neas manifest renovatievisie 2050 interactieve pdf

55
Manifest Renovatievisie 2050 coalitie bestaande woningbouw

description

Dit manifest moet het startpunt gaan vormen voor de visieontwikkeling, de innovatie en de vernieuwde praktijk van kwaliteitsaanpassing. Daarom wordt de horizon bijna twee generaties verder gelegd. De ondertitel luidt niet voor niets ‘de basis voor product- en procesinnovatie in de bestaande woningbouw’. Er zal in allerlei nieuwe samenwerkingsverbanden gezocht moeten worden naar de ‘nieuwe’ oplossingen, die ‘levensduur-proof’ zijn. Het ‘levensduurdenken’ vormt het terugkerend onderwerp in dit boek. Kwaliteitsaanpassing kan niet zonder een visie op de toekomst. En als het over duurzaamheid gaat, moet er vooral meer oog zijn voor de langere termijn.

Transcript of neas manifest renovatievisie 2050 interactieve pdf

  • Manifest Renovatievisie 2050

    coalitie bestaande woningbouw

    Manifest Renovatievisie 2050

    In de dagelijkse praktijk van de aanpassing van de bestaande woning

    voorraad is er nog weinig vastgelegd over de eisen die eraan gesteld

    kunnen worden. Dit boek Manifest, Renovatievisie 2050 is door de

    BouwhulpGroep B.V. samengesteld om hier een eerste, gemeenschap

    pelijke stap in te zetten. Het boek is gebaseerd op de ervaringen van

    de BouwhulpGroep als architecten en adviesbureau op het terrein van

    de renovatie, de visie op levensduurdenken van het bureau en vooral

    ook de visies en praktijken van de toeleverende industrie in de bouw.

    Zeventien vertegenwoordigers van deze branche laten in dit boek zien

    wat hun visie is op de aanpassing van de bestaande woningbouw en

    wat hun aanbod is, gespecificeerd naar de verschillende exploitatie

    perioden vijftien, dertig en vijfenveertig jaar.

    Het bijzondere van dit boek is dat marktpartijen gezamenlijk een beeld

    geven van de huidige stand van zaken en tegelijkertijd een blik op de

    toekomst richten. In die zin is het een voorbeeld van een poging kennis

    samen te voegen en van de praktijk van ketenintegratie.

    Martin Liebregts en Yuri van Bergen

    Eindhoven, 2011

  • Manifest Renovatievisie 2050coalitie bestaande woningbouw

  • 2Inhoud01. Voorwoord 4

    02. Het manifest, een inleiding in

    levensduurdenken 6

    De markt aan het woord 10

    Op zoek naar een taal 10

    Aanbod met draagvlak 11

    Partners in plaats van concurrenten 11

    Begrippen over kwaliteitsaanpassing 11

    Noodzaak van herbezinning 13

    De prestaties in de tijd 14

    Het ritme van de cycli 14

    De dragers van de levensduur: componenten 15

    Duurzaamheid: de agenda voor de toekomst 16

    03. Levensduurdenken over de bestaande

    woningvoorraad 18

    Een oproep om anders te kijken naar de

    mogelijkheden van energiebesparing. 19

    De voortdurende verandering: de super tanker

    en het levensduurdenken 20

    Invloeden energiegebruik 21

    Thema 1: De wooncultuur en het

    energiegebruik 22

    Thema 2: Oog voor de mogelijkheden van

    het bestaande 24

    Thema 3: Woonlasten versus milieu 25

    Thema 4: Een goed aanbod 26

    Thema 5: Het draait om het proces 27

    Uitgangspunt voor verandering 28

    04. De eenvoud van duurzaamheid 30

    Levensduurdenken 31

    De ontwikkelingen 32

    De toets op hoofdlijnen 32

    De variabelen van duurzaamheid 33

    Eenvoud als basis 35

    Milieuwaardenanalyse 35

    Visie op duurzaamheid 36

    Bouwdelen en variabelen 36

    Van energiebesparing naar energieproductie 38

    Exploitatiekosten en -opbrengsten centraal 38

    Van korte naar lange termijn 38

    05. Prestaties, componenten en kwaliteit 40

    Het verhaal achter de prestatie 41

    Componenten, duurzaamheid en wonen 41

    De criteria normeren de categorien 46

    06. Oplossingen vanuit de coalitie 56

    Het Kader 57

    Marktpartijen aan het woord met

    verbeelding 57

    Terugblik om vooruit te kijken 93

    07. De horizon van 2050 94

    De markt in beweging, de consument aan

    het woord 95

    Het gevaar van de remmende voorsprong 97

    De beleving: de Senseo als voorbeeld 97

    De talloze vaders 97

    Een inovatieprogramma in en notendop 98

    Bronvermelding 100

  • 4 5

    Natuurlijk kunnen we niet veertig jaar vooruit kijken. De titel RENOVATIEVISIE 2050 suggereert dan ook geen voor spelling of een kijk in de glazen bol. Het is meer een verwijzing naar de toekomst, als Nederland qua bebouwing voor 90 procent gebaseerd is op wat er tot nu toe gebouwd is. Alleen de kwaliteit zal op uiteenlopende onder delen anders zijn door de aanpassingen in de tijd.

    Dit manifest moet het startpunt gaan vormen voor de visieontwikkeling, de innovatie

    en de vernieuwde praktijk van kwaliteitsaanpassing. Daarom wordt de horizon bijna

    twee generaties verder gelegd. De ondertitel luidt niet voor niets de basis voor product- en

    procesinnovatie in de bestaande woningbouw. Er zal in allerlei nieuwe samen werkings-

    verbanden gezocht moeten worden naar de nieuwe oplossingen, die levens duur-proof

    zijn. Het levensduurdenken vormt het terugkerend onderwerp in dit boek. Kwaliteits-

    aanpassing kan niet zonder een visie op de toekomst. En als het over duurzaam heid gaat,

    moet er vooral meer oog zijn voor de langere termijn.

    De kennis, de ervaring en de wijsheid hiervoor ligt niet bij n partij. Juist het zoeken

    naar de passende stimulerende en productieve coalities zal de horizon verruimen. Dit

    boek is hier een van de vele initiatieven van. In samenspraak met zeventien markt partijen

    wordt een poging gewaagd de discussie over kwaliteitsaanpassingen in de bestaande

    woningbouw handen en voeten te geven. Dit is het begin. De volgende stap is samen een

    programma voor innovatie te formuleren. Het laatste hoofdstuk De horizon van 2050

    poogt hiervoor een bescheiden begin te maken.

    Als samenstellers van dit boek was het enthousiasmerend dat er vanuit de markt zoveel

    positieve geluiden en energie kwam en het wordt steeds leuker om met de bestaande

    (woning) bouw bezig te zijn. Juist het nieuwe samenspel tussen de verschillende

    markt partijen inspireert in hoge mate. Het is gewoon spannend wat er morgen weer

    kan gebeuren. Dus aan de slag samen.

    Samenstellers en eindredactie: Martin Liebregts en Yuri van Bergen

    Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

    Voorwoord

    01

  • 602Auteurs | Martin Liebregts en Yuri van Bergen

    7

    De woningbouw staat voor een gigantische opgave. De huidige voor raad moet de komende decennia aangepast worden aan de eisen van de eenentwintigste eeuw. Over vijftig jaar zal de woningbouw in Nederland vooral bestaan uit de huidige ruim zeven miljoen woningen.

    Om deze opgave met alle partijen zo goed mogelijk in te vullen, zullen de krachten

    gebundeld moeten worden. Ofwel zal de ketenintegratie versneld geconcretiseerd moeten

    worden. De COALITIE BESTAANDE WONINGBOUW (CEBEWE 2050) probeert hier handen

    en voeten aan te geven, door met elkaar de kwaliteit die nagestreefd wordt op bouwdeel-

    niveau nader te benoemen, op basis van de huidige inzichten, en deze kwaliteit in de

    tijd aan te vullen of aan te passen.

    CEBEWE 2050 -een netwerk van de toeleverende industrie en adviseurs- actief in de

    bestaande woningbouw, poogt met elkaar voor de verschillende levensduur verlengingen

    van woningen (exploitatieperiode van vijftien, dertig en vijfenveertig jaar) de kwaliteit

    vast te leggen voor de verschillende onderdelen of componenten van de woning. Dit

    varieert van dak, gevel, woninginstallaties tot de afbouw en uitrusting (keuken, douche

    en toilet). Van de meestvoorkomende situaties wordt vastgesteld waaraan de kwaliteit

    moet voldoen bij de verschillende perioden van ingreep.

    De kracht ligt in het feit dat:

    De kwaliteit in samenhang wordt beschouwd en dient als referentie De communicatie tussen het aanbod en de vraag versterkt kan worden De ontwikkelingen, respectievelijk innovaties, een betere basis krijgen. Dus niet gericht op n aspect -bijvoorbeeld energie- maar op de gebruiks kwaliteit die

    gewenst wordt.

    Het manifest een inleiding in levens- duurdenken

  • 8 9

    Figuur 1

    ComponentRenovatie.

    De aanpassing aan de woning is teruggebracht

    tot componenten (samenhangende bouw delen,

    die voorzien in een gebruik). Een gedifferenti-

    eerd aanbod met afstemming in beeld,

    techniek en proces. Deze benadering speelt een

    belangrijke rol bij het vraaggestuurd verbeteren

    in de sociale huursector en in de particuliere

    sector van eigenaar-bewoner.

    Het manifest, een inleiding in levensduurdenken

  • 10 11

    Aanbod met draagvlak

    De maatschappij laat zich niet zomaar sturen van bovenaf. En zeker niet door de

    traditionele instituties. De kunst is erin gelegen om voortdurend in samenspraak met

    de markt het gewenste aanbod te definiren. De Grote-Renovatie-Enqute heeft gepoogd

    hierop een eerste antwoord te geven. Maar om het antwoord concreter te maken,

    zullen er nog enkele stappen gezet moeten worden. Dit geldt zeker als het om kwaliteits-

    niveaus gaat in relatie tot de toekomst (exploitatieperioden). Uit de praktijk van de

    BouwhulpGroep zijn de eerste contouren te formuleren. Ze zijn gebaseerd op duizenden

    enqutes onder bewoners en honderden gesprekken met beheerders. Het voordeel

    van deze brede ervaring is dat het vooroordeel geleidelijk vervangen wordt door een

    gedragen oordeel door de markt vanuit de vraagkant. Het startpunt van de benoeming

    van de gewenste kwaliteit, behorende bij de verschillende exploitatie perioden, is

    gebaseerd op deze praktijk.

    Partners in plaats van concurrenten

    De aanpak van de bestaande (woning-)voorraad kan nooit door n marktpartij worden

    gerealiseerd. Het is een collectieve opgave en tevens een grote gemeenschappelijke

    markt. Samenwerking is daarom vereist.

    Het ligt in de bedoeling om door dit manifest naar buiten te brengen in samenspraak zo

    concreet mogelijk te benoemen wat de kwaliteit voor de verschillende onderdelen van een

    gebouw is, in relatie tot de gewenste levensduur (vijftien, dertig en vijfenveertig jaar).

    Begrippen over kwaliteitsaanpassing

    De afgelopen veertig jaar zijn er voortdurend nieuwe termen bedacht om de kwaliteits -

    injectie in de bestaande woningvoorraad een naam te geven. Veel woorden hebben in de

    hoofden van betrokkenen de basis gelegd voor uiteenlopende oplossingen, waarbij al

    of niet de aanpak van de wijk een rol speelde. In willekeurige volgorde: woning ver beter ing,

    rehabilitatie, renovatie, sanering, revitalisatie, hoogniveaurenovatie, trans formatie,

    opplussen, groot onderhoud (plus), kleine beurt, enovatie, facelift. Het rijtje zal lang niet

    compleet zijn. Je moet jaren meelopen om nog gevoel en overzicht te hebben op al deze

    verhullende begrippen. Natuurlijk weerspiegelt elk begrip een tijd geest. De context van

    belangen en ideen maakt duidelijk wat ermee bedoeld wordt. Er komen voortdurend

    nieuwe synoniemen bij om de tijdgeest te kleuren. Maar dat wil niet zeggen dat er onder

    deze veranderlijke tijdgeest geen basisbegrippen kunnen bestaan.

    Dit boek tracht hiervoor een aanzet te geven. De begrippen over de kwaliteitsaanpassing

    richten zich op de aard en omvang van de ingreep. Om allerlei ideologische beschouwingen

    verder de ruimte te geven, maar wel buiten de begripsomschrijving te laten, stellen we

    drie begrippen voor met de erbij behorende minimale exploitatieperioden:

    De markt aan het woord

    De afgelopen decennia is de overheid steeds meer terug getreden

    op die terreinen waar het maatschappelijk krachtenveld zelf

    inhoud kan geven. Een van die terreinen vormt de kwaliteit en

    de kwaliteitsaanpassing van bestaande woningen. In de jaren

    zeventig en tachtig was de overheid, zowel als Ministerie Volks-

    huisvesting als via gemeentelijke volkshuisvestingsdiensten,

    de leidende partij in de ontwikkeling. In de jaren negentig van de

    vorige eeuw heeft de overheid zich geleidelijk teruggetrok ken

    en is het de markt die het moet doen. In de nieuwbouw heeft het

    geleidelijk zijn eigen dynamiek gekregen, maar in de bestaande

    bouw en de ermee verbandhoudende kwaliteits aan pas sing

    heeft het geleid tot passiviteit. De afgelopen vijfen twintig jaar

    zijn er nauwelijks nog innovaties geweest op dit terrein. De

    toeleverende industrie en de bouwbedrijven hebben zich stil ge-

    houden. Voor zover er iets gebeurde, betrof het ketenintegratie

    zoals dat zich in alle sectoren van de maatschappij voordoet.

    Maar er is geen sprake van iets specifieks. De afgelopen jaren is

    er enige beweging te bespeuren. Vaak gaat het om voorzichtige

    stappen, die sterk individueel ofwel bedrijfsgericht zijn. Maar

    dat zal nooit tot een structurele verschuiving leiden. Nu de over -

    heid zich al jaren uit dit speelveld heeft teruggetrokken en de

    markt van de bestaande voorraad alsmaar groeit, is het van

    belang dat vraag en aanbod opnieuw met elkaar in gesprek

    gaan. En nu zonder bemoeienis van de overheid. Het initiatief

    CEBEWE 2050 moet in dit licht beschouwd worden. De markt is

    aan het woord als het over de kwaliteitsaanpassing van de

    bestaande (woning-)voorraad gaat. De overheid zal vooral de

    grenzen voor de onderkant gaan bepalen.

    Op zoek naar een taal

    De markt kan niet functioneren als de taal die gebruikt wordt

    niet eenduidig is en die zowel door de vraagkant als aanbodkant

    gehanteerd wordt. Zeker in geval van kwaliteitsaanpassing is

    dit essentieel. De basis voor de aanpassing is het tijds perspectief.

    Als iets nog vijftien, dertig en vijfenveertig jaar moet functione ren,

    stelt het andere eisen aan de te realiseren kwaliteit.

    De gewenste kwaliteit zal opnieuw gedefinieerd moeten worden

    in het licht van het tijdsperspectief. De gewenste kwaliteit is de

    basis voor innovatie en product ontwikkeling. Hoe explicieter dit

    benoemd kan worden, des te beter de markt hierop kan inspelen.

    In het hoofdstuk Prestaties, componenten en kwaliteit wordt

    de eerste aanzet hiervoor gepresenteerd vanuit de markt.

    Figuur 2

    Innovaties toeleverende industrie be staan

    de (woning)bouw 19852010.

    In 2009 is de BouwhulpGroep gestart met een

    onderzoek naar de huidige renovatie praktijk,

    genaamd de Grote-Renovatie-Enqute. De

    ideen en opvattingen van zestig beslissers,

    uitvoerende bedrijven en de toeleverende

    industrie zijn uitgebreid in beeld gebracht door

    middel van een enqute. Een van de vragen aan

    de toe le verende industrie is ge weest, welke

    innovaties zij de afgelopen twintig jaar specifiek

    voor de bestaande bouw in de markt hebben

    gezet.

    Het manifest, een inleiding in levensduurdenken

  • 12 13

    De genoemde begrippen zijn bedoeld om de discussie over de kwaliteitssprong hanteer-

    baar te maken. Suggesties voor een andere benadering zijn zeer welkom. Woorden moeten

    hulpmiddelen worden om de praktijk te versnellen.

    Noodzaak van herbezinning

    De aandacht voor de bestaande woningvoorraad en voor de kwaliteitsaanpassing ervan

    is in de directiekamers van woningbeheerders nog vaak te gering. Het spitst zich nog te

    veel toe op jaarlijkse vaststelling van onderhoudsbudgetten. Ondanks de wetenschap

    dat de te verwachten gemiddelde leeftijd van woningen honderdtwintig jaar is. Over de

    kwaliteit van de nieuwbouw wordt tegelijkertijd eindeloos gediscussieerd. Over de

    kwaliteit van n procent van onze woningvoorraad - de nieuwbouw - worden bijeen-

    komsten op alle niveaus belegd, terwijl de bestaande voorraad met zon 99 procent het

    moet doen met een begrotingskantlijn. Een dergelijke houding is mede ontstaan door

    de kortetermijnvisie op de levensduur van de voorraad (vijftig jaar). Na de gereedkoming

    van een woning is men bezig met het AFSCHRIJVEN in plaats van het optimaliseren van

    de te leveren kwaliteit in een veranderende samenleving.

    Als de levensduur van honderdtwintig jaar de basis vormt voor de benadering van de

    kwaliteit van een woning, wordt de totstandkoming een van de vele momenten waarop de

    kwaliteit gedefinieerd wordt. Alleen conserveren van de kwaliteit gedurende de levens-

    duur van een woning is dan niet voldoende. Afhankelijk van de maatschappelijke

    ontwikkelingen zal in de loop der tijd bekeken moeten worden wat de vereiste en mogelijke

    kwaliteitsaanpassingen moeten zijn. De kwaliteit van de voorraad is dan voortdurend

    in beweging, afhankelijk van de omstandigheden. De basis van de kwaliteitsaanpassing

    is gelegen in gedegen onderzoek.

    In dit manifest komen drie aspecten aan bod, die het huidige beeld over de kwaliteits-

    aanpassingen van de woningvoorraad kunnen bijstellen:

    De prestaties in de tijd Het ritme van de cycli De samenhangende bouwdelen van de woning als dragers van de aanpassing (componenten).

    Verder wordt aandacht besteed aan de invloed die de nieuwe beschouwing over de

    totale levensduur en de cycli van de kwaliteitsaanpassingen heeft op de mogelijkheden

    om duurzaamheid in de bestaande bouw te verankeren. De investeringen in de bestaande

    voorraad krijgen een nieuw perspectief en worden niet meer gehinderd door de beperkte

    boekhoudkundige beschouwingsperiode van vijfentwintig jaar, die is afgeleid van de

    afschrijvingstermijn van vijftig jaar van de nieuwbouw.

    Conserveren (minimaal een exploitatieperiode van 15 jaar).De bestaande, oorspronkelijke kwaliteit qua casco en ruimte wordt zoveel mogelijk

    gehandhaafd. Het accent van de verbeteringen richt zich op comfort, uitstraling

    en duurzaamheid. De investering bedraagt circa 30 tot 50 procent van die van nieuw-

    bouw. Tot nu toe hanteert men hiervoor het begrip grootonderhoudsplan.

    Renoveren (30 jaar of meer).Het accent ligt hier op vernieuwen. Binnen het casco worden de ruimten eventueel

    herschikt. De woning wordt weer aan de tijd aangepast. De investering bedraagt circa

    50 tot 80 procent van die van nieuwbouw, afhankelijk van de oorspronkelijke

    kwaliteit. De doelgroep blijft grotendeels ongewijzigd.

    Transformeren (45 jaar of meer).Op dat moment is er een reeks van oplossingen mogelijk. De oorspronkelijke woning en

    het casco zijn niet de grens. Samenvoegen en/of structureel toevoegen behoren tot de

    mogelijkheden. De investering ligt tussen de 60 en 120 procent van die van nieuwbouw.

    Welke kwaliteitsaanpassing in de praktijk tijdens de levensduur van een woning nodig is,

    is afhankelijk van drie belangrijke factoren, zolang er geen sprake is van herbestemming:

    De oorspronkelijke kwaliteit, zowel in architectonisch, ruimtelijk als technisch opzicht De economische ontwikkeling en de groei van de welvaart De demografische ontwikkelingen (huishoudenstypen)

    Het zal duidelijk zijn dat als de oorspronkelijke kwaliteit van een hoog niveau is,

    conserveren de steeds terugkerende ingreep zal zijn. Een herenhuis uit begin vorige eeuw

    kan met een aanpak van conserveren goed uit de voeten. Woningen die minder dan dertig

    jaar oud zijn, vallen ook in de meeste gevallen in deze categorie.

    Van renoveren is sprake als de plattegrond een aanpassing vraagt binnen het casco en/of

    door toevoeging van op-, aan- of bijbouwen. De bestaande structuur biedt niet voldoende

    leefruimte. Veel woningen uit de vooroorlogse en vroeg naoorlogse periode vragen om

    een dergelijke aanpak, willen ze de komende decennia een rol blijven spelen op de woning-

    markt. Een dergelijke aanpak komt veelal na zestig jaar om de hoek kijken.

    Tot slot krijgen we ook steeds meer te maken met transformeren. In dat geval wordt alleen

    het casco, al of niet met behoud van de gevelarchitectuur, gehandhaafd. Dit speelt een

    rol bij de eerste sociale woningbouw en de woningen uit de vroeg naoorlogse periode. In

    beide gevallen overheersen de hokkerigheid van de plattegrond en de beperkte woon-

    ruimte. Of er tot deze ingreep besloten wordt, houdt mede verband met de waarde van

    het bestaande. Vooral de architectonische en de cultuurhistorische waarden domineren

    bij deze aanpak.

    Hoe beter ons begrip van kwaliteitsaanpassingen van de bestaande woningvoorraad is

    en wordt, des te beter zijn we maatschappelijk in staat hiervoor gezamenlijk het gewenste

    aanbod te realiseren.

    Daar waar er een substantile vraag is, en dus een markt, is het voor de marktpartijen

    altijd interessant. Dit geldt zowel voor het milieu als voor de bestaande woningvoorraad.

    De combinatie ervan maakt het op korte termijn hoogstwaarschijnlijk tot een hype.

    Het manifest, een inleiding in levensduurdenken

  • 14 15

    De structurele aanpassing van de ruimte komt pas

    aan bod in de periode vijfenveertig tot zestig

    jaar. In de cycli van aan passing zijn dus patronen

    aanwezig, die verband houden met samen-

    hangende bouwdelen, die een gebruiksfunctie

    vervullen: componenten.

    De dragers van de levensduur: componenten

    Het kijken naar de woningen en de aanpassingen

    in de tijd richt zich nog te veel op de afzonderlijke

    bouwdelen en te weinig op samenhangende

    bouw delen, die tezamen voorzien in een bepaalde

    gebruikskwaliteit (ook wel componenten

    genoemd).

    Tot nu toe overheersen de boekhoudkundige

    benadering van de levensduur en de bepaling van

    de vervangingsbehoefte op basis van de tech-

    nische levensduur. Er wordt sterk gekeken naar de

    afzonderlijke materialen en bouwdelen en te weinig

    naar de betekenis voor het gebruik. De technische

    levensduur is dominant, omdat een andere

    benadering ook een gewijzigde beschouw ing van

    de woning veronderstelt. En bij de totale woning

    zitten we nog vast aan de historische en culturele

    periode van vijftig jaar. Als de componenten de

    basis vormen voor de kwaliteitsaanpassing van

    een woning, verandert de werkelijkheid structureel.

    Zowel de vraag als het aanbod van componenten

    krijgen hun eigen dynamiek. Bij componenten

    vormt de gebruikskwaliteit de basis en de leidraad

    voor aanpassing en verandering. Deze opvatting

    over de gebruikskwaliteit van componenten staat

    diametraal tegenover de technische levensduur-

    beschouwing, zoals die geldt bij de indeling in

    bouwdelen. En door van de gebruikskwaliteit van

    componenten uit te gaan, ontstaat er geen tegen -

    stelling tussen de onderhoudsvisie en bijvoorbeeld

    de belevingswaarde, omdat het laatste een

    essentieel onderdeel is van het gebruik. Com po-

    nenten zijn de dragers van de gebruiks kwaliteit.

    De prestaties in de tijd

    De ontwikkelingen in de maatschappij zorgen ervoor dat de eisen, die aan een woning

    en woongebouw worden gesteld, voortdurend wijzigen. Zo is de badkamer in de

    afgelopen decennia qua oppervlakte gegroeid van ruim drie vierkante meter naar een

    ambitieniveau van ruim acht vierkante meter.

    De ruimtebehoefte is toegenomen. Deels is het gerealiseerd door de afname van de

    woningbezetting in de vorige eeuw van ruim vier naar iets meer dan twee personen per

    woning. In de praktijk leidt dit ook tot de wens te vergroten.

    In het geval van de traditionele eengezinswoning (de doorzon uit de periode 1950-1975)

    heeft op dit moment eenderde van de koopwoningen er in de tijd een uitbouw aangezet.

    Deze ontwikkeling zal zich in de nabije toekomst verder doorzetten. Het tempo waarin

    dit gebeurt, hangt af van de maatschappelijke omstandigheden. Hetzelfde geldt voor

    energetische kwaliteit, comfort e.d. Als de financile ruimte en het (passend) aanbod

    toenemen, zal ook de kwaliteitsaanpassing structureel kunnen toenemen. De kwaliteit

    van een woning kent een boven- en een ondergrens:

    De bovengrens is de kwaliteit die in de nieuwbouw gerealiseerd kan worden De ondergrens is de kwaliteit die maatschappelijk nog verantwoord wordt beschouwd. Ook wel aangeduid als basiskwaliteit.

    Het ritme van de cycli

    Het huidige ritme van de kwaliteitsaanpassingen laat nog een onregelmatig beeld zien.

    Hoe ouder de woningen, hoe regelmatiger het ritme. De vooroorlogse woningbouw kent

    hoofdcycli van dertig jaar. En nevencycli van vijftien jaar (bijvoorbeeld installaties). De

    naoorlogse woningbouw laat nog een grotere spreiding zien (tussen de vijfendertig en

    vijfenveertig jaar). De redenen hiervoor zijn tweeledig:

    In de afgelopen decennia heeft een zeer grote nadruk gelegen op de kwantitatieve vraag. Tegelijkertijd beschikten de meeste naoorlogse woningen over de

    basiskwaliteit op sanitair gebied en woninginstallaties. En dat zijn de voorzieningen

    die een grote invloed hebben op de eerste cycli van vijftien en dertig jaar.

    De voortdurende aandacht voor de uitbreiding van de voorraad heeft de bestaande voorraad wat op het tweede plan gezet. Juist in de loop der tijd wordt het van belang

    door de vergrijzing van de voorraad extra aandacht te besteden aan de vereiste

    kwaliteitsaanpassing, wil het niet in een negatieve spiraal terecht komen.

    De te realiseren cycli van aanpassingen zijn sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de

    vraag zoals die in de nieuwbouw tot uitdrukking komt, van het technologisch/technisch

    aanbod en van de eigenschappen van de bestaande woning en de samenstellende delen.

    Om de vijftien tot twintig jaar worden installatie-units vervangen omdat ze technisch en

    maatschappelijk hun tijd hebben gehad (cv-ketel en mv-unit e.d.). De uitrusting van de

    woning - keuken, douche en toilet - hebben een levensduur van circa dertig jaar. De

    aanpassing hiervan gaat veelal gepaard met het conserveren van de schil (gevel, dak).

    Kwaliteitsaanpassing, ritme van de cycli.

    Met onderhouds- en vervangingsingrepen wordt gedurende de hele

    levensduur van het gebouw de kwaliteit vergroot. Het kunnen kleine of

    grote ingrepen zijn (varirend van conserveren, renoveren of transfor-

    meren), die de prestaties richting de nieuwbouw brengen.

    Figuur 3

    Het manifest, een inleiding in levensduurdenken

  • 16 17

    Ten aanzien van de aanpassingen op compo nent-

    niveau zijn ook hier diverse niveaus te onder schei-

    den, die variren van conserveren, renoveren tot

    transformeren.

    Duurzaamheid: de agenda voor de toekomst

    Op het moment dat we meer oog krijgen voor de

    langere termijn, komt duurzaamheid automatisch

    bovendrijven. Duurzaam betekent nu eenmaal

    weinig vergankelijk, of VOOR DE LANGE TIJD. Dit

    begint met het besef dat de levensduur meer dan

    vijftig, tachtig of honderd jaar zal zijn. Inves-

    teringen in de tijd moeten dan ook beschouwd

    worden in het licht van een lange termijn. Het

    gaat bij investeringen dan ook veel meer om risico-

    inschattingen. Met andere woorden, is er aan-

    leiding om te denken dat de levensduur korter zal

    zijn?

    Iedere eigenaar-bewoner die nu een doorzon-

    woning koopt uit de jaren zestig voor 200.000 euro,

    verwacht toch niet dat de woning over tien of

    vijftien jaar gesloopt zal worden. Men beschouwt

    het eerder als een toekomstig spaarpotje voor de

    oudedag.

    Figuur 4

    Milieubelasting, bouwen gebruiken slopen.

    In milieupunten wordt weergegeven wat het bouwen, gebruik/wonen

    en slopen van de woning, met al de daarbij behorende apparatuur,

    qua belasting betekent. Duidelijk zichtbaar is de substantile bijdrage

    van het consumptief gebruik in de milieubelasting.

    Het manifest, een inleiding in levensduurdenken

  • 18 19Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

    Een oproep om anders te kijken naar de mogelijkheden van energiebesparing

    Al decennia lang wordt er over energiebesparing in de

    woningbouw gesproken, geschreven en gecongresseerd.

    De papieren stapelen zich eindeloos op, terwijl de inhoud

    bijna niet verandert. Hoe is het mogelijk dat een onder-

    werp voortdurend terugkeert op de agenda, zonder dat het

    leidt tot een nieuwe benadering? Het thema speelt een

    belangrijke rol bij de kwaliteitsaanpassing van de voorraad.

    Het probleem is, hoe we met een andere kijk meer greep

    krijgen op de energiebesparing in de bestaande woning-

    voorraad. De veronderstelling is dat er niet n verhaal

    over is maar meerdere. Deze vraag betreft niet alleen

    anderen, maar ook jezelf als betrokkene.

    Het principe is zo eenvoudig, dat je het op de achterkant

    van een sigarendoosje kunt beschrijven. Maar dit principe

    raakt voortdurend uit beeld in discussies waarin de

    techniek en het rekenen prevaleren. Het wordt dus tijd

    dat de afzonderlijke aspecten en verhalen ieder hun eigen

    platform en aandacht krijgen die ze verdienen. De wereld

    verandert vaak sneller door aan het gewone boeren ver-

    stand meer ruimte te bieden en de profeten en rekenaars

    te laten voor wat ze zijn. Dus iedereen is gewaarschuwd.

    In deze beschouwing komen vijf themas aan bod die het

    energiegebruik en de mogelijkheden van energiebesparing

    in de bestaande woningbouw een plaats geven. Niet het

    tromgeroffel zal de werkelijkheid veranderen, maar de stap

    die elke dag gezet wordt. Deze vijf themas zijn:

    De wooncultuur en het energiegebruik (de techniek en het gebruik)

    Oog voor de mogelijkheden van het bestaande (bestaand versus nieuw)

    Ontwikkeling energiegebruik.

    Jaarverbruik gas t.b.v. verwarming, warmtapwater en

    koken in m3 en huishoudelijk consumptief elektraverbruik

    in kWh per huishouden over de periode 1985-2010.

    Figuur 5

    03Auteurs | Martin Liebregts, Haico van Nunen en Jelle Persoon

    Levensduur-denken over de bestaande woning- voorraad

  • 20 21

    Energiegebruik: sinds mensenheugenis een betaalbaar-heidsvraagstuk (woonlasten of milieu)

    Een goed aanbod doet de wereld veranderen (uitvoering) In de praktijk moet het gebeuren (proces).

    Alvorens deze themas een voor een toe te lichten, wordt

    er kort teruggekeken. Door de jaren heen zijn de pene-

    tratie graden van isolatie en installatie gestaag gestegen.

    Maar het energiegebruik wordt niet alleen bepaald door

    de woningkenmerken. Het gebruik van de woning door de

    bewoner is net zo goed van belang. Wat weten we van

    de woningen en hun bewoners en wat moet er de komende

    tijd mee gebeuren? En wat is de tijdshorizon bij het

    vooruit kijken?

    De voortdurende verandering: de supertanker en het levensduurdenken

    Het gasverbruik per huishouden neemt al decennia

    structureel af, terwijl het elektraverbruik een tegen over-

    gestelde tendens laat zien. Ze bedragen gemiddeld ca.

    1.600 m3 aardgas en ca. 3.500 kWh anno 2010.1 (Zie P. 101)

    Ruim 80 procent van alle woningen is voorzien van dak-

    isolatie en dubbelglas. Meer dan de helft van de woningen

    beschikt over gevelisolatie en bijna de helft is voorzien

    van vloerisolatie. Als je de ontwikkeling van de afgelopen

    twintig jaar bekijkt, is dit een supertanker die op koers ligt.

    Het aantal HR-ketels voor zover van toepassing begint

    de 90 procent te benaderen.2 (Zie P. 101)

    De stappen op het energiebesparingspad worden gezet.

    Het probleem is niet meer gelegen in de traditionele vorm

    van energiebesparing, zoals die met promotiefilms en

    labels aan ons wordt voorgespiegeld. De cruciale vraag op

    dit moment speelt zich veel meer af op het niveau van

    energieopwekking, binnenmilieu en nieuwe geavanceerde

    isolatietechnieken. Het zijn juist deze zaken die in bijna

    geen enkel programma een evenwichtige plek krijgen. Een

    aanbod dat ruimte, energiebesparing en energieopwekking

    zo combineert dat er een beleving uit spreekt, moet nog

    verschijnen op het toneel.

    Deze terughoudende benadering komt voor een groot

    deel voort uit een beperkende visie op de levensduur van

    een woning. De eerdergenoemde boekhoudkundige

    benadering overheerst hierin het denken. Oorspronkelijk werd de

    levensduur van een woning gesteld op een periode van vijftig

    jaar, vermoedelijk ingegeven door het oud testamentische jubel-

    jaar van vijftig,3 (Zie P. 101) waarin alle schulden afgelost moeten

    worden. En als er dan opnieuw genvesteerd wordt, is vaak vijfen-

    twintig jaar de nieuwe horizon. Maar als de levensduur nu eens

    honderdtwintig jaar zou zijn en de resterende levensduur geen

    vijfentwintig jaar is maar vijfen zeventig of tachtig jaar bij een

    herinvestering, dan wordt het perspectief van de te nemen maat-

    regelen heel anders. Dus niet het boekhoudersdenken moet de

    richting bepalen, maar het levensduurdenken.

    Invloeden energiegebruik

    Energiegebruik is een belangrijk onderdeel van de uitgaven van

    een huishouden. Niet ieder huishouden heeft hetzelfde energie-

    gebruik. Dat kan van vele variabelen afhankelijk zijn. Naast de

    bouwkundige eigenschappen van een woning bepaalt ook de

    manier waarop een huis gebruikt wordt het uiteindelijke energie-

    gebruik. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de invloeden.

    Er wordt onderscheid gemaakt naar welvaart, gezinstype en

    woningkenmerken.

    Het is juist de spreiding tussen de verschillende woningen en de

    verschillende huishoudens die het ingewikkeld maakt om iets

    absoluuts over energiebesparing te zeggen. Wel is duidelijk dat

    door de jaren heen het gasverbruik voor verwarmen afnam, terwijl

    het gasverbruik voor warmtapwater toenam. De sterkste stijger is

    echter het elektraverbruik in de woning. Door het toenemend

    aantal stroomvragende voorzieningen in de woning vormt dit een

    groot deel van de energiebehoefte van de woning.

    Vanuit de woonlastenbenadering wordt nog wel eens gesug ge-

    reerd dat energielasten voor verwarming de huur zal overtreffen.

    Ook dit is een oneigenlijke discussie. Nog steeds is de huur

    dominant. En bij energie moet onderscheid gemaakt worden

    tussen die voor verwarmen (gebouw gerelateerd) en die voor

    warm tapwater en overig huishoudelijk gebruik. Ook bij sterke

    prijsontwikkeling op de energiemarkt blijft de omvang van het

    energiegebruik voor verwarmen ten opzichte van het totaal

    bescheiden.

    Penetratiegraad verwarmingswijzen woningbouw

    over de periode 19852010.

    De grafiek laat de sterke toename van de individuele cv

    zien en tot slot die van de HR-ketel hierbinnen.

    Figuur 6

    Penetratiegraad isolerende maatregelen over de

    periode 19852010.

    De toename bedraagt gemiddeld zon 40 procent.

    Figuur 7

    Invloedsfactoren op het verbruik van

    elektriciteit en gas bij eenzelfde energetische

    kwaliteit en grootte van de woning.

    De aspecten die het betreffen, zijn inkomen/

    op leiding, grootte gezin, leeftijd kinderen (al of

    niet boven de 12 jaar), huishoudens boven de 65

    jaar, oppervlakte woonkamer, aantal vertrekken

    (++) veel invloed; (+) invloed; (0) neutraal; () minder verbruik.

    Figuur 84 (Zie P. 101)

    Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

  • 22 23

    Thema 1: de wooncultuur en het energiegebruik

    Bij de renovatie van het tuindorp Laurentiusplein te

    Voerendaal zijn de veranderingen in de tijd in beeld

    gebracht, mede gebaseerd op gesprekken met oude

    bewoners.5 (Zie P. 101) Dan ontdek je dat woningen die

    gebouwd zijn rond 1920 geen beschikking hadden over

    eigen waterleiding, riolering of elektra. Energiegebruik

    was een bescheiden probleem. Er was slechts n kachel

    voor koken en verwarmen. In de loop der tijd zijn de

    noodzakelijke veranderingen aangebracht met tussen-

    pozen van vijftien tot vijfentwintig jaar. In de jaren

    zeventig is het comfort op enig niveau getild: keuken,

    douche, toilet en een centrale verwarming werden

    onderdeel van de woning.

    Aan elke verandering hebben bewoners moeten wennen.

    En elke keer heeft het tijd nodig voordat de nieuwe

    techniek ingebed is in de cultuur van het wonen. Bij de

    introductie van nieuwe technieken wordt de cultuur van

    het wonen nogal eens vergeten. Mensen stappen niet

    gauw van hun gewoonten af. Zeker niet als het om wonen

    gaat en de introductie ervan niet begeleid wordt met een

    uitgebreid programma. Voorbeelden in de huidige praktijk

    die dit onderschrijven zijn de gebalanceerde ventilatie en

    LageTemperatuurVerwaming. De introductie destijds van

    de centrale verwarming gaf overigens net zoveel

    problemen. Het resultaat is vervolgens dat de maatregelen

    niet tot de verwachte besparing leiden, maar juist tot

    meer verbruik. Nieuwe technieken vereisen uitgebreide

    ondersteuning en begeleiding. Zeker als het om traditio-

    nele doelgroepen gaat, die al een lange woontraditie

    achter de rug hebben. Als je zou kunnen kiezen, begin je

    met een verandering niet bij deze groep bewoners.

    Maar sowieso is het belangrijk om vanuit de bestaande

    wooncultuur de mogelijke conflicten in het gebruik te

    beschouwen. De essentile onderdelen hierbij zijn bijvoor-

    beeld de regelbaarheid van de temperatuur per vertrek

    en de natuurlijke ventilatie via roosters en ramen in de

    kozijnen. Energiezuinig gedrag vertaalt zich dan al gauw

    naar enkel vertrekken verwarmen en ventileren wanneer

    dat nodig is. En extra zuinig is een graad minder stoken

    en alles in de woning wat dichter houden.

    Figuur 10

    De verandering in het wonen.

    De ontwikkelingen in wonen, vrije tijd en mobiliteit over

    de periode 1900-2000 .

    De verhouding tussen de woonlastendragers: huur,

    verwarming en energierest over de periode 19902010.

    Uitgangspunt is de huur in 2009 als index 100 ofwel

    400,- per maand. Daarnaast zijn de verbruiken over de periode constant gehouden, alleen de prijsontwikkeling

    is verschillend en is gebaseerd op gegevens over de

    periode 1991-2009:

    Verwarming (1.250 m3 gas en 320 kWh hulpenergie)

    Energierest (450 m3 gas t.b.v. koken en warmtapwater

    en 3.180 kWh t.b.v. huishoudelijk elektra)

    Stijgingspercentage (gas: 6,74% elektra 5,17%, huur

    3,36%, inflatie 2,26%).

    Figuur 9

    Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

  • 24 25

    Natuurlijk loopt men ook tegen cultuurveranderingen

    aan, die met dit gedrag niet meer op te lossen zijn.

    Slaapkamers worden intensiever gebruikt als hobby-

    en studeerkamer. De thermostaat in de woon kamer

    moet dan hoger, om die kamers voldoende warm te

    krijgen. Maar ook bijvoorbeeld intensiever douche-

    gedrag speelt parten. Ventileren door een raam open

    te zetten is niet meer voldoende.

    In het ontwerp en de communicatie naar de gebruikers

    moet veel meer naar de potentile conflicten en extra

    mogelijkheden gekeken worden. Nu gaat men uit van

    het apparaat en hoe je dat moet bedienen, zonder dat

    men in gaat op de veranderingen in gebruik en de

    vragen die dit oproept. Een bewoner zit niet te wachten

    op een technische verhandeling, hoe bijvoorbeeld

    een thermostaat werkt, maar op wat je moet doen als

    het te warm of te koud is.

    Als je niet weet wat de mogelijke effecten van de

    specifieke omstandigheden zijn (gebruik, comfort,

    systeem), dan kan er totaal verkeerd advies of

    verwachting op woningniveau ontstaan ten aanzien

    van de mogelijke besparingen. Voor een substantieel

    deel van de bevolking kunnen

    energiebesparende maatregelen bij de huidige huur-

    stelling tot vermindering van het besteedbaar

    inkomen leiden. En het was allemaal begonnen om de

    woonlasten. Daarom zou de benadering ook een meer

    individueel karakter moeten krijgen als het om

    woonlasten gaat.

    Thema 2: oog voor de mogelijkheden van het bestaande

    Bestaande woningen zijn vaak een systeem dat,

    zolang er zich geen problemen voordoen, in evenwicht

    is. Een aardig voorbeeld is de ventilatie van eengezins-

    woningen. De natuurlijke systemen werken gebrekkig

    (kanalen), maar door allerlei lekken in de schil (kozijnen,

    dak) ontstaat er een ongewilde dwars venti latie, die

    soms als tocht wordt ervaren, maar een belangrijke

    bijdrage levert aan de behoefte aan verse lucht. Dit

    totale systeem zorgt ervoor dat de vochtige lucht van

    de woning vervangen wordt door droge lucht van buiten. Als vervolgens de schil dicht

    gemaakt wordt, zonder iets structureels te doen aan het ventilatiesysteem en de vocht-

    kritische onderdelen van de woning (koudebruggen), is het resultaat een vocht probleem.

    Het bovenstaande voorbeeld is wat uitgebreid weergegeven om aan te geven dat als je

    iets aan het systeem verandert, je bewust moet zijn van de consequenties elders.

    Dit speelt vooral wanneer men een woning gedeeltelijk of gefaseerd wil aanpakken. Eerder

    is al bepleit om bij de richting van de aanpak uit te gaan van levensduurdenken. Dat neemt

    niet weg dat vanuit allerlei overwegingen gekozen kan worden voor een fasering in de

    aanpak. Hoe die fasering het beste aangepakt kan worden, gelet op de huidige kwaliteit en

    technische kenmerken van de woning, is nog een blinde vlek. De basis (kennis en inzicht)

    hiervoor is er al lang, maar de vorm om het nu toe te passen is blijkbaar nog niet gevonden.

    De ontbrekende kennis hierover is bijvoorbeeld eenvoudig in een landelijk expertsysteem

    vast te leggen, dat voor iedereen digitaal toegankelijk is, en dat voor 99 procent van de

    situaties een antwoord heeft. Dan is het niet nodig elke tien jaar hierover nieuwe

    brochures te schrijven.

    Het conjuncturele karakter van de kwaliteitsaanpassingen als maatschappelijk vraagstuk

    heeft ertoe geleid dat de kennis erover zeer gefragmenteerd is en dat de continuteit ervan

    bijna persoonsgebonden is. In deze tijd waarin we bijna alles documenteren, is dat absurd.

    Het wordt tijd dat de KWR (Kwalitatieve Woning Registratie) uit het verleden vervangen

    wordt door de KAR (Kwalitatieve Aanpassings Registratie). De overheid of een collectief

    van marktpartijen zal hier een taak in moeten zien.

    Thema 3: woonlasten versus milieu

    Energiebesparing is in eerste instantie een woonlastenvraagstuk. Een villa verbruikt al

    gauw het tienvoudige van een eenvoudige rijtjeswoning. Niemand zegt dat de villa 80

    procent moet besparen vanwege het milieu. Tenminste in de huidige maatschappelijke

    context is daar geen sprake van. Zelfs de regelgeving houdt hier rekening mee. Een villa

    en een rijtjeswoning kunnen hetzelfde energielabel hebben, maar een sterk uiteen-

    lopend energiegebruik.

    En als het milieu toch het dominante vraagstuk zou zijn, waarom wordt er dan niets aan

    het huishoudelijk consumptief elektraverbruik en de potentie van energieopwekking

    gedaan.

    Vanuit de bewoners met de kleinere beurs, biedt een huis met lage huur en meer energie-

    gebruik meer speelruimte, dan een woning met meer energetische kwaliteit maar met

    een overeenkomstige hogere huur. In het laatste geval valt er voor de bewoner niet veel

    meer te sturen. Want zuinig stookgedrag levert niet veel meer op. Veel van weinig is niets.

    Bovendien worden de mogelijkheden om de huur na energiebesparende maatregelen te

    verhogen via het overheidsbeleid vergroot (via punten in WWS). Met name voor de laagste

    inkomensklasse heeft dat consequenties. Het budget aandeel van energie bij lagere

    Energiegebruik verwarming: binnentemperatuur en

    gebruikswijze.

    In beeld wordt gebracht wat de marges van de binnentempera-

    tuur zijn ten gevolge van gebruik, comforteisen en overige

    specifieke omstandigheden. Dit leidt tot een variatie van

    13,98C tot 18,23C. Uitgedrukt in energiegebruik van 70 tot

    120. De berekeningen van de EPA liggen bij de 120 in deze

    range. (binnentemperatuur 18C) Verder is de figuur mede

    ontleend aan de NVN 5125 en gebruiksonderzoeken van de

    BouwhulpGroep.

    Figuur 11

    Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

  • 26 27

    inkomens en kleine huishoudens is veel hoger dan bij hogere

    inkomens: 7,5 procent bij lagere inkomens en 2,5 procent bij

    hogere inkomens.6 (Zie P. 101) Door het vaak geringe effect van

    energiebesparende maatregelen op het energiegebruik wordt

    door de extra huurverhoging het vrij besteedbaar inkomen

    alleen maar verminderd.

    Om voor alle huishoudens en inkomens woningverbetering aan-

    trek kelijk te maken, zullen de energiebesparende maatregelen

    tegen dit licht beschouwd moeten worden. Het startpunt hierbij

    is het inventariseren van het huidige energiegebruik en het

    hierop fitten van berekenings methodieken van de verwachte

    energie besparing.7/8 (Zie P. 101) Pas bij een individueel beeld,

    gebaseerd op het eigen stookgedrag, kan men hierover gefundeerd

    beslissingen nemen. De situatie nu is echter dat dit beeld

    vertroebeld wordt door de berekeningsmethode (EPA, bestemd om

    genormeerd te labellen), de geringe aandacht voor het fitten en

    de gebrekkige kennis over het huidige energie gebruik. Met als

    gevolg verwachtingen bij bewoners die niet waargemaakt kunnen

    worden en die weerstand oproepen in plaats van enthousiasme.

    Tevens worden milieudoelstellingen en woonlasten verwisseld.

    Vanuit milieudoelstellingen is het verlengen van de levensduur

    de belangrijkste bijdrage die geleverd kan worden. En dan is de

    verbetering van de energetische kwaliteit een vanzelfsprekendheid.

    Dus energiebesparing moet altijd als het om het milieu gaat

    beschouwd worden in het kader van de lange termijn (zestig jaar

    of meer). Woonlasten daarentegen betreffen de vraag van dit

    moment. Betaalbaarheid voor de individuele bewoner betreft zijn

    portemonnee van vandaag en niet die van morgen of overmorgen.

    Juist vanuit deze beschouwing moet er in de praktijk gewerkt

    worden. En dit betekent dat een gemiddelde bewoner niet bestaat.

    Thema 4: een goed aanbod

    De kosten van de kwaliteitsaanpassing van de bestaande woning-

    voorraad zijn de afgelopen decennia sterker gestegen dan de

    kosten in andere sectoren van de bouw. Het ontbreken van

    innovatie op het gebied van concurrerend aanbod heeft ertoe

    geleid dat energiebesparende maatregelen alleen maar duurder

    zijn geworden. En subsidie leidt ertoe dat de ontwikkelingen

    alleen maar vertraagd worden. Het vergroot uiteindelijk de markt

    zonder concurrerend aanbod en een marktconforme prijs op de

    langere termijn.

    Van essentieel belang is dat de markt van kwaliteitsaanpassing in de bestaande bouw

    meer een concurrerende aanbodmarkt wordt. Er moet dan ook meer aandacht komen

    voor de bestaande bouw. En dan gaat het niet (alleen) om bouwmaterialen, maar om

    samenhangende oplossingen voor het gebruik (bijvoorbeeld dak, gevel, woninginstallatie).

    In plaats van losse ingrepen dient er een totaalaanbod te komen dat aansluit op de

    wensen vanuit het gebruik. Oplossingen die passen in een langetermijnperspectief

    (levensduurdenken) en die kwaliteit op alle aspecten borgen. En als er gesproken wordt

    over de lange termijn, dan hoort hier ook de waardeontwikkeling en een passende

    financiering bij.

    In veertig jaar tijd is de doe-het-zelfmarkt astronomisch gegroeid. Rond 1970 ontstaan

    de eerste winkels/bedrijven, die nu zijn uitgegroeid tot een markt die circa een derde

    van de investeringen in de bestaande woningbouw bevat. En dit komt omdat er op de

    markt geen passend kant-en-klaar aanbod is dat past bij de wensen van de gebruiker.

    Misschien zijn er wel paralellen met het onderhoud van de auto. In de jaren zestig en

    zeventig sleutelden nog veel autobezitters aan hun eigen auto of gingen naar een beun.

    Dat ver schijnsel is bijna volledig verdwenen. Misschien spreken we over twintig jaar ook

    wel over de doe-het-zelfmarkt en het klussen in het weekend in de verleden tijd. Een

    goed aanbod is dan wel een vereiste.

    Toename toepassing mechanische ventilatie.

    Penetratiegraad centrale mechanische afzuiging

    in de woning over de periode 1985-2010.

    Figuur 12

    Omzet van de renovatiemarkt.

    De ontwikkeling van onderhoud, renovatie

    en de doe-het-zelfmarkt over de periode

    1970-2010.

    Figuur 13

    Thema 5: het draait om het proces

    Een goed proces is de voorwaarde voor succes. Het kan technisch nog zo goed uitgedacht

    zijn, als het niet zo gemaakt wordt of niet op de juiste wijze op de markt gebracht

    wordt, wordt het een fiasco ofwel mislukking. In de praktijk moet de communicatie over

    de totstandkoming en het gebruik een veel dominantere rol krijgen. Nog teveel wordt

    de bouw en de wereld van energiebesparing gedomineerd door technocraten. Het gaat

    dan niet alleen om de rekenaars, maar ook om de bouwkundigen die teveel een

    eendimensionale benadering tentoonspreiden, die ook nog eens teveel naar binnen

    gericht is. Hoe vaak bezondigen we onszelf hier niet aan in de dagelijkse beschouwing.

    Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

  • 28 29

    De perceptie wordt overheerst door de technische mogelijkheden op korte termijn,

    terwijl het om het proces draait en dat begint bij een visie op alle aspecten van het wonen.

    Een visie die gebaseerd moet zijn op kennis. Onderzoek naar het gebruik en gebruiks-

    wensen (bewonerstevredenheid) wordt nog te weinig systematisch verricht en vervolgens

    gedocumenteerd. Verbeteringen zijn goed maar als de bewoner weken overlast heeft,

    dan laat de uiteindelijke verbetering toch een nare smaak achter.

    Als je stelt dat alles draait om het proces, dan gaat het om de tevredenheid van de

    gebruikers (bewoner) op korte en lange termijn. Tijdens het aanpassingsproces moet

    hij/zij de gepaste aandacht krijgen. Renovatie doet toch een beetje pijn. Nog belangrijker

    is de periode erna. Het gebruik beslaat uiteindelijk decennia en dan moet het passen.

    Dus kwaliteitsaanpassing begint en eindigt bij het gebruik.

    Uitgangspunt voor verandering

    Het hele betoog over levensduurdenken richt zich erop om meer de langere termijn als

    richtsnoer te nemen. Niet de speeltjes van vandaag bepalen de ontwikkeling, maar de

    visie op de langere termijn. Energiebesparing en de bestaande bouw moeten als basis

    levensduurdenken hebben. Dat houdt in dat we alvorens te gaan rekenen nadenken

    over de vragen die beantwoord moeten worden in de concrete situatie. Het begint met

    begrip te krijgen voor de wooncultuur en van het gebruikersgedrag in de specifieke

    situatie. En een langetermijnvisie maakt het ook mogelijk in passende stapjes naar het

    optimale te groeien. Vanuit de vraagstelling en het gebruik moet zich het nieuwe aanbod

    ontwikkelen. Laten we stoppen voortdurend nieuwe processen en stroomschemas te

    maken, maar ons richten op het in kaart brengen van de dagelijkse praktijk en vandaaruit

    vraag en aanbod met elkaar ontwikkelen.

    Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad

  • 31

    Terwijl het een onderwerp is dat eigenlijk al duizenden

    jaar bestaat en vertaald werd in een mooi, nuttig en

    degelijk product. Om in de begrippen van Vitruvius te

    spreken: Venustas (uiterlijk), Utilitas (bruikbaarheid)

    en Firmitas (degelijkheid).9 (Zie P. 101)

    In deze beschouwing gaan we op zoek naar de eenvoud

    van duurzaamheid. We pogen de hocus pocus verhalen

    te vermijden en duurzaamheid terug te brengen tot

    de dagelijkse praktijk.

    Levensduurdenken

    Levensduurdenken gaat verder dan Cradle to Cradle.

    Het vereist nadenken over verschillende ontwikkel-

    ingen in de tijd. Juist het bewustzijn van de verschil-

    lende mogelijke ontwikkelingen in de tijd, zorgt

    ervoor dat je op zoek moet naar de essentie van de

    eigen schap pen van de fysieke omgeving en het

    aanpassings vermogen in de tijd. Enkel de term flexibel

    is voor een dergelijke beschouwing te eng en te

    technocratisch. Zoals we bij Vitruvius zagen hangt de

    toekomstwaarde nauw samen met de kwaliteiten

    mooi, nuttig en degelijk. De volg orde van deze

    kwalificaties is niet toevallig. Als iets niet bevalt of

    Wat de afgelopen jaren voor het thema energiebesparing geldt, is ook van toepassing voor het onderwerp DUURZAAMHEID. Het wordt bijna door iedereen omarmd als een mogelijkheid om zijn eigen onderscheidend vermogen te vergroten zonder de duidelijkheid en transparantie over het onderwerp te vergroten.

    Ontwikkeling energiegebruik van een nieuwbouw

    eengezins woning ten behoeve van verwarming over de

    periode 19502050.

    De omslagpunten zijn aangegeven (door verwarmingswijze

    en normstelling).

    Figuur 14

    04Auteurs | Martin Liebregts en Haico van Nunen

    De eenvoud van duurzaamheid

  • 32 33

    aantrekt, kan het technisch nog zo goed zijn, maar toch is er geen koper of gebruiker

    voor te vinden.

    Levensduur begint dan ook met begrip voor het verleden. Het begint met een zoektocht

    naar de waarderingen voor het bestaande in de tijd en de veranderingen in het verleden

    die van invloed zijn op de toekomst: de maat schap pelijke supertankers. De demografische

    ontwikkeling is zon gegeven voor de vraag in de toekomst. De mode overstijgende

    waar dering van de kwaliteit is een andere belang rijke grootheid. Om gevoel met de

    essentile voorwaarden in de tijd te krijgen, is het zinvol te doorgronden waarom we

    speciale aspecten uit het verleden al dan niet waarderen. Waarom wordt de ene buurt

    meer gewaar deerd dan de andere, uitgezonderd van de fysieke eigenschappen?

    Levensduurdenken veronderstelt dat je voortdurend het verleden met de toekomst poogt

    te verbinden. Of beter gezegd dat je poogt de essentie van het verleden te doorgronden

    in de betekenis voor de toekomst.

    De ontwikkelingen

    In het verleden is de noodzaak voor energie reductie ontstaan. Deze ontwikkeling is ingezet

    rond 1970, toen elke nieuwbouw werd voorzien van centrale verwarming, de isolatie waarde

    van de schil door veel glas slechter was dan ooit en de eerste tekenen van de grenzen van

    de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen erkend werden. De steeds strenger

    wordende energie eisen hebben vervolgens geleid tot een afname in het energiegebruik.

    Een ontwikkeling die het komende decennia moet leiden tot energie neutrale woningen.

    Een gemiddelde eengezinswoning heeft energie label E. Bij een renovatieproject zijn

    er verschillende mogelijkheden voor energeti sche verbeteringen. Met een hoogwaardig

    energetisch pakket is een A+ label te bereiken, en zelfs A++ (passiefhuis aanpak) is

    mogelijk.10 (Zie P. 101) Echter de vraag is natuurlijk of de verbeteringen op de juiste plek

    (tegen de juiste kosten) gemaakt worden. Moet er niet eerder worden gezocht naar

    praktische combinaties. Bijvoorbeeld een gemiddeld energetisch pakket, gecombineerd

    met (extra) zonne panelen. In plaats van het zoeken naar een energie neutrale woning is het

    ook mogelijk om woningen een actieve rol toe te kennen, bijvoorbeeld door energie opwek-

    king. Wellicht dat daarmee het consumptief elektraverbruik gecompenseerd kan worden.

    Maar duurzaamheid is meer dan energiegebruik. Duurzaamheid voor het wonen betekent,

    dat een woning ook nuttig is: ruimte bieden aan gezond binnenmilieu, de gewenste

    verander ingen in de tijd op kunnen vangen, zowel oppervlaktes per ruimte als de moge lijk-

    heid om ruimtes voor andere functies te benutten.

    De toets op hoofdlijnen

    Duurzaamheid maakt (bewust of onbewust) deel uit van woningverbetering. Om duur-

    zaam heid inzichtelijk te maken is de Duurzaamheid stoets11 (Zie P. 101) ontwikkeld. De

    Duurzaam heidstoets is opgezet als com municatie middel om zonder uitgebreide reken-

    exercities de hoofdaspecten van duurzame

    kwaliteitsaanpassingen in beeld te brengen.

    Enkel energie beschouwen is een te eng begrip.

    Met de duurzaamheidtoets worden verschil-

    lende criteria beoordeeld.

    Energie wordt uitgesplitst naar de isolatie-

    waarden van dak, gevel en vloer en het type

    glas. Daarnaast wordt een onderscheid

    gemaakt naar het type ruimteverwarming,

    bereiding van warm tapwater en de regeling

    van de installatie. Om al deze criteria samen

    te vatten is het energielabel opgenomen.

    Vervolgens zijn er meer criteria opgenomen.

    De ventilatiewijze heeft een plek in de toets

    gekregen, materiaalgebruik wordt beoor deeld

    en ook de akoestische kwaliteit van de woning

    (of ruimtes) is verwerkt. De toets geeft geen

    cijfer of label. Hij is bedoeld om de samen hang

    tussen de verschillende maat regelen aan te

    geven, met oog voor de toekomst. In een

    goed gesoleerde woning, met duurzame

    materialen is een temperatuur regeling met

    open/dicht kranen niet de meest geigende

    toepassing. Er wordt bijvoorbeeld ook

    duidelijk gemaakt wanneer een vorm van iso-

    latie achterblijft bij de rest. Doel van de

    duurzaamheidstoets is om een evenwichtige

    ingreep op te stellen, ongeacht of er label C, B

    of A uit komt.

    De variabelen van duurzaamheid

    Tot nu toe is duurzaamheid nog te veel het

    terrein van rekenen. Vele mensen rekenen,

    maar nog te weinig is er bekend hoe al dat

    reken werk zich verhoudt tot het dagelijks

    leven. Moeten we zorgvuldig omgaan met onze

    gebouwen, is het A-label van elk huis houdelijk

    apparaat prioriteit nummer n, of is nodig

    meer flexibel te bouwen, zodat een gebouw

    zich gemakkelijk aan een veranderende vraag

    kan aanpassen? Eigenlijk zijn we op zoek met

    elkaar naar duurzaamheidcriteria, die een

    leidraad bij het dagelijks handelen kunnen

    Van passief naar actief.

    Voorbeeld van een eengezinswoning uit de periode 1966-1975, waarbij

    door verandering van label en andere wijzen van energie-opwekking, de

    CO2-uitstoot per jaar (uitgedrukt in kg) kan worden gereduceerd.

    Figuur 15

    De eenvoud van duurzaamheid

  • 34 35

    zijn. Cradle to Cradle is wat dat betreft te algemeen en misschien ook wel te vaag, zoals

    we eerder aangaven. Misschien is de slogan verspillen is zinloos een even hanteerbaar

    begrip en zo oud als de mensheid bestaat.

    Als we dan toch gaan rekenen gaat het meer om de eenvoud dan om het rekenen tot ver

    achter de komma. Op basis van de huidige berekeningsmethoden van de effecten op het

    milieu zou de volgende prioriteitenlijst voor de verschillende variabelen kunnen worden

    samengesteld (op volgorde van de belasting van het milieu):12 (Zie P. 101)

    Consumptief elektrisch verbruik (34 procent): Bovenaan de lijst staat het zorgvuldig omgaan met elektrisch verbruik van individuele consumptie. Dit aspect kan, naast

    minder of energiezuinigere apparaten, het beste bestreden worden door ook op

    woning- of buurtniveau duurzame energie op te wekken.

    Instandhouding respectievelijk aanpassing van woningen (28 procent): De basis wordt gelegd in goede ruimtelijke woningen, die op eenvoudige wijze aan de verande-

    rende eisen van gebruik aangepast kunnen worden.

    Het bouwen van woningen (16 procent): Evenals bij slopen is de levensduur van woningen de sleutel voor de reductie van milieubelasting. In dit geval begint duurzaam-

    heid bij een kwaliteit die de mode van de dag overleeft. De levensduur houdt verband

    met de uitstraling die gericht is op de lange termijn (tijdloos).

    Het slopen van woningen (11 procent): Het slopen hangt nauw samen met het bouwen. In principe is het n aspect, waar begin en eind bij elkaar komen. Echte

    aandacht verdient hier de recycling, zodat de belasting gereduceerd wordt. Dit aspect

    komt het dichtst bij het thema van Cradle to Cradle. Meer begrip voor demontabel

    bouwen is hier op zijn plaats.

    Het verwarmen van de woning (11 procent): Dit staat voortdurend op nummer n op de agenda. Misschien is wel de reden dat we dit aspect het gemakkelijkst kunnen

    reduceren tot nul.

    Eenvoud als basis

    Als we alleen naar de woning kijken en het consumptief elektraverbruik buiten

    beschouwing laten dan is de sleutel voor duurzaamheid voor wat betreft het wonen

    achter eenvolgens gelegen in:

    1. Er voor zorgen dat de levensduur van nieuwe woningen vergroot respectievelijk

    verlengd wordt. Dit vraagt erom dat de woning gedurende zijn leven mooi en degelijk

    moet zijn.

    2. De woning moet gedurende zijn leven nuttig blijven. Van belang is dat instandhouding

    en aanpassing met zo min mogelijk verlies gepaard kan gaan.

    3. Tot slot verbruikt een woning ten behoeve van verwarmen, ventileren en koelen

    energie. Zorg ervoor dat dit gebeurt met duurzame energiebronnen in combinatie met

    beperking van verlies. Gebruik verder de mogelijkheden om de woning te gebruiken

    voor opwekking van duurzame energie, zodat het overige consumptieve energiegebruik

    wordt gecompenseerd.

    Als we deze eenvoudige regels gaan hanteren dan ontstaat er ook meer ruimte om de

    bestaande woningvoorraad duurzaam aan te pakken.

    Milieuwaardenanalyse

    Bij duurzaamheid gaat het om doen of laten. De praktijk is de scheidsrechter en de

    berekeningen of scores zijn hulpmiddelen of indicaties om de keuzen in de dagelijkse

    praktijk te ondersteunen. Vaak gaat het om de absolute effecten van een mogelijke

    oplossing. Vooral in de bestaande bouw, waar de referentie of de vergelijking er staat,

    speelt dan de vraag wat de voorgestelde kwaliteitsaanpassing voor invloed heeft op

    duurzaamheid. In eerste instantie gaat het om het (her-)gebruik van grondstoffen en

    de energiebesparing, respectievelijk energieproductie. Om hier inzicht in te verschaffen,

    is door de BouwhulpGroep de Milieu-Waarden-Analyse (MIWA) ontwikkeld. Met deze

    methode wordt zo concreet mogelijk aangegeven wat de milieueffecten zijn van

    gebruik, respectievelijk hergebruik van grondstoffen. De energiebesparing, respectievelijk

    energieproductie en dus de effecten op de CO2-uitstoot worden zichtbaar gemaakt. Tot

    slot worden de verschillende kosten en opbrengsten benoemd. Hierdoor kunnen de

    verschillende partijen met elkaar benoemen hoe de inspanning uiteindelijk op korte en

    langere termijn verdeeld gaat worden. Het gaat dan om keuzen maken. Maar deze analyse

    en beschouwingen over milieu en waarde hebben geen zin als niet helder is wat de

    beschouwingsperiode is, die eraan ten grondslag ligt.

    In dit hoofdstuk behandelen we achtereenvolgens de betekenis van levensduurdenken,

    de variabelen die milieubelasting in de tijd benvloeden en de berekeningen die gemaakt

    moeten worden om de concepten voor duurzame kwaliteits aan pas singen van waarden

    te voorzien.

    Figuur 16

    Duurzaamheidstoets. De belangrijkste maatregelen, respectievelijk pre sta ties die ver-band houden met de kwaliteit (aan passing) van een woning, worden langs de duurzaam-heidslat gelegd en zo getoetst.

    De eenvoud van duurzaamheid

  • 36 37

    Visie op duurzaamheid

    Als er geen begrip is van de levensduur van het

    geheel of de delen, is elke visie op duurzaamheid

    bijna verspilling van tijd en leidt tot het denken in

    termen van vandaag. Een aardig voorbeeld is de

    levensduur van een doorsnee eengezins rijtjes-

    woning. Geen enkele eigenaar-bewoner die een

    woning uit de jaren zestig van de vorige eeuw

    bezit (stel 1965), zal verwachten dat deze in 2015

    gesloopt zal worden, zoals eerder is betoogd. Dus

    als we beseffen dat een woning geen vijftig,

    geen honderd, maar meer dan een eeuw mee zal

    gaan, kijken we ook met andere ogen naar de

    gewenste en mogelijke kwaliteitsaanpassingen.

    In onze praktijk wordt honderdtwintig jaar als

    levensduur van een woning gehanteerd. We zullen

    proberen met elkaar een beeld te krijgen van de

    aanpassingsbehoefte in de tijd en tegelijkertijd

    wat de drager (het casco) is dat de tijd overleeft.

    Alvorens we verzanden in de dikte van het

    isolatiemateriaal, zullen we het eens moeten zijn

    over de levensduur van het geheel en de delen.

    Dit levensduurdenken moet de basis vormen van

    de maatregelen die er worden genomen om de

    kwaliteit van de bestaande woningvoorraad aan

    te pakken. En op het moment dat iedereen het

    eens is dat de rijtjeswoning uit 1965 nog zeker

    vijftig tot vijfenzeventig meegaat, komen er voor

    de aanpak van de schil ook heel andere oplos-

    singen in het vizier. Als er ruimte is, kan het ook

    bij wijze van spreken 50 centimeter isolatie

    worden.

    De beschikbare ruimte is ondanks de afname van

    de huishoudensgrootte en van het aantal

    gezinnen (1950: 70 procent; 2010: 30 procent)

    toch de belangrijkste kwaliteit. De gewenste

    grootte van een woonkamer en keuken is voor

    alle huis houdenstypen bijna gelijk.

    Bouwdelen en variabelen

    Gedurende de honderdtwintig jaar die een woning

    meegaat zijn er ingrepen (onderhoud en

    renovaties) in een woning waarbij de kwaliteit wordt

    verbeterd. Deze verbeteringrepen komen in een

    cyclus voor. De onderhoudscycli van de woningbouw

    vertonen een terugkerend patroon, dat samenhangt

    met de levens duur van de afzonderlijke bouwdelen

    zoals eerder is beschreven. De vervanging van bouw-

    delen is de uitgelezen kans om kwaliteit toe te

    voegen. Bij het bepalen van de maat regel zijn er drie

    afwegingen die er gemaakt dienen te worden: welke

    kwaliteit wordt er met de ingreep behaald, hoe lang

    kan er met deze kwaliteit worden voorzien in een

    behoefte (houdbaarheid van de kwa liteit) en worden

    met deze maatregel toekomstige oplossingen niet

    beperkt?

    Levensduur in de praktijk is echter anders dan in de

    theorie. Theoretisch gaat een badkamer minimaal

    dertig jaar mee, dat is vaak ook de afschrijvings-

    termijn die een beheerder hanteert. Praktisch gezien

    wil men meer en zijn er verschillende invloeden die

    er voor zorgen dat de dertig jaar niet bereikt wordt.

    De kwaliteit van de materialen, het onderhoud door

    de jaren heen en de wijze van gebruiken zijn invloeden

    die in ieder geval van belang zijn. Zeker zo belangrijk

    zijn echter de opvattingen over bijvoorbeeld uiterlijk

    en imago. Mede daardoor is de levensduur van het

    bouwdeel badkamer in de praktijk vele malen korter

    namelijk gemiddeld achttien jaar.13 (Zie P. 101) In het

    gebruikte voorbeeld speelt uiterlijk en uitstraling een

    grote rol, maar ook de andere factoren kunnen een

    grote invloed hebben op de uiteindelijke levens duur

    van een product, een bouwdeel, een component en

    daarmee het hele gebouw.

    Het inschatten van de levensduur bepaalt de cyclus

    en daarmee de aanpassingen gedurende de gehele

    gebruiksduur van de woningen. Dit is een onmisbaar

    ingredint in het levensduurdenken. Alleen door op

    voorhand al in de toekomst te kijken kunnen oplos-

    singen en maatregelen worden afgestemd op

    toekomstige behoeften, zodat kwaliteit en inspanning

    zo efficint mogelijk worden ingezet. Binnen de

    Milieu-Waarden-Analyse (MIWA) wordt deze vorm van

    levens duurdenken gehanteerd.

    De ontwikkeling van de verdeling van de

    huishoudenstypen 19502010.

    De maatschappij is gewijzigd van een traditionele

    gezinsmaatschappij in 1950 (2/3 van het totaal)

    naar een maatschappij van 1- en 2-persoons-

    huishoudens (meer dan 2/3 van het totaal nu).

    Figuur 18

    Voorbeeld van een eengezinswoning uit de periode 19661975.

    waarbij door verandering van label en andere wijzen van energie-

    opwekking, de CO2-uitstoot per jaar (uitgedrukt in kg) kan worden

    gereduceerd.

    Figuur 17

    Figuur 19

    Exploitatiekosten/opbrengsten.

    Er wordt een vergelijking gemaakt tussen een traditionele

    situatie en een situatie waarbij sprake is van energieneutrale

    situatie of energie-opwekking.

    De eenvoud van duurzaamheid

  • 38 39

    Van energiebesparing naar energieproductie

    Een voorbeeld waarbij niet enkel naar verbruik of uitgaven gekeken wordt is energie.

    Er wordt momenteel veelal nog conservatief gedacht over energie, zoals in het vorige

    hoofdstuk uitgebreid belicht is. Mensen gebruiken energie en die hoeveelheid dient zoveel

    mogelijk beperkt te worden. Huidige doelstellingen die genoemd worden (voor de

    nieuwbouw) zijn het streven naar energieneutraal. We moeten echter verder kijken, en de

    woning als energie-opwekker gaan benutten. Door het inzetten van energie-opwekkers

    zoals zonneboilers of zonnecellen, maar ook collectieve installaties gebaseerd op

    duurzame energiebronnen leveren de woningen uiteindelijk meer energie dan ze (aan

    gebouw gebonden) energie verbruiken.14 (Zie P. 101)

    Het plaatje wordt daarmee ook breder dan de eigen woning. Een vergelijking van woningen

    wordt veel breder ingezet. Niet alleen de woning wordt bekeken, maar ook de wijze

    waarop energie wordt opgewekt en hoe het eventuele overschot wordt terug geleverd of

    gebruikt. Deze opbrengsten worden in de Milieu-Waarden-Analyse (MIWA) meegenomen.

    Exploitatiekosten en opbrengsten centraal

    Meer dan twintig jaar gelden is het artikel geschreven Niet stichtingskosten centraal

    maar exploitatiekosten. 15 (Zie P. 101) Ook toen al werd gepleit om de tijd veel meer ruimte

    te geven en om aanpassingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze gedachte is nog

    steeds actueel. Aan de ene kant moeten we alle exploitatiekosten kennen, varirend van

    de vaste kosten (rente en afschrijving), energiekosten (samenhangend met het

    gebouw), onderhoudskosten en administratieve beheerkosten. Al deze kosten houden

    verband met het gebruik van een gebouw. Aan de andere kant kunnen er ook exploitatie-

    opbrengsten zijn. Op het moment dat de gebruiker en de eigenaar twee verschillende

    personen zijn moeten hier opbrengsten tegenover staan: de huur en de vergoeding van

    de energiekosten. Op het moment dat het gebouw door investeringen zijn eigen energie

    op kan wekken, moet de vergoeding uit de huur plus theoretische energiekosten bestaan.

    Op dat moment wordt de eigenaar ook energieleverancier. De kosten en (potentile)

    opbrengsten worden bij de Milieu-Waarden-Analyse zichtbaar gemaakt. Het zal duidelijk

    zijn dat de levensduur of te beschouwen tijdsperiode essentieel is in deze beoordeling.

    Daarom vormt het inzicht in de consequenties een belangrijk onderdeel bij het nemen

    van beslissingen. Een langere levensduur is dan niet alleen een risico maar vormt ook de

    basis voor aanpassingsstrategie in de tijd of voor bewust hergebruik.

    Van korte naar lange termijn

    Het kan niet vaak genoeg gezet worden, dat de basis voor de aanpak van de bestaande

    woningvoorraad gelegen moet zijn in een visie op de langere termijn. En die termijn

    overstijgt de vraag van vandaag. Als voorraadbeheerder zal er visie ontwikkeld moeten

    worden over de kwaliteiten op alle niveaus die er nu zijn en die voor de langere termijn

    essentile dragers zijn. Een beschouwing die ook aan de realisatie van de nieuwbouw ten

    grondslag moet liggen. Is die visie er niet, dan is het verstandig om je handelen te

    beperken en niet verder te kijken dan tien tot vijftien jaar. Als we het over energie-

    besparing hebben, breng dan HR++glas aan, een HR-ketel en isoleer de spouw, de vloer en

    het dak, indien mogelijk. En doe verder niet moeilijk. Voor de komen vijftien jaar zijn dit

    zinvolle maatregelen. Maar het zijn gemiste kansen als de potentie groter is. En dat is

    vaak een kwestie van vooruitzien of levensduurdenken.

    De eenvoud van duurzaamheid

  • 41

    Het verhaal achter de prestatie

    Levensduurverlenging is in de loop der tijd automatisch verbonden met kwaliteits aan-

    passing. Met andere woorden, de mate waarin de woning en haar componenten of samen-

    gestelde bouwdelen hun functie kunnen vervullen, is sterk afhankelijk van de tijdsperiode,

    die beschouwd wordt en de kwaliteitsaanpassingen, die in de tijd uitgevoerd worden.

    Om te beoordelen en te ordenen wat de gewenste of vereiste kwaliteitsaanpassing is, zijn

    de afgelopen decennia diverse systemen en structuren bedacht, al of niet vastgelegd in

    normen. Ondanks alle nauwkeurige beschrijvingen gaat het bij kwaliteit om het een-

    duidig vastleggen van prestaties. Dan pas krijgt kwaliteit of prestatie een stem. Vooral

    in dit stadium van de discussie is het essentieel te zoeken naar de juiste verhalen die

    dit zichtbaar maken. Hiervoor onderscheiden we vijf categorien of hoofdvragen, die

    verderop worden toegelicht:

    1. Welke binnencondities worden er verwacht?

    2. Aan welke buitencondities moet het blootgesteld kunnen worden?

    3. Aan welke gebruikseisen of -belasting moet het voldoen?

    4. Welke inspanningen moeten er tijdens het beheer verricht worden om de prestaties

    te borgen?

    5. In hoeverre zijn de aanpassingen aan de veranderende maatschappelijke eisen te

    realiseren (mode/trends)?

    Componenten, duurzaamheid en wonen

    Alvorens op de prestaties van de afzonderlijke bouwdelen/componenten met de erbij

    behorende levensduurverlenging te behandelen worden de volgende onderwerpen eerst

    onder de aandacht gebracht:

    Denken in componenten. De vraag wordt beantwoord uit welke onderdelen een woning of woongebouw is opgebouwd, die voorzien in een specifiek gebruik en een relatief

    autonome levensduur kennen.

    Duurzaamheidsbijdrage. Op welke wijze kan de bouw, de aanpassing en het gebruik van een woning een bijdrage leveren aan de gewenste duurzaamheid.

    Prestaties, componenten en kwaliteit

    05Samenstellers | Martin Liebregts, Jelle Persoon, Haico van Nunen en Yuri van Bergen

  • 42 43

    Wonen en ruimte. De levensduur(verlenging) wordt niet alleen bepaald door de technische kwaliteit. Zeker zo belangrijk zijn de ruimtelijke kwaliteit en woninggrootte in de relatie

    tot de huishoudensgrootte.

    Denken in componenten

    Kennis van de gewenste prestaties en kwaliteiten is niet voldoende om de mogelijkheden

    voor de toekomst te laten zien. Om deze toekomst te verbeelden is de woning verdeeld

    naar componenten. Het begrip component houdt in n of meer samenhangende bouw-

    delen, die een specifiek gebruik toelaten en als product enige standaardisatie kennen,

    met behoud van het gewenste maatwerk. Voor de woning of het woongebouw onder-

    scheiden we de volgende negen componenten:

    1. Dak: dak en dakconstructie inclusief de onderliggende zolderruimte. Voor zowel het bestaande dak als bij een toevoeging (dakopbouw). Variatie vindt plaats in de toe-

    passing van afwerkingsmaterialen en openingen. Het component dak wordt omsloten

    door de goot, hemelwaterafvoer, gevelpan. Loodslabbe, boeiboord (daktrim) of

    constructieve aansluiting.

    2. Gevel: zowel de dichte gevel als gevelopeningen met de daarbij behorende funderings-constructie. Erkers, luifels en andere toevoegingen.

    3. Casco (-vergroting): zowel het bestaande casco als de toevoeging aan ruimten via aan- en bijgebouwen, die zelfstandig gefundeerd worden (aanpassen van het casco).

    Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel bestaande openingen als het toevoegen van

    extra volume aan de woning.

    4. (casco-) Installaties: alle units ten behoeve van energieopwekking, ventilatie, meter -kast met groepen en eventuele standleidingen (bijvoorbeeld een centrale verwarmings-

    ketel zonder de radiatoren. Overige installatieonderdelen worden toe geschreven aan

    het betreffende component (ruimte).

    5. Keuken, douche en toilet: natte ruimten van een woning met het accent op de uitrusting en afwerking. Het component wordt verbonden met aansluitingen op

    bestaande installaties.

    6. Plattegrond(wijziging): verbeteren van het casco (bijvoorbeeld voorzetwanden), wijzigen indeling, afwerking en uitrusting van de bestaande vertrekken. Wijzigingen

    binnen het component kunnen betrekking hebben op de bestaande plattegrond (geen

    constructieve ingrepen) of in combinatie met een nieuwe plattegrond (bijvoorbeeld

    een open keuken in combinatie met een uitbouw).

    7. Directe woonomgeving: alles buiten de woning. Van een terras tot individuele bergingen, erfafscheidingen tot riolering.

    8. Gemeenschappelijke ruimten: bij meergezinswoningen spelen de gemeenschappelijke ruimten een cruciale rol. Zij ontsluiten de woningen: de entree, het trappenhuis, de

    galerij e.d.

    9. Gemeenschappelijke installaties: allerlei installaties ondersteunen de functie van de gemeenschappelijke ruimten en maken de afzonderlijke woningen beter bereikbaar,

    resp. toegankelijk. Te denken valt aan de lift, de intercom al of niet met video,

    elektrisch bedienbare deuren, het verlichtingssysteem. Maar daarnaast zijn er ook

    ten aanzien van energieopwekking allerlei collectieve installaties, die hieronder vallen.

    Duurzaamheidsbijdrage

    Duurzaamheid wordt bijna door iedereen omarmt als een mogelijkheid om zijn eigen

    onderscheidend vermogen te vergroten. Op zich is daar niks mis mee, als het voor

    eenieder duidelijk is wat eronder verstaan moet worden.

    Ofschoon het een onderwerp is dat al duizenden jaar bestaat en werd vertaald in een

    mooi, nuttig en degelijk product, blijft het ook in de eenentwintigste eeuw voor vele

    interpretaties bruikbaar. Om in de begrippen van Vitruvius te spreken: Venustas

    (uitstraling), Utilitas (bruikbaarheid) en Firmitas (degelijkheid). Bij het begrip duurzaam-

    heid verlang je naar eenvoud. Een begrip dat voor iedereen en altijd duidelijk is. Maar zo

    eenvoudig is het niet. In die zin is duurzaamheid ook een hype of modeverschijnsel

    geworden, wat eigen een contradictio in terminis is. Want de tijd wijst toch uit wat duur-

    zaam is.

    De belangrijkste variabele in de woningbouw is de levensduur van de woning in relatie

    tot de veranderende vraag (of behoefte). Voor een grondgebonden woning in een

    traditionele verkaveling betekent dit al gauw een leven van honderdtwintig jaar of meer

    (zie ook De eenvoud van duurzaamheid voor een uitgebreide beschouwing).

    In het kader van de gehele woning als het om duurzaamheid gaat worden eisen

    gesteld aan de te leveren energieprestatie, kwaliteit van het binnenmilieu, het gebruik

    respectievelijk hergebruik van water.

    Bij het beschrijven van de gewenste prestaties wordt er in dit kader enkel gekeken naar

    het beperken van het energiegebruik, uitgedrukt in een energieprestatie:

    15 jaar: minimaal label C 30 jaar: minimaal label B met een voorkeur naar label A45 jaar: minimaal label A met het streven naar label A+

    Ten aanzien van de productie van de bouwdelen en de uitvoering in de praktijk zijn de

    volgende onderscheidende aspecten te benoemen, die verband houden met duurzaam-

    heid. Ieder bouwdeel/product of component kan ten aanzien van de onderstaande

    aspecten, zijn eigen duurzaamheidsprofiel benoemen:

    1. Gebruik (herwinbare) grondstoffen (fabriek)

    2. CO2-uitstoot tijdens productie (fabriek)

    3. CO2-uitstoot tijdens transport (logistiek)

    4. Afvalstroom tijdens productie (fabriek)

    5. Afvalstroom tijdens verwerking (locatie)

    6. Verbruik energie tijdens productie (fabriek)

    7. Verbruik energie tijdens transport (locatie)

    8. Verbruik van water (locatie)

    9. De mogelijkheid tot hergebruik/recycling (slopen/bouwplaats)

    Prestaties, componenten en kwaliteit

  • 44 45

    Wonen en ruimte

    Bij wonen en ruimte gaat het om de oppervlakte van de

    afzonderlijke vertrekken en van de totale woning in combinatie

    met eisen die gesteld worden o.a. aan de ruimtelijkheid, de

    inrichtingsmogelijkheid, daglichttoetreding. Het zal niemand

    verbazen dat beleving van een ruimte bijvoorbeeld sterk

    benvloed wordt door de verhouding breedte- diepte en de

    aanwezigheid van daglicht. Met verwijzing naar het begrip

    gevoelstemperatuur, die de beleving van de buiten-

    temperatuur illustreert, is bij oppervlakten te spreken over

    een gevoelsmaat. Met andere woorden, de ene oppervlakte is

    de andere niet en een samenspel van meerdere aspecten

    bepaalt de beleving ervan.

    In de praktijk van alledag krijgen de bovengenoemde aspecten

    een plaats onder het kopje woontechnische kwaliteit. Bij de

    afweging wordt deze kwaliteit in het licht van de gewenste

    levensduurverlenging en van de te huisvesten doelgroepen

    beoordeeld. De woontechnische kwaliteit is die kwaliteit van

    de woning, die het sterkst verbonden is met de woonmogelijk-

    heden. Uiteindelijk bepaalt de plattegrond van de woning en

    de structuur van het casco in hoge mate de aanpasbaarheid

    van veranderende ruimte-eisen en dus de mogelijkheden die

    het wonen geboden worden.

    Om de woontechnische of ruimtelijke kwaliteit te beschouwen,

    mede in relatie tot de levensduurverlenging, zijn er een

    vijftal criteria te benoemen, die tezamen de kwaliteit bepalen.

    Onderscheid wordt gemaakt in:

    Oppervlakte van de afzonderlijke vertrekken en die van de totale woning. Dit geeft een beeld in hoeverre de functies

    passen.

    Inrichtingsmogelijkheid. Wonen is meer dan een optelsom van oppervlakte. De mogelijkheid om een vertrek of woning

    te kunnen meubileren of inrichten bepaalt in sterke mate de

    kwaliteit. De vorm van een vertrek en de plaats van deuren

    en ramen in relatie tot de functie spelen een belangrijke rol

    bij de bruikbaarheid van de vierkante meters en de vrijheid

    om het in te delen.

    Looplijnen. Een woning bestaat uit meerdere vertrekken. De verbindingslijnen of looplijnen hebben een sterke invloed

    op de bruikbaarheid van vertrekken.

    Daglichttoetreding. Daglicht is vaak de smaakmaker van de ruimte. Ook hier is niet alleen het aantal vierkante meters

    zaligmakend, maar ook hoe verhoudt het zich tot de totale ruimte. Een trappenhal dat

    licht van boven krijgt, wordt bijvoorbeeld een stuk ruimtelijker.

    Ruimtelijkheid. Eigenlijk draait het om de beleving hiervan. De bovengenoemde criteria spelen daarbij natuurlijk een cruciale rol. Maar onder dit criterium wordt hier in eerste

    instantie verstaan de vorm van een ruimte en vooral de verhouding tussen lengte, breedte

    en hoogte.

    In figuur 20 zijn toekomstige woningbehoeften, passend bij termijnen van 15, 30 en 45

    jaar, weergegeven. De gebruiksoppervlakte van individuele vertrekken maar ook de opper-

    vlakte van de woning als totaal zal toenemen in de tijd. In een ander onderzoek17 (Zie P. 101) is

    de toename van de bruikbare oppervlakte door de tijd nader bekeken. Dit is onder meer

    afhankelijk van de doelgroep (goedkoop, betaalbaar, duur). Deze minimale oppervlakte

    per vertrek bepaalt in hoeverre een gebouw gewenst is (markt vraag). In datzelfde

    onderzoek wordt nog verder gekeken om de te verwachten oppervlakten over honderd-

    twintig jaar op basis van scenarios aan te geven.

    In dit kader past het niet om uitgebreid de beoordelingsmethode van de woontechnische

    kwaliteit de revue te laten passeren. Maar wel is het noodzakelijk de criteria nader te

    expliciteren. In geval van de oppervlakte van de afzonderlijke vertrekken en van de totale

    woning zijn de eisen verschillend per beschouwingsperiode (15, 30 of 45 jaar) en de

    grootte van de huishoudens. De eisen zijn niet absoluut, maar moeten als richtlijnen

    beschouwd worden en hangen nauw samen met de overige criteria.

    De overige criteria, die bij de beoordeling van de functionaliteit of bruikbaarheid van de

    ruimtelijke kwaliteit worden gehanteerd, zijn minder in nauwkeurige eisen uit te drukken.

    Om een indicatie te geven hoe in de praktijk gescoord wordt op de afzonderlijke criteria,

    wordt hier een illustratie gegeven.

    Figuur 20

    Oppervlakteeisen en richtlijnen ten

    behoeve van de afzonderlijke vertrekken en

    de totale woning bij verschillende ex ploi

    tatie perioden: 15, 30 en 45 jaar.

    De gegevens zijn gebaseerd op de woontech ni-

    sche toets, die door de BouwhulpGroep is

    ontwikkeld en een uitgebreide analyse van de

    waarderingen van bewoners van de grootte van

    de afzonderlijke vertrekken. De analyse is

    vast gesteld in in het artikel Woonpatronen van

    herkenning.16 (Zie P. 101) toelichting op figuur:

    (*)1- en 2-persoonshuishoudens (**)gezinnen.

    Figuur 21

    Scoren op ruimtelijke kwaliteiten. Inrichtingsmogelijkheid volgt eigenlijk direct uit functies, vertaald in m2.

    Looplijnen wordt apart genoemd, maar het is in wezen een onderdeel van het criterium ruimtelijkheid.

    Daglichttoetreding gaat in principe om een combinatie van het aantal m2 opening in relatie tot de vertrekgrootte en met de orintatie (waar komt het licht vandaan).

    Ruimtelijkheid. Dit vormt de basis voor de ruimte-ervaring en wordt sterk bepaald door allerlei maatverhoudingen (lengte, breedte, hoogte en geleding).

    Prestaties, componenten en kwaliteit

  • 46 47

    De criteria normeren de categorien

    Zoals aangegeven wordt met behulp van de vijf

    categorien (hoofdvragen) de technische kwaliteit, die

    hoort bij de verschillende levensduren beschouwd. In

    principe zeggen de categorien iets over de omstan-

    dig heden waarbinnen het gebouw of com po nent

    zich staande moet houden. Echter om gedurende de

    geldige levensduur intact te kunnen blijven, moet

    aangegeven worden welke eisen gesteld worden.

    Dit wordt aangeduid met criteria. De criteria zijn de

    maatstaven die het kwaliteitsaspect nader definieert

    of beoordeelbaar maakt. De eisen die hierbij

    gehanteerd worden, zijn veelal afhankelijk van het

    Bouwbesluit of de NEN-normen.

    A. Binnencondities

    A1 Geluidsisolatie

    Prestaties: Kwaliteitsklasse volgens NEN 1070. Dit geldt zowel

    voor geluid binnen de woning als voor geluid buiten

    de woning. Geluidweringsklasse 3 is gelijk aan het

    Bouw besluit Nieuwbouw.

    Klasse 2, aantal gehinderden 5 tot 10 procent. Onder normale omstandigheden een goede bescherming

    zonder al teveel beperkingen aan bewonersgedrag.

    Gewone spraak niet hoorbaar, hardere spraak en

    muziek soms hoorbaar maar niet verstaanbaar. Zeer

    luide spraak en muziek, feestjes duidelijk hoorbaar,

    maar spraak niet verstaanbaar. Loop