadsdeel Noord. Nieuwgebouwde buurten zoals het Oostelijk Havengebied en IJburg maken echter geen deel uit van dit type. Nog niet. Weliswaar hebben ze te maken gehad met een instroom van jonge koppels en gezinnen, maar kennen nog geen uitstroom van starters en empty-nesters.

5 Vluchtbuurten De typen hierboven volgen de logica van opeenvolgende levens-fasen. Maar scheidingen, relatiecrises en onverwachte tegenspoed hebben vaak ook huishoudentransities en urgente verhuizingen tot gevolg, waarbij dikwijls financiële en ruimtelijke beperkingen een rol spelen. Er is dan vaak een acute noodzaak om een andere woning te vinden. De bestemmingsbuurt, de ‘vluchtbuurt’, moet dus een toe-gankelijke woningvoorraad hebben, die snel beschikbaar is, alsmede een betaalbare huur. Het ligt er verder aan of er minderjarige kinderen in het huishouden blijven (woonruimte en buurtkenmerken). In vlucht-buurten zijn de instroom van nieuwe eenoudergezinnen van binnen de stad en de uitstroom van stabiele eenoudergezinnen bovengemid-

Opvoedbuurten, Amsterdam 2000 – 2007

In Amsterdam zijn er geen buurten gevonden die functioneren voor alle typen huishoudens

Y

Page 10: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 8

deld. Deze buurten bevinden zich vooral in de periferie, maar niet noodzakelijk in opvoedbuurten.

conclusie Verschillende huishoudtypen hebben verschillende oriëntaties op plekken in de stedelijke ruimte. Een verandering van het ene naar het andere huishoudtype gaat daarom vaak gepaard met een verhuizing om de veranderde huishoudpositie opnieuw in overeenstemming te brengen met de woonomgeving. Bepaalde buurten hebben een bepaalde functie voor bepaalde typen huishoudens (zie ook Robson e.a., 2008). Beschikbaar woningaanbod is hierbij van belang, maar ook bijvoorbeeld stedelijkheid, ligging, nabijheid van (school) voorzienin-gen, architectuur, functiemenging, dichtheden, afstand tot werk en eerdere ‘ruimtelijke ervaringen’. Nu is het niet zo dat elke buurt maar één functie heeft, voor één type huishouden; buurten kunnen functio-neren voor diverse typen huishoudens tegelijk; daarom zien we over-lap tussen de diverse getoonde kaarten. Opvallend is wel dat er in Amsterdam geen buurten gevonden zijn die functioneren voor alle typen huishoudens.

De bevindingen hebben implicaties voor beleid dat gericht is op het ontwikkelen van levensloopbestendige buurten. Die bestaan feitelijk niet. Maar de bevindingen geven ook aanleiding om vraagtekens te zetten bij het idee dat verhuismobiliteit gezien moet worden als een negatief verschijnsel. Verhuizingen zijn noodzakelijk om een nieuwe aanpassing te realiseren wanneer de nieuwe leefstijl, die is ontstaan na een bepaalde transitie, niet meer past bij het actuele woonmilieu. Dat dient niet noodzakelijk negatief geduid te worden, zelfs niet als de verhuismobiliteit zeer aanzienlijk is. Sommige leefstijltransities en nieuw gevormde leefstijlen gaan simpelweg gepaard met hoge mobiliteit.

Door de economische situatie, waarbij veel onzekerheid bestaat over werkgelegenheid, hypotheekrenteaftrek en financiële positie, blijkt de woningmarkt slecht te functioneren. Die crisis lijkt er echter ook voor te zorgen dat gemeentebesturen nu wél met zorg kijken naar de lage doorstroomcijfers, die verhinderen dat huishoudens hun eigen huishoudsituatie aanpassen aan een andere woonsituatie. Het opspo-ren van knelpunten die doorstroming belemmeren, lijkt veel winst te kunnen opleveren. In een stad als Amsterdam, met ongeveer 400.000 woningen, impliceert elk procentpunt extra doorstroming dat elk jaar 4.000 huishoudens extra aan een passende woning en een passend woonmilieu kunnen worden geholpen. Een analyse van het functio-neren van buurten met specifieke kenmerken, voor typen huishoudens met specifieke kenmerken, en dit alles in een dynamisch perspectief, kan hier veel winst opleveren. Tal van uitdagingen liggen hier nog op de onderzoeker te wachten, zoals het vaststellen van de invloed van demografische veranderingen op de verhouding tussen leefstijltypen en woonmilieutypen en het functioneren van woonmilieus. Daarnaast is het de vraag wat de invloed van recente veranderingen in de woningmarkt door privatiseringen, liberalisering, veranderde eigendomsverhoudingen, nieuwe regelgeving met betrekking tot hypotheken en huren etc. is op het functioneren van buurten voor uiteenlopende typen huishoudens.

Dit is een ingekorte en aangepaste versie van het artikel ‘Een stads-geografie van het leven’ verschenen in Tijdschrift voor de Volkshuisvesting ( jaargang 18, nummer 3).

Literatuur– Boterman, W. R., (2012) Residential practices of middle classes in the field of

parenthood Academische Proefschrift, Universiteit van Amsterdam.– Robson, B., Lymperopoulou, K., Rae, A. (2008) People on the move: exploring the

functional roles of deprived neighbourhoods. Environment and Planning A, 40(11), p. 2693-2714.

– Teernstra, Annalies (2012), De buurt als roltrap. Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, 18 (2), p. 50-55.

Sommige leefstijl-transities en nieuw gevormde leefstijlen gaan simpelweg gepaard met hoge mobiliteit

Y

Page 11: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 9

Lex Veldboer (Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedrags wetenschappen) en Reinout Kleinhans (OTB, TU Delft)

Negentiende-eeuwse buurten golden in de jaren zestig en zeventig als de achterstands-

buurten van de stad. Inmiddels is het tij voor veel van deze gebieden gekeerd. Veel pro-bleemwijken zijn in de afgelopen twintig jaar getransformeerd tot gewilde locaties. Bewoners van huurwoningen kregen nieuwe buren die veel geld neerlegden voor koop-appartementen. De lokale overheid en de

corporaties doseerden dit proces door de splitsing van particuliere huurappartemen-ten en verkoop van sociale huurwoningen mondjesmaat en zeer geleidelijk toe te staan. Zo veranderden de voormalige achter-standsbuurten in populaire wijken met een mix van woningtypen en bewoners.

Het is goed wonen in de Amsterdamse gentrifi cation wijken – maar voor hoe lang nog?

De Amsterdamse Kinkerstraat; de Kinkerkbuurt is bij uitstek een buurt waar gentrificationprocessen plaatsvinden (Foto Thomas Schlijper /Hollandse Hoogte)

Wat gebeurt er als in stadswijken met veel goedkope huurwoningen het aandeel koopwoningen

toeneemt? Dalen of stijgen dan de scores voor buurtvertrouwen? Onderzoek laat zien dat in

Amsterdam gentrification een positief effect heeft op de tevredenheid met de buurt, het thuis-

gevoel en de toekomstverwachting over de wijk. Maar de gunstige resultaten van de Amsterdamse

aanpak voor woningdifferentiatie staan wel onder toenemende druk.

Y

Page 12: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 10

Velen twijfelen of deze woningdifferentiatie bijdraagt aan een hogere wijkwaardering. Een veel gehoorde aanname is dat in deze vernieuwde wijken gemakkelijk spanningen en fricties kunnen ontstaan tussen haves en have-nots (o.a. Buys, 2008).

sombere buitenlandse ervaringen Die sombere beschouwingen zijn een echo van de internationale literatuur over woningdifferentiatie en sociale menging. Veel studies wijzen op toegenomen spannin-gen en vermijdingsgedrag tussen inkomens-groepen als gevolg van woningdifferentiatie. Het onderzoek hiernaar heeft zich ontwik-keld langs twee lijnen. Allereerst zijn er

onderzoekers die de effecten van inkomens-diversiteit op vertrouwen in de buurt en tussen buren bestuderen. Het werk van de politicoloog Robert Putnam is hiervan een bekend voorbeeld. Hij stelde dat ‘generally speaking, people who live in neighbourhoods of greater economic inequality tend to withdraw from social and civic life’ (Putnam, 2007: 157). Inkomensdiverse wijken scoren volgens hem lager op vrijwilligerswerk en op vertrouwen in buurtleiders dan inkomens-homogene wijken.

Een tweede lijn is het onderzoek naar gen-trification. Gentrification is het proces van statusopwaardering van een voorheen ver-

vallen of relatief arme wijk door de komst van groepen met bovengemiddeld cultureel of economisch kapitaal. Het leidt tot waarde-veranderingen van bestaande woningen c.q. veranderingen in de eigendomsvorm (vaak in de vorm van omzettingen van particuliere huur naar koop). Case studies in Angelsaksische landen naar gentrification-wijken tonen regelmatig elementen van sociale spanningen (vgl. Butler & Rose, 2003). In arme stadswijken die populair worden bij de middenklasse, zou sprake zijn van schurende leefstijlen en van klassen die elkaar angstvallig ontwijken. Kern van de bevindingen is dat deze buurten na hun ‘ont-dekking’ in snel tempo worden overgenomen

Aandeel koopwoningen

2001 – 2009

Klein negatief

Klein positief

Matig positief

Middel positief

Groot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

Toenemende woningdifferentiatie en toenemende etnische diversiteit hebben allebei een zelfstandige impact op buurtvertrouwen

In Amsterdam-Zuidoost is door stedelijke vernieuwing het aandeel koop sterk gestegen (bron: Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011)

Page 13: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 11

door bemiddelde groepen, zoals hoogopge-leide tweeverdieners, en uiteindelijk ‘door-slaan’ naar dure wijken waar geen plaats meer is voor lage inkomens. Tijdens dit proces van ‘vervanging van klassen’ is er veel onvrede. Een toegenomen tevredenheid over meer veiligheid en meer voorzieningen zou daar weinig aan af doen. Lage inkomens, vaak ouderen met een lange woonduur, zien hun oude buurt verdwijnen. Ze voelen zich ‘opgejaagd’ en als minder bekeken. De bemiddelde nieuwkomers etaleren op hun beurt distinctiedrang en zouden heimelijk verlangen naar veiligheid en homogeniteit. Deze sentimenten zouden tijdens het gen-trificationproces een laag buurtvertrouwen verklaren.

Sommige Nederlandse auteurs onderschrij-ven het sombere beeld dat Engelse en Amerikaanse onderzoekers schetsen en voor-spellen voor ons land in veranderende stads-wijken een soortgelijke tweedeling tussen kansarmen en kansrijken. Anderen veronder-stellen een relatieve vanzelfsprekendheid van klassenmenging vanwege de sterkere verzorgingsstaat, overheidsregulering van de woningmarkt en het al langer naast elkaar bestaan van huur- en koopwoningen. Maar hoe zit het nu echt? We verkennen deze vraag voor Amsterdam, een stad die een sterke aan-trekkingskracht heeft op hogeropgeleiden. Hierdoor vinden in veel oude stadswijken gentrificationprocessen plaats. Weet Amsterdam die grote druk goed op te vangen of niet?

onderzoek Om de effecten van toenemende woning-differentiatie te onderzoeken hebben we gebruik gemaakt van data uit de enquête Wonen in Amsterdam (WiA). Deze enquête wordt tweejaarlijks afgenomen door de Dienst Onderzoek en Statistiek (O&S) van de gemeente Amsterdam. We gebruiken data uit de jaren 2001 en 2009. In deze jaren zijn respectievelijk 17.346 en 18.166 Amsterdammers boven de 18 jaar onder-vraagd over hun woning en over de fysieke en sociale aspecten van hun leefomgeving.

De verkoop van particuliere en sociale huur-woningen, en de nieuwbouw van koopwo-ningen zijn de belangrijkste instrumenten voor veranderingen in de woningvoorraad. Daarom gebruiken wij de groei in het aandeel koopwoningen tussen 2001 en 2009 als indicatie voor een toenemende woningdiffe-rentiatie in (voormalige) aandachtsgebieden. Buurtvertrouwen is door ons geoperationali-seerd als de optelsom van vijf items: tevreden-heid over de buurt, de mate waarin men zich er thuis voelt, de verwachting hoe de buurt zich zal ontwikkelen, de perceptie van de sociale omgang in de buurt en het oordeel over de betrokkenheid van bewoners bij de buurt. Deze operationalisering van buurt-vertrouwen baseren we onder andere op Van Oirschot e.a. (2011).

positief omslagproces Onze analyse toont aan dat tussen 2001 en 2009 in Amsterdamse wijken die rond de eeuwwisseling een relatief ‘eenzijdige’ goed-kope woningvoorraad kenden, een toenemend buurtvertrouwen ontstaat naarmate het koopaanbod zich verruimt. De toename in buurtvertrouwen geldt zowel voor vooroor-logse gentrificationgebieden als voor naoor-logse stedelijke vernieuwingswijken.

Een serie kaarten van Amsterdam laat per gebied de trends zien in het aandeel koop-woningen, het buurtvertrouwen en het aan-deel niet-westerse allochtonen. Allereerst komt daaruit naar voren dat rond het Amsterdamse centrum zich een ring vormt van negentiende-eeuwse wijken waar in de periode 2001 – 2009 het aandeel koopwonin-gen middelmatig tot sterk is toegenomen. Daarnaast is in Amsterdam-Zuidoost door stedelijke vernieuwing het aandeel koop sterk gestegen.

Op de tweede kaart is de trend in het buurt-vertrouwen te zien. De uitschieters met de meeste groei in het buurtvertrouwen zijn de wijken waar zich nu een proces van gentrifi-cation of stedelijke vernieuwing voltrekt, zoals de Kinkerbuurt, de Baarsjes, Bos & Lommer (Amsterdam-West), de Indische buurt (Amsterdam-Oost) en de Bijlmer (Amsterdam-Zuidoost).

Lage inkomens,vaak ouderen met een lange woonduur, zien hun oude buurt verdwijnen

(bron: Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011)

Y

Aandeel niet-westerse allochtonen

2001 – 2009

Klein negatief

Klein positief

Matig positief

Middel positief

Groot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

Page 14: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 12

Kaart 3 illustreert dat het aandeel niet- westerse allochtonen in negentiende-eeuwse gentrificationwijken in deze periode een lichte verschuiving naar boven of beneden heeft doorgemaakt. Wijken waar wel een sterke groei heeft plaatsgevonden, liggen met name in Nieuw-West en Noord. Juist in deze gebieden zien we – na controle op andere variabelen – dat de stijging van het aandeel niet-westerse allochtonen een negatief effect heeft op het buurtvertrouwen.

Uit een nadere analyse blijkt dat de stijging in buurtvertrouwen in de negentiende-eeuwse gentrificationwijken en in sommige stedelijke vernieuwingswijken sterk wordt bepaald door individuele kenmerken van kopers, zoals het gemiddeld hogere oplei-dingsniveau. Naast individuele kenmerken doen ook de buurtkenmerken ertoe. De ver-schuivende balans tussen huur- en koop-woningen heeft een bescheiden, maar duidelijk positief effect op buurtvertrouwen.

Men zou kunnen denken dat een positieve invloed van een groeiend aandeel koop-woningen op het buurtvertrouwen slechts een afgeleide is van verschuivingen in de etnische samenstelling. Simpel gezegd: meer koop, is minder niet-westerse allochtonen, is meer buurtvertrouwen. Maar toenemende woningdifferentiatie (positief effect) en toenemende etnische diversiteit (negatief effect) blijken allebei een zelfstandige impact op buurtvertrouwen te hebben. Ongeacht de veranderingen in het aandeel niet-westerse allochtonen zagen we stads-breed een klein positief effect van meer koopwoningen. Bovendien blijkt het aandeel niet-westerse allochtonen niet of nauwelijks te dalen in stedelijke vernieuwingsgebieden en gentrificationwijken.

milde gentrification als verklaring? Het feit dat verschillende sociale klassen samenleven in wijken met een gemengde

woningvoorraad leidt dus niet tot onvrede of ongemak. Dat dit volgens onze gegevens geldt voor gentrificationwijken is relatief verras-send. Ook in Nederland is immers een veel-voorkomende verwachting dat gentrification zal leiden tot schurende leefstijlen. Hoe komt het dat in Amsterdam het buurtvertrouwen juist groeit in dit soort gebieden? Kent Amsterdam een afwijkend model voor de opwaardering van wijken?

In 1991 lanceerden Van Weesep en Wiegersma op basis van onderzoek in de Jordaan de term ‘milde gentrification’ voor de ontwikkelingen in de hoofdstad. Het belangrijkste kenmerk was volgens hen een laag tempo. De toename van koopwoningen verliep zeer gradueel, met minder dan een procent per jaar. Een tweede kenmerk was de vrijwillige uitstroom van lage inkomens die grotendeels uit eigen beweging vertrokken naar ruimere woningen in buitenwijken of groeikernen. In de van huur naar koop omgezette woningen vestigden

In Amsterdam-Zuidoost is door stedelijke vernieuwing het aandeel koop sterk gestegen

(bron: Veldboer, Bergstra & Kleinhans, 2011)

Verschil buurtvertrouwen

2001 – 2009

Klein negatief

Klein positief

Matig positief

Middel positief

Groot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

verschil buurtvertrouwen2001 - 2009

klein negatiefklein positiefmatig positiefmiddel positiefgroot positief

Page 15: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 13

zich sociale stijgers uit de buurt, de zoge-naamde ‘natural gentrifiers’. Het derde kenmerk was een relatief stabiele mix van woningtypen. In 1991 telde de Jordaan naast koopwoningen nog een grote voorraad betaalbare huurwoningen. Dat is nu nog steeds het geval.

De bevindingen van Van Weesep en Wiegersma keren terug in latere studies naar Amsterdamse gentrificationwijken, zoals De Pijp, Westerpark en Oud-West. De jongste gentrificationwijken zijn onder meer de Kinkerbuurt-Noord en de Oosterparkbuurt. Wij hebben deze wijken nader verkend. Beide buurten kennen sinds 2001 een matige en geleidelijke toename van koopwoningen. In de Kinkerbuurt-Noord is de WOZ-waarde iets sterker toegenomen dan in de Oosterpark-buurt, maar het ontloopt elkaar niet veel. Het aandeel allochtonen daalt in beide buurten zeer licht, al is het absolute aandeel duidelijk hoger in de Oosterparkbuurt.

In de twee buurten hebben we interviews afgenomen onder ‘kenners’, zoals onder-zoekers, en ‘spelers’, zoals professionals en politici. In elke buurt zijn twaalf sleutel-figuren bevraagd aan de hand van semige-structureerde vragenlijsten. Thema’s waren de ontwikkeling van de buurt, de toename van koopwoningen, de toekomstverwacht-ingen, de sociale verhoudingen en de in- en uitstroom in de buurt. Naast deze interviews hebben we literatuur en beleidsstukken bestudeerd over de twee buurten.

Uit deze case studies komt naar voren dat in beide wijken het milde gentrification-model deels spaak is gaan lopen. Van een milde aflossing, zoals beschreven door Van Weesep en Wiegersma, is hier nauwelijks sprake. In deze buurten vertrekken de zittende huur-ders niet langer vrijwillig. Ze willen het liefst doorstromen naar een andere woning in hun opgeknapte buurt, maar dat is door de lange wachtlijsten nauwelijks haalbaar. Bij de kopers ziet de aflossing er ook anders uit. Door de prijsstijgingen zijn ‘natural gentrifiers’ – sociale stijgers uit de wijk met veel cultureel kapitaal, maar geen hoog inkomen, zoals

bijvoorbeeld pas afgestudeerde studenten – niet meer de vanzelfsprekende opvolgers van vertrekkende huurders. Veel vaker zijn de kopers stijgers van buiten de wijk met veel economisch kapitaal. Door de groeiende populariteit neemt de binnenwijkse door-stromingskans af voor lagere inkomens, maar ook voor startende middeninkomens. Voor hen zit de buurt op slot.

Wat nog steeds klopt, is het lage tempo van gentrification. De geleidelijke groei van het aandeel koop (‘pand voor pand’) voorkomt een schokeffect. Ook draagt de toename van koopwoningen vooralsnog bij aan een gemengde woningvoorraad. De beleids-ambitie dat in gentrificationgebieden alleen de ‘overmaat’ aan goedkope particuliere en sociale huurwoningen wordt omgezet in koopwoningen, opdat inkomensmenging bijdraagt aan een ongedeelde stad, wekt nog steeds vertrouwen onder de bewoners. Het model van Van Weesep en Wiegersma staat dus op twee van de drie punten nog overeind. Het is daarom passender om de gentrification in Amsterdam als ‘semi-mild’ te betitelen. Vooralsnog draagt ook deze tussenvorm bij aan een toenemend buurt-vertrouwen.

verdere woningdifferentiatie? Vooralsnog houdt het Amsterdamse stadsbestuur vast aan een relatief evenredige verdeling van de woningvoorraad in de negentiende-eeuwse ring. Alle groepen hebben volgens het stadsbestuur een ‘right to the city’. Het stadsbestuur (2009) heeft als beleid geformuleerd dat in populaire wijken aan de rand van het centrum, de betaalbare woningvoorraad mag dalen tot rond de 50 procent in 2020. Veel buurten naderen door gentrification deze percentages nu al. Een verdere afname dreigt door de invoering van hogere huren voor sociale huurwoningen op gewilde locaties. De huurverhoging in populaire wijken – gebaseerd op de zoge-naamde ‘Donnerpunten’ – leidt tot veel onrust onder bewoners met een smalle beurs. Het betekent ook dat een groter deel van de woningvoorraad van deze buurten onbereikbaar wordt voor nieuwe huurders

met een laag inkomen. Een andere landelijke maatregel, de aanpak van scheefwoners (het plan om huurders van sociale huurwoningen met een relatief hoog inkomen meer te laten betalen voor hun woning), zou mogelijk een kleine pleister op de wonde zijn. Als deze maatregel ertoe leidt dat gegoede scheef-woners gaan verhuizen, kan dit de bereik-baarheid van populaire wijken voor lage inkomens weer iets vergroten (mits de vrij-komende woningen niet verkocht worden). Maar onverlet blijft dat het spannend zal worden of de gemeente Amsterdam de woningdifferentiatie op het gewenste peil kan stabiliseren in gentrificationwijken. De huidige grote tevredenheid onder bewoners, die zo sterk afwijkt van de internationale trend, staat onder toenemende druk.

Literatuur – Butler, T. with G. Rose (2003), London calling. The mid-

dle classes and the remaking of inner London. Oxford/ New York: Berg.

– Buys, A. (2008), Tekenen van vertrouwen. Op zoek naar risico’s en kansen vanuit het perspectief van orde en veiligheid in woonwijken. Amsterdam: RIGO Research & Advies.

– Gemeente Amsterdam, Dienst Wonen (2009), Wonen in de metropool.

– Oirschot, L. van, J. Slot & E. van Oirschot (2011), Voorspellers van buurtvertrouwen in de buurt. Sociale Cohesie in Amsterdam. Mens & Maatschappij, 1, pp. 66-87.

– Putnam, R.D. (2007), E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30 (2), 137-174.

– Veldboer, L., Bergstra, M & R. Kleinhans (2011), Meer inkomensdiversiteit, meer buurtvertrouwen? Sociale tectoniek of vreedzame co-existentie in Amsterdamse gentrification-wijken. Weesep, J. van & M. Wiegersma (1991), Gentrification in the Netherlands: behind the scenes. In Weesep, J. van & S. Musterd, S. (eds.), Urban housing for the better-off: gentrification in Europe. pp 98-111. Utrecht: Stedelijke netwerken werkstuk.

De geleidelijke groei van het aandeel koop (‘pand voor pand’) voorkomt een schokeffect

Y

Page 16: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 14

Hanneke Posthumus, Gideon Bolt (Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen) enReinout Kleinhans (OTB, TU Delft)

In de afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van stedelijke herstructurering. Veel onderzoek op dit terrein richtte zich op de effecten in de aangepakte wijken. In de actuele

discussies over herstructurering spelen waterbedeffecten echter een prominente rol. Een waterbedeffect is het effect van een beleids-maatregel op een ander gebied dan waarvoor de beleidsmaatregel bedoeld is. In de context van herstructurering gaat het dan om de gevolgen van herhuisvesting van bewoners van sloopwoningen (herhuisvestingsurgenten) op buurten waar zij terechtkomen.

Stedelijke herstructurering is één van de bekendste voorbeelden van gebiedsgericht

beleid. Het is echter de vraag of met het aanpakken van problemen in de ene wijk die

problemen zich niet simpelweg verplaatsen naar een andere wijk. Dit veelgenoemde

gevaar wordt ook wel aangeduid als het waterbedeffect. Lang was onduidelijk of dit

gevaar reëel was. Recent onderzoek vertelt een geruststellend verhaal.

Waterbedeffecten moet je niet overschatten

Bewoners van de Rotterdamse ontvangstbuurten zijn negatiever over de ontwikkeling van hun buurt, omdat zij een sterkere achteruitgang van de bevolkingssamenstelling ervaren (Foto: Arie Kievit / Hollandse Hoogte)

Page 17: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 15

De term waterbedeffect werd in het kader van stedelijke herstructure-ring voor het eerst gebruikt door Ouwehand e.a. (1999, p. 100) in hun evaluatierapport over de vernieuwing van de Bijlmermeer: ‘In hoofd-lijnen constateren we dat de leefbaarheid in de al aangepakte delen van de Bijlmer wel is toegenomen. … Maar de verbetering werkt ook als een waterbed: waar je gaat zitten gaat het omlaag om elders weer omhoog te komen. De verbeterde buurten gaan erop vooruit, maar de nog niet aangepakte flats zijn erop achteruit gegaan’ (Ouwehand e.a., 1999, p. 100).

Sinds de publicatie van dit rapport is er veel interesse in de verhuis-stromen vanuit herstructureringsbuurten naar andere buurten, mogelijke overlast van recent gevestigde herhuisvestingsurgenten of andere vestigers en effecten daarvan op de zogenaamde ‘ontvangst-wijken’. Over dit soort effecten is echter maar zeer weinig bekend. Slob e.a. (2008) vonden voor Leiden, Den Haag en Utrecht dat de ervaren leefbaarheid in buurten waar relatief veel herhuisvestings-urgenten terechtkomen zich ongunstig ontwikkelt. Maar op basis van hun onderzoek is niet vast te stellen of er een causale relatie ligt met de instroom in deze wijken. Verder constateren Van Bergeijk e.a. (2008) in vijf van hun zes onderzoekswijken dat professionals en ver-tegenwoordigers van bewonersorganisaties de neergang in bepaalde

buurten binnen de wijk direct relateren aan de selectieve instroom vanuit de geherstructureerde delen van de wijk. Het gaat in dit onderzoek echter slechts om indrukken die niet nader onderbouwd worden door cijfers of ander bewijsmateriaal. Ook Leidelmeijer e.a. (2009) vinden geen systematische verplaatsing van leefbaarheids-problemen vanuit aandachtswijken naar andere gebieden, maar in verschillende steden vinden zij wel aanwijzingen voor waterbed-effecten op beperkte schaal. Een belangrijk nadeel van hun rapport is echter dat zij leefbaarheid niet op een directe manier kunnen meten.

Vanuit de constatering dat de bestaande kennis tekort schiet, startte eind 2009 een grootschalig onderzoek naar waterbedeffecten, alsmede enkele andere (mogelijke) bijwerkingen van herstructurering. Hier gaan wij in op een aantal van de kernbevindingen uit dit onderzoek dat is uitgevoerd in Rotterdam, Den Haag, Groningen, Breda en Ede (Bijwerkingen van herstructureringsoperaties; Posthumus e.a. 2012).

spreidingspatronen Omdat waterbedeffecten van herstructurering het resultaat zouden zijn van de herconcentratie van gedwongen verhuisden in andere buurten, is het allereerst relevant om de spreidingspatronen van die verhuisden in kaart te brengen. Dit hebben we gedaan door na te

Figuur 1: Spreidingspatroon van herhuisvestingsurgenten uit Zuidwijk in Rotterdam (Bron: Posthumus e.a., 2012)

De vertrekbuurt blijkt zelf regelmatig een aanzienlijk deel van de urgenten op te vangen

Y

Page 18: Nova Terra - juni 2013

gaan van en naar welke buurt herhuisvestingsurgenten zijn verhuisd. Hieruit blijkt om te beginnen dat de vertrekbuurt zelf regelmatig een aanzienlijk deel van de urgenten opvangt. Wel zijn er grote verschillen tussen steden en herstructureringsbuurten. Terwijl in Den Haag 15%, in Ede 18%, in Groningen 16% en in Breda 33% van de gedwongen ver-huisden dit doet, verhuist in Rotterdam gemiddeld 43% binnen de buurt. Dit heeft te maken met het feit dat Rotterdamse buurten in de regel groter zijn dan de buurten in andere steden. Niettemin zien we ook in andere steden soms buurten waar meer dan 40 procent van de urgenten binnen de buurt verhuist, zoals Paddepoel-Zuid in Groningen en Heuvel in Breda.

Hoewel gedwongen verhuisden regelmatig een andere woning in hun oude buurt betrekken, verhuist de meerderheid in de regel naar andere buurten in de stad. Men verhuist in alle steden naar een

behoorlijk aantal verschillende buurten. Daarnaast blijkt dat in elk van de steden herhuisvestingsurgenten vooral naar nabijgelegen buurten verhuizen. In Rotterdam en Den Haag verhuist men vaak naar één specifieke nabijgelegen buurt. Illustratief hiervoor is het spreidingspatroon van herhuisvestingsurgenten uit Zuidwijk in Rotterdam waar men vaak naar de nabijgelegen buurt Carnisse ver-huist (Figuur 1). In de andere 3 steden zijn er meestal meerdere nabij gelegen buurten waar veel herhuisvestingsurgenten terecht komen. Exemplarisch is het beeld van de spreidingspatronen dat we in Geeren-Noord in Breda zien (Figuur 2).

ontvangst- versus controlebuurten Hoewel bewoners uit sloopwoningen zich niet massaal hercon-centreren op één bepaalde plek, kent iedere stad wel buurten waar zij relatief vaak terecht komen. Om vast te kunnen stellen of er in deze

In Rotterdam en Den Haag verhuist men vaak naar één specifieke nabijgelegen buurtFiguur 2: Spreidingspatroon van herhuisvestingsurgenten uit Geeren-Noord in Breda

(Bron: Posthumus e.a., 2012)

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 16

Page 19: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 17

buurten sprake is van waterbedeffecten hebben we in elk van de steden twee van deze buurten geselecteerd (ontvangstbuurten) voor ver-volgonderzoek. Ook hebben we in iedere stad een buurt geselecteerd die qua bevolkingssamenstelling en woningvoorraad op de ontvangst-buurten leek, maar die niet te maken had gehad met een grote instroom van herhuisvestingsurgenten. In deze buurten hebben we vragenlijsten uitgezet over de ervaren buurtontwikkelingen en hebben we de antwoorden van bewoners van ontvangst- en controlebuurten met elkaar vergeleken. De gedachte hierachter was dat als er sprake was van een waterbedeffect, bewoners van ontvangstwijken ten opzichte van bewoners van controlebuurten: - negatievere buurtontwikkelingen ervaren;- een grotere instroom van nieuwkomers, in het bijzonder

herhuisvestingsurgenten ervaren;- negatievere gevolgen van nieuwkomers ervaren;- een lager cijfer aan hun buurt geven.

Uit tabel 1 blijkt dat dit in vrijwel alle steden niet systematisch het geval is. In het Groningse Selwerd is men over de gehele linie wel negatiever dan in de controlebuurt, maar blijken de verschillen toe te schrijven aan het grotere aandeel bewoners met een lange woonduur

in de buurt; een bewonersgroep die in de regel nu eenmaal negatiever is. Alleen in Rotterdam is men, ook als rekening wordt gehouden met de achtergrondkenmerken van de respondenten, in beide ontvangst-buurten consequent negatiever dan in de controlebuurt. In geen van

de andere steden zien we dat bewoners van ontvangstbuurten zo vaak een achteruitgang van de buurt, een grote instroom van nieuw-komers (waaronder herhuisvestingsurgenten) en een negatief effect van nieuwkomers ervaren.

Rotterdam is de enige stad waar we indicaties vinden voor de aanwezigheid van een waterbedeffect van herstructurering

Verhuizen vanuit een herstructureringsbuurt naar een andere buurt heeft effect op de zogenaamde ‘ontvangstwijken’ wordt vaak gedacht; toch is hierover maar weinig bekend (Foto Marcel van den Bergh / Hollandse Hoogte)

Y

Page 20: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 18

waterbedeffecten in rotterdam Rotterdam is de enige stad waar we indicaties vinden voor de aan-wezigheid van een waterbedeffect van herstructurering. Hoe is dit te verklaren?

Een eerste verklaring ligt in het hoge aantal herhuisvestingsurgenten dat in de Rotterdamse ontvangstbuurten terecht is gekomen. Vooral in de ontvangstbuurt Vreewijk is dit aantal hoger dan elders: de 182 herhuisvestingsurgenten die zich tussen 2007 en 2009 in de buurt vestigden, vormden bijna een kwart van alle nieuwe bewoners in de sociale huursector.

Ten tweede blijkt uit onze analyse (zie Posthumus e.a., 2012) dat bewoners van de Rotterdamse ontvangstbuurten negatiever over de ontwikkeling van hun buurt zijn, omdat zij een sterkere achteruitgang van de bevolkingssamenstelling ervaren. Het idee dat de bevolkings-samenstelling verslechtert, blijkt samen te hangen met het beeld dat er veel herhuisvestingsurgenten in de buurt komen wonen. Dit laat

Tabel 1: Vergelijking ontvangst- en controlebuurten (subjectieve oordelen)

Buurt is (Heel) veel Veel herhuisv. Negatief effect verslechterd nieuwkomers urgenten nieuwkomers Buurtcijfer

Breda (n=448)Heusdenhout 20% 20% 7% 10% 7,42Brabantpark 35% 43% 22% 28% 6,69

Tuinzigt 1 38% 38% 5% 28% 6,19Den Haag (n=372) Schilderswijk-West 28% 40% 20% 45% 5,42Geuzenkwartier 20% 32% 3% 9% 7,55Oud-Scheveningen 1 28% 25% 6% 8% 6,86

Ede (n=537) Bloemenbuurt 24% 15% 3% 13% 7,16Elskamp 26% 32% 9% 17% 6,87Velden en Beken 1 23% 30% 6% 20% 6,99

Groningen (n=339) Paddepoel-Zuid 24% 53% 13% 16% 6,35Selwerd 47% 43% 33% 42% 6,90Vinkhuizen-Noord 1 36% 72% 5% 35% 6,80

Rotterdam (n=350) Vreewijk 52% 60% 40% 43% 6,59Oosterflank 49% 58% 22% 48% 6,88De Esch 1 24% 49% 8% 24% 6,98

(Bron: Posthumus e.a., 2012)

1 Controlebuurt

Urgenten verspreiden zich over een behoorlijk aantal verschillende buurten

Page 21: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 19

dus zien dat men een negatief beeld heeft van de invloed van nieuw-komers uit sloopwoningen. Uit de analyses blijkt echter net zo goed een verband met verschillende andere ervaren veranderingen, zoals de ervaring dat veel ouderen zijn vertrokken, dat nieuwe bewoners van allochtone herkomst zijn, dat zij niet goed zijn opgeleid en dat zij werkloos zijn.

Uit de vervolginterviews die zijn gehouden met bewoners van de Rotterdamse ontvangstbuurten blijkt één van de belangrijkste redenen voor de onvrede over nieuwkomers te liggen in het contact dat zij met hun nieuwe buren hebben: dit is niet zo goed als met de oude buren. Dit speelt vooral in Vreewijk. Professionals geven aan dat dit komt doordat er in Vreewijk sprake is van een zeer hechte gemeen-schap die bewoners graag willen behouden. Het gevolg hiervan is dat zij wantrouwiger zijn ten opzichte van nieuwkomers dan wat gebruike-lijk is in andere buurten.

tot slot In dit artikel zijn we ingegaan op de vraag hoe groot het risico op waterbedeffecten van stedelijke herstructurering is. Uit de hiervoor geschetste resultaten blijkt dat dit risico meevalt. Om te beginnen zijn er niet zoveel buurten waar sprake is van een substantiële instroom van herhuisvestingsurgenten. Urgenten verspreiden zich over een behoorlijk aantal verschillende buurten. Uiteraard zijn er in elke stad wel wat buurten die te maken hebben met een relatief grote instroom van urgenten. De ontwikkeling die bewoners van deze buurten ervaren, is echter niet systematisch negatiever dan de ontwikkelingen die bewoners in soortgelijke buurten ervaren waar weinig instroom is geweest. Alleen in Rotterdam is dit wel het geval. De negatieve ervaringen van bewoners van ontvangstbuurten in Rotterdam blijken echter maar zeer ten dele toe te schrijven aan de invloed van de instroom van herhuisvestingsurgenten. Het is meer het gevoel dat de bevolkingssamenstelling verslechtert dat ten grondslag ligt aan de negatieve buurtontwikkelingen die zij ervaren. De ervaring dat herhuisvestingsurgenten in de buurt komen wonen, is slechts een van de vele ontwikkelingen die hieraan ten grondslag ligt.

Ons onderzoek suggereert dat het nuttiger is om beleid te ontwikkelen dat conflicten tussen allerlei groepen nieuwkomers en zittende bewoners voorkomt, dan de nadruk te leggen op de instroom van herhuisvestingsurgenten. Hierbij kunnen woonconsulenten een belangrijke rol spelen. Door bijvoorbeeld woningzoekenden goed te informeren over het type buurten waar zij naar toe kunnen verhuizen,

kunnen buurtkeuzes die later tot conflicten leiden in zekere mate worden voorkomen. Omdat herhuisvestingsurgenten vaak al contact hebben met een woonconsulent, is het relatief eenvoudig om deze informatie aan hen over te brengen. Een andere manier waarop woonconsulenten conflicten tussen zittende bewoners en herhuis-vestingsurgenten kunnen aanpakken, is door ook na hun verhuizing contact met herhuisvestingsurgenten te onderhouden. Omdat het begeleidingsproces nu stopt bij de verhuizing, worden conflicten die na de verhuizing ontstaan vaak pas ontdekt als zij escaleren. Door nazorg te bieden kunnen dergelijke conflicten in de kiem worden gesmoord.

Literatuur– Bergeijk, E. van, Kokx, A., Bolt, G., Kempen, R. van (2008) Helpt herstructurering?

Effecten van stedelijke herstructurering op wijken en bewoners. Delft: Eburon.– Leidelmeijer, K., Schulenberg, R. & Bogaerts, A. (2009) Waterbedeffecten van het wij-

kenbeleid. Amsterdam: RIGO.– Ouwehand, A., Kramer, R., Kwekkeboom, W. & Leferink, R. (1999) De vernieuwing hal-

verwege. Evaluatie vernieuwing Bijlmermeer 1992 – 1999. Amsterdam: Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer.

– Posthumus, H., R. Kleinhans en G. Bolt (2012), Bijwerkingen van herstructureringsope-raties – Verhuizingen, waterbedeffecten en veranderingen in de woningvoorraad. Delft: Eburon.

– Slob, A., Bolt, G. & Van Kempen, R. (2008) Na de sloop. Waterbedeffecten van gebieds-gericht stedelijk beleid. Den Haag: NICIS Institute.

Door nazorg te bieden kunnen conflicten in de kiem worden gesmoord

Y

Page 22: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 20

Brede herhuisvesting – de extra aandacht voor sociale problematiek bovenop begeleiding

bij het woonkeuzeproces – is onder meer geïntroduceerd om negatieve verplaatsings-

effecten van herstructurering te voorkomen. Dat doel wordt niet bereikt. Wel is het een

probaat middel om verborgen problematiek onder bewoners op te sporen, zoals vereen-

zaming en vervuiling. Bewoners waarderen de extra aandacht en maken geen probleem

van de schending van hun privacy door frontlijnmedewerkers.

Een wijkagent in gesprek met een huurder die weigert zijn huis op te ruimen

(Foto Martijn Beekman / Hollandse Hoogte)

Brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen

Wenda Doff (OTB, TU Delft)

Sinds enkele jaren zijn woningcorporaties in toenemende mate betrokken bij of zelfs initiatiefnemer van zogenoemde achter-de-voordeurprojecten. Hierbij wordt een huis-bezoek gebruikt om in kaart te brengen welke problemen binnen een huishouden leven om daar vervolgens oplossingen voor te vinden (Cornelissen & Brandsen, 2007). Binnen de stedelijke vernieuwing zien we dat terug bij de herhuisvesting. Het huisbezoek dat in het kader van de aanstaande herstruc-turering plaatsvindt, wordt gebruikt om naast woonwensen allerlei andere zaken aan het licht te brengen waarmee het huishouden worstelt en daar passende begeleiding bij te geven of te zoeken. Woningcorporaties zoeken daarbij samenwerking met lokale sociale partners die een eventuele hulpvraag verder oppakken. Dit fenomeen wordt brede her-huisvesting genoemd. Sinds de discussie over

waterbedeffecten wordt brede herhuisves-ting ook als middel gezien om negatieve verplaatsingseffecten als gevolg van her-structurering te voorkomen of te verminderen. Met de notie dat ‘voorkomen beter is dan genezen’ worden vooraf aan de verhuizing middels een huisbezoek problemen van huishoudens opgespoord om daar vervolgens oplossingen voor te vinden, opdat problemen niet meeverhuizen.

In drie wijken hebben wij onderzocht in hoe-verre brede herhuisvesting kan bijdragen aan de preventie van waterbedeffecten (zie ook de bijdrage van Posthumus, Bolt, Kleinhans). Het onderzoek is een deelonderzoek van het project ‘Waterbedeffecten van stedelijke herstructurering: over verhuizers, ontvangst-wijken en het aanbod sociale huurwoningen’. Het gaat om de herhuisvesting van (een deel van) de bewoners van de Rotterdamse wijken Pendrecht en Nieuw Crooswijk en de Bredase

wijk Driesprong. In Pendrecht is een convenant opgesteld met de twee grootste welzijns-organisaties. Zij zijn echter niet direct betrokken bij het proces, dat in feite wordt uitgevoerd door één persoon: de woon-consulent. In Nieuw Crooswijk maken de welzijnsorganisaties samen met de woning-corporatie deel uit van een team – het sociaal team – dat periodiek overlegt over de voort-gang van de aanpak en begeleiding van huishoudens. In Driesprong is de begeleiding door de woningcorporatie en de gemeente uitbesteed aan een derde partij. Het gaat om het traject Zorg Op Maat (ZOM), uitgevoerd door Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO). Aan de hand van interviews met betrokken professionals (10) en bewoners (8) is nagegaan wat de meerwaarde is van begeleidingstrajecten voor de individuele herhuisvestingskandidaten en hun omgeving.

Page 23: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 21

minder grootschalig In bijna alle te herstructureren wijken woont een aantal zware probleemhuishou-dens. De angst is dat deze bij de gedwongen verhuizing hun problemen meenemen; dat is het zogenoemde waterbedeffect. In Pendrecht, Nieuw Crooswijk en Driesprong was de beeldvorming over de problematiek in die buurten een directe aanleiding om brede herhuisvesting in te voeren. De daadwerkelijk sociale problematiek bleek echter minder grootschalig dan de beeldvorming vooraf deed vermoeden. Ook het beeld dat veel bewoners met problemen niet bekend zouden zijn bij instanties, moest worden bijgesteld. Al met al is er weinig sprake van situaties waarin de corporatie via de huisbezoeken de eerste probleemvinder is, terwijl dit in de landelijke discussie wel is aangeduid als belangrijke meerwaarde van de achter-de-voordeur-benadering (zie bijvoorbeeld Cornelissen & Brandsen, 2007; Kleinhans & Slob, 2008).

De woonconsulent in Pendrecht zegt hierover:‘Uit de gesprekken bleek dat iedereen eigen-lijk al ergens bekend was of actief was. Dat was gewoon verbazend… Dat wil niet zeggen dat er niks aan de hand was. Maar als er iets niet goed gaat met de kinderen, maar ze lopen wel bij het schoolmaatschappelijk werk en de moeder heeft goed contact met de school, dan moet je dat zo laten. Dat is een traject wat loopt, daar blijf je van af.’

Net als in Pendrecht is ook in Nieuw Crooswijk de ervaring dat de meeste huishoudens met een of ander probleem reeds bekend zijn bij de instanties. De woonconsulent merkt hierover op:‘Mensen met een huurachterstand, die ken je. Dat zijn de mensen waar je heel vaak afspraken mee hebt om in de schuldsanering te komen of wat dan ook. Die zijn al bekend. Of kinderen die problemen hebben. Die komen we dan weer via de GGD tegen. Gezinnen waar de thuissituatie verstoord is, door huise-lijk geweld of drugs- of drankproblemen. Die gezinnen zijn negen van de tien keer wel bekend.’

Ook in Breda komt het beeld van de profes-sionals over probleemhuishoudens in Driesprong redelijk overeen met datgene wat daadwerkelijk is geconstateerd. Vooraf had de corporatie een inschatting gemaakt dat ongeveer de helft van de uit te plaatsen huis-houdens behoefte zou hebben aan Zorg Op Maat. Uit de inventarisatie bleek dat er van de 143 huishoudens 58 waren die problemen kenden (41%). Bij 29 huishoudens was al een vorm van hulp of begeleiding aanwezig, bij de andere helft van de geïndiceerde huis-houdens dus niet.

Professionals zijn zich bewust van het beperkte effect van de extra begeleiding bij het oplossen van overlast. Zo stelt de woon-consulent van Nieuw Crooswijk:‘Eigenlijk is het zo dat een gezin dat hier overlast veroorzaakt, ook voor overlast zorgt in een andere wijk. Dat los je niet op door verhuizen. Ik denk wel dat het zin heeft om voor mensen die bijvoorbeeld financiële of psychische problemen hebben, een instantie in te schakelen. Dat soort dingen heeft wel effect, denk ik. Maar gezinnen die overlast veroorzaken, nee. Uiteindelijk ben ik bang dat die groep overlast blijft geven.’

Of de locatiemanager van SMO: ‘Hopelijk is het zo dat we voldoende grip krijgen op dat proces om te zorgen dat die persoon daar niet meer overlast geeft, maar ik ben ervan overtuigd dat dat niet in één keer lukt. Het zit toch wel in bepaalde mate (…) in de mens zelf, in de structuur, hoe hij leeft, zijn omstandigheden. Het is een illusie dat hij het in een andere wijk opeens niet meer doet…’.

stille muizen Volgens de professionals is de duidelijk aanwijsbare problematiek dus meestal allang bekend bij instanties, maar dat geldt niet voor de meer subtiele, verborgen proble-men die mensen voor de buitenwereld goed kunnen verbergen, zoals vereenzaming en vervuiling. Het betreffen de zogenoemde stille muizen. De volgende anekdote van de woonconsulent in Nieuw Crooswijk verwoordt dat treffend:

‘Natuurlijk ken je de mensen die het grootste amok maken of de probleemgezinnen, die ken je wel. Maar soms kom je ineens bij iemand binnen, dat je denkt: “Hé, iets klopt er hier niet”. Vaak is dat niet aan de buiten-kant te zien, want die mensen gaan gewoon hun boodschapje doen (…). Als die mensen geen lekkage hebben of ze veroorzaken verder geen overlast, dan zijn dat de stille muizen, zeg maar. Maar die kom je nu wel tegen, want je moet daar op huisbezoek. Dan kom je toch rare situaties tegen.

Ik heb vorig jaar een man gehad, een keurige man, verdiende een goed salaris. Als je de foto’s van zijn woning van binnen ziet, ga je over je nek. En die wilde mij dus niet thuis hebben. Maar uiteindelijk heb ik hem wel zover gekregen dat nu de GGD bij hem over de vloer is en dat daarmee afspraken zijn gemaakt. Hij is naar Kralingen verhuisd en vanuit Kralingen komt het zorgnetwerk met een constante begeleiding (...). Door deze actie ontmoet je ze dus wel en kan hun leven uiteindelijk wel wat beter worden. Want vaak zijn ze zelf niet gelukkig in hun situatie. Ik denk dat het dan wel fijn is voor jezelf als je daar vanaf geholpen wordt.’

De professional springt op zulke situaties in door afspraken en begeleiding af te dwingen bij de bewoners.

Ook de manager van SMO in Breda stelt: ‘Kijk, de ernstige overlastgevers en problemen zullen al bekend zijn bij andere organisaties, denk ik. (…) Het is net die groep daaronder,

Professionals zijn zich bewust van het beperkte effect van de extra begeleiding bij het oplossen van overlast

Y

Page 24: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 22

denk ik, die je heel goed met ZOM bereikt. Eigenlijk een soort verborgen ellende of verborgen armoede, dat soort dingen. ZOM is op de eerste plaats een uitstekend middel om bij mensen te komen die we anders nooit zouden bereiken.’

meerwaarde volgens bewoners De geïnterviewde bewoners stellen het huisbezoek meestal zeer op prijs. Zij zijn vooral te spreken over de betrokkenheid van de woonconsulent en over de aandacht die er is voor meer zaken dan alleen huisvesting. Bewoners die via Zorg Op Maat begeleiding krijgen, waarderen de ondersteuning bij zaken die niet direct voortvloeien uit de ver-huizing. Een keer in de week komt de woon-begeleider langs die met de bewoner de post doorneemt en eens per maand alle papieren invult. Bewoners leren door de begeleiding hun zaken op orde te brengen, zo laat het volgende citaat zien:Respondent: ‘Die mensen die vullen de papie-ren in, ze kijken je post na, ze doen alles en eh, ze zeggen gewoon: “Dat kan weg, dat kan weg en dat moeten we regelen’ en ja, die mensen die weten het gewoon allemaal. (…) Mij interesseert het niks. Als ik rekeningen binnen krijg dan pak ik ze op en denk: “Oh, bekijk het”. (…) En zij zeggen dan, dat moet betaald worden, dat moet betaald worden, en dat ook. Want dat zijn ze je nou al gewoon aan het leren.’

Voor veel bewoners is het de eerste keer dat zij zaken als Bijzondere Bijstand aanvragen en belastingaangifte doen. Zo krijgen zij vaak

voor het eerst te horen dat zij recht hebben op bepaalde voorzieningen of toeslagen en dat zij bepaalde kosten als aftrekpost kunnen opvoeren. Op de vraag of dit hun financiële situatie heeft verbeterd, antwoorden de meesten echter ontkennend, aangezien zij vaak een hogere huur hebben na de verhuizing.

Voor problemen op het gebied van zorg is het waarschijnlijk zo dat de hulpvraag ook wel was opgepakt zonder inmenging van de woningcorporatie. Het volgende verhaal maakt dat duidelijk. Een respondent in Breda vertelt dat hij voor de verhuizing hulp van een thuiszorgorganisatie had en dat hij dat nu krijgt via ZOM. Wat dat betreft is er voor hem niet veel veranderd: Respondent: ‘Ja, dat heb ik gewoon nodig, want anders wordt het een puinhoop hier zo.’

Interviewer: ‘Maar hoe had u dat daarvoor dan opgelost? Zonder Zorg op Maat?’Respondent: ‘Dat had ik toen ook al, die zes uur. (…) Thuiszorg van Markenlanden.’

Nog minder valt te verwachten als het gaat om sociale stijging of het oplossen van struc-turele problemen binnen het huishouden. Een voorbeeld is een gezin (alleenstaande moeder) dat al bekend was bij SoZaWe (res-pondent heeft een uitkering) en reclassering. De respondent herinnert zich dat zij met de woonconsulent heeft gepraat over de proble-men van haar zoon, maar helaas heeft dat niet kunnen voorkomen dat hij nu in de gevangenis zit. Zijzelf is wel begonnen met werken, zo staat ook in het overzicht van de woonconsulent vermeld. Dat heeft echter niets met het huisbezoek en geboden bege-leiding te maken, zo stelt zij: ‘Nee, nee, nee, dat heeft niks daarmee te maken. Ik wou gewoon gaan werken want, ja, je kleine is groot geworden en ik wou niet niksen’.

conclusie Sinds de discussie over waterbedeffecten wordt brede herhuisvesting ook als middel gezien om negatieve verplaatsingseffecten als gevolg van herstructurering te voorkomen

of te verminderen. Dat lijkt te hoog gegrepen. Huishoudens die met grote problemen kampen, zijn bijna altijd al bekend bij de sociale partners en bovendien is de breed gedragen opvatting dat echte problemen (zware overlast, schulden, psychische proble-men) niet zomaar zullen verdwijnen.

Dat wil echter niet zeggen dat brede herhuis-vesting geen toegevoegde waarde heeft. De professionals denken vooral de zogenoemde stille muizen te bereiken, bewoners van wie je normaal nooit iets hoort, maar die wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Vooral als hun leven op de kop gezet wordt door een verplichte verhuizing.

Het huisbezoek wordt door alle geïnterviewde respondenten zeer gewaardeerd. Dit onder-schrijft de opvatting van de SEV (Cornelissen & Brandsen, 2010), die stelt dat bewoners (en professionals) verheugd zijn over de ‘terugkeer naar de menselijke maat’. Zelfs bij gedwongen herhuisvesting, waar bij een huisbezoek minder sprake is van vrijwilligheid, geven bewoners aan dat zij de persoonlijke aandacht waarderen.

Literatuur– Cornelissen, E. & Brandsen, T. (2007), Handreiking

Achter de Voordeur. Een verkennend onderzoek naar zeven grootstedelijke ‘Achter de Voordeur’-projecten. Rotterdam: Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV).

– Brandsen, T. & Collignon, L. (2010), Achter de voordeur. Methodiek. Rotterdam: Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV).

– Doff, W. & Kleinhans, R.J. (2012), Voorkomen is beter dan genezen. De betekenis van brede herhuisvesting bij de preventie van waterbedeffecten. Delft: Onderzoeksinstituut OTB.

– Kleinhans, R. & Slob, A. (2008), Herhuisvesting en het waterbed: probleem opgelost of verplaatst? In: Ouwehand, A., Van Kempen, R., Kleinhans, R. & H. Visscher (Eds.), Van wijken weten. Beleid en praktijk in de stedelijke vernieuwing, pp. 116-127. Amsterdam: IOS Press.

– Posthumus, H., Kleinhans, R.J. & Bolt, G. (2012), Bijwerkingen van herstructureringsoperaties. Verhuizingen, waterbedeffecten en veranderingen in de woningvoorraad. Delft: Eburon.

Bewoners leren door de begeleiding hun zaken op orde te brengen

Y

Page 25: Nova Terra - juni 2013

Kirsten Visser, Gideon Bolt en Ronald van Kempen (Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen)

Veel Nederlandse steden hebben te maken met leefbaarheidsproble-men in buurten. Als remedie hiertegen zetten beleidsmakers vaak in op stedelijke herstructurering. Hoewel stedelijke herstructurering verschillende vormen kent – zoals het renoveren van woningen en het opknappen van de openbare ruimte – kijken we in dit artikel naar

de meest ingrijpende vorm, namelijk sloop. De veronderstelling achter deze aanpak is dat door middel van sloop van sociale huurwoningen en de nieuwbouw van duurdere alternatieven een ‘betere’ sociale mix wordt gecreëerd. Wittebrood & Permentier (2011) hebben laten zien dat herstructureringsbuurten er gemiddeld genomen inderdaad op vooruit gaan wat betreft de leefbaarheid. Voor een complete evaluatie van het herstructureringsbeleid is het niet alleen nodig om te kijken naar de ontwikkeling van de herstructureringsbuurten zelf, maar

Gedwongen verhuizing vanwege sloop is een ingrijpende gebeurtenis.

Er is echter weinig bekend over hoe jongeren dit ervaren. Voor hen

betekent een gedwongen verhuizing een kans op een betere woning,

maar ook veel onzekerheid vanwege het moeten achterlaten van

vrienden. Om herstructurering zo soepel mogelijk te laten verlopen

moeten we jongeren betrekken bij het proces.

Betrek jongeren bij gedwongen verhuizing

Jongeren blijken flexibel en zijn in staat nieuwe vrienden te maken en nieuwe activitei-ten op te pakken (Foto Martijn Beekman / Hollandse Hoogte)

Y

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 23

Page 26: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 24

ook naar de gevolgen voor huishoudens die gedwongen zijn om te verhuizen. Zo zou gedwongen verhuizen leiden tot een verbetering in de woonsituatie, maar ook tot een ontwrichting van sociale netwerken (Kleinhans, 2003; Posthumus e.a., 2012).

In bestaand onderzoek is echter alleen maar gekeken naar volwassen, we weten weinig over de effecten van gedwongen verhuizingen op jongeren. Dit is een grote tekortkoming aangezien het juist jongeren zijn die het meest te maken krijgen met de effecten van de herstruc-turering. Zij maken immers veelvuldig gebruik van de buurt en zij zijn wellicht meer dan wie dan ook aangewezen op de buurt voor hun sociale netwerk. Daarom richten we ons in dit onderzoek op de effecten van stedelijke herstructurering op jongeren. We kijken specifiek naar de vier stijgingsroutes (onderwijs, arbeidsmarkt, woningmarkt en vrije tijd/sociale contacten) die de VROM-raad (2006) in het rapport Stad en Stijging heeft onderscheiden. Biedt gedwongen verhuizing mogelijkheden voor stijging op deze vier gebieden of heeft het juist een negatief effect?

bestaande kennis In de bestaande literatuur naar de effecten van een (gedwongen) verhuizing op de onderwijs-, arbeids-, woon-, en vrijetijdscarrière en sociale contacten van jongeren kunnen we twee belangrijke tendensen ontdekken.

Enerzijds wijzen auteurs op de negatieve gevolgen van een – al dan niet gedwongen – verhuizing op verschillende aspecten van het leven van jongeren. Zo toont Susan Clampet-Lundquist (2007) aan dat een gedwongen verhuizing een negatief effect heeft op de vrijetijdscarrière en sociale contacten van jongeren: de jongeren verloren vriendschap-pen in de oude buurt, er werden minder activiteiten georganiseerd in de nieuwe buurt en het was lastig nieuwe mensen te leren kennen. In de Nederlandse context tonen Vermeij en Dronkers (2001) aan dat vrijwillig verhuizen een negatief effect kan hebben op de school-carrières van jongeren. Mavo-scholieren die verhuisden en van school wisselden, hadden een grotere kans om af te stromen naar een lager onderwijsniveau.

Biedt gedwongen verhuizing mogelijkheden voor stijging of heeft het juist een negatief effect?

Eén op de vier verhuisden gaf aan door de verhuizing vrienden te zijn kwijtgeraakt, één op de drie sportenden is daarmee na de verhuizing opgehouden en bijna de helft is met andere vrijetijdsactiviteiten gestopt (Foto Olivier Middendorp / Hollandse Hoogte)

Page 27: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 25

In ander onderzoek wordt echter verondersteld dat een gedwongen verhuizing ook een positief effect kan hebben op de stijgingsroutes van jongeren. Ten eerste kan het de mogelijkheid bieden naar een betere woning en buurt te verhuizen (Kleinhans, 2003). Ten tweede wordt in veel Amerikaans onderzoek ervan uitgegaan dat het verhuizen naar een betere buurt ook betekent dat jongeren in contact komen met betere rolmodellen die een positief effect kunnen hebben op onderwijs- en arbeidscarrières (Popkin e.a., 2004). Of dit ook het geval is in de Nederlandse context is echter de vraag. Hier hebben we te maken met veel lagere concentraties van armoede, is er minder sprake van sociale isolatie van kansarmen en is de afstand tot midden-klassebuurten kleiner.

onderzoeksaanpak In ons onderzoek richtten we ons op de vraag hoe een gedwongen verhuizing van invloed is op jongeren tussen de 12 en 21 jaar (Bolt e.a. 2011). Hiervoor hebben we onderzoek gedaan onder jongeren in een aantal Utrechtse herstructureringsbuurten. De onderzoeksgroep bestaat uit een groep jongeren die tussen 1998 en 2009 gedwongen zijn verhuisd en een controlegroep bestaande uit jongeren uit dezelfde buurten maar die niet gedwongen waren te verhuizen. Ten tijde van de verhuizing woonde 85 procent van de jongeren bij de ouders. Tussen juni en december 2009 hebben we 336 enquêtes en 29 diepte-interviews afgenomen onder de jongeren.

woning en buurt Betekent een gedwongen verhuizing een stap omhoog op de woningladder? En hoe ervaren jongeren dit? Een grote meerderheid van de gedwongen verhuisden vindt dat zij er qua woning op vooruit is gegaan. Op zich is dit begrijpelijk, zij verhuisden namelijk uit de slechtste woningen die als eerste op de nominatie stonden om te worden gesloopt. Als belangrijkste verschillen met de sloopwoning noemen jongeren de grootte van de woning (eigen kamer) en de

betere kwaliteit. Slechts weinig gedwongen verhuisden hebben de stap gemaakt naar een koopwoning. Wel zijn er veel verhuizingen van flats naar eengezinshuizen. Ondanks allerlei regels die ertoe zouden moeten leiden dat men in min of meer gelijkwaardige woningen terecht komt, zijn veel gezinnen dus in staat geweest om een derge-lijke verhuisbeweging te maken. Uit de interviews met de jongeren bleek ook dat zo’n verhuizing als een duidelijke vooruitgang wordt gezien.

Ook ten aanzien van de buurt leek er op voorhand veel ruimte voor vooruitgang, aangezien vrijwel alle sloopwoningen zich in één van de 15 achterstandsbuurten van Utrecht 1 bevonden. Toch blijkt 60 procent van de gedwongen verhuisden naar dezelfde of een andere achter-standsbuurt te zijn verhuisd (tegenover 40 procent van de overige verhuisde jongeren). Wanneer we kijken naar de tevredenheid met de nieuwe buurt blijkt dat iets minder dan de helft van de gedwongen verhuisden de buurt na hun verhuizing beter vindt. Daarentegen vindt ruim een kwart de buurt (veel) slechter. Bij de gedwongen verhuisde jongeren die naar een achterstandsbuurt zijn verhuisd, ligt dat aandeel overigens hoger 2. Het lijkt er dus op dat de jongeren er ten aanzien van de buurt er gemiddeld gesproken minder op vooruit zijn gegaan dan ten aanzien van hun woning.

Hoewel er ten aanzien van de buurt en vooral de woning gemiddeld vooruitgang is geboekt, is het beeld niet alleen positief. Voor veel van de jongeren kwam de sloopbeslissing vaak als een verrassing. Onduidelijkheid vanuit de woningcorporatie (Wordt er gesloopt? Wanneer wordt er dan gesloopt?) en het geruchtencircuit bij bewoners rond de sloop hebben vaak geleid tot veel onzekerheid en stress. De onzekerheid leidt ook tot dilemma’s bij bijvoorbeeld de schoolkeuze. Gedwongen verhuisde jongeren zijn dan ook veel minder vaak positief over de verhuizing dan de overige verhuisden. Jongeren die veel vrienden hadden in de buurt waren vaak negatief over de verhuizing. Dit waren vooral jongeren die nog bij de ouders woonden, met een laag opleidingsniveau en van niet-westerse afkomst.

sociale contacten en vrije tijd Wanneer we kijken daar de tweede stijgingsroute, vrije tijd en sociale contacten, zien we dat het effect van een gedwongen verhui-zing hierop overwegend negatief is. Althans op korte termijn. Eén op de vier verhuisden gaf aan door de verhuizing vrienden te zijn kwijt-geraakt, één op de drie sportenden is daarmee na de verhuizing opge-houden en bijna de helft is met andere vrijetijdsactiviteiten gestopt. Vooral jongeren die meer dan de helft van de vrienden in de buurt hadden, gaven aan dat ze vrienden waren kwijtgeraakt. Er zijn echter nauwelijks verschillen tussen de gedwongen en de overige verhuisden. Dat veel jongeren vrienden zijn kwijtgeraakt en zijn gestopt met activiteiten is opmerkelijk, omdat de meeste jongeren maar over een korte afstand zijn verhuisd (gemiddeld 2,3 km) 3. Zelfs een verhuizing naar een woning een paar straten verderop wordt door veel jongeren als ingrijpend ervaren. Ze komen hun vrienden niet meer spontaan tegen op straat, maar moeten nu afspraken maken om elkaar te zien.

Toch moet het effect van de verhuizing niet worden overdreven. Nogal wat jongeren blijken gestopt met vrijetijdsactiviteiten om redenen die los staan van de verhuizing en hoewel er op korte termijn sprake is van verstoring van het sociale netwerk, lijkt dat op langere termijn vaak mee te vallen. De meeste jongeren zijn goed in staat nieuwe activiteiten op te pakken en vrienden te maken in de nieuwe buurt. Dit beeld wordt ook bevestigd door het feit dat een (gedwongen)

Slechts weinig gedwon-gen verhuisden hebben de stap gemaakt naar een koopwoning

Y

Page 28: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 26

verhuizing geen invloed blijkt te hebben op de mate waarin de jonge-ren hun vrienden ontmoeten op straat in de huidige situatie.

school en arbeidscarrière In tegenstelling tot wat is aangetoond door Vermeij en Dronkers (2001), komen uit onze gegevens geen aanwijzingen naar voren dat er een negatief effect is van verhuismobiliteit op de school- en arbeidscarrière van jongeren. Wanneer we met jongeren terugkijken op hun schoolcarrière tot nu toe blijkt dat de jongeren die tussen hun 12e en 17e verhuisd zijn, geen lagere kans hebben een startkwalificatie

te halen of op het hbo of een universiteit terecht te komen dan jonge-ren die niet zijn verhuisd. Ook op het gebied van de arbeidscarrière is er geen effect: er is geen verschil in inactiviteit op de arbeidsmarkt tussen de verhuisden en niet-verhuisden. De gekozen onderzoeks-aanpak in deze studie kent echter twee belangrijke beperkingen, die de afwezigheid van een effect deels kunnen verklaren. In de eerste plaats is dat de keuze voor een vrij brede leeftijdscategorie (12 – 21 jaar). Het gevolg daarvan is dat een groot deel van de gedwongen verhuisden pas verhuisd is op het moment dat ze al een startkwalificatie hebben kunnen behalen. Een tweede beperking is dat het alleen mogelijk was om jongeren te volgen die binnen Utrecht, en dus over een relatief korte afstand, verhuisd zijn. Dit betekent ook dat er maar weinig jongeren van school zijn veranderd.

Tot slot blijkt dat de buurt waarin jongeren opgroeien weinig effect heeft op de kansen op de onderwijs- en arbeidsmarkt. Jongeren die voor de verhuizing in een achterstandsbuurt woonden, doen het niet slechter qua school en werk dan jongeren die in een betere buurt opgroeiden. Het zijn veel meer de kenmerken van de ouders (en overige familieleden) dan die van de buurt die bepalend zijn voor de sociale stijging van de jongeren.

conclusie Wat is er, op basis van dit onderzoek, nu te zeggen over de mogelijk-heid door herstructurering tot sociale stijging te komen? Ten eerste is de woonsituatie van de meeste jongeren verbeterd als gevolg van de

gedwongen verhuizing. Op de andere stijgingsroutes (arbeidsmarkt, onderwijs en vrije tijd) is er geen winst geboekt. Op het gebied van vrije tijd en sociale contacten blijkt gedwongen verhuizen op korte termijn zelfs een negatief effect te hebben, maar gelukkig blijken jongeren flexibel en zijn ze na een tijdje in staat nieuwe vrienden te maken en nieuwe activiteiten op te pakken.

Kortom, vooral van sociale stijging op de woningmarkt kan het meeste worden verwacht. Toch zijn hier nog verbeteringen mogelijk. Ten eerste moet de tijd van onzekerheid rond de sloopbeslissing zo kort mogelijk duren. Wees duidelijk over het tijdstip van sloop en maak duidelijk wat de mogelijkheden zijn die de sloopurgenten hebben voor het verkrijgen van alternatieve woonruimte. Betrek niet alleen de ouders, maar ook de jongeren hierbij. Ten tweede is het van belang dat sloopurgenten begeleid worden in hun keuze. Het is zeer goed mogelijk dat zij terecht komen in een (naar eigen zeggen) goede woning en buurt, maar niet iedereen lijkt een gelijke kans daarop te maken. Allochtonen en laag opgeleide jongeren hebben een grotere kans om (weer) in een achterstandsbuurt terecht te komen, hetgeen weer negatief doorwerkt in hun waardering van de nieuwe buurt. Dit betekent dat een goede voorlichting over de mogelijkheden aan zowel de ouders als de jongeren zeer belangrijk is.

Literatuur– Bolt, G., P. Hooimeijer, R. van Kempen, A. Kokx en D. Zwanenberg (2011) Jongeren,

sloop en sociale stijging – Effecten van gedwongen verhuizingen op de woon-, onderwijs-, arbeids- en vrijetijdscarrières van jongeren. Delft: Eburon.

– Clampet-Lundquist, S. (2007) No more ‘Bois Ball. The Effect of Relocation from Public Housing of Adolescents. Journal of Adolescent Research, 22(3), pp.298-323.

– Kleinhans, R.J. (2003) Displaced but still moving upwards in the housing career? Implications of forced residential relocation in the Netherlands, Housing Studies 18(4), pp.473-499.

– Popkin, S.J., B. Katz, M.K. Cunningham, K.D. Brown, J. Gustafson en M.A. Turner (2004) A Decade of HOPE VI: Research Findings and Policy Challenges. The Urban Institute, Washington DC.

– Posthumus, H., R. Kleinhans en G. Bolt (2012), Bijwerkingen van herstructurerings-operaties – Verhuizingen, waterbedeffecten en veranderingen in de woningvoorraad. Delft, Eburon.

– Vermeij, A, en J. Dronkers (2001) Niet-verhuizen beter voor de kinderen? Het effect van schoolverandering op de verdere schoolloopbaan, Pedagogiek 21(1).

– VROM-raad (2006), Stad en stijging: sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Den Haag: VROM-raad.

– Wittebrood, K. en M. Permentier (2011), Wonen, wijken en interventies – Krachtwijken in perspectief. Den Haag: SCP.

Noten1 Op basis van indicatoren van sociaal-economische achterstand zijn 15 buurten in

Utrecht onderscheiden (zie Bolt e.a., 2011). Van de totale Utrechtse bevolking woont 21 procent in zo’n achterstandsbuurt.

2 Van de gedwongen verhuisden jongeren die naar een achterstandsbuurt zijn verhuisd vindt 30 procent de nieuwe buurt slechter en 36 procent juist beter. Bij jongeren die naar een andere buurt zijn verhuisd gaat het om respectievelijk 20 en 60 procent.

3 De gemiddelde verhuisafstand van jongeren die niet vanwege sloop zijn verhuisd is 3,4 km.

De woonsituatie van de meeste jongeren is verbeterd als gevolg van de gedwongen verhuizing

Y

Page 29: Nova Terra - juni 2013

Thea Dukes (Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedrags-wetenschappen)

verschillende perspectieven op de ruimte De geplande en de geleefde stad kunnen zeer sterk van elkaar verschillen. Dat blijkt bij

een nadere beschouwing van de fysiek-ruimte-lijke vernieuwing en de sociaal-ruimtelijke dynamiek in Amsterdam Nieuw-West; de afgelopen jaren een van de grootste her-structureringsgebieden in Nederland (zie kaders I en II) 2. Maar ook in andere recente onderzoeken komen deze verschillen duide-

lijk naar voren (zie Nio c.s., 2009; Reinders en Bosch, 2012; SEV/Platform 31, 2012).

De geplande stad benadert ruimte in een plangebied vanuit een sterk stedenbouw-kundige invalshoek. Plannen richten zich op de (her-)ontwikkeling van nieuwe of

Hoe plan je de geleefde stad?De ‘geplande’ en de ‘geleefde’ stad lijken soms nauwelijks met elkaar verbonden.

Waar stedenbouwkundigen lijnen uitzetten binnen een grootschalig plangebied,

speelt het dagelijks leven van de bewoners zich op verschillende schaalniveaus af en

hechten zij betekenis aan plekken die in het ontwikkelingsplan soms eerder een

sluitpost zijn. Een multifocaal perspectief op de publieke ruimte en een prominentere

plaats daarvan in het beleid kunnen verschillen tussen beide soorten steden

overbruggen.

Amsterdam Nieuw-West begin jaren zestig, toen net gerealiseerd als onderdeel van het Algemeen Uitbreidingsplan (Foto Kees Scherer / Maria Austria Instituut)

Y

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 27

Page 30: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 28

amsterdam nieuw-west als geplande stad De Amsterdamse Westelijke Tuinsteden 1 zijn gebouwd tussen 1950 en 1970. De oorspronkelijke bouw bestond overwegend uit relatief kleine sociale huurwoningen (portiek-etageflats), in handen van woningcorporaties.

Vanaf medio jaren tachtig groeide de instroom van kansarme, veelal Turkse en Marokkaanse bewoners, terwijl kansrijke bewoners het gebied in steeds grotere getale verlieten. De aard van de woningvoor-raad (eenzijdig en klein) was daar debet aan. Er ontstond een concen-tratie van sociaal-economische en leefbaarheidsproblemen, het draagvlak voor voorzieningen nam af en het toenemende slechte imago bezorgde het gebied een steeds zwakkere positie op de woningmarkt.

Een grootschalige vernieuwingsoperatie moest soelaas bieden. In 1999 werd daartoe Bureau Parkstad opgericht, bestaande uit bestuurders van de centrale stad en de betrokken stadsdelen. Hun ontwikkelingsplan uit 2001, ‘Richting Parkstad 2015’ (Bureau Parkstad, 2004), beoogde onder meer een grotere differentiatie van de woning-voorraad, waarbij het aandeel sociale huur zou worden teruggebracht naar 45 procent en het aandeel koopwoningen en ‘dure huur’ fors zou worden verhoogd (Van der Kooij, 2006). Het wensbeeld voor het plangebied in 2015 (illustratie 1) toont tien zogenoemde leefmilieus: de ‘ruimtelijke zichtbare optelsom’ van leefstijlen, leefomgeving, economische – en sociale voorzieningen.

Hoogstedelijk

Stedelijk / incl. mening functies

Centrum / hoogstedelijk centrum

Stadstraat

Tuinstadt

Suburbaan

Parkwonen

Wilde wonen / volkstuin

Buitenplaats, landgoed

Bedrijventerrein / reservering

Zorg en educatie

Illustratie 1: Amsterdam Nieuw-West: Leefmilieus, wensbeeld 2015 Bron: Bureau Parkstad, 2004 (p.38)

Page 31: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 29

bestaande gebieden en zijn geformuleerd binnen kaders van een hoger schaalniveau, zoals een nationale Nota Ruimtelijke Ordening of een regionale of stadsbrede Woonvisie. Het accent ligt op planvorming en plan-vormingsprocessen, waarbij men zich van een geheel eigen jargon bedient (met termen als ruimtelijke structuur, leefomgeving, leefmilieus, etc.). Het ruimtelijke beeld van een ‘plangebied’ is doorgaans abstract (zie illustratie 1).

De geleefde stad is de stad zoals die in het dagelijks gebruik wordt geleefd en beleefd door bewoners en gebruikers. Het gaat over de ruimte waar mensen wonen, werken en recreëren; de schaalniveaus waarop zij zich bewegen; de plekken waar zij elkaar ontmoe-ten; de binding die zij al dan niet voelen met die plekken en met elkaar. Er wordt vooral gekeken naar verschillen tussen bevolkings-groepen. Deze invalshoek is sociaal-cultureel en ruimtelijk van aard; in termen van weten-schappelijke disciplines vooral sociologisch en sociaal-geografisch (zie illustratie 2).

Nio c.s. (2009, p.12) wijzen op het belang van verbinding tussen de twee ‘steden’, aan de hand van het onderscheid van Herbert Gans (1993, oorspronkelijk 1968) tussen de ‘poten-tiële’ en de ‘effectieve’ omgeving, toegepast op de publieke ruimte: ‘Een door planners ontworpen en aangelegd park is slechts een potentiële omgeving. Het zijn de sociale posities en culturele achtergronden van mensen die het (al of niet) gaan gebruiken, die bepalen in hoeverre en op welke wijze het ook een effectieve omgeving zal zijn’.

Om een dergelijke verbinding te kunnen realiseren, moet men zich eerst rekenschap geven van het verschil in perspectief op de ruimte. Vanuit dat bewustzijn kunnen ver-schillende perspectieven al in een vroegtijdig stadium in een stedelijk ontwerp worden verdisconteerd. Dit lijkt vanzelfsprekend, zo niet triviaal. Toch blijkt het niet de praktijk.

de mismatch tussen geplande en geleefde stad Volgens Nio c.s. (2009) leggen steden-bouwkundigen, planners en politici bij stede-lijke vernieuwing veelal de nadruk op beïnvloeding van de sociale dynamiek in het plangebied, in termen van bevolkingssamen-stelling, omgangsvormen en gedrag. Dit gebeurt vanuit een groter kader (stedelijke, regionale woningmarkt) en over een langere tijdsperiode. Dit is ook het geval in Amsterdam Nieuw-West; daar vormen gede-finieerde leefmilieus (het ‘wensbeeld’) het vertrekpunt, vooral in relatie tot nieuwe, ‘gewenste’ bewoners. De sociale en culturele dynamiek, die zich voordoet als gevolg van de komst van nieuwe groepen bewoners en het inkrimpen en uitdijen van de leefwerelden van oude en nieuwe groepen, blijft daarbij onderbelicht. Hoe de verschillende groepen in Amsterdam Nieuw-West zich precies ver-houden tot de ‘potentiële’ omgeving blijft daarmee buiten het gezichtsveld.

Het ontwikkelingsplan uit 2001, met ruimte-lijke beelden en aparte ‘planproducten,’ voert de lezer mee naar een overzichtelijk geordende wereld maar zingt hem daarbij tegelijkertijd los van de realiteit. Bewoners zijn nagenoeg onzichtbaar en het jargon ver-sterkt een gevoel van vervreemding. In inter-views in Amsterdam Nieuw-West is gevraagd naar de plaats van ‘sociale cohesie’ en ‘buurt-beleving’ bij de stedelijke vernieuwing; begrippen die uitdrukking geven aan gevoe-lens van bewoners; van verbondenheid met anderen en plaats. Verrassend genoeg bleken deze noch het vertrekpunt, noch de doelstel-ling van het beleid; differentiatie van de woningvoorraad en het aantrekken van nieuwe bewoners stonden nadrukkelijk voorop (Dukes, 2013). Overigens betekent dat niet dat bewoners in het vernieuwingsproces

geheel afwezig waren: de plannen zijn (in uiteenlopende fases) binnen de vernieuwings-gebieden wel afgestemd met bewoners, maar het vernieuwingsproject was al met al sterk top-down van karakter.

Omgekeerd lijken de kaders van plangebied en vernieuwingsgebieden in Amsterdam Nieuw-West als geleefde stad niet altijd relevant voor sociaal-ruimtelijke patronen en betekenisgeving van de bewoners. Dat komt enerzijds door de omvang van Nieuw-West en de vernieuwingsgebieden daarbinnen met 5.000 tot 10.000 bewoners. Anderzijds voltrekt het dagelijkse leven van de bewoners zich op een eigen wijze, op verschillende plekken en (ook) op andere schaalniveaus dan die uit de geplande stad; mogelijk zullen zij het wel ervaren wanneer vernieuwings-gebieden onderling ruimtelijk niet goed zijn verbonden. Hierbij dient opgemerkt worden dat een ruimtelijk ontwikkelingsplan uit 2001 en een studie over het gebruik van de publieke ruimte uit 2009 op het eerste gezicht weinig met elkaar van doen lijken te hebben. Toch is dat niet het geval; zij verwijzen immers naar hetzelfde gebied. Bovendien illustreren zij het wezenlijk verschillende perspectief op de ruimte daarbinnen, alsook de mismatch die zich voordoet tussen de geplande en de geleefde stad.

publieke ruimte als verbindende schakel Wil je de geplande stad en de geleefde stad beter met elkaar verbinden, dan vormt de publieke ruimte een belangrijke schakel. Dat vereist dan wel een bepaalde benadering van die ruimte.

Vanuit de wijze waarop (verschillende groe-pen) bewoners zich bewegen, pleiten Nio c.s. (2009) ervoor om bij de vernieuwing van het publieke domein te vertrekken vanuit de

De geleefde stad is de stad zoals die in het dagelijks gebruik wordt geleefd en beleefd

Y

Page 32: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 30

concentratiepunten van drukte in het gebied zelf en voorzieningen en ruimten meer te benaderen als een verzameling plekken met specifieke tijd-, plaats- en groepsgebonden betekenissen. Optimalisering van dergelijke ruimten kan bovendien de verbondenheid tussen bewoners en met het gebied verster-ken. Dat moge dan wel geen vertrekpunt of doelstelling van beleid zijn binnen de stede-lijke vernieuwing; voor de stad als geheel is het wel degelijk van groot belang. Volgens

Nio c.s. (2009) is er in Amsterdam Nieuw-West een aantal plekken (pleinen, straten, parken, voorzieningen) waar uiteenlopende bewonersgroepen een ruimte tot een ‘publieke plek’ maken en waar een vorm van publieke vertrouwdheid kan ontstaan; een vertrouwde omgang met vreemden.

Reinders en Bosch (2012, p.60) stellen dat dergelijke (publieke) ruimten in beleid vaak louter als een ontwerp- en beheervraagstuk

worden gezien; ‘een kwestie van verkeers-stromen, van schoon-heel-veilig’. Het ontwik-kelingsplan van Amsterdam Nieuw-West lijkt dat niet te bevestigen; bij de ruimtelijke ver-nieuwing was wel degelijk aandacht voor die publieke ruimte. Wel deed zich een ander probleem voor: het plangebied van deze, qua omvang ‘18de stad van Nederland’, was met zo’n 61.600 woningen en 138.000 inwoners (anno 2011) enorm. Dat bemoeilijkte de aan-sturing van een samenhangend programma.

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 30

De geleefde stad gaat over publieke ruimten; de geplande stad houdt zich daarmee vaak te weinig bezig

Illustratie 2: Publieke domeinen (Bron: Nio et al., 2009, p.137)

amsterdam nieuw-west als geleefde stad De ‘Atlas Westelijke Tuinsteden Amsterdam: de geplande en de geleefde stad’ uit 2009, geeft een beeld van het gebied als geleefde stad. De auteurs, Ivan Nio, Arnold Reijndorp en Wouter Veldhuis, onderzochten de sociaal-ruimtelijke praktijken van bewoners; wat ze deden en vooral ook waar. Bovendien onderzochten zij ook hoe de beleving van verschillende ruimten was en welke veranderingen zich op dat gebied voordeden. Zij richtten zich daarbij enerzijds op voor-

zieningen, anderzijds op de publieke ruimte in de vorm van winkel-straten, pleinen, parken en hoven. Verschillende groepen (‘oorspronkelijke stedelingen’, ‘immigranten’ en ‘nieuwe stedelingen’) bleken op hun eigen wijze vorm te geven aan het alledaags gebruik van de publieke ruimte. De kaart met publieke domeinen (illustratie 2), die de overlappende stedelijke praktijken van deze verschillende groepen weergeeft, levert een totaal ander soort beeld op dan dat van de leefmilieus in de geplande stad.

Page 33: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 31

Daarom werd het plangebied onderverdeeld in kleinere vernieuwingsgebieden, waar de betrokken partijen (overheid, corporaties, bouwprocespartijen, bewoners) zich in wisselende samenstelling over zo’n 15 ver-nieuwingsplannen, 45 uitwerkingsplannen en 60 bouwplannen bogen. Dat had gevolgen voor zowel de uitkomst per vernieuwings-gebied, als de samenhang tussen de deel-plannen. De publieke ruimte, die een verbindende schakel had kunnen vormen tussen de optelsom van deelplannen, bleef uiteindelijk vaak liggen. Dat is de kwaliteit van de publieke ruimte in het plangebied als geheel niet ten goede gekomen (Van der Kooij, 2006).

Terwijl de publieke ruimte een verbindende schakel tussen de geplande en de geleefde stad zou kunnen vormen, komt dit in de praktijk niet altijd uit de verf.

kansen door de crisis Het ontwikkelingsplan uit 2001 is inmid-dels door de realiteit achterhaald. Het is crisis, het plan staat in de ijskast en de gedachte grootinvesteerders (de corporaties) zien van die investeringen af. Toch biedt diezelfde crisis ook kansen om de geplande en de geleefde stad beter te verbinden.

De eerste kans is evident: de aandacht, energie, tijd en middelen van alle partijen (gemeente, corporaties, bewoners) gaan, noodgedwongen of niet, naar het functione-ren van het bestaande, waaronder een goed gebruik van de publieke ruimten. Een tweede kans ligt in de stagnatie op de woningmarkt. Er wordt minder verhuisd, ook in Amsterdam Nieuw-West; mensen voor wie de wijk aanvankelijk als doorgangswijk functioneerde, blijven langer zitten en lijken bereid meer te investeren in hun directe (sociale) omgeving. Beleidsmakers kunnen daarop inspelen. Nieuwbouwprojecten worden uitgesteld en kantoorgebouwen staan leeg; daarin schuilen kansen voor (tijdelijk) ander onconventioneel gebruik dat inspeelt op de behoeften vanuit de geleefde stad. Zo kunnen braakliggende terreinen tijdelijk functioneren als volkstuinen en lege

panden tijdelijk voor andere doeleinden worden gebruikt (wonen in plaats van werken bijvoorbeeld, of andersom).Tot slot heeft de grootschalige wijze van (beleids-)denken en werken door de crisis noodgedwongen plaatsgemaakt voor een gedeelde regie en kleinschaliger verbete-ringsinitiatieven. Dat biedt de mogelijkheid tot maatwerk op een laag schaalniveau (huishoudens, individuen). Hierbij kun je denken aan (collectief) particulier opdracht-geverschap in woningbouw of -verbetering.

hoe plan je de geleefde stad? De geleefde stad gaat over (gebruik en betekenis van) publieke ruimten; de geplande stad houdt zich daarmee vaak te weinig bezig. Wil je bruggen slaan tussen de twee steden, dan is een prominentere plaats in het beleid voor (gebruik en betekenis van) de publieke ruimte cruciaal. De leefstijlen die deel uitmaken van de leefmilieus uit de geplande stad, bieden wellicht een aan-knopingspunt voor verbinding. In aansluiting daarop, oppert Meeuwisse (2008, p.129) om de stad ‘anders te lezen’ en bij het ontwerp-proces meer aandacht te hebben voor patro-nen van activiteit; de menselijke ervaring in een ruimte, ook in zintuiglijke zin (kijken, luisteren, ruiken en voelen en de betekenis daarvan).

Om dergelijke leefstijlen en patronen van activiteit te kunnen verdisconteren in beleid, is inzicht nodig in de vermogens en capaci-teiten van potentiële gebruikers, zowel economisch (inkomen), cultureel (opleiding, voorkeuren) als sociaal (netwerken) (SEV, 2012). Los van cijfers over de bevolkings-samenstelling, geldt dit inzicht ook voor de sociaal-culturele aspecten van de bewoners (lokale gewoonten, verschillen in omgangs-vormen en woonculturen tussen groepen) en de symbolische aspecten van de stad (de manier waarop bewoners thuis maken, zich binden en identificeren met de wijk en ande-ren die daar wonen) (Reinders & Bosch, 2012).

SEV (2012) bepleit multifocaal kijken; een multidisciplinaire wijze van werken, om meer grip te krijgen op het subtiele samenspel van

sociale, economische, fysieke en beheermatige aspecten van een publieke ruimte. Hoe van-zelfsprekend dat ook moge klinken, een dergelijk perspectief op de ruimte blijkt op dit moment nog geen praktijk. Multifocaal kijken zou bij ontwerp en uitvoering van stedelijke vernieuwing een vanzelfsprekend vertrekpunt moeten zijn. Wellicht kan dan op termijn die gedroomde stad worden gereali-seerd waarin wensbeelden ook in de geleefde stad betekenis krijgen.

Literatuur– Bureau Parkstad (2004), Richting ParkStad 2015:

Ontwikkelingsplan voor de vernieuwing van Amsterdam Nieuw-West. Uitgebreide samenvatting. Amsterdam: Bureau Parkstad.

– Dukes, T. (2013, te verschijnen) Visies op stedelijke herstructurering en verschillen naar actoren. Deelrapportage Amsterdam. Den Haag/Amsterdam: NICIS project. UvA rapport.

– Kooij, E. van der (2006), Stedelijke vernieuwing als leerproces. Amsterdam: EFL Stichting.

– Meeuwisse, M. (2008), De stad anders ‘lezen’ In Rooilijn, 41, 2, pp 124-129.

– Nio, I., Reijndorp, A. en Veldhuis, W. (2009), Atlas Westelijke Tuinsteden Amsterdam: De geplande en de geleefde stad. Amsterdam: SUN – Trancity.

– Reinders, L. & E. Bosch (2012), Thuis in de stad: binding, identiteit en publieke ruimte in Zaanstad. Den Haag: Nicis Institute/Platform 31.

– SEV/Platform 31 (2012), Nieuwe perspectieven voor publieke ruimten.

Noten1 Hiertoe behoren Slotermeer, Geuzenveld, De Kolenkit-

buurt, Slotervaart, Overtoomse Veld en Osdorp. Sinds 2010 vallen deze wijken, behalve de Kolenkitbuurt, onder één stadsdeel, Amsterdam Nieuw-West.

2 Deze informatie is gebaseerd op deskresearch en interviews, ontleend aan het onderzoek: ‘Visies op stedelijke herstructurering en verschillen naar actoren’ dat is uitgevoerd in Amsterdam, Den Haag en Tilburg, tussen 2009 – 2011, in het kader van het NICIS project ‘Veranderende huishoudens en de ‘functie’ van woon-milieus’.

Multifocaal kijken zou een vanzelfsprekend vertrekpunt moeten zijn

Y

Page 34: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 32

Wenda Doff en André Ouwehand (OTB, TU Delft)

Nederland kent een lange traditie van eisen stellen (ook op het sociaal-culturele vlak) aan kandidaat-bewoners bij woningtoewijzing. Woninginspectrices en verhuurconsulenten namen vanaf het prille begin van de woningcorporaties tot in de jaren zeventig nieuwe huurders de maat, inspecteerden hun woningen en bewaakten de samenstelling van portieken, flats en buurtjes. Het resultaat was weinig transparant en leidde ook deels tot discriminatie. Het aanbodmodel maakte vanaf de jaren negentig nagenoeg een einde aan deze praktijk: keuzevrijheid en transparantie stonden voortaan voorop. De discussie over ‘sturen of loslaten’ is echter nooit verdwenen en vooral in de laatste jaren willen woningcorporaties

weer meer sturen op de bevolkingssamenstelling, ook op verzoek van zittende bewoners die stellen dat zij ‘er maar van alles indouwen’. Woningcorporaties zoeken steeds vaker naar andere manieren van woonruimteverdeling die meer informatie geven over de kwaliteiten en sfeer van de buurt en proberen bij te dragen aan een betere match tussen zittende en nieuwe bewoners, onder andere op basis van leefstijl.

discussie Het gebruik van leefstijlen bij de woonruimteverdeling roept echter veel discussie op. Willen woningcorporaties mensen uitsluiten door ‘selectie aan de poort’? Mogen zij wel ingaan op de trend van ‘soort bij soort’ die past in het maatschappelijk debat waarin onvrede over

Woon je fi jner tussen gelijkgestemden?

Leefbaarheidsproblemen, manifest of latent, zijn de belangrijkste aanleiding

voor woningcorporaties om huurders te sorteren op leefstijl. Corporaties hopen

daarmee op een betere sociale omgang tussen buren, minder overlast en

conflicten en meer woonplezier. Is deze hoop gerechtvaardigd? Onderzoek in

Dordrecht en Zoetermeer leidt tot gemengde conclusies. De bewoners zijn

zeer tevreden met de toewijzing op leefstijl, maar hun woonwaardering hangt

nauwelijks samen met het wonen tussen ‘gelijke mensen’.

Een straat in Wielwijk, Dordrecht: je moet van sociale contacten houden, anders zul je je er niet op je plek voelen (Foto André Ouwehand)

Page 35: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 33

de multiculturele samenleving dominant is? Moeten zij zich wel bemoeien met hoe mensen leven? Het debat wordt bemoeilijkt omdat partijen heel verschillende zaken onder leefstijl rangschikken. Van screening op drugsverleden, voorrang verlenen of uitsluiten op basis van inkomen – bijvoorbeeld de Rotterdamwet – tot en met het hanteren van leefstijl als passendheidscriterium. In onze twee cases is uitsluiten niet aan de orde. Iedereen is welkom in de wijk, er is geen ‘ongewenste’ leefstijl. De corporatie beslist echter wel in welk portiek, welke flat of straat in de wijk iemand een woning krijgt aangeboden. De corporaties willen het bij elkaar plaatsen van botsende leefstijlen voorkomen en het bijeen wonen van passende leefstijlen bevorderen. Wij richten ons niet op ideologische aspecten, maar op de empirische vraag of toewijzing op basis van leefstijl een hogere woonwaardering oplevert.

leefstijltoewijzing in dordrecht en palenstein Van alle leefstijlinitiatieven in woonruimteverdeling, lopen het POL-model (Passend via Optie middels Loten) van Woonbron (2004) en EigenStijl Wonen van Vestia (2006) het langst. Hoewel in beide gevallen leefbaarheidsproblemen een rol speelden, zien we ook verschillen. Woonbron Dordrecht (toen: Woondrecht) vond dat het regionale aanbodmodel alleen uitging van de keuzevrijheid van de woningzoekenden. Zij ontving klachten van zittende bewoners over nieuwe bewoners die niet zouden passen en ontwikkelde een nieuw woonruimteverdelingssysteem waarbij passendheid in het portiek centraal zou staan. Vestia zocht daarentegen naar oplossingen voor de acute leefbaarheidsproblemen in de hoogbouwflats in de wijk Palenstein, de slechtste wijk van Zoetermeer. Als alternatief voor sloop stelde Vestia renovatie voor, gekoppeld aan intensief beheer én een experiment met leefstijltoewijzing.

Beide corporaties werkten samen met SmartAgent Company (SAC). Woonbron hanteert de originele indeling van SAC in zes woonbele-vingsgroepen (ongebondenen, samenlevers, verankerden, stille luxe, terugtreders en dynamisch individualisten) en Vestia de huidige vier belevingswerelden (de gele, groene, blauwe en rode leefstijl; zie kader) De kandidaat-huurder vult bij intake een korte vragenlijst in waarmee de leefstijl wordt bepaald. Het gaat daarbij om vragen naar attitudes en niet naar feitelijk gedrag, zoals consumptieve bestedingen of de krant die men leest. Tegelijkertijd is het aanbod waarop woning-zoekenden reageren opgedeeld naar leefstijl. Hoewel de uiteindelijke toepassing op bepaalde punten verschilt (zie kader), streven beide corporaties naar portieken, flats, wooncomplexen of straten met bij elkaar passende leefstijlen en proberen zij het samenwonen van botsende leefstijlen te voorkomen. Alle aspirant-bewoners hebben evenveel kans op een nieuwe woning; het maakt niet uit hoe zij de vragenlijst invullen en welke kleur zij (blijken te) zijn.

Het lijkt er in elk geval op dat leefstijlen niet een vast gegeven zijn, maar gedurende de jaren kunnen veranderen

omschrijving leefstijlen Mensen met de rode leefstijl zijn mensen die het liefst wonen tussen mensen uit alle lagen van de bevolking en tussen verschil-lende culturen. Ze bemoeien zich relatief weinig met elkaar. Het zijn mensen met een vrije geest die vrijheid en onafhankelijkheid erg belangrijk vinden. Voor mensen met de rode leefstijl is er meer dan alleen werk, het gezin of de buurt. Zij vinden belangrijk: vrijheid, onafhankelijkheid, zelfontplooiing en genieten.

Mensen met de blauwe leefstijl zijn mensen die niet zozeer behoefte hebben om allerlei dingen met andere bewoners te doen.

Ze houden graag de touwtjes in eigen hand. Rust, netheid en veiligheid vindt men belangrijk. Mensen met de blauwe leefstijl wonen graag een beetje op zichzelf waarbij de zaken goed geregeld zijn. Ze wonen het liefst tussen ‘gelijkgestemden’.Zij vinden belangrijk: rust, privacy en anonimiteit.

Mensen met de gele leefstijl hechten veel waarde aan goede, gezellige en sociale contac-ten in de buurt waar ze wonen. Ze hebben een open instelling, voelen zich erg betrokken bij anderen en zijn altijd bereid om een ander te helpen. Mensen met de gele leefstijl hou-den ervan op straat te zijn en activiteiten in

de buurt te ondernemen. Een ontspannen en gezellige levendigheid. Zij vinden belangrijk: gezelligheid, gezin en andere mensen.

Mensen met de groene leefstijl zijn mensen die een rustig leven leiden en zich voorname-lijk bewegen in een kleine kring van familie, vrienden en/of buren waarmee ze intensieve contacten hebben. Mensen met een groeneleefstijl doen graag dingen met mensen die ze kennen.Zij vinden belangrijk: prettig leven, zekerheid, gericht op een kleine kring vrienden en familie.

(Bron: Vestia leefstijlenbrochure)

Y

Page 36: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 34

de effecten van leefstijltoewijzing Wij hebben in beide cases een enquête onder bewoners gehouden waarin ook de leefstijlvragen van SAC zijn opgenomen waarmee de leefstijl van bewoners (opnieuw) is vastgesteld. Zo hebben we kunnen bepalen in welke mate de leefstijltoewijzing heeft geresulteerd in een segmentatie van bewoners naar leefstijl. Vervolgens is de vraag in hoeverre passende bewoners de woning en woonomgeving hoger waarderen dan degenen die qua leefstijl niet passen. Hiervoor zijn vragen gesteld over de algemene waardering van de woning en buurt, of bewoners zich thuis voelen, of zij tevreden zijn met de buren en in welke mate zij overlast van buren ervaren. We bespreken de uitkomsten van deze ‘routes’ waarlangs het passend wonen van invloed zou kunnen zijn op de woonwaardering. Tot slot hebben we bewoners gevraagd wat zij zelf vinden van het instrument.

Beperkte ontvlechting Hoewel uitsortering in Dordrecht niet het nadrukkelijke doel is, heeft het POL-model dat wel in stevige mate opgeleverd. In totaal

woont 63% passend, 13% woont ‘botsend’ en voor 23% is het onbekend of men passend dan wel botsend woont. In Palenstein is ontvlechting van leefstijlen een expliciete doelstelling. Toch woont bijna de helft van de respondenten (49%) niet-passend (en 41% passend). Ook van de bewoners die na invoering van EigenStijl Wonen in Palenstein zijn komen wonen, woont meer dan de helft (53%) niet-passend (en 47% passend). In de onderzoeksrapportage gaan we in op mogelijke ver-klaringen hiervoor. Het lijkt er in elk geval op dat leefstijlen niet een vast gegeven zijn, maar gedurende de jaren kunnen veranderen.

bewoners enthousiast over leefstijltoewijzing We legden de bewoners stellingen voor over de effecten van de leefstijltoewijzing. Zowel in Dordrecht als in Palenstein blijken bewo-ners een groot vertrouwen in het instrument te hebben (zie tabel 1).

In Palenstein is ook gevraagd wat het effect is geweest op de leef-baarheid van de diverse (beheer)maatregelen. Bewoners oordelen het positiefst over de invloed van de renovatie, dat levert ook het

verschillen toepassing leefstijl in dordrecht en zoetermeer– Omvang en doelstelling Woonbron gebruikt het POL-model voor

bijna al haar huurwoningen in Dordrecht, in Zoetermeer-Palenstein gaat het om drie hoogbouwflats. In Palenstein zet Vestia aanvankelijk in op ontvlechting van leefstijlen: drie flats en drie woonstijlen. Twee woonstijlen betreffen een van de kleuren – rood en blauw – en de woonstijl van de grootste flat betreft een menging van geel en groen. In het POL-model is ontmenging geen doelstelling: sommige niet-overeenkomende leefstijlen passen prima bij elkaar, terwijl andere vermeden dienen te worden. De leefstijlsegmentering

vindt in Palenstein plaats op het niveau van de flat, in Dordrecht op het niveau van in totaal 850 clusters, soms een portiek, in andere gevallen een rijtje woningen.

– Vast of dynamisch systeem Het systeem in Dordrecht is dynamisch

opgezet. Bij elke nieuwe verhuring past de corporatie de portiekgegevens aan en één keer in de drie jaar ververst ze alle gegevens op basis van de huurdersenquête waar de leefstijlbepaling deel van uit-maakt. In Palenstein gaat men uit van de onveranderlijkheid van de leefstijl die een huurder heeft. Vestia heeft wel eenmalig de kleursamenstelling van een flat veran-derd als reactie op een achterblijvende vraag van ‘blauwe’ kandidaat-huurders.

– Andere factoren naast leefstijl In Palenstein is leefstijl het enige en alles

bepalende criterium bij de matching. In het POL-model zijn er ook andere factoren die de segmentatie van zowel het aanbod als de vraag bepalen. De woningclusters krijgen naast de dominante leefstijl ook een status toegewezen, lopend van mager tot vitaal, die medebepalend is voor de matching. Kandidaat-huurders labelt Woonbron-Dordrecht niet alleen op basis van leefstijl, maar ook aan de hand van de inschatting van de woonmakelaar of de nieuwe bewoner overlast zal geven door haar/zijn dagritme, woonverleden of huisdier en andere punten.

Tabel 1: Het vertrouwen in het instrument Dordrecht (POL) en Palenstein (ESW) (%)

Door het verhuren volgens leefstijl… Helemaal Mee eens Mee oneens Helemaal mee mee eens oneens

POL ESW POL ESW POL ESW POL ESW

passen buren beter bij elkaar 19 14 55 57 21 25 5 4ontstaan minder conflicten tussen buren 14 10 56 61 25 24 6 4neemt de leefbaarheid van de buurt toe 14 8 60 69 21 20 6 3neemt het woongenot toe 14 10 58 66 23 19 5 4

Page 37: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 35

meest direct zichtbare effect, en zetten de leefstijltoewijzing op de derde plaats. Figuur 1 laat ook zien dat de meeste bewoners er vooral ook over te spreken zijn dàt er maatregelen worden genomen: alle genoemde maatregelen worden ruim gesteund.

Maar in hoeverre is er een verband tussen woonwaardering en het al dan niet passend wonen?

woonwaardering In Dordrecht blijkt dat passend wonenden vaker (zeer) tevreden zijn over de woning. Botsend wonenden zijn vaker ontevreden. De tevreden-heid over de buurt laat echter een wisselend beeld zien: de botsend wonenden zijn vaker tevreden én ontevreden, en minder neutraal. In Palenstein zijn de bewoners overwegend (zeer) tevreden over hun woning, maar er is nauwelijks verschil tussen passend en botsend wonenden. Opvallend genoeg zijn de botsend wonenden meer tevre-den over de buurt dan de passend wonenden.

Thuisvoelen De veronderstelling is dat overeenkomende leefstijlen gelijke voorkeuren hebben voor de diversiteit of homogeniteit van de bevol-kingssamenstelling van hun flat of portiek. Als ze bij elkaar wonen, zullen bewoners zich meer herkennen in hun buren en zich meer thuis voelen.

De leefstijlen hebben inderdaad verschillende voorkeuren voor homogeniteit/diversiteit in hun woonomgeving. De rode leefstijl in Palenstein heeft duidelijk een sterkere voorkeur voor diversiteit dan de andere kleurgroepen. De rode leefstijl voelt zich echter niet méér thuis in de rode flat dan in de andere kleur flats. De niet-passende bewoners in Palenstein voelen zich zelfs meer thuis dan de passend wonenden (figuur 2). 2 Ook in Dordrecht voelen passende bewoners zich niet meer thuis dan anderen.

Burencontact en verschil naar leefstijl Overeenkomstig de theorie zien we dat leefstijlen substantieel verschillen in de wijze waarop zij met hun buren (willen) omgaan. Niet alleen heeft bijvoorbeeld de gele leefstijl in Palenstein, overeen-komstig de uitgangspunten van SAC, een grotere voorkeur voor contact met hun buren, zij gaan in werkelijkheid ook vaker op de koffie of visite bij buren (figuur 2).

We zien dat ook in Dordrecht voor de groepsgeoriënteerde leefstijlen samenlevers, stille luxe en verankerden. Dat contact is bij sommige groepen hoger als men passend woont. Passend wonen heeft echter geen invloed op de waardering van de buren en het contact dat zij onderling hebben (dit is alleen onderzocht in Dordrecht).

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 35

In Dordrecht blijkt dat passend wonenden vaak tevreden zijn over de woning (Foto André Ouwehand)

Passend wonen heeft geen invloed op de waardering van de buren en het contact dat zij onderling hebben

Y

Page 38: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 36NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 36

Samenhang met overlast De samenhang met overlast is het meest dominante onderwerp in het leefstijldebat: Klopt de veronderstelling dat gelijksoortige leef-stijlen overeenkomende opvattingen, tolerantieniveaus en aanspreek-vormen hebben ten aanzien van het woongedrag en daardoor ook minder overlast hebben van buren en minder conflicten?Het blijkt dat de onderscheiden leefstijlen noch verschillen in de mate waarin zij zich verantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in de flat, noch in de mate waarin zij daadwerkelijk ingrijpen bij overlast (alleen onderzocht in Palenstein). In Palenstein ervaren passende bewoners niet minder overlast dan niet-passende bewoners. In Dordrecht zien we wel dat bewoners van wie de leefstijl past bij de dominante leefstijl van het portiek iets minder overlast van de buren ervaren.

een bescheiden bijdrage, maar toch zinvol? Op basis van onze twee cases concluderen we dat het passend wonen qua leefstijl niet op overtuigende wijze bijdraagt aan een hogere woonwaardering. Bewoners met verschillende leefstijlen, zo blijkt uit ons onderzoek, hebben verschillende voorkeuren, alleen leiden die verschillende voorkeuren niet tot heel grote verschillen in waardering tussen passend en niet-passend wonenden. Toch hebben bewoners zelf een groot vertrouwen in leefstijltoewijzing. Dat geeft aan dat zij zich zorgen maken over nieuwe buren en buurt-bewoners. Een minder anoniem woonruimteverdelingssysteem dat naar bewoners uitdraagt de matching serieus te nemen, geeft bewoners een gevoel van controle. Dit gevoel ondersteunt leefstijl-toewijzing. Dat gevoel van controle kan de corporatie echter ook vergroten door het geven van informatie en de keuze bij de bewoner te laten. In Palenstein is het een gewaardeerd aanvullend instrument gebleken in de wijkvernieuwing. Het duidelijk toegenomen woon-

Figuur 1: Het gewicht van de vier maatregelen voor de leefbaarheid (%)

Leefstijltoewijzing

Renovatie

Leefregels in de flat

Leefregels buiten rond de flats

Helemaal mee eens

Mee eens

Mee oneens

Helemaal mee oneens

Ken project niet

Passend wonend

Niet-passend wonend

0 20 40 60 80 100

0 20 40 60 80 100 0 20 40 60 80 100

F iguur 2: Het aandeel dat het (helemaal) eens is met voorgelegde stellingen over de flat (Palenstein)

* Dit is een negatief geformuleerde stelling

In deze flat voel ik mij helemaal thuis

’s Avonds voel ik mij altijd veilig in deze flat

In deze flat gaat men op een prettige manier met elkaar om

Meestal voel ik mij een vreemde in deze flat*

Ik voel mij erg gehecht aan deze flat

Page 39: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 37NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 37

genot in Palenstein relateren bewoners echter allereerst aan de renovatie, vervolgens aan de ingestelde leefregels en dan aan leef-stijltoewijzing.

aanbevelingen De uitkomsten van ons onderzoek resulteren in ten minste vier aanbevelingen voor de praktijk. Het feit dat een behoorlijk aantal bewoners niet-passend woont, terwijl zij op basis van leefstijl zijn toegewezen, pleit ten eerste voor een dynamisch systeem waarin een in het verleden gemeten leefstijl niet als vaste waarde wordt gehan-teerd. Het pleit ook voor het verder volgen van de effecten van leef-stijltoewijzing op basis van onafhankelijk onderzoek, ook op langere termijn. Voor de woonwaardering is ten derde de kritieke grens van schoon, heel en veilig wonen belangrijker dan of men past qua leef-stijl. Tot slot: Als woningcorporaties willen inspelen op verschillen in voorkeur in woonstijlen tussen huurders, kunnen zij dat ook doen

door middel van het geven van informatie over de heersende mores in de buurt/de flat, op basis waarvan bewoners vervolgens zelf kiezen.

Literatuur– Doff, W. & A. Ouwehand (2012) Soort bij Soort, Leefstijlen in woonruimteverdeling

en beheer Den Haag/Delft: Platform Corpovenista. Verkrijgbaar via: http://www.otb.tudelft.nl/onderzoek/publicaties/rapporten/

– Ouwehand, A., W. Doff & C. Adriaanse (2011) Voorkeur voor een leefstijl? Een onderzoek naar leefstijlmethodieken in het woondomein. Den Haag/Delft: Platform Corpovenista. Verkrijgbaar via: http://www.otb.tudelft.nl/onderzoek/publicaties/rapporten/

Noten1 Opgemerkt moet worden dat passend wonenden niet altijd naast ook passend

wonenden hoeven te wonen, aangezien de segmentatie nog niet overal sterk gerealiseerd is.

Figuur 3: Het aandeel dat ten minste met één buur de betreffende vorm van contact heeft per leefstijl (Palenstein)

Geel

Groen

Blauw

Rood

Totaal

Groeten

Praatje maken

Op de koffie

Op verjaardag

Klusjes doen

Sleutel bewaren

Post, planten verzorgen

0 20 40 60 80 100

Y

Page 40: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 38

Eva Bosch, Bart Sleutjes en André Ouwehand (OTB, TU Delft)

Sinds het einde van de vorige eeuw krijgen voorkeuren van de woonconsument meer

aandacht in de Nederlandse gebiedsontwikke-ling. Ontwikkelende partijen zien dat woning-zoekenden behoefte hebben aan een woonomgeving met een ‘eigen’ sfeer. Die sfeer wordt sterk bepaald door de uitstraling van

de architectuur, voorzieningen in en om de woning en de manier van samenleven tussen buurtgenoten. Branding is een methode waarmee ontwikkelende partijen zo’n ‘eigen’ sfeer willen creëren. Het is een manier van

Branding – het voorzien van een woningcomplex, buurt of wijk

van een merk met kernwaarden – is populair bij professionals

in gebiedsontwikkeling. Het geeft hen een beeld van de klant

en van het te ontwikkelen product en het versterkt de samen-

werking tussen professionals. Bewoners van ‘gebrande’ nieuw-

bouwbuurten in Rotterdam en Maastricht herkennen en

waarderen vaak het gebrande concept van hun woonomgeving

en dit speelt ook een, bescheiden, rol in hun beslissing om hier

te komen wonen.

Le Medi in Rotterdam heeft als kernwaarden ‘mediterraan’, ‘intercultureel’, ‘stedelijk’, ‘zelfbewust’ en ‘symbool’ (Foto André Ouwehand)

Branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken

Page 41: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 39

planning, inrichting en beheer van stedelijke ruimte waarbij ‘symbolische verbeelding’ centraal staat. Branding kent aan de buurt of wijk een unieke identiteit toe die gebaseerd is op zowel het verleden als de toekomstige mogelijkheden (Reinders 2010; Reijndorp 2010) en die de woonomgeving meerwaarde verleent ten opzichte van concurrenten. Professionals passen de methode vooral toe in transformatieprocessen van gebieden die gekenmerkt worden door een negatief imago en een verlies van traditie en lokale identiteit (Reinders 2010).

De belangrijkste doelstelling van branding in gebiedsontwikkeling is het realiseren van een woonbuurt met een bepaald profiel, dat overeenkomt met de ‘zachte’ woonwensen van een specifieke groep woonconsumenten. Daarnaast zetten partijen ‘branding’ in als procesinstrument. De interactieve werkwijze om tot kernwaarden te komen bevordert de communicatie tussen de verschillende partijen in het ontwikkeltraject, inclusief de bewoners. Ook kan de methode bij wijkver-nieuwing voor zittende bewoners bijdragen aan een lokale identiteit die de lokale gemeenschap versterkt (Kavaratzis 2004). En branding kan, vooral door slogans en een logo, de marketing van woningen en vast-goed ondersteunen.

‘Branding’ is een interactief proces gedurende het gehele traject van een gebiedsontwikke-ling. Het belangrijkste productiemoment van een ‘brand’ is vaak een discussieavond of middag(en) over de wijk met stakeholders en bewoners. Onder leiding van in ‘branding’ gespecialiseerde consultants halen de aan-wezigen verhalen op over de waarden die zij kenmerkend vinden voor de wijk. Sommige hiervan dienen bewaard te blijven, terwijl andere juist moeten veranderen. De branding-consultant vat deze verhalen samen tot een aantal kernwaarden. Deze omschrijven vaak de gewenste (omgangs)cultuur van de toekomstige bewoners, blijvers en nieuw-komers. Deze termen moeten ook vertaald kunnen worden in het programma en stede-bouwkundig en architectonisch plan van de nieuwe buurt. Andere termen betreffen meer direct de gewenste ruimtelijke structuur van de buurt. Voorbeelden van kernwaarden die gebruikt zijn in recente herstructurerings-projecten zijn ‘variatie’, ‘ruimdenkend’, ‘diaspora’, ‘hof’, ‘betrokken’ en ‘waakzaam’

(Poptahof, Delft) of ‘distinctie’, ‘parkwijk’, ‘voorkomend’, ‘compositie’ en ‘kordaat’ (Mariahoeve, Den Haag).

Maar werkt branding echt? Leidt het tot andere resultaten dan ‘gewone gebieds-ontwikkeling’, en tot een hogere waardering van de woning en woonomgeving onder bewoners? Deze vragen stonden centraal in ons onderzoek naar de huidige praktijk van branding in gebiedsontwikkeling 1. In totaal hebben we negen gebrande projecten geïnventariseerd in zeven gemeenten. Hieruit zijn twee cases geselecteerd (zie de kaders), waar we uitgebreid de effecten van branding onderzochten. In dit artikel lichten we er vier punten uit: het ontwikkelingsproces, het gebouwde eindresultaat, het aantrekken van de beoogde doelgroep en de waardering van het project door de uiteindelijke bewoners. Hoewel het om slechts twee intensief onder-zochte cases gaat, kunnen we hieruit lessen formuleren voor de praktijk.

le medi Le Medi is een nieuwbouwproject in de Rotterdamse wijk Bospolder-Tussendijken, gelegen in de Vogelaarwijk Delfshaven. Het project is gerealiseerd in 2008 en bestaat uit 93 woningen rond een afsluitbaar binnenplein. Het project is ontwikkeld naar een idee van A. Hassani Idrissi om woningen in Arabische stijl te bouwen om de Arabische cultuur op een positieve manier onder de aandacht te brengen. De corporaties WoonbronMaasoevers (nu Woonbron) en De Combinatie (nu Havensteder) en ontwikkelende bouwer ERA Contour werkten het plan uit en verdiepten zich tijdens een excursie naar Marokko in de Arabische architectuur. Een brandingsessie onder leiding van Real Time Branding resulteerde in de kernwaarden ‘mediterraan’, ‘intercultureel’, ‘stedelijk’, ‘zelfbewust’ en ‘symbool’.

SmartAgent Company onderzocht daarna de leefstijl – de psycho-logische en culturele oriëntaties – van mensen die interesse hadden om op deze locatie een middeldure woning te kopen. Het bureau hanteert een eigen leefstijltypologie waarbij het vier leefstijlen onderscheidt en deze met kleuren benoemt. Het zag voor Le Medi de ‘rode’, stedelijk georiënteerde, leefstijlgroep als doelgroep en toetste het concept en het ontwerp van Geurst & Schulze architecten bij de beoogde kopers, middels surveys en panelgesprekken op verschillende momenten in het ontwikkelingstraject. In ons onderzoek spraken we veel betrokken professionals. Middels een survey onder alle huis-houdens in Le Medi (respons 40%) en diepte-interviews (met 16 huis-houdens) onderzochten we de woonwaardering.

Maar werkt branding echt? Leidt het tot andere resultaten dan

‘gewone gebiedsontwikkeling’?

Y

Page 42: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 40

effecten van branding op het samenwer-kingsproces De twee cases verschillen in schaal en inzet van de methoden. Le Medi is één bouw-project met een overzichtelijk aantal betrok-kenen. De inzet van branding, van conceptfase tot aan realisatie, zorgde hier voor een inhoudelijke focus die alle partijen waardeer-den. Malberg is een veel grootschaliger wijk-vernieuwingsproces met verschillende deelprojecten en veel betrokken partijen. Branding is daar als leidraad gebruikt voor de gebiedsvisie en het ontwerp en de marketing van de deelprojecten, maar niet voor alle deelprojecten in gelijke mate. De professionals in zowel Le Medi als Malberg die vanaf het begin betrokken zijn geweest, hebben de methode ervaren als een versterking van het samenwerkingsproces. De sessies en het brandbook zorgden ervoor dat de ‘neuzen dezelfde kant op stonden’, ondanks verschil-lende belangen van stakeholders. In beide projecten namen de ontwikkelaars hierin een

leidende rol, terwijl vooral architecten en stedenbouwkundigen meer belang hechtten aan stedenbouwkundige uitgangspunten. Ook nam in Malberg, mede door personeels-wijzigingen en gewijzigde omstandigheden, de betrokkenheid van professionals bij het brand in de loop der jaren af.

effecten van branding op het gebouwde eindresultaat Branding heeft duidelijk invloed gehad op het gebouwde eindresultaat waar deze werk-wijze werd getrokken door een enthousiaste partij die gedurende het gehele proces een stevige positie in de besluitvorming had. In Le Medi is op basis van een origineel idee een breed gedragen brand voor het complex en een gezamenlijk idee van de doelgroep ontwikkeld. Le Medi zou iconisch en mediter-raan zonnig zijn en gericht op hogeropgeleide stadsgerichte mensen met allerlei nationali-teiten. ERA Contour bewaakte het brand door het benoemen van absoluut te realiseren concrete stedenbouwkundige en architecto-nische ‘essenties’ voor het project.Malberg moest volgens het brand voor elk wat wils worden, met een groen en traditioneel karakter. In het bestudeerde koopproject in de wijk, Sportkwartier-Zuid, zien we de benoemde kernwaarden duidelijk terug. Hier kwamen eengezinswoningen met speel-pleintjes en een collectieve, ‘parochiale’ uitstraling (d.w.z. met een zekere dorpse inti-

miteit en gemeenschappelijkheid). De huizen hebben witte gevels, alleen de woningen aan de rand van het buurtje hebben rode gevels om het wijkje eenheid te laten uitstralen. De ontwikkelaar, AM Wonen, hechtte sterk aan de branding. In de twee onderzochte huur-appartementencomplexen van de corporaties, komen de kernwaarden echter nauwelijks naar voren. Bouwende partijen lijken meer noodzaak te zien voor sociaal-cultureel gericht ontwikkelen in de koopsector dan in de huursector.Professionals in Malberg constateerden dat in het langdurige proces van wijkvernieuwing de aandacht voor branding na verloop van tijd wegebde, zeker toen de economische crisis noopte tot snel verkoopbare woningen. Enkele deelprojecten zijn afgeblazen en andere, zijn vervangen door meer sobere bebouwing waarin de kernwaarden minder tot uiting komen.

marketing en de beoogde doelgroep De professionals stelden dat branding helpt om een woonproduct gerichter en daarmee beter op de markt te zetten. In onze case studies omschreven de ontwikkelende partijen de beoogde toekomstige bewoners in sociaal-culturele termen (onder andere leefstijlen) en sociaal-demografische kenmerken, (huishoudensvorm en leeftijd) maar uiteraard waren ook andere typen consumenten vrij om de woningen te kopen

Branding heeft duidelijk invloed gehad op het gebouwde eindresultaat

malberg Malberg is een wijk met ongeveer 5.500 inwoners, gebouwd in de jaren ’60 in het noordwesten van Maastricht. De gemeente, ontwik-kelaar AM Wonen en de corporaties Servatius en Woonpunt startten in 2003 een wijkvernieuwingsprogramma. Onderdeel hiervan was de sloop van 830 huurwoningen en de nieuwbouw van 1.050 woningen (huur en koop) en enkele nieuwe wijkvoorzieningen. De corporaties en de gemeente constateerden dat eerdere herstructureringsprojec-ten in de wijk niet aansloten bij de wensen van bewoners. Daarnaast constateerden zij dat de in Maastricht gangbare vorm van stadsver-nieuwing, met een nadruk op moderne architectuur en mediterrane allure (voorbeeld: de wijk Céramique) niet paste bij het meer volkse karakter van Malberg. Om meer consumentgericht, en aansluitend bij het karakter van de wijk en de bestaande bewoners, te werken kozen

zij voor branding. De ontwikkelende partijen namen samen met enkele bewoners deel aan brandingmiddagen georganiseerd door Real Time Branding, die resulteerden in zes kernwaarden: ‘sjiek’, ‘groen’, ‘parochiaal’, ‘discreet’, ‘gezagsgetrouw’ en ‘keuzevrijheid’. Het bureau beschreef en verbeeldde de kernwaarden in een zogenaamd brandbook. Ook in Malberg spraken we veel professionals van de verschillende ontwikkelende partijen. In twee huurcomplexen, die voornamelijk uit sociale huurwoningen bestaan, en een middelduur koopwoningenbuurtje onderzochten we het ontwikkelproces en de woonwaardering onder bewoners. De survey, gehouden onder in totaal 229 huishoudens, had in alle drie de deelprojecten een respons van ongeveer 30%. Hiernaast zijn groepsinterviews gehouden met 14 bewoners.

Page 43: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 41

Malberg is wat ‘brand’ betreft voor elk wat wils geworden met een groen en traditioneel karakter (Foto Bart Sleutjes)

dan wel te huren. De uiteindelijke bewoners-samenstelling voldoet vrij goed aan de beoogde sociaal-demografische samenstel-ling, maar dat komt waarschijnlijk meer door het programma dan door de branding. Het is immers logisch dat de eengezinswoningen vooral gezinnen aantrokken (gewenst in Malberg), en dat duurdere woningen in Bospolder en Malberg huishoudens met hogere inkomens aantrokken. Door het mixen van verschillende typen woningen in dezelfde straat in het Malbergse koopproject, ontstond daar de gewenste sociale diversiteit. De sociaal-culturele samenstelling lijkt niet

eenduidig te sturen: in Le Medi zijn inderdaad stadsgeoriënteerde huishoudens aangetrok-ken, maar bleek de samenstelling naar leefstijl meer gemêleerd dan gedacht.

waardering van woonproduct Zowel in Le Medi als het koopproject in Malberg zijn er woonomgevingen gerealiseerd waarvan de geënquêteerde en geïnterviewde bewoners het brand herkennen en waarderen. Hoewel zij locatie in de stad en de prijs-kwaliteitverhouding als belangrijkste koop-redenen noemen, speelden vaak ook brand-gerelateerde zaken een rol. In Le Medi,

waar het brand gericht was op bijzonderheid en icoonwerking, waarderen de bewoners het project als mooi, uniek en speciaal (94% van de geënquêteerde bewoners is (zeer) positief over de architectuur van het complex). Dit was ook voor velen belangrijk voor de koopbeslissing (56% noemt specifiek het mediterrane thema als koopreden). In het Malbergse koopproject waarderen bewoners de ‘parochiale’ elementen in de architectuur en de groene woonomgeving (de helft van de respondenten noemt beide zaken als koop-reden). Bewoners van dit project zien hun buurt ook wel als ‘sjiek’, maar dat vinden ze

Door het mixen van verschillende typen woningen in dezelfde straat ontstond daar de gewenste sociale diversiteit

Y

Page 44: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 42

niet van de hele wijk Malberg. De rest van de wijk is dan ook minder ‘sjiek’ vormgegeven. Vooral in de huurprojecten in Malberg is het brand nauwelijks uitgewerkt en vinden bewoners hun woonomgeving ook niet speciaal.

meerwaarde, maar niet overschatten We concluderen dat branding een toege-voegde waarde heeft, ook in moeilijke wijken. Deze meerwaarde zit vooral in de ideeën-vormende functie in het ontwikkelingsproces en het vergroten van de eensgezindheid van partijen. Waar enthousiaste opdrachtgevers een brand gedurende het hele ontwikkel-proces als leidraad namen, kwamen er boven-dien onderscheidende woonomgevingen tot stand waarvan de bewoners dit brand herkennen en waarderen.Toch moet de waarde van branding voor het aantrekken van specifieke doelgroepen niet worden overschat. Prijs-kwaliteitverhouding en locatie spelen nog altijd de belangrijkste rol bij de koopbeslissing. Bij huurders gaat het vooral om beschikbaarheid. Veelzeggend is ook dat door de crisis op de woningmarkt bij nog te realiseren projecten in Malberg de beoogde kernwaarden terzijde zijn geschoven ten faveure van snelle verkoopbaarheid. Het aantrekken van bewoners draait in die marktsituatie, kortom, meer om een gunstige prijs-kwaliteitverhouding dan om symboliek.

aanbevelingen– Branding is niet een eenmalige actie,

maar vraagt om bewaking en aandacht tijdens het gehele ontwikkelingsproces.

– Bij langdurige projecten is het belangrijk om de branding te herijken tijdens het proces. In de loop der jaren verandert niet alleen de vraag naar woningen, maar veranderen ook de betrokkenen zelf en daarmee de affiniteit bij het brand.

– De functionele woonvoorkeuren en finan-ciële mogelijkheden van de doelgroep dienen duidelijk en herhaaldelijk in kaart te worden gebracht. Toets aan de hand daarvan de kernwaarden van het project en pas ze zo nodig aan.

Literatuurlijst– Bosch, Eva, Bart Sleutjes & André Ouwehand (2012)

Stijl van leven, stijl van bouwen, ‘Branding’ en leef-stijlen in gebiedsontwikkeling. Den Haag/Delft: Platform Corpovenista. Verkrijgbaar via: http://www.otb.tudelft.nl/onderzoek/publicaties/rapporten/

– Karavatzis, M. (2004) ‘From city marketing to city branding: Towards a theoretical framework for developing city brands’. In: Place Branding 1 (1), p. 58-73

– Reinders, L. (2010) Branding en de culturele politiek van stedelijke vernieuwing. In: A. Reijndorp & L. Reinders (red.) De alledaagse en de geplande stad: over identiteit, plek en thuis (p. 81-97). Amsterdam: SUN Trancity

– Reijndorp, A. (2010) Ruimte voor Plaats. Beelden en betekenissen. In: A. Reijndorp & L. Reinders (red.), De alledaagse en de geplande stad: over identiteit, plek en thuis (p. 9-25). Amsterdam: SUN Trancity

Notes1 Ons onderzoek (Bosch et al. 2012) maakte deel uit van

het project ‘‘Branding’ en leefstijlen in de wijk’, dat het Onderzoeksinstituut OTB (TU Delft) heeft uitge-voerd in een onderzoeksconsortium samen met NICIS-Institute, Platform Corpovenista, de gemeen-ten Den Haag, Leeuwarden, Maastricht en Rotterdam, woningcorporatie Vestia en ERA-Contour.

Branding is niet een eenmalige actie, maar vraagt om bewaking en aandacht

Y

Page 45: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 43

Amsterdam

Ligging onderzoeksbuurten

Oostparkbuurt

Transvaalbuurt

Overig

In veel buurten met een neergaande ontwikkeling

proberen gemeenten en corporaties opwaardering

te genereren. Vaak wordt verondersteld dat zij hier-

bij dezelfde doelen nastreven. Er zijn echter wel

degelijk verschillen in doelstellingen en motieven

van gemeenten en corporaties bij buurtinterventies.

Dit heeft zijn weerslag op de ontwikkeling van de

buurt en de mate waarin doelstellingen kunnen

worden bereikt.

Gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij buurtinterventies

Annalies Teernstra (Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR))

Veel stedelijke buurten zijn in de afgelopen decennia veranderd van vervallen gebieden met een lage sociaal-economische status naar gewaardeerde woonlocaties. Dit proces van gentrification werd aanvankelijk als een spontaan proces gezien, waarbij huishoudens

met veel cultureel en economisch kapitaal vooroorlogse, vervallen buurten instroomden en zorgden voor fysieke en sociaal-economische opwaardering. Hoewel gentrification van buurten nog steeds spontaan plaatsvindt als gevolg van toegenomen populariteit, hebben overheden in de afgelopen jaren een steeds belangrijkere rol gespeeld in dit opwaarderingsproces. Door bijvoorbeeld differentiatie van de woningvoorraad in buurten met relatief goedkope woningen proberen Y

Page 46: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 44

Ook in Nederland wordt vaak verondersteld dat achterstandsbuurten gebaat zijn bij sociaal-economische menging

overheden huishoudens met hogere inkomens aan te trekken. Dit proces wordt in de literatuur ook wel aangeduid als state-led gentrification.

Er is echter weinig aandacht voor de achterliggende motieven en de manier waarop overheden opwaardering proberen te genereren. In Nederland is daarnaast een belangrijke rol weggelegd voor woningcorporaties. De overheid en woningcorporaties worden vaak als één actor beschouwd, die dezelfde doelen nastreven. Er is weinig oog voor differentiatie tussen deze actoren, terwijl zij verschillende

of zelfs conflicterende ideeën kunnen hebben over buurtinterventies. Dit heeft consequenties voor de effectiviteit van deze interventies.

Dit artikel richt zich op buurten waar gemeenten en woningcorporaties op verschillende manieren opwaardering proberen te genereren. Het doel is te achterhalen op basis van welke doelstellingen en motieven zij interveniëren en in hoeverre deze onderling variëren. Het onderzoek is gebaseerd op drie buurten: Oosterparkbuurt en Transvaalbuurt in Amsterdam en Rustenburg in Den Haag.

Den Haag

Ligging onderzoeksbuurten

Rustenburg

Overig

Page 47: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 45

Tabel 1. Enkele kenmerken van de buurten

Transvaalbuurt Oosterparkbuurt Amsterdam Rustenburg Den Haag

Aantal inwoners (2011) 9,248 10,257 790,000 5,870 495,085Woningvoorraad (2011, in %) Sociale huurwoningen 67 61 47 15 33Particuliere huurwoningen 15 17 25 20 19Koopwoningen 18 22 28 63 45

Bouwperiode (%) <1945 78.9 45 43.1 42 961946 – 1990 8.6 38 37.6 35 3>1990 12.5 17 19.3 23 1

Woningwaarde 1 (euro) 1999 162,704 185,625 198,173 65,223 113,9572009 199,325 234,776 293,499 114,824 207,362Verandering 1999 – 2009 +22% +27% +48% +76% +82%

Inkomen 2 (euro) 1999 12,475 13,320 15,354 14,584 16,0742008 16,127 17,628 19,964 18,113 20,091Verandering 1999 – 2008 +29% +32% +30% +24% +25%

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Kadaster, Gemeente Den Haag en Dienst Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam. 1 Dit betreffen transactiewaarden van verkochte woningen. 2 Dit betreft het gestandaardiseerd huishoudinkomen uit werk, uitkeringen en pensioenen.

veranderingen in stedelijk beleid Tot eind jaren tachtig was het volkshuisvestingsbeleid in Nederland voornamelijk gericht op betaalbare woonruimte voor lagere inkomens. In de jaren negentig is state-led gentrification in veel landen een beleidsdoel geworden: steeds vaker proberen overheden buurten sociaal-economisch op te waarderen door het aantrekken van hogere inkomens. Eén van de verklaringen hiervoor is een verandering in de relatie tussen overheid en markt door liberaliserings- en privati-seringsprocessen (Smith, 2002). Dit zorgde voor toenemende druk op overheden om via gentrification belastinginkomsten te genereren. Daarnaast wordt state-led gentrification ook als poging gezien om de stad te ‘heroveren’ voor de middenklasse. Deze veronderstellingen zijn echter sterk gebaseerd op de Amerikaanse context. Volgens verschil-lende West-Europese onderzoeken zijn argumenten voor state-led gentrification voornamelijk gebaseerd op de veronderstelling dat het tot beter leefbare en minder gesegregeerde buurten leidt (Uitermark e.a., 2007). Ook in Nederland wordt vaak verondersteld dat achter-standsbuurten gebaat zijn bij sociaal-economische menging. Door middel van het Grotestedenbeleid bijvoorbeeld, probeert de overheid

buurten op te waarderen door het bevorderen van een sociaal-econo-mische mix.

Vaak worden doelstellingen van overheid en corporaties in buurtver-nieuwing in één adem genoemd, terwijl dit niet vanzelfsprekend is. Door de herziening van het corporatiebestel in de jaren negentig van de vorige eeuw zijn woningcorporaties zowel marktpartij als uitvoerders van een publieke taak geworden (Boelhouwer, 2002). Om hun publieke taak te kunnen uitvoeren (huisvesting voor lagere inkomens) moeten zij winst behalen uit marktactiviteiten als het verkopen van huur-woningen. Door deze dubbele rol kunnen zij andere belangen hebben in buurten dan gemeenten. Bovendien zijn er verschillen tussen corporaties in de manier waarop zij buurtvernieuwing aanpakken, die onder andere samenhangen met de kwaliteit van het bezit, lokale woningmarktomstandigheden en financiële mogelijkheden (Jansen e.a., 2012). Onderlinge verschillen in doelstellingen in opwaardering van buurten kunnen invloed hebben op de haalbaarheid van deze doelstellingen en daarmee op de ontwikkeling van buurten. Y

Page 48: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 46

het onderzoek Voor dit onderzoek zijn 25 betrokkenen bij de vernieuwing van drie onderzoeksbuurten geïnterviewd. De respondenten zijn of waren werkzaam bij de gemeente Amsterdam, de gemeente Den Haag of bij een van de woningcorporaties. De interviews gingen in op de ontwik-keling van de buurt, op de doelstellingen en motieven om in de buurt te interveniëren en op het verloop van het vernieuwingsproces. Daarnaast zijn beleidsdocumenten over buurtvernieuwing geanalyseerd.

Ongeveer tweederde van de vooroorlogse Transvaalbuurt en Oosterparkbuurt bestaat uit sociale huurwoningen. Tijdens de stads-vernieuwing in de jaren tachtig is een deel van de woningvoorraad in

de Oosterparkbuurt gesloopt en vervangen door sociale huurwoningen. In de Transvaalbuurt is de vooroorlogse woningvoorraad grotendeels behouden gebleven. Eind jaren negentig hadden beide buurten een relatief laag gemiddeld inkomen en woningwaarde.

Rustenburg ligt in de tweede ring rondom het centrum van Den Haag en is vrijwel geheel vooroorlogs gebouwd. Het merendeel van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen. Eind jaren negentig lag het gemiddelde inkomen en woningwaarde aanzienlijk onder het Haagse gemiddelde.

De ene corporatie voert meer marktactiviteiten uit dan andere, afhankelijk van de financiële positie en bedrijfscultuur

Dakopbouwen in de Haagse wijk Rustenburg. Eigenaar-bewoners werden door subsidies en aanschrijfbeleid gestimuleerd om hun woning te renoveren en te vergroten (Foto Annalies Teernstra)

Page 49: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 47

neergaande spiraal Eind jaren negentig constateerden de gemeenten Amsterdam en Den Haag een neergaande ontwikkeling in de buurten. De problemen kwamen overeen: men veronderstelde dat de eenzijdige woningvoor-raad, bestaande uit kleine en goedkope woningen, voor selectieve migratiebewegingen zorgde. Zo vertelt een gebiedsmanager over de Transvaalbuurt: ‘Wat er toen is gebeurd, is dat steeds meer kansarme gezinnen, allochtone gezinnen, zich zijn gaan vestigen. […] De buurt krijgt dan toch een wat minder goed imago. Als er wat vrijkomt, dan zijn er geen enorme wachtlijsten van kansrijkere mensen om zich er te vestigen.’ Volgens de respondenten was er bovendien veel verhuis-mobiliteit, weinig sociale cohesie, achterstallig onderhoud en stond de leefbaarheid onder druk. Bij niet-ingrijpen zouden deze ontwikke-lingen worden voortgezet.

De oplossingen werden in alle drie buurten gezocht in het aantrekken en binden van huishoudens met hogere inkomens. Dit zou de leefbaar-heid verbeteren en de woningmarktpositie versterken. De buurten moesten uiteindelijk naar het ‘stedelijk gemiddelde’ gebracht worden. Deze doelstellingen zijn niet buurtspecifiek, maar een vertaling van doelstellingen geformuleerd door het rijk als voorwaarden voor subsidies uit het Grotestedenbeleid, waarmee de interventies (groten-deels) zijn gefinancierd. Met andere woorden: voor zowel het rijk als voor de gemeenten lijkt een sociaal-economisch gemengde buurt op het stedelijk gemiddelde de oplossing voor het tegengaan van neergang.

gemeente als regisseur De doelstellingen moesten worden gerealiseerd door fysieke interventies in de woningvoorraad en de openbare ruimte. Pleinen en straten werden heringericht om de aantrekkelijkheid van de buurt te vergroten. De woningvoorraad moest worden gerenoveerd maar vooral gedifferentieerd naar grootte, prijsklasse en eigendom. Hoewel deze doelstellingen overeenkomen in de buurten, verschilt de manier waarop ze gerealiseerd werden. In Rustenburg is de woningvoorraad grotendeels particulier eigendom. Daarom kregen eigenaar-bewoners een centrale rol: door subsidies en aanschrijfbeleid werden zij gestimuleerd om hun woning te renoveren en te vergroten. Daarnaast stimuleerde de gemeente de woningcorporaties om de sociale huurvoorraad te verbeteren. Dit is slechts in beperkte mate gelukt (zie volgende paragraaf). De gemeente heeft dus een regisse-rende rol: men is afhankelijk van de investeringsbereidheid van eigenaar-bewoners en woningcorporaties.

In de Transvaal- en Oosterparkbuurt was een centrale rol weggelegd voor woningcorporaties. Zij werden gestimuleerd om variatie in de woningvoorraad aan te brengen door bijvoorbeeld verkoop van sociale huurwoningen en enkele sloop-nieuwbouwprojecten. Ook hier was de gemeente afhankelijk van de investeringsbereidheid van corporaties. Niet alle corporaties waren in eerste instantie bereid de woningvoor-

raad aan te pakken, waardoor de gemeente haar doelstellingen niet altijd kon behalen.

In de Transvaalbuurt groeide het besef dat alleen fysieke interventies onvoldoende waren. Vooral veiligheid kreeg toenemende aandacht, gezien de aanwezigheid van (drugs)criminaliteit. In 2007 werd de Transvaalbuurt benoemd tot Vogelaarwijk en kreeg de vernieuwing een nieuwe impuls. Opmerkelijk is een verschuiving in doelstellingen: de focus verschoof van sociaal-economische differentiatie naar sociale stijging en participatie van zittende bewoners, door interventies op sociaal-economisch gebied. Ook veiligheid kreeg nog steeds veel aan-dacht en sociaal-economische differentiatie vond nog steeds plaats. Hoewel deze doelstellingen een vertaling zijn van doelstellingen van het rijk, waren deze interventies volgens de respondenten noodzakelijk voor opwaardering van de buurt.

verschillen tussen gemeente en corporaties De doelstellingen om te interveniëren verschillen tussen gemeenten en woningcorporaties, maar ook tussen corporaties onderling. Een eerste verschil tussen gemeenten en woningcorporaties is dat woningcorporaties niet altijd op hetzelfde moment de urgentie voelden om de buurten op te waarderen als de gemeenten. Zo gaven de woningcorporaties in Amsterdam prioriteit aan andere buurten dan de Transvaal- en Oosterparkbuurt, omdat deze een kwalitatief slechtere woningvoorraad hadden. Na verloop van tijd hebben de corporaties de woningvoorraad in de Transvaal- en de Oosterparkbuurt echter aangepakt. In Rustenburg hebben twee van de drie corporaties hun woningvoorraad gerenoveerd. De corporaties beperken zich hier verder tot hun publieke taak, omdat zij volgens de Haagse prestatie-afspraken hun huurwoningen aan de laagste inkomens moeten verhuren. Differentiatie wordt alleen toegepast in buurten met veel corporatiebezit. Men veronderstelt dat buurten met veel koopwonin-gen, zoals Rustenburg, de instroom van lage inkomens aankunnen: ‘Rustenburg [is] voor ons wel béter Den Haag. […] Dat kunnen die wijken wel hebben, want daaromheen zit koop en duurdere huur’. Er is dus een verschil in perceptie van de buurten: voor de gemeente is Rustenburg een zwakkere buurt waar gedifferentieerd moet worden, terwijl het voor corporaties juist een sterkere buurt is.

De doelstellingen om te interveniëren verschillen tussen gemeenten en woningcorporaties, maar ook tussen corporaties onderling

Y

Page 50: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 48

Een tweede verschil tussen gemeenten en corporaties is dat gemeenten zich op de gehele buurt focussen, terwijl woningcorporaties vooral gericht zijn op het eigen bezit. Daarnaast zijn interventies van corpo-raties niet altijd gebaseerd op verbetering van de buurt, maar spelen financiële motieven ook een belangrijke rol. Sinds de financiële verzelf-standiging moeten corporaties inkomsten genereren door activiteiten als verkoop van huurwoningen en nieuwbouw. Op stedelijk niveau bepalen corporaties strategisch waar verkocht en getransformeerd wordt en opbrengsten komen niet noodzakelijk in de buurt terecht. Hoewel het gevoerde beleid dus niet altijd gericht is op verbetering van de buurt, heeft het wel degelijk effect op de buurt. Hier zijn wel verschillen waarneembaar tussen corporaties: de ene corporatie voert meer marktactiviteiten uit dan andere, afhankelijk van de financiële positie en bedrijfscultuur. De corporaties zien woningdifferentiatie echter ook als middel om problemen te verdunnen. Zo vertelt een gebiedsbeheerder van een corporatie: ‘Het zijn niet altijd slechte woningen, maar met name te veel kansarme mensen bij elkaar die grote problemen veroorzaken.’ Deze marktactiviteiten zijn voor corporaties dus twee vliegen in één klap.

verschillen tussen corporaties Ook tussen woningcorporaties zijn er verschillen in doelstellingen en gedrag. Dit komt vooral tot uitdrukking in de Vogelaarwijk Transvaalbuurt. Naast interventies in de woningvoorraad investeren corporaties in veiligheid, buurteconomie en sociale stijging, maar niet allemaal in dezelfde mate en op dezelfde manier. Hierbij speelt ten eerste het belang van de corporatie in de buurt een rol. De corporatie met het grootste bezit investeert het meest: ‘We kijken ook wel strategisch naar ons bezit: waar moeten we investeren en waar niet. […] We kijken heel duidelijk van waar kunnen we het verschil maken.’ De corporaties met weinig bezit houden zich meer op de achtergrond. Ten tweede zijn er ideologische verschillen tussen corporaties: ze heb-ben verschillende visies op hun maatschappelijke taak, wat zich ver-taalt in verschillende typen interventies. Zo focust de ene corporatie vooral op sociale stijging van bewoners, omdat deze bewoners het beter zouden moeten krijgen. Andere corporaties focussen vooral op differentiatie en buurteconomie, om de woningmarktpositie te ver-sterken. Een gebiedsmanager vertelt hierover: ‘Het was een confron-tatie met de rol van een corporatie. Want als je de kansen ziet van kinderen die wel of geen goed onderwijs hebben, iedereen snapt dat. En dat je daarop investeert: geweldig, maar moet een corporatie dat doen? Ja, woningcorporatie [x] doet dat. […] Wij doen dat niet.’

conclusies De doelstellingen en motieven van gemeenten en corporaties in buurtvernieuwing tonen zowel overeenkomsten als verschillen. Een overeenkomst is dat het aantrekken van hogere inkomens als oplossing wordt gezien voor een neergaande buurtontwikkeling. Vaak verwijzen corporaties en gemeenten hierbij naar het succes van de Amsterdamse wijk De Pijp, die in de afgelopen decennia veranderd is in een gewilde woonlocatie. Dit komt echter meer door toegenomen populariteit, dan door investeringen van corporaties en gemeente. Gemeenten en corporaties willen dit ook in de onderzoeksbuurten realiseren. Dat buurten een eigen functie en dynamiek hebben wordt niet altijd onderkend 1. Hoewel in de Oosterparkbuurt inderdaad milde gentrification plaatsvindt 2, blijft dit proces in de Transvaalbuurt en Rustenburg (vooralsnog) uit. Een respondent van de gemeente Den Haag realiseert zich dan ook dat het effectiever is om de functie van Rustenburg als betaalbare startersbuurt te versterken, dan ‘een nieuwe Pijp’ te realiseren. Een aanbeveling is daarom om de functie en dynamiek van de buurt in acht te nemen bij het formuleren van interventies.

Page 51: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 49

Ook kwamen verschillen in doelstellingen van gemeente en corporaties naar voren. Hierbij speelt de gevoelde urgentie om te interveniëren een rol: niet alle partijen voelen de urgentie om te interveniëren, waardoor ze niet op hetzelfde moment bereid of in staat waren om te investeren. Ten tweede hebben gemeenten en corporaties andere belangen en prioriteiten. Voor corporaties spelen tevens financiële motieven een rol. Marktactiviteiten van woningcorporaties hebben niet altijd verbetering van de buurt tot doel en de inkomsten hieruit stromen niet noodzakelijk terug naar de buurt, terwijl deze activiteiten wel degelijk effect hebben op de buurt. Ten derde verschillen doel-stellingen en strategieën tussen corporaties door verschillen in visies op hun maatschappelijke rol. De verschillen in doelstellingen en motieven hebben hun weerslag op buurtontwikkeling en de mate waarin doelstellingen kunnen worden bereikt. Een betere afstemming zou de effectiviteit van interventies ten goede komen.

Literatuur– Boelhouwer, P. (2002) Trends in Dutch housing policy and the shifting position of

the social rented sector, Urban Studies, 39, 219-235.– Jansen, K., H. Karssenberg & S. Slijkerman (2012), De Omslag. Stipo/Platform

Corpovenista.– Lees, L. T. Slater, E. Wyly (2008), Gentrification. New York, Routledge.– Smith, N. (2002), New globalism, new urbanism: gentrification as global urban

strategy. Antipode ,34, 427-450.– Uitermark, J.,J.W. Duyvendak, R. Kleinhans (2007) Gentrification as a governmental

strategy: social control and social cohesion in Hoogvliet, Rotterdam. Environment and Planning A, 39, 125-141

Notes1 Zie ook de bijdrage van Van Gent en Musterd in dit nummer, waarin wordt aange-

toond dat buurten een bepaalde functie hebben voor bepaalde typen huishoudens. 2 Zie de bijdrage van Veldboer en Kleinhans in dit nummer, waarin het proces van

milde gentrification in onder andere de Oosterparkbuurt verder wordt beschreven.

Marktactiviteiten van woningcorporaties hebben niet altijd verbetering van de buurt tot doel

Renovatie van het Krugerplein in Amsterdam (Foto Annalies Teernstra)

Y

Page 52: Nova Terra - juni 2013

Ton van der Pennen (OTB, TU Delft)

De problematiek in achterstandswijken is complex en hardnekkig. Het is een terug-kerende vraag of iets aan de achterliggende oorzaken gedaan kan worden, welke investe-ringen het meest gepast zijn en hoe de effec-

tiviteit van de maatregelen bepaald kunnen worden. Ook de cruciale rol van professionele organisaties en samenwerkingsverbanden is onderwerp van veel onderzoek. Hierbij is echter minder aandacht voor de manier waarop afzonderlijke professionals hun bijdrage leveren en de betekenis van hun

persoonlijke inspanningen. Met ons onder-zoek wilden we in deze kennisleemte voorzien.

We volgden in ons onderzoek circa veertig professionals, die betrokken zijn bij de stedelijke vernieuwing (Van de Brink e.a. 2012). Ze waren geselecteerd uit uiteenlopende

Best Persons: professionals die het verschil makenBuiten de lijntjes kleuren, creatief omgaan met regels en voorschriften

en goed naar de bewoners kunnen luisteren. Het zijn slechts enkele

kwaliteiten van professionals die het verschil maken: de best persons.

Een wijkagent biedt een vuurtje aan een jongere naast het Cruijff Court in de Rotterdamse probleemwijk Kralinger Esch. Een cruciaal punt in de communicatie is het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de bewoners (Foto David Rozing / Hollandse Hoogte)

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 50

Page 53: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 51

domeinen, zoals de zorg, de media, het bestuur, het jongerenwerk, welzijn, cultuur, kunst en de politie, en ze waren opgevallen. Ze maakten het verschil, zoals werd gezegd.

Ons onderzoek naar het doen het laten van uitvoerende professionals komt niet uit de lucht vallen. Het past in een wetenschappe-lijk traditie die met Lipsky’s Street level Bureaucracy (1980) is gestart en sluit aan bij een actueel bestuurlijk debat. Het is hierbij de vraag hoe professionals in bijzondere situaties kunnen worden ingezet. Daarbij

gaat het niet alleen om objectieve inzichten of professionele vaardigheden, maar juist ook om subjectieve idealen en waarden die een complexe uitvoeringspraktijk richting geven. De bijzondere situaties hebben betrekking op de achterstandswijken waar persoonlijke slagkracht van doorslaggevende betekenis wordt gevonden. Het gaat niet om praktijken die in allerlei omstandigheden het beste zijn (best practices), maar om personen die het in specifieke situaties bijzonder goed doen (best persons).

De professionals om wie het hier gaat hebben de ruimte gekregen in het beleidsnetwerk rond de stedelijke vernieuwing en hebben deze ruimte naar eigen inzicht ingevuld. Zo laten hun verhalen zich lezen. Het zijn mensen die bij de vernieuwing van een achter-standswijk op een onorthodoxe wijze hun inbreng leveren. Zij hebben met elkaar gemeen dat ze in hun dagelijks werk op een complexe en weerbarstige sociale realiteit stuiten en ervaren dat deze zich niet laat vangen met gangbare denkkaders en richt-lijnen. Hun aanpak wordt daarom in belang- Y

Page 54: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 52

rijke mate gestuurd door de logica van de alledaagse leefwereld van bewoners. Ze zoe-ken naar kansen voor bewoners en werken samen in vitale coalities. Ze leveren daarmee een bijdrage aan de transformatie van pro-bleemwijken naar leefbare wijken.

Hoe verschillend hun beleidsdomein ook was, deze professionals lieten allemaal een aantal onderscheiden rollen zien: ontdek-kingsreiziger, alledaagse doener, frontlinie-werker, sociaal ondernemer, grensoverschrijder en bruggenbouwer. In deze rollen komen hun kwaliteiten tot uit-drukking en worden in dit artikel verkend.

de ontdekkingsreiziger Eén van de meest kenmerkende eigen-schappen van de best persons uit ons onder-zoek is dat ze zich onttrekken aan de heersende probleemdefinities. Ze zijn boven-dien niet zo snel geïmponeerd door de uit-komsten van gangbare dataverzamelingen. Ze gaan liever met wijkbewoners zelf in gesprek om langs die weg lokale kennis te ontwikkelen. Deze bijzondere professionals gaan als het ware op ontdekkingsreis en proberen de sociale werkelijkheid te begrijpen vanuit het perspectief van de bewoners. Overigens leidt die kennis niet alleen tot andere inzichten, maar ook tot andere priori-teiten bij het aanpakken van de problematiek en tot het inzetten van andere middelen.

Om dat soort lokale kennis te verwerven, moeten professionals afstand nemen van denkwijzen van hun manager of van uit-gangspunten die ze tijdens hun opleiding meekregen. ‘Niet aan de kant staan, maar erop afgaan’, ‘je oor daar te luisteren leggen’

is een kenmerkende houding voor de best persons. Luisteren heeft te maken met oprechte belangstelling, maar ook met je kunnen inleven in anderen en de juiste vragen stellen. Om goed te kunnen luisteren, moet je geduld opbrengen. Luisteren vraagt aan-dacht en het uitstellen van je oordeel. Het is de meest directe manier om dichter bij de leefwereld en het perspectief van de bewoners te komen.

Ze herkennen de marginale positie van mensen voor wie zij zich inzetten, bijvoorbeeld omdat ze zelf uit een arm gezin komen. Maar positieve ervaringen spelen evengoed een rol, bijvoorbeeld de herinnering aan een onbezorgde jeugd waarin ze de kans kregen om allerlei ontdekkingen te doen. Die kans willen ze ook aan de jongeren in hun werk-veld geven. Mede daarom gaan ze vaak een persoonlijke relatie aan met specifieke groepen, zoals etnische minderheden of een bepaald soort jongeren.

de alledaagse doener Alledaagse doeners vallen op door een hoge mate van bevlogenheid. Ze letten bij hun werk niet op kantooruren. Een carrière-perspectief binnen de organisatie is ook niet hun eerste drijfveer. Maar bevlogenheid alleen is niet genoeg. Vroeg of laat moet hun energie ook een zichtbaar resultaat opleveren. Het bereiken van hun doel heeft een zeker pragmatisme in zich, dat echter niet verward mag worden met kortetermijndenken; het gaat om effectieve strategieën die worden gevolgd. Voor het adequaat en efficiënt oplossen van problemen is het van belang om veel aandacht te hebben voor een goede probleemdefinitie. Je moet de zaken handig aanpakken, met invloedrijke figuren in contact blijven, af en toe je doelen bijstellen en onverwachte kansen met beide handen aangrijpen.

De probleemoriëntatie van de alledaagse doener is dus gericht op het vinden van oplossingen. Zo maken ze tijdens hun contact met jongeren of bij een huisbezoek meteen een lijst van knelpunten. Is er sprake van bedreiging of geweld? Gaat het om drugs-

gebruik en/of psychiatrische problematiek? Moet er iets aan woningonderhoud gedaan worden? Zijn er aanwijzingen voor fraude met een uitkering? Zijn de ouders in staat tot opvoeden? Spelen schulden of huurachter-stand wellicht een rol? Ze hebben een holistische benadering van de problematiek, benaderen die niet primair vanuit hun professionele specialisme. Elk van deze vragen leidt tot ingrepen die op de kortst mogelijke termijn gedaan moeten worden. de frontliniewerker Best persons nemen vanuit de instituties en organisaties een vooruitgeschoven positie in als frontliniewerker, waarbij ze dicht bij de bewoners gaan staan. Ze hebben het vermo-gen om naar hen te luisteren, ook wanneer ze met een harde boodschap bij wijkbewoners in huis komen. Een cruciaal punt in hun com-municatie is dat ze een vertrouwensrelatie weten op te bouwen met de bewoners. Dat is lang niet altijd gemakkelijk, gegeven bijvoor-beeld het wantrouwen dat bepaalde jonge-ren jegens de politie koesteren. In gevallen waar de afstand tussen bewoners en profes-sionals haast onoverbrugbaar is, wordt een intermediair ingeschakeld. Extra aan het reguliere politiewerk is voor politieman en frontliniewerker Hans het inzetten van de zogenoemde rolmodellen bij de ordehand-having in het publieke domein (zie kader). Als een regisseur ‘cast’ hij geschikte ‘modellen’ uit de plaatselijke voetbalverenigingen, de moskee, de belangen- en zelforganisaties. Vertrouwenspersonen worden ingezet om de communicatie tussen (psycho)medische organisaties te verbeteren. Zaken worden aan de orde gesteld rond seksualiteit, familiale eer of geloofsbeleving, waar verschillende interpretaties aan worden gegeven.

In zulke gevallen fungeren de best persons als bemiddelaar tussen de leefwereld en de systeemwereld. De systeemwereld staat voor de logica van de bureaucratie (instituties) en de leefwereld voor die van het alledaagse, het niet-zakelijke leven. In achterstandswijken hebben mensen vaak minder ervaring met bureaucratische procedures, voelen zich machteloos tegenover organisaties of

Luisteren vraagt aandacht en het uitstellen van je oordeel

Page 55: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 53

wantrouwen ze. Een pendelaar, zoals een best person, tussen beide werelden is dan hard nodig.

de sociaal ondernemer Verschillende best persons hebben hun projecten als sociaal ondernemer opgezet (Leadbeater, 1997), waarmee hun initiatieven een zekere herkenbaarheid en robuustheid kregen. Om hun ambities te bereiken moesten ongebaande paden worden bewandeld. In het geval van politieman Hans legden het rijk, de gemeenten en de politie de nadruk op meer repressie (‘tough on crime’), terwijl Hans met zijn rolmodellen inzette met een preventief perspectief bij ordehandhaving.

Sociaal ondernemers tillen ambitieuze projecten van de grond en bouwen die voort-durend uit. Ze beschouwen eventuele weer-stand of kritiek doorgaans als een uitdaging. Ze laten zich niet gauw uit het veld slaan als

het eens tegenzit. Het zijn voortrekkers die zich gedurende vele jaren voor een bepaalde zaak en aanpak inzetten. Het spreekt voor zich dat deze houding een zware wissel op henzelf trekt. Ze krijgen niet alleen te maken met weerstand en tegenwerking vanuit de institutionele wereld, maar soms ook met argwaan of zelfs verzet in de wijken waar ze werken. Persoonlijke kwaliteiten als bevlogen-heid en enthousiasme zijn hun kracht, maar deze kwaliteiten kunnen juist ook een valkuil zijn. Mensen die bereid zijn om tot het uiterste te gaan, lopen het risico dat zij op een zeker moment opbranden.

de grensoverschrijder Bijna alle gevolgde professionals brengen een verschuiving van het ene werkveld naar het andere tot stand; een grensoverschrijding dus. Een uitvoeringspraktijk die bekend is in een bepaald domein en daar zijn waarde heeft bewezen, wordt getransformeerd naar

een ander werkveld en biedt zo een andere invalshoek dan een traditionele aanpak. Hans zet, zoals gezegd, zijn rolmodellen in om de openbare orde te handhaven. De waarde van de inzet van rolmodellen als aanspreek-punt voor (allochtone) jongeren, heeft zich in de welzijnspraktijk bewezen en wordt door Hans in de politiewereld geïntroduceerd. Het wantrouwen dat er veelal bij jongeren bestaat tegenover de politie als repressieve institutie wordt doorbroken. Om ambities te realiseren en doelen te bereiken is creativiteit nodig: om regels aan situaties aan te passen en om domeinen en professionele grenzen te overschrijden.

de bruggenbouwer Bruggenbouwers gaan nog een stap ver-der dan grensoverschrijders. In die betekenis zijn best persons ‘boundary spanners’ (Richter et al., 2006). Ze weten verbindingen te leggen tussen personen, initiatieven of domeinen

Tegen het vigerende beleid in treedt Hans liever preventief dan repressief op

Hans werkt al zo’n dertig jaar bij de politie Haaglanden. Begonnen op het politiebureau in de Schilderswijk in Den Haag, is hij in 2006 via een omzwerving in andere gebieden die beslist niet bekend staan als ‘rustige’ woongebieden, terechtgekomen op het politiebureau Beresteinlaan in de Haagse wijk Morgenstond. Hij is zeer betrokken bij de buurt en is er veelvuldig op straat te vinden. En soms is de buurt het toneel van dreiging en conflict. Een bekend fenomeen zijn de hangjongeren. Tegen het vigerende beleid in treedt Hans hier liever

preventief dan repressief op. Zijn strategie is om rolmodellen in te zetten bij de handhaving van de openbare orde. Zo stapt hij met zijn rolmodellen, inmiddels zo’n 800, bij de jaarlijkse oud- en nieuwjaars-feesten op groepjes jongeren af en spreekt ze aan op hun gedrag. De aanzienlijke schade die deze feesten doorgaans tot gevolg hadden, is tot een enkel incident teruggebracht. (Zie ook: www.bestpersons.eu)

Y

Page 56: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 54

die normaal gesproken ver uit elkaar liggen. Veel bureaucratische organisaties zijn inge-richt op arbeidsdeling en professionele specialisatie. Daarvoor wordt de complexe realiteit als het ware in afzonderlijke domei-nen opgedeeld, zoals zorg, wonen, religie, welzijn en onderwijs. In een doorsneewijk heeft deze specialisatie ongetwijfeld zin, maar dat geldt veel minder voor de wijken waar problemen door elkaar lopen. Hoewel iedereen erkent dat samenwerking nodig is, gaat dat in de praktijk gepaard met allerlei misverstanden en irritaties. Juist dan kunnen bruggenbouwers een oplossing bieden.

Bruggenbouwers zijn initiatiefrijk in net-werkvorming en werken als zodanig in teams en organisaties, en vormen zo vitale coalities in en om de wijken (Hendriks & Tops, 2005). Hierbij gaat het om het smeden van sterke banden. We hebben kunnen waarnemen dat er verbindingen worden gelegd tussen de verschillende talen of zienswijzen, die binnen professionele disciplines nu eenmaal bestaan. Bruggenbouwers kennen de straat-taal, maar ook de taal van het stadhuis. Ze weten bijvoorbeeld hoe de politie over het gedrag van een groep jongens denkt, maar ook hoe zorgverleners hen zien.

ter afsluiting In de termen die wij gebruiken om de kwaliteiten van best persons te duiden wordt met ‘alledaagse doener’, het praktische handelen van deze personen tot uitdrukking gebracht; de gerichtheid om oplossingen te vinden voor zich aandienende problemen. Maar ook hun strategische vermogen om gepaste samenwerkingsverbanden te smeden, als bruggenbouwer, is voor deze bijzondere professionals van belang. Als ‘sociaal onder-

nemer’ zetten zij projecten op, waarbij ze vaak met enige wrijving een eigen weg moeten zoeken in de regelgeving, procedures en cultuur van hun professionele organisatie. Best persons brengen vaak ook een verschui-ving aan van het ene werkveld naar het andere werkveld om een maatschappelijk probleem aan te pakken. Als frontliniewerker pendelen zij hiervoor tussen de leefwereld en de systeemwereld.

Best Persons voegen zich als het ware in een ‘tegenstroom’ (Van der Lans 2008) – een tegenstroom tegen verdergaande bureau-cratisering en rationalisering, waarin gesteld wordt dat professionals juist voluit de kans en ruimte moet worden geboden om zich als persoon te verbinden met hun werk. Schön (1983) spreekt in dit verband over de ruimte geven aan reflectief professionalisme; de professional hoort en ziet hoe de sociale werkelijkheid door bewoners wordt ingevuld en vertaalt dat naar zijn uitvoeringspraktijk.

Het mag niet zo begrepen worden dat de kwaliteiten die in dit artikel de revue zijn gepasseerd, in één persoon gebundeld zijn. De context waarin best persons opereren en waar hun kwaliteiten tot wasdom komen, zijn verschillend. Iedere wijksituatie en bestuurlijke en politieke verhouding vraagt om specifiek handelen, om bijzondere professionals. Ofwel: vraag niet om een receptenlijstje. Laat de verhalen van de best persons inspirerend zijn om de sociale werkelijkheid ook buiten de lijntjes te willen inkleuren.

Een eerdere versie van dit artikel (‘Er op af’ – professionals die opvallen) is met Eva Bosch als paper gepresenteerd op het seminar Kennis voor Krachtige Buurten. Nicis/Platform 31, Utrecht, 27 september 2012.

Literatuur– Brink, G. van den, M. van Hulst, L. de Graaf, &

T. van der Pennen (2012). Best Persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk. Den Haag: Boom/Lemma.

– Lans, J. van der (2008), De herovering van de werkvloer. Amsterdam: Augustus.

– Leadbeater, C. (1997), The Rise of the Social Entrepreneur. London: Demos.

– Richter, A., M. West & R. van Dick (2006), Boundary spanners’ identification, intergroup contact, and effective intergroup relations. Academy of Management Journal, 49(6), pp. 1252-1269.

– Schön, D. (1983), The Reflective Practitioner. New York: Basic Books.

Best Persons voegen zich als het ware in een

‘tegenstroom’

Y

Page 57: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 55

Reinout Kleinhans (OTB, TU Delft) en Gideon Bolt (Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen)

Overheid, woningcorporaties en andere instellingen trekken zich gewild of ongewild terug uit de frontlinies van buurten, hopend dat buurtbewoners zich organiseren om de ontstane leemten op te vul-len. De vraag is in hoeverre buurtbewoners dat doen en welke rol

sociale samenhang daarin speelt. We hanteren de term collectieve zelfredzaamheid: sociale samenhang tussen buurtbewoners en hun bereidheid om zich in te zetten voor gedeelde (buurt)belangen. Wij hebben dit onderzocht in zes wijken in Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht (Kleinhans & Bolt, 2010). De conclusies uit de statistische analyses en 120 interviews met bewoners en professionals zijn opval-lend eenduidig: belangrijke onderdelen van collectieve zelfredzaam-

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 55

Collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie

Verbroedering in de Haagse Schilderswijk: het effect van evenementen is moeilijk meet-baar en toch zorgt het wel voor de ‘onderstutting’ van de onderlinge bekendheid in de buurt (Foto Arie Kievit / Hollandse Hoogte)

Buurtkracht is ‘in’. Mede door de crisis, bezuinigingen en wijzigende opvattingen

over sociale ondersteuning staan nieuwe vormen van zelfredzaamheid en

collectieve initiatieven in de schijnwerpers. Actieve collectieve inzet en eigen-

tijdse sociale controle komen echter vaak moeizaam van de grond. Bewoners

komen pas in actie als ze zich voldoende gesteund weten door medebewoners,

maar ook door professionals. Investeren in collectieve zelfredzaamheid wordt

pas succesvol als de buurt een zeker basisniveau van schoon, heel en veilig heeft.

Y

Page 58: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 56

heid, zoals sociale controle en actieve inzet, komen vaak moeizaam van de grond. Bewoners komen pas in actie als ze zich voldoende gesteund weten door andere bewoners. En dit vergt een zeker basis-niveau van schoon, heel en veilig.

Het doel van dit artikel is om te illustreren hoe collectieve zelfred-zaamheid in buurten ‘werkt’ en onderhouden kan worden.

basisprincipes van collectieve zelfredzaamheid Het belangrijkste mechanisme waarlangs collectieve zelfredzaam-heid tot stand komt, is de mate van publieke familiariteit. Naarmate er meer vluchtige, maar neutrale of positieve sociale interacties plaatsvinden, neemt de kans op onderlinge bekendheid en sociale samenhang toe en de kans op wantrouwen af. Een intensiever en ‘gewaagder’ uitvloeisel van publieke familiariteit is informele sociale controle, waarbij individuele bewoners elkaar of passanten aanspre-ken op overtreding van bepaalde situationele normen (zie Blokland, 2008). Met andere woorden: groeiende publieke familiariteit mondt uit in collectieve zelfredzaamheid.In de interviews gaven bewoners aan dat ze eigenlijk pas bereid zijn om zelf in actie te komen (tweede element van collectieve zelfred-zaamheid) als ze de aangesprokene kennen of zich voldoende gesteund weten door andere bewoners, het vertrouwen hebben dat andere bewoners in een vergelijkbare situatie ook zouden ingrijpen, en zich veilig voelen in de buurt. Dit zijn allemaal facetten van sociale samenhang (eerste element van collectieve zelfredzaamheid).

achilleshiel Een prettig functionerende, maar niet benauwende sociale con-trole is één van de hoogste treden van collectieve zelfredzaamheid, vanuit de optiek van de zogenaamde participatieladder, die oploopt van informeren en consulteren naar gezamenlijk besluiten en uitein-delijk uitkomt bij volledige zelfbeschikking van burgers. Voor de ‘trede’ van een goed functionerende sociale controle moet naast enige mate van sociale samenhang aan een aantal basisvoorwaarden voldaan zijn. De achilleshiel van informele sociale controle is de angst voor een afwijzende, agressieve of zelfs gewelddadige reactie. Iedereen die met een ongewenste situatie te maken krijgt, maakt onbewust of bewust een risico-inschatting voor het aanspreken van de overlastgever. Op deze risico-inschatting zijn zeer uiteenlopende factoren van invloed: de publieke familiariteit, de aard van de ervaren overlast, (on)gedeelde normen en opvattingen over het omgaan met elkaar en de openbare ruimte, het gedrag van de ‘overlastgever(s)’, karaktereigenschappen en communicatieve vaardigheden van degene die de risico-inschatting maakt, berichtgeving in de media en, last but not least, uiteenlopende omgevingsfactoren. Vuil, overlast en onveiligheid ondergraven collectieve zelfredzaamheid, omdat hier-van het signaal uitgaat dat bewoners noch instituties zich nog bekommeren om het lot van de buurt. Dit kan tot een self-fulfilling prophecy leiden: bewoners vertrouwen er niet meer op dat er mensen in actie komen en voelen zich daardoor ook niet gesteund om dat zelf te doen.

Pas als bewoners zich mede-eigenaar voelen van de publieke ruimte, zullen ze anderen aanspreken op ongewenst gedrag, activiteiten ondernemen en relaties aangaan (Foto Frank Wassenberg)

Groeiende publieke familiariteit mondt uit in collectieve zelfredzaamheid

Page 59: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 57

invloed op buurtontwikkeling Het werkt ook andersom. Collectieve zelfredzaamheid kan posi-tieve consequenties hebben voor de ontwikkeling van de buurt. Tastbare, concrete voorbeelden zijn gezamenlijke bewonersinitiatie-ven om pleintjes en speelplaatsen te verfraaien en activiteiten te organiseren die het leefklimaat direct ten goede komen. Minder tast-baar, maar niet minder belangrijke baten zijn een gevoel van veilig-heid (‘ogen op straat’), minder ervaren overlast en criminaliteit, een gevoel van eigenaarschap over pleinen, speelplaatsen en andere openbare ruimtes, minder onderling wantrouwen, gevoel van thuis zijn in de buurt en voorkomen dat kinderen narigheid gaan uithalen. De vooruitgang wordt geboekt op zaken waar bewoners zelf direct invloed op kunnen uitoefenen.Van de genoemde baten gaat een belangrijk signaal uit: bewoners kunnen zich mede door eigen toedoen thuis voelen in en trots zijn op de buurt, dat het ze iets kan schelen hoe het met de buurt gaat en dat verbeteringen binnen handbereik liggen. Dit is een krachtige buffer tegen processen van buurtverval.

exclusiviteit en reikwijdte Wij plaatsen ook kanttekeningen bij de reikwijdte van collectieve zelfredzaamheid en het overbruggend karakter van bewonersinitia-tieven. Oftewel: welke groepen ‘vallen’ binnen de collectieve zelfred-zaamheid in een buurt, welke erbuiten? Om met het overbruggend karakter van initiatieven te beginnen: vaak worden activiteiten geor-ganiseerd door een specifieke groep bewoners. Hetzelfde geldt voor deelnemers aan de activiteiten. Daarmee worden de banden binnen een groep bewoners versterkt, maar dat kan een uitsluitende werking hebben op ‘nieuwkomers’ die wellicht belangstelling hebben. Collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie; de reikwijdte is beperkt. Zelfs in buurten waar de collectieve zelfredzaamheid goed ontwikkeld is, kunnen bewoners lang niet altijd voorkomen dat er zaken gebeuren die op massale weerzin en verzet stuiten, zoals de vestiging van een coffeeshop. Externe (beleids)ontwikkelingen, vooral op hogere schaalniveaus dan de buurt zelf, zijn lastig te bestrijden via collectieve zelfredzaamheid. De oplossing voor

bepaalde leefbaarheidsproblemen moet op zijn minst gedeeltelijk binnen de invloedssfeer van bewoners liggen. Dat impliceert ook dat de oorzaak voor ervaren problemen grotendeels in de buurt zelf te vinden moet zijn. Meer structurele en exogene oorzaken van buurt-verval zullen in veel gevallen een brug te ver zijn om door bewoners effectief aangepakt te kunnen worden.

samen dingen doen De mate waarin bewoners elkaar (oppervlakkig) kennen, is cruci-aal voor de mate waarin actieve inzet en informele sociale controle tot stand komen. Georganiseerde activiteiten waardoor buurtbewo-ners elkaar (beter) leren kennen, spelen daarin een niet te verwaarlo-zen rol. In debatten is wel eens neerbuigend gesproken over effecten van buurtbarbecues en vergelijkbare sociale initiatieven. Wij kwamen zeer uiteenlopende dingen tegen, zoals straatspeeldagen, plantjes-markten, aanleg van geveltuintjes, schoonmaakacties, inrichting van speelplekken, lampionoptochten en ouderinitiatieven om blanke kin-deren collectief op een zwarte school in te schrijven. Naast de kritiek dat effecten van zulke initiatieven kleinschalig, moeilijk meetbaar of helemaal niet inzichtelijk te maken zijn, stellen critici dat het vooral gaat om activiteiten van bewoners die elkaar toch al kennen, of bewoners die dermate geëquipeerd zijn dat ze geen professionele ondersteuning nodig hebben. Wij erkennen de vraagtekens die geplaatst kunnen worden bij het overbruggende karakter van zulke initiatieven. Tegelijkertijd zorgen ze voor de ‘onderstutting’ van de onderlinge bekendheid in de buurt. Deze onderstutting kan door verhuizingen en andere veranderingen snel verdwijnen. Professionals kunnen bij de hierboven genoemde activiteiten relatief eenvoudig praktische zaken faciliteren die de kans op succes verhogen, zoals een beloningssysteem en het gebruik om niet van een gezamenlijke ruimte in een buurthuis of andere buurtfaciliteit.

de gangmakers en de ‘tweede ring’ Veel initiatieven komen tot stand door de inzet van één of enkele individuen; de zogenaamde gangmakers. Dit zijn de bewoners die het initiatief, de organisatie en de administratie op zich nemen en ande-ren op sleeptouw nemen. Waardering van hun vrijwillige inzet is cru-ciaal. Dat neemt niet weg dat gangmakers in de weg kunnen lopen bij bewuste pogingen van professionals om meer en andere bewo-ners actief te betrekken bij bepaalde buurtaangelegenheden. Veel bewoners willen best actief bijdragen of meedoen, maar vinden de inhoud of vorm waarin gangmakers de participatie gieten, niet altijd prettig of praktisch. Niet iedereen heeft zin in een buurtbarbecue, geveltuin of lampionoptocht. Ook Miriam van de Kamp laat in haar bijdrage zien hoe verschillende groepen bewoners verschillend vorm geven aan hun betrokkenheid. Die verschillen moeten (h)erkend wor-den. Een eenzijdige focus van de overheid op gangmakers maakt dat de ‘tweede ring’ van betrokken bewoners zich niet erkend en gesteund voelt en hun initiatieven en inzet onzichtbaar blijven.

Het idee dat succesvolle actieve bewoners geen ondersteuning nodig zouden hebben of wensen, wordt door ons onderzoek echter gelo-genstraft. Geïnterviewde gangmakers, maar ook bewoners uit de ‘tweede ring’ gaven vaak aan gebaat te zijn bij alerte, maar beschei-den opererende professionals die helpen bij het leggen van contacten met formele instanties (zie ook de bijdrage van Miriam van de Kamp alsmede Van den Brink e.a., 2012), maar ook met bewoners uit ver-

Niet iedereen heeft zin in een buurtbarbecue, geveltuin of lampion-optocht

Y

Page 60: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 58

schillende etnische groepen. Het gaat niet alleen om geld. Belangrijk is dat zowel gangmakers als de ‘onzichtbare betrokkenen’ hun weg kunnen vinden binnen instanties en dat die zich coöperatief opstel-len, al staat de bewonerslogica regelmatig op gespannen voet met de institutionele logica (zie ook WRR, 2005).

de basis is schoon, heel en veilig Dit onderzoek heeft het sterke verband tussen wanorde (sociaal en fysiek) en collectieve redzaamheid opnieuw aangetoond (zie ook Blokland, 2008; Keizer e.a., 2010). Een bepaald basisniveau op de trits schoon, heel en veilig is misschien wel de meest cruciale randvoor-waarde voor collectieve zelfredzaamheid. Eerder beschreven wij dat vervuiling, overlast en onveiligheid (het potentieel voor) de collec-tieve zelfredzaamheid direct ondermijnen, mede omdat het dan steeds meer lijkt dat niemand zich echt om de buurt bekommert. Het gevaar van een self-fulfilling prophecy ligt dan op de loer. In buurten waar (te)veel problemen zijn, vinden bewoners het risico van actieve sociale controle te groot. Bovendien voelen ze zich niet gesteund en denken dat hun initiatieven en goed gedrag een druppel op de gloei-ende plaat vormen.Het waarborgen van een basisniveau van schoon, heel en veilig is pri-mair een taak van gemeenten, woningcorporaties en politie. Daardoor kunnen zij eerder als een geloofwaardige partner voor bewoners optreden ten behoeve van een sterkere collectieve zelfred-zaamheid. Bewoners zijn sneller geneigd om in hun buurt en in con-tacten in de buurt te investeren, wanneer zij er vertrouwen in hebben dat het wel goed komt met de buurt; een punt dat ook Miriam van de Kamp maakt. Het doel is ook niet om bewoners allerlei zaken uit han-den te nemen, maar om optimale condities te creëren waaronder zij met succes de schouders kunnen zetten onder de leefbaarheid en sociale samenhang. Juist als een overheid veel van buurtbewoners vraagt (‘verantwoordelijkheid nemen’) moet zij zelf een smetteloos blazoen hebben op haar eigen verantwoordelijkheden.

eigenaarschap In de onderzoeksbuurten waar de ergste vervuiling, overlast en onveiligheid opgelost waren, leken bewoners behoefte te hebben aan verfraaiing en informele toe-eigening van pleintjes, speelplekken en plantsoenen. Op de plekken waar dit handen en voeten kreeg, zagen wij een versterking van de sociale samenhang, informele sociale con-trole en het gevoel van thuis zijn in en verbondenheid met de buurt.

Het vergroten van het gevoel van (mede-)eigenaarschap draagt wel het risico van ‘zachte’ uitsluitingspraktijken in zich. Dit is te prefere-ren boven een situatie waarin niemand zich verbonden voelt met of thuis voelt in de openbare ruimte. In de woorden van Uitermark en Duyendak (2006): ‘Het idee dat bewoners zelf initiatieven zullen nemen als de overheid hun maar de ruimte laat, is naïef: zeker in ach-terstandswijken geldt dat actief ruimte moet worden gecreëerd […] De heemding van een voorheen gure publieke ruimte is de sleutel tot het realiseren van andere doelen, zoals normhandhaving, burger-schap en sociale cohesie. Pas als bewoners zich mede-eigenaar voe-len van de publieke ruimte, zullen ze anderen aanspreken op ongewenst gedrag, activiteiten ondernemen en relaties aangaan’ (ibid., p. 23). Het creëren van gevel- en bloementuintjes, speelplaatsen en andere inrichtingen door buurtbewoners is de meest tastbare strategie om dat te doen.

conclusies en aanbevelingen Wij begonnen dit artikel met de constatering dat overheden en andere instituties volop zoeken naar eigentijdse vormen van burger-schap, zelfredzaamheid en collectieve initiatieven in stadsbuurten. In de ijver van deze zoektocht is het gevaar levensgroot dat de meest cruciale voorwaarde voor collectieve zelfredzaamheid veronacht-zaamd wordt: een zeker basisniveau van schoon, heel en veilig. Hieronder formuleren we enkele aanbevelingen, waarmee zowel dit basisniveau als de collectieve zelfredzaamheid gestimuleerd kunnen worden:– Moedig gezamenlijke bewonersinitiatieven en activiteiten aan en

faciliteer ze op bescheiden wijze– Ondersteun de gangmakers, maar steek ook energie in de ‘tweede

ring’– Behoud of intensiveer een slimme inzet op schoon, heel en veilig– Zet in op eigenaarschap in de openbare ruimte

Tot slot: het ‘maken’ en bestendigen van collectieve zelfredzaamheid is primair een aangelegenheid voor bewoners. Het is echter naïef om te veronderstellen dat ze dit altijd zonder ondersteuning kunnen. Zelfredzaamheid is juist in kwetsbare buurten niet hetzelfde als ‘zoek het maar zelf uit’.

Literatuur– Blokland, T. (2008). Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote

stad. Amsterdam: Amsterdam University Press.– Brink, G., Hulst, M. van, Graaf, L. de & T. van der Pennen (2012). Best persons en hun

betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk. Den Haag: Boom Lemma. – Keizer, K., Lindenberg, S. & Steg, L. (2008). The spreading of disorder. Science, 322, 12

December 2008, pp. 1681-1685.– Kleinhans, R. & Bolt, G. (2010). Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en col-

lectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten. Delft/Den Haag: Onderzoeksinstituut OTB / Nicis Institute.

– Uitermark, J. & Duyvendak, J.W. (2006). Ruimte maken voor straatburgerschap. Essay Mensen Maken de Stad. Rotterdam: Project Sociale Integratie.

– Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Zelfredzaamheid is juist in kwetsbare buurten niet hetzelfde als ‘zoek het maar zelf uit’

Y

Page 61: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 59

Miriam van de Kamp (Universiteit Leiden/Campus Den Haag, Centre for Modern Urban Studies)

Op landelijk en op stedelijk niveau zijn de afgelopen jaren plannen gemaakt om verval

en achterstanden in de meest problematische wijken aan te pakken. Sloop en nieuwbouw of juist renovatie moeten zorgen voor betere woningen en een aantrekkelijke fysieke uitstraling. Inzet op welzijn en veiligheid beoogt een prettiger leefklimaat te creëren.

Jane Jacobs en Charles Landry, twee spraak-makende wetenschappers over de stad, concluderen dat er geen grote veranderingen nodig zijn om een wijk nieuw leven in te blazen. Zij kennen vooral veel waarde toe aan kleinschalige initiatieven van betrokken

Inzet van bewoners maakt het verschil in Haagse Regentessekwartier

Door bezuinigingen en het afromen van de gelden van woning-

corporaties zijn gemeenten op zoek naar nieuwe partijen en coalities

om te kunnen blijven investeren in de stad. Bewonersinitiatieven

zouden in dat kader een belangrijke rol kunnen gaan spelen.

Het Haagse Regentessekwartier laat zien dat de inzet van bewoners

bij de revitalisering essentieel is.

Y

Emma’s Hof is een voorbeeld van hoe het wèl kan: middenin de buurt is een open stadstuin gecreëerd (Foto Nelleke Mineur)

Page 62: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 60

bewoners. Hun binding met de buurt, zowel met de mensen, de gebouwen als het dage-lijkse leven, kan tot allerlei projecten leiden die gericht zijn op de verbetering van het leefklimaat. In beleid en onderzoek is er tot nu toe relatief weinig aandacht voor deze bewonersinitia-tieven, terwijl gemeenten zich steeds meer beraden op waar zij op moeten inzetten en wat zij kunnen loslaten. Het doel van dit artikel is om een aantal van deze initiatieven binnen een buurt, in dit geval het Haagse

Regentessekwartier, te belichten en aan te geven hoe zij zich verhouden tot gemeentelijk beleid en in hoeverre zij kunnen bijdragen aan een leefbare buurt. Het Regentesse-kwartier is met zijn grote particuliere woningvoorraad geen achterstandswijk, maar zit na een mindere periode met grootstede-lijke problemen weer in de lift. Het bestuderen van bewonersinitiatieven in zo’n verande-ringsproces is relevant om meer te leren over het ontstaan en de werking daarvan.

het haagse regentessekwartier Het Regentessekwartier is een van de casussen in het onderzoek Revitalisering van stadsbuurten dat wordt uitgevoerd binnen een onderzoeksproject over sociale mobiliteit van individuen, groepen en buurten. De wijk is een duidelijk voorbeeld van een vooroorlogse stadsbuurt die na een periode van verval weer aan populariteit heeft gewonnen, zoals we dat ook in andere grote Nederlandse steden zien.

Een goed voorbeeld is van Landry’s constatering dat het verbazingwekkend is hoe gewone mensen soms het onverwachte waarmaken, is de realisatie van een stadstuin, Emma’s Hof, tussen 2007 en 2011 (Foto Inge van Mill / Hollandse Hoogte)

Page 63: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 61

In de jaren tachtig ontstonden er problemen van ruimtelijke en sociale aard in de wijk die ontstond tussen 1880 en 1910. Veel gezinnen verlieten de wijk, terwijl huisjesmelkers en drugsdealers hun plek innamen. De groten-deels particuliere woningen en de openbare ruimte raakten vervuild en vervallen. Veel buitenstaanders bestempelden het Regentessekwartier daardoor in die tijd als achterstandswijk. Op ambtelijk niveau zag men dat anders. Er waren duidelijk verande-

ringen gaande en er deden zich problemen voor die typerend waren voor de grote stad, maar niet zoveel om de term achterstandswijk te rechtvaardigen. Om te voorkomen dat de moeilijkheden zich zouden opstapelen, koos de gemeente eind jaren tachtig voor behoed-zame stadsvernieuwing. De allerslechtste panden uit de sociale huursector werden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Daarnaast stimuleerde men particuliere woningverbetering. Vanaf die tijd ontplooien

bewoners initiatieven om de buurt aantrekke-lijker te maken en trekt de buurt steeds meer nieuwe eigenaar-bewoners. Liefde voor een oud huis, lage huizenprijzen en de gunstige ligging ten opzichte van het centrum en het strand spelen hierbij een belangrijke rol.

bewonersinitiatieven in de wijk Al voor het besluit tot behoedzame stads-vernieuwing richtten bewoners in 1980 uit onvrede met de staat waarin de wijk ver-

Veel buitenstaanders bestempelden het Regentessekwartier in de jaren tachtig alsachterstandswijk

Y

Page 64: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 62

keerde en met het gemeentelijk beleid de bewonersorganisatie Regentesse-Valkenbos-kwartier (BoReVa) op. Het voorkomen van de uitvoering van gemeentelijke sloopplannen en een beter onderhouden publieke ruimte vormde een gezamenlijk doel. Protest tegen het voorbestaan van de gasfabriek en de vuilnisbelt in de wijk leidde er mede toe dat beide in de jaren negentig gesloten werden.

De gemeentelijke plannen voor de aanpak van de publieke ruimte en de herontwikkeling van bepaalde panden lieten volgens de bewonersorganisatie echter te lang op zich wachten. Moe geworden van het eindeloos vergaderen daarover besloot BoReVa in 1992 een bedrijf op te zetten om een aantal pro-blemen zelf aan te pakken. De gemeente zag

voor zichzelf wel wat in een faciliterende rol, in plaats van een uitvoerende. Voor de oprichting van de Buurtontwikkelings-maatschappij Regentesse-Valkenboskwartier (BOM ReVa) verleende zij daarom een start-subsidie van 250.000 gulden. Daarna moest men door het verlenen van diensten in de wijk het geld gaan verdienen om andere buurtprojecten te financieren. De BOM richtte zich vooral op fysiek beheer: de buurt schoon, heel en veilig houden. Vanuit de gemeente-lijke banenpool en via de Melkertregeling zette zij veegploegen en een klussendienst op. Daarnaast stond de organisatie op de bres voor behoud van het pand van voormalig zwembad De Regentes en de transformatie daarvan tot een theater. Ook richtte zij zich op de herinrichting van pleinen in de wijk.

BOM ReVa was vooral in de periode 1992 – 2002 actief en droeg sterk bij aan het opknappen van de buurt. De sleutel voor het succes van dit initiatief lijkt te hebben gelegen in het gezamenlijk optrekken van een aantal organi-saties en de klik tussen een aantal mensen op invloedrijke posities. Zo had de voorman van de BOM, Arie Schagen, goed contact met wethouder Peter Noordanus, die openstond voor ongebruikelijke samenwerking met creatieve individuen en daardoor gemakkelijk viel in te schakelen (zie Hendriks 2002). Daarnaast was ook het ambtelijk apparaat positief en wilde het zich voor de plannen inzetten.

In tegenstelling tot BOM ReVa is de bewoners-organisatie nog altijd actief. Bestuursleden

De allerslechtste panden uit de sociale huursector zijn gesloopt en vervangen door nieuwbouw (Foto Miriam van de Kamp)

‘Het gevoel serieus genomen te worden is de factor voor het slagen van een project’

Page 65: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 63

ervaren wel dat de korte lijnen die zij vroeger hadden met gemeenteambtenaren langzaam zijn verdwenen. Zij zien dit met lede ogen aan: ‘Het gevoel serieus genomen te worden is de factor voor het slagen van een project. Hoe de gemeente reageert en antwoordt op vragen en problemen is belangrijk.’ Voor een groeiende groep bewoners staat de bewoners-organisatie verder van hen af. Zij voelen zich niet aangesproken door een organisatie die volgens hen vooral de problemen in de buurt benoemt om zo subsidies veilig te stellen of richten zich meer op activiteiten in hun eigen straat dan op wijkniveau.

Een bewonersinitiatief op straatniveau, dat ook een goed voorbeeld is van Landry’s constatering dat het verbazingwekkend is hoe gewone mensen soms het onverwachte waarmaken, is de realisatie van een stads-tuin, Emma’s Hof, tussen 2007 en 2011. Uit ergernis over een vervallen en leegstaand gebouw in hun achtertuin en een gebrek aan groen in de buurt werd het plan daar-voor geboren op een straatfeest van de Galileïstraat. Zes buurtgenoten vormden een initiatiefgroep, verzamelden ruim 290 hand-tekeningen voor hun plan en presenteerden dat aan de gemeente (Wesselink 2010).

Wethouder Marnix Norder en het stadsdeel Segbroek reageerden enthousiast en stelden 540.000 euro beschikbaar. De in 2009 opge-richte stichting Stadstuin Emma’s Hof was daarnaast zeer succesvol in het aanvragen van gelden bij onder andere het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Fonds 1818 en de Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij. De initiatiefnemers slaagden erin om het bedrag van een kleine 1,5 miljoen euro bij elkaar te krijgen dat nodig

was voor de aankoop van de grond, de sloop van het vervallen pand en het ontwerp en de aanleg van de stadstuin. Op 14 juni 2011 opende wethouder Marnix Norder de tuin officieel.

Veel bewoners benadrukken hoe bijzonder zij het vinden dat het project daadwerkelijk gerealiseerd is, en op initiatief van bewoners uit de Galileïstraat – niet door de bewoners-organisatie, het stadsdeel of de gemeente. Eén van hen zei heel treffend: ‘Ik vraag me weleens af of de wijk wel de juiste ingang is voor verbetering. Wat is de juiste schaal voor participatie, om dingen te organiseren? Emma’s Hof is een voorbeeld van hoe het wèl kan. Daar wordt middenin de buurt een open stadstuin gecreëerd. Vijftien tot twintig mensen uit de straat zetten zich daar vrijwillig voor in, geven het power.’ Het bewoners-initiatief zorgt ook nu de tuin is gerealiseerd voor een blijvende betrokkenheid. Een groep vrijwilligers zorgt voor het beheer van de tuin, de zogeheten groengroep, terwijl de onderhoudskosten worden betaald uit donaties van de Vrienden van Emma’s Hof.

hart voor de buurt Onvrede met de bestaande situatie is de belangrijkste reden voor bewoners om in actie te komen, zo ook in het Regentesse-kwartier. Verbetering van die situatie vormt een gezamenlijk doel en creëert daarmee onderlinge verbondenheid. Volgens Jacobs (1993) is dat laatste een voorwaarde om een buurt levendig en aantrekkelijk te maken; er moet een substantiële groep mensen zijn die zich persoonlijk verbonden voelt met de buurt. Kleinhans en Bolt laten in hun bijdrage aan dit nummer zien dat er daarbinnen gangmakers moeten zijn die het initiatief nemen en dragen. Dat is in het Regentesse-kwartier ook het geval, maar wat de situatie hier bijzonder maakt is dat er redelijk wat stedelijke professionals wonen – mensen die zich in hun werk bezighouden met ruimtelijke ontwikkeling of welzijn op buurt- of stads-niveau. Zij nemen het voortouw bij bewoners-initiatieven in de buurt en weten door hun achtergrond de juiste wegen te bewandelen om deze van de grond te krijgen. Daarnaast is

er een groep bewoners die niet over deze professionele bagage beschikt, maar die de barricaden opgaan – samen met de stedelijke professionals – als gemeentelijke plannen in hun ogen de buurt niet verder helpen of als ingrijpen noodzakelijk is, maar de politiek niet snel genoeg in actie komt.

De actieve rol van bewoners en de aanwezig-heid van een groot aantal ingezetenen met professionele kennis over stedelijke ontwik-kelingen lijkt te zijn verbonden met de omvangrijke particuliere vooroorlogse woningvoorraad in het Regentessekwartier. Voor de renovatie en het onderhoud van deze panden was (en is) de gemeente afhankelijk van de eigenaren. Zij kan dat alleen stimuleren en sturen op de (her)inrichting en kwaliteit van de openbare ruimte. Doordat veel bewo-ners eigenaar zijn, hebben zij geïnvesteerd in hun huis en derhalve belang bij een leefbare buurt. Zij zullen daardoor eerder bereid zijn om in actie te komen als het slechter dreigt te gaan met de buurt. Het opvallend hoge aantal stedelijke professionals lijkt verband te houden met de wat mindere naam die de wijk een tijd had in combinatie met de centraal gelegen vooroorlogse woningen. De dubieuze reputatie schrok deze groep bewoners niet af. Zij wisten daar beroepshalve doorheen te prikken en zagen het Regentessekwartier als een wijk in opkomst.

De casus van het Regentessekwartier toont dat in een buurt verschillende initiatieven, geleid door steeds andere bewoners, naast elkaar kunnen bestaan. Een initiatief kan de banden van een specifieke groep bewoners versterken. Kleinhans en Bolt waarschuwen elders in dit nummer dat het ook een uitslui-tende werking kan hebben. In het Regentessekwartier lijkt eerder sprake te zijn van diverse benaderingen voor het verbeteren van de buurt dan dat mensen niet welkom zijn. Bij allen komt het voort uit hart hebben voor de buurt. De verschillende initiatieven zorgen samen voor ontmoetingen tussen bewoners en het opknappen van (een deel van de) buurt en dragen daarmee bij aan de leefbaarheid daarvan.

Wat is de juiste schaal voor participatie, om dingen te organiseren? Y

Page 66: Nova Terra - juni 2013

NovaTerra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013 / 64

bewonersinitiatieven en revitalisering In een wijk met een overheersend particu-liere woningvoorraad, zoals het Regentesse-kwartier, is de inzet van bewoners bij de revitalisering essentieel. De belichte initia-tieven in deze wijk laten zien dat bewoners een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het opnieuw tot leven wekken van een vooroorlogse stadsbuurt. De belangrijkste factoren voor succes en realisatie van een bewonersinitiatief lijken te zijn: een hoog aandeel eigenaar-bewoners die een direct belang hebben bij verbetering van hun buurt, alsook de kennis en het netwerk om dat te bereiken. Daarnaast is het van belang dat er een gezamenlijk doel is, dat er een klik is tussen mensen op relevante posities en dat bewoners in het gehele traject stuurlui blijven, maar wel wind in de zeilen krijgen door waardering en ondersteuning van andere partijen, zoals de gemeente of een corporatie. Na verloop van tijd bestaat overigens wel het gevaar dat bewoners zich minder betrokken of aangesproken voelen door een initiatief en dat het daardoor kracht verliest. Zij lijken daarnaast eerder warm te lopen voor hun straat dan voor de wijk waarin zij wonen.

Het ontstaan van bewonersinitiatieven in wijken als het Regentessekwartier betekent niet dat er op buurtniveau geen rol meer zou zijn voor de gemeente. Bewoners en gemeente kunnen het beste samen optrekken en elkaar aanvullen. De betrokkenheid van bewoners is nodig om aanzetten tot veran-dering te omarmen en deze te laten beklijven. De rol voor de gemeente in een revitaliserings-proces varieert, afhankelijk van de woning-voorraad, van het ondersteunen van

initiatieven en het zorg dragen voor een schone, hele en veilige omgeving tot grotere fysieke ingrepen, zoals in veel naoorlogse Nederlandse stadsbuurten het geval is geweest. In alle gevallen zijn voor het omgaan met en stimuleren van bewonersinitiatieven het beste de volgende spelregels te hanteren: – waardeer de vrijwillige inzet van bewoners

voor de leefbaarheid van hun buurt. – neem bewonersinitiatieven serieus. – sta open voor ongebruikelijke vormen van

samenwerking om te werken aan leefbare buurten.

– bied in ondersteuningsprogramma’s ruimte voor verschillende soorten bewonersinitiatieven; geen enkele buurt is hetzelfde en ook bewoners verschillen.

Literatuurlijst– Hendriks, F. en P. Tops (2002) Het sloeg in als een bom.

Vitaal stadbestuur en modern burgerschap in een Haagse stadsbuurt, Pijnenburg.

– Jacobs, J. (1993) The death and life of great American Cities, Modern Library.

– Landry, Ch. (2000) The Creative City. A toolkit for Urban Innovators, Comedia.

– Wesselink, K. (2010) ‘Vertrouwen groeit aan de keukentafel. Verrassend gelukt: een groene ontmoetingsplek’, Werkplaats voor de leefomgeving, periodiek van KNHM 11, 12-15.

Sta open voor ongebruikelijke vormen van samenwerking

Y

Page 67: Nova Terra - juni 2013

waarom de wijkengids? Met een druk op een knop lanceerde minister Spies (BZK) op 4 april 2012 de online Wijkengids. De wijkengids ondersteunt bij het vormgeven van de persoonlijke en professionele betrokkenheid bij de wijk waarin iedereen werkt, woont of beleidsmatig of bestuurlijk verantwoordelijk is. In de wijkengids zijn de belangrijkste lessen uit de publicaties die de afgelopen jaren zijn verschenen over de wijkenaanpak gebundeld. Het gaat dan niet alleen om wat effectief is gebleken uit verschillende onderzoeken, maar ook wat volgens de praktijk waardevol is. In de wijkengids is beschikbare informatie verzameld en samengevat tot lessen. De gids is niet bedoeld om voor te schrijven hoe het moet en evenmin om experimenten en vernieuwing in de kiem te smoren. De gids is bedoeld om handvatten te bieden aan alle betrokkenen die met vragen zitten over verschillende thema’s rondom wijkenaanpak en snel en op hoofdlijnen willen zien wat de beschikbare inzichten zijn. In de door-ontwikkeling van de Wijkengids in 2013 streven we naar een ‘Wijkipedia’ waarin alle betrokkenen bij wijkgericht werken zelf hun eigen ervaringen en inzichten kunnen toevoegen.

www.wijkengids.nl

wat werkt in de wijk? Veel professionals werken aan een betere wijk en stad. Soms met veel, soms met minder succes. Er is bij alle partijen behoefte om de inzet beter te richten. Waarop moeten we de schaarse middelen inzetten? Wat werkt? En hoe effectief is dat? In de eerste plaats leven die vragen bij de wijkprofessionals zelf, die graag betere resultaten boeken. Ook de organisaties stellen die vraag steeds meer. Ze liggen intern en extern immers onder een vergrootglas en dienen hun uitga-ven helder te verantwoorden. Kortom: er is momentum om te werken aan ‘Wat werkt in de wijk’.

Het Platform31-netwerk biedt een instrument aan - Wat werkt in de wijk (WWW) – dat uitgaat van een perspectief op een andere wijk-professionaliteit: één die systematisch en onderbouwd uitgaat van ‘wat werkt’ en waarin praktijk, beleid en wetenschap met elkaar verbonden worden. Het biedt direct toepasbare kennis over de effectiviteit van wijkinterventies. WWW is een actief partnernetwerk gecombineerd met een interactieve kennisbank rond het thema maatschappelijke effectiviteit in de wijk.

www.watwerktindewijk.nl

Naast onderzoek over wijken en buurten levert Platform31 nog twee

belangrijke instrumenten voor de praktijk: de Wijkengids met lessen

en ervaringen, en de kennisbank en -netwerk Wat Werkt in de Wijk.

Page 68: Nova Terra - juni 2013

nova terra / speciale editie / kennis voor krachtige buurten / juni 2013

1 voorwoord

2 kennis voor krachtige buurten4 een nieuwe levensfase, een nieuw woonmilieu9 het is goed wonen in de amsterdamse gentrificationwijken –

maar voor hoe lang nog?14 waterbedeffecten moet je niet overschatten20 brede herhuisvesting: van zware problematiek naar stille muizen23 betrek jongeren bij gedwongen verhuizing27 hoe plan je de geleefde stad?32 woon je fijner tussen gelijkgestemden?38 branding heeft een toegevoegde waarde, ook in moeilijke wijken43 gemeente en corporatie hebben verschillend doel bij

buurtinterventies50 best persons: professionals die het verschil maken55 collectieve zelfredzaamheid is geen wonderolie59 inzet van bewoners maakt het verschil in haagse

regentessekwartier

Nova Terra / Speciale editie / Kennis voor Krachtige Buurten / juni 2013