neas manifest renovatievisie 2050 interactieve pdf
-
Upload
peter-linders -
Category
Documents
-
view
246 -
download
7
description
Transcript of neas manifest renovatievisie 2050 interactieve pdf
-
Manifest Renovatievisie 2050
coalitie bestaande woningbouw
Manifest Renovatievisie 2050
In de dagelijkse praktijk van de aanpassing van de bestaande woning
voorraad is er nog weinig vastgelegd over de eisen die eraan gesteld
kunnen worden. Dit boek Manifest, Renovatievisie 2050 is door de
BouwhulpGroep B.V. samengesteld om hier een eerste, gemeenschap
pelijke stap in te zetten. Het boek is gebaseerd op de ervaringen van
de BouwhulpGroep als architecten en adviesbureau op het terrein van
de renovatie, de visie op levensduurdenken van het bureau en vooral
ook de visies en praktijken van de toeleverende industrie in de bouw.
Zeventien vertegenwoordigers van deze branche laten in dit boek zien
wat hun visie is op de aanpassing van de bestaande woningbouw en
wat hun aanbod is, gespecificeerd naar de verschillende exploitatie
perioden vijftien, dertig en vijfenveertig jaar.
Het bijzondere van dit boek is dat marktpartijen gezamenlijk een beeld
geven van de huidige stand van zaken en tegelijkertijd een blik op de
toekomst richten. In die zin is het een voorbeeld van een poging kennis
samen te voegen en van de praktijk van ketenintegratie.
Martin Liebregts en Yuri van Bergen
Eindhoven, 2011
-
Manifest Renovatievisie 2050coalitie bestaande woningbouw
-
2Inhoud01. Voorwoord 4
02. Het manifest, een inleiding in
levensduurdenken 6
De markt aan het woord 10
Op zoek naar een taal 10
Aanbod met draagvlak 11
Partners in plaats van concurrenten 11
Begrippen over kwaliteitsaanpassing 11
Noodzaak van herbezinning 13
De prestaties in de tijd 14
Het ritme van de cycli 14
De dragers van de levensduur: componenten 15
Duurzaamheid: de agenda voor de toekomst 16
03. Levensduurdenken over de bestaande
woningvoorraad 18
Een oproep om anders te kijken naar de
mogelijkheden van energiebesparing. 19
De voortdurende verandering: de super tanker
en het levensduurdenken 20
Invloeden energiegebruik 21
Thema 1: De wooncultuur en het
energiegebruik 22
Thema 2: Oog voor de mogelijkheden van
het bestaande 24
Thema 3: Woonlasten versus milieu 25
Thema 4: Een goed aanbod 26
Thema 5: Het draait om het proces 27
Uitgangspunt voor verandering 28
04. De eenvoud van duurzaamheid 30
Levensduurdenken 31
De ontwikkelingen 32
De toets op hoofdlijnen 32
De variabelen van duurzaamheid 33
Eenvoud als basis 35
Milieuwaardenanalyse 35
Visie op duurzaamheid 36
Bouwdelen en variabelen 36
Van energiebesparing naar energieproductie 38
Exploitatiekosten en -opbrengsten centraal 38
Van korte naar lange termijn 38
05. Prestaties, componenten en kwaliteit 40
Het verhaal achter de prestatie 41
Componenten, duurzaamheid en wonen 41
De criteria normeren de categorien 46
06. Oplossingen vanuit de coalitie 56
Het Kader 57
Marktpartijen aan het woord met
verbeelding 57
Terugblik om vooruit te kijken 93
07. De horizon van 2050 94
De markt in beweging, de consument aan
het woord 95
Het gevaar van de remmende voorsprong 97
De beleving: de Senseo als voorbeeld 97
De talloze vaders 97
Een inovatieprogramma in en notendop 98
Bronvermelding 100
-
4 5
Natuurlijk kunnen we niet veertig jaar vooruit kijken. De titel RENOVATIEVISIE 2050 suggereert dan ook geen voor spelling of een kijk in de glazen bol. Het is meer een verwijzing naar de toekomst, als Nederland qua bebouwing voor 90 procent gebaseerd is op wat er tot nu toe gebouwd is. Alleen de kwaliteit zal op uiteenlopende onder delen anders zijn door de aanpassingen in de tijd.
Dit manifest moet het startpunt gaan vormen voor de visieontwikkeling, de innovatie
en de vernieuwde praktijk van kwaliteitsaanpassing. Daarom wordt de horizon bijna
twee generaties verder gelegd. De ondertitel luidt niet voor niets de basis voor product- en
procesinnovatie in de bestaande woningbouw. Er zal in allerlei nieuwe samen werkings-
verbanden gezocht moeten worden naar de nieuwe oplossingen, die levens duur-proof
zijn. Het levensduurdenken vormt het terugkerend onderwerp in dit boek. Kwaliteits-
aanpassing kan niet zonder een visie op de toekomst. En als het over duurzaam heid gaat,
moet er vooral meer oog zijn voor de langere termijn.
De kennis, de ervaring en de wijsheid hiervoor ligt niet bij n partij. Juist het zoeken
naar de passende stimulerende en productieve coalities zal de horizon verruimen. Dit
boek is hier een van de vele initiatieven van. In samenspraak met zeventien markt partijen
wordt een poging gewaagd de discussie over kwaliteitsaanpassingen in de bestaande
woningbouw handen en voeten te geven. Dit is het begin. De volgende stap is samen een
programma voor innovatie te formuleren. Het laatste hoofdstuk De horizon van 2050
poogt hiervoor een bescheiden begin te maken.
Als samenstellers van dit boek was het enthousiasmerend dat er vanuit de markt zoveel
positieve geluiden en energie kwam en het wordt steeds leuker om met de bestaande
(woning) bouw bezig te zijn. Juist het nieuwe samenspel tussen de verschillende
markt partijen inspireert in hoge mate. Het is gewoon spannend wat er morgen weer
kan gebeuren. Dus aan de slag samen.
Samenstellers en eindredactie: Martin Liebregts en Yuri van Bergen
Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
Voorwoord
01
-
602Auteurs | Martin Liebregts en Yuri van Bergen
7
De woningbouw staat voor een gigantische opgave. De huidige voor raad moet de komende decennia aangepast worden aan de eisen van de eenentwintigste eeuw. Over vijftig jaar zal de woningbouw in Nederland vooral bestaan uit de huidige ruim zeven miljoen woningen.
Om deze opgave met alle partijen zo goed mogelijk in te vullen, zullen de krachten
gebundeld moeten worden. Ofwel zal de ketenintegratie versneld geconcretiseerd moeten
worden. De COALITIE BESTAANDE WONINGBOUW (CEBEWE 2050) probeert hier handen
en voeten aan te geven, door met elkaar de kwaliteit die nagestreefd wordt op bouwdeel-
niveau nader te benoemen, op basis van de huidige inzichten, en deze kwaliteit in de
tijd aan te vullen of aan te passen.
CEBEWE 2050 -een netwerk van de toeleverende industrie en adviseurs- actief in de
bestaande woningbouw, poogt met elkaar voor de verschillende levensduur verlengingen
van woningen (exploitatieperiode van vijftien, dertig en vijfenveertig jaar) de kwaliteit
vast te leggen voor de verschillende onderdelen of componenten van de woning. Dit
varieert van dak, gevel, woninginstallaties tot de afbouw en uitrusting (keuken, douche
en toilet). Van de meestvoorkomende situaties wordt vastgesteld waaraan de kwaliteit
moet voldoen bij de verschillende perioden van ingreep.
De kracht ligt in het feit dat:
De kwaliteit in samenhang wordt beschouwd en dient als referentie De communicatie tussen het aanbod en de vraag versterkt kan worden De ontwikkelingen, respectievelijk innovaties, een betere basis krijgen. Dus niet gericht op n aspect -bijvoorbeeld energie- maar op de gebruiks kwaliteit die
gewenst wordt.
Het manifest een inleiding in levens- duurdenken
-
8 9
Figuur 1
ComponentRenovatie.
De aanpassing aan de woning is teruggebracht
tot componenten (samenhangende bouw delen,
die voorzien in een gebruik). Een gedifferenti-
eerd aanbod met afstemming in beeld,
techniek en proces. Deze benadering speelt een
belangrijke rol bij het vraaggestuurd verbeteren
in de sociale huursector en in de particuliere
sector van eigenaar-bewoner.
Het manifest, een inleiding in levensduurdenken
-
10 11
Aanbod met draagvlak
De maatschappij laat zich niet zomaar sturen van bovenaf. En zeker niet door de
traditionele instituties. De kunst is erin gelegen om voortdurend in samenspraak met
de markt het gewenste aanbod te definiren. De Grote-Renovatie-Enqute heeft gepoogd
hierop een eerste antwoord te geven. Maar om het antwoord concreter te maken,
zullen er nog enkele stappen gezet moeten worden. Dit geldt zeker als het om kwaliteits-
niveaus gaat in relatie tot de toekomst (exploitatieperioden). Uit de praktijk van de
BouwhulpGroep zijn de eerste contouren te formuleren. Ze zijn gebaseerd op duizenden
enqutes onder bewoners en honderden gesprekken met beheerders. Het voordeel
van deze brede ervaring is dat het vooroordeel geleidelijk vervangen wordt door een
gedragen oordeel door de markt vanuit de vraagkant. Het startpunt van de benoeming
van de gewenste kwaliteit, behorende bij de verschillende exploitatie perioden, is
gebaseerd op deze praktijk.
Partners in plaats van concurrenten
De aanpak van de bestaande (woning-)voorraad kan nooit door n marktpartij worden
gerealiseerd. Het is een collectieve opgave en tevens een grote gemeenschappelijke
markt. Samenwerking is daarom vereist.
Het ligt in de bedoeling om door dit manifest naar buiten te brengen in samenspraak zo
concreet mogelijk te benoemen wat de kwaliteit voor de verschillende onderdelen van een
gebouw is, in relatie tot de gewenste levensduur (vijftien, dertig en vijfenveertig jaar).
Begrippen over kwaliteitsaanpassing
De afgelopen veertig jaar zijn er voortdurend nieuwe termen bedacht om de kwaliteits -
injectie in de bestaande woningvoorraad een naam te geven. Veel woorden hebben in de
hoofden van betrokkenen de basis gelegd voor uiteenlopende oplossingen, waarbij al
of niet de aanpak van de wijk een rol speelde. In willekeurige volgorde: woning ver beter ing,
rehabilitatie, renovatie, sanering, revitalisatie, hoogniveaurenovatie, trans formatie,
opplussen, groot onderhoud (plus), kleine beurt, enovatie, facelift. Het rijtje zal lang niet
compleet zijn. Je moet jaren meelopen om nog gevoel en overzicht te hebben op al deze
verhullende begrippen. Natuurlijk weerspiegelt elk begrip een tijd geest. De context van
belangen en ideen maakt duidelijk wat ermee bedoeld wordt. Er komen voortdurend
nieuwe synoniemen bij om de tijdgeest te kleuren. Maar dat wil niet zeggen dat er onder
deze veranderlijke tijdgeest geen basisbegrippen kunnen bestaan.
Dit boek tracht hiervoor een aanzet te geven. De begrippen over de kwaliteitsaanpassing
richten zich op de aard en omvang van de ingreep. Om allerlei ideologische beschouwingen
verder de ruimte te geven, maar wel buiten de begripsomschrijving te laten, stellen we
drie begrippen voor met de erbij behorende minimale exploitatieperioden:
De markt aan het woord
De afgelopen decennia is de overheid steeds meer terug getreden
op die terreinen waar het maatschappelijk krachtenveld zelf
inhoud kan geven. Een van die terreinen vormt de kwaliteit en
de kwaliteitsaanpassing van bestaande woningen. In de jaren
zeventig en tachtig was de overheid, zowel als Ministerie Volks-
huisvesting als via gemeentelijke volkshuisvestingsdiensten,
de leidende partij in de ontwikkeling. In de jaren negentig van de
vorige eeuw heeft de overheid zich geleidelijk teruggetrok ken
en is het de markt die het moet doen. In de nieuwbouw heeft het
geleidelijk zijn eigen dynamiek gekregen, maar in de bestaande
bouw en de ermee verbandhoudende kwaliteits aan pas sing
heeft het geleid tot passiviteit. De afgelopen vijfen twintig jaar
zijn er nauwelijks nog innovaties geweest op dit terrein. De
toeleverende industrie en de bouwbedrijven hebben zich stil ge-
houden. Voor zover er iets gebeurde, betrof het ketenintegratie
zoals dat zich in alle sectoren van de maatschappij voordoet.
Maar er is geen sprake van iets specifieks. De afgelopen jaren is
er enige beweging te bespeuren. Vaak gaat het om voorzichtige
stappen, die sterk individueel ofwel bedrijfsgericht zijn. Maar
dat zal nooit tot een structurele verschuiving leiden. Nu de over -
heid zich al jaren uit dit speelveld heeft teruggetrokken en de
markt van de bestaande voorraad alsmaar groeit, is het van
belang dat vraag en aanbod opnieuw met elkaar in gesprek
gaan. En nu zonder bemoeienis van de overheid. Het initiatief
CEBEWE 2050 moet in dit licht beschouwd worden. De markt is
aan het woord als het over de kwaliteitsaanpassing van de
bestaande (woning-)voorraad gaat. De overheid zal vooral de
grenzen voor de onderkant gaan bepalen.
Op zoek naar een taal
De markt kan niet functioneren als de taal die gebruikt wordt
niet eenduidig is en die zowel door de vraagkant als aanbodkant
gehanteerd wordt. Zeker in geval van kwaliteitsaanpassing is
dit essentieel. De basis voor de aanpassing is het tijds perspectief.
Als iets nog vijftien, dertig en vijfenveertig jaar moet functione ren,
stelt het andere eisen aan de te realiseren kwaliteit.
De gewenste kwaliteit zal opnieuw gedefinieerd moeten worden
in het licht van het tijdsperspectief. De gewenste kwaliteit is de
basis voor innovatie en product ontwikkeling. Hoe explicieter dit
benoemd kan worden, des te beter de markt hierop kan inspelen.
In het hoofdstuk Prestaties, componenten en kwaliteit wordt
de eerste aanzet hiervoor gepresenteerd vanuit de markt.
Figuur 2
Innovaties toeleverende industrie be staan
de (woning)bouw 19852010.
In 2009 is de BouwhulpGroep gestart met een
onderzoek naar de huidige renovatie praktijk,
genaamd de Grote-Renovatie-Enqute. De
ideen en opvattingen van zestig beslissers,
uitvoerende bedrijven en de toeleverende
industrie zijn uitgebreid in beeld gebracht door
middel van een enqute. Een van de vragen aan
de toe le verende industrie is ge weest, welke
innovaties zij de afgelopen twintig jaar specifiek
voor de bestaande bouw in de markt hebben
gezet.
Het manifest, een inleiding in levensduurdenken
-
12 13
De genoemde begrippen zijn bedoeld om de discussie over de kwaliteitssprong hanteer-
baar te maken. Suggesties voor een andere benadering zijn zeer welkom. Woorden moeten
hulpmiddelen worden om de praktijk te versnellen.
Noodzaak van herbezinning
De aandacht voor de bestaande woningvoorraad en voor de kwaliteitsaanpassing ervan
is in de directiekamers van woningbeheerders nog vaak te gering. Het spitst zich nog te
veel toe op jaarlijkse vaststelling van onderhoudsbudgetten. Ondanks de wetenschap
dat de te verwachten gemiddelde leeftijd van woningen honderdtwintig jaar is. Over de
kwaliteit van de nieuwbouw wordt tegelijkertijd eindeloos gediscussieerd. Over de
kwaliteit van n procent van onze woningvoorraad - de nieuwbouw - worden bijeen-
komsten op alle niveaus belegd, terwijl de bestaande voorraad met zon 99 procent het
moet doen met een begrotingskantlijn. Een dergelijke houding is mede ontstaan door
de kortetermijnvisie op de levensduur van de voorraad (vijftig jaar). Na de gereedkoming
van een woning is men bezig met het AFSCHRIJVEN in plaats van het optimaliseren van
de te leveren kwaliteit in een veranderende samenleving.
Als de levensduur van honderdtwintig jaar de basis vormt voor de benadering van de
kwaliteit van een woning, wordt de totstandkoming een van de vele momenten waarop de
kwaliteit gedefinieerd wordt. Alleen conserveren van de kwaliteit gedurende de levens-
duur van een woning is dan niet voldoende. Afhankelijk van de maatschappelijke
ontwikkelingen zal in de loop der tijd bekeken moeten worden wat de vereiste en mogelijke
kwaliteitsaanpassingen moeten zijn. De kwaliteit van de voorraad is dan voortdurend
in beweging, afhankelijk van de omstandigheden. De basis van de kwaliteitsaanpassing
is gelegen in gedegen onderzoek.
In dit manifest komen drie aspecten aan bod, die het huidige beeld over de kwaliteits-
aanpassingen van de woningvoorraad kunnen bijstellen:
De prestaties in de tijd Het ritme van de cycli De samenhangende bouwdelen van de woning als dragers van de aanpassing (componenten).
Verder wordt aandacht besteed aan de invloed die de nieuwe beschouwing over de
totale levensduur en de cycli van de kwaliteitsaanpassingen heeft op de mogelijkheden
om duurzaamheid in de bestaande bouw te verankeren. De investeringen in de bestaande
voorraad krijgen een nieuw perspectief en worden niet meer gehinderd door de beperkte
boekhoudkundige beschouwingsperiode van vijfentwintig jaar, die is afgeleid van de
afschrijvingstermijn van vijftig jaar van de nieuwbouw.
Conserveren (minimaal een exploitatieperiode van 15 jaar).De bestaande, oorspronkelijke kwaliteit qua casco en ruimte wordt zoveel mogelijk
gehandhaafd. Het accent van de verbeteringen richt zich op comfort, uitstraling
en duurzaamheid. De investering bedraagt circa 30 tot 50 procent van die van nieuw-
bouw. Tot nu toe hanteert men hiervoor het begrip grootonderhoudsplan.
Renoveren (30 jaar of meer).Het accent ligt hier op vernieuwen. Binnen het casco worden de ruimten eventueel
herschikt. De woning wordt weer aan de tijd aangepast. De investering bedraagt circa
50 tot 80 procent van die van nieuwbouw, afhankelijk van de oorspronkelijke
kwaliteit. De doelgroep blijft grotendeels ongewijzigd.
Transformeren (45 jaar of meer).Op dat moment is er een reeks van oplossingen mogelijk. De oorspronkelijke woning en
het casco zijn niet de grens. Samenvoegen en/of structureel toevoegen behoren tot de
mogelijkheden. De investering ligt tussen de 60 en 120 procent van die van nieuwbouw.
Welke kwaliteitsaanpassing in de praktijk tijdens de levensduur van een woning nodig is,
is afhankelijk van drie belangrijke factoren, zolang er geen sprake is van herbestemming:
De oorspronkelijke kwaliteit, zowel in architectonisch, ruimtelijk als technisch opzicht De economische ontwikkeling en de groei van de welvaart De demografische ontwikkelingen (huishoudenstypen)
Het zal duidelijk zijn dat als de oorspronkelijke kwaliteit van een hoog niveau is,
conserveren de steeds terugkerende ingreep zal zijn. Een herenhuis uit begin vorige eeuw
kan met een aanpak van conserveren goed uit de voeten. Woningen die minder dan dertig
jaar oud zijn, vallen ook in de meeste gevallen in deze categorie.
Van renoveren is sprake als de plattegrond een aanpassing vraagt binnen het casco en/of
door toevoeging van op-, aan- of bijbouwen. De bestaande structuur biedt niet voldoende
leefruimte. Veel woningen uit de vooroorlogse en vroeg naoorlogse periode vragen om
een dergelijke aanpak, willen ze de komende decennia een rol blijven spelen op de woning-
markt. Een dergelijke aanpak komt veelal na zestig jaar om de hoek kijken.
Tot slot krijgen we ook steeds meer te maken met transformeren. In dat geval wordt alleen
het casco, al of niet met behoud van de gevelarchitectuur, gehandhaafd. Dit speelt een
rol bij de eerste sociale woningbouw en de woningen uit de vroeg naoorlogse periode. In
beide gevallen overheersen de hokkerigheid van de plattegrond en de beperkte woon-
ruimte. Of er tot deze ingreep besloten wordt, houdt mede verband met de waarde van
het bestaande. Vooral de architectonische en de cultuurhistorische waarden domineren
bij deze aanpak.
Hoe beter ons begrip van kwaliteitsaanpassingen van de bestaande woningvoorraad is
en wordt, des te beter zijn we maatschappelijk in staat hiervoor gezamenlijk het gewenste
aanbod te realiseren.
Daar waar er een substantile vraag is, en dus een markt, is het voor de marktpartijen
altijd interessant. Dit geldt zowel voor het milieu als voor de bestaande woningvoorraad.
De combinatie ervan maakt het op korte termijn hoogstwaarschijnlijk tot een hype.
Het manifest, een inleiding in levensduurdenken
-
14 15
De structurele aanpassing van de ruimte komt pas
aan bod in de periode vijfenveertig tot zestig
jaar. In de cycli van aan passing zijn dus patronen
aanwezig, die verband houden met samen-
hangende bouwdelen, die een gebruiksfunctie
vervullen: componenten.
De dragers van de levensduur: componenten
Het kijken naar de woningen en de aanpassingen
in de tijd richt zich nog te veel op de afzonderlijke
bouwdelen en te weinig op samenhangende
bouw delen, die tezamen voorzien in een bepaalde
gebruikskwaliteit (ook wel componenten
genoemd).
Tot nu toe overheersen de boekhoudkundige
benadering van de levensduur en de bepaling van
de vervangingsbehoefte op basis van de tech-
nische levensduur. Er wordt sterk gekeken naar de
afzonderlijke materialen en bouwdelen en te weinig
naar de betekenis voor het gebruik. De technische
levensduur is dominant, omdat een andere
benadering ook een gewijzigde beschouw ing van
de woning veronderstelt. En bij de totale woning
zitten we nog vast aan de historische en culturele
periode van vijftig jaar. Als de componenten de
basis vormen voor de kwaliteitsaanpassing van
een woning, verandert de werkelijkheid structureel.
Zowel de vraag als het aanbod van componenten
krijgen hun eigen dynamiek. Bij componenten
vormt de gebruikskwaliteit de basis en de leidraad
voor aanpassing en verandering. Deze opvatting
over de gebruikskwaliteit van componenten staat
diametraal tegenover de technische levensduur-
beschouwing, zoals die geldt bij de indeling in
bouwdelen. En door van de gebruikskwaliteit van
componenten uit te gaan, ontstaat er geen tegen -
stelling tussen de onderhoudsvisie en bijvoorbeeld
de belevingswaarde, omdat het laatste een
essentieel onderdeel is van het gebruik. Com po-
nenten zijn de dragers van de gebruiks kwaliteit.
De prestaties in de tijd
De ontwikkelingen in de maatschappij zorgen ervoor dat de eisen, die aan een woning
en woongebouw worden gesteld, voortdurend wijzigen. Zo is de badkamer in de
afgelopen decennia qua oppervlakte gegroeid van ruim drie vierkante meter naar een
ambitieniveau van ruim acht vierkante meter.
De ruimtebehoefte is toegenomen. Deels is het gerealiseerd door de afname van de
woningbezetting in de vorige eeuw van ruim vier naar iets meer dan twee personen per
woning. In de praktijk leidt dit ook tot de wens te vergroten.
In het geval van de traditionele eengezinswoning (de doorzon uit de periode 1950-1975)
heeft op dit moment eenderde van de koopwoningen er in de tijd een uitbouw aangezet.
Deze ontwikkeling zal zich in de nabije toekomst verder doorzetten. Het tempo waarin
dit gebeurt, hangt af van de maatschappelijke omstandigheden. Hetzelfde geldt voor
energetische kwaliteit, comfort e.d. Als de financile ruimte en het (passend) aanbod
toenemen, zal ook de kwaliteitsaanpassing structureel kunnen toenemen. De kwaliteit
van een woning kent een boven- en een ondergrens:
De bovengrens is de kwaliteit die in de nieuwbouw gerealiseerd kan worden De ondergrens is de kwaliteit die maatschappelijk nog verantwoord wordt beschouwd. Ook wel aangeduid als basiskwaliteit.
Het ritme van de cycli
Het huidige ritme van de kwaliteitsaanpassingen laat nog een onregelmatig beeld zien.
Hoe ouder de woningen, hoe regelmatiger het ritme. De vooroorlogse woningbouw kent
hoofdcycli van dertig jaar. En nevencycli van vijftien jaar (bijvoorbeeld installaties). De
naoorlogse woningbouw laat nog een grotere spreiding zien (tussen de vijfendertig en
vijfenveertig jaar). De redenen hiervoor zijn tweeledig:
In de afgelopen decennia heeft een zeer grote nadruk gelegen op de kwantitatieve vraag. Tegelijkertijd beschikten de meeste naoorlogse woningen over de
basiskwaliteit op sanitair gebied en woninginstallaties. En dat zijn de voorzieningen
die een grote invloed hebben op de eerste cycli van vijftien en dertig jaar.
De voortdurende aandacht voor de uitbreiding van de voorraad heeft de bestaande voorraad wat op het tweede plan gezet. Juist in de loop der tijd wordt het van belang
door de vergrijzing van de voorraad extra aandacht te besteden aan de vereiste
kwaliteitsaanpassing, wil het niet in een negatieve spiraal terecht komen.
De te realiseren cycli van aanpassingen zijn sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de
vraag zoals die in de nieuwbouw tot uitdrukking komt, van het technologisch/technisch
aanbod en van de eigenschappen van de bestaande woning en de samenstellende delen.
Om de vijftien tot twintig jaar worden installatie-units vervangen omdat ze technisch en
maatschappelijk hun tijd hebben gehad (cv-ketel en mv-unit e.d.). De uitrusting van de
woning - keuken, douche en toilet - hebben een levensduur van circa dertig jaar. De
aanpassing hiervan gaat veelal gepaard met het conserveren van de schil (gevel, dak).
Kwaliteitsaanpassing, ritme van de cycli.
Met onderhouds- en vervangingsingrepen wordt gedurende de hele
levensduur van het gebouw de kwaliteit vergroot. Het kunnen kleine of
grote ingrepen zijn (varirend van conserveren, renoveren of transfor-
meren), die de prestaties richting de nieuwbouw brengen.
Figuur 3
Het manifest, een inleiding in levensduurdenken
-
16 17
Ten aanzien van de aanpassingen op compo nent-
niveau zijn ook hier diverse niveaus te onder schei-
den, die variren van conserveren, renoveren tot
transformeren.
Duurzaamheid: de agenda voor de toekomst
Op het moment dat we meer oog krijgen voor de
langere termijn, komt duurzaamheid automatisch
bovendrijven. Duurzaam betekent nu eenmaal
weinig vergankelijk, of VOOR DE LANGE TIJD. Dit
begint met het besef dat de levensduur meer dan
vijftig, tachtig of honderd jaar zal zijn. Inves-
teringen in de tijd moeten dan ook beschouwd
worden in het licht van een lange termijn. Het
gaat bij investeringen dan ook veel meer om risico-
inschattingen. Met andere woorden, is er aan-
leiding om te denken dat de levensduur korter zal
zijn?
Iedere eigenaar-bewoner die nu een doorzon-
woning koopt uit de jaren zestig voor 200.000 euro,
verwacht toch niet dat de woning over tien of
vijftien jaar gesloopt zal worden. Men beschouwt
het eerder als een toekomstig spaarpotje voor de
oudedag.
Figuur 4
Milieubelasting, bouwen gebruiken slopen.
In milieupunten wordt weergegeven wat het bouwen, gebruik/wonen
en slopen van de woning, met al de daarbij behorende apparatuur,
qua belasting betekent. Duidelijk zichtbaar is de substantile bijdrage
van het consumptief gebruik in de milieubelasting.
Het manifest, een inleiding in levensduurdenken
-
18 19Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
Een oproep om anders te kijken naar de mogelijkheden van energiebesparing
Al decennia lang wordt er over energiebesparing in de
woningbouw gesproken, geschreven en gecongresseerd.
De papieren stapelen zich eindeloos op, terwijl de inhoud
bijna niet verandert. Hoe is het mogelijk dat een onder-
werp voortdurend terugkeert op de agenda, zonder dat het
leidt tot een nieuwe benadering? Het thema speelt een
belangrijke rol bij de kwaliteitsaanpassing van de voorraad.
Het probleem is, hoe we met een andere kijk meer greep
krijgen op de energiebesparing in de bestaande woning-
voorraad. De veronderstelling is dat er niet n verhaal
over is maar meerdere. Deze vraag betreft niet alleen
anderen, maar ook jezelf als betrokkene.
Het principe is zo eenvoudig, dat je het op de achterkant
van een sigarendoosje kunt beschrijven. Maar dit principe
raakt voortdurend uit beeld in discussies waarin de
techniek en het rekenen prevaleren. Het wordt dus tijd
dat de afzonderlijke aspecten en verhalen ieder hun eigen
platform en aandacht krijgen die ze verdienen. De wereld
verandert vaak sneller door aan het gewone boeren ver-
stand meer ruimte te bieden en de profeten en rekenaars
te laten voor wat ze zijn. Dus iedereen is gewaarschuwd.
In deze beschouwing komen vijf themas aan bod die het
energiegebruik en de mogelijkheden van energiebesparing
in de bestaande woningbouw een plaats geven. Niet het
tromgeroffel zal de werkelijkheid veranderen, maar de stap
die elke dag gezet wordt. Deze vijf themas zijn:
De wooncultuur en het energiegebruik (de techniek en het gebruik)
Oog voor de mogelijkheden van het bestaande (bestaand versus nieuw)
Ontwikkeling energiegebruik.
Jaarverbruik gas t.b.v. verwarming, warmtapwater en
koken in m3 en huishoudelijk consumptief elektraverbruik
in kWh per huishouden over de periode 1985-2010.
Figuur 5
03Auteurs | Martin Liebregts, Haico van Nunen en Jelle Persoon
Levensduur-denken over de bestaande woning- voorraad
-
20 21
Energiegebruik: sinds mensenheugenis een betaalbaar-heidsvraagstuk (woonlasten of milieu)
Een goed aanbod doet de wereld veranderen (uitvoering) In de praktijk moet het gebeuren (proces).
Alvorens deze themas een voor een toe te lichten, wordt
er kort teruggekeken. Door de jaren heen zijn de pene-
tratie graden van isolatie en installatie gestaag gestegen.
Maar het energiegebruik wordt niet alleen bepaald door
de woningkenmerken. Het gebruik van de woning door de
bewoner is net zo goed van belang. Wat weten we van
de woningen en hun bewoners en wat moet er de komende
tijd mee gebeuren? En wat is de tijdshorizon bij het
vooruit kijken?
De voortdurende verandering: de supertanker en het levensduurdenken
Het gasverbruik per huishouden neemt al decennia
structureel af, terwijl het elektraverbruik een tegen over-
gestelde tendens laat zien. Ze bedragen gemiddeld ca.
1.600 m3 aardgas en ca. 3.500 kWh anno 2010.1 (Zie P. 101)
Ruim 80 procent van alle woningen is voorzien van dak-
isolatie en dubbelglas. Meer dan de helft van de woningen
beschikt over gevelisolatie en bijna de helft is voorzien
van vloerisolatie. Als je de ontwikkeling van de afgelopen
twintig jaar bekijkt, is dit een supertanker die op koers ligt.
Het aantal HR-ketels voor zover van toepassing begint
de 90 procent te benaderen.2 (Zie P. 101)
De stappen op het energiebesparingspad worden gezet.
Het probleem is niet meer gelegen in de traditionele vorm
van energiebesparing, zoals die met promotiefilms en
labels aan ons wordt voorgespiegeld. De cruciale vraag op
dit moment speelt zich veel meer af op het niveau van
energieopwekking, binnenmilieu en nieuwe geavanceerde
isolatietechnieken. Het zijn juist deze zaken die in bijna
geen enkel programma een evenwichtige plek krijgen. Een
aanbod dat ruimte, energiebesparing en energieopwekking
zo combineert dat er een beleving uit spreekt, moet nog
verschijnen op het toneel.
Deze terughoudende benadering komt voor een groot
deel voort uit een beperkende visie op de levensduur van
een woning. De eerdergenoemde boekhoudkundige
benadering overheerst hierin het denken. Oorspronkelijk werd de
levensduur van een woning gesteld op een periode van vijftig
jaar, vermoedelijk ingegeven door het oud testamentische jubel-
jaar van vijftig,3 (Zie P. 101) waarin alle schulden afgelost moeten
worden. En als er dan opnieuw genvesteerd wordt, is vaak vijfen-
twintig jaar de nieuwe horizon. Maar als de levensduur nu eens
honderdtwintig jaar zou zijn en de resterende levensduur geen
vijfentwintig jaar is maar vijfen zeventig of tachtig jaar bij een
herinvestering, dan wordt het perspectief van de te nemen maat-
regelen heel anders. Dus niet het boekhoudersdenken moet de
richting bepalen, maar het levensduurdenken.
Invloeden energiegebruik
Energiegebruik is een belangrijk onderdeel van de uitgaven van
een huishouden. Niet ieder huishouden heeft hetzelfde energie-
gebruik. Dat kan van vele variabelen afhankelijk zijn. Naast de
bouwkundige eigenschappen van een woning bepaalt ook de
manier waarop een huis gebruikt wordt het uiteindelijke energie-
gebruik. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de invloeden.
Er wordt onderscheid gemaakt naar welvaart, gezinstype en
woningkenmerken.
Het is juist de spreiding tussen de verschillende woningen en de
verschillende huishoudens die het ingewikkeld maakt om iets
absoluuts over energiebesparing te zeggen. Wel is duidelijk dat
door de jaren heen het gasverbruik voor verwarmen afnam, terwijl
het gasverbruik voor warmtapwater toenam. De sterkste stijger is
echter het elektraverbruik in de woning. Door het toenemend
aantal stroomvragende voorzieningen in de woning vormt dit een
groot deel van de energiebehoefte van de woning.
Vanuit de woonlastenbenadering wordt nog wel eens gesug ge-
reerd dat energielasten voor verwarming de huur zal overtreffen.
Ook dit is een oneigenlijke discussie. Nog steeds is de huur
dominant. En bij energie moet onderscheid gemaakt worden
tussen die voor verwarmen (gebouw gerelateerd) en die voor
warm tapwater en overig huishoudelijk gebruik. Ook bij sterke
prijsontwikkeling op de energiemarkt blijft de omvang van het
energiegebruik voor verwarmen ten opzichte van het totaal
bescheiden.
Penetratiegraad verwarmingswijzen woningbouw
over de periode 19852010.
De grafiek laat de sterke toename van de individuele cv
zien en tot slot die van de HR-ketel hierbinnen.
Figuur 6
Penetratiegraad isolerende maatregelen over de
periode 19852010.
De toename bedraagt gemiddeld zon 40 procent.
Figuur 7
Invloedsfactoren op het verbruik van
elektriciteit en gas bij eenzelfde energetische
kwaliteit en grootte van de woning.
De aspecten die het betreffen, zijn inkomen/
op leiding, grootte gezin, leeftijd kinderen (al of
niet boven de 12 jaar), huishoudens boven de 65
jaar, oppervlakte woonkamer, aantal vertrekken
(++) veel invloed; (+) invloed; (0) neutraal; () minder verbruik.
Figuur 84 (Zie P. 101)
Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
-
22 23
Thema 1: de wooncultuur en het energiegebruik
Bij de renovatie van het tuindorp Laurentiusplein te
Voerendaal zijn de veranderingen in de tijd in beeld
gebracht, mede gebaseerd op gesprekken met oude
bewoners.5 (Zie P. 101) Dan ontdek je dat woningen die
gebouwd zijn rond 1920 geen beschikking hadden over
eigen waterleiding, riolering of elektra. Energiegebruik
was een bescheiden probleem. Er was slechts n kachel
voor koken en verwarmen. In de loop der tijd zijn de
noodzakelijke veranderingen aangebracht met tussen-
pozen van vijftien tot vijfentwintig jaar. In de jaren
zeventig is het comfort op enig niveau getild: keuken,
douche, toilet en een centrale verwarming werden
onderdeel van de woning.
Aan elke verandering hebben bewoners moeten wennen.
En elke keer heeft het tijd nodig voordat de nieuwe
techniek ingebed is in de cultuur van het wonen. Bij de
introductie van nieuwe technieken wordt de cultuur van
het wonen nogal eens vergeten. Mensen stappen niet
gauw van hun gewoonten af. Zeker niet als het om wonen
gaat en de introductie ervan niet begeleid wordt met een
uitgebreid programma. Voorbeelden in de huidige praktijk
die dit onderschrijven zijn de gebalanceerde ventilatie en
LageTemperatuurVerwaming. De introductie destijds van
de centrale verwarming gaf overigens net zoveel
problemen. Het resultaat is vervolgens dat de maatregelen
niet tot de verwachte besparing leiden, maar juist tot
meer verbruik. Nieuwe technieken vereisen uitgebreide
ondersteuning en begeleiding. Zeker als het om traditio-
nele doelgroepen gaat, die al een lange woontraditie
achter de rug hebben. Als je zou kunnen kiezen, begin je
met een verandering niet bij deze groep bewoners.
Maar sowieso is het belangrijk om vanuit de bestaande
wooncultuur de mogelijke conflicten in het gebruik te
beschouwen. De essentile onderdelen hierbij zijn bijvoor-
beeld de regelbaarheid van de temperatuur per vertrek
en de natuurlijke ventilatie via roosters en ramen in de
kozijnen. Energiezuinig gedrag vertaalt zich dan al gauw
naar enkel vertrekken verwarmen en ventileren wanneer
dat nodig is. En extra zuinig is een graad minder stoken
en alles in de woning wat dichter houden.
Figuur 10
De verandering in het wonen.
De ontwikkelingen in wonen, vrije tijd en mobiliteit over
de periode 1900-2000 .
De verhouding tussen de woonlastendragers: huur,
verwarming en energierest over de periode 19902010.
Uitgangspunt is de huur in 2009 als index 100 ofwel
400,- per maand. Daarnaast zijn de verbruiken over de periode constant gehouden, alleen de prijsontwikkeling
is verschillend en is gebaseerd op gegevens over de
periode 1991-2009:
Verwarming (1.250 m3 gas en 320 kWh hulpenergie)
Energierest (450 m3 gas t.b.v. koken en warmtapwater
en 3.180 kWh t.b.v. huishoudelijk elektra)
Stijgingspercentage (gas: 6,74% elektra 5,17%, huur
3,36%, inflatie 2,26%).
Figuur 9
Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
-
24 25
Natuurlijk loopt men ook tegen cultuurveranderingen
aan, die met dit gedrag niet meer op te lossen zijn.
Slaapkamers worden intensiever gebruikt als hobby-
en studeerkamer. De thermostaat in de woon kamer
moet dan hoger, om die kamers voldoende warm te
krijgen. Maar ook bijvoorbeeld intensiever douche-
gedrag speelt parten. Ventileren door een raam open
te zetten is niet meer voldoende.
In het ontwerp en de communicatie naar de gebruikers
moet veel meer naar de potentile conflicten en extra
mogelijkheden gekeken worden. Nu gaat men uit van
het apparaat en hoe je dat moet bedienen, zonder dat
men in gaat op de veranderingen in gebruik en de
vragen die dit oproept. Een bewoner zit niet te wachten
op een technische verhandeling, hoe bijvoorbeeld
een thermostaat werkt, maar op wat je moet doen als
het te warm of te koud is.
Als je niet weet wat de mogelijke effecten van de
specifieke omstandigheden zijn (gebruik, comfort,
systeem), dan kan er totaal verkeerd advies of
verwachting op woningniveau ontstaan ten aanzien
van de mogelijke besparingen. Voor een substantieel
deel van de bevolking kunnen
energiebesparende maatregelen bij de huidige huur-
stelling tot vermindering van het besteedbaar
inkomen leiden. En het was allemaal begonnen om de
woonlasten. Daarom zou de benadering ook een meer
individueel karakter moeten krijgen als het om
woonlasten gaat.
Thema 2: oog voor de mogelijkheden van het bestaande
Bestaande woningen zijn vaak een systeem dat,
zolang er zich geen problemen voordoen, in evenwicht
is. Een aardig voorbeeld is de ventilatie van eengezins-
woningen. De natuurlijke systemen werken gebrekkig
(kanalen), maar door allerlei lekken in de schil (kozijnen,
dak) ontstaat er een ongewilde dwars venti latie, die
soms als tocht wordt ervaren, maar een belangrijke
bijdrage levert aan de behoefte aan verse lucht. Dit
totale systeem zorgt ervoor dat de vochtige lucht van
de woning vervangen wordt door droge lucht van buiten. Als vervolgens de schil dicht
gemaakt wordt, zonder iets structureels te doen aan het ventilatiesysteem en de vocht-
kritische onderdelen van de woning (koudebruggen), is het resultaat een vocht probleem.
Het bovenstaande voorbeeld is wat uitgebreid weergegeven om aan te geven dat als je
iets aan het systeem verandert, je bewust moet zijn van de consequenties elders.
Dit speelt vooral wanneer men een woning gedeeltelijk of gefaseerd wil aanpakken. Eerder
is al bepleit om bij de richting van de aanpak uit te gaan van levensduurdenken. Dat neemt
niet weg dat vanuit allerlei overwegingen gekozen kan worden voor een fasering in de
aanpak. Hoe die fasering het beste aangepakt kan worden, gelet op de huidige kwaliteit en
technische kenmerken van de woning, is nog een blinde vlek. De basis (kennis en inzicht)
hiervoor is er al lang, maar de vorm om het nu toe te passen is blijkbaar nog niet gevonden.
De ontbrekende kennis hierover is bijvoorbeeld eenvoudig in een landelijk expertsysteem
vast te leggen, dat voor iedereen digitaal toegankelijk is, en dat voor 99 procent van de
situaties een antwoord heeft. Dan is het niet nodig elke tien jaar hierover nieuwe
brochures te schrijven.
Het conjuncturele karakter van de kwaliteitsaanpassingen als maatschappelijk vraagstuk
heeft ertoe geleid dat de kennis erover zeer gefragmenteerd is en dat de continuteit ervan
bijna persoonsgebonden is. In deze tijd waarin we bijna alles documenteren, is dat absurd.
Het wordt tijd dat de KWR (Kwalitatieve Woning Registratie) uit het verleden vervangen
wordt door de KAR (Kwalitatieve Aanpassings Registratie). De overheid of een collectief
van marktpartijen zal hier een taak in moeten zien.
Thema 3: woonlasten versus milieu
Energiebesparing is in eerste instantie een woonlastenvraagstuk. Een villa verbruikt al
gauw het tienvoudige van een eenvoudige rijtjeswoning. Niemand zegt dat de villa 80
procent moet besparen vanwege het milieu. Tenminste in de huidige maatschappelijke
context is daar geen sprake van. Zelfs de regelgeving houdt hier rekening mee. Een villa
en een rijtjeswoning kunnen hetzelfde energielabel hebben, maar een sterk uiteen-
lopend energiegebruik.
En als het milieu toch het dominante vraagstuk zou zijn, waarom wordt er dan niets aan
het huishoudelijk consumptief elektraverbruik en de potentie van energieopwekking
gedaan.
Vanuit de bewoners met de kleinere beurs, biedt een huis met lage huur en meer energie-
gebruik meer speelruimte, dan een woning met meer energetische kwaliteit maar met
een overeenkomstige hogere huur. In het laatste geval valt er voor de bewoner niet veel
meer te sturen. Want zuinig stookgedrag levert niet veel meer op. Veel van weinig is niets.
Bovendien worden de mogelijkheden om de huur na energiebesparende maatregelen te
verhogen via het overheidsbeleid vergroot (via punten in WWS). Met name voor de laagste
inkomensklasse heeft dat consequenties. Het budget aandeel van energie bij lagere
Energiegebruik verwarming: binnentemperatuur en
gebruikswijze.
In beeld wordt gebracht wat de marges van de binnentempera-
tuur zijn ten gevolge van gebruik, comforteisen en overige
specifieke omstandigheden. Dit leidt tot een variatie van
13,98C tot 18,23C. Uitgedrukt in energiegebruik van 70 tot
120. De berekeningen van de EPA liggen bij de 120 in deze
range. (binnentemperatuur 18C) Verder is de figuur mede
ontleend aan de NVN 5125 en gebruiksonderzoeken van de
BouwhulpGroep.
Figuur 11
Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
-
26 27
inkomens en kleine huishoudens is veel hoger dan bij hogere
inkomens: 7,5 procent bij lagere inkomens en 2,5 procent bij
hogere inkomens.6 (Zie P. 101) Door het vaak geringe effect van
energiebesparende maatregelen op het energiegebruik wordt
door de extra huurverhoging het vrij besteedbaar inkomen
alleen maar verminderd.
Om voor alle huishoudens en inkomens woningverbetering aan-
trek kelijk te maken, zullen de energiebesparende maatregelen
tegen dit licht beschouwd moeten worden. Het startpunt hierbij
is het inventariseren van het huidige energiegebruik en het
hierop fitten van berekenings methodieken van de verwachte
energie besparing.7/8 (Zie P. 101) Pas bij een individueel beeld,
gebaseerd op het eigen stookgedrag, kan men hierover gefundeerd
beslissingen nemen. De situatie nu is echter dat dit beeld
vertroebeld wordt door de berekeningsmethode (EPA, bestemd om
genormeerd te labellen), de geringe aandacht voor het fitten en
de gebrekkige kennis over het huidige energie gebruik. Met als
gevolg verwachtingen bij bewoners die niet waargemaakt kunnen
worden en die weerstand oproepen in plaats van enthousiasme.
Tevens worden milieudoelstellingen en woonlasten verwisseld.
Vanuit milieudoelstellingen is het verlengen van de levensduur
de belangrijkste bijdrage die geleverd kan worden. En dan is de
verbetering van de energetische kwaliteit een vanzelfsprekendheid.
Dus energiebesparing moet altijd als het om het milieu gaat
beschouwd worden in het kader van de lange termijn (zestig jaar
of meer). Woonlasten daarentegen betreffen de vraag van dit
moment. Betaalbaarheid voor de individuele bewoner betreft zijn
portemonnee van vandaag en niet die van morgen of overmorgen.
Juist vanuit deze beschouwing moet er in de praktijk gewerkt
worden. En dit betekent dat een gemiddelde bewoner niet bestaat.
Thema 4: een goed aanbod
De kosten van de kwaliteitsaanpassing van de bestaande woning-
voorraad zijn de afgelopen decennia sterker gestegen dan de
kosten in andere sectoren van de bouw. Het ontbreken van
innovatie op het gebied van concurrerend aanbod heeft ertoe
geleid dat energiebesparende maatregelen alleen maar duurder
zijn geworden. En subsidie leidt ertoe dat de ontwikkelingen
alleen maar vertraagd worden. Het vergroot uiteindelijk de markt
zonder concurrerend aanbod en een marktconforme prijs op de
langere termijn.
Van essentieel belang is dat de markt van kwaliteitsaanpassing in de bestaande bouw
meer een concurrerende aanbodmarkt wordt. Er moet dan ook meer aandacht komen
voor de bestaande bouw. En dan gaat het niet (alleen) om bouwmaterialen, maar om
samenhangende oplossingen voor het gebruik (bijvoorbeeld dak, gevel, woninginstallatie).
In plaats van losse ingrepen dient er een totaalaanbod te komen dat aansluit op de
wensen vanuit het gebruik. Oplossingen die passen in een langetermijnperspectief
(levensduurdenken) en die kwaliteit op alle aspecten borgen. En als er gesproken wordt
over de lange termijn, dan hoort hier ook de waardeontwikkeling en een passende
financiering bij.
In veertig jaar tijd is de doe-het-zelfmarkt astronomisch gegroeid. Rond 1970 ontstaan
de eerste winkels/bedrijven, die nu zijn uitgegroeid tot een markt die circa een derde
van de investeringen in de bestaande woningbouw bevat. En dit komt omdat er op de
markt geen passend kant-en-klaar aanbod is dat past bij de wensen van de gebruiker.
Misschien zijn er wel paralellen met het onderhoud van de auto. In de jaren zestig en
zeventig sleutelden nog veel autobezitters aan hun eigen auto of gingen naar een beun.
Dat ver schijnsel is bijna volledig verdwenen. Misschien spreken we over twintig jaar ook
wel over de doe-het-zelfmarkt en het klussen in het weekend in de verleden tijd. Een
goed aanbod is dan wel een vereiste.
Toename toepassing mechanische ventilatie.
Penetratiegraad centrale mechanische afzuiging
in de woning over de periode 1985-2010.
Figuur 12
Omzet van de renovatiemarkt.
De ontwikkeling van onderhoud, renovatie
en de doe-het-zelfmarkt over de periode
1970-2010.
Figuur 13
Thema 5: het draait om het proces
Een goed proces is de voorwaarde voor succes. Het kan technisch nog zo goed uitgedacht
zijn, als het niet zo gemaakt wordt of niet op de juiste wijze op de markt gebracht
wordt, wordt het een fiasco ofwel mislukking. In de praktijk moet de communicatie over
de totstandkoming en het gebruik een veel dominantere rol krijgen. Nog teveel wordt
de bouw en de wereld van energiebesparing gedomineerd door technocraten. Het gaat
dan niet alleen om de rekenaars, maar ook om de bouwkundigen die teveel een
eendimensionale benadering tentoonspreiden, die ook nog eens teveel naar binnen
gericht is. Hoe vaak bezondigen we onszelf hier niet aan in de dagelijkse beschouwing.
Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
-
28 29
De perceptie wordt overheerst door de technische mogelijkheden op korte termijn,
terwijl het om het proces draait en dat begint bij een visie op alle aspecten van het wonen.
Een visie die gebaseerd moet zijn op kennis. Onderzoek naar het gebruik en gebruiks-
wensen (bewonerstevredenheid) wordt nog te weinig systematisch verricht en vervolgens
gedocumenteerd. Verbeteringen zijn goed maar als de bewoner weken overlast heeft,
dan laat de uiteindelijke verbetering toch een nare smaak achter.
Als je stelt dat alles draait om het proces, dan gaat het om de tevredenheid van de
gebruikers (bewoner) op korte en lange termijn. Tijdens het aanpassingsproces moet
hij/zij de gepaste aandacht krijgen. Renovatie doet toch een beetje pijn. Nog belangrijker
is de periode erna. Het gebruik beslaat uiteindelijk decennia en dan moet het passen.
Dus kwaliteitsaanpassing begint en eindigt bij het gebruik.
Uitgangspunt voor verandering
Het hele betoog over levensduurdenken richt zich erop om meer de langere termijn als
richtsnoer te nemen. Niet de speeltjes van vandaag bepalen de ontwikkeling, maar de
visie op de langere termijn. Energiebesparing en de bestaande bouw moeten als basis
levensduurdenken hebben. Dat houdt in dat we alvorens te gaan rekenen nadenken
over de vragen die beantwoord moeten worden in de concrete situatie. Het begint met
begrip te krijgen voor de wooncultuur en van het gebruikersgedrag in de specifieke
situatie. En een langetermijnvisie maakt het ook mogelijk in passende stapjes naar het
optimale te groeien. Vanuit de vraagstelling en het gebruik moet zich het nieuwe aanbod
ontwikkelen. Laten we stoppen voortdurend nieuwe processen en stroomschemas te
maken, maar ons richten op het in kaart brengen van de dagelijkse praktijk en vandaaruit
vraag en aanbod met elkaar ontwikkelen.
Levensduurdenken over de bestaande woningvoorraad
-
31
Terwijl het een onderwerp is dat eigenlijk al duizenden
jaar bestaat en vertaald werd in een mooi, nuttig en
degelijk product. Om in de begrippen van Vitruvius te
spreken: Venustas (uiterlijk), Utilitas (bruikbaarheid)
en Firmitas (degelijkheid).9 (Zie P. 101)
In deze beschouwing gaan we op zoek naar de eenvoud
van duurzaamheid. We pogen de hocus pocus verhalen
te vermijden en duurzaamheid terug te brengen tot
de dagelijkse praktijk.
Levensduurdenken
Levensduurdenken gaat verder dan Cradle to Cradle.
Het vereist nadenken over verschillende ontwikkel-
ingen in de tijd. Juist het bewustzijn van de verschil-
lende mogelijke ontwikkelingen in de tijd, zorgt
ervoor dat je op zoek moet naar de essentie van de
eigen schap pen van de fysieke omgeving en het
aanpassings vermogen in de tijd. Enkel de term flexibel
is voor een dergelijke beschouwing te eng en te
technocratisch. Zoals we bij Vitruvius zagen hangt de
toekomstwaarde nauw samen met de kwaliteiten
mooi, nuttig en degelijk. De volg orde van deze
kwalificaties is niet toevallig. Als iets niet bevalt of
Wat de afgelopen jaren voor het thema energiebesparing geldt, is ook van toepassing voor het onderwerp DUURZAAMHEID. Het wordt bijna door iedereen omarmd als een mogelijkheid om zijn eigen onderscheidend vermogen te vergroten zonder de duidelijkheid en transparantie over het onderwerp te vergroten.
Ontwikkeling energiegebruik van een nieuwbouw
eengezins woning ten behoeve van verwarming over de
periode 19502050.
De omslagpunten zijn aangegeven (door verwarmingswijze
en normstelling).
Figuur 14
04Auteurs | Martin Liebregts en Haico van Nunen
De eenvoud van duurzaamheid
-
32 33
aantrekt, kan het technisch nog zo goed zijn, maar toch is er geen koper of gebruiker
voor te vinden.
Levensduur begint dan ook met begrip voor het verleden. Het begint met een zoektocht
naar de waarderingen voor het bestaande in de tijd en de veranderingen in het verleden
die van invloed zijn op de toekomst: de maat schap pelijke supertankers. De demografische
ontwikkeling is zon gegeven voor de vraag in de toekomst. De mode overstijgende
waar dering van de kwaliteit is een andere belang rijke grootheid. Om gevoel met de
essentile voorwaarden in de tijd te krijgen, is het zinvol te doorgronden waarom we
speciale aspecten uit het verleden al dan niet waarderen. Waarom wordt de ene buurt
meer gewaar deerd dan de andere, uitgezonderd van de fysieke eigenschappen?
Levensduurdenken veronderstelt dat je voortdurend het verleden met de toekomst poogt
te verbinden. Of beter gezegd dat je poogt de essentie van het verleden te doorgronden
in de betekenis voor de toekomst.
De ontwikkelingen
In het verleden is de noodzaak voor energie reductie ontstaan. Deze ontwikkeling is ingezet
rond 1970, toen elke nieuwbouw werd voorzien van centrale verwarming, de isolatie waarde
van de schil door veel glas slechter was dan ooit en de eerste tekenen van de grenzen van
de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen erkend werden. De steeds strenger
wordende energie eisen hebben vervolgens geleid tot een afname in het energiegebruik.
Een ontwikkeling die het komende decennia moet leiden tot energie neutrale woningen.
Een gemiddelde eengezinswoning heeft energie label E. Bij een renovatieproject zijn
er verschillende mogelijkheden voor energeti sche verbeteringen. Met een hoogwaardig
energetisch pakket is een A+ label te bereiken, en zelfs A++ (passiefhuis aanpak) is
mogelijk.10 (Zie P. 101) Echter de vraag is natuurlijk of de verbeteringen op de juiste plek
(tegen de juiste kosten) gemaakt worden. Moet er niet eerder worden gezocht naar
praktische combinaties. Bijvoorbeeld een gemiddeld energetisch pakket, gecombineerd
met (extra) zonne panelen. In plaats van het zoeken naar een energie neutrale woning is het
ook mogelijk om woningen een actieve rol toe te kennen, bijvoorbeeld door energie opwek-
king. Wellicht dat daarmee het consumptief elektraverbruik gecompenseerd kan worden.
Maar duurzaamheid is meer dan energiegebruik. Duurzaamheid voor het wonen betekent,
dat een woning ook nuttig is: ruimte bieden aan gezond binnenmilieu, de gewenste
verander ingen in de tijd op kunnen vangen, zowel oppervlaktes per ruimte als de moge lijk-
heid om ruimtes voor andere functies te benutten.
De toets op hoofdlijnen
Duurzaamheid maakt (bewust of onbewust) deel uit van woningverbetering. Om duur-
zaam heid inzichtelijk te maken is de Duurzaamheid stoets11 (Zie P. 101) ontwikkeld. De
Duurzaam heidstoets is opgezet als com municatie middel om zonder uitgebreide reken-
exercities de hoofdaspecten van duurzame
kwaliteitsaanpassingen in beeld te brengen.
Enkel energie beschouwen is een te eng begrip.
Met de duurzaamheidtoets worden verschil-
lende criteria beoordeeld.
Energie wordt uitgesplitst naar de isolatie-
waarden van dak, gevel en vloer en het type
glas. Daarnaast wordt een onderscheid
gemaakt naar het type ruimteverwarming,
bereiding van warm tapwater en de regeling
van de installatie. Om al deze criteria samen
te vatten is het energielabel opgenomen.
Vervolgens zijn er meer criteria opgenomen.
De ventilatiewijze heeft een plek in de toets
gekregen, materiaalgebruik wordt beoor deeld
en ook de akoestische kwaliteit van de woning
(of ruimtes) is verwerkt. De toets geeft geen
cijfer of label. Hij is bedoeld om de samen hang
tussen de verschillende maat regelen aan te
geven, met oog voor de toekomst. In een
goed gesoleerde woning, met duurzame
materialen is een temperatuur regeling met
open/dicht kranen niet de meest geigende
toepassing. Er wordt bijvoorbeeld ook
duidelijk gemaakt wanneer een vorm van iso-
latie achterblijft bij de rest. Doel van de
duurzaamheidstoets is om een evenwichtige
ingreep op te stellen, ongeacht of er label C, B
of A uit komt.
De variabelen van duurzaamheid
Tot nu toe is duurzaamheid nog te veel het
terrein van rekenen. Vele mensen rekenen,
maar nog te weinig is er bekend hoe al dat
reken werk zich verhoudt tot het dagelijks
leven. Moeten we zorgvuldig omgaan met onze
gebouwen, is het A-label van elk huis houdelijk
apparaat prioriteit nummer n, of is nodig
meer flexibel te bouwen, zodat een gebouw
zich gemakkelijk aan een veranderende vraag
kan aanpassen? Eigenlijk zijn we op zoek met
elkaar naar duurzaamheidcriteria, die een
leidraad bij het dagelijks handelen kunnen
Van passief naar actief.
Voorbeeld van een eengezinswoning uit de periode 1966-1975, waarbij
door verandering van label en andere wijzen van energie-opwekking, de
CO2-uitstoot per jaar (uitgedrukt in kg) kan worden gereduceerd.
Figuur 15
De eenvoud van duurzaamheid
-
34 35
zijn. Cradle to Cradle is wat dat betreft te algemeen en misschien ook wel te vaag, zoals
we eerder aangaven. Misschien is de slogan verspillen is zinloos een even hanteerbaar
begrip en zo oud als de mensheid bestaat.
Als we dan toch gaan rekenen gaat het meer om de eenvoud dan om het rekenen tot ver
achter de komma. Op basis van de huidige berekeningsmethoden van de effecten op het
milieu zou de volgende prioriteitenlijst voor de verschillende variabelen kunnen worden
samengesteld (op volgorde van de belasting van het milieu):12 (Zie P. 101)
Consumptief elektrisch verbruik (34 procent): Bovenaan de lijst staat het zorgvuldig omgaan met elektrisch verbruik van individuele consumptie. Dit aspect kan, naast
minder of energiezuinigere apparaten, het beste bestreden worden door ook op
woning- of buurtniveau duurzame energie op te wekken.
Instandhouding respectievelijk aanpassing van woningen (28 procent): De basis wordt gelegd in goede ruimtelijke woningen, die op eenvoudige wijze aan de verande-
rende eisen van gebruik aangepast kunnen worden.
Het bouwen van woningen (16 procent): Evenals bij slopen is de levensduur van woningen de sleutel voor de reductie van milieubelasting. In dit geval begint duurzaam-
heid bij een kwaliteit die de mode van de dag overleeft. De levensduur houdt verband
met de uitstraling die gericht is op de lange termijn (tijdloos).
Het slopen van woningen (11 procent): Het slopen hangt nauw samen met het bouwen. In principe is het n aspect, waar begin en eind bij elkaar komen. Echte
aandacht verdient hier de recycling, zodat de belasting gereduceerd wordt. Dit aspect
komt het dichtst bij het thema van Cradle to Cradle. Meer begrip voor demontabel
bouwen is hier op zijn plaats.
Het verwarmen van de woning (11 procent): Dit staat voortdurend op nummer n op de agenda. Misschien is wel de reden dat we dit aspect het gemakkelijkst kunnen
reduceren tot nul.
Eenvoud als basis
Als we alleen naar de woning kijken en het consumptief elektraverbruik buiten
beschouwing laten dan is de sleutel voor duurzaamheid voor wat betreft het wonen
achter eenvolgens gelegen in:
1. Er voor zorgen dat de levensduur van nieuwe woningen vergroot respectievelijk
verlengd wordt. Dit vraagt erom dat de woning gedurende zijn leven mooi en degelijk
moet zijn.
2. De woning moet gedurende zijn leven nuttig blijven. Van belang is dat instandhouding
en aanpassing met zo min mogelijk verlies gepaard kan gaan.
3. Tot slot verbruikt een woning ten behoeve van verwarmen, ventileren en koelen
energie. Zorg ervoor dat dit gebeurt met duurzame energiebronnen in combinatie met
beperking van verlies. Gebruik verder de mogelijkheden om de woning te gebruiken
voor opwekking van duurzame energie, zodat het overige consumptieve energiegebruik
wordt gecompenseerd.
Als we deze eenvoudige regels gaan hanteren dan ontstaat er ook meer ruimte om de
bestaande woningvoorraad duurzaam aan te pakken.
Milieuwaardenanalyse
Bij duurzaamheid gaat het om doen of laten. De praktijk is de scheidsrechter en de
berekeningen of scores zijn hulpmiddelen of indicaties om de keuzen in de dagelijkse
praktijk te ondersteunen. Vaak gaat het om de absolute effecten van een mogelijke
oplossing. Vooral in de bestaande bouw, waar de referentie of de vergelijking er staat,
speelt dan de vraag wat de voorgestelde kwaliteitsaanpassing voor invloed heeft op
duurzaamheid. In eerste instantie gaat het om het (her-)gebruik van grondstoffen en
de energiebesparing, respectievelijk energieproductie. Om hier inzicht in te verschaffen,
is door de BouwhulpGroep de Milieu-Waarden-Analyse (MIWA) ontwikkeld. Met deze
methode wordt zo concreet mogelijk aangegeven wat de milieueffecten zijn van
gebruik, respectievelijk hergebruik van grondstoffen. De energiebesparing, respectievelijk
energieproductie en dus de effecten op de CO2-uitstoot worden zichtbaar gemaakt. Tot
slot worden de verschillende kosten en opbrengsten benoemd. Hierdoor kunnen de
verschillende partijen met elkaar benoemen hoe de inspanning uiteindelijk op korte en
langere termijn verdeeld gaat worden. Het gaat dan om keuzen maken. Maar deze analyse
en beschouwingen over milieu en waarde hebben geen zin als niet helder is wat de
beschouwingsperiode is, die eraan ten grondslag ligt.
In dit hoofdstuk behandelen we achtereenvolgens de betekenis van levensduurdenken,
de variabelen die milieubelasting in de tijd benvloeden en de berekeningen die gemaakt
moeten worden om de concepten voor duurzame kwaliteits aan pas singen van waarden
te voorzien.
Figuur 16
Duurzaamheidstoets. De belangrijkste maatregelen, respectievelijk pre sta ties die ver-band houden met de kwaliteit (aan passing) van een woning, worden langs de duurzaam-heidslat gelegd en zo getoetst.
De eenvoud van duurzaamheid
-
36 37
Visie op duurzaamheid
Als er geen begrip is van de levensduur van het
geheel of de delen, is elke visie op duurzaamheid
bijna verspilling van tijd en leidt tot het denken in
termen van vandaag. Een aardig voorbeeld is de
levensduur van een doorsnee eengezins rijtjes-
woning. Geen enkele eigenaar-bewoner die een
woning uit de jaren zestig van de vorige eeuw
bezit (stel 1965), zal verwachten dat deze in 2015
gesloopt zal worden, zoals eerder is betoogd. Dus
als we beseffen dat een woning geen vijftig,
geen honderd, maar meer dan een eeuw mee zal
gaan, kijken we ook met andere ogen naar de
gewenste en mogelijke kwaliteitsaanpassingen.
In onze praktijk wordt honderdtwintig jaar als
levensduur van een woning gehanteerd. We zullen
proberen met elkaar een beeld te krijgen van de
aanpassingsbehoefte in de tijd en tegelijkertijd
wat de drager (het casco) is dat de tijd overleeft.
Alvorens we verzanden in de dikte van het
isolatiemateriaal, zullen we het eens moeten zijn
over de levensduur van het geheel en de delen.
Dit levensduurdenken moet de basis vormen van
de maatregelen die er worden genomen om de
kwaliteit van de bestaande woningvoorraad aan
te pakken. En op het moment dat iedereen het
eens is dat de rijtjeswoning uit 1965 nog zeker
vijftig tot vijfenzeventig meegaat, komen er voor
de aanpak van de schil ook heel andere oplos-
singen in het vizier. Als er ruimte is, kan het ook
bij wijze van spreken 50 centimeter isolatie
worden.
De beschikbare ruimte is ondanks de afname van
de huishoudensgrootte en van het aantal
gezinnen (1950: 70 procent; 2010: 30 procent)
toch de belangrijkste kwaliteit. De gewenste
grootte van een woonkamer en keuken is voor
alle huis houdenstypen bijna gelijk.
Bouwdelen en variabelen
Gedurende de honderdtwintig jaar die een woning
meegaat zijn er ingrepen (onderhoud en
renovaties) in een woning waarbij de kwaliteit wordt
verbeterd. Deze verbeteringrepen komen in een
cyclus voor. De onderhoudscycli van de woningbouw
vertonen een terugkerend patroon, dat samenhangt
met de levens duur van de afzonderlijke bouwdelen
zoals eerder is beschreven. De vervanging van bouw-
delen is de uitgelezen kans om kwaliteit toe te
voegen. Bij het bepalen van de maat regel zijn er drie
afwegingen die er gemaakt dienen te worden: welke
kwaliteit wordt er met de ingreep behaald, hoe lang
kan er met deze kwaliteit worden voorzien in een
behoefte (houdbaarheid van de kwa liteit) en worden
met deze maatregel toekomstige oplossingen niet
beperkt?
Levensduur in de praktijk is echter anders dan in de
theorie. Theoretisch gaat een badkamer minimaal
dertig jaar mee, dat is vaak ook de afschrijvings-
termijn die een beheerder hanteert. Praktisch gezien
wil men meer en zijn er verschillende invloeden die
er voor zorgen dat de dertig jaar niet bereikt wordt.
De kwaliteit van de materialen, het onderhoud door
de jaren heen en de wijze van gebruiken zijn invloeden
die in ieder geval van belang zijn. Zeker zo belangrijk
zijn echter de opvattingen over bijvoorbeeld uiterlijk
en imago. Mede daardoor is de levensduur van het
bouwdeel badkamer in de praktijk vele malen korter
namelijk gemiddeld achttien jaar.13 (Zie P. 101) In het
gebruikte voorbeeld speelt uiterlijk en uitstraling een
grote rol, maar ook de andere factoren kunnen een
grote invloed hebben op de uiteindelijke levens duur
van een product, een bouwdeel, een component en
daarmee het hele gebouw.
Het inschatten van de levensduur bepaalt de cyclus
en daarmee de aanpassingen gedurende de gehele
gebruiksduur van de woningen. Dit is een onmisbaar
ingredint in het levensduurdenken. Alleen door op
voorhand al in de toekomst te kijken kunnen oplos-
singen en maatregelen worden afgestemd op
toekomstige behoeften, zodat kwaliteit en inspanning
zo efficint mogelijk worden ingezet. Binnen de
Milieu-Waarden-Analyse (MIWA) wordt deze vorm van
levens duurdenken gehanteerd.
De ontwikkeling van de verdeling van de
huishoudenstypen 19502010.
De maatschappij is gewijzigd van een traditionele
gezinsmaatschappij in 1950 (2/3 van het totaal)
naar een maatschappij van 1- en 2-persoons-
huishoudens (meer dan 2/3 van het totaal nu).
Figuur 18
Voorbeeld van een eengezinswoning uit de periode 19661975.
waarbij door verandering van label en andere wijzen van energie-
opwekking, de CO2-uitstoot per jaar (uitgedrukt in kg) kan worden
gereduceerd.
Figuur 17
Figuur 19
Exploitatiekosten/opbrengsten.
Er wordt een vergelijking gemaakt tussen een traditionele
situatie en een situatie waarbij sprake is van energieneutrale
situatie of energie-opwekking.
De eenvoud van duurzaamheid
-
38 39
Van energiebesparing naar energieproductie
Een voorbeeld waarbij niet enkel naar verbruik of uitgaven gekeken wordt is energie.
Er wordt momenteel veelal nog conservatief gedacht over energie, zoals in het vorige
hoofdstuk uitgebreid belicht is. Mensen gebruiken energie en die hoeveelheid dient zoveel
mogelijk beperkt te worden. Huidige doelstellingen die genoemd worden (voor de
nieuwbouw) zijn het streven naar energieneutraal. We moeten echter verder kijken, en de
woning als energie-opwekker gaan benutten. Door het inzetten van energie-opwekkers
zoals zonneboilers of zonnecellen, maar ook collectieve installaties gebaseerd op
duurzame energiebronnen leveren de woningen uiteindelijk meer energie dan ze (aan
gebouw gebonden) energie verbruiken.14 (Zie P. 101)
Het plaatje wordt daarmee ook breder dan de eigen woning. Een vergelijking van woningen
wordt veel breder ingezet. Niet alleen de woning wordt bekeken, maar ook de wijze
waarop energie wordt opgewekt en hoe het eventuele overschot wordt terug geleverd of
gebruikt. Deze opbrengsten worden in de Milieu-Waarden-Analyse (MIWA) meegenomen.
Exploitatiekosten en opbrengsten centraal
Meer dan twintig jaar gelden is het artikel geschreven Niet stichtingskosten centraal
maar exploitatiekosten. 15 (Zie P. 101) Ook toen al werd gepleit om de tijd veel meer ruimte
te geven en om aanpassingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze gedachte is nog
steeds actueel. Aan de ene kant moeten we alle exploitatiekosten kennen, varirend van
de vaste kosten (rente en afschrijving), energiekosten (samenhangend met het
gebouw), onderhoudskosten en administratieve beheerkosten. Al deze kosten houden
verband met het gebruik van een gebouw. Aan de andere kant kunnen er ook exploitatie-
opbrengsten zijn. Op het moment dat de gebruiker en de eigenaar twee verschillende
personen zijn moeten hier opbrengsten tegenover staan: de huur en de vergoeding van
de energiekosten. Op het moment dat het gebouw door investeringen zijn eigen energie
op kan wekken, moet de vergoeding uit de huur plus theoretische energiekosten bestaan.
Op dat moment wordt de eigenaar ook energieleverancier. De kosten en (potentile)
opbrengsten worden bij de Milieu-Waarden-Analyse zichtbaar gemaakt. Het zal duidelijk
zijn dat de levensduur of te beschouwen tijdsperiode essentieel is in deze beoordeling.
Daarom vormt het inzicht in de consequenties een belangrijk onderdeel bij het nemen
van beslissingen. Een langere levensduur is dan niet alleen een risico maar vormt ook de
basis voor aanpassingsstrategie in de tijd of voor bewust hergebruik.
Van korte naar lange termijn
Het kan niet vaak genoeg gezet worden, dat de basis voor de aanpak van de bestaande
woningvoorraad gelegen moet zijn in een visie op de langere termijn. En die termijn
overstijgt de vraag van vandaag. Als voorraadbeheerder zal er visie ontwikkeld moeten
worden over de kwaliteiten op alle niveaus die er nu zijn en die voor de langere termijn
essentile dragers zijn. Een beschouwing die ook aan de realisatie van de nieuwbouw ten
grondslag moet liggen. Is die visie er niet, dan is het verstandig om je handelen te
beperken en niet verder te kijken dan tien tot vijftien jaar. Als we het over energie-
besparing hebben, breng dan HR++glas aan, een HR-ketel en isoleer de spouw, de vloer en
het dak, indien mogelijk. En doe verder niet moeilijk. Voor de komen vijftien jaar zijn dit
zinvolle maatregelen. Maar het zijn gemiste kansen als de potentie groter is. En dat is
vaak een kwestie van vooruitzien of levensduurdenken.
De eenvoud van duurzaamheid
-
41
Het verhaal achter de prestatie
Levensduurverlenging is in de loop der tijd automatisch verbonden met kwaliteits aan-
passing. Met andere woorden, de mate waarin de woning en haar componenten of samen-
gestelde bouwdelen hun functie kunnen vervullen, is sterk afhankelijk van de tijdsperiode,
die beschouwd wordt en de kwaliteitsaanpassingen, die in de tijd uitgevoerd worden.
Om te beoordelen en te ordenen wat de gewenste of vereiste kwaliteitsaanpassing is, zijn
de afgelopen decennia diverse systemen en structuren bedacht, al of niet vastgelegd in
normen. Ondanks alle nauwkeurige beschrijvingen gaat het bij kwaliteit om het een-
duidig vastleggen van prestaties. Dan pas krijgt kwaliteit of prestatie een stem. Vooral
in dit stadium van de discussie is het essentieel te zoeken naar de juiste verhalen die
dit zichtbaar maken. Hiervoor onderscheiden we vijf categorien of hoofdvragen, die
verderop worden toegelicht:
1. Welke binnencondities worden er verwacht?
2. Aan welke buitencondities moet het blootgesteld kunnen worden?
3. Aan welke gebruikseisen of -belasting moet het voldoen?
4. Welke inspanningen moeten er tijdens het beheer verricht worden om de prestaties
te borgen?
5. In hoeverre zijn de aanpassingen aan de veranderende maatschappelijke eisen te
realiseren (mode/trends)?
Componenten, duurzaamheid en wonen
Alvorens op de prestaties van de afzonderlijke bouwdelen/componenten met de erbij
behorende levensduurverlenging te behandelen worden de volgende onderwerpen eerst
onder de aandacht gebracht:
Denken in componenten. De vraag wordt beantwoord uit welke onderdelen een woning of woongebouw is opgebouwd, die voorzien in een specifiek gebruik en een relatief
autonome levensduur kennen.
Duurzaamheidsbijdrage. Op welke wijze kan de bouw, de aanpassing en het gebruik van een woning een bijdrage leveren aan de gewenste duurzaamheid.
Prestaties, componenten en kwaliteit
05Samenstellers | Martin Liebregts, Jelle Persoon, Haico van Nunen en Yuri van Bergen
-
42 43
Wonen en ruimte. De levensduur(verlenging) wordt niet alleen bepaald door de technische kwaliteit. Zeker zo belangrijk zijn de ruimtelijke kwaliteit en woninggrootte in de relatie
tot de huishoudensgrootte.
Denken in componenten
Kennis van de gewenste prestaties en kwaliteiten is niet voldoende om de mogelijkheden
voor de toekomst te laten zien. Om deze toekomst te verbeelden is de woning verdeeld
naar componenten. Het begrip component houdt in n of meer samenhangende bouw-
delen, die een specifiek gebruik toelaten en als product enige standaardisatie kennen,
met behoud van het gewenste maatwerk. Voor de woning of het woongebouw onder-
scheiden we de volgende negen componenten:
1. Dak: dak en dakconstructie inclusief de onderliggende zolderruimte. Voor zowel het bestaande dak als bij een toevoeging (dakopbouw). Variatie vindt plaats in de toe-
passing van afwerkingsmaterialen en openingen. Het component dak wordt omsloten
door de goot, hemelwaterafvoer, gevelpan. Loodslabbe, boeiboord (daktrim) of
constructieve aansluiting.
2. Gevel: zowel de dichte gevel als gevelopeningen met de daarbij behorende funderings-constructie. Erkers, luifels en andere toevoegingen.
3. Casco (-vergroting): zowel het bestaande casco als de toevoeging aan ruimten via aan- en bijgebouwen, die zelfstandig gefundeerd worden (aanpassen van het casco).
Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel bestaande openingen als het toevoegen van
extra volume aan de woning.
4. (casco-) Installaties: alle units ten behoeve van energieopwekking, ventilatie, meter -kast met groepen en eventuele standleidingen (bijvoorbeeld een centrale verwarmings-
ketel zonder de radiatoren. Overige installatieonderdelen worden toe geschreven aan
het betreffende component (ruimte).
5. Keuken, douche en toilet: natte ruimten van een woning met het accent op de uitrusting en afwerking. Het component wordt verbonden met aansluitingen op
bestaande installaties.
6. Plattegrond(wijziging): verbeteren van het casco (bijvoorbeeld voorzetwanden), wijzigen indeling, afwerking en uitrusting van de bestaande vertrekken. Wijzigingen
binnen het component kunnen betrekking hebben op de bestaande plattegrond (geen
constructieve ingrepen) of in combinatie met een nieuwe plattegrond (bijvoorbeeld
een open keuken in combinatie met een uitbouw).
7. Directe woonomgeving: alles buiten de woning. Van een terras tot individuele bergingen, erfafscheidingen tot riolering.
8. Gemeenschappelijke ruimten: bij meergezinswoningen spelen de gemeenschappelijke ruimten een cruciale rol. Zij ontsluiten de woningen: de entree, het trappenhuis, de
galerij e.d.
9. Gemeenschappelijke installaties: allerlei installaties ondersteunen de functie van de gemeenschappelijke ruimten en maken de afzonderlijke woningen beter bereikbaar,
resp. toegankelijk. Te denken valt aan de lift, de intercom al of niet met video,
elektrisch bedienbare deuren, het verlichtingssysteem. Maar daarnaast zijn er ook
ten aanzien van energieopwekking allerlei collectieve installaties, die hieronder vallen.
Duurzaamheidsbijdrage
Duurzaamheid wordt bijna door iedereen omarmt als een mogelijkheid om zijn eigen
onderscheidend vermogen te vergroten. Op zich is daar niks mis mee, als het voor
eenieder duidelijk is wat eronder verstaan moet worden.
Ofschoon het een onderwerp is dat al duizenden jaar bestaat en werd vertaald in een
mooi, nuttig en degelijk product, blijft het ook in de eenentwintigste eeuw voor vele
interpretaties bruikbaar. Om in de begrippen van Vitruvius te spreken: Venustas
(uitstraling), Utilitas (bruikbaarheid) en Firmitas (degelijkheid). Bij het begrip duurzaam-
heid verlang je naar eenvoud. Een begrip dat voor iedereen en altijd duidelijk is. Maar zo
eenvoudig is het niet. In die zin is duurzaamheid ook een hype of modeverschijnsel
geworden, wat eigen een contradictio in terminis is. Want de tijd wijst toch uit wat duur-
zaam is.
De belangrijkste variabele in de woningbouw is de levensduur van de woning in relatie
tot de veranderende vraag (of behoefte). Voor een grondgebonden woning in een
traditionele verkaveling betekent dit al gauw een leven van honderdtwintig jaar of meer
(zie ook De eenvoud van duurzaamheid voor een uitgebreide beschouwing).
In het kader van de gehele woning als het om duurzaamheid gaat worden eisen
gesteld aan de te leveren energieprestatie, kwaliteit van het binnenmilieu, het gebruik
respectievelijk hergebruik van water.
Bij het beschrijven van de gewenste prestaties wordt er in dit kader enkel gekeken naar
het beperken van het energiegebruik, uitgedrukt in een energieprestatie:
15 jaar: minimaal label C 30 jaar: minimaal label B met een voorkeur naar label A45 jaar: minimaal label A met het streven naar label A+
Ten aanzien van de productie van de bouwdelen en de uitvoering in de praktijk zijn de
volgende onderscheidende aspecten te benoemen, die verband houden met duurzaam-
heid. Ieder bouwdeel/product of component kan ten aanzien van de onderstaande
aspecten, zijn eigen duurzaamheidsprofiel benoemen:
1. Gebruik (herwinbare) grondstoffen (fabriek)
2. CO2-uitstoot tijdens productie (fabriek)
3. CO2-uitstoot tijdens transport (logistiek)
4. Afvalstroom tijdens productie (fabriek)
5. Afvalstroom tijdens verwerking (locatie)
6. Verbruik energie tijdens productie (fabriek)
7. Verbruik energie tijdens transport (locatie)
8. Verbruik van water (locatie)
9. De mogelijkheid tot hergebruik/recycling (slopen/bouwplaats)
Prestaties, componenten en kwaliteit
-
44 45
Wonen en ruimte
Bij wonen en ruimte gaat het om de oppervlakte van de
afzonderlijke vertrekken en van de totale woning in combinatie
met eisen die gesteld worden o.a. aan de ruimtelijkheid, de
inrichtingsmogelijkheid, daglichttoetreding. Het zal niemand
verbazen dat beleving van een ruimte bijvoorbeeld sterk
benvloed wordt door de verhouding breedte- diepte en de
aanwezigheid van daglicht. Met verwijzing naar het begrip
gevoelstemperatuur, die de beleving van de buiten-
temperatuur illustreert, is bij oppervlakten te spreken over
een gevoelsmaat. Met andere woorden, de ene oppervlakte is
de andere niet en een samenspel van meerdere aspecten
bepaalt de beleving ervan.
In de praktijk van alledag krijgen de bovengenoemde aspecten
een plaats onder het kopje woontechnische kwaliteit. Bij de
afweging wordt deze kwaliteit in het licht van de gewenste
levensduurverlenging en van de te huisvesten doelgroepen
beoordeeld. De woontechnische kwaliteit is die kwaliteit van
de woning, die het sterkst verbonden is met de woonmogelijk-
heden. Uiteindelijk bepaalt de plattegrond van de woning en
de structuur van het casco in hoge mate de aanpasbaarheid
van veranderende ruimte-eisen en dus de mogelijkheden die
het wonen geboden worden.
Om de woontechnische of ruimtelijke kwaliteit te beschouwen,
mede in relatie tot de levensduurverlenging, zijn er een
vijftal criteria te benoemen, die tezamen de kwaliteit bepalen.
Onderscheid wordt gemaakt in:
Oppervlakte van de afzonderlijke vertrekken en die van de totale woning. Dit geeft een beeld in hoeverre de functies
passen.
Inrichtingsmogelijkheid. Wonen is meer dan een optelsom van oppervlakte. De mogelijkheid om een vertrek of woning
te kunnen meubileren of inrichten bepaalt in sterke mate de
kwaliteit. De vorm van een vertrek en de plaats van deuren
en ramen in relatie tot de functie spelen een belangrijke rol
bij de bruikbaarheid van de vierkante meters en de vrijheid
om het in te delen.
Looplijnen. Een woning bestaat uit meerdere vertrekken. De verbindingslijnen of looplijnen hebben een sterke invloed
op de bruikbaarheid van vertrekken.
Daglichttoetreding. Daglicht is vaak de smaakmaker van de ruimte. Ook hier is niet alleen het aantal vierkante meters
zaligmakend, maar ook hoe verhoudt het zich tot de totale ruimte. Een trappenhal dat
licht van boven krijgt, wordt bijvoorbeeld een stuk ruimtelijker.
Ruimtelijkheid. Eigenlijk draait het om de beleving hiervan. De bovengenoemde criteria spelen daarbij natuurlijk een cruciale rol. Maar onder dit criterium wordt hier in eerste
instantie verstaan de vorm van een ruimte en vooral de verhouding tussen lengte, breedte
en hoogte.
In figuur 20 zijn toekomstige woningbehoeften, passend bij termijnen van 15, 30 en 45
jaar, weergegeven. De gebruiksoppervlakte van individuele vertrekken maar ook de opper-
vlakte van de woning als totaal zal toenemen in de tijd. In een ander onderzoek17 (Zie P. 101) is
de toename van de bruikbare oppervlakte door de tijd nader bekeken. Dit is onder meer
afhankelijk van de doelgroep (goedkoop, betaalbaar, duur). Deze minimale oppervlakte
per vertrek bepaalt in hoeverre een gebouw gewenst is (markt vraag). In datzelfde
onderzoek wordt nog verder gekeken om de te verwachten oppervlakten over honderd-
twintig jaar op basis van scenarios aan te geven.
In dit kader past het niet om uitgebreid de beoordelingsmethode van de woontechnische
kwaliteit de revue te laten passeren. Maar wel is het noodzakelijk de criteria nader te
expliciteren. In geval van de oppervlakte van de afzonderlijke vertrekken en van de totale
woning zijn de eisen verschillend per beschouwingsperiode (15, 30 of 45 jaar) en de
grootte van de huishoudens. De eisen zijn niet absoluut, maar moeten als richtlijnen
beschouwd worden en hangen nauw samen met de overige criteria.
De overige criteria, die bij de beoordeling van de functionaliteit of bruikbaarheid van de
ruimtelijke kwaliteit worden gehanteerd, zijn minder in nauwkeurige eisen uit te drukken.
Om een indicatie te geven hoe in de praktijk gescoord wordt op de afzonderlijke criteria,
wordt hier een illustratie gegeven.
Figuur 20
Oppervlakteeisen en richtlijnen ten
behoeve van de afzonderlijke vertrekken en
de totale woning bij verschillende ex ploi
tatie perioden: 15, 30 en 45 jaar.
De gegevens zijn gebaseerd op de woontech ni-
sche toets, die door de BouwhulpGroep is
ontwikkeld en een uitgebreide analyse van de
waarderingen van bewoners van de grootte van
de afzonderlijke vertrekken. De analyse is
vast gesteld in in het artikel Woonpatronen van
herkenning.16 (Zie P. 101) toelichting op figuur:
(*)1- en 2-persoonshuishoudens (**)gezinnen.
Figuur 21
Scoren op ruimtelijke kwaliteiten. Inrichtingsmogelijkheid volgt eigenlijk direct uit functies, vertaald in m2.
Looplijnen wordt apart genoemd, maar het is in wezen een onderdeel van het criterium ruimtelijkheid.
Daglichttoetreding gaat in principe om een combinatie van het aantal m2 opening in relatie tot de vertrekgrootte en met de orintatie (waar komt het licht vandaan).
Ruimtelijkheid. Dit vormt de basis voor de ruimte-ervaring en wordt sterk bepaald door allerlei maatverhoudingen (lengte, breedte, hoogte en geleding).
Prestaties, componenten en kwaliteit
-
46 47
De criteria normeren de categorien
Zoals aangegeven wordt met behulp van de vijf
categorien (hoofdvragen) de technische kwaliteit, die
hoort bij de verschillende levensduren beschouwd. In
principe zeggen de categorien iets over de omstan-
dig heden waarbinnen het gebouw of com po nent
zich staande moet houden. Echter om gedurende de
geldige levensduur intact te kunnen blijven, moet
aangegeven worden welke eisen gesteld worden.
Dit wordt aangeduid met criteria. De criteria zijn de
maatstaven die het kwaliteitsaspect nader definieert
of beoordeelbaar maakt. De eisen die hierbij
gehanteerd worden, zijn veelal afhankelijk van het
Bouwbesluit of de NEN-normen.
A. Binnencondities
A1 Geluidsisolatie
Prestaties: Kwaliteitsklasse volgens NEN 1070. Dit geldt zowel
voor geluid binnen de woning als voor geluid buiten
de woning. Geluidweringsklasse 3 is gelijk aan het
Bouw besluit Nieuwbouw.
Klasse 2, aantal gehinderden 5 tot 10 procent. Onder normale omstandigheden een goede bescherming
zonder al teveel beperkingen aan bewonersgedrag.
Gewone spraak niet hoorbaar, hardere spraak en
muziek soms hoorbaar maar niet verstaanbaar. Zeer
luide spraak en muziek, feestjes duidelijk hoorbaar,
maar spraak niet verstaanbaar. Loop