Notiziario winter '15

16
1 NOTIZIARIO Van de redactie 1 Twee aartsvaders van Dante Utrecht: Pietro Mariatti en Romano Guarnieri (2)/ Jan Buijs 2 Gli Arusnati/Laura Schram-Pighi 4 Apostrofo 53/Minne de Boer 6 I poeti: letti e riletti: Franco Buffoni e Girolamo Savonarola/Gandolfo Cascio 7 Sant’Ambroeus (Sant’Ambrogio) patrono di Milano/Marina Pressato 9 Nazomer in Abruzzo/Mathijn den Duijf 11 Romeinse wetenswaardigheden 12 Italiaanse ervaringen/Ciska van der Glas 13 Italië maakt weer de meeste wijn ter wereld! 14 17 januari 2015 at de hele wereld Parmigiana di melanzane 14 Tentoonstellingen in Italië 15 Nu u dit leest maakt Europa zich op voor een Kerstmis waarin het ‘Vrede op aarde’ hopelijk uit volle borst wordt gezongen. Wij zijn op het moment dat wij dit schrijven en werken aan de totstandkoming van het laatste nummer van de 25-jarige Notiziario aan het bijkomen van de schok die de aanslagen in Parijs hebben veroorzaakt. Europa wordt door de economische crisis, de vluchtelingenstromen en de aanslagen ernstig op de proef gesteld en dat gaat niet ongemerkt aan Italië en Nederland voorbij. Onze samenlevingen zijn ingrijpend aan het veranderen en wij maken dat nadrukkelijk en van nabij mee. Wij moeten nu de handen ineenslaan, elkaar helpen en van elkaar leren. Daarbij is het belangrijk elkaars cultuur te respecteren en ook daarvan te leren. En daaraan willen wij met de Notiziario graag een bijdrage leveren, hoe klein die ook is. Bij een organisatie in crisis moeten naast de aandacht voor en handling van de crisis de dagelijkse processen doorgaan en de focus van medewerkers gericht blijven op de taken en doelen waar de organisatie voor staat. Met deze gedachte in ons hoofd zijn wij dan ook blij dat wij u in deze Notiziario weer de altijd lezenswaardige bijdragen van Minne de Boer, Laura Schram en Gandolfo Cascio kunnen aanbieden. Daarnaast zijn wij verheugd en trots dat Jan Buijs, Marina Pressato en de Utrechtse cantautore Mathijn den Duijf opnieuw zijn aangeschoven om een prachtige aflevering tot stand te brengen waarmee wij het jubileumjaar meer dan waardig kunnen afsluiten. Iedereen die heeft bijgedragen aan jaargang 25 van de Notiziario willen wij oprecht hartelijk bedanken. Wij verheugen ons op de samenwerking in 2016. Zingt u met Kerstmis ‘Vrede op aarde’ ook uit volle borst mee? De redactie Van de redactie Inhoud Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di Utrecht Redactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der Glas E-mail: [email protected] | telefoon secretariaat: 06-15828240 KOPIJ VOOR HET LENTENUMMER (1-2016) GRAAG VÓÓR 15 FEBRUARI jaargang - nummer 4 winter 2015

description

De Notiziario is het verenigingsblad van de Società Dante Alighieri Utrecht

Transcript of Notiziario winter '15

Page 1: Notiziario winter '15

1

N O T I Z I A R I O

Van de redactie 1

Twee aartsvaders van Dante Utrecht: Pietro Mariatti en Romano Guarnieri (2)/Jan Buijs 2

Gli Arusnati/Laura Schram-Pighi 4

Apostrofo 53/Minne de Boer 6

I poeti: letti e riletti: Franco Buffoni e Girolamo Savonarola/Gandolfo Cascio 7

Sant’Ambroeus (Sant’Ambrogio) patrono di Milano/Marina Pressato 9

Nazomer in Abruzzo/Mathijn den Duijf 11

Romeinse wetenswaardigheden 12

Italiaanse ervaringen/Ciska van der Glas 13

Italië maakt weer de meeste wijn ter wereld! 14

17 januari 2015 at de hele wereld Parmigiana di melanzane 14

Tentoonstellingen in Italië 15

Nu u dit leest maakt Europa zich op voor een Kerstmis waarin het ‘Vrede op aarde’ hopelijk uit volle borst wordt gezongen. Wij zijn op het moment dat wij dit schrijven en werken aan de totstandkoming van het laatste nummer van de 25-jarige Notiziario aan het bijkomen van de schok die de aanslagen in Parijs hebben veroorzaakt. Europa wordt door de economische crisis, de vluchtelingenstromen en de aanslagen ernstig op de proef gesteld en dat gaat niet ongemerkt aan Italië en Nederland voorbij. Onze samenlevingen zijn ingrijpend aan het veranderen en wij maken dat nadrukkelijk en van nabij mee. Wij moeten nu de handen ineenslaan, elkaar helpen en van elkaar leren. Daarbij is het belangrijk elkaars cultuur te respecteren en ook daarvan te leren. En daaraan willen wij met de Notiziario graag een bijdrage leveren, hoe klein die ook is. Bij een organisatie in crisis moeten naast de aandacht voor en handling van de crisis de dagelijkse processen

doorgaan en de focus van medewerkers gericht blijven op de taken en doelen waar de organisatie voor staat. Met deze gedachte in ons hoofd zijn wij dan ook blij dat wij u in deze Notiziario weer de altijd lezenswaardige bijdragen van Minne de Boer, Laura Schram en Gandolfo Cascio kunnen aanbieden. Daarnaast zijn wij verheugd en trots dat Jan Buijs, Marina Pressato en de Utrechtse cantautore Mathijn den Duijf opnieuw zijn aangeschoven om een prachtige aflevering tot stand te brengen waarmee wij het jubileumjaar meer dan waardig kunnen afsluiten. Iedereen die heeft bijgedragen aan jaargang 25 van de Notiziario willen wij oprecht hartelijk bedanken. Wij verheugen ons op de samenwerking in 2016.

Zingt u met Kerstmis ‘Vrede op aarde’ ook uit volle borst mee?

De redactie

Van de redactieInhoud

Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di UtrechtRedactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der GlasE-mail: [email protected] | telefoon secretariaat: 06-15828240

K O P I J V O O R H E T L E N T E N U M M E R ( 1 - 2 0 1 6 ) G R A A G V Ó Ó R 1 5 F E B R U A R I

jaargang - nummer 4

winter 2015

Page 2: Notiziario winter '15

2

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

Romano Guarnieri Als Minne de Boer in de Notiziario van 1998 schrijft dat Mariatti bij zijn terugkomst in Nederland in 1933 ontdekt dat zijn prominente plaats als docent in het Utrechtse bezet is, doelt hij op Romano Guarnieri. Deze heeft in 1929, na Amsterdam, Leiden en Groningen, ook in Utrecht het privaat-docentschap Italiaans verkregen en vervolgens in 1934 de bijzondere leerstoel Italiaanse taal- en letterkunde, waarmee hij de eerste hoogleraar Italiaans in Nederland werd.Over Guarnieri is veel meer geschreven dan over Mariatti. Cok van der Voort maakt daar goed gebruik van in een uitgebreid artikel over ‘Romano Guarnieri en Nederland’ in de meergenoemde Notiziario. Ik zal mijn verhaal toespitsen op zijn relatie met Utrecht, maar eerst in telegramstijl zijn leven samenvatten.

1883 Romano Secondo Guarnieri wordt geboren in Adria, in de Po-vlakte, als negende kind en vierde zoon van Francesco Guarnieri en Carolina Cordella. Zijn tweede voornaam dankt hij aan een in 1882 geboren broertje, ook Romano geheten, dat maar tien dagen oud werd. In 1884 krijgt hij nog een broer, Giovanni.1897 Zijn vader sterft op 5 maart. Zijn oudste broer, Giuseppe, genoemd naar opa Guarnieri, verhuist kort daarna naar Rovigo. Zijn moeder blijft dan achter met vijf dochters en drie zoons. Zij zorgt voor een degelijke katholieke opvoeding.1898-1900 Gymnasium in Florence. Guarnieri maakt kennis met het socialisme op religieuze basis van Mazzini en Andrea Costa en neemt afstand van het katholicisme.1901-1904 Militaire dienst op Sardinië en in Florence. Leert zijn soldaten lezen en schrijven. Raakt bevriend met Papini, Prezzolini, Soffici, met Marinetti en andere futuristen, ontmoet Mussolini. Wordt overtuigd nationalist en fervent voorstander van ‘interventie’ in gebieden die ‘tot Italië zouden moeten behoren’.1905 Het lezen van Tolstoi en Dostojewski doet hem besluiten naar Sint-Petersburg te gaan. Maar eerst gaat hij zijn talenkennis verbeteren in Frankrijk en Engeland.1906 Bij Berlitz in Londen studeert hij Engels, maar al snel wordt hij er ook docent Italiaans. De bij Berlitz inmiddels gebruikelijke methode van taalonderwijs, waarbij uitsluitend de doeltaal wordt gebruikt, past uitstekend bij Guarnieri.1907 Aankomst in Nederland, op weg, naar hij meent, naar Berlitz in Hannover en vervolgens Sint- Petersburg. Docent bij Berlitz Arnhem, student bij Salverda de Grave in Groningen.1909 Trouwt Iete van Beuge, jongste dochter van de directeur van de Muziekschool Nijmegen en verhuist naar Den Haag1910 Behaalt onderwijsakte MO Italiaans bij Salverda de Grave in Groningen.

1914 Oprichting Dante Den Haag.1915-1918 In Italië als deelnemer aan de oorlog.1919 Leeropdracht Italiaans Rijksuniversiteit Groningen. Scheiding van Iete van Beuge.1921 Eerste privaat-docent Italiaanse taal en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.1922-1924 Huwelijk met Marie de Bosson.1924: Begint een relatie met Carla Simons, romanschrijfster en vertaalster van Italiaanse romans, bijvoorbeeld ‘Brevier van het geluk’ van Salvaneschi (die in die tijd een lezing geeft voor Dante Den Haag).1925 Bijzonder lector Italiaanse taal en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Een vriend uit zijn Florentijnse tijd, Giuseppe Prezzolini, komt uit Amerika over om de inaugurele les bij te wonen. 1927 Eerste cursus voor buitenlanders aan de Università per Stranieri di Perugia.1929 Privaat-docent Italiaanse taal en cultuur aan de RijksUniversiteit Utrecht.

Ook Guarnieri sluit vriendschap met dr. P.H. Ritter jr. die de voor ons gunstige eigenschap had bijna al zijn correspondentie te bewaren. ‘Zijn’ krant Utrechtsch (Provinciaal en Stedelijk) Dagblad moet geregeld over Dante en over Guarnieri hebben geschreven, maar het is niet digitaal beschikbaar/doorzoekbaar, in tegenstelling tot het Utrechtsch Nieuwsblad dat ons veel gegevens aanreikte. Daaruit leren we, dat Guarnieri niet alleen de kennis van de Italiaanse taal en cultuur alom bevordert, maar ook zijn eigen public relations goed weet te behartigen. Als bijvoorbeeld in 1928 een reddingswerker is omgekomen bij de hulpverlening aan een bij Bloemendaal gestrand Italiaans schip, noemt een krant ‘professor Guarnieri, hoogleraar aan de Amsterdamsche Universiteit’ als een van de aanwezigen bij de begrafenis.1

Oktober 1930 viert de Universiteit van Amsterdam het twintigste eeuwfeest van de geboortedag van Vergilius. De

Twee aartsvaders van Dante Utrecht: Pietro Mariatti en Romano Guarnieri (2)

Romano Guarnieri; bron: archief Ritter, Universiteitsbibliotheek Utrecht

Page 3: Notiziario winter '15

3

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

‘Vereeniging voor lezingen over oude beschaving’ organiseert een bijeenkomst, waar voorzitter prof. dr. W.E.J. Kuiper de aanwezigen mede namens de Vereeniging Dante Alighieri en de Faculteitsvereeniging van Letteren en Wijsbegeerte welkom heet. Het woord voeren achtereenvolgens dr. A.W. de Groot, over ‘Vergilius in de loop der eeuwen’, prof. dr. D. Cohen over ‘Vergilius de dichter en de historicus’ en ten slotte de heer Romano Guarnieri over ‘Virgilio e Dante’. Die titel suggereert een voordracht in het Italiaans, maar waarschijnlijker is dat Guarnieri zich van het Frans bediende. De krant meldt althans: ‘Met gespannen aandacht luisterden de aanwezigen, die met hartelijk applaus hun instemming betuigden.’ November 1931 heeft zich een feestcomité gevormd, dat januari 1932 Guarnieri in Amsterdam een receptie wil aanbieden omdat hij dan vijfentwintig jaar in Nederland is. Het comité bestaat uit prof. dr. A.W. Byvanck, Leiden, voorzitter, mej. M. Robbers, Den Haag, 1ste secretaresse, mej. A. Lankhout, Den Haag, 2de secretaresse, W.A. van Leer, Amsterdam, penningmeester, en prof. dr. J.J. Salverda de Grave, Amsterdam. Het comité wil de jubilaris een geschenk aanbieden en een album met de namen der schenkers als bewijs van erkentelijkheid en genegenheid en verzoekt daartoe in zijn rondschrijven een geldelijke bijdrage te sturen en een handtekening voor het album. Het verzoek wordt ondersteund door een Comité van Aanbeveling, bestaande uit 65 illustere Nederlanders. Dr. P.H. Ritter jr. reageert prompt met het aankondigen van zijn bijdrage en zijn handtekening, maar moet ook ‘de bekentenis doen, dat het mij in hooge mate verwonderd heeft, en dat het mijn oude vriend Guarniieri (sic) zeker bijzonder veel leed zal doen, dat u mij bij de samenstelling van het comité van aanbeveling volkomen heeft gepasseerd.’ De 1ste secretaresse schrijft drie kantjes vol om te beschrijven welk misverstand ertoe heeft geleid dat Ritter niet is uitgenodigd en

hoezeer zij en haar medecomitéleden dit betreuren.2 Guarnieri bedankt de huldebrengers met een portretkaart naar een voor de gelegenheid door de Duitse kunstenaar Wather Illner3 gemaakt portret. Gezien de dubbele datering presenteert Guarnieri zich graag ‘politiek correct’ naar actueel Italiaans model.

In 1932 geeft Guarnieri op uitnodiging van zijn jeugdvriend Giuseppe Prezzolini een cursus ‘Methodologie van het onderwijs in vreemde talen’ aan de Columbian University in New York. De uitnodiging om zich definitief aan die universiteit te verbinden slaat hij af.

Vanaf 19 januari 1934 is Guarnieri echt hoogleraar, zij het ‘bijzonder’, op voordracht van de in oktober 1933 koninklijk goedgekeurde stichting ‘Fondation au profit de la création d’une chaire spéciale de philologie et de littérature’. In het advies van de curatoren van de (universiteit van) Utrecht aan de Minister wordt opgemerkt, dat de achterliggende stukken zijn opgemaakt op voorbeeld van die voor de bijzondere leerstoel in de Spaanse taal- en letterkunde, tegen welke geen bezwaren zijn geopperd.4 De oprichting van die stichting is volgens Minne de Boer mede te danken aan het toenmalige Dante-bestuurslid Fentener van Vlissingen.5 De Italiaanse eer gaat echter naar de heren Mr. R.J. Smidt, referendaris bij het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Mr. B.J.L. baron de Geer van Jutphaas, secretaris van het college van curatoren der Rijksuniversiteit Utrecht, die worden benoemd tot officier in de Kroonorde van Italië.6 Op 5 februari houdt Guarnieri zijn inaugurele rede ‘Scorci di vita ed arte nel Duecento’. Guarnieri beschouwt de Middeleeuwen en in het bijzonder de dertiende eeuw als de interessantste tijd van de Italiaanse cultuur: ‘Het Duecento heeft ons de scherpere bewustheid gegeven van de heilige Thomas, waaraan wij de kathedralen van Siena, Orvieto en zoovele anderen danken en in welk tijdperk boven alles de kiem ontstaat van de Divina Commedia.’

In Utrecht komt Guarnieri een goede bekende tegen, Coba Van Gruting-Venlet, dochter van een apotheker in Hengelo en een knappe vrouw die gemakkelijk voor een Italiaanse kon doorgaan. Zij heeft voor haar trouwen Italiaans gestudeerd in Perugia en in Rome (waar zij een tijdje omging met Alberto Moravia) en heeft bij Guarnieri in 1932 in Amsterdam haar diploma MO Italiaans gehaald. Aardig detail: haar afstudeerscriptie betrof Giuseppe Gioachino Belli en in het bijzonder diens gedichten in het romanesco en tijdens dat afstuderen spraken Guarnieri en Coba Venlet in dat romanesco, de examencommissie zal er weinig van hebben kunnen begrijpen. Er was een goede band ontstaan tussen de twee, al in de jaren ’30 logeert Guarnieri herhaaldelijk in Hengelo.7 Ook als Utrechts hoogleraar blijft Guarnieri wonen in Amsterdam, wat geen beletsel blijkt om bestuurslid van Dante Utrecht te zijn. Minne de Boer, die in 1998 een uitgebreider archief van Dante Utrecht kon raadplegen dan nu beschikbaar is8, noemt mr. A.N.L. Otten als voorzitter in 1937, met mevrouw E. Adriani-Horn als secretaresse, mejuffrouw H.J. van der Woude als penningmeester en mevrouw Michiels van Kessenich en prof. R. Guarnieri als bestuurslid.De jonge hoogleraar wordt al gauw gevraagd de opening van een tentoonstelling te verzorgen, iets wat hij nog vaak zal doen. Op 19 februari 1934 opent hij een expositie van ‘hedendaagsche Italiaansche kunstenaars’ in ‘Voor de kunst’, een Utrechtse sociëteit aan de Nobelstraat 12.

‘Omaggio dell’Autore’

Page 4: Notiziario winter '15

4

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

Er wordt werk getoond van onder anderen Severini, De Chirico, De Pisis, Franchetti, Tozzi en Varese, allen kunstenaars die dan in Parijs verblijf houden.9

Oktober 1936 opent Dante Utrecht het winterseizoen met een lezing van mevouw Alma Schiavon, ‘die van het leerboekje’10 , over ‘Credenze e Superstizioni del popolo italiano’11. De opkomst is zo groot dat ‘de groote benedenzaal geheel gevuld was’. Vice-voorzitter Mr. Otten verwelkomt naast de spreekster ook prof. Guarnieri, die de spreekster zal inleiden. Mr. Otten moet dan tot zijn spijt melden dat de voorzitter mejuffrouw Van Everdingen12 voor haar functie heeft bedankt en hij bedankt haar voor al wat zij voor de afdeling heeft gedaan. Prof. Guarnieri leidt daarna de spreekster in en maakt vervolgens van de gelegenheid gebruik ‘om er vooral de nadruk op te leggen dat “Dante Alighieri generlei politieke strekking of propaganda beoogt, doch uitsluitend een culturele vereeniging is.’Begin mei 1937 opent Guarnieri weer een tentoonstelling van ‘Hedendaagse Italiaansche schilders’ in ‘Voor de kunst’. Voorzitter jhr. dr. M.R. Rademacher Schorer herinnert in zijn welkomstwoord aan ‘de vele politieke en economische belemmeringen, welke het geestelijk verkeer met buitenlandsche jongeren in de kunst en de wetenschapheden ten dage ondervindt – reden waarom men zich verheugen mag over het feit dat hier een tentoonstelling van moderne Italiaansche kunstenaars wordt gebracht’. ‘Signor’ Guarnieri herinnert er vervolgens aan dat hij vier (sic) jaar geleden hier ook een expositie van Italiaansche kunstenaars heeft geopend: een aantal van hen zijn ook nu vertegenwoordigd en het is interessant hun ontwikkeling na te gaan. Als hij dan in een uitvoerig exposé het futurisme ter sprake brengt, zegt hij dat op

hemzelf ook wel eens het etiket ‘futurist’ wordt geplakt, hetgeen hij beschouwt als een erenaam.13

Jan Buijs

C’eravamo proprio tutti, a Castelrotto di Negarine, in Valpolicella, tra Verona e la valle dell’Adige, in una calda serata di fine agosto, su quella terrazza tutta aperta sopra la pianura padana, illuminata da una enorme luna piena!Con tutti voglio dire una ventina di antichi studenti e colleghi del tempo dei miei incontri olandesi, e una decina di vecchissimi amici veronesi. E chi non c’era, lo era nel mio cuore e nei loro pensieri scritti in un magnifico libro che mi è stato donato: per il mio compleanno (85!!) mio figlio Marco e un attivissimo ‘figlio di carta’, Rin Schouten, avevano scelto di organizzare proprio in quella località, una festa speciale, col pretesto di battezzare il libro dei miei Ricordi.Il nome del paese, Castelrotto, e del relais-ristorante Castrum, hanno incuriosito gli ospiti olandesi per quella certa patina di antico, e mi hanno chiesto notizie, ma non era il momento di

1 Utrechtsch Nieuwsblad 30 Februari 1928, p. 17

2 archief Ritter, Universiteitsbibliotheek Utrecht, afd. Bijzondere collecties

3 Leipzig 187-Düsseldorf 1959, in Nederland werkzaam 1923-1937, lid van

de Vereeniging van beeldende Kunstenaars Laren-Blaricum

4 Brief d.d. 19 juli 1933 No. O16-1-2 aan de Minister van O.K. en W.,

Utrechts Archief archiefstuk 826

5 “Zijn bijzonder hoogleraarschap in Utrecht, in een door Fentener

van Vlissingen gestichte leerstoel, kan ik niet los zien van het feit dat

diezelfde Fentener van Vlissingen een bestuursfunctie had bij de Dante van

Utrecht.” Minne G. de Boer in ‘Herinneringen aan het Italiaans Instituut’,

interimversie d.d. 4 april 2009.

6 Utrechtsch Nieuwsblad 10 november 1934, p. 13

7 Mededelingen van René Romano van Gruting op grond van brieven van

zijn moeder aan haar ouders

8 Maar wij hebben internet en delpher.nl; de Notiziario van 1998 bevat veel

adressen en telefoonnummers, maar slechts twee e-mailadressen (van

Bonardi en Laura Schram!)

9 Utrechtsch Nieuwsblad 19 februari 1934, p. 10

10 Minne de Boer in de Notiziario van lente-zomer 1998, p. 31; het betreft

‘Italiaans I’ en ‘Italiaans II’ verschenen bij P.N. van Kampen & Zoon,

Amsterdam, 2e druk 1934, 13e druk 1971

11 Uitgebreid verslag in Utrechtsch Nieuwsblad 16 October 1936, p. 13

12 Waarschijnlijk Louise J. van Everdingen (?-1940), vertaalster van onder

andere Prezzolini’s Vita di Niccolò Machiavelli Fiorentino (Milaan 1927;

Het leven van den Florentijn Nicolò Machiavelli, Den Haag 1929) en diverse

Pinokkio-verhalen. Ook zij correspondeerde met dr. P.H. Ritter jr., blijkens

het Ritter-archief in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Het is ook Ritter

die op 2 november 1930 zijn ‘amica signora L. van Everdingen di Bilthoven’

bij Guarnieri als toehoorster aanbeveelt.

13 Utrechtsch Nieuwsblad 16 oktober 1936, p. 13

Bron: De Indische courant 22 Februari 1936

Gli Arusnati

Laura in haar prieel in de tuin in Mazzano

Page 5: Notiziario winter '15

5

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

aprire il libro di storia, e così ho promesso di raccontare tutto nel Notiziario: anche perché quel luogo non era stato scelto a caso, ma per uno speciale significato simbolico che i lettori di Incontri, soci del Werkgroep ItaliëStudies (WIS) e del Notiziario avrebbero potuto cogliere.

Torniamo al I° sec. d.C. quando Roma arrivando dal Sud, ossia da Rimini dove inizia la Via Emilia, aveva fatto di Verona la capitale della X Regio. Si trattava di un territorio da Trieste a Venezia e poi fino ad Affi, dove voi uscite dall’autostrada per andare sul Lago di Garda, e al di là fino a Brixia, cioè Brescia, una pianura fittamente abitata da popolazioni provenienti dalle valli alpine e dai valichi appenninici, cioè veneti, etruschi, cimbri, retici.Ad Ovest di Verona fino alla valle dell’Adige, il limes naturale e via di grande comunicazione col Nord Europa, erano insediati gli Arusnati, imparentati con gli Etruschi, organizzati in una comunità autonoma, il pagus Arusnatium raccolto attorno al punto più elevato, chiamato Ihamna. Gli Arusnati presenti nella zona da almeno due o tre secoli prima della romanizzazione del I° sec. d.C., erano pacifici vignaioli e allevatori di cavalli che vendevano una volta all’anno a Verona merce preziosa per ogni tipo di trasporto (la Fiera cavalli di oggi), per poi tornare al sicuro nel loro castrum Ihamna, a 300 m. sulle ultime colline delle Prealpi a picco sopra la grande pianura.Lì c’era il centro religioso e amministrativo (oggi si chiama S. Giorgio di Valpolicella e sul tempio degli Arusnati c’è una basilica dell’VIII sec.) mentre a Nord i confini del pagus erano difesi dal castrum (ossia castello) di Marano, e a Sud dal castrum di Castelrotto: tutta una linea di difesa ereditata molti secoli dopo dagli Scaligeri.Sappiamo degli Arusnati da numerosi reperti materiali, raccolti e studiati, che attestano come essi avessero conservato una loro religione con deità diverse da quelle successive romane, con tradizioni e feste proprie: oggi una di queste si ripete nella seconda domenica di novembre, la ‘festa delle fae’ ossia fave, una specie di erwtensoep distribuita gratis a tutta la comunità. Dopo l’arrivo dei Longobardi e di Teodorico a Verona nel VII sec. seguiti dai Franchi con Carlo Magno e il figlio Pipino, gli Arusnati da ariani divennero cristiani e nel loro tempio nel 712 costruirono un ciborio a quattro colonne sull’altare maggiore dove, per la prima volta, scrissero i nomi dei costruttori e le date

dell’opera, in un latino di fondo germanico, uno dei documenti linguistici più antichi del grande VIII sec. longobardo e veneto: in tutto una decina. L’Alto Medioevo veronese è stato intensamente studiato da archeologi e storici fin da metà ’700 a partire da Scipione Maffei e ancora oggi da un attivissimo Istituto di Studi medievali dell’università di Verona. La ricca documentazione raccolta si ritrova nel Museo delle lapidi e nella Biblioteca Capitolare in città. Inoltre ogni anno si stampa un prezioso Annuario storico della Valpolicella che riporta le ultime ricerche. Esiste inoltre a Spoleto il CISAM (Centro internazionale studi Alto Medioevo) che organizza campagne di scavi e importantissime mostre come quella sui Longobardi del 1990 o sui veneti (Museo di Este) e su altre culture prima e dopo quella romana. Ma i reperti sono prevalentemente artistici, non linguistici. Questo perché i popoli germanici non usavano la scrittura, al contrario dei romani che scrivevano tutto, di preferenza nel marmo: ecco perché il ciborio di San Giorgio di Valpolicella nel pagus Arusnatium è una fonte importantissima di informazioni, in quanto documenta l’incontro tra latino e le lingue germaniche così come l’indovinello veronese pure dell’VIII sec. documenta la trasformazione del latino in una nuova lingua, l’italiano. Ma l’incontro tra il mondo romano e quello germanico è ancora più evidente nella lingua e nel contenuto dell’editto di Rotari, un complesso di codici ad uso dei Longobardi, promulgato nel 643, scritto in una lingua di poco più antica di quella del ciborio di S. Giorgio. E fu promulgato, ci dicono gli storici, proprio nel castrum di Castelrotto di Valpolicella, quel Castel Rotari, che conserva ancor oggi nel suo nome il ricordo del grande re Longobardo. Il castrum di Rotari faceva parte di quella linea di difesa incardinata nel castrum di Verona, oggi Castel San Pietro, dove c’era la reggia di Teodorico il cui dominio arrivava fino a Brescia e, a verso il Sud Italia, fino a Benevento. Il re Rotari (606-652), come ci informa Wikipedia, oltre che un esperto guerriero, doveva essere un abilissimo diplomatico, perché capì che la politica matrimoniale-femminile delle regine longobarde cristiane sposate con re ariani, poteva assicurare a fatica un precario equilibrio tra il potere militare e politico dei Longobardi e i papi di Roma. Ma era destinata a finire ben presto se non veniva inserita nel sistema giuridico latino, ossia nelle leggi di Giustiniano, quelle che ressero l’Europa fino ai tempi moderni. Il cui codice è oggi conservato nella Biblioteca Capitolare di Verona. Perciò fece scrivere in latino per la prima volta il codice delle leggi germaniche. L’editto di Rotari, che dal punto di vista giuridico è una delle colonne portanti dell’Europa, e come tale meriterebbe di essere rivalutato, a noi soci del WIS interessa soprattutto come documento linguistico dell’incontro tra le due grandi aree culturali e linguistiche, la romana e la germanica, che dal IV all’VIII sec. si fusero e integrarono soprattutto in questa parte d’Italia, lasciando in eredità una ricca presenza di longobardismi nell’italiano moderno e nei dialetti del Nord Italia come nei nomi e cognomi di moltissime famiglie.Verona, Pavia e Ravenna dal V al XI sec. furono le grandi eredi dell’Impero di Roma e dei Bizantini di Costantinopoli, ma anche il territorio che collega questi centri urbani conserva numerose tracce di questa realtà, per esempio nei nomi dei Verona medioevale

Page 6: Notiziario winter '15

6

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

paesi e di alcuni santi patroni delle chiese cristiane, nella centuriazione della campagna, e in tradizioni ancora oggi attuali: la salsa di Rosmunda, moglie di Alboino, successore di Teodorico, accompagna bene ancora oggi il cotechino dei mesi invernali, così come si ricordano gli scherzi di Bertoldo e del re Alboino che fanno parte della poesia e della narrativa popolare. Questo è il mondo ereditato mille anni dopo dagli Scaligeri quelli che Dante incontrerà a Verona nei primi anni del 1300, durante il suo esilio.

Non faccio fatica a pensare che Rotari, il famoso re longobardo, fosse seduto a scrivere il suo editto sulla terrazza del ristorante del castrum Rotari, dove soci del WIS e lettori del Notiziario si sono ritrovati per brindare in una calda serata di fine agosto sotto la luna piena, con tutta la pianura padana ai loro piedi e le Alpi alle spalle.

E voi ora capite anche perché mio figlio Marco assieme a Rin, abbiano scelto il Castrum di Negarine, nel pagus arusnatium per continuare un incontro sempre vivo anche se antico di tremila anni.

Note bibliografichePaolo Diacono, Hostoria Longobardorum (trad. it. Storia dei Longobardi, a cura di Lidia Capio, Milano, Mondadori, 1992).Gian Carlo Menis, I Longobardi, Milano, Electa, 1990, ivi Piergiuseppe Scardigli, Dalla cultura orale alla cultura scritta, pp. 152-163.Carlo Guido Mor, Dalla caduta dell’ impero al comune, in Verona e il suo territorio, vol II, Istituto per gli studi storici veronesi, Verona, 1964.G.B.Pighi, Verona nell’ottavo secolo, Verona, Fiorini, 1963.G.B. Pellegrini, Il veneto preromano e romano, in Storia della cultura veneta, Vicenza, Neri Pozza, 1976.Fabio Saggioro, Chiara Marastoni, Chiara Paganotto, I castelli di Marano e Castelrotto: nuovi dati archeologici, in Annuario storico della Valpolicella 2008-2009, pp. 55-80.Giuseppe Silvestri, La Valpolicella, Verona, Fiorini, 1970.

Laura Schram-Pighi

Het komende jaar wil ik mij bezighouden met de Novelle per un anno van Luigi Pirandello. Één vraag die ik mij stel is: als je een bundel zou moeten samenstellen van Pirandello-verhalen, welke (20 of 25) zou je daar instoppen, en waarom? Mijn lezers mogen mij helpen met suggesties. Voorlopig weet ik er in ieder geval één die niet zou mogen ontbreken. Om hem goed te lezen heb ik hem als oefening vertaald en meteen ontdekt dat de titel al een vertaalprobleem oplevert. Het gaat om het verhaal Una giornata, dat het woord una bevat, dat we als lidwoord of als telwoord kunnen opvatten. Meestal vertaalt men het met het lidwoord, maar mij lijkt het beter om accenten op de e’s te zetten. Tenslotte is het thema van het verhaal dat het leven maar zo kort is.Het verhaal is op veel manieren te lezen. Dat begint al bij de eerste zinnen: ‘Uit mijn slaap gerukt, misschien bij vergissing, en uit de trein gegooid op een plaatselijk stationnetje. ’s Nachts, zonder enige bagage.’ Wie veel Krimi’s ziet weet wat er nu moet gebeuren: de detective of zijn helper doorzoekt de zakken van het slachtoffer om aanwijzingen te vinden over zijn identiteit. Dat gebeurt ook hier, maar het slachtoffer is zijn eigen detective en zoekt in zijn eigen zakken. Wat hij vindt, herkent hij niet, en dat is zijn drama.

Een tweede manier van lezen is het verhaal als verhaal van een leven. Dan is het ogenschijnlijk duistere verhaal opeens zeer helder: we gaan van de geboorte naar de dood en volgen alle fasen van het leven chronologisch. De val uit de trein is dan de geboorte en de boreling heeft nog geen enkele herinnering. De opeenvolgende beelden creëren levenservaringen: kinderjaren, eerste verliefdheid, huwelijk, gezinsvorming, kinderen het huis uit, kleinkinderen, aftakeling en de dood. Het spannende in de manier van vertellen is dat de beginperiode uitgesponnen wordt en dat het verhaal steeds sneller gaat naarmate de persoon in kwestie ouder wordt. Net als in het echte leven. De derde manier van lezen is dat het leven een val uit de tijd is. Die tijd dendert dan voort, net als de trein. Zo lang een mens leeft wordt er een stukje tijd vastgehouden. Dat is een filosofische manier van lezen, die bij Pirandello niet misplaatst is; denk maar aan het motief dat vaak bij hem terugkomt: van de mens als een stofje in het universum (bijvoorbeeld in zijn roman Il fu Mattia Pascal).Wie is eigenlijk de verteller van dit verhaal? Het kan een anonieme verteller zijn en zijn verhaal betreft dan ieder willekeurig leven. Dat is ook de saaiste manier van lezen. Bij Pirandello is een biografische lectuur al gauw aangewezen. Dan

Ciborio di San Gregorio Ingannapoltron

Apostrofo 53

Page 7: Notiziario winter '15

7

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

moet je natuurlijk wel iets van zijn leven weten. En dan ga je de episoden invullen. Pirandello kwam ter wereld op het landgoed Caos, waar zijn familie de cholera probeerde te ontlopen. Is dat het kleine stationnetje? Zijn huwelijk met Antonietta is in het begin een idylle, maar nadat het familiekapitaal en haar bruidsschat verdronken zijn in een overstroming van vader Stefano’s zwavelmijn krijgt ze psychische problemen, die na lange, moeilijke jaren van gezinsleven leiden tot opname in een kliniek. Dan begint er voor Luigi een nieuw leven. In het verhaal komt een foto voor, waarop iemand staat die waarschijnlijk een verloofde is, en er is een idyllische relatie met die persoon in wat de verteller als een droom ziet, maar hoe die persoon heette, is hij volkomen vergeten. De zonen Fausto en Stefano zien we opgroeien, kinderen krijgen, en in de laatste zin grijze oude mannen worden. Er is sprake van een kleindochter: ‘een van hen [de kleinkinderen], zij daar, is al een hele jongedame, die zich op de voorgrond dringt om bewonderd te worden. Als haar vader haar niet tegenhoudt, springt ze bij mij op schoot, slaat ze een arm om mijn hals en legt ze haar hoofdje tegen mijn borst.’ Zien wij hier niet een transpositie van dochter Lietta, die in het gezin de moeder verving, met haar vader in een dubbelrol?Er is nog een interpretatie van de verteller: namelijk als een ‘jij’. Waar hij ‘ik’ zegt, kan de lezer het verhaal op zichzelf betrekken; hij herkent de levensfasen, vult die voor zichzelf in, met de data waarop hij in het leven ‘gevallen’ is, en deelt de wanhoop van ‘Già finita, la mia vita?’, wat ik vertalen wil met ‘Is mijn leven nu al voorbij?’ Pirandello schreef zijn verhaal een jaar voor zijn dood en had misschien al een waarschuwing ontvangen.Er zijn bepaalde terugkerende motieven. De droom is er een, maar dan wel een boosaardige. De spiegel is een ander, en de onbevangen blik van het kind, en beide komen bijeen in het zinnetje: ‘Vanuit welk ver verleden kijken mijn ogen, ooit vol vertrouwen als die van een kind, nu wijd opengesperd van angst, zonder te willen geloven wat ze zien, in dit gezicht van een oude

man? Ben ik al een oude man? Zo ineens? Hoe kan dat dan?’ En er is het bankbiljet, dat al lang niet meer geldig is, maar eventueel toch ingewisseld kan worden in huidige munt.De tekst is glashelder, maar gaat van simpele zinnetjes tot ingewikkelde volzinnen, van alledaagse woorden tot hier en daar een archaïsch woord. Je moet de zinnen wel goed lezen. Het moeilijkste vond ik de volgende zin: ‘Poco dopo, inoltrandomi fin nel centro della città, vedo che a ogni passo mi farebbero restare dallo stupore, se uno stupore più forte non mi vincesse nel vedere che tutti gli altri, pur simili a me, ci si muovono in mezzo senza punto badarci, come se per loro siano le cose più naturali e più solite.’ De verteller loopt door de stad en herkent er niets meer, zodat hij voortdurend verbijsterd stilstaat. Maar anderen hebben er geen moeite mee. Het probleem is het onderwerp van farebbero, dat betreft al die onbekende dingen. Ik heb het opgelost door het onderwerp te verdoezelen: ‘Even later, als ik doorloop tot aan het centrum van de stad, heb ik het gevoel dat ik bij iedere stap van verbazing niet meer verder zou kunnen, als ik niet bevangen was door een nog grotere verbazing bij de constatering dat alle anderen, die toch op mij lijken, dwars door dit alles heenlopen zonder er enige aandacht aan te schenken, alsof het voor hen de meest natuurlijke en gewone dingen zijn.’Een tekst vertalen betekent een reeks opeenvolgende pogingen beoordelen, net zolang tot er niets meer in de tekst overgebleven is dat schuurt bij het herlezen. Dat punt meende ik bereikt te hebben toen ik in de passage waarin de baas van het eethuisje het bankbiljet bekijkt bij pietosamente ‘meewarig’ had ingevuld. Natuurlijk, je blijft schuiven, maar in wezen is de vertaling af. Nu kan ik andere vertalingen, Nederlandse of buitenlandse, opzoeken en kijken hoe die mijn problemen opgelost hebben.

Minne de Boer

Franco Buffoni Franco Buffoni era qui in Olanda proprio un anno fa, esattamente il 27 novembre, invitato dall’università di Utrecht e ospite all’Istituto Italiano di Cultura di Amsterdam. In quell’occasione ha tenuto una lezione mirabile sulla traduzione poetica, riflettendo sulle versioni di Ungaretti e di Montale dei sonetti scespiriani. Della condivisione di quei suoi pensieri gli siamo ancora grati. Altrettanto pregevole è il penultimo volume da lui pubblicato, O Germania (Interlinea, 2015, pp. 86, € 12), intanto già alla seconda edizione, arricchita da una nota critica di Helena Janeczek. Il libro è un prosimetro:

un terzo di prosa, il resto è poesia. O Germania è perciò una narrazione lirica (si noti, difatti, l’uso del vocativo nel titolo) della frequentazione assidua e profonda tra l’autore e questo Paese; ma invero essa diviene pure la metafora delle relazioni tra le due nazioni e della parentela di sangue dei suoi cittadini, giacché ‘germani’ altro non vuol dire che ‘fratelli’; e a questo proposito si confronti il dipinto di Friedrich Overbeck, Italia und Germania. Ma vediamo come questa coincidenza tra particolare e generale s’è qui inverata. La cronaca familiare vede per protagonisti in periodi diversi il nonno (imprenditore), il padre

(partigiano) e lo stesso Buffoni (prima studente e poi studioso):

I poeti: letti e rilettiFranco Buffoni, O Germania Girolamo Savonarola, Rime

Franco Buffoni

Page 8: Notiziario winter '15

8

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

Oggi che non sei più la terra allegra Conosciuta in un’infanzia di vacanze (Brutta come il peccato, terra mia, vv. 1-2, p. 28)O Germania robusto paeseDove da Como ci si trasferivaPer studiare chimica e filosofiaElementi di siderurgia [...] (O Germania robusto paese, vv. 1-4, p. 34)

La narrazione privata, tuttavia, altro non è che il concentrato di vicende collettive. La Storia, infatti, non poche volte ha mischiato e confuso il destino nazionale con quello al di là delle Alpi: e non si pensi solamente al passato prossimo, ma si rammenti che almeno fino al 1548 buona parte della Penisola costituiva un unico blocco politico con l’impero germanico. Obbedendo al genere suo, dicevo del prosimetro, il tono e il contenuto convergono con quelli della letteratura morale, tant’è che il discorso viene cautamente portato avanti esponendo episodî esemplari. La lingua è discorsiva, persuasiva, a tratti magari full of humour. Insomma, si tratta di una cifra stilistica inerente al razionalismo settecentesco lombardo. Per comprendere quello che provo a dire, si pensi ai modi ben più ardenti ed arditi in cui Apollinaire si espresse riguardo allo stesso tema:

I tedeschi ci mangeranno se li lasciamo fare e noi non abbiamo alcun interesse a stare in pace con tale gentaglia di disonesti. Ne ho conosciuti abbastanza per sapere quanto valgono. Se ne stanno buoni solamente quando sono poveri e miserabili.1

Tra prosa e poesia Buffoni espone perciò la propria idea morale della Germania e lo fa mettendo in evidenza alcuni meriti dello Stato amico, ma al tempo stesso anche gli ingranaggi sfasati. Parrebbe che i tedeschi non sappiano gestire con serena consapevolezza il proprio valore (sociale, culturale, economico, militare e politico) che, del resto, nessuno mette in dubbio. Essi rimangono perennemente preoccupati di mostrarlo, vantarlo e imporlo, e in questo tentativo allucinato saltano direttamente dallo strazio della tragedia all’ebrezza volgare e patetica. Il sentimento che caratterizza tale atteggiamento è la superbia. Tanta spocchia porta però a un’autocoscienza squilibrata che illude chi ne soffre di stare al di sopra (super) degli altri e porta a considerare l’altro come uno che sta sotto. È costui, allora, inferiore e subalterno. Ricordo, ad esempio, come i media tedeschi hanno reagito a una ricerca della Bundesbank che – dati alla mano – indicava che gli italiani sono ben più ricchi dei tedeschi. Ne rimasero oltraggiati.2 Nostro compito etico e storico – intendo di noi latini, noi meno hegeliani (leggi idealisti) e più realisti (vichiani) – è quello di ricordare a tutti l’insegnamento aureo della mediocritas oraziana. Questo è quello che ha fatto Buffoni:

Oggi che la GermaniaNon è più il mostro accucciatoChe ho conosciuto nell’infanzia,Oggi che è tornata arroganteE la suaMeticolosità nell’efficienzaMi appare per quel che è– Nevrosi da obbedienza –Io le ripeto: quieta, zitta, a cucciaGià hai dato il meglio, non strafare. (Oggi che la Germania, p. 25)

De Gasperi nei momenti che hanno preceduto i Trattati di Roma aveva esposto il suo timore di una supremazia teutonica, fondata sul protestantesimo prussiano e in parte aveva ragione: a dimostrarlo anche recentemente è stato il comportamento verso la Grecia, dove un idealismo becero s’è mostrato per quello che è: irrazionale dogmatismo. La loro responsabilità (preferisco questo termine a quello di ‘colpa’) è per l’appunto quello di ‘strafare’ anche nel male: lo scandalo dei polli (2000), delle tangenti nelle ferrovie (2001), dell’organizzazione della Giornata mondiale della gioventù (2005), della Bundesliga con le 69 partite truccate (2007); per non dire di quelli ancora in corso della Volkswagen, dello stato medicre del servizio sanitario, dell’aeroporto mai completato di Berlino e degli interminabili scioperi della Lufthansa. Il rimedio ci sarebbe e costerebbe anche poco per rimediare a tanto sfacelo, basterebbe dare ascolto a Buffoni e stare un po’ ‘quieta, zitta, a cuccia’. Ma oggi chi li ascolta i poeti?

Girolamo Savonarola, Rime

Qualche anno fa, ricordo che di Girolamo Savonarola lessi con commozione ma anche convincimento La semplicità della vita cristiana (Ares, 1996). La delizia d’allora si rinnova, avendo tra le mani una nuova edizione delle Rime del frate domenicano, importante riformatore e ora servo di Dio. A darla fuori è stata la genovese Il melangolo con la curatela di Giona Tuccini (pp. 272, € 12). Il collega è professore associato di Letteratura italiana all’università di Città del Capo, dove si occupa in prevalenza di testi medioevali e rinascimentali, ma anche del Novecento (Papini, Pea e Pasolini) e traduce da più lingue: inglese, francese, spagnolo. Posso dire che le competenze e le conoscenze riguardo al misticismo e agli scrittori religiosi si condensano in questa pubblicazione in modo schietto e sicuro, tanto che essa ha almeno due meriti: il primo è di ordine, diciamo, ‘pratico’, ovvero quello di aver rimesso in giro l’opera poetica del grande predicatore (Ferrara

1 Guillaume Apollinaire, lettera a Madeleine, 3 agosto 1915, ora in Id.,

Tendre comme le souvenir, Gallimard, 1952, p. 79; traduzione mia.

2 Cfr. Stefan Ruhkamp, ‘Notenbanker zögern Bericht über Ungleichheit

hinaus’, in Frankfurter Allgemeine Zeitung, 6 marzo 2013.

Friedrich Overbeck, Italia und Germania, 1828

Savonarola, Rime, a cura di Giona Tuccini

Page 9: Notiziario winter '15

9

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

1452-Firenze 1498); l’altro è prettamente qualitativo (senza virgolette), visto che questa è un’edizione eccellente sotto tutti i punti di vista. Ma andiamo con ordine. Savonarola, Giordano Bruno (1548-1600), Tommaso Campanella (1568-1639), Galileo Galilei (1564-1642) e Pietro Giannone (1676-1748) rappresentano nell’immaginario collettivo il gruppo più noto di riformatori e pensatori perseguitati. Tanta celebrità ha giovato alla costruzione di miti e leggende, facendo però degli uomini dei personaggi. Tanta curiosità ha invece svantaggiato una lettura serena dei loro lavori filosofici e scientifici. Di questa falsificazione hanno responsabilità in molti, a destra come a manca. Il lavoro di Tuccini rimette a posto molte delle stravaganze sul conto di Girolamo. Lo fa all’inizio del volume con l’introduzione, intitolata Fuoco vivo in carne dolorosa (pp. 5-73); e alla fine con l’utilissima Cronologia della vita (pp. 213-245). Questi apparati posti alla periferia rispetto ai testi sono utilissimi sia per l’estensione sia per la qualità narrativa. Dico ‘narrativa’ – e mi riferisco in modo particolare alla cronologia – perché Tuccini non pare impegnato solo a informare il lettore su fatti biografici, storici, culturali, dottrinari, ma altresì a portarlo a riflettere sulla giustezza delle diverse questioni. Parte del peritesto sono anche le chiose. Ognuna consta di una decina di pagine, fitte di informazioni necessarie alla comprensione di elementi di contenuto, stilistici e retorici. Vengo ora ai testi. Le Rime sono 14; scritte tra il 1470 e l’85 a Bologna e a Firenze, quella di Lorenzo. La tematica dominante è la Fede, e la relazione dell’uomo con essa, in primis la teologia e le istituzioni ecclesiastiche. Fin qui nessuna sorpresa. Quello che invece il lettore nuovo o sprovveduto può imparare riguarda lo stile

savonaroliano. Se, difatti, non stupiscono i vibranti accenti paolini, o la scintillante eco ciceroniana nel modo di esporre il proprio discorso con lo scopo di persuadere chi le legge, non altrettanto scontati sono i riferimenti alla pratica petrarchesca:

Savonarola fabbricava le sue mappe erudite pescando contestualmente nella sapienza teologa-filosofica e in quella umanistica, se è vero che il poeta mutuò da Petrarca gli stilemi e le forme dei suoi versi, mentre il predicatore adottò dal Doctor Angelicus le idee-martello delle omelie. (pp. 16-17)

Si leggano, a riprova, almeno questi due versi: “L’amor che la traporta, | Fiamma è da ciel, che l’ha ripiena.” (XIII, Pro itinerantibus, vv. 35-36, p. 194,) che, come fa notare il curatore, riprendono i RVF CXXXVI, 1 (p. 200). Tuccini insiste sulla presenza di Petrarca e la documenta puntualmente; in più sollecita interessanti riflessioni riguardo alla Rezeptionsästhetik del poeta trecentesco. Ovviamente, però, Savonarola si vuole leggere perché è stato quel santo fustigatore dei costumi corrotti della Chiesa e della società dei suoi tempi:

Felice or mai chi vive di rapina, E chi de l’altrui sangue più se pasce, Chi vedoe spoglia e soi pupilli in fasce E chi di povri corre a la ruina! Quella anima è gentil e peregrina, Che per fraude o per forza fa più acquisto. (I, De ruina mundi, vv. 34-39, p. 80)

Certo, riflettendo su questi versi duri come la pietra, violenti come una tempesta e lucidi come un ghiacciaio, a me, ammetto, rimane un certo amaro in bocca. Savonarola, dico, parlava del suo tempo o già profetizzava i nostri? Al suo tempo non pochi diedero ascolto ai suoi appelli. Poi è stato messo a tacere. Oggi viene qui ripresentato, ma oggi chi li ascolta i poeti?

Gandolfo Cascio

Giona Tuccini

Sant’Ambroeus (Sant’Ambrogio) patrono di Milano

La Basilica La basilica di Sant’Ambrogio mi appariva austera, essenziale nelle sue linee architettoniche lineari, silenziosa nel cuore di una città sempre rumorosa. Le uscite con il professore di storia dell’arte erano sempre affascinanti, imparavamo a fermarci e a guardare attentamente quello che, nella fretta quotidiana ci sfuggiva. La superficialità degli sguardi si mutava allora in attenta osservazione e ascolto. La basilica, intimamente legata al Santo che le conferisce il nome, è ancora oggi luogo di silenzio e di ascolto.

La primitiva basilica paleocristiana venne eretta tra il 379 e il 386 dal Vescovo Ambrogio e nel corso degli anni subì varie modifiche. La struttura attuale risale al 1150, quando venne ricostruita secondo i canoni dell’architettura romanica. La basilica, a semplice pianta rettangolare, si compone di tre navate terminanti con altrettanti absidi semicilindriche. La chiesa vera e propria prolunga le proprie mura laterali verso l’esterno dando origine ad un vasto quadriportico. Mentre in epoca paleocristiana nel quadriportico si raccoglievano tutti coloro che, non essendo ancora stati battezzati, non potevano accedere direttamente alla chiesa, ora esso assume la funzione

Page 10: Notiziario winter '15

10

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

di principale luogo di riunione di tutti i cittadini del comune. Il campanile di destra, detto ‘dei Monaci’, è il più basso e fu eretto dai Benedettini nel IX secolo. Quello di sinistra, detto ‘dei Canonici’, fu eretto nel XII secolo.

La Basilica è tuttora importante centro del cristianesimo milanese, vari gruppi sono attivi nei diversi settori, uno dei quali quello sociale. Un esempio è il Centro d’ascolto che accoglie persone italiane e straniere, con e senza permesso di soggiorno. Al centro si rivolgono persone alla ricerca di lavoro, di punti di riferimento, spesso sprovviste di tutto: tante storie e tanti volti di povertà e fragilità. Il compito principale è ascoltare, che è il primo modo per instaurare una relazione. Ascoltare anche per aiutare a scoprire le risorse che la persona porta con sé e insieme renderla autonoma e capace di ‘reggersi sulle proprie gambe’. Coordinato e in relazione con la Caritas Ambrosiana, con istituzioni comunali e con altre associazioni di volontariato, il Centro d’ascolto è un servizio che fa da ‘sentinella’ perché coglie i nuovi bisogni e le nuove povertà e che desidera orientare sempre più la comunità cristiana e la società a un senso della giustizia e della solidarietà.

Sant’AmbrogioAmbrogio nacque nel 339 circa a Treviri, in Germania. Rimasto orfano del padre, che era probabilmente prefetto al pretorio, nel 370 Ambrogio si recò a Roma con la madre, la sorella Marcellina (monaca nel 353 o 354) e il fratello Satiro. Nel 370 circa divenne consularis dell’Emilia e Liguria, con residenza a Milano. Morto il vescovo Aussenzio, Ambrogio, ancora catecumeno, fu proclamato vescovo e in pochi giorni ebbe il battesimo e la consacrazione (7 dicembre 374). Divenuto influente, persuase l’imperatore Graziano a riprendere la legislazione antipagana e prese misure per combattere l’eresia ariana. All’interno dell’impero acquisì una crescente autorità, e fu amato dalla popolazione per il suo carattere forte e il suo senso della giustizia.

Eminente nel governo ecclesiastico: avversario di eretici e difensore del primato romano (Ubi Petrus ibi Ecclesia); ritrovatore di reliquie (dei santi Gervasio e Protasio a Milano, Vitale e Agricola a Bologna, e Nazario e Celso a Milano); guida autorevole dell’episcopato dell’Italia settentrionale; moralista esaltatore della castità, della carità e della giustizia; regolarizzatore della liturgia (oggi definita rito ambrosiano), anche nel canto, e autore di inni e oratore efficacissimo.La sua grandezza politica Ambrogio la dimostrò nel coraggio e nella fermezza con cui seppe opporsi al potere temporale degli imperatori, costringendo Teodosio a dichiarare il Cristianesimo religione di stato. Fece donazione dei suoi beni alla Chiesa milanese e non esitò a far fondere i gioielli del Tesoro

ecclesiastico per riscattare la vita dei prigionieri cristiani caduti nelle mani dei barbari. Ambrogio morì a Milano nel 397 lasciando a suo successore Simpliciano.Quattro furono le basiliche che Ambrogio fece edificare sopra ai templi pagani, mettendo nelle cripte i resti dei santi martiri: San Dionigi, San Nazaro, San Simpliciano, San Celso. Per tener viva la fede del popolo Ambrogio aveva dato ordine di trovare i corpi dei martiri nei luoghi in cui essi potevano essere stati sepolti. Poi seguiva, in gran pompa, il trasferimento nelle basiliche, la solenne benedizione e consacrazione del luogo sacro.Una storia antica, forse una leggenda, vuole che il ‘rito ambrosiano’, ossia dettato da sant’Ambrogio, fosse in realtà suggerito dalla nequizia dei tempi al nostro più importante arcivescovo. Non di rado, ai tempi di Ambrogio, diversi sacerdoti erano caduti vittima di rapine e omicidi: il coltello piantato nella schiena proprio mentre officiavano con conseguente razzia dei preziosi arredi sacri e del denaro. Quando Ambrogio fu acclamato vescovo di Milano, egli proveniva da un difficile e pericoloso governatorato dell’Emilia e della Liguria, e Milano, come pericolosità, non era da meno. Il rito romano faceva sì che l’officiante volgesse le spalle al pubblico? Bene, se c’era uno che voleva vedere la gente (e il pericolo) in faccia, quello era proprio Ambrogio! Iniziò per primo a officiare dietro l’altare, rivolto al pubblico per tenere d’occhio le sue pecorelle, non sempre mansuete e timide come il nome poteva far presupporre.

Obei! Obei!Se nella maggior parte delle città italiane a dicembre ci si prepara alle festività natalizie, a Milano ci si prepara prima per un’altra festa importante: la festa di Sant’Ambrogio e la Fiera degli Obei Obei. La fiera milanese coincide con i festeggiamenti del giorno del patrono e ha inizio proprio il 7 dicembre.La fiera degli Obei Obei vanta una tradizione molto antica, si dice infatti che abbia avuto inizio già nel lontano 1288. Ma le origini certe dell’attuale festa vanno ricondotte al 1510, quando arrivò a Milano Giannetto Castiglione, primo Gran Maestro dell’Ordine dei Santi Maurizio e Lazzaro, incaricato da Papa Pio IV in persona, di riaccendere la fede negli abitanti della città. Giannetto era consapevole dell’ostilità che i cittadini milanesi avevano nei confronti del Papa e per questo temeva di essere accolto malamente. Ricordatosi che proprio quel giorno si celebrava a Milano il Santo Patrono Ambrogio, decise di munirsi di pacchi e di regali; una volta entrato in città iniziò a distribuire a tutti i bimbi i pacchi, che contenevano dolciumi e giocattoli, e così facendo attorno a Giannetto si formò una

Basilica di Sant’Ambrogio, Milano

Ambrogio (339-397), Santo e Patrono di Milano, viene festeggiato il 7 dicembre di ogni anno

Page 11: Notiziario winter '15

11

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

gran folla di persone e tutti insieme si diressero verso la Basilica di Sant’Ambrogio. Ed è proprio da quell’episodio che deriva il termine ‘Oh bej! Oh bej!’, espressione in dialetto milanese dei bambini che di fronte ai molti doni esclamarono: ‘Oh belli! Oh belli!’. Da allora ogni anno, in occasione delle celebrazioni del Santo Patrono milanese, viene organizzata questa fiera e per l’occasione sono allestiti mercatini che offrono prodotti di artigianato e dolciumi. Nel corso degli anni il luogo di svolgimento della fiera è cambiato: se inizialmente essa si snodava attorno alla Basilica di Sant’Ambrogio, dove rimase per 120 anni, nel 2006 si decise di spostarla nella zona del Castello Sforzesco, al fine di dare maggior spazio alle numerose bancarelle.

IconografiaNell’iconografia Ambrogio, effigiato come vescovo, ha per attributi: il libro, perché dottore della Chiesa (rilievo in stucco

dell’XI sec. nella Basilica ambrosiana a Milano); l’alveare, simbolo di eloquenza e allusivo alla leggenda che le api iniettassero il miele ad Ambrogio bambino, senza pungerlo (paliotto d’oro del IX sec. nella stessa Basilica ambrosiana); il flagello, allusivo alla penitenza imposta a Teodosio. La più antica effigie del Santo − senza nimbo e senza attributi − è quella, in mosaico, nella cappella dei santi Vittore e Satiro della Basilica ambrosiana, attribuita al V secolo.

E per chi si volesse cimentare nel dialetto meneghino...

El nòster Sant Ambroeus in di ritratt el gh’ha ona frusta sollevada in man, speremm che le dopera a fà capì che i milanes hinn bon ma nò ... indorment.

Marina Pressato

Nazomer in Abruzzo – het was fantastisch. En inspirerend. Nu ik mij meer en meer in de taal en de gewoontes thuis voel wordt het contact met de mensen die ik ontmoet dieper, met als gevolg dat ik helemaal niet meer terug wilde keren naar Nederland. Maar ja, ik ben uiteindelijk toch weer in mijn met olio, sugo, pasta, farina en een nieuwe tamburello (tamboerijn met slagvel) volgeladen busje gestapt om de terugreis naar Utrecht te aanvaarden. De hele reis bleef de zampogna (een soort doedelzak) van Marcello resoneren in mijn hoofd. Marcello is een jonge muzikant uit de vissersstad Pescara die overal in Abruzzo op zoek gaat naar muziek ‘della terra’. Zo komt hij terecht bij vrouwen die al een heel leven achter de rug hebben en nooit eerder genoteerde en geregistreerde liedjes zingen. En hij leert van contadini, ook uit geboortejaren van ver voor de oorlog, stukken op ‘du botte’ spelen die ooit bedoeld waren om na het werk op te dansen. Een du botte is vergelijkbaar met de Nederlandse trekzak. Hij moet daarvoor dikwijls vroeg uit de veren, want als contadino Zi’ Umberto zegt ‘kom in de ochtend maar langs’, dan bedoelt hij dat Marcello er juist na zonsopgang (all’alba) moet zijn. Komt hij later, dan is Umberto al op weg naar zijn werk op het land. Ik had Marcello twee jaar niet meer gezien en toen ik hem in augustus weer ontmoette had hij net een nieuwe zampogna laten vervaardigen door een lokale instrumentbouwer. Doorgaans wordt op dit doedelzakinstrument traditionele muziek gespeeld, maar Marcello maakt er zelf ook nieuwe stukken voor. Een daarvan heeft hij voor mij gespeeld en ik was verbijsterd over

de muzikale kwaliteit en het doordringende van de uitvoering. Er bestond voor mij vier minuten lang niets anders meer op de wereld dan de klanken van de zampogna. De continue bourdontoon verschafte het rustgevende fundament waar bovenop steeds verrassende wendingen en variaties klonken, als ware het een wandeling door de Apennijnen van Abruzzo waar op een en dezelfde berg iedere sentiero toch een ander geheim prijsgeeft.

De tamburello heb ik meegenomen omdat ik mij aan het verdiepen ben in de Saltarella Abruzzese. Dit is een dans, en de muziek fascineert mij. Misschien wel omdat ik de hoop heb dat zij mij uit de klei kan bevrijden. Die houdt mij zo vast hier in Nederland. De Saltarella is beweging, zij geeft en neemt, trekt aan en stoot af, vertraagt en versnelt. Zij is contrast ofwel zeer typisch Abruzzees. Wat zij níet is: (nood)zakelijk, efficiënt en economisch. De Saltarella gaat over al die andere dingen in het leven. Het meest wel over de liefde – ja. Als ik hier in mijn flat op vier hoog in Utrecht Noord met mijn tamburello in de hand de Saltarella dans ben ik dolgelukkig. Het is wat vreemd in deze scenografie van goedkoop laminaat en uitzicht op de Vecht en haar platte groene weiden, maar het houdt mij prettig hongerig naar meer Abruzzo, naar meer muziek van Marcello, naar meer ontmoetingen met Abruzzesi. Net als in 2013 heb ik een concert mogen geven in Paglieta, een kasteeldorp op een heuvel dicht bij de kust. Dit keer kon ik een repertoire brengen dat bestaat uit Italiaanse canzoni van eigen hand. Twee jaar

Nazomer in Abruzzo

Duijf met Marcello Sacerdote

Duijf met zi’Angelo

Page 12: Notiziario winter '15

12

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

geleden was dat nog niet mogelijk, omdat ik toentertijd wel de ideeën had maar nog niet de taalvaardigheid om er iets mee aan te vangen. Het was een feest om voor nieuwsgierige en vrolijke Italianen op te treden. Eén moment was echt onvergetelijk: Marcello, met wie ik die avond het podium deelde, had bedacht dat het mooi zou zijn als hij de speelplek zou beklimmen vanaf de achter gelegen heuvel om aldus voor het publiek te verschijnen. Op die heuvelflank bevindt zich een olijf- en fruitboomgaard en op een voor het publiek niet te begrijpen teken van mij startte Marcello zijn tocht naar boven. Onderweg en nog onzichtbaar bespeelde hij de ‘vurre vurre’ en kondigde zijn komst dus klinkend aan. De vurre vurre is een Abruzzees intrument waarvan je de klank het best kunt vergelijken met het knorren van een varken. En laten nu net de cinghiali (wilde zwijnen) in augustus hét komkommeronderwerp geweest zijn in Abruzzo. Inderdaad, er lopen er nogal wat rond, maar de media deden het voorkomen alsof zwijnen levensgevaarlijke monsters zijn die het sinds deze zomer op Italianen gemunt hebben. Het is niet moeilijk om een Italiaan bang te krijgen met berichten over door zwijnengeweld omgekomen landgenoten (wat er waar van is doet er niet toe)...en het effect van ‘vurre vurre’ ofwel knorre knorre was dat verschillende mensen in het publiek de schrik in de benen kregen. Pas toen hij, nog steeds onzichtbaar, erbij begon te zingen begreep men

wat er aan de hand was en konden de Abruzzesi weer hartelijk om zichzelf lachen. Het was heerlijk om onze verhalen, poëzie en liederen met dit uitgelaten publiek te kunnen delen. De

spuntino (‘een hapje en een drankje’ zouden wij zeggen) na afloop was van een ongekend hoog niveau, want behoudens de frisdranken waren alle producten uit de eigen keukens, gaarden en kelders van de bezoekers. Nee, dan wat ik hier in Nederland na een concert doorgaans voorgeschoteld krijg: witte broodjes met kaas, iets van de Chinees, Domino’s pizza of gewoon helemaal niets…

In december hoop ik weer naar Abruzzo af te reizen. De vorige winter was het vanwege onophoudelijke sneeuwval en de spekgladde wegen die daar het gevolg van waren, onmogelijk om de bergen te bereiken. Ik hoop dat het dit keer wel lukt. De oerbossen in het Parco Nazionale van Abruzzo, Lazio en Molise met hun bergstromen, waterbronnen, sporen van beren en loslopende paarden zijn zomers betoverend mooi en ik móet weten hoe het er in de winter is als de geluiden er verstommen in de kou. Als het mij lukt om er te geraken zal ik wederom berichten over mijn ervaringen.

Mathijn den Duijf

Duijf zingt ‘Ciao Abruzzo’ Duijf zingt ‘Hiëronymus’

Romeinse wetenswaardighedenSpaanse trappen gerestaureerd, Bulgari betaaltDe titel van dit bericht roept natuurlijk herinneringen op aan de afschuwelijke gebeurtenissen met voetbalhooligans in februari dit jaar op het plein dat aan de trappen grenst. Maar nee, toen raakte alleen de fontein beschadigd en bleven de trappen ongedeerd. Toch konden de fameuze 135 treden en leuningen wel een opknapbeurt gebruiken. Die is nu (grotendeels) afgerond. Rome is een openluchtmuseum dat veel onderhoud nodig

heeft. Het geld daarvoor was de laatste jaren steeds moeilijker te vinden in de staatskas. Daarom schoten gerenommeerde commerciële bedrijven te hulp. Zo betaalt schoenenmerk Tod’s de restauratie van het Colosseum en investeert modehuis Fendi in de restauratie van de Trevifontein. De restauratie van de Spaanse trappen die het Piazza di Spagna en de kerk Trinità dei Monti met elkaar verbinden komt voor rekening van modegigant Bulgari en dat is niet zo heel gek. De huidige topman van het bedrijf, Jean-Christophe Babin verklaarde aan het begin van het project dat de financiering een eerbetoon is aan de eeuwige stad. “De stad is altijd onze belangrijkste inspiratiebron geweest en is dat tot op de dag van vandaag nog steeds. Daarom is het niet meer dan logisch dat we iets terugdoen in de vorm van deze ode aan de stad.”, aldus Babin.De grondlegger van het luxemerk Bulgari, Sotirios Boulgaris, was een zoon van Bulgaarse emigranten die naar Griekenland waren getrokken. Daar begon hij als juwelier om later naar Napels en Rome te verhuizen. In 1905 opende hij een winkel in de luxe winkelstraat Via Condotti op nummer 10 en die winkel zit daar nog steeds, op nog geen 100 meter van de Scalinata della Trinità dei Monti (gebouwd tussen 1723 en 1725, met geld van de Frans ambassadeur Étienne Gueffier). Het Bulgari-

Page 13: Notiziario winter '15

13

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

imperium is inmiddels gegroeid tot meer dan 300 eigen winkels wereldwijd.De band met Rome, het plein en de trappen is zeer hecht, de familie woonde altijd in de stad en het merk wordt nog steeds met klassieke Romeinse letters geschreven waarbij de V staat voor de U. Dat het bedrijf in 2014 aanbood om de rekening van 1,5 miljoen voor het opknappen van de trappen te betalen wekte daarom geen verbazing.Mocht u de komende tijd naar Rome reizen houdt u er dan rekening mee dat de trappen misschien nog niet helemaal klaar zijn. Vanaf 7 december kan weer van een deel gebruikt gemaakt worden. In 2016 moet het project helemaal zijn afgerond.

Italiaans presidentieel paleis Il Quirinale iedere dag openDe eind januari benoemde president van Italië Sergio Mattarella maakte bekend dat de poorten van zijn paleis in Rome binnen afzienbare termijn iedere dag open zullen zijn voor publiek. Het voormalig pauselijk paleis bovenop Rome’s hoogste van de zeven heuvels kon alleen nog op de zondag worden bezocht. Er woonden 30 pausen er in het Palazzo del Quirinale. Sergio Mattarella is de 12e president van de republiek Italië die het als ambtswoning mag gebruiken

Centrale MontemartiniEen pareltje van een museum dat echt nog ontdekt moet worden is de Centrale Montemartini, onderdeel van de Musei Capitolini. Dit was tot 1963 nog een elektriciteitscentrale in Rome en is nu een heel bijzonder museumcomplex waar werken uit het depot van de Capitolijnse Musea een plek hebben gevonden. De kunst staat gewoon tussen de oude en imposante machines in (industrieel erfgoed) en die vormen een geweldig en prachtig contrast met de marmeren beelden!EatalyLeuk om te combineren met bovenstaand museum is een bezoek aan de Romeinse vestiging van Eataly nabij de wijk

Ostiense (Garbatella). Deze voedselwalhalla’s zijn geïnspireerd door de Slow Food-beweging en bieden alleen maar ‘echte’ producten – een belevenis. Sinds 2012 zit Eataly in een destijds verlaten aankomsthal, achter het treinstation Ostiense. Inmiddels is het een vier verdiepingen tellend voedselpaleis.

De wijk CoppedèVoor wie meent het Colosseum, Vaticaan en Forum Romanum nu wel te kennen, is een bezoek aan de wijk Coppedè, ver weg van alle drukte in het centrum, een aanrader. Een sprookjesbuurt die door de Florentijnse architect Gino Coppedè werd gerealiseerd. Coppedè kreeg op deze plek rond 1915 de vrije hand van de gemeente Rome om er een aantal unieke huizen neer te zetten. Het resultaat was een groot aantal bijzondere huizen met fraaie details zoals mozaïeken, schilderingen, kleine schoorsteentjes en balkonnetjes.Je kunt de wijk Coppedè vinden tussen Piazza Buenos Aires en de Via Tagliamento. Het centrum van het plein wordt gevormd door Piazza Mincio.

(Met dank ontleend aan Il Giornale, www.ilgiornale.nl, maart-oktober 2015)

Toen ik in september van dit jaar in Italië was constateerde ik een paar maal: dit overkomt je in Nederland niet! Eerst aan het Gardameer. Ik wandelde ’s middags langs het meer in San Benedetto di Laguna (bij Peschiera del Garda, dicht bij Verona) en luisterde naar een gesprek van een zeer energieke, vitaal ogende oudere man die liep te telefoneren met (leek mij) zijn dochter. Ik kón haast niet anders, want de

man had een heldere stem en vond het kennelijk niet nodig die te dempen Hij legde tot in detail uit hoe een bepaalde vis – uit het meer – schoon en voor consumptie klaar te maken. Ik vraag mij af hoe vaak je van een Nederlandse man zoiets zou kunnen horen. Nieuwsgierig als ik ben vroeg ik de man, toen hij klaar was met zijn gesprek, om welke vis het was gegaan. Het bleek de lavarello, in dialect coregone, te zijn. Ik kreeg, nu exclusief voor

Italiaanse ervaringen

Page 14: Notiziario winter '15

14

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

mij, nogmaals het recept te horen. Ik heb die avond prompt lavarello gegeten – in een trattoria die heel goed bleek te weten hoe met de vis om te gaan.Plaats van handeling van het tweede voorval was Ferrara. Ik koos er een osteria die vrienden mij hadden aanbevolen: ‘leuk en lekker’. Ik wilde graag een typisch Ferrarees gerecht proeven, de salama da sugo (in Ferrara zijn ze goed in salami maken). Anders dan de meeste salamisoorten is deze salama da sugo zoals de naam doet vermoeden niet bestemd voor consumptie ‘rauw’ (koud) maar wordt hij gegeten bereid in een sugo. Ik gaf mijn keus op aan het meisje dat bediende. Even later kwam mevrouw zelf naar mij toe en informeerde of ik wel zeker wist dat ik die salama da sugo wilde eten. Het was, zei zij, een erg zout en behoorlijk zwaar gerecht – zij zou het zeker niet kiezen op een warme, broeierige dag als het was. Ik nam haar advies ter harte en koos iets anders, meer geschikt volgens haar. Ik vond het heel attent dat zij de moeite nam mij te waarschuwen en haar wijze raad te geven. En vroeg mij af of dit in een Nederlands restaurant even vanzelfsprekend zou zijn. De globalisering heeft nog niet alles in de houdgreep – en wat mij

betreft blijft dat zo.Een heel andere ervaring in Ferrara was er te kunnen fietsen. Dat betekende dat ik in de wielsporen van de ik-persoon uit Giorgio Bassani’s Il giardino dei Finzi-Contini, waarin de stad tenslotte een prominente rol speelt, over de wallen kon fietsen – en dat heb ik dan ook gedaan. Een fiets als vervoermiddel is in Ferrara sowieso handig, al moet je wel erg oppassen voor medefietsers, die minstens even brutaal zijn als die in Utrecht of Amsterdam en regels of borden totaal negeren. Bovendien zijn diverse straten geplaveid met hobbelkeien, ook niet ideaal natuurlijk, zeker niet met regen. Toch is de fiets er geweldig populair en was ik blij er een te kunnen lenen – zonder ongelukken.

Ciska van der Glas

De tweestrijd wie zich de grootste wijnproducent ter wereld mag noemen duurt al jaren en regelmatig wordt er stuivertje gewisseld. Dit jaar komt dat weer bij Italië terecht. De grote rivaal Frankrijk gaat dit jaar zo’n 46 miljoen hectoliter afleveren, is de verwachting. Italië wint de wedstrijd met bijna 49 miljoen hectoliter. Deze cijfers werden in Brussel door de Europese Commissie bekend gemaakt. De oogst leverde in Italië dit jaar maar liefst 13% meer op ten opzichte van 2014. In Frankrijk daalde de productie licht. De weersomstandigheden spelen een grote rol. In Italië werd de warmste julimaand sinds de eerste metingen geregistreerd, dat zal u misschien niet ontgaan zijn. De klimaatverandering gaat in Italië extra hard, blijkt uit

onderzoek. Wijnboeren oogsten tegenwoordig gemiddeld al een maand eerder dan 30 jaar geleden.Spanje scoort een derde plaats met 36 miljoen hectoliter, gevolgd door Duitsland en Portugal.(NB Al deze cijfers gaan alleen over de kwantiteit, niet over de kwaliteit.)

(Met dank ontleend aan Il Giornale, www.ilgiornale.nl, oktober 2015)

Italië maakt weer de meeste wijn ter wereld!

Begin dit jaar, 17 januari, was de Internationale dag van de Italiaanse keuken, een dag waarop Italiaanse koks overal ter wereld hetzelfde gerecht bereiden. Dit keer maakten ze weer een Italiaanse klassieker: Parmigiana di melanzane!De keuze voor de 17de is bijzonder want wat voor ons het getal 13 is, is voor Italianen 17: ongeluk! De Renault 17 heette in de jaren ’70 in Italië bijvoorbeeld de R177, Alitalia heeft geen stoelnummer 17 in de vliegtuigen en sommige straten hebben zelfs geen huisnummer 17.

Parmigiana di melanzane is een heerlijk gerecht op basis van aubergine, dat, al doet de naam anders vermoeden, van Zuid-Italiaanse oorsprong is. Het heeft daarna de rest van het land en vervolgens ook de wereld veroverd, onder meer als gevolg van de grote immigratie vanuit het zuiden van Italië, bijvoorbeeld naar Amerika. Daar wordt het zelfs gezien als een gerecht uit de traditionele Amerikaanse keuken!

Deze International Day of Italian Cuisines werd dit jaar al voor de achtste maal georganiseerd door een groep Italiaanse

17 januari 2015 at de hele wereld Parmigiana di melanzane

Page 15: Notiziario winter '15

15

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

koks die buiten Italië werkzaam zijn. Ze hebben zich verenigd onder de naam Gruppo Virtuale Cuochi Italiani. Een online gemeenschap die de echte Italiaanse keuken wereldwijd wil promoten om de kwaliteit en authenticiteit te bewaren. Een van de credo’s is dat traditionele Italiaanse gerechten ook op een traditionele manier bereid moeten worden.Jaarlijks wordt een van de ‘monumenten’ van de Italiaanse keuken op hetzelfde moment bereid. De afgelopen jaren waren dat Spaghetti alla carbonara, Risotto alla Milanese, Tagliatelle al ragù Bolognese, Trenette al pesto Genovese, Ossobuco, Tiramisu en Spaghetti Pomodoro e Basilico. Honderden restaurants in meer dan vijftig landen doen mee, ook in Nederland.

Dus niet uit Parma!

Iedereen denkt bij het horen van de naam dat het gerecht uit Parma komt of op zijn minst met Parmezaanse kaas wordt gemaakt maar dat is dus niet zo. De verwarring komt doordat de naam zijn oorsprong kent in het Siciliaans. Het zit zo: de aubergine zette op Sicilië voor het eerst zaad op Italiaans grondgebied. Parmigiana komt van het Siciliaanse palmigiana of palmisciana, dat ‘luik’ betekent. De gelaagde plakjes aubergine

in het gerecht deden de naamgevers denken aan de Italiaanse luiken van de huizen met de gelaagde tussenschotjes in het midden. Nu hebben de Sicilianen een eigen manier om de letter r uit te spreken die verward kan worden met de letter l en vice versa. Hierdoor veranderde palmisciana in parmigiana in het Italiaans. Over deze theorie zijn de meeste culinaire schrijvers het wel eens.Het is dus géén Melanzane alla Parmigiana zoals op veel culinaire blogs, websites, in veel bladen en waarschijnlijk ook menukaarten staat!

(Met dank ontleend aan Il Giornale, www.ilgiornale.nl)

Eerst een tentoonstelling in Nederland: in Den Haag, tot 28 februari 2016:Delicato. Majolica en glas uit de Italiaanse RenaissanceGeM, Stadhouderslaan 41Info: T 070.338 11 11, www.gemeentemuseum.nl

Over naar Italië:In Bellinzona, tot 14 februari 2016:FraughtLavori di Pier Giorgio De Pinto e Valter Luca Signorile (installazioni e immagini). Arte contemporanea che sperimenta e legge la società attraverso una lente originale, innovativa, persino provocatoria.

CactInfo: www.cacticino.net

In Bologna, tot 1 februari 2016:Morandi’s Objets di Joel MeyerowitzUna selezione di 20 opere fotografiche con le quali uno tra i più rappresentativi esponenti della fotografia contemporanea rende omaggio al pittore bolognese. Damiani, via dello Scalo 3/2Info: T 051.438 07 47, www.damianieditore.com

In Ferrara, tot 28 februari 2016:De Chirico e la metafisicaTra il 1915 e il 1918 De Chirico realizzò i suoi capolavori metafisici proprio a

Ferrara, ispirandosi alla vita sospesa della città estense nonostante la guerra in corso.Palazzo dei DiamantiInfo: T 0532.24 49 49, www.palazzodiamanti.it

In Florence, tot 10 januari 2016:Toscana ’900. Da Rossi a BurriUna esposizione che riporta l’attenzione su alcune collezioni che normalmente non sono esposte né accessibili al pubblico.Villa Bardini, costa S. Giorgio 2Info: T 055.20 06 62 06, www.bardinipeyron.it

In Genua, tot 31 januari 2016:Lisetta CarmiOmaggio alla fotografa che con un’esposizione di 120 immagini ne ripercorrre il percorso creativo.Palazzo Ducale, piazza Matteotti 9Info: T 010.928 00 10, www.palazzoducale.genova.it

Tentoonstellingen in ItaliëKleine greep uit het aanbod

Page 16: Notiziario winter '15

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |

16

In Milaan:tot februari 2016:Triennale XtraSerie architectuur-, kunst- en designtentoonstellingen in de voornaamste centra (12) van LombardijeViale Alemagna 6, Milaan, en 11 andere locaties in de regioInfo: T 02.72 42 31, www.triennalextra.org

tot 14 februari 2016:La città d’acquaIn 150 immagini d’epoca, tra documenti e cartografie, l’importanza dell’acqua nella storia di Milano.Palazzo Morando, via S. Andrea 6Info: T 02.36 75 57 00, www.mostramilanoacqua.it

Tot 16 februari 2016:Le sculture di Wildt Cognome tedesco ma scultore milanesissimo definito ‘l’ultimo simbolista’. Mostra divisa in in 6 sezioni cronologische che narrano il percorso evolutivo dell’artista.GamInfo: T 02.88 44 59 47, www.gam-milano.com

Tot 21 februari 2016:Belle Époque. La Parigi di Boldini, De Nittis e ZandomeneghiOpere dei tre ‘Italiens de Paris’, cantori dei riti e delle eleganze parigine, a confronto con quelle di altri italiani attivi negli stessi anni nella capitale francese: Voittorio Corcos, Antonio Mancini, Edoardo Tofano, attenti non solo all’atmosfera dei salotti ma anche a quella più umile e meno celebrata.GamManzoni

Info: T 02.626 95 10, www.gammanzoni.com

In Montefalco (Pg), tot 30 december:Benozzo Gozzoli, La Madonna della CintolaOpera giovanile del maestro umbro, dipinta in tempera e oro su tavola per l’altare maggiore della chiesa di S. Fortunato, torna in pubblico dopo mesi di restauro.Complesso museale di S. FrancescoInfo: T 199.15 11 23, www.museodimontefalco.it

In Rome, tot 10 januari 2016:Cristiano Pintaldi, dalla materia alla lucePersonale dell’artista contemporaneo che si è fatto apprezzare per la tecnica di scomposizione dell’immagine in pixel.Macro Testaccio, piazza Giustiniani 4Info: T 06.06 08, www.museomacro.org.

Raffaello, Parmigianino, BarocciMetafore dello sguardoMusei CapitoliniInfo: T 06.06 08, www.museicapitolini.org.

In Staggia Senese, tot 31 december:Remo Chiti futuristaDe aparte bijdrage van Remo Chiti aan het futurisme, in speciaal daglicht gezet door installaties van eigentijdse kunstenaars in vergelijking met hem. Rocca di Staggia, via dell’Ospedale 2Info: T 366.479 20 92, www.laroccadistaggia.itIn Venaria Reale (To), tot 24januari 2016:Raffaello, il Sole delle artiCon taglio inedito, oltre 130 opere dell’artista e di altri grandi maestri per presentare Raffaello come ispiratore delle arti applicate.

Reggia di Venaria, Sala delle Arti, piazza Repubblica 4Info: T 011.499 23 33, www.lavenaria.it

In Venezia, tot 10 januari 2016:Fulvio Bianconi alla VeniniA cura di Marino Marovier, una rassegna di realizzazioni di Bianconi per Venini che sono diventate icone dell’arte del fuoco muranese.Le stanze del vetro, Fondazione Cini, Isola di S. Giorgio MaggioreT 041.271 03 06, www.lestanzedelvetro.org

In Verona, tot 31 januari 2016:Tamara de LempickaUna monografia di 200 opere dedicata a un’artista che si trova tra le artiste del Novecento più seguite dal pubblico.Arena Museo Opera, Palazzo Forti, via Massalongo 7Info: T 045.853 01 54, www.arenamuseopera.com

In Volterra, tot 31 december:Icone a Volterra. Pier Paolo Pasolini e Terry O’Neill a confronto con Rosso FiorentinoDue grandi e suggestive esposizioni fotografiche si contrappongono alla mostra di opere di Rosso Fiorentino.Pinacoteca civica, via dei Sarti 1Info: T 0588.02 80 21, www.rossofiorentinovolterra.it

(Met dank aan Touring, maandblad van Touring Club Italiano)

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 25 – nummer 4 |