NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan....

227
NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD DOOR Dr. A. W. BYVANCK EERSTE DEEL Met 47 afbeeldingen op 24 platen en 8 kaarten in de tekst TWEEDE DRUK LEIDEN E. J. BRILL 1944 STICHTING DE GIHONBRON MIDDELBURG 2016

Transcript of NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan....

Page 1: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD

DOOR

Dr. A. W. BYVANCK

EERSTE DEEL

Met 47 afbeeldingen op 24 platen en 8 kaarten in de tekst

TWEEDE DRUK

LEIDEN

E. J. BRILL

1944

STICHTING DE GIHONBRON

MIDDELBURG

2016

Page 2: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

INHOUD

Een Woord Vooraf

EERSTE HOOFDSTUK

INLEIDING

I. Het onderwerp

II. Het land

III. De bevolking

IV. De ontdekking van het Westen

TWEEDE HOOFDSTUK

DE VEROVERING VAN NOORD-GALLIË DOOR DE ROMEINEN

I. De voorgeschiedenis

II. De volksstammen van Noord-Gallië

III. De eerste krijgstochten van Caesar in het noorden van Gallië,

IV. De expeditie tegen de Usipetes en de tocht over de Rijn

V. De overwinning van Ambiorix op Sabinus en Cotta

VI. De definitieve onderwerping en de annexatie van Gallië.

VII. De bevestiging van het Romeinse gezag

DERDE HOOFDSTUK

DE POGINGEN OM GERMANIË TE VEROVEREN

I. De voorbereiding

II. De veldtochten van Drusus

III. Tiberius in Germanië

IV. De ondergang van Varus 1

V. De veldtochten van Germanicus in 14, 15 en 16

VI. De tijd van de keizers Tiberius en Gaius

VII. De tijd van Claudius en Nero

VIERDE HOOFDSTUK

DE EERSTE PERIODE VAN HET ROMEINSE BESTUUR IN NEDERLAND I. Nederland naar de beschrijving van de antieke

II. De inrichting van het bestuur door Caesar

III. De organisatie van Gallië door Augustus IV. Het beheer van het land aan de Rijn ..

V. De ontwikkeling van het bestuur na het vertrek Germanicus .

VI. De volksstammen in het zuiden van Nederland .

VII. De volksstammen in de Rijndelta VIII. De volksstammen in het Oosten

VIJFDE HOOFDSTUK

DE OPSTAND DER BATAVEN EN ZIJN GEVOLGEN

I. Het Vierkeizerjaar

II. Het begin van de opstand

III. Het beleg van Vetera IV. De bevrijding van Germanië

V. De eerste tegenslagen

VI. Het einde van de opstand VII. De tijd van de Flavische keizers tot

VIII. Van Commodus tot Gallienus. Lijst van de afbeeldingen

Page 3: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Spectaculaire vondsten in Tiel, van villa of heiligdom

Gepubliceerd op donderdag 30 maart 2017 door Reformatorisch Dagblad

Voor Nederland unieke vondsten, betekenis nog mysterie

Bij opgravingen op bedrijvenpark Medel in Tiel zijn opmerkelijke objecten uit de

Romeinse tijd ontdekt. Ronduit spectaculair is de vondst van een beeld van de god

Jupiter en een grafsteen met inscriptie ‘DEAE’ (aan de godin). Ook zijn er maar liefst

2500 bronzen voorwerpen opgegraven, waaronder een unieke en zeldzame zalfpot

(balsamarium) gedecoreerd met liefdesgoden (Eroten) in reliëf. Dergelijke objecten

worden bij hoge uitzondering in Nederland aangetroffen en zijn dan vaak afkomstig van

villa’s of tempels. De betekenis van de vondsten op deze locatie is vooralsnog een

mysterie.

De opgraving bij Tiel, in totaal zo’n 36 voetbalvelden in omvang, is het grootste

archeologisch onderzoek van de afgelopen twintig jaar in Nederland. Toen de eerste

schep de grond in ging, werden de archeologen van ADC Archeo-Projecten en BAAC

al verrast door de vondstrijkdom uit de Romeinse periode; Medel is een ware

archeologische schatkamer. Het fraaie bronzen balsamarium, een potje voor olie, zeep

of parfum, is een onbetwist topstuk. Het is versierd met een badscène met Eroten, de

speelse Romeinse halfgoden voor liefde en lust.

Ook de andere bronzen voorwerpen, zoals mantelspelden (fibulae), ringen -waaronder

één met een zeldzame cameo met centaur (paardmens)-, dolken, een olielamp en een

wijnzeef zijn luxe artikelen die alleen van rijke Romeinse huishoudens of van locaties

met een bijzondere functie bekend zijn.

De beeldhouwwerken zijn eveneens verre van alledaags; een kalkstenen beeld van

Jupiter, de oppergod van de Romeinen (45 cm), een grafsteen met inscriptie, een beeld

van een man met schenkkan en een met bladmotieven versierde zuilbasis.

Al deze voorwerpen zijn ontdekt in een oude rivierbedding die langs het iets hoger

gelegen perceel ‘de Hoge Hof’ loopt . Omdat dit perceel niet wordt bebouwd, zijn de

archeologische resten niet bedreigd en wordt daar nu niet opgegraven. Archeologen

vermoeden dat op die locatie een villa of een heiligdom ligt.

Page 4: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Bataven en Romeinen

Deze ontdekkingen maken Medel meteen tot één van de rijkste Romeinse vindplaatsen in de Betuwe. Dit gebied, waar

Bataafse boeren normaal gesproken in nederzettingen met huizen van hout en leem woonden, was gedurende de

Romeinse periode (12 v. Chr-400 na Chr.) deel van de grensprovincie van het Romeinse rijk. Met de komst van de

Romeinen gingen hun gebruiken, voorwerpen en technieken steeds meer deel uitmaken van het dagelijks leven van de

Bataven. Dat blijkt ook uit twee grafvelden die door archeologen van VUhbs op het terrein zijn opgegraven. Er zijn ca.

80 crematiegraven aangetroffen met typisch Romeinse grafgiften, zoals aardewerken borden, glaswerk, een schaar en

een scheermes. Opmerkelijk is dat er ook overledenen begraven zijn. Er is een dubbelgraf met twee baby’s ontdekt.

Oorspronkelijk waren de graven met aarden heuvels gemarkeerd; de grafheuvels in Medel behoren, met exemplaren

van 23 meter doorsnede, tot de grootste die op het voormalig Bataafse platteland zijn aangetroffen.

Uitbreiding bedrijventerrein Medel

Het onderzoek vindt plaats voorafgaand aan de uitbreiding van bedrijvenpark Medel, in opdracht van het industrieschap

Medel. Het is het grootste archeologisch onderzoek in de Betuwe sinds de aanleg van de Betuwelijn eind jaren ’90. Vijf

archeologische bedrijven (ADC ArcheoProjecten, Archol, BAAC, RAAP, VUhbs) en hun wetenschappers doen het

onderzoek. Zij worden hierbij geassisteerd door tientallen vrijwilligers van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de

Archeologie, Beoefenaars Archeologie Tiel en Omstreken (BATO), Oudheidkamer Tiel en de Historisch Kring Kesteren

en omgeving (HKKO). Ook de provincie Gelderland is, als eigenaar van de vondsten, nauw betrokken bij het onderzoek.

Net als de gemeenten Neder Betuwe en Tiel, die deel uitmaken van het bestuur van Industrieschap Medel.

De opgravingen zijn gestart in november 2016 en duren tot uiterlijk oktober 2017. Naast de sporen en vondsten uit de

Romeinse tijd zijn er vele vondsten uit de Steentijd, de Bronstijd, de IJzertijd en de Middeleeuwen aangetroffen.

Page 5: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

EEN WOORD VOORAF

Dit boek heeft bij zijn verschijning nauwelijks een nadere verklaring nodig. Toen de

Schrijver immers in het jaar 1914 de opdracht ontving om voor de reeks van 's Rijks

Geschiedkundige Publicatien een deel te bewerken, dat de bronnen der Romeinse

geschiedenis van Nederland zou bevatten, was het hem van de aanvang af duidelijk, dat

dit werk diende te worden aangevuld met een geschiedenis van Nederland in de

Romeinse tijd en dat het zijn taak was zulk een geschiedenis te schrijven. Wel moet

worden uiteengezet, waarom het zo lang heeft geduurd, voordat die taak is voltooid.

In de eerste plaats is de publicatie der bronnen veel uitvoeriger geworden dan men het

oorspronkelijk had gedacht. Deze bronnen, in de opdracht was reeds sprake van

Excerpta Romana -, zouden, naar men meende, een deel van matigen omvang vullen.

Wanneer echter dit werk gereed is, hetgeen, gelijk thans mag worden aangenomen, over

enkele jaren het geval kan zijn, zullen het drie kloeke deden wezen. Elk van die delen

bevat dan een der afdelingen, die reeds in de opzet waren voorzien: ten eerste, de

excepten uit de klassieke auteurs, Grieken en Romeinen, die op onze geschiedenis

betrekking hebben; ten tweede, de inscripties, zoogoed degene die op Nederlandsen

bodem aan het licht zijn gekomen als de andere die voor onze geschiedenis belang

hebben; ten derde, een overzicht van de overblijfselen van het Romeinse verleden, die

in de bodem van Nederland zijn ontdekt.

Vervolgens was het verzamelen en de eerste bewerking van het materiaal buitengewoon

omslachtig. Er moest veel voorbereidend onderzoek worden verricht, alvorens met het

eigenlijke werk kon worden begonnen, en, volgens de opdracht, behoorde het geheel ge-

reed te wezen, voordat met de druk zou worden aangevangen. Bovendien was de

bewerker door allerlei plichten telkens volkomen in beslag genomen en zag hij zich

genoodzaakt zijn krachten aan anderen arbeid te wijden. Ook het drukken heeft zeer

veel tijd gekost.

Op die wijze kon het Eerste deel pas in 1931 en het Tweede in 1935 verschijnen. Toen

bleek de publicatie evenwel te moeten worden stopgezet. Eerst zeer onlangs ontving de

bewerker het verheugende bericht, dat eerlang met de druk van het Derde deel een begin

kan worden gemaakt. Dit deel zal, behalve het overzicht van de vondsten dat tot 1940 is

bijgewerkt, ook de zeer omvangrijke registers bevatten. Wanneer dit deel kan uitkomen,

is geheel onzeker. In elk geval zal het samenstellen van de registers zeer veel arbeid

kosten. Is het werk eenmaal gereed, dan zullen de bronnen voor de geschiedenis van het

belangrijke gedeelte der Romeinse grens in de delta van de Rijn zóó volledig in een

afzonderlijke publicatie zijn bijeengebracht als voor geen ander deel van het grote Rijk.

Dat geeft ten minste een zekere voldoening.

De rustpauze in de druk heeft het mogelijk gemaakt het boek te voltooien, waarvan

thans het Eerste deel in het licht wordt gegeven. Dit boek, waarin de verschillende

gegevens voor de Romeinse periode onzer geschiedenis zo volledig mogelijk zijn

verwerkt, sluit zich volkomen aan bij de publicatie der Excerpta Romana. In deze

publicatie moet men ook de rechtvaardiging zoeken van hetgeen in het geschiedverhaal

onmiddellijk betrekking heeft op de historie van Nederland. Dat zal men intussen eerst

zonder moeite kunnen doen, wanneer ook de registers der publicatie zijn uitgegeven.

Tot zoolang zal het wellicht niet steeds gemakkelijk wezen alles te vinden; maar met

enig overleg zal dat, naar de Schrijver meent le mogen aannemen, toch wel gelukken.

Bovendien rechtvaardigen de omstandigheden, vooral de grote belangstelling voor het

verleden van ons land en de goede ontvangst, die de Voorgeschiedenis van Nederland

(oorspronkelijk gedacht als niet meer dan een inleidend hoofdstuk van de Romeinse

geschiedenis) heeft gevonden, toch zeker de uitgaaf op dit tijdstip.

Page 6: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Ook dit boek is omvangrijker geworden, dan aanvankelijk was voorzien, zodat een

splitsing in twee deden nodig is gebleken.

Het Tweede deel ligt volkomen gereed en met de druk zal terstond na de verschijning

van het Eerste een aanvang worden gemaakt. Aan het slot van het geheel zal men een

overzicht der literatuur en een uitvoerig register vinden.

November 1942.

A. W. BYVANCK

Page 7: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

EERSTE HOOFDSTUK

INLEIDING

1. HET ONDERWERP

Dit boek is gewijd aan de geschiedenis van Nederland gedurende de Romeinse tijd. Het

is evenwel niet onmiddellijk duidelijk, wat men onder het begrip Nederland in de

Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is

bedoeld met de Romeinse periode en hoe het gebied van Nederland nader kan worden

omschreven.

De omvang van de Romeinse periode onzer geschiedenis is vrij nauwkeurig bepaald.

Als het begin kan men beschouwen het tweede jaar van Caesar's stadhouderschap in

Gallië, het jaar dat wij aanduiden als het jaar 57 vóór het begin onzer jaartelling. Want

toen zijn voor het eerst leden van volksstammen, die ons land bewoonden, in aanraking

gekomen met de Romeinen. Het eindpunt wordt gevormd door de winter van 401 op

402 Onze Jaart., toen de Romeinse opperbevelhebber Stilicho de bezettingstroepen aan

de Rijn terugriep voor de verdediging van Italië, of wellicht nog liever liet jaar 406, toen

een grote troep Germanen op 31 December de grens heeft doorbroken en een inval in

Gallië heeft gedaan. Door die gebeurtenis is immers voor goed een einde gekomen aan

de Romeinse heerschappij in het land bij de monden van de Rijn.

Voor dit werk is intussen de Romeinse tijd in Nederland wat ruimer opgevat. Ter

inleiding zullen wij verhalen, wat bekend is over onze geschiedenis vóór de komst der

Romeinen; met name over het land zelf, over zijn bewoners en over de

ontdekkingstoch1 en, die van de Middellandse Zee uit naar het westen van Europa zijn

ondernomen, als de vaart van Pytheas van Massilia in de vierde eeuw v. Chr. Bovendien

zullen wij de geschiedenis verder dan de eerste jaren van de vijfde eeuw Onze Jaart.

vervolgen; want ook na die tijd bleef het zuidelijkste deel van ons land onder Romeinse

heerschappij. De invloed van Rome liet zich daar nog gelden in het midden van de

vijfde eeuw, toen Aëtius streed tegen Attila, de koning der Hunnen, en wellicht zelfs

langer, totdat Clovis, de koning der Franken, in het jaar 486 een einde maakte aan de

laatste Romeinse macht in Gallië.

De geografische bepaling van het gebied, dat voor de Romeinse tijd enigszins

overeenkomt met het tegenwoordige Nederland, is minder eenvoudig. Uit de aard der

zaak is het gewenst ons tot dit gebied te beperken. Dat is evenwel niet goed mogelijk.

Wel vormt ons Vaderland, zoals wij het in de volgende afdeling van dit hoofdstuk

zullen uiteenzetten, tot op zekere hoogte een geologische eenheid. Maar het omvat in de

Romeinse tijd twee landstreken met een volkomen verschillende geschiedenis en geen

van beide helften, waarin het op deze wijze wordt verdeeld, kan men als een geheel

nauwkeurig bepalen.

Midden door Nederland liep immers gedurende verreweg het grootste deel van het

tijdvak, dat hier de aandacht heeft, de officiële grens van het Romeinse rijk. Deze grens

wordt aangeduid door de tak van de Rijn, die tot op de huidigen dag die naam heeft

bewaard en zijn mond had bij Katwijk. Alleen was er langs de rechter oever van de

rivier een brede strook land, die door de Romeinen vrij werd gehouden van bewoning

en ook het gebied van de Friezen was tot op zekere hoogte aan het Rijk onderdanig. De

rest van Nederland is slechts korten tijd onder de onmiddellijke heerschappij van Rome

geweest, te weten van de verovering door Drusus in 12 v. Chr. af tot de nederlaag van

Varus in het jaar 9 O. J. Aan de zeekust in het noorden hebben Romeinse troepen zich

nog wat langer gehandhaafd. Maar tegen het midden van de eerste eeuw zijn alle

Page 8: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

garnizoenen teruggetrokken op de linker oever van de Rijn. Verder is het gebied tussen

Rijn en Waal door de Romeinen omstreeks het midden van de derde eeuw geheel

ontruimd. Anders heeft het land ten westen en ten zuiden van de Rijn sedert de tijd van

Drusus, en in zekere zin al sedert de tijd van Caesar, tot het begin van de vijfde eeuw

deel uitgemaakt van het Romeinse rijk.

De twee helften van Nederland, rechts en links van de Rijn, hebben op deze wijze

gedurende de Romeinse periode van onze geschiedenis een verschillend lot gehad.

Rechts van de rivier was het vrije Germanië, maar links heersten de Romeinse

legercommandanten en is later een burgerlijk bestuur ingevoerd. Onder het vreemde

gezag namen de bewoners hoe langer hoe meer de vormen aan van de zuidelijke

beschaving. Die beschaving is evenwel naar het onbezette gebied slechts zeer weinig

doorgedrongen. In de tweede helft van de derde eeuw is deze toestand enigszins gewij

zigd door de invallen van Germanen en vooral door de veroveringen van de Franken.

De Rijn werd intussen toch nog altijd beschouwd als de grens van het Rijk en ook na de

eerste jaren van de vijfde eeuw, toen de troepen waren teruggetrokken, heeft men aan

dit denkbeeld vastgehouden.

Door de Rijksgrens waren dus de twee delen, waaruit Nederland bestond, scherp van

elkaar gescheiden. Maar elk afzonderlijk vormen zij, gelijk gezegd, allerminst een goed

omschreven eenheid. De politieke afdelingen vallen immers bijna nergens samen met de

tegenwoordige. Toch zal het nodig zijn de landstreek, waarvan de geschiedenis in dit

boek wordt verhaald, nader te bepalen. Met dit doel moeten wij trachten vast te stellen,

welke grenzen uit de Romeinse tijd althans enigszins met de latere overeenkomen.

Wat de noordelijke helft betreft, die geen deel uitmaakte van het Rijk, zou men moeten

nagaan, welke territoriën van volksstammen tot het Nederlandse gebied hebben

behoord. Maar wij weten in de regel niet, hoe wij deze territoriën moeten bepalen. Wèl

kennen wij de namen van een aantal van zulke volksstammen, die een deel van ons land

in hun bezit hebben gehad, de Friezen, Cauchen, Amsivarii, Chamaven, Tubantes en

enkele anderen. Er zijn daar ook veilige natuurlijke afscheidingen, de mond van de

Eems en de uitgestrekte veenmoerassen, in Groningen het Boertangerveen, in Drente de

Zuidenveldsche venen, in Overijssel het Almelosche veen en ook in Gelderland, aan de

oostkant van ons land. Maar het is alleen bekend, dat de Eems de grens vormde tussen

de Friezen en de Cauchen. Anders weten wij niet, of de genoemde afscheidingen

Inderdaad overeenkomen met de grenzen van de territoriën. Deze volksstammen en hun

gebied zullen ter sprake komen in afdeling VIII van het Vierde Hoofdstuk.

Ten zuiden van de Rijn vallen de grenzen uit de Romeinse tijd al evenmin samen met de

tegenwoordige. Intussen zullen wij voor dat gebied toch aansluiting moeten zoeken bij

de administratieve indeling van het Rijk. Het zuiden van ons land maakte oorspronkelijk

deel uit van de provincie Gallia Belgica, die het noorden van Gallië tussen Seine en Rijn

omvatte. Toen plannen werden beraamd voor de verovering van Germanië, werd van

Belgica een nlruok langs de Rijn afgenomen ten behoeve van het leger en die strook

kwam onder het gezag van de commandanten der daar ge- tegel de troepen. Dit militaire

district is blijven bestaan, ook nadat lint plan om Germanië te veroveren definitief was

opgegeven, en later is liet als twee provincies georganiseerd, Germania Superior en

Germania Inferior.

Nadat deze laatste organisatie was voltooid, behoorde het deel van Nederland, dat onder

Romeins gezag stond, tot twee provincies, Germania Inferior en Gallia Belgica. Op de

duur is in dit gebied een burgerlijk bestuur ingevoerd en is het geheel verdeeld in c i v i

t a t e s, dat wil zeggen, in stedelijke gemeenten of departementen. Deze departementen

komen meestal overeen met de vroegere territoriën van één of meer volksstammen, die

Page 9: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

daar woonden. Ook na de Romeinse tijd zijn zij in stand gebleven, daar de

middeleeuwse bisdommen uit de civitates van het Romeinse rijk zijn voortgekomen en

oorspronkelijk in elke civitas een bisschop zetelde. De middeleeuwse kerkelijke

indeling was dus een voortzetting van de Romeinse. Op die wijze mag men aannemen,

dat de grenzen van de middeleeuwse bisdommen overeenkomen met de grenzen van de

civitates uit de Romeinse tijd.

Aanvaardt men dit denkbeeld, dan kan men allereerst vaststellen, dat het zuidelijkste

deel van Nederland geheel behoorde tot de civitas der Tungri, die overeenkomt met het

latere bisdom Luik. Want de grens tussen de bisdommen Luik en Keulen liep ten oosten

van het gebied der Nederlandse provincie Limburg. Verder naar het noorden ontbreekt

dit hulpmiddel, omdat in de noordelijke civitates van Germania Inferior, van de

Traianenses met de hoofdstad te Xanten en van de Bataven met de hoofdstad te

Nijmegen, in de Romeinse tijd geen bisdommen zijn gevestigd. Ook voor Zeeland en

Noord-Brabant zijn wij in onzekerheid. Alleen kunnen wij aannemen, dat Zeeland

bewesten de Schelde tot de civitas van de Morini behoorde. Wij weten evenwel niet, tot

hoe ver deze civitas reikte. De Schelde had immers in de Romeinse tijd een geheel

ander deltagebied dan tegenwoordig, daar de hoofdstroom door de Ooster-Schelde of

wellicht liever door de Striene in zee uitmondde. Verder heeft mogelijk een deel van

Noord-Brabant tot de civitas van de Nervii behoord. Maar wij hebben ook geen middel

om de grenzen van deze civitas te bepalen. In elk geval mogen wij besluiten, dat geen

deel van het tegenwoordige Nederland buiten de genoemde departementen heeft

gelegen. De vraagstukken, die de administratieve organisatie stelt, zullen nader in

afdeling I van het Achtste Hoofdstuk worden besproken.

Op deze wijze is het duidelijk, dat de landstreek, waarvan de geschiedenis in dit boek

wordt verhaald, geen nauwkeurig begrensd gebied vormt. Wat door de grenzen van de

genoemde civitates werd omsloten, bevat behalve het zuiden van Nederland ook grote

stukken van de Duitse Rijnprovincie en van België. Evenmin als voor het noorden van

ons land kunnen wij dus voor het zuiden onze beschouwingen tot het Nederlandse

gebied beperken. Het spreekt ook van zelf, dat wij in veel gevallen aandacht moeten

geven aan een nog veel groter landstreek. Want wij zijn alleen in staat de geschiedenis

van Nederland te verhalen als een deel der geschiedenis, van Noord-Gallië en

Germanië, ja, als een deel der geschiedenis van het gehele Romeinse rijk en de landen

aan zijn grenzen.

Toch moet voor ons steeds Nederland in het centrum van de belangstelling staan. Het

zou dus wel zeer zijn te betreuren, wanneer men het gebied, dat voor de Romeinse tijd

zoveel mogelijk met Nederland overeenkomt, niet tevens als een eenheid' zou kunnen

opvatten. Inderdaad is dat het geval, wanneer men zich dit gebied voorstelt als de delta

van de rivieren Rijn, Maas en Schelde, als de strook langs de grens van het Rijk bij de

Noordzee met de aansluitende landen, binnen en buiten de grens.

Beschouwt men de geschiedenis van Nederland in de Romeinse tijd aldus, dan krijgt dit

boek nog een bijzondere betekenis voor de geschiedenis van de Keizertijd in het

algemeen. Het land aan de monden van de Rijn had immers een zeer groot strategisch

belang voor het Rijk. Daar lag de sleutel voor de verdediging van Gallië tegen de

Germanen, omdat het aan de ene kant de aangewezen operatiebasis was voor eiken

'aanval op Germanië, terwijl aan de anderen kant van daar uit het verkeer langs de Rijn

werd beheerst en de ravitaillering van de verdedigingslinie aan die rivier. Bovendien

ging een groot deel van de vaart naar Britannië en de handel met de landen in het

noorden door de Rijndelta. Op die wijze had dat gebied ook een zekere economische

waarde.

Eindelijk kan men geen stuk van de lange Rijksgrens noemen, waarvan de geschiedenis

Page 10: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

betrekkelijk zo goed bekend is door mededelingen van antieke auteurs, door inscripties

en door vondsten in de bodem.

De bronnen voor de geschiedenis van Nederland in de Romeinse tijd vind men bijeen in

de publicatie van Excerpta Romana. Van deze publicatie zijn de delen, die gewijd zijn

aan de excerpten uit de antieke auteurs en aan de inscripties, verschenen, terwijl het

materiaal voor het derde deel, dat een overzicht van de Romeinse vondsten in

Nederland en de registers voor het gehele werk zal bevatten, voor de druk gereed ligt.

Men kan de bronnen,

1) Rijks Geschiedkundige Publicatiën. - A. W. Byvanck, Excerpta Romana: de bronnen

der Romeinse geschiedenis van Nederland. Deel I: Teksten (1931), Deel II: Inscripties

(1935), Deel III: Vondsten en Registers. (in druk).

waarop het geschiedverhaal berust, dus zeer gemakkelijk vinden en alleen bij

uitzondering behoeft in dit boek naar bewijsplaatsen te worden verwezen.

Een uitvoerig werk over de Nederlandse geschiedenis gedurende de Romeinse tijd,

opgebouwd met hulp van de gegevens, die wij aan de antieke auteurs, de inscripties en

de vondsten in de bodem kunnen ontlenen, bezitten wij tot nu toe niet. Wèl hebben onze

geschiedschrijvers altijd enige aandacht aan de Romeinse periode der vaderlandse

historie geschonken en ook de archaeologen hebben pogingen gedaan om het door

opgravingen ontdekte te verwerken tot een bepaald beeld van het leven in dat tijdvak.

Maar een samenvatting van het gehele materiaal voor een zo volledig mogelijke

voorstelling ontbreekt. De oudere geschriften, die nog belangstelling verdienen, vindt

men in het overzicht der literatuur aan het slot. Daar zijn ook de werken genoemd,

waarin andere delen van het Romeinse rijk op een dergelijke wijze worden beschreven,

en de grote boeken over de geschiedenis van de Romeinse keizertijd, die bijzondere

aandacht schenken aan de geschiedenis der provincies. Alleen de geschriften over

speciale vraagstukken zijn telkens onder de tekst, waar dat te pas kwam, aangehaald.

II. HET LAND

Voor een juist begrip van de geschiedenis is het nodig zich een voorstelling te vormen

van het land, waarin die geschiedenis zich heeft afgespeeld. Hier kunnen wij kort zijn,

omdat in afdeling I van het Vierde Hoofdstuk de mededelingen van de antieke auteurs

over de geografischen toestand zullen ter sprake komen, terwijl het Zesde en het

Zevende Hoofdstuk geheel zijn gewijd aan het land en de bewoning gedurende de

Romeinse periode. Wij moeten thans voornamelijk aandacht geven aan het ontstaan van

de bodem van Nederland. Want het is noodzakelijk daarvan enigszins op de hoogte te

wezen om de toestand gedurende de Romeinse tijd te begrijpen 1).

Bij de aanvang van het laatste hoofdtijdperk der aardgeschiedenis, het Quartair, was het

gebied van Nederland, met uitzondering van enige kleine stukken aan de omtrek, in

Zeeuwsch-Vlaanderen,

1) Verg. A. W. Byvanck, De voorgeschiedenis van Nederland (3de druk, 1944), blz. 22-

36: Tweede Hoofdstuk: De bodem van Nederland, en de daarbij aangehaalde literatuur.

- Men vergelijke bovendien F. J. Faber, Nederlandse landschappen (1942).

Noord-Brabant, Limburg en in de oostelijke zandstreken van de Graafschap Zutphen en

Twente, geheel door zee bedekt. Wat men het voetstuk van Nederland noemt, is

overigens gegroeid als de ophoging van een baai, die door die stukken land werd om-

sloten. Deze baai is gevuld met de afzettingen van de rivieren, voornamelijk van de Rijn

Page 11: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

en van de Maas. In Noord-Brabant en Limburg liggen die afzettingen, - men spreekt van

"Hoog-Terras" -, nog aan de oppervlakte.

Een tijd later is het noordelijke deel van ons land, tot een lijn die wordt aangeduid door

de plaatsen Vogelenzang, Utrecht, Rhenen en Nijmegen, door het ijs van de derde

glaciale periode bedolven. Vóór het front van het ijs lagen de heuvelruggen van Utrecht

en Nijmegen, oorspronkelijk een geheel, dat later door de werkzaamheid van de Rijn in

twee delen is gesplitst. Deze heuvels bestaan uit grond, die door het ijs is opgestuwd.

Om die reden spreekt men van "stuwwallen". Dergelijke wallen vindt men verder naar

het oosten in enige rijen achter elkaar. Tijdens deze zelfde periode is waarschijnlijk ook

de löss of Limburgse klei ontstaan, voornamelijk uit verstoven materiaal, dat door het

ijs is afgezet.

Toen het klimaat na het einde van de glaciale periode wederom milder werd, trok het ijs

zich, door afsmelting, naar het noorden terug. Het land, dat toen te voorschijn kwam,

was een vlakke streek, waar het ijs grote en kleine steenblokken had achtergelaten, grof

en fijn puin, zand en leem met keien gemengd, het zogenaamde "keileem". In Drente en

de aangrenzende gebieden vertoont de oppervlakte nog zulk een beeld. Dit landschap

treft men ook op andere plaatsen aan, in de kern van het eiland Texel, op Wieringen en

Urk, in Gaasterland en bij Vollenhoven. Ten zuiden van de lijn, (lie door de plaatsen

Koevorden en Zwolle wordt aangeduid, heeft het land het karakter van een eindmorene,

met de overblijfselen van de reeds genoemde stuwwallen in het heuvelland van het

Gooi, Utrecht, Gelderland en Overijssel.

Tijdens de vierde of laatste glaciale periode is geen deel van Nederland door gletschers

bedekt geweest. Maar hoewel het ijssmelt gedurende die ijstijd niet verder heeft

uitgestrekt dan tot de mond van de Elbe, is het een tijd lang veel kouder geweest dan

gedurende de derden. Toen ook de grote gletsers van deze laatste periode afsmolten,

vloeide het water door brede dalen, die men nog kan herkennen, van de Gelderse vallei,

de Gelderse IJssel, de Overijsselse Vecht. Die dalen zijn langzamerhand door de

rivieren, die daar stroomden, opgevuld met zand, het zogenaamde "Laag-Terras". Het

water liep weg door het gebied van de latere Zuiderzee naar de Noordzee. Maar de kust

lag toen veel verder naar het noorden, ongeveer overeenkomend met een lijn, die men

kan trekken van de mond van de Humber naar Kaap Skagen. Daar er zoveel water in het

landijs vastlag, was de zeespiegel ongeveer 60 m. lager dan tegenwoordig.

Door het afsmelten van de enorme ijsmassa's steeg intussen het niveau van de zee meer

en meer. Eerst werden de laagste delen van de grote vlakte tussen het Britsche eiland en

Nederland overspoeld en eindelijk is de zee ook op het terrein van ons land door-

gedrongen ongeveer tot de hoogtelijn van 1 m, die wordt bepaald door de plaatsnamen

Bergen-op-Zoom, Utrecht, Stavoren, Leeuwarden en Groningen. Vóór die lijn heeft

zich evenwel een brede waddenzoom gevormd, bestaande uit zandbanken en slikken.

Die waddenzoom werd aan de zeezijde afgesloten door een wal van zand, die

bescherming tegen de zee bood, zodat mettertijd ebbe en vloed geen toegang meer

kregen tot de streek achter de wal. Op deze wal is het duinlandschap ontstaan en in het

afgesloten gebied de klei- en veenstreek van Zeeland, Holland, Utrecht, Friesland en

Groningen. Wij zullen nog een ogenblik aandacht moeten geven aan de ontwikkeling

van deze landschappen.

De zandige wal, die wij noemden, groeide gaandeweg aan, zowel in westelijke richting

door aanslibbing als in de hoogte door het opwaaien van het zand tot duinen. Op die

wijze ontstonden een breed zeestrand en ten oosten daarvan een keten van duinen, het

"oude duinlandschap", dat thans nog slechts gedeeltelijk zichtbaar is, omdat het door het

"jonge duinlandschap", dat zo aanstonds ter sprake komt, is overstoven. Eindelijk sloten

zich de openingen, waardoor de zee nog kon birmendringen,ien in de lage vlakte achter

Page 12: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de zandwal verzoette het grondwater onder de invloed van de rivieren, die er in

uitmondden.

Gedurende de periode, waarin de afsluiting van de vlakte tot stand kwam, - men spreekt

van de "Atlantische fase" -, was het klimaat warm en vochtig. De plantengroei werd in

die omstandigheden zeer bevorderd. Het bos breidde zich op de hoger gelegen gronden

sterk uit en in de lage, natte streek achter de zandwal vormde zich veen boven de klei,

die vroeger in de waddenzoom door de zee was afgezet. Eerst, toen daar nog zeer veel

water was, groeide er riet en andere planten die op een vochtige bodem gesteld zijn;

later kon zich een vrij dicht woud ontwikkelen. Ook in andere delen van ons land

ontstond veen, als in de moerassen die Drenthe omsluiten en in de Noord-Brabantsche

Peel.

Door de venen moesten de rivieren, de Schelde, de Maas, de Waal, de Lek, de

Hollandse IJssel, de Rijn, zich een weg zoeken. Waarschijnlijk is de Oude Rijn in deze

tijd ontstaan als een belangrijke tak met brede mond bij Katwijk. Door het gebied van

de latere Zuiderzee, dat ook met veen was gevuld, liepen andere stromen naar het

noorden. De rivieren hebben langs hun oevers dikke lagen zand en klei afgezet. Op die

wijze ontwikkelden zich daar stroken van vaste gronden. Het waren niet alleen

natuurlijke dijken, die het aangrenzende land enigszins tegen overstromingen

beschermden. Maar de hoge oevers waren bovendien de enige begaanbare gronden in

een overigens vrijwel ontoegankelijke streek van moerassen, bossen en plassen.

De venen hadden in het noorden van ons land een veel minder grote uitgestrektheid. De

zee heeft daar toegang gehouden achter de zandwal en had gelegenheid een dikke

kleilaag af te zetten, die naar het oosten toe breder wordt. Op die wijze is de geschiede-

nis van het landschap daar geheel anders dan in Holland. Wij zullen later, in het

Zevende Hoofdstuk, opmerken, dat ook de geschiedenis van de bewoning in de beide

streken verschillend is geweest.

Uit deze periode dateren de oudste sporen van mensen in het lage deel van ons land. Wij

kennen het fragment van een stenen bijl, die op Texel is gevonden. Te Zandwerven bij

Alkmaar werden de overblijfselen van een kleine nederzetting ontdekt. In de duinen hij

Hillegom zijn fragmenten van klokbekers gevonden. Die vondsten dateren uit de tijd

ongeveer 1800 v. Ch.

De ontwikkeling van het veen is onderbroken door een verandering van het klimaat

omstreeks het midden van de eerste helft van het tweede millennium vóór het begin van

onze jaartelling. Het volgende tijdperk, dat men het Subboreale noemt, wordt

gekenmerkt door grote droogte. In de lagen van het veen kan men deze periode zeer

goed onderscheiden. Men bespeurt daar, dat de groei van het veenmos tot stilstand

kwam. Toen hebben zich van de hoge gronden in het oosten allerlei planten, die op

droogte gesteld zijn, als struik- en dopheide, brem en jeneverbes, over het veen

uitgebreid en zijn tot het duingebied doorgedrongen. In het oostelijke deel van 0115

land ontstonden waarschijnlijk in deze tijd de grote heidevelden en de

zandverstuivingen. Het verkeer moet, door het uitdrogen van het veen en het

achteruitgaan van het bos, veel gemakkelijker zijn geworden.1

1 In bovenstaande uiteenzetting toont de auteur zich nog een navolger van het IJSTIJD tijdperk. In de V.S.

van Amerika is deze theorie bestudeerd en achterhaald gebleken; daarom onbruikbaar. Dergelijke

wetenschappelijke studie toont aan dat deze theorie op veronderstellingen berust. Er zijn geen sluitende

bewijzen voor gevonden. Met een klein beetje inspanning kan men ook een andere theorie bedenken. Is

de theorie zonder deugdelijk bewijs, dan vervallen ook de conclusies die daarop gebaseerd zijn. Helaas

worden de wetenschappelijke studies op hoog niveau in de V.S. in ons land genegeerd.

Page 13: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Met de volgende periode, de Subatlantische, die ongeveer 500 v. Chr, aanving, bereiken

wij de historischen tijd.

Het klimaat veranderde opnieuw; het werd milder dan gedurende het vorige tijdperk,

alleen niet zo warm als gedurende de Atlantische phase, maar wellicht nog iets

vochtiger. In de lage streken hernam het veenmos zijn plaats. Het kleigebied van

Friesland en Groningen is eerst in deze tijd voor de bewoning veroverd. Het is het

laatste deel van ons land, dat vóór de Romeinse tijd door mensen is bezet; want de

veenstreken waren gedurende deze gehele periode niet anders dan plassen en

moerassen, volkomen ontoegankelijk voor het verkeer. Het is uiteraard van bijzonder

belang een voorstelling te verkrijgen van de toestand uit de Subatlantische phase, daar

de Romeinse tijd in deze periode valt. Beneden, in afdeling I van het Vierde Hoofdstuk,

zullen wij, gelijk gezegd, nagaan, wat de antieke schrijvers ons over de toestand van het

land in de eerste eeuw Onze Jaart. mededelen. Er zal dan gelegenheid zijn op dit

vraagstuk terug te komen.

Er hadden tijdens deze periode nog ingrijpende veranderingen in het landschap plaats.

De zee, die gedurende de vorige fase slechts weinig hoger was gekomen, hernam haar

stijgende beweging en het veen in het westen, dat al enigszins was uitgedroogd, kwam

langzamerhand in het grondwater te liggen. Op die wijze was het mogelijk, dat grote

stukken werden losgeslagen en als drijvende eilanden met hun bomen door de wind en

het water werden weggevoerd, zoals een schrijver uit de Oudheid het vermeldt.

Eindelijk is de zandige wal, die zich van Vlaanderen langs de kusten van Zeeland en

Holland als een natuurlijke bescherming uitstrekte, op verschillende plaatsen

doorbroken. De zee drong binnen achter de zandwal en overstroomde het lage land.

Gedeeltelijk werd het veen daar weggeslagen, zodat plassen ontstonden. Elders werd

klei over het veen afgezet. Ten slotte is de zee overgegaan tot de vorming van nieuwe

duinen, het zogenaamde "jonge duinlandschap".

Deze gebeurtenissen hebben voor het grootste deel plaats gehad gedurende de

historische tijd. Intussen bewijzen de opgravingen in de terpen, dat de bewoners daar

omstreeks de derde eeuw v. Chr. hun woonplaatsen hebben opgehoogd. Blijkbaar

kregen zij toen reeds last van het water. Verder hebben de Romeinen op het terrein van

hun forten te Vechten en Utrecht in de tweede helft van de eerste eeuw Onze Jaart. een

zware laag grond opgebracht. Ook deze maatregel is zonder twijfel genomen met het

oog op de hoge waterstanden in de omgving. Bij de opgravingen in het Klein Duin te

Katwijk is een kunstmatige heuvel ontdekt, die van klei was opgeworpen. Deze heuvel,

die gedurende de Romeinse tijd bewoond is geweest en later als begraafplaats heeft

dienst gedaan, moet na de zevende eeuw door het zand van het jonge duinlandschap zijn

overgestoven. Ook op andere plaatsen, in de buurt van Wassenaar en de Haag, heeft

men Romeinse voorwerpen onder het duinzand ontdekt 1). Op die wijze is het duidelijk,

dat de ontwikkeling van het jonge duinlandschap in Holland zeker later dan 400, dus na

de Romeinse tijd, is begonnen.

Het duidelijkst spreken de vondsten in Vlaanderen 2). Dat land heeft dezelfde bouw als

Zeeland en Holland: boven het veen, dat een voortzetting is van de Hollandse

veenstreek, liggen eerst een laag zeeklei en daarboven de duinen. Nu heeft men in

Vlaanderen Romeinse voorwerpen gevonden in het veen onder de zeeklei. Deze laatste

is dus afgezet na de Romeinse tijd. Met andere woorden, het binnendringen van de zee

in het gebied achter het oude duinlandschap kan niet vóór de vierde eeuw Onze Jaart.

hebben plaats gehad. Verder bewijzen de historische berichten, dat de Vlaamse duinen

reeds in de negende eeuw op dezelfde plaats lagen als tegenwoordig. Deze duinen zijn

dus in de periode tussen de vijfde en de negende eeuw gevormd. In de tijd van 800 tot

Page 14: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

900 kreeg de Vlaamse kustlijn haar tegenwoordige plaats.

De gegevens voor Zeeland en Holland, waarvan wij er zo-even reeds enkele hebben

medegedeeld, zijn niet zo duidelijk. Op grond van een aantal feiten mag men evenwel

aannemen, dat de kustlijn tussen Oostende en Katwijk gedurende de Romeinse tijd een

eind verder naar het westen heeft gelegen. De gebeurtenissen der aardhistorie moeten

zich daar in dezelfde opeenvolging en ook ongeveer in dezelfde tijd hebben ontwikkeld

als in Vlaanderen. De overstroming van het lage land kan men dus dateren in de vierde

of op zijn laatst in de vijfde eeuw en de vorming van het jonge duinlandschap in de

periode tussen de vijfde en de negende eeuw.

Samenvattend kunnen wij het volgende overzicht geven van de geografische

gesteldheid van Nederland, voornamelijk wat de Romeinse periode betreft 3). - Men

kan Nederland het best

1) Meer gegevens over deze vindplaatsen vindt men in afdeling IV van het Zevende

hoofdstuk.

2) Verg. R. Blanchard, La Flandre (Diss. Lille, 1906), blz. 144-146; A. Briquet, Le

littoral du Nord de la France et son évolution morphologique (1930), blz. 203-205 en

367-369.

3) Verouderd, maar nog bruikbaar als een overzicht in een vreemde taal, is het werkje

van A. Norlind, Die geografische Entwicklung des Rheindeltas (1912).

beschouwen als het mondingsgebied van Schelde, Maas en Rijn, omdat althans het

"voetstuk" van het land, met uitzondering van enkele delen aan de randen in het zuiden

en oosten door deze rivieren is opgebouwd. De Schelde, die thans niet meer dan een

brede mond binnen de Nederlandse grenzen heeft, liep vroeger meer noordwaarts door

de Ooster-Schelde, terwijl in de Romeinse tijd wellicht nog de Striene, die zich met de

Maas verenigde, de belangrijkste tak van de rivier was. De Maas stroomde door een

wijd dal ongeveer als tegenwoordig en mondde uit in het brede water ten zuiden van

Terheide, het Helinium zoals het in de Romeinse tijd werd genoemd. De Rijn verdeelde

zich, al voordat de rivier het tegenwoordige Nederlandse grondgebied bereikte, ergens

bovenwaarts van Schenkenschans, in de buurt van Rindern. Daarbij was de linker tak,

die in de Romeinse tijd Vahalis (of Vacalis) werd genoemd en zich toen reeds met de

Maas, verenigde, veel minder belangrijk dan thans. De tak, die de naam Rijn behield,

gaf links de Linge en rechts de Gelderse IJssel af, verdeelde zich in de Lek, het

bovenste deel van de Hollandse IJssel, de Kromme en Oude Rijn, de Vecht en wellicht

nog andere stromen, om door een breden mond bij Katwijk de zee te bereiken. Naar het

noorden vloeiden de Gelderse IJssel (die werd gevoed door de Oude IJssel, de Berkel en

de Schipbeek), de Overijsselse Vecht en de Utrechtse Vecht. Samen mondden deze

rivieren door de Vliestroom, die in de Romeinse tijd Flevum heette (Fig. 1).

Wat het land aangaat, kunnen wij onderscheid maken tussen twee gebieden, die

ongeveer door de hoogtelijn van 1 m worden gescheiden. In het oosten en zuidoosten

vindt men de hogere en oudere gronden van het diluvium, in het westen en noorden het

vlakke en jongere land van het alluvium. Het diluvium is sedert de Romeinse tijd alleen

veranderd door het ingrijpen van de mens, maar, naar het schijnt, niet meer door de

invloed van wisselingen in het klimaat. Reeds lang vóór de Romeinse periode was zijn

ontwikkeling afgesloten. Behalve in Zuid-Limburg, waar rotsgesteenten aan de

oppervlakte liggen en het land door de löss of Limburgse klei bedekt is, bestaat het

grotendeels uit zand en grint, die door de rivieren zijn aangevoerd, het zogenaamde

"Hoog-Terras". In het noorden is dit gebied nog grondig aangetast tijdens de derde

glaciale periode, toen het land onder het ijs van de grote gletsers was bedolven. Ook

Page 15: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

door de geweldige, stromen, die werden gevoed door het afsmeltende ijs van de vierde

glaciale periode, is het uiterlijk sterk gewijzigd. Dit is intussen alles geschied lang vóór

de komst van de Romeinen. Sedert kan er 13

enige verandering zijn gekomen in de verdeling van het water over de verschillende

takken van de Rijn. Ook heeft de waterstand op de stromen zich aanmerkelijk verhoogd.

Maar het hoofdaspect van het landschap is zonder twijfel hetzelfde gebleven.

De indeling van het diluviale land wordt bepaald door de rivie-

Fig. 1. Het noordwesten van ons land in de Romeinse tijd

ren, die er door stroomden 1).

Daarbij kan men de volgende gebieden onderscheiden: ten eerste, Zuid-Limburg tot de

buurt "van Sittard, dat grotendeels door de löss is bedekt; ten tweede, het brede dal van

de Maas met de heuvels, die het insluiten; ten derde,

1) Deze indeling is ook grotendeels gevolgd voor het overzicht van de bewoning van Nederland

gedurende de Romeinse tijd in het Zesde en het Zevende Hoofdstuk.

de oudere gronden en het diluvium van Limburg en Brabant, dat door een aantal beken

wordt doorsneden; ten vierde, de stuwwallen in de buurt van Nijmegen; ten vijfde, de

streek van de rivierklei tussen de hoge gronden van Gelderland en Noord-Brabant; ten

zesde, het diluvium en de oudere formaties van de Graafschap Zutphen en Overijssel;

ten zevende, het heuvelland van de Veluwe, Utrecht en het Gooi; ten achtste, het gebied

van Drente en de aangrenzende zandgronden van Overijssel, Friesland en Groningen,

die vrijwel geheel worden ingesloten door de grote venen.

Het lage deel van ons land in het westen en noorden, het alluvium, dat beneden de

hoogtelijn van 1 m en gedeeltelijk beneden het niveau van de zee ligt, bezit geen

rivieren behalve de stromen, die van het hogere deel komend er dwars door naar zee

afvloeien. Sedert de Romeinse tijd is dit gebied volkomen veranderd. Maar met hulp

Page 16: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van de boven vermelde gegevens kan men er zich toch enigszins een voorstelling van

maken. In de eerste plaats heeft de kustlijn ten zuiden van Katwijk een eind verder naar

het westen gelegen. Men heeft onlangs ook kunnen vaststellen, hoe men zich de loop

van de kust, de ligging van de zeegaten en de uitmondingen van de rivieren moet

denken. Op deze wijze heeft men een kaart kunnen ontwerpen, die de grondslag

verschaft voor de kaart van Nederland gedurende de Romeinse tijd 1); een reproductie

van deze kaart vindt men hierbij (Fig. 2).

Ten oosten van de kustlijn bestonden de hoge witte duinen, waaraan wij het eerst

denken als wij van het landschap aan zee spreken, nog niet. Met een breed strand, de

tegenwoordige binnenduinen en de geestgronden erachter, kunnen wij ons intussen van

deze streek toch wel een beeld vormen. Verder naar het oosten was het veenland een

vrijwel ontoegankelijk gebied van moerassen, bos en plassen. Verkeer was daar slechts

mogelijk langs de hoge oevers van de rivieren, waar zij zand en klei hadden afgezet.

Daar kan men ook alleen nederzettingen en wegen in die streek zoeken. Geheel ge-

wijzigd is het land in het gebied, waar geruime tijd na de Romeinse periode de

Zuiderzee is ontstaan. De kleistreken van Friesland en Groningen zijn daarentegen

weinig veranderd. Later, bij de bespreking van de mededelingen der antieke auteurs

over de geografische toestand van ons land, in afdeling I van het Vierde Hoofdstuk,

zullen wij, gelijk gezegd, een poging doen dit beeld nog enigszins te verlevendigen.

De indeling van het lage gedeelte van Nederland voor de beschrijving van de toestand

gedurende de Romeinse tijd levert geen moeilijkheden op. Van het zuiden naar het

noorden onderscheiden wij de volgende gebieden: ten eerste, de zeekleistreken in het

mondingsgebied van Schelde, Maas en Rijn tot aan de westelijke mond van de Rijn ten

zuiden van Terheide, die wordt aangeduid als de brede mond van de Maas, het

Helinium; ten tweede, de duin- en geestgronden op het vasteland en de waddeneilanden

met de ten oosten daarvan gelegen veenstreek en de rivierkleigronden aan de

tegenwoordige en vroegere rivieren, die hun weg door het veen hebben gezocht; ten

derde, het gebied van de zeeklei in Noord- Holland, Friesland en Groningen, het oude

territorium van de Friezen, een streek die door de Vliestroom of Vliestromen, de Mid-

delzee, de Lauwers en de Fivelboezem in vijf duidelijk van elkaar gescheiden stukken

wordt verdeeld, om in het oosten te worden afgesloten door de mond van de Eems. Een

nadere beschrijving van deze gebieden en hun bewoning gedurende de Romein- schen

tijd vindt men in het Zesde en het Zevende Hoofdstuk.

III. DE BEVOLKING

Over de bevolking van Nederland vóór de komst van de Romeinen zijn wij door de

studie van de resultaten der opgravingen althans enigszins ingelicht 1). Het is bekend,

dat ons land gedurende het Palaeolithicum en het Mesolithicum slechts door zeer weinig

mensen is bewoond geweest. Een enigszins belangrijke bevolking heeft zich daar eerst

tijdens het Neolithicum gevestigd 2). Men kan ook vaststellen, dat dit is geschied ten

gevolge van enige verhuizingen van volkeren in de tijd sedert het midden van het derde

millennium tot het begin van het tweede millennium vóór het begin van onze jaartelling.

Het eerst is de stam, die de "bandceramiek" vervaardigde, tot Nederland doorgedrongen.

Deze mensen kwamen uit het zuidoosten van de streek aan de Donau en volgden bij hun

trek het gebied van de löss. Omstreeks 2400 v. Chr. of iets later hebben zij ons land

bereikt, waarschijnlijk van het zuiden uit langs het dal van de Maas. Zij hebben zich

neergezet aan die rivier tot in de buurt van Sittard, ,waar de liiss ophoudt. Als

landbouwers woonden zij

Page 17: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

1) Verg. Voorgeschiedenis van Nederland, blz. 37-52: Derde Hoofdstuk: De bevolking

van Nederland.

2) Voorgeschiedenis, blz. 75-152, en de samenvatting op blz. 218-221, met de kaart op

blz. 82, die ook hier is gereproduceerd (Fig. 3).

Fig. 3. De bevolking tijdens het Neolithicum

doorgedrongen. Deze vorm van cultuur heeft zich ontwikkeld in Denemarken en Noord-

Duitsland met medewerking van een volk, dat het gebruik zulke grote stenen

monumenten op te richten langs de kust van de Oceaan en in Britannië had verbreid.

Ook bij

in dorpen, die soms met een wal en een gracht waren beschermd. Naar men aanneemt,

waren zij geen Indo-Germanen (Fig. 3).

Korten tijd later, maar zeker nog vóór 2000 v. Chr., is de beschaving, die door de

hunebedden wordt gekenmerkt, tot ons land

deze cultuur behoort een eigenaardige vorm van ceramiek, met diep ingestoken

ornamenten. De cultuur der hunebedden is een zeer bijzondere soort van beschaving,

die werd gedragen door een bepaald volk. Zonder twijfel was dit volk niet alleen

ethnisch verschillend van het volk der bandceramiek, maar ook in aard, aanleg en karak-

ter. Het heeft ons land bereikt van het oosten uit en zich nedergezet in Drente en de

aangrenzende delen van Friesland, Groningen en Overijssel. Verder heeft het zijn

beschaving gebracht naar de Veluwe en naar Twente. Maar in die streken is het niet ver

doorgedrongen, omdat het daar in botsing kwam met de dragers van een anderen vorm

van beschaving, de cultuur der bekers.

Deze cultuur beheerst het midden van ons land. Daarheen is zij gekomen van het oosten

uit, deels uit Noord-Duitsland, deels uit Westfalen en deels uit het Rijnland. De trek,

waardoor die beschaving werd medegebracht, stamt uit wat later tijd, uit het begin, van

Page 18: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

het tweede millennium. Want de mensen, die daaraan deelnamen, waren reeds in het

bezit van enig metaal. Het is een gemengde vorm van cultuur, waarin men verschillende

componenten kan onderscheiden. Het belangrijkste is de beschaving, die wordt

gekenmerkt door individuele grafheuvels, de "touw-ceramiek" en de strijdhamers,

verbreid door een krijgshaftig volk, dat een groot deel van Midden-Europa heeft

veroverd. Hun komst is van een zeer bijzondere betekenis geweest, daar zij, naar men

mag aannemen, een Indo-Germaanse taal spraken en die taal, evenals hun aard, aan de

door hen onderworpen volkeren hebben opgelegd. Bovendien bezaten zij een groot

gemak andere vormen van cultuur over te nemen. Echte "touwbekers" kennen wij in ons

land alleen in het oosten, uit de buurt van Winterswijk. Anders vertonen de bekers, die

de karakteristieke vorm van het aardewerk zijn voor deze beschaving, altijd de

eigenaardigheden van verschillende typen. Het aardewerk vertolkt op die wijze de

etnische toestand van de streken, waar deze cultuur zich verder heeft ontwikkeld.

De mensen van de "touw-ceramiek" zijn, bij voorbeeld, doorgedrongen naar het

noordelijke beschavingsgebied in Denemarken en daar is, na de samensmelting met de

oude bevolking van die streek, een gemengde cultuur ontstaan, die wordt gekenmerkt

door de "jutlandse" bekers. De bekers van dit type, die naar ons land zijn gebracht,

vertegenwoordigen dus de "Jutlandse" cultuur. Op dezelfde wijze kunnen wij

vaststellen, dat het volk van de "touw- ceramiek" door het Rijnland is getrokken. Daar is

onder hun invloed de "Rijnlandse" beker-cultuur ontstaan en, blijkens de "Rijnlandse"

bekers die in ons land zijn gevonden, is ook deze vorm van beschaving naar het gebied

aan de monden van de Rijn gebracht.

In het Rijnland zijn de dragers van de cultuur der "touwceramiek" verder in aanraking

gekomen met de beschaving van de "klokbekers". De trek van het volk, dat dit laatste

aardewerk met zich voerde, kan men omstreeks 1800 v. Chr. Dateren. Het was, zoals uit

het aardewerk blijkt, een groep van artistiek zeer begaafde mensen, maar klein in aantal.

Van Spanje uit hebben zij zich over een groot deel van Midden-Europa verbreid en

overal hebben zij de fraaie voortbrengselen van hun pottenbakkerskunst vervaardigd.

Op de Veluwe vertonen de klokbekers bijzonder krachtige vormen en een zeer

smaakvolle decoratie. Men kan spreken van de oudste kunstwerken, die op

Nederlandsen bodem zijn ontstaan. Van ons land uit is deze ceramiek naar Engeland in-

gevoerd.

De dragers van de cultuur der bekers zijn ook met de volkeren van de bandceramiek en

van de hunebedden in aanraking gekomen. Maar het onderscheid tussen de bewoners

van de verschillende streken is toch bewaard gebleven. Zelfs kan men opmerken, dat de

eigenaardige karaktertrekken van de vormen der beschaving uit het Neolithicum nog bij

de Nederlandse bevolking tot op de huidigen dag aanwezig zijn. Wat de bandceramiek

betreft, dit aardewerk verraadt een levendig temperament, vol fantasie, een aard die zich

gemakkelijk laat gaan en zich slecht aan regels laat binden. Geheel anders moet het volk

der hunebedden zijn geweest, ernstig en stug van aanleg, maar vasthoudend en in staat

een zware taak tot een goed einde te brengen. Men meent de tegenstelling tussen het

Limburgse en het Drentsche volkskarakter te herkennen. De klokbekers

vertegenwoordigen een artistiek temperament. Zij die deze voortbrengselen van

pottenbakkerskunst hebben vervaardigd, moeten meer verbeeldingskracht hebben

bezeten dan de bouwers der hunebedden en de decoratie van hun aardewerk vertoont,

anders dan de ornamenten op de bandceramiek, gevoel voor orde en regelmaat. Van de

vervaardigers der touwceramiek, ten slotte, kan men de grootste voortvarendheid en het

meeste élan verwachen. Elk van deze stammen heeft het zijne bijgedragen tot de

vorming van het Nederlandse volkskarakter. Op deze wijze blijken de grondslagen van

onze geschiedenis in het Neolithicum te liggen.

Page 19: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Ook de volgende perioden van de voorgeschiedenis hebben tot ontwikkeling van de

bevolking bijgedragen.

Gedurende de Bronstijd had er intussen meer een samensmelting van de verschillende

elementen plaats. Het was een tijd van rust en bezinning, zonder grote

volksbewegingen. Maar voor ons land was het geen periode van voorspoed. De

bronstijd is bij de vondsten in onzen bodem slecht vertegenwoordigd.

Met de IJzertijd krijgen wij de gelegenheid de cultuur van ons land in verbinding te

brengen met de streken in het zuidoosten, wier geschiedenis ons reeds door schriftelijke

mededelingen bekend is 1).

De toestand is dan geheel veranderd. Tegen het einde van de Bronstijd had er in EuropJ.

een grote beweging van volkeren plaats. Deze beweging is uitgegaan van de voorouders

der Illyriërs in Silezië, Moravië en Hongarije, het gebied van de "Lausitz-cultuur", en

ook in de oostelijke Alpen, waar wij hun cultuur uit de IJzertijd als de "Hallstatt-

cultuur" kennen.

Eerst hebben de Illyriërs de volkeren ten zuiden van hun land opgedrongen. Op die

wijze is de trek ontstaan, die in Griekenland als de Dorische volksverhuizing bekend is.

De gevolgen van deze beweging lieten zich gevoelen tot in Egypte, waar Omstreeks

1200 v. Chr. een aanval uit het noorden moest worden afgeslagen. De Illyriërs zijn ook

in Italië gekomen en hebben volkeren naar het westen en noord-westen opgedrongen.

Aan hun invloed meent men de verspreiding van een nieuwen vorm van cultuur te

kunnen toeschrijven. Deze cultuur wordt gekenmerkt door de zede de overblijfselen van

de verbrande doden bij te zetten in een urn, die door en vlak heuveltje werd overdekt.

Zulke bijzettingen vindt men stenen in een groot aantal bijeen, de zogenaamde

"urnenvelden". In ons land is de volkerenbeweging, die de urnenvelden met zich

voerde, doorgedrongen in de tijd tussen 800 en 600 v. Chr., voornamelijk van het

zuidoosten en het oosten uit. De urnenvelden van Limburg en Noord-Brabant, van

Overijssel, Drente en het zuidoosen van Groningen zijn daarvan de getuigen.

Waarschijnlijk heeft Werland eerst in de IJzertijd een enigszins dichte bevolking

gekreen. Men behoeft daarbij niet te denken aan invallen van de Illyriër zelf, maar

veeleer aan volkeren, die door hun trek zijn opgedrongen. Want de invloed van de

eigenaardige cultuur der Illyriërs, die naar de vindplaats Hallstatt in Salzkammergut

wordt genoemd, heeft zich in ons land slechts zeer weinig laten gevoelen.

Niet minder belangrijk is de tref geweest van een tweetal andere stammen, de Kelten en

de Germanen. De Kelten 2) hebben zich van

1) Verg. Voorgeschiedenis, blz. 183-21 en de Samenvatting op blz. 221-222.

2) C. Jullian, Histoire de la Gaule, I (1909), blz. 227-254 en 281-382. - H. Hubert, Les

Celtes (1932).

hun oorspronkelijke stamland in Zuid-Duitsland naar verschillende richtingen verbreid.

Zij zijn in Hongarije gevallen, zijn doorgedrongen naar het Balkanschiereiland, waar zij

Delphi hebben geplunderd, en zijn overgestoken naar Klein-Azië. Omstreeks het begin

van de vierde eeuw trokken zij Italië binnen en waren zelfs een ogenblik in Rome.

Gallië is door hen veroverd; tegen het begin van de vierde eeuw hebben zij de kust van

de Oceaan bereikt; omstreeks 300 bezetten de Belgae het noorden van Gallië en in de

tweede eeuw v. Chr. namen de Kelten ook het zuiden van het Britse eiland in bezit.

De overblijfselen van de Keltische cultuur, die men naar de vindplaats La Tène aan het

meer van Neuchatel noemt, zijn in ons land niet talrijk. Het meest karakteristieke

monument is het grote graf van Oss uit de zesde eeuw v. Chr. Deze vondst staat

Page 20: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

evenwel geheel op zich zelf. Wellicht is het graf aangelegd door een kleine zwervende

troep, die daar zijn hoofdman heeft verloren. Verder kan men niet anders noemen dan

een aantal urnen, die in het westen van Noord-Brabant, vooral bij Alphen en Strijbeek,

zijn gevonden en aan de grote rivieren tot in het Rijk van Nijmegen. De invloed van de

Kelten in ons land kan slechts gering zijn geweest. Er is geen enkel bewijs voor de

aanwezigheid van een enigszins belangrijk Keltisch element bij de bevolking 1).

Aan de Neder-Rijn is het opdringen van de Kelten verhinderd door de Germanen 2).

Deze laatste stam is ontstaan gedurende de Bronstijd in het noordelijke cultuurgebied,

nadat de mensen van de touwceramiek en de strijdhamers zich hadden meester gemaakt

van het land, waar eerst de beschaving van de Kjeikkenmeddinger en later van de

hunebedden had geheerst. Van het noorden uit zijn de Germanen opgetrokken en

hebben grote stukken van Midden-Europa op de Illyriërs veroverd. Ook met de Kelten

zijn zij iii botsing gekomen. Maar zij zijn voreerst niet verder getrokken dan tot het

Duitse Middelgebergte. Men kan hun komst aan de Neder-Rijn vervolgen met hulp van

de eigenaardige grove urnen, die naar de vindplaats Harpstedt in Hannover worden

genoemd. Omstreeks 650 v. Chr. hebben zij de Rijn bereikt en niet lang dacurna zijn zij

ook in ons land gevallen, zowel in het noorden als in het zuiden, waar hun aardewerk in

de urnenvelden door vele voorbeelden is vertegenwoordigd. Waarschijnlijk zijn de

Germanen bier nog eerder binnengedrongen dan de Kelten.

1) 1 de Vries, het Keltische substraat: Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde, 50

(1931), blz. 181-221.

L. Schmdt, Geschichte der deutschen Stämme (2de uitg. 1934 en volg.).

Met deze aan de resultaten der opgravingen ontleende gegevens kunnen wij de

berichten over de bevolking, die wij bij de antieke auteurs vinden, zeer goed verbinden.

Een der merkwaardigste van deze berichten betreft de oude inheemse bewoners van

Gallië. Bij de laat-Romeinsen dichter Avienus vindt men de opmerking, dat de kust aan

de Oceaan oudtijds in het bezit was van Liguriërs, die langen tijd geleden van daar door

de Kelten zijn verdreven. Avienus heeft voor zijn gedicht een oude bron gebruikt of

althans een schrijver, die mededelingen van zeer vroege auteurs had bewaard, naar men

aanneemt, een beschrijving van de westkust van Europa uit de zesde eeuw v. Chr. In de

volgende afdeling van dit hoofdstuk zullen dergelijke beschrijvingen nog nader ter

sprake kaaien.

De Liguriërs worden bovendien als bewoners van Noordwest- Europa vermeld door de

groten aardrijkskundige Eratosthenes van Kyrene, die in de tweede helft van de derde

eeuw schreef. Verder gewaagt de dichter Lucanus, die in de tijd van Nero leefde, van

hen als de bewoners van geheel Gallië ten westen van de Alpen. Blijkbaar heeft men

dus in de Oudheid gedacht, dat de Liguriërs eens in een groot deel van West-Europa

hebben geleefd. Op grond van deze mening worden zij beschouwd als een overblijfsel

van de Vóór-IndoGermaanse bevolking van Gallië 1).

Anders weet men van de Liguriërs niet veel af. In de historische tijd werden zij alleen

aangetroffen in de buurt van Genua en het bergland van de Riviera bij het gebied, waar

de Po ontspringt, en in de meest westelijke Apennijnen. Inderdaad vindt men een aantal

plaatsnamen, die in dat gebied voorkomen, terug in een groot deel van West-Europa. Er

is een zekere eenheid bij de Vóór-Keltische plaatsnamen van Gallië en dergelijke

namen komen ook voor in Italië, Spanje, Duitsiand, tot in Ierland toe. Er is dus enige

reden om van een oorspronkelijke Ligurische bevolking van Europa te spreken.

Anders kenden de antieke schrijvers uit de tijd vóór de eerste eeuw v. Chr. in het land

ten westen van de Alpen alleen Kelten. Pytheas van Massilia, die in de vierde eeuw v.

Page 21: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Chr. een groten ontdekkingstocht heeft ondernomen naar de landen aan de noordelijken

Oceaan, sprak van Kelten als de bewoners van het gehele gebied, dat achter Massilia

ligt, tussen de Middellandse Zee, de Alpen, de Pyrenaeën en de Oceaan tot de Elbe.

Voorbij de Elbe woonden, volgens zijn berichten, Skythen, die de Grieken kenden

1) C. Jullian, Histoire de la Gaule" I, blz. 110-192.

uit de landen ten noorden van de Zwarte Zee. De mededelingen, die hij over zijn reis

heeft gedaan, zullen zo aanstonds uitvoeriger ter sprake komen. Voreerst is men in de

Oudheid bij deze opvatting gebleven. Polybius, die in de tweede eeuw v. Chr. schreef,

noemde het land, waarvan de. Alpen de oostelijke grens vormen, Galatia. In de tijd van

Marius en Cicero sprak men van Gallia. Maar toen hadden de Romeinen reeds veel,

meer over de bewoners van Noord-Europa vernomen.

Zoals tegen het einde van de vijfde eeuw v. Chr. in het land ten noorden van de Alpen

een grote trek van volkeren is ontstaan, waardoor de Kelten tot in Rome zijn

doorgedrongen, is driehonderd jaar later Italië opnieuw met een inval bedreigd. Ditmaal

is de beweging uitgegaan van de Cimbren, een volksstam, die waarschijnlijk in Jutland

woonde. Volgens de berichten van de antieke auteurs, zijn zij uit hun woonplaatsen

verdreven door grote stormvloeden. Blijkbaar hebben zij in hun gebied last gekregen

van de opkomende zee, zoals dat in ons land het geval was, en hebben zij om die reden

hun woonplaats verlaten. Wij weten ook van andere bewegingen onder de

volksstammen van Duitsiand van die tijd. Het is ons evenwel niet bekend, of deze door

de tocht van de Cimbren zijn veroorzaakt.

In het jaar 113 v. Chr. hebben de Cimbren een Romeins leger bij Noreia Noricum ten

noorden van de Alpen verslagen. Zij hebben toen nog niet gedacht aan een inval in

Italië, maar zijn naar het westen getrokken. Daar hebben de Teutonen en enkele andere

stammen, die in het land ten zuiden van de Main woonden, zich bij hen aangesloten en

deze gehele volkerenmassa heeft in 111 v. Chr. De Rijn overschreden en is in Gallië

binnengedrongen. Een deel van hen is, met de kudden en de buit, die zij bij hun

verderen tocht niet konden medenemen, aan de Rijn achtergebleven. Zelf rukten zij

verder op. Tegenstand hebben zij alleen bij de Belgae gevonden en herhaaldelijk

werden Romeinse legers door hen verslagen, het laatst op 6 October 105 bij Orange.

Toen is eindelijk Marius, de bekwaamste veldheer over wien de Romeinen de

beschikking hadden, met het commando tegen hen belast. Daar de Cimbren in Spanje

waren gevallen en de andere volkeren zich over Gallië hadden verspreid, kreeg Marius

gelegenheid zijn troepen goed voor te bereiden tot de strijd. In 102 versloeg hij de

Tentonen en Ambronen bij Aix-les-Bains in de Provence en op 30 Juli 101 v. Chr. De

Cimbren bij Vercellae in de Po-vlakte. Het zo even genoemde deel van deze volkeren,

dat aan de Rijn was achtergebleven, trok na de nederlaag van hun stamgenoten nog

enigen tijd in Gallië rond en kon zich eindelijk nederzetten in het tegenwoordige België

aan de Maas in de buurt van Namen. Daar leefden hun afstammelingen in de tijd van

Caesar onder de naam van Atuatuci.

De tocht van de Cimbren en Teutonen heeft, door het grote gevaar dat Italië had

gelopen, in het zuiden een geweldigen indruk gemaakt. Het is ook spoedig duidelijk

geworden, dat deze mensen uit het noorden geen Kelten en ook geen Skythen waren,

maar behoorden tot een andere stam, die men Germanen noemde.

Op die wijze is de aandacht van de geleerden op hen gevestigd. Het belangrijkst was de

studie van Poseidonios uit Apamea in Syrië, die naar de plaats van zijn werkzaamheid

de Rhodiër wordt genoemd. Poseidonios heeft tussen 100 en 80 v. Chr. in Gallië gereisd

en zich daar een zeer uitgebreide kennis van het land en zijn bewoners verworven.

Page 22: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Onder andere is van hem afkomstig de indeling van Gallië, voor zover het niet behoorde

tot de Romeinse provincie in het zuiden, in drie delen, naar de stammen die er woonden,

de Galliërs in het midden, de Aquitani in het zuidwesten en de Belgae in het noorden.

Wellicht is Poseidonios ook degene geweest, die het eerst het onderscheid tussen de

Galliërs en de Germanen heeft beschreven.

Tot hen, die van de onderzoekingen van Poseidonios over Gallië hebben gebruik

gemaakt, behocirde ook Caesar. Zijn werk over de oorlogen, die hij in Gallië heeft

gevoerd, bevat een aantal mededelingen over de volksstammen, die kort vóór het

midden van de eerste eeuw v. Chr. in ons land woonden 1).

Al deze volkeren werden gerekend te behoren tot de Belgae, die voor een deel, naar de

mededelingen van Caesar, geen Kelten waren, maar niet anders dan enigszins

gekeltiseerde Germanen. Wij vermelden hier de volgende. Aan de Vlaamse kust en

gedeeltelijk ook nog in het zuiden van de tegenwoordige provincie Zeeland was het

gebied van de Morini. Bij de grote rivieren en aan de rechter oever van 'den Rijn, zeker

nog in de streek van Kleef en Emmerik, was het land van de Menapii. De oostelijke

naburen van de Morini waren de Nervii, in de Ardennen, in Belgisch Brabant, tot in het

mondingsgebied van de Schelde. Ten Oosten van de Nervii, ten westen van de Maas,

maar voornamelijk tussen Rijn en Maas, was het gebied van de Eburones, Ten zuiden

van dit volk aan de Maas woon-

1) Over de volksstammen in ons land ten tijde van Caesar wordt uitvoeriger gesproken

in afdeling 11 van het Tweede Hoofdstuk.

den de Atuatuci. Rechts van de Rijn noemt Caesar de Sugambren, waarschijnlijk aan de

Lippe en de Ruhr, en de Ubii, ongeveer tegenover Keulen en Bonn. Volkeren ten

noorden van de Rijn in ons, land worden door Caesar niet vermeld 1).

De laatst genoemde volksstammen waren, volgens de mededelingen van Caesar,

Germanen, evenals de Eburones en de gewoonlijk tezamen niet hen genoemde kleinere

stammen in de buurt. De Nervii moet men het liefst als gekeltiseerde Germanen

beschouwen, de Morini en de Menapii als zuivere Kelten. Wat de herkomst van al deze

stammen aangaat, wordt alleen bericht, dat de Atuatuci de afstammelingen waren van

de Cimbren en Teutonen, die zo-even ter sprake zijn gebracht. Wij kunnen deze

mededelingen evenwel nog enigszins aanvullen met hulp van de archaeologische

vondsten. Dat er Keltische stammen hebben gewoond in het zuidwesten en langs de

grote rivieren, wordt bevestigd door de in die streek gevonden La Tène ceramiek,

terwijl de aanwezigheid van Germanen in het zuidoosten wordt verduidelijkt door het

daar ontdekte Germaanse aardewerk.

Ook over de toestand der bevolking in het gebied van ons land ten noorden van de grote

rivieren, waarover wij bij Caesar geen berichten vinden, lichten de vondsten ons

enigszins in. In de Betuwe is, naar het schijnt, geen vaste bewoning geweest vóór de

eerste eeuw v. Chr. Maar wij kunnen niet met zekerheid uitmaken, in welk deel van die

eeuw zich daar mensen hebben gevestigd. Het aardewerk, dat op de hogere gronden in

het midden en het oosten van ons land is ontdekt, bewijst, dat naar die streek reeds in

betrekkelijk vroege tijd Germanen zijn doorgedrongen. Door Germanen zijn ook de

kleistreken van Groningen en Friesland van het oosten uit bezet. Onze kennis van de

oudste tijden berust evenwel nog vrijwel uitsluitend op de vondsten in de terp van

Ezinge 2). Intussen zijn de resultaten van de in die terp verrichte opgravingen zóó

sprekend, dat men zich reeds een beeld van de beschaving der bewoners in de

verschillende perioden kan maken. De bezetting van die streek door de Germanen moet

reeds in de derde eeuw v. Chr. zijn begonnen.

Page 23: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

1) De Bataven, die worden vermeld bij Caesar, De bello Galbeo IV 10, worden hier niet

genoemd, daar men dit hoofdstuk als een interpolatie moet beschouwen, zoals in

afdeling I van het Tweede Hoofdstuk zal worden betoogd,

2) Over de herkomst van de bevolking in Friesland; verg. P. C. J.A. Boeles, Verslag

Ver. voor Terpenonderzoek, 20-24 (1936-'40), blz. 17-25.

Ten slotte moeten wij nog een ogenblik spreken over de gegevens, die men kan afleiden

uit de toestand van de huidige bevolking. Want evengoed als men in de bodem van een

land de feiten vindt, waarmede de geologen een beeld van zijn ontwikkeling kunnen

samenstellen, zo herkent men in de bevolking nog de verschillende rassen, die daar zijn

vertegenwoordigd 1).

In Nederland kan men drie elementen onderscheiden: een ras van kleine mensen met

donker haar, bruine ogen en ronde schedels (Homo alpinus), een ras van mensen met

een forsche gestalte, blonde haren en lange schedels (Homo nordicus) en een ras van

mensen, die nog wat groter zijn, met een breed plat gelaat, veelal rossig haar en een

vierkanten schedel (Homo dalo-nordicus, het Baltische of Faalse ras). In het noorden, in

de provincies Friesland, Groningen, Drente en Overijssel, overheerst het blonde ras; in

Limburg, Noord-Brabant en Zeeland is een belangrijk donker element; het derde ras

vindt men slechts in het oosten van ons land. Men kan deze gegevens alleen niet goed in

verband brengen met de uitkomsten van het verdere onderzoek. Voor het donkere ras

zou men kunnen denken aan de vervaardigers van de bandceramiek en voor de blonde

mensen aan de bouwers van de hunebedden en de Germanen. Maar de bevolking in ons

land is blijkbaar zó gemengd, dat het wel nooit zal gelukken voor deze verschijnselen

een bevredigende verklaring te vinden. Dit is ten minste niet waarschijnlijk.

IV. DE ONTDEKKING VAN HET WESTEN

Voordat wij overgaan tot het verhaal der gebeurtenissen in de eigenlijke Romeinse

periode, moeten wij ter inleiding, behalve aan de toestand van het land en aan de

bevolking, enige aandacht geven aan de berichten over de oudste tochten ter zee naar de

west- , kust van Europa. Deze tochten hebben reeds in een betrekkelijk vroegen tijd

plaats gehad, gelijk blijkt uit de kennis, die de bewoners van Griekenland aangaande die

streken bezaten 2). Dat de oude Kretenzers reeds daarheen zouden zijn gevaren, zoals

men het wel eens heeft ondersteld, is niet waarschijnlijk. De eerste Griek, van wien wij

weten, dat hij door de Straat van Gibraltar de westelijke Oceaan heeft bereikt, is Kolaios

van Samos, van wie

1) Verg. Voorgeschiedenis, blz. 44-45, en de bij dit gedeelte aangehaalde literatuur.

2) Voor het volgende verg. D. Detlefsen, Die Entdeckung des germanischen Norden im

Altertum (1904); A. Francke, Nordsee: Real-Encycl. XVIII (1936), c. 935 en volg.; R.

Hennig, Terrae incognitae, I (1936).

Herodotus verhaalt. Zijn tocht wordt gewoonlijk omstreeks 660 v. Chr. gedateerd; maar

wellicht zal men eerder aan de tweede helft van de zevende eeuw moeten denken. Na

die tijd zijn er evenwel voreerst altijd slechts geringe betrekkingen geweest tussen

Griekenland en West-Europa.

De oudste mededelingen over de westelijke Oceaan, die wij bezitten, dateren uit de

zesde eeuw v. Chr. In de vorige afdeling van dit hoofdstuk vermeldden wij reeds een

Page 24: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

bericht bij de laat-Romeinsen dichter Avienus, over Liguriërs aan de kust van Gallië in

Normandië, dat uit die tijd stamt. Enige kennis van die aard vindt men ook bij de

Ionische geleerden uit de zesde en het begin van de vijfde eeuw v. Chr., in de eerste

plaats bij Hekataios van Milete. Mogelijk hebben de Grieken deze mededelingen

ontleend aan verhalen van scheepvaarders uit Massilia. Maar eerder zal men aan de

Karthagers moeten denken.

Het is de Karthager Himilco geweest, die de eersten ons nader bekenden tocht naar het

noordwesten heeft ondernomen 1). Waarschijnlijk heeft die tocht tegen het einde van de

zesde eeuw v. Chr. plaats gehad. Van zijn reis heeft hij een verslag opgesteld en dat

verslag is ook in het Grieksch vertaald. Al de kennis, die de Grieken in de zesde en de

vijfde eeuw aangaande de westkust van Europa bezaten, berust mogelijk uitsluitend op

de mededelingen van Himilco. Zijn tocht heeft zich uitgestrekt tot Engeland en wellicht

zelfs tot Ierland. Maar de verhalen, die hij ten beste gaf, lokten niemand uit hem na te

volgen. Voreerst heeft geen schipper uit de Middellandse Zee zich meer zo ver naar het

noorden gewaagd.

Wat de Grieken in de vijfde eeuw v. Chr. over de landen aan de westelijke Oceaan

wisten, is uiterst gering. Na de opkomst van Karthago als een grote mogendheid in de

Middellandse Zee werden de Grieken daar geweerd. De directe verbinding met Spanje

was welhaast onmogelijk. Dit is de reden, dat Herodotus moest bekennen over West-

Europa niets met zekerheid te weten. Van de eilanden, die het tin opleveren, en van de

Eridanos, waar het barnsteen vandaan komt, heeft hij, gelijk hij zegt, geen betrouwbare

berichten kunnen inwinnen. De geografische horizon was in de vijfde eeuw v. Chr.

beperkter dan in de zesde.

Toch zijn de gegevens, die wij aan Herodotus danken, voor ons belangrijk genoeg. Bij

de oudere schrijvers vindt men slechts vage

1) Verg. Jullian, Histoire de Ia Gaule, I, blz. 385-388; Ebrenberg, RealEncycl. Suppl. V

(1931), c. 232-235.

berichten en Herodotus stond zeer sceptisch tegenover hun mededelingen, die hij niet

vermocht te controleren. Maar hij heeft zich blijkbaar moeite gegeven enige werkelijke

kennis te verkrijgen. Hij achtte het zeker, dat het tin en het barnsteen langs dezelfde weg

uit het noorden werden aangevoerd; maar aan een rivier Eridanos, met haar Griekschen

naam, in het land der barbaren kon hij niet geloven. Die naam moet, naar zijn meerling,

door de dichters zijn verzonnen. In het land ten noorden van de Middellandse Zee wist

hij iets van de Donau en van de Pyrenaeën. Ook de Kelten waren hem bekend. Hij bezat

evenwel niet de geringste voorstelling van de noordelijker streken.

In de vierde eeuw v. Chr. reikte de blik van de Grieken vooreerst nog niet verder.

Ephoros van Kyme, die in het derde kwart van die eeuw zijn geschiedverhaal te boek

stelde, noemde voor zijn geografisch overzicht van Europa alleen enkele volksstammen,

die daar woonden. Volgens hem waren er Kelten in het westelijke deel en Skythen, die

de Grieken van de noordkust der Zwarte Zee kenden, in het oostelijke. Verder spreekt

hij van de groten moed der Kelten, die de overstromingen van de zee niet vreesden.

Voor de Grieken was dat overmoed, omdat zij niets begrepen van de regelmatige eb en

vloed, die in de Middellandse Zee niet voorkomen.

Deze zelfde overmoed wordt ook vermeld door Aristoteles, zijn tijdgenoot, die de

Donau en de Pyrenaeën noemt, evenals Herodotus. Maar tevens sprak Aristoteles van

rivieren, die naar het noorden stromen van het Arkyinische gebergte; waarschijnlijk

werden met die naam de Alpen aangeduid. Toen ter tijd was het evenwel, nadat

Karthago een deel van haar overwicht had ingeboet, voor de Grieken reeds mogelijk

Page 25: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

toegang te krijgen tot de noordelijken Oceaan. Van die gelegenheid heeft Pytheas van

Massilia gebruik gemaakt om daar een grote zereis te ondernemen. Wellicht heeft het

verhaal van Himilco, dat hij moet hebben gekend, hem tot die expeditie opgewekt.

De tocht van Pytheas 1) heeft plaats gehad omstreeks het midden van de tweede helft

der vierde eeuw v. Chr., ongeveer gelijktijdig met de veroveringen van Alexander de

Grote. Daarbij wilde hij zonder twijfel voornamelijk onderzoeken, in hoeverre de

landen,

1) Jullian, Histoire de la Gaule, I, blz. 415-429. - H. Berger, Geschichte der

wissenschajtlichen Erdkunde der Griechen (1903), blz. 333-367. - P. H. Damsté, De

tocht van Pytheas (Rede, 1917). - G. E. Broche, Pythéás le Massaliote (1935). - Hennig,

Terrae incognitae, 1, blz. 120-136.

die hij bezocht, voordeel konden opleveren voor de handel. Het is evenwel zijn grooté

verdienste geweest, dat hij in het verslag over zijn tocht ook tal van aardrijkskundige en

ethnographische bijzonderheden heeft opgenomen. Zijn reisverhaal is verloren gegaan

en wij kunnen hier niet spreken over de vele problemen, die de reconstructie van dit

verhaal stelt. De mededelingen, die latere schrijvers daaraan hebben ontleend, zijn zóó

karig, dat men geen geheel bevredigende oplossing van de moeilijkheden kan vinden.

Voor ons doel is het voldoende, wanneer wij slechts enkele bijzonderheden daaruit

aanstippen.

Volgens een mededeling van Polybius, de enige ons bewaarde antieke auteur die het

werk van Pytheas zelf heeft ingezien, is hij langs de gehele westkust van Europa

gevaren, van Spanje af tot een rivier in het noorden, die hij voor de Tanais hield. Met

deze naam heeft Pytheas, zoals wij beneden zullen uiteenzetten, wellicht de Elbe

aangeduid. Zeker is hij eerst langs de westkust van Spanje en Frankrijk gevaren en heeft

hij zo het Kanaal bereikt. Daar is hij overgestoken naar Britannië en is om het

schiereiland van Kent, dat hij onder die naam vermeldde, in de Noordzee gekomen.

Verder heeft zijn tocht zich uitgestrekt langs de oostkust van het Britsche eiland tot aan

de noordpunt van Schotland. Hij deelt mede, dat men van daar in zes dagen kon varen

naar Thule, het noordelijkste land waarvan hij heeft gehoord. Waarschijnlijk heeft hij

zelf onmiddellijk die tocht ondernomen en Thule verkend. Men moet aannemen, dat

met die naam Noorwegen werd aangeduid. Langs de kust heeft hij daar zijn reis nog een

eind in noordelijke richting voortgezet, wellicht tot aan de Poolcirkel of althans tot een

streek, waar men hem verhalen kon doen van de middernachtszon. Zeker is hij gekomen

tot de bocht van Drontheim op een breedte van 64°, waar de zomernachten niet langer

dan (wee of drie uren zijn. De zware misten in dat gebied hebben zeer zijn aandacht

getrokken en hij heeft ook van de lange winternachten gehoord. Verder sprak hij van de

M o r i m a r u s a, de dode, dat wil zeggen, de onbewegelijke, de bevroren zee en het

water met ijsschotsen.

Na zijn tocht naar het noorden heeft Pytheas de oostelijke kusten van de Noordzee

bezocht 1). Vermoedelijk is hij langs Denemarken

1) Gewoonlijk neemt men aan, dat Pytheas eerst naar het Britsche eiland is

teruggekeerd, langs de westkust van dat eiland zijn tocht heeft voortgezet en daarna de

oostkust van de Noordzee heeft opgezocht. Dat is niet zeer waarschijnlijk en de

overgeleverde berichten kan men ook op een andere wijze verklaren.

gevaren en bereikte hij op die wijze het land Met u o n i s. Dit is de oudste plaatsnaam

aan de Noordzee, die wij kennen. Bedoeld is het waddengebied, dat zich langs Ce

Page 26: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Deensche, Duitse en Nederlandse kust tot Vlaanderen uitstrekt. Daar in de Waddenzee

zoekt men ook de raadselachtige "zeetong", waarvan Pytheas sprak, het gebied waar

men niet varen en niet gaan kan. De Waddenzee, met haar zandbanken en kreken, is

inderdaad land noch zee en, als daar een dikke mist over hangt, kan men geen

onderscheid maken tussen aarde, water en lucht, zoals de "zeelong" door Pytheas werd

beschreven.

Als bewoners van die streek noemde hij de G u i o n e s, een woord waarin men de door

Plinius en Tacitus vermelde Inguiones of Inguaeones kan herkennen 1).

Vóór die kust lag op één dag varens afstand het eiland Ab a 1 u s 2), waarschijnlijk

Helgoland, waar het barnsteen werd gevonden. Deze kostbare stof, die de zee, daar in

de lente aanspoelt, gebruikten de inwoners in plaats van hout om vuren mede te stoken.

De beste stukken werden aan de Teutonen, die de kuststreken bewoonden, verkocht.

Van daar werd het barnsteen dan verder naar het zuiden vervoerd. Volgens een bericht

uit later tijd, dat wij aan Plinius danken, was het woord voor barnsteen bij de Germanen

g 1 a e s u m en in de tijd, toen Germanicus Caesar in dat gebied ter zee oorlog voerde,

werd een van de eilanden in de Noordzee door de Romeinen om die reden Glaesaria

genoemd. De inheemse naam was A u s t er a v i a. Men weet evenwel niet, welk eiland

met deze namen wordt bedoeld.

Wat de Teutonen betreft, die door Pytheas werden vermeld, moet men wellicht aan de

zo-even genoemde Guiones denken. Maar ook in dit geval verkeren wij in volkomen

onzekerheid. Intussen was het duidelijk, dat de bevolking in die streek geen

verwantschap , vertoonde met de Kelten in Gallië, en waarschijnlijk meende ,Pytheas

om die reden, dat hij was aangekomen in het land der Skythen, te weten bij een deel van

de stam, dat aan de noordkust van de Zwarte Zee woonde. Hij heeft zelfs de naam van

de Tanais in zijn verhaal genoemd, gelijk blijkt uit de boven vermelde mededeling van

Polybius over de omvang van zijn tocht. Met die naam duidden de Grieken de Don aan,

de grote rivier die in de Zwarte

1) Wellicht is de naam der Guiones niet juist overgeleverd en moeten wij denken aan de

Teutones, die wij zo aanstonds zullen vermelden.

2) Voor het barnsteneiland worden verschillende namen overgeleverd. Behalve Abalus

vindt men Abalia, maar ook Balcia of Basilia. - Door Timaeus, die zijn bericht aan

Pytheas ontleende, werden de namen Basilia of Baunonia gebruikt.

Zee uitstroomt. Men kan dus vermoeden, dat Pytheas de naam Tanais heeft gegeven aan

de Elbe, daar hij meende een noordelijken arm te hebben ontdekt van deze bekenden

groten stroom uit het zuidelijke land van de Skythen.

Door een mededeling van Strabo weten wij, dat Pytheas aan de kust van de Noordzee de

zonnehoogte heeft opgenomen en de resultaten in zijn reisverhaal medegedeeld. Op

grond van deze gegevens heeft de Grieksche geleerde Hipparchos van Nikaia in de

tweede helft van de tweede eeuw v. Chr. De geografische breedte van die plaatsen be-

ekend. Het getal, dat ons wordt medegedeeld, komt overeen met de 54sten

breedtegraad. Dus moet de opname, waarop dit getal berust, een weinig noordelijker

zijn verricht dan de Fries-Groningse kust. Wellicht is dit geschied aan de mond van de

Elbe. Maar een geringe fout, hetzij van Pytheas, hetzij van Hipparchos, is niet

buitengesloten. Intussen heeft Pytheas zonder twijfel meer waarnemingen over de

zonnehoogte gedaan, dan door Hipparchos zijn uitgewerkt en door Strabo uit

Hipparchos zijn overgenomen 1).

Page 27: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Na zijn bezoek aan het land van het barnsteen is Pytheas teruggegaan naar de

Middellandse Zee. Men heeft uitgerekend, dat hij die tocht, waarvan de lengte zeker

meer dan 10.000 zeemijlen bedroeg, in één seizoen, van Maart tot October, heeft

kunnen volbrengen. Hij is de eerste Griek, die ons land heeft betreden, althans de eerste

zuiderling, die een bericht over zijn bezoek heeft bekend gemaakt. Terecht heeft men

hem betiteld als de "ontdekker van Nederland".

Ondanks de grote betekenis van deze tocht en de enorme vermeerdering van kennis, die

de Grieken aan Pytheas danken, heeft zijn reis slechts geringe resultaten opgeleverd.

Navolgers, die het noorden werkelijk voor de Grieksen handel konden ontsluiten, heeft

hij niet gevonden. Blijkbaar achtten de scheepvaarders de gevaren te groot en de

winsten in vergelijking daarmede te gering. In het algemeen stond men sceptisch

tegenover zijn mededelingen. Reeds zijn jongere tijdgenoot Dikaiarchos van Messana,

die tegen liet einde van de vierde eeuw v. Chr. schreef, hield hem voor een bedrieger.

Des te meer hebben de verzamelaars van wonderverhalen en curiositeiten uit de

Hellenistische tijd aan zijn geschrift ontleend. Enige van deze auteurs dienen hier te

worden vermeld.

Hekataios van Abdera schreef omstreeks het jaar 300 v. Chr. een boek over de

Hyperboreërs. In dat werk vermeldde hij de bevroren

1) M. Dubois, Examen de la géographie de Strabon (1891), blz. 240-266.

zee in het noorden van het land der Skythen. Blijkbaar is hij daarbij door Pytheas

geïnspireerd. Van veel meer betekenis, ook door de invloed die het heeft gehad, was het

grote geschiedwerk van Timaios van Tauromenion (Taormina), dat in de eerste helft

van de derde eeuw v. Chr. is ontstaan. Hij was een van de weinige historici der

Oudheid, die aan de mededelingen van Pytheas geloof hebben geschonken. In elk geval

heeft hij voor zijn overzicht der geografie van Noord-Europa zeer veel aan het

reisverhaal van Pytheas ontleend. Wij vermeldden boven reeds terloops zijn mede-

delingen over het eiland van het barnsteen, dat door hem Basilia werd genoemd. Wat de

lateren over het noorden wisten te verhalen, hebben zij bijna alles niet uit Pytheas zelf,

maar uit Timaios overgenomen. Bij voorbeeld, schreef Apollonios van Rhodos in de

tweede helft van de derde eeuw een episch gedicht over de lotgevallen van de

Argonauten. In dat gedicht wordt de rivier de Eridanos beschreven, met zijn drie takken

waarvan er één uitmondt in de noordelijken Oceanus, en men meent daarbij de invloed

van Pytheas te herkennen. Intussen heeft ook Apollonios zeker niet het reisverhaal van

Pytheas zelf gebruikt, maar veeleer het geschiedwerk van Timaios.

Enigszins anders staat het met Xenophon van Lampsakos, die in de tweede helft van de

tweede eeuw v. Chr. schreef. Zijn werk had het karakter van een ethnographischen

roman, waarin allerlei wonderbaarlijke zaken werden verhaald. Hij sprak over het eiland

Balcia, dat anders Basilia wordt genoemd, en het daar gevonden barnsteen, van de

eilanden de Oeonae met hun bewoners die van vogeleieren leefden, van de Hippopodes

met paardenpoten en de Fanesii die hun naakte lijf door hun grote oren geheel konden

bedekken. Deze curiositeiten worden door verschillende auteurs op dezelfde wijze

vermeld, door de geograaf Mela, in het werk van Caesar en door Plinius. Men weet

evenwel niet zeker, of deze mededelingen reeds bij Pytheas te lezen waren, daar het

mogelijk is, dat Xenophon een andere bron heeft gebruikt. Voor ons moet het voldoende

zijn op te merken, hoezeer de belangstelling van de mensen uit de Hellenistischen tijd

door al de wonderbaarlijkheden van de noordelijke streken werd gaande gemaakt. Ten

slotte zij in dit verband nog het geschiedverhaal genoemd van Diodoros van Sicilië uit

Page 28: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de eerste eeuw v. Chr., de enige van al deze auteurs die ons althans voor een deel is

bewaard' gebleven. Hij heeft een aantal passages uit het grote werk van Timaios

overgenomen en op die wijze kunnen wij ons enigszins een voorstelling maken van de

aard van dit geschiedboek.

Ook voor de wetenschappelijke geografie heeft het verslag van Pytheas betekenis

gehad. Eratosthenes van Kyrene, de grote aardrijkskundige, die in de tweede helft van

de derde eeuw v. Chr. te Alexandrië werkte, beklaagde zich, dat hij geen berichten over

West-Europa kon verkrijgen, omdat de Karthagers de vaart daarheen blokkeerden. Wat

hij over die streek wist, heeft hij aan Pytheas ontleend. Ook Krates van Mallos, een

geleerde uit de eerste helft van de tweede eeuw, het hoofd der school van Pergamon,

heeft het boek van Pytheas gebruikt voor zijn toelichtingen op. De Odyssee. Hier moge

ook de astronoom Hipparchos nog eens worden genoemd. zoals boven werd vermeld,

heeft hij mededelingen van Pytheas voor zijn onderzoekingen bewerkt, ten einde de

breedtegraad van enige plaatsen te bepalen.

Deze laatste geleerden hebben blijkbaar met waardering gebruik gemaakt van al de

nieuwe gegevens, die het reisverhaal van Pytheas bevatte. Merkwaardigerwijze zijn

daartegen de wetenschappelijke geschiedschrijvers zeer wantrouwend tegenover hem

geweest. De geleerden, die tot de Stoische school behoorden, als Polybius, gelijk

gezegd, de enige ons bewaarde auteur die het boek van Pytheas zelf heeft bestudeerd,

benevens de geografen Artemidorós en Strabo, hebben, zeer ten onrechte, aan zijn

mededelingen geen geloof gehecht en zijn werk op kortzichtige wijze bekritiseerd.

Het is niet duidelijk, hoe Poseidonios uit Apamea, die de Rhodiër wordt genoemd, de

grote geleerde uit de eerste helft van de eerste eeuw v. Chr., over Pytheas heeft

geoordeeld. Maar zijn eigen onderzoekingen hebben zeker meer betekenis dan wat hij

uit anderen overnam. Wij vermeldden boven reeds zijn studiën over de ethnographische

toestanden in Gallië. Hier moge nog zijn werk over de Oceaan worden genoemd. Daarin

sprak hij over het verschijnsel van ebbe en vloed, dat hij had bestudeerd, en in verband

daarmede over de tocht van de Cimbren. Hij verzette zich daarbij tegen het denkbeeld,

dat zij uit hun land in het noorden zouden zijn verdreven door een groten watervloed,

daar de vloed bij hen een regelmatig twee keer per dag terugkerende gebeurtenis is.

In het algemeen toonde Poseidonios een zeer grote belangstelling voor het westen. Die

belangstelling is bij een denker van zijn tijd begrijpelijk, daar de Romeinen van de

eerste eeuw v. Chr. hoe langer hoe meer aandacht aan die landen moesten geven. Door

de Germanen, die Gallië en Italië bedreigden, werden zij daartoe ge' dwongen. Korten

tijd nadat Poseidonios de genoemde werken had geschreven, heeft Gallië nog veel meer

de aandacht getrokken door de veroveringsoorlogen van Caesar.

Page 29: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

TWEEDE HOOFDSTUK

DE VEROVERING VAN NOORD-GALLIË DOOR DE ROMEINEN

I. DE VOORGESCHIEDENIS

Het noorden van Gallië is door de veroveringstochten van Caesar in het licht der

geschiedenis gekomen. Tot dat gebied moet ook een gedeelte van ons land worden

gerekend en op deze wijze vernemen wij uit die tijd voor het eerst een en ander over

zijn politieken toestand; wij maken expedities mede op zijn grondgebied; wij worden

onderricht over de krijgsdaden van zijn bewoners en over hun nederlagen. Maar

bovendien zijn het mededelingen uit de eerste hand, die wij ontvangen; want door een

zeldzaam geluk kunnen wij de geschiedenis der onderwerping van Gallië lezen in een

verslag van Caesar zelf 1).

Hij, de veldheer die dat land voor Rome heeft veroverd, beschreef zijn oorlogen in een

uitvoerig werk, Commentarii de Bello Gallico. Zeker is dit werk uitgegeven met een

politieke strekking, want Caesar wilde zijn bedrijf in het publiek verdedigen.

Menigmaal had zijn optreden aanleiding gegeven tot scherpe kritiek en hij wenste niet

de indruk te vestigen, dat hij zich over die kritiek niet had bekommerd. Caesar schreef

dus als zijn eigen advocaat. Maar de aanvallen, die men heeft gedaan op de

betrouwbaarheid van zijn verhaal in details, zijn naar alle waarschijnlijkheid niet

gerechtvaardigd 2).

Het is ook duidelijk, dat Caesar onmogelijk ver van de waarheid kan zijn afgeweken.

Men kende immers te Rome de uitvoerige rapporten, die hij aan het einde van ieder

dienstjaar aan de Senaat had gezonden. Hij was dus bij de beschrijving van zijn

krijgsdaden gebonden en hij heeft ook zonder twijfel met de minuten van die

1) H. Oppermann, Caesar der Schriftsteller und sein Werk (1933).

2) Verg. P. Huber, Die Glaubwärdigkeit Caesars in seinem Bericht liber de Gallischen

Krieg (2de uitg. 1931), met uitvoerige besprekingen door A. Klotz, Philologische

Wochenschrift, 1932, c. 519-526, en M. Gelzer, Gnomon, VIII (1932), blz. 287-288.

rapporten voor zich zijn Commentarii samengesteld. Dat is, gelijk ons wordt

medegedeeld, geschied in zeer korten tijd gedurende de winter van 52 op 51 v. Chr.

voor de geschiedenis van de jaren 58 tot 52. Een verslag van de gebeurtenissen in de

jaren 51 en 50 is daar nog aan toegevoegd door Caesar's onderbevelhebber Aulus

Hirtius 1).

Vóór zijn vertrek naar Gallië heeft Caesar, gelijk vanzelf spreekt, een nauwkeurige

studie van het land gemaakt en in zijn werk treft men ook de sporen van deze

onderzoekingen aan. Het zijn gegevens, die aan Grieksche auteurs moeten zijn ontleend;

men kan denken aan Eratosthenes en Poseidonios, de geleerden die wij boven noemden.

Een mededeling over Britannië, die uit het reisverhaal van Pytheas afkomstig is, heeft

Caesar waarschijnlijk uit Poseidonios overgenomen. Maar over het algemeen zijn

berichten van die aard schaarsch. Wel vindt men in Caesar's werk een aantal

geografische uitweidingen. Er is evenwel alle reden om aan te nemen, dat zij later aan

de tekst van Caesar zijn toegevoegd 2).

Tegen de onlangs herhaaldelijk uitgesproken mening, dat Caesar zelf die passages in

zijn werk zou hebben opgenomen, spreekt de slordige redactie. Men leze, bij voorbeeld,

het slot van de geografische inleiding in het eerste hoofdstuk (B. G. I.1.) en de

beschrijving van de loop van de Rijn met de vermelding van de Bataven in het vierde

Page 30: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

boek (B. G. IV 10). Naar mijn mening, kunnen deze en dergelijke slecht gestelde

uiteenzettingen niet van Caesar afkomstig zijn 3).

Jammer genoeg, bezitten wij maar zeer weinig berichten over Caesar's oorlogen in

Gallië, behalve hetgeen wij in zijn eigen werk lezen. De geschriften uit de tijd zelf, die

tegen hem en zijn optreden waren gericht, in de vorm van redevoeringen en pamfletten,

zijn verloren gegaan. Vooral Cato heeft zich daarbij op een bijzonder felle manier geuit,

terwijl Sallustius als Caesar's verdediger optrad. Alleen herkennen wij nog enigszins de

invloed van die literatuur in de gedichten van Catullus en in het werk van Caesar zelf.

Het verhaal van de burgeroorlogen van Gaius Asinius Pollio,

1) Verg. M. L. Strack, Bonner Jahrbcher, 118 (1909), blz. 139-157.

2) Over de interpolaties in Caesar's De Bello Gallico verg. Fr. Beckmann, Geografie

und Ethnographie in Caesars Bellum Gallicum (1930), met een uitvoerige bespreking

door H. Fuchs, Gnomon, VIII (1932), blz. 241-258. - H. Oppermann, Hermes, 68

(1933), blz. 182-195.

3) Nog altijd is niet weerlegd de krachtige veroordeling van deze passages door E.

Norden, Die Germanische Urgeschichte in Dualis Germania (1920), blz. 363 noot 1.

dat door Strabo wordt geciteerd, gaf in velerlei opzicht een andere voorstelling van de

gang van zaken. Waarschijnlijk is dit werk door Livius gebruikt voor zijn grote

geschiedenis van Rome en, daar uit deze laatste geschiedenis het een en ander is

overgenomen door Suetonius en Plutarchus in hun levensbeschrijvingen van Caesar en

verder door Cassius Dio en Appianos, kunnen wij ons nog enigszins een voorstelling

maken, hoe de opvatting van Livius is geweest. Ook de auteur van een ander

geschiedwerk uit de tijd omstreeks het midden van de eerste eeuw v. Chr., de Griek

Timagenes, heeft zich, naar het schijnt, herhaaldelijk in afkeurenden zin over Caesar

uitgelaten. Uit dit laatste werk heeft Strabo, de geograaf, het een en ander overgenomen.

Veel is dat evenwel niet. De geschiedenis van Timagenes is ook in het Latijn bewerkt

door Trogus Pompeius; maar van die vertaling bezitten wij alleen het povere excerpt

door Justinus. Op deze wijze blijven, ondanks de genoemde geschriften die aan de tijd

van Caesar waren gewijd, voor ons zijn Commentarii vrijwel de enige bron voor de

geschiedenis van zijn oorlogen in Gallië 1).

Toen Caesar (Afb. 1) in het begin van het jaar 58 v. Chr. het gezag in Gallië

aanvaardde, was hij ongeveer 43 jaar oud. Hij had vóór die tijd reeds een belangrijke rol

in de staat gespeeld. Zijn verkiezing tot pontifex maximus in 63 was een groot

persoonlijk succes geweest en de redevoering; die hij op 5 December van dat jaar in de

Senaat had gehouden over de behandeling der partijgangers van Catilina had een groten

indruk gemaakt. Door zijn commando als pro-praetor in Spanje, het geheime

bondgenootschap met Pompeius en Crassus, dat hem de weg had geopend naar hef

consulaat, en zijn optreden gedurende zijn ambtsjaar in 59 had hij zich getoond als een

kundig bevelhebber en een bekwaam staatsman. Maar zelfs zijn grote successen

gedurende de veroveringsoorlogen in Gallië hadden de mensen te Rome, die opgingen

in de kleine politiek van de dag, nog niet overtuigd van zijn eminente begaafdheid 2).

1) Men raadplege vooral de uitgaven van H. Meusel (3 delen, 1913-1920), met

uitvoerige aantekeningen, en van L. A. Constans (Collection-Budé, 2 delen, 1926), met

een Franse vertaling. - T. Rice Holmes, Caesar's conquest of Gaul (2de uitg. 1911). -

Voor de geschiedenis van de oorlogen in Gallië verg. C. Jullian, Histoire de la Goeie, III

(2de uitg. 1920), niet altijd rechtvaardig tegenover de man, die Gallië heeft

Page 31: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

onderworpen.

2) Verg. H. Strasburger, Caesar's Eintritt in die Geschichte (1938).

Toch was Caesar in welhaast elk opzicht een superieure persoonlijkheid. De

redevoeringen, die hij had gehouden als politicus en als advocaat in de vroegere jaren

van zijn leven, werden in de Oudheid bewonderd om hun stijl. Daar zij verloren zijn

gegaan, kunnen wij er niet meer over oordelen. Maar uit zijn geschriften, gewijd aan de

verovering van Gallië en aan de burgeroorlogen, blijkt het vermogen, dat hij bezat, zich

bondig en duidelijk uit te drukken. Zijn gaven als veldheer zijn in Gallië niet minder

uitgekomen dan door zijn latere oorlogen. Tijdens zijn consulaat had hij zijn be-

kwaamheid als bestuurder en vooral zijn enorme doorzettingskracht getoond. Zowel te

velde, door de opstelling van zijn troepen voor het gevecht en bij de belegering van

versterkte plaatsen, als in zijn werk voor de staat, vooral door zijn wetgeving, toonde hij

zijn grote kennis, zijn aanpassingsvermogen en zijn uitnemend verstand. Hij heeft zich

de onbegrensde bewondering en de toewijding van zijn soldaten verworven, maar niet

de achting en de liefde van zijn medewerkers. Van de mannen, die hij nodig had voor de

verwezenlijking van zijn plannen, placht hij meer te eisen, dan zij in staat waren te

volbrengen, en hij vergde dikwijls zó6 veel, dat zij het niet konden verdragen. Op die

wijze heeft hij de naam gekregen, geen groot mensenkenner te zijn geweest. Toch

beschikte hij zonder twijfel over een buitengewone intelligentie. Wat zijn karakter

betreft, daarbij overheersten een uiterst krachtige wit en een onbegrensde eerzucht.

Nooit heeft hij voor een middel terug gedeinsd om zijn doel te bereiken. Voor ons is

Caesar de Romeinse bevelhebber, die Gallië heeft onderworpen en opgenomen in het

Romeinse staatsbestel. Hij heeft door deze onderneming de verovering van ons land

voorbereid. Tevens heeft hij de Germanen, die naar het zuiden kwamen opzetten, voor

eeuwen van de grenzen van het Romeinse rijk teruggedrongen 1).

Het bestuur van Gallië heeft Caesar zich tijdens zijn consulaat in het jaar 59 v. Chr.

laten opdragen. Op voorstel van de volkstribuun Publius Vatinius zou hij na afloop van

zijn ambtsjaar het stadhouderschap van Gallia Cisalpina (Noord-Italië) en Illyricum

(Istrië en Dalmatië) krijgen als pro-consul, met het bevel over de drie legioenen, die

daar in garnizoen lagen. Zijn onderbevelhebbers degat1) zouden de rang hebben van

pro-praetor. Het commando werd hem verleend voor de tijd van vijf jaar en zou aflopen

op 1 Maart 54. Op voorstel van Pompeius breidde de Senaat dit

1) Over Caesar verg. A. von Mess, Caesar (1913); M. Gelzer, Cl sar der Politiker end

der Staatsmann (3de uitg. 1941).

gebied uit met Gallia Transalpina (Zuid-Frankrijk) waar nog één legioen lag. Caesar had

dus reeds dadelijk de beschikking over vier legioenen en deze legermacht heeft hij

tijdens zijn stadhouderschap nog aanmerkelijk vermeerderd door het lichten van

soldaten. Bovendien heeft hij voor zijn oorlogen veel gebruik gemaakt van inheemse

hulptroepen, voornamelijk bestaande uit ruiterij. Het gebied, dat Caesar onder zijn

gezag kreeg, strekte zich naar het zuiden in Italië uit tot de Arno aan de westkust en tot

het riviertje de Rubico aan de oostkust; het omvatte dus nog de steden Lucca en

Ravenna.

Bij een samenkomst te Lucca, in April 56, van Caesar met Pompeius en Crassus, is

afgesproken, dat Caesar's commando nog zou worden verlengd. Het officiele besluit

daartoe is genomen in het jaar 55, tijdens het consulaat van Pompeius en Crassus, op

hun voorstel. De inhoud van dit besluit is niet bekend. Maar de bedoeling was, dat

Caesar nog tenminste voor het jaar 50 de beschikking zou houden over zijn ambtsgebied

Page 32: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

en zijn troepen 1). Zijn stadhouderschap in Gallië zou dus negen jaar .duren. Die tijd

heeft Caesar vrijwel ongestoord kunnen besteden aan de onderwerping van het land tot

de Oceaan, het Kanaal, de Noordzee en de Rijn. Toen Caesar in het begin van 49 v. Chr.

zijn provincie verliet, gold de Rijn als de grens van het Rijk in Gallië.

Van de aanvang af heeft Caesar begrepen, dat de Romeinse provincie in Zuid-Gallië

niet veilig was, tenzij de Romeinse legers geheel Gallië beheersten. Want aan de ene

kant waren de volkeren in Germanië na de tocht van de Cimbren en Teutonen zóó

onrustig, dat men steeds rekening moest houden met veroveringstochten van die zijde,

en aan de anderen kant was Gallië door de strijd tegen de genoemde Germaanse

stammen te veel verzwakt om voldoenden weerstand te kunnen bieden aan nieuwe

aanvallen. Bovendien waren de bewoners verdeeld en in voortdurende onderlinge

oorlogen gewikkeld. Kort vóór de komst van Caesar in Gallië ging de voornaamste

strijd daar tussen de Haedui, de volksstam, die in het centrum van het land woonde, en

de Arverni in Auvergne, verbonden met de Sequani in het land ten noordwesten van de

Jura. In die strijd kregen de Haedui de overhand en hun tegenstanders namen toen een

Germaansen vorst van over de Rijn, Ariovistus, tegen betaling in hun dienst.

Ariovistus, koning van de Sueben, en zijn mannen waren veel

1) O. Hirschfeld, Klio, IV (1904), blz. 76-87, en V (1905), blz. 236-240: Kleine

Schriften (1913), blz. 310-329.

geduchter tegenstanders dan de Cimbren en Teutonen. Zij vormden geen horde van

stammen, maar een goed geordende natie met een geregelde strijdmacht. Al vele jaren

lang leefden zij in staat van oorlog, hun gebied steeds uitbreidend en andere volkeren tot

onderwerping dwingend. Met hun hulp viel het aan de Sequani en hun bondgenoten niet

moeilijk een overwinning op de Haedui te behalen. Na die overwinning bleek het

evenwel, dat de Sequani niet een troep huurlingen, maar een veroverend volk in Gallië

hadden toegelaten. Ariovistus eisté als loon een derde deel van hun gebied op en bezette

de Elzas. Toen strekte zijn rijk zich uit van de Oder tot aan de omgeving van Belfort. De

Galliërs zagen eindelijk in, hoe dwaas zij hadden gehandeld, en de tegenstanders onder

hen verzoenden zich. Maar Ariovistus wist tegen het einde van 61 of het begin van 60 v.

Chr., de verenigde Gallische legers op vernietigende wijze te verslaan.

Door deze overwinning werd Ariovistus een onmiddellijk gevaar voor de Romeinse

provincie in Zuid-Gallië en de Senaat trad met hem in verbinding. Waarschijnlijk heeft

Ariovistus bij die gelegenheid een allerzonderlingst geschenk naar Rome gezonden.

Quintus Caecilius Metellus Celer, de proconsul van Gallië die in het jaar 59 de

onderhandelingen met Ariovistus moet hebben gevoerd, ontving van de koning der

Sueben enige leden van een onbekenden stam, die over zee uit het oosten in zijn rijk

waren aangeland. Naar de Romeinen meenden, kwamen deze mensen uit Indië, het verst

oostelijk gelegen land dat zij kenden, en waren zij langs de noordelijken Oceanus naar

Germanië afgedreven. Waarschijnlijk zal men aan Laplanders of Eskimo's moeten

denken, die anders nooit zo ver naar het zuiden kwamen.

Het gevolg van deze onderhandelingen was een verdrag, dat in het jaar 59 v. Chr.

tijdens het consulaat van Caesar tot stand kwam. Daarbij werd aan Ariovistus de titel

van rex e t a m i c u s P o p u l i R o m a n i verleend, blijkbaar met de bedoeling hem

voorloopig te winnen. Door de titel van r e x en door het diadeem, dat hem werd

toegezonden, zou zijn positie worden gelegitimeerd. Verder zou hij als socius et amicus

van de Populus Rom a nu s de bescherming van Rome genieten. Maar door dit

voorrecht verloor hij een deel van zijn zelfstandigheid; want vriendschap en

bondgenootschap betekenden voor de Romeinen steeds ondergeschiktheid aan Rome.

Page 33: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Intussen heeft Ariovistus, gelijk vanzelf spreekt, de overeenkomst geheel anders

opgevat.

Terwijl deze onderhandelingen plaats hadden, is de macht van de Germanen, die zich

links van de Rijn hadden gevestigd, voortdurend toegenomen door het toestromen van

stamverwanten uit het land aan de overzijde van de rivier. De Sueben werden op die

wijze een steeds groter gevaar voor de volkeren, die aan hen grensden, en hun druk op

deze volkeren werd krachtiger. Tot hen, die het ergst in het nauw werden gedreven,

behoorde de Helvetii 1).

Deze mensen hadden oorspronkelijk gewoond in het land rechts van de Rijn tussen de

Boven-Rijn en de Main. Maar dit gebied hadden zij reeds vroeger ontruimd en zich

gevestigd in het westen van het tegenwoordige Zwitserland. Door de komst van de

Sueben in Gallië gevoelden zij zich ook in hun nieuwe woonplaatsen niet meer veilig.

Ten einde de onderwerping door Ariovistus te ontgaan, brak het gehele volk op en

trachtte zich een weg te banen door Gallië om zich te vestigen in de buurt van de Neder-

Garonne, zo ver mogelijk van hun vijand. De Romeinen kenden deze volksstam als de

vroegere bondgenoten van de Cimbren en Teutonen; zij moesten de aanwezigheid van

de doortrekkende Helvetii in Gallië als een ernstige bedreiging voor hun provincie be-

schouwen.

Toen Caesar in het jaar 58 v. Chr. in Gallië aankwam, waren er twee belangrijke

vraagstukken, die zijn onmiddellijke aandacht opeisten: de problemen wat diende te

geschieden met de Helvetii en met Ariovistus. Hij heeft terstond energiek ingegrepen.

Met zijn leger trok hij tegen de Helvetii op en, toen zij weigerden Gallië te verlaten,

versloeg hij hen bij Bibracte in de buurt van Autun. Het was evenwel geenszins zijn

bedoeling, dit volk te vernietigen. Integendeel, het verdrag, dat hij na zijn overwinning

sloot, was voor hen in het geheel niet onvoordelig 2).

Zij moesten terugkeren naar hun gebied in het westen van Zwitserland. Want Caesar

wilde voorkomen, dat het land daar onbewoond bleef, omdat hij vreesde, dat het dan in

handen zou vallen van de Germanen. Daar waren zij bondgenoten en vazallen van

Rome, maar met een zóó grote zelfstandigheid als slechts enigszins was te versenigen

met hun positie van onderdanen. Hun voornaamste plicht was, het land, dat hun als

woonplaats was aangewezen, tegen aanvallen van over de Rijn te verdedigen 3). Bij

deze gelegenheid komt het pro-

1) E. Täubler, Bellum Helveticum (1924). -- F. Stnelin, Die Schweiz in Wmischer Zeit

(1931), blz. 57-77.

2) Wij kennen de inhoud van het verdrag door een uitlating van Cicero; verg. Th.

Mommsen, Hermes, 16 (1881), blz. 447-449: Gesammelte Schriften, V, 391-394.

3) H. Horn, Foederati (Diss. Frankfurt, 1930), blz. 53.

bleem van de Rijn en zijn betekenis als grensrivier voor het eerst naar voren 1).

Dit zelfde probleem beheerste ook de onderhandelingen met Ariovistus, die op de

nederlaag van de Helvetii volgden 2). Zelf beschouwde Ariovistus zich als een vrije

koning in Gallië, alsof het land, dat hij daar bezet hield, hem toekwam, gelijk de

provincie in het zuiden aan de Romeinen behoorde. Maar Caesar behandelde hem als

een aan Rome ondergeschikten vorst. Hij maakte, zo stelt Caesar het voor, deel uit van

de politieke invloedssfeer van Rome en mocht zijn macht zonder toestemming niet

versterken door Germanen van over de Rijn in zijn gebied toe te laten. Voor Ariovistus

was er dus geen andere keus: hij moest een vazal van Rome worden of vechten voor de

vrijheid van zijn volk. Hij koos het laatste en ,werd verslagen 3). Slechts weinige van

zijn manschappen konden door de vlucht de rechteroever van de Rijn bereiken. Ten

Page 34: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

gevolge van deze overwinningen was Caesar meester van de toestand in geheel Gallië

met uitzondering van het land der. Belgae in het noorden. Het volgende jaar, in 57 v.

Chr., zou hij aan die stam zijn macht laten voelen.

Maar voordat wij overgaan tot het verhaal van Caesar's krijgstocht tegen hen, zullen wij

eerst een ogenblik aandacht geven aan de bewoners van Noord-Gallië en aan de ver-

schillende volksstammen, die daar woonden, zoals zij door Caesar in het werk over zijn

krijgsbedrijven worden beschreven.

II. DE VOLKSSTAMMEN VAN NOORD-GALLIË

In het eerste hoofdstuk van zijn werk over de Gallische oorlogen geeft Caesar een kort

aardrijkskundig overzicht. Het belangrijkste daarbij is de verdeling van het land in drie

gebieden, naar de stammen die in elk van die gebieden wonen: de Aquitani in het zuid-

oosten, de Belgae in het noorden, de Galli in het midden. Voorzoo- ver ons land gelegen

is aan de linkeroever van de Rijn, werd het in Caesar's tijd gerekend te behoren 'tot het

gebied van de Belgae. Zij waren het krachtigste deel der bevolking in Gallië, maar ook,

volgens het standpunt der Romeinen, het minst beschaafde, omdat zij het verst

afwoonden van de provincie in het zuiden en het minst met goederen uit het

cultuurgebied aan de Middellandse Zee in

1) R. von Scheliha, Die Wassergrenze (1931), blz. 74-76.

2) E. K5stermann, Casa,- und Ariovist: Klio, 33 (1940), blz. 308-334. 3) Over de plaats

waar deze slag is geleverd verg. F. Kroon, Mnemosyne,

3a s. V (1937), blz. 135-151; F. Miltner, Klio, 34 (1941), blz. 181-195. - E.

Köstermann, t.a.p., blz. 318-334.

aanraking kwamen. Hun land werd in het noorden en oosten begrensd, door de Rijn, in

het zuiden door de Marne en de Seine, in het westen door de Oceaan, dat wil zeggen,

door het Kanaal en de Noordzee.

Caesar komt op de Belgae terug in het begin van zijn tweede boek. In dat boek doet hij

verslag van zijn krijgsbedrijven tegen hen gedurende het jaar 57 v. Chr., die in de

volgende afdeling van dit hoofdstuk ter sprake zullen komen. De gegevens, die hij over

hen verstrekt, heeft hij, naar hij het zegt, aan mededelingen van de Remi te danken 1).

Deze laatste volksstam, waarvan de hoofdstad thans Reims heet, heeft zich bij Caesar

aangesloten en is hem tijdens de gehele duur van zijn Gallische oorlogen rouw

gebleven. De anderen hadden de wapens opgevat om hun land tegen de Romeinen te

verdedigen en zich verenigd met de Germanen, die aan de linkeroever van de Rijn in het

naar de Belgae genoemde gebied woonden. Door de Remi werd Caesar onderricht over

het aantal der manschappen, dat de verschillende stammen beloofd hadden voor het

gemeenschappelijke leger te zullen leveren. Wij krijgen op deze wijze een eerste

oordeel over het belang van deze volkeren. Met hulp van verdere berichten, die wij in

het werk van Caesar aantreffen en bij enkele andere auteurs, voornamelijk de geograaf

Strabo, kunnen wij ons althans een oppervlakkige voorstelling maken van de bevolking.

In het volgende beperken wij ons tot de volksstammen, die voor onze eigen

geschiedenis belang hebben. Wij spreken dus alleen over de bewoners van het

allernoordelijkste deel van Gallië.

Het land tussen de heuvels aan Sambre en Maas in het oosten en de Noordzee in het

westen, tot aan het mondingsgebied van Schelde, Maas en Rijn, behoorde aan drie

volksstammen, de Morini, de Menapii en de Nervii. De M ó r i n i, - hun naam verklaart

men als "zeelanders", - waren de bewoners van de kuststreek' in Vlaanderen. In het

Page 35: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

zuiden werden zij begrensd door de Atrébates (in de buurt van Atrecht) en de Ambiáni

(bij Amiens). Hun oostelijke naburen waren de Nervii en hun noordelijke de Menápii,

van wie zij door de benedenloop van de Schelde werden gescheiden. Van hun land uit

placht men naar Britannië over te steken. Naar de beschrijving, die Caesar er van geeft,

was het een gebied van

1) Men mag de getallen, die Caesar (Bell. Gall. II 4) mededeelt over de sterkte van de

verschillende contingenten der Belgae, niet zonder meer als mateloos overdreven

beschouwen. Voor deze opvatting kan ik mij beroepen op het oordeel van generaal F.

Kroon.

bossen en moerassen, waar een leger moeilijk kon doordringen. Een staat vormden zij

niet. Men moet veeleer denken aan een groep van kleine stammetjes, die slechts voor

bijzondere gelegenheden een gemeenschappelijk hoofd erkenden. Toch moeten de

Morini een betrekkelijk belangrijk volk zijn geweest, daar zij voor de coalitie tegen

Caesar een contingent van 25 000 manschappen hadden toegezegd. Mededelingen over

de cultuur van de bewoners van Gallië treft men bij Caesar anders weinig aan. Bij

uitzondering vernemen wij aangaande de Morini, dat bij hen de scheepsbouw ten

MENAPII KANTEN SUGAMBRI

KENT EBURONER

KEULEN UBII

BONN TONGEREN CONDRUS

NAMEN

OAV TUATUCI

AMBIAN1-IVROMANDUI TREVERI MAINZ

BELLOVACI

BERRY-AU-BAC

REMI. Marne

PARIJS

Fig. 4. De volksstammen in het noorden van Gallië ten tijde van Caesar

behoeve van het verkeer met Britannië enig vertier bracht. Verder verhaalt Caesar van

hen, dat zij geen steden bezaten, maar slechts dorpen en afzonderlijk gelegen hoeven.

Hun onderwerping heeft aan de Romeinen grote moeite gekost. Evenmin als de

Menapii, hebben zij na de veldtocht van het jaar 57 v. Chr. De wapens neergelegd.

Twee jaar later hadden enkele van de stammetjes, waaruit zij waren samengesteld, nog

geen verdrag met Caesar gesloten en, ondanks de veldtochten, die Caesar in hun gebied

heeft laten ondernemen, is het eerst veel later gelukt hen volledig te bedwingen. Daarna

zijn zij in het Rijk opgegaan.

De M e n á p i i woonden in het gebied van wadden en eilanden aan de monden van

Schelde en Maas, verder langs de grote rivieren in Noord-Brabant tot bij Nijmegen,

Kleef en Xanten, maar in die laatste streek ook aan de overzijde van de Rijn. In hun

gebied, ergens tussen Kleef en Xanten, hebben de Usipetes en de Téncteren in het jaar

55 v. Chr. De Rijn overgestoken. Daar in het oosten waren de gburemes (in de buurt van

Maastricht en Tongeren) hun zuidelijke naburen. Versterkte, nederzettingen bezaten ook

zij niet,, alleen dorpen en enkele hoeven. Hun land was moerassig en bosrijk, met dicht

maar niet hoog geboomte. Toch gaf het gelegenheid tot landbouw en veeteelt. Het was

Page 36: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

evenwel slechts dun bevolkt. Voor de oorlog tegen Caesar konden zij niet meer dan

7000 (volgens een andere opgaaf 9000) man op de been brengen. Ook hun

onderwerping heeft aan Caesar veel moeite gekost. Later vindt men hen niet meer in

hun oude gebied. Onder omstandigheden, die ons niet bekend zijn, hebben zij de streek

aan de grote stromen moeten verlaten en zijn verhuisd naar het zuiden van Vlaanderen.

Veel belangrijker waren de N é r v i i. Zij hadden het beste deel van Noord-Gallië in

hun bezit, overeenkomend met de provincies Henegouwen en Brabant, ongeveer

begrensd door de Sambre; de Dijle en de Schelde. Maar bovendien moet hun gebied ook

een deel van de eilanden aan de mond van de Schelde hebben omvat, daar er sprake is

van moerassen en wadden, waar zij hun non-combattanten in veiligheid brachten. Hun

naburen waren in het noorden de Menapii, in het oosten de Eburónes en de Atuátuci (bij

Namen), in het zuiden de Tréveri (bij ,Trier), de Remi en Viromándui (in het

Vermandois), in het westen de Atrébates en de Mórini. Door hun land liep de grote

verkeersweg van Midden-Frankrijk naar hun latere hoofdstad Bagácum (Bavai, tussen

Valenciennes Maubeuge) en van daar, op enigen afstand langs de Sambre en de. Maas,

naar Tongeren, om dan naar het oosten af te buigen in de richting van de Rijn, over

Maastricht, Heerlen en Gulik naar Neuss en Keulen. Van deze weg heeft Caesar bij zijn

veldtochten herhaaldelijk gebruik gemaakt, in de jaren 57 en 54, waarschijnlijk ook in

53 v. Chr. De legermacht van de Nervii is tijdens de, expeditie tegen de Belgae, die zo

aanstonds ter sprake zal komen, aan de Sambre op vernietigende wijze verslagen.

Daarna hebben zij niet meer de kracht gehad voor enig waarlijk verzet.

Caesar vermeldt geen stad van de Nervii, evenmin als bij de Mórini, de Menapii of de

Treveri. Maar zij hebben toch zeker een religieus middelpunt bezeten. Wellicht moet

men dit bij Bagacum, hun latere hoofdstad, zoeken. In ieder geval hadden zij burchten

en plaatsen, waar zij de vijand konden ontwijken in ontoegankelijke bossen en

moerassen. Zij stonden op een lageren trap van economische ontwikkeling dan de

andere grote volksstammen in Gallië. Handel was bij hen verboden evengoed als het

gebruik van luxeartikelen, vooral van wijn. Caesar vermeldt hun kudden, als bij de

Morini, de Menapii en de Eburones. Verder leefden zij van landbouw. Gelijk de Treveri

beroemden de Nervii zich op hun Germaanse afkomst. Maar de eigennamen, die wij van

hen kennen, zijn grotendeels Keltisch. Zij moeten dus enigszins zijn gekeltiseerd of met

Keltische elementen gemengd zijn geweest. In menig opzicht onderscheidden zij zich

van de andere Belgae, voornamelijk door hun vrijheidszin en hun krijgszucht. Wij

kennen de namen van enkele af delingen van dit volk, de Ceutrones, Geidumni,

Levaci, Pleumoxii, wellicht de namen van kleine Germaanse stammen, die zich in het

gebied der Nervii hadden gevestigd. In overeenstemming met hun betekenis is het grote

aantal van 50 000 manschappen, dat de Nervii voor de coalitie tegen Caesar hadden

toegezegd.

Behalve de drie genoemde zijn voor de geschiedenis van ons land nog de Germaanse

volksstammen van belang, die zich aan de linkerzijde van de Rijn hadden neergezet.

Caesar maakt onderscheid tussen de Gallische Germanen (Germani Cisrhenan1) en de

Germanen rechts van de Rijn (Germani Transrhenani). Tot de eerste groep rekent hij

niet de Nervii en de Treveri, daar hij blijkbaar hun Germaanse afstamming niet erkent,

maar alleen de volgende volkeren.

Van de Germanen, die in het noorden van Gallië woonplaatsen hadden gevonden, waren

de E b u r ó n e s de voornaamste. Zij hadden het land in bezit aan beide zijden van de

Maas tot aan de Rijn. Luik, Verviers, Maastricht, Aken lagen binnen hun gebied,

evenals Atuátuca (tegenwoordig Tongeren), dat een van hun castella was. Anders

kwamen bij hen alleen dorpen en alleenstaande hoeven voor. Ten zuiden van hen

Page 37: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

woonden enige stamverwante volkeren, de Condrusi, in het land van Condroz tussen

Luik, Hoei, Namen en Dinant, verder de Paemani (of Caemani), Caeroesi (Caerosi of

Ceros1) en de Segni, die tezamen met de Eburones door Caesar als de Gallische

Germanen worden aangeduid. Deze stammen hadden beloofd 40 000 man voor de

coalitie op de been te zullen brengen. Het heeft Caesar grote moeite gekost hen tot

onderwerping te brengen door hun grote dapperheid en door de natuur van hun land,

met zijn bossen en moerassen. De Eburones hebben hem een van de grootste verliezen

toegebracht, die hij bij zijn Gallische oorlogen had te lijden. Tijdens de expedities tegen

hen zijn zij blijkbaar geheel uitgeroeid. Hun naam wordt naderhand niet meer vermeld.

In het zuidoosten grensden zij aan de Treveri en in het zuidwesten aan de Atuatuci.

De A t u á t u c i woonden aan de Maas in de buurt van Namen. Waarschijnlijk was de

citadel van de laatst genoemde stad hun voornaamste oppidum, dat door Caesar werd

veroverd na een hardnekkige verdediging. De weermacht, die zij voor de oorlog tegen

Caesar hadden beloofd, werd op 19.000 man geschat. Boven zijn zij reeds ter sprake

gekomen als de afstammelingen van de Cimbren en Teutonen, die na de nederlaag van

deze volkeren in het noorden van Gallië een onderkomen hadden gevonden. Ook zij zijn

in de oorlogen tegen Caesar waarschijnlijk vrijwel geheel te gronde gericht, zodat de

overlevenden zijn opgegaan in de volkeren, die later dit gebied in hun bezit hebben

gekregen.

Ook enkele van de Germaanse stammen aan de rechter oever van de Rijn moeten hier

worden vermeld. - De Ubii hebben reeds in het jaar 57 v. Chr. aan Caesar om hulp

verzocht tegen zijn oude vijanden de Sueben, die hen voortdurend bedreigden, en vóór

het jaar 55 v. Chr. heeft Caesar met hen een verdrag gesloten. Aan dit verdrag moet hun

onderwerping zijn vooraf gegaan; dat wil zeggen, de Ubii hebben zich bij Rome

aangesloten, de voorwaarden die Caesar had gesteld aangenomen en gijzelaars geleverd

ten bewijze, dat zij zich door die voorwaarden gebonden achtten. Het heeft intussen

geenszins in de bedoeling van Caesar gelegen hun land te veroveren. Met dit verdrag

wilde hij alleen de verdediging van de grens verzekeren en van zijn kant beloofde hij

hulp, indien de Ubii werden aangevallen. Wat het verdrag inhield, weten wij niet. Uit

een enkele bijzonderheid blijkt evenwel, dat de Ubii door de voorwaarden zóó nauw

met de Romeinen waren verbonden, dat men wel van een verhouding van vazallen kan

spreken. Nadat zij zich immers neutraal hadden gehouden tijdens de opstand van de

Treveri in 54, verontschuldigden zij zich bij Caesar, toen het Romeinse leger zich in 53

v. Chr. gereed maakte om de Rijn te overschrijden. Hun gebied bevond zich aan de

rechteroever van de rivier, ongeveer tegenover Keulen en Bonn. Maar wij bezitten geen

middel om de omvang te bepalen.

De naburen van de Ubii in het noorden waren de S u g á m b r e n, die hun gebied aan

de Ruhr en de Lippe hadden. Ook met deze volksstam heeft Caesar veel te maken

gehad. Zij waren krijgshaftiger en ondernemender dan de Ubii. Tot een verdrag tussen

hen en Caesar is het nooit gekomen. Later zijn zowel de Ubii als de Sugambren

opgenomen in het land aan de linkeroever van de Rijn, wat de Ubii betreft, naar ons

uitdrukkelijk wordt medegedeeld, volgens hun eigen wens. Zij kregen woonplaatsen in

de buurt van Keulen, de Sugambren in de omgeving van Xanten. Daar zijn zij in de loop

van de tijd grotendeels verRomeinst.

De gegevens, die wij aan het werk van Caesar ontleenden, kunnen wij nog aanvullen

met enige mededelingen uit de geografie van St r ab o, een auteur, die omstreeks het

begin van onze jaartelling leefde. In zijn beschrijving van Gallië heeft hij, naast

berichten die uit Caesar stammen, ook het een en ander overgenomen uit een ander

Page 38: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

werk, waarschijnlijk van de reeds boven genoemden Timagenes, die op zijne beurt

wederom een geschrift van Asinius Pollio heeft gebruikt. Bovendien vermeldt hij enkele

nieuwe feiten. Maar in het algemeen komt zijn beschrijving van Gallië, overeen met de

toestand in de tijd van Caesar. De beschouwing over Germanië, waarin de triumf van

Germanicus op 26 Mei 17 Onze Jaart. ter sprake komt, bevat ook de vermelding van

andere gebeurtenissen uit later tijd. Waarschijnlijk is dit deel van de geografie, dat ons

nog in afdeling I van het Vierde hoofdstuk zal bezighouden, geruimen tijd na de passage

over Gallië te boek gesteld.

Om te begrijpen, hoe Strabo zich de ligging van de verschillende landen in het noorden

voorstelde, is zijn algemeen overzicht van Gallië en Britannië belangrijk. Hij dacht zich

Gallië in het oosten begrensd door de Rijn en in het westen door de Pyrenaeën, die aan

elkaar evenwijdig lopen, terwijl zich in het noorden de Britannische zeeëngte bevond,

en wel op deze wijze, dat de westelijke punt van Britannië tegenover de Pyrenaeën en

de oostelijke tegenover de monden van de Rijn lag. Volgens zijn zeggen, was de afstand

van de laatst genoemde twee plaatsen zóó gering, dat men het voorgebergte Kent van de

monden van de Rijn kon zien. Deze laatste opmerking behoeft niet te berusten op de

mededeling van een of anderen reiziger, maar kan een gevolgtrekking wezen van Strabo

zelf op grond van zijn ervaringen in de landen aan de Middellandse zee.

De loop van de Rijn wordt door Strabo beschreven naar Asinius Pollio, die hij in dit

verband noemt. Vermoedelijk heeft hij intussen zijn gegevens niet aan het werk van

Pollio zelf, maar aan Timagenes ontleend. Hier zullen wij alleen spreken over de volks-

stammen, die volgens zijn opgaaf aan de rivier woonden. Onder deze stammen noemt

Strabo de Treveri, die niet alleen de omgeving van Trier in hun bezit hadden, maar ook

het gehele benedendal van de Moezel tot aan de Rijn. Van hun land uit heeft Caesar,

toen hij voor de tweede keer, in het jaar 53 v. Chr., over de Rijn in Germanië wilde

vallen, een brug over de rivier laten slaan. Tegenover hen aan de rechteroever, was het

gebied van de Ubii. Deze mededeling komt overeen met de door Caesar beschreven

toestand. Maar Strabo voegt daar nog aan toe, dat de Ubii met hun volle instemming

door Agrippa als gouverneur van Gallië naar het land aan de linkeroever zijn verplaatst.

Wanneer dit is geschied, vermeldt Strabo niet. Men denkt meestal aan het jaar 37 v.

Chr. 1).

Bij de Treveri sluiten de Nervii aan, die hier uitdrukkelijk worden vermeld als een

Germaanse stam en als bewoners van het land aan de Rijn. Hoewel het territorium van

de Nervii volgens de mededelingen van Caesar zeker niet tot aan de Rijn heeft gereikt,

behoeft men niet aan een vergissing van Strabo te denken, indien men aanneemt, dat zij

de landstreek, die vroeger aan de Eburones behoorde, na de ondergang van dit volk

hebben bezet. Tenslotte behoorde het gebied bij de monden van de Rijn aan de Menapii,

zowel aan de linker als aan de rechter oever. De korte beschrijving van die landstreek

met de moerassen en de lage, dichte, ondoordringbare bossen, bewijst, dat de door

Strabo als bron gebruikte auteur zeer goed op de hoogte van de toestand daar ter plaatse

is geweest. Tegenover de Menapii woonde aan de anderen oever van de Rijn het

Germaanse volk der Sugambren, terwijl achter dit gehele gebied aan de rechteroever

van de rivier het land in Germanië in het bezit was van de Sueben, een stam die in

aantal en in macht groter was dan de andere.

Als de naburen van de Menapii aan de kust van de Noordzee noemt Strabo de Morini in

de opsomming van de stammen der Belgae, waarbij de Nervii nog eens en dit maal ook

de Eburones worden vermeld. Van het land der Morini uit placht men over te steken

naar Britannië en dan niet van de monden van de Rijn, maar van de kust bij het Nauw

Page 39: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van Calais. Strabo weet ook te verhalen van de zware misten aan de kusten van dit

gebied, zowel in Britannië als bij de Morini, de Menapii en de andere volksstammen in

de omgeving.

Wij hebben de mededelingen van Strabo hier enigszins uitvoerig weergegeven, om er

met enigen nadruk de aandacht op te vestigen, dat hij de Bataven niet vermeldt. In de

streek, waar men hun woonplaatsen gewoonlijk zoekt, te weten tussen de grote armen

van de Rijn in zijn delta, wordt alleen van de Menapii gesproken. Evenmin komen de

Bataven voor in Strabo's beschrijving

1) H. Schmitz, Die übersiedlung der Ubii auf das linke Rheinufer: Kilo, 34 (1941), blz.

239-263.

van Germanië. Zij worden in de tekst van Caesar slechts genoemd in de vrij verwarde

passage over de rivieren Maas en Rijn, waardoor het verhaal van de strijd tegen de

Tencteren en Usipetes in het jaar 55 v. Chr. wordt onderbroken. Maar, gelijk boven

reeds werd vermeld, moet men deze passage naar alle waarschijnlijkheid als een

invoegsel uit later tijd .beschouwen. Blijkbaar zijn de Bataven eerst na Caesar in de

streek gekomen, waar zij tijdens de verovering van dat gebied door de Romeinen in het

jaar 12 v. Chr. woonden 1). Zij hebben dat land wellicht in beslag genomen tijdens de

bewogen periode, die op de dood van Caesar volgde. Uit die periode zijn ons evenwel

slechts zeer weinig feiten bekend.

III. DE EERSTE KRIJGSTOCHTEN VAN CAESAR IN HET NOORDEN VAN

GALLIË

Door zijn overwinningen op de Helvetii en op de Sueben [ of Sueven, Seeuwen =

Zeeuwen] onder Ariovistus had Caesar voor de beveiliging van de Romeinse provincie

in Zuid-Gallië en de bescherming van de bondgenoten der Romeinen in het niet tot het

Rijk behorende gebied op voldoende wijze gezorgd. De vijanden, die .te duchten waren,

had hij verslagen en door zijn verdrag met de Helvetii was de grens aan de Rijn en de

voornaamste weg van Germanië door westelijk Zwitserland naar het zuiden op veel

beter wijze verzekerd dan vroeger. Toch liet hij zijn leger onder het commando van zijn

bekwaamsten onderbevelhebber, Titus Atius Labienus, buiten de provincie in de buurt

van BesanÇon overwinteren. Van daar uit kon hij geheel Gallië beheersen met zijn

troepen.

Men kan niet aannemen, dat Caesar er over dacht het door zijn leger bezette gebied

weer op te geven. Daar was hij de man niet naar en het was ook in het belang van Rome

vasten voet in Gallië te houden. Alleen op die wijze was het immers op de duur moge-

lijk aanvallen als van de Cimbren en van Ariovistus met zijn Sueben af te wenden.

Caesar moet dus naar een gelegenheid hebben gezocht zijn invloed in Gallië te

vergroten. zo nodig, was hij bereid oorlog te voeren. Alleen had hij daarvoor een

aanleiding

1) Verg. (Caesar), De Bello Gall. IV 10; Tacitus, Germania 29, Historiae IV 12 en 15. -

De vermelding bij Lucanus, Pharsalia 1 431, die dikwijls verkeerd wordt begrepen,

bewijst niets. - De verhandeling van J. H. Holwerda, Mnemosyne, 41 (1913), blz. 1-7,

gaat uit van een verouderde archaeologische opvatting; de studie van het aardewerk,

waarop het betoog rust, zou veel nauwkeuriger moeten wezen om kracht van bewijs te

hebben.

Page 40: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

nodig, die zulk een optreden rechtvaardigde. Want hij kende zijn tegenstanders te Rome

maar al te goed en hij wist, dat zij van elke onvoorzichtige handeling van zijn kant

gebruik zouden maken om zijn positie te schaden. Reeds onmiddellijk in het volgende

jaar werd hem de gezochte aanleiding geboden.

In Gallië heerste algemeen grote ongerustheid over de aanwezigheid van het Romeinse

leger buiten de provincie. Maar in het centrum van het land was, bij de onderlinge

verdeeldheid, geen tegenstand mogelijk. Anders stond het in het noorden. Ook de

Belgae, die daar woonden, zagen zich bedreigd en zij waren niet van plan zich zonder

meer aan Caesar te onderwerpen. Om al hun krachten te kunnen verenigen sloten zij

zich aaneen en verbonden zich door liet stellen van gijzelaars elkaar bij te staan. Ook de

Germaanse stammen aan de linkerzijde van de Rijn namen zij in dit bondgenootschap

op.

Toen Caesar, die zelf in Noord-Italië de winter doorbracht, van Labienus in de vroege

lente van het jaar 57 v. Chr. het bericht ontving over deze beweging bij de Belgae,

haastte hij zich naar het leger. Twee nieuwe legioenen, die in Italië waren gelicht, zond

hij onmiddellijk naar Gallië en hij ontbood ook de inheemse ruiterij, waarover hij kon

beschikken. De aaneensluiting van de Belgae kon hij geredelijk verklaren als een

ernstige bedreiging voor het Romeinse Rijk. Voor hem was op deze wijze een zeer

welkome aanleiding ontstaan om tegen de Belgae, die zijn macht nog niet hadden

gevoeld, op te trekken.

In Mei waren de toebereidselen voor de oorlog gereed en Caesar leidde zijn leger naar

het noorden. De Remi, de Belgische stam wiens gebied hij het eerst zou betreden, boden

terstond hun volledige onderwerping aan; zij verklaarden zich bereid gijzelaars te

stellen, hun versterkte plaatsen over te geven en levensmiddelen voor de Romeinse

troepen te leveren. Met hen sloot Caesar een verdrag, waarbij hun verhouding tot het

Romeinse Rijk werd geregeld. Maar de andere Belgae verkozen de oorlog, liever dan

zich te onderwerpen. Van de Remi ontving Caesar de nadere inlichtingen over de

andere Belgische volksstammen, waarvan wij in de vorige afdeling van dit hoofdstuk

reeds hebben gebruik gemaakt, voornamelijk over de omvang van de contingenten, die

elk volk voor het coalitieleger had toegezegd. De bondgenoten meenden, volgens de

opgaaf van de Remi, over een gewapende macht van ten naaste bij 300 000 man te

kunnen beschikken.

De grote dapperheid van de Belgae was oorzaak, dat de oorlog een minder vlot verloop

had, dan Caesar het wellicht had gedacht.

Maar door de snelheid van zijn troepen bij het afleggen van grote afstanden en door hun

betere voorbereiding voor de oorlog, kon Caesar toch een reeks van beslissende

overwinningen behalen. Nadat de Belgae een ernstige nederlaag hadden geleden bij

Berry-auBac aan de Aisne, onderwierpen zich de volksstammen ten zuiden van de

Ardennen. Het contingent van de Nervii, de strijdbaarste stam uit het noorden, was

intussen bij deze slag niet aanwezig geweest. Tezamen met enige van hun naburen, de

Atrebates, de Viromandui en de Atuatuci, zetten zij de strijd voort. Hun non-

combattanten brachten zij achter de moerassen en wadden bij het mondingsgebied van

de Schelde in veiligheid en wachtten de Romeinse legers af. Hun tegenstand eindigde in

een ramp. Tegen het einde van Juli bracht Caesar hun een vernietigende nederlaag toe

bij Maubeuge aan de Sambre en toen boden ook zij hun onderwerping aan. Het spreekt

van zelf, dat dit belangrijke gebied niet onbewoond kon blijven. Caesar liet aan de

Nervii hun land en hun versterkte plaatsen. Zelfs zegde hij aan de overlevenden van het

zeer verzwakte volk zijn bijzondere bescherming toe. Dit werd uitdrukkelijk vastgesteld

Page 41: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

in het verdrag, dat hij met de Nervii sloot.

Inmiddels zette het Romeinse leger zijn tocht naar het noorden voort en drong door in

het land der Atuatuci, die wij vroeger reeds als de afstammelingen van de Cimbren en

Teutonen hebben leren kennen. Dit volk heeft bij de nadering van de Romeinen al zijn

versterkte plaatsen verlaten en zich teruggetrokken in een grote vesting, die door de

ligging gemakkelijk verdedigd kon worden, waarschijnlijk op de plaats van de citadel te

Namen bij de samenvloeiing van de Maas en de Sambre. Na een korte belegering heeft

Caesar deze vluchtburcht ingenomen en op die wijze ook de tegenstand van de Atuatuci

gebroken. De gevangen leden van het volk werden als krijgsbuit beschouwd en

verkocht. Volgens de opgaaf van Caesar waren zij 53 000 in aantal.

Er was daarna geen reden voor Caesar om de veldtocht verder uit te strekken. De herfst

was in aantocht. De naburige volksstammen boden hun onderwerping aan. Er kwamen

zelfs gezantschappen van over de Rijn om verdragen van vriendschap en vrede te

sluiten, met de toezegging, dat zij gijzelaars zouden leveren en de bevelen van Rome

getrouwelijk zouden nakomen. Ook met de Eburones, de noordelijke naburen van de

Atuatuci, kwam zulk een verdrag tot stand en op grond van dit verdrag heeft Caesar

twee jaar lang rustig door hun grondgebied met zijn legers kunnen trekken.

Waarschijnlijk is bij deze gelegenheid een overeenkomst gesloten met de Ubii, die later

aan Caesar zo veel hulp zouden verlenen.

Toen voor het eerst strekte de macht van Rome zich naar het noorden uit tot het

grondgebied van ons land en naar de streek aan de rechteroever van de Rijn. Na de

expeditie van Publius Licinius Crassus, de zoon van de triumvir, die een van zijn

onderbevelhebbers was, tegen de volkeren aan de Oceaan, kon Caesar er zich aan het

einde van het jaar met enig recht op beroemen, dat geheel Gallië aan Rome was

onderworpen. Deze mededeling betekent evenwel geenszins, dat dit gebied toen ook tot

een Romeinse provincie is geproclameerd. Veeleer stonden de Gallische staten nog

alleen in een verhouding van vazallen tot Rome, gebonden door de verdragen, die zij

hadden moeten sluiten. Onderdanen waren zij nog niet.

Het zou voor Caesar op dat ogenblik ook niet mogelijk zijn geweest, Gallië tot een

provincie van het Romeinse Rijk te laten verklaren. Daarvoor was de medewerking van

de Senaat nodig en die medewerking zou Caesar toen zeker niet hebben gekregen. Men

begon zich te Rome ernstig ongerust te maken over zijn plannen en in de winter van 57

op 56 v. Chr. werd zelfs het besluit genomen, een commissie van onderzoek naar Gallië

te zenden. Cato en Cicero traden openlijk tegen Caesar op. De overeenkomst, die hij

met Pompeius en Crasssus had gesloten, bleek niet langer betrouwbaar te wezen. In die

omstandigheden moest Caesar zich eerst de rug dekken, voordat hij aan verdere

ondernemingen in zijn provincie kon denken. Hij had in het vroege voorjaar van 56 v.

Chr. te Ravenna een samenkomst met Crassus en korten tijd later, in April, te Lucca ook

met Pompeius. Bij de laatste bijeenkomst waren behalve de driemannen, tal van

Romeinse magistraten en niet minder dan 200 senatoren aanwezig. De vroegere

overeenkomst tussen de drie voornaamste machthebbers in de staat werd hernieuwd;

Pompeius zou huwen met Caesar's dochter Julia; samen met Crassus zou hij in het jaar

55 het consulaat bekleden; Crassus zou daarna als pro-consul het bestuur over de

provincie Syria krijgen; het commando van Caesar zou voor vier jaar worden verlengd

en hij zou terstond na afloop van dit commando een tweede consulaat mogen bekleden.

Het was voor Caesar een volledige diplomatieke overwinning. Reeds in Mei 56 moest

Cicero een rede houden om deze overeenkomst te verdedigen. Caesar was toen vrij om

te handelen als hij wilde in Gallië.

Page 42: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Daar, in Gallië, ontbrak nog veel aan de volledige onderwerping. De Galliërs mochten

dan in een aantal gevechten de nederlaag hebben geleden, moreel waren zij alles

behalve verslagen. In sommige delen van het land gold het gezag van Rome nog zeer

weinig. Dat bleek al dadelijk in 56, toen de Veneti in Bretagne, die zich in het vorige

jaar zonder verweer aan de jongen Crassus hadden onderworpen, de gehoorzaamheid

opzegden en een verbond sloten met een aantal andere volkeren uit de kuststreek, onder

anderen met de Morini en de Menapii. Deze laatste volkeren woonden op een afstand

van een 500 of 600 km van de Veneti verwijderd. Dat zij in deze oorlog waren

betrokken bewijst de uitgebreidheid van het verzet. Ook elders in Gallië was het

onrustig. Om die reden vertrok Caesar naar het noorden, zodra de onderhandelingen in

Italië waren beëindigd. Hij moet in Mei bij het leger in het land van de Belgae zijn

aangekomen. Toen had hij reeds orders gegeven voor de bouw van een vloot op de

Oceaan, teneinde de oorlog met de volkeren aan de kust voor zijn troepen te

vergemakkelijken.

Intussen droeg het verzet in Gallië over het algemeen geen gevaarlijk karakter. Caesar

meende te kunnen volstaan met een reeks van kleine expedities, waaraan hij zelf geen

deel behoefde te nemen. De hoofdmacht van het leger behield hij onder zijn eigen

commando om het land te bewaken. Labienus vertrok met een afdeling ruiterij naar het

noordoosten in de richting van de Rijn. Daar was wel geen openlijk verzet; maar Caesar

achtte een verkenning door zijn bekwaamsten onderbevelhebber en een demonstratie

noodzakelijk. De jonge Crassus werd naar de Aquitani gezonden in het zuidwesten,

Decimus Brutus naar het land aan de mond van de Loire en Quintus Titurius Sabinus

naar de Normandische kust. Zonder twijfel bracht de verdeling van de troepen over

verschillende corpsen, die ver van elkaar opereerden; gevaren mede. Maar de uitkomst

bewees, dat Caesar verstandig had gehandeld. Zijn onderbevelhebbers hadden overal

succes en tegen het einde van de zomer kon Caesar vaststellen, dat geheel Gallië was

onderworpen, met uitzondering van het gebied der Morini en Menapii in het noorden.

Deze volksstammen waren de enige, die nog onder de wapenen stonden. Ook hadden zij

nog nooit gezanten tot hem gezonden om over een verdrag te onderhandelen.

Hoewel het reeds September was en het seizoen voor het voeren van een oorlog ver

gevorderd, besloot Caesar toch tot een expeditie naar het land aan de Vlaamse kust

onder zijn eigen leiding. Hij meende, dat hij deze onbelangrijke volksstammen

gemakkelijk zou kunnen overwinnen. Maar het liep niet zoo, als hij het had gedacht,

omdat de Morini, toen hij in hun gebied was gekomen, een geheel andere taktiek

toepasten dan de overige Galliërs. Caesar vond geen leger om slag tegen te leveren,

geen vesting om te veroveren, slechts bossen en moerassen, waarin zijn tegenstanders

zich hadden teruggetrokken. Alleen wanneer de soldaten bezig waren met het opslaan

van een kamp, doken de vijanden plotseling van alle kanten uit het woud op, doodden

een aantal Romeinse soldaten en verdwenen weer, als een slagorde tegen hen was ge-

vormd. Want de Morini wisten heel goed, dat zij tegen de Romeinen in een geregeld

gevecht niet waren opgewassen. Bij een vervolging werden enigen van hen gedood;

maar hun hoofdmacht bleef onaangetast.

Toen besloot Caesar een poging te doen om dieper in het land door te dringen. Hij liet

zijn soldaten een brede open baan door het bos hakken en het hout aan beide zijden

opstapelen tot een wal tegen zijn vijanden. Op die manier schoot hij evenwel niet hard

op. Er werd enig vee en wat van de armzalige bezittingen van de vijanden buit gemaakt,

hun dorpen en hoeven werden in brand gestoken en hun akkers verwoest. Maar de

Morini trokken eenvoudig dieper het bos in en vermeden steeds elk gevecht.

Ondertussen braken de herfststormen los en het werd onmogelijk de soldaten langer te

velde te houden, waar zij geen andere bescherming dan de bivaktenten hadden. Caesar

Page 43: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

moest terug zonder zijn doel te hebben bereikt. De Morini en de Menapii bleven

onafhankelijk. In het land van de Menapii is Caesar bij deze gelegenheid niet eens ge-

komen. Hij is niet verder doorgedrongen dan de omgeving van Calais en Cassel. Zonder

twijfel is het zijn plan geweest, het volgende jaar een nieuwe poging te doen om het

uiterste noorden van Gallië te bedwingen. Om die reden liet hij zijn troepen

winterkwartieren betrekken in de streek aan de mond van de Seine.

Caesar kon intussen de Morini en de Menapii, die toch maar onbelangrijke volkeren

waren, niet aan hun lot overlaten. Daarvoor was zijn positie in Gallië nog veel te weinig

zeker. Er was daar niemand, op wie hij werkelijk staat kon maken. Het was voor hem

dus in de eerste plaats nodig een organisatie te scheppen, waardoor hij het land kon

beheersen. Hij trachtte dus in de verschillende staten iemand te vinden, die hij kon

vertrouwen, om als koning op te treden. Bovendien deed hij af en toe een algemenen

Gallischen raad bijeenkomen, ten einde op die wijze zijn wil kenbaar te maken en zijn

invloed in het land te laten doordringen. Maar vooral kwam het er voor hem op aan, zijn

prestige bij de Galliërs te vergroten. Daartoe kreeg hij het volgende jaar gelegenheid,

door zijn overwinning op de Usipetes en de Tencteren, zijn inval in Germanië over de

Rijn en zijn tocht naar Britannië met gebruikmaking van de vloot.

IV. DE EXPEDITIE TEGEN DE USIPETES EN DE TOCHT OVER de RIJN

Caesar had gedacht in 55 v. Chr. een veldtocht te zullen ondernemen in het land van de

Morini en de Menapii om deze twee volksstammen, die nog geen gehoorzaamheid aan

Rome hadden beloofd, tot onderwerping te brengen. Maar hij kwam dat jaar voor een

veel groter opgaaf te staan. In de winter van 56 op 55 v. Chr. waren immers twee

Germaanse volksstammen, de Usipetes en de Tencteren, over de Rijn in Gallië gevallen,

niet ver van de monding van de rivier in de Noordzee, zoals Caesar het uitdrukt. Deze

volksstammen behoorden tot de slachtoffers van, de Sueben. Een tijd lang hadden zij

weerstand geboden. Maar eindelijk waren zij uit hun land in Nassau ten noorden van de

Taunus, verdreven en zwierven toen al drie jaar lang in. Germanië rond. Zij hadden

getracht een onderkomen te vinden bij de Ubii en dat was een van de redenen geweest

voor dit volk om hulp aan Caesar te vragen. Daarna hadden zij in Westfalen

rondgetrokken en waren eindelijk gekomen in het land van de Menapii aan de

rechteroever van de Rijn ten noorden van de Lippe.

Onder de indruk van het grote aantal hunner tegenstanders hadden de Menapii de akkers

en de hoeven, die zij aan de rechteroever van de Rijn bezaten, in de steek gelaten en

waren naamhun gebied op de Gallischen oever gevlucht. Hun schepen hadden zij

weggesleept en waakten er met zorg voor, dat de Usipetes en de Tencteren geen

gelegenheid kregen aan de overkant te komen. Natuurlijk konden de Germanen de rivier

niet oversteken zonder schepen of vlotten, zolang de Menapii de wacht hielden. Dus

namen zij een list te baat en trokken drie dagen lang van de rivier weg het binnenland

in. De Menapii, die dit door verspieders hadden vernomen, dachten, dat het gevaar was

afgewend, en namen hun landerijen aan de rechteroever van de Rijn weder in bezit.

Maar de Germanen keerden weer om, legden met hun ruiterij het stuk dat zij waren

teruggetrokken in één nacht af, vielen de Menapii onverhoeds op het lijf en maakten

zich meester van hun schepen. Toen konden zij de Rijn oversteken en bezetten het land

van de Menapii in het noorden van Gallië. Daar brachten zij de rest van de winter door.

De overtocht over de Rijn kan bij Wezel en Xanten of liever bij Emmer ik en Kleef

hebben plaats gehad.

Page 44: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Caesar vernam het bericht van deze inval, toen hij in Italië was. Het was duidelijk, dat

er gevaar dreigde voor de Romeinse zaak, daar de Galliërs maar al te zeer geneigd

waren de Germanen als hun bevrijders te beschouwen. Spoedig ingrijpen was dus nood-

zakelijk. Om die reden vertrok Caesar vroeger dan hij het gewoon was, reeds in Maart

of begin April, naar het leger. Hij wilde bij zijn troepen aankomen, voordat de Galliërs

in verbinding waren getreden met de Germanen. Dit was evenwel reeds geschied. Een

aantal Gallische staten had afgezanten gezonden naar de' Usipetes om hen uit te nodigen

naar het zuiden op te trekken en de Germanen waren, althans met hun voorhoede,

doorgedrongen tot het gebied van de Eburones en de Condrusi.

Terwijl de voorbereidingen voor de expeditie naar het noorden werden gemaakt, riep

Caesar de voornaamste Galliërs samen in zijn hoofdkwartier, waarschijnlijk te Amiens.

Gedurende de bijeenkomst, die hij met hen had, sprak hij niet over zijn vermoedens

aangaande hun besprekingen met de Germanen. Veeleer wierp hij zich op als de

verdediger van Gallië, beloofde zijn hulp, tegen de aanval van de Germanen en droeg

hun op hem met ruiterij bij te staan. Vervolgens leidde hij zijn leger langs de weg over

Bavai en Tongeren naar het noorden, evenwijdig met de dalen van de Sambre en de

Maas, naar de plaats, waar hij wist dat de Germanen gelegerd waren, waarschijnlijk

ergens in Over-Gelder.

Toen Caesar op een paar dagmarsen afstand van. De Germanen was, kwamen hun

afgezanten hem tegemoet. Zij verzochten om vrede; zij wensten alleen land voor hun

volk, hetzij de streek die zij toen bezet hadden in het gebied, van de Menapii, hetzij een

andere ,die Caesar hun zou aanwijzen. Caesar weigerde dit, daar er in Gallië geen land

beschikbaar was voor een zo grote mensenmenigte en verwees hen naar de Ubii; hij

beloofde zijn invloed te zullen aanwenden om een toestemmend antwoord van de Ubii

te verkrijgen. Eveneens sloeg Caesar het verzoek van de afgezanten af om gedurende de

nadere onderhandelingen niet verder op te rukken. Want hij had vernomen, dat een

groot deel van de ruiterij der Germanen was uitgezonden om te fourageren naar het

gebied van de Ambivariti, een volksstam die alleen in dit verband wordt genoemd, in

het land aan de linkeroever van de Maas, waarschijnlijk bij de Peel, en hij meende, dat

de Germanen de onderhandelingen trachtten te rekken, totdat dit deel van hun

legermacht was teruggekeerd. Verdere besprekingen wees hij evenwel niet af. Daarvoor

zouden de afgezanten terugkomen.

De vertegenwoordigers van de Germanen moesten dus onverrichterzake aftrekken en

Caesar rukte verder op naar het noorden. Toen hij niet meer dan 18 km van de Usipetes

verwijderd was, keerden de afgezanten, zoals was afgesproken, terug. Zij ontmoetten

hem op mars en vroegen hem dringend niet verder te gaan. Caesar weigerde dit. Ten

einde raad verzochten zij aan Caesar, dan ten minste een order te zenden aan de ruiterij

van de voorhoede, met de opdracht geen gevecht met hun mensen aan te gaan. Zij

verklaarden zich bereid een gezantschap naar de Ubii te zenden, zoals Caesar het had

voorgesteld, ten einde om land te verzoeken voor hun volk; hadden zij een toestemmend

antwoord ontvangen, dan zouden zij zich in elk opzicht naar de bevelen van Caesar

gedragen. Daarvoor vroegen zij om een wapenstilstand van drie dagen.

Caesar weigerde ook deze wapenstilstand. Naar zijn mening, was het enige doel van de

Germanen tijd te winnen, daar zij dachten, dat hun ruiterij, die afwezig was, in die drie

dagen wel weer zou terugkeren. Intussen beloofde hij, die dag niet meer dan 6 km te

zullen oprukken naar een plaats, waar hij voldoende drinkwater voor zijn leger zou

vinden, om daar de volgende dag de afgezanten van de Germanen af te wachten. Hij

verzocht hen in zo groot mogelijk aantal te verschijnen, ten einde hun wensen nader

kenbaar te maken. Tegelijkertijd zond hij bevel aan de commandanten van de

Page 45: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

voorhoede, geen gevecht te beginnen met de Germanen, maar als zij aangevallen

werden, stand te houden totdat hij zelf met het leger zou zijn aangekomen.

Dit alles wordt door Caesar in het verslag over de expeditie zo uitvoerig verhaald om

zijn gedrag van de volgende dag te rechtvaardigen. Want hij wist heel goed, dat die

handelwijze te Rome een algemene verontwaardiging had gewekt. Wat toch is ge-

schied? Er had die zelfden dag, toen de afgezanten van de Usipetes bij Caesar waren

geweest, een schermutseling plaats tussen de ruiterij van de Usipetes en de Romeinse

voorhoede, die voor de Romeinen ongunstig afliep. Zij werden teruggeslagen en be-

schuldigden de Germanen van verraad, daar zij, naar hun zeggen, vertrouwd hadden op

de overeenkomst en onverhoeds op het lijf waren gevallen. Dat de Germanen niet aan

verraad hadden gedacht, bleek de volgende dag, toen reeds vroeg in de morgen al hun

aanvoerders met de oudsten van het volk in groten getale in het kamp van Caesar

kwamen om zich te verontschuldigen over de schermutseling met de ruiterij en te

trachten tot een overeenkomst te geraken.

Op grond van het ruitergevecht van de vorigen dag, dat hij als een schending van .de

overeenkomst beschouwde, achtte Caesar zich gerechtigd deze afgezanten gevangen te

nemen. Hij verliet het kamp, stelde zijn troepen in drie colonnes op en legde de 12 km

tussen zijn legerplaats en de wagenburcht van de Germanen zóó snel af, dat hij hen

overviel, voordat zij hadden bespeurd, wat er gaande was. De aanval op de wagenburcht

eindigde in een volledige nederlaag voor de Germanen. Zij waren van hun aanvoerders

beroofd. De vrouwen en kinderen in de burcht vergrootten de verwarring. Alles sloeg op

de vlucht en bij de achtervolging door de ruiterij werden zij, die niet in het veld waren

gedood, opgejaagd naar een plaats, waar de Maas in de Rijn valt 1), daar kwamen zij in

de golven van de rivieren om. Naar men meent, heeft de slag ergens in de buurt van

Goch, Kevelaar of Geldern plaats gehad, in elk geval tussen Maas en Rijn, ten noorden

van een lijn, die men van Maastricht naar Keulen kan trekken. Nu het gevaar voor de

Germanen was geweken, stelde Caesar de hoofden van de Usipetes en de Tencteren, die

hij gevangen had gehouden, in vrijheid. Maar uit vrees voor de Galliërs, wier akkers zij

hadden verwoest, gaven zij er de voorkeur aan bij Caesar te blijven. Hij stond dit toe en

behield hen bij zich als vrije mannen.

Zoo luidt het verhaal, dat Caesar in zijn geschrift over deze weinig eervolle gebeurtenis

opdist. In Rome gevoelde men, gelijk reeds is opgemerkt, zijn handelwijze als een

trouwbreuk. Het gevangenhouden van de gezanten werd beschouwd als een schending

van het volkenrecht en de overval op de wagenburcht der Germanen als een laaghartige

daad, een Romeinsen veldheer onwaardig. Bij het debat, dat in de Senaat over dit.

krijgsbedrijf werd gehouden, stelde Cato, de rechtvaardige, voor, Caesar als een

trouweloozen verrader aan de Germanen uit te leveren, ten einde de smaad, die door het

verbreken van de overeenkomst op de staat was gevallen, af te wenden. Cato's voorstel

is uiteraard niet ernstig opgenomen. Maar Caesar is door het verwijt, dat het voorstel

inhield, getroffen geweest en het bericht over zijn handelwijze is stellig geschreven met

de bedoeling zich te rechtvaardigen. Gelukt is hem dat toch niet.

Na zijn overwinning op de Usipetes en de Tencteren, die in de maanden Mei of Juni

moet hebben plaats gehad, besloot Caesar tot een expeditie in Germanië over de Rijn.

Blijkbaar heeft ook deze tocht veel kritiek uitgelokt en daarom verdedigde Caesar zijn

beleid uitvoerig. Voornamelijk noemt hij twee redenen, die hem tot dit

1) Zo drukt Caesar zich ten minste uit. Maar blijkbaar was hij van de geografische

gesteldheid van de landstreek niet goed op de hoogte, toen hij zijn verslag opstelde.

Page 46: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

besluit hebben gebracht. In de eerste plaats vermeldt hij de ruiterij van de Usipetes en

de Tencteren, die niet aan de slag had deelgenomen en een toevlucht had gevonden over

de Rijn bij de Sugambren. Op zijn verzoek, deze ruiterij aan hem uit te leveren, hadden

de Sugambren geantwoord, dat de Romeinen aan de rechteroever van de Rijn niets te

zeggen hadden. Caesar wilde van zijn kant laten blijken, dat de Romeinen wèl in staat

waren hun macht daar te laten gelden. In de tweede plaats was er het verzoek van de

Ubii, de bondgenoten van de Romeinen, die hulp hadden geVraagd tegen hun oude

vijanden de Sueben.

Maar voornamelijk bedoelde Caesar zijn tegenstanders, zowel de Galliërs als de

Germanen, te imponeren. Mede om die reden besloot hij geen gebruik te maken van het

aanbod van de Ubii, hem schepen te leveren voor de overtocht, maar een brug te laten

bouwen over de rivier. De constructie van die brug wordt in het bericht over de tocht

uitvoerig beschreven 1).

In tien dagen tijd was alles gereed en Caesar liet zijn troepen er over trekken. Voor het

eerst stond een Romeins leger in Germanië. Een sterke bezetting bleef bij het

bruggehoofd achter en Caesar voerde zijn leger van het land der Ubii, waar de brug was

aangelegd, naar het gebied van de Sugambren, hun noordelijke naburen. Veel

gelegenheid om succes te behalen kreeg hij niet. Want de Sugambren hadden zich, op

raad van de Usipetes en de Tencteren die de kracht van de Romeinse troepen kenden,

teruggetrokken in de bossen. Het was alleen mogelijk hun land te verwoesten. Daarna

keerde het leger weder naar het gebied van de Ubii terug. Inmiddels ontving Caesar van

vele Germaanse volkeren het verzoek een verdrag met hem te mogen sluiten. Hij nam

deze voorstellen aan en eiste gijzelaars. Aan de Ubii beloofde hij steun tegen de Sueben.

Maar een aanval op deze machtigen vijand deed hij niet; want ook de Sueben hadden

zich teruggetrokken naar het midden van hun gebied en wachtten daar de Romeinen af.

Het was niet de bedoeling van Caesar zich zo ver in Germanië te wagen en dus trok hij,

na een verblijf van 18 dagen in het land over de Rijn, naar de Gallischen oever terug en

liet de brug afbreken.

Caesar had, zoals hij het zelf zegt, zijn doel bereikt. Aan de Germanen had hij laten

zien, dat de Romeinen er niet tegen op zagen hen in hun eigen land aan te vallen; de

Sugambren had hij een afstraffing toegediend en de Ubii bevrijd van de druk der

1) K. Saatmann, E. Jongst en P. Thielscher, Caesars Rheinbrcke: Bonner fahrbcher,

143-'4 (1938-'9), blz. 83-208.

Sueben. Maar het is toch niet aannemelijk, dat hij alleen voor een militaire wandeling

van 18 dagen zich de inspanning heeft getroost, die voor het bouwen van een brug

nodig is geweest. De plaats, waar Caesar over de Rijn is gegaan, staat niet vast. Zeker is

het, dat het bruggehoofd aan de rechteroever van de rivier was gelegen in het land van

de Ubii, en wel geheel in het noorden van hun gebied, dicht bij de grens van de

Sugambren. Verder moet de brug zijn aangelegd niet ver van de streek, waar de slag

tegen de Usipetes en de Tencteren is geleverd, en tevens op een plaats, die een goede

verbinding had met Gallië voor de geregelde verzorging van het leger. Men kan niet

denken aan Xanten, dat te ver van het land der Ubii is verwijderd, en evenmin aan

Bonn, dat te veel zuidelijk ligt om spoedig de Sugambren te kunnen bereiken, eerder

aan de buurt van Keulen of wellicht liever nog aan Neuss. Wij zullen op deze vraag

terugkomen bij de bespreking van het probleem, waar de tweede brug van Caesar over

de Rijn is geslagen.

Inmiddels was het Juli geworden en hoewel reeds een groot deel van het gunstige

Page 47: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

jaargetijde was verstreken, besloot Caesar nog een aanval op Britannië te doen. Ook in

dit geval was het een zaak van prestige. Hij wilde tonen, waartoe de Romeinse legers in

staat waren, en bovendien had zulk een tocht in elk geval betekenis als een verkenning.

Langs de weg van Keulen of Neuss over Maastricht en Bavai trok Caesar naar het.

Kanaal en concentreerde zijn troepen in de buurt van Boulogne om van daar naar

Britannië over te steken.

Toen hij in die streek vertoefde om de schepen in orde te brengen, kwamen er uit een

groot deel van het land der Morini gezanten tot hem, om hun onderwerping aan te

bieden. Caesar aanvaardde dit aanbod en legde hun een aantal gijzelaars op. Nadat de

gijzelaars aangekomen waren, sloot hij met de Morini een verdrag, waarbij zij de

leiding van Rome aanvaardden. Liever had hij hun een afstraffing toegediend. Maar hij

zag daar van af, omdat hij geen vijanden in zijn rug wilde achterlaten, de tijd van het

jaar al te ver was gevorderd om zich nog in een oorlog te begeven en hij, ten slotte, de

tocht naar Britannië niet wilde uitstellen voor een zo onbelangrijke onderneming als een

expeditie tegen de Morini. De troepen, die hij niet naar Britannië meenam, zond hij

onder het commando van Quintus Titurius Sabinus en Lucius Aurunculeius Cotta naar

de Menapii en naar de districten van de Morini, die geen gezanten hadden gezonden.

Tegen het midden van Augustus stak hij in zee.

Veel succes had Caesar bij die tocht niet en, toen de tijd van de herfststormen naderde,

keerde hij omstreeks half September vrijwel onverrichter zake naar Gallië terug. Zijn

aanzien was door de mislukte expeditie meer geschaad dan gebaat. Zelfs ontzagen de

Morini zich niet, ondanks het pas gesloten verdrag, een aanval te doen op een 300 pas

ontscheepte soldaten, die op weg waren naar het grote legerkamp. Dit optreden kon

Caesar niet ongewroken laten en hij zond de volgende dag een expeditie tegen de

Morini, bestaande uit de legioenen, die hem naar Britannië hadden vergezeld, onder

leiding van Labienus. Ditmaal hadden de Romeinen succes. Want de Morini konden

wegens de droogte geen bescherming vinden achter hun moerassen als het vorige jaar.

Zij moesten zich' bijna allen aan Labienus onderwerpen. Beter verging het de Menapii.

Zij hadden zich in hun dichte bossen teruggetrokken en bleven onbereikbaar voor de

Romeinse bevelhebbers, die tegen hen waren uitgezonden. Alleen werden hup akkers

verwoest, hun oogst vernield en hun hoeven verbrand. Maar zij behielden hun

zelfstandigheid. Caesar liet die winter zijn troepen in het land van de Belgae om het

volgende jaar tijdig een nieuwe expeditie naar Britannië te ondernemen.

Na deze gebeurtenissen was de stemming te Rome voor Caesar niet gunstig. Wèl

besloot de Senaat tot een dankfeest van twintig dagen, na kennis te hebben genomen

van Caesar's rapport over zijn krijgsbedrijven van dat jaar. Blijkbaar hebben de tocht

over de Rijn en de expeditie naar Britannië groten indruk gemaakt. Maar de fatsoenlijke

lieden veroordeelden de middelen, waarmede die successen waren behaald. Beter dan

uit de bloemrijke phrases van Cicero blijkt de stemming uit het boven genoemde

voorstel van Cato in de Senaat en uit het scherpe epigram van Catullus, waarin wordt

afgekeurd, dat de onderbevelhebbers van Caesar zich verrijkten met de buit van Gallië

en Britannië.

Het volgende jaar wilde Caesar opnieuw een expeditie naar Britannië ondernemen. Hij

begaf zich evenwel later dan gewoonlijk naar het leger. Pas in de eerste dagen van Juni

54 v. Chr. was hij daar aanwezig. Toen bleek al spoedig, dat er iets broeide in Gallië.

De Treveri verschenen niet op de samenkomst van de Galliërs, die Caesar in zijn

hoofdkwartier had bijeengeroepen. Onmiddellijk vertrok hij met een vliegende colonne

naar hun land en, dank zij de onenigheid bij hun vorsten, kostte het niet veel moeite hen

Page 48: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

tot gehoorzaamheid te brengen. Nog vóór het einde van Juni was hij weer aan het

Kanaal. Maar het duurde nog geruimen tijd, voordat hij durfde te vertrekken. Hij

vertrouwde de stemming van de Galliërs en van de Gallische hulptroepen niet. Eerst

omstreeks het midden of in de tweede helft van Juli is hij in zee gestoken. Ook ditmaal

had hij niet veel succes. Half September was hij terug zonder tastbare resultaten te

hebben behaald. Caesar heeft zich daarna om Britannië niet meer bekommerd.

V. DE OVERWINNING VAN AMBIORIX OP SABINUS EN COTTA

Na zijn terugkeer uit Brittannië vond Caesar in Gallië alles rustig. De samenkomst van

de Gallische hoofden onder zijn leiding te Amiens verliep zonder moeilijkheden. Alleen

het onderbrengen van de .troepen voor de winter gaf veel zorg. Want de oogst had dat

jaar te lijden gehad van droogte en het graan was schaars. Om die reden zag Caesar zich

genoodzaakt de troepen over meer kwartieren te verdelen dan gewoonlijk. Wel werden

verreweg de meeste legioenen ondergebracht in het land van de Belgae, die altijd nog

het minst te vertrouwen waren; maar zij waren zeer verspreid. Eén legioen werd

gelegerd in het gebied van de Morini onder het commando van Gaius Fabius, een

tweede bij de Nervii onder Quintus Cicero, de broeder van de redenaar, een derde dat

kort geleden in Italië was gelicht tezamen met vijf cohorten (overeenkomend met een

half legioen), waarschijnlijk nieuw geformeerde afdelingen die nog niet in

legioensverband waren opgenomen, en enige hulptroepen bij de Eburones onder

Sabinus en Cotta, zes andere legioenen bij de volkeren verder naar het zuiden. Al deze

afdelingen, behalve één enkel dat in een zeer rustige streek was ondergebracht, lagen,

volgens de mededeling van Caesar, in een vrij groot gebied, maar toch zóó dicht bij

elkaar, dat geen afdeling meer dan 150 kin van elk der andere was verwijderd. Deze

laatste mededeling is niet overeenkomstig de waarheid. Maar Caesar wilde zich op deze

wijze voor zijn maatregelen, die zo slechte gevolgen hadden, verontschuldigen. Zelf

besloot hij in Gallië, te Amiens, te blijven, totdat hij bericht had ontvangen, dat alle

afdelingen behoorlijk waren geïnstalleerd voor de winter. Inderdaad had hij reden om in

de buurt te blijven. Want het kan hem niet zijn ontgaan, dat er in Gallië weer iets

broeide.

Ongeveer veertien dagen, nadat de troepen in hun kwartieren waren aangekomen, in

Oct. 54 v. Chr., brak de opstand uit bij de Eburones. Zij hadden, gelijk reeds werd

opgemerkt, hun gebied aan beide zijden van de Maas, maar voornamelijk tussen Maas

en

Rijn, en stonden onder twee vorsten, Ambiorix en Catuvolcus. Sedert de oorlog tegen

de Atuatuci in het jaar 57 was Ambiorix een goede bondgenoot van Caesar geweest.

Maar zijn gevoelens waren verre van vriendschappelijk. Thans, nu er een kleine

troepenmacht in zijn land was gelegerd en nog wel afdelingen, die niet voldoende waren

geoefend, zag hij zijn kans schoon om wraak te nemen op de overweldigers van Gallië.

Hij beging alleen de fout niet te wachten, totdat Caesar zelf naar het zuiden was

afgereisd.

Ambiorix en Catuvolcus hadden intussen van hun plannen niets laten blijken. Zij waren

Sabinus en Cotta tegemoet gereisd tot aan de grens van hun gebied, hadden hun

medewerking toegezegd en koren geleverd, toen de troepen hun legerkamp te Atuatuca

(bij Tongeren) hadden opgericht. Maar daarna had Indutiomarus, de Trevir, zijn invloed

bij hen laten gelden. Die invloed was groot, omdat de Eburones vazallen van de Treveri

waren, dat wil zeggen, zij waren gehoorzaamheid schuldig in ruil voor de bescherming,

waarop zij zo nodig konden rekenen. Op aandringen van de Treveri verzamelden

Ambiorix en Catuvolcus hun manschappen en begonnen met een aanval op de

Page 49: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Romeinse soldaten, die in de buurt van de legerplaats bezig waren met het

bijeenbrengen van hout. Daarna verschenen zij voor het kamp; maar hun poging om het

door overrompeling in te nemen mislukte. De Romeinse soldaten bezetten de wallen en

de Spaanse ruiterij, die in het kamp aanwezig was, behaalde bij een uitval de

overwinning. Aan een belegering of aan uithongering van het kamp konden de

Eburones niet denken. Dus besloten zij hun toevlucht te nemen tot list en Ambiorix

verzocht om een onderhoud met de commandanten.

Sabinus en Cotta zonden daarop Gaius Arpinius, iemand uit de ridderstand die tot de

staf van Sabinus behoorde, en een Spanjaard, Quintus lunius, die al vroeger als afgezant

van Caesar met Ambiorix had onderhandeld. Tegenover hen erkende Ambiorix terstond

de weldaden, die zijn volk en hij zelf van Caesar hadden ondervonden, adat de

Eburones geen schatting behoefden op te brengen als de Atuatuci, dat zijn zoon en zijn

neef, die als gijzelaars door de Atuatuci werden vastgehouden, door Caesar waren

teruggezonden. Hij verontschuldigde de eersten aanval op het kamp door de

onstuimigheid van zijn mannen. Naar hij zeide, hadden de Eburones alleen de wapens

opgenomen, omdat zij zich niet konden onttrekken aan het gemeenschappelijke

optreden van de Galliërs. Er was immers een algemene afspraak gemaakt, op een

bepaalden dag tegelijkertijd alle legioenskampen aan te vallen, zodat geen van deze

afdelingen de andere te hulp kon komen. Het was voor de Eburones onmogelijk zich

aan deze afspraak te onttrekken. Maar hij achtte het zijn plicht de Romeinen te

waarschuwen, dat een grote troep Germanen van over de Rijn in aantocht was en twee

dagen later in Tongeren kon aankomen. Hij bezwoer de afgezanten van Sabinus en

Cotta dus, zo spoedig mogelijk met het gehele leger het kamp te verlaten en een

toevlucht te zoeken, hetzij bij Cicero, die aan de Sambre in de winterkwartieren lag,

hetzij bij Labienus bij de Remi aan de Maas. Wat hem zelf betreft hij beloofde, dat de

Romeinen ongestoord door zijn gebied zouden kunnen aftrekken.

Met die boodschap gingen de afgezanten naar het kamp terug. De twee commandanten

werden door het verslag van dit onderhoud zeer verontrust. Wè1 dachten zij een

ogenblik aan een misleiding van de zijde der vijanden. Maar zij achtten het onmogelijk,

dat een zo onaanzienlijke stam als de Eburones alleen een oorlog tegen de Romeinen

zou durven ondernemen. Zij riepen dus een krijgsraad bijeen. Daar bleek al dadelijk

grote onenigheid tussen de bevelhebbers. Cotta, ondersteund door velen van de staf-

officieren en van de hogere troepenofficieren, die bij de krijgsraad tegenwoordig waren,

meende, dat men in het kamp moest blijven om van daar alleen op order van Caesar te

vertrekken. Maar Sabinus was van een ander oordeel en bij het debat wond hij zich zóó

op, dat hij welhaast alle redelijkheid uit het oog verloor. Het kwam tot een heftige

woordenwisseling tussen de twee commandanten, zodat de officieren er zich in moesten

mengen. Men redetwistte tot midden in de nacht. Eindelijk gaf Cotta zich gewonnen en

het besluit werd genomen, met het aanbreken van de volgende dag het kamp te verlaten.

De rest van de nacht werd besteed om alles op te pakken en voor het vertrek in

gereedheid te brengen. De volgende morgen vertrok de troep met alle bagage in een

lange linie, alsof de tocht door een vriendschappelijk gezind land ging.

Eerst marcheerden de Romeinen door open terrein en er werd geen vijand gezien. Want

de Eburones, die door het rumoer hadden gemerkt, dat toebereidselen voor het vertrek

werden gemaakt, hadden zich op 3 km afstand van het kamp, in twee afdelingen ver-

deeld, achter de bossen in een hinderlaag opgesteld en, toen de colonne in een dal tussen

heuvels was aangekomen, vielen zij de Romeinen van twee kanten onverhoeds aan. De

achterhoede werd opgejaagd en de voorsten werden verhinderd de heuvels te bestijgen.

Op die wijze kwamen de Romeinen in een voor hen hoogst ongunstige positie. Sabinus

gaf in zijn zenuwachtigheid verkeerde orders; maar Cotta, die iets dergelijks had

Page 50: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

voorzien, trachtte te redden, wat nog te redden viel. Er werd een poging gedaan om de

troep te verzamelen in een kringvormige opstelling, ten einde de verdediging te

vergemakkelijken. Dit had evenwel niet het gewenste gevolg. Aanvallen, die door

enkele cohorten in gesloten formatie werden ondernomen, hadden geen uitwerking, daar

de Eburones onmiddellijk terugweken. Zij trachtten de Romeinen door hun werptuigen

te treffen en vermeden zoveel mogelijk de strijd van man tegen man, waarin zij door

hun mindere geoefendheid voor het gevecht in gesloten formatie en door hun slechte

bewapening niet tegen de geregelde troepen waren opgewassen. Op die wijze hielden de

Romeinen het vol tot na het middaguur. Toen werden enige van de voornaamste

hoofdofficieren buiten gevecht gesteld en Cotta, de kundigste van de commandanten,

die door een slingerkogel vlak in het gelaat was getroffen, kon de strijd niet meer leiden.

In deze omstandigheden moest Sabinus het bevel over het geheel op zich nemen. Hij

wist niet beter te doen dan zijn tolk te zenden naar Ambiorix, die hij in de verte had

opgemerkt, met het verzoek hem en zijn soldaten te sparen. Ambiorix antwoordde, dat

hij gaarne bereid was met de commandant te onderhandelen en zou zien, wat hij kon

doen. Van zijn kant weigerde Cotta met de vijand te spre ken, zoolang hij het verzet niet

had opgegeven. Sabinus begaf zich evenwel met zijn stafofficieren naar Ambiorix. Vóór

het onderhoud legden hij en de zijnen de wapens neder. Zij werden tijdens het gesprek

omsingeld en gedood. Toen had Ambiorix gewonnen. Bij een laatsten algemenen aanval

van de Eburones sneuvelden Cotta en de meeste soldaten. De overlevenden wisten zich

door te slaan naar het kamp. Daar vochten zij zoolang het licht was. 's Nachts doodden

zij elkaar, daar er geen kans meer voor hen was. Slechts weinigen ontkwamen naar

Labienus en brachten hem de tijding van de ondergang hunner kameraden. Caesar had

anderhalf legioen, een legioensadelaar en een versterkt kamp verloren.

Ambiorix verstond de kunst zijn overwinning uit te buiten. Terstond vertrok hij met zijn

ruiterij naar de Atuatuci, zijn zuidelijke naburen, en gelastte zijn voetvolk hem op de

voet te volgen. Hij had geen moeite de Atuatuci over te halen zich bij hem aan te sluiten

en ook de Nervii kon hij gemakkelijk daartoe brengen. Zij verzamelden de

manschappen uit al de naburige volkeren, hun vazallen de Ceutrones, Grudii, Levaci,

Pleumoxii, Geidumni, die Caesar zo Uitvoerig opsomt om te laten zien, hoe dreigend

het gevaar was van al die volkeren met hun barbaarsche namen. Op die wijze trokken de

Eburones, de Atuatuci, de Nervii, begeleid door al hun bondgenoten op tegen het

winterkamp, waar Quintus Cicero, het commando voerde, aan de Sambre.

Daar werd de eerste aanval afgeslagen en de list om Cicero uit het kamp te lokken, die

bij Sabinus was gelukt, slaagde ditmaal niet. Een regelrecht beleg en zware gevechten

volgden. Cicero had evenwel zijn kamp volgens de regelen van de vestingbouwkunde

versterkt en zag kans tijdens het beleg de werken nog te verbeteren. Hij vertrouwde op

de hulp, die hij van Caesar verwachtte. Intussen had deze laatste eerst tien dagen na de

ondergang van Sabinus en Cotta te Amiens, waar hij nog steeds vertoefde, vernomen,

wat er was voorgevallen, omdat eerst alle boden van Cicero waren onderschept. Zodra

hij het bericht ontving, vertrok hij zo snel mogelijk over Kamerijk en Bavai met een

betrekkelijk kleine troepenmacht naar de Sambre en wist de vijanden, die Cicero be-

legerd hielden, op de vlucht te drijven, na hun een zware nederlaag te hebben

toegebracht.

Daarmede was evenwel de rust in Gallië niet hersteld. Het gerucht over de ondergang

van Sabinus en Cotta met hun troepen had overal groten indruk gemaakt. Het scheelde

niet veel, of er was een algemene opstand uitgebroken. Zover kwam het echter niet.

Indutiomarus, die zijn Treveri had gemobiliseerd om Labienus aan te vallen, zond zijn

manschappen naar hun haardsteden, toen hij het bericht ontving van de overwinning,

Page 51: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

die Caesar op de Eburones en de Nervii had behaald. Geen van de anderen waagde bet

de wapens op te nemen. Maar er was om zo te zeggen geen volksstam, waar niet over

oorlog en opstand werd gesproken en waar geen boden af en aan gingen. Om die reden

besloot Caesar in Gallië te blijven en de winter te Amiens door te brengen.

Ten einde een poging te doen om de stemming te verbeteren riep Caesar de hoofden van

de verschillende staten naar zijn hoofdkwartier. Deels met dreigementen, deels met

overreding bewerkte hij hen en op die wijze slaagde hij er in, naar hij het zegt, het

gevaar voor een opstand af te wenden. Daarbij kwam de omstandigheid hem te hulp, dat

er geen algemeen leider in Gallië was. Alleen Indutiomarus trachtte met zijn Treveri die

rol te spelen. Gedurende de winter zond hij boden naar de Germanen om hun

medewerking in te roepen. Maar zij weigerden, daar zij voldoende ervaring hadden

opgedaan om te weten, dat zij niet tegen de Romeinse legers op konden. Niettemin ging

Indutiomarus voort met

de toebereidselen voor de oorlog. Want hij wist, dat de Nervii en de Atuatuci zich

gereed maakten voor de strijd. Eindelijk riep hij een gewapende volksvergadering van

de Treveri bijeen, het teken dat krijg zou worden gevoerd. Daar liet hij zijn schoonzoon

Cingetorix, het hoofd van de Romeins gezinde partij, tot landverrader verklaren en trok

met de legermacht van de Treveri op om het kamp van Labienus te belegeren.

Inmiddels was Labienus reeds door Cingetorix gewaarschuwd, dat een aanval dreigde,

en had ruiterij uit de naburige staten opgeroepen. Toen de Treveri voor zijn kamp

verschenen, leidde hij de verdediging met zeer veel overleg. Bij een verrassenden uitval

kon hij de vijanden verslaan. Indutiomarus sneuvelde en, toen het bericht van zijn dood

bekend werd, trokken de aanvallers zich terug. Reeds hadden de Eburones en de Nervii

troepen verzameld om Indutiomarus .te hulp te komen. Maar op de tijding van de

aftocht der Treveri zonden zij hun mannen naar huis. Dit alles geschiedde vóór het

einde van het jaar 54 v. Chr. en verder verliep de winter zonder stoornis.

Er bleef intussen nog een zware taak voor Caesar. Hij wist, dat hij het volgende jaar aan

een geduchte coalitie in Noord-Gallië het hoofd zou moeten bieden. De ondergang van

Sabinus en Cotta moest worden gewroken. Ambiorix had zich verbonden met de

Treveri en hij kon rekenen op hulp van de Germanen. Behalve de Eburones waren de

Nervii, de Atuatuci, de Menapii, de Germanen aan de linkeroever van de Rijn en nog

enige andere Gallische volksstammen in het bondgenootschap betrokken. Allen

tezamen vormden zij een macht, die aan de Romeinen moeite genoeg kon opleveren.

Het was dus zaak de krachten te verzamelen voor een zwaren oorlog. Allereerst moest

Caesar zijn leger aanvullen. Op zijn verzoek zond Pompeius hem een legioen, dat in het

jaar 55 uit manschappen van Noord-Italië was samengesteld. Het is als Legio I bekend.

Zelf liet hij door zijn onderbevelhebbers twee nieuwe legioenen formeren uit de lichting

van het jaar 54 v. Chr., Legio XIV en XV. Het verlies van anderhalf legioen door de

ondergang van Sabinus en Cotta was op deze wijze niet alleen goed gemaakt; maar,

zooáls Caesar het zegt, de omgekomen troepen waren door een dubbel aantal

manschappen vervangen. Vóór het einde van de win ter waren de nieuwe afdelingen

reeds in Gallië aangekomen.

VI. DE DEFINITIEVE ONDERWERPING EN DE ANNEXATIE VAN GALLIË

In het jaar 53 v. Chr. stond Caesar voor de zware taak de ondergang van Sabinus en

Cotta te wreken. Allereerst deed hij in het begin van Maart met vier legioenen, die in

Noord-Gallië waren gelegerd, een inval in het gebied van de Nervii en bracht hen tot

onderwerping. Vervolgens hield hij vóór het einde van de maand de Gallischen landdag

Page 52: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

te Amiens. De afgevaardigden konden daar aanschouwen, welke een krijgsmacht

Caesar voor de beheersing van het land bijeen had gebracht. Daar enige volksstammen

geen afgevaardigden hadden gezonden, verplaatste hij de landdag naar Parijs, ondernam

van daar een snellen veldtocht en dwong enige volkeren in de buurt tot

gehoorzaamheid. Toen kon hij zich geheel wijden aan de oorlog tegen de Treveri en

Ambiorix.

Caesar zag heel goed in, dat het een moeilijke strijd zou worden, vooral tegen

Ambiorix, die zeker een gevecht in het open veld zou ontwijken en zich zou

terugtrekken achter de bossen, moerassen en vennen van zijn land. Voor de oorlog tegen

hem waren dus uitgebreide voorbereidingen noodzakelijk, ten einde de Eburones zo

veel mogelijk te isoleren en te verhinderen, dat Ambiorix zou uitwijken naar de

Menapii, zijn noordelijke naburen, of een toevlucht zou vinden bij de Germanen aan de

overzijde van de Rijn. Het was Caesar's plan een groten kring om het gebied der

Eburones te trekken. Allereerst zond hij Labienus met twee legioenen, behalve het

legioen waarover hij in de regel het commando voerde, en de bagage van het gehele

leger ter onderwerping van de Treveri. Die taak werd in korten tijd volbracht. De

familieleden van Indutiomarus vluchtten en Cingetorix werd als koning aan het hoofd

van het volk geplaatst.

Zelf vertrok Caesar met vijf legioenen van Amiens door het gebied van de Morini in

Vlaanderen naar de Menapii. Hun land bestond voornamelijk uit bossen en moerassen.

Daarin hadden de bewoners met al hun hebben en houden een toevlucht gezocht. Caesar

moest dus zeer bijzondere maatregelen nemen om hen te bereiken. Zijn leger verdeelde

hij in drie colonnes, waarvan hij er zelf één aanvoerde, terwijl de beide, andere door

Gaius Fabius en Marcus Crassus werden gecommandeerd. Deze colonnes trokken voort

langs knuppelwegen, die de soldaten door de moerassen aanlegden. Op die wijze

werden de nederzettingen van de Menapii, die men zich langs de beken in Noord-

Brabant moet denken, bereikt, en nadat de Romeinen hun dorpen en hun hoeven hadden

verbrand

en veel mensen en vee hadden buitgemaakt, zonden de Menapii gezanten, die om vrede

verzochten. Caesar willigde dit verzoek in, legde hun een aantal gijzelaars op en

verklaarde, dat hij hen opnieuw als vijanden zou beschouwen, indien zij Ambiorix of

afgezanten van hem in hun land ontvingen. Commius uit de volksstam der Atrebates liet

hij met enige ruiterij achter bij de Menapii. Zelf rukte hij verder op langs de Rijn en

verenigde zich, omstreeks. Mei, met Labienus in het land van de Treveri.

Toen hij daar was aangekomen, besloot Caesar opnieuw een tocht over de Rijn te

ondernemen, voornamelijk, naar hij het zegt, om te beletten, dat Ambiorix in Germanië

een toevlucht zou vinden. Het is intussen niet duidelijk, wat Caesar met deze .tocht

heeft willen bereiken. Wellicht is een van de redenen geweest, dat hij meende niet te

moeten achterblijven bij Crassus, de triumvir, die in het voorjaar van dat jaar over de

Euphraat in het land van de Parthen was gevallen. De brug, die ook ditmaal werd

gebouwd,. lag een eind ten zuiden van de eerste, met het linker bruggehoofd in het

gebied van de Treveri en het rechter in het land van de Ubii. Vermoedelijk moet men de

brug ergens in de buurt van Bonn zoeken, dus geheel in het noorden van het territorium

der Treveri. Daar het voornamelijk de bedoeling van Caesar was Ambiorix te isoleren,

kan de brug niet goed veel zuidelijker zijn aangelegd. Nadat het werk was voltooid,

voerde Caesar zijn soldaten er over, liet een zeer sterke bezetting bij het rechter

bruggehoofd achter en trok Germanië binnen. De Ubii verzekerden hun trouw en boden

gijzelaars aan. Maar de Sueben waren teruggeweken ergens ver weg achter het Duitse

Middelgebergte. Toen kwam het bericht over de ondergang van Crassus tegen de

Parthen en, onder de indruk van deze gebeurtenis, besloot Caesar niet verder te gaan.

Page 53: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Daar hij ook ditmaal in het bericht over deze tocht niets belangrijks kon verhalen,

voegde hij een lange mededeling in over de zeden en gebruiken van de Germanen

vergeleken met de Galliërs.

Ongeveer einde Juli of begin Augustus was Caesar aan de linker oever van de Rijn

terug. Hij liet het gedeelte van de brug aan de rechter oever in het land der Ubii over een

lengte van 60 m afbreken en aan het einde van het overblijvende een zwaren torn van

vier verdiepingen bouwen. Verder werd voor de bewaking van de brug een grote

versterking op de linker oever van de rivier aangelegd en daar een bezetting van twaalf

cohorten gelegerd. Toen kon de verdelgingsoorlog tegen Ambiorix beginnen.

Voor de aanval op de Eburones heeft Caesar waarschijnlijk de weg gekozen van Bonn

over Eupen en Zillpich in de richting van Luik, en niet van Keulen over Maastricht naar

Tongeren. Lucius Minucius Basilus werd met alle ruiterij vooruitgezonden om Am-

biorix bij verrassing gevangen te nemen. Inderdaad was dit plan bijna gelukt. De hoeve

van Ambiorix werd bereikt, voordat men daar het bericht over de aantocht der

Romeinen had vernomen. Maar enkele van zijn mannen wisten de aanvallers een

ogenblik in een nauwe plek tegen te houden. Ambiorix werd door de zijnen op een

paard geholpen en ontkwam in het naburige bos. Zijn gehele militaire uitrusting, zijn

paarden en wapens vielen evenwel in handen van de Romeinen. In deze

omstandigheden zag Ambiorix er van af zijn manschappen bijeen te roepen, maar beval

aan allen voor zich zelf te zorgen. De Eburones vluchtten deels in de Ardennen, deels

achter de moerassen en vennen van de Kempen en Noord-Brabant, deels naar de

waddeneilanden dicht bij de Noordzee. Velen namen de wijk naar naburige stammen en

Catuvolcus, de bejaarde medekoning van Ambiorix, bracht zichzelf met vergif om het

leven, volgens de mededeling van Caesar, met een vloek tegen Ambiorix op de lippen.

Caesar volgde zijn ruiterij op de voet. Onderweg nam hij de onderwerping aan van de

Condrusi in het land van Condroz en van de alleen in dit verband genoemde Segni, twee

Germaanse volksstammen die tussen de Treveri en de Eburones woonden. zo kwam hij

aan te Atuatuca, de sterkte midden in het land van de Eburones waar Sabinus en Cotta

het vorige jaar zo jammerlijk aan hun einde waren gekomen. Het kamp liet hij herstellen

en maakte het tot zijn hoofdkwartier voor de verderen oorlog. Daar werd de bagage van

het leger achtergelaten onder bewaking van Legio XIV, een van de drie, die kort te

voren uit Italië waren aangekomen, en enige ruiterij. Caesar belastte Quintus Cicero met

het commando over de vesting.

De negen legioenen, waarover Caesar verder nog de beschikking had, verdeelde hij in

drie groepen. Labienus kreeg bevel met een groep naar het noorden te gaan, dus naar de

streek, die aan de Menapii raakt, Gaius Trebonius naar het zuiden in de richting van de

Maas en de Sambre, waar de Atuatuci aan de Eburones grenzen. Zelf vertrok Caesar

westwaarts naar het einde van de Ardennen en naar het land bij de Schelde, die daar in

de Maas uitmondt. Het was de bedoeling op die wijze het gebied van de Eburones

zoveel mogelijk te verwoesten.

Toch was het resultaat vooreerst gering. Want de Romeinen konden, geen vat op hun

vijanden krijgen. In het land waren geen steden of burchten, geen sterkten en geen leger,

dat zich met de wapens in de hand verdedigde, alleen een over het gehele gebied

verspreid aantal manschappen. Bossen, valleien en moerassen waren er genoeg om als

schuilplaatsen te dienen. Daar konden zij moeilijk worden opgespoord. Bovendien was

het niet gemakkelijk de soldaten bijeen te houden, omdat zij zich uit begeerte naar buit

gaarne verspreidden en dan door de Eburones uit hinderlagen werden aangevallen.

Om die reden zond Caesar een uitnodiging aan de naburige stammen om mede te helpen

aan de strooptochten. Hij achtte het beter, dat rovende benden in de bossen omkwamen

bij het uitroeien van de Eburones dan Romeinse soldaten. Inderdaad stroomden van alle

Page 54: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

zijden op buit beluste buren van dit volk toe. Maar het werd ook elders bekend, dat de

gelegenheid was opengesteld om in die streek te plunderen. De Sugambren, die in de

nabijheid aan de overzijde van de Rijn woonden, brachten 2000 ruiters bijeen en staken

met vlotten en schepen de rivier over op een plaats 45 km beneden de brug, die Caesar

dat jaar had laten bouwen, dus ongeveer in de buurt van Neuss. In het land der Eburones

behaalden zij veel buit; want deze Germanen lieten zich niet door bossen of moerassen

terughouden. Voornamelijk maakten zij zich meester van het vee, waarop zij bijzonder

gesteld waren. Maar toen zij vernamen, dat Caesar niet in de buurt was, besloten zij een

poging te doen de legerplaats te Atuatuca te bemachtigen. Daar hoopten zij nog heel wat

meer te kunnen halen.

Cicero had gedurende de eerste dagen zijn manschappen in het kamp gehouden volgens

de uitdrukkelijke orders van Caesar. Maar op de zevenden dag, toen de uitgetrokken

legers werden terug verwacht, had hij vijf cohorten uitgezonden om te fourageren. Hij

meende, dat daar geen bezwaar tegen was, omdat zoveel Romeinse troepen in de buurt

waren. Met de cohorten ging een groep van 300 oud-gediende soldaten mede, die als

reconvalescenten in het kamp waren achtergelaten, trosknechten en lastdieren. Het

toeval wilde, dat toen juist de Germaanse ruiters voor het kamp verschenen. Zij kwamen

zóó onverwacht uit het bos opdagen, dat de zoetelaars, die vóór de wal hun tentjes

hadden, geen tijd vonden zich in veiligheid te stellen. Een poging van de Sugambren om

onmiddellijk door de openstaande poort het kamp binnen te dringen werd door de

cohorte, die de wacht had, nog juist, verhinderd; maar zij gaven het niet op en trachtten

op andere plaatsen de wal te bestormen.

Inmiddels kwamen de manschappen, die aan het fourageren waren, terug. Maar alleen

het detachement oud-gedienden wist zich door te slaan naar het kamp. De jonge

soldaten, die nog niet voldoende waren geoefend, misten de tegenwoordigheid van geest

om zichzelf terstond in slagorde te scharen. Zij wachtten te lang op de bevelen van hun

officieren. Bovendien vermeerderden de trosknechten de verwarring door de soldaten in

de weg te lopen. Slechts een deel van deze manschappen kon het kamp bereiken. De

anderen werden door de Sugambren afgemaakt. Intussen zagen de Germanen geen heil

in een belegering en trokken met hun buit af over de Rijn. Maar eerst de terugkomst van

Caesar maakte een einde aan de angst, die in het kamp heerste. Men vreesde daar maar

al te zeer het lot, dat de manschappen van Sabinus en Cotta was overkomen.

In zijn werk over de Gallische oorlogen maakt Caesar er Quintus Cicero nauwelijks een

verwijt van, dat hij een zo groot aantal soldaten uit het kamp had laten gaan. Blijkbaar

heeft Caesar, toen hij het werk schreef, Quintus Cicero ontzien, omdat hij zijn invloed-

rijken broeder, de staatsman Marcus Cicero, niet wilde ergeren. Maar in een brief aan

deze laatsten drukt hij zich veel scherper uit. Daarin beschuldigt hij zijn

onderbevelhebber, dat hij te veel aan het toeval had overgelaten. De Fortuin, zo schreef

hij, had in dit geval een zeer belangrijke rol gespeeld, eerst door de onverwachte komst

van de Sugambren en later, toen zij plotseling afdeinsden, nadat zij zich al bijna van de

wal en de poorten hadden meester gemaakt. Maar het wonderbaarlijkste was toch wel,

dat de Germanen, die over de Rijn waren gekomen om het land van Ambiorix te

plunderen, bijna zijn liefsten wens hadden vervuld door het kamp, dat hij eens had

veroverd, opnieuw in te nemen.

Nadat Caesar te Atuatuca was teruggekeerd, heeft hij nog een tweeden algemenen

strooptocht door het land van de Eburones ondernomen. Nederzettingen en hoeven

werden platgebrand, de bezittingen van de inwoners weggesleept, het graan opgebruikt

of vernietigd. Bleven er nog mensen in het land achter, dan moesten zij van honger en

Page 55: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

ellende omkomen. Ambiorix werd echter niet gepakt. Dikwijls werden mannen

gevangen gemaakt, die mededeelden, dat zij hem kort geleden hadden gezien, ja zelfs,

dat hij maar juist had kunnen vluchten, toen de Romeinen naderden. Maar zelf wist hij

altijd nog een schuilplaats te vinden, als zijn vijanden meenden, dat zij hem zouden

vatten. In de nacht verdween hij dan weer met zijn gevolg, dat uit niet meer dan vier

ruiters bestond, naar een ander deel van zijn land.

Intussen meende Caesar zijn doel te hebben bereikt en kon hij bevredigd het land van de

Eburones verlaten, nadat hij op zijn expedities van dat jaar niet" meer dan twee cohorten

had verloren, die door de Sugambren in de pan waren gehakt. Hij begaf zich naar Reims

en liet daar de landdag van Gallië samenkomen. Vooral wilde hij als rechter oordelen

over de mannen, die zich in het voorjaar hadden schuldig gemaakt aan de samenzwering

tegen de Romeinen. Een van hen, die als een van de voornaamste aanstichters gold, liet

hij op OudRomeinse manier ter dood brengen, dat wil zeggen, hij werd aan een paal

gebonden, doodgeranseld en onthoofd. Daarna kon Caesar eindelijk naar Noord-Italië

gaan en zich wijden aan zijn plichten als proconsul van dat gebied.

Daar in Italië vernam Caesar de moord op Publius Clodius, een van zijn voornaamste

partijgangers, in de laatste dagen van het jaar 53 v. Chr., dat Pompeius zich met de

Senaat had verzoend en dat zijn invloed te Rome hoe langer hoe meer afnam. Maar veel

dringender was het gevaar, dat hij op dat ogenblik nog niet kon voorzien. Hij moge dan

bij zijn vertrek naar Italië hebben gedacht, dat het in Gallië rustig was, in werkelijkheid

bereidde het land zich voor tot een geweldigen strijd. Eindelijk hadden de Galliërs een

leider gevonden in Vercingetorix en zijn Arverni. Aanvankelijk was hun succes zeer

groot. Nooit is de nederlaag van Caesar zo nabij geweest als in het jaar 52 v. Chr. Zelfs

moet hij er in het midden van de zomer over hebben gedacht het nieuw veroverde

gebied op te geven en Gallië te verlaten. Reeds leek Vercingetorix de overwinning te

hebben behaald. Maar na een nederlaag moest hij terugtrekken in Alesia en daar werd

hij door Caesar ingesloten en belegerd. Om hem te ontzetten brachten de Galliërs een

nieuwe strijdmacht op de been. In de landdag, die in Augustus bijeenkwam, werd

evenwel besloten niet alle weerbare manschappen op te roepen, maar slechts van elk

volk een contingent te vragen. Op die wijze vernemen wij, hoe groot het aantal

manschappen was, dat de verschillende volkeren zouden leveren voor het Gallische

leger. Uit Noord-Gallië worden alleen de Nervii en de Morini genoemd, die elk 5000

man zouden zenden. Noch de Menapii, noch de Atuatuci, noch een van de Germaanse

stammen aan de linkerzijde van de Rijn komen in de opsomming voor. De poging om

Alesia te ontzetten had evenwel geen succes. In September gaf Vercingetorix zich over.

Hij werd gevangen gezet, heeft later de triumf.van Caesar opgeluisterd en is daarna

gedood. Van zijn overgave doen de geschiedschrijvers een dramatisch verhaal. Daarbij

geven zij voor de overwonnene blijk van een sympathie, die wij in Caesar's bericht

tevergeefs zoeken.

Met de overgave van Alesia eindigt het verslag over de oorlogen in Gallië, dat Caesar

zelf heeft te boek gesteld. In een paar zinnen wordt nog medegedeeld, hoe de troepen

over de winterkwartieren werden verdeeld, dat Caesar zelf in Bibracte bleef en dat te

Rome besloten werd tot een dankfeest van twintig dagen. De geschiedenis van de

campagnes in de jaren 51 en 50 v. Chr. wordt verhaald in een aanhangsel op Caesar's

geschrift, dat door zijn onderbevelhebber Aulus Hirtius is te boek gesteld.

De grote opstand van de Galliërs in het jaar 52 v. Chr. is het laatste algemene verzet

geweest. Caesar heeft dit verzet gebroken. Er bleef alleen nog hier en daar tegenstand,

ook in het noorden. Daar was Ambiorix weer te voorschijn gekomen en de Belgae wil-

Page 56: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

den nog eens hun geluk tegen de Romeinen beproeven. In het vroege voorjaar van het

jaar 51 v. Chr. was Caesar weer in het veld. De Belgae, die onder leiding van de

Bellovaci vochten, werden verslagen, met uitzondering van enkele stammen in het

noordoosten, de Treveri en de Eburones. Labienus werd naar het land van de Treveri

gezonden en zelf vertrok Caesar in Mei 51 v. Chr. om de Eburones voor het laatst af te

straffen. Maar Ambiorix paste dezelfde taktiek toe als twee jaar geleden. Hij vluchtte,

verborg zich en bleef onvindbaar. Nog eens verwoestte Caesar het gehele gebied,

brandde de hoeven af, doodde het vee, verwoestte de akkers. Kortom hij vernietigde alle

mogelijkheid voor het bestaan, zodat Ambiorix, indien hij terugkeerde, bij de Eburones

geen land en geen volk meer zou hebben om over te regeren.

Ditmaal had Caesar succes. De Eburones zijn uit de geschiedenis verdwenen.

Uitgemoord en uitgeplunderd, is de landstreek, waar zij eens verblijf hielden, later door

anderen in bezit genomen. Hoe en wanneer dit is geschied, weten wij niet. Maar

naderhand woonden daar de Tungri, een volksstam van Germaanse herkomst. Blijkbaar

hebben zij zich in de tijd na Caesar's vertrek uit Gallië in het geteisterde gebied

gevestigd. Alleen de herinnering blijft aan het dappere volk der Eburones, aan de zware

nederlaag die het aan de Romeinen heeft toegebracht, aan de wrede wraak die Caesar

heeft genomen. Maar zijn triumf is door geen Ambiorix opgeluisterd!

Aan het einde van het jaar 51 v. Chr. is Gallië tot een Romeinse provincie

geproclameerd. Dat wil zeggen, de grens van de oude provincie in het zuiden is

verplaatst naar de Rijn en naar de Oceaan tot de mond van die rivier. Dat gehele gebied

was toen aan Rome onderworpen, alleen met uitzondering, zoals de Romeinen het ook

toegaven, van enkele streken, die door moerassen ontoegankelijk waren. Daarbij moeten

wij denken aan de landen van de Morini en de Menapii, die na de opstand van het jaar

52 v. Chr. hun onafhankelijkheid schijnen te hebben bewaard. Bovendien hadden enige

volkeren in de Alpen en de Pyrenaeën de opperheerschappij van Rome nog niet erkend.

Wat Nederland betreft, daarvan stond dus slechts een klein stuk onder het onmiddellijke

gezag van het Rijk. Men kan denken aan het gedeelte, dat tot het territorium van de

Nervii behoorde, en aan het land van de Eburones. Maar wij weten in het geheel niet,

hoe het voreerst met die uitgemoorde streek is gegaan. Van die tijd af moest Gallië een

schatting opbrengen en manschappen leveren voor de Romeinse legers 1).

Den winter van 51 op 50 v. Chr. bracht Caesar door te Atrecht in het land van de

Belgae. Hij moest de organisatie van het nieuwe door Rome verworven gebied nog

voltooien. Het volgende ja ar kon hij besteden aan dit werk en om zijn soldaten te laten

uitrusten. Want voor een opstand behoefde hij niet meer te vreezen. Gallië was

inderdaad volkomen geknecht. Tegen het einde van de zomer hield Caesar een grote

wapenschouwing van zijn gehele leger in het land van de Treveri. Daarna zond hij zijn

troepen naar de winterkwartieren en vertrok, zelf, vergezeld van Legio XIII, naar Italië.

Het waren de zaken in Rome, die al zijn aandacht opeisten. Hem wachtte een nieuwe

taak.

VIII. DE BEVESTIGING VAN HET ROMEINSE GEZAG

Omstreeks 10 Januari 49 v. Chr. overschreed Caesar de grens van zijn provincie, trok de

Rubico over en viel Italië binnen om zich te Rome meester te maken van de macht in de

staat. Hij is in het voorjaar naar Gallië teruggekeerd om zijn legioenen op te halen voor

de strijd tegen het leger van Pompéius in Spanje. Maar na de verovering van Marseille,

in October 49, is hij er nog slechts geweest bij gelegenheid van zijn tweeden tocht naar

Page 57: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Spanje, in November 46, en bij zijn terugkeer naar Italië, in October 45 v. Chr. Het

ontzag voor Rome was in Gallië zóó groot, dat een kleine troepenmacht voldoende was

om er de rust te handhaven. Een enkele opstand, van de Bellovaci in de buurt van

Beauvais, in het jaar 46 v. Chr., is door Caesar's stadhouder, Decimus Brutus, zonder

veel moeite en spoedig bedwongen. In Juni 46 v. Chr. vierde Caesar zijn groten triumf

in Rome, die vier dagen duurde, onder andere over Gallië en de Oceaan. De tocht van

de triumfator naar het Capitool werd opgeluisterd door afbeeldingen van de

1) Over de organisatie, van het bestuur en van de financiën door Caesar wordt

gesproken in afdeling II van het Vierde Hoofdstuk.

Rh6ne, de Rijn, de Oceaan en de veroverde stad Massilia. Zeer veel stukken van de buit

en gevangenen werden medegevoerd. Ook Vercingetorix, de gevaarlijkste tegenstander

van Caesar, luisterde de triumf op. Daarmede was de oorlog tegen Gallië afgesloten.

Het land was een deel van het Rijk geworden als een wingewest van Rome.

De moord op. Caesar, 15 Maart 44 v. Chr., bracht geen verandering in de toestand. Nog

zeer kort vóór zijn dood, had hij Lucius Munatius Plancus aangewezen tot stadhouder

van het nieuw veroverde gebied. In de moeilijke jaren van de burgeroorlog heeft

Plancus Gallië in de geest van Caesar bestuurd. Een eigen politiek heeft hij niet

gevoerd, maar altijd steun verleend aan de staatsman, van wien hij het meeste in het

belang van het Rijk verwachtte. Tijdens het conflict van Marcus Antonius, de consul

voor het jaar 44 en voornaamsten medewerker van Caesar, met Gaius Octavius, Caesar's

neef die hij bij testament had aangewezen als zijn zoon en tot erfgenaam van het

grootste deel van zijn vermogen had benoemd, hield Plancus zich eerst onzijdig. Toen

Antonius en de jonge Caesar Octavianus in April en Mei 43 v. Chr. in Noord-Italië

tegenover elkaar stonden, zijn zowel Plancus als Marcus Aemilius Lepidus, de

stadhouder van Gallia Narbonensis en Hispania Tarraconensis, op bevel van de Senaat

met hun legers naar Italië getrokken om Antonius te beoorlogen. De strijd eindigde met

een diplomatieken triumf voor Antonius door zijn accoord met Caesar Octavianus en

Lepidus, de sluiting van het zogenaamde tweede driemanschap. Daarop gaf Plancus, in

October 43 v. Chr., zijn leger en zijn provincie aan de nieuwe machthebbers over. Ter

belooning werd hem toegestaan, als zegevierend veldheer zijn intocht in Rome te doen

met een triumf over de Raeti.

Sedert die tijd regeerden de driemannen de staat als T r e s v i r i reipublicae

canstituendae, een bevoegdheid die bij volksbesluit van 27 November 43 v. Chr. was

gesanctionneerd. Het bestuur van Gallië is bij de verdeling van het Rijk onder de

driemannen eerst opgedragen aan Marcus Antonius en later aan Caesar Octavianus 1).

Van 40 tot 27 v. Chr. heeft de laatstgenoemde krachtens het imperium proconsulare, dat

hij door zijn positie als drieman bezat, het oppergezag uitgeoefend over de aan hem

toegekende provincie en over de troepen, die daar in garnizoen lagen. Op grond van die

bevoegdheid heeft hij stadhouders met de titel van proconsul in de verschillende

gewesten benoemd en

1) L. Ganter, Die Provinzialverwaltung der Triumvirn (1892).

ontslagen, legers van de ene provincie naar de andere verplaatst en over de inkomsten

beschikt. Zijn macht werd uitgedrukt door de titel van imperator: hij noemde zich

Imperator Julius Caesar Divi filius. Eerst sedert het jaar 27 v. Chr. voerde hij de titel

van Augustus. Onder die naam is hij in de geschiedenis bekend.

Page 58: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Augustus (Afb. 2) was een zeer merkwaardige persoonlijkheid, een van de grote figuren

uit de geschiedenis, maar iemand die men als mens niet gemakkelijk kan begrijpen 1).

Wij kennen van hem slechts zeer weinig intieme uitlatingen. Wat hij schreef, heeft hij

lang overdacht, voordat hij het bekend maakte. In het verslag over zijn levenswerk, dat

als grafschrift vóór het mausoleum van zijn geslacht moest worden aangebracht, stelde

hij zich zelf voor als een kunstenaar, die zijn leven als een door hem geschapen werk

naar een vast plan liet verlopen. Volgens een andere uiting leefde hij als een

toneelspeler, die een schone rol met de grootste toewijding vervulde. De

geschiedschrijvers hebben hem daarbij gevolgd. Alleen Tacitus geeft, in de inleiding

van zijn Annales, een eigen, zeer scherp en niet gerechtvaardigd oordeel.

Kan Augustus moeilijk onze sympathie wekken, bewondering moeten wij wel voor hem

gevoelen. Met zijn zwakke gezondheid en het grote gevoel voor verantwoordelijkheid,

dat hij bezat, heeft hij altijd geleefd en gewerkt, alsof zijn einde nabij was. Dat wordt

bewezen door zijn steeds terugkerende zorg om zich een waardige opvolger te

verschaffen, iemand uit zijn geslacht die zijn werk in de staat zou kunnen voortzetten.

De enorme moeilijkheden, waarvoor hij in zijn leven kwam te staan, heeft hij glansrijk

overwonnen. Hij was een handig diplomaat en een wijs staatsman, iemand van grote

intelligentie, maar wellicht geen waarlijk superieure geest.

Men heeft de indruk, dat Augustus te veel dacht aan Caesar, zijn onder de goden

opgenomen vader, en bevreesd was te worden meegesleept door het élan, dat Caesar's

daden kenmerkte, en dat hem ten slotte heeft verhinderd zijn werk te voltooien.

Augustus handelde nooit dan na rijp overleg. Van zijn jonge jaren af, - hij is 23

September 63 v. Chr. geboren en was dus eerst 18 jaar, toen Caesar werd vermoord -,

had hij zichzelf volkomen in de hand. Door de geestdrift, die de jeugd kenmerkt, of

door de ingevingen

1) V. Gardthausen, Augustus und seine Zeit (1891-1904). - T. Rice Holmes, The

architect of the Roman empire (1928-1931). - F. Muller, Augustus: Meded. Ned.

Alcademie, Afd. Letterk. 63, s. A nr. 11 (1927); Het reveil van Augustus (Rede, 1940). -

H. Wagenvoort, Augustus (1931). - K. Höhn, Augustus (2de uitg. 1938).

van zijn hart liet hij zich niet medesleepen. Toch is hij er in geslaagd een machtig en

bestendig werk op te bouwen, de organisatie van de Romeinsen staat.

Dat hij dit werk heeft kunnen volbrengen, dankte Augustus aan twee eigenschappen. In

de eerste plaats was hij steeds zeer gelukkig in de keus van zijn medewerkers. Het is

alleen tragisch, dat hij zich op zijn ouden dag door zijn echtgenote Livia heeft laten

overhalen haar zoon Tiberius als zijn 'opvolger aan te wijzen. Augustus had reeds lang

begrepen, dat Tiberius voor die taak niet was berekend. Maar hij had geen keus en

wellicht is hij alleen gezwicht, omdat hij de zekerheid had gekregen, dat Germanicus

door Tiberius als opvolger zou worden gekozen. In Germanicus, de zoon van Drusus,

had Augustus vertrouwen, evenals hij ook van zijn beide stiefzoons aan Drusus de

voorkeur had gegeven boven Tiberius.

De tweede eigenschap, waardoor men het succes van Augustus kan verklaren, is de

onbegrensde toewijding aan zijn ambt als leider van de staat. Zijn gehele persoon heeft

hij steeds voor dit werk ingezet en hij verlangde ook dezelfde bereidheid zich op te

offeren van al zijn medewerkers en van zijn familieleden, zonder mededogen. Geen

keizer heeft zich zo geheel en al aan zijn taak gegeven. Men kan alleen Hadrianus en

Marcus Aurelius noemen, die wellicht Augustus hebben geëvenaard. Geen keizer heeft

ook meer voor de provincies gedaan en dit is de reden, dat wij hier zo veel aandacht aan

de persoonlijkheid van Augustus hebben gegeven. Niet minder dan vijf maal is hij in

Page 59: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Gallië geweest, dikwijls maanden en soms jaren lang. Bijzonder veel zorg heeft hij aan

dit gewest gewijd. Waarschijnlijk gevoelde hij zich voor het door Caesar verworven

gebied bij uitstek verantwoordelijk. Het werk van zijn onder de goden opgenomen vader

heeft hij willen voltooien en uitbreiden. Hij is het geweest, die het land heeft

georganiseerd. boor zijn toedoen is het voor eeuwen een veilig bezit voor Rome

gebleven.

Terstond nadat hij Gallië heeft verkregen, is Augustus, in het jaar 39 v. Chr., naar het

gewest gegaan. Daarbij werd hij vergezeld door zijn voornaamste medewerker, Marcus

Vipsanius Agrippa Agrippa (Fig. 5), die later met zijn dochter Julia zou huwen, was zijn

trouwe metgezel en zijn veldheer, maar ook de beste organisator, over wie hij de

beschikking had, voor de financiën,

1) Meyer Reinhold, Marcus Agrippa a biography (1933).

voor het uitvoeren van grote werken, voor de aanleg van wegen, voor het in kaart

brengen van de landen in het uitgestrekte gebied waar Augustus heerste 1). Ook voor

Gallië heeft Agrippa zonder twijfel zeer veel gedaan, al kennen wij, behalve zijn zorg

voor de wegen in het land, slechts weinig bijzonderheden over zijn werkzaamheid.

De voornaamste opgaaf, die aan Augustus werd gesteld, was de afronding van het

Romeinse gebied in het noorden. Hem lokten geen veroveringstochten in het oosten, ter

navolging van Alexander de Groten, waaraan Caesar heeft gedacht. De bescherming

van Italië, de aaneensluiting van het Rijk tot een groot geheel, het brengen van

samenhang in de onderdelen, dat was de taak, waaraan hij zijn krachten wilde geven. In

de eerste plaats was het nodig de streek te veroveren ten noorden van de Alpen, tussen

het nieuw verworven gebied in het noordwesten en de landen van het Balkan-

schiereiland. Daarvoor heeft Augustus jaren lang gewerkt. Maar eindelijk heeft hij zijn

doel bereikt en het land aan de Donau onderworpen 2)'.

Voordat de verbinding met het oosten was verzekerd, konden de Romeinen niet aan

oorlogen in Germanië denken. Agrippa heeft dus vooreerst alleen de maatregelen

genomen, die nodig waren om Gallië zo goed mogelijk te beschermen. In 39 of 38 v.

Chr. heeft hij de Germanen, die in dit, land waren gevallen, verslagen en hen daarna nog

over de Rijn vervolgd door de rivier over te steken bij Bonn of Keulen. Op die wijze

dacht hij het ontzag voor Rome te vergroten. Waarschijnlijk zijn bij die gelegenheid de

Ubii, die reeds onder Caesar vazallen waren, in het Rijk opgenomen, doordat Agrippa

hun een woonplaats gaf in het land aan de linkeroever van de Rijn tegenover hun oude

gebied. Het gedeelte, dat aan de Ubii werd toegewezen, had vroeger behoord aan de

Eburones. De omgeving van Bonn vormde de grens met het territorium van de Treveri.

De nieuwe hoofdstad van de Ubii, O p p i d u m U b i o r u m, waarschijnlijk niet anders

dan een burcht waarheen zij in tijd van nood konden terugtrekken, moet ongeveer in het

centrum van de hun toegewezen landstreek hebben gelegen. Later is daar ter plaatse

Keulen ontstaan.

Overigens weten wij niet veel van de geschiedenis van Gallië uit

1) Door Agrippa is het materiaal verzameld voor een grote wereldkaart, die eerst na zijn

dood is voltooid; over deze onderneming zullen wij spreken in afdeling I van het Vierde

Hoofdstuk.

2) P. Miltner, Augustus Kampf um die Donaugrenze: Klio, 30 (1937), blz. 187-199.

dezen tijd. Er kan ook niet veel van belang zijn geschied. Want al spoedig nam de

naderende oorlog met Marcus Antonius alle aandacht van Caesar Octavianus en

Page 60: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Agrippa in beslag. In het jaar 32 kwam het tot een breuk en in 31 had de beslissende

slag plaats bij Actium, waar Antonius en Cleopatra, de met hem verbonden koningin

van Egypte, werden verslagen. Na de val van Alexandrië, in Augustus 30, en de dood

van Antonius en Cleopatra was de jonge Caesar meester van het Rijk. Op 13 tot 15

Augustus 29 hield hij zijn zegevierende intocht in Rome, waarbij hij ook over de

Galliërs en de Germanen triomfeerde. Maar het duurde nog tot het begin van 27,

voordat hij de bevoegdheid, waarover hij beschikte, overdroeg aan de Senaat. Sedert die

tijd regeerde hij krachtens de bijzondere opdracht, die hem was verstrekt. Op voorstel

van de ons welbekenden Lucius Munatius Plancus verleende de Senaat hem op 16

Januari 27 v. Chr. De titel van Augustus.

Ook uit deze en de eerst volgende jaren is ons niet veel bekend over de gebeurtenissen

in Gallië. In het jaar 30 of 29 heeft Gaius Carrinas, die van omstreeks 31 tot 28

gouverneur is geweest, een troep Sueben over de Rijn gejaagd. Naar men aanneemt,

waren zij de overblijfselen van de vroegere volgelingen van Ariovistus 1). Bovendien

heeft hij in het jaar 29 een opstand gedempt, die bij de Morini was uitgebroken, en voor

deze wapenfeiten op 12 Juni 28 v. Chr. een triumf gevierd, die in 'een ons bewaard

gebleven fragment van de Fasti triumphales wordt vermeld. Sedert die tijd kende men te

Rome de naam van de Morini. Maar hun vermaardheid danken zij aan Vergilius, die in

zijn Aeneis van hen spreekt als van een volk aan het uiteinde van de wereld tezamen

met de Rijn:

"extremique hominum Morini Rhenusque bicornis".

Aan dit vers danken de Morini het, dat zij, bij voorbeeld, nog in de herinnering van

Hieronymus zijn blijven leven.

Nog minder valt er te verhalen over een krijgsbedrijf van Marcus Valerius Messalla

Cervinus, die in 28 en 27 gouverneur van Gallië was en 25 September 27 een triumf

vierde. Hij is beter bekend door de elegie, die Tibullus naar aanleiding van die triumf

heeft gedicht. Evenmin weten wij iets te zeggen over de tocht van Marcus Vinicius, die

in 25 v. Chr. een strafexpeditie ondernam tegen een Germaansen volksstam, omdat daar

Romeinse, als handelaars in het land gekomen kooplieden waren gedood. Wij zullen

hem later

1) Over de Sueben verg. F. Frahm, Die Entwieklung des Suebenbegriffs in der antiken

Literatur: Klio, XXIII (1930), blz. 181-210.

nog eens ontmoeten als gouverneur van Gallië gedurende de jaren 1 tot 3 Onze Jaart.

Ten slotte valt te vermelden, dat Agrippa in het jaar 19 v. Chr. een aanval van de

Germanen heeft afgeslagen. Blijkbaar hebben daar evenwel in al die jaren geen

krijgsbedrijven van enige betekenis plaats gehad. Belangrijker was de voltooiing van

het organisatorische werk in het land 1).

In deze tijd is voor de verdediging van Gallië gezorgd door de schepping van een

militaire zone langs de Rijn ter afweer van de Germanen. Wij weten niet met zekerheid,

waar de Romeinse troepen in Gallië waren gelegerd vóór de reorganisatie, die in het

volgende hoofdstuk ter sprake zal komen. Waarschijnlijk lagen er drie legioenen in het

gebied van de Lingones op het plateau van Langres en in de buurt van Reims, drie

andere bij de Aquitani in het zuidwesten van het land. Volgens sommige geleerden was

er evenwel toen reeds een vrij belangrijke bezetting aan de Rijn. Maar wij kennen alleen

de sporen van forten in de buurt van Neuss en bij Urmitz niet ver van Koblenz. Zeker

bestond nog niet, als later, een militaire weg langs de linkeroever van de rivier, met

grote legioensvestingen, forten en wachtposten, ter verzekering van de grens en om van

Page 61: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

daar uit expedities in Germanië te ondernemen. De opstelling der troepen had nog een

volkomen defensief karakter.

Gedurende zijn eerste regeringsjaren heeft Augustus zich gehouden aan het oude

systeem ter beveiliging van het land. Tijdens zijn commando in Gallië had Caesar de

bescherming tegen de Germanen overgelaten aan een reeks van krijgshaftige volkeren,

die als vazallen van het Rijk de verdediging van een bepaald gebied, krachtens een

overeenkomst, op zich hadden genomen en daarbij op de steun en de hulp van Rome

tegen hun vijanden konden rekenen. Uitgaande van dit denkbeeld, had hij aan de

Helvetii het gebied in het westen van Zwitserland toegewezen, met de uitdrukkelijke be-

doeling, dat zij dit land zouden verdedigen tegen invallen en aldus bijdragen tot de

bescherming van het Romeinse bezit in ZuidGallië. Verder had hij aan enige van de

Germaanse volksstammen, die met Ariovistus over de Rijn waren gekomen, land afge-

staan aan de linkeroever van de rivier, aan, de Triboci in de noordelijke Elzas, aan de

Vangiones in de buurt van Worms, aan de Nemetes in de buurt van Spiers. Daar vindt

men deze volksstammen nog in veel later tijd terug.

Dit zelfde systeem heeft Augustus in de eersten tijd toegepast.

1) Over de organisatie van het bestuur wordt in afdeling III van het Vierde Hoofdstuk

gesproken.

Aan een deel van de Sueben heeft hij, naar men meent, land afgestaan in het gebied van

de Treveri tussen Mainz en Bonn. Ten noorden van Bonn heeft Agrippa, gelijk wij het

reeds opmerkten, Ubii in het Rijk opgenomen en enigen tijd later, mogelijk in 16 of 15

v. Chr., maar eerder in 8 v. Chr., heeft de latere keizer Tiberius Sugambren gevestigd in

de buurt van Xanten. Wellicht behoorden bij deze Sugambren ook enkele andere

volksstammen, als de Sunuci in de buurt van Gulik, de Cugerni aan de Rijn bij Gellep,

de Baetasii bij Goch en de Frisiavones, die men soms bij Kleef zoekt. Belangrijker voor

ons zijn enkele andere Germaanse stammen, die misschien in deze periode een

woonplaats in Gallië hebben gekregen, de Bataven en de Canninefates, de bewoners van

de Rijndelta. Het is niet bekend, wanneer deze laatste volksstammen zich in hun nieuwe

woonplaatsen hebben gevestigd. Maar wanneer zij in het licht van de geschiedenis

treden, in het jaar 12 v. Chr., zijn zij daar blijkbaar nog niet lang geleden gekomen en

zij waren toen, zoals wij beneden zullen opmerken, reeds vazallen van Rome.

Waarschijnlijk moeten wij ook in dit geval denken aan een verdrag, waarbij deze

stammen zich hadden verbonden hun gebied tegen aanvallen op het Rijk te verdedigen.

Op deze wijze kan men inderdaad spreken van een Germaanse voorpostenlinie langs de

Rijn.

Intussen heeft Augustus dit systeem laten varen na de ernstige nederlaag, die de

gouverneur Marcus Lollius, in het jaar 17 v. Chr., heeft geleden tegen een troep

Sugambren. De Keizer achtte toen een krachtiger bescherming van het land

noodzakelijk. Daarbij moest het leger geheel worden gereorganiseerd. Bovendien wilde

hij een poging ondernemen om Germanië te veroveren. Deze maatregelen betekenden

het begin van een nieuwe episode in de geschiedenis van het land aan de Rijn.

Page 62: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

DERDE HOOFDSTUK

DE POGINGEN OM GERMANIË TE VEROVEREN

I. DE VOORBEREIDING

In de eerste helft der regering van Augustus waren de Sugambren onder de Germaanse

volkeren aan de Rijn de gevaarlijkste tegenstanders voor de Romeinen. Tijdens de

oorlogen van Caesar in Gallië hadden zij de Usipetes en de Tencteren onder hun be-

scherming genomen en zij waren ook herhaaldelijk in botsing geweest met Caesar's

troepen. Later hebben zij een verdrag met de Romeinen gesloten en op grond van dit

verdrag konden Romeinse kooplieden bij hen handel drijven. In het jaar 17 v. Chr. heb-

ben zij deze overeenkomst verbroken en de kooplieden, die in hun land vertoefden, aan

het kruis geslagen. Onder aanvoering van hun koning Maelo is hun troepenmacht naar

het Romeinse gebied aan de linkeroever van de Rijn overgestoken en daar hebben zij

deerlijk geplunderd. Ruiterij, die tegen hen was uitgezonden, werd in een hinderlaag

gelokt. Bij de achtervolging van die ruiterij zijn de Sugambren gestoten op de

hoofdmacht van het Romeinse leger, dat onder aanvoering stond van Marcus Lollius, de

gouverneur van Gallië. In het gevecht, dat toen plaats had, hebben zij de Romeinen

verslagen. Zelfs ging het veldteken van Legio V, de legioensadelaar, verloren. Vooral

dit verlies heeft groten indruk gemaakt. Men sprak van de c la des Lolliana 1).

Deze nederlaag was zonder twijfel smadelijk; maar grote schade is er toch niet

aangericht. Toen de Romeinen aanstalten maakten om hen ernstig te gaan beoorlogen,

zijn de Sugambren ijlings over de Rijn naar hun land teruggegaan. Zij verzochten om

vrede, sloten een nieuw verdrag en zonden gijzelaars als onderpand voor hun

1) Het relaas van de gebeurtenissen wordt door de verschillende schrijvers op dezelfde

manier gedaan. Waarschijnlijk hebben zij het aan het geschiedverhaal van Livius

ontleend; verg. R. Syme, Journal of Roman Studies, 23 (1933), blz. 17-19. Alleen

maakte Velleius, die later tot de staf van Tiberius heeft behoord, van deze gelegenheid

gebruik om een onaangename opmerking over de persoon van Lollius te plaatsen.

trouw. De buitgemaakte legioensadelaar hebben zij bij die gelegenheid moeten

teruggeven 1). De nederlaag heeft geen blijvende gevolgen gehad. Zelfs is de carrière

van Lollius niet gebroken. Door Horatius wordt hij geprezen in een ode, die zeker uit

later tijd dateert, en Augustus zond hem als mentor met de troonopvolger Gaius Caesar

naar het oosten. Maar Tiberius was zijn vijand. Ten slotte is hij in ongenade gevallen en

in 2 o.i., vermoedelijk door zelfmoord, om het leven gekomen. Hun roem dankten de

Sugambren vooral aan de sonoren klank van hun naam, die bovendien uitnemend past

in een hexameter. Om die reden hebben de dichters, Horatius, Propertius, Ovidius en

hun navolgers in lateren tijd, er zo gaarne en zo dikwijls gebruik van gemaakt in hun

verzen.

Intussen was Augustus door de nederlaag van Lollius zeer onaangenaam getroffen. Hij

voelde zich aangetast in zijn eer en besloot te zorgen, dat zo iets in het vervolg niet

meer zou kunnen gebeuren. Het land, dat door zijn onder de goden opgenomen vader

Caesar was veroverd, moest op afdoende wijze worden beschermd. Van halve

maatregelen hield hij niet. Hij kwam niet gemakkelijk in beweging. Maar wanneer hij

iets ondernam, dan toonde hij veelal grote energie. Voor de plannen, die hij wenste uit

te voeren, waren zeer omvangrijke toebereidselen nodig. Omstreeks Maart 16 is

Augustus naar Gallië vertrokken en hij is daar, met korte onderbrekingen, tot 13

Page 63: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

gebleven., Hij heeft zich eerst, van 16 tot 15, laten bijstaan door zijn oudsten stiefzoon,

Tiberius Claudius Nero, de lateren keizer Tiberius, en daarna, van 15 tot 13 v. Chr.,

door de jongsten, Nero Claudius Drusus.

Augustus vond het nodig, dat zijn legers in de rug volkomen gedekt zouden zijn,

voordat een begin werd gemaakt met de veroveringstochten in Germanië, die hij wilde

laten ondernemen. Allereerst achtte hij een verdere organisatie van Gallië noodzakelijk

om geheel verzekerd te zijn van dat gebied 2).

Maar bovendien wilde Augustus de verbinding tussen het land aan de Rijn en Italië

verbeteren. Daarvoor was de onderwerping van de Alpen een eerste vereiste. Een groot

veldtochtplan werd met dit doel ontworpen. In het jaar 15 v. Chr. trokken twee legers,

het ene onder bevel van Tiberius uit het noorden en het andere onder Drusus uit het

zuiden het Alpenland binnen. Op die wijze werd een doorgang

1) Mogelijk wordt deze adelaar vermeld in een epigram van de Griek- schen dichter

Krinagoras, die in de tijd van Augustus leefde.

2) Dit werk, dat onder de persoonlijke leiding van Augustus geschiedde, wordt

beschreven in afdeling III en IV van het Vierde Hoofdstuk.

geforceerd. Er kwam een weg door het gebergte, van Italië naar het noorden. Tiberius,

de bedachtzame bestuurder, werd belast met het bevel aan de Donau. Het commando

aan de Rijn was bestemd voor Drusus, de energieken en voortvarenden veldheer. Maar

ook aan de rivier zelf waren omvangrijke toebereidselen nodig voor het krijgsbedrijf in

Germanië.

In deze jaren is aan de linkeroever van de Rijn een militaire linie aangelegd, zóó

ingericht dat in de praktijk geen verrassende inval in Gallië meer mogelijk zou wezen.

Deze linie was evenwel bovendien bestemd om van daar uit expedities in Germanië te

ondernemen. Dat Augustus inderdaad deze bedoeling heeft gehad, blijkt uit de plaats,

die voor de twee grote legioensvestingen is gekozen. Vroeger lagen de voornaamste

militaire posten op punten, waar belangrijke wegen uit Gallië de Rijn bereikten, te

Neuss, aan het eindpunt van de weg van Trier door de Eifel, en in de buurt van Koblenz,

aan het eindpunt van de weg langs het dal van de Moezel, sterkten die bestemd waren

om de toegang tot deze wegen af te sluiten. De nieuwe vestingen werden gebouwd op

plaatsen aan de linkeroever van de Rijn tegenover het begin van dalen der zijrivieren,

die de toegang openen naar het midden en noorden van Germanië, te Mainz, tegenover

de mond van de Main, en te Vetera bij Xanten, tegenover de mond van de Lippe 1). Het

is duidelijk, dat de vroegere defensieve grenspolitiek is vervangen door een offensieve

2).

Men moet zich evenwel deze vestingen geenszins voorstellen als zwaar gebouwde

forten. Van stenen muren is in deze tijd nog geen sprake. Zelfs werd nog geen

bestendige omwalling uit aarde en hout gebouwd. zoals bij de opgravingen le Vetera is

gebleken, hebben de troepen elk najaar de palissade, waardoor zij zich beveiligden, met

de wal en de gracht, nieuw opgetrokken. De legercommandant was geheel vrij om de

plaats te bepalen, waar de legioenen de winterkwartieren zouden betrekken. Naar het

schijnt, heeft evenwel alleen bij uitzondering de hoofdmacht elders de winler

doorgebracht. De keus van de plaatsen is blijkbaar voortreffelijk geweest en men is er

alleen om zeer bijzondere redenen van afgeweken. Bovendien werd een militaire weg

langs de linkeroever

Page 64: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

1) Verg. Koepp, Die Romer in Deutschland (3de uitg. 1926), afb. 10 en 6. 2) E.

12iltcrling, Zur Geschichte des Riimischen Heres in Gallien unter Augustus: Bonner

Jahrblicher, 114-115 (1906), blz. 159-188. - F. Koepp, t.a.p. blz, 1 I- 12.

van de Rijn aangelegd, zover als het Romeinse gezag reikte. Die weg werd met forten

en wachtposten verdedigd. Meer dan vijftig sterkten zijn daar in die tijd gebouwd. Uit

het gebied van de Neder-Rijn meent men overblijfselen van zulke sterkten te kennen bij

Bonn, Keulen, Worringen, Neuss, Gellep, Asberg, Kalkar, Kleef, Nijmegen en Vechten.

De gehele aanleg stond op naam van Drusus, die met de leiding was belast.

De plannen voor veldtochten in Germanië maakten grote veranderingen bij de legers in

Gallië noodzakelijk. Wij hebben geen gegevens om nauwkeurig te bepalen, hoe groot

de legers waren, waarmee Drusus heeft geopereerd, en wij zijn evenmin ingelicht over

de dislocatie van de afdelingen in de verschillende vestingen en forten. Maar het is

duidelijk, dat er bij deze gelegenheid een geheel nieuwe opstelling van de troepen is tot

stand gebracht. Vroeger was er een vrij aanzienlijke legermacht in Gallië zelf om het

land te beheersen. Er lagen daar, zoals wij het naderhand zullen uiteenzetten, zes

legioenen, waarvan drie in Aquitania en drie meer in het centrum, waarschijnlijk twee

op het plateau van Langres en één bij Reims in het centrum van het Gallische wegen-

stelsel. Aan de Rijn waren slechts enkele punten bezet, onder anderen de zo-even

genoemde bij Neuss en in de buurt van Koblenz.

De nieuwe politiek maakte het noodzakelijk de voornaamste troepen aan de Rijn samen

te trekken 1). In Gallië zelf bleef slechts één enkele cohors, die té Lyon haar garnizoen

had. Later heeft daar Cohors XVII Lugdunensium gelegen. Bovendien werd een vloot

gebouwd, die voornamelijk bestemd was voor het vervoer van troepen, krijgsbehoeften

en proviand. Want de Romeinen wisten maar al te goed, dat het binnenland van

Germanië een moeilijk toegankelijk gebied was, waar dichte wouden en moerassen de

opmars voor de troepen belemmerden. Bijna overal was het terrein ongunstig voor

militaire operaties en voor gevechten in gesloten slagorde. Toch konden de Germanen

alleen worden onderworpen, wanneer zij in geregelde gevechten werden verslagen. In

de kleinen krijg waren zij te veel in het voordeel.

Voor ons zijn van bijzonder belang een paar waterbouwkundige werken, die in deze lijd

in de Rijndelta zijn ondernomen, ten einde de bevaarbaarheid van de waterwegen te

bevorderen, de aan-

1) Dit is de opvatting, door Ritterling verdedigd in zijn zo-even aangehaalde

verhandeling. Jullian betoogt, in zijn Histoire de la Gaule, dat er reeds veel vroeger een

grote Romeinse troepenmacht aan de Rijn lag.

leg van een kanaal en van een dam of dijk. Het kanaal of de kanalen van Drusus,

waarvan in de overgeleverde berichten wordt gesproken, had ten doel een vaarwater tot

stand te brengen, als verbinding tussen de hoofdarm van de Rijn en de Waddenzee in

het noorden, betrouwbaarder en veiliger dan de zandige killen en kreken van de rivier.

Dit kanaal is nog in gebruik geweest in 16 o.J., toen Germanicus, de zoon van Drusus,

het heeft bevaren bij gelegenheid van zijn expeditie naar Germanië. Bovendien wordt

gesproken van een dam of dijk, die dienst deed om de loop van de rivier te regelen en te

beletten, dat te veel water afvloeide langs de westelijke arm, die toen reeds Vahalis

(Vahalis of Vachalis) werd genoemd. Deze dam is omstreeks het jaar 55 O. J. voltooid

en in 70 hebben de Bataven op last van Civilis dit werk vernield om naar de Waal, die

hun eiland aan de zuidzij de beschermde, meer water te laten toestromen 1).

Page 65: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Over de ligging van het kanaal van Drusus is men het niet eens. Vroeger dacht men

gewoonlijk aan een verbinding van de Rijn met de Gelderse IJssel. Maar er is geen

enkele aanwijzing, dat de Romeinen ooit bijzondere aandacht voor die rivier hebben ge-

had. Later heeft men het vermoeden geopperd, dat Drusus de Utrechtsche Vecht heeft

laten regulëeren en dat men die stroom als het kanaal van Drusus moet beschouwen. In

dat verband herinnerde men aan het Romeinse fort, dat in de zelfden tijd als het kanaal

in de buurt van Vechten is aangelegd. Men zou intussen zulk een fort, wanneer men het

aan het beginpunt van het kanaal verwacht, eerder te Utrecht moeten zoeken en daar

heeft, blijkens de opgravingen van de laatste jaren, geen Romeinse sterkte in de tijd van

Augustus gelegen 2). Toch kan het kanaal of de kanalen van Drusus niet anders zijn

geweest dan een verbetering van de waterweg, die thans door de Vecht gaat,

waarschijnlijk van de toegang naar de Vecht van de Rijn uit. Dat blijkt uit de geschie-

denis van de veldtochten van Germanicus. Deze veldheer heeft twee keer een expeditie

ondernomen naar Noordwest-Germanië, waarbij hij met de vloot de weg door de

Rijndelta heeft genomen. De eersten keer heeft hij naar alle waarschijnlijkheid gebruik

gemaakt van de Gelderse IJssel. Pas de tweede maal is hij door het kanaal van Drusus

gevaren. Voor die tweede expeditie zijn, gelijk ons

1) Voor deze werken verg. H. Hettema Jr., De Nederlandse wateren en plaatsen in de

Romeinse tijd (1938), blz. 84-106.

2) Over de opgravingen te Utrecht en te Vechten wordt gesproken in afdeling 11 van het

Zevende Hoofdstuk.

wordt medegedeeld, zeer omvangrijke voorbereidingen gemaakt en bij de opgravingen

te Vechten van de laatste jaren is gebleken, dat daar juist tijdens de eerste regeringsjaren

van Tiberius een grote kade is aangelegd. Die kade kan alleen dienst hebben gedaan

voor de tweede expeditie. De hoofdmacht is toen dus van daar opgebroken en moet de

waterweg langs de Vecht hebben gevolgd 1).

Ook over de dam of dijk, die Drusus heeft laten bouwen, hebben wij onlangs meer

zekerheid gekregen. Dit werk bevond zich in elk geval dicht bij het toenmalige

splitsingspunt van Rijn en Waal, dat men bovenwaarts van Schenkenschans in de buurt

van Rindern zoekt. Waarschijnlijk is nog een overblijfsel van de dam bewaard in de

"Rindersche Deich", die van Kleef over Spijk naar Rindern en verder in de richting van

Dffelward en Millingen loopt. In elk geval kunnen wij zeker zijn, dat het Romeinse

leger deze werken niet heeft tot stand gebracht in vijandelijk land. Bij gevolg moeten de

Bataven op de eilanden tussen Rijn en Waal reeds eerder dan het jaar 12 v. Chr. in het

Romeinse rijk zijn opgenomen of althans een bondgenootschap met Rome hebben

gesloten. Hetzelfde geldt voor de Canninefates aan de zeekust. Het gebied aan de hoof

darm van de Rijn tot de meren in het midden van Nederland was dus reeds onderdanig,

voordat de veldtochten van Drusus zijn begonnen.

Met de gehele organisatie van Gallië en de voorbereiding van de oorlog tegen Germanië

was de naam van Drusus ten nauwste verbonden. Dat blijkt niet alleen uit de betiteling

van het kanaal en de dam, die naar hem zijn genoemd. Maar bovendien vernemen wij

van een "pes Drusianus", een "voet van Drusus", groot één en één achtste standaardvoet,

die als lengtemaat in zwang was in het gebied van de Tungri. Blijkbaar is deze maat

gebruikt bij de opmeting van het land ten tijde van Drusus. Dit werk behoorde bij de

inrichting van een kadaster als grondslag voor het belastingstelsel, dat bij de

reorganisatie van het bestuur in Gallië werd ingevoerd. Toen de hervorming zo goed als

voltooid was, vertrok Augustus, in 13 v. Chr., naar Italië en liet Drusus als gouverneur-

generaal achter, belast met het bestuur van het land en met de leiding van de oorlog

Page 66: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

tegen Germanië, bekleed met een buitengewone bevoegdheid.

Drusus was de jongste stiefzoon van Augustus, de zoon van zijn derde gemalin Livia

Drusilla, en, naar men zeker wel terecht

1) De veldtochten van Germanicus worden in afdeling V van dit hoofdstuk verhaald. -

Verg. Oudheidkundig Jaarboek, 4e s. X (1941), blz. 60.

aannam, in werkelijkheid ook van Augustus zelf. Toen hij het commando in Gallië

kreeg, was hij 25 jaar oud, begerig naar roem en avontuur, blakend van energie en

geestdrift. Hij verstond de kunst zich bij de mensen bemind te maken, een eigenschap

die zijn oudere broeder, de latere keizer Tiberius, naar zijn aard een echt lid van het

geslacht der Claudii, allerminst bezat. Tijdens zijn leven genoot Drusus een grote

populariteit en die populariteit is door zijn vroegen dood nog vermeerderd. Toen hij in

het jaar 9 v. Chr. stierf, had hij, naar menselijke berekening, zijn taak volbracht:

Germanië was onderworpen tot de Elbe. Eerst later zou blijken, dat het moeilijkste deel

van het werk nog moest geschieden. Dat dit laatste deel niet tot een goed einde is

gebracht, kon men niet aan Drusus wijten. Bovendien heeft hij het geluk gehad, dat zijn

nagedachtenis altijd in hoge eer is gehouden. Augustus was uitermate op hem gesteld en

in het geschiedwerk van Livius, dat als de officiele historie van Rome gold, zijn de

krijgsdaden van Drusus in een zeer gunstig licht gesteld. Lateren hebben uit Livius hun

kennis van deze periode geput en vooral de geschiedschrijvers uit de tijd der keizers

Gaius (Caligula), zijn kleinzoon, en Claudius, zijn zoon, hebben het nodig geacht steeds

met de grootste waardering van Drusus te spreken.

De krijgstochten, die Drusus zou ondernemen, waren uitstekend voorbereid. Wij

vermeldden reeds de inrichting van de grote operatiebasis aan de Rijn en de schepping

van de vloot. De commandant had de beschikking over zes of acht legioenen en een

groot aantal Gallische hulptroepen. Dit leger heeft zijn plicht op voortreffelijke wijze

verricht en de nieuwe opstelling waarborgde, dat de bevelhebber van zijn macht een

goed gebruik kon maken. Uit alle bijzonderheden blijkt het organisatorische talent van

Augustus. Men begrijpt, hoeveel waarde hij hechtte aan het welslagen van deze

onderneming.

Intussen had Drusus eerst met enige moeilijkheden te kampen. De Galliërs waren

ontevreden over het nieuwe belastingstelsel, waardoor zij onder een zwaarderen

financielen druk te lijden kregen. De tijden waren nu eenmaal veranderd. Gallië was

geheel ingelijfd bij het Rijk en het land moest thans zijn deel opbrengen van de lasten,

die het Rijk had te dragen. Hoe die ontevredenheid aan het licht is gekomen, weten wij

niet. Maar in elk geval hebben de Germanen gemeend er gebruik van te kunnen maken

om weer een inval te doen. Wellicht dachten zij, dat zij na het vertrek van Augustus een

kans zouden hebben. Opnieuw waren het de Sugambren en hun bondgenoten de

Usipetes, die over de Neder-Rijn zijn binnengedrongen. Drusus kon hen evenwel zonder

veel moeite terugslaan.

Ook de Galliërs wist hij tot rust te brengen. Met grote feesten heeft hij op 1 Augustus 12

v. Chr. te Lyon een centraal heiligdom ingewijd. Als eerste priester werd Gaius Julius

Vercondaridubnus, een lid van het volk der Haedui, aangewezen. Het was een altaar

voor de cultus van de keizer, gewijd aan Roma en Augustus, de nieuwe godheden van

het Rijk. Bij dit altaar was een inscriptie aangebracht, waarin alle zestig civitates van

Gallië waren opgesomd. Deze staten hadden in het heiligdom hun afbeeldingen. Het

altaar moest dienen als een symbool voor de eenheid van Gallië met het Rijk van Rome

en voor de verbondenheid met Augustus als de bestuurder van dit Rijk 1).

Page 67: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

II. DE VELDTOCHTEN VAN DRUSUS

Onmiddellijk na de inwijding van het altaar voor Roma en Augustus te Lyon, in de

nazomer van 12 v. Chr., trok Drusus te velde. Blijkbaar was een vast plan voor zijn

expedities opgesteld 2). De eerste, die zo laat in het jaar begon, kon niet meer dan een

verkenningstocht wezen. Maar tevens was het de bedoeling een basis te scheppen voor

latere ondernemingen van die aard en een dekking in de rug te verkrijgen voor de grote

veldtochten in Germanië 3).

Om te beginnen was een tuchtiging van de Sugambren noodzakelijk. Drusus begaf zich

daarvoor naar het eiland van de Bataven tussen Rijn en Waal. Het is bij deze

gelegenheid, dat die volksstam voor het eerst wordt genoemd. Maar, zoals wij boven

reeds opmerkten, hadden ,de Bataven zonder twijfel reeds vroeger een verdrag van

vrede en vriendschap met de Romeinen gesloten. Hun eiland maakte deel uit van de

operatiebasis, die voor de veldtochten naar Germanië was ingericht.

Van het eiland der Bataven stak Drusus de Rijn over en viel in het land van de Usipetes.

Dit volk was, gelijk wij het in het vorige hoofdstuk hebben medegedeeld, sedert de tijd

van Caesar verbonden met de Sugambren en had in hun gebied land verkregen.

1) Over het altaar, de ambtenaren die er aan waren verbonden en de bijeenkomsten die

daar plaats hadden, wordt later, in afdeling II van het Achtste hoofdstuk, gesproken.

2) Wij kunnen het verhaal van deze veldtochten vrij goed reconstrueren, dank zij de

mededelingen vooral van Cassius Dio, die zijn kennis aan Livius ontleende.

3) Verg. G. Kropatschek, Der Drususfeldzug 11 v. Chr.: Bonner Jahrbücher, 120

(1916), blz. 19-38.

Hun woonplaatsen moet men zoeken tussen de Gelderse IJssel en de Lippe, gedeeltelijk

dus in het Graafschap Zutphen. Na die streek te hebben geteisterd trok Drusus over de

Lippe naar het gebied van de Sugambren en ook daar werd alles te vuur en te zwaard

verwoest. Zowel de Usipetes als de Sugambren zijn toen gedwongen bij verdrag de

opperheerschappij van Rome te erkennen. Verder naar het zuiden op te rukken was niet

nodig. De Chatten, de zuidelijke naburen van de Sugambren, waren door een verdrag

met Rome verbonden en bovendien zorgden daar de Ubii aan de linkeroever van de Rijn

op voldoende wijze voor de bewaking van de grens. Naar het oosten, het binnenland

van Germanië in, heeft Drusus zich toen nog niet gewaagd.

Deze expeditie heeft niet langer dan een paar weken geduurd en het deel van het

gunstige, jaargetijde, dat nog over was, besteedde Drusus voor een tocht naar de zeekust

in het noorden. Ditmaal werd van de vloot gebruik gemaakt. Per schip voer het leger de

Rijn af en door de gereedgemaakte verbinding, die als zijn kanaal bekend is, bereikte

Drusus het land der Friezen. Ook dit volk werd onderworpen. Blijkbaar geschiedde dit

op vreedzame wijze. Want Drusus legde slechts een zeer matige schatting op, te

voldoen in natura, namelijk in de vorm van een aantal runderhuiden ten behoeve van het

leger. Ook leverden de Friezen een hulpcorps, dat al dadelijk goede diensten bewees.

Inmiddels was de vloot van het Kanaal aangekomen en Drusus voer de Waddenzee op,

waar het eiland Burchanis (wellicht Borcum) werd onderworpen.

Page 68: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Gedeeltelijk langs de binnenwateren en gedeeltelijk over de Noordzee, die Drusus als de

eerste Romeinse veldheer heeft bevaren, ging de tocht verder naar het land van de

Cauchen ten oosten van de Eems. Deze rivier werd verkend en met de Bructeren is daar

een gevecht te water geleverd. Mogelijk is Drusus toen reeds doorgedrongen tot de

Wezer. Inmiddels was het einde September geworden en het was tijd terug te keren.

Want de Romeinen konden er niet aan denken hun leger zo ver van de operatiebasis in

het vreemde land te laten overwinteren. Er werden garnizoenen achtergelaten aan de

kust en in het land van de Friezen. Misschien is toen reeds het fort Amisia aan de Eems

gebouwd. De gehele expeditie schijnt zonder moeilijkheden te zijn verlopen. Alleen is

er enig gevaar voor de vloot geweest bij de terugtocht, toen de schepen tijdens een

storm in de Waddenzee bij ebbe op de ondiepten zijn blijven steken. Maar het Friesche

corps, dat de expeditie over land had medegemaakt, kwam te hulp en het leger kon

behouden naar de Rijn terugkeren.

Deze tocht is voor onze geschiedenis van zeer groot belang. Bij die gelegenheid is

immers het grootste deel van ons land, dat nog niet tot het Romeinse gebied behoorde,

onderworpen. Alleen in het noordoosten zijn de bewoners van Drente wellicht nog vrij

gebleven. Bij het naderen van de winter ging Drusus naar Italië om rapport uit te

brengen over zijn bevindingen en de resultaten van zijn onderneming. Als belooning

werd hij tot praetor benoemd en op 1 Januari 11 v. Chr. aanvaardde hij te Rome dit

ambt. De rang van een senator, die de praetuur had bekleed, bezat hij reeds.

Gedurende de winter hadden de Sugambren, onder de indruk van het gevaar dat hun van

de zijde der Romeinen bedreigde, een grote coalitie van volksstammen tot stand

gebracht. Behalve hun vaste bondgenoten, de Usipetes, behoorden tot deze coalitie de

Cheruscen, de Sueben, een verzamelnaam voor de volkeren in Midden-Duitsland, en

waarschijnlijk ook de Bructeren in Westfalen. Vertrouwend op dit bondgenootschap,

hadden de Sugambren het verdrag, dat zij met de Romeinen hadden moeten sluiten,

Page 69: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

verbroken en een aantal gevangen Romeinen, onder anderen een twintigtal

troepenofficieren, aan het kruis geslagen. De Chatten waren de enige van de naburen

der Sugambren, die zich niet hadden aangesloten. Daar zij vlak aan de Rijn woonden,

was hun positie veel gevaarlijker en zij wensten neutraal te blijven. Over die houding

waren de Sugambren zeer verbitterd. Om wraak te nemen vielen zij met hun gehele

krijgsmacht in het land van de Chatten en plunderden daar.

Zoo was de toestand, toen Drusus in het voorjaar van 11 v. Chr. aan de Rijn

terugkeerde. Terstond besloot hij gebruik te maken van de afwezigheid der Sugambren

en, wellicht wat onvoorzichtig, tot een expeditie naar het binnenland van Germanië.

Ditmaal ging de tocht van Vetera uit. Drusus overschreed de Rijn, viel wederom in het

land van de Usipetes en dwong hen opnieuw tot onderwerping. Vervolgens liet hij een

brug over de Lippe slaan en trok het land van de Sugambren binnen. Daar ondervond hij

geen tegenstand, omdat hun troepenmacht nog altijd bij de Chatten aan het plunderen

was, en op die wijze kon hij ongehinderd doordringen tot de Cheruscen.

Deze volksstam wordt reeds door Caesar genoemd in het verslag van zijn veldtocht van

53 v. Chr. als bondgenoot van de Sueben. Hun woonplaatsen moet men zoeken ten

noorden van de Harz tussen Elbe en Wezer, maar ook nog ten westen van de laatst

genoemde rivier. Bij zijn inval in hun land heeft Drusus, voorzover wij het weten, geen

gevechten behoeven te leveren. Blijkbaar hebben de Cheruscen de van ouds beproefde

tactiek toegepast en zich achter in hun land teruggetrokken. Intussen moet het toch een

moeilijke expeditie zijn geweest. Want toen Drusus de Wezer bereikte, was het

jaargetijde reeds ver gevorderd. Daar werd besloten niet verder te gaan. De Romeinen

hadden het vorige jaar geleerd de herfststormen te vrezen en er dreigde gebrek aan

levensmiddelen. Bovendien was een zeer ongunstig voorteken waargenomen, een

bijenzwerm, die was neergestreken op de tent van de praefectus castrorum Hostilius

Rutilius.

Voor de terugtocht werd een andere weg gekozen. Had de expeditie naar het binnenland

van Germanië eerst de Lippe gevolgd om de Wezer waarschijnlijk bij Hameln te

bereiken, van daar naar de Rijn werd de voorkeur gegeven aan een zuidelijker weg,

wellicht door het dal van de Sieg in de richting van Bonn of door het land van de

Chatten. Maar op die weg ontmoette het leger allerlei moeilijkheden. De Sugambren

waren van hun strooptocht bij de Chatten teruggekeerd en bestookten de rechter flank.

De Cheruscen en de Sueben maakten het de achterhoede lastig en voortdurend moest

men in het onbekende terrein bedacht zijn op hinderlagen, waar de Germanen zo gaarne

gebruik van maakten. Eenmaal is het hun zelfs gelukt het leger geheel in te sluiten in

een nauw dal. zo zeker waren zij van hun overwinning, dat zij de buit al hadden

verdeeld: de Cheruscen zouden de paarden krijgen, de Sueben het goud en het zilver, de

Sugambren de gevangenen. Maar door de overmoed van zijn vijanden werd Drusus

gered. Alsof zij reeds de strijd hadden gewonnen en niet anders hadden te doen dan de

Romeinen neer te sabelen, verbraken de Germanen hun slaglinie en vielen aan zonder

de samenhang te handhaven. Dientengevolge gelukte het hen te verslaan. Als naam van

de plaats, waar dit gevecht is geleverd, wordt Arbalo genoenid; maar het is ten ene male

onbekend, waar die plaats heeft gelegen. Na de slag hadden de Germanen geen moed

om opnieuw een algemenen aanval op het Romeinse leger te ondernemen en zij

beperkten zich tot de strijd uit de verte. Op die wijze bereikte Drusus zonder verder

ernstig te zijn lastig gevallen het land van de Chatten. Dit laatste volk werd voor zijn

trouw beloond met een deel van het gebied der Sugambren.

Ter verzekering van de resultaten van deze veldtocht heeft Drusus enige forten laten

bouwen en daar een vaste bezetting

Page 70: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

- in gelegd. Een van die forten lag in het land der Chatten aan de Rijn, een ander in het

land van de Sugambren aan de samenvloeiing van de Eliso met de Lippe. Voor het

laatste fort heeft men vroeger gedacht aan het "Grosse Lager" bij Haltern, op 40 km, dus

ongeveer een dagmars, van de Rijn, en men heeft dit fort geïdentificeerd met de sterkte

Aliso, een naam die pas in later tijd wordt vermeld. Maar deze mening kan niet juist

zijn, omdat er te Haltern geen voorwerpen uit zo vroegen tijd zijn ontdekt. Het

aardewerk, dat daar aanhet licht is gekomen, dateert uit een latere periode en zelfs uit de

tijd na de ondergang van Varus in 9 Onze Jaart. Thans denkt men eerder aan het fort,

waarvan de overblijfselen zijn opgegraven te Oberaden in de buurt van Beckinghausen,

een 30 km hogerop aan de Lippe 1). Inderdaad zijn daar munten en aardewerk ge-

vonden, die men in de tijd van 15 tot 10 v. Chr. kan dateren. Mogelijk heeft dat fort

Aliso geheeten en is de naam later overgegaan op de sterkte bij Haltern. Tegelijk met de

bouw van het fort aan de Lippe moet ook de verbindingsweg naar de Rijn zijn

aangelegd. Langs die weg werden wachtposten gebouwd om een veilig verkeer te

verzekeren. De werkelijke bezetting van Germanië door de Romeinen was begonnen.

Als blijk van waardering voor het resultaat van zijn veldtocht van het jaar 11 v. Chr.

ontving Drusus de orn am en t a t r i u m- p h a l i a, dat wil zeggen, het recht zich te

vertonen in de dracht van een triumphator, het geborduurde kleed, de tunica palmata en

de toga picta, met een ivoren staf en een gouden krans op het hoofd. Bovendien werd

hem een o v a ti o verleend, het recht om als triumferend veldheer te paard Rome binnen

te trekken, terwijl hij als senator de rang kreeg van een oud-consul. Augustus stond hem

evenwel niet de titel van imperator toe, daar hij niet zelf in het bezit was van het

imperium, maar als plaatsvervanger van de keizer zijn overwinning had behaald. Wel

erkende Augustus de overwinning in zoverre, dat hij zelf het getal, waardoor het aantal

malen dat hij tot imperator was uitgeroepen werd aangeduid, met twee verhoogde.

Intussen was het werkelijke resultaat van de veldtocht niet groot. Reeds de volgende

winter lieten de Chatten zich door de Sugambren overhalen tot een bondgenootschap en

verbraken hun verdrag met Rome. Tegelijkertijd ontruimden zij het gebied van de

Sugambren, dat zij bezet hielden. Drusus moest zich dus in het jaar 10 v. Chr. eerst

tegen deze coalitie wenden. Het land van de Chatten en de Sugambren werd verwoest,

voor zover de bewoners waren gevlucht. Waar het mogelijk was, werden zij gedwongen

een tractaat te sluiten en gijzelaars te leveren. Bijzonderheden zijn ons niet bekend. Na

deze campagne keerde Drusus naar Italië terug, tegelijk

1) Verg. Chr. Albrecht, Das Rdmerlager in Oberaden (1938 en volg.); Neue

Ausgrabungen im Reimerlager Oberaden: Bericht VI. Kongress /dr Archdologie 1939

(1940), blz. 550-555, en de kaart bij F. Koepp, Die Rijmer in Deutschlanci, afb. 44.

met Augustus, die te Lyon was geweest om toezicht uit te oefenen op de zaken in

Gallië, en Tiberius, die de oorlog aan de Donau had geleid. Te Rome aanvaardde

Drusus op 1 Januari 9 v. Chr. het consulaat.

Over de veldtocht van Drusus in het jaar 9 v. Chr. zijn wij slecht onderricht.

Waarschijnlijk is hij Germanië van het zuiden uit binnen getrokken. De tocht ging van

Mainz door het land der Chatten naar de Sueben. Het gebied, waar het leger doortrok,

werd verwoest of onderworpen. Er waren evenwel ditmaal bloedige gevechten met de

Germanen nodig. zo werd het land van de Cheruscen bereikt. Het is mogelijk, dat zij

een verdrag met Rome hebben gesloten. Maar wellicht hebben zij zich aan de strijd

onttrokken door terug, te wijken naar het voor de Romeinen ontoegankelijke bergland.

Dit jaar overschreed Drusus met zijn leger de Wezer en drong door tot de Elbe,

Page 71: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

waarschijnlijk ergens in de buurt van Maagdenburg. Daar is hij ook in aanraking

gekomen met de Marcomannen, die aan de rechteroever van de rivier woonden. Verder

is hij niet gegaan. Volgens het verhaal heeft een vrouw van meer dan menselijke

afmetingen, die men voor een der godinnen van het land hield, hem teruggewezen.

Eerder moet men evenwel aannemen, dat hij van Augustus instructie had ontvangen,

niet verder te gaan dan de Elbe.

Daar richtte Drusus een zegeteken op en vervolgde zijn tocht bovenwaarts langs de Elbe

en later langs de Saaie om op die wijze naar de Rijn terug te keren. Maar aan de laatst

genoemde rivier werd hij in Augustus ernstig gewond bij een val van zijn paard. Hij

werd naar een zomerkamp gebracht, dat de naam van Scelerata droeg, ergens in het land

tussen Saaie en Rijn, en daar is hij op 9 September 9 v. Chr., dertig jaar oud, overleden.

Zijn broeder Tiberius, die op het bericht van zijn ziekte uit Noord-Italië naar Germanië

was gekomen, heeft hem, na een rit van 300 km door het vreemde land, nog levend

aangetroffen. Het lijk van Drusus is met grote eerbewijzen naar Rome vervoerd. Daar is

het op de Campus Martius verbrand. Zijn asch is bijgezet in het Mausoleum, dat

Augustus voor zich en zijn geslacht had laten bouwen. Aan hem en zijn afstammelingen

werd de erenaam van Germanicus toegekend. Standbeelden en erebogen werden voor

hem opgericht. Te Mainz kreeg hij een kolossaal monument, een cenotaphium, waarvan

de overblijfselen bekend zijn als de Eigelstein.

De expedities van Drusus hebben niet alleen het karakter gehad van verkenningen in

onbekend land. Zeker waren er meer en regelmatiger tochten van legers nodig geweest

om het gebied tussen

Rijn en Elbe werkelijk aan Rome te binden; maar de voorloopige resultaten waren toch

zeer belangrijk. Germanië was voor de Romeinen ontsloten en voorloopig onderworpen,

tussen de Rijn, de Noordzee, de Elbe en de Main. De volksstammen in dat gebied

hadden zich door tractaten met Rome verbonden en gijzelaars geleverd als onderpand

voor hun trouw.

Naar wij mogen aannemen, zijn dergelijke tractaten gedurende de jaren, dat Drusus in

Germanië het bevel voerde, gesloten met de Usipetés, de Tencteren, de Sugambren, de

Chatten en de Mattiaci aan de Rijn, de Friezen en de Cauchen aan de Noordzee, de Che-

ruscen en de Sueben in het binnenland, de Marcomannen aan de Elbe en zeker nog tal

van volkeren, wier namen ons niet worden genoemd. De Bataven hadden zonder twijfel

reeds vroeger de opperheerschappij van Rome erkend.

Er was evenwel in die jaren nog veel meer geschied. Het gebied was als een veilig bezit

voor de Romeinen verzekerd door de bouw van forten, aan de Lippe en de Main, aan de

Eems, de Wezer en de Elbe. De legers waren begonnen met de aanleg van wegen naar

het binnenland, zeker door het dal van de Lippe, waarschijnlijk eveneens langs de Sieg

en de Main, wellicht ook reeds verder door het Teutoburgerwoud, de Taunus en het

Duitse Middelgebergte, dat de Romeinen de Hercynia Silva noemden. Kortom, als een

waar proconsul had Drusus zorg gedragen, het gebied, dat hij had veroverd, ook

werkelijk in bezit te nemen, de voorbereidingen te maken voor de inrichting van een

geregeld bestuur en het te ontsluiten voor de handel.

III. TIBERIUS IN GERMANIË

Het was nu zaak het werk, dat Drusus in Germanië had verricht, voort te zetten en te

voltooien. Augustus kwam zelf in het jaar 8 v. Chr. naar Gallië, blijkbaar met de

bedoeling de toestand daar zo goed mogelijk te regelen. Het zou zijn laatste bezoek aan

dat land zijn. Hij was vergezeld door Tiberius, die als legercommandant optrad, terwijl

Page 72: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Augustus zelf in Gallië bleef. Eindelijk hadden de Germanen de Romeinen toch leren

vreezen en de tocht, die Tiberius over de Rijn ondernam, had ten gevolge, dat alle

volksstammen, die in een verhouding van afhankelijkheid tot Rome stonden, afgezanten

naar Augustus in Gallië stuurden, met het doel tot een voor hen dragelijke verhouding

met de Romeinen te komen. Alleen de Sugambren hielden zich afzijdig.

Augustus weigerde evenwel met de Germanen te onderhandelen, zoolang niet de

Sugambren evengoed als de andere volkeren vertegenwoordigd waren. Ten slotte lieten

zij zich overhalen en ook hun gezanten verschenen bij Augustus. Wellicht is eerst bij

die gelegenheid Maelo, de koning der Sugambren, hetzij als vertegenwoordiger van zijn

volk, hetzij als vluchteling, tot Augustus gekomen. Maar ook daarna bereikten de

Germanen niets; want Augustus liet onder het een of andere voorwendsel de

afgevaardigden gevangen nemen en in enige steden van Gallië interneren. Daar hebben

zij, die de gevangenschap niet konden verdragen, de hand aan zich zelf geslagen. Ten

gevolge van die gebeurtenis heerste er enigen tijd rust in Germanië.

Een andere maatregel, die in deze tijd werd genomen, heeft in hoge mate tot de

veiligheid aan de Rijn voor de Romeinen bijgedragen. Het was door de oorlogen van de

laatste jaren duidelijk gebleken, dat de Sugambren daar de gevaarlijkste vijanden waren.

Om hen onschadelijk te maken heeft Tiberius het grootste deel van dit volk, naar ons

wordt medegedeeld 40 000 zielen in aantal, overgebracht naar het gebied aan de

linkeroever van de rivier. Zij ontvingen land in de buurt van Xanten, waar zij onder het

onmiddellijke toezicht van de commandant der vesting Vetera stonden. Uit de

verbinding van de Sugambren met de oude bewoners van die streek is daar het volk van

de Cugerni ontstaan, die later, nadat de stad Colonia Traiana was gesticht, Traianenses

werden genoemd. Tiberius heeft met die volksverhuizing het voorbeeld gevolgd van

Agrippa, die de Ubii naar de linkeroever van de Rijn had overgebracht. Alleen stemde

dit laatste volk, naar uitdrukkelijk wordt medegedeeld, volkomen in met de verhuizing.

Hoe de Sugambren over deze behandeling hebben gedacht, wordt ons niet verhaald. Als

een bewijs van waardering voor het door hem behaalde succes mocht Tiberius een

triumf vieren. Waarschijnlijk is het deze triumf, die op de Gemma Augustea te Wenen

is voorgesteld (Afb. 9).

Met deze gebeurtenis eindigt de geschiedenis van de Sugambren. Wèl bleef aan de

rechteroever van de Rijn nog een gedeelte van deze volksstam achter. Maar zij waren

zeer in aantal en macht gedaald. Wellicht hebben zij de opperheerschappij van Rome er-

kend, ook nadat het gebied rechts van de Rijn in 9 O. J. voor de Romeinen was verloren

gegaan, en soldaten geleverd voor de hulptroepen, die naar de Sugambren worden

genoemd. Ten slotte zijn zij opgegaan in de naburige stammen. ;In de geschiedenis ver-

vulden zij later geen rol meer.

Over de werkzaamheid van Tiberius in deze jaren is ons anders niet veel bekend. Ook

Velleius Paterculus, de schrijver van een klein geschiedenisboek, die tijdens het latere

commando van Tiberius in Germanië als officier in zijn staf heeft gediend en met groot

enthousiasme over de krijgsbedrijven van die jaren spreekt, heeft over deze tijd niet veel

te vertellen. Op 1 Januari 7 v. Chr. aanvaardde Tiberius te Rome zijn tweede consulaat

en keerde korten tijd later naar Germanië terug. Maar ook dat jaar heeft hij niet veel

belangrijks ondernomen. Wellicht heerste rust in het land. Velleius deelt tenminste

mede, dat Tiberius er geen enkelen tegenslag ondervond. zo groot was zijn succes,

gelijk dezelfde schrijver zegt, dat hij Germanië nagenoeg tot een schatplichtige

provincie van het Romeinse Rijk heeft gemaakt. Soms neemt men aan, dat Germanië

inderdaad tot een Romeinse provincie is geproclameerd, maar dat dit is geschied tijdens

het tweede commando van Tiberius. Wat hij bij zijn eerste verblijf heeft tot stand

gebracht, kan als een voorbereiding worden beschouwd voor het tweede.

Page 73: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Intussen is het zeker niet de wens geweest van Augustus, dat Tiberius eclatante

successen in Germanië zou behalen. Zeker erkende hij de bekwaamheid van zijn

oudsten stiefzoon. Maar hij zag zeer goed in, dat Tiberius niet geschikt was om op te

treden als leider van de staat. Meer en meer schoof hij zijn kleinzoons, de kinderen van

zijn vriend Agrippa en zijn dochter Julia die hij als zijn zoons had aangenomen, naar

voren. Zij waren bestemd voor de troonopvolging en Tiberius, die zeer tegen zijn zin

met Julia had moeten huwen en de hoogste positie in de staat na de keizer innam, voelde

zich achteruitgezet. Reeds in 6 v. Chr. verliet hij Rome om zich te Rhodos te vestigen.

Daar heeft hij tot 2 Onze Jaart. vrijwel als balling geleefd.

Na het vertrek van Tiberius uit Gallië in het najaar van 7 v. Chr. is het commando over

de Germaanse legers toevertrouwd aan keizerlijke legati. Dit commando, over het

Neder- en OverGermaanse leger die tezamen uit zes legioenen bestonden, was het

grootste van het Rijk. Wij kennen de namen van drie dezer legati, die in de jaren van 6

v. Chr. tot 4 O. J. over het Germaanse leger het bevel hebben gevoerd: Gaius Sentius

Saturninus, Lucius Domitius Ahenobarbus en Marcus Vinicius. Uit deze periode valt

niet veel te verhalen. Blijkbaar is de Romeinse invloed in Germanië toen gedaald.

Legers opereerden in het land niet meer regelmatig en het scheen, alsof de resultaten

van de krijgstochten van Drusus te loor zouden gaan.

Om het gezag van Rome weer wat te herstellen heeft Aheno-barbus een expeditie in

Germanië ondernomen. Van de Donau uit trok hij naar het noorden, overschreed de

Elbe in Boheme, sloot verdragen met de Germanen op de rechteroever en richtte daar

een altaar op voor Augustus. Zijn terugtocht geschiedde in westelijke richting door het

land van de Cheruscen. Daar werd hij wel niet vijandig ontvangen, maar het gelukte

hem toch niet de Romeins gezinde partij aan de regering te brengen. Bij zijn verderen

tocht heeft hij de naar hem genoemde knuppeldammen aangelegd, een weg door het

moeras, die in het jaar 15 O. J. Door Caecina, de onderbevelhebber van Gerrnanicus, is

hersteld en opnieuw in gebruik genomen. Waar men deze knuppelwegen, ponten longi

gelijk zij door de Romeinen werden genoemd, in het land tussen de Wezer of de Eems

en de Rijn moet zoeken, weten wij niet. Men denkt aan de weg van Rheine over Bocholt

naar Xanten, in elk geval aan het land niet ver ten oosten van onze grens. Ook de

opvolger van Ahenobarbus, Vinicius, heeft een oorlog in Germanië gevoerd en daarbij

blijkbaar eeltig succes behaald. Wij vernemen, dat hij daarvoor de ornamenta

triumphalia ontving. Maar bijzonderheden zijn ons niet bekend.

Inmiddels was Tiberius, na de dood van Gaius en Lucius Caesar, de kleinzoons van

Augustus en zijn eigen stiefkinderen, op 26 of 27 Juni 4 O. J. Door Augustus als zoon

aangenomen. Terstond daarna verkreeg hij, die toen 44 jaar was, de t r i bu n i c i a po t

e st a s, een waardigheid waardoor hij als mederegent van de keizer kon optreden en

voor de opvolging als leider van de staat werd bestemd. Augustus zelf was 65 jaar en

had dringend hulp nodig bij het voeren van de regering.

Zeker gevoelde hij weinig sympathie voor Tiberius en was het hem liever geweest,

indien hij een ander had kunnen aanwijzen. Maar er was geen lid van zijn geslacht, dat

in aanmerking kon komen. De oudste zoon van Drusus en Antonia Minor, die in de

geschiedenis als Germanicus bekend is en in 5 O. J. met Agrippina, een dochter van

Agrippa en Julia en dus een kleindochter van Augustus, zou huwen, was toen eerst 18

jaar oud; hij was op 24 Mei 15 v. Chr. geboren. Was hij niet zo jong geweest, dan zou

Augustus waarschijnlijk aan hem de voorkeur hebben gegeven. In deze omstandigheden

kreeg Livia gedaan, dat haar zoon de plaats kreeg, waarop hij althans door zijn

bekwaamheid recht had. Tiberius moest evenwel Germanicus adopteren, hoewel hij zelf

een zoon had, Drusus genaamd, die een weinig jonger was dan Germanicus. Gedurende

Page 74: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de laatste tien regeringsjaren van Augustus, tot zijn dood, op 19 Augustus 14, heeft

Tiberius een groot deel van de taak van de keizer op zich genomen. In het eerste deel

van deze periode viel zijn tweede commando in Gallië en Germanië.

Kort na zijn adoptie is Tiberius naar Gallië vertrokken. Gaius Velleius Paterculus, de

reeds boven genoemde schrijver van het kleine geschiedwerk dat voornamelijk moest

dienen om de lof van Tiberius te verkondigen, heeft hem vergezeld als een lid van zijn

staf. Bij hem lezen wij een vrij uitvoerig, maar niet altijd duidelijk verslag over de

veldtochten in Germanië van die jaren. De eerste mededeling over de aanwezigheid van

Tiberius in het noordwesten van het Rijk ontvangen-wij evenwel door een inscriptie, die

is ontdekt te Aizanoi in Phrygië. Die stad had aan Tiberius een adres gezonden om hem

geluk te wensen bij gelegenheid van zijn adoptie door Augustus en heeft daarvoor een

bedankbrief ontvangen uit Bononia (Boulogne-sur-mer), waar Tiberius toen vertoef de.

De brief is te Aizanoi op een steen gebeiteld en op die wijze voor ons bewaard gebleven

1).

Naar alle waarschijnlijkheid is Bononia de door Drusus gestichte oorlogshaven aan het

Kanaal, een v ic us in de p a gus Gesoriacum van de civitas der Morini. Naar men moet

aannemen, is Tiberius daarheen gegaan om de vloot te inspecteren en de mogelijkheid

te onderzoeken voor een expeditie over zee naar het noorden van Germanië met

ondersteuning van de schepen.

T i b e r i u s (Afb. 3) kon thans voor het eerst in zijn leven geheel zelfstandig optreden.

Trotsch als een echt lid van het geslacht der Claudii, eerzuchtig en jaloersch op het

succes van anderen als hij was, wilde hij niets liever dan het werk van zijn broeder

Drusus voortzetten, om het te voltooien en in de schaduw te stellen. Gedurende zijn

gehele leven was hij door Augustus achteruitgezet en gebruikt voor de doeleinden, die

de keizer in het belang van de staat noodzakelijk achtte. Daarbij was met de wensen van

Tiberius geen rekening gehouden. Hij bezat van nature een eigenaardige

fijngevoeligheid, die hij had geleerd te verbergen. Maar hij was in hoge mate

achterdochtig en stug in de omgang. De moeilijkheden van zijn leven hadden de

onaangename eigenschappen van zijn karakter ontwikkeld en hem op die wijze nog

minder geschikt gemaakt om op te treden als leider van de staat. Zeker was hij een

1) Naar aanleiding van de vondst van deze inscriptie is een verhandeling over het

verblijf van Tiberius in Gallië en Germanië geschreven door E. Kornemann, Zit de

Germanenkriegen unter Augustus: Klio, IX (1909), blz. 422-449.

knap organisator, een zorgzaam bestuurder en een voortreffelijk generaal; maar als

keizer is hij allerminst een succes geweest 1).

Aanleiding voor Tiberius om zich toen reeds dadelijk met, de zaken in Germanië te

gaan bezig houden waren de moeilijkheden, die Marcus Vinicius, de zo-even genoemde

commandant van het Germaanse leger, had gehad. Het was duidelijk, dat daar krachtig

moest worden ingegrepen. Terstond heeft Tiberius het werk, dat nodig was voor de

aansluiting van het land bij het Rijk, energiek ter hand genomen. Een groot programma

had hij daarvoor opgesteld. Het was zijn bedoeling, een verbinding tot stand te brengen

tussen het Romeinse bezit in Noord-Duitsland en de landen aan de Donau door de

definitieve onderwerping van MiddenDuitsland en Boheme. De eerste expeditie, die hij

in het jaar 4 Onze Jaart. ondernam, was niet meer dan een verkenningstocht, om een

basis te leggen voor verdere veroveringen. Voornamelijk is -deze tocht met de vloot

ondernomen over de Noordzee, natuurlijk in samenwerking met het leger dat over land

Page 75: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

optrok. Aan een veldtocht langs de zeekust kan men, wegens de grote brede zeegaten,

reeds in deze tijd niet denken. Een ander deel van de troepen, onder Gaius Sentius

Saturninus die vroeger zelfstandig het commando aan de Rijn had gevoerd en bij deze

gelegenheid onder Tiberius stond, trok direct van de Rijn Germanië binnen in de

richting van de Wezer.

Een aantal volksstammen werd met geweld van wapenen onderworpen. Daarbij worden

wellicht de Canninefates aan de Hollandse-he kust genoemd of de Chamavi aan de

Hase, een zijrivier van de Eems, en de Attuarii of Chattuarii aan de Ruhr, verder de

Bructeren aan de Eems en in Westfalen 2). Met andere volkeren werd het bestaande

verdrag op vreedzame wijze hernieuwd, onder anderen met de Cheruscen en zeker ook

met de Friezen en de Cauchen. Tijdens deze expeditie werd de Wezer bereikt en

overgestoken. Blijkbaar is de tocht een volledig succes geweest.

Midden in Germanië, aan de bronnen van de Lippe, dus ergens

1) Over Tiberius verg. F. B. Marsh, The reign of Tiberius (1931); E. Kornemann, Kaiser

Tiberius: Staaten Vffiker Minner (1934), blz. 78-95; E. Ciaceri, Tiberio successore di

Augusto (1934). - Uitnemende tekening van zijn karakter door J. H. Thiel, Kaiser

Tiberius: Mnemosyne, 3de s. II (1935), blz. 245-270; III, blz. 177-218, en IV, blz. 17-

42, maar met een te gunstig oordeel over Tiberius en niet billijk tegenover Augustus,

die steeds het belang van de staat, zoals hij het zag, gesteld heeft boven het belang van

personen, ook boven zijn eigen belang.

2) De namen van de volkeren, waar het hier om gaat, zijn zeer slecht overgeleverd.

in de buurt van Paderborn, liet Tiberius een groot kamp opslaan. Daar hebben 'de

troepen overwinterd. Het was de eerste maal, dat een Romeins leger in Germanië

gedurende het slechte jaargetijde bleef. Zelf ging Tiberius pas in December naar Italië

terug. Hij had alle reden om over het resultaat van de veldtocht tevreden te zijn. Een

groot deel van de volkeren had zich zonder slag of stoot gewonnen gegeven. Er waren

belangrijke verdragen gesloten. Een aantal stammen had zich verbonden om aan Rome

hulptroepen te leveren. Van die tijd dateert het optreden van Arminius en Flavus, de

zoons van Segimer, van de stam der Cheruscen, als commandanten van Cheruscische af

delingen. Beiden hebben zij van de jaren 4 tot 6 na Chr. onder Tiberius in het Romeinse

leger gediend. Zij zijn beloond met het burgerrecht en de rang van ridder. De naam, die

Arminius toen heeft gevoerd, maar die ons nergens wordt overgeleverd, zal Gaius (of

Tiberius) Julius Arminius zijn geweest.

In het begin der lente van 5 Onze Jaart. keerde Tiberius naar Germanië terug. Wederom

was voor dat jaar een grote expeditie tegen de volkeren aan de kust van de Noordzee

voorbereid, waarbij het leger en de vloot zouden samenwerken. Evenals Drusus voor

hem en Germanicus later, heeft Tiberius getracht Germanië door een aanval van twee

kanten te bedwingen. Bovendien waren niet hulp van schepen de moeilijkheden, die de

proviandering bood, veel gemakkelijker te overwinnen. De vloot ging waarschijnlijk

van de Rijn- delta uit, voer door de Waddenzee en over de Noordzee naar de bocht van

Helgoland en bereikte zo de mond van de Elbe, waar Romeinse schepen nog nooit

waren binnengevallen. Een deel heeft de tocht zelfs voortgezet om het Cimbrische

schiereiland naar de Oostzee, de eerste maal, voor zover wij het weten, dat men- schen

uit het zuiden daar hebben gevaren.

Zelf trok Tiberius van het winterkamp bij Paderborn naar het noorden, waarschijnlijk

langs de Eems. Hij kon dat wagen, omdat hij in de rug en aan de rechter flank door de

Cheruscen was gedekt. In de kuststreek werd een verdrag gesloten met de Cauchen, die

Page 76: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

in Oost-Friesland tussen Eems en Wezer woonden. De Romeinen waren daar zeer

geïmponeerd door de hoge gestalte van de jonge krijgslieden, zoals het ons door

Velleius, die de tocht zelf heeft medegemaakt, wordt verhaald. Ook dit volk verplichtte

zich manschappen te leveren en sedert die tijd treft men Cauchen in het Romeinse leger

aan. Vervolgens richtte Tiberius zich naar het oosten, versloeg de Langobarden, die hun

gebied tussen de Beneden-Wezer en de Beneden-Elbe hadden, en joeg hen over de

laatste rivier. Hun land behoorde later aan de Cauchen. zo werd de Elbe bereikt. Van de

Rijn tot de Elbe had de troep, volgens de opgaaf van Velleius die over de officiele

getallen beschikte, 600 km afgelegd. Daar de afstand met de omweg langs de Eems niet

meer bedraagt dan 500 km, moet Tiberius nog een aantal kleine expedities hebben

ondernomen op, zijde van de hoofdrichting om de onderwerping van de verschillende

volksstammen te aanvaarden.

Aan de Elbe ontmoette het leger de vloot en Tiberius vervolgde de tocht langs de rivier.

Hij sloot daar verdragen met de Semnones, tussen de Elbe en de Oder in het land aan de

Havel en de Spree, en met de Hermonduren aan de Midden-Elbe. De naam van de

Semnones, de tocht om het Cimbrische schiereiland, en de verdragen met de Cimbren

en de Charydes die daar woonden, worden door Augustus vermeld in het verslag over

zijn regeringsdaden, dat voor zijn Mausoleum is aangebracht. De verdragen met de vol-

keren aan de overzijde van de Elbe hebben dezelfde betekenis gehad als de

overeenkomsten van die aard, die Caesar indertijd had gesloten met de Germanen aan

de rechter oever van de Rijn. Zij hadden uitsluitend de bedoeling, de grens aan die zijde

zo goed mogelijk te beveiligen. Van de Elbe is Tiberius langs de directen weg naar de

Rijn teruggekeerd. Een deel van zijn troepen heeft hij zonder twijfel ook die winter in

Germanië laten doorbrengen.

De expeditie heeft blijkbaar op de Germanen een groten indruk gemaakt. Slechts één

enkele maal heeft Tiberius moeten vechten en daarbij de vijand een nederlaag

toegebracht. Verder waagde niemand enigen tegenstand. Het was toen zeker mogelijk

geweest het land te annexeren en tot een Romeinse provincie te verklaren. Naar alle

waarschijnlijkheid' is dit evenwel niet geschied. Wèl is tijdens dit jaar en de volgende

jaren een aantal maatregelen genomen om daar een bestuur naar Romeinse trant te

vestigen. Deze maatregelen zullen zo aanstonds ter sprake komen. Bij voorbeeld, is te

Keulen een altaar opgericht voor Roma en Augustus, dat voor een provincie Germania

dezelfde dienst zou moeten doen als het altaar te Lyon voor de provincie Gallia.

Mogelijk heeft Tiberius dit heiligdom nog vóór zijn vertrek naar Italië ingewijd. Maar

er is geen reden om aan te nemen, dat de proclamatie van Germanië tot een Romeinse

provincie werkelijk heeft plaats gehad 1).

1) Over het probleem van de Romeinse provincie Germanië wordt in afdeling IV van

het Vierde hoofdstuk gesproken.

Na de veldtocht van het jaar 5 was Noord-Germanië tussen Rijn en Elbe vast in de

handen van Rome. Maar het was niet mogelijk met dit gebied te volstaan. Ook in

Midden- en Zuid-Duitsland, tussen het Duitse Middelgebergte en de Donau, moesten de

Romeinen meester zijn. Het was noodzakelijk het bezit in Germanië zóó af te ronden,

dat de grens langs de Elbe zich in zuidelijke richting voortzette tot de Donau. Alleen op

die wijze kon het land volledig worden beheerst. Maar om dit doel te verwezenlijken

was de onderwerping nodig van de machtigsten Germaansen staat, het kort geleden

gevormde rijk van Marbod.

Marbod, of Marboduus, zoals hij door de Latijnsche schrijvers wordt genoemd, was een

Page 77: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

voornaam lid van de stam der Marco- mannen. Als jongmens was hij in Rome geweest

en daar had hij gunsten van keizer Augustus genoten. De Romeinen hadden hem, gelijk

zoveel andere aanzienlijken uit het buitenland, getracht te winnen door hem in

aanraking te brengen met de Romeinse beschaving. Hij had ook de bijzonderheden leren

kennen van de militaire en administratieve inrichting van het Rijk. Maar hij moge dan

onder de indruk zijn gekomen van de betekenis, die Rome en de Romeinse cultuur

bezaten, evenmin als Arminius is Marbod een aanhanger van de Romeinse zaak

geworden. Nadat hij bij zijn volk was teruggekeerd, heeft hij in het jaar 9 v. Chr. tegen

Drusus gestreden. Daarbij is hij overwonnen en heeft toen zijn onderdanen uit hun

gebied aan de Main geleid naar Boheme, een land dat na het vertrek van de Keltische

Boii slechts zeer dun was bevolkt.

Intussen was Marbod niet geheel vrij. Want hij dankte zijn positie voor een groot deel

aan Rome. Reeds vóór zijn aftocht naar Boheme had hij van Augustus de koningstitel

gekregen en hij was door verdragen gebonden. Zijn macht nam evenwel steeds toe en

hij wist door onderwerping van een aantal volksstammen zijn rijk uit te breiden over

Boheme, Moravië en Silezië. Met enige ongerustheid zagen de Romeinen, dat op een

afstand van niet meer dan 300 km ten noorden van de Alpen een machtige Germaanse

staat begon te ontstaan. Bovendien was die staat uitnemend georganiseerd; zijn leger

gold als een belangrijke militaire macht. Een goede bondgenoot was Marbod zeker niet

en zijn houding tegenover de Romeinen, nu eens aanmatigend en dan weer nederig,

bewees, dat hij niet te vertrouwen was.

Aan deze voor het Romeinse gezag onhoudbaren toestand moest een einde komen.

Marbod en zijn staat waren een gevaar niet alleen voor het nieuwe bezit in Germanië,

maar ook voor de provincies aan de Donau, ja voor Italië zelf. Voor het jaar 6 O. J. had

Tiberius dus een groot krijgsplan opgesteld, met de bedoeling het rijk van Marbod van

twee zijden aan te vallen. Een legermacht van twaalf legioenen werd daarvoor op de

been gebracht. Zelf rukte Tiberius van Carnuntum aan de Donau bij Wenen op naar het

noorden en Saturninus, zijn voornaamste onderbevelhebber, van de Rijn door het land

van de Chatten naar het oosten. Toen kwam het bericht over de groten opstand, die in

Illyricum bij de Pannoniërs en Dalmatiërs was uitgebroken, en alle beschikbare

krachten moesten worden in het werk gesteld om die opstand te dempen. In deze

omstandigheden kon Marbod een voor hem gunstig verdrag met Tiberius, sluiten. Aan

dat verdrag heeft hij zich gehouden. Hij had zijn les gehad.

Tiberius heeft zich gedurende de volgende jaren geheel aan de opstand in Illyricum

moeten wijden. Eerst in 9 O. J. slaagde hij er in dat gebied tot onderwerping te brengen.

Het plan om het rijk van Marbod te bedwingen heeft hij moeten opgeven. Voor de

afronding van het Romeinse bezit in Germanië kon voreerst niets geschieden. Als

commandanten fungeerden daar in deze jaren eerst de ons bekende Saturninus en later

Publius Aelius Lamia en Publius Quinctilius Varus. Zij hadden tot taak, het werk van

Tiberius voort te zetten en te voltooien.

IV. DE ONDERGANG VAN VARUS

Het door de Romeinen onderworpen land in Germanië vormde, gelijk reeds werd

opgemerkt, een weinig samenhangend geheel. In aansluiting bij het militaire district aan

de linker oever van de Rijn omvatte het een moeilijk te omschrijven gebied, dat werd

begrensd door de Noordzee, de Elbe, het Duitse Middelgebergte en de Main. Het

noorden was door Tiberius onderworpen en ook in het zuiden waren met een aantal

Page 78: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

volksstammen door hem verdragen gesloten. Maar de werkelijke invloed van Rome

ging nergens zeer diep. Het was voor de Romeinen Moeilijk vat te krijgen op de be-

volking. Er waren geen organen, waarvan zij gebruik konden maken voor de inrichting

van hun bestuur. Een centraal punt, dat dienst kon doen om van daar uit het land te

beheersen, ontbrak. Het pas gestichte altaar voor Roma en Augustus te Keulen, dat naar

het voorbeeld van het altaar te Lyon was opgericht, moge voor Romeins begrip een

geestelijk middelpunt van het land zijn geweest, voor de Germanen had het geen

wezenlijke betekenis.

Sedert het jaar 8 O. J. was Publius Quinctilius Varus commandant van het leger in

Germanië en in die hoedanigheid tevens gouverneur van dit gebied. Hij was een

achterneef van Augustus en had vóór die tijd het belangrijke stadhouderschap van Syrië

bekleed. Bij zijn vertrek had hij de opdracht medegekregen de inrichting van een

Romeinse bestuursorganisatie voor te bereiden. De keus van de man en zijn instructie

berustten op een vergissing. Reeds in dit geval blijkt het gemis aan politiek inzicht bij

Tiberius. Hij, die Augustus bij de benoeming van een gouverneur en bij de vaststelling

van de te volgen gedragslijn heeft moeten adviseren, had blijkbaar niet begrepen, dat de

toestand nog niet rijp was voor een burgerlijk bestuur. Evenmin als Tiberius de kunst

verstond met mensen om te gaan, was hij in staat de stemming van een volk te

doorgronden.

In Germanië was nog veel te weinig geschied om het land aan Rome te binden. De

bewoners hadden een geheel anderen aard dan de Galliërs. Vooral bezaten zij een feller

begeerte naar vrijheid en in verband met dit gevoel was ook de organisatie van hun

staten veel losser. Op die wijze was het voor de Romeinen moeilijk met' hen in contact

te komen. Maar vooral was het gehele gebied nog niet voldoende ontsloten en de

bewaking was te gering. Eerst hadden de Romeinen er meer wegen moeten aanleggen,

het aantal garnizoensplaatsen vergroten, de bezettende macht uitbreiden en geregeld

laten patrouilleren. Behalve een aantal hulptroepen, die door het land verspreid waren,

bestond het NederGermaanse leger uit drie legioenen, die 's zomers in een kamp bijeen

lagen, vermoedelijk bij Hameln aan de Wezer of bij Minden in de buurt van de Porta

Westfalica. Deze troepen bleven zelfs niet meer in Germanië overwinteren, zoals reeds

was geschied in de tijd van het stadhouderschap van Tiberius. Een behoorlijk bewaakte

verbindingsweg van het zomerkamp naar de Rijn ontbrak. Door dit gemis vooral is de

catastrofe van het jaar 9 O. J. mogelijk geworden. Verder bevonden zich aan de Rijn

nog slechts twee legioenen van het OverGermaanse leger te Mainz. Dit was de gehele

macht, waarover de gouverneur kon beschikken, sedert het buitengewone commando

van Tiberius daar niet meer bestond.

Deze troepen waren reeds op zichzelf niet voldoende om het land werkelijk te

beheersen. Daarenboven waren ook slechts enkele delen volkomen onderworpen. Waar

een legerkamp aanwezig was en daarnaast een burgerlijke nederzetting was ontstaan,

traden de Germanen vreedzaam op en kwamen ook ter markt. Maar hun zeden

veranderden niet. Vooral hun vrijheid waren zij niet vergeten. Zoolang de gezaghebbers

behoedzaam optraden en de gevoeligheid van de bevolking ontzagen, waren de

inwoners niet ontevreden, omdat zij de verandering niet al te sterk voelden. Bovendien

was er in Germanië een vrij grote Romeins gezinde partij. Deze partij was zelfs zóó

sterk, dat bij de Cheruscen niet alleen Segestes, die als eerste aanvoerder tegenover het

gezag verantwoordelijk was voor de houding van zijn volk, en Inguiomerus, maar ook

Flavus, de broeder van Arminius, aan de zijde van de Romeinen stonden, toen het

conflict dreigde. Door het optreden van Varus is de uitbarsting van dit conflict verhaast.

Hij heeft, naar het schijnt, de stemming in het land geheel verkeerd beoordeeld.

Evenmin als zijn tijdgenoten, heeft Varus ingezien, dat de Germanen een eigen cultuur

Page 79: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

hadden, minder ontwikkeld en minder geraffineerd dan de Romeinse, maar toch zeker

met een bijzonder karakter. Vooral hebben de bestuurders geen begrip gehad voor het

gevoel van eigenwaarde, dat de Germanen bezaten.

Varus begon al dadelijk met veel krachtiger op te treden. Hij gaf bevelen, alsof de

Germanen onderdanen van Rome waren, en vorderde belastingen, die zij als drukkend

en onbillijk voelden. Maar vooral maakte de invoering van de Romeinse rechtsorde een

zeer slechten indruk. Dat veeten en bloedwraak niet meer geoorloofd waren en moesten

worden vervangen door regelmatig gevoerde processen, dat alle geschillen niet meer

naar de inheemse gebruiken, maar naar de Romeinse rechtsregels en met hulp van advo-

caten moesten worden beslecht, dat de doodstraf ook op vrije mannen kon worden

toegepast, dat alles beschouwden de Germanen als een verbreking van heilige zeden,

waartegen alle verzet geoorloofd was. Vooral de doodstraf was voor hen bijzonder

hatelijk, omdat op die wijze een familie kon wordén vernietigd. Trotsch en laatdunkend

als een echte Romeinse proconsul heeft Varus niet ingezien, dat hij een capitale fout

beging door Romeinse administratie, rechtspleging en gebruiken te willen invoeren bij

een volk, dat van dat alles een geheel andere opvatting had. Om de ontwikkeling, die

Varus in korten tijd wilde laten verlopen, goed te doen slagen was een lange periode

van voorbereiding nodig geweest.

De fout lag intussen geenszins aan Varus alleen, maar even goed bij de regering te

Rome, die juist hem heeft gezonden en geïnstrueerd. Hij was geen krijgsman, maar

veeleer een rechtsgeleerde. Bij zijn vertrek heeft hij geen staf van militairen medegeno-

men, maar juristen en advocaten. In de provincie trad hij niet op in het krijgsmanskleed,

maar in de toga en hij liet zich vergezellen door lictoren met hun roedenbundels en

beulsbijlen. Zijn optreden heeft de enige mogelijkheid geschapen voor de Germanen

zich aaneen te sluiten voor een gemeenschappelijk doel. Eerst de alge mene afkeer van

de Romeinen en hun instellingen heeft hen verenigd. Voorloopig was het nog slechts de

haat tegen de indringer, die hen verbond. Maar het was toch ook reeds het gevoel, dat

zij anders waren dan die zuiderlingen met hun afstotende gebruiken. Men kan op deze

wijze denken aan het begin van een nationaal besef.

De Germanen hadden om succes te hebben bij hun verzet tegen Rome een leider nodig.

Zulk een leider hebben zij gevonden in de persoon van Arminius, een vooraanstaand lid

van het volk der Cheruscen. Armenius, of Armenius gelijk zijn naam in de Romeinse

schrijfwijze ook kan hebben geluid, is geboren in het jaar 16 v. Chr. Toen hik omstreeks

19 O. J. stierf, was hij 37 jaar oud. Hij was de zoon van Segimer, een hoofdman van zijn

volksstam, had een Romeinse opvoeding genoten en kende grondig Latijn. Volgens

Velleius, die hem persoonlijk moet hebben gekend, was hij een man van betekenis, met

een imponerende gestalte en een scherp verstand. Tezamen met zijn broeder Flavus, die

ook later aan de Romeinen trouw is gebleven, heeft hij in het Romeinse leger gediend

als aanvoerder van hulptroepen, zonder twijfel in de jaren 4 tot 6 O. J. onder Tiberius.

Hij was, gelijk gezegd, Romeins burger en als praefectus van een legerafdeling had hij

de rang van Romeins ridder. De kennis, die hij zich van de Romeinse militaire praktijk

had verworven is hem bij de rol, die hij zou spelen uitmuntend te pas gekomen. Maar

vooral heeft hij door de omgang met de Romeinen begrip gekregen voor de aard van

zijn volk. Hij is de eerste Germaan, bij wien men een bewust nationaal gevoel kan

onderstellen.

Arminius had zich teruggetrokken uit het Romeinse leger om zich geheel aan de

vaderlandse zaak te kunnen wijden. Met grote zorg en listigheid heeft hij de opstand

voorbereid. Behalve de Cheruscen namen ook de Bructeren en de Marsen aan de

samenzwering deel, verder waarschijnlijk een aantal andere volkeren, die enkele jaren

Page 80: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

later door Germanicus zijn beoorloogd, als de Tubantes, Usipetes, Chatten en

Angrivarii, om alleen de voornaamste te noemen. Daarentegen hielden de Friezen, de

Cauchen en de Amsivarii zich afzijdig. Ook Marbod, de koning der Marcomannen,

waagde het niet het verdrag, dat hij in 6 O. J. met Tiberius had gesloten, te breken. Maar

de volkeren, die wel deel namen, waren niet eensgezind. Bij de Cheruscen kozen, gelijk

gezegd, niet alleen de hoofden Inguiomerus en Segestes, maar ook Flavus niet de zijde

van Arminius, wellicht gedeeltelijk uit afgunst, daar zij de groeienden invloed van hun

stamgenoot niet konden verdragen.

Varus bevond zich in de zomer van het jaar 9 met het gehele NederGermaanse leger,

bestaande uit de drie legioenen XVII, XVIII en XIX, in een zomerkamp aan de Wezer,

waarschijnlijk ergens in de buurt van Minden. De twee legioenen van het Over-

Germaanse leger, de nummers XIV en XVI, waren te Mainz, onder het commando van

Lucius Nonius Asprenas, een neef van Varus die als onderbevelhebber van zijn oom

over deze afdelingen het bevel voerde. Het verhaal van de opstand en de ondergang van

Varus en zijn leger wordt ons gedaan door de reeds genoemden Velleius en de lateren

schrijver Horus, maar het best en het uitvoerigst door Cassius Dio. Deze berichten

stemmen in de hoofdzaken overeen en vullen elkaar aan. Blijkbaar stammen zij uit een

geschiedwerk, dat over zeer nauwkeurige mededelingen, zonder twijfel naar het verslag

van een ooggetuige, beschikte. Maar zij zijn niet zóó uitvoerig en nauwkurig, dat men

het verloop der gebeurtenissen, de bewegingen van het leger en de plaats, waar de be-

slissende slag heeft plaats gehad, op de kaart kan vaststellen- 1).

Arminius en Segimer 2), de leiders van de samenzwering, gingen met groot overleg te

werk. Voreerst zijn zij niet openlijk tegen de Romeinen opgetreden. Integendeel, zij

gingen zeer vriendschappelijk met Varus om en namen deel aan de maaltijden, die hij

gaf, om zijn mogelijken argwaan af te wenden. Zij hadden Varus volkomen ingepalmd.

Hij vermoedde niets kwaads en beschouwde de mededelingen, die hij van Segestes over

het complot ontving, als lasterpraatjes. Inmiddels stelden de samenzweerders alles in het

werk om Varus zo lang mogelijk in Germanië vast te houden. Zij maakten gebruik van

zijn voorliefde voor de rechtspraak, legden hem hun geschillen voor, bedankten hem

uitbundig voor zijn beslissingen en vleiden hem in alle opzichten. Op die wijze werd

Varus in een

1) Voor literatuur over de ondergang van Varus verg. A. Judeich, Rheinisches Museum,

80 (1931), blz. 299-309, en Klio, 26 (1933) blz. 56-66. - A. Klotz, Festschrift - Poland:

Philol. Wochenschrift, 1932, c. 199-208, en Philol. Wochenschrift, 1934, c. 524-529. -

W. Kolbe, Forschungen liber die Varusschlacht: Klio, 25 (1932), blz. 141-168 (met

eenkaartje). - L. Schmidt, Philol. Wochenschrift, 1933, c. 396-399; Geschichte der

deutschen Stdmme: Die Westgermanen, I (1938), blz. 102-110. - A. Kornemann,

Staaten VdIker Minner (1934), blz. 117-143. - G. Lemcke, Die Varusschlacht (1936).

2) Waarschijnlijk moet men denken aan de broeder van. Segestes en niet aan de vader

van Arminius; beiden heetten Segimer.

stemming van dusdanige zorgeloosheid gebracht, dat hij zich meer als een praetor

waande, die te Rome op het Forum als rechter optrad, dan als een legercommandant in

een pas onderworpen land.

Volgens afspraak, brak eerst een opstand uit bij enige ver afwonende volksstammen,

vermoedelijk aan de Eems of in het oosten van ons land. De bedoeling was, Varus met

zijn leger onverwacht op het lijf te vallen, wanneer hij niets kwaads vermoedend tegen

deze volkeren optrok om hun verzet te breken. Het geschiedde, zoo-

Page 81: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

als de samenzweerders het hadden gewenst. ja, zij wisten Varus over te halen een

detachement van zijn troepen vooruit te zenden. Inmiddels naderde de herfst en het was

voor Varus tijd om Germanië te verlaten. Hij brak dus met het gehele leger op om het

naar de winterkwartieren aan de Rijn te leiden. Onderweg dacht hij de opstand te

dempen. Daarvoor zou alleen een omweg nodig zijn. Het leger werd vergezeld door tal

van vrouwen en knechts, de gehele bagage op wagens en een enorme tros met alles wat

van het zomerverblijf naar het vaste kwartier moest worden mede- gevoerd.

Varus werd nog een eind weegs uitgeleide gedaan door Armi-

Fig. 6. De ondergang van Varus

nius en Segimer; maar zij namen reeds spoedig hun afscheid onder voorwendsel, dat zij

hulptroepen moesten halen, die zich bij het leger zouden aansluiten. Ondertussen waren,

toen het was bekend geworden dat Varus zijn legerplaats had verlaten, de door het land

verspreid gelegerde Romeinse troepen overvallen en afgemaakt. Verder had de

hoofdmacht van de Germanen zich in hinderlaag gelegd in een bosrijk heuvelland om

het Romeinse leger, wanneer het zich in een ongunstige positie bevond, te overvallen.

Arminius en Segimer voegden zich daar bij hun mannen.

Zonder enig vermoeden van het gevaar, dat hem bedreigde, trok Varus op, alsof het

gehele land in volle rust was. De tocht ging, al kort nadat het kamp was verlaten 1),

door een moeilijk begaanbare streek. Daar hij eerst nog de opstandige volkeren tot

gehoorzaamheid wilde brengen, volgde hij niet de gewonen weg naar de Rijn, maar een

minder goed a bekenden, waarheen de samenzweerders hem met opzet hadden gelokt

om gelegenheid te krijgen hun plan uit te voeren. Het terrein was heuvelachtig, met

zwaar geboomte begroeid en door diepe valleien doorsneden. Een deel van de soldaten

was bezig met het vellen van bomen en het slaan van bruggen om de weg voor het leger

te banen. Door al de wagens en lastdieren, de vrouwen en andere non-combattanten die

medetrokken, werd niet in een gesloten formatie gemarcheerd. De soldaten waren over

de gehele lange colonne verdeeld. Bovendien viel er een heftige bui met ware regens en

stormvlagen; bomen werden ontworteld en de bodem was zeer glibberig.

Toen het Romeinse leger zich in deze hoogst ongunstige positie bevond, werd het

plotseling van alle zijden overvallen door de Germanen, die uit het bos te voorschijn

kwamen. Eerst pasten zij de oude en beproefde taktiek toe door de Romeinen alleen uit

Page 82: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de verte te bestoken met hun werptuigen en een gevecht van man tegen man ,te

ontwijken. Maar al spoedig bleek het, dat de legioenen geen slagorde konden vormen,

daar het verband geheel verbroken was door de wagens en de tros, die het leger

vergezelden. Toen gingen de Germanen tot de onmiddellijken aanval over en brachten

de Romeinen zware verliezen toe. Toch wist Varus een plaats te bereiken waar een

kamp kon worden opgeslagen, en, hoewel dat kamp slechts aan zeer bescheiden eisen

voldeed, - de wal was

1) Volgens onze bronnen, is Varus reeds overvallen op de eersten marsdag. Maar dat is

niet wel mogelijk, omdat hij dan zeker naar zijn zomerkamp zou zijn teruggekeerd.

laag en de gracht zeer weinig diep --, was het leger althans voor de nacht veilig 1).

Den volgende dag braken de Romeinen op, nadat zij de wagens en alles wat niet

onmisbaar was, hadden in brand gestoken. Veel moesten zij eenvoudig achtér laten. Op

die wijze was het mogelijk in een betere orde te marcheren. Maar voortdurend werden

nog verliezen geleden door de aanvallen der Germanen. Intussen gelukte het een open

terrein te bereiken. Daar werd rust gehouden en de troep werd althans voor een ogenblik

niet lastig gevallen 2). Toen van daar was opgebroken, kwam het leger al spoedig weer

in de bossen en de Germanen hernieuwden in het hun welbekende terrein de aanvallen.

Het opstellen van een slaglinie was onmogelijk, daar er geen ruimte was voor de

troepen. De legioensoldaten en de ruiterij hinderden elkaar in hun bewegingen. Er

werden zware verliezen geleden, totdat de duisternis een einde maakte aan het gevecht

3). Gelegenheid om een kamp op te slaan was er niet, zodat de troep in het open terrein

zonder bescherming de nacht moest doorbrengen.

Toen de derde dag van het gevecht aanbrak 4), begon het opnieuw te regenen met zware

stormvlagen, zodat het leger niet dan met moeite vooruit kwam. De zwaargewapende

soldaten konden zich in het glibberige terrein nauwelijks bewegen. Hun schilden waren

doorweekt en onhandelbaar; hun werptuigen konden zij niet gebruiken, omdat hun

voeten geen steun vonden op de grond. Daarentegen hadden de Germanen, die veel

lichter bewapend waren, geen last van die bezwaren. Zij konden aanvallen en terug-

wijken, naar het te pas kwam. Bovendien hadden zij verre de over-

1) In het verhaal van het bezoek aan de overblijfselen van dit kamp door Germanicus in het jaar

5, dat wij in de Annales van Tacitus lezen, wordt het vluchtig gebouwde kamp het tweede

genoemd. Het zorgvuldig gebouwde kamp, dat Tacitus vermeldt, was, volgens een zeer aannemelijke onderstelling, het zomerkamp van Varus aan de Wezer.

2) Soms neemt men aan, dat daar een kamp is opgeslagen en de nacht doorgebracht. Het is

mogelijk, dat dit is geschied. Maar onze bronnen spreken er niet van. 3) Volgens sommigen is de slag al op deze dag beslist. De nacht wordt in onze bronnen niet

vermeld. Maar het is niet goed mogelijk het verhaal te reconstrueren zonder een onderbreking

van het gevecht.

4) De tekst van Dio is op deze plaats slechts overgeleverd. Men leest soms ",toen de vierde dag aanbrak" en men neemt dan aan, dat er één dag langer is gevochten, soms ook "toen de dag

aanbrak". Maar in het laatste geval moet men aannemen, dat het leger de tweeden dag van het

gevecht nog gedurende de nacht is opgebroken en dat is zeer onwaarschijnlijk.

hand door hun aantal. Want van alle kanten kwamen manschappen opzetten, aangelokt

door de hoop op buit, terwijl de Romeinen grote verliezen hadden geleden. Op die wijze

waren de Germanen in staat het Romeinse leger van alle zijden in te sluiten. Zij be-

hoefden de weerlooze mannen slechts neder te slaan. Voor de Romeinen was de

toestand hopeloos. Varus zag dit in en verloor de moed. Hij zelf en een aantal van zijn

Page 83: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

officieren stortten zich in hun zwaard, uit vrees levend in de handen van de vijanden te

vallen. Bovendien waren zij allen gewond.

Toen dit bekend werd, gaven de anderen, zelfs zij die nog de beschikking hadden over

hun krachten, de strijd op. Enigen volgden het voorbeeld van hun commandanten en

doodden zich zelf. Anderen wierpen de wapens weg en lieten zich door de Germanen

afmaken; want aan vluchten viel niet te denken. Sommigen gaven zich over en werden

later ter dood gebracht of als slaven verkocht. De gevangen genomen officieren werden

aan de goden geofferd. Een der commandanten, Gaius Numonius Vala, had met zijn rui-

terij het voetvolk in de steek gelaten om naar de Rijn te vluchten, maar is onderweg

omgekomen. De drie legioenen, volgens Velleius het krachtigste Romeinse leger, het

beste in krijgstucht, dapperheid en ervaring, waren vernietigd en bovendien drie

afdelingen ruiterij en zes cohorten voetvolk van de hulptroepen. Twee der

legioensadelaars vielen in handen van de Germanen. De derde had de vaandeldrager,

voordat de mijand er zich van had kunnen meester maken, losgerukt van de stok en was

er mede in een moeras gesprongen.

De dienaren van Varus hadden nog een poging gedaan om zijn lijk te verbranden, ten

einde hem een eervolle begrafenis te bezorgen. Maar dit plan mislukte. Want toen het

lijk nog slechts half door het vuur was verteerd, viel het in handen van de Germanen.

Het hoofd werd van de romp gehouwen en naar Marbod gestuurd als een zegeteken.

Marbod heeft intussen dit geschenk niet aanvaard en zond het naar Augustus, zodat ten

minste het hoofd van Varus een plaats heeft gekregen in het graf van zijn geslacht. Aan

andere officieren kon slechts een cenotaphium worden gewijd, als aan een centurio van

Legio XVIII uit Bologna (Afb. 10). Voor hem en voor twee van zijn vrijgelatenen, die

met hem zijn omgekomen, heeft zijn broeder een grafsteen opgericht, die ontdekt is bij

Vetera en zich thans in het museum te Bonn bevindt 1).

1) M. Siebourg, Das Denkmal der Varusschlacht: Bonner fahrbdcher, 135 (1930), blz.

84-104.

Verder wordt ons medegedeeld, dat de Germanen met wellust hun woede hebben

gekoeld aan de lijken van de rechtsgeleerden. Blijkbaar hadden de advocaten zich bij

hen bijzonder gehaat weten te maken.

De plaats, waar de Germanen deze grote nederlaag aan de Romeinen hebben

toegebracht, is nog steeds niet met zekerheid bekend. Men kan zelfs geen poging doen

om de route, die het leger gedurende de dagen van de strijd heeft afgelegd, terug te

vinden, daar men niet weet, waar het zomerkamp van Varus aan de Wezer heeft

gelegen, en evenmin, in welke richting hij door de Germanen is weggelokt. Het

woudgebergte, waar de laatste slag heeft plaats gehad, wordt in het door Tacitus

medegedeelde bericht als "Saltus Teutoburgiensis" betiteld. Sedert Melanchthon in de

16de eeuw het gevecht in het "Lippische Wald" meende te kunnen localiseren, wordt dit

gebergte het Teutoburger Woud genoemd. Maar er zijn daar geen moerassen, die in het

bericht over de strijd worden vermeld. Om die reden denkt men thans wel aan het

"Wiehengebirge" bij Osnabrck of aan een streek aan de middenloop van de Lippe tussen

Lippstadt en Hamm. Maar men kan met evenveel recht veronderstellen, dat de slag

elders in het noorden van Westfalen, zelfs vrij dicht bij de Nederlandse grens heeft

plaats gehad. Het waarschijnlijkste is, dat Varus van plan was de weg te nemen van de

Wezer over Osnabrck naar de Eems ongeveer bij Rheine om van daar naar de Rijn terug

te keren. De slag kan dan hebben plaats gehad aan de bovenloop van de Else of van de

Hase. Het is ook niet mogelijk de tocht van Germanicus, die in 15 Onze Jaart. het

slagveld heeft bezocht, te reconstrueren. Alleen een toevallige vondst zou een oplossing

Page 84: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van het vraagstuk kunnen brengen.

Na hun overwinning hebben de Germanen zich meester gemaakt van de Romeinse

forten, die in Germanië waren aangelegd. Alleen het fort te Alisek, dat men meent te

kunnen identificeren met de bij Haltern ontdekte sterkte 1), bood weerstand. De

commandant, Lucius Caecidius, verdedigde zijn vesting met grote vastberadenheid. Van

hem wordt ook een krijgslist verhaald, die in de verzamelingen van dergelijke invallen

een plaats heeft gekregen. Aangezien hij hang was, dat de Germanen gebruik zouden

maken van het brandhout, dat in de buurt lag opgestapeld, om de palissade van het fort

in brand te steken, liet hij 's nachts een gedeelte van dat hout door

1) Verg. Chr. Albrecht, Bericht VI. Kongress fdr Archdologie 1939 (1940), 1,11,. 550-

555.

zijn soldaten weghalen, alsof zij gebrek aan brandstof hadden. De list had het gehoopte

resultaat, daar de Germanen het hout toen uit de buurt van de sterkte verwijderden.

Caecidius had evenwel te kampen met gebrek aan levensmiddelen en moest zijn fort

ontruimen. In een stormachtigen nacht brak hij op. Zijn troepen waren gering in aantal

en bovendien vergezeld door vrouwen en kinderen. Ongehinderd kwamen zij door de

eerste en de tweede linie der Germanen. Maar bij de derde Werden zij opgemerkt, daar

de vrouwen en kindlren, uit koude en angst, de soldaten telkens terugriepen. Bijna

waren zij toen allen afgemaakt. Maar zij werden gered, doordat de Germanen aan het

plunderen sloegen en Caecidius wederom een krijgslist te baat nam. Hij liet zijn

trompetters een stormmars blazen. De Germanen dachten, dat een corps van de Rijn in

aantocht was, en sloegen op de vlucht. Inderdaad kreeg hij ook hulp en op die wijze kon

althans deze af deling de linie aan de rivier bereiken.

Dit was intussen het enige succes, dat de Romeinen konden boeken. Anders was hun

nederlaag volkomen. Het gehele gebied rechts van de Rijn, met uitzondering van de

kuststreek, die niet aan de opstand had medegedaan, was verloren. Voor de inwoners

maakte de overwinning van zelf een einde aan de vernederende verdragen, waardoor zij

als vazallen aan Rome waren gebonden. Terecht wordt Arminius door Tacitus de

bevrijder van Germanië genoemd en als zodanig werd hij ook later in heldenzangen ver-

eerd. Maar hij had meer kunnen zijn. Want de overwinning had een nieuwe toekomst

kunnen openen. Zeker mag men denken aan de mogelijkheid, dat deze grote

krachtsinspanning zou zijn gevolgd door de vorming van een Germaans vaderland met

Arminius als zijn leider.

Het bleek' echter, dat de tijd voor zulk een ontwikkeling nog niet was gekomen. Het zou

ook nog lang duren, voordat die tijd daar was. Toen zestig jaar later een ander Romeins

officier van Germaansen stam, de Bataaf Civilis, een poging deed om een nationaal rijk

te stichten., geschiedde dat vrijwel uitsluitend met medewerking van de volkeren binnen

het Rijk. De stammen rechts van de Rijn hadden slechts weinig aandeel. Toen zou het

blijken, hoe groot de opvoedende kracht was, die van het Romeinse Rijk uitging. Ook

de poging van Civilis is niet geslaagd en voreerst is er daarna geen gelegenheid geweest

voor een herhaling. Want niet alleen hadden de Germanen van de Romeinen geleerd,

wat nationaal besef is; maar de Romeinen hadden door die opstand ingezien, dat het

nationale besef van de onderworpen volkeren een gevaar kon worden voor het Rijk. Om

die reden is het streven in later tijd geweest deze volkeren zoveel mogelijk aan Rome te

assimileren. Dit had ten gevolge, dat het Rijk hoe langer hoe meer Romeins werd, maar

tevens, dat de nationale krachten voreerst niet tot ontwikkeling kwamen. Pas veel later

hebben de Germanen hun kans gekregen.

Page 85: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Bij de opstand van Arminius was het nog lang niet zoo, ver. De vorming van een

Germaanse eenheid is niet geslaagd. Anders zou de toestand gevaarlijk genoeg zijn

geweest. Een rijk van Arminius onder de leiding van de Cheruscen aan de Wezer,

verbonden met het rijk van Marbod in Boheme, zou een voortdurende bedreiging zijn

geweest voor het Romeinse bezit aan Rijn en Donau. Marbod hield zich evenwel, gelijk

gezegd, afzijdig en ook in zijn eigen land vond Arminius niet voldoenden steun om de

resultaten van zijn overwinning uit te buiten.

De indruk, die de ondergang van Varus in Italië maakte, was. verpletterend. Tiberius

vernam het bericht vijf dagen na het einde van de opstand in Dalmatië en Pannonië.

Terstond begaf hij zich naar Rome en vond daar alles in rep en roer. Augustus was zijn

hoofd kwijt. De stad was in belegeringstoestand gebracht, als-. of Arminius met zijn

Germanen reeds in aantocht was. Men dacht aan een tweeden inval van de Cimbren en

Teutonen. Alvast had Augustus zijn Germaanse lijfwacht ontbonden. Het leger werd

versterkt door zelfs te Rome soldaten te lichten. Veteranen en vrijgelatenen werden bij

de troepen ingelijfd.

Intussen was die vrees ongegrond. Arminius moge zelf een ogenblik hebben gedacht

aan een voortzetting van de oorlog buiten Germanië. Het gelukte hem evenwel niet de

daarvoor nodige macht bijeen te brengen. De volkeren aan de Noordzee weigerden hun

medewerking en, hoewel Arminius enige van hun hoofden liet gevangen nemen,

bereikte hij bij hen niets. Ook op Marbod kon hij niet rekenen. Ten slotte heeft het beleg

van Aliso de Germanen zeer opgehouden en het doortastende optreden van Asprenas,

die met de twee legioenen van het OverGermaanse leger uit Mainz naar de Neder-Rijn

was gekomen, belette Arminius een aanval op Gallië te ondernemen.

In de lente van het jaar 10 verscheen Tiberius met een grote troepenmacht aan de Rijn.

De verloren legioenen, de nummers X V I I, XVIII en XIX, werden vervangen door

oude beproefde afdelingen: Legio V (Alaudae) uit Spanje, Legio XX (Valeria Victrix)

uil I Ilyricum (Afb. 11) en Legio XXI (Rapax) uit het land aan de Donau, terwijl aan het

leger de pas in. Italië opgerichte Legio I werd toegevoegd (Afb. 12). In het

OverGermaanse leger bleven de beide door Asprenas gecommandeerde, Legio XIV

(Gemina) en Legio XVI. Dat leger werd uitgebreid met Legio II (Augusta), die uit

Spanje kwam, en Legio XIII (Gemina). Het aantal legioenen aan de Rijn werd dus op

acht gebracht, zodat elk der Germaanse legers van die tijd af uit vier legioenen bestond,

behalve de hulptroepen die daarbij waren ingedeeld. Deze troepenmacht is daar ruim

dertig jaar intact gebleven.

Tiberius had de instructie medegekregen, met grote omzichtigheid te werk te gaan. Uit

de gebeurtenissen had Augustus de les getrokken, dat het Rijk niet moest worden

uitgebreid buiten de natuurlijke grenzen. De raad zich aan die grenzen te houden heeft

hij ook aan zijn opvolgers nagelaten. In het noorden zou het Romeinse gezag zich dus

beperken tot het land, dat wordt omsloten door de Donau, de Rijn en de Oceaan.

Augustus heeft de wederonderwerping van Germanië zeker niet gewild. In het reeds

meermalen genoemde verslag over zijn regeringsdaden spreekt hij alleen over de

verovering van Germanië van de Oceaan tot de Elbe. Dat kon hij doen, daar ook na de

ondergang van Varus het land van de Friezen en de Cauchen in Romeins bezit is

gebleven. Maar van een Romeinse provincie Germanië rept Augustus niet.

Voreerst heeft Tiberius de Rijn zelfs niet overschreden. Hij gebruikte het jaar 10 voor

de organisatie van de verdedigingslinie langs de rivier. Er werd een uitdrukkelijk verbod

uitgevaardigd, de rechteroever te betreden, en een van de commandanten, die aan een

vrijgelatene had toegestaan met een paar soldaten te gaan jagen aan de overkant, werd

Page 86: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

zwaar gestraft.

Een krijgstocht in Germanië werd pas ondernomen in het jaar 11. Tiberius was toen

vergezeld door zijn neef en aangenomen zoon Germanicus (Afb. 6), de zoon van zijn

broeder Drusus, die in het krijgsbedrijf moest worden ingewijd. Het was een

strafexpeditie tegen de naastbijwonenden volksstam van betekenis, de Bructeren,

waarbij de weg langs de Lippe werd gevolgd. Met overdreven zorg bereidde Tiberius de

tocht voor. Hij beperkte de bagage van het leger zo veel, als het maar enigszins

mogelijk was, en controleerde zelf de wagens bij het overtrekken van de Rijn om na te

gaan, of niet iets overbodigs werd meegenomen. De discipline werd met de grootste

gestrengheid gehandhaafd. Tiberius legde zich persoonlijk ernstige ontberingen op om

het goede voorbeeld te geven. Er werd een militaire weg aangelegd, bestaande uit een

brede open gekapte baan door het bos, een limes 1). Maar het kwam alleen tot het

verwoesten en platbranden van boerderijen en hoeven. Er werden slechts kleine

gevechten geleverd. Bij een van die gevechten verloor Flavus, de broeder van Arminius,

die bij het Romeinse leger was, een oog. Zelf werd Tiberius bijna door een

sluipmoordenaar gedood. Tot de herfst bleef het leger in Germanië. Maar aan een

overwintering in het vijandelijke land werd niet gedacht. De schrik voor de Germanen

zat er bij de Romeinen nog in. Met het einde van het gunstige jaargetijde keerden de

troepen naar de veilige linie achter de Rijn terug.

In het jaar 12 heeft Tiberius wederom een inval in Germanië gedaan. Ook bij die

gelegenheid kwam het evenwel niet tot een werkelijken veldslag. De Germanen

begrepen zeer goed, dat zij tegen gedisciplineerde Romeinse afdelingen onder een

omzichtige leiding niet waren opgewassen. Voor de Romeinen was het vooral zaak hun

prestige te herstellen en te tonen, dat de macht van Rome nog intact was. Op 16 Januari

13 hield Tiberius als triumphator over Pannonië en Germanië zijn intocht in Rome, een

gebeurtenis waarvan, naar men gewoonlijk aanneemt, de grote gesneden steen te

Wenen, de "Gemma Augustea" (Afb. 9) de herinnering bewaart 2). Hij is daarna niet

meer naar Germanië teruggekeerd. Met het commando aan de Rijn werd Germanicus

belast; maar ook hij hield zich aan de gedragslijn, die Tiberius had gevolgd. Er hadden

in dat jaar slechts kleine schermutselingen plaats. Toch behaalde hij zo veel succes, dat

Augustus voor de 21 ste en Tiberius voor de 7de maal de titel van imperator aannamen.

Tot ondernemingen van enigen omvang is Germanicus evenwel eerst na de dood van

Augustus overgegaan.

V. DE VELDTOCHTEN VAN GERMANICUS IN 14, 15 EN 16

Op 19 Augustus 14 is keizer Augustus te Nola in Campanië overleden, in de ouderdom

van nagenoeg 76 jaren. Zijn opvolger werd Tiberius, die toen reeds 55 was en sedert

enigen tijd mederegent, in het bezit van de tribunicia potestas en het imperium pro-

consulare. Te Rome gaf de regeringswisseling geen moeilijkheden. Maar bij de troepen

in Pannonië en Germanië ontstond enige on-

1) A. Oxé, Der Limes des Tiberius: Bonner Jahrbiicher, 114-115 (1906), blz. 99-133. -

W. Gebert, Limes: Bonner Jahrbiicher, 119 (1910), blz. I58-205.

2) Dat is de gewone opvatting. Men moet intussen liever denken aan de hoven

vermelden triumf van het jaar 7 v. Chr.

rust. Wellicht waren evenwel de grieven van de soldaten niet zoo- zeer veroorzaakt door

de persoon van de nieuwen keizer als door misstanden bij de dienst. Het leger aan de

Page 87: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Rijn, dat onder het opperbevel stond van Germanicus, was de grootste krijgsmacht van

het Rijk en werd gevormd door twee afdelingen, elk van vier legioenen, het

OverGermaanse leger, gecommandeerd door Gaius Silius, die in 13 consul was

geweest, met het hoofdkwartier te Mainz, en het NederGermaanse leger,

gecommarideerd door Aulus Caecina, consul van het jaar 6 en dus hoger in rang dan

zijn collega, met het hoofdkwartier te Vetera. Bovendien behoorden bij deze legers

talrijke hulptroepen, bij het NederGermaanse ook de R ij nvloot.

De onlusten onder de troepen aan de Rijn zijn uitgebroken bij het NederGermaanse

leger, waarvan vier legioenen bijeen lagen in een zomerkamp aan de linkeroever van de

rivier in het gebied van de Ubii, dat zich beneden Keulen lot bij Gellep uitstrekte,

vermoedelijk in de buurt van Neuss. Het was hun wens, dat Germanicus, hun

opperbevelhebber, het hoogste gezag in de staat op zich zou nemen. Germanicus zelf

was niet bij het leger, maar in Gallië, bezig met de voorbereiding van de census. Zodra

hij van het oproer had gehoord, kwam hij naar Germanië en wist de legioenen te

bewegen naar hun winterkwartieren te vertrekken. Daar konden hij zelf, bij Legio I

Germanica en XX Valeria Victrix te Ara Ubiorum (Keulen), en de legercommandant

Caecina, bij Legio V Alaudae en XXI Rapax te Vetera (Xanten), de rust herstellen door

geschenken en bedreigingen. Maar het was nodig allerlei concessies aan de soldaten te

doen. In het OverGermaanse leger zijn de moeilijkheden veel minder groot geweest.

Bovendien kwam het bericht binnen, dat ook bij de bezettingstroepen in het land van de

Cauchen een oproer was uitgebroken. Wèl had hun commandant, de praefectus

castrorum Manius Ennius, door flink optreden de troep spoedig weder in de hand ge-

kregen. Maar hij had het toch beter gevonden de soldaten naar het hoofdkwartier aan de

Rijn terug te leiden. Blijkbaar vertrouwde hij hun stemming niet. Het is bij deze

gelegenheid, dat wij iets vernemen over een bezetting in het land der Cauchen, en het

blijkt op die wijze, dat niet alleen dit volk, maar zeker ook de andere stammen aan de

kust, de Friezen, de Canninefates en natuurlijk ook de Bataven, nog tot de Romeinse

vazalstaten waren blijven behoren, nadat de ondergang van Varus aan het gezag van het

Rijk in het gebied rechts van de Rijn een einde had gemaakt. Ons is niet bekend, of

Tiberius wellicht nog kans heeft gezien met enkele andere staten rechts van de Rijn de

verdragen van vrede en vriendschap te hernieuwen ten einde de grens beter te ver-

zekeren.

Hoewel Germanicus door zijn kloeke houding, enige toegevendheid en een paar strenge

straffen de troepen tot gehoorzaamheid had weten te brengen, leek het hem, bij de toch

nog altijd onzekere stemming in het leger, niet geraden op deze wijze de winter in te

gaan. Ten einde de krijgstucht te herstellen besloot hij, ondanks het vergevorderde

seizoen, een expeditie in Germanië te ondernemen. Op dit besluit is zeker zijn wens van

invloed geweest, de geleden nederlaag te wreken en het werk van zijn vader Drusus, de

onderwerping van Germanië, te voltooien. Over zijn persoonlijkheid zijn wij niet goed

ingelicht. Zeker toonde hij tijdens de muiterij van de soldaten een krachtig en eerlijk

karakter. De veldtochten, die hij ondernam, waren goed voorbereid. Maar een definitief

succes heeft hij daarbij niet behaald, al gelukte het hem zijn vijanden herhaaldelijk te

verslaan. Hij bezat denzelf de innemenden aard als zijn vader en een geest vol

phantasie. Het was voor hem een behoefte te schitteren en naar buiten op te treden.

Bovendien was hij een niet onverdienstelijk dichter. Op deze wijze waren botsingen met

de nuchter berekenenden Tiberius wel haast onvermijdelijk. Voor de oorlog tegen

Germanië heeft Germanicus intussen zijn zin gekregen. De legioenen zelf, zo wordt het

ons medegedeeld en zo heeft Germanicus het wellicht ook aan Tiberius voorgesteld,

wensten een nieuwen groten oorlog om de smaad, die door hun muiterij op hen rustte,

uit te wisschen.

Page 88: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Over de krijgstochten, die Germanicus in de jaren 14 tot 16 in Germanië heeft

ondernomen, bezitten wij een vrij uitvoerig verslag in de Annales van Tacitus en verder

alleen enkele korte berichten 1). Tacitus heeft een schrijver als bron gebruikt, die blijk-

baar over een grondige kennis van de feiten beschikte. Die bron gaf hij in het algemeen

juist weer en hij heeft ook verder geprobeerd zijn kennis aan te vullen. Maar volgens

zijn gewoonte dramatiseert Tacitus de feiten, die hij mededeelt. Hij zoekt naar

sprekende affecten en om die reden geeft zijn geschiedverhaal een enigszins gewrongen

indruk. Ook maakt hij dikwijls van gebeurtenissen geen

1) Over de krijgstochten van Germanicus verg. F. Knoke, Die Kriegszhge des

Germanicus in Deutschland (2de uitg. 1922). - Over de bronnen verg. F. A. Marx, Die

Quellen der Germanenkriege bei Tacitus und Dio: Kno, 26 (1933), blz. 323-329;

Aufidius Bassus: Klio, 29 (1936), blz. 94101; Zur überlieferung der Germanenkriege

besonders der augusteisen Zeit: Kilo, 29 (1936), blz. 202-218.

melding om op bepaalde details een krachtig licht te laten vallen. Men kan zijn verhaal

nooit zonder meer navertellen. Steeds dient men een poging te doen om het aan te

vullen.

Voor de veldtocht, die Germanicus nog in het jaar 14 wilde ondernemen, was niet veel

tijd meer beschikbaar, daar de maand September reeds voor een goed deel was

verstreken. De tijd reikte nog slechts voor een korte expeditie. Germanicus liet bij

Xanten een brug over de Rijn slaan en trok met de vier legioenen van het

NederGermaanse leger, een 12 000 man sterk, 26 cohorten voetvolk van de hulptroepen

en 8 af delingen ruiterij Gerrnanië binnen. In snelle marsen werd de in de tijd van

Tiberius opengekapte baan door het woud gevolgd en op die baan een kamp

opgeslagen, dat aan het front en in de rug met een wal en op de flanken met

omgehouwen bomen was versterkt.

Van dit fort uit trok Germanicus verder door het bos. Zijn doel was het land van de

Marsen. Zij hadden hun woonplaatsen ongeveer tussen Lippe en Ruhr, achter het gebied

rechts van de Rijn dat door het vertrek van de Sugambren een ledige ruimte vormde, en

waren dus de minst ver verwijderde volksstam in het binnenland. Germanicus had

besloten op hen een aanval te doen, daar hij had gehoord, dat zij een feest vierden en in

het geheel niet op gevaar rekenden. Hij volgde een moeilijken en weinig begaan- baren

weg, die niet werd bewaakt, en op die wijze gelukte het hem de Marsen volkomen te

verrassen. Zij hadden niet eens wachten uitgezet en werden bij het feestmaal overvallen.

Daar behoefden de Romeinse soldaten hen slechts af te maken. Om zijn overwinning

nog te vergroten verdeelde Germanicus zijn troepen in vier colonnes en liet het gehele

land over een uitgestrektheid van 75 km verwoesten. Mannen, vrouwen noch kinderen

werden gespaard. Dorpen, huizen en tempels gingen, in vlammen op. Ook het heilig-

dom van de godin Tamfana, die bij alle stammen in de buurt een grote verering genoot,

werd verwoest. Blijkbaar was deze vorm van oorlog voeren er op berekend de

Germanen zoveel mogelijk schade toe te bengen en schrik in te boezemen. Zij die de

moordpartij overleefden, moesten naderhand wel van honger en ellende omkomen.

Zeker is deze oorlog niet gevoerd om het land met een duurzame bezetting door de

Romeinen te verzoenen.

Verontwaardigd over het bloedbad, dat bij de Marsen was aangericht, kwamen de

naburige stammen te wapen. De Bructeren in Westf alen, de Tencteren tussen de Lippe

en de IJssel, de Tubantes ten noorden van dit laatste volk ongeveer in Twente, sloten

Page 89: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

zich aaneen en bezetten het bergwoud, dat het leger bij zijn terugtocht moest

doortrekken. Maar Germanicus had van hun plannen gehoord en nam zijn maatregelen.

De gehele colonne liet hij in gevechtsorde oprukken, met een deel van de ruiterij en de

hulptroepen aan de spits, vervolgens Legio I en daarna de bagage; de linker flank werd

door Legio XXI en de recher door Legio V gedekt, terwijl de achterhoede door Legio

XX werd gevormd en de stoet werd besloten door de rest van de hulptroepen. Deze

opstelling voldeed aan de verwachtingen. Eerst lieten de Germanen niets van zich mer-

ken. Zodra het leger echter geheel in het woudgebergte was, vielen zij aan, met geringe

strijdkrachten aan het front en in de flanken, maar met een grote macht tegen de

achterhoede. Inderdaad gelukte het hun de hulptroepen, die daar marcheerden, in

verwarring te brengen. Toen deed Germanicus een aanval met Legio XX eti wist de

Germanen te verslaan. Tegelijkertijd kwam de ruiterij van de voorhoede aan het open

terrein en daar werd een kamp opgeslagen. Verder werd het leger niet lastig gevallen en

kon ongehinderd de Rijn bereiken. Daar betrokken de troepen de winterkwartieren,

trotsch op hun gemakkelijk behaalde lauweren.

Toen het bericht van deze expeditie in Rome bekend was geworden, werd aan

Germanicus een triumf toegestaan. Wellicht hoopte Tiberius, dat op die wijze aan zijn

eerzucht zou zijn voldaan en dat hij van verdere krijgstochten zou afzien. Germanicus

wilde evenwel zijn plannen niet opgeven. Tegen de zomer van het jaar 15 had hij een

groot& expeditie voorbereid in het land over de Rijn tegen de Cheruscen. Maar eerst

deed hij in het vroege voorjaar een onverwachten inval in het land van de Chatten. Hij

had namelijk reden te verwachten, dat de Germanen in twee partijen zouden uiteen

vallen ten gevolge van de voortdurende oneeitigheid tussen Arminius en zijn landgenoot

Segestes. Arminius was indertijd de voornaamste aanstoker geweest van de opstand

legen Varus, terwijl Segestes tot de partij had behoord, die met de Romeinen wilde

samenwerken. Herhaaldelijk was Varus door Segestes gewaarschuwd, zelfs nog tijdens

de laatsten maaltijd die vóór het vertrek uit het zomerkamp plaats had. Bij die

gelegenheid had Segestes aangeraden, hem zelf en Arminius, benevens een aantal

andere voorname Cheruscen gevangen te nemen. Was dat geschied, dan konden de

Germanen niets ondernemen en Varus zou de gelegenheid hebben om rustig te

onderzoeken: wie schuldig waren aan het complot tegen de Romeinsen staat. Wel had

Segestes meegedaan aan de oorlog tegen de Romeinen. Want hij was gebonden door het

besluit tot de afval van Rome, die de meerderheid van zijn stamgénoten wenste. Maar

hij bleef toch behoren tot de Romeins gezinde partij en de tegenstelling tussen hem en

Arminius was niet verminderd. Integendeel, er was nog ernstiger tweedracht tussen hen

ontstaan, omdat Arminius omstreeks het jaar 13 de dochter van Segestes, Thusnelda, die

met een ander was verloofd, had geschaakt. Sedert die was er een felle haat tussen

schoonzoon en schoonvader.

Van deze omstandigheden hoopte Germanicus gebruik te maken om de Romeinsen

invloed in Germanië te versterken. Hij gaf aan Caecina opdracht Germanië binnen te

trekken van Vetera uit teneinde de Marsen, voor zover zij niet waren uitgeroeid, en de

Cheruscen te beletten hun stamverwanten in het zuiden hulp te bieden. Voor deze

veldtocht kon hij beschikken over de vier legioenen van het NederGermaanse leger,

5000 man hulptroepen en afdelingen van Germanen uit het land links van de Rijn,,

Bataven, Sugambren, Tungri, Ubii, die nog niet op Romeinse wijze waren geoefend en

bewapend, maar op hun eigen wijze vochten. Dit is de eerste maal, dat Germaanse

hulptroepen, die later in het Romeinse leger een zo grote bétekenis zouden krijgen,

worden genoemd. Zelf trok Germanicus van Mainz op met de vier legioenen van het

OverGermaanse leger en het dubbele getal van hulptroepen tegen de Chatten. Op de

hoogte van de Taunus, het gebergte tussen Rijn en Nidda dat bij deze gelegenheid voor

Page 90: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de eerste maal wordt genoemd, bouwde hij een fort boven de overblijfselen van de

sterkte, die daar door zijn vader Drusus was opgericht, en trok in snelle marsen het land

van de Chatten binnen. Ook ditmaal had hij succes. Zijn overval kwam geheel

onverwacht en hij kon een waar bloedbad onder de Chatten aanrichten. Mattium, hun

hoofdstad bij het tegenwoordige dorp Metze, liet hij in brand steken en het land wijd en

zijd verwoesten. Wèl waren de Cheruscen, die ten noordoosten van de Chatten hun

gebied hadden, van zins te hulp te komen. Maar zij durfden hun land niet te verlaten,

terwijl Caecina in hun buurt her- en derwaarts trok. Ook de Marsen, de westelijke

náburen van de Cheruscen, waren niet in staat hulp te verlenen, daar zij in een gevecht

door Caecina waren verslagen. Om die reden kon Germanicus, zonder te worden lastig

gevallen, naar de Rijn terugkeren.

Tijdens die tocht ontving hij een bericht, dat hem noopte wederom Germanië binnen te

trekken. Er kwam namelijk een noodkreet van de zijde van Segestes. De veete tussen

hem en zijn schoonzoon Arminius was tot een krisis gekomen, daar het aan Segestes in

de vorigen winter was gelukt Thusnelda te ontvoeren. Hij had zijn dochter meegenomen

naar 'zijn burcht, die in het zuiden van het land der Cheruscen, niet ver van het gebied

der Chatten, was gelegen, en daar werd hij op dat ogenblik door Arminius belegerd. Dit

was de reden, dat hij de hulp der Romeinen inriep. Als pand voor zijn trouw zond hij

zijn zoon Segimundus. De jonge man gevoelde zich geenszins op zijn gemak, toen hij

bij Germanicus aankwam. Want hij was priester geweest bij het altaar van Roma en

Augustus te Keulen en had, toen de opstand tegen Varus uitbrak, zijn waardigheid in de

steek gelaten. Thans vreesde hij, dat de Romeinen hem dit zouden kwalijk nemen. Hij

werd echter vriendelijk ontvangen, en ergens in het land links van de Rijn geïnterneerd.

Gretig nam Germanicus deze gelegenheid te baat om zich op de grootsten vijand van

Rome te wreken. Hij marcheerde zo snel mogelijk naar het land van de Cheruscen,

versloeg de belegeraars en maakte zich meester van de burcht van Segestes. Allen, die

daar binnen waren, vielen in zijn handen, ook Thusnelda, die een kind van Arminius

verwachtte, en Segestes, die de Romeinen door zijn kolossale gestalte zeer imponeerde.

Ook werd een gedeelte van de buit, die de Germanen na de ondergang van Varus

hadden behaald, in de burcht aangetroffen. Segestes herinnerde aan zijn positie als

Romeins burger en aan de trouw, die hij steeds aan de Romeinen had betoond. Hem,

zijn kinderen en verwanten werd straffeloosheid toegezegd en een woonplaats in Gallië

aangewezen. Thusnelda bracht daar een zoon ter wereld, die Thumelicus werd ge-

noemd. Samen hebben zij in het jaar 17 de triumf van Germanicus opgeluisterd. Van het

lot van de jongen is alleen bekend, dat hij te Uavenna is opgevoed en in 47 is overleden.

Germanicus ontving voor dit wapenfeit, op voorstel van Tiberius, de titel van imperator.

Het gerucht, dat Segestes zich aan dè Romeinen had overgegeven en welwillend was

ontvangen, werd met opzet bij de Germanen verspreid. Arminius was buiten zich zelf,

vooral omdat zijn echtgenoot, en het kind, dat zij verwachtte, in handen van zijn

vijanden waren gevallen. Niet alleen de Cheruscen, maar ook de naburige ril; manen

wist hij tot de oorlog tegen de Romeinen te bewegen. Zijn oom Inguiomerus, die

oorspronkelijk tot de Romeins gezinde partij had behoord, sloot zich bij hem aan en ook

Segimer, de broeder van Segestes, na enige aarzeling.

Germanicus werd door deze berichten verontrust en hij besloot de Germanen voor te

zijn. Om niet met zijn gehele strijdmacht tegelijk op te rukken verdeelde hij het leger in

drie afdelingen. Op deze wijze was bovendien de proviandering van de troepen

gemakkelijker. Caecina kreeg de opdracht met de vier legioenen van het

NederGermaanse leger te marcheren door het land van de Bructeren in Westfalen naar

de rivier de Eems. De ruiterij ging onder commando van de praefectus Pedo

Page 91: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Albinovanus door het land van de Friezen, dus langs een westelijker weg door de

Graafschap Zutphen, Overijssel en Drente. Het was de bedoeling, dat hij voeling zou

houden met de hoofdmacht, die onder leiding van Germanicus zelf per schip langs de

Rijn, de Gelderse IJssel, de meren in het midden van ons land en de Waddenzee naar de

mond van de Eems en verder deze rivier op werd getransporteerd. Aan de Eems,

ongeveer bij Rheine, troffen het leger van Caecina, de ruiterij en de vloot met de

hoofdmacht samen.

Deze tocht is zo gemakkelijk verlopen, daar de Germanen in de Rijndelta, voornamelijk

de Bataven en de Friezen, nog tot de Romeinse vazalstaten behoorden. De Cauchen

onderwierpen zich en boden aan troepen te leveren. Met hen werd een verdrag van

vrede en vriendschap gesloten. Alleen de Bructeren boden tegenstand. Zij hadden zelf

hun woningen verbrand en werden door de onderbevelhebber Lucius Stertinius

Verslagen. Tot de buit, bij die gelegenheid behaald, behoorde de adelaar van Legio

XIX, die tijdens de nederlaag van Varus was verloren gegaan. Het noorden van het

gebied der Bructeren en de streek tussen Lippe en Eems werd verwoest, al het land in de

buurt van het Teutoburger woud, waar Varus met zijn legioenen zes jaar geleden de

ondergang had gevonden.

Toen hij daar was, achtte Germanicus het zijn plicht, het terrein, waar de slag had plaats

gehad, te bezoeken als een blijk van piëteit tegenover de gesneuvelden. Caecina werd

vooruit gezonden om het land te verkennen en de moerassen door knuppelwegen en

dammen voor het leger toegankelijk te maken. Zelf volgde Germanicus met de

hoofdmacht. In het terrein kon men het gehele verloop van de rampzaligen terugtocht

nog herkennen, het ene kamp met de zorgvuldige schanswerken en het andere, dat de

indruk maakte door verzwakte en vermoeide troepen te zijn aangelegd, ten slotte het

slagveld zelf met de overblijfselen van het vernietigde leger. Soldaten, die aan de

slachting waren ontkomen en toen bij de legioenen van Germanicus waren ingedeeld,

konden aanwijzingen geven over het verloop van de gebeurtenissen. In het bos werden

ook de altaren aangetroffen, waar de stafofficieren en de hoge troepenofficieren door de

Germanen waren geofferd. Een grote grafheuvel werd aangelegd om aan de

overblijfselen van de gevallenen een eervolle rustplaats te geven. Ongelukkigerwijze,

zijn de mededelingen van Tacitus niet uitvoerig genoeg om de tocht van Germanicus

van de Eems naar het slagveld te reconstrueren.

Eindelijk kwam het in de nabijheid tot een gevecht met het leger van Arminius. De

ruiterij van de voorhoede en de hulptroepen werden daarbij eerst door de Germanen in

verwarring gebracht en naar een moeras gedrongen. Maar toen Germanicus met de

hoofdmacht aanrukte en de slagorde van de legioenen was geformeerd, waagde

Arminius het niet verder te strijden en week terug. Op die wijze bracht ook dit gevecht

geen beslissing. Tijd om de expeditie voort te zetten was er voor de Romeinen niet

meer. Want het gunstige jaargetijde was nagenoeg verstreken. Germanicus besloot dus

om te keren en leidde het leger weder naar de Eems, zonder door de Germanen te

worden lastig gevallen. Daar werd de terugtocht aanvaard op dezelfde wijze als het

leger in de vroegen zomer was gekomen. Germanicus vergezelde het OverGermaanse

leger, dat met de vloot werd getransporteerd. Een deel van de ruiterij kreeg last de

schepen te begeleiden door over land langs de zeekust naar de Rijn te trekken. Onder

commando van Caecina zou het NederGermaanse leger direct op de Rijn aan

marcheren.

Caecina moest bij zijn tocht van de knuppeldammen gebruik maken, die door Lucius

Domitius Ahenobarbus omstreeks het begin van onze jaartelling waren aangelegd. Het

was een gevaarlijke weg. Want de knuppeldammen waren smal en voerden door een

Page 92: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

streek van plassen en moerassen, die door heuvelland was ingesloten. Bovendien had

Arminius deze heuvels door zijn manschappen laten bezetten. Het was immers voor

hem met zijn lichte troepen niet moeilijk geweest daar eerder te komen dan de

Romeinen, die door hun bagage niet zo snel konden marcheren. Waar de knuppel-

wegen zich bevonden is ons niet bekend. Volgens sommigen lagen ij lussehen Meerholz

en Bdgel. In elk geval moet men denken aan ven si reek in Westfalen niet ver van de

oostelijke grens van ons land.

Iel was een moeilijke opgaaf, die aan Caecina was gesteld. Maar hij was een ervaren

krijgsman, die zich in zijn veertigste dienstjaar bevond, en ook ditmaal wist hij, wat

hem te doen stond. Hij moest Iel;elijkertijd de vijand terugslaan en de vervallen

knuppelweg hei stellen om vooruit te kunnen komen. Hij besloot ter plaatse een kamp le

laten oprichten door een deel van zijn troepen en met de irhI de Germanen zoveel

mogelijk door gevechten afbreuk te doen. lijn plan gelukte slechts gedeeltelijk; want

waar het tot vechten kwam, bleken de Germanen in het glibberige terrein de meerderen

te wezen van de Romeinen, die door hun zware bewapening werden gehinderd en niet

eens van het pilum, de werpspeer die hun beste wapen was, gebruik konden maken. De

Cheruscen daarentegen, die aan zulk moerassig terrein gewend waren, konden hun

zware lansen blijven slingeren. Met het einde van de dag werd het gevecht, dat een voor

de Romeinen ongunstig verloop dreigde te nemen, afgebroken. Maar de Germanen

gunden zich geen rust en leidden een paar beken af, waardoor het terrein van het kamp

in het water kwam te staan.

Dien nacht was het zeer rumoerig. De Germanen dachten reeds zeker te zijn van de

aanstaande overwinning en vierden feest; de Romeinen konden niet slapen wegens de

ongunstige positie, waarin zij zich bevonden, en de sombere voorgevoelens voor de

naaste toekomst. Het plan, dat Caecina ontwierp, bood intussen kans op behoud. Hij

ging daarbij uit van het denkbeeld, dat hij alleen zijn gewonden en de bagage

voorwaarts kon laten komen, wanneer het gelukte de Germanen door gevechten in de

bossen vast te houden. Het terrein veroorloofde hem een opstelling van een colonne met

de non-combattanten in het midden, Legio I in de voorhoede, Legio V aan de rechter en

Legio XXI aan de linker flank, terwijl de achterhoede door Legio XX zou worden

gevormd.

Bij het aanbreken van de volgende dag trok het leger verder. De legioenen konden

evenwel de hun aangewezen plaatsen niet innemen, maar moesten terstond het vrije

terrein buiten de moerassen bezetten. Toch ging Arminius niet onmiddellijk tot de strijd

over, maar wachtte een geschikte gelegenheid af. Die gelegenheid werd hem geboden,

toen de tros in het moeras bleef steken en er een zekere verwarring bij de afdelingen

ontstond. Op dat ogenblik viel hij met zijn gehele macht aan. De toestand was voor de

Romeinen hachelijk. Maar de Germanen begonnen te plunderen en tegen de avond

konden de legioenen een open terrein en vasten grond bereiken. Daar werd met veel

moeite een versterkt kamp opgeslagen. De stemming in de troep was intussen zó

zenuwachtig, dat er door een losgebroken paard een paniek uitbrak, alsof de Germanen

reeds in het kamp waren binnengedrongen. Met grote vastberadenheid wist Caecina

evenwel, geholpen door de officieren, de orde te herstellen.

De enige mogelijkheid voor de Romeinen om het leger te redden bestond in een snellen

aanval op de Germanen, wanneer zij het kamp zouden bestormen. Met dit doel stelden

Caecina en de officieren alle paarden, die in het leger aanwezig waren, ter beschikking

van de soldaten. De Germanen waren het niet eens. Arminius ried aan te wachten, totdat

het leger het kamp zou verlaten, en dan in het bos en de moerassen een nieuw gevecht te

beginnen. Maar Inguiomerus wilde onmiddellijk een poging doen om het kamp stor-

menderhand in te nemen. Dit plan vond de meeste instemming, daar de Germanen

Page 93: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

dachten, dat de buit dan groter zou zijn. Inderdaad werd bij het aanbreken van de dag

een aanval op de wal ondernomen en eerst zag het er uit, alsof de Germanen succes

zouden hebben. Zij vernielden de gracht, wierpen er rijshout in en begonnen de

palissade te beklimmen, terwijl er zich boven slechts weinig verdedigers vertoonden.

Toen deden de Romeinen op eens uit alle poorten tegelijk met grote ontstuimigheid een

uitval en grepen hun vijanden in de rug aan. Daar zij de Germanen geheel onvoorbereid

aantroffen, hadden zij geen moeite hen op de vlucht te drijven. Arminius ontkwam

zonder letsel te hebben opgelopen. Maar Inguiomerus werd zwaar gewond en veel

Germanen bleven op het slagveld. Eerst met het invallen van de nacht keerden de

legioenen naar het kamp terug. Wèl waren ook tal van Romeinse manschappen

gesneuveld en het gebrek aan levensmiddelen was zeer nijpend. Maar het bewustzijn de

overwinning te hebben behaald gaf aan de troepen toch weer moed 1).

Ondertussen had zich bij de depottroepen aan de Rijn het gerucht verbreid, dat het leger

in Germanië was omsingeld en dat de vijand in aantocht was tegen Gallië. Bijna had

men de brug over de Rijn afgebroken;, maar Agrippina, de gemalin van Germanicus,

heeft dit door haar persoonlijk ingrijpen verhinderd. De troepen hadden voor haar als

een kleindochter van Augustus, - zij was de dochter van Julia, de dochter van Augustus,

en Marcus Agrippa -, veel ontzag en door haar optreden wist zij zich zeer populair te

maken. Er wordt verhaald, dat zij haar driejarig zoontje Gaius, die later de opvolger van

keizer Tiberius zou worden, liet rondlopen in een soldatenpakje, dat door de troepen

zeer werd bewonderd. Vooral hadden de manschappen schik in zijn kleine laarsjes en

daaraan dankte de jongen de bijnaam van Caligula (soldatenlaarsje). Ook toen de

legioenen uit Germanië terugkwamen en over de brug Gallië binnentrokken, toonde

Agrippina haar belangstelling door in persoon op het bruggehoofd aanwezig te zijn om

de soldaten te danken voor hun daden. Bovendien deelde zij kleeding en ver-

1) Het verslag van deze krijgsbedrijven, dat wij bij Tacitus lezen, is zól:5

aanschouwelijk, voorzover deze schrijver zijn bron ten minste niet in een te veel

verkorten vorm weergeeft, dat wij moeten denken aan een ooggetuige, die dit verslag

oorspronkelijk heeft te boek gesteld.

bandmiddelen uit. Dit werd, naar Tacitus uitdrukkelijk mededeelt, verhaald door Plinius

in zijn werk over de oorlogen in Germanië. In het volgende hoofdstuk zullen wij nog

herhaaldelijk gelegenheid hebben over deze schrijver te spreken.

Ook Germanicus en de legioenen van het OverGermaanse leger hadden allerlei

moeilijkheden bij de terugtocht. Legio II en XIV waren niet ingescheept, maar om de

vloot zoveel mogelijk te ontlasten over land gezonden onder commando van Publius

Vitellius, een der onderbevelhebbers van Germanicus, een oom van de late- ren keizer.

Uit onbekendheid met de toestand van het land werd een weg over een open gebied

gekozen, dat voor de troep zeer gemakkelijk was, maar bij hogen vloed onderliep.

Inderdaad werden de legioenen daar overvallen door de zee, die onder de invloed van de

Septemberstormen zeer hoog kwam opzetten. De soldaten geraakten op het

ondergelopen land in grote moeilijkheden. Velen verdronken en de anderen moesten de

nacht doorbrengen op een terrein dat door de zee omspoeld was, zonder bedekking en

zonder vuur. Bij het aanbreken van de dag bleek het water te zijn verdwenen en het

leger bereikte een rivier, waarschijnlijk de Vliestroom 1), waar Germanicus met de

vloot op hen lag te wachten. Daarna werd de tocht te water vervolgd en het leger trok

zonder verdere ongevallen naar de Rijn.

De resultaten van de veldtocht van het jaar 15 waren uiterst gering. Politieke successen

Page 94: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

had Germanicus niet behaald, met uitzondering van het verdrag dat met de Cauchen was

gesloten. Aan de Cheruscen was ter nauwernood enige schade toegebracht en het

aanzien van Arminius was nog gestegen, vooral sedert zijn mededinger, Inguiomerus,

door een verwonding buiten gevecht was gesteld. Er werd zelfs openlijk gesproken van

de nederlagen, die Germanicus had geleden. zo weinig ontzag hadden de Germanen

voor het Romeinse leger, dat zij in de winter het beleg sloegen voor een fort aan de

Lippe, waarschijnlijk Aliso, een vroeger door Drusus opgericht altaar omverwierpen en

de pas gebouwden grafheuvel voor Varus vernielden. Overigens was het een troost, dat

de verschillende staten in Gallië, Spanje en Italië wapens, paarden en geld zonden om

de verliezen weder goed te maken. Toch kon Germanicus een rapport over zijn

expeditie indienen, dat een zeer gunstigen induk maakte, en op grond van dit bericht,

werden aan zijn onderbevelhebbers, die de rang van consularis hadden, Aulus Caecina,

Lucius Apronius en Gaius Silius, de ornamenta triumphalia toegekend, naar aanleiding

van hun krijgsbedrijven onder het opperbevel van Germanicus 1).

Zonder twijfel heeft Germanicus in het bericht, dat hij over zijn veldtocht naar Rome

zond, hoog opgegeven van de resultaten, die hij had behaald. Hij had daar alle reden

toe. Want ondertussen was er een oorlog uitgebroken met de Parthen en Tiberius wilde

hem met de leiding van de zaken in het Oosten belasten. De keizer achtte zijn

aanwezigheid daar noodzakelijker dan aan de Rijn. Maar Germanicus wenste eerst de

oorlog in Germanië tot een goed einde te brengen en kreeg werkelijk gedaan, dat

Tiberius voorloopig van zijn voornemen afzag. Het kwam er nu op aan een krijgsplan

voor het volgende jaar te maken, dat meer kans op succes bood. Het was niet zoozeer de

Germaanse overmacht, die moeilijkheden opleverde. In het open veld waren de

Romeinen verreweg de meerderen. Maar de aard van het terrein en het klimaat kwamen

de Germanen te hulp. De bossen en moerassen, de korte zomers en de vroeg invallende

herfst maakten de oorlogvoering zo lastig. Meer dan door gevechten werden de

Romeinse soldaten door de eindelooze marsen uitgeput. Daar kwam nog bij, dat het

uiterst moeilijk was de nodige lastdieren te krijgen, terwijl de grote tros het leger zeer

kwetsbaar maakte. Om die reden besloot Germanicus voor de veldtocht van het jaar 16

meer dan vroeger gebruik te maken van de vloot. De oorlog zou immers zeer worden

vergemakkelijkt, wanneer het leger en de paarden per schip naar de monden van de

rivieren in Germanië waren vervoerd.

In die geest nam Germanicus zijn maatregelen. Hij zond zijn onderbevelhebbérs

Vitellius en Antias naar Gallië om de leiding van de census op zich te nemen. Caecina

en Silius werden belast met de bouw van de vloot. Er werd gerekend op duizend

schepen van verschillend model, sommige kort van bouw met een klein voor- en

achterdek en een breed ruim om beter weerstand te kunnen bieden aan de deining,

andere met een platten bodem om gemakkelijk over ondiepten te kunnen varen bij ebbe,

vele met een doorlopend dek oin geschut aan boord te kunnen nemen en ook geschikt

om paarden en allerlei behoeften voor het leger te vervoeren, de meeste met roeiriemen

zowel aan de voor- als aan de achtersteven om

1) In de tekst van Tacitus wordt de Wezer genoemd. Maar dit moet een vergissing zijn.

2) De andere onderbevelhebbers waren Publius Vitellius, Gaius Antias en tivius Tubero.

snel van richting te kunnen veranderen, alle zowel van zeilen als van riemen voorzien.

De Romeinse legioensoldaten (Afb. 13), die voor allerlei werk geschikt waren,

volbrachten ook deze taak met groten ijver. Als verzamelplaats voor de vloot zou het

eiland van de Bataven dienst doen, dat wil zeggen het grote stuk land in de Rijndelta,

Page 95: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

dat door de Waal en de Maas in het zuiden en door de Rijn in het noorden wordt

begrensd. Daarheen zouden de schepen varen om de troepen aan boord te nemen.

Waarschijnlijk was het punt, dat voor de inscheping was aangewezen te Vechten. Daar

is ten minste in deze tijd een kade gebouwd, waar schepen konden aanleggen, gelijk bij

de opgravingen is gebleken. De inheemse hulptroepen en de ruiterij zouden de weg over

land nemen, voeling houdende met de vloot, en de rest van het leger in het land van de

Friezen aan de mond van de Eems treffen.

Terwijl alles voor de expeditie ter zee in gereedheid werd gebacht, vond Germanicus

het nodig nog twee tochten in het iand aan de Rijn te ondernemen. Hij zond zijn

onderbevelhebber Silius met een vliegende colonne naar het land van de Chatten. Er

werden daarbij evenwel door plotseling losgebroken regenvlagen niet veel resultaten

bereikt. Alleen kon Silius bij die gelegenheid de echtgenote en de dochter van de vorst

van de Chatten, en de priester Libes buit maken.

Zij hebben later de triumf op 27 Mei 17 opgeluisterd. Zelf trok Germanicus van Vetera

uit met zes legioenen over de weg langs de Lippe Germanië binnen om het fort aan die

rivier, waarschijnlijk Aliso, dat door de Germanen werd belegerd, te ontzetten. Maar hij

kreeg geen gelegenheid voor een gevecht. Want de belegaars namen op het gerucht van

zijn aantocht de wijk. Germanicus liet ook het door zijn vader Drusus opgerichte altaar

herstellen, dat de Germanen hadden omvergeworpen. Maar hij zag er van af de

grafheuvel voor Varus en de andere in het jaar 9 gesneuvelden te laten hernieuwen.

Blijkbaar achtte hij de afstand, die hij daarvoor zou moeten afleggen, te groot en de

tocht te gevaarlijk. De weg tussen Aliso en de Rijn werd hersteld en beter begaanbaar

gemaakt door open banen in het bos te hakken en dammen over moerassige plekken te

leugen.

Ondertussen was de vloot gereed gekomen. De proviand en de bagage werden vooruit

gezonden. De schepen werden aan de verschillende legioenen aangewezen en het leger,

althans voor een deel, ingescheept te Vechten, waarbij de pas aangelegde kade goede

diensten' bewees.

Het aantal troepen was zóó groot, dat zij niet allen in het fort konden worden

opgenomen. Velen moesten buiten het fort worden gelegerd. Bij die gelegenheid is toen

voor deze manschappen een aantal drinkwaterputten aangelegd (Afb. 14 en 15). Van

daar voer Germanicus door de waterweg, die zijn vader Drusus had laten verbeteren, en

door de Vecht naar het merengebied in het midden van ons land, verder door de

Vliestroom en de Waddenzee naar de mond van de Eems. Daar ontscheepte hij zijn

troepen in het land van de Friezen op de linkeroever. Het was wellicht, gelijk men heeft

opgemerkt, aangewezen geweest de rivier verder op te varen en de troepen op de

rechteroever af te zetten. Want er gingen nu enige dagen verloren door de bouw van

bruggen. Maar Germanicus moest de komst afwachten van de hulptroepen, die over

land marcheerden langs de wadden. Ook hun tocht heeft geen. moeilijkheden

opgeleverd. Alleen is weer eens de achterhoede van de colonne door de opkomenden

vloed overvallen en daarbij zijn een aantal Bataven van het corps, dat uit leden van dit

volk bestond en bij, de achterhoede was ingedeeld, verdronken, toen zij hun be-

drevenheid in de zwemkunst wilden tonen.

Van de Eems is Germanicus naar de Wezer getrokken 1) zonder te worden lastig

gevallen door de Germanen. De Cauchen aan de' zeekust hadden reeds het vorige jaar

het verdrag met Rome hernieuwd en waarschijnlijk hebben ditmaal ook de Angrivarii

(ten zuiden van de Cauchen tussen Eems en Wezer) hun onderwerping aangeboden,

zodat Germanicus zich in de rug gedekt achtte, toen hij de Wezer bereikte. Intussen

vielen de Angrivarii weer af, terwijl het leger bezig was met de aanleg van een kamp

Page 96: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

aan de rivier. Germanicus moest Stertinius, met de ruiterij en licht bewapend voetvolk

zenden om hen af te straffen.

Het kamp, dat men waarschijnlijk ergens in de buurt van Minden moet zoeken, was

ondertussen gereed gekomen en Germaulcus zocht een gelegenheid om slag te leveren

met de Cheruscen, die aan de overzijde van de Wezer stonden. Voordat het zover

kwam, had er een gesprek plaats tussen Arminius en zijn broeder Havus, die in het

Romeinse leger diende. Elk van hen had daarbij gelegenheid zijn standpunt uiteen te

zetten. Merkwaardigerwijze had dit onderhoud, waarbij Flavus op de linker en Arminius

op de rechteroever van de rivier stond, ten minste voor een deel in Iet Latijn plaats. zo

verhaalt Tacitus het tenminste.

1) Wellicht heeft de verrassing door de vloed, waarvan zo-even sprake was, eerst toen

plaats gehad. Het verhaal bij Tacitus, die zijn bron blijkbaar zeer verkort weergeeft, is in

dit geval niet geheel duidelijk.

Daar de Cheruscen de rechteroever bezet hielden, zou het een te groot waagstuk zijn

geweest de legioenen over de Wezer te laten gaan, tenzij er bruggen over de rivier

waren geslagen en er door versterkingswerken behoorlijk voor de verdediging van die

bruggen was gezorgd. Om de aandacht van de Germanen af te leiden liet Germanicus

zijn ruiterij op doorwaadbare plaatsen de rivier oversteken. Het bevel had hij

toevertrouwd aan Stertinius en aan een zekeren Aemilius, die vroeger eerste officier van

een legioen was geweest, met de bedoeling dat zij van verschillende zijden de Ger-

manen zouden aangrijpen. Op de plaats, waar de stroom het krachtigst was, trok

Chariovalda, de aanvoerder van het corps Bataven, de rivier over. Door een schijnbare

vlucht lokten de Cheruscen hem naar een vlakke plek, die door heuvels was ingesloten,

en vielen daar de Bataven op het lijf. Er ontstond een heftige strijd. Maar het grootste

deel van het corps wist zich te redden door een krachtige charge, waarbij Chariovalda

en vele voorname Bataven sneuvelden, en door de hulp, die van de zijde van Stertinius

en Aemilius kwam opdagen.

Intussen had het ingrijpen van de ruiterij de gewenste uitwerking gehad. Germanicus

kon met zijn gehele leger de Wezer oversteken. De colonne, waarmede hij verder trok,

was als volgt samengesteld. Voorop gingen de Gallische en Germaanse hulptroepen,

daarna de boogschutters te voet, dan vier legioenen, vervolgens, begeleid door twee

cohortes praetoriae van het garnizoen in Italië en een af deling ruiters als persoonlijke

lijfwacht, de opperbevelhebber, dan weer vier legioenen, de lichtgewapenden met de

bereden boogschutters en de overige hulptroepen. Het is voor ons doel niet nodig, de

berichten over de gevechten, die wij bij Tacitus lezen, na te vertellen. Op de vlakte,

Idistaviso genaamd, tussen de Wezer en het gebergte, had een eerste slag plaats, die met

een volledige overwinning van het Romeinse leger eindigde. Arminius en Inguiomerus,

de aanvoerders van de Cheruscen, ontkwamen. Op het slagveld riepen de troepen keizer

Tiberius tot imperator uit en wierpen een heuvel op, waar de buitgemaakte wapens

werden neergelegd als een tropaeum. Een inscriptie vermeldde de namen van de

overwonnen volkeren.

Intussen was de kracht van de Germanen geenszins gebroken. Aan de wal, die de

gebieden van de Cheruscen en de Angrivarii scheidde, kwam het tot een tweeden slag.

Ook deze slag verliep slecht voor de Germanen. Alleen het gevecht tussen de af

delingen ruiterij bleef onbeslist. Germanicus liet ook daar een monu ment ter ere van de

overwinning oprichten, met een inscriptie waarin werd gesproken van de zegepraal over

de volkeren tussen Rijn en Elbe en de toewijding aan Mars, Juppiter en Augustus door

Page 97: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

het leger van Tiberius. Zijn eigen naam vermeldde hij niet. Vervolgens zond hij

Stertinius naar de Angrivarii. Maar het was niet nodig hen te beoorlogen, daar zij zich

onvoorwaardelijk overgaven. Dit was het enige politieke succes van de gehele

expeditie.

De zomer liep inmiddels ten einde en het werd tijd, de troepen naar de winterkwartieren

te laten terugkeren. Een deel der legioenen werd over land naar de Rijn gezonden. Bij

hun tocht ondervonden zij geen moeilijkheden. De hoofdmacht leidde Germanicus naar

de Eems en scheepte, de troepen daar in op de vloot om over de Noordzee naar de Rijn

te varen. Eerst ging de tocht voorspoedig; maar al spoedig brak een storm los met

hevige hagelbuien. De vloot, die niet bijster zeewaardig was, werd uit elkaar geslagen.

Deels werden de schepen op het droge geworpen, deels bezweken zij onder het geweld

van de golven. Het schip met Germanicus aan boord kon bij de Cauchen aan land

komen. Toen de storm wat bedaard was, kwamen de meeste vaartuigen weer opzetten,

meestal zeer beschadigd. Zij werden zo goed mogelijk hersteld en uitgezonden naar de

eilanden om daar schipbreukelingen op te halen. Sommigen waren naar ver verwijderde

streken afgedreven, enigen naar Britannië ,en zij die terugkwamen wisten wonder wat

van hun avonturen te verhalen.

1). De verdere vaart verliep zonder rampen en Germanicus kon zijn troepen, zonder al te

grote schade te hebben geleden, naar de linie aan de Rijn terugleiden.

Om de geruchten over de grote verliezen, die het leger zou hebben geleden, te

logenstraffen ondernam Germanicus in de herfst nog twee expedities, de ene onder

leiding van Silius, met 30.000 man en 3.000 ruiters, in het land van de Chatten, de

andere onder zijn persoonlijke aanvoering, met een nog grotere strijdmacht in het

gebied van de Marsen. Tegenstand werd niet geboden en een vorst van de Marsen,

Mallovendus, onderwierp zich. Maar een groter succes voor de Romeinen was het, dat

nog een van de bij de ondergang van Varus buitgemaakte legioensadelaars werd terug-

gevonden en weer in hun handen kwam.

1) Waarschijnlijk is het deze storm, die wordt beschreven in een gedicht van

Alhinovanus Pedo, een officier uit het leger van Germanicus. Van dat gedicht vindt men

23 hexameters aangehaald in een geschrift van Seneca rhetor, de vader van de bekenden

filosoof.

Toen werden de troepen in de winterkwartieren ondergebracht. Men achtte het zeker,

dat de Germanen de oorlog moe waren en dat zij de volgende zomer om vrede zouden

verzoeken. Intussen drong Tiberius er bij Germanicus op aan, de oorlog niet voort te

zetten, maar naar Rome terug .te keren en daar de hem toegekenden triumf 'te vieren.

Naar de mening van de keizer, was er voldoende krijg gevoerd. Men moest nu de

Germanen maar aan hun binnenlandse twisten overlaten. Tevergeefs verzocht Germa-

nicus nog een jaar aan de Rijn te mogen blijven om zijn werk te voltooien. Tiberius

weigerde dit, daar het, zoals hij schreef, zijn bedoeling was, dat Germanicus voor de

tweede maal consul zou worden; de plichten van dit ambt moest hij persoonlijk

waarnemen. Ten slotte heeft Germanicus toegegeven en verliet het leger aan de Rijn.

Tegen het einde van het jaar 16 werd ter ere van de terugkeer der veldtekens, die bij de

nederlaag van Varus waren verloren gegaan, op het Forum bij de tempel van Saturnus

een triumfboog opgericht. Aan de herinnering der overwinningen van Germanicus is de

grote cameo van de Bibliothèque Nationale te Parijs gewijd (Afb. 16).

Zijn daden werden op munten verheerlijkt en 26 Mei 17 hield hij zijn intocht te Rome

Page 98: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

als triumfator, met vijf van zijn kinderen op zijn zegewagen: Nero, Drusus, Gaius

(Caligula, die eens keizer zou worden), Agrippina (de latere moeder van Nero) en

Drusilla. Als de overwonnenen worden de Cheruscen, de Chatten, de Angrivarii en de

andere volkeren, die tot aan de Elbe wonen, genoemd. In de stoet werden meegevoerd

Segimundus, de zoon van Segestes uit de stam der Cheruscen, en zijn zuster Thusnelda,

de echtgenote van Arminius, met haar driejarig zoontje Thumelicus, verder Sesithacus,

de zoon van Segimer, en zijn gemalin Ra- mis, de dochter van de vorst der Chatten,

Libes, de priester der Chatten, benevens tal van andere voorname personen uit volks-

stammen, waarvan ten dele zelfs de namen alleen bij deze gelegenheid worden

genoemd. Afbeeldingen van bergen, rivieren en veldslagen werden, als gewoonlijk, in

de optocht medegedragen. Een vrij uitvoerige beschrijving danken wij aan Strabo;

waarschijnlijk heeft hij zelf het feest medegemaakt.

Men heeft zich dikwijls met verwondering afgevraagd, wat toch wel de reden mag zijn

geweest, dat de Romeinen, die nooit een nederlaag ongewroken lieten, van de

onderwerping van Germanië hebben afgezien 1).

Het is toch onaannemelijk, dat het Rijk niet de macht zou hebben bezeten om dat land te

veroveren, wanneer de regering te Rome het inderdaad zou hebben gewild. Evenmin

kan men geloven, dat Tiberius alleen uit angst voor de toenemende populariteit van

Germanicus en uit jaloezie hem naar Rome heeft teruggeroepen en hem de definitieve

overwinning niet heeft gegund, zoals het door Tacitus wordt voorgesteld.

Om een oplossing van dit raadsel te vinden moet men in de eerste plaats rekening

houden met het eigenaardige karakter van Tiberius. De keizer was iemand zonder

phantasie, met een koel berekenend verstand. Wat Germanië betreft, was hij tot de

slotsom gekomen, dat de onderwerping de moeite niet waard was. Althans achtte hij de

inspanning, die daarvoor nodig zou wezen, niet voldoende gecompenseerd door de

voordelen, die een overwinning wellicht zou opleveren. Het land was door gebergten en

slecht begaanbare wegen zeer moeilijk toegankelijk van de kant van de Rijn en de vaart

over zee bood gevaren, die in de laatste jaren duidelijk genoeg aan het licht waren

gekomen. Ondanks de grote inspanning die de Romeinen zich hadden getroost, was het

resultaat der veldtochten van Germanicus slechts zeer gering geweest. De Germanen

konden, bij de door hen gevolgde methode van oorlog voeren, zeer moeilijk worden

overwonnen. Voor de herovering van het land tussen Rijn, Noordzee, Elbe en Main

zouden meer tijd,, meer troepen en meer geld nodig zijn, dan het bezit van Germanië

waard was.

Bovendien waren de Romeinen, na de verovering van het gebied ten noorden van de

Main, in de noodzakelijkheid, ook het midden en het zuiden te onderwerpen, onder

andere het rijk van Marbod. Tiberius had zelf in het jaar 6 O. J. voor deze taak gestaan,

toen de opstand in Illyrië uitbrak. Maar na tien jaar was de toestand geheel anders

geworden. De Germanen hadden veel ondervinding opgedaan. Hun troepen begonnen

zich langzamerhand de Romeinse manier van vechten eigen te maken. Bovendien waren

hun zelfgevoel en hun zelfvertrouwen toegenomen. Zij hadden niet alleen geleerd beter

te vechten, maar ook niet te versagen na een nederlaag.

Keizer Tiberius was in alle zaken, die de provincies en de buitenla ndsche politiek

aangingen, een wijs en voorzichtig regent. De eigenschappen, die hem verhinderden een

goed leider van de staat

1) E. Sadée, Rom und Deutschland vor 900 Jahre: Bonner Jahrbcher, 124 0917), blz. 1-

16.

te wezen, kwamen hem daar te stade. Wat te Rome besluiteloosheid en argwaan leek,

Page 99: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

werd voorzichtig beleid op het terrein van de buitenlandse politiek. Dus besloot

Tiberius, die Germanië van zijn eigen krijgstochten zeer goed kende, zich te houden aan

de raad, die Augustus aan zijn opvolgers had nagelaten, en speelde die raad uit tegen

allen, die iets anders wensten. De Rijn moest de grens van het Rijk blijven. Dit waren de

redenen, waarom Germanicus werd teruggeroepen. In Germanië kon hij voor het Rijk

niets wezenlijks bereiken. Hij werd naar het Oosten gezonden, waar hij als

troonopvolger veel zou kunnen leren. Daar is hij enkele jaren later, op 10 October 19, in

de ouderdom van 33 jaar, diep betreurd, overleden. Zijn tegenstander Arminius viel

korten tijd later door sluipmoord. Aan geen van beiden is het vergund geweest, de taak,

die zij zich hadden gesteld, te volbrengen. Beiden zijn zij, na een korte schitterende

loopbaan, van het wereldtoneel verdwenen, de veel belovende Romeinse prins en de

Germaan, de bevrijder van zijn vaderland.

VI. DE TIJD VAN DE KEIZERS TIBERIUS EN GAIUS

De terugroeping van Germanicus in het jaar 16 betekende een algehele verandering in

de Romeinse politiek, wat het noordwesten van het Rijk betreft. Er werd geen nieuwe

opperbevelhebber benoemd. De commandanten van de twee legers aan de Rijn, die te

Mainz en te Keulen of Vetera hun hoofdkwartier hadden, werden met de zorg voor de

verdediging van de grens belast. Bij het OverGermaanse leger kreeg Gaius Silius het

commando, bij het NederGermaanse de ons welbekende Aulus Caecina Severus, die de

bekwaamste opperofficier van Germanicus was geweest. Veroveringsexpedities hadden

voreerst niet plaats. Blijkbaar hebben de commandanten instructie gekregen, de Rijn

niet te overschrijden. De Romeinen bepaalden zich in Germanië tot diplomatieke

besprekingen en intriges. Dit was een spel, dat zij uitstekend verstonden, en daarmede

behaalden zij in de eerstvolgende jaren ook reeds een groot succes: de ondergang van

hun beide voornaamste tegenstanders, Marbod en Arminius.

Tijdens de oorlogen van Germanicus had Marbod zich afzijdig gehouden. Enige

volksstammen waren van hem afgevallen. Maar hij had hulp gekregen van Inguiomerus,

die niet onder zijn beroemden stamgenoot en neef wilde dienen. In het jaar 17 kwam het

tot een botsing tussen Marbod en Arminius. Er werd een gevecht geleverd, dat

weliswaar niet met een besliste nederlaag voor Marbod eindigde. Maar hij moest het

slagveld aan Arminius laten en naar Boheme terugtrekken. Ten gevolge van deze

gebeurtenis maakte een aantal volkeren zich van hem los en sloot zich bij de Cheruscen

aan. Marbod vroeg tevergeefs om hulp aan Tiberius. De keizer zond alleen zijn zoon, de

jongen Drusus, om het rijk van Marbod te liquideren. Toen er weer een aanval op hem

werd gedaan, moest Marbod vluchten en zich overgeven aan de Romeinen. Hij werd

geïnterneerd te Ravenna. Daar heeft hij nog 18 jaar geleefd.

Zijn tegenstander Arminius verging het niet beter. De ondergang van Marbod opende

voor' hem de mogelijkheid, een groot rijk in Midden-Duitsland te stichten; maar door de

tegenstand van zijn verwanten is hem dat niet gelukt. Het kwam tot een burgeroorlog en

daarbij is Arminius in het jaar 19 (of liever in 21), door het verraad van zijn

familieleden, om het leven gekomen. De koning van de Chatten, Adgandestrius of

Gaudestriusybij wien Inguiomerus na de val van Marbod een toevlucht had gevonden,

heeft bij die gelegenheid een rol gespeeld, wellicht als agent van de Romeinen.

De burgeroorlog was evenwel na de dood van Arminius geenszins ten einde en door de

onderlinge veeten en gevechten raakte de volksstam volkomen uitgeput. In 47 was het

zóó ver gekomen, dat van de geslachten, die in aanmerking kwamen wanneer een vorst

moest worden gekozen, nog slechts één lid in leven was, Italicus, de zoon van Flavus,

de broeder van Arminius die de Romeinse zijde had gekozen. Gelijk vroeger reeds is

Page 100: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

medegedeeld, werd Italicus door de Romeinse regering naar zijn land gezonden,

voorzien van enig geld en bekleed met het gezag, dat de steun van het Rijk in die tijd

voor de Germanen betekende, meer als een Romeins stadhouder dan als een

Cheruscisch vorst. In zijn land heeft hij groten invloed gekregen en met zorg geregeerd.

De Cheruscen waren onder zijn bewind gehoorzame vazallen in plaats van machtige

vijanden.

Kent men de toestand in Germanië, dan begrijpt men ook de houding van de Romeinen.

Voor actief ingrijpen was geen aanleiding. Het. leger kon volstaan met de bewaking van

het bezit. Tot dat bezit behoorde in die tijd nog de gehele Rijndelta: de eilanden van de

Bataven en Canninefates tussen Rijn en Waal, de Marsaci, Sturii en Frisiavones in het

zuiden, de Friezen in het noorden. Behalve de Friezen waren ook de Cauchen met het

Rijk verbonden. Het was voor de Romeinen noodzakelijk dit gebied te blijven

beheersen ter wille van de manschappen, die de verschillende volkeren leverden voor

het leger. De stammen van de lijndelta waren directe onderdanen en stonden onder

toezicht van een Romeinsen commissaris. Wat de Friezen betreft, wordt ons dit

uitdrukkelijk medegedeeld en wij weten, dat zij een schatting opbrachten, volgens het

verdrag dat zij met Drusus hadden gesloten. De Bataven waren, eveneens volgens een

verdrag met Drusus, van schatting vrijgesteld; maar bij hen werden des te meer

manschappen gelicht. Waarschijnlijk was de verhouding met de Cauchen enigszins

anders. Er lag bij hen in het jaar 14 nog een garnizoen en leden van dit volk dienden in

het Romeinse leger; maar later was hun land, naar het schijnt, niet meer bezet. Intussen

moet het toch zeer gewenst zijn geweest, daar enigen invloed te houden, ten einde de

zeeroof tegen te gaan. Bovendien had de gehele kuststreek grote betekenis voor de

zoutwinning en de visscherij 1).

Langs de rechter oever van de Rijn hebben de Romeinen een brede strook land vrij

gehouden van bewoning. Dat gebied was voor het leger gereserveerd, diende tot jacht-

en oefenterrein, maar was vooral bestemd om de verdediging van de grens te

vergemakkelijken. Waar geen of slechts een uiterst geringe bevolking aanwezig was,

konden bewegingen van de Germanen veel spoediger worden gesignaleerd. Het was

voldoende enkele toegangswegen met patrouilles te bewaken. Reeds bij de verplaatsing

van de Ubii en de Sugambren hadden de Romeinen dit systeem toegepast. Wij moeten

aannemen, dat zij eveneens de Chatten ten zuiden van het vroegere land der Ubii van de

Rijn hebben teruggejaagd. Ook ten noorden van de Sugambren, aan de rechter oever

van de Lippe en verder naar het noorden en westen, is de bevolking verdreven. Wij

weten, dat daar Usipetes hebben gewoond, maar ook Chamaven en Tubantes. In ons

land waren de gehele Graafschap Zutphen en een deel van Overijssel, de Veluwe, het

heuvelland van Utrecht en het Gooi reeds in deze tijd een vrijwel onbewoonde streek 2).

Boven Vetera hield de rijksgrens zich nauwkeuriger aan de Rijn. Het onbewoonde land

strekte zich daar, gelijk gezegd, langs de rechter oever van de rivier uit en er waren in

die streek ook enkele bezette punten. Waarschijnlijk heeft het fort Aliso zijn garnizoen

gehouden en waren er nog meer posten langs de weg, die van Vetera door het dal van de

Lippe naar de landen van de Bructeren en de Cheruscen liep. Het is mogelijk, dat de

namen van enkele van deze posten in het geografische werk van

1) Over deze volksstammen en de politieke indeling wordt gesproken in het volgende

over de economische betekenis in het Achtste hoofdstuk.

2) Dit blijkt uit de vondsten, die in het Zevende hoofdstuk worden besproken.

Ptolemaios voor ons zijn bewaard, als Bogadium, Stereontium, Pheugarum, Luppia 1).

De voornaamste bruggen over de Rijn, te Vetera, Keulen, Bonn en Mainz, bleven in

Page 101: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

stand en werden zorgvuldig bewaakt. Ook het Taunusgebergte was door een Romeins

fort bezet.

Was op deze wijze de verdediging van het onder Romeins gezag staande land uitstekend

geregeld, binnen het Rijk was het tijdens de regering van Tiberius allerminst rustig.

In 21 kwam het zelfs tot een opstand in Gallië, vooral wegens de al te zwaar drukkende

belastingen. Het eerste begin kon door Acilius Aviola, de stadhouder van Gallia

Lugdunensis, gemakkelijk worden onderdrukt met hulp van de cohorte, die te Lyon in

garnizoen lag, en van de troepen, die Gaius Visellius Varro, de commandant van het

NederGermaanse leger, ter beschikking had gesteld. Maar het bleek, dat de beweging

zich verder uitstrekte, dan de Romeinen hadden gedacht, en over geheel Gallië was

verbreid. De opstandelingen namen de wijk in de Ardennen en het was nodig de twee

Germaanse legers tegen hen te mobiliseren. Toen was het spoedig uit. De opstand

eindigde in een bloedbad; want de Galliërs wisten niet, hoe zij zich moesten verdedigen.

In enkele weken kon de commandant van het OverGermaanse leger, de ons als

onderbevelhebber van Germanicus welbekende Gaius Silius, een einde aan het verzet

maken. Maar te Rome had men zich weer eens erg zenuwachtig gemaakt. Men

verbeeldde zich daar, dat alle 64 staten van Gallië waren afgevallen, dat de Germanen in

aantocht waren en Spanje niet meer was te vertrouwen.

Meer succes had een opstand van de Friezen in het jaar 28. Gelijk bekend, waren zij in

12 v. Chr. onderworpen en, daar zij te arm waren om een schatting in geld op te

brengen, was overeengekomen, dat zij elk jaar een bepaald aantal runderhuiden zouden

leveren ten behoeve van het leger. Er was inttisschen niet vastgesteld, welke afmetingen

de runderhuiden moesten hebben. Op die wijze was het mogelijk, dat een zekere

Olennius, die vroeger eerste centurio van een legioen was geweest en toen bij de

Friezen als Romeins commissaris het bestuur voerde, een verordening uitvaardigde,

waarbij voor de te leveren huiden het vel van de oeros als maatstaf werd vastgesteld.

Dat zou een zeer zware belasting zijn geweest voor elk volk. Maar voor de Friezen was

het een onmogelijke eis, omdat in Germanië de oeros, het wilde rund, /eer grote

afmetingen had, terwijl het tamme rund juist klein

1) Verg. A. Schulten, Philologische Wochenschrift, 1933, c. 28-30.

van stuk was. Op die wijze werden de Friezen, om de schatting te kunnen voldoen,

gedwongen eerst al hun vee op te offeren en vervolgens hun akkers, ten slotte zelfs hun

vrouwen en kinderen als slaven te verkopen. Het is dus niet verwonderlijk, dat de

Friezen, toen er geen verbetering in de toestand kwam, naar het zwaard grepen. Zij

maakten zich meester van de soldaten, die voor het innen van de belasting in het land

waren, en sloegen hen aan het kruis. Olennius zelf ontkwam aan de woede van zijn

vervolgers door een toevlucht te zoeken in Flevum aan de Vliestroom, een van de forten

die de Romeinen in het land van de Friezen hadden laten aanleggen. Er was daar een

tamelijk grote bezetting van legioensoldaten en hulptroepen ter bewaking van de

zeekust. Voor dit fort sloegen de Friezen het beleg.

Toen Lucius Apronius, die inmiddels Visellius Varro was opgevolgd als commandant

van het NederGermaanse leger, dit had vernomen, besloot hij onmiddellijk tot een

strafexpeditie. Hij verzocht om hulp aan de commandant van het OverGermaanse leger

en ontving van hem enige detachementen legioensoldaten, benevens ruiterij en voetvolk

uit de hulptroepen. Met beide legers voer hij de Rijn af en viel in het land der Friezen.

Maar het beleg van het fort te Flevum was reeds opgebroken, daar de Friezen waren

afgetrokken om hun eigen bezit te verdedigen. Apronius zag zich genoodzaakt een weg

Page 102: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

aan te leggen door het moerassige gebied met dammen en bruggen om zijn zware

troepen het land te laten binnentrekken. Terwijl het leger met dit werk bezig was,

werden doorwaadbare plaatsen ontdekt, waar de manschappen de stromen konden

oversteken. De commandant zond dus een afdeling ruiterij, bestaande uit Canninefates,

en al het Germaanse voetvolk, dat hij in zijn leger had, vooruit om de Friezen in de rug

aan te vallen. Maar de Friezen sloegen deze troepen terug en evengoed de

legioensruiterij, die te hulp was gezonden.

Ondanks deze nederlaag, zag Apronius niet in, dat hij zijn tegenstanders had onderschat,

en in plaats van zijn gehele leger in te zetten voor de strijd, zond hij eerst drie cohorten

van licht- gewapenden in het gevecht, daarna nog eens twee zulke afdelingen en na

enigen tijd de gehele ruiterij van de bondgenoten. Deze afdelingen hadden gemakkelijk

de overwinning op de Friezen kunnen behalen, als zij gezamenlijk de strijd hadden

aangebonden. Maar blijkbaar heeft de toestand van het terrein dat verhinderd. Nu

bereikten zij na elkaar het slagveld. De laterkomenden konden de voorsten, die reeds

aan het wankelen waren gebracht, niet meer voldoende ondersteunen, terwijl zij zelf in

de paniek van de reeds verslagen troepen werden meegesleept. Het stond er dus bij de

Romeinen niet goed voor.

Apronius belastte in deze omstandigheden Cethegus Labeo, de commandant van Legio

V, met het bevel over alle nog beschikbare hulptroepen en gelastte hem een aanval op

de Friezen te doen. Maar ook hij geraakte in moeilijkheden en verzocht om hulp van de

legioensoldaten. Een algemene aanval van het gehele leger was evenwel niet mogelijk

en Apronius zond toen Legio V in de slag om haar commandant te hulp te komen.

Inderdaad wist dit corps de Friezen op de vlucht te slaan. De cohorten en ruiter-

afdelingen, die door haar verliezen niet meer tot het gevecht in staat waren, werden uit

haar benarde positie gered. Maar de Romeinse bevelhebber zag geen kans de vijand te

vervolgen. Zelfs moest hij de lijken van de gevallenen onbegraven laten liggen, hoewel

vele stafofficieren, commandanten van afdelingen der hulptroepen en hoge

legioensofficieren op het slagveld waren gebleven. Onverrichterzake keerde hij naar de

Rijn terug. Later werd vernomen, dat er in het woud Baduhenna nog 900 Romeinen

waren afgemaakt tijdens een gevecht, dat tot de volgende dag had geduurd. Een andere

af deling van 400 man had zich teruggetrokken in de hoeve van een zekeren Cruptorix,

die vroeger in het Romeinse leger had gediend. Daar hadden de soldaten, uit vrees door

verraad in handen van de vijand te zullen vallen, elkaar om het leven gebracht. Een

poging om de Friezen te onderwerpen is voreerst niet ondernomen. Zij behielden hun

vrij- Beid. Het noorden van ons land was voor het Rijk verloren.

Keizer Tiberius, die zich reeds in het jaar 26 naar het eiland Capri had teruggetrokken,

nam het verlies van een stuk Romeins gebied niet ernstig op. Apronius werd, ondanks

zijn geringe succes, gehandhaafd als commandant van het NederGermaanse leger; deze

functie nam hij ten minste nog in het jaar 34 waar. Vermoedelijk heeft hij van de keizer

order gekregen, de Friezen aan hun lot over te laten. Deze houding lag ook geheel in de

lijn van de politiek, die Tiberius volgde.

Verder weten wij over de geschiedenis van Gallië gedurende deze 111d niets. Er ligt

over de gebeurtenissen in de laatste jaren der tegering van Tiberius een sluier van

somberheid. De toestand van het Rijk werd beheerst door de persoonlijkheid van de

keizer, zijn zwaren ouden dag, zijn angst en zijn afkeer van het leven. Reeds onder de

eersten opvolger van Augustus kwam de g toole fout van het door hem geschapen

regeringsstelsel aan het licht, liet kon alleen goed functionneren, wanneer de leiding van

de staat berustte bij een persoonlijkheid, zóó nauwgezet en zóó plichsgetrouw als

Augustus was geweest. Onder Tiberius waren er voortdurend moeilijkheden met de

Page 103: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Senaat, die de afgeleefden man op Capri evenzeer haatte als vreesde. Zijn krachten

mochten afnemen, zijn geest bleef helder, zijn wantrouwen en zijn boosaardigheid

namen toe. Hij vreesde de dood en hij heeft zelfs geen maatregelen genomen om te

zorgen, dat de opvolging op een voor de staat aannemelijke wijze was geregeld. Was

Tiberius inderdaad de bekwame en plichtmatige bestuurder, waarvoor hij gewoonlijk

wordt gehouden, dan is deze nalatigheid welhaast onbegrijpelijk. Eindelijk, op 16 Maart

37, kwam het einde. In Rome voelde men de dood van Tiberius als een verlossing.

Keizer werd Gaius Caesar (Afb. 7), de enige overlevende zoon van Germanicus en

Agrippina, een aangenomen kleinzoon dus van Tiberius, die men gewoonlijk, naar de

bijnaam uit zijn kinderjaren toen hij aan de Rijn soldaatje speelde, Caligula noemt 1).

Hij is op 31 Augustus 12 Onze Jaart. geboren en was bij de dood.van Tiberius 24 jaar

oud. Behalve de latere keizer Claudius, die voor simpel gold, en Tiberius Gemellus, een

kleinzoon van keizer Tiberius, was Gaius de enige overgebleven prins uit het huis van

Augustus. Hij was iemand met beperkte geestelijke vermogens en ten ene male

onvoorbereid op de zware taak, die hem wachtte. Noch van de militaire zaken, noch van

de administratie van het Rijk was hij ook maar in het minst op de hoogte. Het is niet

verwonderlijk, dat hij de regering, waarvan hij niets begreep, volkomen verwaarloosde,

evenmin, dat de welhaast onbeperkte macht, waarover hij de beschikking kreeg, hem

naar het hoofd is gestegen. Gedurende zijn bewind heeft hij slechts aan zijn eigen genot

en aan uiterlijk vertoon gedacht.

Met keizer Gaius begon een nieuwe politiek van expansie voor het Rijk aan de grenzen.

Gallië en Germanië, waar zijn grootvader Drusus en zijn vader Germanicus hadden

gevochten, trokken hem aan. Hij wilde, evenals zij, triumfen behalen. Maar hij miste

talent van organiseren en doorzettingskracht. De phantastische verbeelding en de

onevenwichtigheid, die het karakter van zijn vader hadden gekenmerkt, waren zijn

erfdeel en hij bezat niets van de flinkheid en plichtsgetrouwheid van zijn moeder, zijn

grootvader Agrippa

1), Over keizer Gaius verg. H. Willrich, Caligula: Klio, III (1903), blz. 85118, 288-317

en 397-470; J. P. V. D. Baisdon, The emperor Gaius Caligula (1934).

en zijn overgrootvader Augustus. In het jaar 39 vertrok hij naar Gallië en aanvaardde,

op 1 Januari 40, te Lyon zijn derde consulaat met prachtige feesten. Hij dacht aan

expedities in Germanië en naar Britannië om zijn betovergrootvader Caesar te evenaren

en te overtreffen.

Wellicht is Gaius in Gallië gekomen naar aanleiding van een inval der Chatten, die kort

te voren had plaats gehad. Zij hadden de Rijn overschreden op het gerucht van de

samenzwering tegen de keizer onder leiding van Gnaeus Cornelius Lentulus Gaetulicus,

die geruimen tijd commandant van het OverGermaanse leger was geweest. De

samenzwering was op niets uitgelopen en de Chatten waren teruggeslagen door Servius

Sulpicius Galba, de lateren keizer die in October 39 tot opvolger van Gaetulicus was

aangesteld. Intussen heeft Gaius deze gelegenheid aangegrepen om een expeditie over

de Rijn te ondernemen. Hij trok het gebied van de Chatten binnen en behaalde daar ook

wel enig succes 1). Het Romeinse bezit in het land van de Mattiaci werd uitgebreid en

door de bouw van enige forten, te Wiesbaden, Hofheim, Gross Gerau, nader bevestigd.

Maar een schitterend wapenfeit was het toch allerminst.

In aansluiting bij deze tocht heeft Gaius aan een expeditie tegen Britannië gedacht.

Wellicht is hij bij die gelegenheid in ons land geweest. Men wist ten minste later te

verhalen, dat een hoofd van de stam der Canninefates, uit de Hollandse kuststreek, de

Page 104: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

vader van Brinno die in het begin van de opstand der Bataven in 69 een rol heeft

gespeeld, met die expeditie de draak had gestoken. Het is intussen ook mogelijk, dat de

Canninefaat deel uitmaakte van een afdeling hulptroepen, die tot het leger van Gaius

behoorde. De gebeurtenis, waarover ons geen nadere bijzonderheden bekend zijn, kan

dus ook aan het Kanaal hebben plaats gehad.

Van de tocht naar Britannië is niets gekomen. De keizer heeft de soldaten schelpen laten

verzamelen aan het strand als buit op de Oceaan. Als enig resultaat toonde men later een

groot monument, dat Gaius had laten oprichten bij de voorbereiding van de expeditie als

teken van een overwinning op de zee en dat later als vuurtoren dienst deed. Men zoekt

het in de buurt van Boulogne-surnier of bij Katwijk. In de laten zomer van het jaar 40

keerde Gaius naar Rome terug en hield een triumfantelijken intocht te paard (een

ovatio). Hij is daar op 24 Januari 41 vermoord.

1) Verg, E. Ritterling, Zum Germanenkrieg d.J. 39-41 n. Chr.: Römisch-Germanisches

Korrespondenzblatt, VI (1913), blz. 1-4.

VII. DE TIJD VAN CLAUDIUS EN NERO

In de verwarring, die op de dood van Gaius volgde, is Tiberius Claudius Germanicus,

een zoon van Drusus en dus een oom van de zo juist vermoorde, door de troepen tot

keizer uitgeroepen en, na een ogenblik van aarzeling, ook door de Senaat als zodanig

bevestigd. C l a u d i us (Afb. 4 en 8) was tot die tijd in het geheel niet op de voorgrond

gekomen 1).

Hij miste de kwaliteiten van zijn vader Drusus en van zijn moeder Antonia Minor (de

dochter van Marcus Antonius, de triumvir, en van Octavia, de zuster van Augustus). Als

kind was hij achterlijk geweest en had daar veel van te lijden gehad. Hij was opgegroeid

tot een kamergeleerde, verstrooid en onhandig, met lachwekkende hebbelijkheden en

algemeen geminacht. Toen hij aan de regering kwam, was hij in zijn vijftigste

levensjaar, - hij is op 1 Augustus 10 v. Chr. te Lyon geboren -, en hij ontpopte zich,

geheel onverwacht, als een vlijtig en onvermoeid regent. Vooral had hij plezier in de

rechtspraak en in het houden van lange redevoeringen met historische uitweidingen,

waarmede hij de Senaat af en toe danig verveelde.

Overigens stond hij geheel onder de invloed van zijn échtgenoten, eerst Messalina en

later Agrippina, zijn nichtje, de zuster van keizer Gaius, en van zijn vrijgelatenen,

vooral Narcissus en Pallas, de chefs van de afdelingen der keizerlijke kanselarij. In elk

geval is zijn regering belangrijk om de hervormingen bij de administratie van het Rijk.

Men mag het Claudius als een verdienste aanrekenen, dat hij zijn medewerkers, -

behalve de genoemden moet men nog Lucius Vitellius, de vader van de lateren keizer,

zijn collega als censor, vermelden - hun gang liet gaan.

Wat de buitenlandse politiek tegenover Germanië betreft, helde de regering tijdens

Claudius, de zoon van Drusus, wederom over tot een offensieve houding. Deze politiek,

die onder de Flavische keizers en onder Traianus is voortgezet, heeft op de duur tot

grote veroveringen geleid, evengoed in het Oosten en in Afrika, als in Britannië, aan de

Rijn en aan de Donau.

Reeds in het jaar 41 vocht Publius Gabinius Secundus, de commandant van het Neder-

Germaanse leger, tegen de Cauchen. Hij behaalde daarbij een overwinning en wist, naar

wordt medegedeeld, nog een legioensadelaar,

1) De voorstelling, die men in de laatsten tijd van Claudius geeft, is over het algemeen

veel te gunstig; verg. A. Momigliano, Claudius the emperor and his achievement

Page 105: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

(1934); J. H. Thiel, Keizer Claudius: Tijdschrift voor Geschiedenis, 53 (1938), -blz. 1-

32.

die bij de ondergang van Varus was verloren, terug te krijgen. Voor dit wapenfeit werd

hij beloond met de bijnaam Cauchius, die hij voortaan mocht voeren. Overigens weten

wij van zijn veldtocht niets.

Tegelijkertijd behaalde Galba, de latere keizer die het OverGermaanse leger

commandeerde, een overwinning op de Chatten. Ook in de volgende jaren van Claudius

werd in Over-Germanië terrein op de rechteroever van de Rijn gewonnen. In 47 had een

expeditie plaats tegen de Mattiaci en in 50 wederom tegen de Chatten, terwijl de troepen

ook reeds in Baden doordrongen. Blijkbaar kostten deze veroveringen in Germanië niet

veel moeite. Maar het belangrijkste was zeker de aanstelling van Italicus, de zoon van

Arminius' broeder Flavus, tot koning der Cheruscen, waarvan wij boven hebben

verhaald. Op die wijze drong de invloed van Rome hoe langer hoe meer in Germanië

door. In Neder-Germanië kwam evenwel, merkwaardigerwijze, spoedig een einde aan

de pogingen tot expansie. De omstandigheden, die daartoe aanleiding gaven, waren de

volgende.

Omstreeks het jaar 47 waagden de Cauchen een aanval, die waarschijnlijk over zee

plaats had. Zij zagen hun kans schoon, daar in een tijd, dat de Germanen onderling niet

aan het vechten waren, de commandant van het NederGermaanse leger Quintus Sanqui-

nius Maximus was gestorven, terwijl zijn opvolger Gnaeus Domitius Corbulo zijn

commando nog niet had aanvaard. Hun aanvoerder was Gannascus, een lid van de stam

der Canninefates, die in het Romeinse leger bij een corps hulptroepen had gediend,

maar zijn afdeling in de steek had gelaten om zich bij de Cauchische zeerovers te

voegen. Met hun lichte scheepjes plunderden vn roofden zij aan de Gallische kust. Want

zij wisten maar al te goed, dat het daar een welvarende streek was met een zeer weinig

krijgshaftige bevolking.

Corbulo had zijn commando goed toegerust aanvaard en was begverig een eclatant

succes te behalen 1).

Hij verzamelde een aantal schepen, liet de zware vaartuigen van de Rijnvloot de hoof

darm van de rivier afvaren en andere lichtere vaartuigen door kreken en over de

wadden. Door dit optreden wist hij de boten van de Cauhen in de grond te boren,

verjoeg Gannascus en zuiverde het ;ebietl, (lat aan zijn zorgen was toevertrouwd, van

vijanden. Boven-

1) H de In Ville de Mirmont, Cn. Domitius Corbulo: Revue historique, 118 (1915), blz.

1-53.

dien trad hij, om de kracht van zijn leger te vergroten, zeer streng op. Inderdaad gelukte

het hem de oude discipline te herstellen en de legioenen wederom op peil te brengen.

Hij versterkte op deze wijze niet alleen de Romeinse macht; maar hij boezemde ook de

volksstammen buiten het Rijk ontzag in.

Het moet hem een doorn in het oog zijn geweest, dat het land van de Friezen, zoals wij

het boven hebben verhaald, nog geen twintig jaar geleden was verloren gegaan. Hij

ondernam dus een expeditie tegen hen en bracht hen tot onderwerping. Wederom

erkenden de Friezen de opperheerschappij van Rome en leverden gijzelaars. Corbulo

stelde de grenzen van hun territorium vast, zette hun koningen af en gaf hun een bestuur

naar Romeinse trant met een raad en ambtenaren; tevens voerde hij het Romeinse recht

in. Blijkbaar heeft hij alle maatregelen getroffen om het land van de Friezen te

annexeren. Om hen in bedwang te houden heeft hij in hun gebied een fort gebouwd.

Page 106: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Bovendien zond hij een gezantschap naar de Orote Cauchen aan de overzij de van de

Eems om ook hun onderwerping te eisen. Plotseling begon de Romeinse invloed meer

en meer in Noord-Germanië veld te winnen.

Bovendien had het genoemde gezantschap de opdracht Gannasais, de aanvoerder van de

Cauchische zeerovers, met list om het leven te brengen. Zulk een optreden was

tegenover een weggelopen soldaat van het Romeinse leger, - want als zodanig werd

Gannascus beschouwd -, naar men meende, alleszins gerechtvaardigd. Het plan gelukte

en Gannascus werd gedood. Maar zijn moord maakte op de Cauchen een geheel

verkeerden indruk. Hun geneigdheid om zich op vreedzame wijze bij de Romeinen aan

te sluiten verdween en Corbulo moest tegen hen te velde trekken. Reeds had hij zijn

troepen in het land van de Cauchen geleid en daar een legerplaats opgeslagen, toen hij

het bevel ontving niet verder te gaan. Ook te Rome keurde men zijn optreden niet goed.

Men achtte het beter geen oorlog te voeren in Germanië. Het kostte niet veel moeite

keizer Claudius te overtuigen, dat een zo roerige commandant een gevaar kon worden

voor het Rijk, en aan Corbulo werd een order gezonden, zijn troepen terug te trekken op

de linkeroever van de Rijn. Deze order moet tegelijk het verbod hebben ingehouden,

ook in het vervolg een leger aan de rechteroever te laten opereren. Te Rome wenste men

voor dergelijke avontuurlijke ondernemingen voor het vervolg gevrijwaard te zijn.

Men vraagt zich met enige verwondering af, wat toch de oorzaak mag zijn geweest, dat

de regering zo ontijdig een einde heeft gemaakt aan de expeditie van Corbulo, terwijl

overal elders een offensieve politiek werd gevoerd. Daarvoor kan men twee redenen

noemen. In de eerste plaats denkt men aan de verovering van Britannië, waarvoor alle

krachten in dat deel van het Rijk beschikbaar moesten blijven. Inderdaad was dat land,

voor zover het door Kelten was bezet en als een aanhangsel van Gallië kan worden be-

schouwd, voor de Romeinen veel belangrijker dan Germanië 1).

Een expeditie was naar Britannië gezonden in het jaar 45 onder leiding van Aulus

Plautius. Al spoedig had deze bevelhebber belangrijke successen behaald en keizer

Claudius zelf was hem naar Britannië gevolgd om aanwezig te zijn bij een beslissende

overwinning, die onder zijn ogen werd behaald. Daarna was de keizer teruggekeerd naar

Rome en had als triumfator over Britannië zijn intocht gedaan. De Senaat verleende

hem de bijnaam Britannicus en onder die naam is zijn in het jaar 41 geboren zoontje, dat

later door Nero zou worden gedood, vooral bekend. Intussen was de onderwerping van

het land nog in het geheel niet voltooid. Plautius. is daar nog tot 47 gebleven en ook zijn

opvolgers hadden voortdurend te strijden tegen de volksstammen uit het noorden van

het Britsche eiland. Het is dus wel begrijpelijk, dat in deze tijd een. oorlog in Germanië

niet gewenst was. In de tweede plaats is. het niet ondenkbaar, dat men in de omgeving

van de keizer beducht was, dat Claudius zelf naar Germanië zou willen gaan, wanneer

op het gevechtsterrein, waar zijn vader en zijn broeder hadden gestreden, weer een

succes van betekenis werd behaald. Zulk eelt tocht van de keizer heeft men in zijn

omgeving zeker allerminst gewild.

Hoe dit ook zij, Corbulo ontving de order en hij moest gehoorzamen, al ergerde hem dit

ten zeerste. Hij liet zijn troepen terugtrekken en ontruimde het land van de Friezen. Dit

volk bleef evenwel nog in een zekere betrekking tot het Rijk. In elk geval waren zij

enige jaren later, gelijk wij zo aanstonds zullen vaststellen, op de een of andere wijze

aan Rome onderdanig, waarschijnlijk als een vazalstaat. Maar een Romeins garnizoen

was er bij hen,, na het jaar 47, toch niet meer. Corbulo werd voor zijn gehoorzaamheid

beloond met de ornamenta triumphalia, die Claudius hem verleende, hoewel hij hem het

voeren van de oorlog had misgund.

1) Het is opmerkelijk, dat Camulodunum (Colchester), waar in 50 een Romeinse

Page 107: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

colonia van veteranen is gesticht en dat als hoofdstad is gekozen, niet ver van de zee

ongeveer tegenover de mond van de Rijn ligt.

Er was intussen nog genoeg te doen om de verdediging van de grens te organiseren na

het terugtrekken van de troepen op de linker oever van de Rijn. Corbulo heeft deze taak

met grote energie ter hand genomen. Van de werken, die hij ondernam, wordt er één in

onze overlevering vermeld. Hij liet een kanaal aanleggen, als een verbinding voor de

scheepvaart tussen de monden van de Rijn en de Maas, om op dit traject de gevaarlijke

tocht over de Noordzee te vermijden. Het kanaal werd gegraven aan de oostzijde van

het gebied van duinen en geestgronden langs de veenstreek en strekte zich uit van de

Rijn bij Leiden naar de breden mond van de Maas, het Helinium in de buurt van

Terheide. Waar dit kanaal nog in stand is, wordt het thans de Vliet genoemd 1).

Maar er zijn in deze tijd nog tal van andere werken ontstaan. Door de opgravingen

kennen wij de overblijfselen van een aantal versterkingen, die toen door Corbulo zijn

aangelegd. De oudste forten te Utrecht, bij De Meern en te Valkenburg aan de Rijn

dateren uit deze periode. Blijkbaar maken zij deel uit van een groot systeem van

vestingwerken, dat langs deze Rijnarm bij de monding werd aangelegd. Het waren

sterkten, bestemd voor één enkele cohorte van een 500 man. Dit zelfde systeem, de

troepen niet meer in grote vestingen bijeen te houden, maar over een aantal kleinere

versterkingen te verdelen, heeft men ook elders opgemerkt als een principielen

grondslag voor de opstelling van de troepen aan de grenzen in de tijd van Claudius.

Naar 'het schijnt, was deze ontwikkeling evenwel reeds in vroeger tijd voorbereid.

In Neder-Germanië lag de gehele militaire linie langs de rivier. Daar, aan de linkeroever

en verbonden door een weg, waren de vestingen en de forten, waar de troepen lagen, en

was dus de verdedigingslinie voor het bewaken van de grens. Aan die weg is, zoals wij

het weten, in de tijd van Claudius gewerkt. Er moeten ook wachtposten op een aantal

plaatsen langs die weg zijn geweest. Maar over zulke posten hebben wij geen bepaalde

gegevens. Het denkbeeld, dat aan dit stelsel ten grondslag ligt, is defensief. Er is

gestreefd naar een zo volledig mogelijke afsluiting en beveiliging van de grens, niet aan

een basis voor militaire operaties. In OverGermanië heeft men een geheel ander systeem

toegepast.

Het bevel, de troepen terug te trekken op de linkeroever van

1) A. A. Beekman, De Fossa Corbulonis: Tijdschrift Aardrijkskundig Ge

nootschap, 33 (1916), blz. 813-826; 35 (1918), blz. 224-227; 42 (1925), blz. 818-823;

verg. H. Hettema Jr., Bijdragen Vadert. Geschiedenis, 7de

R. VI (1936), blz. 80-86.

den Rijn, is voor het gehele gebied van Neder-Germanië naar de letter uitgevoerd. Wat

ons land betreft, heeft de tak van de rivier, die toen is gekozen als de hoofdarm, tot op

de huidigen dag de naam Rijn bewaard. zoals uit de vondsten onweerlegbaar blijkt, liep

de grens van het Rijk van de tijd van Claudius af langs de Rijn, de Krommen, de

Leidschen en de Ouden Rijn, tot de mond bij Katwijk. Merkwaardigerwijze heeft men

zich ook naderhand gehouden aan het verbod, de rivier te overschrijden met de

Romeinse legers. Dit had ten gevolge, dat later, toen in Over-Germanië het bezette

gebied aan de rechter oever van de rivier werd omsloten door een versterkte linie, de I i

m e s, die linie bij de Rijn aansloot op een plaats tegenover de Vinxtbach, een stroompje

dat aan de linker oever in de Rijn valt bij Rheinbrohl tussen Andernach en Remagen.

Dit stroompje dankt zijn naam aan het plaatsje Ad Fines, dat de grens aanduidde tussen

Over- en Neder-Germanië. Blijkbaar was inderdaad in Neder-Germanië geen land aan

de rechteroever van de Rijn in Romeins bezit, toen daar in Over-Germanië de limes

Page 108: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

werd aan-. gelegd.

Slechts op enkele punten zijn ook in Neder-Germanië aan de linkeroever bruggehoofden

bezet gebleven. Alleen hebben de Romeinen er steeds voor gezorgd, dat een brede

strook land aan de overzijde van de Rijn tegenover hun linie vrij bleef van bewoning.

Boven hebben wij 'reeds over die strook gesproken en zo aanstonds zullen wij nog

gelegenheid hebben te vermelden, hoe men- schen, die zich daar hadden neergezet,

gewapenderhand zijn verwijderd. Maar, naar het schijnt, is de commandant van het

NederGermaanse leger tot die maatregel eerst overgegaan, nadat hij daartoe door de

regering uitdrukkelijk was gemachtigd. Anders werd er in dat gebied door het leger

alleen gepatrouilleerd en gejaagd. Wat ons land betreft, blijkt de afwezigheid van

Romeinse bezetting en van inheemse bevolking, gelijk gezegd, uit het geringe aantal

vondsten in de gehele streek rechts van de Rijn.

In verband met het nieuwe systeem van grensverdediging en de verdeling van de

troepen over een groot aantal garnizoensplaatsen staan ook de maatregelen, die tijdens

de regering van Claudius zijn genomen voor de uitbreiding van het civiele bestuur. De

gewichtigste was het voorstel aan de Senaat, waarbij aan de voorname Galliërs het recht

werd verleend Romeinse ambten te bekleden.

Voor ons is een andere daad van Claudius nog belangrijker: de stichting van de eerste

stad in Neder-Gemanië. Reeds Caesar had, gelijk het boven ter sprake is gekomen, in

Gallië enige steden laten vestigen, die als c o 1 o n i a e zijn naam droegen. Augustus

had dit voorbeeld niet gevolgd. Eerst Claudius is weer tot, de stichting van steden

overgegaan, en wel in de vorm ener co l o n i a van veteranen. Deze veteranen konden

dienst doen als een soort van landstorm en werkten dus mede aan de verdediging van

het land.

In 50 is door deze keizer een colonia gesticht te Ara Ubiorum, waar zijn gemalin

Agrippina was geboren. Als stad heette die plaats sedert die Colonia Agrippina of

Agrippinensium. De inwoners werden Agrippinenses genoemd (Afb. 21), - deze naam

heeft zich, zoals wij later zullen opmerken, op de duur uitgebreid over het gehele gebied

van de Ubii, dat als territorium aan de stad was toegewezen -, en de plaats zelf Colonia,

thans Keulen. De naam van Agrippina is ook verbonden aan een nederzetting in ons

land, die op de Tabula Peutingeriana voorkomt, Praetorium Agrippinae, naar alle

waarschijnlijkheid het zo-even genoemde fort uit de tijd van Claudius, dat te

Valkenburg aan de Rijn is ontdekt.

Nog om een andere reden is de regering van Claudius voor ons van grote betekenis. In

zijn tijd is immers de bekende Plinius in het land van de Rijndelta geweest als officier

bij de ruiterij. Hij moet de expeditie van Corbulo naar de Cauchen hebben medege-

maakt en heeft allerlei over die streek verzameld. Wat hij heeft waargenomen,

verwerkte hij waar het te pas kwam in zijn geschriften. Daar hij een uitmuntend

opmerker was, blijkbaar een kundig officier en iemand. Die het land goed had leren

kennen, zijn de gegevens, die hij verstrekt, voor ons van grote waarde. Gelijk wij het

beneden nog nader zullen uiteenzetten, danken wij aan Plinius verreweg het meeste, wat

wij over de toestand van ons land in de Romeinse tijd weten 1). Hij verdient een plaats

onder onze vadèrlandse historici.

Op 13 October 54 stierf Claudius en werd opgevolgd door Nero Claudius Caesar, zijn

aangenomen zoon 2). Nero (Afb. 17) was de zoon van Agrippina, de vierde echtgenote

van Claudius, en haar eersten man Lucius Domitius en heette eerst als zodanig Lucius

Domitius Ahenobarbus. Na haar huwelijk met Claudius, in 49, had Agrippina de keizer

overgehaald haar zoon te adopteren,

Page 109: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

1) Deze gegevens zijn verwerkt in afdeling I van het Vierde hoofdstuk.

2) B. W. Henderson, The life and the principate of the emperor Nero (1903). - E. Hohl,

Real-Encycl. Suppl. III (1918), 349-394.

hoewel hij reeds zelf een zoon bezat, Tiberius Claudius Caesar Britannicus, een kind

van Messalina, zijn derde echtgenote, Ook had Claudius een dochter, Octavia, die in 53

met Nero is gehuwd.

Toen hij aan de regering kwam, was Nero nog geen 17 jaar oud - hij was 11 December

37 geboren - en in geen enkel opzicht berekend voor de taak, die hem ten deel was

gevallen. Toch gingen de zaken in het begin niet slecht. Want Agrippina, die een intel-

ligente vrouw was, kon de keizer e•enigszins leiden. Zij bezat de titel van Augusta en

werd Julia Augusta genoemd. Bovendien liet Nero veel over aan Lucius Annaeus

Seneca, de filosoof, die zijn leermeester was geweest, en aan de praefect van de garde,

de commandant van het garnizoen in Italië, Sextus Afranius Burrus. Maar

langzamerhand maakte Nero zich los van hun leiding. Britannicus werd in 55,

Agrippina in 59 en Octavia in 62 uit de weg geruimd. Burrus stierf in 62 en Seneca

maakte een eind aan zijn leven in 65. Weldra geraakte Nero volkomen onder de invloed

van de groep vleiers, die hem omringde, en gaf zich geheel over aan een liederlijk

bestaan.

De geschiedenis van Nero wordt door weinig gebeurtenissen gekenmerkt. In het Rijk

was het stil. Alle geldmiddelen moesten ter beschikking staan om aan de luimen van de

keizer te voldoen. Slechts enkele feiten kunnen wij verhalen, die op ons land betrekking

hebben. Zij worden door Tacitus onder het jaar 58 medegedeeld, maar moeten tussen 50

en 60 hebben plaats gehad. In de aanvang van die periode waren Pompeius Paulinus

commandant van het NederGermaanse en Lucius Antistius Vetus van het Over-

Germaanse leger. Daar er voor hen geen kans was krijgsroem te behalen en zij hun

manschappen moesten bezighouden, wijdden zij zich aan de werken des vredes.

Paulinus liet de dam of dijk, waarmede Drusus ongeveer 60 jaar geleden een aanvang

had gemaakt, voltooien. Deze dam diende om de Rijn te dwingen meer water af le

geven aan de noordelijken tak en damde de Waal dus gedeeltelijk af 1).

Antistius Vetus maakte plannen voor de aanleg van een kanaal, dat de verbinding zou

wezen tussen de Saóne en de Moezel. Op die wijze zou een weg voor de scheepvaart tot

stand komen van de Middellandse zee langs de Rhóne, de genoemde rivieren en de Rijn

naar de Noordzee. Zulk een scheepvaartweg zon niet alleen de verpleging van de

Germaanse legers zeer vergemakkelijken, maar ook voor de handel zijn nut hebben. De

tot-

1) ()ver deze dam vergelijke men hetgeen in afdeling II van dit hoofd-

stuk is medegedeeld en verder afdeling I van het Zevende hoofdstuk.

standkoming van het werk stuitte echter af op de tegenstand van Marcus Aelius

Gracilis, de stadhouder van Belgica, over wiens gebied het kanaal zou gegraven moeten

worden.

Enigen tijd later, toen Lucius Dubius Avitus het commando aan de Neder-Rijn voerde,

hebben de Friezen een poging gedaan om een stuk van het gebied in bezit te nemen aan

de rechter oever van de rivier, dat door de Romeinen vrij werd gehouden van bewoning.

Een deel van het volk verliet de kleistreek in het noorden. De jonge mannen trokken

door de bossen en moerassen; de ouden van dagen, de vrouwen en kinderen werden

over de meren per schip vervoerd. zo bereikten zij de strook land aan de rechteroever

van de Rijn, die voor legerdoeleinden was gereserveerd. Hun aanvoerders, Verritus en

Page 110: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Malorix, kan men koningen noemen, indien men er mede rekening houdt, dat de

koningen bij de Germanen geen absoluut gezag bezaten. Toen zij in de door hen

uitgekozen streek, waarschijnlijk op de Veluwe of in het Gooi, waren aangekomen,

richtten zij daar woningen op, bezaaiden akkers en bebouwden de grond, alsof het daar

hun vaderlijk erfdeel was. Dat konden de Romeinen niet toelaten en de Friezen kregen

de mededeling, dat zij met wapengeweld zouden worden verdreven, indien zij niet naar

hun vroegere haardsteden terugkeerden of van de keizer ergens anders een nieuwe

woonplaats wisten te verkrijgen.

Verritus en Malorix vertrokken daarop naar Rome om hun belangen bij de keizer te

bepleiten. Toen zij daar op een audiëntie wachtten, liet men hun de

bezienswaardigheden van de stad zien en zij werden ook naar het Theater van Pompeius

gebracht om hun te tonen, hoe groot in aantal het Romeinse volk was. Natuurlijk

begrepen zij van het toneelspel niets en uit verveling begonnen zij het publiek te

bekijken. Zij vroegen naar het onderscheid van de rangen, waar de ridders en de

senatoren hun plaatsen hadden. Toen merkten zij enige personen in buitenlandse

klederdracht op, die een plaats hadden bij de senatoren, en vroegen, wie dat waren. Men

lichtte hen in, dat zulke ereplaatsen werden gegeven aan de afgezanten van volkeren,

die uitmuntten door hun dapperheid in de oorlog of door vriendschap voor Rome.

Daarop riepen zij uit, dat geen volk op aarde de Friezen overtrof in krijgsmanschap of

trouw, daalden de trappen van het theater af en namen plaats bij de senatoren 1). Het

publiek had daar schik in, omdat het er een opwelling in zag van eenvoudige lieden, die

aan de goeden ouden

1) Volgens een mededeling bij Suetonius heeft deze gebeurtenis onder Claudius

plaats gehad. Tacitus spreekt van Nero.

tijd herinnerde. De keizer verleende hun het Romeinse burgerrecht, maar gelastte, dat de

Friezen het bezette terrein zouden ontruimen. Op die wijze moesten de afgezanten

onverrichter zake naar hun land terugkeren. De Friezen zijn het bevel niet nagekomen.

Toen werden zonder verdere waarschuwing enige afdelingen bereden hulptroepen op

hen afgestuurd om hen tot vertrek te dwingen. Wie weerstand bood, werd gevangen

genomen of afgemaakt. De poging van de Friezen was op niets uitgelopen.

Enigen tijd later had een dergelijk voorval plaats. Ditmaal waren het Amsivarii, die zich

in de militaire strook aan de rechter oever van de Rijn trachtten te vestigen. Hun trek

was van meer belang, omdat zij talrijker waren dan de Friezen. Bovendien hadden zij de

sympathie van de aangrenzende volksstammen, daar zij door de Cauchen uit hun gebied

aan de Eems waren verjaagd, hun land hadden verloren en op de zoek waren naar een

woonplaats. Als bepleiter van hun zaak trad Boiocalus op, een man die bij deze

volkeren in hoog aanzien stond en zich ook tegenover de Romeinen verdienstelijk had

gemaakt. Hij had namelijk bij gelegenheid van de afval onder Arminius de zijde van de

Romeinen gekozen en was toen door de Cheruscen gevangen gezet. Daar hij in het

Romeinse leger had gediend onder Tiberius en Germanicus, kon hij wijzen op zijn

trouw gedurende vijftig jaren aan de Romeinse zaak. Thans bood hij de onderwerping

van zijn volk aan en verzocht slechts een klein deel van het territorium, dat, naar hij

zeide, vroeger aan de Chamaven, later aan de Tubantes en ten slotte aan de Usipetes, -

in die tijd sprak men van Usipi -, had behoord. Waarschijnlijk moeten wij denken aan

het land tussen Lippe en Gelderse IJssel.

Avitus antwoordde, dat hij niet in staat was het verzoek in te willigen, maar bood hem

zelf als een ouden vriend van de Romeinen land aan. Dat aanbod sloeg Boiocalus met

verontwaardiging af en de partijen gingen verbitterd uiteen. De Amsivarii riepen de

Page 111: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

hulp in van de Bructeren in Westfalen, van de Tencteren en zelfs van andere volkeren,

die verder weg woonden. Avitus waarschuwde de commandant van let OverGermaanse

leger, Titus Curtilius Mancia, en verzocht hem Germanië binnen te trekken om deze

volkeren in de rug aan te vallen. Zelf ging hij met zijn leger van Vetera uil naar het land

van de Tencteren en dreigde hen te zullen uitroeien, wanneer zij het bondgenootschap

niet opgaven. De Tencleren lieten zich bang maken. Ook de Bructeren en andere

volkeren moesten in deze omstandigheden van het verlenen van hulp afzien.

Op die wijze kwamen de Amsivarii alleen te staan en trokken terug naar het land van de

Usipetes en de Tubantes, dat men in de buurt van Twente moet zoeken. Maar zij werden

ook van daar verjaagd. Toen zochten zij een onderkomen bij de Chatten en later bij de

Cheruscen. zo zwierven zij in ellende rond, totdat hun jonge mannen in de gevechten op

vreemden bodem de dood hebben gevonden en het niet strijdbare deel van het volk als

buit is verdeeld. Dit was het einde van de volksstam der Amsivarii.

Anders kunnen wij uit de tijd van Nero niets verhalen. Er werd geen oorlog meer

gevoerd aan de grenzen. In Neder-Germanië is de expeditie van Corbulo de laatste

poging geweest om land rechts van de Rijn te veroveren. Daarna hebben de Romeinen

zich tot een zuiver defensieve houding bepaald. Men heeft de indruk, dat er gedurende

de latere jaren van Nero in de provincies een apathische rust heerste. Van het centrale

gezag te Rome ging geen leiding en geen initiatief uit. Nero bekommerde zich niet om

het Rijk; hij dacht alleen aan zich zelf. Intussen drong het gerucht over zijn

uitspattingen en zijn liederlijk gedrag langzamerhand ook tot de provincies door. Men

verachtte hem, omdat hij als zanger voor het publiek placht op te treden en daarbij

bedelde om de bijval van de menigte. Aan zijn portretten op de munten (Afb. 34) kan

men opmerken, dat de keizer langzamerhand de trekken van een heldentenor begon te

krijgen 1). Hij nam ook alle onaangename allures van zulk een artiest aan.

Eindelijk brak in Maart 68 een opstand in Gallië uit onder leiding van de stadhouder van

Gallia Lugdunensis, Gaius Julius Vindex, in de tijd toen Nero voorstellingen gaf te

Napels. Het was geen verzet tegen Rome, maar tegen de persoon van Nero. Want

Vindex proclameerde tot keizer Servius Sulpicius Galba (Afb. 18), de gouverneur van

Hispania Tarraconensis die wij reeds hebben lee- ren kennen als commandant van het

OverGermaanse leger. De opstand verliep evenwel niet vlot. De stad Lyon deed niet

mee en Vindex had geen legioensoldaten tot zijn beschikking. Alleen verwierf hij de

medewerking van een groot deel van Gallië. Maar ook in dit geval was, door de

onderlingen naijver van de Gallische staten, deze hulp vrijwel waardeloos. Toen het

OverGermaanse leger onder Lucius Verginius Rufus in het veld kwam, duurde het niet

lang, of het verzet stortte ineen. Wij weten, dat daarbij de troepen

1) Men vergelijke de reeks van gouden munten, die te Utrecht zijn ontdekt; zie

Opgravingen op het Domplein te Utrecht, WI (1934), pl. XX-XXI.

van de Aedui en Arverni door Bataafsche ruiterij zijn verslagen. Vindex doodde

zichzelf. In April of Mei was alles afgelopen.

Intussen was toen de ontevredenheid al overgeslagen op de troepen van de Boven-Rijn.

Zij weigerden langer Nero als hun opperbevelhebber te erkennen en wensten Rufus als

keizer. Maar hij begeerde die waardigheid niet en wilde de keus overlaten aan de Senaat

en het Volk van Rome. Inmiddels had Galba reeds op 9 April 68 het hem door Vindex

aangeboden keizerschap aanvaard. Te Rome ontstond een beweging tegen Nero en men

wist het garnizoen voor Galba als keizer te winnen. Senaat en volk bekrachtigden de

Page 112: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

keus. Nero werd in de ban gedaan en op 8 Juni 68 liet hij zich door een van zijn

dienaren doden. Over de tijd van burgeroorlogen en verwarring, die toen volgde, zullen

wij later spreken. Eerst moeten wij thans aandacht geven aan de innerlijke ontwikkeling

van ons land gedurende de eerste periode van het Romeinse bestuur.

Page 113: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

VIERDE HOOFDSTUK

DE EERSTE PERIODE VAN HET ROMEINSE BESTUUR IN NEDERLAND

I. NEDERLAND NAAR DE BESCHRIJVING VAN DE ANTIEKE AUTEURS

De terugroeping van Germanicus in het jaar 16 O. J. werd gevolgd door een algehele

verandering in de politiek aan de Rijn. De Romeinse regering keerde terug tot de

stelregel, die Augustus' in zijn laatste jaren had betracht en die hij ook aan zijn

opvolgers had aanbevolen: het Rijk niet uit te breiden buiten zijn natuurlijke grenzen, in

dit geval dus, de Rijn niet te overschrijden. Die regel was in het jaar 47, wat Neder-

Germanië betreft, nog verscherpt, toen Corbulo het bevel ontving, zijn troepen terug te

trekken op de linkeroever van de rivier. Van die tijd af was er rust aan de Germaanse

grens. Noch van de Romeinen, noch van de Germanen ging voreerst het initiatief voer

een aanvallenden oorlog uit. Maar de gevolgen van deze toestand waren aan de twee

zijden van de grens geheel verschillend. In Germanië waren voortdurende beweging en

onderlinge strijd. Er was oorlog van allen tegen allen en de Romeinen hebben die

oorlog, waar zij konden, aangewakkerd. Daarentegen heeft in het gebied onder het

Romeinse gezag de toestand zich geconsolideerd. Rust en vrede heersten daar. Lang-

zaam drongen de Romeinse vormen van het bestuur, van het leven en van de beschaving

door. De mensen veranderden er volkomen onder het vreemde gezag. Wil men zich

rekenschap geven, hoe ingrijpend die verandering was, dan vergelijke men mannen als

Civilis, de leider van de opstand in het jaar 69, en zijn medestanders met Arminius en

de Germanen van zestig jaren te voren.

Van de rustpauze tussen de perioden van oorlog willen wij gebruik maken om een

voorstelling te geven van ons land in het algemeen op grond van de berichten der

antieke auteurs. Dat wij daartoe in staat zijn, danken wij aan een drietal beschrijvingen,

van Strabo, van Mela en van Plinius. Zonder twijfel zijn de mededeeEngen van Plinius

het belangrijkst. Maar voordat wij ons met hem bezig houden, zullen wij eerst aandacht

wijden aan de gegevens, die wij aan de twee oudere geografische werken kunnen

ontlenen.

De berichten bij S t r a b o hebben wij reeds gebruikt voor het overzicht van de

Noordgallische volkeren in af deling II van het Tweede hoofdstuk, daar deze de

ethnografischen toestand uit de tijd van Caesar en uit de eerste regeringsjaren van

Augustus weergeven. De beschrijving van Germanië moet, gelijk vroeger werd op-

gemerkt, uit lateren tijd dateren en is in elk geval te boek gesteld na de triumf van

Germanicus in 17 o.J., daar Strabo een vrij uitvoerig verslag over die triumf in zijn werk

heeft opgenomen. Intussen heeft hij van de kennis, die de Romeinen zich door de

krijgstochten van Drusus, Tiberius en Germanicus hadden verworven, slechts weinig

gebruik gemaakt. Voornamelijk vindt men een aantal mededelingen over rivieren,

bergen en volksstammen, met enkele maten en soms ook een nadere plaatsbepaling.

De voorstelling, die Strabo van Germanië geeft, wordt beheerst door de loop van de

Rijn en van de Elbe. Naar zijn mening, stromen deze beide rivieren naar het noorden op

een afstand van ongeveer 3000 stadiën (600 km) van elkaar. Daar Augustus aan zijn

veldheren had verboden de Elbe te overschrijden, vormde deze rivier de oostelijke grens

van het enigszins bekende deel van het land. Van de andere rivieren, die eveneens in

noordelijke richting lopen, komen ter sprake de Eems, waarop Drusus een gevecht met

de Bructeren heeft geleverd, de Wezer en, merkwaardigerwijze, ook de Lippe. Verder

vermeldt Strabo de Saaie, waar Drusus de ongelukkigen val van zijn paard heeft gedaan,

die de oorzaak is geweest van zijn dood. Van de eilanden voor de Friesche kust, die

Page 114: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

door Drusus zijn onderworpen, wordt alleen Byrchanis genoemd, zonder twijfel het

eiland dat bij Plinius Burcana heet, naar alle waarschijnlijkheid B orcum.

Het uitvoerigst zijn de mededelingen over de volksstammen. Alleen is de opsomming

enigszins vaag en verward. Men kan intussen wel ongeveer begrijpen, hoe Strabo zich

de bewoning van het land voorstelde. Eerst wordt de strook langs de Rijn beschreven.

De volkeren, die daar aan de rechteroever van de rivier woonden, zijn door de

Romeinen voor een deel naar het land aan de overzijde verplaatst. Men denkt aan de

Ubii en de Sugambren. Van de laatst genoemden verhaalt Strabo, dat zij met de oorlog

tegen de Romeinen zijn begonnen onder hun koning Maelo, namelijk door hun inval in

Gallië, waarbij zij de stadhouder Lollius versloegen, en dat een deel van het volk aan de

rechteroever is achtergebleven. Andere volkeren uit die streek hebben zich

teruggetrokken naar het binnenland, onder anderen de Marsen. Uit deze mededelingen

moet men opmaken, dat er reeds in de tijd toen Strabo schreef langs de Rijn een

grotendeels onbewoonde strook land was. Deze strook kan zich hebben uitgestrekt van

de Lahn tot de Lippe, maar waarschijnlijk nog verder, tot de Gelderse IJssel of de

Vecht. Dit is het belangrijkste bericht, dat wij bij Strabo vinden. De Bataven, de Friezen

en de andere volkeren in de Rijndelta noemt hij in het geheel niet. Wat hij over de

volksstammen ten oosten van ons land heeft mede te delen, zal in afdeling VIII van dit

hoofdstuk ter sprake komen.

Iets meer kunnen wij ontlenen aan Pomponius M e 1 a, wiens geschrift in het jaar 44

tijdens de regering van keizer Claudius is uitgegeven. Maar ook dit werk bevat niet veel

nauwkeurige mededelingen, omdat voor deze auteur de stijl en de manier van uitdruk-

ken meer betekenden dan de geografie. Bij de beschrijving van Gallië worden als het

noordelijkste volk de Morini genoemd en hun havenplaats Gesoriacum (Boulogne-sur-

mer). Mela laat daarop de belangrijke beschrijving volgen van de loop van de Rijn,

vooral van het gebied aan zijn monding. Deze rivier, zo zegt hij, stroomt over een

groten afstand in één bed, maar verdeelt zich niet ver van de zee in twee takken; de

linker tak behoudt de naam Rijn; de rechter verbreedt zich tot een meer, dat Flevo wordt

genoemd, omsluit een eiland van denzelf de naam, vernauwt zich weder tot een normale

breedte en mondt zo in de Noordzee uit. Duidelijk herkent men de Gelderse IJssel, het

meer dat de plaats innam van de latere Zuiderzee, het eiland waarvan Urk een

overblijfsel is, de monding door de Vliestroom 1). Als zijarmen van de Rijn worden de

Main en de Lippe genoemd, als rivieren die in de Noordzee stromen de Eems, de Wezer

en de Elbe.

Mela kent ook de Bocht van Helgoland voor de mond van de Elbe, de Waddenzee en de

reeks van eilanden voor de Friesche kust. Als bewoners van een der eilanden voor de

Sarmatische kust in de Oostzee noemt hij de Oeonae en de andere wonderbaarlijke

wezens, die wij uit het hoofdstuk over de Maas en de Rijn in de tekst van Caesar en uit

Plinius kennen. Wat over hen wordt medegedeeld stamt uit het een of andere Grieksche

werk over ethnogra-

1) Voor de identificatie van de Romeinse namen vergelijke men het voortreffelijke werk

van H. Hettema Jr., De Nederlandse wateren en plaatsen in de Ronzeinschen tijd (1938).

ische curiositeiten. Maar, zoals wij het in afdeling IV van het rste hoofdstuk opmerkten

is er altijd enige verwarring bij de richten, omdat deze wezens in verband worden

gebracht met het d, waar het barnsteen wordt gevonden. De latere schrijvers chten dan

aan de Oostzee, terwijl men het oorspronkelijke bericht de Noordzee moet localiseren.

Veel meer kunnen wij aan Plinius ontlenen. Aan hem danken wij het, dat wij ons

enigszins een voorstelling kunnen maken van en toestand in Nederland gedurende de

Page 115: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Romeinse tijd. Gelijk wij het boven reeds mededeelden, is Plinius als jong officier in

het gebied van de Rijndelta geweest omstreeks het midden van de eerste eeuw. Hij heeft

de veldtocht van Corbulo tegen de Friezen medegemaakt en bij die gelegenheid is hij

ook in het land van de Cauchen geweest. Gedurende zijn verblijf heeft hij zeer veel

materiaal verzameld, dat hij naderhand voor zijn vele geschriften heeft gebruikt.

Voor ons zijn van belang het werk in 20 boeken, waarin de oorlogen tegen de

Germanen van de tocht der Cimbren af werden beschreven, en de algemene

geschiedenis in 31 boeken, waarschijnlijk de tijd van Claudius tot Vespasianus

omvattend. Deze werken zijn verloren gegaan. Maar Tacitus citeert het eerst genoemde

in zijn Annales en, zoals wij vroeger reeds mededeelden, heeft hij aan het tweede in elk

geval zeer veel ontleend. Juist door de talrijke bijzonderheden, die van Plinius

afkomstig zijn, heeft Tacitus voor de geschiedenis van ons land een zo grote betekenis.

Eén der werken van Plinius is tot ons gekomen, zijn "Natuurlijke Historie", een

handboek der natuurwetenschap, samengesteld met hulp van een verzameling excerpten

uit een zeer groot aantal schrijvers, maar waaraan de auteur ook allerlei eigen

opmerkingen heeft toegevoegd. Op die wijze bevat het werk een schat van

bijzonderheden. Alleen geeft het soms moeilijkheden, dat Plinius gegevens uit

verschillende tijdperken naast elkaar plaatst. Wij hebben dit reeds opgemerkt bij de

bespreking van de tocht van Pytheas van Massilia in afdeling IV van het Eerste

hoofdstuk. De mededelingen van Plinius in de Naturatis Historia over het grondgebied

van Nederland zijn als berichten van een ooggetuige over de ethnographischen en

geografischen toestand voor ons van de grootste waarde.

Wat de bronnen betreft, die Plinius voor de beschrijving van ons land heeft gebruikt,

daarvan waren de voornaamste de wereldkaart van Agrippa en het voor deze kaart

verzamelde materiaal, dat was uitgegeven als de Chorographia of de Commentarii van

Agrippa 1).

De kaart, die in afdeling VIII van het Tweede hoofdstuk reeds een ogenblik ter sprake is

gekomen, was een der grote ondernemingen uit de tijd van Augustus. Natuurlijk was het

bezit van een kaart noodzakelijk om de ligging en de formatie van de verschillende

landen te kennen, voor de verplaatsing en legering van troepen, voor het verkeer in het

algemeen. Bij de grote uitbreiding van de kennis voor een aantal landen waren de

kaarten, die de Grieksche geleerden van de Hellenistischen tijd hadden samengesteld, in

de tijd van Augustus niet meer bruikbaar. De keizer besloot dus een nieuwe kaart te

laten vervaardigen, en gaf aan Agrippa de opdracht daarvoor het materiaal te

verzamelen. Intussen moet men geenszins denken aan een opmeting van het voor de

Romeinen toegankelijke deel van de wereld, zoals men wellicht uit sommige berichten

zou willen opmaken. Wat Agrippa heeft bijeengebracht, waren beschrijvingen van

reisroutes, met opgaaf van de afstanden tussen de verschillende plaatsen. Op grond van

die gegevens zijn de afmetingen van de landen berekend en is hun vorm bepaald, in

aanpassing bij de voorstelling die de oude geographen van de wereld hadden gegeven.

Bovendien heeft Agrippa een statistiek van het Rijk samengesteld. Daarin waren de

provincies, de stedelijke departementen in die provincies en de aan Rome onderhoorige

volksstammen opgesomd.

Dit is het materiaal, dat was uitgegeven in de Commentarii en verwerkt in de grote

wereldkaart. Toen Agrippa in 12 v. Chr. stierf, was het voorbereidende werk nog niet

voltooid. Augustus liet het afmaken en het geheel onder de naam van zijn voornaamsten

helper in het licht geven. Van de kaart werd een afschrift gegrift in marmeren platen en

aangebracht op de achterwand van een gaanderij te Rome, de Porticus Vipsania. Men

kan zich van deze kaart een voorstelling maken met hulp van het stadsplan van Rome

Page 116: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

uit het begin van de derde eeuw, waarvan een aantal fragmenten is bewaard gebleven.

Evenals op het stadsplan, waren op de kaart vele namen aangetekend. Het geheel moest

dienen om aan de mensen te Rome een indruk te verschaffen van de afmetingen en de

betekenis van het Rijk. Aan de statistiek, die in de Commentarii was opgenomen, heeft

Plinius zijn overzicht van de onder-

1) Over de kaart en de Commentarii van Agrippa verg. D. Detlefsen, Ursprang,

Entwicklung und Bedeutung der "Weltkarte von Agrippa (1906); A. Klotz, Die

geografischen Commentarii des Agrippa: Klio, 24 (1931), blz. 38-58 en 386-466; R.

Uhde, Zur Dberlieferung der Weltkarte des Agrippa: Klio, 26 (1933), blz. 267-278.

delen der provincies ontleend. Deze gegevens zijn voor ons van buitengewoon belang.

In het geografische gedeelte van zijn Naturalis historia gaf Plinius een beschrijving van

Europa te beginnen met het noorden. Na het hoge Noorden komt Germanië aan de

beurt, vervolgens het land van de Rijndelta, dan Britannia en Gallia Belgica. De

berichten, die ons land betreffen, vindt men dus in drie af delingen. Er is evenwel enige

verwarring in de beschrijving, omdat het niet altijd duidelijk is, wat Plinius met

Germania bedoelt. Nu eens moet men uitsluitend aan het vrije Germanië denken, dan

weer aan de strook land rechts van de Rijn, die onder het onmiddellijke gezag stond van

de commandanten der beide Germaanse legers 1), soms ook aan het gehele land ten

oosten van de mond van de Schelde.

Plinius had een vrij juiste voorstelling van Noord-Duitsland, dat door de boven

vermelde expeditie ter zee uit de tijd van Augustus was bekend geworden. Ten westen

van het Cimbrische schiereiland, in de Noordzee, vermeldt hij 23 eilanden, de reeks

langs de Friesche kust, die de Romeinen tijdens hun expedities naar Germanië hadden

leren kennen. Deze eilanden worden Glaesiae genoemd of, met een Griekschen naam

Electrides, naar het barnsteen (glaesum of electrum) dat daar werd gevonden. De

voornaamste eilanden zijn Burcana, dat de Romeinen Fabaria noemden naar een daar in

het wild groeiende op een boon (faba) gelijkende vrucht, Glaesaria, zo genoemd door de

soldaten naar het barnsteen (in het Germaans glaesum) dat er werd aangetroffen, maar

dat bij de inheemse bewoners Austeravia heette, en verder Actania. Van deze eilanden

kan men Burcana, dat wij vroeger reeds hebben vermeld, identificeren met Borcum;

voor Austeravia denkt men aan Oostergo, Oosteroog of Ameland, maar dáarbij heeft

men niet de minste zekerheid.

In Noordwest-Duitsland plaatst Plinius de rivieren Elbe, Wezer, Eems, Rijn, Maas en

Schelde. Als de westelijke grens van Germanië wordt nu eens de Rijn en dan weer de

Schelde genoemd. In het werk van Agrippa werd de Rijn als de grens beschouwd, zoals

tilt de mededelingen van Plinius duidelijk blijkt. Wat de Rijn zelf betreft, geeft Plinius

van het gebied aan de monding een vrij aanschouwelijke beschrijving. Hij vermeldt drie

hoofdtakken, waarvan de middelste de naahi Rijn behoudt, de linker zich verenigt met

1) Over het militaire district wordt in afdeling IV van dit hoofdstuk gesproken.

de Maas en uitstroomt in de breden Maasmond, het Helinium ten zuiden van Terheide,

de rechter door het gebied van de meren in het midden van ons land loopt en in de

Noordzee mondt door het Flevum, de Vliestroom. Voor de linkschen tak vindt men bij

Tacitus, die, gelijk bekend, de hoofdwerken van Plinius heeft gebruikt, de naam Vahalis

(of Vacalis). Men herkent de Waal, de Rijn en de Gelderse IJssel. Tussen deze takken

liggen de eilanden van de Rijndelta. Het voornaamste is, volgens de opgaaf van Plinius,

ten naaste bij 150 km lang en wordt bewoond door de Bataven en de Canninefates. Als

bewoners van de andere eilanden worden de Friezen, Cauchen, Frisiavones, Sturii en

Page 117: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Marsaci genoemd. Met deze volkeren zullen wij ons beneden bezig houden.

Plinius verdeelt de volkeren van Germanië in vijf groepen, de Vandili in het

noordoosten, de Inguaeones aan de Noordzee, de Istvaeones aan de Rijn, de Hermiones

in het midden, de Peucini en de Bastarnae in het zuidoosten. Een dergelijke indeling

heeft Tacitus in zijn Germania toegepast. Voor ons doel zijn alleen van belang de

stammen, die in of nabij ons land hebben gewoond. Wij noemen hier van de door

Plinius vermelde volkeren de Cauchen, die tot de Inguaeones (of Ingaevones) worden

gerekend, de tot de Istvaeones (of Istaevones) behorende Sugambren aan de Rijn, dat

wil zeggen, het deel van dit volk dat in Germanië is achtergebleven, ten slotte de

Sueben, Chatten en Cheruscen, die deel uitmaken van de Hermiones (of Herminones).

Het is,opmerkelijk, dat Plinius slechts zo weinig volkeren in Germania vermeldt.

Blijkbaar heeft hij zich beperkt tot de stammen, die voor zijn lezers belangrijk waren.

Op die wijze heeft zijn opsomming zeer aan overzichtelijkheid gewonnen.

In het gebied ten zuiden van de grote rivieren noemt Plinius een aantal volksstammen,

de bewoners van Gallia Belgica. Deze lijst is ontleend aan de statistiek van het Rijk

door middel van het werk van Agrippa. Wij sommen hier de volkeren op in de volgorde,

die men bij Plinius aantreft, maar beperken ons tot het gebied, dat voor de geschiedenis

van Nederland belang heeft. Eerst worden de volkeren aan de kust genoemd, van de

Schelde af, de Texandri, de Menapii, de Morini 1) en andere volkeren meer naar het

westen. In het binnenland vindt men de Nervii (die als liberi worden

1) Met de raadselachtige toevoeging, dat zij door de pagus Gesoriacus zijn verbonden

met de Oromarsaci. Men herkent de naam van Gesoriacum en in het laatst genoemde

volk heeft men de naam van de. Marsaci gemeend te ontdekken.

aangeduid), de Tungri, de Sunuci, de Frisiavones, de Baetasii. Tot de derde groep

behoren alleen de Romeinse coloniae Equestris (te Nyon aan het Meer van Genève) en

Raurica (Augst bij Bazel). De vierde groep wordt gevormd door de Germaanse

volksstammen aan de Rijn, die uitdrukkelijk als bewoners van dezelfde provincie

worden aangeduid, de drie volkeren aan de Middel-Rijn, de Nemetes, Triboci en

Vangiones, verder de Ubii met de Colonia Agrippinensium (Keulen), de Cugerni (of

Guberni), de Bataven en de andere reeds boven genoemde volksstammen op de eilanden

in de Rijndelta. Later, in afdeling VI en VII van dit hoofdstuk, zullen wij uitvoeriger

over deze volksstammen spreken.

Van de talrijke op ons land betrekking hebbende bijzonderheden, die wij in de Naturalis

Historia van Plinitis aantreffen, vermelden wij er hier slechts enkele. Onder de planten

trekken onze aandacht de platanen in het land der Morini, de appelen in het gebied van

de Belgae, de c a s i a (wellicht wilde kaneel) die Plinius aan de rand van het Romeinse

Rijk in het Rijnland op bijenkorven heeft zien groeien, de verschillende soorten van

kersen, een vrucht die door Lucullus uit Klein-Azië naar Italië is ingevoerd en waarvan

later in Belgica en aan de Rijn de Lusitaansche variëteit werd geteeld. Vervolgens

noemen wij enige opmerkelijke dieren, de ganzen uit het land der Morini, die de tocht

naar Rome op hun eigen voeten plachten te maken, en de bijzonder witte ganzen, door

de Germanen g a n t a e genoemd, waarvan het dons door de Romeinen zeer hoog werd

geschat, de zalmen in de Rijn, lijsters die men in Germanië vooral 's winters ziet,

kropganzen in het land aan de Noordzee, oerossen in de bossen van Germanië wier

horens als drinkbekers werden gebruikt, dieren die volgens Plinius in uiterlijk gelijken

op stieren, maar in afmetingen niet veel kleiner zijn dan een olifant. Andere

bijzonderheden komen later. bij de beschrijving van de verschillende bestuurafdelingen

Page 118: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

in het Achste hoofdstuk, nog ter sprake.

Het merkwaardigst is zonder twijfel de beschrijving, die Plinius geeft, van het gebied

der Cauchen en Friezen met de terpen en de drijvende eilanden in de veenstreek.

Daarbij blijkt duidelijk, dat hij in die streek is geweest en verhaalt wat hij met eigen

ogen heeft aanschouwd. Plinius zegt het overigens zelf, dat hij de mensen, wier

levenswijze hij in deze passage beschrijft, zelf heeft gezien. Wij geven zijn

mededelingen hier vrijwel woordelijk weer.

Bij de Cauchen, zo verhaalt Plinius, vindt men mensen, die lot de armzaligste in de

wereld behoren. Tweemaal per dag wordt hun gebied door de zee overstroomd, zodat

men niet recht weet, of men het tot het land of tot het water moet rekenen. Daar woont

dat ongelukkige volkje op kunstmatige heuvels, die zij zelf hebben opgeworpen tot een

dusdanige hoogte, dat die heuvels ook boven de hoogsten vloed uitsteken. Op die

heuvels hebben zij hun hutten gebouwd. Daar huizen zij als op schepen, wanneer het

land in de omgeving ondergelopen is, en zij gelijken op schipbreukelingen, wanneer het

water bij ebbe is geweken. Dan maken zij bij hun hutten jacht op de visschen, die met

het water wegvluchten. Vee kunnen zij niet houden om zich als de bewoners van het

naburige vaste land met melk te voeden. Evenmin kunnen zij op jacht gaan, want heinde

en ver zijn geen struiken, waar het wild een schuilplaats zou kunnen vinden. Hun netten

vlechten zij van zeegras en biezen. Als brandstof gebruiken zij een soort van modder,

die zij meer in de wind dan in de zon laten drogen, en daarmede koken zij hun eten en

verwarmen zij hun verkleumde ledematen. Zij drinken alleen regenwater, dat zij in een

kuil voor in hun woning bewaren.

Uit deze beschrijving leert men iets over de levenswijze van een volk op de

Waddeneilanden kennen. Men mag evengoed aan het noorden van ons land als aan de

Oostfriesche eilanden denken. Plinius merkt zelf op, dat deze mensen, geheel anders

leefden, dan de bewoners der kleistreken van het naburige vaste land, wier

levensomstandigheden door de opgravingen in de Friesch-Groningsche terpen,

voornamelijk in de terp te Ezinge, zijn bekend geworden. Waren de laatsten veehouders

en woonden zij in grote goed gebouwde huizen, waar ook hun beesten een onderkomen

vonden, het door Plinius beschreven volk bestond uitsluitend van de vischvangst en

gebruikte als brandstof opgebaggerde derrie. De regenbakken, die Plinius vermeldt, kent

men ook uit de terpen. Daar zijn het vijvers in het midden van de heuvels, omdat het

water voornamelijk voor het vee was bestemd. Het is duidelijk, dat Plinius de bewoners

van de kleistreek bedoelt, wanneer hij spreekt over de naburen van de

waddenbevolking, die zich met melk voeden.

Niet minder opmerkelijk is de beschrijving, die Plinius geeft, van de bossen in de buurt

van de zo-even vermelde Cauchen. Terwijl geheel Germanië door woud is bedekt,

worden, naar Plinius verhaalt, de bomen in de streek, die van de Cauchen niet ver is ver-

wijderd, buitengewoon hoog, vooral in de omgeving van een tweetal meren. Men mag

daarbij denken aan het gebied in het midden van ons land, waar later de Zuiderzee is

ontstaan. Langs de oevers van die meren groeien voornamelijk eiken en het komt voor,

dat grote stukken grond door het water worden losgeslagen en door de wind

weggevoerd, tezamen met de bomen die er op groeien. Door de wortels wordt de grond

dan vastgehouden en boven grijpen de takken zóó in elkaar, dat het geheel in evenwicht

blijft. De Romeinse schepen zijn dikwijls in grote ongelegenheid gekomen, wanneer zij

's nachts voor anker liggend door dergelijke drijvende eilanden werden aangevaren.

Want de bemanning wist niet, hoe zij zich in zulk een watergevecht tegen bomen moest

verdedigen.

Blijkbaar hebben de Romeinen deze zonderlinge ervaring opgedaan in het veengebied,

Page 119: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

waar men dit verschijnsel door de bodemgesteldheid van de streek zeer goed kan

verklaren. zoals wij het in afdeling II van het Eerste hoofdstuk hebben uiteengezet, had

zich daar in de loop der eeuwen een machtig bos ontwikkeld. Door de stijgenden

waterstand, ten gévolge van het wassen van de zee, was het veen hier en daar

onderspoeld en werd dan soms door de wind losgeslagen. Op die wijze ontstaan

gemakkelijk drijvende eilanden en zulke eilanden kunnen voor schepen, die in de

takken worden verward, een groot gevaar opleveren.

De verschillende gegevens, die Plinius over ons land wist mede te delen, zullen wij

later, bij de beschrijving van de bewoning in het Zesde en Zevende hoofdstuk, nog ter

sprake brengen. Thans moeten wij ons bezig houden met de politieke indeling. Dat wil

zeggen, wij zullen nagaan, hoe de territoriën zijn geweest van de verschillende door ons

genoemde volksstammen. Maar voordat wij tot de bespreking van die territoriën

overgaan, is het nodig de grondslag te leren kennen van de bestuursinrichting, die de

Romeinen hebben ingevoerd. Wij beginnen met een beschouwing over de organisatie

van Gallië door Caesar om daarna over te gaan tot het werk van Augustus op dit gebied

en tot de ontwikkeling van het bestuur onder zijn opvolgers.

II. DE INRICHTING VAN HET BESTUUR DOOR CAESAR

Caesar heeft tijdens zijn commando in Gallië, gelijk het van zelf spreekt, tal van

maatregelen genomen om het bestuur in het door hem veroverde land te organiseren.

Hoe dat is geschied, weten wij niet in bijzonderheden. Want in zijn boek over de

Gallische oorlogen spreekt Caesar bijna nooit over de politieke gevolgen van zijn

krijgsdaden. De vredesvoorwaarden, die hij heeft opgelegd,, en de verdragen, die hij

met de verschillende staten heeft gesloten, worden niet medegedeeld. Dat is

begrijpelijk, wanneer men rekening houdt met de aard van Caesar's geschrift. Naar de

vorm is het een rapport over zijn oorlogen, dat hij door de publicatie richtte tot het

Romeinse volk, zoals hij dergelijke rapporten telkens na afloop van elk dienstjaar had

uitgebracht aan de Senaat. Het zijn dus berichten over zijn krijgsdaden en voor de

veldheer was officieel de taak afgelopen met de overgaaf van de door hem overwonnen

vijand. Zeker heeft Caesar in de praktijk, als eerste bestuurder van het nieuw verworven

gebied, steeds maatregelen moeten treffen om dit gebied in het Romeinse staatsverband

op te nemen. Maar de Senaat was het lichaam, waaraan het recht toekwam verdragen te

sluiten, en Caesar heeft in deze, toen hij zijn werk uitgaf, de autoriteit van de Senaat

hoog willen houden.

Slechts in enkele gevallen kennen wij bijzonderheden over de verdragen, die tot stand

zijn gekomen. Van het verdrag, dat met de Helvetii is gesloten, weten wij iets door de

uitlating van Cicero, die in afdeling I van het Tweede hoofdstuk ter sprake is gekomen.

Zij werden f o e d e r a t i, gelijkberechtigde bondgenoten, van Rome. De Remi, het

tweede volk dat zich aan Caesar heeft onderworpen, kregen een dergelijke positie. Ook

in lateren tijd heeft hun staat de titel van een civitas f oe d e r a t a behouden. De andere

volkeren kwamen er niet zo goed af. Over het algemeen waren zij minder vrij; maar zij

bleven ten minste onder het oppergezag van Rome bestaan. Men kan zeggen, dat de

indeling in volksstaten, die Caesar bij zijn komst in Gallië aantrof, de grondslag is

gebleven voor de latere organisatie van het bestuur. Aan deze volksstaten moeten wij

thans nog een ogenblik aandacht geven.

Steden, met de rechten die men in de Oudheid aan een stad toekent, waren er in Caesar's

tijd alleen in de oude Romeinse provincie, Galia Narbonensis. In de rest van Gallië

bestonden er wèl versterkte plaatsen met een vaste bewoning. Maar die plaatsen bezaten

geen bijzondere voorrechten en zij hadden ook geen eigen grondgebied. Gallië was

verdeeld in staten, die naar de volksstammen werden genoemd. Want elke staat, of c i v

Page 120: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

i ta s, was niet anders dan het territorium van een volksstam, of g e n s.

Het territorium van een volksstam was verdeeld in districten, die aan een bepaald

geslacht waren toegewezen 1). Onder de Romeinse instellingen kan men wellicht het

best een vergelijking maken niet de tribus uit de ouden tijd. Dit woord kan men evenwel

voor

1) In het Grieksch wordt zulk een district om die reden als p h y 1 o n betiteld; in het

Latijn wordt het woord p a g u s gebruikt; men vergelijke de Umbrische term pl a ga

voor het begrip, dat in het Latijn tribus heet. Voor c i v i t a s wordt in het Grieksch het

woord e t h n o s gebezigd.

de districten niet gebruiken, omdat de tribus in Caesar's tijd al lang geen territoriale

aanduiding meer was. Men sprak van een p a g u s, hoewel die term in Italië werd

gebezigd voor kleinere onderdelen, die geen politieke betekenis bezaten en evenmin iets

met de geslachten hadden uit te staan. Hoe de verhouding was van de pagi tot de

civitates en hoe het bestuur van de pagi was ingericht, is ons niet bekend. In elk geval

waren de begrippen civitas en pagus in Gallië ouder dan Caesar. Naar ons wordt

medegedeeld, waren er drie- tot vierhonderd pagi in het gehele land. Als nederzettingen

in de civitates noemt Caesar o p p i da (versterkte plaatsen of volksburchten), v i c i

(open dorpen), c a s t ell a (dergelijke dorpen die door een muur waren omgeven) en a e

d i f ic i a (afzonderlijk liggende hoeven of kastelen).

Na zijn overwinning rustte op Caesar de taak, de Gallische volksstaten op te nemen in

het Romeinse Rijk. Hij behoefde daarbij geen rekening te houden met grotere eenheden.

Want een eigenlijke bond van staten was er in Gallië niet. Hoogstens kwam er af en toe

voor het voeren van een gemeenschappelijken oorlog een min of meer losse

overeenkomst tot stand, zoals bij de Belgae voor de strijd tegen Caesar in 57 v. Chr. of

voor geheel Gallië om Vercingetorix te hulp te komen in 52 v. Chr. Maar zulk een

overeenkomst had steeds een tijdelijk karakter. Wel was er een bepaald gevoel van

samenhoorigheid en Caesar heeft van dit gevoel ook herhaaldelijk gebruik gemaakt om

een algemenen Gallischen raad, een bijeenkomst van de hoofden der Gallische staten,

een c onc i 1 i u m, bijeen te roepen. Deze instelling is later in stand gebleven en

Augustus heeft getracht het Gallische samenhoorigheidsgevoel te ontwikkelen door de

gemeenschappelij ken cultus van de keizer bij het altaar voor Ronia en Augustus te

Lyon, waar alle Gallische staten waren vertegenwoordigd en waar ook de algemene

Gallische raad bijeenkwam 1).

Caesar heeft bij zijn organisatie van het veroverde land, gelijk gezegd, de inheemse

instellingen vrijwel intact gelaten. Alleen in het zuiden, in de oude provincie, heeft hij

het beproefde systeem toegepast van kolonies met Romeinse veteranen om het land te

beheersen. Zulke kolonies werden in Gallia Narbonensis telkens één in het gebied van

eiken volksstam gesticht. Daarbij was het de bedoeling, dat de kolonie zou fungeren als

het centrum van dit

1) Over deze instellingen wordt in afdeling II van het Achtste hoofdstuk gesproken.

gebied. De Gallische volksstaat werd het territorium van de Romeinse hoofdstad. Op

die wijze was de Italiaansche organisatie naar municipia ingevoerd in Zuid-Gallië.

Bovendien deden de kolonies dienst als vestingen voor de verdediging van het land en

als een eerste linie voor de bescherming van Italië.

Ook voor de rest van Gallië heeft Caesar een reeks van maatregelen genomen, die

Page 121: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

moesten strekken om de romanisering te bevorderen. Gallische koningen en vorsten,

officieren die hem trouw hadden gediend en andere voorname personen werden met het

Romeinse burgerrecht begiftigd. Aan velen van hen gaf hij zelfs een zetel in de Senaat.

In het algemeen was het Caesar's bedoeling de bevolking van Italië en van de provincies

te laten samensmelten tot een geheel om op deze wijze een homogeen rijk te vormen,

waarover hij als een vorst zou heersen. Om die reden heeft hij ook de assimilatie van

Gallië zoveel mogelijk bevorderd.

Wat de politieke organisatie betreft, is Caesar voor het nieuw verworven gebied ten

noorden van Gallia Narbonensis niet verder gekomen dan de eerste voorbereiding. Zelf

heeft hij alleen Colonia Equestris, te Nyon (Noviodunum) aan het Meer van Genève in

het gebied der Helvetii, als een Romeinse kolonie gesticht, in 45 of 44 v. Chr. Elders

bleven de oude volksstaten de eenheden van de administratieve indeling. Dat betekent,

dat er voreerst nog geen municipaal bestuur kwam. Wèl bezat elke civitas een centrale

nederzetting. Maar zelfs als die plaats een stad was met Romeins of Latijnsch recht, is

de oude politieke eenheid geen stadstaat geworden in antieken zin. Want naast het

territorium van de stad bleef het gebied van de volksstam als civitas in stand. Waar geen

nederzettingen aanwezig waren, die als hoofdplaats van de civitates konden dienst doen,

wat in het grootste deel van Noord-Gallië het geval was, zijn zij onder de invloed van

het Romeinse bestuur spoedig ontstaan. Later kregen deze plaatsen, als middelpunten

van de territoriale eenheden en als zetels van het bestuur, ook politieke betekenis. Ten

slotte hebben zij alle rechten van de steden in andere delen van het Rijk verworven 1).

Maar in de tijd van Caesar bespeurt men nog nauwelijks het eerste begin van deze ont-

wikkeling.

Ook in het noorden van Gallië heeft Caesar de indeling naar de volksstaten gehandhaafd

en zijn opvolgers als bestuurders hebben

1) E. Kornemann, Zur Stadtentstehung in de ehemals Keltischetz und Germanischen

Ldndern des Rdmischen Reiches (1898). - Over deze ontwikkeling wordt gesproken in

afdeling I van het Achtste hoofdstuk.

dezen toestand bestendigd. Maar nergens elders zijn, ten gevolge van Caesar's

verdelgingsoorlogen en de komst van nieuwe volkeren, de veranderingen bij de

bewoning zóó groot geweest als in het gedeelte, waartoe ons land behoort. Van de

volksstammen, die in afdeling II van het Tweede hoofdstuk zijn opgesomd, waren later

alleen de Nervii en de Morini in het bezit van hun oude woonplaatsen. De Menapii

hadden een onderkomen gevonden in het zuiden van Vlaanderen, in de buurt van Cassel

(Castellum Menapiorum). Geheel verdwenen waren de Atuatuci, de Eburones, de

Condrusi en de andere door Caesar als Germanen aangeduide stammen. In het

westelijke deel van het land van deze volkeren vindt men later de Tungri, die gelijk de

Eburones tot de Germanen behoorden. Langs de Rijn woonden eveneens Germaanse

stammen, in het gebied van de delta de Bataven, hogerop de Cugerni en Baetasii, in de

buurt van Keulen de Ubii. Deze volksstammen zullen in de volgende afdelingen van dit

hoofdstuk ter sprake komen.

Op deze wijze begrijpt men, dat het niet goed mogelijk is uit te maken, hoe Caesar de

toestand in het noordelijkste deel van Gallië heeft achtergelaten, toen hij die provincie

in het begin van 49 v. Chr. verliet. Waarschijnlijk behoorde het gebied van de Menapii

tot de door hem genoemde moerassige streken, die het Romeinse oppergezag nog niet

hadden erkend. Men kan aannemen, dat dit volk eerst na Caesar's vertrek door de

Bataven uit zijn land is verdreven. Wellicht hebben de Menapii, met toestemming van

Page 122: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de toenmaligen gouverneur van Gallië die verheugd was hun onderwerping te kunnen

aanvaarden, een toevlucht gevonden in het zuiden van Vlaanderen. Wat de territoriën

van de Atuatuci en de Eburones betreft, is deze streek mogelijk door Caesar aan de

Nervii afgestaan en wordt dit laatste volk om die reden door Strabo genoemd onder de

bewoners van het Rijnland. Hoe de Tungri in hun latere vaderland zijn gekomen, weten

wij niet.

Behalve voor de politieke organisatie heeft Caesar ook voor de verdere ontwikkeling

van Gallië moeten zorgen. Hij heeft daar de instellingen ingevoerd, die voor de

onderdanen van Rome karakteristiek zijn: de dienstplicht en de belastingen. Zelf had hij

gedurende zijn oorlogen veel gebruik gemaakt van Gallische hulptroepen, voornamelijk

ruiterij. De manschappen dienden in door de Galliërs zelf samengestelde afdelingen en

onder hun eigen commandanten. Als jaarlijksche schatting had Caesar een bedrag vast-

gesteld van veertig miljoen sestertie (iets meer dan vier miljoen gulden in goud), voor

dit grote gebied zeker een betrekkelijk gering bedrag. Maar Caesar had het land

geweldig uitgeplunderd en wellicht voorzag hij, dat hij in de eerst komenden tijd nog

meer behoefte zou hebben aan betrouwbare soldaten dan aan geld.

Overigens was het land geheel uitgeput en verdoofd door de lange jaren van harden

oorlog. Het kwam er voor de Romeinen vooral op aan, daar het leven weer, op gang te

brengen. Men kon ook gemakkelijk voorzien, dat Gallië niet lang in de positie van een

overwonnene zou blijven. Gelijk eerst Latium, daarna Italië en ten slotte ook het door

Kelten bewoonde noordelijke deel van het schiereiland Romeins waren geworden, zo

mesten op de duur ook de met de Noorditaliaansche Kelten verwante bewoners van

Gallië gelijke rechten krijgen. Het proces, waardoor de staatkundige en geestelijke

assimilatie tot stand is gekomen, nam reeds onder Caesar /een aanvang.

Toen Caesar in het begin van 49 v. Chr. naar Italië vertrok, was Gallië nog niet geheel

als provincie georganiseerd. Hij liet daar Decimus Brutus als bestuurder achter. Brutus

was nog geen praetor geweest en heeft het gezag uitgeoefend als 1 e g a t u s pr o p r a e

t o r e van Caesar. Als zodanig was hij werkzaam tot 46. Toen is hij naar Rome

vertrokken om daar de praetuur voor het jaar 45 te aanvaarden. Hij werd opgevolgd

door een anderen onderbevelhebber van Caesar, Aulus Hirtius die in 46 praetor was

geweest. Kort vóór zijn vermoording, in de eerste helft van Maart 44, heeft Caesar als

stadhouder in Gallië. aangewezen Lucius, Munatius Plancus, die eveneens onder hem

had gediend. Zijn ambtsgebied zou het nieuw veroverde land omvatten. Ga l l i a C o m

a t a (waar men het haar lang laat groeien), in tegenstelling met de oude provincie,

Gallia T o g a t a (waar men de toga, het Romeinse burgerkleed, draagt); daar zou

Marcus Aemilius Lepidus als stadhouder optreden. Plancus heeft nog, op 17 Maart 44 v.

Chr., in de Senaat straffeloosheid voor de moordenaars van Caesar voorgesteld en is

korten tijd later naar zijn provincie vertrokken.

Plancus, die de titel van proconsul voerde hoewel hij het consulaat nog niet had

bekleed, is door zijn werkzaamheid een der grondleggers geworden voor de

romanisering van Gallië. Zonder twijfel waren de maatregelen, die hij nam, door Caesar

voorbereid. De belangrijkste betroffen de stichting van twee kolonies, waartoe de

Senaat in 43 v. Chr. besloot, te Augst bij Bazel en te Lyon. De kolonie te Angst, in het

land van de Rauraci aan de Rijn, eerst Colonia Raurica genoemd, lag op een strategisch

bijzonder belangrijk punt dicht bij de Bourgondische poort, die van de Rijn af toegang

geeft naar Gallië, en aan de weg van de Rijn naar de Zwitsersche meren. Naderhand

heette de stad Colonia Augusta Raurica (vandaar Angst.) Te Lyon stichtte Plancus de

stad, die later Colonia Copia Augusta Lugdunensium werd genoemd, op de hoogte van

Page 123: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Fourvières bij de samenvloeiing van Rhóne en Sa6ne. Er was ook daar een belangrijk

kruispunt van wegen en al spoedig werd de stad het administratieve, commerciele en

religieuse middelpunt van Gallië. Samen beheersten de drie vestingen, te Angst, Nyon

en Lyon, de weg van de Rijn naar de Rhóne, dat wil zeggen de toegangsweg naar Italië

in de tijd, toen de pas over de Groten Saint-Bernard nog niet in handen van de

Romeinen was. Ook op andere wijze heeft Plancus gewerkt voor de pacificatie van

Gallië en het gelukte hem de rust in het land vrijwel volkomen te handhaven. Alleen

tegen de Raeti heeft hij moeten vechten en daarbij heeft hij, naar het schijnt, succes

gehad.

Nadat tussen Marcus Antonius, de jongen Caesar Octavianus en Lepidus het accoord

was tot stand gekomen, dat men het tweede driemanschap noemt, is Gallië, bij de

overeenkomst die in November 43 te Bologna is gesloten, afgestaan aan Antonius,

behalve Gallia Narbonensis dat onder het bestuur van Lepidus bleef. Bij het verdrag van

Philippi in 42 kwam het geheel aan Antonius. Over zijn bestuur, dat hij aan legati

overliet, is niets bekend. Toen Quintus Fufius Calenus, de stadhouder van Antonius in

Gallië, was gestorven, heeft Caesar Octavianus het gezag over dat land aan zich

getrokken en het door Quintus Salvidienus Rufus laten bezetten, naar hij voorgaf, om

het leger, dat geen commandant had, voor Antonius onder zijn hoede te nemen.

Antonius en Caesar Octavianus hebben daarop in de laten zomer van 40 v. Chr. een

bijeenkomst gehad te Brindisi en daar is besloten, dat Gallië in het vervolg tot het

machtsgebied van Caesar Octavianus zou behoren. Het volgende jaar is de nieuwe

gezagvoerder zelf naar Gallië gegaan en heeft daar de organisatie ter hand genomen.

III. DE ORGANISATIE VAN GALLIË DOOR AUGUSTUS

De aanvaarding van de heerschappij in Gallië door Caesar Octavianus betekende een

ommekeer in de bestuurspolitiek. Niet alleen werd de regering krachtiger en

ingrijpender, maar het gehele systeem werd veranderd. De nieuwe machthebber trachtte

het Romeinse Rijk te hervormen tot een werkelijken staat. In die staat wilde hij het

gezag volledig in handen hebben, zoveel mogelijk in samenwerking met het oude

apparaat en met de Senaat, het lichaam dat vroeger de regering hall gevoerd. De

organisatie van Gallië, waarmede toen een aanvang werd gemaakt, had ten doel het

bestuur intiemer te maken en meer onmiddellijk. Tot dat tijdstip was er slechts een

zwakke band, die de verschillende onderdelen bijeenhield en elk van deze onderdelen

met Rome verenigde. Caesar Octavianus streefde er naar het land tot een geheel te

maken en meer ondergeschikt aan het Romeinse gezag. Dat gezag moest zich laten

gelden in alle bijzonderheden van de administratie, de rechtspraak, het economische

leven. Ook de zedelijke ontwikkeling werd bevorderd, ten einde Gallië tot een rechts-

staat te maken in Romeinsen zin. Om dat doel te bereiken werden de middelen

toegepast, waarmede vroeger Italië was geassimileerd. Alleen heeft Augustus geen

militaire kolonies gesticht. De hervorming moest niet tot stand komen door het

importeren van vreemde elementen, maar door een langzame evolutie van binnen uit.

Uitteraard zou het proces op die wijze wat langzamer verlopen. De verandering zou

evenwel veel grondiger wezen.

Toen Caesar Octavianus in 39 v. Chr. naar Gallië ging, was hij, gelijk boven werd

medegedeeld, vergezeld door Agrippa, die hij daar als gouverneur van het land, als

legatus met de rang van een praetorius, heeft achtergelaten. Over de militaire

handelingen van Agrippa hebben wij reeds gesproken. Een zijner daden was de

opneming van de Ubii in het Rijk. Van zijn werkzaamheid op administratief gebied was

vooral belangrijk de aanleg van de grote wegen in Gallië, die in de zeer zaakkundige

Page 124: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

beschrijving van Strabo worden vermeld.

Het centrum van het wegenstelsel was Lyon, de nieuwe hoofdstad en tevens de plaats

die het dichtst lag bij de oude provincie. Van daar uit gingen wegen naar alle kanten.

Het verkeer naar het zuiden volgde het dal van de Rliáne naar Marseille, met een ver-

binding over de Cottische Alpen naar Italië. Naar het westen liep een weg door de

Cevennen in de richting van Aquitanië en Bordeaux. Een andere ging naar het oosten

langs het dal van de Rhóne naar het Meer van Genève en verder over Nyon en Augst bij

Bazel naar de Rijn, met een verbinding door de Jura naar de weg in de richting van het

Kanaal en de Neder-Rijn. Deze laatste liep naar het noorden tot het land der. Lingones

op het plateau van Langres; daar verdeelde deze weg zich in twee takken, een westelijke

naar Gesoriacum aan het Nauw van Calais, door de landen van de Bellovaci (bij

Beauvais) en de Ambiani (bij Amiens), en een oostelijke naar Trier, om zich daar

opnieuw te splitsen in twee takken, de eerste langs het dal van de Moezel naar de buurt

van Koblenz en de tweede door de Eifel naar Keulen en Neuss. Ook in andere opzichten

moet Agrippa de organisatie van het land hebben ter hand genomen. Maar wij kennen

geen bijzonderheden van zijn bemoeiingen, die in de volgende jaren door zijn opvolgers

zijn voortgezet. Wij weten alleen, dat het werk in het jaar 27 v. Chr. zo ver was

voltooid, dat toen de census van Gallië kon worden afgekondigd. Deze maatregel,

waarvan wij de betekenis later zullen uiteenzetten, onderstelt een volledige organisatie

van het land tot in alle onderdelen.

Toen na de val van Marcus Antonius en het einde van de burgeroorlogen de definitieve

regeling van het bestuur in het Rijk werd gemaakt, in het begin van 27 v. Chr., behield

Caesar Octavianus, die van dat tijdstip af Augustus werd genoemd, het commando over

geheel Gallië. Krachtens het imperium p r o c o n s u l a r e, dat aan hem als een

bijzonder gezag was verleend, bezat hij het opperbevel over alle legers in het Rijk en

dus, volgens oudRomeins gebruik, ook het burgerlijke bestuur in de provincies, waar

legers stonden. Augustus vertrouwde het commando in deze gewesten toe aan

gouverneurs, met de titel van legatus pro praetore. Als zodanig placht de keizer

senatoren te benoemen, en wel oud-praetoren (praetori1) in de provincies, waar niet

meer dan één legioen lag, en oud-consuls (consulares) in de provincies met een groter

garnizoen. Bij de nieuwe organisatie van het Rijk in 27 v. Chr. is Gallië in twee

commandos verdeeld, waarvan het ene Aquitania en Narbonensis, het tweede de latere

provincies Lugdunensis en Belgica omvatte. In elk van deze twee onderdelen lag een

garnizoen, dat uit drie legioenen bestond. Het ambtelijke toezicht op Gallia

Narbonensis, de oude provincie in het zuiden waar reeds een geheel burgerlijk bestuur

was gevestigd, werd in 22 v. Chr. overgedragen aan de Senaat. Dat wil zeggen, de

gouverneur van dat gewest werd in het vervolg benoemd door de Senaat en was aan dat

lichaam verantwoording schuldig voor zijn beheer.

De rest van Gallië is onder het gezag van de keizer gebleven. Dat gebied omvatte de

drie ons welbekende af delingen, overeenkomend met het stamverschil, dat reeds door

Poseidonios was onderscheiden en dat Caesar aan zijn beschrijving van Gallië had teil

grondslag gelegd: de Aquitani in het zuidwesten tussen de oude provincie, de

Pyrenaeën, de Oceaan en de Garonne, de Galli in het midden tot de Seine, de Marne en

de Boven-Rijn, de Belgae in het noorden tussen de Seine en de Rijn. Intussen heeft

Augustus zich ten behoeve van de nieuwe administratieve indeling niet aan de

ethnographischen toestand gehouden. De volksstammen tussen de Garonne en de Loire

werden bij de Aquitani gevoegd; de Lingones op het plateau van Langres, de Sequani

ten noordwesten van de Jura, de Rauraci in het noorden en de Helvetii in het midden

van westelijk Zwitserland werden aangesloten bij de Belgae. Vermoedelijk werden deze

Page 125: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

grote af delingen voreerst nog niet als afzonderlijke provincies bestuurd, maar meer als

districten beschouwd.

Een tijd lang heeft het gehele land onder één enkelen gouverneur gestaan, die het beheer

over de districten en het commando over de legers aan legati opdroeg. Maar dit gezag

was te omvangrijk. Door de grote troepenmacht, waárover hij het bevel voerde, zou

zulk een gouverneur voor de keizer gevaarlijk kunnen worden. Om die reden is Gallië in

de eersten tijd herhaaldelijk bestuurd door leden van het keizerlijke huis, als Agrippa,

Tiberius, Drusus en Germanicus, die soms zelf in het bezit waren van het imperium

proconsulare, maar ondergeschikt aan de keizer. Na de terugroeping van Germanicus, in

16 Onze Jaart., is dit niet meer voorgekomen. Gallië werd sedert die bestuurd door de

stadhouders van de drie districten, die als afzonderlijke provincies werden beheerd, en

door de commandanten van de legers, die in het land lagen. Al deze gezagvoerders

stonden onmiddellijk onder de keizer.

Om de administratie te vergemakkelijken heeft Augustus van de aanvang af gestreefd

naar de omzetting van de vroegere volksstaten in municipale eenheden. Daarbij kan

men het principe opmerken zoveel mogelijk onderdelen van gelijke grootte te scheppen.

Omvangrijke territoriën werden gesplitst en kleine staten samengevoegd. De

uitzonderingspositie van de volkeren, die door een verdrag als nominaal gelijken met

Rome waren verbonden, werd zoveel mogelijk afgeschaft. Alleen de titel van foederati

bewaarde in ,sommige gevallen nog de herinnering aan de ouden toestand. Wellicht

betekende de aanduiding liberi voor sommige volkeren, dat zij vroeger op de voet van

gelijkheid met Rome hadden onderhandeld. De veranderingen, die in het noorden van

Gallië sedert de tijd van Caesar hadden plaats gehad, hebben wij boven reeds vermeld.

Later zullen wij een beschouwing wijden aan de verschillende volksstammen, hun

territoriën en hun verhouding tot het R ijk. Wij moeten thans eerst nog enige vragen van

de algemene politiek tegenover de volkeren van Gallië bespreken.

Augustus heeft voor elk der voorname onderdelen van het land, waar dit enigszins

mogelijk was, een stad als centrum aangewezen. Door de naam, die zij dragen, worden

vele steden als stichtingen de keizer gekenmerkt: Augusta Suessionum (Soissons), Au-

ta Viromanduorurn (Saint-Quentin), Augusta Treverorum rier), Augustodunum (Autun)

en zoveel andere. De steden rderi, als middelpunten voor het administratieve, het

culturele het economische leven, meer en meer voorposten van de Roinschen invloed in

het land. Veelal vervingen zij oude centra, die gunstig waren gelegen voor het verkeer,

of nederzettingen op moeilijk toegankelijke plaatsen, waar de verdediging in geval van

verzet tegen het Romeinse gezag te gemakkelijk zou wezen. Romeinse kolonies heeft

Augustus, gelijk gezegd, in Gallië et gesticht. In dit opzicht paste hij een ander systeem

toe dan Caesar; het nieuwe Gallië onderscheidde zich op deze wijze volkomen van de

oude provincie. De keizer wenste een zekeren afstand tussen de Romeinen en de

Galliërs. In het nieuw verworven gebied moest de organisatie rusten op de eigen

krachten van het volk. De nationale eigenaardigheden werden geëerbiedigd en gel-

eidelijk ontwikkeld. Ook dit was een manier om het land op de duur voor Rome te

winnen.

Thans moeten wij nog een ogenblik aandacht geven aan het financiele beheer. De

Romeinse instelling, waartegen de Galliërs het meeste bezwaar hadden, was de c e n s u

s. Deze instelling omvatte de registrering van alle personen met hun bezittingen als de

grondslag voor een rechtvaardige verdeling van de schatting, die Gallië moest

opbrengen. Het was, om zo te zeggen, het sprekende bewijs voor de onderwerping van

het land aan Rome. Augustus is in 27 v. Chr., nadat zijn positie in de staat was geregeld,

tot de afkondiging van de census overgegaan. Maar dat kon, gelijk gezegd, eerst

geschieden, nadat de administratieve indeling gereed was en in alle districten de nodige

Page 126: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

gegevens waren verzameld. In 12 v. Chr. is de census herhaald en toen afgesloten tij-

dens de aanwezigheid van Drusus. Er was bij die gelegenheid wèl enige

ontevredenheid, maar geen spoor van werkelijk verzet. Ook Germanicus heeft in 14

Onze Jaart. een census bekend gemaakt. Blijkbaar heeft de regering het wenselijk

geacht, dat bij deze weinig populairen maatregel telkens een lid van het keizerlijke huis

aanwezig was ten einde de bevolking in toom te houden.

Intussen was de financiele druk in Gallië geenszins overmatig zwaar. Behalve de hoof

delijken omslag, waarvoor de census werd gehouden, moest de bevolking nog een

aantal indirecte belastingen opbrengen, als successierechten, havengelden, rechten bij

in- en uitvoer (de veertigste penning). Daarnaast waren nog verplichtingen voor het

presteren van bepaalde werkzaamheden, als voor het onderhoud van wegen. Maar dat

alles betekende, naar onze begrippen, toch zeker geen zware last voor de bevolking.

Hoogstens kon men soms terecht klagen over de manier, waarop de belastingen werden

geïnd. Een zekere Licinius is berucht geweest om zijn afpersingen. Hij was een van de

twee procuratores, die Augustus met het toezicht op het financiele beheer in Gallië had

belast, de eerste voor Lugdunensis en Aquitania en de tweede voor Belgica. Ook het

geldwezen, als de grondslag voor de handel, is door Augustus georganiseerd. Hij

stichtte een inrichting voor het slaan van munten te Lyon. Verder liet de keizer op een

aantal plaatsen grote geregelde markten vestigen ten behoeve van de handel.

De verschillende etappes, waarin deze organisatie is tot stand gekomen, kunnen wij niet

goed overzien. Zonder twijfel zijn de richtlijnen vastgesteld door Augustus en Agrippa

tijdens hun gemeenschappelijk verblijf in Gallië in 39 v. Chr. en heeft Agrippa

gedurende zijn stadhouderschap van de eerstvolgende jaren de voor-. naamste

maatregelen voorbereid. Waarschijnlijk was de organisatie in hoofdzaak voltooid, toen

de census van het jaar 27 v. Chr. is afgekondigd. Maar Agrippa is in 19 v. Chr. nog eens

in Gallië geweest, waarschijnlijk bekleed met het imperium proconsulare. Over zijn

werkzaamheid van die tijd is evenwel nagenoeg niets bekend. De nederlaag van Lolliás,

in het jaar 17 v. Chr., is voor Augustus aanleiding geweest om een verandering te

brengen in de politieke gedragslijn, die hij tot dat tijdstip voor het noordwesten van het

Rijk had gevolgd. Er kwam een nieuwe organisatie, tot stand, voornamelijk het land aan

de Rijn betreffende. Deze nieuwe organisatie wordt in de volgende afdeling van dit

hoofdstuk besproken.

De afsluiting van de organisatie van Galië en, om zo 'te zeggen, de inleiding van een

nieuw hoofdstuk voor de geschiedenis van het land was de wijding van het altaar voor

de cultus van Roma en Augustus door Drusus op 1 Augustus 12 v. Chr. Van de cultus

van de keizer verbonden met de stad Roma verwachtte Augustus veel om de banden

tussen Gallië en het Rijk te verstevigen. Lyon werd op die wijze het geestelijke

middelpunt van Gallië, zoals het dit reeds was voor het bestuur, voor het economische

leven en voor het verkeer, door de grote wegen die Agrippa had laten aanleggen.

Intussen betekende de inwijding van het altaar te Lyon nog iets meer. Gallië was nu een

zelfstandig lid van het Rijk geworden. Want het stond niet langer onder het

onmiddellijke toezicht van de Romeinse legioenen. De plannen, die Augustus had voor

de uitbreiding van het Rijk in Germanië, maakten een concentrering van de legermacht

aan de Rijn noodzakelijk. Op die wijze begon ook voor het bestuur van het land aan

deze rivier een nieuwe phase. Wij gaan thans tot een beschouwing van de organisatie in

dat gebied over en naderen daarbij weder meer de geschiedenis van ons land.

IV. HET BEHEER VAN HET LAND AAN de RIJN

Page 127: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Om de toestand in het land aan de Rijn te begrijpen moet men bedenken, dat de macht

van Rome steeds 'verder reikte dan het gebied, dat onmiddellijk onder het gezag van de

magistraten der Stad stond. Zowel binnen als buiten de eigenlijke grenzen van het Rijk

waren er staten, die zich zelf bestuurden, maar die een verdrag met Rome hadden

gesloten en daarbij het oppergezag van het Rijk erkend. Wij weten slechts zeer weinig

over de inhoud van deze verdragen. Het is ons echter wel mogelijk de verhouding van

die staten tot het Rijk te beoordelen. Zij waren aan Rome onderdanig als een client aan

zijn patroon. Om die reden spreekt men van clientenstaten of vazalstaten 1).

Deze term is gerechtvaardigd, omdat de Romeinen een volk dat zulk een verdrag had

gesloten, aanduidden als een g e n s f i d a. Bij voorbeeld, wordt deze term gebruikt

voor de Friezen, waarschijnlijk op grond van het verdrag dat zij met Drusus hadden

gesloten. De leden van zulk een volk waren in f i d e m re c e p t i, maar golden niet als

onderworpenen (d editici i). Het begrip van de goede trouw stond bij een verhouding

van die aard op de voorgrond.

Het is wellicht dienstig hier de verschillende termen, die in het algemeen worden

gebruikt voor de volksstammen en hun verhouding tot het Rijk, nader te omschrijven.

De term de d i t i c ii duidt aan de leden van een volk, dat zich op genade of ongenade

aan een Romeinsen veldheer heeft overgegeven. De term gen t e s wordt in het

algemeen gebruikt voor volkeren, die in vrede en vriendschap met Rome leven. Men

noemt gen til es de inwoners van staten, die min of meer afhankelijk zijn van het Rijk,

Iiberi de leden van volkeren, die indertijd op de voet van gelijkheid met Rome hebben

onderhandeld en een zekere onafhankelijkheid genieten. Wanneer een verdrag op die

voet is tot stand gekomen, dan

1) Verg. J. Klose, Roms Klientel-Randstaaten am Rhein und Donau: Historische

Untersuchungen, Breslau, XIV (1934).

spreekt men van f o e der a tii); een dergelijk verdrag kan worden beschouwd als een

vriendschapsverdrag en de verhouding van Rome tot dit volk wordt aangeduid als a m

ic i ti a. Voor de autonome zich zelf besturende municipale departementen binnen het

Rijk wordt de term c i v i t a te s gebruikt.

Het doel van de verdragen met de vazalstaten, die naar de geest vriendschaps- en

onderdanigheidsverdragen zijn, was verschillend. Men moet onderscheid maken bij

deze verdragen, naarmate zij gelden voor volkeren binnen of buiten de grenzen van het

Rijk. Verdragen, gesloten met volkeren binnen het Rijk, zijn bestemd om de opneming

in het kader van het provinciale bestuur voor te bereiden. Zulk een volk wordt

voorloopig nog bestuurd door zijn eigen organen en volgens zijn eigen recht; het is

schatplichtig en moet recruten leveren voor het Romeinse leger, overeenkomstig de

bepalingen van het verdrag. Het is de bedoeling zulk een volk langzamerhand voor het

Rijk te winnen. Daarbij spelen de leden, die in het leger hebben gediend en na afloop

van hun diensttijd als Romeinse burgers in hun vaderland terugkeren, een belangrijke

rol.

In de meeste gevallen zijn de verdragen evenwel gesloten met volkeren, die hun

woonplaats hebben tussen het aan Rome onderdanige en het geheel onafhankelijke

gebied. Zulke staten behouden, ook wanneer zij als vazalstaten kunnen worden

beschouwd, hun eigen staatkundig leven en hun eigen recht. Steeds was het hun

voornaamste plicht te zorgen voor de verdediging van de strook land aan de rand van

het Rijk, waarvan Zij de bescherming op zich hadden genomen. Soms was dit hun eigen

gebied, soms een deel van het grensland. In het verdrag, dat zij met Rome hadden

gesloten, was hun taak nauwkeurig omschreven. Het Rijk beloofde van zijn kant steun,

Page 128: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

indien de vazalstaat werd aangevallen. Soms werd die steun verleend in de vorm van

een geldelijke subsidie. Maar oudtijds heeft Rome, naar het schijnt, zulke verplichtingen

niet aanvaard. In het algemeen hebben de Romeinen zich om de vazalstaten buiten het

Rijk zeer weinig bekommerd. Zij vroegen altijd meer dan zij gaven. Ook was de invloed

van Rome op het leven en op de beschaving in deze staten zeer gering. Het konden

koninkrijken zijn of door stamhoofden geregeerde volkeren (g en te s). Steden in

antieken zin (m u n i c i p i a) kwamen in zulke staten niet voor.

1) Verg. H. Horn, Foederati (Diss. Frankfurt, 1930).

Caesar heeft verdragen van die aard met volkeren aan de Rijn gesloten. Men denke aan

de positie, die hij aan de Helvetii verschafte, aan de verhouding van amicitia tot

Ariovistus, aan zijn overeenkomst met de Ubii en andere Germaanse volksstammen.

Augustus heeft die politiek voortgezet, maar in de verschillende perioden van zijn

regering niet altijd op dezelfde wijze. In het begin heeft hij, gelijk men zich zal

herinneren, in samenwerking met Agrippa een reeks van randstaten langs de Rijn

geschapen, de Helvetii en de Rauraci in Zwitserland, de Vangiones, de Nemetes en de

Triboci aan de Middel-Rijn, de Ubii en wellicht de Cugerni aan de Neder-Rijn en, ten

slotte, de Bataven en Canninefates in de Rijndelta. Later, toen het plan opkwam

Germanië tot de Elbe te veroveren, is dit systeem opgegeven en aan de Rijn een andere

regeling gemaakt. Toen zochten de Romeinen in Germanië zelf de medewerking van

vazalstaten te verkrijgen. Hoezeer Augustus het belang van zulke verdragen heeft

ingezien, blijkt uit de mededelingen over de verhouding van amicitia tot volkeren buiten

het Rijk, die de Keizer opnam in het verslag over zijn regeringsdaden.

Wat het lot van zulke vazalstaten is geweest, weten wij in het algemeen niet. Sommige

zijn op de duur bij de provincies ingelijfd,. andere bleven in een los verband tot het Rijk

staan. Gelijk gezegd, kennen wij de nauwkeurigen inhoud van geen enkel verdrag, dat

Rome met een vazalstaat heeft gesloten. Slechts af en toe vernemen wij iets over de

bepalingen. Wij weten, bij voorbeeld, dat de Bataven vrijgesteld waren van het betalen

van schatting, maar in plaats daarvan meer manschappen moesten leveren voor het

leger. In het verdrag, dat Drusus met de Friezen had gesloten, was bedongen, dat zij een

schatting moesten opbrengen in de vorm van runderhuiden. Verder weten wij niets. Het

is mogelijk, dat de verdragen in vele gevallen niet eens schriftelijk zijn vastgelegd.

Zeker waren zij nooit uitvoerig. Men kan denken aan een soort van gewoonterecht, dat

zich langzamerhand heeft gevormd voor het verkeer tussen Rome en de staten aan de

randen van het Rijk.

Het voornaamste was zonder twijfel, dat de verhouding van vriendschap door beide

partijen plechtig werd bezworen. De twee partijen hebben dan evenwel onder

"vriendschap" gewoonlijk iets anders verstaan. Was uitdrukkelijk aan een verhouding

van onderdanigheid gedacht, dan werden door de vazalstaat als pand van zijn trouw

gijzelaars gesteld. Het behoeft ons overigens niet te verwonderen, dat de berichten bij

de antieke auteurs, die gewoonlijk zeer weinig belang stelden in de buitenlandse

volkeren, over deze verdragen zo schaarsch zijn. Intussen is het duidelijk, dat de

Romeinse keizers, na de mislukking van de pogingen om Germanië te onderwerpen en

tot een Romeinse provincie te maken, het systeem van de vazalstaten hebben behouden,

ten einde de invloed van Rome in het land rechts van de Rijn althans enigszins te

handhaven.

Tot de middelen, die de Romeinen toepasten om hun invloed bij de volkeren aan de

rand van het Rijk te vestigen, behoorde de verlening van het burgerrecht. Men denke

Page 129: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

slechts aan de Friesche koningen, Verritus en Malorix, die dit recht van Claudius (of

Nero) ontvingen bij gelegenheid van hun vergeefsche reis naar Rome. Een ander middel

was de versterking van de koningsmacht bij zulk een volk. Uiteraard was de verhouding

tot een koning, en vooral tot een koning die in zijn positie door Rome werd gesteund,

altijd geInakkelijker en zekerder voor het Rijk dan tot de besturenden raad van een

volksstam. Om die reden hebben de Romeinen bij een volk, dat zij als hun client

beschouwden, veelal een koning aangesteld of in zijn positie bevestigd, doordat de

Keizer hem een diadeem verleende en de insigniën van de Romeinse magistraten om

tegenover zijn onderdanen mede te pronken. Zij werden dan van het standpunt der

Romeinen niet anders dan vazallen. Maar de koningen zelf hebben deze verhouding

zeker evenmin erkend als Ariovistus dat deed tegenover Caesar. Het meest

kenmerkende voorbeeld is zeker de positie van Italicus, de door Claudius aangestelden

koning van de Cheruscen.

De verhouding tot de volkeren aan de Rijn en in Germanië is tijdens Augustus grondig

gewijzigd door de verandering in de grenspolitiek, waartoe de keizer heeft besloten na

de nederlaag van Lollius in het jaar 17 v. Chr. Ten gevolge van het plan tot uitbreiding

en afronding van het Rijk ten noorden en noordoosten van Gallië werd de defensieve

houding van vroeger opgegeven. De voorbereiding van de veldtochten, die nodig waren

om het land over de Rijn te veroveren, bracht een geheel andere organisatie en

opstelling van de krijgsmacht met zich. In deze omstandigheden was het niet mogelijk

te volstaan met het geringe aantal troepen, dat tot dusverre aan. De Rijn was gelegerd.

Er moest ook een einde worden gemaakt aan de betrekkelijke vrijheid van de

Germaanse staten, die aan deze rivier de verdediging van een gedeelte der grens op zich

hadden genomen. Een volkomen verandering van de bestuursorganisatie was

noodzakelijk en die verandering heeft haar sporen zelfs in veel later tijd nagelaten. De

maatregelen, die toen werden genomen, betroffen voornamelijk Gallia Belgica, het

gedeelte van Gallië waartoe ook ons land behoorde. Om die reden moeten wij er wat

langer bij stilstaan.

Gallia Belgica omvatte, gelijk bekend, het vroegere gebied van de Belgae, dat ongeveer

werd begrensd door de Noordzee, het Kanaal, de Seine, de Marne en de Rijn, met die

verstande dat ook westelijk Zwitserland er toe behoorde 1). De gouverneur van dat

district zetelde te Durocortum (Reims), de hoofdstad van het gebied der Remi.

Waarschijnlijk was hij tot de reorganisatie van de jaren 16 tot 12 v. Chr. tevens de

commandant van het leger in het noordoosten van Gallië. Dit leger lag, naar men

aanneemt, grotendeels in het land van de Lingones op het plateau van Langres. Waar-

schijnlijk omvatte dit leger drie legioenen.

Ter voorbereiding van de veldtochten in Germanië werden twee nieuwe legers

geformeerd, die Exercitus Germanicus Superior en Inferior werden genoemd. Het

OverGermaanse leger had zijn hoofdkwartier te Mogontiacum (Mainz) en het

NederGermaanse te Vetera (Birten bij Xanten). Naar men aanneemt, waren de troepen

meestal zól:5 ingedeeld, dat in het hoofdkwartier twee legioenen lagen onder het

commando van een afzonderlijken legatus, terwijl een derde af deling van die aard,

eveneens onder het commando van een legatus, in het gebied van het leger elders was

gestationeerd. Elke legercommandant had dus twee legati onder zich.

Op die wijze waren er in Belgica drie hoge gezagvoerders, de twee legercommandanten

en de gouverneur van de provincie. De legercommandantén waren als consulares hoger

in rang dan de gouverneur, die uit de praetorii werd benoemd. Deze toestand was

evenwel geenszins altijd gelijk. Wanneer, zoals in de eersten tijd herhaaldelijk is

voorgekomtn, een lid van het keizerlijke huis in Gallië gouverneur-generaal was, trad

Page 130: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

hij uiteraard ook op als algemeen gezagvoerder over de troepen. Alleen voor de

belastingen en alle financiele aangelegenheden bleef Belgica een geheel en deze

toestand is later steeds gehandhaafd.

Volgens Romeins gebruik hadden de legercommandanten ook het burgerlijke gezag in

het gebied, waar hun troepen lagen. De instelling van de linie langs de Rijn en de

nieuwe organisatie van het bevel maakten het noodzakelijk het gebied, dat deze

legercommandanten onder zich hadden, nauwkeurig af te grenzen. Met dit doel is een

district gevormd, dat onder volkomen militair beheer

1) Verg. F. Stnelin, Die Schweiz in rdmischer Zeit (2de uitg. 1931), blz. 107; E. Stein,

Die kaiserlichen Beamten und Truppenkdrper im rdmischen Deutschland (1932), blz. 4-

10.

stond, gesplitst in twee afdelingen, het gebied van het OverGermaanse en van het

NederGermaanse leger. Dit district omvatte de legioensvestingen met haar territoriën,

het land waar de militaire linies, forten, wegen en waterwerken lagen, maar bovendien

de territoriën van de volksstammen, die langs de Rijn woonden. Het is nodig aan de

samenstelling van dit district, waartoe ook een deel van ons land behoorde, bijzondere

aandacht te besteden 1).

De voornaamste Romeinse plaatsen waren de legioensvestingen, grote militaire

kampementen, maar tevens belangrijke onderdelen voor de administratie. Zulke

nederzettingen hebben behoefte aan veel levensmiddelen en het is voornamelijk het land

in de buurt, dat die levensmiddelen moet verschaffen. Om die reden wordt de

onmiddellijke omgeving aangewezen als territorium van de vesting en onder het beheer

gesteld van de commandant der daar gelegerde troepen 2). Maar bovendien is het

gewenst, dat in de nabijheid gelegenheid bestaat voor het verkeer met de

burgerbevolking in een nederzetting, die als markt- en winkelplaats dienst kan doen.

Eerst is zulk een nederzetting niet anders dan een groep van tenten en barakken; daar

wonen zoetelaars, marketensters en ander volk, dat het leger pleegt te vergezellen. Men

spreekt van c a n a b a e; de bewoners worden canabenses of canabarii genoemd. Maar

al spoedig vestigden zich er andere Romeinse kooplieden en oudgedienden, zodat men

kan spreken van een dorp. In het jaar 69 hadden de canabae van Vetera al vrijwel het

karakter van een stad. Elders vindt men een dergelijke ontwikkeling 3).

De Romeinse legioenskampen, met hun territorium en de burgerlijke nederzetting vóór

hun poorten, waren belangrijke elementen voor de verbreiding van de Romeinse

beschaving in de provincie. De canabae trokken niet alleen handelaars uit het zuiden;

maar zij werkten mede om de vormen van het Romeinse leven, het huisraad en de

architectuur, de zeden en gewoonten, ook het gebruik van de Latijnsche taal bij de

omgeving ingang te doen vinden. De mensen in de provincie trachtten de Romeinen

zoveel mogelijk in alles na te volgen. Zij streefden er ook naar het Rorneinsche

burgerrecht te verkrijgen. Op die wijze ontstond in de canabae een belangrijke groep

van Romeinse burgers. Zij ver-

1) A. Schuiten, Die Territorien in de beiden Germanien: Bonner Jahrbilcher, 103

(1898), blz. 30-36.

2) A. Schuiten, Das Territorium Legionis: Hermes, 29 (1894), blz. 481-516. 3) Th.

Mommsen, Die Rbmischen Lagerstddte: Hermes, 7 (1873), blz. 299326 = Gesammelte

Schriften, VI, blz. 176-203.

enigden zich daar tot een c o n v e n t u s c i v i um Roman or u m, met een c u r a t or

Page 131: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

aan het hoofd. Maar deze Romeinse burgers hielden er alleen verblijf (de term daarvoor

is con si st e r e). Zij hadden er niet hun domicilium; zij waren er niet thuis. Want de

canabae vormden een vicus; zij bezaten wel het recht van corporatie, maar nooit het

karakter van een stad (municipium). Stad en legerplaats kunnen immers niet op het

zelfde territorium naast elkaar bestaan; zij sluiten elkaar in het algemeen uit.

Intussen hebben de canabae zich op de duur soms ontwikkeld tot een gemeente met

stadsrecht. Naar men aanneemt, is Traianus de eerste geweest; die aan een nederzetting

in de buurt van een legerplaats stadsrechten heeft gegeven zonder het legioen te ver-

plaatsen. Dat is geschied, toen hij de nederzetting bij Xanten tot een municipium en

wellicht zelfs tot een colonia verhief, maar Legio XXX daar in garnizoen liet. Zonder

twijfel is toen evenwel het territorium van het legioen verkleind ten voordele van de

nieuw gestichte stad. Hadrianus, Marcus Aurelius en Septimius Severus zijn in deze

zelfde richting werkzaam geweest. Vóór Traianus achtte men een dergelijk samengaan

van stad en legioenskamp niet mogelijk. Toen Ara Ubiorum tot een colonia is verheven,

waren de twee daar gelegerde legioenen reeds naar Bonn en Neuss verplaatst.

Waarschijnlijk heeft de burgerlijke nederzetting bij het legioenskamp te Nijmegen ook

eerst stadsrecht gekregen, nadat het daar gelegerde legioen zijn vesting had verlaten.

Het is evenwel niet volkomen zeker, dat de genoemde steden zich inderdaad uit de

canabae der legioenen hebben ontwikkeld. Men kan ook denken aan oorspronkelijke

inheemse nederzettingen, die behalve de canabae naast de legioensvestingen hebben

bestaan, en de oorsprong van de latere steden in zulke nederzettingen zoeken 1).

Is deze laatste opvatting juist, dan zullen de Romeinse burgers, die zich in de canabae

ophielden, hun verblijf naar de nieuwe stad hebben verplaatst bij het vertrek van het

legioen, voorzover zij ten minste het legioen niet hebben vergezeld. Om dit vraagstuk te

beslissen zijn uitvoerige onderzoekingen in de bodem nodig, zowel op het terrein van de

canabae der legioenen, als op het gebied der latere steden. V oorzover het bekend is,

pleiten de opgravingen voor een derde opvatting, daar vondsten uit de tijd vóór de

stichting op het terrein der steden veelal geheel ontbreken. In dat geval moet men

aannemen, dat voor de nieuwe stad ook een

1) Dit is de opvatting van O. Bohn, Rheinische Lagerstädte: Germania, X (1926), blz.

25-36.

nieuw terrein is uitgezocht. Daar hebben zich dan zowel burgers uit de canabae en uit de

omgeving als oudgedienden gevestigd. Dat was, bij voorbeeld, te Nijmegen het geval.

De Romeinse praktijk is ook het meest met de laatste opvatting in overeenstemming.

Met de legioensvestingen hebben wij ons enigszins uitvoerig beziggehouden wegens het

grote belang, dat deze militaire nederzettingen voor de gehele ontwikkeling van het

bestuur hebben gehad. Wat de verderen omvang betreft van het militaire district, dat

door Augustus in de jaren 16 tot 13 v. Chr. van de provincie Belgica is afgescheiden,

tasten wij in het duister. In elk geval behoorden er toe de terreinen van de forten en

andere werken, die waren aangelegd als een basis voor de aanvallen op Germanië, maar

bovendien de territoriën van de volksstammen, die Plinius langs de Rijn opsomt 1).

Wij kunnen op die wijze vaststellen, dat de militaire strook uit de volgende delen was

samengesteld. Voor het gebied van het NederGermaanse leger: de territoriën van de

Canninefates en de Bataven, wellicht ook van de Frisiavones, de Sturii en de Marsaci,

verder van de Cugerni (het deel der Sugambren dat door Tiberius is opgenomen in het

land rechts van de Rijn) en de Ubii, benevens een strook langs de Rijn, die van het

gebied der Treveri was afgenomen. In en tussen deze territoria der volksstaten lagen de

Page 132: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

territoria van de legioensvestingen en ,kleinere kampen. De zuidelijke grens werd

gevormd door de Vinxtbach, een riviertje dat tussen Remagen en Andernach in de Rijn

uitmondt. Ten zuiden van de Vinxtbach begon het gebied van het OverGermaanse leger.

De strook langs het dal van de Rijn zette zich voort tot Mainz. Daarna volgden de

territoriën van de Nemetes, de Vangiones en de Triboci, het gebied van de Colonia

Augusta Raurica (Angst) en wederom een strook langs de Rijn tot aan de grens van

Raetia, waarin het gebied lag van de vesting te Vindonissa (Windisch), bij de samen-

vloeiing van de Aare en de Reuss.

Gewoonlijk neemt men aan, dat het militaire district uitgebreider was 2). In Neder-

Germanië zouden dan de Baetasii en de Sunuci, maar bovendien de Tungri er toe

hebben behoord, in Over-Germanië behalve de Rauraci ook de Helvetii, de Sequani en

de Lingones.

1) Men vergelijke de uiteenzetting over deze passage in afdeling I en de beschouwingen

over de verschillende volksstammen in afdeling VI en VU van dit hoofdstuk.

2) Verg. Jullian, Hist. De la Gaule, IV, blz. 135 n. 1; Stähelin, Die Schweiz, blz. 229

noot 4 en 5; E. Stein, Die kaiserlichen Beamten, blz. 3 noot 6.

Dit gehele gebied zou dan niet meer het karakter van een militair district hebben gehad

en van de provincie Belgica was niet veel overgebleven. Het is evenwel niet mogelijk

deze problemen thans te bespreken. Daarbij moet men rekening houden met de stichting

van de provincies Germania Inferior en Superior, die in de tijd van Domitianus zijn tot

stand gekomen, en met de omvang van deze provincies. Wij komen dus later op het

vraagstuk van het militaire district terug 1).

Na de grote overwinningen van Drusus en Tiberius, vooral na de veldtochten van de

laatsten in de jaren 4 tot 6 Onze Jaart., kon Germania Magna als een onderworpen land

en als een deel van het Romeinse Rijk gelden. Dit gebied stond onder het gezag van de

commandant der Germaanse legers, die aan de Rijn hun vaste kwartieren hadden. Hoe

de toestand in het algemeen was, kunnen wij het best beoordelen naar de positie, die

Varus in Germanië bezat. Hij had het bevel over de beide Germaanse legers. Bij de slag

in het Teutoburger Woud was hij, zoals vroeger is verhaald, vergezeld door de drie

legioenen, die tot het NederGermaanse leger behoorden, en de twee legati, die onder

hem over deze legioenen het bevel voerden, de commandant van de twee legioenen uit

Vetera en de commandant van het legioen, dat te Neuss of te Keulen lag. De twee

legioenen van het OverGermaanse leger waren toen te Mainz, onder het bevel van de

legatus, tevens de neef van Varus, Lucius Nonius Asprenas. Mogelijk omvatte het laatst

genoemde leger nog een derde legioen, dat dan wellicht te Vindonissa of bij Straatsburg

heeft gelegen.

In Germanië trad Varus op als burgerlijk gezagvoerder. Hij vorderde belastingen en

sprak recht volgens de Romeinse regels. Tot ergernis van de Germanen vertoonde hij

zich in de toga, het gewaad van de Romeinsen burger, optredend als een Romeinse

magistraat. Het is niet zeker, hoe de verhouding van het land tot Rome op dat ogenblik

was. Sommige van de Germaanse volksstaten waren onderworpen, nadat zij zich op

genade of ongenade hadden overgegeven. Andere, die zich vrijwillig hadden

aangesloten en het oppergezag van Rome erkend, kan men als vrije vazalstaten be-

schouwen.

Wat beter op de hoogte zijn wij van de toestand der Cheruscen. Uitdrukkelijk wordt

medegedeeld, dat in 4 Onze Jaart. een verdrag tussen

Page 133: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

1) Over de provincies Germania Inferior en Superior, verg. afdeling I van het Achtste

hoofdstuk.

Tiberius en dit volk is tot stand gekomen. Zij hadden zich dus op vreedzame wijze bij

het Rijk aangesloten en behoorden tot de voornaamste steunpunten van de Romeinse

macht in Midden-Duitsland, zoals de Bataven in de Rijndelta. Tiberius, die niet veel

mensenkennis had, meende op de Romeins gezinde partij in dit volk te kunnen

vertrouwen en hoopte het geheel voor Rome te kunnen winnen. Inderdaad hebben vele

voorname leden van de stam onder hem gediend, bij voorbeeld de zoons van Segimer,

die de Romeinen Arminius en Flavus 1) noemden, als commandanten van

troepenafdelingen, die uit de Cheruscen waren samengesteld. Segestes bezat het

Romeinse burgerrecht. Arminius had als praefectus van een militair corps de rang van

ridder.

Het is de vraag, of Germania niet zelfs tot een Rominsche provincie is geproclameerd.

Is dat het geval geweest, dan moet er een formeel senaatsbesluit zijn tot stand gekomen,

waardoor het nieuw veroverde gebied als een afzonderlijke afdeling van bestuur is

geconstitueerd en bij het Romeinse Rijk ingelijfd 2). De overlevering zwijgt en dat is

begrijpelijk. Want in de eerste plaats hadden de antieke auteurs voor zaken, die de

administratie betreffen, niet veel belangstelling en in de tweede plaats is Germania in

het jaar 9 O. J. vrijwel geheel verloren gegaan. Intussen vinden wij in de overlevering

wel enige mededelingen, die ons in staat stellen over deze vraag tot een oordeel te

komen. Er wordt gesproken van de wens, die Augustus zou hebben gehad, Germanië tot

een provincie te maken en dat hij daarin zou zijn geslaagd, indien de Romeinen wat

minder fouten tegenover de Germanen hadden begaan. Volgens een ander bericht zou

Tiberius met zijn expedities van de jaren 8 tot 6 v. Chr. reeds zoveel succes hebben

behaald, dat Germanië welhaast tot een schatplichtige provincie is gemaakt. Dat is toen

dus niet geschied en er wordt ook niet gezegd, dat hij

1) Wellicht is naar deze Gaius Julius Flavus de Ala Gallorum Flaviana genoemd; verg.

E. Stein, Die kaiserlichen Beamten, blz. 137.

2) Over het vraagstuk van de Romeinse provincie Germania verg. Jullian, Ilisioire de la

Gaule, IV, blz. 135 n. 1; U. Wilcken, Sitzungsberichte der Preussischen Akademie,

1932, blz. 233 noot 2; E. Stein, Die kaiserlichen Beraden (1932), blz. 2 noot 5; J. Klose,

Roms Klientel-Randstaaten (1934), blz. 11-17. - E. Kornemann, Staaten, Volker,

Männer (1934), blz. 118-121. - Volgens Kornemann is Varus in 6 of 7 0.j: naar

Germanië gekomen als de bestuurder van een Romeinse provincie - De berichten, die

uit de Oudheid tot ons zijn gekomen, spreken daar niet voor: Augustus, Res gestae 26;

Velleius II 97, 4 en II 108, 1; Florus II 30, 22; Cassius Dio 56, 18, 1.

dit na zijn veldtochten van 4 tot 6 O. J. wèl zou hebben gedaan. Het is eerst Varus

geweest, die een begin heeft gemaakt met de invordering van belastingen. Bij een

derden schrijver, Cassius Dio, die over zeer goede bronnen beschikte, lezen wij, dat de

Romeinen in de tijd van Varus slechts enkele delen van het land werkelijk bezet

hielden, niet een goed samenhangend gebied, maar alleen de stukken, die volkomen

waren onderworpen; de Romeinse invloed begon er pas door te dringen. Augustus zelf,

ten slotte, vermeldt in het verslag over zijn regeringsdaden de onderwerping van de pro-

vincies Gallië en Spanje en van het land "Germanië, aan de Oceaan van Cadix tot aan de

mond van de Elbe. Inderdaad kon hij dat, toen hij in 14 O. J. stierf, zeggen; want er lag

in dat jaar nog een Romeins garnizoen bij de Cauchen. Maar het is opmerkelijk, dat de

keizer in zijn zeer nauwkeurig geformuleerde redactie het woord provincie voor

Page 134: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Germanië niet heeft gebruikt.

Uit onze bronnen kan men dus niet afleiden, dat Germanië ooit tot een Romeinse

provincie is geproclameerd. Mogelijk is het intussen wèl, dat dit toch is geschied en dat

men dit feit later enigszins heeft verdoezeld. Gewoonlijk noemt men als een doorslaand

bewijs voor de stichting van de provincie de aanwezigheid van een altaar voor Roma en

Augustus te Keulen, dat voor Germanië dezelfde betekenis moet hebben gehad als het

altaar te Lyon voor Gallië. Dit altaar kan zijn gewijd in 9 v. Chr., tijdens de aan-

wezigheid van Tiberius na de dood van Drusus, - maar toen was er zeker geen

aanleiding voor, - of in de jaren 4 tot 6 Onze Jaart., na de overwinningen van Tiberius in

Germanië, of in de tijd van Varus in 7 of 8. Overigens weten wij van het altaar te

Keulen slechts zeer weinig 1).

Het is evenwel twijfelachtig, of de stichting van het altaar te Keulen inderdaad de

inrichting van een provincie Germania veronderstelt. Men herinnere zich, dat het altaar

te Lyon is ingewijd in 12 v. Chr., toen de census van Gallië werd afgekondigd. Er is

geen sprake van, dat zo iets in Germanië mogelijk zou zijn geweest. Het land was

daarvoor veel te weinig georganiseerd; maar het was ook nog geen afgerond geheel. Om

een behoorlijke provincie te kunnen vormen was niet alleen, een veel verder

voortgeschreden onderwerping nodig geweest, maar bovendien de verovering van het

rijk van Marbod en van het zuiden, tussen de Donau en het Duitse Middelgebergte. Juist

toen Tiberius met deze taak zou

1) Over het altaar te Keulen zal worden gesproken in afdeling II van het Achtste

hoofdstuk.

beginnen, brak de opstand in Pannonië uit. Daarna was er voor de inrichting van een

provincie Germanië geen aanleiding meer.

Er zijn evenwel enige andere redenen, die het niet waarschijnlijk maken, dat een

provincie Germania Magna ooit is tot stand gekomen. In de eerste plaats is, naar het

schijnt, het Germaanse district langs de Rijn vertegenwoordigd gebleven bij het altaar te

Lyon. Was er inderdaad een provincie Germania geweest, dan had men deze toestand

zeker niet bestendigd. Dan was immers de grens tussen Gallia Belgica en Germania

definitief afgebakend en was het militaire district geheel van Gallië losgemaakt. In de

tweede plaats is het zeker, dat er omstreeks het midden van de eerste eeuw geen

provincie Germania bestond. Er waren toen aan de Rijn de territoriën van de twee

Germaanse legers, die eerst onder Domitianus als provincies zijn georganiseerd. Het is

niet aannemelijk, dat de Romeinse regering een provincie eenvoudig zou hebben laten

ophouden te bestaan, wanneer zich nog een belangrijk deel onder het gezag van Rome

bevond, zoals dat na de ondergang van Varus toch het geval was.

Wij hebben ons met het vraagstuk van de provincie Germania Magna zo lang

beziggehouden, omdat het van belang is vast te stellen, of ons land als geheel ooit

werkelijk tot de Romeinse provincies heeft behoord. Onze conclusie is, dat dit voor het

noordoostelijke deel nooit het geval is geweest. Met de provincie Germania Magna zijn

de Romeinen niet verder gekomen dan de eerste voorbereiding. Na de ondergang van

Varus zijn zij uiteraard met dit werk niet voortgegaan. De territoriën van de Cauchen,

Friezen, Canninefates, Bataven en enige andere volksstammen van geringer betekenis

bleven onder het gezag van de commandant van het NederGermaanse leger. Toen

Tiberius, in 16 o.J., het plan om Germanië te veroveren definitief opgaf, bleef het

district in stand. Maar tegelijkertijd begon een geheel nieuwe politiek tegenover Ger-

Page 135: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

manië. In plaats van de militaire verovering trad de vreedzame penetratie.

V. DE ONTWIKKELING VAN HET BESTUUR NA HET VERTREK VAN

GERMANICUS

Toen Germanicus in het najaar van 16 het commando aan de Rijn had neergelegd en

naar Italië terugkeerde om een taak in het Oosten te aanvaarden, was de verhouding met

Germanië allerminst duidelijk. De Romeinse macht werd in de eerste plaats vertegen-

woordigd door de twee, elk uit vier legioenen bestaande legers aan de Rijn. Bij die

legers was een groot aantal hulptroepen ingedeeld. Al deze af delingen hadden haar

vaste garnizoen in een district aan de linkeroever van de rivier, dat onder onmiddellijk

militair gezag stond. Als basis voor de verdediging van het land diende een goed

georganiseerde linie langs de Rijn, bestaande uit grote vestingen en kleinere

kampementen, die door een met vaste posten bewaakten weg waren verbonden. Van

deze linie uit konden aanvallen in het land rechts van de rivier worden ondernomen.

Daarvoor waren met forten versterkte wegen, die naar het binnenland van Germanië

voerden, beschikbaar. Een van deze wegen liep van Vetera uit langs het dal van de

Lippe, met een fort aan de oorsprong van deze rivier, ad caput Lupiae, dat men in de

buurt van Paderborn moet zoeken. Een brede zone aan de rechteroever van de Rijn, die

vrij van bewoners werd gehouden, vergemakkelijkte de bewaking. Enige ten oosten van

deze zone wonende volkeren waren door een verdrag met Rome verbonden en hadden

op deze wijze de opperheerschappij van de Stad erkend. Maar alleen in de delta van de

Rijn strekte de werkelijke macht van het Rijk zich verder uit. Daar behoorde ten minste

het land van de Friezen nog tot het Romeinse bezit.

Aan de anderen kant was in Germanië een aantal machtige volkeren, die zeer vijandig

tegenover de Romeinen stonden, als de Cheruscen, de Chatten, de Bructeren, de

Marsen. Zij hadden tegen de legers van Germanicus gevochten. Hun land was

herhaaldelijk verwoest en geplunderd. Hun troepen hadden zware nederlagen tegen de

Romeinen geleden. Maar zij waren niet tot onderwerping gebracht. Andere volkeren

hadden wèl verdragen met de Romeinen gesloten, als de Cauchen en de Angrivarii. Na

het vertrek van Germanicus en nadat de offensieve politiek tegen Germanië was op-

gegeven, was de positie van deze laatste volkeren volkomen onzeker.

Het had toen voor de hand gelegen, een definitieve regeling te maken voor het bestuur

van het deel van Germanië, dat in Romeins bezit bleef. Dat is evenwel niet geschied.

Tiberius, die sedert hij keizer was geworden, slechts uiterst moeilijk tot het nemen van

een besluit kwam, liet de zaak op haar beloop. Het militaire district langs de Rijn bleef

bestaan; de verhouding tot Belgica werd niet geregeld. Wellicht heeft Tiberius aan de

mogelijkheid gedacht, dat hij later de verovering van Germanië toch nog eens ter hand

zou nemen; maar dat is niet waarschijnlijk. Definitief was alleen de deling van het

commando. Sedert het vertrek van Germanicus werd het bevel over het

Nedergerrnaansche en het OverGermaanse leger niet meer door één opper-officier

gevoerd. Het altaar te Keulen voor de cultus van de Keizer, dat dienst had moeten doen

voor geheel Germanië, bleef in stand, zoals blijkt uit de naam van die plaats, het

centrum van het gebied van de Ubii, die eerst Oppidum Ubiorum en later Ara Ubiorum

heette. De naam Ara is in de betiteling van de daar gestichte colonia bewaard.

De hoofdstad der Ubii was bestemd het administratieve middelpunt te worden van het

gebied, dat Augustus had willen veroveren, een door hem te stichten provincie

Germania Magna. Germanicus had er bij voorkeur geresideerd. Een van zijn

Page 136: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

dochtertjes, Agrippina, die later met keizer Claudius zou huwen, was er geboren en te

harer ere is Keulen, kort nadat zij keizerin was geworden, in het jaar 50, tot een

Romeinse kolonie verheven. Dit is de belangrijkste verandering in het bestuur van het

district der Germaanse legers, die men tussen het vertrek van Germanicus en de opstand

der Bataven kan vermelden. Vóór de stichting van de kolonie werd daar een aantal

veteranen gevestigd. Het was een kolonie naar Romeins recht, die ten minste in de

derde eeuw in rang was gelijkgesteld met de steden in Italië. Waarschijnlijk had Keulen

deze positie van oudsher. Haar naam was Colonia Claudia Augusta Ara Agrippinensium

1). Reeds enigen tijd te voren waren de twee legioenen, die te Keulen in garnizoen

lagen, verplaatst: Legio I naar Bonn 2) en Legio XX naar Neuss 3).

De territoriën, die aan de legioensvestingen te Bonn en Neuss werden toegewezen,

betekenden de grens van het gebied der colonia te Keulen in het zuiden en het noorden.

In elk geval behoorden tot Keulen nog Tolbiacum (Zillpich) en Marcodurum (Duren).

Keulen is de oudste stad van het land aan de Rijn, met

1) In deze volledigen vorm komt de naam op inscripties niet voor; verg. CIL. IX 1584:

Col(onia) Claud(ia) Aug(usta) Agrippinensium. - Voor een kolonie naar Romeins recht;

verg. 0. Hirschfeld, Sitzungsberichte Alcad. Wien, 1883, blz. 319-328: Kleine Schriften,

blz. 88-95, en E. Kornemann, Real-E'ncycl. IV, c. 543. - Voor Keulen als colonia iuris

Italie i; verg. Paulus, Digesta 50, 15, 8, 2. - J. Klinkenberg, Das Ramische

Kunstdenkmdler der Rheinprovinz, VI (1906); Bonner fahrbikker, 140-141

(1936), blz. 259-298. - R. Schultze, Die Stadtanlage der Colonia Agrippinensis, Bonner

Jahrbücher, 130 (1925), blz. 254-261.

2) Over het Romeinse Bonn verg. E. Sadée, Das Römische Bonn (1925); H. von

Petrikovits, Germania, XXI (1937), blz. 233-235.

3) Over het Romeinse Neuss verg. H. Nissen en anderen, Novaesium: Bonner

fahrbdcher, 111-112 (1904).

uitzondering van Augusta Rauracorum (Augst bij Bazel). Als territorium is aan de stad

het gebied van de Ubii, of wellicht slechts een deel van dat gebied, toegewezen 1). Maar

dit territorium had geen gelijke rechten. Het was ondergeschikt aan de stad en had geen

eigen magistraten en geen eigen jurisdictie. Langzamerhand is de naam van de Ubii in

onbruik geraakt. Zowel de stedelingen als de bewoners van het platteland zijn zich in

later tijd Agrippinenses gaan noemen (Afb. 21). Op de duur zijn de peregrini

verdwenen. Alle leden van de stam der Ubii werden in eden loop van de tijd tot

stadsburgers. Van de bestuursorganen wordt de stadsraad, het concilium

Agrippinensium, tijdens de opstand der Bataven genoemd. Wil men zich duidelijk

snaken, welke veranderingen aan de Rijn hebben plaats gehad in de eerste eeuw na het

begin onzer jaartelling, dan vergelijke men de lijsten van plaatsen bij Plinius en bij

Ptolemaios 2). Het blijkt dan, dat in de tweede eeuw de Ubii en de Cugerni geheel

waren vervangen door de Agrippinenses en de Traianenses.

Van de andere bestuursafdelingen, behalve Keulen, is °rit uit - de tijd vóór de opstand

der Bataven niets bekend. Wel valt nog het een en ander te verhalen over de verhouding

tussen het district aan de Rijn en Germanië. Nog altijd waren de landen aan de rechter-

en de linkeroever van de rivier door allerlei belangen met elkaar verbonden. Het is

intussen wel zeer merkwaardig, dat de Romeinse heerschappij en de langdurige

oorlogen zo uiterst weinig sporen in het eigenlijke Germanië hebben achtergelaten.

Voor de beschaving van het land schijnen de jaren van Drusus tot Germanicus welhaast

zonder betekenis te zijn geweest. Dichter bij de rivier was de invloed van Rome groter.

Daarbij moet men evenwel onderscheid maken tussen Over- en Neder-Germanië.

Page 137: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

In Over-Germanië waren nog vrij grote stukken land aan de rechter oever van de Rijn

onder Romeins gezag gebleven na het vertrek van Germanicus, bij voorbeeld, het land

der Mattiaci. Ten tijde van Gaius en Claudius zijn ook weer pogingen gedaan om dat

gebied uit te breiden. De grensweg, de limes, begon daar al vroeg de rivier als afsluiting

te vervangen. In Neder-Germanië was het bezit van het Rijk rechts van de Rijn in de

eersten tijd veel

1) Verg. A. Schuiten, Die Territorien in de beiden Germanien: Bonner Jahrbücher, 103

(1898), blz. 30-36.

2) Over Ptolemaios wordt gesproken in afdeling I van het Achtste hoofdstuk.

groter. De zo-even genoemde weg langs het dal van de Lippe, die met forten was

versterkt, voerde diep in het Germaanse land, terwijl aan de Noordzeekust de Friezen en

de Cauchen nog steeds het oppergezag van Rome erkenden. Bij de Friezen lagen

Romeinse troepen, onder andere in het Castellum Flevum aan de Vliestroom. Dit volk

had zijn oude bestuursorganen behouden en was gesteld onder het toezicht van een

Romeinsen commissaris 1). Maar in 28 heeft het zich bevrijd, en de expeditie van

Corbulo in het jaar 47 is geëindigd met de terugtrekking van de Romeinse troepen op

bevel van de regering te Rome.

Uit de berichten over deze veldtochten vernemen wij iets meer over de Friezen. Toen

Corbulo hen had onderworpen, heeft hij, zoo- als boven is verhaald, een nieuwe

staatsregeling bij hen ingesteld en het Romeinse recht ingevoerd. Zonder twijfel bleven

zij ook met het Rijk verbonden door een verdrag, dat Corbulo vóór zijn aftocht met hen

heeft gesloten. Maar de nieuwe staatsinstellingen, die zo weinig in overeenstemming

waren met hun nationale opvattingen, zijn niet in stand gebleven. Enige jaren later

werden de Friezen ten minste al weer geregeerd door koningen. Schatting betaalden zij

niet meer. Wellicht hebben zij echter nog wel manschappen voor de Romeinse legers

geleverd. Bovendien werd handel met hen gedreven. De producten van hun land hadden

betekenis voor de verpleging van de Romeinse troepen en van hun kant kochten de

Friezen gaarne de voortbrengselen van de Romeinse nijverheid. Dat bewijzen de

stukken aardewerk en de bronzen voorwerpen, huisraad en godenbeeldjes, die men in de

terpen van FrieSland en Groningen aantreft. Verder liep de weg voor de handel van de

Rijndelta naar het noorden van Germanië door hun land. De Romeinen hebben ook het

recht van de visscherij bij de Friezen gepacht. Maar de inscriptie, die ons daarover

inlicht, dateert mogelijk uit de tijd van Corbulo 2). Zonder twijfel was de Romeinse in-

vloed in het land van de Friezen ook na het midden van de eerste eeuw nog zeer groot.

Een deel van het Romeinse Rijk was dit gewest na het jaar 47 toch definitief niet meer.

Corbulo heeft niet alleen zijn nieuwe veroveringen moeten opgeven, maar bovendien

alle troepen terugtrekken uit het land aan de rechteroever van de Rijn. Over zijn gehele

ambtsgebied heeft

1) Zijn titel was "praepositus gentis Frisiorum"; verg. De inscriptie, aangehaald in

Germania, 1917, blz. 132.

2) Over de vondsten in Friesland wordt gesproken in afdeling VI van het Zevende

hoofdstuk. Op hun geschiedenis komen wij terug in afdeling VII van dit hoofdstuk en in

afdeling VIII van het Achtste.

hij deze opdracht met grote nauwgezetheid uitgevoerd. De forten aan de Lippe in het

Page 138: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

land van de Friezen werden ontruimd. In de delta van de Rijn werd de middelste tak

uitgekozen om als grens te dienen. Ook de latere commandanten van het

NederGermaanse leger hebben zich aan de door Corbulo ontvangen order moeten

houden.

Een onbewoonde strook land langs de rechteroever van de Rijn in Neder-Germanië

diende voor militaire doeleinden, ter bewaking en afsluiting van de grens. Boven

hebben wij verhaald, hoe de Friezen en de Amsivarii, die pogingen deden om zich in

deze strook te vestigen, zijn teruggejaagd. Daarbij is het opmerkelijk, dat de Friezen, die

een verdrag van vrede en vriendschap met de Romeinen hadden gesloten, anders

werden behandeld dan de Amsivarii. Maar ook de Friezen mochten in de gereserveerde

strook niet blijven. Deze toestand is later bestendigd. Alleen waren er langs de rivier

enige wachtposten gevestigd, waarvan de sporen op het Montferland, de Duno, bij

Wageningen en op de Grebbeberg zijn aangetroffen. Bovendien heeft reeds vroeg in het

land aan de overzijde van de Rijn de T eguka r i a Transrhenana bestaan, een grote

pannenbakkerij ten behoeve van het Romeinse leger 1).

In de jaren, toen geen oorlogen werden gevoerd, hebben de Romeinse commandanten

hun troepen allerlei werken laten uitvoeren. Aan de linkeroever van de Rijn werd in de

tijd van Claudius een reeks van versterkingen aangelegd. Deze forten, waarvan wij

boven enige overblijfselen hebben genoemd, deden dienst ter onmiddellijke beveiliging

van de' grens. Maar ook in het binnenland zijn dergelijke sterkten gebouwd. Te Heerlen

is, naar men aanneemt, in de tijd van Claudius een Romeinse vesting aangelegd. Verder

herinnerde later de naam van Praetorium Agrippinae, de plaats in de kuststreek van

Zuid-Holland, nog aan de gemalin van deze keizer. Niet minder belangrijk waren enkele

waterwerken, die het Romeinse leger heeft uitgevoerd. Behalve het kanaal, dat Corbulo

heeft laten graven in Zuid-Holland ter verbinding van de mond van de Rijn bij Leiden

met de mond van de Maas, het Helinium bij Terheide, kan men de voltooiing van de

dam van Drusus noemen. Gelijk men zich zal herinneren, had Drusus die dam laten

aanleggen om het water van de Rijn te dwingen zoveel

1) Verg. H. Lehner, Bonner Jahrbücher{, 111-112 (1904), blz. 291-296; H.

Dragendorff, Bericht Römisch-Germanische Kommission, 1904, blz. 2829; CIL. XIII

pars 6, blz. 129-131; E. Stein, Die kaiserlichen Beamfen, blz. 101-102.

mogelijk langs de middelsten tak af te vloeien. Dit werk is in de vijftiger jaren voltooid.

Men heeft de indruk, dat het bezighouden van de troep de voornaamste taak voor de

legercommandanten is geweest.

In deze zelf de tijd ging in Gallië de romanisering van het land snel verder. Meer en

meer werd daar het bestuur naar Romeinse trant ingericht. De oude titels van de

stedelijke magistraten verdwenen en werden vervangen door Latijnsche. Op grote

schaal werd aan de Galliërs het Romeinse burgerrecht verleend. Zelfs kon Claudius in

het jaar 48 het voorstel doen aan de voorname Galliërs het recht te verlenen Romeinse

ambten te bekleden. De redevoering, die de keizer bij die gelegenheid in de Senaat heeft

gehouden, is op een bronzen plaat gegrift om te worden opgesteld bij het altaar voor de

cultus van de keizer te Lyon. Daar is een groot stuk van die plaat teruggevonden, zodat

wij de rede voor een belangrijk deel kennen 1). In het militaire district langs de Rijn is

de ontwikkeling voreerst nog niet zo ver gegaan. Alleen de stichting van de Romeinse

kolonie te Keulen maakte een uitzondering. Anders overheerste daar nog het Romeinse

leger.

Gedurende deze gehele periode waren in het militaire district ,acht legioenen, vier voor

elk van de twee Romeinse legers 2). Behalve met deze afdelingen moet men rekening

Page 139: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

houden met een groot aantal hulptroepen en de vloot op de Rijn. De legioenen, die in

Neder-Germanië dienst deden, hebben wij boven opgesomd. Van enkele monumenten

die deze corpsen hebben achtergelaten, zijn hier reproducties opgenomen (Afb. 11, 12

en 35).

Bij de hulptroepen vragen vooral de ruiterafdelingen, de alae, onze aandacht. Wij

bezitten een aantal zeer opmerkelijke monumenten, die van deze afdelingen afkomstig

zijn (Afb. 22, 23 en 36). Bovendien vermelden wij nog de trosknechten, de dienaren en

slaven van de soldaten, de hofhouding en de staf van de commandanten, de zoetelaars

en kooplieden, de vrouwen en kinderen, ten slotte de veteranen die niet van hun oude

corps hadden kunnen scheiden, tezamen een menigte van ten minste 200 000 zielen.

Slechts een klein deel van deze mensen waren Italianen. Alleen de legioensoldaten

kwamen nog voornamelijk uit het zuiden. De

1) F. Fabia, La Table elaudienne de Lyon (1929). - De redevoering is, in een enigszins

vrij résumé, weergegeven door Tacitus in zijn Anna- les XI 24.

2) Voor de dislocatie van deze afdelingen verg. E. Ritterling, Legio: Real-

Encyclopaedie, XII (1925), c. 1211-1829, en beneden, in afdeling 1 van het Vijfde

hoofdstuk.

hulptroepen bestonden bijna geheel uit Galliërs en Germanen. Want de Romeinen

waren er in deze tijd nog niet voor beducht de af delingen te laten in het land, waaruit

zij stamden. Bij de leden van de noordelijke volkeren waren de glorie van Rome en de

eer Rome te mogen dienen machtiger factoren dan hun nog zo weinig ontwikkeld

nationaal gevoel. Na afloop van hun diensttijd in de hulptroepen werden zij beloond met

het Romeinse burgerrecht, tezamen met de vrouwen en kinderen die zij bezaten. De

aanvoerders der afdelingen, die in de regel tot denzelf de stam behoorden als de

manschappen, waren steeds Romeinse burgers en meestal opgenomen in de ridderstand.

De dienstplicht, die welhaast als een voorrecht werd beschouwd, was een van de voor-

naamste middelen om de volksstammen in de provincie voor het Rijk te winnen en hen

rijp te maken voor de invoering van een burgerlijk Romeins bestuur. Wij gaan thans

over tot de bespreking van deze volksstammen, voorzover zij op het grondgebied van

Nederland woonden.

VI. DE VOLKSSTAMMEN IN HET ZUIDEN VAN NEDERLAND

Wij moeten thans een poging doen om vast te stellen, hoe de indeling voor het bestuur

is geweest in het gedeelte van het Romeinse Rijk, dat tot het Nederlandse grondgebied

behoorde. Dat wij tot een dergelijk onderzoek in staat zijn, danken wij vooral aan de

mededelingen van Plinius, die in, afdeling I van dit hoof d- stuk zijn ter sprake

gekomen. Het gaat daarbij, gelijk men zich zal herinneren, om twee passages, de lijsten

van de volksstammen in de Rijndelta en in Gallia Belgica. Allereerst merken wij op, dat

twee volkeren, de Marsaci en de Frisiavones, in beide lijsten voorkomen. Daarbij

behoeven wij niet te denken aan een vergissing van Plinius. Zulk een vergissing is niet

waarschijnlijk, omdat deze auteur van de toestand zeer goed op de hoogte was.

Mogelijk heeft hij de eerste lijst samengesteld op grond van zijn eigen aantekeningen en

de tweede overgenomen uit de Commentarii van Agrippa. Wij mogen aannemen, dat de

lijsten de namen bevatten van de volkeren, die aan Rome verbonden waren door

verdragen. Mogelijk hebben zowel de Marsaci als de Frisiavones land bezeten aan beide

oevers van de Waal en komen zij om die reden evengoed voor in de lijst van de

Page 140: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

volkeren in de Rijndelta als in de opsomming aangaande Gallia Belgica.

De mededelingen van Plinius kunnen wij nog enigszins toelichten met gegevens, die wij

bij Ptolemaios vinden. Daar de laatstge-, noemde rekening hield met de indeling naar

civitates, kunnen wij door de vergelijking van de twee lijsten vaststellen, bij welke vol-

keren in de tijd van Plinius een stedelijke organisatie nog niet was ingevoerd.

Ptolemaios kende in het gebied ten zuiden en ten westen van de Rijn overal een

communaal bestuur. Bij hem vinden wij de civitates van de Morini en de Menapii in het

kustgebied, van de Nervii en de Tungri in het binnenland, van de Agrippinenses, de

Traianenses en de Bataven aan de Rijn 1).

Op grond van de lijst bij Plinius moet men aannemen, dat in de tijd toen hij zijn,

gegevens verzamelde, de stedelijke organisatie was ingevoerd bij de Morini, de

Menapii, de Nervii en wellicht ook bij de Tungri, maar nog niet bij de overige

volksstammen. Naast de colonia van de Agrippinenses met haar territorium bestonden

nog de volksstaten van de Ubii en de Sunuci. De Baetasii waren nog niet verenigd met

de Cugerni en evenmin de Bataven met de andere stammen in de R ijndelta, te weten de

Canninefates, de Marsaci, de Sturii en de Frisiavones, terwijl de Texandri waarschijnlijk

op de duur zijn ingedeeld bij de Tungri of wellicht bij de Nervii. Naast deze autonome

bestuursafdelingen waren er in het land aan de Rijn nog de gebieden, die onder

onmiddellijk militair gezag stonden, bij de legioensvestingen en de kleinere sterkten.

Deze gebieden werden bestuurd door de commandanten der verschillende troepen-

afdelingen.

Hier dient nog het een en ander te worden gezegd over de geschiedenis van de

genoemde volksstammen. De Morini, de Menapii en de Nervii zijn reeds boven ter

sprake gekomen, in afdeling II van het Tweede hoofdstuk. Evenals met de Tungri (Afb.

24) zullen wij ons nog met hen bezig houden in afdeling II van het Achtste hoofdstuk,

dat is gewijd aan de lotgevallen van de civitates, waartoe delen van Nederland hebben

behoord. Ook de Ubii zijn in het voorafgaande reeds herhaaldelijk genoemd. Overigens

heeft, zoals later zal blijken, geen stuk van hun territorium zich uitgestrekt tot het

Nederlandse grondgebied. Aan de andere volksstammen moeten wij hier een ogenblik

aandacht geven 2). Wij beginnen met degenen, die ten zuiden van de grote rivieren

woonden.

1) De lijst van Ptolemaios zal in afdeling I van het Achtste hoofdstuk ter sprake komen.

2) N. J. Krom, De poputis Germanis antiquo tempore, patriam nostram incolentibus

(Diss. Leiden, 1908). - L. Schmidt, Geschichte der deutschen Stdmme (1934 en volg.). -

J. Scharf, Studien zur Bevffikerungsgeschichte der Rheinlande (1938),

De T ex a n d r i (of Texuandr1) hadden hun gebied in het westen van Noord-Brabant,

waar later de gouw Taxandria hun naam bewaarde. In de antieke overlevering worden

zij uitsluitend

genoemd in de vroeger vermelde passage van Plinius. Verder komen zij voor op

inscripties; maar die inscripties betreffen alleen leden van deze volksstam, die in

afdelingen van het Romeinse leger hebben gediend 1). Op deze wijze blijkt de naam van

de Texandri

1) Over leden van de Germaanse stammen in ons land, die tot het Romeinse leger

hebben behoord, wordt gesproken in afdeling V van het Achtste hoofdstuk.

nog in de eerste helft van de tweede eeuw in gebruik te zijn geweest. - De woonplaatsen

Page 141: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van de M a r s a c i moet men zoeken op de Zeeuwsche en Zuidhollandse eilanden. Zij

worden beschouwd als een deel van de Marsi, die naar de Rijndelta zijn uitgeweken,

evenals de Bataven oorspronkelijk een deel vormden van de Chatten. In de geschiedenis

van de opstand der Bataven worden zij nog eens terloops genoemd tezamen met de

Canninefates, die het land aan de kust ten noorden van hen in bezit hadden. Overigens

vindt men hun naam alleen op inscripties om de herkomst aan te duiden van enkele

soldaten, die dienden in afdelingen van de hulptroepen en in het keurcorps van de

equites singulares. Ook godinnen, de Matres Marsacae, bewaarden later de herinnering

aan hun naam 1).

De Sturii worden in de literatuur slechts vermeld in de boven besproken passage van

Plinius. Het is mogelijk, dat men hun naam moet aanvullen op een inscriptie; maar dit is

volkomen onzeker. Zij woonden, naar men mag aannemen, in de buurt van de Marsaci.

Een nauwkeuriger aanduiding van hun verblijfplaats is evenwel niet mogelijk. - De F

risiav o n e s (of Frisiaevones) moeten een deel zijn geweest van de Friezen, dat zich in

de streek van de grote rivieren heeft gevestigd. Wellicht worden zij bedoeld met de

Kleine Friezen, die Tacitus in zijn Germania vermeldt. Deze volksstam heeft blijkbaar

een vrij grote betekenis gehad. Want er is meer dan één afdeling van hulptroepen naar

hen genoemd. Wij kennen ook de grafsteen van een zekeren Hilarus, die tot deze stam

behoorde en deel heeft uitgemaakt van de persoonlijke lijfwacht van Nero Caesar (niet

de keizer, maar waarschijnlijk een van de zoons van Germanicus), en een betrekkelijk

groot aantal grafschriften voor ruiters uit het corps der equites singulares, de lijfwacht

van de keizers uit de tweede eeuw. Ten slotte vermelden wij nog godinnen, wier naam

aan dit volk herinnert, de Matres Frisiavae.

De Sunuci woonden in de streek van Ziilpich en Aken, tussen de Tungri en de Ubii,

vlak ten oosten van de Nederlandse grens. In de literatuur worden zij, behalve in de

aangehaalde plaats van Plinius, slechts vermeld door Tacitus in het verhaal van de

opstand der Bataven. Zij behoorden wellicht tot de Germaanse volksstammen aan de

linker oever van de Rijn, waarvan Caesar spreekt. Maar liever zal men aannemen, dat

zij eerst naderhand, tegelijk met de Tungri, in hun latere woonplaatsen zijn gekomen.

Vroeger verbleven daar de Eburones en de Condrusi. Blijkbaar

1) De godsdienst komt ter sprake in afdeling VII van het Achtste hoofdstuk.

vormden zij nog een zelfstandigen volksstaat, toen het door Plinius gebruikte materiaal

werd verzameld. Later zijn zij opgegaan in de civitas van de Agrippinenses. Wij kennen

een naar deze stam genoemde legerafdeling, die in de eerste helft van de tweede eeuw

behoorde tot het leger van Britannia, en enige inscripties, waarop uit deze stam

afkomstige soldaten worden genoemd. Bovendien bezitten wij een aantal monumenten,

gewijd aan Sunuxal, de voornaamste godheid van dit volk. Zij werd voornamelijk

vereerd in de streek van Aken, Eschweiler en Zlpich.

De B a e t a sii hebben ten noorden van de Sunuci gewoond, in het land aan de

rechteroever van de Maas, ongeveer in de buurt van Gennep, Goch en Geldern. Een

troep manschappen uit dit volk, bijeengebracht door Claudius Labeo, een neef van

Civilis, komt ter sprake bij Tacitus in het verhaal van de opstand der Bataven. Ons is

een naar dit volk genoemde legerafdeling bekend, die in de eerste helft van de tweede

eeuw diende in het leger van Britannia en in dat land nog in de laten keizertijd aanwezig

was. Verder vindt men Baetasii op inscripties, onder anderen een zekeren Phoebus, die

behoorde tot de lijfwacht van keizer Nero, en enige ruiters uit het corps van de equites

singulares. De laatsten worden aangeduid als Traianenses Baetasii. Op deze wijze blijkt

het, dat de Baetasii waren opgenomen in de civitas van de Traianenses, die haar middel-

Page 142: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

punt had in de Civitas of Colonia Traiana bij Xanten.

De volksstam, die gewoonlijk Cugerni wordt genoemd, heet op de besproken plaats van

Plinius Guberni. Deze vorm van de naam komt ook elders voor. Op de inscripties vindt

men de vormen Cugerni en Cuberni. Mogelijk wordt met deze naam dezelfde volksstam

aangeduid; maar men kan ook aan twee verschillende volkeren denken. - De Cugerni,

gelijk wij hen zullen noemen, woonden aan de Rijn tussen de Ubii en de Bataven. Wij

weten evenwel niet, waar wij de grenzen van hun territorium moeten zoeken. Waar-

schijnlijk behoorden Gelduba (Gellep bij nirs), Asciburgium (Asberg bij Krefeld),

Burginatium (bij Kalkar), en Quadriburgium (wellicht Qualburg bij Kleef) nog tot hun

gebied. Maar Novaesium (Neuss) lag zeker in het land van de Ubii. Het territorium van

de legioensvesting bij die laatste plaats heeft, gelijk gezegd, de grens gemarkeerd tussen

de gebieden van de Traianenses en de Agrippinenses. De Cugerni zijn voortgekomen uit

de Sugambren, die door de lateren keizer Tiberius, vermoedelijk in de jaren 8 of 7 v.

Chr., van het land aan de rechteroever van de Rijn naar de linkeroever zijn

overgebracht. Wellicht waren zij, evenals de Baetasii, een onderdeel van de groten stam

der Sugambren. In dit verband is het opmerkelijk, dat Strabo, in zijn beschrijving van

het Rijnland, Sugambren vermeldt op de plaats, waar later de Cugerni woonden. Tijdens

de opstand der Bataven hebben zij zich bij Civilis aangesloten. Zij worden door Tacitus

nog eens uitdrukkelijk genoemd in het bericht over de slag bij Vetera, waar Civilis door

Cerealis is verslagen. Een naar dit volk genoemde legerafdeling behoorde in de eerste

helft van de tweede eeuw tot het leger van Britannia. Toen keizer Traianus de naar hem

genoemde stad stichtte in de nabijheid van het tegenwoordige Xanten, werden de

territoriën van de Cugerni en van de Baetasii aan deze stad toegewezen. De bewoners

noemden zich voortaan Traianenses, evenals de Ubii later als Agrippinenses bekend

waren.

Page 143: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

VII. DE VOLKSSTAMMEN IN DE RIJNDELTA

De B a t a v en (Afb. 26) bewoonden enige eilanden in de Rijndelta, voornamelijk het

naar hen genoemde eiland tussen Waal en Rijn. Maar hun gebied strekte zich ook verder

naar het zuiden uit, over het Rijk van Nijmegen en het noorden van Noord- Brabant.

Wellicht behoorde eertijds ook de Veluwe aan hen. Evenals hun naburen in het westen,

de Canninefates, stamden zij af van de Chatten en maakten dus een deel uit van de grote

groep der Herminones. Zij waren Wegens onenigheid met hun stamgenoten

weggetrokken uit hun oorspronkelijke vaderland om zich te vestigen in de onbewoonde

streek in het noorden van Galli(' aan de Rijn en in de Rijndelta. zo wordt het ons ten

minste medegedeeld. Wanneer deze uittocht van de Bataven heeft plaatsgehad, weten

wij niet. Gelooft men, dat de mededeling in Caesar's berichten over zijn Gallische

oorlogen, waar over de Bataven wordt gesproken, een invoegsel van de schrijver zelf is

of uit zijn tijd, dan zijn zij reeds vóór het midden van de eerste eeuw v. Chr. naar

Nederland uitgeweken. Eerder zal men moeten aannemen, dat dit in wat later tijd is

geschied. De streek, waar naderhand de Bataven woonden, heeft naar het schijnt, in

Caesar's tijd aan de Menapii behoord. Waarschijnlijk was de Betuwe toen nog vrijwel

geheel onbewoond. Zeker weten wij, dat de Menapii land aan de rechteroever van de

Rijn in bezit hadden in de Graafschap Zutphen of wat verder naar het zuidoosten, in de

tijd toen de Usipetes en de Tencteren hun inval in Gallië hebben gedaan, dus in de

winter van 56 op 55 v. Chr.

Wij vernemen niets van de Bataven vóór het jaar 12 v. Chr., toen Drusus van hun land

uit zijn eersten krijgstocht naar Germanië heeft ondernomen 1). Intussen moeten zij

reeds vóór die tijd een verdrag hebben gesloten, waarbij zij de opperheerschappij van

Rome erkenden. Dit verdrag was voor hen zeer gunstig. Want zij behoefden geen

belastingen te betalen; alleen moesten zij manschappen leveren voor het leger. Op grond

van dit verdrag heeft Drusus door hun gebied het kanaal laten aanleggen, waardoor een

veiliger vaarweg ontstond van de Rijn naar de meren in het midden van ons land en naar

de Waddenzee, en een dam laten bouwen om een betere verdeling te maken van het

water, dat door de Rijn wordt aangevoerd. Bovendien heeft hij in het land van de

Bataven enige versterkingen opgericht als een onderdeel van de linie aan de Rijn.

Sporen van zulke forten meent men te kunnen aanwijzen bij Rindern, te Nijmegen en te

Vechten.

De verandering van de Romeinse politiek tegenover Germanië na het jaar 16 O. J. en

ook de opstand van de jaren 69 en 70 hebben in de verhouding van de Bataven tot het

Rijk geen verandering gebracht. In zijn Germania spreekt Tacitus van een antiqua s o c i

et a s, een bondgenootschap dat van oudsher dateert. Zij hadden zich in de tijd van

Drusus vrijwillig bij het Rijk aangesloten en zijn na de opstand op dezelfde

voorwaarden in het Rijk teruggekeerd. In hun land kwamen dus geen Romeinse

belastingambtenaren. Zij waren vrij van herendiensten, van leveranties ten behoeve van

het leger en van werkzaamheden voor het onderhoud van wegen. Alleen als soldaten

droegen zij in ruime mate bij tot de verdediging van het Rijk. Op deze wijze staan zij

vrijwel alleen. Want ook de volkeren, die f o e der a t i worden genoemd, betaalden wel

degelijk belastingen. Intussen wordt de band, die hen met Rome bond, aangeduid als

een f o e d u s, bondgenootschap, maar ook als een verhouding van afhankelijkheid, ob s

e q u i u m.

De bijzondere positie van de Bataven wordt voor een groot deel verklaard door de

ligging van hun land op een zeer kwetsbare plaats aan de grens van het Rijk. Het

beheerste de moeilijk toegankelijke Rijndelta en de Monden van de rivieren, waarlangs

Page 144: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

het verkeer van de Rijn naar het Kanaal en naar Britannië ging. Dit gebied had grote

betekenis voor de ravitaillering van de legers en de vestingen aan de Rijn, maar ook

voor de aanvallende krijgstochten, eerst naar Germanië en daarna naar Britannië, nog

later voor de

1) Het denkbeeld, dat Caesar reeds een verdrag met de Bataven heeft gesloten en dat

Bataven hebben deelgenomen aan de oorlog tussen Caesar en Pompeius (verg. Lucanus,

Pharsalia 1 431), berust op een misvatting.

verbinding tussen de Germaanse en Britannische legers. Hoezeer de leiding van de staat

het gewicht van deze positie heeft ingezien, blijkt uit het grote aantal forten, dat in die

streek is aangelegd. De zwaar versterkte linie van Vechten en Utrecht naar Katwijk

moest niet alleen dienst doen ter verdediging van de weg langs de Rijn, maar

voornamelijk als bescherming van de verbinding per schip langs de zuidelijke

rivierarmen.

Voreerst waren evenwel nog niet de dode verdedigingswerken het belangrijkst, maar de

Romeinse troepen, die in het land waren gelegerd, en de afdelingen van de Bataven zelf.

Reeds in 28 worden corpsen van Bataven genoemd, die intussen nog niet op Romeinse

wijze waren ingedeeld en geoefend. Maar al spoedig deden de Bataafsche troepen in

kracht niet onder voor de beste afdelingen van het Romeinse leger. Vooral waren

beroemd en berucht de acht cohorten van Bataven en Canninefates, die eerst in

Britannia, later tijdens de oorlogen over de troonopvolging na de dood van Nero en ten

slotte in de geschiedenis van de opstand een zo belangrijke rol hebben vervuld. In die

tijd waren er nog verschillende andere corpsen, die uit Bataven waren samengesteld.

Civilis was de commandant van een dezer afdelingen. Door de geschiedenis van de

opstand, waaraan het volgende hoofdstuk is gewijd, komt de betekenis van de Bataven

als soldaten zeer duidelijk uit. De Romeinse legioenen konden alleen door hun

overmacht in aantal ten slotte de overwinning behalen.

Ook in later tijd waren de Bataven zeer sterk vertegenwoordigd in de Romeinse legers.

Dat blijkt uit de talrijke afdelingen, die naar dit volk zijn genoemd, maar ook uit de

inscripties met de namen van Bataven, die dienden bij de troepen te Rome en elders in

Italië (de cohortes praetoriae), de legioenen, de afdelingen voetvolk en ruiterij van de

bondgenoten, ook in het keurcorps van de equites singulares 1). Een zeer bijzondere

plaats hadden de Bataven in de persoonlijke lijfwacht van de keizers uit de eerste eeuw,

die voornamelijk uit Germanen was samengesteld (de corpore custodes). Deze lijfwacht

behoorde niet tot het leger, maar tot het personeel van het keizerlijke huis. Er zijn

inscripties bekend van Ba taven, die in dit corps hebben gediend onder Claudius en

onder Nero. 1-kin grafschriften zijn, bij voorbeeld, te Rome ontdekt bij de plek, waar de

vrijgelatenen en slaven van keizer Claudius werden bijgezet.

1) Verg. II. I). J. van Schevichaven, Epigraphie der Bataafsche krijgsknechlen (18M1).

De C a n n i n e f a t es (Cannanefates, Cannenefates en in een groot aantal andere

vormen) bewoonden het gedeelte van de eilanden in de Rijndelta ten westen van ,de

Bataven, dat aan de Noordzee grenst, dus in de duinstreek en op de geestgronden ten

noorden van de breden Maasmond, het Helinium (afb. 25). Oorspronkelijk hadden zij

waarschijnlijk ook het land ten noorden van de Rijnmond bij Katwijk in bezit. Maar

toen de Romeinse legers werden teruggetrokken op de linker oever van de rivier,

hebben de Canninefates hun woonplaatsen ten noorden van de Rijn moeten ontruimen.

Zij stamden, evenals de Bataven, af van de Chatten, spraken dezelfde taal en muntten

Page 145: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

uit door hun dapperheid. In de geschiedenis zijn zij nauw met de Bataven verbonden.

Toen in de Rijndelta de organisatie naar civitates werd ingevoerd, behoorden de twee

volkeren tot hetzelfde departement, maar, gelijk wij het later zullen opmerken, bezaten

de Canninefates een zekere zelfstandigheid.

Waarschijnlijk maakten zij deel uit van het Romeinse Rijk sedert Drusus. Maar het is

mogelijk, dat zij eerst in het jaar 4 O. J. Door Tiberius zijn onderworpen. intussen zijn

de namen in de passage van de geschiedschrijver Velleius Paterculus, waaruit men dit

zou kunnen opmaken, zóó slecht overgeleverd, dat men over deze vraag geen zeker

oordeel kan hebben. Uit hun verdere geschiedenis zijn slechts enkele feiten bekend. Een

ruiteraf deling, bestaande uit Canninefates, wellicht een deel van hun landstorm, wordt

vermeld in de oorlog tegen de Friezen van het jaar 28. Bij de aanval van de Cauchen,

die de aanleiding is geweest voor de expeditie van Corbulo in het jaar 47, behoorde de

aanvoerder van deze Cauchen, Gannascus, die vroeger in een afdeling hulptroepen van

het Romeinse leger had gediend, tot hun stam. Maar zij zelf zijn, evenmin als de

Bataven, in die oorlog betrokken geweest. Door hun gebied heeft Corbulo, nadat hij zijn

expeditie tegen de Cauchen had moeten afbreken, het naar hem genoemde kanaal laten

graven, dat een verbinding voor de scheepvaart moest tot stand brengen tussen de

mondingen van de Rijn en de Maas. Een zekere vermaardheid heeft het lid van dit volk

Brinno, die de leiding had bij het uitbreken van de opstand der Bataven in 69. Zijn

vader, wiens naam ons niet wordt medegedeeld, heeft, naar Tacitus verhaalt, ongestraft

de draak gestoken met de expeditie van keizer Gaius in het jaar 39.

De Canninefates hebben dikwijls in dezelfde afdelingen gediend als de Bataven. De

acht beroemde cohorten, die een rol hebben gespeeld in de tijd van de opstand, waren

uit leden van beide volksstammen samengesteld. Het is ook mogelijk, dat één van deze

afdelingen uitsluitend uit Canninefates bestond. Er was in die tijd evenwel nog een

ander naar dit volk genoemd corps en later was de Ala I Cannanefatium civium

Romanorum een der bekendste ruiterafdelingen van het leger. Ook uit andere berichten

blijkt het, dat dit volk ruimschoots zijn aandeel heeft gehad in de verdediging van het

Romeinse Rijk.

De Friezen (Afb. 27) worden, in tegenstelling, met de Bataven en de Canninefates,

beschouwd als een transrhenana gens, een volk dat thuis hoort aan de rechterzijde van

de Rijn. Hun woonplaatsen lagen op de kleigronden van Noord-Holland, Friesland en

Groningen, aan de Noordzeekust achter de wadden, ten noorden van het gebied der

meren in het midden van ons land, waar later de Zuiderzee is ontstaan. In het westen

grensden zij aan de Canninefates, die de Hollandse duinstreek in hun bezit hadden, in

het oosten aan de Cauchen, de volksstam in Oost-Friesland die van de Friezen door de

Eems was gescheiden, en in het zuidoosten aan de bewoners van de hoge gronden in

Overijssel, Drente en Groningen, waarschijnlijk de Amsivarii. Het land van de Friezen

was in het zuiden en zuidoosten geheel afgesloten door de meren en veenmoerassen,

waarvan Plinius een zo aanschouwelijke beschrijving geeft. Zelfs te water moet het

verkeer daar, door de steeds wisselende waterlopen, langs de killen en kreken, met de

losgeslagen stukken veen die als eilanden ronddreven, zeer bezwaarlijk zijn geweest.

Bij de Romeinse schrijvers worden verschillende Friezen onderscheiden. Evenals de

Cauchen en de Bructeren, waren zij verdeeld in de Grote en de Kleine Friezen. Men

zoekt de Kleine Friezen ten westen en de Grote ten oosten van de Vliestroom. De reeds

bovengenoemde Frisiavones waren mogelijk een deel van de stam, dat om de een of

andere reden naar het zuiden van de Rijn- delta was uitgeweken, wellicht oorspronkelijk

de bewoners van het Friesche gebied in Holland, dat voor militaire doeleinden op last

van de Romeinen was ontruimd.

Page 146: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Voor zover wij het weten, zijn de Friezen voor het eerst met de Romeinen in aanraking

gekomen bij gelegenheid van de expeditie van Drusus in het jaar 12 v. Chr. Zij zijn toen

onderworpen en hun is een verdrag opgelegd. Volgens de bepalingen van dit verclrng

waren zij verplicht een schatting op te brengen, bestaande ult runderhuiden ten behoeve

van het Romeinse leger, en soldaten te leveren. Die schatting was gering, in

overeenstemming met de economische omstandigheden van de Friezen. zoals de

opgravingen in de terpen het ons hebben geleerd, bestond hun enige bezit van waarde

inderdaad uit vee. Maar door die opgravingen is het eveneens duidelijk geworden, dat

de Friezen geenszins armelijk leefden. Integendeel bezaten zij reeds voor de Romeinse

tijd vrij aanzienlijke woningen. Ook het aantal soldaten, dat de Friezen leverden, is, naar

het schijnt, niet groot geweest. Wij vernemen evenwel, dat al dadelijk tijdens de eersten

veldtocht van Drusus een hulpcorps uit dit volk de vloot over land heeft begeleid en

goede diensten bewees, toen de schepen bij ebbe op de ondiepten bleven steken.

Door het verdrag met de Friezen wilde Drusus zich het ongestoorde verkeer voor zijn

schepen naar het noorden van Germanië verzekeren. Zijn kanaal, de Fossa Drusiana,

had hij laten aanleggen om een betrouwbare verbinding te verkrijgen door middel van

de Vecht tussen de Rijn en de meren in het midden van ons land. Verder ging de vaart

waarschijnlijk door de Vliestroom. Langs die scheepvaartweg zijn ook enkele forten

gebouwd. De naam van een van die forten, Castellum Flevum, is ons uit Tacitus

bekend. Waar het lag, wordt niet gezegd en ook de gegevens, die men bij Ptolemaios

vindt, helpen ons niet verder. In elk geval lag het aan de Vliestroom en, zoals

uitdrukkelijk wordt vermeld, niet ver van de zee 1), wellicht dus bij de plaats, waar de

Vliestroom in de Waddenzee uitmondde. Van de andere forten in het land van de

Friezen, die alleen terloops worden genoemd, weten wij in het geheel niets. Bovendien

kreeg het eiland Burcana (of Byrchanis, zoals het bij Strabo heet), dat men met Borcum

mag identificeren, een Romeinse bezetting. Blijkbaar is Drusus met de grOotste zorg te

werk gegaan.

Deze scheepvaartweg met zijn versterkingen komt overeen met een weg te land, zoals

door Tiberius is aangelegd, een linies. Maar het is volkomen buitengesloten, dat de

linies van Tiberius door het land van de Friezen zou hebben gelopen, gelijk men het

heeft ondersteld 2). Het terrein was daar voor zulk een open gekapte baan ten behoeve

van het verkeer voor de Romeinse troepen ten ene male ongeschikt. Wèl was het

mogelijk met bereden afdelingen door het land van de Friezen te trekken. In de jaren 15

en 16 O. J. heeft de praefectus Pedo ten minste de ruiterij van het leger van Germanicus

door die streek geleid.

1) Om die reden is het niet mogelijk Castellum Flevum te identificeren met het bij

Vechten ontdekte Romeinse fort.

2) Deze opvatting is verdedigd door E. Kornemann, Klio, IX (1909), blz. 422-449.

Na de onderwerping van de Friezen werd het toezicht bij hen van wege het Romeinse

gezag uitgeoefend door een commissaris, benoemd door de commandant van het

NederGermaanse leg& zoals dat gebruikelijk was bij volksstammen, die geen geregeld

bestuur met een behoorlijke administratie bezaten. Zulke ambtenaren waren vergezeld

door enige troepen en een kleinen staf van beambten. Zij oefenden het politietoezicht

uit, spraken recht en controleerden het bestuur. Hun macht was vrijwel onbeperkt en zij

maakten zich dikwijls schuldig aan afpersingen en allerlei willekeurige handelingen.

Het optreden van zulk een commissaris, een zekere Olennius, oud-hoofdofficier van een

legioen, bij de Friezen in het jaar 28 was aanleiding voor een opstand, die met de be-

Page 147: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

vrijding van de Friezen is geëindigd.

In 47 heeft Corbulo de Friezen nog eens tot onderwerping gebracht en op plechtige

wijze is bij die gelegenheid aan hem, als de vertegenwoordiger van de Romeinsen staat,

het bezit van het land overgedragen. Dit geschiedde door het aanbieden van gras door

de overwonnenen, ten teken, dat zij afstand deden van de bodem en wat daarop groeit.

Deze ceremonie wordt door Plinius vermeld. Wellicht is hij er zelf bij aanwezig

geweest. Als onderpand voor hun trouw moesten de Friezen gijzelaars leveren. De

onderwerping ging, zoals boven is verhaald, gepaard met een verandering in de

regeringsvorm. Deze maatregelen bewijzen, dat Corbulo zich niet wilde vergenoegen

met een verhouding van de Friezen tot het Rijk als een vazalstaat, maar dat hij het land

wilde annexeren. Bovendien heeft hij een versterkt kamp aangelegd voor een vast

garnizoen. Gelijk bekend, liepen zijn plannen echter op niets uit, daar hij uit Rome order

kreeg zijn troepen terug te trekken.

Intussen waren de Friezen na het vertrek van Corbulo nog niet geheel vrij. Natuurlijk

heeft de Romeinse veldheer er voor gezorgd, dat zij bij verdrag het oppergezag van

Rome erkenden. Wel hebben zij de Romeinse instellingen na het vertrek van de troepen

zo spoedig mogelijk opgeruimd. Enkele jaren later waren zij ten minste weer in hèt

bezit van "koningen". Maar die koningen waren toch niet geheel onafhankelijk. Want zij

zijn niet lang vóór 57, tijdens de regering van keizer Claudius (of wellicht van Nero),

naar Rome getrokken om land voor hun volk te vragen. Hun verzoek werd geweigerd;

maar zij werden begiftigd met het Romeinse burgerrecht, een bewijs dat de regering hen

aan het Rijk wenste le binden.

De Friezen hebben deelgenomen aan de opstand van het jaar 69. Daarna vernemen wij

voreerst niets meer over hen. Mogelijk zijn zij in een verhouding van afhankelijkheid

tot het Rijk teruggekeerd. Daarvoor zou de te Beetgum gevonden inscriptie spreken,

waarin sprake is van het pachten der visscherij in de Friesche wateren, indien dit

monument uit de tijd na 70 dateert. Maar het kan evengoed uit de tijd omstreeks het

midden van de eerste eeuw stammen. Wij weten ook niet veel van Friezen, die in het

Romeinse leger hebben gediend. Tot dit volk behoorde een soldaat van de keizerlijke

lijfwacht, die waarschijnlijk bij Nero, de zoon van Germanicus, heeft dienst gedaan.

Een bereden afdeling van Friezen, een Cuneus Frisiorum, is ons uit de derde eeuw

bekend. In elk geval waren er, zoals uit de vondsten in de terpen blijkt, in de tweede en

derde eeuw levendige handelsbetrekkingen tussen Friesland en het Romeinse Rijk 1).

VIII. DE VOLKSSTAMMEN IN HET OOSTEN

Het onderzoek betreffende de volksstammen, die in het oosten van ons land hebben

gewoond, gaat met grote moeilijkheden gepaard. Daar wij geen mededelingen van enige

betekenis bij Plinius vinden, beschikken wij in dit geval alleen over de gegevens, die

wij aan Strabo, aan de Germania van Tacitus en aan Ptolemaios kunnen ontlenen. Maar

deze gegevens dateren uit verschillende perioden en wij moeten rekening houden met

een voortdurend heen en weer trekken van de volkeren. Wij beschikken slechts over één

enkel direct bericht. Toen de Amsivarii zich in de jaren omstreeks 55 of 60 Onze Jaart.

wilden vestigen in een deel van het militaire district rechts van de Rijn, beweerden zij,

dat die landstreek eerst was bewoond geweest door de Chamaven, daarna door de

Tubantes en nog later door de Usipi (waarschijnlijk dezelfden, die vroeger Usipetes

werden genoemd). Het is ons bekend, dat de Usipetes ten tijde van Drusus het gebied

tussen de Lippe en de Gelderse IJssel, wellicht ook de Veluwe in bezit hadden. Wij

kunnen dus ook ongeveer vaststellen, waar eertijds de Tubantes en daarvoor de

Page 148: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Chamaven hebben gewoond. Maar wij begrijpen niet goed, wanneer dat is geweest. Ook

valt het moeilijk te bepalen, welke volkeren in Twente en in Drente met de omgevende

hoge gronden hebben gehuisd. Om ons althans enigszins een oordeel te kunnen vormen,

moeten wij aandacht geven aan de bewoners van het gehele noordwesten van Germanië.

1) De vondsten komen in afdeling VI van het Zevende hoofdstuk, de betekenis van de

Friezen in afdeling VIII van het Achtste hoofdstuk ter sprake.

Wat wij bij S t r a b o lezen, brengt ons niet veel verder. Zijn beschrijving van de

volksstammen in Germanië is tamelijk verward. zoals hij het zelf zegt, dankt hij zijn

kennis aan de gegevens, die zijn bijeengebracht tijdens de veldtochten onder Augustus.

Wellicht heeft hij daar nog het een en ander aan toegevoegd, dat hij bij gelegenheid van

de triumf van Germanicus heeft vernomen. Slechts van enkele stammen deelt hij iets

meer mede. De Sugambren zijn, naar Strabo verhaalt, gedeeltelijk door de Romeinen

overgebracht naar het land aan de linkeroever van de rivier, maar voor een klein deel in

hun oude gebied gebleven. In die tijd zijn de Marsen, die tussen de Lippe en de Ruhr

woonden, teruggeweken naar het binnenland. Strabo bericht verder, dat de Bructeren

aan de Eems woonden, waar zij door Drusus zijn verslagen, de Kleine Bructeren aan de

bovenloop van de Lippe, de Sueben tussen Rijn en Elbe, Maar gedeeltelijk ook ten

oosten van laatstgenoemde rivier. Bovendien vinden wij in de tekst van Strabo een

groot aantal namen van volkeren, die blijkbaar slecht zijn overgeleverd. Van enkele

dezer volkeren kennen wij de woonplaatsen. De Chasuarii horen thuis aan de Haase, een

zijrivier van de Eems. Wellicht zijn zij het volk, dat ook Chattuarii wordt genoemd. De

Cheruscen hadden hun land tussen Elbe en Wezer, maar ook nog ten westen van de

laatstgenoemde rivier, ten noorden van de Harz. Verder herkennen wij de namen van de

Chatten, de Cauchen, de Usipi, de Tubantes, de Dulgubnii. Merkwaardigerwijze noemt

Strabo geen van de volkeren in de Rijndelta, noch de Bataven, noch de Canninefates,

noch de Friezen.

Iets meer kunnen wij ontlenen aan de Germania van T a c i t u s, omdat deze schrijver

bij zijn beschouwingen over de volkeren steeds iets mededeelt over hun woonplaatsen.

Ten noorden van de Taunus woonden de Mattiaci en, in aansluiting bij dit volk aan de

zijde van de Rijn, eerst de Usipi en dan de Tencteren; achter deze volkeren vals de Rijn

af was het gebied der Chatten. Bij de Tencteren, die men ongeveer ter hoogte van

Keulen moet plaatsen, sloten de Bructeren aan. Maar hun land was aan het einde van de

eerste eeuw, kort voordat Tacitus zijn Germania schreef, veroverd door de• Angrivarii

en .de Chamaven, die het van het noordoosten uit hadden aangevallen. Achter deze

laatste volkeren woonden de Dulgubnii en de Chasuarii, vóór hen de Friezen, verdeeld

in de Grote en de Kleine Friezen, tot aan de Noordzee. In het noorden was het land van

de Cauchen, dat zich van de Friezen tot de Chatten uitstrekte. Bij de Cauchen en de

Chatten sloten de Cheruscen aan, die kort vóór de tijd van Tacitus door de Chatten

waren verslagen. zo ongeveer kan men ten minste de mededelingen van Tacitus over het

gebied, dat onze aandacht heeft, verklaren.

Ten slotte moeten wij de lijst der volkeren bespreken, die wij aantreffen in het

geografische werk van P to 1 e m ai os 1). Deze geleerde, die in de tweede helft van de

tweede eeuw schreef, heeft de meeste van de door hem medegedeelde gegevens

overgenomen uit het werk van zijn ouderen tijdgenoot Marinos van Tyros. Op zijn

Page 149: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

VIDRUS

FLEVUM

MARNAMANUS

pORTUS+ SUATUTAN

NAVALIA

FABIRANUM

KENT

NOORDZEE

TABULA IACUM

GERMANIA

ASCIBURGIUM

MUNITIUM

GALLIA

AMISIA

ITIUM

GESO

SAMAROBRIVA

STEREONTIUM BOGADIUM

MAAS MEDIOLANIUM

LUGDUNU+ MTEUDERIUM

TAR VANNA RIJN

ATUATUCUM

TRILOLigIrM BATAVODURUM

VETERA+

BAGACUM

AGRIPPINENSIS+

Fig. 8. Noord-Gallië en Noordwest-Germanië naar Ptolemaios

beurt heeft laatstgenoemde veel materiaal ontleend aan een geschiedenis van de

oorlogen der Romeinen tegen de Germanen, waarschijnlijk het reeds vermelde boek van

Plinius. Om die reden is Ptolemaios een bron van betekenis, juist voor het tijdvak dat

thans onze aandacht heeft.

Er moeten intussen in zijn opgaven allerlei fouten schuilen. Die fouten worden voor een

deel veroorzaakt door de verkeerde voorstelling, die Ptolemaios had van het land. Dit

blijkt, wanneer men zijn kaart reconstrueert met hulp van de mededelingen over de

geografische lengte en breedte van de plaatsen, die men in zijn

1) G. Holz, Ober die germanisehe Viilkertafel des Ptolemaios (1894). - 0. Cuntz, Die

Geografie des Ptolemaios: Galliae Germania, etc. (1923).

Page 150: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

geschrift aantreft 1). Deze getallen berusten slechts voor een zeer klein deel op

waarnemingen met astronomische instrumenten. Bijna altijd zijn zij berekend op grond

van beschrijvingen van reisroutes en van de getallen, die daarbij worden opgegeven

voor de afstanden tussen de verschillende plaatsen. Onder de namen, die men bij

Ptolemaios vindt, zijn er enkele, die wij uit geen andere bron kennen. Zeker zijn zij

evenwel aan Romeinse schrijvers ontleend. Voor een deel zijn zij door de overlevering

van de tekst geheel bedorven. Behalve de namen van volkeren vindt men ook namen

van plaatsen in Germanië, oude Romeinse forten, handelsposten en dorpen, wellicht ook

van Germaanse versterkingen. Wij bepalen ons hier tot de volkeren.

Zeer duidelijk zijn de mededelingen over de volkeren aan de Noordzee. zoals

Ptolemaios het uitdrukkelijk zegt, strekte het land van de Friezen zich daar oostwaarts

uit tot aan de Eems. In oostelijke richting volgden dan de Kleine Cauchen tussen Eems

en Wezer, de Grote Cauchen tussen Wezer en Elbe 2) en de Saksen, die op deze plaats

voor het eerst in de overlevering optreden, ten oosten van de Elbe tot het begin van het

Cimbrische schiereiland. De beschrijving van de rest van Germanië is minder be-

grijpelijk.

Als bewoners van het land rechts van de Rijn noemt Ptolemaios, van het noorden naar

het zuiden, eerst de Kleine Bructeren en de Sugambren, daarna de Tencteren en

vervolgens de Usipi. Deze laatsten sluiten aan bij het vroeger door de Helvetii

bewoonde, maar later geheel verlaten gebied ten zuiden van de Main. Achter de Kleine

Bructeren en de Sugambren wordt aan de Langobardische Sueben een plaats gegeven;

maar deze volksstam kan men daar toch niet goed onderbrengen. De Sueben strekten

zich uit tot aan de Elbe en ook nog ten oosten van die rivier. Tussen de Kleine Cauchen

en de Sueben woonden de Grote Bructeren, tussen de. Grote Cauchen en de Sueben de

Angrivarii. Bij de Bructeren sluiten aan de ene zijde de Friezen en aan de andere zijde

de Chaimai aan. De laatste naam zegt ons niets; wellicht moet men aan de Chamaven

denken. De Chamaven worden evenwel later genoemd tezamen met de Cheruscen en

nog eens met de Chatten en de

1) Ptolemaios gaf de lengtemaat naar de meridiaan van Alexandrië. - Voor een

reconstructie van zijn kaart verg. Geschiedkundige atlas van Neder-

land: de Romeinse en Frankische tijd (1929), Blad 4. - Een uittreksel

uit deze kaart is hier als Fig. 8 gereproduceerd.

2) Volgens Tacitus (Germania 35) woonden de Grote Cauchen tussen Eems en Wezer

en de Kleine Cauchen tussen Wezer en Elbe.

Tubantes. Ook de Chasuarii komen in de tekst van Ptolemaios voor 1).

Volgens Ptolemaios woonden dus in de streek, die overeenkomt met het oosten van ons

land en het westen van Duitsland, van het noorden naar het zuiden, eerst de Kleine

Cauchen, vervolgens de Grote en dan de Kleine Bructeren, de laatsten in de nabijheid

van de Rijn. Het is evenwel opmerkelijk, dat de Bructeren, volgens de mededeling van

Tacitus, reeds vóór het einde van de eerste eeuw als volk waren vernietigd. - Wij zullen

thans aan deze verschillende volksstammen, voorzover zij voor de geschiedenis van ons

land belang hebben, afzonderlijk aandacht geven.

De Ca u c h en (gewoonlijk geschreven Chauci, maar wellicht het best als Chauch1)

woonden aan de kust van de Noordzee tussen de Eems en de Elbe, verdeeld in

verschillende stammen. Door de Eems werden zij van de Friezen gescheiden en door de

Elbe van de Saksen. Ten zuiden van hen woonden de Amsivarii aan de Eems, de

Chasuarii aan de Haase, de Angrivarii en de Cheruscen tot aan de Elbe. Zij behoorden

Page 151: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

tot de belangrijkste Germaanse volkeren. Zowel Velleius als Tacitus spreken van hun

grote aantal en van hun voortreffelijke eigenschappen. Vooral hun trouw wordt ge

prezen.

Voor het eerst treden zij in de geschiedenis op tijdens de krijgstochten van Drusus, die

hen trachtte te winnen, zoals hij het de Friezen had gedaan. Maar zij zijn pas

onderworpen door Tiberius in het jaar 5 Onze Jaart. Na de ondergang van Varus bleven

zij onder Romeins gezag. Er lag ten minste nog een garnizoen bij hen in 14. Gedurende

de veldtochten van Germanicus bewezen de Cauchen goede diensten. Zij leverden ook

troepen, het enige corps uit dit volk, voor zover wij het weten, dat ooit in het Romeinse

leger heeft gediend.

Het is niet bekend, wanneer de Cauchen hun vrijheid hebben herkregen. Mogelijk is dit

geschied in 14 of in 28, tegelijk met de Friezen. In 41 hebben zij een aanval gedaan op

het Romeinse gebied, waarschijnlijk over zee met hun lichte scheepjes, en dien

1) Waarschijnlijk heeft Ptolemaios (of Marinos) verschillende bronnen gebruikt. Een van die bronnen vereenvoudigde de toestand, doordat de kleinere volkeren als onderdelen van de

grotere werden opgevat, de Amsivarii bijvoorbeeld als een deel van Cauchen, terwijl de Sueben

evengoed de Cheruscen en de Chatten als een aantal andere volkeren omvatten. Maar in een andere bron werden die kleinere volkeren wèl genoemd en dus hebben zij toch een plaats in het

werk van Ptolemaios gekregen.

aanval hebben zij in 47 herhaald. Deze laatste gebeurtenis was de aanleiding voor de

bekende expeditie van Corbulo. Bij die gelegenheid is Plinius in hun land geweest en

heeft hij het materiaal verzameld voor zijn beschrijving van het Cauchische

visschersdorpje aan de Waddenzee, waaraan wij in afdeling I van dit hoofdstuk het een

en ander hebben ontleend. Dezelfde schrijver vermeldt ook hun schepen, bestaande uit

een enkelen groten boomstam, die wel dertig man konden bevatten.

Korten tijd na de expeditie van Corbulo begon de grote expansie van de Cauchen.

Tacitus verhaalt, hoe zij de Amsivarii uit hun woonplaatsen aan de Eems hebben

verdreven. Waarschijnlijk zijn ook de Chasuarii door de Cauchen uit het land aan de

Haase verjaagd. Dit laatste volk heeft een toevlucht gevonden aan de bovenloop van de

Lippe en later nog verder naar het zuiden. Tijdens de opstand der Bataven heeft Civilis

herhaaldelijk hulp van Cauchische troepen gehad. Na die tijd wordt hun naam slechts

enkele malen vermeld. Toch zijn zij het vermoedelijk geweest, die kort vóór het einde

van de eerste eeuw de Angrivarii hebben verdreven, en op die wijze werden zij de

oorzaak voor de ondergang van de Bructeren. Daarna grensden zij aan de Chatten, zodat

zij vrijwel geheel Noordwest-Duitsland onder hun gezag hadden, en dit grote gebied

was niet alleen in het bezit van de Cauchen, maar, zoals Tacitus het uitdrukt, zij wisten

het ook te vullen. In de tweede helft van de tweede eeuw worden zij nog eens genoemd

als aanvallers op het Romeinse gebied. Daarna komt hun naam alleen voor als een

herinnering aan lang vervlogen tijden. Want zij zijn dan geheel opgegaan in het grote

stamverband van de Saksen.

De A m s i v a r i i (of Ampsivarii), woonden, zoals hun naam het aanduidt, aan beide

oevers van de Eems, waarschijnlijk aan de benedenloop van de rivier, dus ook in het

zuidoosten van Groningen en wellicht in Drente. In hun land lag de Romeinse sterkte

Amisia. Drusus heeft hen in 12 v. Chr. onder het gezag van het Rijk gebracht en het bij

die gelegenheid gesloten verdrag is in 5 Onze Jaart. Door Tiberius vernieuwd. Tijdens

de opstand der Cheruscen van het jaar 9 O. J. hebben zij de partij van de Romeinen

gekozen en hun aanvoerder Boiocalus is door Arminius gevangen gezet, omdat men

hem in de omgeving van Varus had aangetroffen. Ook in de tijd van Germanicus waren

Page 152: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de Amsivarii op de hand van het Rijk. Opgejaagd door de Cauchen, trachtten zij zich,

niet lang vóór 58, le vestigen in het militaire gebied rechts van de Rijn, vermoedelijk in

de Graafschap Zutphen. Maar zij zijn ook van daar verdreven en, volgens Tacitus,

enigen tijd later op hun zwerftocht door Germanië volkomen vernietigd. Intussen moet

een deel van het volk een woonplaats hebben gevonden aan de bovenloop van de Lippe,

niet ver van de Rijn. Van daar uit hebben zij de grenzen van Gallië onveilig gemaakt.

De latere keizers hebben de vrede hersteld en een verdrag met de Amsivarii gesloten.

Krachtens dit verdrag leverden zij manschappen voor het Romeinse leger. Een naar

hen" genoemde afdeling van de auxilia palatina moet uit die tijd dateren. Naderhand

zijn zij opgegaan in de Franken.

De C h a s u a rii (of Casuarii) hadden hun land aan de Haase, een zijrivier van de Eems.

In het westen grensden zij aan de Amsivarii en in het oosten, tezamen met de D u 1 g u

b n i i, aan de Angrivarii en de Chamaven. Ook de Chasuarii zijn verdreven door de

Cauchen. Daarna vindt men hen, evenals de Usipi, vóór de limes en toen waren zij aan

Rome onderdanig. - Wellicht waren de Cha ttu ar i i hetzelfde volk; maar gewoonlijk

beschouwt men hen als een deel van de Chatten, dat was uitgeweken naar het land aan

de Ruhr. Zij vormden later een afzonderlijken stam van de Ripuarische Franken.

De A n g r i v a r i i, die ten zuiden van de Cauchen aan de Wezer woonden, behoeven

ons niet lang op te houden. Opgejaagd door de Cauchen, hebben zij kort vóór het einde

van de eerste eeuw, tezamen met de Chamaven, de Bructeren vernietigd. Sedert die tijd

woonden zij in Westfalen. - Ook over de C h e r us c en kunnen wij zeer kort zijn. Hun

gebied lag aan beide oevers van de Wezer en strekte zich in het oosten uit tot aan de

Elbe noordelijk van de Harz. Ten tijde van Arminius hadden zij hun grootsten bloei;

maar al spoedig daarna zijn zij door innerlijke twisten in verval geraakt. Omstreeks het

midden van de eerste eeuw behoorden zij onder hun koning Italicus tot de Romeinse

vazalstaten. Tegen het einde van die eeuw waren zij als de machtigste stam van

Midden-Germanië vervangen door de Chatten.

De Br u c teren waren, evenals de Friezen en de Cauchen, verdeeld in de Grote en de

Kleine Bructeren. De Kleine Bructeren woonden dichter bij de Rijn, in Westfalen van

de Lippe af naar het westen en ook nog in het oosten van ons land, de Grote Bructeren

meer naár het noorden aan de Eems. Na de nederlaag, die zij tegen Drusus hadden

geleden, trokken zij zich verder naar het binnenland terug. Maar toen de Sugambren

naar het land over de Rijn waren verplaatst en de Tencteren naar het zuiden waren

opgeschoven, zijn de Bructeren hen gevolgd.

In 4 O. J. zijn zij door Tiberius onderworpen. Zij hadden een groot aandeel in de

nederlaag van Varus en kregen als deel van de buit de adelaar van Legio XIX, die

Germanicus hun weder afhandig maakte. In 11 is hun land door Tiberius verwoest; in

14 namen zij deel aan de oorlog tegen Germanicus en hadden in 15 een inval te

verduren. Tijdens de moeilijkheden met de Amsivarii omstreeks 57 werden zij door een

Romeins leger in bedwang gehouden. Nadat de Usipi hun land hadden verlaten, hebben

de Bructeren ook dat gebied bezet. Dit kan alleen zijn geschied met goedvinden van de

Romeinen Er moet dus een verdrag hebben bestaan, waardoor zij enigszins onderdanig

waren aan het Rijk.

De Bructeren waren tijdens de opstand der Bataven de pelangrijkste volksstam uit het

vrije Germanië, die bij deze gebeurtenis was betrokken. Samen met de Tencteren

verschenen zij voor Keulen en namen deel aan de slagen bij Trier en Vetera. Vooral hun

zie, neres Veleda heeft, door het algemene aanzien dat zij genoot, in die tijd een rol van

betekenis gespeeld. Na deze opstand hebben de Bructeren spoedig hun betekenis

Page 153: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

verloren. Zij voerden nog oorlog tegen de commandanten van het NederGermaanse

leger en ten slotte hebben zij iemand, die de Romeinen hun opdrongen, moeten

aanvaarden als hun koning. Toen was hun rol uitgespeeld. Nog vóór het jaar 97 zijn zij

vernietigd door een coalitie van Angri varii en Chamaven. Volgens -de mededeling van

Tacitus, kwamen bij die gelegenheid niet minder dan 50 000 Bructeren om het leven.

De overblijfselen van het volk hebben een toevlucht gevonden in de streek tussen Lippe

en Ruhr; maar spoedig daarna zijn zij uit de geschiedenis verdwenen.

De C h a m a v en worden voor het eerst genoemd in het verhaal van de gebeurtenissen

in het jaar 58, als vroegere bewoners van de militaire strook rechts van de Rijn, die na

hen door de Tubantes en nog later door de Usipetes is bezet geweest. Wij moeten

denken aan het land tussen de Gelderse IJssel en de Lippe. Het is niet bekend, hoe de

Chamaven uit die streek zijn verdwenen, en wij kennen ook hun latere verblijfplaats

niet, totdat zij zich omstreeks 95 hebben meester gemaakt van een deel van het land der

Bructeren. Daarna woonden zij in Westf alen en Overijssel tot aan de Gelderse IJssel.

AIs een onderdeel van de Salische Franken hebben de Chamaven later in de

geschiedenis nog een belangrijke rol gespeeld. -- Wellicht waren de Tuihanti (Afb. 28

en 29), de volksstam waaraan het landschap Twente zijn naam dankt, een deel van hen.

Wij kennen dit volk intussen alleen door twee inscripties uit de tijd van keizer Severus

Alexander, die in Enge-

_ land zijn gevonden. In die inscripties worden leden van deze volksstam genoemd, die

dienden in de Cul eus Frisiorum, waarschijnlijk een afdeling gerecruteerd uit volkeren

van buiten het Rijk.

De T u b a n t e s, die men wel eens met de Tuihanti in verband brengt, zijn in de

geschiedenis opgetreden tezamen met de U sip et e s en de Ten c ter en. In de tijd van

Augustus vormden de drie volkeren een groep, die aan de Romeinen veel last bezorgde.

Zij woonden ongeveer aan de benedenloop van de Lippe. Toen Drusus met zijn

krijgstochten begon, bezaten de Usipetes (of Usipi, gelijk zij later meestal werden

genoemd) het land tussen de Gelderse IJssel en de Lippe aan de rechteroever van de

Rijn, tegenover het eiland van de Bataven. De andere volksstammen woonden verder

naar het oosten. Na hun onderwerping door de Romeinen en hun bevrijding door

Arminius, traden zij op tijdens de oorlogen met Germanicus, die bij zijn terugtocht van

de expeditie aan de Lippe in het jaar 14 werd aangevallen door Bructeren, Tubantes en

Usipetes. Uit het verhaal van de gebeurtenissen in 58 blijkt, dat deze volkeren toen

verder naar het zuiden woonden. De Amsivarii werden tenminste, volgens dat verhaal,

verjaagd door de Bructeren en de Tencteren; daarna vluchtten zij naar de Usipetes en de

Tubantes. Waar het land van deze volkeren was gelegen, kan men opmaken uit de

gebeurtenissen tijdens de opstand der Bataven. De Tencteren hadden hun gebied toen

tegenover Keulen en de Usipi meer naar de kant van Mainz. Later waren deze volkeren,

die vóór de limes woonden, onderdanig aan het Rijk. Wij kennen tenminste een Cohors

Usiporum, die in de zomer van 83 op transport naar Britannia aan het muiten is

geslagen, en af delingen van Tubantes in de legers van de lateren Keizertijd. Naderhand

zijn deze volksstammen opgegaan in de Ripuarische Franken.

De Su gamb r en hebben reeds een rol gespeeld in de tijd van Caesar. Zij woonden toen

in het land aan de rechteroever van de Rijn ten zuiden van de Lippe. Het gebied ten

noorden van die rivier hebben zij in 55 v. Chr. afgestaan aan de overblijfselen van de

Usipetes en de Tencteren, die aan de troepen van Caesar waren ontkomen. Drusus is in

hun land gevallen en waarschijnlijk in 8 of 7 v. Chr. is het grootste deel van het volk

overgebracht naar de overzij de van de Rijn en gevestigd in het vroegere gebied van de

Menapii. Naar ons wordt medegedeeld, hebben toen 40 000 zielen als d e d i t ic ii een

Page 154: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

nieuwe woonplaats gekregen. Een deel van het volk bleef evenwel aan de overzijde van

de Rijn achter en is daar langzamerhand in andere volksstammen opgenomen.

De Marsen moeten oorspronkelijk een Germaanse stam van grote betekenis zijn

geweest, daar hun naam werd gebruikt om een groep van volkeren aan te duiden. Hun

woonplaatsen lagen aan de bovenloop van de Lippe en aan de Ruhr. Toen de Sugam-

bren zijn verplaatst naar de overzijde van de Rijn, hebben de Marsen zich in het

binnenland van Germanië teruggetrokken. Zij hebben in 9 O. J. meegevochten tegen

Varus en een van de bij die gelegenheid buitgemaakte legioensadelaars in hun bezit

gekregen. In 14 deed Germanicus een inval in hun land en verwoestte het heiligdom van

de godin Tamfana, het middelpunt van een wijd en zijd verbreiden cultus. Behalve door

de Marsen zelf werd deze godin ook vereerd door de Tubantes, de Usipi en de

Bructeren. De Marsen zijn in 15 nog eens beoorlogd door Caecina en in 16 door

Germanicus. Zij waren vertegenwoordigd bij de triumf van deze laatsten veldheer in het

jaar 17. Daarna worden zij niet meer vermeld.

Uit het voorafgaande blijkt, dat wij slechts zeer weinig met zekerheid kunnen zeggen

aangaande de Germaanse volksstammen, die in het oosten van ons land hebben

gewoond. Het best zijn wij op de hoogte van de toestand geheel in het noorden. De

kleistreek van Friesland en Groningen tot aan de Eems was in het bezit van de Friezen.

Ten oosten van de Eems behoorde het kustgebied aan de Cauchen. Aan de benedenloop

van deze rivier vond men de Amsivarii. Men mag aannemen, dat de bevolking in het

zuidoosten van de tegenwoordige provincie Groningen tot hen behoorde. Wellicht

waren zij ook de bewoners van Drente en de aangrenzende hoge gronden. Men zou ook

kunnen denken aan de Grote Bructeren, (lie later door de Chamaven zijn vervangen. Het

is evenwel zeer goed mogelijk, dat dit geheel afgesloten land in het bezit was van een

volksstam, waarvan de naam ons niet is overgeleverd.

In Twente kunnen wij de Tuihanti plaatsen; maar hun naam is ons eerst uit de derde

eeuw bekend. Vermoedelijk waren zij niet anders dan een onderdeel van de Chamaven,

die de streek tot aan de Gelderse IJssel tegen het einde van de eerste eeuw hebben

veroverd. Vóór die tijd moeten daar Bructeren hebben gewoond. I let land dichter bij de

Rijn, voornamelijk de Graafschap Zutphen, was in de tijd van Drusus bezet door de

Usipetes of Usipi, zoals zij later werden genoemd. Merkwaardigerwijze wordt ons

medegedeeld, dat daar vroeger Tubantes en nog eerder Chamaven hadden gewoond. In

de tijd van Caesar behoorde dat gebied aan de rechteroever van de Rijn tot het bezit van

de Menapli. Tenminste van het midden der eerste eeuw O. J. af was deze gehele streek

onbewoond. Wanneer de ontruiming heeft plaats gehad, is ons niet bekend. Over de

bevolking van de Veluwe, het heuvelland van Utrecht en het Gooi zijn wij in het geheel

niet ingelicht. Het was daar evenwel, evenals in de Graafschap Zutphen, omstreeks het

jaar 55 O. J. een vrijwel volkomen verlaten oord.

Het is dus uiterst weinig, wat wij over de geschiedenis van de volksstammen in het

oosten van ons land kunnen mededelen. Ook over hun beschaving valt niet veel te

zeggen; want de vondsten uit dit gebied, die in afdeling IV en V van het Zevende

hoofdstuk ter sprake zullen komen, zijn zeer gering in aantal en verschaffen ons weinig

licht. Van hun wezen en hun mentaliteit kunnen wij ons in het geheel geen voorstelling

maken. Dat geldt intussen voor alle inheemse bewoners van ons land, totdat zij naar

voren treden als handelende personen tijdens de gebeurtenissen, die bekend zijn als de

opstand der Bataven. De geschiedenis krijgt dan in eens een geheel andere kleur. Tot

die periode gaan wij thans met ons verhaal over.

Page 155: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode
Page 156: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

VIJFDE HOOFDSTUK

DE OPSTAND DER BATAVEN EN ZIJN GEVOLGEN

I. HET VIERKEIZER JAAR

Door de dood van Nero, op 9 Juni 68, stond de weg naar het keizerschap voor Galba

open. Hij werd evenwel nog niet dadelijk algemeen als leider van de staat erkend. In

Italië was Legio XIV Gemina, die Nero tezamen met de bij haar ingedeelde Bataafsche

cohorten uit Britannië had laten komen, niet op zijn hand. Dit legioen kon echter niets

ondernemen, omdat de Bataafsche cohorten, die op dat tijdstip ook nog in Italië waren,

Galba als keizer wensien. De legers in Germanië wilden in het geheel niets van hem

weten. Wederom werd daar een poging gedaan om van Verginius Rufus de

toestemming te verkrijgen, dat hij zich tot keizer zou laten uitroepen; maar ook ditmaal

weigerde hij. Alleen Fabius Valens, een der legioenscommandanten van het

NederGermaanse leger, trad als pleitbezorger van Galba op. Ten slotte heeft eerst het

NederGermaanse en daarna ook het OverGermaanse leger hem als hun

opperbevelhebber aanvaard. Intussen geschiedde dat niet van harte en de gevolgen van

de ontstemming, die bij de troepen aanwezig bleef, zouden zich al spoedig laten

gevoelen.

Galb a (Afb. 18) was een opper-officier van 72 of 73 jaar, die een lange carrière achter

de rug had, toen hij aan de regering kwam. Als commandant van het OverGermaanse

leger in de jaren omstreeks 40 hebben wij hem reeds leren kennen. Blijkbaar had hij

geen goede herinneringen bij de troepen achtergelaten. In zijn nieuwe waardigheid

toonde hij terstond zijn gebrek, aan mensenkennis en zijn onhandigheid in de

binnenlandse politiek. Hij verslond niet de kunst zijn omgeving voor zich te winnen en

was ongelukkig in de keus van zijn medewerkers. Al spoedig verspeelde hij de

sympathie, die hij als een van Nero zo volkomen verschillende persoonlijkheid

gemakkelijk had kunnen verwerven. De Senaat maakte hij tegen zich door een reeks

van veroordelingen zonder vorm van proces. Te Rome ergerde men zich aan het

wangedrag van de mensen, die hij zijn vertrouwen schonk, en men werd gehinderd door

zijn overmatige zuinigheid.

Ook de benoemingen, die Galba deed, wekten ontevredenheid. De commandanten van

de twee Gertnaansche legers moesten worden vervangen. Fonteius Capito, die het

NederGermaanse leger had aangevoerd, was gedood door de reeds genoemden Fabius

Valens en door Cornelius Aquinius, een anderen legioenscommandant, omdat hij tegen

de keizer ageerde. In zijn plaats werd door Galba benoemd Aulus Vitellius (Afb. 19),

een zoon van Lucius Vitellius, de vertrouweling van keizer Claudius, met wien hij

tezamen censor was geweest. Dat was ook zijn enige aanbeveling. Hij stak diep in de

schulden en was berucht om zijn liefde voor het dobbelspel en voor tafelgenot. Maar hij

gold voor een ongevaarlijke persoonlijkheid en had om die reden de voorkeur van de

keizer.

Verginius Rufus, aan wien Galba voor een groot deel zijn waardigheid dankte, werd op

eervolle wijze van zijn commando ontheven en vervangen door Hordeonius Flaccus,

een ziekelijken man die door de jicht werd geplaagd, waarschijnlijk alleen omdat de

keizer meende, dat van hem niets was te vreezen. Bij het OverGermaanse leger bezat

Flaccus geen gezag en toch was het juist nodig geweest aan het hoofd van die onrustige

troepen een bijzonder krachtige persoonlijkheid te plaatsen. Bovendien had Galba zich

bij het NederGermaanse leger Fabius Valens, die zich gepasseerd achtte, tot vijand

gemaakt.

Page 157: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Op 24 December 68 werd Galba 73 of 74 jaar oud en men verwachtte algemeen, dat hij

bij die gelegenheid iemand als zoon zou adopteren en op die wijze tot opvolger

aanwijzen. Degene die het meest in aanmerking kwam, was Marcus Salvius 0 t h o.

Vroeger had hij tot de kring van Nero behoord. Maar in 58 was hij als stadhouder naar

Lusitanië in het westen van het Iberische schiereiland gezonden, daar Nero hem van zijn

echtgenote, Poppaea Sabina, wilde verwijderen. Nadat een scheiding was

bewerkstelligd, is Nero met haar gehuwd. Maar Otho is niet uit Spanje teruggekeerd,

ook niet na het overlijden van Poppaea. Toen Galba tot keizer was uitgeroepen, had

Otho zich onmiddellijk ,bij hem aangesloten en was in zijn gevolg naar Italië gekomen.

Hij gold voor iemand, die bij Galba in de gunst stond, en hij had zich vooral bij de

garde zeer geliefd gemaakt door zijn vrijgevigheid. Maar Galba, die een eigenzinnige

oude heer was, wilde zich niet laten overhaasten en ook op de 1 sten Januari 69, bij de

aanvaarding van het consulaat dat hij voor dat jaar zou bekleden, sprak hij niet over een

adoptie.

Het was toen trouwens al te laat. Want die zelf de dag hadden de troepen van het

OverGermaanse leger geweigerd de eed van trouw aan Galba te hernieuwen en een

anderen keizer geëischt. Pompeius Propinquus, de' procurator van de provincie Belgica

die een aanhanger van Galba was, had dit terstond naar Rome bericht. Daar vatte men

de gebeurtenis evenwel niet zo ernstig op, omdat geen ander tot keizer was uitgeroepen,

maar de keus was overgelaten aan de Senaat en het Volk van Rome. Intussen maakte

Galba, terstond nadat hij deze tijding had vernomen, op 10 Januari 69, bekend, dat hij

Lucius Calpurnius Piso Licinianus, een nog jongen man van 30 jaar, als zoon had

aangenomen.

Otho was diep teleurgesteld en gegriefd. Onmiddellijk stelde hij zich in verbinding met

de praetorianen en liet zich op 15 Januari tot keizer uitroepen. Galba en Piso werden op

het Forum vermoord en de Senaat kon niet anders doen dan de keus van de soldaten

bekrachtigen. Inmiddels was ook Vitellius te Keulen tot keizer uitgeroepen en op die

wijze stonden voor het, eerst in de geschiedenis van het Rijk twee keizers tegenover

elkaar. Een burgeroorlog, als sedert een eeuw niet had plaats gehad, was onvermijdelijk.

Daarbij kon Otho rekenen op de steun van de troepen in Italië en van de hoofdstad. Van

zijn kant had Vitellius de beschikking over de meest geduchte legers van het Rijk. Wij

moeten thans eerst verhalen, hoe zijn verheffing tot keizer was tot stand gekomen.

De twee legers aan de Rijn telden tezamen zeven legioenen, waarvan er vier aan de

Neder- en drie aan de Boven-Rijn lagen. Het is goed de geschiedenis van deze

afdelingen, die in het vervolg van ons relaas een belangrijke rol zullen spelen, hier nog

eens op te halen. In Neder-Germanië lag de voornaamste troepenmacht, bestaande uit

twee legioenen, te Vetera (Birten), even ten zuiden van Xanten. Legio V Alaudae was

daar sedert 14 gelegerd, eerst tezamen met Legio XXI Rapax en, nadat deze afdeling in

43 naar Over-Germanië was vertrokken, met Legio XV Primigenia. Legio V nam de

ereplaats, de rechter zijde, van de grote vesting in. In de gevechten met de Friezen van

het jaar 28 had dit legioen zich onderscheiden. Wij hebben toen haar commandant

Cethegus Labeo leren kennen. In 69 stond Legio V onder bevel van Fabius Fabullus.

Legio XV was geformeerd door keizer Gaius bij de voorbereiding van zijn expeditie aan

de Rijn, had eerst korten tijd in Over-Germanië gelegen, maar was zeker reeds in 45 te

Vetera. Daar zijn haar staf en haar adelaar in 69 achtergebleven, terwijl een groot deta-

chement van haar manschappen voor de oorlog tegen Otho naar Italië is gezonden. Haar

commandant was Munius Lupercus.

Van de beide andere NederGermaanse legioenen lag Legio XVI

te Novaesium (Neuss), onder het bevel van Numisius Rufus. Deze afdeling was reeds

Page 158: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

tijdens Drusus in Germanië, lag in 14 te Mainz en is in 43 naar Novaesium

overgeplaatst, ter vervanging van Legio XX Valeria Victrix (Afb. 11), die toen naar

Britannia is vertrokken. In 69 zijn de staf en de adelaar in Germanië achtergebleven.

Het vierde legioen, Legio I Germanica (Afb. 12), was na de ondergang van Varus

opgericht, had eerst tezamen met Legio XX te Ara Ubiorum (Keulen) gelegen en was

omstreeks 40 naar Bonna (Bonn) overgeplaatst. In het begin van 69 stond dit legioen

onder het bevel van de ons reeds bekenden Fabius Valens en, nadat deze laatste als een

der legeraanvoerders van Vitellius naar Italië was vertrokken, onder het commando van

Herennius Gallus.

De voornaamste troepenmacht van het OverGermaanse leger lag te Mogontiacum

(Mainz), bestaande uit Legio IV Macedonica, die werd gecommandeerd door Aulus

Caecina Alienus, en Legio XXII Primigenia, die onder het bevel stond van Gaius Dillius

Vocula. Het derde legioen, Legio XXI Rapax lag te Vindonissa (Windisch, aan de

samenvloeiing van de Aare en de Reuss) in Zwitserland; wie toen de commandant van

dit corps was, is niet bekend. - In de geschiedenis van de opstand der Bataven zullen

deze legioenen en hun commandanten herhaaldelijk ter sprake komen.

In de twee Germaanse legers was de stemming onder de manschappen slecht. De

soldaten van de legioenen voelden zich als Romeinse burgers en zij konden het niet

verkroppen, dat Galba keizer was geworden buiten hun medewerking. Vooral ergerden

zij zich, dat dit was geschied door toedoen van Vindex, tegen wien het OverGermaanse

leger had gestreden. Door Caecina en Valens, die grieven tegen de nieuwen keizer

hadden, werden zij opgestookt.

Hordeonius Flaccus, die wellicht op de hand van Galba was, had niet het minste gezag

en Vitellius trachtte op alle manieren de gunst van de troepen t winnen. Terstond nadat

hij, in het begin van December 68, aan de Neder-Rijn was aangekomen, had hij een

bezoek aan de verschillende legerafdelingen gebracht. Door het opheffen van straffen en

het herstellen van onrecht, waaraan zijn voorganger zich volgens de mening der

soldaten had schuldig gemaakt, wist hij zich al dadelijk bemind te maken. Hij heeft ook,

naar alle waarschijnlijkheid, reeds kort na zijn aankomst met Caecina en Valens in

verbinding, gestaan en van hun plannen afgeweten.

Het verzet tegen Galba is, gelijk reeds werd medegedeeld, uitgebroken op 1 Januari 69.

Bij gelegenheid van de Nieuwjaarsdag moest, zoals gebruikelijk was, de eed van trouw

aan de keizer door de troepen worden hernieuwd. De legioenen te Mainz weigerden die

eed af te leggen. Zij rukten de beeltenissen van Galba van de veldtekens en zwoeren

trouw aan de Senaat en het Volk van Rome. Voorloopig wist Hordeonius Flaccus hen

evenwel nog in toom te houden. In Neder-Germanië legden de troepen eden eed wèl af,

maar na enige aarzeling. Er werden zelfs stenen tegen de portretten van Galba

geworpen.

Waarschijnlijk hadden de manschappen te Mainz reeds dadelijk Vitellius, die als een

soldatenvriend gold, tot keizer willen uitroepen. De adelaardrager van Legio IV, dat wil

zeggen degene die steeds als de vertrouwensman van de manschappen optrad, is ten

minste nog op 1 Januari naar de Neder-Rijn gereden. Na een kort oponthoud te Bonn,

waar hij Valens van het voorgevallene op de hoogte heeft gesteld, bereikte hij in de

nacht van 1 op 2 Januari Keulen en vond daar de legercommandant aan een feestmaal.

Terstond werden boden gezonden naar de verschillende legioenskampen, te Vetera,

Neuss en Bonn, om te melden, wat was geschied. De volgende dag verscheen Valens

met een aantal ruiters uit Bonn te Keulen en riep Vitellius tot keizer uit. Weldra volgden

de andere afdelingen dit voorbeeld. De legioenen te Mainz hebben reeds op 3 Januari

Page 159: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

trouw aan Vitellius gezworen.

De nieuwe regering begon met,enige 'veroordelingen. De procurator van Bélgica,

Pompeius Propinquus, een aanhanger van Galba die de gebeurtenissen van de 1 sten

Januari te Mainz dadelijk naar Rome had overgebriefd, werd gedood, evenals een

zekere Crispinus, de officier die de soldaten voor schuldig hielden aan de moord op

Capito. Julius Burdo, de commandant van de vloot op de Rijn, werd gevangen gezet.

Daarentegen werd Julius Civilis 1), de commandant van een cohorte Bataven, uit de ge-

vangenschap ontslagen. Hij stond in hoog aanzien bij zijn volk. Maar bovendien wilde

Vitellius de gevoeligheid van de acht Bataafsche cohorten ontzien. Deze afdelingen› die

onder het commando van de praefectus castrorum Alfenus Varus stonden, behoorden tot

de beste troepen van het Romeinse leger en waren, gelijk bekend, oorspronkelijk

ingedeeld bij Legio XIV. In het voorjaar van 68 waren zij evenwel van dit corps

gescheiden, omdat zij op

1) zo luidde zijn naam. Waar die gebeurtenis door Tacitus wordt verhaald, vindt men de

naam in deze vorm, evenals bij Frontinus en Plutarchus. Alleen in Tacitus, Historiae IV

13, bij het begin van het verhaal van de opstand, is in het handschrift sprake van

Claudius Civilis.

de hand van Vindex waren. Legio XIV behoorde tot de afdelingen, die het langst aan

Nero waren trouw gebleven. De Bataafsche cohorten waren door Galba teruggezonden

naar hun vroegere standplaats in Britannia en bevonden zich op dat ogenblik in Gallië in

het gebied der Lingones op het plateau van Langres. Het was zaak deze cohorten,

waarop Vitellius meende te kunnen rekenen, niet van zich te vervreemden. Al spoedig

vielen van Galba af Valerius Asiaticus, de stadhouder van Gallia Belgica wien Vitellius

zijn dochter tot vrouw gaf, en Julius Blaeso, de stadhouder van Gallia Lugdunensis, met

Legio I Italica, een afdeling die Nero had laten formeren uit soldaten van de vloot, en de

Ala Tauriana, die te Lyon in garnizoen lag. Britannië, Spanje en Raetia volgden. Maar

het Oosten, ook de provincies aan de Donau, verklaarden zich voor Otho.

Vitellius had de beschikking over een grote krijgsmacht en besloot onmiddellijk van dit

voordeel gebruik te maken, omdat zijn tegenstander, - hij rekende met Galba, zijn

troepen nog moest concentreren. Er werden twee legers geformeerd. Het eerste, onder

het commando van Caecina, bestond uit 30 000 man, met de gehele Legio XXI uit

Vindonissa en sterke detachementen uit de legioenen te Mainz, het tweede, dat door

Valens werd aangevoerd, uit 40 000 man van het NederGermaanse leger, met Legio V,

een aantal afdelingen ruiterij en voetvolk van de hulptroepen. In beide corpsen waren

Germaanse formaties aanwezig en Vitellius vulde zoveel mogelijk de afdelingen, die

aan de Rijn zouden blijven, met Germanen aan. Caecina, die het eerst op weg kon gaan,

had opdracht de kortste route naar Italië te volgen, door westelijk Zwitserland en over

de Groten Saint-Bernard. Valens moest marcheren door Gallië, langs Lyon en over de

pas van de Mont Genèvre. Nog in Januari begaven de troepen zich op weg. Vitellius zou

later met de hoofdmacht volgen.

De tocht naar Italië ging zeer voorspoedig. Valens ontving het bericht over de

troonsbestijging van Otho, toen hij in het land van de Leuci, bij de Boven-Marne en de

Moezel, was aangekomen. Noch voor de soldaten van het leger van Vitellius, noch voor

de Galliërs maakte de troonswisseling te Rome enig verschil. De laatsten vreesden de

troepen, die in hun land waren, en erkenden om die reden Vitellius terstond. Valens kon

eerst de acht Bataafsche cohorten en daarna Legio I Italica en de Ala Tauriana in zijn

leger opnemen. liet kwam evenwel al dadelijk tot twisten tussen de Bataven en de

legioensoldaten, waartegen Valens zeer krachtig moest optreden.

Page 160: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Enige schermutselingen hadden alleen plaats in de Zee-Alpen tussen soldaten van de

vloot, die door Otho naar Zuid-Frankrijk waren gezonden, en twee cohorten van Tungri

uit het leger van Valens, benevens vier eskadrons ruiterij en de gehele Ala Treverorum,

die onder commando van Julius Classicus stond. Deze laatsten zullen wij later nog

ontmoeten als een der leiders van het verzet in Gallië. De gevechten hadden geen

gunstig verloop voor de troepen van Vitellius, maar verhinderden de opmars van het

leger toch niet. De commandanten van de beide afdelingen der Tungri kwamen daarbij

om het leven. Een grafsteen van een soldaat van Cohors II Tungrorum, die bij deze

gevechten moet zijn gesneuveld, is te Vienne ontdekt.

Inmiddels was Caecina reeds Italië binnengerukt. De tocht over de Alpen in het slechte

jaargetijde heeft het leger blijkbaar niet veel moeite gekost. In de Po-vlakte was de Ala

Siliana, de enige troepenafdeling die daar aanwezig was, terstond naar hem overgelopen

en zijn voorhoede had de Po reeds bereikt. De rivier herinnerde de Bataven en de andere

Germaanse soldaten aan de Rijn en, uitnemende zwemmers als zij waren, gingen zij

dikwijls over de stroom en deden de troepen van Otho afbreuk. Met de hoofdmacht had

Caecina echter minder succes. Hij had kans gezien de rivier over te steken; maar een

door hem ondernomen aanval op Placentia mislukte en hij moest weer naar de linker

oever terugkeren. Daar trok hij in oostelijke richting naar Cremona. Onderweg sloot

Julius Briganticus, de commandant van de ,Ala Singularium, een geboren Bataaf die wij

naderhand nog zullen ontmoeten, zich bij hem aan. Ook voor Cremona had Caecina

geen succes. Hij leed daar zelfs een nederlaag, die evenwel voor de partij van Vitellius

geen verdere gevolgen had.

Valens was in die zelf de tijd in Italië aangekomen en had Ticinum (Pavia) bezet. Daar

kreeg hij weer moeilijkheden met de Bataafsche cohorten. De manschappen van deze

troepenmacht waren even lastig voor hun medesoldaten als voor hun commandant

wegens hun matelooze zelfingenomendheid en hun gebrek aan discipline. Valens had

een deel van hen naar Zuid-Gallië willen zenden om de troepen, die daar door de

manschappen van de vloot waren verslagen, bij te staan. Maar dit plan moest hij

opgeven ten gevolge van de ontevredenheid, die het zowel bij de Bataven als bij de

andere legerafdelingen wekte. Kort daarop verenigde hij zich met Caecina.

Otho had tijdens deze gebeurtenissen de troepen, waarop hij kon rekenen, voornamelijk

de cohortes praetoriae, verzameld en was in Boven-Italië aangekomen. In zijn omgeving

was men het niet eens over de te volgen gedragslijn. De meest ervaren krijgsman,

Suetonius Paulinus, raadde aan de oorlog te rekken, daar troepen uit Pannonië in

aantocht waren en de tegenpartij geen noemenswaardige krijgsmacht uit het noorden

meer kon verwachten. Bovendien meende hij, dat de Bataven en de andere Germanen

het klimaat van Italië op de duur slecht zouden verdragen. Anderen, ook Otho zelf,

waren er evenwel voor, spoedig een beslissing uit te lokken.

Bij de schermutselingen, die in die dagen aan de Po plaats hadden, wordt een gevecht

vermeld tussen de Bataven van Alfenus Varus en een troep gladiatoren, die tot het leger

van Otho behoorden. Daarbij behaalden de Bataven door hun grote bedrevenheid in het

zwemmen de overwinning. Otho had intussen de hoop, dat hij de legers van Vitellius

zou kunnen tegenhouden, totdat de hulp, die hij uit Illyricum verwachtte, was

aangekomen. Met dit doel liet hij zijn leger de Po oversteken. Het kwam bij Bedriacum,

een 30 km ten oosten van Cremona, op 15 April tot een gevecht. Daarbij gaven de

Bataven onder Alfenus Varus; nadat zij de gladiatoren uit het leger van Otho hadden

verslagen, een beslissende wending aan de strijd. Het werd een volledige overwinning

voor de partij van Vitellius. Otho, die niet bij de slag was aanwezig geweest, doodde

zich zelf de volgende dag en op 19 April werd Vitellius door de Senaat als keizer

Page 161: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

erkend.

Vitellius was ondertussen, nog voordat hij het bericht over de zege van zijn legers had

vernomen, opgebroken naar het zuiden. Hem vergezelde het grootste deel van de

troepen in Germanië, onder andere de gehele Legio XXII uit Mainz en 8000 uitgelezen

manschappen van het leger in Britannia. In de legerkampen aan de Rijn liet hij slechts

weinig oudgediende soldaten achter. Met groten spoed werden in Gallië recruten gelicht

om de legioenen aan te vullen. Het gehele commando over de linie langs de Rijn had

Vitellius opgedragen aan Hordeonius Flaccus. Weinige dagen, nadat hij zich op weg

had begeven, vernam hij de overwinning van zijn legers en dat de oorlog door de dood

van Otho was geëindigd.

Langzaam trok Vitellius naar Rome en deed daar in het begin van Juli zijn intocht,

omgeven door de adelaars van vier legioenen, de vaandels der detachementen van vier

andere, de veldtekens van 12 afdelingen ruiterij en van 34 cohorten der hulptroepen,

voornamelijk van Germaanse stammen. De Bataafsche cohorten, die in de veldtocht

tegen Otho een zo belangrijke rol hadden gespeeld, waren daar niet bij. Zij waren al

vroeger naar Britannië teruggestuurd tezamen met Legio XIV. Deze laatste af deling

had deel uitgemaakt van het leger van Otho, maar was bij de slag van Bedriacum alleen

vertegenwoordigd geweest door een klein detachement. Het legioen beschouwde zich

dus niet als overwonnen. Om die reden wenste Vitellius het niet in Italië te laten. Hij

had het wederom verenigd met de Bataafsche cohorten, die er ook oorspronkelijk bij

waren ingedeeld, in de mening, dat de twee corpsen, wanneer zij tezamen optrokken,

door hun oude rivaliteit voor hem ongevaarlijk zouden zijn. Maar die rivaliteit was zóó

groot, dat het in Turijn tot een regelrecht gevecht kwam tussen de Bataven en het

legioen. Aan dat gevecht werd eerst een einde gemaakt door het ingrijpen van twee

cohortes praetoriae, die de zijde van Legio XIV kozen. Vitellius heeft het legioen

daarop over Ivrea, Aosta, de Kleinen Saint-Bernard, Chambéry en Lyon naar Gallië

gezonden om door te gaan naar Britannia. Want hij wilde het niet over de Mont

Genèvre, Grenoble en Vienne laten marcheren, daar hij de laatst genoemde stad niet

vertrouwde. Maar op de duur kon hij het ook niet vinden met de Bataven en, na een

oproer te Pavia, zond hij de cohorten naar Germanië. Daar zullen wij dit corps later

terugvinden. Ook Legio XIV heeft nog een rol in de geschiedenis van de opstand der

Bataven gespeeld.

Intussen had Vitellius weldra smet veel ernstiger moeilijkheden te kampen. Op 1 Juli 69

is Titus Flavius Vespasianus (Afb. 30), de veldheer die met de leiding van de oorlog

tegen de joden was belast, te Alexandrië tot keizer uitgeroepen. De provincies in het

Oosten hebben hem spoedig erkend onder de leiding van Gaius Licinius Mucianus, de

gouverneur van Syrië. Ook de legers van de Balkanlanden sloten zich bij hem aan.

Marcus Antonius Primus, de commandant in Pannonië, maakte zich onmiddellijk

gereed naar Italië op te rukken en drong door tot de buurt van Padua en Este. Ook

Mucianus was in aantocht.

Van de zijde van Vitellius werden slechts aarzelend tegenmaatregelen genomen. Wèl

ontbood de keizer troepen uit Germanië, Britannia en Hispania. Maar nergens toonde

men veel bereidheid hem te steunen. Zelfs Hordeonius Flaccus draalde met het zenden

van hulp, daar hij de Bataven niet vertrouwde en beducht was, dat hij binnenkort zelf in

Germanië een oorlog zou moeten voeren. De af delingen, waarmede Caecina, Valens en

Vitellius naar Italië waren gekomen, hadden veel te lijden gehad. Er was dus geen

behoorlijke krijgsmacht in dat land. Bovendien was Valens ziek, zodat de leiding van

het leger aan Caecina moest worden overgelaten. Deze laatste trachtte evenwel zijn

troepen door overrompeling voor Vespasianus te winnen en werd door zijn eigen

manschappen gevangen gezet. Van de verwarring, die daarop volgde, maakte Antonius

Page 162: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Primus gebruik om een aanval te doen. Het leger van Vitellius werd in October 69,

wederom bij Bedriacum, verslagen en capituleerde de volgende dag. Daarmede was het

lot +van Vitellius als keizer beslist.

Na deze overwinning werd Alpinius Montanus, uit de stam der Treveri, de commandant

van een cohorte die tot de partij van Vitellius had behoord, naar Germanië gezonden om

daar in persoon de nederlaag van de keizer te berichten. Tegelijkertijd werden de passen

over de Alpen bezet ten einde te beletten, dat troepen uit Germanië aan Vitellius te hulp

zouden komen. Valens, die eerst kort te voren had kunnen opbreken, trachtte nog de

overgang van de Apennijnen te verdedigen. Toen dat was mislukt, scheepte hij zich te

Pisa in om in Gallië en Germanië een leger voor Vitellius op de been te gaan brengen.

Maar hij werd door de procurator van de Zuid- Gallische provincie gevangen genomen

en aan de legercommandant van Vespasianus uitgeleverd. In Urbino is hij ter dood

gebracht.

Inmiddels rukte Antonius Primus naar Rome op zonder ernstigen tegenstand te

ontmoeten. Er werden onderhandelingen aangeknoopt en Vitellius verklaarde zich

bereid afstand van de regering te doen. Maar zijn troepen en het volk van Rome hebben

hem dat belet. Toen probeerden de aanhangers van Vespasianus door een opstand onder

leiding van Flavius Sabinus zich van het gezag meester te maken. Zij bezetten het

Capitool, maar werden overmeesterd. Bij die gelegenheid ging de Tempel van Juppiter

Capitolinus in vlammen op. Antonius Primus verscheen de volgende dag, op 20

December 69, voor de Stad en drong daar onder bloedige gevechten binnen. Vitellius

werd op gruwelijke wijze gedood en de Senaat erkende terstond Vespasianus als keizer.

Korten tijd later kwam Mucianus te Rome aan en nam het bestuur uit naam van

Vespasianus op zich. Als vertegenwoordiger van de dynastie trad Domitianus, de

jongste zoon van de nieuwen keizer, op. Intussen was reeds enige maanden te voren aan

de Neder-Rijn de opstand der Bataven uitgebroken. Wij gaan thans over tot het verhaal

van deze voor de geschiedenis van Nederland zo uiterst belangrijke episode.

II. HET BEGIN VAN de OPSTAND

Een uitvoerig verslag van de gebeurtenissen, die wij de opstand der Bataven noemen,

vinden wij in de Historiae van Tacitus. Deze geschiedschrijver heeft die strijd gewichtig

genoeg gevonden om er in de inleiding van ,zijn werk op te zinspelen. Verder blijkt zijn

belangstelling door de uitvoerigheid van zijn verhaal. Het bevat veel meer

bijzonderheden dan, bij voorbeeld, het relaas over de oorlog tegen de Joden. Het is

bovendien duidelijk, dat Tacitus de beschikking heeft gehad over een voortreffelijke

bron, het boek van iemand die de krijgsbedrijven van nabij moet hebben meegemaakt of

althans een verslag uit de eerste hand heeft gebruikt. Maar Tacitus heeft, naar zijn

gewoonte, de gegevens, die hij aan die bron ontleende, op een zeer persoonlijke manier

bewerkt. Hij vertelt in episodes, brengt bepaalde feiten naar voren, die hij in sprekende

trekken kan tekenen, en tracht op die wijze krachtige effecten te bereiken. Voor hem is

het pakkende moment van meer betekenis dan het doorlopende verhaal. Hij zoekt juist

afwisseling in het tempo door de gebeurtenissen nu eens uitvoerig te schilderen en dan

weer met enkele woorden alleen even aan te stippen. Wie een verhaal van Tacitus tracht

na te vertellen, zal zelf uit de door hem beschreven episodes een doorlopende

geschiedenis moeten opbouwen 1).

De schrijver van het werk, dat door Tacitus als de voornaamste bron voor de

geschiedenis van de opstand der Bataven is gebruikt, was een militair deskundige, naar

alle waarschijnlijkheid niemand anders dan de ons welbekende Plinius. Op die wijze

Page 163: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

kan men het gemakkelijk verklaren, dat de feitelijke gegevens, die het verhaal bevat, zo

opvallend juist zijn. Intussen heeft Tacitus in elk geval voor het °relaas van de

gebeurtenissen, die onmiddellijk aan de opstand voorafgingen, nog een anderen auteur

gebruikt. Uit deze tweede bron stammen, bij voorbeeld, de mededelingen over de lot-

gevallen van de acht Bataafsche cohorten en over de arrestatie van Civilis. Het trekt de

aandacht, dat later, als de cohorten en Civilis wederom ter sprake komen, met geen

woord van de vroegere vermelding wordt gerept.

Er zijn nog twee andere bijzonderheden, die onze aandacht verdienen. In de eerste

plaats spreekt Tacitus zo min mogelijk over

1). Over de geschiedenis van de opstand verg. H. Nissen, Bonner fahrbcher, 111-112

(1904), blz. 60-80; C. Jullian, Histoire de la Gaule, IV (1913), blz. 202-?17; A. Stein,

Real-Encyclopddie, X (1917), c. 550-567; L. Schmidt, Geschichte der deutschen

Stdmme: Die Westgermanen, 11 (1940), blz. 150-161.

Domitianus. Uit enkele berichten, die wij bij andere schrijvers, voornamelijk bij

Frontinus, vinden, blijkt het bestaan van een traditie, waarin Domitianus een veel

belangrijker rol heeft gespeeld. Mogelijk heeft ook Plinius zich in die zin geuit en heeft

Tacitus om die reden de voorgeschiedenis naar een ander werk verhaald. Men kan

evenwel nog een tweede verschil van opvatting vaststellen bij de auteurs, die door

Tacitus zijn gebruikt. In het verslag van de gebeurtenissen, die aan de opstand

voorafgingen, wordt de opvatting gehuldigd, dat het voornamelijk een strijd was tussen

verschillende afdelingen van het leger. Deze strijd zou dan zijn veroorzaakt door gebrek

aan discipline en aan organisatie, het gevolg van de verwaarloozing van het leger door

de regering. Deze opvatting stamt uit de kring van de Senaat, waar men de opstand weet

aan de militaire politiek van het principaat. Maar in de geschiedenis van de opstand zelf

worden de gebeurtenissen veeleer voorgesteld als een bevrijdingsoorlog van de Galliërs

en Germanen. Dit is ook de geest, waarin Tacitus zijn verslag heeft opgesteld. Hij maakt

een aanvang met dit verslag, nadat hij de verovering van Rome door de partijgenoten

van Vespasianus heeft medegedeeld, de dood van Vitellius, op 20 December 69, en de

intocht van Mucianus in Rome, enkele dagen later. Voor het verhaal van hetgeen in

Germanië is geschied moet hij dan ettelijke maanden teruggaan.

Door de ongeregelde toestanden in het Rijk na de dood van Nero, voornamelijk door het

terugtrekken van een groot deel der troepen aan de Rijn door Vitellius, is de

mogelijkheid ontstaan voor een van de grootste en gevaarlijkste opstanden van onderda-

nen, waarmede Rome te kampen heeft gehad. Deze opstand is uitgegaan van de

Bataven, de Germaansen volksstam, die de eilanden in de Rijndelta tussen de westelijke

en de middelsten tak van de rivier in hun bezit hadden. De bewoners van de streek aan

de kust van de Noordzee in dat gebied werden Canninefates genoemd. Waarschijnlijk

waren zij niet anders dan een onderdeel van de Bataven; zij waren althans in elk opzicht

aan deze laatsten gelijk. zoals men zich zal herinneren, hadden de Bataven een be-

voorrechte positie, daar zij als onderdanen van het Rijk geen belasting behoefden te

betalen, maar alleen soldaten leverden voor het Romeinse leger. Als krijgslieden waren

zij beproefd in de oorlogen onder Drusus, Tiberius en Germanicus. Ook tijdens Gaius

en Claudius hadden zij voor de Romeinen gevochten. Maar de grootsten krijgsroem

hadden zij behaald tijdens de oorlogen in Britanni door de daden van de acht Bataafsche

cohorten, die in het voorafgaande herhaaldelijk zijn genoemd. Deze cohorten behoorden

tot de beste troepen van het Romeinse leger. Ook in het stamland waren nog enige

afdelingen, voornamelijk van ruiterij die was geoefend om in gesloten formatie rivieren

over te zwemmen. Al deze afdelingen werden gecommandeerd door aanzienlijke leden

Page 164: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van de volksstam.

In de laatste jaren van keizer Nero waren Julius Paulus en Julius Civilis verreweg de

voornaamsten van de Bataven 1). Zij stamden af van de vroegere koningen en reeds hun

vader moet het Romeinse burgerrecht hebben bezeten. Paulus was, waarschijnlijk in

verband met de opstand van Vindex, beschuldigd van hoogverraad en, na een

veroordeling door de legercommandant Fonteius Capito, ter dood gebracht. Civilis was

bij die gelegenheid gevangen genomen en naar Rome gezonden om door Nero te

worden gevonnist. Door Galba was hij vrijgesproken en in zijn commando hersteld;

maar nadat Vitellius tot keizer was uitgeroepen, verkeerde hij wederom in gevaar. De

legioensoldaten hadden niet vergeten, dat hij tegen Nero had geageerd en eisten, dat hij

ter dood zou worden gebracht.

C i v i 1 i s had dus alle reden om de Romeinen te haten. In het Vierkeizerjaar voerde hij

het bevel over een cohorte, bestaande uit Bataafsche manschappen. Waarschijnlijk had

hij de rang van ridder, maar dit wordt nergens vermeld. Bij het begin van de opstand

had hij 25 dienstjaren en was in het bezit van een niet-volwassen zoon. Hij was dus

omstreeks 45, hoogstens 50 jaar oud en is kort vóór 25 geboren. Naar ons uitdrukkelijk

wordt medegedeeld, was hij verstandiger dan de meeste Germanen en dat wordt ook

door zijn optreden bewezen. Hij miste een oog, evenals Hannibal en Sertorius, en dacht

een dergelijke rol te kunnen spelen als deze geduchte tegenstanders van de Romeinen.

In de voor de staat zo moeilijke omstandigheden na de dood van Nero werd van

verschillende kanten geïntrigeerd om zijn medewerking te verkrijgen. Blijkbaar kende

men zijn bekwaamheid en hoopte men van zijn invloed gebruik te kunnen maken.

Antonius Primus had hem geschreven en hem verzocht te bewerkstelligen,

1) In het handschrift van Tacitus leest men bij het begin van het verhaal van de opstand:

"Iulius Paulus et Claudius Civilis". Elders wordt hij, gelijk boven reeds is medegedeeld,

Julius Civilis genoemd. Mogelijk heette hij Julius Claudius Civilis. - De naam Julius

bewijst, dat zijn vader het Romeinse burgerrecht heeft gekregen van een van de keizers

van Caesar tot Gaius; verg. H. Dessau, Geschichte der Reimischen Kaiserzeit, II 1

(1926), blz. 377,

dat de Bataafsche hulptroepen, die Vitellius had ontboden, niet zouden worden

gezonden. Bovendien had hij hem opgedragen een aanval van de zijde der Germanen uit

te lokken om te verhinderen, dat de legioenen van de Rijn naar Italië zouden vertrekken.

Aan de anderen kant had ook Hordeonius Flaccus, de commandant van de Germaanse

legers, dergelijke aanwijzingen aan Civilis doen toekomen. Flaccus was op de hand van

Vespasianus. Maar bovendien achtte hij het een ramp voor Italië, wanneer zoveel

troepen naar dat land zouden worden gezonden en daar de burgeroorlog opnieuw zou

uitbreken. Waarschijnlijk heeft hij vooral gedacht aan de acht Bataafsche cohorten, die

door Vitellius uit Italië naar Germanië waren gezonden; op dat tijdstip was dit corps te

Mainz.

Wat Civilis zelf betreft, hij zag een kans om zijn volk te bevrijden van de Romeinse

overheersching. Het leger aan de Rijn was zeer verzwakt en hij had de beschikking over

enig betrouwbaar voetvolk en ruiterij uit zijn eigen stam. Maar bovendien meende hij te

mogen rekenen op de medewerking van de acht Bataafsche cohorten, op de steun van de

Germanen buiten het Rijk, de stamverwanten van zijn volk, en op de hulp van de

Galliërs, die de Romeinse heerschappij moede waren. Verder wist hij, dat een opstand

in Germanië aan een partij onder de Romeinen niet onwelkom zou wezen. Bij een

slechten afloop, zo redeneerde hij, zou het altijd mogelijk zijn de schuld op Vespasianus

te schuiven. Had hij succes, dan was hij aait niemand verantwoording schuldig.

Page 165: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Intussen meende Civilis goed te doen, zijn ware bedoeling, de definitieve bevrijding van

zijn volk, zo lang mogelijk verborgen te houden. Dat hij van de aanvang af er naar heeft

gestreefd de heerschappij van Rome in Germanië te breken, is de opvatting, die Tacitus

aan Plinius heeft ontleend. Naar alle waarschijnlijkheid, was de vriendschap voor

Vespasianus, die hij voorwendde, slechts een middel om zijn ware gezindheid te

verbergen. Ondertussen nam hij zijn maatregelen en bereidde het uitbreken van de op-

stand voor. De aanleiding om te kunnen losslaan, waarnaar hij uitzag, liet niet lang op

zich wachten.

In de zomer van 69 kwam er een bevel van Vitellius, die drin gend troepen nodig had

voor de oorlog tegen Vespasianus, om manschappen voor de krijgsdienst te lichten bij

de Bataven. Een dergelijk bevel was altijd onaangenaam voor het betrokken volk. Maar

het werd nog veel hinderlijker door de manier, waarop het in de regel werd uitgevoerd.

Want de ambtenaren, die met het lichten van de troepen waren belast, plachten zich aan

allerlei wandaden schuldig te maken. Zij hadden de gewoonte oudere mannen en nog

niet volwassen knapen voor de dienst in te lijven. Daarbij was het hun bedoeling zich te

laten betalen om zulke vergissingen te herstellen. Bovendien maakten zij zich schuldig

aan vergrijpen tegen de zeden. Het bevel over het lichten van manschappen werd dus

met groot misnoegen bij de Bataven ontvangen en de leiders van de opstand, waartoe in

principe reeds was besloten, hadden weinig moeite hun mannen te overreden, dat zij

zich tegen de maatregel zouden verzetten. Civilis riep de voornaamste hoofden en de

meest vastberaden leden van de stam bijeen in een bos onder voorwendsel van een

heiligen maaltijd. Daar zette hij uiteen, waarom de kansen voor een opstand op dat

ogenblik gunstig waren. Hij kon hen gemakkelijk overtuigen en allen verbonden zich op

de voorvaderlijke wijze plechtig tot wapenbroederschap. Er werden boden gezonden

naar de Canninefates om hen uit te nodigen zich bij de opstand aan te sluiten. Verder

stelde Civilis zich heimelijk in verbinding met de Bataafsche cohorten te Mainz.

De opstand is in Augustus 69 uitgebroken bij de Canninefates. Als leider was daar

Brinno gekozen. Hij was iemand, die uitmuntte zowel door zijn dapperheid als door zijn

afkomst. Want zijn vader had indertijd ongestraft de draak gestoken met de expeditie

van keizer Gaius, gelijk wij dat reeds vroeger hebben verhaald. Naar oud gebruik, werd

Brinno op een schild geplaatst, dat de mannen op hun schouders tilden, en op die wijze

tot aanvoerder verheven. Terstond zond hij boden naar de Friezen over de Rijn om hen

te verzoeken hulp te zenden.

Al dadelijk hadden de Canninefates succes. Zij vielen het winterkamp aan van twee

cohorten, dat in de kuststreek was gelegen. De aanval kwam volkomen onverwacht.

Maar het was toch voor de bezetting niet mogelijk geweest, zich op voldoende wijze te

verdedigen, omdat een groot deel van de manschappen was weggetrokken voor de

veldtocht naar Italië. Zonder veel moeite konden de Canninefates het kamp veroveren

en verwoesten. Waar het was gelegen, is ons niet bekend. Want tot nu toe zijn geen

sporen van een fort van dergelijke afmetingen in de kuststreek ontdekt. Vervolgens

overvielen de Canninefates en de met hen verbonden stammen de kooplieden en

winkeliers, die zich in dat gebied ophielden, alsof het volle vrede was, en doodden

allen, die zij daar aantroffen. Zij bedreigden ook de andere grensforten in de omgeving.

Die forten konden al evenmin met enige kans op succes worden verdedigd en de

commandanten besloten dus hun versterkingen in brand te steken. Bij die gelegenheid

zijn, bij voorbeeld, de forten, waarvan de overblijfselen te Utrecht en te Vechten zijn

ontdekt, door de Romeinse troepen verlaten. Een schat van een vijftigtal gouden

munten, meestal van Nero en speciaal uit de laatsten tijd van deze keizer, die in de

overblijfselen van het fort te Utrecht zijn gevonden (Afb. 34), bewijzen, ten

Page 166: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

duidelijkste, wanneer dit is geschiede). Vrijwel zonder slag of stoot was het gehele

gebied van de Canninefates bevrijd.

De Romeinse troepen, die op deze wijze beschikbaar kwamen, met de vaandels en de

standaards van de verschillende afdelingen en met het gehele verdere personeel, werden

samengetrokken in het oostelijke deel van het eiland der Bataven. Als hun bevelhebber

fungeerde een zekere Aquilius, een der fortcommandanten die vroeger eerste officier

van een legioen was geweest. Maar deze troepen hadden niet veel militaire waarde,

omdat Vitellius de beste soldaten naar Italië had medegenomen en de afdelingen waren

aangevuld met manschappen, die bij de Nervii, de Tungri en de andere Germaanse

stammen in de buurt waren gelicht. Daar in de Over- Betuwe was Civilis aanwezig met

de cohorte Bataven, waarover hij het bevel voerde. Deze afdeling was, evenals de Ala

Batavorum die wij aanstonds zullen vermeldden, in Germanië achtergebleven. Bij de

Bataven was het nog rustig. Civilis achtte het beter voreerst het masker niet af te

werpen. Zelfs verweet hij de commandanten, dat zij hun forten hadden verlaten, en

trachtte hen over te halen weer naar hun posten terug te keren. Hij gaf voor, dat hij met

de afdeling, waarover hij het bevel voerde, de Canninefates weer spoedig tot

gehoorzaamheid zou brengen.

Intussen gingen de Romeinse commandanten niet op het voorstel van Civilis in. Zij

begrepen heel goed, dat het veel gemakkelijker zou wezen hun afdelingen te

overweldigen, wanneer zij verspreid waren. Bovendien kwam het al spoedig uit, dat niet

Brinno maar Civilis de eigenlijke leider van de opstand was, door uitlatingen van de

Germanen, die, krijgslustig als zij zijn, nu eenmaal niet gemakkelijk een geheim

verborgen kunnen houden. Civilis moest de aangenomen houding spoedig opgeven en

ging openlijk tot de tegenstanders van de Romeinen over. Het was zijn plan zo veel

mogelijk een slag te leveren, voordat de troepen in de Betuwe versterking konden

krijgen. Met dit doel trok hij alle

1) De bij de opgraving van het fort te Utrecht gevonden overblijfselen van insecten

bewijzen, naar men aanneemt, dat dit fort reeds omstreeks 1 Mei is verwoest; verg. L.

A. W. C. Venmans, Mnemosyne, 34 s. III (1935-'36), blz. 83-87. Deze datum is

evenwel niet in overeenstemming met de andere gegevens, waarover wij beschikken.

manschappen, waarover hij de beschikking had, uit de Canninefates, Friezen, Bataven

en wellicht ook nog uit andere volksstammen in de buurt, samen tegen de Romeinse

afdelingen.

Civilis had evenwel niet voldoende vertrouwen in zijn troepen om de slag, die hij moest

leveren, uit te vechten met een linie naar Rorneinschen trant. Zijn manschappen waren

niet goed bewapend. Slechts weinigen bezaten pantsers, helmen en metalen schilden.

Meestal waren hun schilden van hout of van vlechtwerk, overtrokken met leder. De

lange lansen, waarover zij beschikten, waren moeilijk te hanteren en hun korte speer, de

f r a me a, was een veel minder geducht wapen dan het p ilum van de Romeinen. Civilis

stelde de manschappen van de verschillende stammen afzonderlijk op in colonnes, dus

in diepe formaties waarbij de flanken gemakkelijk kunnen worden gedekt, omdat ook

naar de zijden front kan worden gemaakt. De Romeinen kozen de opstelling in een

lange linie, een slagorde die grote voordelen biedt, zoolang de flanken voldoende zijn

beschermd. Hun rechter vleugel sloot aan bij de Rijn en moest daar worden ondersteund

door de vloot, die na de ontruiming van de forten in het westen bij de Betuwe was

gestationneerd. Op de linkervleugel was een cohorte van Tungri opgesteld.

Het verloop van het gevecht was zeer gunstig voor Civilis. Bij de aanvang liep de

cohorte van de Tungri over naar de Germanen en op die wijze werd de linkervleugel

Page 167: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van de Romeinen ontredderd, omdat de soldaten daar geheel onverwachts zowel tegen

hun vijanden als tegen hun vroegere krijgsmakkers moesten vechten. Ook de

rechtervleugel van de Romeinen had het zwaar te verantwoorden. Daar lagen de

schepen van de vloot met de voorsteven naar de Germanen gekeerd om zo nodig te

kunnen ingrijpen. Maar ook dit onderdeel maakte gemene zaak met de partij van Civilis.

De roeiers, die meestal uit Bataven bestonden, begonnen de bewegingen van de

matrozen en zeesoldaten te hinderen, eerst alsof zij de bevelen niet begrepen, maar al

spoedig in openlijk verzet. Zij hielden van de linkeroever af, met het gevolg, dat de

verbinding met het leger werd verbroken, en richtten het zóó in, dat de schepen met de

achtersteven tegen de rechteroever kwamen te liggen. Ten slotte doodden zij de

stuurlieden en de officieren, die zich niet bij hen wilden aansluiten, en de gehele vloot

van 24 schepen liep over of werd door de Germanen buitgemaakt. Op die wijze waren

beide vleugels der Romeinse linie van hun dekking beroofd. Het was toen voor de

Germanen gemakkelijk de slagorde van hun tegenstanders te verbreken. Een groot deel

van de Romeinse troepen werd in de pan gehakt. De rest sloeg op de vlucht. Ten

gevolge van deze nederlaag, die omstreeks het einde van Augustus heeft plaats gehad,

hebben de Romeinen de Betuwe ontruimd.

De indruk, die de overwinning van Civilis maakte, was zeer groot. Reeds zag men in

hem de bevrijder van Gallië en Germanië. Zijn leger werd voorzien van wapens en

schepen, waaraan hij grote behoefte had. De Germanen zonden gezanten om hulp aan te

bieden. Voor Civilis was het evenwel van het grootste belang Gallië voor zijn plannen

te, winnen. De manschappen van de afdelingen, waartegen hij had gestreden, waren

voor het grootste deel uit dat land afkomstig. Om die reden zond hij de commandanten,

die hij had gevangen genomen, naar hun volk terug. Aan de soldaten werd de keus

gelaten, eveneens te vertrekken dan wel zich bij de Germanen aan te sluiten. Civilis kon

hun een fraaie toekomst voorspiegelen en een gemakkelijke overwinning. Aan de Rijn

waren immers, naar zijn zeggen, geen troepen van betekenis meer en de Romeinen

werden in beslag genomen door de burgeroorlog tussen Vitellius en Vespasianus. De

Bataven hadden daarentegen in de oorlogen van de laatste jaren altijd veel succes

gehad. Zij waren het geweest, die in de strijd tegen de troepen van Vindex de

beslissende overwinning hadden behaald en thans konden zij de steun verwachten van

de vermaarde uit hun landgenoten bestaande cohorten.

Hordeonius Flaccus, die op dat ogenblik het bevel voerde over de legers aan de Rijn,

had eerst Civilis zijn gang laten gaan, waarschijnlijk omdat hij meer vertrouwen in

Vespasianus had dan in Vitellius. Maar toen berichten binnenkwamen over de

verovering van forten, over de ondergang van legerafdelingen bij de slag in de Betuwe

en over de ontruiming van dat land door de Romeinse troepen, moest hij wel in actie

komen. Hij zond een order aan Munius Lupercus, de commandant van Legio XV die het

bevel voerde over de troepen te Vetera, tegen de Bataven op te trekken. Lupercus

beschikte over de manschappen van Legio V en XV, voorzover zij aan de Rijn waren

achtergebleven, hulptroepen van de Ubii, ruiterij van de Treveri en de Ala Batavorum,

die werd aangevoerd door Claudius Labeo, een neef van Civilis. De laatst genoemde

afdeling veinsde nog trouw aan de Romeinen om later met des te meer succes te kunnen

overlopen.

In aller ijl liet Lupercus zijn troepen oversteken naar het eiland van de Bataven om zo

spoedig mogelijk een einde aan het verzet te maken. Daar stootte hij op de legermacht

van de Germanen. Civilis had de veldtekens, die in de vorigen slag waren buitgemaakt,

laten bijeenbrengen en opstellen bij de plaats, waar hij de bewegingen van zijn

manschappen leidde. Op die wijze hoopte hij het vertrouwen van zijn eigen soldaten te

Page 168: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

vergroten en zijn vijanden schrik in te boezemen. Bovendien had hij achter de

Germaanse linie de vrouwen en kinderen verzameld om de mannen door hun

geschreeuw aan te vuren. De slag, die ongeveer begin September 69 heeft plaats gehad,

nam een dergelijk verloop als de vorige. Terstond bij het begin keerde de Ala

Batavorum, die aan de linkervleugel was opgesteld, zich tegen de Romeinse linie. Er

ontstond een grote verwarring. Weliswaar hielden de legioensoldaten stand; maar de

Ubii en de Treveri sloegen op de vlucht. Daar de Germanen zich vooral tegen hen

keerden, konden dë legioensoldaten zonder veel verliezen naar Vetera terugtrekken.

Intussen had Civilis de aanval glansrijk afgeslagen. Met zijn neef Claudius Labeo kon

hij het evenwel niet vinden. Voor alle zekerheid werd Labeo bij de Friezen

geïnterneerd. Later zou hij nog een rol spelen.

De behaalde overwinningen van Civilis hadden zeer veel beroering verwekt bij de

bekende acht cohorten van Bataven en Canninefates. Zij waren op dat ogenblik te

Mainz en stonden op het punt naar Italië te vertrekken volgens van Vitellius ontvangen

orders. Nadat zij vernomen hadden wat er gaande was, begonnen zij eisen te stellen: een

gratificatie in geld voor de tocht naar het zuiden, verdubbeling van soldij,

vermeerdering van het aantal bereden manschappen per cohorte. Dit alles was hun reeds

toegezegd door Vitellius; maar zij stelden hun eisen niet zoozeer om ze ingewilligd te

krijgen, als wel om een aanleiding te hebben voor muiterij. Door toe te geven bereikte

Flaccus alleen, dat zij nog meer gingen vragen en verlangens uitten, waarvan zij wisten,

dat hij ze niet kon vervullen. Eindelijk zegden zij de gehoorzaamheid op en vertrokken

naar Neder-Germanië om zich daar bij Civilis aan te sluiten.

Hordeonius Flaccus belegde daarop een krijgsraad met de officieren van zijn staf en van

de legioenen, die te Mainz in garnizoen lagen, om te overleggen, of hij iets tegen de

opstandige afdelingen zou ondernemen. Zelf was hij allesbehalve een held. Zijn onder-

bevelhebbers vertrouwden de stemming van de hulptroepen niet en vreesden, dat de kort

geleden bij de legioenen ingelijfde manschappen nog niet voldoende waren geoefend

om een gevecht te wagen. Om die reden werd eerst besloten, het leger niet tegen de

Bataven te laten uitrukken. Maar al spoedig zag men in, dat een dergelijke houding toch

onwaardig was, en Flaccus zond een bode aan Herennius Gallus, de commandant van

Legio 1 te Bonn, met de order, tegen de Bataven in het veld te komen; hij zelf, de

opperbevelhebber, zou met het leger uit Mainz het muitende corps in de rug aanvallen.

Dit plan had heel goed succes kunnen hebben en de Bataafsche cohorten zouden zeker

zijn verslagen, wanneer zij door de troepen van Flaccus en van Gallus waren ingesloten.

Maar Flaccus gaf het denkbeeld weer op en zond een nieuwe order aan Gallus, met het

bevel de Bataven bij hun doortocht niet te hinderen. Op die, wijze laadde hij de

verdenking op zich, dat hij de oorlog wilde aanwakkeren. Daarna konden de Romeinen

alles wat geschiedde, zoals Tacitus het uitdrukt, wijten aan het verraad van hun com-

mandanten en niet aan de slapheid van hun soldaten of aan de dapperheid van de

Germanen.

Toen de Bataafsche cohorten in de buurt van de legioensvesting te Bonn waren

aangekomen, zonden zij een bode naar Gallus met het bericht, dat zij geen strijd

wensten met de Romeinen, voor wie zij zo dikwijls hadden gevochten. Het was alleen

hun wens naar hun vaderland terug te keren, daar zij het oorlogvoeren moe waren. Zij

vroegen dus een onbelemmerden doortocht. Werd dit verzoek geweigerd, dan zouden

zij geweld gebruiken. Gallus aarzelde een ogenblik, maar werd door zijn soldaten

gedwongen te vechten. Er waren in het kamp 300 legioensoldaten, enige af delingen van

Belgae, die niet op Rorneinsche wijze waren geoefend, en een aantal landeigenaars en

Page 169: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

handelaars, een troep die niet de minste militaire waarde bezat, maar des te

overmoediger was vóór de strijd. De enige bruikbare weg liep door een betrekkelijk

nauw terrein tussen de legioensvesting en een moerassig gebied aan de voet van de

heuvels 1).

Toen de Bataafsche cohorten daar waren aangekomen, werd door de troepen uit de

vesting door alle poorten tegelijk een uitval gedaan. Het was daarbij de bedoeling de

Bataven, die geringer in aantal waren, te omsingelen. Maar de aangevallenen,

doorkneed in de krijgsdienst als zij waren, stelden zich op in diepe colonnes, die naar

alle zijden front konden maken, en braken gemakkelijk door de dunne Romeinse

slaglinie heen. De Belgae werden uiteengeslagen en de legioensoldaten moesten over-

haast terug wijken naar het kamp. Het werd een wilde vlucht naar de poorten en er

kwamen nog meer manschappen om in de gracht en door hun eigen wapens dan in het

gevecht waren gevallen. De Bataven trokken zich verder van de bezetting van Bonn

niets aan, marcheerden in een groten boog om Keulen heen en begingen verder geen

krijgsbedrijven. Zij verontschuldigden zich voor het gevecht bij. Bonn met de

mededeling, dat zij daartoe waren gedwongen, nadat zij zelf om een vreedzamen

doortocht hadden verzocht. De commandant van Vetera waagde het niet hen verder

lastig te vallen en ongehinderd konden zij zich met de krijgsmacht van Civilis

verenigen.

III. HET BELEG VAN VETERA

Nadat de Bataafsche cohorten omstreeks half September 69 waren aangekomen, had

Civilis de beschikking over een ware leger-. macht. Hij wilde evenwel nog niet openlijk

tegen Rome optreden, daar hij de macht van het Rijk kende. Om die reden liet hij zijn

troepen de eed van trouw aan Vespasianus afleggen en zond een bode naar Vetera om

de twee legioenen, die daar de wijk hadden genomen, over te halen zich bij hem aan te

sluiten. Er kwam een hooghartig antwoord terug. De Romeinse legioenen, zo werd

gezegd, verwachtten geen raad van verraders of vijanden; zij beschouwden Vitellius als

hun keizer, voor wien zij tot hun laatsten ademtocht zouden vechten; een Bataafsche

rebel diende zich niet te bemoeien met hun zaken, maar moest alleen zijn verdiende

straf afwachten. Toen deze poging op niets was uitgelopen, besloot Civilis tot een

aanval op Vetera. Hij riep het gehele volk der Bataven te wapen en ontving hulp van de

Bructeren en Tencteren, die aan de bovenloop van, de Eems en van de Lippe woonden.

Verder nodigde hij alle Germaanse volksstammen uit zich bij hem aan te sluiten, ten

einde buit en krijgsroem te behalen.

Munius Lupercus, de bevelhebber te Vetera waar Legio V met de staf van dit corps en

een aantal daar achtergebleven manschappen van Legio XV lagen, en Numisius Rufus,

de commandant van Legio XVI te Neuss, brachten tegenover deze oorlogsbedreiging

hun vestingen zo goed mogelijk in staat van tegenweer. De wal en de palissade werden

versterkt. Bij Vetera werd de burgerlijke nederzetting, die in de buurt van de vesting

was ontstaan, neergehaald. Maar er was aan de soldaten toegestaan de voorwerpen van

waarde, die bij dit werk werden aangetroffen, voor hen zelf te houden en op die wijze

werd er niet voldoende voor gezorgd, allen leeftocht binnen het kamp te brengen. Wij

weten nog het een en ander van de toen genomen maatregelen door de vondsten bij de

opgravingen. Te Neuss zijn grafstenen aan het licht gekomen, die bij het opruimen van

het terrein vóór de legerplaats zijn gebroken. Men heeft binnen de vesting de sporen

gevonden van haastig gebouwde korenschuren. In de overblijfselen van die schuren, die

in Februari 70 bij de verovering door de Germanen in vlammen zijn opgegaan, werd

Page 170: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

veel verkoold graan ontdekt 1).

Al spoedig, nog in de tweede helft van September, verscheen Civilis met zijn troepen

voor Vetera. De kern van zijn leger werd gevormd door de Bataven, voornamelijk de

acht cohorten van oudgedienden. Verder liet hij aan beide oevers van de Rijn

Germaanse afdelingen optrekken, ten einde aan de Romeinen schrik in te boezemen.

Zijn ruiterij vertoonde zich in de gehele omgeving. Ten slotte verscheen de

buitgemaakte vloot op de Rijn voor de vesting. Het was een wonderlijk schouwspel,

daar de vaandels van de Bataafsche cohorten uit het Romeinse leger te zien optrekken

naast de afbeeldingen van wilde dieren, de veldtekens der Germanen die uit de

heiligdommen in de oerwouden waren te voorschijn gehaald. Dit tafereel maakte op de

bezetting van Vetera een verbijsterenden indruk, omdat men in tweestrijd was, of een

Romeins dan wel een vreemd leger tegen de sterkte optrok.

Bovendien was de toestand te Vetera verre van gunstig. In de vesting, die voor een

bezetting van twee legioenen was aangelegd, waren niet meer dan 5000 Romeinse

gewapenden aanwezig. Alleen werd dit getal nog enigszins aangevuld door handelaars,

die binnen de omwalling een toevlucht hadden gevonden en daar van wapens waren

voorzien. Maar ook de ligging van de vesting was niet bijzonder sterk 2). De omwalling

was gebouwd tegen een zwakke helling en gedeeltelijk zóó, dat men de palissade over

een vlak terrein kon naderen. De aanleg dateerde oorspronkelijk uit de jaren kort vóór

12 v. Chr., toen de veldtochten van Drusus werden voorbereid. Het was toen alleen de

bedoeling geweest een winterkamp te maken voor de legers, die in Germanië zouden

opereren. Later was de vesting telkens op die zelfde plaats herbouwd en sedert de

regering van Claudius met bijzondere zorg ingericht. Men had evenwel nooit ernstig aan

de mogelijkheid gedacht, dat Romeinse troepen daar zouden worden belegerd. Om die

reden was niet uitgezien naar een plaats, die minder ongunstig lag voor de verdediging,

of er aan gedacht de verdedigingswerken fe verbeteren. Vetera had als enige

bescherming een aarden wal met een palissade. Steeds had men uitsluitend vertrouwd

op de kracht van de Romeinse legers. Dat wreekte zich bij deze gelegenheid, toen een

regelrecht beleg voor de vesting werd geslagen.

1) Over de opgravingen te Neuss verg. Bonner Jahrbücher, 111-112 (1904).

2) Over de opgravingen te Vetera verg. H. Lehner, Vetera (1930). - Zie het plan bij F.

Koepp, Die Rijmer in Deutschland, afb. 6, en Germania Romano., I, pl. I.

Intussen hadden de Germanen slechts zeer, weinig ervaring in de belegeringskunst.

Daarbij pasten zij dezelfde taktiek toe als in hun veldslagen. De Bataven en de stammen

van over de Rijn, de Friezen, de Bructeren, de Tencteren, hadden zich bij deze gelegen-

heid afzonderlijk opgesteld, om de betekenis van de verschillende stammen duidelijker

te laten uitkomen. In deze formatie begonnen zij de eersten aanval op de vesting. De

bestorming werd ingeleid door een beschieting met werptuigen. Al spoedig bleek het

evenwel, dat met deze manier van strijden niet veel succes viel te behalen. De schichten

van de Germanen bleven in de torens en de tinnen van de houten muur steken, terwijl de

aanvallers door de stenen, die de belegerden tegen hen slingerden, gemakkelijk werden

getroffen. Ook met de stormloop tegen de palissade, die volgde, bereikten de Germanen

hun doel niet. Zij trachtten met ladders en door op elkaars schilden te klimmen boven te

komen. Maar zij die op de muur kwamen, werden door de verdedigers naar beneden

geworpen en aan de voet van de omwalling met speerworpen gedood. Op die wijze

werd de aanval op Vetera afgeslagen.

Anders dan gewoonlijk gaven de Germanen na deze eersten tegenslag de strijd niet op.

Page 171: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Zij zetten de belegering voort en begonnen met de bouw van allerlei toestellen, die

moesten dienst doen om de wal te veroveren. Zelf hadden zij daarvan geen verstand.

Maar zij lieten zich door overlopers en gevangenen voorlichten. Op die wijze zagen zij

káns een toren te bouwen op rollen,. met een brug die op de muur kon worden

neergelaten, ten einde de wal van beneden te ondergraven en tegelijkertijd de palissade

van boven aan te vallen. Bovendien construeerden zij allerlei schermen en schilden, die

de manschappen bij het naderen van de versterking moesten beschutten.

De Romeinen waren evenwel bekend met de middelen tegen dergelijke

belegeringstoestellen. Zij vernielden de toren met stenen kogels van hun geschut en de

schermen werden door werptuigen uit de catapulten, waaraan fakkels waren bevestigd,

in brand gestoken. Toen ook deze pogingen mislukt waren, besloten de Germanen zich

voorloopig te bepalen tot een insluiting van de vesting. Het was hun bekend, dat er in

Vetera slechts weinig levensmiddelen aanwezig waren. Bovendien bevonden zich

binnen de omwalling een groot aantal lieden, die niet in staat waren oorlog te voeren.

De Germanen hoopten op verraad ten gevolge van de slechte voeding, op de

onbetrouwbaarheid van de slaven en op de wisselvalligheid van de krijg.

Ondertussen had de opperbevelhebber aan de Rijn, Hordeonius Flaccus, te Mainz

bericht gekregen over de belegering van Vetera en hij begon maatregelen te nemen om

de vesting te ontzetten. Naar de verschillende staten in Gallië werden boden gezonden,

ten einde hulp te vragen. Een leger werd samengesteld uit de troepen van Over-

Germanië. Met het bevel werd Dillius Vocula, de commandant van Legio XXII, belast

en hij kreeg order met geforceerde marsen naar het noorden op te rukken. Zelf volgde

Flaccus per schip, daar hij aan podagra leed. Bij de soldaten was hij niet gezien. Hij

werd veracht om zijn kwaal en men meende, dat hij het met Vespasianus hield en om

die reden zo weinig krachtig tegen Civilis optrad. Daar hadden de soldaten wel reden

voor. Want Flaccus had een brief van Vespasianus, waarin om medewerking werd

verzocht, voor de troep laten voorlezen, om te ervaren, welken indruk die brief zou

maken. Intussen had hij, toen hij bespeurde, dat bij het leger geen neiging bestond om

van Vitellius af te vallen, de boden die de brief hadden overgebracht, laten gevangen

zetten en naar Vitellius gezonden. Op die wijze waren de manschappen althans

voorloopig enigszins gekalmeerd. Maar de stemming in het leger was toch zeer slecht

en oproerig.

De bezetting van Bonn, waar Legio I in garnizoen lag, was nog heftiger op Flaccus

gebeten, daar de soldaten hem de schuld gaven van de nederlaag, die zij kort tevoren

tegen de Bataafsche cohorten hadden geleden. Toen Flaccus daar aankwam, werd hij

onmiddellijk lastig gevallen. De soldaten verweten hem, dat hij de ernst van de toestand

niet elders had bekend gemaakt en om hulp had verzocht ten einde de opstand spoedig

meester te worden. Om de storm te bezweren wist Flaccus niet beter te doen dan voor

het front de minuten te laten voorlezen van de brieven, waarin hij had verzocht troepen

te zenden uit Gallië, Britannië en Spanje. Bovendien deed hij de zonderlinge

toezegging, dat alle binnenkomende brieven zouden worden overhandigd aan de

adelaardrager, die als de vertrouwensman van de troep optrad, om ze aan de legioen-

soldaten voor te lezen, zelfs voordat zij aan de officieren werden bekend gemaakt.

Bovendien liet hij een van de raddraaiers gevangen zetten, meer om indruk te maken op

de soldaten dan omdat een enkeling schuld had aan de onrust in het leger.

Vervolgens werd opgerukt naar Keulen. Daar sloot een aantal hulptroepen uit Gallië

zich bij het leger van Flaccus aan. Eerst had men nogal wat animo getoond om met de

Romeinen tegen de Germanen te vechten. Maar toen Civilis enig succes had, behaald,

verminderde die animo sterk en de meeste staten namen de wapens op tegen Rome, in

Page 172: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

de hoop de vrijheid te herkrijgen en wellicht zelf over anderen te heersen. In deze

omstandigheden nam de oproerigheid bij de soldaten nog steeds toe. Zij waren

allerminst afgeschrikt door de gevangenneming van één hunner. Bovendien beweerde

de man, dat hij brieven had overgebracht tussen Flaccus en Civilis en dat Flaccus hem

alleen als een lastigen getuige uit de weg wilde ruimen. Dat was dus een openlijke

beschuldiging van verraad tegen de opperbevelhebber. Toen greep Vocula in en liet de

soldaat ondanks zijn geschreeuw ter dood brengen. Dat imponeerde de manschappen.

De rust werd hersteld en op algemeen verlangen droeg Flaccus het opperbevel van het

leger aan Vocula over.

Er waren evenwel nog allerlei andere redenen voor de soldaten om ontevreden te

wezen: gebrek aan geld om soldij uit te betalen, schaarschte aan broodgraan, de

weigering van Gallië om schatting op te brengen en om troepen te leveren, ten slotte de

ongewoon lage waterstand van de Rijn. De toestand was zóó, dat de scheepvaart op de

rivier bijna geheel was gestremd, met het onaangename gevolg, dat er geen toevoer te

water mogelijk was. Bovendien was het noodzakelijk, overal langs de linkeroever

wachtposten te stationneren om te verhinderen, dat de Germanen de rivier zouden door-

waden en rooftochten in Gallië onderriemen. De soldaten dachten aan een wonder, alsof

de goden zelf dit verdedigingsmiddel waardeloos hadden gemaakt en het Rijk in de

steek lieten.

In die stemming zette het leger de tocht naar het noorden voort en bereikte Neuss. Daar

ontving Vocula de medewerking van Legio XVI, die het garnizoen vormde, en van de

commandant Herennius Gallus. De bevelhebbers waagden het evenwel niet

onmiddellijk tegen de Germanen op te rukken, maar sloegen een kamp op bij Gelduba

(Gellep, niet ver van Krefeld), op een 18 km van Neuss en 36 km van Vetera. De oorlog

werd met bijzonder weinig energie gevoerd. Er was behalve de slechte stemming onder

de soldaten ook een bepaalde tegenstelling tussen de officieren en de troep. Terwijl de

commandanten en de stafofficieren op de hand waren van Vespasianus, die zij als de

beteren leider van de staat beschouwden, hielden de manschappen het met hun

vroegeren opperbevelhebber Vitellius, die zij tot keizer hadden uitgeroepen. Dit gaf

aanleiding tot onderling wantrouwen. Voortdurend waren er wrijvingen, grote en kleine

botsingen, muiterijen en straffen.

Daar de zenuwachtige spanning in het leger alle actie onmogelijk maakte, was het in de

eerste plaats nodig de discipline bij de troep te herstellen. De bevelhebbers trachtten dit

te doen door de soldaten te oefenen in het gevechtsexerceren en' in pionierswerk.

Bovendien ondernam Vocula een plundertocht in de naburige districten van de Cugerni

die zich bij Civilis hadden aangesloten. Gallus bleef met een deel van de troepen in het

kamp achter. Daar kwam het tot een ernstige uitbarsting. Een schermutseling tussen de

Romeinen en de Germanen om een schip met koren, dat op een ondiepte was blijven

steken, werd de aanleiding. De Germanen trachtten dat schip naar de rechteroever weg

te sleepen en inderdaad gelukte hun dat. Bij die gelegenheid kwam een vrij groot aantal

Romeinse soldaten om het leven. Ook nu weer kreeg de commandant de schuld. In hun

zinnelooze woede haalden de manschappen Gallus uit zijn tent, scheurden hem de

kleren van het lijf en ranselden hem af. Zij beschuldigden hem een handlanger te zijn

van Hordeonius Flaccus, de verrader, en zij hadden hem gedood, wanneer hij niet zelf

onder dreigementen de beschuldiging als juist had erkend. Hij werd gevangen gezet en

eerst door de terugkomst van Vocula bevrijd. De volgende dag werden de leiders van de

muiterij ter dood gebracht, zonder dat de soldaten zich daartegen verzetten. zo groot

was de wankelmoedigheid bij het leger.

In die tussentijd was de macht van Civilis aangegroeid, vooral' door de hulp die hij uit

Germanië had gekregen. Met tal van volkeren had hij een verdrag gesloten en deze

Page 173: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

verdragen waren door het. uitwisselen' van gijzelaars bevestigd. Behalve aan de

Bructeren en de Tencteren, die ongeveer tegenover Vetera en Keulen woonden, moet

men denken aan de Chatten, de Usipi en de Mattiaci, uit de buurt van Over-Germanië.

Deze laatste volkeren ondernamen een strooptocht in het gebied van de Ubii en de

Treveri. Van zijn kant zond Civilis een expeditie over de Maas om het land van de

Menapif en van de Morini in het noorden van Gallië, die aan Rome waren trouw

gebleven, te brandschatten. Bij deze twee tochten werd veel buit behaald. Vooral de

Ubii hadden het moeten ontgelden. Op hen waren de Germanen zeer gebeten, omdat zij

hun afkomst verloochenden en zich met de Romeinsen naam Agrippinenses noemden,

naar hun hoofdstad, de door Claudius gestichte Colonia Agrippina. Het ergst voor hen

was de vernietiging van hun cohorten te Marcodurum (Duren), waar zij geheel

onverwacht werden overvallen en in de pan gehakt, omdat zij zich daar, ver van de Rijn,

veilig waanden. Om zich te wreken vielen gewapende afdelingen van de Ubii in het

land van de Tencteren en plunderden daar. Maar ook deze afdelingen werden vernietigd.

Over het algemeen hebben de Ubii zich in deze oorlog meer onderscheiden door hun

trouw aan de Romeinse zaak dan door hun geluk.

Het was inmiddels October geworden en Civilis voelde zich door de nederlagen, die de

Ubii hadden geleden, zekerder van zijn zaak. Zijn prestige was toegenomen en zijn

krijgsmacht was aangegroeid. Hij achtte het nu nodig, de belegering van Vetera met

meer energie ter hand te nemen en liet de vesting streng door patrouilles bewaken om te

verhinderen, dat de bezetting iets vernam over de hulp, die uit het zuiden naderde. Nu

hij over een zo groot aantal manschappen beschikte, meende hij ook een nieuwen

aanval op de sterkte te moeten ondernemen, in de hoop Vetera te veroveren, voordat het

ontzettingsleger te dicht was genaderd. Aan de Bataven droeg hij op met de nieuw

gebouwde belegeringsmachines een beslissenden aanval te ondernemen. De Germanen

van over de Rijn kregen tot taak door herhaalde stormlopen de bezetting af te matten.

De eerste dag van het verscherpte beleg werd uitsluitend gevuld door bestormingen van

de wal door de Germanen. Telkens als zij afgeslagen waren, keerden zij weer terug.

Verliezen kwamen er bij hen niet veel op aan, daar zij zo groot in aantal ,varen, en

bovendien konden zij gemakkelijk door anderen worden vervangen. Het invallen van de

nacht maakte geen einde aan de gevechten. Er werden vuren ontstoken en maaltijden

aangericht. Onder de invloed van de wijn sprongen de Germanen telkens op om een

nieuwen stormloop te ondernemen. Succes behaalden zij daarbij niet. Want door de

duisternis waren zij niet in staat te zien, waarheen zij hun werptuigen richtten. De

Romeinen daarentegen vermochten door het schijnsel van de vuren hun aanvallers

duidelijk te onderscheiden en waren op die wijze zeer in het voordeel. Civilis begreep

dit en beval de vuren te doven. Daarna werd in het donker gevochten, zonder dat de

aanvallers en de aangevallenen elkaar konden zien. Maar ook op deze wijze hadden de

Romeinen het gemakkelijker, omdat zij konden horen, waar ladders werden neergezet,

en zij de Germanen van boven met stenen en speren, die zij naar beneden wierpen,

konden treffen.

Toen de dag aanbrak, rolden de Bataven een houten toren van twee verdiepingen aan

tegen de poort aan de westzijde van de vesting, waar het terrein vlak was en de wal het

gemakkelijkst kon worden benaderd. De Romeinen hadden evenwel hun maatregelen

genomen en een afweermachine opgesteld. Op die wijze gelukte het deze toren met

zware balken stuk te rammeien, voordat schade aan de wal was toegebracht. Velen van

de bezetting van de toren vonden daarbij de dood. Toen de Germanen door dit verlies in

verwarring waren gebracht, deden de Romeinen een onverwachten uitval en vergrootten

nog hun voordeel. Bovendien hadden de legioensoldaten, die in dit soort van werken

Page 174: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

bedreven waren, ook van hun kant allerlei machines geconstrueerd. De grootsten schrik

hadden de Germanen voor een soort van kraan, waardoor een of meer aanvallers werden

gegrepen en door een omzwaai binnen de omwalling neergesmakt. In de literatuur over

zulke machines wordt dit toestel een "tollens" genoemd. Eindelijk gaf Civilis de

aanvallen op en bepaalde zich tot een nauwe insluiting van de vesting. Hij deed evenwel

ondertussen allerlei pogingen om de trouw van de bezetting door schone beloften aan

het wankelen te brengen.

Korten tijd later, in het begin van November, kwam de tijding over de slag te

Bedriacum en de zware nederlaag, die het leger van Vitellius daar tegen het einde van

October had geleden. Antonius Primus, de aanvoerder van de troepen die voor

Vespasianus streden, deelde het bericht aangaande zijn overwinning mede in een aan

het Germaanse leger gerichten brief. Bij die brief was gevoegd de proclamatie van de

consul Caecina, die van Vitellius was afgevallen, met de raad aan de burgerij en aan de

troepen, Vespasianus als keizer te erkennen. Deze documenten werden overgebracht,

zoals reeds boven werd medegedeeld, door Alpinius Montanus, een lid van de stam der

Treveri die de commandant van een cohorte in het leger van Vitellius was geweest. In

persoon kon hij de nederlaag van de partij, waarvoor hij had gestreden, bevestigen.

Hordeonius Flaccus kwam zelf naar het leger te Neuss om de soldaten over te halen,

zich voor de zegevierenden keizer te verklaren. Bij de troepen was de stemming

verdeeld. De Gallische afdelingen, die geen voorkeur hadden, maakten zich op

aandrang van hun commandanten terstond van Vitellius los. De legioensoldaten

aarzelden. Ten slotte legden ook zij onder de invloed van Flaccus en van de staf

officieren de eed van trouw aan Vespasianus af, maar zonder de minste geestdrift en

meestal zonder de naam van de nieuwen keizer te noemen. Bovendien kregen de troe-

pen een brief vaa Antonius Primus aan Civilis te horen. Deze brief maakte de argwaan

van de soldaten gaande en griefde hen. Want daarin werd Civilis toegesproken als een

bondgenoot, terwijl tegen het Romeinse leger in Germanië vijandige gevoelens werden

geuit. Deze gebeurtenissen herhaalden zich bij de troepen, die te Gelduba lagen. Ook

daar was niet het geringste enthousiasme voor Vespasianus.

Vervolgens werd Montanus naar Civilis gezonden om hem de brief van Antonius

Primus te overhandigen en hem te gelasten de Nirijd le staken. Indien hij immers terecht

had voorgegeven alleen ten voordele van Vespasianus te vechten, dan had hij zijn doel

bereikt. Er was dus voor hem geen reden meer de strijd voort te zetten. Deed hij dat

toch, dan zou hij laten blijken, dat hij in werkelijkheid tegen het Romeinse Rijk ten

oorlog was gegaan. Civilis gaf eerst een ontwijkend antwoord. Maar toen hij begreep,

dat Montanus niet ongenegen was zich bij hem aan te sluiten, begon hij hem op te

stoken. Hij wees eerst op al het onrecht, dat hem zelf was aangedaan, hoe hij na een

krijgsdienst van vijfentwintig jaren was beloond door de doodstraf van zijn broeder,

gevangenschap voor hem zelf en de eis van de soldaten ook hem ter dood te brengen.

Vervolgens bracht hij Montanus onder het oog, wat al ellende de Treveri en de andere

onderworpen volkeren te verduren hadden: de krijgsdienst, de eeuwig durende

belastingen, de roeden- bundels en de bijlen van de Romeinse beulen, de ondragelijke

willekeur van de commandanten. Ten slotte maakte hij Montanus duidelijk, hoe gunstig

het ogenblik was om van de Romeinen af te vallen. Hij zelf, Civilis, de praefectus van

één enkele cohorte, had tezamen met de Bataven en de Canninefates, die toch niet meer

clan een miniem deel van Gallië waren, een aantal Romeinse vestingen deels veroverd

en deels ingesloten. Hoeveel gemakkelijker zou de oorlog wezen, wanneer geheel Gallië

zich bij hem aansloot! Gevaar was er niet te duchten. Bij een overwinning was de,

vrijheid verzekerd. Na de nederlaag kon het voor hen niet ongunstiger worden, dan het

Page 175: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

was geweest. Op deze wijze bracht hij Montanus het hoofd op hol. Hij gaf hem evenwel

opdracht zich zeer omzichtig tegenover de Romeinen uit te laten. Toen Montanus

terugkwam, berichtte hij alleen, dat zijn zending was mislukt, maar deelde niets mede

over wat verder was besproken. Dat zou intussen spoedig genoeg aan het licht komen.

IV. DE BEVRIJDING VAN GERMANIË

Omstreeks half November besloot Civilis gebruik te maken van de slechte stemming bij

de Romeinse troepen om een aanval op het leger te Gelduba te doen. Zelf bleef hij met

een deel van zijn manschappen voor Vetera ter bewaking van de vesting. Voor de strijd

tegen Vocula zond hij de acht Bataafsche cohorten van oudgedienden en de meest

krijgshaftige Germaanse afdelingen onder het bevel van Julius Maximus en Claudius

Victor, de zoon van zijn zuster. Onderweg verwoestten deze troepen het winterkamp

van een afdecling ruiterij, de Ala Moesica, te Asciburgium (Asberg, tegenover de mond

van de Ruhr) en zij verschenen zóô onverwacht voor Gelduba, dat Vocula geen

gelegenheid had zijn troepen in slagorde op te stellen en toe te spreken. Hij kon alleen

order geven, dat de legioensoldaten zich in het centrum moesten opstellen en de

hulptroepen aan de flanken.

De slag, die zich daarop ontwikkelde, had eerst een ongunstig verloop voor de

Romeinen. Hun ruiterij werd bij een aanval teruggeslagen en bracht door haar vlucht

verwarring in de gelederen. De cohorten van Nervii, die in 69 door Vitellius waren

gelicht, sloegen, hetzij uit verraad, hetzij uit lafheid, op de vlucht en ontblootten een der

flanken van de slagorde. zo konden de Germanen de legioensoldaten aangrijpen en

drongen hen achteruit. Reeds hadden de Romeinse troepen hun veldtekens in de steek

moeten laten en waren teruggeworpen in het kamp, toen de krijgskans keerde. Toevallig

waren enige cohorten van Vascones in aantocht, die door Galba waren gelicht en naar

Gelduba werden gedirigeerd. Op het gerucht van de strijd kwamen zij in de looppas

aanzetten en vielen de Germanen, die daar in het geheel niet op verdacht waren, in de

rug aan. Zij veroorzaakten een veel groteren schrik dan door hun aantal gerechtvaardigd

was, omdat de aangevallenen dachten, dat de troepen uit Neuss of het gehele leger uit

Mainz in aantocht was. De Romeinen schepten weer moed en het gejukte hun de

Bataafsche kerntroepen te verslaan. De ruiterij van de Germanen ontkwam evenwel met

de veldtekens en de gevangenen, die tijdens het begin van de slag waren buitgemaakt.

Voor de Romeinen waren de verliezen ten slotte het grootst. Maar de Germanen hadden

hun beste troepen verloren.

Men kan zeggen, dat beide aanvoerders waren te kort geschoten en niet het juiste

gebruik hadden gemaakt van de omstandigheden. Het is welhaast onbegrijpelijk, dat

Civilis niet zelf het commando over het expeditiecorps op zich heeft genomen en dat hij

niet meer troepen heeft gezonden. Had hij dat gedaan, dan zou zijn leger niet door een

zóó klein aantal cohorten zijn overrompeld en had hij het kamp van Gelduba kunnen

veroveren. Van zijn kant had Vocula zich nooit mogen laten verrassen. Bovendien

draalde hij, nadat hij de overwinning had behaald, met de vervolging. Was hij terstond

de vluchtende Germanen achterna opgerukt, dan had hij Vetera in één aanloop kunnen

ontzetten. Nu hij dit naliet, kon Civilis nog een poging doen om de bezetting van Vetera

te intimideren door de veldtekens en de gevangenen, die hij vóór de vesting liet

paraderen, alsof de Germanen de overwinning op de Romeinen hadden behaald.

Intussen riep een der gevangenen aan de belegerden toe, wat was geschied. Wèl werd

hij onmiddellijk neergestoten. Maar de manschappen te Vetera waren toch

gewaarschuwd en bovendien bespeurden zij spoedig in de verte de rook van brandende

Page 176: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

hoeven en begrepen op die wijze, dat inderdaad een Romeins leger in aantocht was.

Toen hij in het zicht van Vetera was gekomen, gaf Vocula order halt te houden en een

kamp op te slaan. Het was zijn wens een beslissenden slag te leveren, nadat hij de

bagage en de bepakking van de troepen daar had gedeponeerd. Maar de soldaten waren

door hun recente overwinning overmoedig geworden. Zij eisten dat terstond zou worden

gevochten, en zij waren gewoon hun verlangens met bedreigingen door te zetten. Zelfs

gunden zij zich geen tijd voor de opstelling van een behoorlijke slaglinie, maar vielen in

marsorde aan. zo begerig waren zij zich op de Germanen te wreken. Ook Civilis was

niet ongenegen te vechten, daar hij evenzeer rekende op de fouten van zijn

tegenstanders als op de dapperheid van zijn manschappen. De strijd bleef lang onbeslist,

totdat de belegerden een uitval deden en de Germanen in de rug aanvielen. Het toeval

wilde, dat Civilis juist toen van zijn paard viel, en het gerucht verspreidde zich in beide

'legers, dat hij was gedood of ernstig gewond. De Germanen geraakten in verwarring en

sloegen op de vlucht. Daarmede was de slag beslist. Vetera was ontzet.

Ook na dit gevecht, dat omstreeks 20 November 69 moet hebben plaats gehad,

verzuimde Vocula zijn kans. Hij vervolgde de Germanen niet en verspeelde op die

wijze de mogelijkheid reeds toen een einde aan de oorlog te maken. zo herhaaldelijk liet

hij na de vruchten van zijn overwinningen te plukken, dat men hem wel moest

verdenken de oorlog te willen rekken. Hij besteedde de tijd met de versterking van de

palissade en de torens van Vetera, alsof een nieuwe belegering dreigde. Na het ontzet

van de vesting had hij de beschikking over een 30 000 man; maar met die troepen

ondernam hij niets.

Intussen moet men rekening houden met de grote moeilijkheden, waarmede Vocula te

kampen had voor de proviandering van het leger. Zelfs moest hij het besluit nemen de

bagage en de non-combattanten naar Neuss te zenden en van daar uit koren te laten

aanvoeren. Dat moest over land geschieden, daar de Germanen de rivier beheersten,

sedert zij de Rijnvloot hadden buitgemaakt. Een eerste transport van die aard kwam

ongehinderd te Vetera aan. Er werd voreerst niets ondernomen door de tegenpartij,

omdat Civilis, die in elk opzicht de leider van de opstand was, zich nog Melk van zijn

val had hersteld. Maar reeds het tweede transport ondervond grote moeilijkheden. De

Germanen hadden in de buurt van Gelduba enige bruggen en nauwe plaatsen bezet en

overvielen daar het transport, dat met onvoldoende veiligheidsmaatregelen optrok.

Tussen de cohorten, die het transport bewaakten, en de Germanen werd enigen tijd

zonder resultaat gevochten, totdat de nacht inviel en een einde aan de strijd maakte. Wèl

kon het transport te Gelduba, waar het kamp door een bezetting werd bewaakt, in

veiligheid worden gebracht. Maar het was toch duidelijk geworden, dat een

proviandering van de troepen te Vetera op deze wijze niet mogelijk was.

Vocula nam in deze omstandigheden het besluit met een groot deel van het leger terug

te trekken naar de Middel-Rijn. In Vetera blijven kon hij niet. De winter stond voor de

deur. De Germanen waren nog een te ernstige bedreiging en het was bij een zo lange

etappelijn niet mogelijk het grote aantal soldaten op behoorlijke wijze te verzorgen. Er

was evenwel nog een andere reden, die Vocula noodzaakte naar Mainz terug te gaan. De

beweging onder de Germanen, die aan de Neder-Rijn reeds zo grote afmetingen had

aangenomen, dreigde over te slaan naar het zuiden. In het najaar waren aan de Middel-

Rijn enige Germaanse stammen in het Romeinse gebied gevallen. De Chatten uit

Hessen, de Mattiaci uit de Taunus, de Usipi uit het land tussen Lahn en Sieg waren de

Rijn overgestoken, gebruikmakend van de afwezigheid der Romeinse troepen, en

hadden het beleg voor Mainz geslagen. Wèl hadden zij geen doorslaand succes behaald.

Mainz hadden zij niet kunnen veroveren. Zelfs hadden zij zware verliezen geleden en zij

Page 177: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

waren ook weer naar hun land teruggekeerd. Maar zij hadden groten buit behaald en

vooral de Treveri hadden veel van hen te lijden gehad. Het gevaar bleef evenwel

bestaan, dat zij zouden terugkeren en de Treveri hadden met het oog op deze

mogelijkheid hun grens met een wal en een palissade versterkt.

Er was dus kans, dat het leger in Neder-Germanië van zijn basis zou worden

afgesneden, en voor Vocula bleef geen andere mogelijkheid dan terug te trekken. Maar

hij kon het toch ook niet over zijn hart verkrijgen Vetera geheel op te geven. Er was

intussen geen voldoende leeftocht voor een behoorlijk aantal troepen. Om die reden

gelastte Vocula, dat nog duizend man van de legioenen V en XV, die het garnizoen van

de vesting vormden, met hem mee zouden gaan. De rest zou als bezetting achterblijven

om Vetera te bewaken, totdat het leger in het voorjaar zou terugkeren. In de vesting

lagen krachtige en goed geoefende troepen; maar zij waren ontevreden en slecht

gedisciplineerd, bovendien onhandelbaar, om dat zij geen vertrouwen hadden in hun

commandanten. Van krijgstucht bij deze afdelingen kan men nauwelijks meer spreken.

Toen Vocula uit Vetera vertrok, gingen er meer manschappen mede, dan hij had gelast,

uit angst voor gebrek en uit afkeer van hun officieren. Zij die achterbleven klaagden, en

niet ten onrechte, dat zij werden opgeofferd. Die weggingen waren onbruikbaar wegens

hun ontevredenheid. Men begrijpt, dat in deze omstandigheden de verdediging van het

land aan de Rijn door de Romeinen spoedig geheel is ineengestort.

Civilis, die uitteraard kennis droeg van de toestand bij het Romeinse leger, volgde

Vocula op de voet. Maar hij achtte het beter thans geen aanval te doen. Hij begreep, dat

hij weldra vrijwel zonder strijd van zelf meester van het terrein zou worden. Terstond

sloeg hij wederom het beleg voor Vetera en het gelukte hem ook Gelduba te bezetten.

Novaesium heeft hij evenwel nog niet ingenomen. Toen zijn ruiters zich voor die plaats

vertoonden, werden zij teruggeslagen. De Romeinen konden de belangrijke vesting,

waardoor Keulen werd gedekt, niet opgeven.

Intussen was de stemming bij de troepen ook daar zeer slecht, vooral nadat, in het begin

van December, de manschappen van de legioenen V en XV uit Vetera waren

aangekomen en de bezetting met deze ontevreden en oproerige ,elementen was

versterkt. Het kwam tot een zeer ernstige uitbarsting, toen bekend was geworden, dat er

een zending met geld was aangekomen. Het was het geld, dat Vitellius vóór zijn

nederlaag had afgezonden, om te dienen voor een geschenk aan het leger bij zijn

troonsbestijging. De soldaten eisten, dat dit geschenk thans onmiddellijk zou worden

uitbetaald, en Flaccus, die nog te Neuss was, durfde dit niet te weigeren. Maar hij liet

het geld uitkeren uit naam van Vespasianus. Dit was een nieuwe reden voor

ontevredenheid, daar de soldaten op een tweede geschenk van deze keizer hadden

gerekend. De volgende nacht werd feest gevierd en onder de invloed van de wijn laaide

de wrok tegen Flaccus weer op. Zonder dat de legioenscommandanten en de

stafofficieren zich er tegen durfden verzetten, werd de opperbevelhebber uit zijn

kwartier gesleept en doodgeslagen. Vocula zou hetzelfde lot hebben ondergaan, als hij

niet onder bedekking van de duisternis en in de kleeding van een slaaf was ontsnapt.

Op die wijze was het leger zonder eigenlijke aanvoerders en er heerste de grootste

verwarring. De opwinding was intussen spoedig voorbij en de angst voor de Germanen

kreeg weer de overhand. Er werden officieren gezonden naar de verschillende staten in

Gallië ten einde om hulptroepen en geld te verzoeken. Toen op een gegeven ogenblik

het gerucht werd verspreid, dat Civilis in aantocht was, maakte het leger zich eerst klaar

om slag te leveren. Maar terstond werd van dit voornemen weer afgezien en alles in

gereedheid gebracht om overhaast naar het zuiden te vertrekken. Wat daarna is

geschied, weten wij niet. Er kwam evenwel, zoals het gaat, spoedig onenigheid onder de

troepen. De legioenen IV en XXII van het OverGermaanse leger scheidden zich van de

Page 178: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

andere af en plaatsten de portretten van Vitellius, die zij als de rechtmatigen keizer

beschouwden, weer op de veldtekens. Hetzelfde geschiedde ook bij de naburige staten

van de Belgae, hoewel Vitellius, die op 20 December 69 was gedood, toen reeds niet

meer tot de levenden behoorde. Korten tijd later kwam ook Legio I, die haar garnizoen

te Bonn had, tot inkeer. Deze drie afdelingen stelden zich wederom onder het

commando van Vocula en legden in zijn handen de eed van trouw aan Vespasianus af.

Hij keerde vervolgens met het OverGermaanse leger naar Mainz terug en kwam daar

nog vóór het einde van het jaar 69 aan. Zijn gezag reikte tot Bonn en Keulen. Maar over

de troepen van het vroegere NederGermaanse leger, die te Neuss waren achtergebleven,

had hij op dat ogenblik niets te zeggen.

Met het begin van 70 waren Vespasianus en zijn oudste zoon Titus als consuls

opgetreden, hoewel zij niet te Rome aanwezig waren. Uit hun naam werd daar, gelijk

bekend, geregeerd door Mucianus, terwijl de jongste zoon van Vespasianus,

Domitianus, optrad als vertegenwoordiger van het keizerlijke huis. Een der eerste daden

van de nieuwe regering was een bevel aan een deel van het overwinnende leger naar

Germanië te gaan ten einde aan de opstand een einde te maken. Het zou evenwel nog

geruimen tijd duren, voordat die troepen daar aankwamen.

In Gallië en Germanië was ondertussen bekend geworden, dat Rome door de troepen

van Vespasianus was ingenomen en dat Vitelbus bij die gelegenheid was gedood. De

positie van de Romeinen was tengevolge van die berichten nog slechter geworden.

Want Civilis verklaarde, dat hij niet langer als een partijgenoot van Vespasianus moest

worden beschouwd, maar als een tegenstander van de Romeinse heerschappij. Het

gedeelte van het leger, dat de gehoorzaamheid aan Vocula had opgezegd, beweerde

liever de slaven te willen wezen van de Germanen dan Vespasianus als hun

opperbevelhebber te aanvaarden. Het merkwaardigst was evenwel de omslag van de

stemming in Gallië. Daar ging het gerucht, dat de legioensvestingen aan,den Donau, in

Moesia en Pannonia, door de Sarmaten en de Daciërs werden belegerd, dat ook het

Romeinse gezag in Britannia wankelde. Maar vooral de brand van het Capitool, tijdens

de gevechten die aan de bezetting van Rome door de troepen van Vespasianus waren

voorafgegaan, had een geweldigen indruk gemaakt. Men herinnerde aan de verovering

van de Stad door de Galliërs, vier en een halve eeuw geleden. Toen was het Capitool

voor de Romeinen behouden gebleven. Thans betekende, volgens de Druïden, de brand

van de Tempel van Juppiter, dat de heerschappij over de wereld aan de volkeren ten

noorden van de Alpen zou komen. Bovendien wist men te vertellen, dat de voorname

Galliërs, die door Otho tegen Vitellius waren uitgezonden, voordat zij te velde trokken,

hadden afgesproken, dat zij tezamen voor de bevrijding van Gallië zouden vechten,

indien de krachten van het Romeinse volk door de voortdurende burgeroorlogen waren

gebroken.

Vóór de dood van Hordeonius Flaccus was er niets aan het licht gekomen, dat op een

samenwerking tussen de Galliërs en de Germanen wees. Maar na die gebeurtenis gingen

er voortdurend boden heen en weer tussen Civilis en enkele voorname Galliërs. De

belangrijkste persoonlijkheid was Julius Classicus, de commandant van de Ala

Treverorum. Hij stamde af van de koningen van zijn volk en was zeer vermogend. Zijn

geslacht was vermaard door zijn verdiensten in oorlogs- en in vredestijd. Zelf beroemde

hij zich meer op zijn voorouders, die tegen de Romeinen hadden gestreden, dan op hen,

die trouw aan ,het Rijk waren geweest. Verder moeten Julius Tutor en Julius Sabinus

worden vermeld. Tutor was een lid van de stam der Treveri, die door Vitellius was

belast met' het toezicht van het verkeer langs de Rijn 1). Sabinus behoorde tot de

Lingones en beroemde zich er op af te stammen van een bastaard van Caesar.

Page 179: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Deze drie hadden de leiding en zij stelden zich zoveel mogelijk op de hoogte van de

stemming in Gallië, ten einde overal medewerkers voor de bevrijding van het land te

krijgen. Er had een samenkomst plaats in een particuliere woning te Keulen, omdat de

stedelijke regering daar niets met hun plannen wilde te maken hebben. Intussen waren

toch enige Ubii en ook Tungri aanwezig. Maar het hoogste woord hadden de Treveri en

de Lingones. Op die bij-

1) Zijn titel was "praefectus ripae Rheni". Wat met deze titel werd bedoeld, is niet

zeker. Men kan ook denken aan een zuiver militaire functie voor de bewaking van de

grens.

eenkomst kwam men tot de volgende conclusie. Het was niet nodig langer met een

opstand te wachten, daar er bij de Romeinen een zo grote onenigheid heerste. Door de

burgerkrijg waren enige legioenen vernietigd. Zelfs was Italië veroverd en Rome ver-

brand. Alle Romeinse legers waren door oorlogen in beslag genomen. Men behoefde er

slechts voor te zorgen, dat de passen van de Alpen werden bezet om een onafhankelijk

Gallisch rijk te stichten. Wat de overblijfselen van het vroegere leger van Vitellius be-

treft, zou het niet nodig zijn de manschappen te doden. Veeleer was het mogelijk deze

soldaten, die voor een groot deel uit Galliërs (voornamelijk uit Noord-Italië) bestonden,

als bondgenoten te werven, nadat hun commandanten uit de weg waren geruimd. Uit

angst voor de gevolgen van hun misdaden en op hoop van straffeloosheid zouden zij

zich zeker gaarne bij de Galliërs aansluiten.

Op grond van deze overwegingen kwam men tot een overeenkomst en er werden boden

uitgezonden om de medewerking van de andere Gallische staten te verkrijgen. Voreerst

veinsden zij intussen nog trouw aan Rome, met de bedoeling om Vocula, die het leger

aan de Rijn commandeerde, onverhoeds te kunnen aanvallen. Wel werd Vocula

gewaarschuwd. Maar hij kon niets ondernemen tegen de samenzweerders, daar hij zijn

troepen niet vertrouwde. Intussen gaf hij blijk een man te zijn van moed en van

karakter. Hij begreep, dat hij zeer snel moest handelen, wilde hij de toestand redden, en

om die reden begaf hij zich nog in Januari van het jaar 70 met zijn leger naar Keulen.

Daar in Keulen vond hij een onverwachten bondgenoot. Claudius Labeo kwam zijn hulp

aanbieden. zoals boven is verhaald, was deze laatste de aanvoerder geweest van een af

deling Bataven en op last van Civilis in het land van de Friezen geïnterneerd. Daar had

hij zijn bewakers omgekocht, was naar Keulen gevlucht en stelde zich toen met Vocula

in verbinding. Hij gaf voor kans te zien het grootste deel van de Bataven voor Rome te

winnen, wanneer troepen tot zijn beschikking werden gesteld. Inderdaad gaf Vocula

hem enige ruiters en wat voetvolk; maar hij durfde tegen de Bataven niets te

ondernemen. Hij verwierf alleen hulp van een aantal Nervii en Baetasii. Met deze lieden

ondernam hij strooptochten in het land aan de kust, bij de Canninefates en Marsaci,

maar behaalde daarbij geen resultaten van enige betekenis.

Vocula had de overtuiging, dat hij althans voreerst van de Galliërs niets behoefde te

vreezen. In zoverre hadden Classicus en de zijnen hun rol uitnemend gespeeld. Op

grond van die indruk werd besloten nog eens een poging te doen Vetera te ontzetten.

Vocula moet geweten hebben, dat daar grote nood heerste, en wilde zijn belofte van de

vorigen herfst, dat hij zo spoedig mogelijk zou terugkeren, gestand doen. In het begin

van Februari trok hij van Keulen op met zijn leger, dat behalve uit de legioehen van

Mainz en Bonn ook uit een groot aantal Gallische hulptroepen bestond. Bij die

gelegenheid moet hij zijn gezag weer hebben herkregen bij de bezetting van Neuss.

Civilis was intussen van de toestand in het leger op de hoogte en rekende op de

medewerking van de Galliërs, zodra Vocula zich ver genoeg naar het noorden had ge-

Page 180: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

waagd. Om die reden zag hij van tegenstand af.

Het Romeinse leger kon op die wijze ongehinderd tot in de buurt van Vetera oprukken.

Toen het daar was aangekomen, gingen Classicus en Tutor vooruit, onder voorwendsel

van een verkenningstocht, en sloten een definitieve overeenkomst met de aanvoerders

van de Germanen. Die dag voor hét eerst scheidden de Gallische afdelingen zich van de

rest van het leger af en sloegen een afzonderlijk kamp op. Het werd toen duidelijk, dat

zij niet langer onder de bevelen van Vocula wensten te staan. Tevergeefs trachtte de

opperbevelhebber hen tot gehoorzaamheid te brengen door te herinneren aan de

opstanden van Sacrovir onder Tiberius' en van Vindex onder Nero, die de Romeinen

indertijd zo gemakkelijk hadden bedwongen. Hij bereikte evenwel niets met deze

pogingen en, toen hij inzag, dat Classicus en Tutor op hun stuk bleven staan, keerde hij

met de legioenen, die hem trouw waren gebleven, terug naar Neuss. De Galliërs

volgden hem op de voet en betrokken een eigen kamp op een half uur van de Romeinse

vesting.

Tussen Novaesium en het kamp der Galliërs was er een voortdurend heen en weer gaan

van officieren en manschappen. De soldaten werden op allerlei manieren, met geld en

beloften, bewerkt, dat zij zich van de gehaten keizer Vespasianus zouden losmaken en

zich bij de Galliërs zouden aansluiten. Als onderpand voor hun trouw werd gevraagd,

dat zij hun commandanten zouden doden of gevangen nemen. De stemming in het leger

was dusdanig, dat men daar wel oren naar had. Algemeen werd Vocula geraden te

vluchten; maar dat wilde hij niet. Hij besloot nog een laatste poging te doen om de

toestand te redden en liet de troep aan- (reden. In de toespraak, die hij tot de

manschappen hield, wees hij op liet ongehoorde feit, dat Classicus en Tutor, de

aanvoerders van Gallische hulptroepen, het bevel over het leger zouden verkrijgen en

dat wellicht onder hun commando Romeinse legioensoldaten een aanval op Italië

zouden doen. Verder herinnerde hij er aan, dat Neuss niet alleen goed was versterkt,

maar ook op voldoende wijze van levensmiddelen was voorzien om de oorlog te kunnen

rekken, totdat hulp uit de naburige provincies kwam opdagen. Het mocht niet baten.

Vocula was niet bij machte de oproerigen geest in het leger baas te worden. Toen hij

begreep, dat hij niets had bereikt, wilde hij een einde aan zijn leven maken; maar dat

werd hem door zijn vrijgelatenen en slaven belet. Ten slotte werd hij door Aemilius

Longinus, een deserteur van Legio I die door Classicus op hem was afgezonden,

gedood. Herennius Gallus, de commandant van Bonn, en Numisius Rufus, de

commandant van Neuss, werden gevangen gezet.

Nadat op deze wijze de opperofficieren van het leger uit de weg waren geruimd, verviel

het commando aan Classicus. Inderdaad verscheen hij weldra, met de insigniën van het

imperium, als opperbevelhebber in de vesting. Hij miste intussen het aplomp de troepen

met een redevoering toe te spreken en las alleen het formulier van de eed voor. De

soldaten, die aanwezig waren, zwoeren daarbij niet trouw aan een keizer of aan de

Senaat en het Volk van Rome, maar aan het Rijk der Galliërs (p r o I m p e r i o Galli ar

u m). Overigens geschiedde alles in de regelmatige vormen, zoals het bij het Romeinse

leger gebruikelijk was.

Alle verzet was daarmede bij het leger aan de Rijn gebroken en de nieuwe

machthebbers konden zonder moeite hun taak voltooien. Tutor en Classicus verdeelden

het werk. Classicus nam op zich Vetera tot onderwerping te brengen. Met dat doel zond

hij ,enige Romeinse soldaten, die hij meende te kunnen vertrouwen, naar de belegerden

om hun voor te spiegelen, hoe goed zij het zouden hebben, als zij zich overgaven, en

hen te wijzen op de honger en de zekeren ondergang, die hen wachtten, als zij

Page 181: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

weigerden zich bij de Galliërs aan te sluiten.

In Vetera stond het slecht. De levensmiddelen waren uitgeput. De paarden en lastdieren

waren al lang opgegeten. Gras, wortels en onkruid waren het enige voedsel voor de

belegerden. Kans op ontzet bestond er voor hen in afzienbaren tijd niet. In die

omstandigheden lieten zij zich ten slotte overhalen onderhandelaars naar Civilis te

zenden ten einde om lijfsbehoud te verzoeken. Civilis weigerde evenwel met hen te

spreken, voordat zij de eed van trouw van het Gallische Rijk hadden afgelegd. Nadat zij

dat had de gedaan, werd overeengekomen, dat alle haven en goed aan de Germanen zou

vervallen. De bezetting zou dan zonder wapens of bagage ongehinderd mogen

aftrekken.

Civilis zond enige vertrouwde personen om het geld en de andere bezittingen in

ontvangst te nemen. Tevens zouden deze mannen de troepen begeleiden. Daarop

verlieten de soldaten, zoals was afgesproken, zonder babage het kamp en marcheerden

af naar het zuiden. Toen zij evenwel bij de vijfden mijlpaal van Vetera af waren

gekomen, werden zij overvallen door de Germanen, die zich daar hadden opgesteld. De

dappersten zijn ter plaatse gedood, anderen op de vlucht. Velen wisten de vesting weder

te bereiken; maar dat baatte hun niet. Want de palissade werd in brand gestoken; het

gehele kamp ging in vlammen op en zij kwamen om in het vuur. Civilis beweerde, dat

de Germanen tegen zijn wens de overeenkomst hadden verbroken. Het is evenwel niet

zeker, of hij inderdaad een poging heeft gedaan hen tegen te houden.

Welhaast nog meer succes had Classicus. Hij ging eerst naar Keulen, dat door een grote

troepenmacht was ingesloten, en wist de stad over te halen zich voor de Galliërs te

verklaren. Vervolgens reisde hij door naar Over-Germanië. Ook de troepen van het

leger te Mainz legden de eed van trouw aan het Rijk der Galliërs af. Alleen liet hij daar

de staf officieren doden en de plaatselijken commandant verjagen, daar zij zich tegen

hem hadden verzet. Blijkbaar hadden de Romeinse troepen door de langdurige burger-.

oorlogen hun geestkracht en het vertrouwen in de macht van het Rijk verloren. Alle

legerkampen, zo goed van de legioenen als van de hulptroepen, werden door de

bezetting ontruimd en daarna verwoest. Bij de opgravingen te Neuss heeft men de

sporen van de brand der vesting duidelijk kunnen herkennen. Een uitzondering werd

alleen gemaakt voor de vestingen te Mainz en te Windisch. Wellicht hebben de troepen,

die daar lagen, geweigerd hun kwartieren te verlaten. In elk geval konden de Galliërs,

zoals uit het vervolg van het verhaal zal blijken, op deze troepen niet rekenen. Wij zijn

evenwel over deze phase der geschiedenis van de opstand slecht ingelicht. Want het

verstag, waarover wij beschikken, is vrijwel tot de gebeurtenissen in Neder-Germanië

beperkt. Zoveel is althans duidelijk, dat het Romeinse gezag in het gehele gebied van de

Rijn tot de Alpen in deze dagen is weggevaagd. Germanië was inderdaad volkomen

bevrijd.

V. DE EERSTE TEGENSLAGEN

Terstond na de overwinning kwam de tegenstelling tussen de Galliërs en de Germanen

aan het licht. Men zal zich herinneren, dat Classicus optrad als een Romeinse

bevelhebber. Bij de Galliërs was de cultuur van Rome blijkbaar reeds zo ver

doorgedrongen, dat zij zich het gezag alleen in Romeinse vormen konden denken.

Civilis daarentegen bracht de nationale eigenaardigheden naar voren. Bij het begin van

de opstand had hij zijn haar rood laten verven en de gelofte afgelegd, dat hij het zou

laten groeien,. totdat hij de overwinning had behaald. Hij wilde op die wijze tegenover

Page 182: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

zijn manschappen de nadruk leggen op het Germaanse karakter van zijn partij. Na de

val van Vetera en de ondergang van de troepen, die daar het garnizoen hadden gevormd,

had hij zijn haar weer laten knippen. Bovendien verhaalt men, dat hij zijn kleinen

jongen zich liet oefenen in het schieten met pijl en boog en in het slingeren van

werpschichten op Romeinse krijgsgevangenen als doelwit. Ook op die manier wilde hij

het verschil laten uitkomen tussen de Germaanse en Romeinse opvatting van wat in

zulke gevallen geoorloofd was. Men wordt herinnerd aan de martelingen, die de

krijgsgevangenen na de ondergang van Varus moesten verduren.

Verder zond hij Munius Lupercus, de commandant van de troepen te Vetera, met andere

geschenken naar Veleda, een priesteres, die, tot de volksstam der Bructeren behoorde.

Zij had zeer veel gezag bij de inwoners van een omvangrijk gebied en werd door de

Germanen welhaast als een godin vereerd, daar de vrouwen, die de toekomst

voorspellen, bij deze mensen in zeer groot aanzien stonden. Haar gezag was nog

toegenomen, omdat zij de overwinning van de Germanen en de ondergang van Vetera

had voorspeld. Intussen bereikte Lupercus haar niet; want hij werd onderweg door zijn

geleide gedood. Van de andere legioensofficieren en stafofficieren hield Civilis er

enige, die uit Gallië stamden, bij zich als onderpand voor de trouw der Galliërs. Het was

immers geenszins zijn bedoeling volledig met hen mede te gaan. Hij sloot zich ook niet

aan bij het Gallische rijk, dat Classicus wilde stichten. Noch hij zelf, noch de Bataven

legden de eed aan dat Rijk af. Hij rekende op de kracht van de Germanen en op zijn

eigen veel groteren roem en kunde. Desnoods kon hij het op een strijd met de Galliërs

laten aankomen. Zijn wens was het een eigen onafhankelijk Germaans rijk te stichten.

Voordat het evenwel zo ver kon komen, moesten nog eerst allerlei moeilijkheden uit de

weg worden geruimd.

Het was voor de nieuwe machthebbers een probleem, wat diende te geschieden met de

Romeinse troepen, die de eed aan het Gallische rijk hadden afgelegd. In elk geval

moesten zij van hun oude vestingen worden verwijderd. Legio XVI kreeg dus het bevel,

met de hulptroepen die bij dit corps waren ingedeeld, de vesting 'Neuss op een

bepaalden dag te ontruimen' en naar Trier te vertrekken. De manschappen waren niet

gerust. Zeker hebben velen van hen gevreesd, het lot der bezetting van Vetera te zullen

ondergaan. Als aanvoerder trad op Claudius Sanctus, waarschijnlijk de

vestingcommandant van Neuss, een weinig gedistingeerde persoonlijkheid wien een

oog ontbrak. Intussen bleek het eerst, hoe wonderlijk de toestand was, toen het legioen

de vesting had verlaten. Er werd gemarcheerd met veldtekens, waarvan het portret van

de keizer was afgerukt, hier en daar zelfs met Gallische vaandels. Te Bonn werd de

colonne uitgebreid met de manschappen van Legio I. Van alle kanten kwam het

landvolk aangelopen om het schouwspel te zien van de legioenen, waarvoor men

vroeger had gesidderd en die nu naar de Galliërs waren overgelopen. De honende op-

merkingen van die toeschouwers waren te veel voor een afdeling ruiterij, de Ala

Picentina, de enige die uit Italianen was samengesteld. Zonder acht te slaan op de

bedreigingen en de beloften van Sanctus, liet deze afdeling de troep in de steek en

vertrok in de richting van Mainz. Onder weg kwamen zij Aemilius Longinus, de

moordenaar van Vocula, tegen. Zij herkenden hem en doodden hem met hun

werpsperen. Intussen trokken de legioenen naar Trier en sloegen daar voor de muren

van de stad een kamp op.

Een ander vraagstuk was, wat moest geschieden met Keulen. Civilis en Classicus

dachten er over de stad door hun manschappen te laten plunderen en verwoesten. Want

de Germanen konden aan de inwoners verwijten, dat zij de nationale zaak hadden

verraden, omdat zij Agrippinenses, dat wil zeggen Romeinen, waren geworden. Twee

Page 183: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

meningen stonden tegenover elkaar. Aan de ene kant lieten de woeste natuur van de

Germanen en de begeerte naar buit zich gelden. Maar aan de anderen kant stond de

overweging, dat het om politieke redenen niet raadzaam was de stad te verwoesten,

omdat zulk een daad aan het nieuwe rijk zeker een slechten naam zou bezorgen. Civilis

liet zich bovendien leiden door het persoonlijke motief, dat zijne zoon weliswaar bij het

begin van de opstand te Keulen was gevangen gezet, maar daar met onderscheiding was

behandeld. De Germanen van over de Rijn waren daarentegen afgunstig op de bloei en

de rijkdom van Keulen. Naar hun mening, moest de stad hetzij voor alle Germanen

openstaan, hetzij wor de verwoest, met het gevolg, dat de Ubii evenals alle andere

Germanen niet achter stadsmuren zouden wonen.

Ook in dit opzicht waren de verschillende bondgenoten het niet eens. De tegenstelling

kwam duidelijk aan het licht tijdens een bijeenkomst, die te Keulen plaats had. Daar

uitte de extreme opvatting zich, toen de afgezant vande Tencteren, de volksstam die

ongeveer tegenover Keulen aan de rechter oever van de Rijn woonde, de mening van

zijn lastgevers vertolkte. Allereerst kwam hij voor de dag met de grieven van de

Germanen, voornamelijk dat de Ubii te Keulen zich gedroegen als Romeinen en in een

stad woonden, waar de muren om zo te zeggen de rivier, het land en de lucht buiten-

sluiten. Verder beklaagde hij zich er over, dat de Germanen alleen ongewapend, onder

bewaking van een soldaat en tegen tolgeld in Keulen werden toegelaten. Hij stelde de

eis, dat de Keulenaars de muren van de stad, die hij als de banden van hun slavernij be-

schouwde, zouden slechten. Zij moesten alle Romeinen in hun gebied ,doden en de

bezittingen van de Romeinen ten algemenen bate verbeurd verklaren. rn het vervolg

moest er vrij verkeer wezen tussen de beide oevers van de Rijn. Ten slotte verlangde hij,

dat de Keulenaars tot de voorvaderlijke zeden en levenswijze van de Germanen zouden

terugkeren.

De Keulenaars verzochten enig uitstel om te kunnen beraadslagen, voordat zij antwoord

gaven. Want zij waren bevreesd om de eisen in te willigen met het oog op de toekomst,

maar ook om te weigeren in verband met de toestand van dat ogenblik. Na overleg te

hebben gepleegd betoogden zij, dat het niet verstandig zou zijn hun stadsmuren af te

breken. Eerder moesten zij de muren nog versterken, vooral nu de Romeinen bezig

waren legers bijeen te brengen voor de oorlog tegen de Germanen. Wat de eis de

Romeinen te doden betreft, verklaarden zij, dat de vreemdelingen reeds lang uit hun

stad waren vertrokken of als slachtoffer van de krijg waren gevallen. De Romeinen

daarentegen, die van oudsher in Keulen verblijf hielden, waren door banden van

bloedverwantschap met de inwoners verbonden en men kon toch niet van hen

verlangen, dat zij hun ouders, broeders en kinderen zouden doden. Zij verklaarden zich

bereid de handel vrij te geven en alle tollen af te schaffen. Maar het verkeer moest

worden beperkt tot de dag en tot ongewapenden, zoolang de toestand zich niet had

geconsolideerd. Ten slotte stelden zij voor, dat Civilis en Veleda als arbiters over de

geschilpunten tussen de twee partijen zouden optreden. Met dit voorstel verklaarden de

Tencteren zich accoord en er werden vertegenwoordigers van de Keulenaars en de

Tencteren naar Civilis en Veleda gezonden. Zij legden hun de geschilpunten voor en

ontvingen een beslissing overeenkomstig de wensen van de. Keulenaars. Intussen

kregen zij Veleda niet te aanschouwen. Want de zienares woonde in een toren en

vertoonde zich niet aan bezoekers, ten einde op die wijze haar gezag te vergroten. Het

verkeer met haar ging door tussenpersonen, die de vragen en de antwoorden

overbrachten.

Op die wijze waren de Keulenaars tot de Germaanse groep toegetreden en de macht van

Page 184: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Civilis was door hun medewerking zeer toegenomen. Hij besloot dus een poging te

doen om de naburige staten voor zich te winnen. Eerst maakte hij zich meester van het

gebied der Sunuci, die ten westen van de Ubii aan de bovenloop van cie Roer woonden,

en deelde hun jongelingschap in militaire afdelingen in. Vervolgens wilde hij verder in

westelijke richting oprukken; maar daarin werd hij verhinderd door Claudius Labeo,

zijn ons welbekenden stamgenoot die nog steeds in de oppositie was. Hij had

ongeregelde troepen van de Baetasii, Tungri en Nervii verzameld en was Civilis

tegemoet getrokken. Bij een brug over de Maas, vermoedelijk bij Maastricht, nam hij

een sterke positie in. Het kwam tot een gevecht, dat langen tijd onbeslist bleef, daar er

geen ruimte was om de troepen te ontwikkelen, totdat een deel van de Germanen de

Maas overzwom en Labeo in de rug aanviel. Op dat ogenblik maakte Civilis een einde

aan het gevecht en stelde een bondgenootschap voor. Zijn voorstel werd door Campanus

en Juvenalis, de aanvoerders van de Tungri, aanvaard. Maar Labeo wist ook ditmaal

door te vluchten zich aan de macht van zijn stamgenoot te onttrekken. Het gelukte

Civilis daarop ook de medewerking te verkrijgen van de Baetasii en de Nervii. Hun

manschappen voegde hij bij zijn troepen. Op dat tijdstip beheerste hij Noord-Gallië, met

uitzondering van de staten aan de kust ten zuiden van de mond van de Schelde. Het

gehele Germaanse gebied van Neder-Germanië en Belgica was in zijn macht.

De Gallische aanvoerders van de opstand behaalden minder succes. Julius Sabinus had

overal de tekens van het Romeinse gezag laten verwijderen en matigde zich de titel van

Caesar aan, alsof hij de keizer was van een Gallisch rijk. Intussen was zijn gezag zeer

beperkt. Een aantal staten wilde niets van hem weten. zoals gewoonlijk, verhinderde de

onderlinge naijver van de Galliërs het totstandkomen van de nodige samenwerking. De

Lingones, die door Sabinus werden aangevoerd, hadden ook niet voldoende autoriteit

om de leiding te nemen. Reeds dadelijk waren de Sequani, hun zuidelijke naburen, op

de hand van de Romeinen. Sabinus deed een poging om hen met geweld tot aansluiting

bij het Gallische rijk te dwingen. Met een grote macht van ongeregelde troepen viel hij

in hun land, maar werd verslagen. Op die wijze was het lot van zijn partij beslist.

Sabinus was bang voor de gevolgen van zijn optreden, liet een van zijn hoeven in brand

steken en het gerucht verspreiden, dat hij in het vuur de dood had gezocht. In

werkelijkheid had hij zich in een onderaardsche schuilplaats verborgen en leefde daar

nog negen jaar, voordat hij werd ontdekt. Toen eerst boette hij zijn afval van de

Romeinen door de dood.

De nederlaag van de Lingones tegen de Sequani vormt een keerpunt in de geschiedenis

van de opstand. De partij van het Gallische rijk verloor haar invloed en de Romeins

gezinde staten begonnen weer moed te scheppen. Op initiatief van de Remi kwam er bij

hen een congres bijeen om te beraadslagen over de te volgen gedragslijn. De Remi

hebben altijd tot de trouwste aanhangers van de Romeinen in Gallië behoord. Alleen

reeds het feit, dat men hun leiding aanvaardde, betekende een toename van het ontzag

voor het Rijk. Daar was ook alle reden toe; want er waren machtige Romeinse legers in

aantocht om de opstand te bedwingen.

Te Rome had men in die tussentijd niet stilgezeten. De berichten over de opstand, die

daar binnenkwamen, stelden de gebeurtenissen nog ongunstiger voor, dan zij reeds

waren. Mucianus, die voor Vespasianus de regering leidde, meende alle krachten te

moeten inspannen om een einde aan het verzet te maken. Vroeger had hij Appius

Annius Gallus als commandant van het OverGermaanse leger en Quintus Petillius

Cerialis als aanvoerder van de troepen in Neder-Germanië aangewezen voor de oorlog

tegen de Galliërs en de Germanen. Hij meende evenwel, dat zij, ondanks hun

Page 185: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

voortreffelijke eigenschappen, niet zouden opgewassén zijn tegen de moeilijkheden, en

maakte zich gereed zelf naar het oorlogsterrein te vertrekken, ten einde, zo nodig,

onmiddellijk te kunnen ingrijpen. Domitianus nam hij mede. Want in de eerste plaats

was de jonge man zelf begerig om aan de strijd deel te nemen en aan de anderen kant

kon hij niet zonder toezicht in Rome worden achtergelaten. Intussen maakte Mucianus

geen haast om te vertrekken. Wellicht vreesde hij, dat Domitianus, door zijn onstuimi-

gen aard en onder de invloed van slechte raadgevers, een verkeerden invloed op de gang

van zaken zou hebben. Domitianus was immers noch voor de politiek noch voor de

krijgskunde opgeleid en het gevaar bestond, dat hij, als hij eenmaal bij het leger was, de

leiding op zich zou willen nemen. Wij zijn evenwel niet goed op de hoogte van hetgeen

is'geschied. Want Tacitus was Domitianus zeer slecht gezind en trachtte de rol, die de

jonge prins heeft gespeeld, te verkleinen. In onze andere bronnen, die aan de

werkzaamheid van` Domitianus meer aandacht hebben besteed, vinden wij maar weinig

bijzonderheden. Het is zeker, dat Mucianus zich ten slotte toch met Domitianus naar

Gallië heeft begeven. Later zullen wij hun aanwezigheid- daar nog vermelden.

Inmiddels werden grote toebereidselen gemaakt voor de oorlog tegen de Galliërs en de

Germanen. Het leger, dat tegen hen werd uitgezonden, bestond uit de legioenen VIII

Adiutrix, XI Claudia en XIII Gemina van de af delingen, die zo juist de overwinning

voor Vespasianus, hadden behaald, verder uit Legio XXI Rapax, die te Vindonissa thuis

hoorde en met Vitellius naar Italië was gekomen, en uit de pas opgerichte Legio II

Adiutrix. Deze troepen werden gedeeltelijk over de Groten en de Kleinen Saint-

Bernard, gedeeltelijk over de Mont Genèvre naar Germanië gezonden. Bovendien

werden uit Britannia Legio XIV Gemina, die vroeger al herhaaldelijk is genoemd,

benevens uit Spanje Legio VI Victrix en Legio X Gemina opgecommandeerd. Het was

een geweldige legermacht, die op deze wijze werd samengetrokken, wel een bewijs, dat

de regering te Rome de toestand in Germanië als zeer ernstig beschouwde. Volgens het

krijgsplan zouden deze toepen deels door westelijk Zwitserland naar de Boven-Rijn

marcheren, deels door oostelijk Gallië en over Lyon naar de Middel-Rijn. Legio XIV

moest van Britannië uit tezamen met de vloot van het Kanaal de Bataven van het westen

en over zee aanvallen. De Spaansche legioenen, die niet zo spoedig op het

gevechtsterrein aanwezig konden zijn, zouden als reserve dienst doen.

In Gallië moet men kennis hebben gehad van deze toebereidselen. Het grote leger, dat

in aantocht was, heeft, gelijk reeds werd opgemerkt, zijn invloed laten gelden op de

stemming van de Gallische afgevaardigden, die te Reims bijeen waren. Wèl trachtte de

delegatie van de Treveri, die onder leiding stond van Julius Valentinus, de Galliërs

tegen Rome op te stoken. Maar Julius Auspex, de woordvoerder van de Rerni, raadde

ernstig 'aan, geen stappen te doen. Daarbij kon hij vooral de naderende legioenen als

argument gebruiken. Bovendien wilden de Gallische staten niet weten van de Treveri en

de Lingones, daar deze volksstammen een paar jaar geleden, tijdens de opstand van

Vindex, de zijde van de Romeinen en van Verginius Rufus, de commandant van het

OverGermaanse leger, hadden gekozen. Ook was men bang voor de naijver van de

Gallische staten, waardoór alle samenwerking onder hen steeds de grootste

moeilijkheden opleverde. Het was duidelijk, dat onder deze omstandigheden niet kon

worden gedacht aan een gemeenschappelijken oorlog tegen Rome. Er werd dus namens

de conventie een brief aan de Treveri gericht, met de raad het verzet op te geven. Maar

op aanstoken van Valentinus besloten de Treveri in hun houding te volharden. Blijkbaar

hebben de leiders van de opstand de toestand niet zo ernstig ingezien.

Dat blijkt ook uit de houding, die zij aannamen. De tegen Rome verbonden staten

Page 186: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

troffen geen van de maatregelen, die in de gegeven omstandigheden toch voor de hand

lagen, en er was niet de minste samenwerking tussen de aanvoerders. Civilis trok met

zijn troepen rond in de ontoegankelijke streken van het land der Belgae om te trachten

zijn stamgenoot Claudius Labeo gevangen te nemen of te verjagen, Classicus ondernam

in het geheel niets en genoot van zijn waardigheid als Caesar, alsof er geen gevaar

dreigde. Tutor, die het commando in het zuiden van Germanië had, verzuimde zelfs de

weg langs de bovenloop van de Rijn en de Alpenpassen te bezetten. Op die wijze was

het mogelijk, dat Legio XXI onder commando van Sextilius Felix ongehinderd naar

Over-Germanië doordrong. Het legioen had een weg door Raetia naar Vindonissa ge-

nomen, waarschijnlijk over de Brenner, waaraan niemand had gedacht. Dit moet in

April 70 zijn geschied. Bij de hulptroepen, die het legioen vergezelden, was de Ala

Singularium, een afdeling ruiterij die door Vitellius was geformeerd en later naar

Vespasianus was overgegaan. Deze af deeing werd gecommandeerd door Julius

Briganticus, de zoon van een zuster van Civilis, die het evenwel met zijn oom niet goed

kon vinden.

Door de bezetting van Vindonissa lag de weg naar Germanië voor de Romeinen open en

Tutor kon alleen nog maar een poging doen om de verdediging aan de Middel-Rijn te

organiseren. Hij had zijn troepen versterkt met manschappen, die hij bij de Germaanse

stammen uit die streek had gelicht, en met soldaten van de legioenen uit Mainz.

Intussen kon hij op zijn mannen geen staat maken. Wèl hebben de vroegere

legioensoldaten een door Felix vooruitgezonden cohorte in de pan gehakt. Maar toen zij

tegenover het Romeinse leger kwamen te staan, dat naar het noorden was opgerukt,

liepen zij naar hun vroegere kameraden over en de manschappen uit de OverGermaanse

volksstammen volgden hun voorbeeld. Tutor, die nog slechts over de Treveri beschikte,

moest terugtrekken. Mainz, waar de troepen de gehoorzaamheid aan het Gallische Rijk

hadden opgezegd, vermeed hij en stelde zich op in de buurt van Bingen. Daar meende

hij een sterke stelling te hebben, omdat hij de brug over de Nava (Nahe) had laten

afbreken.

In Mei is in de buurt van Bingen een gevecht geleverd. Tutor verloor die slag, daar hij

in de rug werd aangevallen door afdelingen, die een doorwaadbare plaats in de rivier

hadden ontdekt 1). Ten gevolge van die nederlaag was Trier niet meer beschermd en er

maakte zich een grote verwarring van de bevolking meester. De bewoners vluchtten

naar het platte land om zich daar te verbergen. Een aantal van de voorname leden van de

stam begaven zich naar de Gallische staten, die aan Rome trouw waren gebleven, om

duidelijk te maken, dat zij van verzet niet wilden weten. De legioenen uit Bonn en

Neuss, die bij Trier in een kamp lagen, legden de eed van trouw aan Vespasianus af. Dit

alles geschiedde tijdens de afwezigheid van Valentinus. Toen hij evenwel was

teruggekeerd, zag hij kans de orde te herstellen. De legioenen werden gezonden naar het

gebied van de Mediomatrici, de naburen en bondgenoten van de Treveri, in de buurt van

Metz. Om er de schrik in te houden werden toen Herennius Gallus en Numisius Rufus,

de legioenscommandanten die tot dat ogenblik waren gespaard, ter dood gebracht.

Samen organiseerden Valentinus en Tutor de verdediging van Trier.

VI. HET EINDE VAN de OPSTAND

Zoo was de stand van de oorlog, toen Cerialis, tegen het midden van Mei 70, te Mainz

aankwam. Hij was belast met het bevel over het leger, dat in Neder-Gerrnanië moest

opereren, en het was dus voornamelijk zijn taak aan de opstand een einde te maken.

Waarschijnlijk is hij over Lyon en oostelijk Gallië naar Germanië gekomen. Cerialis

Page 187: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

was een energieke persoonlijkheid, niet voorzichtig van aard, maar eerder geneigd zijn

tegenstanders te onderschatten. De soldaten wist hij vooral door zijn vurige

redevoeringen mede te sleepen. Een van zijn eerste maatregelen betrof een zuivering

van het leger. Op de troepen, die hij te. Mainz aantrof, voornamelijk Legio IV

Macedonica, kon hij geen staat maken. Hij zond dus de manschappen, die kort geleden

in Gallië waren gelicht, naar hun haardsteden terug. Daarbij bereikte hij twee dingen. In

de eerste plaats ontdeed hij zich van onbetrouwbare elementen en tevens verwierf hij de

dank van de Galliërs. Bovendien zou dat land eerder

1) Over dit gevecht verg. K. Schumacher, Mainzer Zeitsehrift, VI (1911), blz. 15-17.

bereid zijn belastingen op te brengen, wanneer de jongelingscbap was teruggekeerd.

Civilis en Classicus hadden ondertussen de nederlaag van Tutor en de ondergang van

het leger der Treveri vernomen. Zij begrepen, dat de zaak voor de Galliërs en Germanen

slecht stond. In aller ijl verzamelden zij troepen en stuurden bode op bode aan

Valentinus om hem aan te manen toch nog niet dadelijk een beslissenden slag te wagen,

maar hun komst af te wachten. Des te meer haastte Cerialis zich. Hij zond officieren

naar het land van de Mediomatrici om het commando op zich te nemen van de daar

aanwezige legioenen en die afdelingen tegen de Treveri te mobiliseren. Zelf trok hij,

met zijn leger waarvan de hoofdmacht uit Legio XXI bestond, langs de weg over

Simmern en Kirchberg in de richting van Trier. Op de vierden marsdag is hij

aangekomen in de buurt van Rigodulum (Riol) aan de Moezel. Daar had Valentinus in

het heuvelland stelling genomen met een grote troepenmacht van de Treveri om de

hoofdstad te dekken en zijn positie nog bevestigd met grachten en barricades van

veidstenen 1). Cerialis liet deze versterking onmiddellijk door zijn voetvolk aangrijpen

en zijn ruiterij een omtrekkende beweging maken door het gebergte. Hoe de aanval

heeft plaats gehad, weten wij niet. Zoveel is zeker, dat het plan gelukte. De Treveri

lieten zich verrassen; zij werden in de rug aangevallen en volkomen verslagen.

Valentinus en een aantal andere voorname personen uit Noord-Gallië werden gevangen

genomen.

Den volgende dag, - het was ongeveer einde Mei, - deed Cerialis zijn intocht in Trier.

Zijn soldaten wensten de stad te plunderen. Maar Cerialis verhinderde dat, omdat hij

begreep, dat zulk een handelwijze een zeer slechten indruk in Gallië zou maken. Hij

stond ook voor het probleem, wat moest geschieden met de legioenen van het

NederGermaanse leger, die inmiddels uit het land van de Mediomatrici te Trier waren

aangekomen. Het was zeker, dat deze afdelingen, die een tijd lang met de Galliërs ge-

mene zaak hadden gemaakt, niet in stand konden blijven. Voorloopig nam Cerialis de

manschappen in genade aan, waarschijnlijk verheugd, dat hij zijn leger op zo

gemakkelijke wijze kon versterken. Zij werden zelfs in één kamp met Legio XXI en de

anderè afdelingen verenigd en Cerialis verbood bij legerorder deze troepen om hun

nederlaag en hun ontrouw te honen.

1) Over het terrein verg. K. Schumacher, Mainzer Zeitschrift, VI (1911), blz. 17-19;

Germania, 1920, blz. 22.

Zoo spoedig mogelijk riep Cerialis vertegenwoordigers van de Treveri en de Lingones

in een vergadering bijeen en sprak hen toe. Bij die gelegenheid laat Tacitus hem de

redevoering houden, waarin de verhouding van Rome tot de provincies en tot de

onderdanen van de Stad wordt uiteengezet. Deze redevoering geeft de opvatting weer

van de Romeinen uit de tijd van Traianus, die bij voorbeeld ook blijkt uit de

Page 188: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

correspondentie van Plinius met deze Keizer. Intussen maakt het betoog ons duidelijk,

hoe de denkbeelden van Tacitus over de gebeurtenissen waren. De Romeinen

beschouwden zich in de eerste plaats als de bewaarders van de orde in Gallië, waar

zonder hun aanwezigheid door de onenigheid bij de bevolking een voortdurende strijd

zou heersen. In de tweede plaats traden zij op als de beschermers van het land tegen de

Germanen. Volgens liet door Cerialis gehouden betoog, zijn de Romeinen, die de

Cimbren en Teutonen hebben overwonnen evengoed als Ariovistus, de aangewezen

verdedigers tegenover het op dat ogenblik dreigende gevaar van de zijde van Civilis en

de Bataven. Steeds zijn de Germanen in Gallië gevallen uit begeerte naar buit. De

belastingen, die de Romeinen opleggen, dienen uitsluitend, zo betoogde Cerialis, om de

kosten van de verdediging te dekken.

Terwijl hij nog bezig was de zaken bij de Treveri te regelen, kreeg Cerialis een brief van

Civilis en Classicus, waarin zij hem mededeelden, dat Vespasianus was gestorven, maar

dat die gebeurtenis geheim werd gehouden. Rome en Italië zouden in een burgeroorlog

zijn gewikkeld; Mucianus en Domitianus hadden daar niets meer te zeggen. In deze

omstandigheden boden Civilis en Classicus aan, (lat zij Cerialis als keizer in Gallië

zouden erkennen, indien hij hen in hun eigen land ongemoeid wilde laten. Weigerde hij

dit aanbod, clan waren zij bereid voor hun vrijheid te vechten. Cerialis liet de brief

onbeantwoord en zond de man, die het geschrift had overgebracht, naar Domitianus als

de vertegenwoordiger van de keizer.

Deze poging van de Galliërs en Germanen was dus op niets uitgelopen en, toen zij dat

inzagen, trokken zij hun troepen samen om de I egenweer te organiseren. Hun

legerleiding was het intussen niet eens over de gedragslijn, die moest worden gevolgd.

Volgens het oordeel van Civilis, was het zaak te wachten op de troepen, die uit

(iermanië in aantocht waren. Maar Classicus achtte het beter, terstond over te gaan tot

de aanval, daar hij voor een grote versterking van de Romeinse legermacht beducht was.

Reeds was Legio X V uit 13rilannië in Gallië geland. Uit Spanje waren Legio VI Vic

trix en X Gemina ontboden en andere afdelingen waren op mars uit Italië. Bovendien

moest men er rekening mede houden, dat dit geen ongeoefende soldaten waren, maar

oud-gediende en in het oorlogvoeren doorknede troepen. Wat de Germanen van over de

Rijn betreft, op, die manschappen kon men weinig staat maken. Intussen was het leger,

waarover Cerialis op dit.ogenblik beschikte, niet veel waard. Vooral de legioenen, die al

eens waren verslagen en de eed van trouw aan het Gallische rijk hadden afgelegd, waren

zonder betekenis. Het beduidde niet veel, dat Cerialis met deze manschappen onlangs

Valentinus had verslagen. Bovendien konden de Germanen, zodra zij zich maar

vertoonden, rekenen op de hulp van de Treveri en de Lingones. Tutor ondersteunde de

mening van Classicus en omstreeks half Juni werd besloten, dat het GallischGermaanse

leger naar het zuiden zou oprukken om een aanval op de Romeinen, die nog bij Trier

lagen, te doen.

Cerialis was in deze tijd niet zeer actief geweest. Waarschijnlijk wilde hij eerst de zaken

in Gallië regelen om in zijn rug gedekt te zijn. Bovendien waren de versterkingen, die

hij wachtte, nog niet aangekomen. Zeker heeft hij gemeend, dat hij voreerst niets van de

Galliërs en Germanen had te duchten. Men verweet hem, dat hij niet terstond naar het

noorden was opgetrokken, waar hij de verschillende troepen van zijn tegenstanders

gemakkelijk had kunnen vernietigen, voordat zij zich hadden verenigd. Hij had alleen,

toen hij besloten was niet terstond naar Neder-Germanië te vertrekken, het Romeinse

kamp bij Trier laten versterken met een wal en een gracfit. Tot dat tijdstip had hij het

zelfs niet nodig geacht zijn leger op deze wijze te beveiligen.

Page 189: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

In elk geval werd Cerialis, toen het Gallisch-Germaanse leger in de buurt van Trier

kwam opdagen, volkomen verrast. Die troepenmacht had de weg door de Eifel over

alpich (Tolbiacum), Jnkerath (Egorigium) en Bitburg (Beda) genomen en een kamp

opgeslagen op enigen'afstand van Trier; men moet het in de buurt van het dorp

Sirzenich ten westen van de stad in het heuvelland zoeken 1). Het is niet wel mogelijk,

dat Cerialis van hun aanwezigheid geen kennis heeft gekregen. Maar waarschijnlijk

heeft hij niet aan onmiddellijk gevaar gedacht. Alleen werd enige ruiterij uitgezonden

om de Germanen te bewaken. Waarschijnlijk zijn ook een paar cohorten gestationeerd

in het heuvelland ten westen van Trier. Intussen deden de Germanen reeds dadelijk op

de dag na hun aankomst in de vroegen morgen een aanval op de Romeinen.

1) Verg. E. Sadée, Die eirtlichkeit der Schlacht bei Trier: Bonner Jahrbiicher, 132

(1927), blz. 163-184, met een uitvoerige kaart.

Die aanval kan alleen uit westelijke en zuidwestelijke richting hebben plaats gehad,

over de heuvels ten westen van de stad en langs de linkeroever van de Moezel. Als

eerste doel stond de Germanen voor ogen de bezetting van de brug, die Trier met de

linkeroever van de rivier verbond, en de verovering van het kamp der legioenen. Die

brug moet niet ver van de tegenwoordige oude brug hebben gelegen en het kamp een

weinig hogerop, aan de linkeroever van de Moezel in de vlakte van Euren. De

Germanen lieten hun troepen zóó oprukken, dat de Ubii en de Lingones in het midden

marcheerden; de Bataafsche cohorten, die het beste deel van de troepen waren, vormden

de rechter vleugel, de Bructeren en de Tencteren de linker. De laatsten, die aan moeilijk

terrein waren gewend, namen hun weg over de heuvels; de Bataven kwamen opzetten

door het terrein tussen de linkeroever van de Moezel en de weg naar het zuiden om een

directen aanval op het legioenskamp te doen.

Het Romeinse leger werd volkomen overrompeld en het eerste succes was voor de

aanvallers zeer groot. In het voorterrein werd de Romeinse ruiterij, die de aanval

trachtte tegen te houden, op de vlucht geslagen; de cohorten in het heuvelland werden

onder de voet gelopen; de Germanen van over de Rijn maakten zich meester van de

brug over de Moezel en de Bataven zagen kans in het legioenskamp binnen te dringen.

Cerialis bracht de nacht niet door in het kamp zelf, maar in de,stad, waar eveneens

troepen gelegerd waren. Daar moest hij uit zijn bed worden gehaald en ontving het

bericht van de aantocht der Germanen tegelijk met de tijding over de nederlaag van zijn

troepen. Zonder zich de tijd te gunnen zijn wapenrusting aan te trekken, wist hij door

zijn persoonlijk optreden de situatie te redden.

Allereerst heroverde Cerialis met een groep uitgelezen manschappen de brug en liet

daar een noodversterking opwerpen. Vervolgens begaf hij zich naar het kamp. Daar

hadden de legioenen uit Neuss en Bonn zich wèl opgesteld in de onderdelen. Maar er

ontbraken nogal wat soldaten en het praetorium, waar zich de legioensadelaars

bevonden, was al bijna omsingeld door de Germanen. Met hulp van de staf officieren en

de commandanten van de afdelingen gelukte het Cerialis ook daar de verdediging te

organiseren. Het was intussen niet mogelijk een behoorlijke slaglinie op te stellen. Er

moest worden gevochten in het kamp zelf, tussen de tenten, de wagens en de bagage,

waar de troepen niet konden worden ontwikkeld. Tutor, Classicus en Civilis vuurden

hun manschappen op alle mogelijke manieren aan en het stond er voor de Romeinen

zeer slecht voor, toen de krijgskans keerde. Het gelukte aan Legio XXI, die over wat

meer ruimte beschikte, zich te ontplooien, de aanvallers tegen te houden en terug te

drijven. Plotseling sloegen zij op de vlucht. De Romeinen dachten aan een wonder. Van

Page 190: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

hun kant beweerden de Germanen, dat zij verschrikt waren door de verschijning van de

afdelingen, die in het begin van de strijd waren verslagen, maar zich weer hadden

verzameld, op de heuvels in het westen boven het legioenskamp. Zij dachten, naar zij

voorgaven,' dat er nieuwe hulp voor de Romeinen kwam opdagen. Maar in werkelijk-

heid waren zij in verwarring geraakt, omdat zij elkaar de buit niet gunden. Nog die

zelfden dag maakte Cerealis zich meester van het kamp der Germanen.

Ditmaal gunde Cerealis zijn troepen geen rust, maar rukte terstond op naar het noorden.

Zijn aanwezigheid daar was dringend noodzakelijk, omdat de Keulenaars hun

onderwerping aanboden en om hulp verzochten. Zij beloofden de echtgenote en de

zuster van Civilis en de dochter van Classicus uit te leveren, die bij hen als gijzelaars

waren achtergelaten. Inmiddels hadden zij reeds enige Germanen, die in Keulen

vertoefden, gedood en zij waren bevreesd, dat de bondgenoten, als zij zich van hun

nederlaag hadden hersteld, zouden komen om hun stamverwanten te wreken. Inderdaad

maakte Civilis zich daarvoor gereed en de uitvoering van dit plan zou hem niet moeilijk

zijn gevallen. Want de meest geduchte van zijn troepenafdelingen, die uit Cauchen en

Friezen was samengesteld, had van de nederlaag bij Trier niet geleden en bevond zich

op dat ogenblik te Tolbiacum (Ziilpich) in het gebied van de Agrippinenses. Intussen

gelukte het de Keulenaars deze afdeling te vernietigen. Zij maakten gebruik van een

tijdstip, toen de manschappen onder de indruk waren van een al te overdadigen maaltijd

en van de wijn, sloten de deuren van het gebouw, waarin zij bezig waren met

feestvieren, en staken er de brand in. Maar bovendien naderde Cerialis met snelle

dagmarsen en kwam korten tijd later te Keulen aan.

Civilis moest verder nog rekening houden met Legio XIV, die uit Britannië in aantocht

was. Fabius Primus, de commandant van dat legioen, trok met zijn troepen langs de

weg, die van Gesoriacum over Bavai naar Tongeren voerde. Reeds had hij de Nervii en

de Tungri weder onderworpen en bedreigde het land der Bataven met een directen

aanval door het dal van de Maas. Het Gallisch-Germaanse leger moest dus terugtrekken.

Intussen werd het meest dreigende gevaar afgewend, daar de Canninefates in een

gevecht tegen de vloot het grootste deel van de schepen wisten te vernietigen of buit te

maken. Maar bovendien versloegen zij een troep Nervii, die ten voordele van de

Romeinen ten oorlog waren getrokken en een aanval op het kustgebied van Holland

hadden gedaan. Omstreeks midden Juni werd Neuss door de Romeinen bezet. Maar

Classicus wist een overwinning te behalen op de ruiterij, die naar die plaats was

vooruitgezonden. Het waren niet meer dan kleine tegenslagen, die de Romeinen te

lijden hadden. Zij verduisterden evenwel de glans van het kort tevoren behaalde succes.

Inmiddels hadden Domitianus en Mucianus nog in Italië bericht gekregen van de slag

bij Trier, terwijl zij op weg waren naar Gallië. Als teken van zijn overwinning had

Cerialis de gevangen genomen Valentinus gezonden; hij werd ter dood gebracht. Domi-

tianus verlangde zelf naar het oorlogsterrein te gaan, in de hoop door een overwinning

op 'de Germanen krijgsroem te behalen. Maar Mucianus wist hem dat denkbeeld uit het

hoofd te praten. Hij beduidde de jongen man, dat het niet aanging tussenbeide te komen,

wanneer de oorlog al bijna was afgelopen, en aan de bevelvoerenden veldheer de roem

voor het voltooien van zijn overwinning te ontnemen. Bovendien was het alleen een

keizer waardig in het veld te komen, wanneer het ging om de redding van het Rijk of

om de verdediging van Gallië zelf. Een oorlog tegen Canninefates en Bataven moest hij

aan lagere commandanten overlaten. Domitianus liet zich bepraten; hij ging dus, niet

verder dan Lyon om van daar uit het verloop van de strijd te volgen.

Onder de indruk van het gevaar dat door het naderen van Legio XIV dreigde, had

Civilis zich ondertussen teruggetrokken tot bij Vetera. Zijn leger had hij hersteld en

Page 191: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

aangevuld met troepen Germanen van over de Rijn. Bij Vetera had hij een sterke

stelling bezet in het moerassige dal van de Rijn en de herinnering aan de daar vroeger

behaalde overwinning vermeerderde het vertrouwen van zijn troepen. Ook Cerialis had

versterkingen gekregen. Uit Italië was Legio II Adiutrix aangekomen en uit Spanje

Legio VI Victrix. Bovendien had Legio XIV zich met zijn troepen verenigd. Op die

wijze was zijn legermacht ongeveer verdubbeld, daar hij tot dat tijdstip behalve over

Legio XXI alleen beschikte over de manschap- p(1 van de legioenen I, IV en XVI.

Verder- waren de afdelingen voetvolk en ruiterij van de hulptroepen, die hij uit Gallië

had ontboden, na het bericht van de bij Trier behaalde overwinning, in grote haast

komen aanrukken.

In de loop van de maand Juli is ook Cerialis in de buurt van Vetera aangekomen. Geen

van de twee bevelhebbers had er belang de beslissing uit te stellen. Intussen maakte de

aard van het ein, waar slag moest worden geleverd, het niet gemakkelijk tot gevecht te

komen. De Romeinen hadden de hogen oever bezet; maar Civilis hield zijn leger in het

dal van de rivier. In het lage gebied, met zijn moerassen en waterlopen, waren zijn

Germanen de meerderen van de Romeinen. Bovendien had hij die streek nog in zijn

voordeel veranderd door een krib in de Rijn aan te leggen, zodat een deel van het dal

blank kwam te staan. In die omstandigheden ondervonden de zwaar gewapende

Romeinse soldaten, die zich zeer ongaarne te water begaven, allerlei bezwaren. De

Germanen daarentegen, die uitnemende zwemmers waren, hadden het voordeel van hun

lichte bewapening en van hun grote lichaamslengte.

Hoe ongunstig het daarbij voor de Romeinse soldaten stond, bleek al dadelijk bij de

eerste schermutseling tussen de Geranen en de dapperste afdelingen van het leger

hunner tegentanders, die zich van de hogen oever in het lage gebied hadden ewaagd. Bij

de Romeinen bleven de zwaar gewapende soldaten n de paarden in het moeras steken,

terwijl de Germanen, die de /doorwaadbare plaatsen kenden, de afdelingen in de flanken

en in en rug konden aanvallen. Het kwam, evenwel niet tot een geregeld gevecht en

evenmin tot een resultaat, omdat de Germanen het niet waagden uit het dal van de rivier

te komen. Alleen had deze verkenning ten gevolge, dat de beslissing werd verhaast.

Den volgende dag stelde Cerialis zijn leger op, in de hoop dat de Germanen de slag, die

hij aanbood, zouden aannemen. De Romeinse bevelhebber plaatste de ruiterij en de

afdelingen van hulptroepen in het front. De legioenen hield hij in tweede linie. Een

groep uitgelezen manschappen bleef in reserve voor onvoorziene omstandigheden. Van

zijn kant schaarde Civilis zijn troepen niet in een lange linie, maar in colonnes met een

diepe opstelling. De Bataven en de Cugerni namen de rechtervleugel in, die aansloot bij

de hogen oever, de troepen van over de Rijn de linkervleugel, aan de zijde van de rivier.

Voreerst kwamen de Germanen niet uit het lage land en vermeden het de hogen oever te

betreden. Zij begonnen de strijd door stenen, kogels en andere werptuigen te slingeren,

in de verwachting, dat de Romeinen op deze wijze zouden worden gedwongen het hoge

terrein te verlaten en, evenals de vorigen dag, in het moerassige Rijndal zouden afdalen.

Maar Cerialis wist zeer goed, dat zijn troepen in dat gebied niet tegen de Germanen

opkonden, en hield zijn manschappen terug.

Toen de voorraad werptuigen was uitgeput, konden de Germanen zich niet langer

inhouden en ondernamen een stormloop tegen de hogen oever. Daarbij hadden zij het

voordeel van hun grotere lichaamslengte en van hun lange lansen, waardoor zij hun

tegenstanders uit de verte konden treffen. Tegelijk kwam een afdeling Bructeren, die tot

de linkervleugel van de Germaanse linie behoorde, van de krib, die Civilis had laten

aanleggen, door het water aanzwemmen en bracht de rechtervleugel van de Romeinen

in verwarring. Reeds begonnen de afdelingen der hulptroepen te wijken, toen de

Page 192: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

legioenen te hulp kwamen en de slaglinie herstelden.

Inmiddels had Cerialis van een Bataafschen overloper vernomen, dat de mogelijkheid

bestond de rechtervleugel van de Germanen in de rug aan te vallen, wanneer hij ruiterij

zond naar een wat hoger gelegen terrein aan de rand van het Rijndal en de Cugerni, die

daar waren opgesteld, deze beweging niet bemerkten. Deze list gelukte. Twee

afdelingen ruiterij werden met de overloper gezonden langs de door hem aangewezen

weg en zij konden inderdaad de Germanen onverhoeds in de rug aangrijpen. Toen door

het rumoer bij de achterhoede van de Germanen bleek, dat het plan was geslaagd, vielen

de legioenen met volle kracht in het front aan. De Bataven en de Cugerni, die door de

aanval van de andere zijde reeds enigszins in verwarring waren geraakt, konden de

schok niet weerstaan en weken in de richting van de Rijn. Intussen werd het geen

beslissende overwinning voor de Romeinen. Het was mogelijk geweest het Germaanse

leger geheel te vernietigen, wanneer de Rijnvloot haar plicht had gedaan en spoedig

genoeg in de ,slag had ingegrepen. Bovendien zette de ruiterij de vervolging niet met

voldoende kracht door, omdat er plotseling zware regenbuien losbraken en de nacht een

einde aan het gevecht maakte. Op die wijze zag Civilis kans een groot gedeelte van zijn

manschappen te redden.

Cerialis zond de volgende dag Legio XIV naar Over-Germanië ter aanvulling van het

leger, dat Annius Gallus daar onder zijn commando had. Van zijn werkzaamheid in dat

gebied is ons niets bekend. Inmiddels kreeg Cerialis weer versterking door de aankomst

van Legio X Gemina uit Spanje. Ook Civilis ontving hulp van troepen uit het land van

de Cauchen. Niettemin gevoelde hij zich niet legen de Romeinen opgewassen en besloot

al het land ten zuiden van de Waal op te geven. Zelfs ontruimde hij Oppidum

Batavorum, de vluchtburcht van de Bataven die waarschijnlijk op de hogen át ver van

de Waal ten oosten van Nijmegen was gelegen. Want hij zag geen kans die plaats tegen

de Romeinen te verdedigen. Alle tilbare have liet hij wegvoeren en stak daarna de

vesting in brand 1). Vervolgens nam hij de wijk naar het eiland van de Bataven. Hij

werd daarbij vergezeld door Tutor en Classicus, benevens 113 leden van de groten raad

der Treveri, onder anderen de vroeger genoemde Alpinius Montanus en zijn broeder

Alpinius Decimus.

Het was aan Civilis bekend, dat de Romeinen geen schepen bezaten om een brug over

de rivier te slaan, en hij wist ook, dat zij het niet zouden wagen zonder brug de rivier

over te trekken. Om hun dit nog moeilijker te maken liet Civilis de dam doorsteken, die

in de tijd van Drusus was aangelegd in het dal van de Rijn ongeveer uitgaande van

Kleef in noordelijke richting. Op die wijze bereikte hij, dat een grotere hoeveelheid

water dan tevoren afvloeide door de Waal, terwijl tussen het eiland der Bataven en het

vrije 'Germanië slechts een onbetekenende stroom overbleef.

Cerialis moest alle krachten inspannen om te trachten de oorlog nog voor het einde van

de zomer, waarvan reeds een groot deel was verstreken, te beëindigen. Eerst bezette hij

het gehele gebied ten zuiden van de Waal en liet daar een reeks van forten voor de

hulptroepen en vestingen voor de legioenen aanleggen als basis voor een definitieven

aanval op het eiland van de Bataven. Bovendien bracht hij schepen bijeen en begon met

de bouw van een brug te Batavodurum in de buurt van Nijmegen.

Intussen was de kracht van de Bataven nog geenszins uitgeput. Zelfs zag Civilis kans op

één dag aanvallen te organiseren tegen vier versterkte kampen van de Romeinen, te

Arenacum, bij Rindern waar Legio X was gelegerd, te Batavodurum, bij Nijmegen waar

Legio II haa kamp had, en op de forten van hulptroepen te Grinnes en te Vada. Deze

laatste plaatsen lagen aan de Waal ten westen van de zo-even genoemde. Naar men uit

het vervolg van het verhaal meent te kunnen opmaken, bevonden 'Zij zich bij elkaar,

Page 193: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

vermoedelijk aan de eerste samenvloeiing van Maas en Waal, bij Herewaarden en

Rossum. Als aanvoerders van de vier colonnes, die met de aanvallen waren belast,

traden op, behalve Civilis zelf, Verax, de zoon van een zijner zusters, Tutor en

Classicus. Civilis kon moeilijk verwachten, dat hij op al die plaatsen een succes

van.betekenis zou behalen. Maar hij rekende op het geluk, dat de stoutmoedigen pleegt

bij te staan. Bovendien hoopte hij zich te kunnen meester

1) Vermoedelijk is dit de door Holwerda opgegraven sterkte, die in afdeling V van het

Zesde hoofdstuk wordt beschreven.

maken van Cerialis, die, onvoorzichtig als hij was, nu eens hier en dan weer daar

aanwezig placht te wezen.

De Bataven, die Arenacum aanvielen, begrepen heel goed, dat zij niet aan een beleg van

de legioensvesting konden denken. Zij vergenoegden zich met een aanval op de

manschappen, die buiten het kamp bezig waren hout te hakken. Daarbij doodden zij de

vestingcommandant, vijf hoofdofficieren en enkele soldaten. De anderen verdedigden

zich achter de wal van de sterkte. Tegelijkertijd deed een tweede troep Germanen een

aanval op Batavodurum. Het doel was de vernietiging van de brug, waarmede juist een

aanvang was gemaakt. Intussen had het gevecht geen resultaat en het eindigde met het

invallen van de nacht.

Ernstiger was de strijd bij Vada, waar Civilis de leiding van de Bataven had, en bij

Grinnes, dat door Classicus werd aangevallen. Bij deze plaatsen, die blijkbaar niet ver

van elkaar lagen, dreigde een nederlaag voor de Romeinen, nadat enige van de

voornaamste aanvoerders waren gesneuveld, onder anderen Julius Briganticus, de

commandant van een af deling ruiterij, de reeds vroeger genoemde neef van Civilis die

zijn oom haatte en aan de Romeinse zaak trouw was gebleven. Maar toen Cerialis zelf

met een troep uitgelezen ruiters op het terrein van het gevecht verscheen, keerde de

krijgskans en de Germanen werden teruggedreven naar de rivier. Civilis werd herkend,

terwijl hij zijn vluchtende manschappen trachtte tegen te houden, en van alle kaftten

werden werptuigen op hem gericht. Intussen wist hij zich te redden door zijn paard in de

steek te laten en zwemmende bereikte hij de overkant van de Waal. Op dezelfde wijze

ontkwam Verax. Tutor en Classicus staken in bootjes de rivier over. Ook in dit geval

schoot de vloot in haar plicht te kort. Zij was niet bij de strijd aanwezig, zoals toch was

gelast. Maar de soldaten van de vloot waren bang en de roeiers waren niet op hun post,

omdat zij voor ander werk werden gebruikt. Wat dit onderdeel van zijn legermacht

betreft, wist Cerialis blijkbaar zijn berekeningen niet goed te maken en handhaafde hij

de tucht niet krachtig genoeg.

Tijdens een andere episode, die ons uit de gevechten bij het land der Bataven wordt

verhaald, ntkwam Cerialis ternauwernood aan het gevaar te worden gevangen genomen.

Ongeveer begin September was hij naar Neuss en Bonn vertrokken. Daar was men

bezig met de herbouw van de forten, die voor de bewaking van de grens en als

winterkwartieren voor de legioenen moesten dienst doen. Cerialis maakte de tocht per

schip, maar hij liet de discipline verslappen en lette er niet op, of de wachters hun plicht

deden. De Germanen hadden daar kennis ván gekregen en beraamden een heimelijken

aanval op het kamp, waar Cerialis verblijf hield. Zij wachtten een donkeren nacht af en

lieten zich met de stroom langs de rivier afdrijven om geen geluid te maken. Ongemerkt

wisten zij de wal van het kamp te beklimmen, waarbij de schepen van Cerialis op dat

ogenblik lagen.

Binnen het kamp gekomen, sneden de Germanen eerst de touwen door van de tenten en

Page 194: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

sloegen zoveel mogelijk soldaten dood, die onder het zeildoek bedolven lagen. Anderen

maakten kabels vast aan de achterstevens van de schepen, die op het strand aan de oever

van de Rijn lagen, en trokken de vaartuigen te water ten einde ze te kunnen wegsleepen.

Eerst waren zij zo stil mogelijk geweest om niet te worden opgemerkt. Maar toen

hieven zij om de schrik te vermeerderen een luid geschreeuw aan. In het kamp heerste

een geweldige verwarring. De Romeinen, die door de aanval waren wakker geworden,

zochten naar hun wapens en renden door de straten van het kamp, slechts enkelen

geheel gewapend; de meesten hadden alleen het ontblote zwaard in de hand en de

mantel om de linker arm gewikkeld als beschutting.

Cerialis ontkwam door een toeval. Want de Germanen zagen kans het vlaggeschip weg

te slepen, dat door een standaard kenbaar was, in de mening dat de legercommandant

daar aan boord was. Maar Cerialis had de nacht elders doorgebracht, naar werd

verhaald, in het gezelschap van Claudia Sacrata, een Ubische. De wachters ver-

ontschuldigden hun onoplettendheid door te beweren, dat zij hadden nagelaten elkaar

aan te roepen om hun commandant niet te storen en toen in slaap waren gevallen. Bij

klaarlichten dag voeren de Germanen met de buitgemaakte schepen weg. Het

vlaggeschip werd de Lippe opgetrokken en als een geschenk aan Veleda vereerd.

Om de oorlog met succes te kunnen voortzetten had Cerialis schepen nodig. Alleen

wanneer hij het verkeer op de Waal en de Rijn beheerste, kon hij een aanval op het

eiland der Bataven wagen. Inderdaad gelukte het hem een voldoende aantal vaartuigen

bijeen te brengen om de strijd met de Bataafsche zeemacht te wagen. Waarschijnlijk

heeft hij hulp gekregen uit Britannië en van de vloot «op het Kanaal. Civilis had zijn

schepen verzameld in het zeegat, waardoor zowel de Maas als de Rijn in de Noordzee

uitmondden, de breden stroom ten zuiden van Terheide, waarvoor ons elders de naam

Helinium wordt medegedeeld. Van daar uit kon hij het verkeer op de grote rivieren

verhinderen en de toevoer van Gallië en Britannië over zee bemoeilijken. Zijn vloot

bestond uit vaartuigen met één en met twee rijen roeiers, verder een groot aantal boten,

uitgerust als de Liburnische zeilschepen, die een dertig of veertig man konden

vervoeren, en de buitgemaakte schepen, die met veelkleurige mantels in de plaats van

zeilen waren uitgerust, wat een zeer vroolijk effect maakte. Cerialis beschikte over een

geringer aantal schepen; maar zij waren in het voordeel door de geoefendheid van de

roeiers, de ervaring van de stuurlieden en hun grotere afmetingen. Hij besloot dus zijn

geluk bij een watergevecht te beproeven en stelde zijn schepen tegenover de vloot van

Civilis op. Voor de strijd hadden de Romeinen het voordeel van de stroom. De

Germanen hadden daarentegen de wind mede. Tot een eigenlijke slag kwam het niet. De

schepen voeren aan elkaar voorbij en wisselden alleen lichte werptuigen. Daarbij bleek

het, dat de Romeinen de meerderen waren. Civilis durfde het niet op een gevecht te

laten aankomen, omdat hij begreep, dat hij daarbij de nederlaag zou lijden. Dus was hij

genoodzaakt het eiland der Bataven prijs te geven en week terug over de Rijn.

Cerialis kon toen ongehinderd de Waal oversteken en verwoestte het Bataafsche land.

Alleen had hij, volgens de bekende taktiek van de veldheren, last gegeven de akkers en

de hoeven, die het eigendom van Civilis waren, te sparen. Terwijl het Romeinse leger

aldus in de Betuwe huishield, braken de herfststormen los, die met heftige regenvlagen

gepaard gingen. De rivieren traden buiten haar oevers en veranderden het moerassige en

laag gelegen eiland in een grote watervlakte. De Romeinse vloot was niet in de buurt, de

toevoer van levensmiddelen bleef uit en het kamp van het leger, dat in het open veld

lag, dreigde door het geweld van de stroom te worden medegesleept.

Het was toen wellicht mogelijk geweest de legioenen te vernietigen en de Germanen

drongen er ook op aan, dat een poging daartoe zou worden gedaan. Maar Civilis

Page 195: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

beweerde later dat te hebben verhinderd, in de overtuiging dat hij binnenkort op

gunstige voorwaarden vrede zou kunnen sluiten. Waarschijnlijk is deze mededeling in

overeenstemming met de waarheid en waren er reeds in het geheim onderhandelingen

aangeknoopt. Want enkele dagen later hebben de Bataven zich inderdaad overgegeven.

Cerialis had daarvoor op alle mogelijke manieren gewerkt. Naar de Germaanse

stammen over de Rijn had hij boden gezonden. Veleda en haar omgeving liet hij

herinneren aan de wisselvalligheid van de oorlog, dat hij de Treveri had vernietigd, de

Ubii gewonnen en het land der Bata''t/en veroverd. Civilis, zo liet hij betogen, was niet

meer dan een balling die buiten zijn land rondzwierf; voor de Germanen dreigde de

wraak van de Romeinen, indien zij hem nog verder zouden bijstaan.

Aan de Bataven had Cerialis gunstige vredesvoorwaarden aangeboden. Civilis kreeg de

verzekering, dat hij weer in genade zou worden aangenomen, indien hij thans een einde

aan het verzet maakte. Het was ook duidelijk, dat de Bataven, nu zij hun land hadden

verloren, de strijd moede waren en dat zij niet meer konden rekenen op de hulp van hun

bondgenoten. De stemming bij hen was tegen voortzetting van de oorlog en de

voorname leden van de volksstam begonnen tegen Civilis te ageren. Zij gaven hem de

schuld van de nederlaag en dachten er over hem op te offeren als zondebok. Civilis, die

zijn mensen kende, had van zijn kant al lang begrepen, dat er voor de Bataven geen

kans meer was. Het was hem gelukt de oorlog te rekken, totdat het ongunstige jaarge-

tijde was aangebroken. Thans, nu de winter in aantocht was, kon hij gemakkelijk

betrekkelijk gunstige voorwaarden bedingen.

In deze omstandigheden was het voor Civilis en Cerialis niet moeilijk tot een vergelijk

te komen. Er had, waarschijnlijk ongeveer midden October 70, een samenkomst plaats,

waarbij elk van hen op het hoofd stond van een afgebroken brug over de Nabalia (of

Navalia), een rivier waarvan de ligging ons niet bekend is. Tijdens het onderhoud beriep

Civilis zich op zijn oude vriendschap met Vespasianus. Naar zijn zeggen, was hij met

de oorlog begonnen op verzoek van Hordeonius Flaccus. Hij had niet anders gehandeld

dan de gouverneurs der provincies, die ten behoeve van Vespasianus ten oorlog waren

gegaan, Mucianus in Syrië, Marcus Aponius Saturninus in Moesia en Lucius Tampius

Flavianus in Pannonia

Midden in zijn redevoering wordt het verhaal, dat Tacitus in de Historiae over de

opstand ten beste geeft, afgebroken. De rest van het handschrift, waarop onze

overlevering berust, is verloren gegaan. Uit het voorafgaande blijkt evenwel, dat tijdens

deze samenkomst de vrede tussen de Bataven en de Romeinen is tot stand gekomen. Het

verdrag, dat toen werd gesloten, was voor de Bataven zeer voordelig. Zij traden

wederom op de oude voorwaarden als vazalstaat toe tot het Rijk. Evenmin als vroeger

zouden zij belasting behoeven te betalen. Alleen waren zij verplicht manschappen te

leveren voor het leger. Zij behoorden sedert die tot de trouwste onderdanen van Rome.

VII. DE TIJD VAN DE FLAVISCHE KEIZERS TOT MARCUS AURELIUS

De periode, die zich uitstrekt van het optreden der Flavische keizers tot de dood van

Marcus Aurelius (70 tot 180), kan men de bloeitijd van het Romeinse keizerrijk

noemen. De mannen, die gedurende deze periode de leiding hebben gehad, waren

zonder uitzondering personen van betekenis. Allen, ook Domitianus, die men anders

zeker geen goeden keizer kan noemen, bezaten zij een krachtig gevoel voor de

verantwoordelijkheid, die zij moesten dragen. Elk naar zijn aard, hebben zij het Rijk op

voortreffelijke wijze bestuurd: Vespasianus als de tweede schepper van de staat na

Augustus, Traianus als de grote veroveraar, Hadrianus als de zorgvuldige organisator,

Page 196: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Marcus Aurelius als de wijze regent.

Na de gebeurtenissen van het Vierkeizerjaar was het dringend nodig, dat een krachtige

figuur aan het hoofd kwam te staan om de orde te herstellen. De opstand van de

soldaten in 68 was gericht geweest tegen de persoonlijkheid van Nero, niet tegen de

staatsregeling als zodanig. Het zou ook niet mogelijk zijn geweest het principaat door

een anderen regeringsvorm te vervangen. Vooral in de provincies was het gezag van de

keizer onmisbaar. Het is een onschatbaar voorrecht voor het Romeinse Rijk geweest,

dat de man, die ten slotte meester van de staat is geworden, een zo bezonnen heerscher

bleek te wezen.

Titus Flavius V esp a si anus (Afb. 30) was geboren in het jaar 9 Onze Jaart. te Reate in

de Sabijnsche bergen. Zijn vader was-iemand ,van nederige afkomst. De nieuwe keizer

miste dus ten ene male de autoriteit en het aanzien, dat de leden van de oude Romeinse

geslachten bezaten. Hij had de gewone reeks van militaire en civiele ambten doorlopen

en was eerst in 66 meer naar voren gekomen, toen Nero hem met de leiding van de

oorlog tegen de Joden had belast. Blijkbaar had hij zich als officier onderscheiden en

meende de keizer, dat van hem als iemand zonder familierelaties geen gevaar was te

duchten. Hij is, zoals boven is verhaald, op 1 Juli 69 lot keizer uitgeroepen en op 20

December door de Senaat erkend. De omstandigheid, dat hij twee zoons bezat, Titus,

die toen 30 jaar oud was, en Domitianus, een jongmens van 18 jaar, strekte tot

aanbeveling. Vespasianus was geen man van fijne beschaving, maar begaafd met een

natuurlijk gezond verstand. Naar men verzekert, beschikte hij over het vermogen, de

problemen waarvoor hij kwam te slaan zich duidelijk voor te stellen en op nuchtere

wijze tot een 4lossing te brengen. Verder bezat hij begrip voor zuinig en omzichtig

beheer. Deze gaven, die hij aan zijn boerenafkomst dankte, kwamen hem meer te pas

dan een brillante persoonlijkheid en een geraffineerde smaak.

Voreerst heeft Vespasianus de regering te Rome laten waarnemen door Mucianus,

terwijl Domitianus daar optrad als vertegenwoordiger van de dynastie. De keizer kwam

zelf eerst in het najaar van 70 in de Stad, nadat hij het bevel in het Oosten aan Titus had

overgedragen. Op 26 September was Jeruzalem gevallen en korten tijd later maakte

Cerialis een einde aan de opstand der Bataven. De poort van Janus werd daarna

gesloten, omdat de oorlog op alle fronten was geëindigd. Vespasianus kon toen met zijn

taak, de nieuwe ordening van het Rijk, een aanvang maken.

De moeilijkheden, waarvoor de keizer stond, waren zeer groot. Er was overal opstand

geweest en de provincies moesten weer worden gewend aan het gezag. Het was nodig

de discipline in het leger te herstellen. De schatkist was leeg, het vertrouwen in het

keizerschap geschokt. De materiele, maar vooral ook de morele schade van de

oorlogsjaren moest worden goed gemaakt. Intussen had Vespasianus toch een minder

zware taak dan indertijd Augustus. Het Rijk zelf was intact en ook de organisatie van

het bestuur, die Augustus had geschapen. Vespasianus, die met zijn verantwoor-

delijkheidsgevoel en zijn ernstige zekerheid, de eerste waardige opvolger van Augustus

is geweest, behoefde de eersten princeps slechts na te volgen. Als keizer kon hij zich

alleen handhaven, als hij de_mensen te Rome op zijn hand kreeg. Om dat te bereiken

diende er een goede verhouding te bestaan tussen de keizer en het voornaamste orgaan

van de publieke opinie, de Senaat. Vespasianus heeft het respect van dat lichaam weten

te verkrijgen door hard te werken voor het welzijn van de staat. Op die wijze heeft hij

zich snel een goede positie verworven. Hij, behoefde zijn persoonlijkheid niet op de

voorgrond te laten komen. Energiek en scherpzinnig als hij was, had hij geen andere

eerzucht dan de eerste ambtenaar te wezen van het Rijk. Zijn opvolgers hebben hun taak

opgevat als hij.

Vespasianus heeft een reeks van doortastende maatregelen genomen. De financiën

Page 197: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

werden door grote zuinigheid en door nieuwe belastingen hersteld. Aan de oppositie,

bestaande uit enkele senatoren, idealisten en filosofen, werd een einde gemaakt. Nieuwe

personen, ook uit de provincies, werden naar voren gebracht. Met zorg werden de

legercommandanten en de gouverneurs voor de verschillende gewesten uitgezocht. De

keizer heeft in weinige jaren de orde in het leger en in het bestuur hersteld. Toen hij op

24 Juni 79 stierf, was het Rijk opnieuw georganiseerd. T it u s, die hem opvolgde, heeft

het werk van zijn vader voortgezet. Gedurende zijn korte regering, - hij stierf op 13

September 81, - heeft hij zich de algemene achting verworven.

Titus had geen zoons. De aangewezen opvolger, D o m i t i a- n u s (Afb. 31), was de

jongere zoon van Vespasianus 1). Nog op de sterfdag van Titus werd hij door de

praetorianen tot keizer uitgeroepen en de volgende dag door de Senaat in die

waardigheid bevestigd. Hij was voor die tijd steeds enigszins op de achtergrond

gehouden, waarschijnlijk omdat Vespasianus niet had voorzien, dat Titus reeds zo

spoedig zou sterven; hij had ook geen opleiding genoten om het Rijk te leiden. Niet

begaafd met het goede humeur en de opgewektheid van zijn vader en evenmin met de

beminnelijkheid van zijn broeder, miste Domitianus het vermogen om met de Senaat op

een goeden voet te blijven. Hij ging met veel minder omzichtigheid te werk en

prikkelde de gevoeligheid van dat altijd nog machtige lichaam door personen van

lageren rang op voorname posten te benoemen. Bovendia wenste hij aan zijn keizerlijke

waardigheid het uiterlijk te geven van goddelijkheid en het aanschijn van een

monarchie. Als god en heerscher plaatste hij zich boven de mensen en liet zich

aanspreken als D o minus et D e u s. Toch is Domitianus zeker als administrator geen

slechte keizer geweest. Door zijn zorg voor de financiën, door de strenge controle van

het beheer, door de schepping van een corps voortreffelijke ambtenaren, door zijn zorg

voor de provinciën, heeft hij ,in de geest van zijn vader en broeder het Rijk bestuurd.

Vespasianus was de eerste keizer sedert Tiberius, die een militaire opleiding had

genoten. Door hem is het voortreffelijke oorlogsinstrument geschapen, waarop de

veiligheid van het Rijk tot Marcus Aurelius heeft gerust. Eerst heeft hij het leger

gezuiverd en de discipline hersteld. Aan uitbreiding viel niet te denken wegens de

moeilijkheden met de recrutering. Italië en de enigszins geromaniseerde streken

leverden weldra geen soldaten meer. Langzamerhand werden de afdelingen uitsluitend

aangevuld met manschappen uit het gebied, waar zij lagen. Ook de taak van het leger

veranderde. Van mobiele corpsen werden de legioenen tot een troepenmacht, die

uitsluitend voor de verdediging van de grenzen was bestemd. Zij kregen vaste

garnizoenen op plaatsen, die minder voor

1) S. Gsell, Essai sur le règne de l'empereur Domitien (1894).

een aanvallende strategie van belang waren dan voor een verdedigende. Ook de

hulptroepen, samengesteld uit manschappen die het Romeinse burgerrecht niet bezaten,

veranderden van aard. Reeds lang waren het geen ongeregelde afdelingen, maar goed

gedrilde corpsen. Thans kregen ook zij vaste garnizoensplaatsen in stevig gebouwde

forten. Op de duur kwamen er wel nieuwe mobiele troepen, de n u m e r i, maar zij zijn,

naar het schijnt, eerst onder Hadrianus geschapen. Men kan zeggen, dat de Flavische

keizers meer zorg hebben besteed aan de dode verdedigingswerken, wegen, forten,

linies en stellingen dan aan de levende. Ook in ons land kennen wij een aantal sterkten,

die in deze periode zijn gebouwd. Op die wijze hebben de Flavii de politiek van

Hadrianus voorbereid.

Aan de Rijn waren nog steeds acht legioenen. De legioenen I Germanica, IV

Macedonica en XVI zijn in de winter van 70 opgeheven. Bij Nijmegen was Legio II

Page 198: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Adiutrix gelegerd en, nadat deze afdeling in het voorjaar van 71 met Cerialis naar

Britannië was vertrokken, Legio X Gemina, die eerst haar kamp te Rindern had gehad

(Afb. 21 en 37). Verder lag Legio XXII Primigenia bij Xanten (Afb. 38), Legio VI

Victrix bij Neuss, Legio XXI Rapax bij Bonn, Legio I Adiutrix en Legio XIV Gemina

Martia Victrix te Mainz, Legio VIII Augusta te Straatsburg en Legio XI Claudia te

Windisch. Legio XIII Gemina was terstond na het einde van de opstand naar Pannonia

teruggekeerd.

Bij deze legioenen behoorden talrijke afdelingen van hulptroepen (Afb. 41 en 42). Zij

dienden als bezetting voor de forten langs de grens. Later zullen wij nagaan, wat ons

over de inrichting van deze verdedigingslinie bekend is. In Over-Germanië zijn de

Romeinen in deze tijd begonnen met de opmars in het land tussen Rijn en Donau, ten

einde het gevaar, dat zou kunnen dreigen voor de Elsas en voor de toegang tot Gallië bij

Belfort, zo goed mogelijk af te wenden 1). Vespasianus heeft de grondslag voor deze

organisatie gemaakt; Domitianus is hem daarbij gevolgd.

De houding van de Romeinen tegenover de vrije Germanen was volkomen veranderd.

Tijdens de opstand van de Bataven was gebleken, dat de provincies van die zijde niets

te vreezen hadden. Geen Cimbren of Usipetes, geen Ariovistus of Arminius bedreigden

de grens van het Rijk. Germanië scheen in een apathische rust te zijn verzonken.

Dientengevolge wijzigden de Romeinen ook hun politiek. Die politiek was evenwel niet

dezelfde in Over- als in Neder-Ger-

1) E. Fabricius, Die Besitznahme Badens durch die Römer (1905).

manië. In Over-Germanië begon, gelijk gezegd, gedurende deze tijd het langzame

oprukken in het land aan de rechter oever van de Rijn; maar in Neder-Germanië werden

geen veroveringen gemaakt. Daar kwam in plaats van de militaire expansie de economi-

sche. Romeinse kooplieden begonnen in Germanië op te treden, terwijl de soldaten

achter de linies bleven. Het is de handel geweest, die het land aan de Noordzee ten

noorden van de Rijnmond voor de Romeinen heeft ontsloten. Sedert het einde van de

eerste eeuw drongen de kooplieden door in de streek aan de Waddenzee tot aan de

Eems. Wij vinden hun sporen in de Friesche en de Groningsche terpen 1). In de loop

van de tweede eeuw kwamen zij nog verder, naar het oosten langs de kust, de dalen van

de rivieren op, langs de Eems, de Wezer, de Elbe, naar Jutland en Noorwegen, ja zelfs

aan de Oostzee tot Memel, naar Zweden en Gotland 2).

Deze handelsbeweging, die wij later nog zullen vervolgen 3), was niet mogelijk

geweest, wanneer aan het mondingsgebied van de Rijn, het uitgangspunt voor deze

handel, geen volkomen rust en zekerheid hadden geheerst. Dat is gedurende de laatste

decenniën van de eerste en gedurende bijna de gehele tweede eeuw het geval geweest.

Eerst tegen het einde van die eeuw, zijn er aanwijzingen, dat de Romeinen daar niet

meer geheel veilig waren.

In de tijd van de Flavische keizers is slechts oorlog gevoerd tegen de Bructeren in

Westfalen. Zij waren de noordelijke naburen van de Tencteren en woonden aan de

Boven-Lippe tot de Eems. Aan de opstand der Bataven hadden zij deelgenomen. Hun

priesteres Veleda heeft daarbij een rol gespeeld. Blijkbaar is in die tijd ook met hen een

verdrag gesloten en stonden zij in een slechts weinig drukkende verhouding van

afhankelijkheid tot Rome. Toch is een expeditie tegen hen ondernomen tijdens

Vespasianus, waarvan wij overigens slechts weinig weten, in °den laten zomer van het

jaar 77 4). Deze expeditie werd geleid door Gaius Rutilius Gallicus, de commandant

van het NederGermaanse leger. Bij die gelegenheid is, zoals wij het uit een gedicht van

Page 199: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Statius weten, Veleda zelf buit gemaakt. In 92 heeft de priesteres Ganna, de opvolgster

van Veleda,

1) Over de vondsten in deze streek verg. afdeling VI van het Zevende Hoofdstuk.

2) H. Aubin, Der Rheinhandel in Römischer Zeit: Bonner Jahrbücher, 130 (1925), blz.

1-37; Historische Zeitsehrift, 141 (1930), blz. 1-22. :1) Verg, afdeling VI van het

Achtste hoofdstuk.

4) E. Ritterling, Korrespondenzblatt Westdeutsche Zeitsehrif t, 23 (1900, c. 20-28.

haar opwachting bij Domitianus gemaakt. Door een tweede expeditie, onder Vestricius

Spurinna, zijn de Bructeren gedwongen een koning, die zij hadden verjaagd, weder te

aanvaarden. Blijkbaar was deze koning op de hand van de Romeinen en men moet aan-

nemen, dat zij toen opnieuw het oppergezag van het Rijk hebben erkend. Niet lang

daarna, kort vóór 97, zijn de Bructeren door een coalitie van volksstaten, die hun

naburen waren, volkomen vernietigd. Dit was voor de Romeinen een zeer groot succes,

daar op die wijze hun voornaamste vijand in die streek uit de weg was geruimd.

In Over-Germanië is onder Domitianus oorlog gevoerd tegen de Chatten. Zij hadden

tijdens de opstand der Bataven, tezamen met de Mattiaci en de Usipi, een aanval op

Mainz gedaan, een episode waarvan ons niet veel bekend is. Wij vernemen eerst weder

iets meer over de Chatten door de expeditie, die tegen hen in het voorjaar van 83 is

ondernomen. Daarvoor is Domitianus zelf aan de Rijn geweest. Er waren talrijke

troepen voor samengetrokken. Legio I Minervia, die later zo lang in Neder-Germanië

zou liggen, is in die tijd geformeerd. Ook Legio XXI Rapax heeft aan de krijgstocht

deelgenomen. Bij deze oorlog is de bekende Sextus Julius Frontinus aanwezig geweest,

de enige van wien wij enige betrouwbare berichten over de krijgsbedrijven bezitten.

Tegen het einde van 83 heeft Domitianus een triumf over de Chatten gevierd. Maar de

strijd is nog enige jaren voortgezet. Het resultaat was de onderwerping van de Chatten,

waardoor zij tot het land ten noorden van de Taunus werden beperkt.

In het jaar 84 hebben de Chatten een aanval gedaan op de Cheruscen, hun oude

vijanden, en de koning van dat volk, Chariomerus, verdreven. Deze laatste, die wellicht

de zoon van de opvolger was van de ons welbekenden Italicus, riep de hulp in van de

Romeinen. Op die hulp kon hij zich beroepen, daar hij het oppergezag van Rome had

erkend en gijzelaars had geleverd als onderpand voor zijn trouw. Maar Domitianus zond

hem alleen enig geld. Wat het lot van Chariomérus is geweest, weten wij niet. De

Cheruscen hadden hun betekenis reeds lang verloren. Kort daarna verdwijnen zij uit de

historie. Wat latere geschiedschrijvers van hen vertellen, berust op hun vroegere

vermaardheid als tegenstanders van de Romeinen.

Uit de tijd van Domitianus dateert waarschijnlijk ook de eigenaardige verhouding van

de Mattiaci tot het Rijk. Gelijk Tacitus het in zijn Historiae mededeelt, betaalden zij

evenmin als de Bataven belasting, maar leverden alleen manschappen voor het

Romeinse leger 1). Hun land was wellicht bestemd om te dienen als operatiebasis om

van daar uit veroveringstochten in Germanië te ondernemen. Maar het gebied van de

Mattiaci heeft later altijd zijn belang behouden voor de uitbreiding van de Romeinse

macht over de Rijn, terwijl de staat der Bataven in deze tijd reeds alle militaire

betekenis had verloren.

De Chatten hebben nog een rol gespeeld tijdens de opstand van Lucius Antonius

Saturninus, de commandant van het OverGermaanse leger, tegen Domitianus in de

winter van 88 op 89. Waarschijnlijk is Saturninus op 1 Januari 89 door zijn soldaten tot

Page 200: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

keizer uitgeroepen; op 12 Januari verliet Domitianus Rome om tegen hem te velde te

trekken; maar reeds op 25 Januari had een feest plaats om de nederlaag van Saturninus

te vieren. Want de commandant van het NederGermaanse leger, Lucius Appius (of

Lappius) Maximus Norbanus, had zijn troepen tegen zijn collega gemobiliseerd.

Saturninus had gemeend op de Chatten te kunnen rekenen, die hem over de toegevroren

Rijn te hulp zouden komen. Maar de dooi viel in; de Chatten bleven uit en Saturninus

werd verslagen.

Toch ging Domitianus wederom naar het noorden om de deelnemers aan de opstand te

bestraffen. Maximus had evenwel de papieren van Saturninus, die voor vele personen

compromitterend materiaal bevatten, laten verbradden. Te Mainz trad Domitianus zeer

streng tegen de aanhangers van de usurpator op. De af delingen van het

NederGermaanse leger ontvingen ter belooning de erenamen pi a f idelis D o m i t i a n

a. Het waren in de eerste plaats de legioenen I Minervia (die in 83 de plaats van Legio

XXI Rapax had ingenomen), VI Victrix, X Gemina (Afb. 37) en XXII Primigenia (Afb.

38), verder een groot aantal afdelingen der, hulptroepen en de Germaanse vloot. De

naam Domitiana hebben deze afdelingen na de dood van deze keizer weer afgelegd.

Ten gevolge van de opstand van Saturninus heeft -Domitianus allerlei maatregelen

genomen om de invloed van de legercommandanten te verzwakken. Waarschijnlijk zijn

ook in deze tijd de twee provincies; Germania Inferior en Superior, geschapen om de

plaats in te nemen van de districten der twee Germaanse legers 2) . De bedoeling moet

zijn geweest, een burgerlijke organisatie voor te

1) Verg. A. Riese, Germania, 1020, blz. 60-62.

2) Deze maatregel wordt nader besproken in afdeling 1 van het Achtste hoofdstuk.

bereiden; op die wijze zouden de militaire gouverneurs een deel van hun macht

verliezen. Ten slotte verzekerde Domitianus nog de positie van het Rijk tegenover de

Chatten. Er kwam een nieuw verdrag met hen tot stand, waarbij zij het oppergezag van

het Rijk erkenden. Later is de grens daar nog verder naar voren geschoven, zodat ook

het bekken van Neuwied en de mond van de Lahn onder direct Romeins bestuur

kwamen. Dit gebied werd door een gordel van versterkingswerken beveiligd. Op een

dergelijke wijze is het Romeinse bezit ten zuiden van de Main uitgebreid. In 96 was de

occupatie voltooid in de streek tussen Rijn en Donau, van Rheinbrohl tot Regensburg.

Daar was toen reeds een 1 i mes aangelegd, een opengekapte baan door het woud, met

versterkingen voorzien, waarlangs de Romeinse troepen konden patrouilleren, hetzij om

een inval te doen in het vijandelijke gebied, hetzij ter bewaking van de grens. Over de

verdere ontwikkeling van deze aanleg zullen wij zo aanstonds spreken.

Overigens is gedurende meer dan een eeuw, tot de tijd van Caracalla, de vrede aan de

Rijn niet meer verstoord. De toestand heeft zich daar dus verder rustig kunnen

ontwikkelen. In NederGermanië gaf de Rijn de grens aan van het Rijk. Buiten die grens

aan de rechteroever was daar altijd nog de strook land, die vrijgehouden was van

bewoning, en daarachter een reeks van volksstammen, die door verdragen als

vazalstaten met Rome waren verbonden. In ons land behoorden de Friezen tot die

vazalstaten. Het aantal troepen aan de Rijn kon weldra worden verminderd. Reeds in 92

is de vesting te Neuss ontruimd. Legio VI Victrix, die daar in garnizoen lag, werd

overgeplaatst naar Vetera, terwijl de bezetting van die plaats, Legio XXII Primigenia,

Neder-Germanië verliet. Ook in Over-Germanië is een legioen vertrokken. Korten tijd

later zijn bovendien de vestingen te Nijmegen en Vindonissa door de bezetting verlaten.

Men kan niet zeggen, dat Domitianus voor de provincies een slecht regent is geweest.

Page 201: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Alleen werd hij in zijn laatste regeringsjaren gekweld door een onoverkomelijk

wantrouwen tegenover iedereen. Processen, confiscaties van bezittingen, executies

volgden elkaar in een onafgebroken reeks op. Weldra was niemánd meer zeker van zijn

leven. Te Rome was de toestand op de duur onhoudbaar. Een samenzwering van

personen uit de naaste omgeving van de keizer heeft aan dit schrikbewind een einde

gemaakt. Op 16 September 96 is Domitianus door een vrijgelatene overhoop gestoken.

Na de dood van Domitianus werd Martis Cocceius N e r v a als keizer aangewezen. Hij

was een invloedrijk senator, op dat ogenblik 66 jaar oud, maar niet iemand, die tot die

tijd bijzonder op de voorgrond was getreden. Zeker was hij de man om de tegen-

stellingen in de staat, die door het bruske optreden van Domitianus waren ontstaan,

enigszins te verzachten. Een zoon, die hem zou kunnen opvolgen, bezat hij niet. Het

was evenwel dringend noodzakelijk terstond iemand te benoemen, die bij het overlijden

van de keizer de regering zou kunnen overnemen. De keus viel op Marcus Ulpius

Traianus, een senator van Spaansche herkomst die toen gouverneur van Over-Germanië

was. Hij werd door Nerva als zoon aangenomen en benoemd tot c o n s o r s i m p e r i i.

Samen zouden Nerva en Traianus het consulaat voor het jaar 98 bekleden. Maar reeds

op 27 Januari van dat jaar stierf de keizer en Traianus kon onmiddellijk de opvolging

aanvaarden.

Traianus (Afb. 32), die op 18 September 53 was geboren, bezat zowel gezag in het leger

als sympathie bij de Senaat 1). Hij beschikte over de gaven als politiek leider, die aan

Domitianus ten ene male hadden ontbroken. Zijn voornaamste verdiensten liggen op het

gebied van het bestuur. Met hoeveel zorg hij voor de belangen van de provincies

waakte, blijkt uit de ambtelijke correspondentie, die in de brievenverzameling van de

jongeren Plinius is bewaard. Zijn roem dankt hij eyenwel aan zijn grote oorlogen en aan

de bouwwerken, die hij te Rome heeft laten oprichten.

Het bericht van zijn troonsbestijging ontving Traianus te Keulen door zijn neef

Hadrianus, die zijn opvolger zou worden. Ondanks de aandrang van de Senaat, die zijn

aanwezigheid te Rome wenste, ging de nieuwe keizer nog niet aanstonds naar Italië. Hij

wilde eerst de zaken aan de Rijn regelen. Daarbij is het zijn doel geweest, een goede

verstandhouding te krijgen met de Germanen, ten einde zijn legers vrij te hebben voor

de krijgsbedrijven op de Balkan tegen de Daciërs en in het Oosten tegen de Parthen. Hij

streefde niet naar een formele onderwerping van Gerrnanië, maar naar de erkenning van

het Romeinse oppergezag door de Germanen. Met deze opvatting strookt ook de

Germania van Tacitus, een werkje dat in 98 is verschenen, toen Traianus aan de Rijn

was. Het kan zeer zeker niet de bedoeling van de schrijver zijn geweest, de keizer op te

wekken om Germanië te gaan veroveren. Integendeel wilde Tacitus de vreedzame

politiek van Traianus rechtvaardigen en ondersteunen. Opmerkelijk is het, dat toen

blijkbaar

1) R, Paribeni, Optimus Princeps (1926-1927).

definitief het denkbeeld is opgegeven Noord-Germanië te veroveren. Alleen tussen Rijn

en Donau werd nog een offensieve politiek gevoerd, ten einde de belangrijke verbinding

tussen de legers in het noorden van het Rijk te verzekeren.

In verband met de oorlogen tegen de Daciërs staan enige veranderingen bij het

bezettingsleger aan de Rijn. Legio X Gemina vertrok uit Nijmegen en is daar niet meer

door een afdeling van gelijke betekenis vervangen. Bovendien hebben nog de volgende

legioenen Germanië verlaten: I Adiutrix uit Mainz, VI Victrix uit Xanten, en XI Claudia

uit Vindonissa. Sedert Traianus bestond de bezetting van Germanië uit de legioenen

Page 202: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

XXX Ulpia Victrix, een nieuw geformeerde afdeling die te Vetera in garnizoen kwam

(Afb. 39 en 40), I Minervia te Bonn, XXII Primigenia te Mainz en VIII Augusta te

Straatsburg. Wèl was er in die twee provincies bovendien een groot aantal hulptroepen

(Afb. 41 en 42); maar door het vertrek van zo veel legioenen was de aard van het leger

geheel veranderd. Voor ons is het belangrijk, dat in Nederland sedert die tijd geen

legioen meer was gelegerd. Er zijn alleen nog detachementen geweest van de legioenen,

waarvan de staf zich te Vetera en te Bonn bevond.

Met de vermindering van het bezettingsleger door Traianus hing ook een verandering

bij de organisatie van het bestuur samen. In deze tijd zijn aan de Neder-Rijn twee steden

gesticht: Colonia (of Civitas) Ulpia Traiana bij Xanten en Civitas

U 1 p i a Noviomagus bij Nijmegen 1). De aanleg van deze steden staat in verband met

een grootsch plan voor een nieuwe organisatie van de Romeinsen staat, waarbij een

belangrijke rol aan de steden was toegedacht. In het algemeen liet het bestuur van de

steden veel te wensen over en verkeerden zij in een zeer slechten financielen toestand.

Het Rijk bezat niet de mogelijkheid hulp te verlenen. Want door de grote uitgaven van

Domitianus was de schatkist uitgeput. Eerst na de tweeden Dacischen oorlog, toen

Traianus de beschikking had gekregen over de goudschat van het Dacische rijk, kon de

keizer zich belangrijke uitgaven veroorloven 2). Grote bouwwerken werden in die tijd

ondernomen. Maar ook de steden, werden daarna beter ondersteund. Met dit werk stond

,de keizer niet alleen. De voorname personen in het Rijk volgden 'zijn voorbeeld. Het

was een periode van weldoen, van schenkingen,

1) Over de organisatie van het bestuur en de betekenis van deze steden wordt gesproken

in afdeling I en II van het Achtste hoofdstuk.

2) J. Carcopino, Points de vue sur l'impérialisme romain (1934), blz. 73-86.

subsidies en voorschotten door particulieren aan de gemeenten, voor het stichten van

gebouwen en openbare werken of alleen voor het delgen van schulden.

Traianus was een krachtige persoonlijkheid, een uitstekend generaal en een

voortreffelijk administrator. Maar tijdens zijn regering heeft hij te veel van het Rijk

gevergd. Dat bleek, toen in 113 de oorlog tegen de Parthen uitbrak. Ook zich zelf heeft

de keizer niet gespaard. Nadat hij de oorlog vrijwel had beëindigd, is hij in Juli 117 als

een gebroken man uit Syrië naar Italië teruggekeerd. Onderweg is hij op 9 Augustus

gestorven. Zijn neef Hadrianus, die hij als commandant van het leger in Syrië had

achtergelaten, heeft hij op zijn doodsbed geadopteerd, maar niet direct als zijn opvolger

aangewezen.

Publius Aelius Hadrianus (Afb. 33), die op 24 Januari 76 was geboren, stond

onmiddellijk voor grote moeilijkheden. Hij was een gunsteling van zijn tante Plotina, de

echtgenote van Traianus, en had deelgenomen aan de oorlogen tegen de Daciërs en de

Parthen. Terstond nadat het overlijden van Traianus was bekend geworden, werd hij

door de troepen in Syrië, die hij commandeerde, tot keizer uitgeroepen en in het gehele

Rijk als zoo- danig erkend. De nieuwe keizer moest eerst de orde herstellen in Libyë,

Egypte en Palestina, waar oproer was. Ook elders, in Mauretanië, Britannië en aan de

Donau, heerste grote onrust. Om de veiligheid aan de grenzen te verzekeren heeft

Hadrianus stukken land aan vazalvorsten afgestaan. Hij beriep zich daarbij op geheime

instructies van Traianus. Toen dit werk was voltooid, kon hij zich gaan wijden aan de

organisatie van de staat.

Geheel anders dan zijn voorganger, zag Hadrianus zijn taak niet in het voeren van

oorlogen. Hij zocht de vrede en wilde die vrede gebruiken om de eenheid van het Rijk

te bevorderen en om het te doordringen met de Grieksch-Romeinse beschaving. Voor

Page 203: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

ons doel is het voldoende, aandacht te geven aan zijn maatregelen op het gebied van de

administratie. Hadrianus is voor de geschiedenis in de eerste plaats belangrijk, omdat hij

het is geweest, die het bestuursapparaat van het Rijk heeft voltooid. Sedert zijn tijd

vormden de ambtenaren der verschillende departementen van bestuur te Rome, met al

hun vertakkingen in de provincies, een hiërarchie, die geheel van de keizer afhankelijk

was 1). Deze ambtenaren behoor-

1) Over dit bestuursapparaat wordt gesproken in afdeling III en IV van het Achtste

hoofdstuk.

den tot de ridderstand en zij hebben op de duur de senatoren in de bestuursfuncties

geheel vervangen, totdat in de derde eeuw, onder Gallienus, ook de militaire loopbaan

voor de senatoren is gesloten. Als het hoofd van de beambtenhiërarchie had de keizer

een oppermachtigen invloed in de staat.

Ook het leger werd op een dergelijke wijze georganiseerd. Waarschijnlijk is het

Hadrianus geweest, die een lijfwacht voor de keizers heeft ingesteld, bestaande uit

ruiters, de e q ui t es s i n g u1 a re s, een afdeling die onze bijzondere belangstelling

vraagt, omdat er veel leden van de Nederlandse volksstammen in hebben gediend. De

cohortes praetoriae, de troepen in Italië, moesten een keurcorps vormen, als het

opleidingsinstituut voor de officieren, die in de provincies zouden dienen. De legers in

de provincies werden bij voorkeur aangevuld met recruten uit het land, waar zij lagen.

Op die wijze deden de manschappen dienst ter verdediging van hun eigen vaderland.

Aan de grens lagen nationale afdelingen, die op hun eigen manier waren bewapend, als

een soort van landstorm. Gelijk de bureaucratie moest het leger een volkomen be-

trouwbaar instrument in de handen van de keizer worden.

De voornaamste taak voor het leger werd sedert Hadrianus in nog sterker mate niet

meer de aanvallende oorlog, maar de verdediging van het Rijk. In de dislocatie van de

af delingen kwam deze taak tot uiting. De hulptroepen werden langs de grenzen gelegd.

Waar geen natuurlijke afscheiding aanwezig was, werd de grens nauwkeurig

afgebakend, soms alleen door een palissade, die zorgvuldig werd bewaakt. Zulk een

linie had niet veel waarde voor de verdediging, maar bezat wèl degelijk een grote

morele betekenis, zowel voor de afweer van degenen die het Rijk zouden willen

binnenvallen als om vertrouwen te wekken bij de inwoners. Bovendien kon, dank zij

deze linie, de burgerlijke organisatie met steden (m unie i p i a), die zich zelf

bestuurden, worden uitgebreid tot vlak achter de grens en in het gehele gebied van het

Rijk de cultuur op gelijke wijze tot ontwikkeling worden gebracift.

Deze gehele organisatie draagt het stempel der eigenaardige persoonlijkheid van

Hadrianus. Hij was een onvermoeibare werker, maar tevens een idealistische

romanticus, een fijn beschaafde geest met een persoonlijken smaak en een overtuigd

Hellenist. Het was zijn eerzucht het gehele Rijk persoonlijk te leren kennen. Met dit

doel heeft hij in de jaren van 121 tot 125 en van 128 tot 133 grote reizen ondernomen.

Daarbij werd hij vergezeld door ingenieurs en architecten om te herstellen wat

beschadigd was en te vernieuwen wat in verval lag. Gedurende de eerste reis heeft

Hadrianus Raetia, Germanië en Gallië bezocht. Toen moet hij ook in ons land zijn

geweest. De plaats Forum Hadriani, in het kustgebied van Zuid-Holland, bewaarde daar

nog later de herinnering aan zijn bezoek 1). Behalve de naam van deze plaats kunnen

wij geen onmiddellijke sporen van zijn werkzaamheid in Nederland noemen. De

militaire verdedigingswerken langs de Rijn, die de grens markeerden, dateren bij ons

zeker reeds uit de tijd van de Flavische keizers.

Page 204: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Steeds heeft Hadrianus een bijzondere belangstelling voor de {steden gehad. Hij dacht

zich de stad als een Helleensche polis, een kleinen staat en een zelfstandig lid van het

grote geheel, onder de opperheerschappij van Rome, in het machtige Rijk, waar de Hel-

leensche beschaving zou heersen. Met dit doel was het nodig het zelfbewustzijn van de

verschillende volkeren te verhogen. Zij moesten zich voelen als individuele vrije

onderdelen en de leiding yan Rome aanvaarden, genietend van de bescherming door het

leger en van het ordenende toezicht door de keizerlijke ambtenaren.

De belangstelling van Hadrianus richtte zich op alle onderdelen van het Rijk. Aan zijn

taak als bestuurder heeft hij zich geheel gegeven. Het was een taak, die voor één man

veel te zwaar was, ten minste voor iemand die zijn plichten zóó nauwgezet waarnam als

deze keizer. Toen zijn gezondheid reeds zeer slecht was, heeft hij op 25 Februari 138

Titus Aurelius Antoninus als zoon aangenomen, nadat Antoninus op zijn beurt Marcus

Annius Verus, de lateren keizer Marcus Aurelius, had geadopteerd. Op die wijze was

voor twee generaties in de troonopvolging voorzien. Spoedig daarna, op 10 Juli 138,

stierf Hadrianus, nog geen 52 jaar oud.

Antoninus, die men als keizer gewoonlijk Antoninus P i u s (Afb. 43) noemt, was een

geheel andere persoonlijkheid dan zijn voorganger. Hij was een passieve natuur. Voor

oorlog voelde hij al even weinig als voor administratief werk. Hij was evenwel een

voortreffelijk mens en een uitstekend bestuurder. Maar wat ging ontbreken, was de

kracht die het Rijk domineert, de actie die leven schenkt en bezieling. Hoe langer hoe

neer kreeg de politiek aan de grenzen het karakter van een passieve verdediging. Het

ontzag voor het Rijk verminderde en voor het eerst sedert jaren gaven de Germanen

weder moeilijkheden. Intussen zou eerst zijn opvolger de bezwaren ondervinden van dit

zwakke bestuur. Marcus Aurelius, die

1) Over deze plaats wordt gesproken in afdeling III van het Zevende hoofdstuk.

al sedert 146 mederegent was geweest, aanvaardde na de dood van Antoninus Pius, op 7

Maart 161, onmiddellijk het keizerschap. Meer en meer nam het Rijk de vormen aan

van een monarchie.

Keizer M ar c u s, die op 26 April 121 was geboren en al gedurende 16 jaar had

deelgenomen aan de regering, was volkomen voorbereid om de leiding op zich te

nemen. Het was hem duidelijk, dat die taak niet door één man kon worden vervuld, en

reeds dadelijk na de dood van zijn voorganger nam hij Lucius Aelius Verus, die

eveneens door Antoninus Pius was geadopteerd, als mederegent aan en verhief hem tot

Augustus. Reeds sedert het begin van de keizertijd hadden soms twee heerschers aan het

hoofd gestaan; maar toen voor het eerst droegen zij dezelfde titel en hadden zij gelijke

rechten. Terwijl Lucius zijn taak niet zwaar opvatte, nam Marcus zijn plichten zeer

nauwgezet waar. De gehele periode van de tweede helft der tweede eeuw staat onder de

invloed van zijn persoonlijkheid. Ook zijn generaals, die na de dood van zijn zoon

Commodus om de heerschappij in de staat hebben gestreden, handelden veelal in zijn

geest.

Bij Marcus, iemand van een door en door rechtschapen karakter, overheerste steeds de

drang naar wetenschap en cultuur. Zijn wijsgerige opvatting leidde hem door het leven,

dat hij als een hem opgelegde zware, maar schone taak vervulde. Met opoffering van al

zijn krachten heeft hij zich aan die taak gegeven. De verantwoordelijkheid voor zijn

daden heeft hij diep gevoeld en tegenover zich zelf heeft hij met grote ernst rekenschap

afgelegd van al zijn handelingen. Op die wijze heeft hij meer geregeerd als een filosoof

Page 205: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

dan als een staatsman, die zijn weg scherp afgebakend voor zich ziet. Marcus is een der

grote figuren onder de Romeinse keizers geweest, wellicht degene die op de waardigste

wijze die hoge post heeft bekleed.

Reeds spoedig na het begin van zijn regering begonnen de moeilijkheden, die door

buitenlandsa oorlogen werden veroorzaakt. Bovendien is tijdens de oorlog tegen de

Parthen, van 162 tot 166, in het Romeinse leger een pestziekte uitgebroken, die zich

over een groot deel van het Rijk heeft verbreid. Het gevaarlijkst waren de oorlogen

tegen de Germanen. In het jaar 166 is er, zonder dat men enige aanleiding kon

bespeuren, een beweging onder die stam ontstaan. Een grote troep, voornamelijk

Marcomannen en Quaden, viel over de Donau in de Romeinse provincies en drong door

tot vóór Aquileia. Van de Oostzee tot de Zwarte Zee trokken de volkeren op. Marcus

Aurelius heeft met inspanning van alle krachten het gevaar voor het Rijk afgewend.

Maar welhaast gedurende zijn gehele regering, met uitzondering van de jaren 175 tot

178 heeft hij tegen de Germanen aan de Donau moeten vechten. Er was slechts één

afdoend middel tegen dit gevaar, te weten de verovering van Boheme en Moravië door

de uitbreiding van het Rijk tot de Elbe. Marcus heeft dit plan willen uitvoeren; maar

eerst de opstand van Avidius Cassius, in 175, en later zijn dood, in 180, hebben hem dit

onmogelijk gemaakt.

In het westen van Germanië was het gevaar veel minder groot. Maar ook daar hebben

de gouverneurs der provincies enkele aan vallen moeten afslaan. In de jaren 162 tot 165

heeft Aufidius Victorinus, de gouverneur van Over-Germanië, gestreden tegen de Chat-

ten. Enigen tijd later is dezelfde volksstam doorgedrongen tot Belgica en is daar

verslagen door de tateren keizer Didius Julianus, die van 172 tot 174 gouverneur van

deze provincie is geweest. In die zelfden tijd moest hij ook vechten tegen de Cauchen,

die waarschijnlijk van de mond van de Schelde over zee in Belgica waren

doorgedrongen. Voor deze laatsten strijd heeft Didius Julianus gebruik gemaakt van

ongeregelde troepen, die uit de inwoners van de provincie waren gerecruteerd. De

schade, die bij die gelegenheid is aangericht, moet belangrijk zijn geweest. Men

vermoedt ten minste, dat vrij veel van de in Belgica ontdekte muntvondsten uit die tijd

dateren 1). Er kunnen evenwel nog meer rampen van die aard in dit gebied zijn

voorgevallen. De inval der Cauchen is ons immers uitsluitend bekend, omdat Didius

Julianus later als keizer is opgetreden en een bericht over die inval is opgenomen in zijn

levensbeschrijving. Door de opgravingen weten wij, dat korten tijd later, omstreeks het

begin van de derde eeuw, tal van landhuizen in Zuid-Limburg door de bewoners zijn

verlaten 2). Blijkbaar was het toen op het platte land in Noord-Gallië niet meer veilig.

De regering van keizer Marcus betekent een keerpunt in de geschiedenis van het

Romeinse Rijk. Economisch en moreel ging de staat achteruit. De oorlogen en de pest

decimeerden de bevolking. Er kwam gebrek aan manschappen voor het leger. De

mensen gingen troost zoeken bij Oostersche godsdiensten. Ook het Christendom won

meer en meer aanhang. Het noodlot, dat de keizer dwong voortdurend oorlog te voeren

aan de grenzen, heeft hem weggenomen, voordat hij zijn taak had volbracht. Bovendien

kreeg hij een

1) H. Schuermans, Invasion des Chauques: Bulletin des commissions d'art et

d'archéologie, 29 (1890), blz. 189-206.

2) Over deze landhuizen wordt gesproken in afdeling Il van het VOLGENDE

hoofdstuk.

Page 206: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

volmaakt onwaardigen erfgenaam. Lucius Verus was reeds in 169 gestorven en de

keizer bestemde zijn zoon Commodus, die op 31 Augustus 161 was geboren, tot zijn

opvolger. Reeds in 176 was Commodus tot mederegent verheven. De vader heeft

blijkbaar niet ingezien, dat zijn zoon geen van de eigenschappen bezat, die hem zelf

sierden. Op 17 Maart 180 stierf Marcus Aurelius, nog niet ten volle 59 jaar oud. Met

zijn dood wordt de bloeiperiode van de Romeinse keizertijd afgesloten.

VIII. VAN COMMODUS TOT GALLIENUS

Co mmodu s, die in 180 als keizer optrad, verwaarloosde zijn plichten. Hij dacht alleen

aan zijn eigen genot en aan de middelen om zich de gunst van het volk in Rome te

verzekeren. Al zijn aandacht schonk hij aan de openbare spelen, waarbij hij zelf als gla-

diator optrad en zijn geweldige kracht ten toon spreidde. Verder gedroeg hij zich als een

Oostersch despoot en liet zich vereren als de god Hercules. Onder zijn regering

verslapte het centrale gezag. Er ontstond verwarring in de administratie. Soldaten

deserteerden uit hun corpsen en zwierven als rovers door het land. Gallië werd in die

tijd door benden van plunderaars gebrandschat. Maar de volkeren buiten het Rijk

hielden zich rustig. De gouverneurs der provincies, die in de school van Marcds

Aurelius waren gevormd, verdedigden de grenzen. Onder Commodus is Didius

Julianus, die wij boven noemden, gouverneur van Neder-Germanië geweest, van

omstreeks 181 tot 183, waarschijnlijk als de onmiddellijke voor ganger van Clodius

Albinus, die later eveneens korten tijd keizer zou wezen. De geest van Marcus Aurelius

zorgde nog gedurende de regering van zijn zoon voor het Rijk. Eindelijk is Commodus,

deze onwaardige keizer, op 31 December 192, door enige personen uit zijn naaste

omgeving uit de weg geruimd 1).

Na zijn dood heerste te Rome eerst Publius Helvius Pertinax, een algemeen geacht

senator die omstreeks 160 commandant van de vloot op de Rijn was geweest en zich

later in de oorlogen van Marcus Aurelius had onderscheiden. Hij werd evenwel reeds op

28 Maart door de praetorianen gedood en vervangen door de ons welbekenden Didius

Julianus. Maar ook deze laatste is na korten tijd verdrongen door Lucius Septimius

Severus, die als gouverneur van Over-Pannonië door zijn troepen te Carnuntum (bij

Wenen) tot

1) Over de tijd van Commodus tot Diocletianus verg. F. Altheim, Die Soldatenkaiset

(1939).

keizer is uitgeroepen. Zijn tegenstanders,, die eveneens als keizer waren opgetreden,

versloeg hij, ten slotte ook Clodius Albinus, de keizer van het Westen, in een groten

slag voor de poorten van Lyon, op 19 Februari 197. De oorlog tussen de twee keizers

was een ramp voor Gallië, daar de strijd lang heeft geduurd en Severus na zijn

overwinning een streng strafgericht hield. Wellicht hebben ook de Germanen van deze

omstandigheid gebruik gemaakt om een inval in Gallië te doen 1). In elk geval was het

met de veiligheid in dat land voreerst gedaan.

Septimius Severus (Afb. 44) was in 146 geboren te Lepcis Magna in Libyë en had een

eervolle loopbaan in het leger achter zich 2). Evenals Vespasianus vóór hem, moest hij

er in de eerste plaats voor zorgen, dat het vertrouwen in het keizerschap werd hersteld.

Om zijn positie te legitimeren liet hij zich door een fictieve adoptie opnemen in het

geslacht der Antonini. Hij noemde zich een zoon van Marcus Aurelius en een broeder

Page 207: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

van Commodus. Als regent was hij een streng en werkzaam heerscher. Vooral heeft hij

goed gezorgd voor de reorganisatie van het leger. Een van zijn eerste regeringsdaden

was de ontbinding van de oude cohortes praetoriae, die bij de verheffing van

verschillende personen tot keizer een rol hadden gespeeld. Deze afdelingen werden

vervangen door een corps, dat voornamelijk was samengesteld uit manschappen van hei

leger aan de Donau.

De keizer ondernam grote inspectiereizen langs de grenzen om de toestand van de

verdedigingswerken na te gaan. Tijdens zijn regecring is in ons land een aantal forten in

steen herbouwd. Sporen van zulk een hernieuwing kennen wij thans door de

opgravingen te Vechten, Utrecht, De Meern, Roomburg en Valkenburg aan de Rijn 2).

Waar de volkeren aan de grens niet te vertrouwen waren, werd een inval in hun land

gedaan. De schrik zat er bij die volkeren zói°) in, dat geen hunner het voreerst heeft

gewaagd het Rijk binnen

le trekken.

Voor het leger heeft Septimius Severus getracht de nationale

1) De inscriptie van het jaar 197 (CIL. XIII 6800) kan evenwel geen beIrekking hebben

op een belegering van Trier door de Chatten, als wel eens is ondersteld; verga 0.

Hirschfeld, Historische Zeitschrift, 43 (1897), blz. 472: Kleine Schriften, blz. 427 noot

6.

2) Verg. K Platnauer, The life and reign of the enzperor Lucius Septimius Severus

(1918); J. Hasebroek, Untersuchungen zur Geschichte des Kaisers Septimius Severus

(1921).

3) Over deze plaatsen verg. afdeling II en III van het Zevende hoofdstuk.

krachten in het Rijk dienstbaar te maken. Wellicht is hij het geweest, die het nieuwe

type van hulptroepen, de nu m e r i van het voetvolk en de c u n ei van de ruiterij,

systematisch heeft ontwikkeld en er meer gebruik van heeft gemaakt. Althans komen

deze afdelingen eerst sedert zijn tijd in groot aantal voor 1). Zij werden toen

voornamelijk gerecruteerd uit volksstammen, die nog niet geromaniseerd waren, en

deden in de regel dienst ver van hun vaderland. De manschappen behielden hun eigen

taal en zeden. Zij werden ook aangevuld uit het oorspronkelijke land van herkomst. Op

deze wijze waren zij een volkomen betrouwbaar instrument in de hand van hun

commandanten. Wij kennen de namen van enkele dezer afdelingen, die uit leden van

Nederlandse stammen waren samengesteld, een Cuneus Frisiorum, waarin Tuihanti (uit

Twente) dienden (Afb. 28 en 29), en een Numerus Condrusorum (uit het weinig

geromaniseerde bergland in de buurt van Luik en Namen), beide behorend tot het

bezettingsleger van Britannië. Een Numerus exploratorum Batavorum, die in de tijd van

Septimius Severus in het Romeinse fort te Roomburg lag, kan evenwel niet tot die soort

van afdelingen worden gerekend, evenmin als de Numerus exploratorum Germani-

cianorum, waarin alle exploratores van Germaanse herkomst behalve de Bataven waren

opgenomen, te Deutz.

Ook op andere wijze heeft Septimius Severus voor de ontwikkeling van het nationale

leven gezorgd. Hij liet, bijvoorbeeld, in Gallië de Romeinse wegen afbakenen volgens

Gallische mijlen deugae, van anderhalve normale mijl). Uit zijn tijd dateert de

voorbereiding van de nieuwe grote kaart van het Rijk, waarvan een afschrift in marmer

te Rome werd aangebracht, in de trant van het grote stadsplan, dat in fragmenten is

bewaard gebleven. Deze kaart is waarschijnlijk onder zijn zoon en opvolger Caracalla

gereed gekomen. Voornamelijk zijn van deze kaart de gegevens afkomstig, die wij over

de Romeinse wegen bezitten.

Page 208: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Septimius Severus heeft met grote zorg zijn opvolging geregeld. Van zijn echtgenote,

Julia Domna, een Syrische die groten invloed op hem uitoefende, had hij twee zoons.

De oudste, die toen waarschijnlijk tien jaar oud was, kreeg in 196 de naam Marcus

Aurelius Antoninus en de titel van Caesar. In 198 werd de jongen tot Augustus

verheven en als mederegent aangewezen. Men spreekt gewoonlijk van Caracalla, naar

zijn bijnaam, het woord voor de Gallischen mantel die hij te Rome invoerde. De tweede

zoon,

1) Voor de n umeri verg. E. Stein, Die kaiserlichen Beanzten und Trappenkörper

(1932), blz. 233 en volg.

Publius Septimius Geta, die de familienaam behield, werd in 198 Caesar en in 209

Augustus. Voor het eerst in de geschiedenis van het keizerrijk waren er toen drie

Augusti. Septimius Severus overleed op 4 Februari 211 te Eburacum (York) in

Britannië en zijn twee zoons volgden hem op. Maar Geta is reeds het jaar daarna op last

van zijn broeder vermoord.

C a r a c alla (Afb. 45) was geenszins onbekwaam. Hij bezat het krachtige en strenge

karakter van zijn vader. Maar opvliegend en brutaal van aard als hij was, miste hij het

vermogen zich aan te passen en verstond de kunst van regeren niet. Voor de gewone

staatszaken had hij geen belangstelling. Het bestuur liet hij gaarne over aan zijn moeder

en aan een soort van rijksraad, waarin enige grote juristen, onder anderen Papinianus en

Ulpianus zitting hadden. Zijn naam is verbonden aan de con s t it u ti o An t o- n i n i a n

a, een edict van het jaar 212, waarbij aan alle ingezetenen van het Rijk het Romeinse

burgerrecht werd verleend, voor zoo- ver zij tot de municipale organisatie behoorden,

met uitsluiting van bepaalde categorieën. Deze maatregel is de voltooiing van de

politiek, die de vroegere keizers hadden gevolgd. Door Hadrianus, Antoninus Pius en

Marcus Aurelius was gewerkt om de eenheid van het Rijk tot stand te brengen;

Septimius Severus had vooral de militaire organisatie bevorderd. Door het edict van

Caracalla werd het Romeinse burgerrecht niet langer een voorrecht van enkelen, maar

een bezit van alle gezeten inwoners.

Wellicht is er een samenhang tussen deze hervorming en de nieuwe namen, die de

stedelijke departementen van Gallië kregen. Men kan namelijk opmerken, dat in deze

tijd de namen van het volk, waarnaar een territorium werd genoemd en van de

hoofdstad van zulk een gebied in elkaar opgingen. Reeds vroeger waren de namen van

de Ubii en van de Cugerni vervangen door de Agrippinenses en de Traianenses, naar de

hoofdsteden van de territoria. Iets dergelijks is later in Gallië geschied, met die

verstande, dat daar de hoofdstad haar ouden naam verloor en in het vervolg werd

genoemd naar de beter bekenden naam van het territorium. De hoofdstad der Parisii,

Lutetia, werd Parijs, de hoofdstad der Remi, Durocortum, Reims; de hoofdstad der

Tungri, Aduatuca, kreeg de naam Tongeren. Het is duidelijk, dat de volksstam de stad

ging overheersen. De oudste vermelding van zulk een nieuwen stadsnaam staat op een

mijlpaal van het jaar 237. Mogelijk zijn deze namen officieel pas door Constantius

Chlorus of Constantinus 1 idgevoerd; maar het begin van de ontwikkeling moet veel

ouder zijn.

Caracalla heeft weer eens tegen de Germanen moeten vechten. Met hun talrijke ruiterij

hadden de Alamannen, die bij deze gelegenheid voor het eerst worden vermeld, een

inval gedaan in het Romeinse gebied. In het voorjaar van 213 trok de keizer tegen hen te

velde en overschreed op 11 Augustus de limes om de Germanen te bestrijden. Hij

Page 209: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

behaalde een overwinning in het land ten noorden van de Main en trok daarop in de

richting van de Rijn. Daarbij werd hij in een gevecht gewikkeld met cie Chatten. Wat

het resultaat is geweest, weten wij niet. Volgens Cassius Dio, een tijdgenoot die

Caracalla zeer slecht gezind was, heeft de keizer de doortocht moeten kopen en hebben

zelfs stammen aan de mond van de Elbe, zeker de Cauchen en de Saksen, met oorlog

gedreigd, als hun vriendschap niet door geld werd verworven. Vermoedelijk heeft

Caracalla in deze tijd met een groot aantal stammen verdragen gesloten en is hij bij die

gelegenheid nogal vrijgevig geweest met subsidies en geschenken. In elk geval was het

resultaat van de expeditie, dat het in de eersten tijd rustig bleef aan de limes.

Een der gevolgen van de veldtocht was, dat zeer veel Germanen werden opgenomen in

het Romeinse leger en in de lijfwacht van de keizer. Verder is er in deze tijd met grote

energie gewerkt voor de versterking van de verdedigingsmiddelen aan de grens 1). Ook

het wegennet werd daar uitgebreid en de innerlijke organisatie bevorderd. Deze periode

was in het land aan de Rijn voor langen tijd de laatste van veiligheid en rust.

Caracalla is op 8 April 217 vermoord tijdens een veldtocht tegen de Parthen, op

aanstichting van de praefectus der garde Marcus Opellius Macrinus, die zelf voor zijn

leven vreesde. Enkele dagen later is Macrinus tot keizer uitgeroepen en als zodanig ook

door de Senaat erkend. Het gelukte hem evenwel niet de gunst van de soldaten te

verwerven. Vooral het leger in Syrië was ontevreden. Daar leefden nog enige leden van

het huis der Severi te Emesa, Julia Maesa, de zuster van Julia Dornna die haar zoon

slechts kort had overleefd, met haar dochters Julia Soaemias en Julia Mamaea. Op 16

Mei 218 werd de veertienjarige zoon van Soaemias, Varius Avitus Bassianus, die

priester van de zonnegod Elagabalus was, tot keizer uitgeroepen als Marcus Aurelius

Antoninus, de derde van die naam, en spoedig als zodanig in het Oosten erkend. Tever-

geefs trachtte Macrinus zich te handhaven. Hij werd op 8 Juni 218 verslagen en tijdens

zijn vlucht gedood.

1) W. Barthel, Bericht der Römisch-Germanischen Kommission, 1910-11,

blz. 169.

De nieuwe keizer is een der wonderlijkste figuren, die de leiding van de Romeinsen

staat hebben gehad 1). Ter wille van de legitimiteit werd hij tot een zoon van Caracalla

verklaard en op zijn beurt adopteerde hij zijn neef, de zoon van Julia Mamaea, die van

die tijd af Marcus- Aurelius Alexander werd genoemd. E 1 a g ab al u s, zoals hij in de

geschiedenis bekend staat, is priester van zijn god gebleven en leefde als zodanig. Op

een voor de Romeinen onbegrijpelijke wijze gaf hij* zich in die cultus aan allerlei

sexuele uitspattingen over. De regering werd gevoerd door zijn groot-- moeder en

moeder. Er heerste ook geen anarchie in het Rijk en aan de grenzen was het rustig. Maar

na enige jaren duldden de soldaten het liederlijk gedrag van de keizer niet langer.

Tegelijk met zijn moeder, is hij in Maart 222, eerst achttien jaar oud, gedood.

Zijn neef, die hem opvolgde, noemde zich Marcus Aurelius Severus Alexander. Hij was

nog geen veertien jaar en een volkomen andere persoonlijkheid. De fouten van zijn

voorganger trachtte hij te herstellen en met zorg het Rijk te besturen; maar hij was niet

opgewassen tegen die zware taak. Ook voor hem hebben eerst zijn grootmoeder en, na

haar dood in 226, zijn moeder geregeerd. Moeilijkheden waren er vooral met het leger,

waarin de discipline zeer had geleden. Onder Severus Alexander is er een belangrijke

hervorming bij de grenstroepen tot stand gekomen. Het werd toen gebruik aan de

soldaten land af te staan in het gebied, waar zij gelegerd waren, en dat land ging,

tezamen met eden plicht om in het leger te dienen, over op hun zoons. Men verwachtte,

dat de soldaten de verdediging met meer energie zouden voeren, wanneer zij hun eigen

Page 210: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

grond moesten beschermen.

Inderdaad was een krachtiger houding aan de grenzen dringend noodzakelijk. De

toestand in Germanië begon voor het Romeinse bezit gevaarlijk te worden. Reeds in de

eerste regerinpjaren van Severus Alexander dreigden aanvallen op de limes, die tot ver-

sterking van enkele forten noopten. Waarschijnlijk is de oorlog met de Perzen, die in

231 uitbrak, het sein geworden voor een algemenen stormloop. Ook aan de Neder-Rijn

is toen gevochten, gelijk blijkt uit de inscriptie van het jaar 231, waarin sprake is van

een overwinning, behaald door Legio I Minervia. De aanvallen van de Alamannen in

Over-Germanië hebben, naar de inscripties en de muntvondsten te oordelen, in 233 en

234 plaats gehad. Het leger aan de grens, dat veel troepen voor de oorlog in het Oosten

had moeten afstaan, was te zwak om voldoende weerstand te bieden.

1) Aan hem is de roman gewijd van Louis Couperus, De berg van licht.

In deze omstandigheden is de kéizer zelf naar Germanië gegaan, terstond nadat hij van

het front tegen Perzië was teruggekeerd. In het begin van 235 was hij aan de Rijn en

overschreed de rivier in de buurt van Mainz. Enigen tijd heeft hij met de Germanen

gevochten zonder veel succes te behalen. Bij een opstootje van de soldaten is hij, in

Februari of Maart, tezamen met zijn moeder vermoord.

Met de dood van Severus Alexander begint een der meest bewogen perioden van de

Romeinse geschiedenis, een tijdperk dat wordt gekenmerkt door zware binnenlandse

oorlogen en door aanvallen op de grensprovincies van volkeren buiten het Rijk. Het was

een tijd, waarin de gehele antieke beschaving dreigde te worden vernietigd. Hier

beperken wij ons tot het verhaal van de gebeurtenissen, die samenhangen met de

ineenstorting van het verdedigingsysteem aan de Rijn om later terug te komen op het

herstel van het Rijk en zijn legermacht.

De nieuwe keizer Gaius Julius Verus Max i min us (Afb. 20), een Thraciër die de

troepen na den,dood van Severus Alexander hadden uitgeroepen, was een kundig

bevelhebber 1). Allereerst wilde hij de Germanen afstraffen. Met dit doel trok hij een

grote troepenmacht samen, ging over de Rijn, verjoeg de vijanden uit het land binnen de

limes en drong diep in Germanië door. Maar de Germanen, die goed wisten, dat zij

tegen de Romeinse legers niet waren opgewassen, weken terug in hun bossen en

vermeden de strijd. De gevangenen, die hij maakte, nam Maximinus in zijn leger op.

Met veel buit keerde hij naar de Rijn terug, liet de forten aan de linies herstellen en de

wegen verbeteren. Zijn ambitie ging evenwel verder. Hij heeft er over gedacht

Germanië te gaan veroveren tot de Oceaan, zoals dat onder Augustus was geschied en

zoals Marcus Aurelius er het plan voor had opgevat. Maar zijn aanwezigheid werd aan

andere fronten vereikht. Bovendien maakte hij zich gehaat bij de Senaat en moest

vechten tegen binnenlandse vijanden. Met de uitvoering van zijn plannen om Germanië

te veroveren had hij, toen hij in 238 werd vermoord, zelfs nog geen begin gemaakt.

De volgende jaren worden gekenmerkt door pogingen om de invloed van de Senaat te

herstellen. Dat lichaam had onder Severus Alexander weder veel te zeggen gehad en het

verdroeg een militaire dictatuur als onder Maximinus slecht. Het was nodig een samen-

1) Verg. E. Hohl, Klio, XXXIV (1941), blz. 264-289; W. Ensslin, Rheinisches Museum,

90 (1941), blz. 1-17.

werking tot stand te brengen tussen de Senaat en het leger. Enigen tijd rust bracht het

opreden van Go r d i anus III (Afb. 46), in Juli 238. Hij was een zwakke knaap. Maar

Page 211: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

sedert 241 regeerde voor hem Gaius Furius Timesitheus, zijn schoonvader, de

praefectus van de garde. Timesitheus had een lange ambtenaarsloopbaan achter de rug,

die hij grotendeels in Gallië had doorgebracht. In het begin der regering van Severus

Alexander was hij procurator rationis privatae voor Belgica en de twee provincies Ger

mania geweest, omstreeks 234 of 235 plaatsvervangend procurator patrimonii voor het

zelfde gebied en tegelijkertijd plaatsvervangend praeses van Germania Inferior,

omstreeks 238 procurator van Lugdunensis en Aquitania 1). Zonder twijfel was hij een

der kundigste ambtenaren van zijn tijd en zijn bestuur heeft er toe bijgedragen om het

verval nog enigen tijd tegen te houden. Maar ook Gordianus III is niet lang keizer

gebleven. Timesitheus stierf in 243 en zijn opvolger als praefectus van de garde, Marcus

Julius Philippus, die uit het oosten van Syrië afkomstig was, -- men noemt hem de Ara-

bier, - liet de keizer in 244 vermoorden en nam zelf de hoogste waardigheid in het Rijk

op zich.

P h ilipp us Ar ab s heeft enige jaren voor de verdediging van het Rijk gewerkt en werd

in 249 vervangen door T r ai a n us D e c i u s, een aanzienlijk senator, die in 251 in een

gevecht tegen de Gothen sneuvelde. Toen riep het leger T r eb o n i a n us Ga 1- lu s tot

keizer uit. Deze laatste bracht een vergelijk tot stand Met de Gothen, die tot diep in de

Balkan waren doorgedrongen, tegen een hoge jaarlijksche afkoopsom. Reeds in 253

sneuvelde hij tegen A e mil i a n u s, die in Moesia tot keizer was uitgeroepen. Maar

Aemilianus werd nog in de zomer van dat zelfde jaar vermoord door zijn soldate(} en

het keizerschap ging over op Publius Licinius V a 1 er ia nu s, de gouverneur van

Raetia. Deze laatste verhief zijn zoon Publius Licinius Egnatius Gallienus (Afb. 47) tot

mederegent. In het najaar van 253 waren de nieuwe keizers meester van Italië.

Gedurende vijftien jaren, van 253 tot 268, zijn Valerianus en Gallienus de enige keizers

geweest, die te Rome werden erkend. Zij hebben samen geregeerd, totdat Valerianus, in

260, door de Perzen is gevangen genomen. Daarna bestuurde Gallienus het Rijk alleen.

Zijn tijd is de periode van de zwaarste krisis geweest 2). Door roof-

1) Over deze ambten verg. afdeling IV van het Achtste hoofdstuk.

2) L. Homo, L'empereur Gaaien et la crise de ('empire romaia au Ille siècle: Revue

hislorique, 113 (1913), blz. 1-22 en 225-267. - A. Alföldi, Die Vorherrschaft der

Pannonier im Rdmerreiche und die Reaktion des Hellenismus unter Gallienus: Fiinf und

zwanzig Jahre Rdmisch-Germanische Kommission (1930), blz. 11-51. - Voor de

chronologie verg. A. Zeitschrift für Numismatik, XXXVIII (1928), blz. 156-203;

Berytid, IV (1937), blz. 41-68; V (1938), blz. 47-91; A. Stein, Laureae Aquincenses, I

(1938), blz. 256-266.

tochten van buitenlandse volkeren, afval van, generaals in de provincies die tot keizer

werden uitgeroepen, en grote economische moeilijkheden dreigde de staat geheel te

gronde te zullen gaan.

De keizers hebben terstond de verdediging met grote energie ter hand genomen.

Valerianus zelf kreeg het Oosten voor zijn rekening en belastte Gallienus met de

bescherming van het Westen. In 256 of 257 is Gallienus van het land aan de Donau naar

de Rijn gegaan 1). Daar is hij enigen tijd met succes werkzaam geweest. Maar reeds in

258 moest hij weder naar Pannonië terug om Ingenuus, die daar tot keizer was

uitgeroepen, te bestrijden. Na zijn vertrek had een algemene aanval op de grenzen van

het Rijnland plaats. De streek achter de limes in Over-Germanië is toen door de

Romeinse troepen ontruimd. In ons land is niet alleen het gebied ten noorden van de

Waal, maar ook een strook ten zuiden van die rivier opgegeven. Wellicht zijn de

Page 212: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

bewoners daar evenwel reeds vóór de aanwezigheid van Gallienus teruggetrokken.

Intussen berust alles, wat wij van deze gebeurtenissen weten, uitsluitend op de

resultaten van het onderzoek in de Romeinse forten en nederzettingen. Het is dus

noodzakelijk, dat wij eerst nagaan, wat ons over de bewoning van ons land en over de

lotgevallen van de- verschillende plaatsen bekend is. Dat zal geschieden in het Zesde en

het Zevende hoofdstuk. Daarna, in het Negende hoofdstuk, zullen wij het

geschiedverhaal weder opnemen.

1) G. Elmer, Die Münzprägung in Viminacium: Bericht über de VI. Kon-

gress für Archäologie (1940), blz. 574-582.

Page 213: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

LIJST VAN DE AFBEELDINGEN

FIGUREN IN de TEKST

Fig.

1. Het noordwesten van ons land in de Romeinse tijd: Tijdschr. Aardr. Gen. 45 (1928),

kaart nr. IV (Blz. 13).

2. De kustlijn in de Romeinse tijd: Tijdschr. Aarde. Gen. 54 (1937), blz. 182, fig. 23

(Blz. 15).

3. De bevolking van Nederland tijdens het Neolithicum: Voorgeschiedenis van

Nederland (3de druk, 1944), blz. 82, kaart II (131z. 17).

4. De volksstammen in het noorden van Gallië ten tijde van Caesar (Blz. 43).

5. De volksstammen in Noordwest-Germanië (Blz. 91).

6. De ondergang van Varus: kaart van het Teutoburger Woud en zijn omgeving (Blz.

111).

7. De volksstammen in Nederland (Blz. 199).

8. Noord-Gallië en Noordwest-Germanië naar Ptolemaios: Geschiedkundige atlas van

Nederland, kaart 2, blad 4; tekst (1929), blz. 20 en volg. (Blz. 211).

AFBEELDINGEN BUITEN de TEKST

Afb.

1. Caesar, naar een buste in het Museum te Berlijn (Blz. 36).

2. Augustus, naar het beeld uit Prima Porta in het Museum van het Vaticaan (Blz. 77).

3. Tiberius, naar een beeld in het Museum te Madrid (Blz. 101).

4. Claudius, naar een beeld in het Museum van het Vaticaan (Blz. 146).

5. Agrippg, naar een munt uit de tijd van Tiberius (Blz. 78).

6. Germanicus, naar een munt uit de tijd van Claudius (Blz. 118).

7. Gaius (Caligula), naar een munt uit het jaar 37 (Blz. 144).

8. Claudius, naar een munt uit de eerste jaren van zijn regering (Blz. 146).

9. Gemma Augustea, cameo te Wenen met de afbeelding van een triumf van Tiberius,

waarschijnlijk in het jaar 7 v. Chr. (Blz. 98 en 119).

10. Monument voor Marcus Caelius, een centurio van Legio XVIII, en twee van zijn

vrijgelatenen, die zijn gevallen bij de slag in het Teutoburgerwoud, omstreeks 10 O.J.,

gevonden bij Xanten, thans in het Museum te Bonn. - Tekst van de inscriptie "M(arco)

Caelio T(it1) f(ilio) Lem(onia tribu), Bon(onia domo), (centurion1) Leg(ionis) XIIX,

ann(orum) L III S; [ce] cidit bello Variano; ossa [i]nferre licebit. P(ublius) Caelius

T(it1) f(ilius) Lem(onia tribu) frater fecit. M(arcus) Caelius M(arc1) 1(ibertus) Privatus.

M(arcus) Caelius M(arc1) 1(ibertus) Thiaminus". - CIL. XIII 8648; Exc. Rom. II, blz.

232 nr. 412 (Blz. 114).

11. Grafsteen van Lucius Metilius, een oudgediende van Legio XX Valeria Victrix,

omstreeks het midden van de eerste eeuw, gevonden te Keulen, thans in het Museum te

Bonn. - Text van de inscriptie: "L(ucio) Metilio P(ubli1) f(ilio) Fab(ia tribu), Veter(ano)

Leg(ionis) XX, Sex(tus) Marcian(i)us T(it1) f(ilius) Lem(onia tribu), heres, faciendum

curavit". - CIL: XIII 8288; Exc. Rom. II, blz. 333 nr. 698 (Blz. 117, 196 en 223).

12. Grafsteen van Publius Clodius, een soldaat van Legio I Germanica, streeks het

midden van de eerste eeuw, gevonden te Bonn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van

de inscriptie: "P(ublio) Clodio P(ubli1) f (ilio) Vol(tinia tribu), Alb(a -Helvorum

provinciae Galliae Narbonensis domo), Leg(ionis) I, an(norum) XLIIX, stip(endiorum)

XXV, h(ic) s(itus) e(st)". -- CIL. XIII 8056; Exc. Rom. II, blz. 331 nr. 690 (Blz. 119,

196 en 223).

13. Grafsteen van een legioensoldaat, omstreeks 85, gevonden te Wiesbaden, thans in

Page 214: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "G(aius) Val(erius) G(a1) f(ilius) Berta

(domo), Menenia (tribu) Crispus, mil(es) Leg(ionis) VIII Aug(ustae), an(norum) XL,

stip(endiorum) XXI; f(rater) f(aciendum) c(uravit). - CIL. XIII 7574 (Blz. 132).

14. Waterton, gevonden te Vechten. - Oudh. Meded. XX (1939), blz. 61, afb. 50 (Blz.

133).

15. Waterput, ontdekt te Vechten. - Oudh. Meded. XX (1939), blz. 60, afb. 49 (Blz.

133).

16. Grote cameo in het Penningkabinet van de Nationale bibliotheek te Parijs:

herinnering aan de overwinningen van Germanicus in Germanië en in het Oosten (Blz.

136).

17. Nero, naar een munt uit de tijd omstreeks 60-65 (Blz. 152).

18. Galba, naar een munt uit het jaar 68 (Blz. 156 en 220).

19. Vitellius, naar een munt uit het jaar 69 (Blz. 221).

20. Maximinus, naar een munt uit de jaren 235-238 (Blz. 301).

21. Grafsteen van Marcus Valerius Celerinus, een oud-gediende van Legio X, burger

van Keulen, omstreeks het begin van de tweede eeuw, gevonden te Keulen, thans in het

Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "M(arcus) Val(erius) Celerinus Papiria

(tribu), Astigi (domo), cives Agrippine(nsis), veter(anus) Leg(ionis) X G(eminae) p(iae)

f(idelis), vivos fecit sibi et Marciae Procul[ae] uxori." - CIL. XIII 8283; Exc. Rom. II,

blz. 350 nr. 760 (Blz. 152, 193 en 283).

22. Grafsteen van Vellaunus, een ruiter van Ala Longiniana, omstreeks 60, gevonden te

Bonn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "Vellaunus Nonni f(ilius)

Biturix, eques Ala Longiniana, turma L(uc1) luli Reguli, an(norum) XXXVIII,

stipendiorum XVIII, h(ic) s(itus) e(st). Ex [teJstamento factu curarunt L(ucius) Iulius

Regulus decurio et Magier Aspadi f(ilius) eiusde(m) turma(e)." - Cii. XIII 8094; Exc.

Rom. II, blz. 390 nr. 908 (Blz. 196).

23. Grafsteen van Vonatorix, een ruiter van Ala Longiniana, omstreeks 65, ge. vonden

te Bonn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie! "Vonatorix Duconis

f(ilius), eques Ala Longiniana, annorum XLV, `ti» pendiorum XVII, h(ic) s(itus) e(st)."

- CIL. XIII 8095; Exc. Rom, II, blz. 391 nr. 912 (Blz. 196).

24. Grafsteen van Oclatius, een Tunger, signifer van Ala Afrorum, ()Instrooi* 75,

gevonden te Neuss, thans in het Museum te Bonn. - Tekst van da inscriptie: Oclatio

Carvi fi(ilio), signif(ero) Alae Afror(um), Tungroij frater h(eres) f(aciendum) c(uravit)."

- Exc. Rom. II, blz. 413 nr. 1000 (Blz. 198).

25. Grafsteen van Hemilius Lascius, een Canninefaat, soldaat van Cobra 1

Latabiensium, waarschijnlijk uit het begin van de tweede helft der eerste eeuw,

gevonden te Keulen, thans in het Museum te Bonn. - Tekst van di inscriptie: "Hemilius

Lascius, ci(vis) Cannan(efas), mil(es) C(0)110(rtie) 1 Latabi(ensium), an(norum) VL,

stip(endiorum) XXII; h(eres) f(aciendum) c(uravit)." - CIL. XIII 8316; Exc, Rom. II,

blz. 398 nr. 938 (Blz. 205).

26. Grafsteen van Flavus, een Bataaf, ruiter van Ala Frontoniana, omstreeks

100, gevonden te Aquincurn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de

inscriptie: "Fla(v)us Blandi f(ilius), domo Bata[us], eques Al(ae)

Front[on]ianae [h(ic) s(itus) e(st)]." - Mnemosyne, 3a s. VI (1938),

blz. 222-224 (Blz. 202).

27. Grafsteen van Sextus Valerius Genialis, een Fries, ruiter van Ala Thraecum,

waarschijnlijk eerste eeuw, gevonden te Watermore bij Cirencester (Gloucestershire). -

Tekst van de inscriptie: "Sextus Valerius Gen [ijalis, eq(u)es Alae Thraec(um), civis

Frisiaus, tur(mae) Genialis, an(norum) XXXX, [stip(endiorum)] XX, h(ic) s(itus) e(st).

Page 215: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

(H)e(res) f(aciendum) c(uravit)." - CIL. VII 68; Exc. Rom. II, blz. 393 nr. 921 (Blz.

206).

28. Altaar, gewijd door Tuihanti, omstreeks 230, gevonden te Housesteads

(Borcovicium) in Engeland. - Tekst van de inscriptie: "Marti et duabus Alaisiagis et n

(uminibus) Aug(ustorum) Ger(man1) cives Tuihanti Cunei Frisiorum ve(te)r(anorum)

Se (ve)r(ian1) Alexandriani votum solveru [nt] libent[es merito]". - Exc. Rom. II, blz.

495 nr. 1286 (Blz. 216 en 297).

29. Altaar, gewijd door Tuihanti, omstreeks 230, gevonden te Housesteads

(Borcovicium) in Engeland. - Tekst van de inscriptie: "Deo Marti Thingso et duabus

Alaisiagis, Bed(a)e et Fimmilen(a)e et n(uminibus) Aug(ustorurn) Germ(an1) cives

Tuihanti v(otum) s(olverunt) 1(ibentes) m(erito)". - Ecx. Rom. II, blz. 495 nr. 1287

(Blz, 216 en 297).

30. Vespasianus, naar een buste in het Museum te Napels (Blz. 280).

31. Domitianus, naar een buste in het Museo Mussolini te Rome (Blz. 282).

32. Traianus, naar een buste in het Museum van het Vaticaan (Blz. 288).

33. Hadrianus, naar een buste in het Museum van het Vaticaan (Blz. 290).

34. Gouden munten, gevonden bij de opgravingen te Utrecht (Blz. 156).

35. Grafsteen van Gaius Marius, ruiter van Legio I Germanica, omstreeks 40, gevonden

te Bonn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "G(aius) Marius L(uc1)

f(ilius) Vol(tinia tribu), Luco Augusto (domo), eques Leg(ionis) I, annor(um) XXX,

stipen(diorum) XV, h(ic) s(itus) e(st). Sex(tus) Sempronius frater facien(dum) curavit".

- CIL. XIII 8059 (Blz. 196).

36. Grafsteen van Marcus Aemilius Durises, ruiter van Ala Sulpicia, omstreeks 100,

gevonden te Keulen, thans in het Museum te Bonn. - Tekst van de inscriptie: "M(arcus)

Aem[i]lius Durises, eq(ues) Al(ae) Sulp(iciae), tur(mae) Nepotis, an(norum) XXXVI,

stip(endiorum) XVI. Heredes ex t(estamento) f(aciendum) c(uraverunt)". -- CIL. XIII

8311; Exc. Rom. II, blz. 416 nr. 1010 (Blz. 196).

37. Grafsteen van Lucius Cassius Clemens, soldaat van Legio X Gemina, omstreeks 80,

gevonden te Nijmegen, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "L(ucius)

Cassius L(uc1) f(ilius) Stell(atina tribu) Clemens, Taurus, mil(es) Leg(ionis) X

Gem(inae), an(norum) XL, stip(endiorum) XXI, h(ic) s(itus) e(st)". - CIL. XIII 8734;

Exc. Rom. II, blz. 117 en 349, nr. 135 en 752 (Blz. 283 en 286).

38. Grafsteen van Julius Paternus, soldaat van Legio XXII Primigenia, omstreeks 100,

gevonden te Bonn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "D(is)

M(anibus). lul(io) Paterno mil(it1) Leg(ionis) XXII. Pr(IrnIgenIne) p(lne) f(idelis),

stip(endiorum) XXIII. Opponius Iustus arehlt(eetus) mica a se fecit". - CIL. XIII 8082

(131z. 283 en 286).

39. Altnar voor Juppiter, in 185 opgericht door Gaius Candidinius Sanctus,

veldtekendrager van Legio XXX Ulpia Victrix, gevonden te Nijmegen thans in het

Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "I(ov1) o(ptimo) m(axirno) et Genio loei

G(aius) Candidinius Sanctus, sign(ifer) Leg(ionis) XXX U(lpiae) V(ictricis), pro se et

suis 1(ibens) m(erito), Materna et Attico co(nsulibus)". -- CIL. XIII 8719; Exc. Rom. II,

blz. 98 en 386, nr. 102 en 888 (Blz 289),

40. Sarcofaag van Gaius Severinius Vitealis, oudgediende van Legio XXX Ulpia

Victrix, omstreeks het begin van de derde eeuw, gevonden te Keulen, thans in het

Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: ,,D(is) M(anibus). G(aio) Severinio Viteali,

veterano honest(a)e missionis, ex b(ene)f(iciario) co(n)s(ular1) Leg(ionis) XXX

U(lpiae) V(ictricis). Severinia Severina filia patri karissimo adserente Vitalinio

Hilarione liberto faciundum curavit". - CIL. XIII 8293 (Blz. 289).

Page 216: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

41. Grafsteen van Gaius Julius Primus uit Trier, een ruiter van Ala Noricorum,

omstreeks 80, gevonden te Kalkar, thans in het Museum te Trier. - Tekst van de

inscriptie:',G(aio) lulio Adari f(ilio) Primo, 'Trevero, eq(uit1) Alae Noric(orum), statori,

an(norum) XXVII, stip(endiorum) VII. H(eres) a s(e) f(aciendum) c(uravit)". - CIL.

XIII 8670; Exc. Rom. 11, blz. 410 nr. 986 (Blz. 283 en 289).

42. Grafsteen van Marcus Traianius Gumattius, oudgediende van Ala Afrorum,

daterend uit de tijd omstreeks het begin der tweede eeuw, gevonden te Dodewaard,

thans in het Museum te Leiden. - Tekst van de inscriptie: "M(arcus) Traianius

Gumattius Gaisionis f(ilius), vet(eranus) Al(ae) Afror(um),, t(estamento) p(on1)

i(ussit)." -- CIL. XIII 8806; Ex. Rom. II, blz. 170 en 414, nr. 281 en 1006 (Blz. 283 en

289).

43. Altaar van trachiet uit het Zevengebergte, opgericht in het jaar 160 ter eer van keizer

Antoninus Pius op bevel van Claudius Julianus, de gouverneur van Gerrnania Inferior,

gevonden te Bonn, thans in het Museum aldaar. - Tekst van de inscriptie: "[Pro] sal(ute)

Imp(eratoris) Anton(inl) Aug(ust1) Pii F(elicis) vex(illatio) Cla(ssis) Germ(anicae)

p(iae) f(idelle), quae est ad Iapidem citandum forum C(oloniae) U(lpiae) T(raianae),

iussu Claudi luliani, leg(at1) Aug(ust1) pro prae(tore), curam agente G(aio) Sunicio

Fausto, tri fejrarc(hoj, Bradua et Varo co(n)a(illibuit), votum) s(olvit) 1(ibens)

m(erito)". - CIL. XIII 8036; Exc. Rom. 11, blz. 261 nr. 498 (Blz. 292).

44. Septimius Severus, naar een bronzen buste in het Museum van het Vaticaan (Blz.

296).

45. Caracalla, naar een buste in het Museum te Napels (Blz. 298).

46. Gordianus III, naar een bronzen buste, gevonden te Niederbiéber, thans In het

Museum te Bonn (Blz. 302).

47. Gallienus, naar een buste in het Thermenmuseum te Rome (Blz, 302).

Page 217: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

BOEKBEOORDELING

"Intussen heeft Gaius Caesar (39 n.Chr.) deze gelegenheid aangegrepen om een

expeditie over de Rijn te ondernemen. Hij trok het gebied van de Chatten binnen en behaalde daar ook wel enig succes. De gebeurtenis, waarover ons geen nadere bijzonderheden bekend zijn, kan dus ook aan het Kanaal hebben plaats gehad. Van de tocht naar Britannië is niets gekomen. De keizer (Caligula) heeft de soldaten schelpen laten verzamelen aan het strand als buit op de oceaan. Als enig resultaat toonde men later een groot monument, dat Gaius (in opdracht van de keizer) had laten oprichten bij de voorbereiding van de expeditie als teken van een overwinning op de zee en dat later als vuurtoren dienst deed. Men zoekt het in de buurt van Boulogne-sur-Mer of bij Katwijk (p.145)".

(Wat was Byvanck hier dicht bij de ware kijk op de geschiedenis vanaf de Romeinen!)

Deze vuurtoren is in Boulogne-sur-Mer nog steeds bekend als de "Phare de Caligula" of "Tour d'Ordre" en heeft er 14 eeuwen gestaan. Klik op Phare de Caligula voor de

verwijzingen. Het staat dus vast dat de bedoelde tekst over Boulogne-sur-Mer handelt en allerminst over Katwijk. Trek je de enig juiste conclusie uit deze vaststelling, dan handelen ook parallelle teksten niet over Nederland en valt de Romeinse traditie van Nederland als een kaartenhuis in elkaar!

In de discussies rondom de historisch geografische visie van Albert Delahaye, is steeds de tegenstelling tussen de traditie en "De Ware Kijk Op" van Delahaye aan de orde. Binnen de zogenaamde "sterke traditie sinds de Romeinen", zoals dr. F.W.N.Hugenholtz dat eens formuleerde, bestaan veel verschillende zienswijzen en

zelfs grote tegenstellingen en tegenstrijdigheden onder historici.

Op zoek naar het ontstaan van de traditie van Romeins Nederland, kom je al snel terecht bij prof.dr.A.W. Byvanck en zijn publicaties, met name "Excerpta Romana",

(1930/1935) en "Nederland in de Romeinse tijd", (1943/1944).

Tussen de jaren 1914-1944 kreeg Byvanck "de taak zulk een geschiedenis te schrijven" (woord vooraf deel 1), zoals hij zelf schrijft, en heeft hij"alle bronnen geraadpleegd". Ondanks dat sommige historici tegenwoordig de bevindingen van Byvanck wat gedateerd vinden, blijft de kern van het verhaal van Byvanck overeind: de klassieke Renus was de Nederlands/Duitse Rijn, de Patavia was de Betuwe en dat

deel van de "Tabula Peutingeriana" had dus betrekking op Nederland.

Nederland in de Romeinse tijd.

Byvanck "heeft een poging gedaan om een voorstelling te geven van Nederland gedurende de Romeinse tijd en van de bewoning in dat gebied. Hij schrijft dat men dat men daarbij evenwel allerlei eigenaardige bezwaren ontmoet" (309). "Maar bovenal moet men om te begrijpen hoe Nederland werd bewoond, gebruik maken van een zó groot aantal ongelijksoortige gegevens, dat alleen reeds het bijeenbrengen en het schiften van het materiaal een zekere inspanning vereist". Die inspanning heeft Albert Delahaye zich ook getroost, echter met een heel andere

uitkomst.

Je vraagt je bij lezing van die eigenaardige bezwaren wel eens af, waarom men steeds zoveel moeite had met de visie van Albert Delahaye. Deze bladzijde bevat een kleine bloemlezing die verre van volledig is en beperkt is

Page 218: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

gebleven tot de klassieke schrijvers, de Peutingerkaart en Nederland en enkele opmerkingen over de archeologie en de transgressies. We laten een aantal van die eigenaardige bezwaren de revue passeren. Cijfers tussen haakjes geven de betreffende bladzijde van "Nederland in de Romeinse tijd" aan, waar genoemd citaat gevonden kan worden. Commentaren in alinea's met

letterlijke aanhalingen staan eveneens tussen haakjes.

Byvanck kan de traditie alleen maar verklaren door de klassieke schrijvers als onbetrouwbaar te bestempelen. Zo schrijft men in Nederland de eigen geschiedenis! We geven op deze bladzijde dus letterlijke citaten uit het boek "Nederland in de Romeinse tijd" van A.W. Byvanck, dè expert op het gebied van Romeins Nederland. Voor een goed verstaander zijn de voorbeelden duidelijk genoeg.

Een getal tussen haken (309) geeft de betreffende bladzijde aan in "Nederland in de Romeinse tijd", 2 delen.

De klassieke schrijvers (volgens Byvanck).

De klassieke schrijvers geven veel geografische details, waarvan Byvanck feitelijk erkent dat deze nooit in de aangenomen traditionele geschiedenis gepast hebben. Veel mededelingen van de klassieke schrijvers zijn volgens Byvanck "slecht overgeleverd", "laten zich niet verklaren", "zijn vrij verwarrend" en "er moeten allerlei fouten in schuilen". Slechts door teksten "verwrongen", "onjuist", "bedorven" en "niet altijd duidelijk" te verklaren, komt Byvanck er nog een beetje uit met de traditie. Anders gezegd: de mededelingen van de klassieke schrijvers laten zich niet verklaren in het gebied dat onze aandacht heeft zoals Byvanck dat zelf schrijft. Ofwel, wat deze

schrijvers medelen past niet in Nederland.

Julius Caesar.

Over de tekst van Julius Caesar, waar hij de Maas, de Renus en het Eiland van de

Bataven beschrijft, zijn al eindeloze commentaren geschreven. Byvanck spreekt over een vrij verwarde passage over de rivieren Maas en Rijn (49) en beschouwt deze passage als een latere toevoeging (25). (Dit omdat die beschrijving op geen enkele manier klopt in Nederland). Byvanck oordeelt bij de passage waar de Maas in de Rijn valt, dat Caesar zich wel zo uitdrukt, maar blijkbaar niet goed op de hoogte is van de geografische gesteldheid van de landstreek.(58)

Deze interpolatie verdedigt Byvanck met naar mijn mening, kunnen deze en

dergelijke slecht gestelde uiteenzettingen niet van Caesar afkomstig zijn (35).

Bij de beschrijving van de woonplaatsen van Morini, Nervii en Eburones lagen deze volgens Caesar zo dicht bij elkaar dat geen volk meer dan 150 km van een ander verwijderd was. Deze laatste mededeling is niet overeenkomstig de waarheid,(62) meent Byvanck. (Welke waarheid hij bedoeld blijft onduidelijk. Waarschijnlijk die van de

traditie, in elk geval niet de waarheid van Caesar.)

Page 219: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Strabo.

Over Strabo vermeldt Byvanck dat de voorstelling die Strabo van Germanië geeft vaag

en tamelijk verward is (49). De rivieren in noordelijke richting die Strabo noemt zijn de Rijn, de Eems, de Wezer en merkwaardigerwijze ook de Lippe, schrijft Byvanck (159). Wat wij bij Strabo lezen, brengt ons niet veel verder. Zijn beschrijving van de volksstammen in Germanië is tamelijk verward (210). Een groot aantal namen van

volkeren die Strabo noemt, zijn volgens Byvacnk blijkbaar slecht overgeleverd (210).

Gaius Velleius Paterculus.

Bij Gaius Velleius Paterculus lezen wij een vrij uitvoerig, maar niet altijd duidelijk verslag over de veldtochten in Germanië van die jaren (101). Ook lezen we over dezelfde Vellius Paterculus, datde namen waaruit men zou kunnen opmaken dat de Canninefates al in de tijd van Drusus deel uitmaakten van het Romeinse Rijk zo slecht

overgeleverd zijn, dat men over deze vraag geen zeker oordeel kan hebben (205).

Tacitus.

Over de verslagen van krijgstochten van Tacitus, schrijft Byvanck dat zijn geschiedverhaal een enigszins gewrongen indruk geeft. (121). Men kan zijn verhaal nooit zonder meer navertellen. Steeds dient men een poging te doen om

het aan te vullen (122).

Het verslag van de Varusslag is ongelukkigerwijze niet uitvoerig genoeg om de tocht van Germanicus van de Eems naar het slagveld te reconstrueren. (127). Van de Eems is Germanicus naar de Wezer getrokken. Het verhaal bij Tacitus is in dit geval

niet geheel duidelijk (133).

De woonplaats van enkele volkeren wordt verklaard met: Zo ongeveer kan men ten minste de mededelingen van Tacitus, over het gebied dat onze aandacht heeft,

verklaren. (211)

Ptolemeus.

Over de gegevens van Ptolemeus vermeldt Byvanck dat er allerlei fouten in moeten schuilen. (Met de plaatsing van Friezen, Chauchen en Saksen in het hoge noorden kan de traditie nog enigszins overweg.) De beschrijving van de rest van Germanië is

minder begrijpelijk (212), meent Byvanck.

En dat terwijl Byvanck schrijft dat de geschiedenis van de Friezen voor ons volkomen stom is. (531) Voor een deel zijn de namen die men bij Ptolemeus vindt geheel bedorven (212).

Achter de Bructuren en Sugramben worden de Sueben geplaatst, maar deze volksstam kan men daar toch niet goed onderbrengen (212). Het is duidelijk, dat de opsomming van Ptolemeusenige onjuistheden bevat (473). (Als Ptolemeus de grenzen van Gallia beschrijft plaats hij de Pyreneeën in het westen de Oceaan in het noorden, de Renus in het oosten en de Alpen en Jura in het zuiden.) Deze fouten, schrijft Byvanck, moeten veroorzaakt zijn door een verkeerde voorstelling! (De vraag blijft wie hier nu een verkeerde voorstelling heeft, Ptolemeus of Byvanck, die de west-oriëntatie blijkbaar gemist heeft!)

Page 220: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Het is niet mogelijk Castellum Flevum te identificeren met het bij Vechten

ontdekte Romeinse fort.

Castellum Flevum is ons bekend uit Tacitus. Waar het lag wordt niet gezegd en ook de gegevens die men bij Ptolemeus vindt helpen ons niet verder. Van de andere forten in het land van de Friezen, die alleen terloops worden genoemd, weten wij in het geheel niets. (207)

Deze scheepvaartweg (tussen Rijn en Noordzee) met zijn versterkingen komt overeen met een weg te land, zoals door Tiberius is aangelegd, een limes. Maar het is volkomen buitengesloten, dat de limes van Tiberius door het land van de Friezen zou hebben gelopen, gelijk men het heeft verondersteld. (207).

Mela.

Van Pomponius Mela noemt Byvanck ook als belangrijkste de beschrijving van de

loop van de Rijn. Maar ook dit werk bevat niet veel nauwkeurige

mededelingen (160). Er is altijd enige verwarring bij de berichten (161).

Plinius.

Veel meer kunnen wij aan Plinius ontlenen, schrijft Byvanck. Alleen geeft het werk van

Plinius soms moeilijkheden, omdat Plinius gegevens uit verschillende tijdperken naast elkaar plaatst (161). Er is evenwel enige verwarring in de beschrijving, omdat het niet altijd duidelijk is, wat Plinius met Germania bedoelt. Nu eens moet men uitsluitend aan het vrije Germanië denken, dan weer aan een strook land rechts van de Rijn, soms ook aan het gehele land ten oosten van de mond van de Schelde (163). (En hier was Byvanck dichter bij de waarheid dan hij zich blijkbaar

realiseerde.)

In Noordwest-Duitsland plaats Plinius de rivieren de Elbe, Wezer, Eems, Rijn, Maas en Schelde. (En ook dat klopt dus totaal niet met de traditie!) Als westelijke grens van Germanië wordt nu eens de Rijn, dan weer de Schelde genoemd (163). Het is

opmerkelijk dat Plinius slechts zo weinig volkeren in Germania vermeldt (164).

Zeer merkwaardig.

De meest opvallende en belangrijkste opmerking bij Byvanck staat op pagina 193 en

wordt als volgt geformuleerd:

Het is intussen wel zeer merkwaardig dat de Romeinse heerschappij en de langdurige oorlogen zo uiterst weinig sporen in het eigenlijke Germanië hebben achtergelaten. Voor de beschaving van het land schijnen de jaren van Drusus tot Germanicus welhaast zonder betekenis te zijn geweest (193).

Dat is toch zeer duidelijke taal, die blijkbaar niemand aan het denken heeft gezet, verblind als men was door de identificatie van Renus met Rijn. Het is inderdaad zéér werkwaardig als men de Cauchen en Friezen in Noord-Duitsland en Noord-Nederland plaatst. Dat zou dan betekend hebben dat de Romeinen die gebieden bezet zouden hebben. En van een bezetting van Noord-Duitsland is zelfs in de traditie nooit sprake

geweest. Bovendien ontbreekt er van de Romeinen elk archeologisch spoor.

Page 221: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Deze opmerking weerlegt de hele traditionele geschiedenis in één klap. Immers als er geen sporen van Romeinse legers zijn gevonden, is de vraag zeer gerechtvaardigd of

ze er ooit geweest zijn.

De Peutingerkaart.

Nijmegen is verreweg de belangrijkste Romeinse vindplaats in ons land. Reeds sedert de zestiende eeuw hebben deze oudheden de aandacht getrokken en de belangstelling is sedertdien nooit geheel verdwenen. (Zo oud kan de "sterke traditie

sinds de Romeinen" dus niet zijn!)

De eerste, die een Romeins monument uit Nijmegen vermeldt is Willem van Berchem, een Geldersman uit de tweede helft van de 15e eeuw. In zijn Chronicon Gelriae, dat is opgesteld tussen 1465 en 1470, maakt hij melding van een Latijnse inscriptie en betoogt op grond van die inscriptie dat Nijmegen is gesticht door Gaius Julius Caesar, die daar een tempel heeft opgericht. Intussen is zijn afschrift en verklaring geheel

foutief (360), schrijft ook Byvanck.

Het monument, dat nog in het museum te Nijmegen wordt bewaard is een grafsteen voor Gaius Julius Pudens,-die had gediend in Legio X Gemina toen dit legioen in Nijmegen lag (van 70 tot omstreeks 105). Blijkbaar heeft de naam Julius de kroniekschrijver op een dwaalspoor gebracht. Maar toch is deze poging om de geschiedenis door middel van zulk een gedenkteken te verrijken uiterst

opmerkelijk. (361).

(En bij deze poging is het in Nijmegen niet gebleven.Het Bronnenboek is nog zo'n

opmerkelijke poging, maar dan een van deze tijd).

Over de onderste Romeinse weg in de Patavia.

Meet men in zuidoostelijke richting van Duble uit langs de Grave de afstand van wederom 12 leugae (26,6 km), die wordt opgegeven tussen "Tablis" en "Caspingio", dan bereikt men ongeveerHeesbeen. Daar kan Caspingium hebben gelegen. Van die p1aats moet, gelijk men weet, de weg langs de rechter oever van de Maas naar Nijmegen hebben gelopen. Maar een reconstructie van de weg kan men niet geven; want de afstand van Heesbeen naar Rossum-bedraagt ongeveer 27 km (12 mijlen) en van Rossum naar Nijmegen bijna precies 40 km (18 mijlen), terwijl men op de Tabula Peutingeriana de volgende gegevens vindt: Caspingio-XVIII (40km) -Grinnibus –onbekende afstand, van V tot VII leugae (11-17,6 km) -Adduodecimum- XVIII (40km) -Noviomago (Nijmegen). Wanneer men aanneemt dat te Rossum de plaats Grinnes lag, zoals men gewoonlijk denkt, dan zou men deze gegevens als

volgt moeten verbeteren: Caspingio-XII-Grinnibus-XVIII-Noviomago. (389).

Over de Peutingerkaart vermeldt Byvanck dat er in de getallen op het deel van de kaart van de weg van Nijmegen langs de Waal naar de kust blijkbaar fouten schuilen. De afstand van Nijmegen tot Rossum bedraagt ongeveer 40 km, terwijl volgens de kaart Noviomagus minstens 50 km verwijderd was van Grinnes. De reconstructie van de Romeinse weg ten westen van Rossumplaatst ons voor eigenaardige moeilijkheden. Wanneer men aanneemt dat te Rossum de plaats Grinnes lag, zoals men gewoonlijk denkt, dan zou men de gegevens op de kaart moeten verbeteren. Ook schrijft Byvanck dat we niet kunnen verwachten veel Romeinse vondsten te zullen aantreffen in het gebied van de Zuidhollandse eilanden, waar hij Tablis te Duble meent te moeten plaatsen, Flenio te Vlaardingen en Caspingio te Heesbeen. In dit gebied is niet veel Romeins voor de dag gekomen.

Page 222: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Alle vondsten in dit gebied hebben evenwel het karakter van voorwerpen die

toevallig verloren zijn gegaan. Over de bewoning lichten zij ons niet in. (389)

Forum Hadriani, de naam die men gewoonlijk met de Romeinse nederzetting op Arentsburg in verbinding brengt, kan moeilijk een Romeins fort betekenen; naar alle waarschijnlijkheid was het een burgerlijke nederzetting. (424) Forum Hadriani kan dus de naam zijn geweest van de burgerlijke nederzetting, die bij de Romeinse vesting van Arentsburg heeft gelegen. Intussen kennen wij de plaats van

die nederzetting nog niet. (425)

Holwerda heeft getracht aan te tonen, dat er steeds verband bestaat tussen de verschillende bouwperioden, die hij in de vesting vaststelde, en de geschiedenis van

de veldtochten in Britannië.Maar deze onderstelling kan niet juist zijn. (425)

Het staat vast, dat het fort omstreeks 85 is gebouwd. Er kan intussen geen verband bestaan met de veldtochten, die door Domitianus in Britannië zijn ondernomen. Want de expedities van Agricola waren in 83 reeds geëindigd en in 86 is zelfs één van de vier legioenen, die in Britannië dienst deden, naar de Donau overgeplaatst. (425)

Ook voor de gebouwen, die in de vesting te Arentsburg omstreeks het midden van de tweede eeuw zijn opgericht, kan men moeilijk denken aan verband met expedities naar Britannië. (425) Luxueuse bouwwerken pleegt men niet op te richten in een fort. (426)

Met zekerheid blijkt uit de vondsten, dat er te Arentsburg geen Romeinse nederzetting van enige betekenis is geweest in de tijd vóór het jaar 70. Het is dus zeker niet mogelijk deze vindplaats met Praetorium Agrippinae te identificeren. Mogelijk.was daar een inheems dorpje, zoals op Ockenburg bij Loosduinen en in de buurt van Naaldwijk is ontdekt. (424)

Over de bovenste Romeinse weg in de Patavia.

(Pagina 422, letterlijk citaat, inclusief oude spelling) "Ten slotte moeten wij nog, bij wijze van samenvatting, een overzicht geven van de weg langs de Rijn en daarbij trachten de verschillende aan die weg genoemde stations te identificeren. Wij hebben deze weg reeds vroeger vervolgd van Colonia Traiana (bij Xanten) tot Arenacum, dat zich waarschijnlijk bij Rindern bevond, en als laatste station hebben wij gemeend Carvium te localiseren in de buurt van Kesteren. Waar Castra Herculis, dat tussen Arenacum en Carvium lag, moet worden gezocht, weten wij niet. Ook het gedeelte van Carvium tot Vechten is onzeker. Er worden in dat stuk twee stations

genoemd: Mannaricium en Levefanum; maar in de getallen, die voor de afstanden tussen de verschillende plaatsen worden opgegeven, moeten fouten schuilen. Men kan Mannaricium in de buurt van Maurik en Levefanum te Wijk bij Duurstede zoeken; daaromtrent heeft men evenwel niet de minste zekerheid. Van Vechten af levert de reconstructie van de weg minder moeilijkheden op. De naam van laatstgenoemde plaats was Fectio en van de nederzetting te Utrecht Traiectum. Als zeker mogen wij aannemen, dat het station, dat op de reiskaart en in het reisboek Albanianae wordt genoemd, te Alfen aan de Rijn moet worden gezocht. Op deze wijze kan men vermoeden, dat Laurum bij Woerden en Nigropullus bij Zwammerdam lagen. De sterkte bij Roomburg kan Matilo hebben geheeten. Te Valkenburg aan de Rijn moeten wij Praetorium Agrippinae zoeken en bij Katwijk Lugdunum, de plaats die

bij Ptolemaios Lugdunum der Bataven wordt genoemd, het eindpunt van de weg langs de Rijn in Germanië.:

Page 223: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Op grond van deze bronnen geeft Byvanck dus aan, dat:

Arenacum zich waarschijnlijk te Rindern bevond; hij meent Carvium in de buurt van Kesteren te kunnen localiseren (terwijl er

meer voor te zeggen is dat Carvium te Herwen lag); onbekend is waar Castra Herculis moet worden gezocht; het gedeelte tussen Carvium en Vechten onzeker is; er in de afstanden naar Mannaricium en Levefanum fouten schuilen; er niet de minste zekerheid is omtrent deze plaatsen; de reconstructie vanaf Vechten minder moeilijkheden oplevert (waarmee

tevens aangegeven wordt dat het stuk tot Vechten vanaf Rindern vol met moeilijkheden zit);

Vechten de naam Fectio droeg (alleen staat er geen Fectio op de Peutingerkaart, maar Fletione!)

Utrecht dus Trajectum was (terwijl vastgesteld is dat Romeins Utrecht de naam Albiobola droeg);

de naam Albanianae dat bij Alphen aan de Rijn moet worden gezocht, als zeker aangenomen mag worden. (Hoeveel zekerheid zit er in een aanname die men nog niet gevonden heeft? Er wordt immers nog naar gezocht!)

de locaties Laurum voor Woerden en Nigropullum voor Zwammerdam op een vermoeden berusten; dat Lauri (Lauriacum) de plaats in Zuid-Holland is die op

de Tabula Peuteringeriana staat aangetekend, is allerminst zeker (p.638) Roomburg kan Matilo hebben geheten; Praetorium Agrippinae bij Valkenburg gezocht moet worden (het is dus nog

niet gevonden en misschien is het niet eens Valkenburg); bij Katwijk, het eindpunt van de weg, Lugdunum gezocht moet worden (en dus

Leiden of de Brittenburg bij Byvanck niet Lugdunum is).

En op deze litanie van onzekerheden bouwde men in Nederland de Romeinse traditie. Er worden slechts 2 schijnbare zekerheden genoemd, Fectio en Trajectum, die beiden niet op de Peutingerkaart staan. Immers op de Peutingerkaart staat Fletione en van Utrecht is met zekerheid aangetoond door C.W.Vollgraff dat de

Romeinse plaats Albiobola heette en wel Colonia Albiobola Batavorum.

Over de onderste Romeinse weg van Nijmegen naar Keulen.

Zonder twijfel de belangrijkste vindplaats van Romeinse oudheden in die streek is Cuyk. Daar moet een Romeinse nederzetting zijn geweest, waarschijnlijk de plaats die op de Tabula Peutingeriana als Ceuclum staat aangetekend. (351).

Het vervolg van de Romeinse weg (van Cuyk naar Blerick) is wederom

onzeker (350)

De vondsten van Holtblerick en andere, die in de buurt van Blerick zijn gedaan, maken het waarschijnlijk, dat daar ergens het poststation Blariacum, dat op de Tabula

Peutingeriana staat aangetekend, moet worden gezocht (350).

Heel, men vermoedt dat daar Catualium heeft gelegen (348).

Smeermaas, daar vermoedde Habets "Feresne".(348)

Page 224: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Heerlen heette in de Romeinse tijd Coriovallum, een naam die op grond van de getallen, die voor de afstanden langs de wegen worden genoemd, als volkomen

zeker kan worden beschouwd. (330)

De mededelingen over het gevonden aardewerk zijn niet zó nauwkeurig , dat men

daaruit veel gevolgtrekkingen mag maken. (332).

Merkwaardigerwijze wordt ook Aken nergens in de antieke literatuur vermeld, hoewel daar ter plaatse toch in de Romeinse tijd een nederzetting moet zijn geweest.

(335)

Continuïteit in bewoning.

Over de continuïteit in bewoning laat Byvanck geen misverstand bestaan. Voor zover we het kunnen nagaan, is Maastricht de enige plaats in ons land, waar een zekere continuïteit bestaat van de Romeinse tijd naar de Middeleeuwen (313) (Dus in Nijmegen is geen sprake van continuïteit! Overigens is ook W.A. van Es die

mening toegedaan.)

De archeologie.

Over de archeologie doet Byvanck enkele opmerkelijke uitspraken, die gaan van toevallig verloren (muntvondsten) tot zeker niet antiek (mijlpaal van Monster). Daarmee zet hij een aantal bevindingen en conclusies van anderen ernstig onder druk, zoals dat Wijk bij Duurstede tot het belangrijke handelscentrum Dorestad werd verklaard. Op grond van de vondst van één munt. Bij de beschrijving van de vele kleine vondsten in het land en ten westen van de IJssel, te Velp, Oosterbeek, Heelsum en Renkum, schrijft Byvanck: "Zulke vondsten behoeven niet afkomstig te zijn.van vaste woonplaatsen; zij kunnen tijdens een kort verblijf, bij voorbeeld voor de

jacht, verloren zijn gegaan". (403)

Het is in elk geval duidelijk dat de archeologie de traditie nergens bevestigd, niet in Nijmegen, niet in Utrecht en niet in de vindplaatsen van Romeins langs de Rijn.

Byvanck noemt zeer veel vindplaatsen van Romeins, die niet in het Peutingerkaartverhaal pasten en tegenwoordig dus maar worden verzwegen. Er zijn vindplaatsen waar meer Romeins is gevonden dan bijv. in Zwammerdam. En Zwammerdam zou zo belangrijk zijn geweest dat het op de Peutigerkaart vermeld zou staan, en Wychen, Doorwerth of Wageningen om er enkele te noemen, of Aken en

Maastricht, niet?

Conclusie.

De Nederlandse vindplaatsen van Romeins komen verre van overeen met de plaatsen op de Peutingerkaart. De afstanden kloppen niet, het aantal vindplaatsen klopt niet, de overige gegevens uit andere bronnen kloppen niet. Dat wist Byvanck al, dat wist Van Es, dat wist J.E.Bogaers, dat weten T.Bechert en W.Willems, dat weet ook Leupen, dat

wist ook Albert Delahaye. Nu moet de rest van Nederland het nog te weten komen.

Rijn of Schelde, Katwijk of Kanaalkust?

Het Renusprobleem wordt door Byvanck op een opmerkelijke wijze benaderd als hij vermeldt dat de grens tussen de Morini en de Bataven waarschijnlijk werd gevormd door de hoofdarm van de Schelde (477). (Dit was niet alleen

Page 225: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

waarschijnlijk, maar ook zeker. Echter de Romeinse Schelde kwam niet overeen met die van tegenwoordig wat Byvanck ook erkent.) Hij schrijft dat doorde overstroming van het Vlaamse land in de vierde en vijfde eeuw (dus toch transgressies?) er zeer

grote veranderingen hebben plaats gehad. (476)

Byvanck (erkent dus de transgressies als hij) spreekt over het land in het westen van de Rijndelta was omstreeks 260 verlaten wegens de stijging van het

grondwater (256).

Over de vluchtheuvels in Zeeland merkt Byvanck op dat de oudste ontdekte scherven Karolingisch zijn, uit de tijd omstreeks 900 en voor zover bekend zijn er nooit Romeinse oudheden in ontdekt." (434). Van het land van de Morini placht men over te steken naar Britannië (48). Sedert die tijd (28 v.Chr.) kende men te Rome de naam van de Morini, die als hoofsteden Therouanne en Gesoriacum hadden. Vergilius spreekt over hen als het volk aan het uiteinde van de wereld tezamen met de Rijn "extremique hominum Morini Renusque bicornis" (80). (Byvanck moet dus

geweten hebben dat de Renus daar dan ook gezocht moest worden, aan het Kanaal! Dan is toch wel duidelijk dat de grens tussen Morini en Bataven dus niet in Zeeland gelegen kan hebben. Immers in Zeeland is geen bewoning aantoonbaar vóór 900. Mensen woonden er op vluchtheuvels (vanwege transgressies!!) en er is nooit Romeins gevonden, terwijl de Romeinen vanaf Caesar in het gebied van de Bataven en de Morini zijn geweest.)

(In dit verhaal zit geen woord van Albert Delahaye, maar het past precies in zijn visie).

Over de beschrijving van het wegenstelsel in Gallië lezen we bij Byvanck: Een weg liep door de Jura in de richting van het kanaal en de Neder-Rijn. Deze weg liep langs het plateau van Langres; daar verdeelde de weg zich in twee takken, een westelijke naar Gesoriacum (Boulogne) aan het nauw van Calais, door de landen van de Bellovaci (Beauvais) en de Ambiani (bij Amiens), en de oostelijke naar Trier" (174). (Integrerende vraag blijft dus waar de Neder-Rijn zich dus bevond! Byvanck vermeldt dit verder niet. Maar leest men letterlijk wat Byvanck hier zelf schrijft, dan lag de Neder-Rijn dus aan het Kanaal).

Op de lijsten van de volksstammen in de Rijndelta en in Gallia Belgica, merken wij op, dat twee volkeren, de Marsaci en de Frisiavones, in beide lijsten voorkomen. Daarbij behoeven wij niet te denken aan een vergissing van Plinius. Zulk een vergissing is niet waarschijnlijk, omdat deze auteur van de toestand zeer goed op de hoogte was. Mogelijk hebben zowel de Marsaci als de Frisiavones land bezeten aan beide oevers van de Waal en komen zij om die reden evengoed voor in de lijst van de volkeren in de Rijndelta als in de opsomming aangaande Gallia Belgica. (197).

Intussen heeft Gaius Caesar (39 n.Chr.) deze gelegenheid aangegrepen om een expeditie over de Rijn te ondernemen. Hij trok het gebied van de Chatten binnen en behaalde daar ook wel enig succes. De gebeurtenis, waarover ons geen nadere bijzonderheden bekend zijn, kan dus ook aan het Kanaal hebben plaats gehad. Van de tocht naar Britannië is niets gekomen. De keizer (Caligula) heeft de soldaten schelpen laten verzamelen aan het strand als buit op de oceaan. Als enig resultaat toonde men later een groot monument, dat Gaius (in opdracht van de keizer) had laten oprichten bij de voorbereiding van de expeditie als teken van een overwinning op de zee en dat later als vuurtoren dienst deed. Men zoekt het in de buurt van Boulogne-

sur-Mer of bij Katwijk (145). (Wat was Byvanck hier dicht bij de ware kijk op de geschiedenis vanaf de Romeinen!)

Page 226: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Deze vuurtoren is in Boulogne-sur-Mer nog steeds bekend als de "Phare de Caligula" of "Tour d'Ordre" en heeft er 14 eeuwen gestaan. Klik op Phare de Caligula voor de

verwijzingen. Het komt dus blijkbaar niet in de gedachte van Byvanck op dat de Rijndelta en Gallia Belgica wel eens in hetzelfde gebied zouden hebben kunnen liggen. Ook al geeft hij zelf aan twijfel te hebben in de keuze van de Kanaalkust of Katwijk bij de eerder genoemde vuurtoren (145) en de weg naar de Rijndelta die via Amiens en Beauvais liep (174).

Het uitgangspunt van Byvanck en vele historische auteurs vóór en ná hem, is steeds geweest dat de Renus de Nederlandse/Duitse Rijn was. Dat hier al het eerste probleem ligt en die "vertaling" niet zomaar opgaat, bewijzen de vele teksten vanaf de klassieke Romeinse schrijvers tot in de 11e eeuw, waarbij de Renus een rivier in Gallië

(Servius) wordt genoemd, waarvan de monden tegenover Kent lagen (Mela).

Maar ook M.Gysseling wijst hierop als hij schrijft dat Renus en Schelde een naamkundig verband met elkaar hebben. Hij schrijft letterlijk: Het Keltische Reno (=vloeien) zal dus oorspronkelijk een lokale Keltische naam geweest zijn van de Schelde". (Gysseling, Prof.Dr.M., "De oudste toponomie van de Kempen", in Brabants

Heem 1958 blz.103).

En als Byvanck schrijft dat "de situatie van de kuststreek en de loop van de rivieren, in de Romeinse tijd beduidend anders was en de Schelde in de Romeinse tijd een geheel ander deltagebied dan tegenwoordig had" (p.4), dan is dat toch duidelijke taal, Dan houdt toch elke verdere zekerheid omtrent Renus = Rijn

op en had een open discussie moeten volgen en geen hoongelach!

Maar neen, niet in historisch Nederland, waar men een onwrikbaar standpunt over de Romeinse Rijn heeft ingenomen, ook al houdt de naamgeving van de Rijn hetzelfde bewijs in als waarover Byvanck ten opzichte van de Schelde sprak. De verandering van de namen van de Nederlandse rivieren (De Ware Kijk Op deel 2, p.541) bevestigen behalve het verhaal van Byvanck, ook dat van de transgressies, dus ook

dat van Delahaye.

In feite is het grootste en enige probleem van de historische geografie van westelijk Europa de locatie van de klassieke Gallische Renus. Plaatst men deze rivier in Gallië, waar Nederland nooit toe behoord heeft ook al vinden Byvanck en anderen van wel, dan volgt de rest vanzelf. Sprak men lange tijd over de Rijn als de grootste milieuvervuiler van west-Europa, de klassieke Renus overtreft dit op historisch

geografisch gebied vele malen.

Bij letterlijke lezing geeft het boek "Nederland in de Romeinse tijd" van Byvanck een heel andere kijk op de traditie en het ontstaan van die traditie. Byvanck spreekt vaak zijn twijfel uit. Hij heeft het over "vermoedens", spreekt over "weten wij het niet zeker", heeft het over "waarschijnlijk" en "waarover we niet zijn ingelicht"en "dat is ons niet bekend" of "deze mededeling is weinig vertrouwen wekkend". Je kunt geen bladzijde in dit boek openslaan of er springen vraagtekens uit. Vragen die Byvanck zich stelde, vragen die ook de traditionele historicus zich heeft moeten stellen, die vragen werden door Albert Delahaye beantwoord, maar wel met heel andere kijk op de geschiedenis van ons land vanaf de Romeinen. Het verhaal van Byvanck sluit daar onmiskenbaar verrassend op aan. Maar dan moet men wel de bril van de "bevooroordeling" van de

neus halen.

Page 227: NEDERLAND IN DE ROMEINSE TIJD Dr. A.W... · 2021. 5. 26. · Romeinse tijd moet verstaan. Allereerst zal het dus nodig zijn vast te stellen, wat is bedoeld met de Romeinse periode

Bij kritische lezing van de boeken van Byvanck is het onbegrijpelijk dat Albert Delahaye zoveel onbegrip kreeg ten aanzien van zijn visie op de geschiedenis van ons land in het eerste millennium, te beginnen in de Romeinse tijd. Blijkbaar hebben zij die zoveel kritiek uitten, nooit de boeken van A.W. Byvanck "Nederland in de Romeinse tijd" (1943) of van W.A. van Es "De Romeinen in Nederland" (1980) kritisch gelezen, net zo

min als ze ooit de boeken van Delahaye gelezen blijken te hebben.