Natuur en Historie

231
Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com

description

Natuur en Historie

Transcript of Natuur en Historie

Page 1: Natuur en Historie

Over dit boek

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Datdoen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publiekedomein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per landverschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron vangeschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan delange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boekenuit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijvenleveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen opautomatisch zoeken.

Verder vragen we u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleindenWe hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik doorindividuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uitStuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoekdoet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschienhiermee van dienst zijn.

+ Laat de eigendomsverklaring staanHet “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over hetproject te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.

+ Houd u aan de wetWat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt erniet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein isvoor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw gevalmet een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer heteenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uitallerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoekenop het web viahttp://books.google.com

1

Page 2: Natuur en Historie

‚‚

..

‘‘

‚‚

~

.‘‚Ë4îIJ

.‚~

Page 3: Natuur en Historie
Page 4: Natuur en Historie

|.

‘‘\.

‚WIJ.‘\

IJ“.‚‚.\‘J|

\.\1,.

|‘!‚

.““1

jr

.1“I.

‘\

\‘HJ‘

11;1

‘“H.

|ì|

.\

..|

.‘4|

ì‘‘.14

‘\

‘\

1111II4 1

Page 5: Natuur en Historie
Page 6: Natuur en Historie
Page 7: Natuur en Historie
Page 8: Natuur en Historie

NATUUR nu HISTORIE.

Page 9: Natuur en Historie
Page 10: Natuur en Historie

2;>Ëq

::1Ë2 o5t’

,_‚\‚\/JW\‚\AWJ’‚

BLOEMLEZING

EDGAR QUINET'S

„La Création.”

J. J. L. TEN KATE.

‚‘\‚‘\m\I\.‚\‚-\‚WIJW\NWWWIJVW

AMSTERDAM. — C. F. STEMLER.

.-«—‘ vvvw'v "x‘vw‚\‚ ‘‘‘'‚\‘‘NWWVMI—-V\NVV\NV\„ ‚"‘

Page 11: Natuur en Historie
Page 12: Natuur en Historie

TOT VOORBERICHT.

Uittreksel uit een Opstel van Prof. J. J ONGENEEL,

getiteld: »Natuurkunde en Geschiedenis.”

(ONZE TIJD, Studiën en Berw/zten, V Jaargang, 1870, bl. 205, vlg.)

»De betrekking tusschen de natuurwetenschap en de ge

schiedkunde kan hoogst vruchtbaar worden door beider in

werking op elkaar. Ik laat Michelet aan zjne plaats, om

vooral op EDGAR QUINET te wijzen, als den man, die ”tbe

wijs levert, hoe vruchtbaar het huwelijk tusschen physioa

en historie is en meer en meer zal blijken te zjn.

»Onder de boeken, waarop ik mij-zelven vergastte, be

hoorde er een, pas verschenen uit de Librairie Internatio

nale. ’tWas het werk van QUINET, getiteld: La Cre'ation,

twee fraaie deelen in gr. 8°.

»’tIs geologie en historie, en wat uit beider wisselwer

king op elkander voortsproot. In langen tijd is geen

boek zoo propvol nieuwe en veelbelovende denkbeelden on

der de oogen gekomen. ‘

»QU1NET had, vóór hij ’t schreef, tien jaren achtereen

zich aan natuur-onderzoek gewijd. Maar gelijk den Fransch

man eigen is, was het hem vooral om licht over den

mensch, de historie, de taal, de politiek, de moraal, de sa

menleving en ’t heelal in zijn geheel te doen. Een Fransch

man onderscheidt vlug, daarom niet altijd vluchtig; hij

Page 13: Natuur en Historie

VI TOT VOORBERICHT.

"=r‘“;ËîT‘:.,‘

‘_=_'l‘‘

I ..‘—.

‚.‘IJ._.,”’

‘maakt snel algemeene stellingen, maar soms ook schitte

rend van vernuft en niet altijd ijdele synthesen.

»QUINET heeft wat de Duitschers noemen eene hohe Com

binations-Gabe, maar zjne historie-studiën van vroeger doen

hem streng letten op de bronnen, waaruit hij put.

»Laat ook zjn boek tot op de helft worden weggeoriti

seerd, wat er overblijft, is nog tien jaren van een denkers

leven ruimschoots waard.

‚»Ik herhaal het, uit zjn boek blijkt zonneklaar het veel

belovende eener saaznwerking van verschillende wetenschap

pen als de bedoelde. Vooral het groote boek der Natuur

stijgt er door in waarde, in de schatting van den naden

kende. Uit dat de eeuwen doorklinkend woord Gods

vallen nog heel wat wenken op te vangen door den ster

veling. Schoone‚profetiën klinken er ons uit tegen, als wij

‚die stem der Natuur eerbiedig beluisteren. En de historie

der Menschheicl smelt met de historie der Natuur inéén

tot één groote waereldgeschiedenis. Die centralisatie der

wetenschap worde door nieuwe splitsing van vakken van

haar nadeelige gevolgen bevrijd, en onze kennis zal er ze

ker bij winnen.

>)Waarnemen en vergelijken, scheiden en verbinden, door

afleiding en toepassing ter toets brengen — dat is op

ieder gebied des onderzoeks het programma van den ar

beid. Dat door saamwerking die arbeid ook in ons vader

land gedijen moge! De vrucht zal niet uitblijven.

Page 14: Natuur en Historie

INHOUD.

EERSTE BOEK.

DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPEN.

Bladz.

I. Geschiedenis der Alpen . . . . . . . . . . . ‚ . . , . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . 1.

11. Het groote door het kleine verklaard . . . ‚ . . . ‚ . . . . . . . . . . ‚ ‚ 4.

III. De geest der geschiedenis toegepast op het plnnteurijk. .‚ . 8.

TWEEDE BOEK.

DE OPVOLGING DER VORMEN, HET VRAAGSTUK ONZER

EEUW.

I. Vroegere Schepselen. -— Het opv0lgende koningschap in de,

organische schepping. —Wat Plato’s herinnering beteekenîz. —

Hoe de geest zich bevlengelen kan . . . . . . . , . . . . . . . . . . . .‚ 14‘.

U. Indruk dien een onsterfelijke op aarde ontfangen zou van

de opvolging de!. wezens aldaar. — De lessen van dan

centaur . . ‚ . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 20.

Page 15: Natuur en Historie

V11] XNHOUD.

DERDE BOEK.

DE NIEUWE GENESIS.

Biadz.

I. ‘Het eerste tijdperk. — Wie was toen koning der schep

ping? — De blinde natuur. -— Geboorte van ’t oog. . . 32.

11. Tweede dag. — Het steenkolenstelsel. - Zijne bewoners.. 34.

11]. Tweede tijdperk. — Regeering der ammoniten. — Of de

tijd genoeg is om de gedaante der schepselen te verande

ren. — Hoe de natuur overgaat van het kleine tot het

groote . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 36.

IV. Dat de flora en de fauna de levende uitdrukking zijn van

de verschillende tijden der schepping. — Regeering der

kruipdieren. — Met welk een waereld komen zj overeeni‘. 39.

V. De kruipdieren in verhouding tot de aarde in het tweede

tijdperk. - Hoe de omwentelingen der aarde beandwoord

werden in de organische vvaereld . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . .. ‘l‘l.

VI. Jura-stelsel. -— Koraal-eilanden. - Eiland-fauna . . ‚ . . . . .. 43.

V11. Waarom zijn de zoogdieren zoo laat gekomen ? — Waarom

vertoonen het jura- en krijtstelsel geen volstrekt- nieuwe

typen? — Hoe de fauna van de jura-periode een insula

riesch karaktermerk draagt . . . . . . . . . . . . . . . . ‚ . . . . ‚ ‚ . . . .. 46.

\

V I E R D E B 0 E K.

DE NIEUWE GENESIS.

(Varvolg.)

I. Eerste dageraad van de tegenwoordige waereld. -- De

fauna van het vaste land. — Schets van Europa in het

‚derde tijdperk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . 49.

11. Hoe de tertiaire fauna den stempel draagt van het derde

tijdperk. — De geschiedenis der beschaving is voor den

mensch wat de geschiedenis van de flora en fauna voor

de natuur zijn . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . ‚ . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . 51.

111. Verschijning van den vogel. — Vorming van den vleu

gel. — Met welk tijdperk der aarde stemt hij overeen ?. . 55.

IV. De profetische soorten. — Invloed van de omwentelingen

57.in de llora’s en fauna‘s. . . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . ..

Page 16: Natuur en Historie

INHOUD. IX

Bladz.

V. Het woud van het tertiaire tijdperk. — De drempel der te

genwoordige scheppingr . . . . . ‚ . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . .. 58.

Vl. Jongste gedaante der aarde. — Opheffing der bergen. —

Duurzaamheid of vergankelijkheid der soorten. — Hoe de

nieuwe omwenteling zich afspiegelt in den mensch. -— Wat

zou er van de tegenwoordige fauna worden als de aardbol

weder veranderde?. . . . . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61.

VIJFDEBOEK

DE BIJBEL DER NATUUR.

. De wnereld der ínsekten. — Geschiedenis van 't insekt ge- l

durende de geologische tijdperken —- Zijn duurzaamheid. -

Zijn betcekenis. -— Een nieuw gevoel der bezielde natuur. 66.

11. Het insekt in het eerste. tweede en derde tijdperk der 1

Schepping. — Verschijning der bloem. — Invloed van de ‘ ‘

flora-omwenteling op het insekt. ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‚. 69. ‚

ll1 De bloemeninsekten . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . .. 71.

W. Het instinkt der dieren met betrekking tot de veranderin

gen van den aardbol. - Hoe menig iustinkt beandwoordt

aan vroegere tijdperken dan het onze. . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 74’.

ZESDEBOEK

DE AAP EN DE MENSCH‚

I. Verschijning van den menseh. —- Waar is hij voor ’t eerst

verschenen? — Wat scheldt den mensch van den aap?. .. 78.

II. Vervolg . . . . . . . . . . . . . . ‚ . ‚ . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‚ . ‚ . . 82.

III. Eenheid van het menschclijk geslacht . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . .. 84‘ .‘

IV. Algemcene wet van de opvolging de!‘ fauna’s.. . . . . ~ . . ‚. . 87. ‘

' V. Het menschenrijk. — Verlegenheid van den naiuurknndige

hij de verschijning van den meusch. - Welke rang komt

‘den mensch toe? — Hoe de monsch in zich de tijdperken

der levende schepping als samenvat . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‚. 90.

Page 17: Natuur en Historie

INHOUD‘

DE .MENSCH.

Biadz.

I. is de mensch opgetreden in het bevrozen tijdperk? ‚ De

mensch en de holenbeer. — De mensch en de mammoet. . 98.

11‘ De mensch en het rendier ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , ‚ . . .. [01.

111. Dat de menseh niet in het bevrozen tijdperk heeft kunnen

ontstaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 102.

ACHTSTE BOEK.

DE VOORHOF DER GESCHIEDENIS.

I. Hoe de menseh van jager herder is geworden. — i)e be

vers en de meírbewoners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‚ . . ‚ . . . . 106.

iI. Waarom breidt zich het lucnstrale gebied niet uit? — De

kiem van het tegenwoordige Zwitserland . . . . . . . . . . . . . . .. lit).

Ill. Overgang van het steenen tot het bronzen, straks tot het

ijzeren tijdperk . . . ‚ . . . . . . . . . . ‚ . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . .. 111.

IV. De ontdekking van het vuur. — De eerste haard . . . . . . . . 113.

NEGENDE BOEK.

‘ PALIEONTOLOGIE DER TALEN.

I. De taal der vogels . . . ‚ . . . . ‚ . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . .. 117,

II. Vervolg. . . . ‚ . . . . . . . . ‚ . . .L . . ‚ . . . . . . ‚ .111. Wat de mythologiën te danken hebben aan de taal der vo

gelen. — Verklaring van eenige metnmorphosen... .. 123.

W. Overeenkomst tnsschen de vergelijkende anatomie en de ver

gelijkende phílologie, — Hoe die eene wetenschap tot de

andereleidt. ‚ . . . . . ‚ . . . . .. .. . .. . . . . . . . . . .. 126.

V. Hoe de talen sterven en herleven . . . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . l28.

ZEVENDE BOEK.

Page 18: Natuur en Historie

INHOUD. X1

T IE N D E B 0 E K.

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

NATUURKUNDE EN HISTORIEKENNXS, EN BEIDER ‘VISSELWERKING

OP ELKANDEB.

Bladz.

I. Welke wetten der algemeene historie kunnen worden toe

gepast op de geschiedenis der t'oasile waereld. en omge

keerd? —- Waarin komen de gesehiedvorschers en de na

tuurkundigen overeen ?. . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132.

II. De wet van het atavisme, d. i van den terugkeer tot den '

vroegeren type. — Arehaïsznen in de natnur.-— Er is geen

rechte lijn in de historie . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . . . 135.

111. Eerste toepassing van de staathuishoudkundige wetten op

de natuurwetten. -—‘ De verdeeling van den arbeid . . . . . . .. 139.

W. Hoe de Wetten der staathuishoudkuude dienen kunnen tot

ontdekking van de wetten der bezielde natuur. —- Malthus

en Darwin...„ . . . . . . . . . . ‚ . . . . ‚ . . ‚ . . . . . ‚ . . . . . . . . . .. 141.

V. Kunnen de wetten der natuurlijke historie ons de wetten

der staathuishondkunde helpen uitvinden? —‘ De theorie

der machines vergeleken met de organische schepselen —

. Wat zijn kapitaal en inkomsten der Natnnrî‘. . . . . ‚ . . .. 144.

V1. Een voorbeeld van oplossing eener natuurhistorische moeie

lijkheid door middel van de geschíedkunde . . . . . . . . . . ‚ . .. 1417.

VII. Waarheden, die voor de algemeene geschiedenis en de na

tuurlijke historie gelijkelijk gelden. — Hoe de flora’s en de

fauna’s, evenals de rijken der waereld, aan-een zijn gescha

keld. -— De draad des levens breekt nergens af . . . ‚ . . . . . 151.

VIII. Andere wetten van-het historische leven. — Here toepas

sing op de natuurlijke historie . . . . ‚ .. . .. . . . . ... . . .. 153.

E L F D E B 0 E K.

IlEGINSELEN EENER N1EUWE WETENSCHAP.

(Vervolg.)

PARALLELISME VAN DE KIJKEN DER NATUUR EN DE MENSCHHEID.

I. De tijdperken der schelpen en die der menschelijke bouw

kunst. — Wat die vergelijking ons leert. . . ., . . . . . . . .. 1.57.

Page 19: Natuur en Historie

X1l INHOUD.

Bladz.

II. Leemten in de reeksen van overblijfselen der natuur en

der historie.........„ . . . . ... . ‚ . . ‚ . . . . . . . . . ......l6l.

llI. Hoe de typen veranderen in de algemeene geschiedenis... 163.

IV. De profetische soorten. - De profeten der natuur. — Toe

passing op de letterkundige en wijsgeerige kritiek.. . . . 166.

Bevestigt of weerspreekt de historie de leer der emhryolo‘

gic? — Het menschdom, een embryo dat altijd groeit. . . . 169.

V1. Wetten van beurtwisseling en teruggang. —- Een nieuw bê. '

\.

ginsel van historische kritiek . ‚ . . . . ‚ . . .. . . . . ‚ ‚ . . . . .. 172.

Vll. De wet der natuurkeuze toegrpast op de algemeene geschie

denis. — Bossuet en Darwin ‚ . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . .. 176.

TWAALFDE BOEK.‘

DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH, — VERZOENING DER

ZEDELIJKE ORDE MET DE PHYSIEKE ORDE.

1. Hoe een nieuwe wetenschap gevormd wordt . . . . . . . . . .. 179.

11. Nieuwe opvatting der kunst, overeenkomstig de nieuwe op

vatting ‘der natuur. ‚ . . . ‚ . . . . . . . . . ‚ . . . . . . . . . . . . . . . 182.

[11. 't Motief begin der compositie. ‘- De rhythmus in de na- .

tuur en in den mensch. - Muziek. -—- Poëzy . . . . . . . . 185.

IV. Hoe de Meusch door kunst het dier verandert . . . . . . . . ‚. 187.

V. Wet van de vermenging der rassen in de algemeene ge

schiedenis . . . . ‚ . . . . . ‚ . . ‚ . . . . . . . ‚ . ‚ . . . ‚ . . . . . . . ‚ . .. 189

V1. Welke zedeles is er te trekken uit de nieuwe kennis der

natuurwetten.? . . . ‚ . . . ‚ . . ‚ . . . . . . . . ‚ . . ‚ ‚ . . . . . . . . . ‚ . . . 195 .

VII. De mensch een begin. — De mensch in het scheppingsplan. —

Waarheidszin, de gids tot alle waarheid... . . . ‚ . . . . . . . .. 199.

Vlll. Een profetie der wetenschap . . . . . . . . . . . ‚ . . . . . ‚ . . .. 202.

Page 20: Natuur en Historie

EERSTE BOEK.

DE NIEUWE GEES" IN DE NATUURWETENSOHAPPEN.

I.

GESCHIEDENIS DE it ALPEN.

Toen ik voor tien jaren den eersten voet zette’ in het

kleine dorpjen. dat ik sedert bewoon, gevoelde ik mij ‚van

de wuereld gescheiden In plaats van mij levend te begra

ven in een onvruchtbaren weemoed, waarvan ik vooruit

wist, dat hij geen weêrklank te wachten had, zocht ik eenig

voorwerp waar mijn geest zich.meê bezig kon houden en

waarmee ik het ledig rondom mij kon aanvullen. Wat kon

dat voorwerp zijn? Ik zocht en vond het op ’t zelfde oogon

blik Het omringde mij overal: ik had‘niets anders te doen

dan de oogen te openen en mij te laten onderwijzen. Nog ‘

was ik mij bewust, dat er frissche levenskrachten in mij slui

merden: maar wat zou ik er meêdoen? Verre van de

menschen‚ gevoelde ik mij des te dichter bij de Natuur,

die mij wenkte als om mij hare geheimen te openbaren.

Ik verstond den wenk en — volgde haar.

Ik moet er rond voor uitkomen, dat het verblijf tusschen

de hooge Alpen mij in den beginne eenígzins beklemde.

’t Was of ze mij een onwillekeurige vreeze aanjoegen, en ik

1

Page 21: Natuur en Historie

. 2 DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPEN‘.

had tijd noodig om mij aan hen te gewonnen. Toen- ik ze

voor ’t eerst tot zekere hoogte bezocht, b.v. op de Wengern

Alp, en op den St. Gothard, was ’t mij of ik op een andere

planeet was overgebracht. ‘t Was of die horizont onze men

schenwaereld niet toebehoorde, en ik moest mij-zelven geweld

aandoen om met die ontzettende hoogten verzoend te wor-

den, die een gevoel bij mij vefwekten niet ongelijk aan dat

wat door sommige ontzaehlijke bijbelwoorden in ons ont-

staat: een gevoel van heiligen schrik. Dat was mijn eerste

indruk.De tweede was van geheel anderen aard. Zoodra ik tot

bezinning kwam, bemerkte ik dat die hemelhooge spitsen, tus

sehen welke ik voortaan zou wonen, alle hare eigene ge

schiedenis hadden. De tijd, waarin een bloote natuurbeschrij

ving voor mij voldoende was, bestondniet meer: ’t was mij

nu te doen om den oorsprong, de tijdperken, de leeftijden,

de „bloei en verval” van die kolossen te leeren kennen, die

mij in den beginne zoo onbewegelijk waren voorgekomen.

44.,.‚‚„II.1I1’’‘-41._‘“‘-4_‘I‘‘"’

whi‘1bil‚.p

lezen stond? ’k Was omgeven, niet van logge gevaarten

die mij niets te zeggen hadden, maar van een groep reuzen,

die alle hnnne eigen jaarboeken, alle hun’ eigen lotw'isselin—

gen hadden. Zij stonden op het gebied der historische We

tenschap: waren zij ook aan hare wetten onderworpen? Dat

was de eerste vraag die bij mij oprees, straks door vele

nieuwe vraagstukken gevolgd. Indien de geologie vóór alles

geschiedenis is, dan moeten bij haar ook de meest algemeene

wetten der geschiedenis terug worden gevonden. Van dit

beginsel uitgaande, begon ik weldra allerlei punten van

overeenkomst te ontdekken tussehen de omwentelingen van

den aardbol en de omwentelingen van het menschelijk ge

slacht, die immers beide tot één zelfde plan schijnen.te be

Ë‘,; hooren, dat van eeuw tot eeuw ontsluierd en verwerkelijkt

wordt. ’t Kwam mij tevens voor, dat ik hier een onbetreden

‘-"-»4—-g.‚‚=-‚.«IJ.‚.

;‚_‚=‘.‘”*‘ì‘ur«

‚_11I ‘

\ Of was het niet waarlijk een geschiedenis, die daar te ‘

Page 22: Natuur en Historie

DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURVVE'I‘ENSCHAPPEN. 8

weg had ingeslagen, en naarmate ik verder schreed, werd

ik meer en meer getreden door de vele overeenkomsten,

als van zelve ontstaan tusschen twee wetenschappen die

men altijd onderscheiden heeft en die toch denzelfden naam

dragen, die van; „geschiedenis”: de natuurlijke geschie

denis en de algemeene geschiedenis. Het kwam mij voor,

dat deze twee, in de meeste gevallen, elkander wederkeerig

kunnen verklaren.

Toen ik eenmaal dien weg bewandelde, verkregen die stee

nen kolossen, in wier midden ik woonde en die een gerui

geboorte kennen, ik wilde weten hoe zij aan hunne tegen

woordigo gedaante gekomen waren, en wat zij mij te zeg

gen hadden van de tijden, wier eenig overgebleven getui

gen zij waren. '

teren opheffen,en klimmen, klimmen, al honger en honger,

maar straks ook wederom dalen, inkrimpen, tot op de helft

Van hunne‚ Vroegere hoogte. Welk een grootheid en welk

een val! Ik kon mij van die geschiedenis niet losmaken.

Wat waren de jaarboeken van koninkrijken en keizerrijken,

in vergelijking van deze Alp-kronijken?

Langen tijd verkeerde ik in de dwaling, dat de bergen te

00‘g6r zijn naarmate zij onder zijn Nu kon ik‘ mij niet aan

het schouwspel verzadigen, waarbij die dwaling voor goed

verdwijnt. Allereerst rijst in de plaats der Alpen een uit

gebreide watervlakte. Die onbekende, naamlooze zeën, van

.W1er bestaan de overige waereld niets af wist, leiden langzaam

In haar bedding lagen op lagen als een dikken mantel neêr,

1*

Page 23: Natuur en Historie

4‘ DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAP'PEN.

/_‚//—

en toen nu de bergen stegen en in 7t licht verschenen, na

men zij dien mantel van schelpen mede. Zij bleven groeien,

zoodat hun kruin, betrekkelijk jong, straks uitstak boven

de kronkelplooien van dien ouden mantel, die niet hooger

ging dan tot hunne schouders. De Montblanc vooral was zijn

omkléedsel uitgegroeid. Met. zijn granieten top van later

tijd ‚verheft hij zich verre boven de lagen, eenmaal neêrge

legd door de zeen, die zijn’e geboorte zijn voorafgegaan en

hem eenmaal doopten met hare golven. Ik dacht aan een

held, die, gereed ten strijde, zijn mantel aan zijne voeten

laat vallen.Hoe menigmaal werd mijn geest gesterkt in de aanschou

wing van deze steenen waereld van onhèuchelijke eeuwen,

die mij omringdel Neen, zij was niet onbewegelijk, zooals

ik mij vroeger verbeeld had. Integendeel, in eiken rimpel

dien zij droeg, school een herinnering, en die herinnering

was wederom een waereld op zich-zelve. ’t Is waar, die

bergen waren niet zoo oud als ik mij had voorgesteld. Hier

en daar waren zij nog zoo jong, dat ik ze bijna mijne, d.i.

des menschen, tijdgenooten zou hebben kunnen noemen.

Maar waren zij mij daarom minder eerbiedwaardig? Ik zag

ze verrijzen vóórdat de mensch bestond, als de trappen

van den tempel. Het Heiligdom was voltooid, toen de

Hoogepriester verscheen !

11.

HET GROOTE DOOR. HET KLEINE VERKLAARD

Wanneer de mensch zich bevlijtigt om de schepping te

leeren kennen, zooals zij zich voordeed ten dage, toen hij, haar

voorbestemde Onderkoning, nog niet. was opgetreden, dan moet

hij niet meenen dat het in de eerste plaats de beenderen

Page 24: Natuur en Historie

DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPEN. 5

der veelvuldige exemplaren van zoogdieren, viervoetigen en

gewervelden zijn, ‚die hem daarbij te stade kunnen komen.

Die groote schepselen hebben ons, om zoo te zeggen, niets

van de geschiedenis der aarde mede te deelen, zoo sehaarsch

zijn ze of — zoo jong. Van deoude tijdperken weten ze

niet veel meer dan de mensch-zelf. Wie hem een verrassend

licht doen opgaan over de formeering der ontzaehlijke berg

gevaarten, niet de reuzen der reeds volwroehten waereld:

integendeel, de dwergen zijn ’t. De bijna onmerkbaar klei1

nen, de geschaalde weekdieren, bezitten het geheim der

bergen. Het mastodon, de geweldige mammoet, weten niets

van de Alpen te vertellen. Raadpleeg liever het onaanzien

lijk weekdier, raadpleeg het dier, dat door den onwetende

onachtzaam voorbijgegaan en met den voet vertreden wordt,

de oesters, het pecíen, of eenig nog, geringer sehaaldiertje.

‚la, zijn er schier onmerkbare schepseltjens, zooals de forami

niferen, wend u tot hen! Zij zullen u de verborgenheid der

trotsehe bergen onthullen. Zij alleen weten te spreken van

hunne geboorte, hunne vorming, de toeneming hunner top‘;

pen; van de wijze waarop die onmetelijke gewelven op hunne

pilaren zijn verrezen; hoe die booggangen inéén zijn gestort;

hoe die ‘kanteelen, die torenspitsen, die schoormuren, die

eerste grondlijnen der valleien, zijn ontstaan. ’t Kleine schaal

dier is getuige geweest van die‘ gebeurtenissen: het heeft er

deel aan genomen, het heeft er zijn rol bij gespeeld.

Dit geldt de gedaante der bergen. En nu hun ouderdom!

Wie weet dien te noemen? Hoe zullen wij te weten komen,

welke bergkruin het allereerst zichtbaar is geworden boven

den waterspiegel? Was het die. der Alpen? of die van het

Jura-gebergte? Ik verlang kennis te maken met het schepsel

dat het mij zeggen kan, want ik wil mij, waar ’t het jaar

eijfer der bergen geldt, niet langer door een kalen bergsche

del of een gerimpeld steenen voorhoofd laten misleiden. Ik

wil mij door dien eerwaardig besneeuwden kruin der bergen

Page 25: Natuur en Historie

6 DE NIEUWE GEEST IN DE NATUUB‚WETENSCHAPPEN.

niet meer laten begoochelen: onder al die grijze vlokken zou

wel eens een betrekkelijke jeugd verborgen kunnen zijn. Ik

ondervraag eerst die ontzaehlijke reusdieren, de ontza‚eh

lijksten allereerst, en allen andwoorden beurt om beurt;

„Wij weten er niets van!" Eindelijk raap ik van den grond

een bijna onzichtbaar diertjen op, een nietige schelp als

‘een linze, zulk een waaraan men den naam van nummuline

of nummulite heeft gegeven, omdat het den vorm heeft van

een klein muntstuk (nummus), en dit kleine schepseltje

andwoordt mij: „ik, ik-alleen weet den ouderdom der‘

Alpen en dien van het Juragebergte. Ik zal u dien zeggen.

Al bedekten die Alpen zich ook met altijddurende sneeuw,

die ouderdom is maar schijn. De eigenlijke grijsaard, de

ware oude, is het Juragebergte.”

— „Wat weet gij daarvan?” herneem ik, en ik plaats

het nietig schelpjen aan mijn oor; de schelp murmelt en

zegt: „Ik weet het. Toen het Juragebergte in ’t licht ver

scheen, bestond ik nog niet, want geen enkele mijner schel

pen is ooit op zijn naakten kruin gevonden. Hij is dus

mijn vóórganger geweest. Hoe onaanzienlijk ik wezen moge,

toch ben ik de grenssteen tusschen twee waerelden. De A1

pen, daarentegen, hebben mij met zich opgeheven tot aan

de wolken. Als gij mij dáár zoeken durft, zult gij mij vin

der tot op de spits van de hoogste naalden van den Mont

Blanc. Hij heeft van mij zijn zegelmerk ontfangen, en ik

kan getuigen, dat de Alpen, in weêrwil van hunne onge

repte sneeuwkroon, later dan ik, hier en daar door mij,

geworden zijn. Zoo heb ik ook den Himalaya gevormd, tot

aan het middel.”

Een andere vraag scheen bij den menscl1 nog nooit te zijn

opgekomen: de vraag naar de hoogte der bergen in de oude

tijdperken. Wie zal mij zeggen, hoe hoog zij klommen, of

zij tegenwoordig hun toppunt bereikt hebben, dan wel of

zij weder aan ’t dalen zijn? en zoo ja, hoeveel zij gedaald

Page 26: Natuur en Historie

DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETI.JNSCHAPPEN. 7

zijn? Wie heeft het geweten, eer de mensch ter waereld ver

scheen? Hier schijnt al onze wetenschap de onwetendheid

zelve. Maar ziet, daar komt weêr dat zelfde week- en schaal

diertjen ons vertellen, dat hij, vóór wij er waren, de hoogte

dier kolossen, de Himalaya, de Alpen, de Cordilleren, ge

meten heeft. Hoe dat? Op sommige spitsen zijn op den uiter

sten top de lagen, die de zee er achterliet, nog altijd aan

wezig; maar op andere spitsen, in de onmiddelijke nabijheid

der genoemde, ontbreken die lagen, en zijn de pyramiden

onthoofd. Hieruit blijkt, dat dáá.r de door de zee afgezette

lagen zijn verdwenen, dat de uiterste toppen er ontbloot en

weggesleten zijn; dat, alzoo, de hoogste Alpen, b.v. de

Montblanc, reeds een gedeelte van hunne vroegere hoogte,

misschien wel de helft er van, verloren hebben.

Door deze weekdiertjens weet men ook, dat de Alpen in

den beginne een dichte massa vormden, die nog door geen

enkele diepe vallei werd doorsneden.

Daar waren opgeheven eilandjens, maar in die eilandjens

geen holten noch inwendige kloven. ’t Waren ongedeelde

steenklompen, waardoor geen enkele dier engten en bergpassen

kronkelde, die tegenwoordig tot het eigenaardig voorkomen

dier kolossen behooren Hoe heeft men het tijdperk uit kunnen

vinden, toen die karaktertrek nog aan het samenstel der Alpen

ontbrak? Door de opmerking te maken, dat de schelpen van

het tertiaire tijdvak niet zijn doorgedrongen tot de oor

spronkèl‘ijke steenmassa der Alpen. De zeën vonden toen geen

uitgang om zich tusschen de bergketenen een weg te banen.

Alzoo dan ontdekken wij niet alleen den ouderdom, de

hoogte der bergtoppen, maar ook datg‘een wat, vooral,

’smenschen aandacht ontsnapt: de gedaante, de teckening,

den bouw der bergen, in elk tijdvak van hun verleden. En

wat nu doen de nauwkeurigste geschiedmrschers anders,

wanneer zij de verschillende tijdperken der talen, der kun

sten, dcn gang der algemeene beschaving, zelfs dien van

Page 27: Natuur en Historie

8 DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPE‘N.

elk volk, weten uit te vinden en aan te toonen? Men

heeft ontdekt, dat de algemeene gedaante van een gedeelte

der Alpen die van een reusachtigen waaier is. Waar is de

hand. die dezen steenen waaier van den Montblanc tot den

Mont-Itose, tot den St. Gothard, tot den Splugen heeft uit

gevouwen? Ik wilde er als ’t ware ’t laatste ritselen van

beluisteren l ‘

111.

er: esssr nnn GESCHIEDENIS rosenrasr or nar PLÀN.TEN’RIJK.

In den tegenwoordigen tijd vragen wij aan elk volk:

„Van waar komt gij? hoe heeten uwe ouders? Zijt gij

in dit land geboren, of stamt gij af uit vreemde stre

ken?” De geschiedenis geeft ons op die vragen het and

woord, en zoo geraken Wij tot het juiste begrip van den

tegenwoordige staat van elke natie. De Fransche revolutie

‘laat zich niet verklaren zonder de oude regeeringsvorm;

de Vereenigde Staten van Amerika niet zonder het Engelsche

Puritanisme; het Zuid-Amerika onzer dagen niet zonder het

Spanje van Filips II en het koloniaal bestuur; de Paus

niet zonder Caesar, de moderne maatschappij niet zonder.de

Middeleeuwen en de Reformatie. Zelfs in de Moldavièrs en

Walaehijers van onzen tijd, hervinden wij de Italianen van

Trajanus. Elke gebeurtenis wijst ons terug naar een vroe

gere gebeurtenis.Wij Vorsehen tegenwoordig niet alleen .de bronnen van elk

feit, maar ook die van elke gedachte uit. Zelfs dat wat ons

het grilligst, het meest uit zich-zelf ontstaande toesehijnt, de

Poëzy b. v. of de Wijsgeerte, wordt herleid tot die eeuwige

Wet van ontwikkeling en aaneenschakeling, die alle eeuwen

beheerscht. Zelfs de dichterlijkste fantaziën, de fijnstgespon

Page 28: Natuur en Historie

DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSC'HAPPEN. 9

nen stelsels, de wonderlijkste utopiën, als wolkenschaduwen

voorbijtrekkende over ’s menschen geest, hebben die vraag:

„Van waar komt gij 7” moeten beandwoorden. Ook de droom

waereld is gedagvaard om hare geboorte-akte te toonen. Zoo

wel op het gebied der fantazie als op dat der werkelijkheid,

gaat ieder navorscher onzer dagen uit van de waarheid, die

de wet der tijden vertolkt:

„In ’! Voorleden

Ligt het Heden,

In het Nu wat worden zal.“

En het is geen ijdele nieuwsgierigheid, die den XIXde eeuwer

aldus naar den oorsprong der dingen doet zoeken. Neen,

maar hij heeft bemerkt, dat hij zich-zelven vandaag niet kan

begrijpen, als hij niet weet wie hij gisteren geweest is. \\‘an

neer het sokratische probleem: „Nosce te ipsum” alleen tot

den dag van heden beperkt wordt, blijft het onoplosbaar.

De nieuwere wetenschap is begonnen met het verledene in

het getuigenverhoor te nemen. '

Wat was daarvan het noodzakelijk gevolg? Dit, dat die

zelfde geest, die zelfde weetgierigheid naar het verledene, van

’t gebied der algemeene waereldgeschiedenis overgegaan is op

dat der natuurwetenschappen. De methode, die de mensch

tegenwoordig ‘op zich-zelven toepast, past hij ook toe op de

Natuur, en dáárin juist bestaat het eigenaardig karaktermerk

van den wetenschappelijken geest onzes tijds.

Wilt gij met een enkelen trok het verschil tusschen de

vroegere en de tegenwoordige natunrvorschers zien aange

wezen? De vroegere natuurkundigen, met Linnaeus en Buffon

aan ’t hoofd, vergenoegden zich met de beschouwing der 0r

ganisehe wezens, zooals zij zich aan hunne oogen voordedon.

Hun arbeid was meer een besc/u.ijven dan een verklaren. Als

zij ons een plant of een dier hadden leeren kennen, zooals

die zich in den tegenwoordigen staat der schepping ver

Page 29: Natuur en Historie

10 DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPEN.

“:‚=

!‚—

._‘

.

l

toonen, dan meenden zij hunne taak naar behooren verricht

te hebben. In onzen tijd, daarentegen, geeft het minste

schepsel aanleiding tot eindelooze, onverwachte vragen. Wat

al prikkels der weetgierigheid, wat al gissingen tot in ’t

oneindige, in onze positive eeuw! De natuurlijke historie,

die vroeger een beschrijving was, is voor het eerst historie

geworden.

’t Is ons niet meer voldoende het geslacht en de soort

eener plant te kennen. Veel verder gaat onze nieuwsgierig

heid, veel.verder onze stontheid. Wij willen weten waarom

diezelfde plant zich hier bevindt en niet ginder, door welken

samenloop van omstandigheden zij daar juist op die rots is

gekomen. De nieuwsgierigheid der tijdgenooten van Homerus

naar de lotgevallen van eiken vreemdeling, die op hun strand

verzeilde, wordt door ons gekoesterd voor de lotgevallen van

elk natuurprodukt, dat het toeval ons doet ontmoeten. Er

is geen grasplantjen zoo schraal, dat niet zijn Odysse’a moet

opzingen, ’t verhaal zijner omzwervingen op den stroom der

geologische eeuwen.

En sints nu onze vlijt aldus niet alleen het heden der

levende natuur, maar ook haar verleden wil kennen, wat

eindelooze Jaarboeken hebben zich al voor ons ontsloten!

Alles leent zich tot historie. Elk wezen heeft zijneeigene

geschiedenis, die zich verliest in een schemerend verschiet.

Elk schepsel ontfangt zijn adelbrieven, ten blijke zijner af‘

stamming uit de overoude getuigen eener vroegere wae

reldgedaante. Ziet gij dien eik daar ginds? Van waar komt

hij? Niet één van zijne soort bestond er in het Westen vóór

dat Europa haar tegenwoordig voorkomen bezat. Wie weet,

misschien wortelden zijne voorvaderen wel in de Atlanti‚

van Plato, toen zij Europa met Amerika verbond. Misschien

ontkieznden zij in Azië, en zijn hunne nakomelingen van

daar naar Europa verhuisd, toen het verkeer tusschen die

beide waerelddeelen geopend was geworden. Hoe dit zij, op

Page 30: Natuur en Historie

DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPEN. 1.1

het bloote gezicht van dezen eikentak, verdiept gij u wederom

in een geschiedenis die alle geschiedenis is voorafgegaan.

En ’t is juist geen eik alleen, die daar van verre gekomen

is. De minste, de geringste plant heeft in vroegere tijd

perken hare reizen medegemaakt. Eer zij onder ’t bereik van

uw handgreep kwam, hier aan dezen hollen weg, waar gij

haar ontmoet, heeft zij zich een lange, langzame wandeling

moeten getroosten van uit de diepte der eeuwen, voortgedre

ven door den adem van vaste landen, die niet meer zijn.

Eerst heeft zij misschien op een of ander groot eiland een

toevluchtsoord voor vele duizende eeuwen gevonden. Het

eiland is verzonken, zijne gedachtenis vergaan; maar de

bloem heeft beide overleefd, en vertelt nu de geschiedenis

van een verloren waereld.

Zie gindschen grashalm eens aan, die daar tegen den

naakten Alpenkruin opklimt. Wie heeft hem op die kille

hoogte gebracht? Waar is hij verscholen geweest gedurende

het tijdperk van eeuwige ijs? Op wat losgeraakte gletscker,

of op wat drijvende schols is hij aan komen zwemmen? Bij al

deze vragen, gij ziet het, worden wij nogmaals van geslacht

tot geslachte, van eeuw tot eeuw teruggebracht tot het groote

vraagstuk van de oorspronkelijke verspreiding der organische

schepselen.

Terwijl wij aldus de natuur bespieden, opent de histori

sche methode overal een nieuw verschiet, verhoogt zij de

beteekenís van al wat leeft. De genealogie, die vroeger alleen

beoefend werd ter wille van de Koningen en Grooten der

aarde, moet nu hare goede diensten bewijzen voor ieder

grashalmtjen, voor een insekt, een lelie, een vlinder. Wat

deden hunne voorgeslachten? Hoe zijn zij het derde tijdperk

doorgekomen? Hoe is 't mogelijk, dat die lelie niet haar zil

veren kleed, dat madeliefjen niet haar kroon, die leverbloem

(parnassie) niet haar glanzige tuniek heeft verloren, te mid

den van zoovele veranderingen op het gelaat des aardrijks?

Page 31: Natuur en Historie

12 DE NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSC.HAPPEN.

Hoe heeft die vlinder aldus kunnen voortfladderen, van ge

slacht tot geslachte, van de wonden der koolformatie af

tot op onze dagen, zonder zijn vleugels te kreuken? Waar

hebben de anemonen zich in Zwitserland schuil gehouden

gedurende de opheffing der Alpen? Hoe heeft de Montblanc,

toen hij verrees uit de diepte, Zijn boschjens van gentiaan, van

standelkruid, van rhododendrons, van tijloozen, op de schou

ders kunnen houden zonder dat zij verwelkten? Dat zijn toch

wel verwonderlijke annalen, die zich overal ontsluiten, zoo

wel in den kelk eener bloem als op den bodem van den

oceaan!

Van dit standpunt gezien worden de planten de archi

ven van het Verledene, levende inschriften, die de geschie

denis verhalen van omwentelingen, waarover de allereerste

zeën zijn heengegaan. Sommige planten van Schotland zijn

dezelfde die op de toppen der Alpen en der Groenlandsche

bergen groeien. Wat beteekent dat? Hoe heeft die volksver

huizing der planten haren loop kunnen nemen van‚de hoogte

van Berner-Oberland naar Schotland? Zij kunnen in de laagte

niet leven: hoe zijn ze dan de laagte doorgetrokken? Welk

een raadsel! Hier hebt gij er de oplossing van. Alleen reeds

het enkel ontmoeten van die bloemen spreekt van gewichtige

gebeurtenissen. Een onbekende zee, van het Uralische gebergte

tot Groenland uitgestrekt en met vele eilanden bezaaid, droeg

op haar drijfijs de zaadkorrels en planten der Alpen naar

Schotland, naar Groenland , naar Labrador. Onder de zeebedding

van het kanaal is een bosch van coniferen gevonden, in den

bodem ingeplant. Dit bosch leert ons duidelijk genoeg, dat

het vaste land en de Britsche eilanden eenmaal aan elkander

verbonden zijn geweest. Dezelfde heide en dezelfde steenbreek

groeien in Ierland, in Asturië, op Madera. Welnu, is ’t

u niet, als zaagt gij nu ook terstond het vaste land verrij

zen, dat toen Ierland aan Spanje verbond, ja, misschien ook

aan Syrië?

Page 32: Natuur en Historie

na NIEUWE GEEST IN DE NATUURWETENSCHAPPEN. 13

Er zijn planten, die aan de beide uiteinden der waereld

gevonden worden. Zij zijn van het eene halfrond naar het

andere gewandeld. En zoo herroept onze verbeelding een

tusschenliggend vasteland van vroeger, dat dezen wandelaar

sters tot weg moet gediend hebben Zoo’n teeder plantjen wordt

als ’t ware een lint, waardoor Afrika wederom aan Indië

wordt vastgestrikt, Chili aan Nieuw-Zeeland. Hoe zijn de

plantensoorten van Zuid-Amerika in de Noordelijke streken

aangeland? De bergen van de landengte van Panama kunnen

dus niet altijd zoo laag zijn geweest:‘ zij moeten den plan

ten een hoog.er standplaats dan die van heden hebben ge

geven, wilde hare pelgrimaadje niet gestoord worden. Zoo

zijn dan de bloemen van geslacht tot geslachte de zeën

overgestoken op den rug .der (Jordilleren, die later gezakt

zijn. Die bloemen brengen nu van kaap tot kaap, van giet

scher tot gletscher de oorkonde over van waerelden, die

achter haar in ’t niet verdwenen zijn.

Page 33: Natuur en Historie

TWEEDE BOEK.

DE OPVOLGING DER. VORMEN, HET VRAAGSTUK

ONZER EEUW.

I.

VROEGERE SCHEPSELEN. — HET OPVOLGENDE KONINGSCHAI’

IN DE ORGANISCHE SCHE'PPING. .— WAT PLATO’S HER

INNERING B.E'IEEKEN'P. -—- HOE DE GEEST ZICH

BEVLEUGEL'EN KAN.

De geslachten, .die ons vooraf zijn gegaan, hadden geen

oogen dan voor de werkelijke Waereld, zooals zij ltoen be

stond. Zij kenden geen andere organische wezens dan hun

nen tijdgenooten, en droomden zelfs niet dat er ooit andere

bestaan hadden.

‚Hun reeds zoo uitgebreide horizont was binnen de gren

zen van de tegenwoordige schepping besloten, en het denk

beeld kwam niet in hen op, dat daar een zichtbare, ver

steende reeks van eeuwen achter hen la‘î. Hunne gevoelens,

hunne beschouwingen, hunne stelsels, waren alle gegoten

naar den vorm der waereld Waarin zij leefden. Of indien

zij soms al gisten, dat er reeds andere gedaanten op aarde

voorbij waren gegaan, dan dachten zij daarbij aan allerlei

Page 34: Natuur en Historie

DE OPVOLGING DER VORMEN, EN'Z. 15

monsters, hydra’s, centauren, waaraan ze niet meer werke

lijkheid toekenden dan de verbeelding leent aan die ge

drochten der fabel. '

i\laar ziet, nu is het tot aller verbazing gebleken, dat

de tegenwoordige waereld, waarin wij leven, niet de eenige

is, die wij met onze oogen kunnen zien en met onze han

den kunnen tasten. Een nieuwe waereld is ons ontsluierd

geworden. Een onmetelijk verleden opent zich voor ons,

bevolkt met bewoorzd‘ers, waarvan wij ons vroeger niet het

minste denkbeeld h dden gemaakt. De vizioenen der oud

ste dichters en profeten, de gorgonen, draken en sfynxen,

zijn door de werkelijkheid verre overtroifen. Zij worden be

lichaamd en heeten pterodactylen, plesiosauren, dinotherion’s:

wij kunnen hunne beenderen tellen.

Die onderaardsche stad verdeelt zich in opeenvolgende

verdiepingen, die spiraalsgewijze nederdalen tot in het in

gewand der aarde. Elke verdieping heeft haar eigene—be

volking, in gelederen geschaard als tot de ontfangst van

een sonverein. Hoe vreemder die waereld is, des te verder

ligt zij van ons af.

Het ongelooflijkste is, dat die gescheiden, verstrooide,

door de wateren heinde en verre gekruide beenderen, zich

hereenigen, als in het bekende vizioen van Ezechiël. Zij

worden beroerd, zij naderen tot elkander, zij worden voor

onze oogen weêr te samen gevoegd tot de gedaante‚.tot het

lichaam, dat zij weleer bezaten; en dit wonder geschiedt,

zonder dat de meest sceptische geest er een oogenblik aan

kan twijfelen, of het ongeloofiijkste feit is hier tegelijk het

zekerste feit geworden, dat ooit geschieden kan.

Bij het opengaan van die nieuwe waereld, hebben de men

schen allereerst niets anders gedaan dan haar ‘in bezit te

nemen. De verbazing heeft hun in zekeren zin het naden

ken doen vergeten‚ Zij hebben zich gehaast de wonderen te

tellen,‘de bewoners te betitelen, de verdiepingen te meten,

Page 35: Natuur en Historie

16 DE OPVOLGING msn VORMEN,

-‘-.'1‘o-n-—-—_ìl_

1.—‘‘‘‘.

eenige beenderen met hunne namen te doopen, en daarin

een onvergankelijke eer te stellen.

Vooral hebben zij zich gehaast een nauwkeurige inventaris

te maken van al het gevondene, als zou het hun aan tijd ont

breken, en als moest die nieuw-ontdekte waereld morgen

weder voor altijd in den afgrond verdwijnen.

Zoo is dan de wetenschappelijke nieuwsgierigheid het eer

ste gevoel dat ontwaakt is, maar zoodra zij half voldaan zal

zijn, zaleen dieper, duurzamer indruk zich doen gelden.

‘ De mensch bezat tot hiertoe niets dan de wetenschap van

het tegenwoordige: nu sluit aan dat tegenwoordige het

verledene zich aan.

Zijn speeltuig, dat tot hiertoe maar één enkele snaar be

zat, wordt nu verrijkt met een nieuwe snaar, waarover de

adem van een eindeloos verleden zweeft. Van welke harmoniën

zal zij trillen, van welke diepe, onderaardsehe tonen, die

als uit den schoot des afgronds opstijgen? Hoeveel zal het

verstandelijk en het zedelijk leven van den mensch winnen

bij deze verovering eener nieuwe schepping? Zal de mensch,

dus geroepen 'om in de diepte te blikken, daarbij vergeten

het oog naar boven te wenden?

’t Valt niet te betwijfelen, zulk een verandering niet alleen

in de samenstelling, maar ook in de uitgebreidheid der stof

felijke waereld, zulk een onmetelijk wingewest toegevoegd

aan ”smenschen gebied, zulk een verplaatsing van den grens

paal van zijn vaderlijk erfgoed tot op een oneindigen af

stand, met één woord, zulk een geschenk Van geheel een

nieuwe schepping die in den dood bewaard is gebleven, dat

alles moet een grooten invloed oefenen op ’smenschen be

schouwing van leven en dood, van heden en toekomst,

van zijn eigen plaats en rang aan ’t hoofd aller levende

wezens.

Als hij voor een oogenblik naar die onderaardsehe kron

kelgangen terugkeert, ontdekt hij voor het eerst een reeks‘

Page 36: Natuur en Historie

HET VRAAGSTUK onznn EEUW. 17

van schepselen, die geheel van hem verschillen, die onop

houdelijk tot hem opklimmen. Daar zij bij elke verdieping

van gedaante veranderen, schijnen die onbekende wezens door

een hoogere organisatie beheerscht te worden: Visch, kruip‘

dier, zoogdier volgen elkander op, ofschoon het aanvankelijk

van elk hunner scheen dat hij de blijvende gestalte zou zijn.

In het tweede tijdperk zouden de kruipdieren, als zij

hadden kunnen spreken, gezegd hebben: „Wij zijn de ko

ningen der w‚aereldi Geen schepsel is boven ons verheven,

geen schepsel kan kruipen, zoo als wij. En vergeefs zou een

talloos plebs van mindere schepselen, schaaldieren, weekdie

ren, visschen, alle krachten inspannen om ons, krnipdieren,

gelijk te worden. Het kruipdier is het bevoorrechte schepsel,

de volmaaktste vorm: hij is aller wezens laatste schakel.

Wat zijn alle minder ontwikkelde, oudere organisatiën, bij

die van het kruipdier vergeleken? Hij is de kroon, de sluit

steen der natuur.”

Maar daar komt het derde tijdperk. Als nu de groote

zoogdieren hadden kunnen spreken, zouden zij gezegd heb

ben: „De schepping is een schrede vóóruit gegaan: wij zijn

haar toppunt. Hoe hebben die kruipdieren ook maar een oogen

blik kunnen wanen, dat de waereld bij. hen zou ophouden?

Zij zijn goed om op den buik te kruipen: wij, wij houden

het hoofd omhoog geheven. Wij zijn de wettige heerschers;

wie kan veronderstellen, dat er ooit een andere bewerktui

ging volgen zal, die de onze overtreft? 'l‘ot ons klimmen

blindelings al die lagere, nog onontwikkelde levens op, die

beproeven te leven. Maar wij hebben het laatste doeleinde

bereikt. Wij behoeven niet bang te zijn, dat eenig schepsel

ons ooit zal onttroonen, en kunnen dus ongestoord,van eeuw

tot eeuw, de waereld afweideu of elkander verslinden.”

Eindelijk komt het vierde tijdperk. De Mensch treedt op,

en Zegt op zijne beurt: „Allen hier beneden hebben zich

bedrogen, behalven ik. Om plaats voor mij te maken, zijn al

2

Page 37: Natuur en Historie

___..‘_—__,„u

18 DE OPVOLGING DER VORMEN,

die koningen van één dag gevallen, van de geharnaste

triboliten, van de groote ammoniten met hun gegroefde

schalen, tot de groote gewervelde dieren toe. Ik alleen ben

de opperheerscher, in wien alle leven zijn volmaaktheid

heeft bereikt Of liever, er bestaat in ’t geheel geen band

tusschen de levens die mij vooraf zijn gegaan, en het mijne.

De Schepper rust nu van zijn arbeid: ik ben zijn Benjamin,

zijn laatste kind.”

Intusschen, dit standpunt zal hoe langer hoe moeilijker

te verdedigen zijn. Zoovele organische dynastiën, die voorbij

zijn gegaan, konden den mensch eindelijk wel eens tot de

overtuiging brengen, dat hij-zelf maar een kortstondige ge

bieder is, en dat het oogenblik zal komen, waarop ook hij

als mensch der aarde verdwijnt.

Al die schepselen die hem voorgingen, al die reeksen

' van voorgeslachten, verklaren hem aan zich-zelven. In

hem kruipen zij, in hem vliegen zij, in hem eindigen zij,

in hem herleven zij Hij is genomen uit het stof dier oude

waereld, en nu is ’t of haar echo nog flauw naklinkt in

zijn binnenste Wat is die echo anders, dan die herinne

ring, waar Plato van spreekt? Het boek der schepping,

dat iedereen voortaan blad voor blad kan omslaan, moge

hier en daar een gaping schijnen te hebben, toch ver

kondigt het een kracht tot opklimming naar het betere,

waar de leer der onbewegelijkheid van de doode natuur

bij verdwijnt. Als ik mij-zelven vleugelen wil geven, sla

ik in dit boek den atlas der fossilen op. Dan volg

ik als met de oogen dat onsterfelijk leven, dat zich een

wijle, een eeuw, duizende van eeuwen, in eenen vorm op

sluit, om dien straks wederom te breken. Ik gevoel, ik

ervaar in mij dit zelfde leven. Gewapend met die macht,

die de levenssom is van al de schepselen die op aarde ver

schenen zijn, tart ik den dood, braveer ik de vernieti

ging.

Page 38: Natuur en Historie

HET VRAAGSTUK ONZER EEUW. 19

Als ik dien langzamen voortgang aanschouw, van den

triboliet al‘, dien eersten getuige der wordende waereld, tot

op het menschelijk geslacht; als ik de levende trappen van

. het algemeen leven boven elkander zie opgaan, als ik die

geopende oogen ontwaar, die oogappels, soms van een voet

in doorsnede, die het licht zoeken, al die vormen die zich

op elkander stapelen, al die wezens die kruipen, zwemmen,

loopen, rennen, huppelen, vliegen, den geest te gemoet,

hoe kan ik dan gelooven dat die opklimmende reeks bij

mij ophoudt, dat die rustelooze arbeid zich niet uitstrekt

tot aan de andere zijde van den horizont die mij omringt?

Als ik, in gedachte, die oneindige reis overdoe, van trap

tot trap in de diepten van ’t eeuwige, dan kan ik mij niet te

vreden stellen met hetgeen ik ben. Ook ik wensch mij vleu

gelen. Ik heb een voorgevoel van aanstaande, onbekende

vormen en wezens, die mij, als tegenwoordigen mensch dezer

eerste bedeeling. in kracht en kennis overtreden,‘ even als

ik de eerstgeborenen van den oudsten oceaan overtref.

Dan begin ik die wonderlijke mengeling van hoogmoed

en schaamte ‘te begrijpen, die een eigenaardigen karaktertrek

van den mensch uitmaakt Een gevoel van hoogmoed tegen

over de voorgangers in de keten der wezens, die langzaam

als tot den schakel die Mensch heet opklimmen; een gevoel

van schaamte en ootmoed, tegenover de Hoogere wezens,

waarvan de Mensch de kiem in zich-zelven omdraagt, die hij,

sedert Plato, in den geest reeds de vleugels voelt uitslaan.

De Godsdienst, evenals de Poëzy, is menigmaal niets an

ders dan de bewnstheiddier twee waerelden, een echo als‘

‘t ware van ’t gekerm der natuur in arbeid, van ’t gesijfel

der oude diluviaansche, langvergane pythons, en, tevens, een

heimelijk fluisterend voorgevoel van aanstaande vormen, nog

gewindeld en gewikkeld in de vormen van heden. Evenals de

mensch tegenwoordig een duister begrip heeft van de 0r

ganisatiën die hem vooraf zijn gegaan, waarvan als ’t ware

2“

Page 39: Natuur en Historie

20 nn orvor.envo nnn VORMEN,

’.|

.‘'‘_.‘"_îî‘1a-a=l‘

‘ì4_‘

het schaduwbeeld voorbij zijn geest gaat, zoo zullen eens de

volmaakte wezens, waarvan de waereld onophoudelijk in arbeid

is, het klare begrip hebben van de hun voorafgeganc le

vensvormen, met des te grooter zelfbewustheid, naarmate die

niet meer zoo gestoord wordt door den al verder en verder

verstervenden naklank van den ouden chaos.

Dit is de beteekenis van dat onuitroeibare geloof aan

den Eeuwig-Levende, dat een kreet der ziele'is van alle

kreatuur, een heimwee van alle leven naar een sfeer van

hooger en volmaakter leven!

11.

INDRUK .DIEN EEN ONSTER'FELIJKE OP AARDE OI\.TFANGEN

ZOU VAN DE OPVOLGING DER. WEZEN.S ALDAAB. -— DE

LESSEN VAN DEN CEN'I‘AUR.

Hesiodus heeft een gedicht nagelaten, getiteld: „De les

sen van den Centaur.” Het gedicht is verloren gegaan, en

dat is wèl jammer. Wat zou dat vreemde wezen, beide

dier en half'god, niet te vertellen hebben gehad over de

verborgenheden der natuur? Ik heb er wel eens over ge

dacht om dit gedicht, dat door den tijd vernietigd is, te

herstellen overeenkomstig de denkbeelden van onze eeuw. Ik

bepaal mij tot de mededeeling van het volgende fragment.

Ik heb getracht daarin de indrukken terug te geven, die

het schouwspel van de onnaspeurlijke opvolging der wezens

op aarde zou moeten maken op een onsterfelijken bewoner

dier aarde.

Page 40: Natuur en Historie

I-IE'I. VRAAGSTUK onznn EEUW. 21

Als nu Chiron, de. Centaurus,

Van zijn lieveling Achilles

Scheiden zou, bracht hij zijn leerling

Naar een afgelegen plekjen‘

Van zijn groot gebied. Hoe eenzaam!

Niets dan boomen, reuzenboomen,

Lang van ouderdom gestorven,

In hun val opééngestapeld,

Door wier grauwe blokken henen

De getande kruin der bergen

Naar den hoogen hemel boorde.

En de storm, van verre bruischend,

Zwecg op eenmaal, om te luistren

Naar des waerelds grootsten wijze.

Alzoo sprak nu die Centaurus

'l‘ot den jeugdigen Achilles:

„’kLeerde u, 0 mijn zoon,‘ mijn lievling!

U met leeuwenmerg te voeden,

l‘‘‘n den jagersboog te spannen.

Maar onthoud wat ik zal zeggen:

Niemand ooit kon u verklaren

Wat ik u wil openbaren —

’t Laatste woord van Chirons wijsheid!

Luister, en nooit vraagt gij weder

Waarom ik, op aarde onsterflijk,

Zulke onsterflijkheid verfoeic.

Zeg, vanwaar, vanwaar die wezens

Die ‘het waereldrond bewonen?

Wat spelonk zijn zij ontstegen?

Weet gij ’t? Ik, ik ging die allen

Vóór op aarde; ik zocht, ik vorschte

Naar ’t geheim van hun geboorte,

Page 41: Natuur en Historie

DE OPVOLGING DER.‘ VORMEN,

In de dagen. toen geene oogen

Dan de mijne staren mochten

Op de baaiert die me omringde.

„Tienmaal duizenden van eeuwen

Had ik niemand, niemand bij mij

Dan den oceaan! Ik groefde -

Met mijn viervoet, heinde en verre

Trapplend, zijn verlaten stranden,

Starende of in ’t eind zijn golven

Mij geen levend wezen brachten,

Mij gelijkend, en verschenen

Om dat eeuwig, eeuwig Eenzaam

Mijner ziele te verbreken!

Maar al wat de golven brachten,

Waren schelpen, door de orkanen

Op het weeke zand gesprenkeld.

'k Raapte er op, en hield den kinkhoorn

Luistrende aan het oor, en hoorde —

Niets dan d’ echo‚van den stormwind,

Die de leêge schelp doorgonsde!

„Moede werd ik van verveeling:

Op een klip viel ik in slnimer.

Toen ik plotseling ontwaakte,

Daar was de oceaan gevloden!

’k Zocht hem, ’k riep hem -— alles vruchtloos.

Waar hij was? Hij was verdwenen!

In zijn plaats rees op de rotsen

Heel een woud van zwarte dennen,

Dat mijn hart met angst vervulde.

’k Zag die monsterlijke boomen

De armen immer opwaarts heffen,

Bevend, huivrend, of zij dreigden.

Page 42: Natuur en Historie

HET VRAAGSTUK onzen EEUW. 23

’k Beefde als zij, met stil ontroeren,

Daar ik hen voor ’t eerst aanschouwde.

Toch, ’k verstoutte mij te naadren,

Straks mij wagende in hun schaduw, ‘

En die schaduw schonk me een vrede,

Als ik nooit had ondervonden.

’kRiep de boomen toe: „Wie zijt gij?

Vanwaar komt gij? en wie doet 11

Op het minste zuchtjen beven?”

Maar mijn roepstem ging verloren

In het ritslen van de blaâren.

ik doorwandelde heel de aarde,

‘ En ik kwam geen schepsel tegen.

Eenmaal toch, toen ’t morgenkrieken

Door den zwarten lommer boorde,

Vond ik op den vochten bodem

d’ Indruk van een tred gestempeld.

0, hoe sprong bij die ontdekking

’t Hart mij op van vreugde! Eilacie,

’t; Waren slechts mijn eigen schreden!

Daar ik uren, uren doolde, .

’k Weet niet wat verrassing zoekend,

Is het wonder, dat ik telkens

Op het oude voetpad keerde?

De avond daalde — daar ontmoette ik

Plotseling geheel een leger

Van geharnaste reptilen

Aan den oever van moerassen.

En zoodra ze mij ontwaarden,

Sperden zij verwoed de kaken.

’k Zag er bij met vliezen vlerken:

Daarmeê sloegen zij de golven,

Vlogen ze op, om mij te volgen.

Reeds vernam ik ’t logge kleppen

Page 43: Natuur en Historie

24 DE OPVOLGING DER VORMEN,

Van die ongepluimde wieken, —

Voorwaarts ijlde ik, vluchtend, vluchtend

In galop. Het luid rinkinken

Van mijn hoefslag op de rotsen

Joeg hen schrik aan. En zij keerden

'l‘ot den valen slijkpoel neder,

Met een vlucht als ’t vleermuisfladdren

In de schuinte neêrgestreken.

Ditmaal greep ik uit mijn koker

Een der goddelijke pijlen,

D’eersten die mijn boog deed trillen!

‚Sedert leerden die reptilen

Mij ontzien. Zij kwamen smeeken,

’k Mocht hun Koning zijn! ’k Vcrsmaadde ’t

Over zulken te regeeren.

Daarop kwamen zij mij bidden,

Dat ik toch hun God mocht wezen!

‚Maar hun kruipende vereering

Was mij tot een walg en afschuw.

Slechts één vraag die mij ontrustte:

„Waar van daan zijn zij gekomen?”

’k Had genoeg heel de aard doorzworven

Om met zekerheid te weten

Dat zij daar niet àltijd kropen.

En nu gaapte er kloof noch diepte,

Die van hun gekwaek niet dreunde.

.Zoo besloot ik de geboorteDezer wezensv te bespieden,

Zoodat voortaan geen nieuw schepsel

Ongemerkt mij zou verrassen.

Dat was daaglijks mijn gedachte!

Op den steilen bergtop staande,

Of gelegen in de schaduw

Page 44: Natuur en Historie

HET VRAAGSTUK onzen EEUW. 25

Van de reuzenhooge varens,

Luisterde ik naar ’t minst geritsel,

Dat de naadring kon verkouden

Van een nieuwen medespeler

In dit drama van gedrochten!

’k Had een voorgevoel, de waereld

Was nog niet voltooid, en spoedig

Zouden nieuwe gasten komen!

Jaren, eeuwen, kwamen, gingen,

Ik bleef steeds en‘steeds dezelfde;

Slechts de kudden, tot wier herder

Ik me, onwillends, zag geroepen,

Zij ontsnapten, zij verdwenen,

Één voor één, in stilte, onmerkbaar.

Volgers kwamen in heur plaatse,

Schier in niets gelijk aan de eersten.

Wat ik doen mocht, nimmer, nimmer

Kon ik ’t oogenblik betrappen

Van die vreemde plaatsverwissling.

„Eens bemerkte ik — was het waarheid?

Hoe! dat waren mijn reptilen

Niet! Ontvleugeld waren ze allel...

Meer nog! Waar de dag van gister

Kruipende gedierten groette,

Zag ik heden nieuwe schepsels,

Zooals ik, op voeten gaande.

'k Zag hun longen, als de mijne,

Hijgen onder ’t ademhalen;

’k Zag hun borst, gelijk de mijne,

Trillen, van gevoel voorzeker,

Van verhevene gedachten! . ..

’k Zag er met geduchte klauwen,

Manen schuddend, trompen slingrend,

Page 45: Natuur en Historie

26 DE OPVOLGING DER VORMEN,

Blikkrend met een schrik van tanden

Vast geworteld, versch geslepen

’k Trad hun onverschrokken tegen,

’k Vroeg: „Vanwaar die nieuwe wapens?”

’k Vroeg: „Zijt gij van mijn geslachte?”

’t Andwoord was een grimmig brullen,

Waarmeê ze ijlings mij besprongen,

Vaardig mij vanéén te scheuren.

Noode ontsnapte ik aan een woede,

Feller dan der korybanten,

Onbewust wat troeble teugen

Hen tot razernij vervoerden.

„Weêrgekeerd in mijn spelonke,

Voelde ik eiken dag mij feller

Door nieuwsgierigheid geprikkeld.

’k Hield voor vast, die nieuwe wezens

Treden deze waereld binnen

Als ik sliep. ’k Verzuchtte: „O, zeker!

Nauwlijks luik ik even de oogen,

Of zij sluipen, gants volwassen,

Midden onder ’t levend schepsel!”

Ik besloot, niet meer te slapen ‚

Noch bij dage noch bij nachte,

Tot ik dat geheim ontdekte

Bij het helder licht der starren

Staarde ik op de onmeetbre zeën,

Hoorde ik naar ’t geruisch der wouden.

Nergens, nergens, wáár ik blikte,

Was de hinderlaag te ontwaren.

Als de morgen wederkeerde,

Stond daar bijna telkenmale

Een nieuw schepsel voor mijn oogen,

Page 46: Natuur en Historie

I‘IET VRAAGS'I‘UK ONZER EEUW. 27

Nu eens lieflijk, dan verschriklijk,

Antiloop of felle. tijger,

Als uit spot me op zijde tredend,

Even aanziende en — "erdwijnend!

En de heerlijkste, de vogels,

Met hun zilverklare stemmen

Riepen kweelend, zongen schertsend;

„Zie eens, Chiron! hoor eens, Chiron!

„Zeg, vanwaar ben ik gekomen?

„Lieve Wijze! kunt gij raden?

,-, Heeft uw wetenschap ook vleuglen ?” —

„Eindlijk was de Mensch gekomen.

Mijn gelaat! mijn eigen trekken,

De eigen lichtgloed mijner oogen!

Daar ontsloten zich zijn lippen:

’t Was mijn stem, die ik herkende!

’k Zag zijn vorstlijk voorhoofd blinken:

Ik herkende er mijn gedachte!

Hoe? had hij, terwijl ik droomde,

Aan mij-zelven mij ontslolen?

Was ’t mijn leven, dat hij leefde?

De overeenkomst ging niet verder

Dan den gordel — dáár verdween ze!

Waarom had hij ook mijn heupen,

D’ijzren rug, mij niet ontstolen,

Met die onvermoeide longen,

Met die vluggewiekte voeten,

Die de sperwers mij benijdden?

Had hij honend die verworpen?...

,‚ En bij elke vergelijking

Wist ik minder wàt te denken

Van die splitsing van mijn wezen. ‘

Page 47: Natuur en Historie

28 DE OPVOLGING DER VORMEN,

i: k__

Als ik op dat voorhoofd staarde,

Ja, dan waren wij gelijken:

Maar het lichaam!... wie van beide

Had hier aanspraak op den vóórrang?

Eerst gevoelde ik een begeerte

Om dit half-beeld van ‘mij-zelven

Vóór zijn eersten stap te dooden.

’k Greep hem aan, en, onweêrstaanlijk,

Voorde ik als een prooi hem mede.

Nu eerst zag ik, dat hij zwak was,

Zwak naar lichaam als naar ziele,

En — ’k gevoelde mededoogen.

’k Nam hem meê naar mijn spèlonke,

En ik gaf hem de eerste lessen

In de wijsheid der Centauren.

Hongrig was hij aangekomen:

’k Laafde hem met merg van leeuwen,

Die ik doodde om hem te voeden.

„ Eet!” zoo sprak ik, „wij zijn broeders,

„Gij en ik! Wij stammen beide

Van c’én vader, die zijn trekken

Afdrukte in ons beider wezen!”

Alzoo sprekend had ik, arme,

Mijner voeten vorm vergeten.

Schoon mijn gast nog niet kon spreken,

Liet hij holle klanken hooren,

Die mijn hart van schrik bevroren.

Ik begreep het uit die kreeten,

Hij hield mij voor een dier monsters,

Die vóór zijn verschijning, leefden.

Met wat fierheid zag hij neder

Op mijn grove, ruige leden,

Op die paardenhoeven, trapplend

Dat des aardrijks bodem dreunde!

Page 48: Natuur en Historie

HET VRAAGS'I'UK ONZER EEUW. 29

Daar was hoogmoed in zijn schreeuwen,

In dat: „Ho! ho!” snerpte een stemme

Der verachting: „Gij mijn broeder?

„Monster! zie eens naar uw voeten.

„Ga, en zoek uw aanverwanten

„Bij de grazers in de weide —

„Ik, ben van ’t geslacht der goden!”

„En ik sloeg mijn oogen neder

Op mijn borst — en ’t was als zag; ik

Nu mij-zelv’ voor ’t allereerste.

O, wat droefheid! O, wat schaamte!

’t Ruwe paard-mensch deed mij huivren!

’k Voelde mij de wanhoop steken,

Als een horzel in de lenden

Kon ik me aan mij‘zelv’ ontrukken!

Kon ik hem maar ééns vergeten,

Dien viervoetigen Centaurus,

Dien ik altijd medevoerde!

Half verhuld in ’t gras der wouden

Of in ’t schuim der oceanen,

Wilde ik, och! mij-zelf bedriegen.

IJdel pogen! ter spelonke

Woderkeerend, was daar immers

Steeds die gast, die mij — verachtte,

Want ik voelde ’t aan zijn blikken!

Giften, weldaân, die ik spilde,

Nam hij aan, maar.zonder liefde!

sprak hij tot mij, hard, ééntonig

Klonk zijn stem, als wen de meester

Zijn getemden leeuw bejegent!

.k Bood de hand hem —- hij verstiet haar...

Maar toen rolden groote tranen

Uit mijne oogen, nederbigglend

‘..‚‚‚.—‘.IJ.

Page 49: Natuur en Historie

30 DE OPVOLGING DER VORMEN,

Op mijn ruige borst! Ik weende

Wijl ik mij onsterflijk -voelde!..

„Toch, ik sloeg hem immer gade,

Die mij als een lastdier smaadde.

Met een steenen bijl gewapend

Ging hij ’s morgens vroeg uit jagen.

Eens zag ik hem wederkomen,

En hij hield eens menschen schedel

In de hand, en dronk er bloed uit...

„’k Sloeg d’afschnwlijken beker

Uit zijn vingren, en ik zeide:

„Hoe! mij, Chiron, mij veracht gij,

Mij, verstandigste aller schepslen,

Enkel om mijn paardenhoefslag?

Weet, dat ik reeds honderd malen

U betrapte op — wolvenwreedheid,

Slangenlist, en tijgerwoede,

Op de lafheid van den wezel,

En des adders lagen ondank!

Alle ondeugendheên, die grommen

In het ingewand der dieren,

Mengt gij in uw ziel te samen!

En toch durft gij schaamtloos roemen,

Dat gij nimmer iets‘gemeens hebt

’t Zij met hen, of mijl... Voorkomend

Heb ik u de hand geboden,

Gij verstiei: haar! Als ik immer

Zonder ondeugd u begroete,

Dan zal ik, met u, gelooven

‘Dat we in niets elkaâr verwant zijn,

In ’t Verleden noqh in ’t Heden -—

Tot dàt tijdstip is gekomen

Page 50: Natuur en Historie

HET VRAAGSTUK ONZER EEUW. 31

Wilt ge vruchtloos mij misleiden.

'k Zal het u ten spijt herhalen :

Beide hebben we éénen vader!

Hij vermaakte mij zijn hoeven:

U zijn hart en roofbegeerte!””

Hier zweeg Chiron voor een wijle,

Zag Achilles diep in de oogen,

En hernam: „Gedenk mijn woorden,

0 mijn zoon! zoo menig1nalen

Gij de gramschap voelt ontwaken !

Nu kunt gij van mij gelooven,

Bij dat onverpoosd aanschouwen

Van die eindelooze reeksen

Nieuwe schepslen, van geslachten

Op geslachten, die me ontsnappen,

Die ik niet terug kan houden,

Nu kunt gij van mij begrijpen,

Dat, de onsterflijkheid mij pijnigt:

Zoek haar nimmermeer op Aarde -—

’t Is de laatste les nws Meesters !”‘

Daarmeê keerde Chiron zuchtend

Tot zijn sombre rotsgrot weder.

Maar de jonge held, blijmoedig, Î

IJlde met gewiekte voeten

’t Onbekende ‚noodlot tegen,

Wachtende onder Troie’s wallen!

Page 51: Natuur en Historie

‚_ij_w_

DERDE BOEK.

DE NIEUWE GENESIS.

I.

HET EERSTE TIJDPERK. — WIE WAS TOEN KONING DER SCHEPPING?

— DE BLINDE NATUUR. -—- GEBOORTE VAN "I‘ OÙG.

In den beginne strekte de eerste zee zich uit, de aarde ‘

ten deele met here wateren overdekkend. Onder dat water

vormt zich een zee-vegetatie, en een waereld van infusie

diertjens, foraminiferen, bryozoën, bloemdieren, mosdieren,

maakt den eersten grondslag uit der levende Natuur. Die on

merkbare werklieden, die later de steenen van Thebe en van

Parijs zullen bouwen, arbeiden nu, in het hart des afgronds,

metselende en plaveiende, om de onderzeesche constructie

gereed te maken, waarop de plant- en dierlagen van aan

staande waerelden zullen worden opgestapeld. Ik noemde ze

daar „onmer/cbare werklieden”, en met recht. Drie millioen

acht honderd en veertig duizend van die eerste architekten

zijn besloten in die enkele once zands, die gij in het holle

van uw hand bergt!

En wie nu, te midden van die eerste kunstenaars dezer

aarde, was de koning der schepping? Dat was de trilobiet,

uit de orde der schaaldieren.

Page 52: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. 38

Terwijl de foraminiferen (met een mikroskoop kunt ‚gij

een menigte hunner nog onbeschadigde schelpjens, b. v., in

het‘slib onzer Zuiderzee aantrefl‘en!) terwijl, met hen, de

bryozoën of korstmossen, hun mozaïek inlegden op den bo

dem van den oceaan, bewoog zich de‘trilobiet *) reeds in

minder diepe wateren. Met zijn drielobbig schild gewapend,

was dit kleine schepsel het eerste dat zich vrij durfde be‘

wegen, dat zich, dwars door het onbekende element, naar

nieuwe stramien voort dorst reppen. ‘

’t Was ook het eerste schepsel, dat oogen had. Want aan

al- zijn voorgangers had de natuur, als wilde zij zich voor

zulke getuigen nog verborgen houden, niets meer gegund

dan de bloote onderscheiding van licht en duister, van dag

en nacht. Onze trilobiet ontfing een wezendlijk gezichts

orgaan. En wat zag het nu, dat eerste oogenpaar, dat, in

facetten verdeeld, uitpuilde ter weêrszijde van ’t verdikte

vooreinde van het over ’t hoofdschild voortgezet ruggedeelte?

Wat zag het, toen het in de diepte -openging? Kleine,

vlottende Weekdiertjens, nog geen visschen, geen kruip

dieren, geen gelede dieren van wat soort dan ook. maar talÄ

looze zoophyten, koralen, crinoïden, zeesterren, onder welke

hij zijn voedsel moest zoeken.

Hij zal lang genoeg leven om, eindelijk! den vasten blik,

het bijna voltooide oog der groote koppootige weekdieren

te ontmoeten. De levende natuur heeft straks den blind

*) ”l‘let lichaam der trilobiten vertoont een min of meer duidelijke

driedeelige spitsing, van waar ook hun naam, welke drielobbige“ be

ieekent, afkomstig is. Van deze drie doelen is het middelste altijd

uit een aantal beweegbare ringen samengesteld, waardoor het dier het

vermogen bezat om zich op te rollen, met het staarteinde naar den kop

gekeerd, ongeveer op de wijze als wij dit gewoon zijn te zien bij de mede

tot deze orde behoorende garnalen en kelderpissebedden."

‘ Prof. P. Hartíng, De vomweryeld/ijke Scheppingen. bl. 130.

' a

Page 53: Natuur en Historie

34 DE NIEUWE GENESIS.

4 ‘4’‘l

‚ ‚ ‚ __‚‘._‚‚‘_@IJ‚—‚

doek afgeworpen. De trilobiet, de voorvader der schaaldie

ren, was ook een der eerste schepselen die van de wordende

waereld weêr verdwenen. Tegen het einde van het silurische

stelsel, in het eerste tijdperk, vindt gij hem niet meer, en

zijn heengaan kondigt een nieuwe periode aan. Zoo predikt

hij ons de vergankelijkheid, niet alleen der individnën, maar

ook der soorten en der geslachten.

Nog is er geen vasteland te zien. Misschien duikt er hier

of daar een delta, een zandplaat, een naakt eilandjen, even

op uit de diepte, maar bij geen mogelijkheid kunt gij gis

een, dat deze stippen, die door de golven gegeesseld w0rt‘

den, nu reeds de plaats aanwijzen, waar gij‘ eenmaal Enge

land, Rusland, Bohemen, Canada zult groeten.

‚ Geen schepsel heeft zich nog buiten die lauwe zeën ge

waagd. Hier en daar werpen de stormen een ontwortelde

wierplant of een tweeschelpig schaaldier aan den oever, maar

de golf rolt aan en hergeeft den oceaan zijn wettig eigen

dom. Geen schepsel heeft nog beproefd om op den aardbodem

te leven, die bijna overal ontbreekt. Geen schepsel heeft het

nog gewaagd het hoofd boven den waterspiegel voor goed

op te heflen om de natuur te bespieden. Vooreerst blijft

de diepte aller woning.

II.

TWEEDE .DAG “—— l‘lli'i‘ S'I.EENKOLENSTELSEL. -— ZIJNE BEWONERS.

Een nieuwe dag is aangebroken. Geen bergen nog! Een

kpst drijft boven, tnssehen twee lage riffen: op die kust

zijn eenige zeeplanten aangespoeld, die een ‘eerste slib aan

dragen, waaruit de eerste aardgewassen oprijzen, allerlei mos

sen, die, wie weet hoe lang? het eerste tapijt weven voor

Page 54: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. ‘ 35

het wordende vasteland. Eindelijk komen de varens, die

boven het hun omringend dwergengeslacht snel opschieten

tot boomen, tot bosschen. Rondom hen verheffen zich straks

de monocotyledonen, gras- en rietachtige gewassen. De win

den blazen tusschen de rechtopstijgende, eerst aan den top

in takken zich splitsende zegelboomen en schubboomen, en

holle pijpplanten of calamiten met hun gegroefde stengels,

zoodat de stammen rammelend tegen elkander aanslaan, met

een geluid als het zuchten der natuur in barensnood.

Iutusschen, geen enkel van die gewassen overtreft onze

tegenwoordige boomen in grootte: tweede bewijs van de on

juistheid van het vroeger vermoeden, dat de reuzenvormen de

oudste zijn. Ook hebben al die‘ planten geen bloesem, en

alzoo geen geur. De waereld wist nog niet wat een bloem

was: zij-zelve was ook nog niet ontloken.

‚„Geen wit en rood van leliën en rozen,

Geen geurig ooit met blosjens van fluweel!

Vloog hier een vlindertje’ om, hoe zou hij kozen?

' Streek hier een bietjen neêr, waar vond ze ’t meel?” *)

Zoo was het eerste woud. Honderd andere wouden, uit

het eerste geboren, rezen en verzonken‘ op elkander, eer er

eenige verandering kwam op dit midden in de zee verloren

eiland, dat intusschen reeds van stroomen en poelen van

zoet water doorsneden werd. ‘

Werd het door eenig levend schepsel bewoond? Gewis.

Daar bewogen zich reeds eenige blinde aardinsekten, daar

Wemelden de witte mier en de kever, daar begon de krekel ‚

te piepen om voor ’t eerst de stilte der organische schepping

te verbreken. Spinachtige dieren, schorpioenen, scharrebijters,

*) Ten K'ate, de Sclze„ing, llI 'I‘af.

34'‘

Page 55: Natuur en Historie

36 - DE NIEUWE onnnsrs.

R‚___*

krabben, kruipen voort onder de meir- en moerasplanten.

Eindelijk, ziet! daar vertoont de veenslibbe den indruk van

schreden, het spoor van vier ongelijke pooten. Daar heeft

de archaeosaurus gekropen, een reusachtige kikvorsch van

de familie der doolhoftandigen, wiens kop alleen meer dan

een half voet lang is En ziet! nog zeven andere kruip

dieren, de oudste der waereld, klimmen'hem achterna uit

het moeras Maar zij Vertrouwen dat nieuwe vasteland nog

niet best: zij houden meestal hun verblijf in zee, en bezoe‘

ken het eiland slechts in der haast. In die zee, enkele vis

schen! Maar hun geraamte bestaat nog uit week kraak

been: zij zijn de voorouders van haai en rog, de voorloo

pers nog slechts van de groote waereld‚der visschen.

‘ Reeds zijn geheele geslachten van schaaldieren verdwenen.

Wij zijn, naar ’t ‘schijnt, nog slechts bij den aanvang der

levende schepping, en ziet! wat heeft de natuur reeds

menig model weggeworpen, reeds menigen vorm verbroken,

die nooit zal wederkeeren. Nieuwe waarschuwing, dat de

onveranderlijkheid niet bestaat in het algemeene leven, ‘t welk

eeuwig jong, zelf-zich onophoudelijk verbetert en vernieuwt.

III.

TWEEDE 'I‘IJDPERK. —- REGEERING DER AMMONITEN.—

OF DE TIJD GENOEG IS, OM DE GEDAAN‘I‘E DER SCHEPSELEN

'I‘E VEBANDEREN. -— HOE DE‘. NATUUR OVERGAA'I.

VAN HET KLEINE TOT HET GROO'I.E.

Te dier tijden hielden de Alpen den kruin nog verborgen

in de wateren van Helvetië, terwijl het zeewier haar het

Page 56: Natuur en Historie

na NIEUWE GENES1S, 37

voorhoofd omwoelde als dat van een triton. Allerlei eiland

jens, van de soort die ik hierboven beschreef, waren als zoo

veel stippels zichtbaar op het vlak der waereld. Ongestoord,

aan den boezem eener kalme zee, heeft de natuur tot hiertoe

haren arbeid langzaam voortgezet Maar daar steekt nu

eensklaps een storm op van uit het diep der waereld.‘ Het

oorspronkelijke woud van het steenkolenstelsel wordt uit

zijn eeuwenlange rust opgeschrikt door vulkanische uitbar

stingen, die gloeiende steenen opwerpen. Zoo baant het

porfier zich door de neptunische vormingen een weg uit

het binnenste der aarde. En een nieuw tijdperk, het per

mische geheeten "‘), sluit de lange periode van betrekkelijke

rust, waarin de geslachten der eenwenheugende boomen zich

op elkander hebben gestapeld. Na dezen schok keert de na

tuur tot hare kalmte terug, en nu zien wij weldra de groote

zeën uit de trias- en lias-perioden nieuwe eilanden omringen,

waar zij de overblijfselen van nieuwe schepselen in lagen

op elkander stapelen. Een ongeoefende zou meenen nog altijd

dezelfde planten en dieren van vroegere tijden te zien, dezelfde

cyoadeën, dezelfde varens, dezelfde reusachtige paardenstaar

ten. Maar een aandachtiger beschouwer zou weldra een on

miskenbaar verschil opmerken, waaruit maar al te duidelijk

zou blijken dat de tijd in zijn loop de oude vormen heeft

medegenomen. De waterpaardenstaarten zijn van gedaante

veranderd; de calamiten zijn verdwenen; maar de insekten

zijn toegenomen in getale. De aarde, die tot hiertoe spra

keloos was, begint te weêrklinken van ’t gegons van ontel

bare keversfamiliën, die zich met de bamboes uit de liaa

periode voeden. De mieren en wespen treden, nevens de

torren en sprinkhanen, ten tooneele. Een menigte water

*) ”Naar de stad Perm in Rusland, in welk rijk dit stelsel een zeer

groote oppervlakte inneemt." - Prof. Hartiug, l. l.

Page 57: Natuur en Historie

38 DE NIEUWE cnnnsrs.

juffers, vliegen, muggen, beweegt zich boven den waterspie

gel, en de patriarchen van ’t gezang, de kevers, helpen trouw

mede om de stilte van de eerste waereld voor altijd te ver

drijven.

’t Is waar, geen vogel nog mengt zijn zoet gekweel met

het .gegons der insekten, maar dat gemurmel reeds bewijst,

dat de natuur een nieuw tijdperk van leven en jeugd is

ingetreden. Ziet, hoe de visschen, zoo zeldzaam tot hiertoe

in de woestijn van den oudsten oceaan, thands in menigten

de wateren bevolken, in hunne gedaante reeds een eersten

zweem van den hagedis vertoonend. En dan, wat al nieuwe

schepselsoorten, vooral uit de orde der koppootige weekdie

ren, met name de ammonshorens of ammoniten, die wel de

beheerschers der trias- en lias-zeën heeten mogen. Want zij

verstaan de kunst zich vorstelijke kamers te bouwen, met

sierlijk gegroefde wanden, en met een purper beschilderd,

dat geen millioenen eeuwen nog hebben kunnen uitwisschen.

Sommige dezer ammoniten bereiken een aanzienlijke grootte,

zoodat ze soms den doormeter hebben van een wagenrad. An

deren zijn zoo-klein, dat men ze lilliputters genoemd heeft.

Wij zien daaruit, met welk gemak de natuur overgaat van

het kleine tot het groote, het eene ontwikkelend, het andere

wijzigend, altijd met behoud van den wezendlijken type. Het

geslacht der ammoniten, nu eens groot, dan eens klein,

maar bij alle verschil van afmetingen, toch hetzelfde, leert

ons bij de beschouwing der schepping nog op iets anders

te letten dan op de grootte of breedte.

En die les geldt niet alleen op het gebied der natuur

lijke historie, maar ook op dat van alle geschiedenis, op

dat van alle organische schepselen, tot op dat der mathe

matische figuren toe.

Page 58: Natuur en Historie

D1‘) NIEUWE . GENESIS. 39

W.

DAT DE FLORA EN DE FAUNA DE LEVENDE UI'I.DRUKKING ZIJN

VAN DE VERSCHILLENDE TIJDEN DER SCHEPPING. —

B‚EGEERING DEB KRUIPDIEREN. — MET WELK EI‘ZN

WAEBELD KOMEN ZIJ OVEREEN?

In de buurschap der ammoniten ontmoet ik plotseling

twee buitengewone schepselen, twee krnipdieren: de ichthyo

saurus (vischhagedis) en de plesiosaurus (waterhagedis), als

’t ware de wachters dezer nieuwe waereld. Hunne gedaante

en grootte verbaast mij. Ik zie wel, dat zij geschikt zijn

om de zee te bewonen, dat hun wervelgebeente gelijkt op

dat der visschen; ja, dat zij reeds zwempoten hebben als de

walvisch. Een hunner, de plesiosaurus, heeft den langen

hals van een zwaan, dien hij nu en dan uit de golven steekt,‘

de ichthyosaurus, met zijn korten nek en schijnbaar naakten,

maar met kleine, hairvormige schubbetjens bedekten huid,

heeft een lengte van twee-en-twintig tot zeventig voet. En

dan daar ginds aan dien moerasoèver, sijpelend onder zijn

geweldige schreden, ziet dien reusachtigen kikvorsch eens aan!

Wat geluid moet wel langs dat strand hebben weêrklonken!

Verbeeldt u een os, die begint te kwakken en te rikkikkikken.

Deze monsters brengen natuurlijk een groote verwoesting

aan in de vreedzame waereld der- schelpen. Zij vergruizen

de schalen, en voeden zich met visch en kruipgedierte. Niets

schijnt hun geweldigen maaltanden weêrstand te kunnen bie

den. Zij worden de alleenheerschende tyrannen der trias- en

lias-waereld. En ’t is als vernieuwen zij de vraag bij Job:

„Wie heeft den leviàthan en den behemóth met dien muil vol

tanden gewapend?” Het andwoord is voorbereid. Sedert ik

heb leereu verstaan, dat het kleine het groote voortbrengt,

verbazen die monsters mij niet zoo zeer. Aan den oever der

eilanden van de trias‘zee zie ik ze kruipen in schaduw der

varens, die knakken‘ onder hnnne zwaarte; maar ik zie ‘in

Page 59: Natuur en Historie

410 DE NIEUWE GENESIS.

/‚M‚Ë_J—„

hen geen ondoorgrondelijk raadsel. Ik weet, dat zij vooraf

zijn gegaan door kleiner voorgeslachten, die mij ontsnapt

zijn, die de wetenschap nog niet heeft ontdekt, maar die toch

stellig hier of daar hebben moeten bestaan. Zij zijn mij

juist door hun kleinte ontsnapt; en al voldoet dit eerste

andwoord mijn nieuwsgierigheid niet, ’t is toch aannemelijk

voor mijn verstand.lntusschen herhalen die monsters de vraag: „Vanwaar ko

men wij?” en die sfinxen begeeren een andwoord. Hoe zal

het heeten?Kolossale gestalten zijn verschenen: dat staat vast. Maar

hoe komt dat? ‘Want de beweering, dat zij in den beginne om’nerkbaar

waren door hunne kleinte, is onvoldoende, omdat daarbij

toch altijd de vraag terugkeert: „Maar hoe is dan het on

merkbare kleine dus groot geworden?” Er dient een meer

bevredigende oplossing gezocht te worden

Ik heb opgemerkt, dat de tijdperken, waarin nieuwe vormen

verschenen zijn in flora of fauna, steeds de zoodanige zijn ge

weest, Waarin de gedaante des aardbols een of andere belang

rijke wijziging heeft ondergaan. Telkenmale „als het gelaat des

aardrijks veranderd” werd, werd ook de planten- en dieren

Waereld. veranderd; heeft zij althands typen, of geslachten, of

soorten voortgebracht, die vroeger niet bestonden. Indien er

alzoo een wezendlijk verband bestaat tusschen de verandering

van den aardbol en die der organische‘ schepselen, dan moe

ten we noodzakelijk de eerste voor de hoofdoorzaak der an

dere houden. Zoo zijn dan de flora en de fauna telkens de‘

levende uitdrukking van een zeker historieseh tijdperk van

den aardbol, zoo ontleent dan het leven telkens vorm en ge‘

daante aan de waereld die ’t omringt. Indien de aarde

niet veranderde, zouden de schepselen die haar bewonen

ook niet veranderen; maar ook omgekeerd, indien er nieuwe

vaetelanden opdoken uit den oceaan, zou een verwante vrij

;:á

Page 60: Natuur en Historie

DE' NIEUWE GENESIS. 41

ziging zichtbaar worden in de organische waereld, in nieuwe

schepselensoorten, die verschijnen en zich ontwikkelen zouden.

Niet alsof ik beweeren wilde, dat de aardbol in zich-zelf het

vermogen zou bezitten om de levende klei haren vorm te

geven! Neen, maar dit bedoel ik, dat elk deel het geheel

weêrspiegelt; dat de opheffing van nieuwe bodems voor elk

schepsel de levensvoorwaarden verandert; dat zoowel het

kleinste als het grootste schepsel den schok van zulke ver

anderìngen zou gevoelen, tot zelfs het weekdier en het

kruipdier toe.

Toen in het permische tijdperk de fauna der waereld ge

weldig veranderd was, heeft de levende schepping daarin

gedeeld. Toen zijn nieuwe typen, nieuwe soorten snellijk

als opgeschoten en ontloken. Toen daarop straks de kalmte

wederkeerde, en de arbeid der waereldformeering, in het

trias- en lies-tijdperk, langzaam was volbracht, was de ge

daante der aarde onmerkbaar gewijzigd geworden. Toen

hadden die groote vormen van dit tijdp‘erk, dat volk van

monster-hagedissen, die ons verbaasd doen staan, den tijd

gehad om in ’t geheim geboren te worden, te groeien, en

zich voor ons verborgen te houden, — tot op het oogenblik

waarop zij ons plotseling verschijnen aan den oever van het

eiland uit den lias, met opgesperden muil, geheel onder ’t

wapen, en in volwassen reuzengestalte!

v'

DE KBUIPDIEREN IN VERHOUDING TOT DE AARDE IN HET

TWEEDE TIJDPERK. -— HOE DE OMWEN'IELINGEN DER

AARDE BEANDWOORD WERDEN IN DE ORGANISCHE

WAERELD.

Maar waarom verschijnt die bevolking van reptilen juist

in de trias- en lies-periode, en in geen ander?

Page 61: Natuur en Historie

42 DE NIEUWE GENESIS.

Ziet, evenmin als men zich in onze dagen den kameel kan

voorstellen zonder de woestijn, evenmin kan men zich die

groote sauriërs voorstellen zonder de aarde in den toestand

der trias-periode. De ichthyosaurus kwam even boven den

waterspiegel de lucht inademen; de plesiosaurus was de

eerste die zich geheel uit het water hief, in de kloof van een

nog half overstroomde rots. Hen volgden geheele heirlegers

van hunne klassen, die nog wat verder gingen en zich ‘op

het oeverstrand waagden, om zich daar in het weeke slib

te begraven, misschien om er, evenals nog onze alliga

tors en krokodillen, hun Slaaptijd door te brengen. En tot

die wandeling waren die weinig ontwikkelde ledematen, met

dien korten voorarm en vinvormige hand, voldoende. In die

halfdrooge slibben dreigde geen gevaar, en bestond dus geen

noodzakelijkheid om te vluchten of haast te maken, en daar

mede was de gestalte dezer amphibiën dan ook geheel in

overeenstemming.

En indien dan nu op zulk een landtong of eiland, de

poot, de voet zich niet door beweging en snelheid ontwik

kelen konden, hoe zouden hier toen vleugelen hebben kunnen

ontstaan en zich ontplooien? Vleugelen zijn dán alleen

noodzakelijk, wanneer uitgestrekte ruimten op aarde zich

uitstrekken, al verder en verder tot in een schemerend ver

schiet, en wanneer die ruimte doorreisd moet worden, ’t zij

om een prooi, die van verre zichtbaar is, te bereiken, ’t zij

om van klimaat te veranderen, door verhuizing naar een ande

ren streek. Maar op het verloren strand van de lias-periode

bestond die noodzakelijkheid niet,‘en daarom worden er geen

vogels gevonden. En als er voor ’t eerst iets geboren wordt,

dat eenigzins naar een vleugel zweemt, dan is het de vlie

‚zen vlerk van een krnipdier, den pterodactylns, die daaraan

ook genoeg heeft.

Het tegenwoordig geslacht van krokodillen en kaáilìlans

verschilt in menigen trek van dat zijner ‘vóorgang‘ers,‘ om

Page 62: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. 43

dat de tijd en de reeks der geologische gebeurtenissen gebit

en pooten gewijzigd hebben; maar niets heeft ooit het eigen

aardig karakter kunnen uitroeien, dat dezen dieren werd

ingestempeld ten dage toen hun type voor ’t eerst ver«

scheen. .

Zoo snellen de eeuwen der waereld niet voorbij, zonder

hun onuitwischbaar naamcijfer na te laten in de schepselen,

die elkander opvolgen. Elke plant, ieder dier, wat zijn eigen

aardigen type betreft, is als 't ware een vaste datum in den

loop der gebeurtenissen, die de geschiedenis van den wae

reldbol uitmaken.

VI.

JUBA-STELSEL. -— KORAAL-EILANDEN. — EILAND-FAUNA.

Een nieuwe periode: die van het jura-stelsel! ’t Is of de natuur

tot haar beginsel terugkeerde. Daar rijst nog eens een schier

onmerkbare stip uit zee, ditmaal geen eiland, maar een koraal

bank, rondom door een dicht behangsel van zeewier tegen

den golfslag beschermd. De nimmer rustende polypen, die

deze steenen bijenkorf gebouwd hebben, legden hare grond

slagen twee honderd voet onder de oppervlakte der zee, en

wanneer het eene geslacht was uitgestorven, kwam.een vol

gend en bouwde voort, zoodat nu een koralen ringmuur

zich drie voet boven het waterpas verheft.

’tIs of de natuur op dien eersten koralen troon zich neêr

zet om nieuwe plant- en diervormen in ’t leven te roepen.

Aan den oever groeit de fucus, die zijn schelle violet- en

purperkleuren weêrspiegelt in de golf. Verder zijn 't de

zeesterren, de purperschelpen, madreporen en straaldieren,

en ontelbare menigtenvan lichtgevende diertjens, die met hun

Page 63: Natuur en Historie

44‘ DE NIEUWE GENESIS.

phosphorus-glans den eindeloozen nacht des afgronds door

tintelen.

De onderzeesche bosschen en bosschaadjen, die door de po

lypen zijn gelegd, veranderen in steen, en maken de voet

stukken en schoorbalken uit van het eiland uit de jura-periode.

In dit steenen wond leeft een bevolking van weekdieren, hier

klevende aan de takken van den koraalboom, elders, steeds

in beweging, zich voortsle'pend op hoofd of armen. Maar

ook dit onderzeesche rijk ontgaat zijnen vijanden niet: de

visschen overweldigen het, en weiden het levende woud

als een grasveld af.

Bij den eersten oogopslag is dit eiland gemakkelijk te

onderscheiden van het eiland uit het steenkooltijdperk;

want door geenerlei hoogen‘ en rijken plantengroei trekt het

van verre den aandacht, daar‘ slechts enkele schaarsche cyca

deën en Waaierpalmen den omtrek afteekenen‘ Intusschen

stijgt het eene eiland‘voor, het andere na, door den onver

moeiden arbeid der koraalwormen, uit de diepte, en menig

archipel ontstaat. Koralen landengten vereenigen verwijderde

punten. Nog geen hooge bergen duiden het gebeente der aarde

aan: de waereld is nog ongewerveld! Geen Alpen, geen Py

renëen ; alleen ’t begin van een Juragebergte, maar noglaag,

dikwijls afgebrokkeld, verzwikt en op nieuw overstroomd.

Een onzekere, trage zee, die zich ter plaatse der Alpen

wiegt, telkens deinst om straks terug te keeren, de verla

ten plekken weêr opzoekt, de steenkoolwouden met visschen

en zeeweekdieren overstroomt,‘en de walvischachtigen boven

den top der verdronken reuzenvarens zwemmen laat. Een

bodem, die ongrijpelijk langzaam daalt en rijst. En te midden

van deze geduldige natuur schuilt een éérst embryo van

Europa en van Azië, doorsneden van golven, van zoet water

vaak doorstroomd, tnsschen eiland en vasteland.

Geen hevige schokken,‘ geen snel ontstaan van nieuwe

typen, maar een voortdurende eentonigheid, als vertraagde

Page 64: Natuur en Historie

DE NIEUWE enrvnsrs. 45

de scheppingskracht hare werkingen, om ze te beperken tot

bijna on.merkbare wijzigingen, alleen door het vorschend oog

der wetenschap te onderscheiden.

. Welke zijn de gebeurtenissen, die de geschiedenis van

den jura-oceaan vervullen? Is men er in geslaagd, op dien

oneindigen weg van onberekenbare eeuwen hier en daar een

mijlsteen op te richten, tot een herkenningsteeken? Men is

er in geslaagd. Het jura—stelsel is verdeeld in twaalf ver

diepingen, in welke het dierenrijk zich zeven‘maal ver

nieuwt. Maar die vernieuwing schittert niet door de ver

schijning van geheel nieuwe typen, vormen, of geslachten. De

grenzen van de waereld der kruipdieren worden niet over

schreden. De hagedissen worden vermenigvuldigd, hunne

gedaante vergroot en uitgewerkt; en als de natuur hunne

verscheidenheid aldus als ‘t ware heeft uitgeput, laat zij

hen‘ langzaam varen.

’t is of gedurende heel dit onmetelijk jura-tijdperk de

natuur in het oneindig kleine heeft gearbeid met bijna on‘

naspeurlijke uitvoerigheid. Geen aardschokken of onver

wachte rensvers.chijningen, maar hier een verandering in ’t om

hulsel van een insekt, of in de ktonkeling van een kinkhoorn,

ginds een wijziging in de snid van de vleugels eener water

juffer, of in de scharen van een kreeft, of den schelpman‘

tel van een oester, of de cel van een zoöphyt. Op zijn

hoogst de verschijning van een nieuwe soort van polyp, of

bryozoaire, of madrepore, en dat gedurende den loop van

eeuwen aan eeuwen.

Daarop volgt dan de zee van het krijtstelsel, met haar

vier oneindig lange tijdperken. En gelijk deze, evenals de

jura-zee, langzamerhand hare oevers verandert, daar ze altijd

af en aan kabbelt om de gedaante der eilanden en der ar

chipels te wijzigen en te modeleeren, alzoo vertoont ook de

fauna van dit tijdperk het karakter van een ebbe en vloed

in het organische leven, in de gedaante der schepselen,

. ‘r

Page 65: Natuur en Historie

4r6 ‚ . DE NIEUWE ernvnsrs.

waarbij niets te voren ongekende te voorschijn treedt. De

natuur, als gezegd is, blijft op‘ haar koralen troon eeuwen

aan eeuwen in stilte voortwerken aan de fatsoeneering van

het bijna onwaarneembaar kleine.

VII.

WAAROM ZIJN DE ZOOGDIEBEN Z00 LAAT GEKOMEN? —

WAAROM VER'I.OONEN HET JURA- EN KBIJTS'I‘ELSEL GEEN VOL

STREK'I‘ NIEUWE TYPEN‘? ‚—‘ HOE DE FAUNA VAN DE

JURA-PERIODE EEN INSULABIESCH. KAB‚AKTERMERK

DRAAG'I‘.

Intusschen bestond de type der zoogdieren en die der voge

len reeds in schets als ’t ware, in de afgronden van de

trias-periode. En zoo die schets niet werd uitgewerkt, zoo

die gestalten niet volwassen werden en ten tooneele traden,

’t was zeker niet uit tijdsgebrek, maar omdat, bij alle wis‘

seling der tijden, het gelaat der aarde niet veranderde.

De type der vastelanden bleef eilandachtig, en daarom

droeg hunne fauna een insulariesch voorkomen.

De verbrokkeling, de versnippering, de schaarschheid van

den vasten bodem wierp een onoverkomelijken slagboom op

tegen de ontwikkeling der zoogdieren op ’t drooge; want

deze hebben een groote ruimte noodig, willen zij tot groote

soorten uitgroeien. Zij zijn nomaden, en moeten een wae

reld kunnen doorwandelen; zij zijn graseters, en daarom

hebben zij behoefte aan altijd nieuwe weiden. Men kan

zich geen groote vleeschetende dieren denken zonder kud

den van grasetende dieren, en deze laatsten kan men zich

niet voorstellen zonder uitgestrekte grasvelden. Elke levende

organisatie veronderstelt een zekere waereldgedaante, waar

Page 66: Natuur en Historie

DE NIEUWE emmers. ‚ ‘47

mede zij overeenkomt, waaraan zij beandwoordt. Zoo kunt

gij u het kameel niet denken zonder de woestijn, het paard

niet zonder de steppen; de gems, de geit niet zonder de

klippen; de olifant, den rhinoceros niet zonder de eindelooze

wouden; de giraffe niet zonder de oase; den os niet zon

der de maagdelijke vlakte; het rivierpaard niet zonder zijn

zoetwaterstroom. Elk van die zoogdiergeslachten komt over

een met een zekere gedaante en gesteldheid van den aard

bol, en te samengenomen zijn zij getuigen van een onuit

puttelijke verscheidenheid in de samenstelling der landen,

‘of liever van het uitgestrekte vasteland.

Maar beperk nu eens den bodem binnen de grenzen van

een eiland, vermenigvuldig dit eiland zooveel gij wilt: de bo

dem is en blijft een laag, eenvormig vlak, geheel ongeschikt

tot ontfangst der groote zoogdieren. Zoo lang de aardbol zich

van dien eilandvorm niet verheft tot een vastelandgedaante,

kan de fauna onmogelijk opklimmen _van het kruipdier tot

het zoogdier, veel minder nog zal de mensch er den konings

staf voeren. ‘

Zoo dan bare ’t ons geen verwondering, dat de zeën uit

de jura- en krijtperiode het dierenrijk met geen nieuwe

typen hebben verrijkt. Op al die eilanden konden slechts

reptilen leven, nevens de insekten, die de voornaamste rijk

dom van de eilandgroepen uit het tweede tijdperk uit’

maakten. ‘

Intusschen, de met eilanden als besprenkelde oceaan streeft

er naar, met onzichtbaren arbeid, meer en meer zich tot vaste

land te hervormen, en de eiland-fauna, evenzeer, op voor ons

onnaspeurlijke wijze, zoekt een vasteland-fauna te worden,

door ’t voortbrengen van hoogere soorten, die in overeen

stemming zijn met den nu verg-moten, eindelijk voltooiden

aardbodem.

Nu en dan verdwijnt het spoor der ‘ontwikkeling van de

aarde uit onze oogen. Dan kunnen wij de onderzeesche

Page 67: Natuur en Historie

48 DE NIEUWE GENESIS.

_._.14

l

jl

jaarboeken niet meer terug vinden. Dit geldt vooral van de

eerste voorloopers van nieuwe aanstaande vormen; want het

gaat in den loop der natuur evenals in de geschiedenis der

menschheid: de meeste wegbereiders zijn bestemd om roem

loos voorbij te gaan.

Blijft de oorsprong der reusachtige verschijnselen ons

nog verborgen, onder de kleine begint zichtbaar verende‘

ring te komen. Bij de tallooze vormen van de orde der

weekdieren ontstaat een duidelijke toenadering tot de thands

levende. De belemniten, die zonderlinge, veelkamerige kalk

buizen der jura- en krijtzee, verdwijnen. Vooral in de

krijt-zee, groote wijziging op ’t gebied der visschen. De

schubben veranderen van stof en patroon: zij worden,

wat zij tegenwoordig zijn. Tot hiertoe waren ’t beenachtige

platen, harde, van boven verglaasde schilden, die, ge

lijk bij de placoïden en gano.iden, het geheele lichaam als

met een harnas omkleedden: nu worden ze puntachtig als

de tanden van een kam, of ronden zich cirkelvormig af,

als bij de orde der tand- en kringschubbigen. Wat been Was,

wordt hoorn, en de schubben die eerst naast elkander ge

plaveid lagen als de steenen van een straat, beginnen nu

over elkander te schuiven als de pannen van een dak.

De geheele diepte is in arbeid : alles verkondigt een nieuwe

orde van zaken.

Page 68: Natuur en Historie

VIERDE BOEK.

DE NIEUWE GENESIS.

[Vervolg]

I.

EERSTE DAGEBAAI) VAN DE TEGENWOORDIGE wanmau» — DE

FAUNA VAN HET v‘rsrmnun. — scrmrs nu runora IK

HET DERDE TIJDPERK.

Het derde tijdperk is aangebroken, en daarmede hetbegin

van den tegenwoordigen toestand des aardbols. Gedurende

de twee voorafgegane tijdperken, geen enkele gedaante, die wij

zouden herkend hebben. Maar nu, ziet! daar verschijnen plan

ten en dieren, die, zonder juist geheel gelijk te zijn aan die in

wier midden wij gewoon zijn ons te bewegen, er toch genoeg

naar zwemen om voor hunne voorgangers te kunnen doorgaan.

Wij begroeten dit tijdperk dus als het eerste morgenrood van

den grooten dag, waarop de Mensch ten tooneele zal treden.

De eerste groote verandering, die als ’t ware alle andere

in zich sluit, is, dat de eilanden vasteland zijn geworden, zoo

da.t de aarde eerst nu waarlijk uit de zee schijnt gebo

ren. ’t Is waar, de Alpen zijn nog maar henvelen. Toch

zijn elf zuilen uit de wateren opgeklommen als een eerste

grondslag van Midden-Europa.

‘h

Page 69: Natuur en Historie

50 DE NIEUWE GENESIS.

..—‘..‚1„

Tusschen het Jura-gebergte, dat reeds ter helft volgroeid

is en de groeiende Alpen, volhardt de zee in een nauwe

golf. Zij beukt met haar golfslag den dubbelden oever; zij

stapelt aan der bergen voet nieuwe schelpen en — nieuwe

eeuwen op; maar ’t is haar onmogelijk die twee stout getrok

ken lijnen van de Alpen en het Jura-gebergte weêr uit te wis

schen of in den afgrond onder te dompelen. Zij heeft het‘

machtwoord verstaan: „Tot hiertoe en niet verder!”

De Middellandsche zee, langen tijd onzeker van haar

gebied, rukt aan, maar verwijdert zich weêr door het Rhône

dal, Zwitserland, Beieren, tot aan de Pannonische zee. De [n

dische zee heeft gemeenschap met de Middellandsche Zee boven

het Egypte van Isis, dat nog overstroomd ligt. Maar wat deze

zeën ook beproeven, er zijn uitgestrekte ruimten, die zij niet

meer heroveren kunnen: zij zullen zich aan haar tegenwoor

dige bedding moeten beginnen te gewonnen.

Reeds herken ik een fragment van Griekenland, dat niet

van Klein-Azië gescheiden is. Zie ginder, daar schemert

reeds de omtrek van Italië, ofschoon de aanstaande plaats

voor Rome en Florence nog niet te zien is. Afrika is nog

met Europa vereenigd door de landengte van Tunis naar

Genua, en door die van Gibraltar. Het vasteland loopt van het

Uralische gebergte naar Engeland, naar Spanje. ’t Ontwik

kelt zich, en strekt zich verder uit door de onmetelijke

Atlantide, die het vasthecht aan de kusten van Amerika.

Reeds herken ik Frankrijk, in weêrwil van het meir, waarin

de plek nog schuilt, waar eenmaal Parijs zal staan.

Het denkbeeld, dat het eerste gezicht van onzen aardbol

in dit tertiaire tijdvak opwekt, is dat van een deinzende

zee (‘mare vidit et fugit), van een eenig vasteland, nog Wel

door tallooze zeearmen verdeeld, maar dat toch overal den

weg opent voor organiesch leven, ’t welk bestemd is om op

het drooge te leven.

En dat leven moet weldra verschijnen, nu de woonplaats

Page 70: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS 51

bereid is. Toch kan ik vooruit niet weten, hoedanig dat ie

ven zijn zal, noch welken stempel die nieuwe schepselen dra

gen zullen. Ik ben in afwachting van een of andere gewich

tige gebeurtenis, en ja, die verwachting wordt niet beschaamd,

als ik de oogen vestig op‘ die onbekende waereld.

Wat aanschouw ik daar? Gij zult het vernemen.

II.

HOE DE TERTIAIRE FAUNA DEN STEMPEL DRAAGT VAN HET DERDE

TIJDPERK. -— .DE GESCHIEDENIS DER. BESCHAVING IS VOOR

DEN MENSCH WAT DE GESCHIEDENIS VAN DE FLORA

EN FAUNA VOOR DE NATUUR ZIJN.

In plaats van de weekdieren, de eenigste wezens die ik

in de Silurische zeën ontwaarde, trekken daar'scbepselen mij

voorbij van een vreemd voorkomen, dat toch nadert tot de

gedaanten die ik ken. Zij kruipen niet meer: zij gaan, zij loo

pen, zij springen; zij kleven niet meer in het slijk van een

moeras. Zij zijn heer en meester van de aarde, en schijnen haar

te kennen; want zij zwerven rond bij kudden; zij slaan

met hun hoef den bodem, dat hij dreunt; reeds roepen ze,

als het paard van Job „Voorwaardsl"

Sommige klimmen tegen de boomen op en knabbelen de

botten van de takken, die de nieuwe flora voor hen rijpen

doet. Anderen klauteren, van rots tot rots, naar den top der

bergen, die den watersluier nu hebben afgeworpen. Bijna

alle hebben de schaalachtige wapenrusting der reptilen af

gelegd. ’t Zijn de dikhuidige behairde zoogdieren, het ano

ploterium, het xiphodon, het palaeotherium.

Sommige wroeten in de aarde met de groote klauwen‘.

Anderen ontwortelen de boomtjens met hunne lange ivoren

tanden. De meeste, zooals het anoplotherium, is geheel wa

4_I.Ì

Page 71: Natuur en Historie

52 nu NIEUWE ernnsrs.

penloos: al hun macht is in hunne vier pooten, die hen, met

de snelheid van den wind, in een oogenblik weg doet ijlen

uit ’s vijands gezicht. 'Al die nieuwe schepselen, die één zelfden type vertoonen,

zijn nochtans zeer verschillend van vorm en grootte; som

migen zijn grooter dan een paard. Het eekhoorntjen knab

belt reeds aan de jonge pijnappels. Ik meen den voorvader

van haas en konijn, van aap en bever te herkennen.

Daar nadert het hipparion, dat, beide, naar een paard en

een ezel zweemt; het anthracotherium, een zwijn van de

grootte Van een os; het anoploterium, de voorlooper van den

rhinoceros. Ik ga verder. en daar naderen de reusachtige

monsters: het megatherium, het mastodon, de voorwaereld

lijke olifant, en het schrikdier bij uitnemendheid, het dino

therinm, met zijn kop van vierd’half voet lengte en ruim

twee voet breedte, waaruit men tot een overige lichaams

lengte van vijf-en-twintig voet kan besluiten.

De plotselinge verschijning van deze reusachtige zoogdie

ren verbaast mij niet. ik weet, dat zij, evenals de hage

dissen,‘ uit kleine beginselen moeten zijn voortgekomen; en ’t

is mij reeds veel waard tevens te weten, dat elke veran

dering van den aardbol de oorzaak is geweest van ‘t ont-

staan van een nieuwen type op ’t gebied van .t organische

leven.Maar ik ben daarmede nog niet voldaan: ik wenschte ook

te weten in welk opzicht het zoogdier van ’t vasteland den

stempel draagt van het tertiaire tijdperk. En om het and

woord op die vraag te vinden, beproef ik den weg der ana

logie tusschen Natuur en Historie.

De veranderingen in den loop der beschaving zijn voor

den mensch, wat de veranderingen van de flora ende fauna

voor het planten- en dierenrijk zijn. Welnu, hoe gaat het

menschelijk geslacht over van het eene tijdperk tot het an

dere, d. i. van de eene historische fauna tot de andere’

Page 72: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. 53

.bij voorbeeld: van het Heidendom tot het Christendom, van

de antieke waereld tot de moderne maatschappij?

Verandert misschien het groote Assyrische, of Egyptische,

of Romeinsche rijk plotseling van zeden en gewoonten en

eigenaardigheden en vormen, even als of een kruípdier plot‘

seling op vier pooten staan of klapwieken zou, of zijne jongen

zou gaan zoogen? Neen; de gedaanteverwisseling van het

menschelijk geslacht is een- geheel andere. In deze of gene

onbekende streek schuilt een of andere verwaarloosde, verge

ten type, onontwikkeld tot heden. ’t Is een onbekend volk

dat reeds bestond, maar dat niemand nog op het gebied

der historie ontmoet had: ’t is de onaanzienlijke Joodsche

natie; ’t is een of andere Germaansche volkstam, die in de

wouden woont; 't is een Arabische familie, die tot hiertoe

de woestijn doorzwierf. ’t Is een van- deze alle, die een

nieuwe gestalte, een nieuwen vorm aanbrengt, waarin de oude

organisatiën worden omgesmolten. En zoo ontstaat er een

nieuwe „menschelijke fauna.” ‚

Welnu, dit brengt mij op het denkbeeld, dat in de na

tuur het algemeene leven naar een soortgelijk plan zich ontwik

kelt. Dat, evenzoo, de reusachtige hagedissen van het tweede

tijdperk in het derde tijdperk niet plotseling zijn omgescha

pen, maar dat toen een type, die reeds ontstaan was, maar

tot hiertoe op den achtergrond had vertoefd, die namelijk

van de zoogdieren van den trias, eindelijk de waereld die

met hen overeenkwam gevonden heeft. Toen kon die type

zich ontwikkelen, en hij heeft de anderen weggevaagd. Een

nieuw tijdperk in de levende schepping!

Hoe kon de continentaal-stempel den gewervelden dieren

worden ingedrukt? Door de bewegingsorganen en door de wijze

van voortgang op den aardbodem. Indien de vinnen, de wel"

velkolommen‚ de staarten der homocerken e‚n heterocerken (ge

lijkstaartigen en ongelij'kstaartigen) zich in de‘. oceaan ontwik

keld hebben, dan moesten ook straks de ledematen der viervoe

Page 73: Natuur en Historie

54 ‚ DE NIEUWE GENESIS.

tige dieren, de voet, de poot, enz., zich op het vasteland

ontwikkelen. ‚

Nu bepaalde zich het leven niet meer tot den inhoud

dezer drie woorden: op een smallen oever kruipen, leven en

sterven. Overal, van het Uraliesch gebergte tot de beide

Amerika’s toe, opende zich een waereld die de nieuwe schep

selen tot zich trok. Nu kwam het er op aan, te dalen, te

klimmen, te klauteren, groote afstanden af te leggen, van

de eene verte naar de andere te trekken, in grotten neêr te

hurken, zich schoeisels te maken van ivoor, van metaal, van

hoorn, overeenkomstig het verschil der streken en der hard

heid van den grond. Van daar een verscheidenheid van ze

den, geheel in tegenspraak met de eentonigheid van die

der kruipdieren, die slechts het uitgedrukte beeld Waren van

de eentonigheid der landen die zij bewoonden.

De zoogdieren van het drooge hadden, van de trias-periode

af, werkelijk bestaan, maar als ’t ware verloren en vergeten,

op een eiland, waar alles ontbrak wat hun noodig was om

te groeien: ruimte, voedsel en gelegenheid. Thands, bij deze

geheel nieuwe, hun zoo gunstige orde van zaken, kwamen ze

als van achter den sluier der verborgenheid te voorschijn. De

klauw ontdeed zich van‚zijn vinvliezen, de huid van zijn scha

len of schubben. Niet alzoo, dat het groote kruipdier nu zoog

dier werd: neen, maar het zoogdier van den trias trad op in

’t morgenrood der tertiaire waereld. En daar de landen

toen juist de grootste uitgestrektheid hadden, en de beide

waerelden, de oude en de nieuwe, aan elkander gehecht wa

ren, zoo moest het geschieden, dat juist in die tijden de reuzen

verschenen: megatherium, dinotherium en mastodon geheeten,

voortbrengsels en afschijnsels beide eener kolossale waereld.

De eerste, verre type van het zoogdier was ons in het

tweede tijdperk door zijn schaarschheid en kleinte ontsnapt;

gedurende de trias-periode hebben wij het veronachtzaamd.

Nu, daar het in ruimen overvloed en in tallooze soorten

Page 74: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. 55

verspreid wordt, vervult het ons‘ met verbazing als een

schepping, die, schijnbaar, noch voorbereid noch aangekon

digd is geworden. Maar wij herinneren ons enkele kleine

fossile zoogdieren: wij begrijpen dat de vleêrmuis op een

eilandjen, het buideldier op een archipel van de jura-periode

heeft kunnen leven; doch zien tevens in, dat schepselen

als het groote palaeotherium niet konden ontstaan dan

op een reeds ver uitgestrekten vasten bodem. Een reusach

tige weide moest de wieg dier reusachtige dieren zijn‘, en

zoo werden zij alle te samen de chronologie, de levende

historie van de aarde, die hun, op verschillende plaatsen

en tijden, haren stempel heeft ingedrukt.

III.

vsuscaunrne van ons vocnr. -— vomvrmo van DEN

vr.noonz. — MET WELK TIJDPERK vnn AARDE

STEM'1‘ rm ovnannn?

Nog een ander wonder! De dag is gekomen, waarop de

vleugel van den oudsten vogel verschijnen en groeien zal.

Voeten zijn niet voldoende meer, om zich snel genoeg mees

ter te maken van die uit de diepte verrezen landen: de

vogelenwiek is noodzakelijk geworden.

De type was in voorgaande perioden voortgebracht, maar

schaarsch, zwak, onvolkomen. Ongetwijfeld, sedert het jnra

tijdperk heeft een eerste vogel, de archaeopterix, met een

eerst beginsel van een staart, reeds gezweefd langs den oever

van een of ander eiland van Zwitserland of Duitschland. Men

heeft zijn gebeente in Beieren gevonden, in het tweede stel

sel. Maar wat zou hij vroeger met flink-uitgewassen vleugels

hebben gedaan? Hij behoefde toen slechts door de cycadeën

boschjens rond te fladderen, zonder de lagunen te verlaten,

of hoogten te bezoeken, die immers nog niet bestonden.

Maar nu, integendeel, ziet! wat onmetelijke landen zich

Page 75: Natuur en Historie

56 DE NIEUWE GENESIS.

ontrold hebben, door landengten aan elkander gebonden.

Wie zal hen ’t eerstbezoeken, zoo het de vogel nietis? Hij

heeft een scherpen blik om de verschieten te ontdekken, en

die verschieten diepen zich al verder en verder uit, en die

vastelanden schuiven voort en voort, naarmate die vogel

voortijlt. Hij heeft dus een onvermoeibaren vleugel noodig,

in plaats van dien gebrekkige vlerk van den archaeopteriil.

En zoo is dan de‘ vogelvlucht geboren ten gevolge van

de nieuwe gedaante der aarde. In het jam-tijdperk was de

vogel een gevangene. Hij kon noch zijn kracht noch zijn

instin'kt ontvouwen: ook was zijn vleugel niet veel meer

dan een stomp, die meer diende om hem te steunen dan om

de lucht te klieven. De tertiaire waereld gaat voor hem

op: hij ijlt dien horizont te gemoet, die immer deinst; zijn

instinkt is in hem ontwaakt, hij waagt zich in de ruimte.

Een nieuwe type ontstaat bij ’t ontstaan eener nieuwe schep

ping. Hoe ver is reeds het weekdier van ’t siluriesch tijd

perk, is reeds het kruipdier uit den jura-tijd overtroffen!

Waarschijnlijk had de vogel reeds toen zijn tijden van

reizen en trekken Hij volgde de aarde onder zich zoo ver

hij kon: waar zij ontbrak, daar staakte hij zijn vlucht. Zoo

leerde hij aan zijn tochten een zekere richting te geven. Toen

eenmaal die gewoonte bestond, werd van geslacht tot ge

slacht een zekere uitgestrektheid van landen overgevlogen,

ook toen later die landen verdwenen waren om plaats te

maken voor de zee.

Zoo kan ik de tegenwoordige reistochten der vogels over

de Middellandsche Zee mij verklaren. Zij volgden in het derde

tijdperk de landengte, die de kusten van Frankrijk en Italië

aan Afrika verbond. Die landtong is sedert verdwenen, maar

de vogels volgen nog steeds denzelfden weg. Kloekmoedig vlie

gen zij voort boven den zwalpenden oceaan. Waarom?0mdat

zij weten dat zij aan de overzijde een Afrikaanschen bodem

zullen vinden voor het holle van ‘hun voet. Zij kennen dien

Page 76: Natuur en Historie

DE NIEUWE emvasrs. 57

bodem zonder hem gezien te hebben. Wie heeft hun gezegd

dat hij bestaat? Hunne voorvaders, de eerste reizigers uit

het eoceensche en mioceensche tijdperk.

IV.

nn rnornrrscnr, sooarmv. -— mvr.or.n van nu onwnu

rm‚mons IN DE FLORA’S mv mum’s.

Ik herkende daar straks op den uit het water verrezen

aardbodem de omtrekken der tegenwoordige landen, 't em

bryo van Griekenland, van Italië, van Frankrijk, van een

Russiesch-Skandinaviesch vasteland. 'l.e gelijkertijd herken

ik in het dierenrijk de voornaamste trekken der geslachten,

en zelfs der soorten van onze dagen

Die voorloopendc soorten hebben reeds‘zooveel trekken met

de tegenwoordige gemeen, dat meer dan één natuurkundige,

met Oswald Heer *), hen „profetische soorten” noemt.

Van de negen-en‘dertig mioceensche zoogdieren zijn er

negen-en twintig verdwenen; maar alle waren zij niettemin

een voorbereiding tot de tegenwoordige schepping. De pa

laeotheriën en de lophiodum’s zijn de voorloopers van den

tapir; het anthracotherium die van het wilde zwijn en van

het varken; het hipparion die van het paard en den ezel; het

xiplodon die van de gezel; de amphicyon die van den hond

en het muskusdier; het megatherium die van den Ameri

kaansche tatou; het anoploterium die van de dikhuidigen;

de oer-os, die van den tegenwoordigen os; de Ilelvetische gib

ben die van den Sumatrasehen siamang; het hyaenodon, die

van de hyaena en de kat; de hyopotamus die van het rivier

paard ; het mastodon en het diänotherium die van onzen olifant.

*) Oswald Heer, die Urwelt‚ blz. 593. ‚

Page 77: Natuur en Historie

58 DE NIEUWE ermesrs‚

„1..‚Q_

Wat de insekten van het mioceensche tijdperk betreft,/zij

gelijken verwonderlijk op de onze: zij hebben dus minder

verandering ondergaan De. omwentelingen van den aard

bol hebben op hen weinig of geen invloed gehad. Zij zijn

door hun kleinheid ontsnapt, even als in de waereldge

schiedenis de onbekenden in den lande aan den maalstroom

eener revolutie ontkomen, waarin de grooten ondergaan.

Als gij aldus de organische schepselen van eeuw tot

eeuw meer en meer naderen ziet tot den aart en den vorm

van de tegenwoordig levenden, dan zijt gij wel verplicht te

erkennen, dat de tijdperken op elkander werken, dat de

groote pelgrimaadje van schepselen haar bedevaart voortzet,

van den oorsprong tot den einde, immers „voorwaardsl"

altijd „excelsiorl” zonder ooit „een stap terug.te koeren op

de afgelegde levensbaan!”

v‘

HET WOUD VAN HET 'I.ER'I‘IAIBE 'I.IJDPEBK. — DE DREMPEL

DER. 'I‘EGENWOOBDIGE SCHEPPING.

Het plantenrijk heeft intusschen dezelfde verandering on

dergaan als het dierenrijk. De eiland-flora van Australië,

de cyoadeën, de arauoaria’s verdwijnen, evenals de kruipdie

ren, om plaats te maken voor de continentale flora der

beide Amerika’s. Men zou zeggen, ’t plantenrijk is, evenals

de aarde-zelve, nu eerst waarlijk ontketend. ‚

In plaats ‘van de varens en kalamiten, die op hunne

plaats waren in het tijdperk dat de kruipdieren te voeden

had, verschijnen nu voor de eerste maal de ons bekende

bladrijke boomen, groene eiken, laurierboomen, heesters,

notenboomen, amandelboomen, populieren. Nu ontluikt ook

de bloem, die voor de eerste maal de lucht met welriekende

geuren doorbalsemt. Met haar wordt, als tweeling, de vlinder

Page 78: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. 59

geboren, de laatste der insekten, zelf een „vliegende bloem”

geheeten.

Voor deze nieuwe bevolking van viervoetige dieren, meestal

graseters, zou de oude schaarsche en schrale plantengroei van

de eilanden der jura- en krijtzeën onvoldoende zijn geweest.

Dezelfde ontlniking van leven, die zich in het dierenrijk

vertoont bij de verschijning der zoogdieren, vertoont zich in

het plantenrijk bij de verschijning van de groote dicotyledo-v

' nen en breedgebladerde boomen, die als ’t ware-de zoog

dieren van ’t plantenrijk zijn.

Voor de a.noplotheriën en palaeotheriën strekt het on

metelijke tertiaire woud zich uit; het verbergt in zijn scha

duw hunnen oorsprong. Groote palmen van nieuwen aart,

altijd groen, van tropischen wasdom, verschaffen voedsel aan

nieuwe schepselen. Niet zelden was een familie. ja, geheel een

soort van viervoetigen, verplicht de landverhuizing van'een

of andere plant te volgen, die haar geliefgkoosd voedsel uit

maakt. Zoo heeft men op dezelfde plaats een menigte fos

sile dieren en planten bij elkaâr gevonden, die gelijktijdig

een zekere streek hadden verlaten, gelijktijdig in een ander

halfrond waren aangekomen.

Zoo moest de kudde der anthracotheriën, ’t voorgeslacht

onzer wilde zwijnen en varkens, zich wel opmaken en heel

Europa door zich verspreiden met de vijf-en-twintig soorten

van/eiken met wier vrucht zij gewoon was zich te voeden.

Zoo moest de staartlooze gibbon-aap naar Zwitserland zich

voortslingeren langs de groene, golvende koorden derlia

nen, tot hij straks opklauterde tegen de vijgen‘, kokos- en

notenboomen, die den voet der Jurabergen en Alpen alreeds

omzoomden. Zoo volgde het mastodon van den Ohio af de

familie der coniferen of kegeldragende gewassen, vooral den

ceder, op wiens botten en knoppen ’t zich vergastte.‘ Zoo

emigreerden de voorouders van het waterzwijn met den moe

raspalm, die zij niet konden ontbeeren.

Page 79: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS..

60/.‘

Indien aldus het tertiaire plantenrijk dieren uit het ter

tiaire tijdperk voedde, nam dit daarom niet weg, dat er toch

nog talrijke typen, als nagebleven getuigen van vroegere perio

den, aanwezig waren. De cacydeën van de jura-periode, met

den dag‘ zeldzamer geworden, eindelijk tot op twee soorten

na uitgestorven, bedekten nog hier en daar met hunne

schaduw een krokodil, hun tijdgenoot. En die mengeling

van vormen, hier verschijnende, ginds verdwijnende in ‚de

zelfde streek, leert ons dat de natuur niets anders is dan

de opeenvolging des tijds, zichtbaar geworden en als ver

pei‘soonlijkt in een reeks van schepselsoorten, alle gestem

peld met het naamcijfer van een bepaald moment van ’t al

gemeene leven. ‘‘ En zoo zijn wij dan nu den drempel der tegenwoordige

schepping genaderdl Wij worden haar van verre gewaar,

wij zien haar als ’t ware heenschemeren door de vormen van

de tertiaire organisatiën, die haar‘nog omsluierd houden. Maar

toch. al staan wij voor den laatsten trap, die haar van ons

scheidt, wat lange tijden nog! Hoe verschillen nog die pro

fetische soorten van die, welke zij voor de toekomst verkon

digen. Hoe gelijkt die morgenschemering nog op den mid

dernachtl Wat is de natuur traag in hare beweging, in

het afleggen van een vroeger aangenomene ‚ gedaante! De

duizendvormige viervoeters der tertiaire periode hebben de

aarde zoo geheel veroverd, hebben er den voet Z00 vast ter neêr

gezet, heerschen er over zulk een uitgebreid gebied;

hunne krachtige uiers zijn zoo onuitputtelijk, hunne ze

den zoo ingeworteld, hunne gedaante is zoo eigenaardig, zoo

volkomen ontwikkeld, geheel hunne wijze van bestaan staat

zoo geheel in harmonie met de plaats hunner inwoning dat

ik mij nog niet kan voorstellen welke macht, welke omwen

teling hen dien bodem zal ontnemen, hen van die zeden zal

losrukken, hen uit die oorden zal Wegzweepen — met één

woord, hen van de macht en het leven zal berooven, 0m

Page 80: Natuur en Historie

DE NIEUWE GEN‘ESIS. ' 61

beide te doen overgaan op andere familiën, andere geslach

ten, andere soorten van schepselen.

Immers, de ondervinding heeft mij geleerd, dat de ge

daant‘everwisseling der organische wezens immer in verband

staat met een overeenkomstige vernieuwing van ’t gelaat

(les aardrijks.

V'I.

ronesrs esmmwra om: aauna. — ornsrrnze ona anneen.

nounzssmnnm or VERGANKELÏJKHEID ona soowrss. —

nor: m2 nnwws onwenrsuno zron arsrmenvr IN

nr.n mensen. -- war zou na van nn TEGEN‘

woounres mena woanrn m‚s DE amo

BOL wnrma vsmnmgnns?

Die laatste vernieuwing is de zichtbaarste voor ’t oog, is

tevens de verhevenste. Het oogenblik is gekomen, waarop,

te midden van een schijnbaar eeuwige rust, de Pyreneën

zich beginnen te bewegen en uit des aardrijks schoot te

rijzen. Daar staan ze in ’t eind, daar verschijnt ook het

Jura-gebergte! De Alpen, nederige hèuvelen, verheii‘en zich

op hunne beurt op hunne elf zuilen. En ’t zij dat deze

opheffi.ng, schier‘ onmerkbaar—langzaam‚ rusteloos voortga, 't zij

dat ze bij tusschenpoozen en dan duidelijk-zichtbaar plaats

hebbe zóólang tot dat de kruin der bergen in de wolken boort,

’t zij dat die bergen soms weêr voor een wijle in de Helve

tische wateren terngzinken, om straks nog hooger en fierder

ten hemel te stijgen — zooveel is zeker, het begin eener

nieuwe schepping is daar. ‚ ‚

Want de aarde beweegt zich alomme. De Cancasus

wordt geboren, en de Himalaya, en de Andes en de

Page 81: Natuur en Historie

62 .DE NIEUWE GENESIS.

Cordilleren heffen zich omhoog alle van, een zelfde trilling

aangegrepen.

De aarde heeft haar laatste gedaante ontfangen: die, waarin‘

wij haar tegenwoordig aanschouwen. De zeën worden op

gesloten in de ons bekende bekkens. Zij klimmen daar niet

meer uit: de geduchte slagboomen, die nu gesloten zijn,kun

nen door den vloed der oceanen niet meer verbroken worden.

Heeft zoo de aarde hare tegenwoordige gesteldheid ont-

fangen, wat zal daar het gevolg van zijn? Dit, dat het tegen

woordige dierenrijk te voorschijn treedt, ’t welk tot op den

dag van heden niet veranderd is, omdat sedert de aardbol

dezelfde is gebleven.

Was de aarde eenmaal vlak, zij is nu bergachtig gewor-

den, en met het- ontstaan van verschillende graden van

hoogte, en van temperatuur, wat al nieuwe graden in de

opeenvolging der levensvormen!

Eerst kenden wij alleen het anoplotherium. Uit dezen aarts

vader werden, in verschillende graden van bloedverwant

schap, de dikhuîdige en de herkauwende zoogdieren gebo

ren, waarna hij-zelf verdween. Nu zijn alleen nog zijne

verre naneven over: het paard, de os, de tapir. En zoo is

het ook met de overige viervoetige dieren gegaan. Die van

het tertiaire tijdperk sterven uit‘, daar zij zich niet naar de

verandering van den aardbol konden schikken. En de hun

verwante geslachten, die met den stempel van het vierde

tijdperk geboren zijn, blijven; en omdat sedert hun ontstaan,

de aarde dezelfde is gebleven, zijn ook nog steeds dezelf

den gebleven. De groote schildpad kruipt nog altijd aan den

voet van het onveranderde Himalaya-gebergte. De kameel is

evenmin veranderd als de woestijn; het nijldier evenmin als

de Nijl; de lama evenmin als de Cordilleren; de diornis

evenmin als Nieuw-Zeeland; de gems evenmin als de A1

pen; de os evenmin als de weide; het paard evenmin als

de steppe. Geen enkele levende diersoort is veranderd, zoo

Page 82: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. 63

min als de aardbol-zelf. En ongetwijfeld zullen zij niet ver

anderen, zoolang deze waerold blijft gelijk zij nu‚is.

Wij hebben het reeds gezien, zelfs om de slurf of den

dop van een insekt, of den mantel van een weekdier te wij

zigen, is er niet minder noodig dan ’s waerelds onverpoos‘

vden arbeid gedurende tienduizende van eeuwen. Een omwen

teling van den aardbol is noodzakelijk om het borstschild

van een waternymf om te smeeden; een oproer van den jura

oceaan, om verandering te brengen in de zeden en gewoon

ten en de cel van een nauw waarneembare polyp, of de

veelkamerige schelp van een koppootig weekdier! Welnu,

‘zal dat ook niet evenzeer het geval zijn bij de viervoetige

zoogdieren, die daar voor ons oprijzen als het ultimatum

van de wijsheid en de kunst der natuur? Zouden misschien

vijf of zes duizend jaren voldoende zijn om den ontvangen

stempel te veranderen? Maar wat zijn vijf of zes duizend

jaren, in vergelijking van de onmetelijke tijden, die dit of

dat insekt doorleefd heeft, van geslacht tot geslachte, zonder

onder de zeissen des tijds te buigen of zonder een uur te ver

ouderen? Waar zijn de groote waereldherscheppingen sedert de

verschijning van het paard, het kameel, den os, den rhinoceros,

den olifant en alle tegenwoordig levende zoogdieren? Kunt

gij zeën tonnen, die sedert hare bedding verlaten hebben?

Kunt gij nieuwe vastelanden aanwijzen, die sedert boven

zijn gekomen uit het water en, de voorwaarden van bestaan

voor het levend schepsel veranderende, nieuwe wetten meê‘

gebracht hebben uit het diep?~

Gij zult ze niet vinden, want een kleine wijziging in het

waterpas aan den oever der Noordzee, of aan ’t strand van

Chili, enkele vulkanen of kliprií‘l.en, die verschijnen of ver

dwijnen, zijn toch te gering van beteekenis om den type der

schepselen te hergieten in een nieuwen vorm.

’t Is een ernstig gemeend geschenk, waarmeê de natuur de

schepselen begiftigt, als zij hun, met het leven;een bepaalde

Page 83: Natuur en Historie

64 DE NIEUWE GENESIS.

gedaante, een bepaalde samenstelling geeft. Zij verbreekt

hare vormen niet grillig en ongeduldig. Zij gunt aan de

soorten een onafzienlijken tijd. En wanneer zij de vormen

dan eindelijk toch verbrijzelt, wanneer zij de soorten veran

dei‘t, dan is ’t omdat de geheele schepping er zich mede be

moeit. 'l.‘ot zoolang handhaaft zij elk schepsel in zijn oorspron

kelijke gedaante, ’t ins òkt zoowel als den olifant.

Zoo wordt voor mij het vraagstuk opgelost over de duur

zaamheid of de onstandvastigheid der tegenwoordige soor

ten. Werd het vasteland weêr een archipel, verdeeld over

den oceaan, zoooals in de jure-periode, de zoogdieren zonden

bij gebrek aan ruimte en voedsel inkrimpen, ontaarden, ver-

dwijnen. De kruipdieren zouden op nieuw heerschappij voe

‚ ren. Ook in ’t rijk der insekten zou sterfte komen met

het verdwijnen der zoetwaterrivieren. De vogel zou aan

deze vermindering van vasten bodem lang weêrstand bieden

en in de verte nog zoeken naar het drooge. Maar als dat

meer en meer verdween, en slonk tot een rif hier en daar,

zou de vogel, dien wij kennen, in verval raken, en zijn type

ook zou eindigen met voor goed te verdwijnen. Werden die

eilanden nog kleiner, zooals in het eerste tijdperk, dan zou

ook, gelijk toen, de natuur allengskens terugkeeren tot de

sprakelooze waereld der weekdieren en schelpdieren van het

siluriesch tijdperk.En omgekeerd! Denk u eens de opheffing van nieuwe'bo

dems uit de diepte. Stel u voor, de eenzaamheid van de

Australische zee en den grooten Stillen Oceaan door vastelan

den vervangen, de verspreide stippen van Polynesië door

landtongen aan elkander verbonden, de zee op hare schre

den teruggekeerd, onze Europesche en Aziatische waereld

overstroomd, onze Alpen onder water gedompeld, hunne krui

nen vernederd tot klippen, door de golven gegeeseld! Dan

zou die verandering niet grooter zijn dan zoo menige ver’

andering, die werkelijk meermalen heeft plaats gehad gedu

rende .de wenteling en de omwentelingen dezer waereld.

Page 84: Natuur en Historie

DE NIEUWE GENESIS. ‘ 65

De tegenwoordige soorten, die ons bestemd schijnen om

immer te dúren, zouden dan in de smeltkroes geworpen wor

den en een nieuwen keur ontía‚ngen‚ zonder daarom allen

op ’t zelfde oogenblik herschapen of nitgewischt te worden.

Ook dàn een gewoel en gewemel van gelijktijdig verschijnen

en verdwijnen! En wie weet of. uit dien nieuwen arbeid van

de geheele natuur niet een of andere geheel nieuwe type zou

geboren worden, die tot de tegenwoordige typen zou staan,

gelijk de zoogdieren gestaan hebben tot de kruipdieren, de

kruipdieren tot de visschen, de v'sschen tot de weekdieren,

de weekdieren tot de zoöphyten in de oudste tijdperken

der schepping?

Page 85: Natuur en Historie

.U

VIJFDE BOEK.

DE BIJBEL DER, NATUUR.

DE WAERELD DER INSEKTEN‚ — GESCHIEDENIS VAN

’T INSEKT GEDUEENDE DE GÉOLOGISCHE TIJDPEB.KEI‘L — ZIJÌ‘Í

DUURZAAMHEII). — ZIJN ÌBET.EEKENIS. -— EEN NIEUW

GEVOEL DEB‚ BEZIELDE NATUUR.

Indien de „Bijbel der Natuur” -- om met Swammerdam

te spreken — voor ons een nieuwe beteekenis ontfangt bij

de ontdekking der fossilen, indien van alle zijden een nieuw

verschiet zich opent, dan geldt dat vooral van de waereld

der insekten. Wie zou dat verwacht hebben? Die ‘nederige

waereld scheen alleen geschapen om met voeten getreden te

worden, en als men‘ de voorbeeldige vlijt van sommige

vliesvleugeligen en spinaehtigen, van het nijver bi‚etjen 611

den werkzamen mier‘, geroemd had, meende men alles ge

zegd te hebben. ‘’t Was verkeerd gezien. Het insekt, juist door zijn kleiîllîe

Page 86: Natuur en Historie

DE BIJBEL nnn NATUUR. 67

en geringheid, is ontsnapt aan de invloeden des tijds, en is

en blijft, nevens het weekdier, het schepsel. dat, te midden

van de onophoudelijke wisselingen der natuur, het minst van

alle veranderd is, zoowel wat zijn oorspronkelijke gedaante

als wat zijn instinkt en gewoonten betreft.

Van waar die onveranderlijkheid te midden der gestadige

verandering? Het insekt raakt de waereld slechts in één

punt aan: het leeft in een afzonderlijke sfeer, waar de om

wentelingen van den aardbol het niet kunnen genaken. Het

buigt niet zooals het riet: het biedt weêrstand, het bedient

zich van de nieuwste dingen, als hadden zij een deel uit-

gemaakt van de oude waereld, waarin het geboren is.

De krekel van het eerste tijdperk komt in ’t hoekjen van

uwen haard de tropische warmte zoeken van zijn steenkolen

woud. Hij leeft, hij beweegt zich voor uwe oogen, als had

hij de oorspronkelijke lommer nooit verlaten. De tor, onze

kever, korenworm of kalender (6latta orientalis), die uit het

Oosten komt, nestelt bij onze ovens, even als in zijn oud

wettig gebied uit het eerste en tweede tijdperk met de jum

temperatuur; en zonder eenige wijziging in zijne gewoonten

te‘ brengen, verslindt hij het meel der broodbakkers even

gretig als hij vroeger het sagomeel der cycadeën en der

paardestaartachtigen van de eilanden uit de lies-periode ver

slond. Zoo gaat het ook met den houtworm uit het tertiaire

bosch, dat de waereld gedurende het eoceensche tijdperk

overdekte: hij vindt dit bosch met zijn onuitputtelijken

houtvoorraad terug op de timmerwerven en in de magazijnen

der steden, waar hij zich bij voorkeur ophoudt

Het insekt, als type, had reeds zijn vaste zeden en ge

woonten, zijn gevestigd karakter, zijn bepaalde waereld, eer

de mensch, eer het viervoetig dier, eer de vogel, zelfs eer

het kruipdier bestond; en tot in ’t geluid toe, dat het

maakt, spreekt dat insekt ons van dingen en tijden, waar

van het de eenig-overgebleven getuige is.

öill‘

Page 87: Natuur en Historie

î ‘ . 68 ‚ na BIJBEL DER NATUUR.

l'l“—

De avond daalt, de schaduwen verlengen zich. Hoort!

De krekels, de heimtjens, herkennen de duistere schaduwen

van het oer-wond, uit den tijd toen de aarde, in een sluier

van dampen gehuld en weggescholen onder reusachtige varens,

geen zonlicht zag. Zij verblijden zich over het eindigen van

den dag, als zou de oude waereldorde nu wederkeeren, en

’t is of ze met verdubbelde kreeten den ouden nacht terug

roepen, waarin zij geboren zijn. De krekel, in zijn schuil

hoek, doet een aanhoudende en onderaardsche echo hooren

van de eerste tijdperken der schepping. En aan dit aan

houdend en eentonig gepiep paart zich straks het gegons

van het bietjen dat huiswaards keert.

Een andere tijd, een andere waereld! De eeuw der bloe

men is aangebroken die doorloopt tot op heden;en eindelijk

verneemt‘ gij nu ook het gefladder van den nachtvlinder,

laatste der bloeminsekten, die ons de ondoordringbare wou

den der tertiaire waereld herinnert.

Zoo vloeien het begin en het einde samen in het ‘choraal

der insekten. Tot die mengeling van geluiden en murmel

tonen brengt ieder tijdperk een eigenaardigen klank, een

echo, een onderscheidbare zangnoot aan; en al te gader ma

ken zij de onge‘ärtieuleerde stemme uit der voorbijgegane

waerelden. .Wat is dat anders dan een geheel nieuw gevoel der be

zielde natuur? Een nieuwe snaar trilt in ’smenschen hart,

en men heeft reeds een voorgevoel van ’t genot, dat deze

wijze van de schepping te beluisteren en gade te slaan‘, den

geleerde, den dichter, zal schenken. ‘

Geheimvol murmlen, door gebergt’ en Wouden ritslend

Bij zonlichts op- en ondergang!

En, hoorbre stilte, staâg den golfslag weêr verwislend

Van ’t.wondervol choraalgezangl

Iî'I‚"

Page 88: Natuur en Historie

DE BIJBEL DEB NATUUR. - 69

Wat menschenziele, die nooit andwoord heeft gegeven

Aan deze stemmen der natuur,

Nooit wiegde op die muziek van overstroomend leven,

Al ware ’t voor een enkel uur?...

Toch scheen dat murmelen geen naklank van ’t Verleden,

Maar jnichkreet van één dag, 0nistaan

Bij lente’s wederkomst, slechts sprekende van ’t Heden,

En — de indruk was wel ras vergaan!

Hoe anders, als de mensch in ’t ruischen van die chooren,

In elken zachten flnistertoon, ‘ ‘

In heel die zee van klank de geestenstem zal hooren

Van eindlooze Eeuwen, lang vervloôn,

Die ruischen om hem heen, die lisplen in zijn ooren,

‚Die samen opstaan uit heur graf,

En al de scheppingen, waar de Aarde in werd herboren,

Herroepen met heuî tooverstafl

‘II.

nm.ms.nxr 1u 11m nnnsrz, TWEEDE nu nmws TIJDPERK

DER. scnnrrnve. — vnnscnnmne nnn nnornvr. —

INVLOED van m: rnona-omwnnrnmno 01’

HET ms1-:Kr.

De adel ‚van het insekt bestaat dus in zijn oudheid: het

is ons allen voorgegaan op aarde, en — hetzelfde gebleven.

De spin weeft‘ haar mazen aan de balken onzer zoldering

nog op dezelfde wijze als zij haar Webbe hing aan de boomen

der kool-flora. De sprinkhaan, ook, is van ‘is begin van het

derde tijdperk af, alle eeuwen doorgehuppeld, zonder één der

witte stippels te verliezen, waarmeê zijn vleugel in den aan

vang beschilderd was. Het onze-lieven-heers-beestjen (caccinella

Page 89: Natuur en Historie

70 nr: BIJBEL DER NATUUR.

ocellata) is, van de grenzen der krijt-waereld af, steeds voort

blijven wandelen, zonder iets van de last der eeuwen te weten,

en heden wandelt het nog over uwe band, zonder dat mil

lioenen jaren één enkele van de vijftien zwarte spikkels van

zijn schild hebben uitgewischt of er het rood doen verblee

ken. En de glimworm uit den nacht van het mioceensche tijd

perk, al even volhardend, heeft zijn lampjen nog niet laten

uitblazen! De witte mier en de houtworm, almede de oudste

insekten, knagen nog evenzeer aan de gewrochten der men

schen als zij voor myriaden eeuwen gantsche wouden hebben

vermalen, met even onverzadelijken honger en even en“

verstompt gebit. Onze watermuggen zweefden reeds boven

de stilstaande eilandwateren uit de lias‘periode, die geen

bloemen kende en dus geen honig, zoodat de „juffers", spijt

teêren bouw en azuren wieken, op levende buit moesten uit

gaan Nú zijn er bloemen en bloemennektar, maar de wa

terjuffers blijven trouw aan haar instinkt uit de bloemlooze

waereld harer geboorte, en gaan steeds ter jacht op het

waterinsekt!

Bijna alle insekten der vroegste waereld zijn nachtdieren.

Hoe. komt dat? In den schier ondoordringbaren doolhof van

het oer-woud leefden de kevers, de mieren, de krekels, ver van

het daglicht, onder de varens, die zelf in de donkere besch

lommer groeiden Onder nachtplanten wemelden nachtdie

ren. Toen de schaduwrijke boomen verdwenen, hinderde het

licht de insekten, en onze nacht werd voor hen wat het woud

der varens voor hen geweest was, dat de zonnestralen zoo

lang had geweerd. Volhardend bij hunne oude’ gewoonten,

schenen zij de orde der dingen om te keeren, slapende over

dag en wakende des nachts.

Eéne enkele omwenteling van den aardbol, intussehen,

heeft toch inderdaad zooveel invloed op het insekt geoefend, dat

het wel nieuwe gewoonten heeft moeten aanneme‘n: datis de

florammwenteling! Zoo dan zou men de algemeene geschie

Page 90: Natuur en Historie

DE BIJBEL DER NATUUR. 71

denis van het insekt in twee tijdperken kunnen verdeelen:

vóór de bloem, en ná de bloem.

Zoo1ang de bloem aan de schepping ontbrak, dat is te

zeggen tot het begin van het derde tijdperk, was de insekten

waereld verplicht aan hout of stengels te knagen, of dier

lijk voedsel te vermalen. Van daar het heirleger knaagdie

ren in die dagen. De vormen van alle mogelijke vernielinge

werktuigen ontstonden, als daar zijn: tanden, boren, drilijzers,

zagen, nijptangen, dolken, pijlen, vijlen, haken, en wat niet al?

De strijd hnns levens eischte zulke wapenen. Vandaar ook

de beukelaars en‘wapenschilden der dertigduizend torrensoor

ten, wier vleugels door taaie deksels worden beschermd.

Deze onkwetsbare helden nu waren bestemd om gantsche,

elkander opvolgende geslachten van planten en dieren te

verslinden en velerlei tijdperken te doorleven en te over

leven. De verandering der flora heeft aan die dynastiën

van knagende insekten geen einde gemaakt, maar terwijl zij

hen vergunde te blijven, riep zij tevens andere insekten te

voorschijn, die onmogelijk vroeger hadden kunnen komen.

111.

nn monrmnmsnxrsn.

Wat is dat dan voor een verandering der flora geweest?

'l‘ot hiertoe waren de planten geurloos. Nu ontrolt zich

het onmetelijke tertiaire woud over een gedeelte van den

aardbol, in plaats van de cryptogamen van voorgaande tij.

den, in plaats van de sombere gewassen, waaruit de wou

den der twee eerste tijdperken bestonden. Ziet, o wonder!

daar rijzen boomen, die met gekleurde knoppen bedekt zijn,

en de knoppen openen zich voor de eerste maal, en, wat,

Page 91: Natuur en Historie

72 DE BIJBEL DER NATUUR.

wat nog nooit gezien was op aarde, de bloem ontluikt,

dat is te zeggen: een kelk, een uitgeknipte bloemkroon, of

bloembladeren, zaadlobben en helmknopjens. En in dien kelk

is nektar en ambrozijn. voor den eerste den beste die er zich

van bedienen wil.

Die kelk verraadt zich reeds van verre door een geur,jals

nog nooit is ingeademd, en verrijst niet maar op ééne en

kele plaats, maar overal. Het tertiaire woud wordt een zee

van bloemen, die heel den aardbodem overdekt.

Het feestmaal is gereed: zouden de gasten ontbreken?

Neen, de bloeminsekten volgen de bloemgewassen. Die ‘

bloeminsekten hebben nu het harde gebit der knaaginsekten

niet meer noodig. Die kinnebakken, die zagen, die zwikboo

ren, waren berekend naar de taaie cryptogamen van ’t oude

plantenrijk. Om zich aan de bloemen te verzadigen, zijn voor

taan fijner werktuigen noodi0‘. Trompen, zuigers, draadvor

mige voelhorens, een wapenlooze mond, een dunne spitsche

tong, deze type zal op dnizenderlei wijze gevnriëerd worden,

maar gij zult hem in de geheele nieuwe orde der vliesvleu

geligen ontmoeten. ‘

Zeker, deze laatste klasse, deze insekten familiën, hebben ook

hunne voorloopers gehad. Maar dat waren schaarsehe, ontij

dige, door de natuur verwaarloosde verschijnselen: thands,

‘ daarentegen, komen zij, met het nieuwe plantenrijk‚ van alle

kanten aanstroomen, ontluikende als ’t ware op hunnebeurt.

Daar hebt ge, allereerst, de ontelbare zwarte-mierenlegi

eenen, die azen komen op de zoetigheid van den nieuwen

plantengroei, honderd soorten in plaats van de veertig van

onzen tijd! l\’u volgen de bijen. Vroeg’er woonden ze mis

schien ongezellig, zonder nijverheid, eenzaamlijk, in eenige

boomtronken, zich geneerende met boombladen. Maar de voor

loopster onzer bijen (de apis adamítica), geboren in de wac

reld der bloemen, verschijnt en, te midden van onuitputte

lijke schatten van bloemenmeel en honig, wordt ze arbeidster,

Page 92: Natuur en Historie

DE BIJBEL DER NATUUR. 73

kunstenaresse; en zoo oneindig is hare taak, dal. ze er alles

om vergeet, en zelfs het genot van het moederschap aan

ééne enkele zuster uit haar midden overlaat.

De bijen hebben, even als de mieren, de wespen vooral,

nog iets overgehouden van de wapenrusting en de wreedheid

der insekten van de twee eerste tijdperken: denkt maar

eens aan den vlijmenden angel! Maar daar komt nu eindelijk

een schepsel, geheel nieuw, zonder heugenis van vroeger tij

den, dat alleen aan de bloemen zijn zeden en gewoonten,

tot zijn kleuren toe, ontleent. Dat is de vlinder!

Hij is de jongstgeborene van de orde der insekten, die

hij sluit, zwevende boven ’t geboomte van het tertiaire woud,

laatste en zuiverste uitdrukking‘ van de bloemenwaereld.

Maar hier is wat‘wonders! In zijn eerste gedaante, de rups‘

gestalte, bewaart hij nog het instinkt en de vraatzucht

van de insekten der voorgaande tijden. Ook gelijkt hij hun

nog in de geheele samenstelling van mond, kaken, kinne

bakken, de wapens der schildvleug'eligen, Evenals rij, ver

slindt hij harde lichamen, knaagt hij aan ’t hout, verscheurt

hij de bladeren, doorboort hij de mossen.

Hier hebben wij alzoo een schepsel voor ons, dat in zijn eer

sten toestand de vormen en zeden van de insekten der twee eer

ste tijdperken behouden heeft. Maar ziet, wat gebeurt er? De

gedaanteverwisselingen zijn ten einde, en in zijn laatsten

. toestand -— hij is nu vlinder geworden — is al wat die

vroegere periode der schepping herinnert, voor goed ver

dwenen. Geen sporen meer van kaken of getande kinne

bakken, gelijk bij de knaaginsekten van den ouden dag.

Geen wapens van aanval of verdediging meer, zelfs geen

angel meer. Hij heeft die niet meer noodig. Maar vier

groote vleugelen, een lange spriet, als ’t ware een zijden

draad tot een spiraal gedraaid, om den adem der bloemen in

te drinken en haar nektar op te zuigen, zonder ooit te

rusten.

Page 93: Natuur en Historie

' . 74‘ DE BIJBEL DER NATUUR.

l Zoo hebben we hier in de rups, die eerst pop, die straks

vlinder wordt, niet alleen het welbekende beeld ‘van den over

gang van ’t leven tot den dood, tot de onsterfelijkheid: wij

hebben hier‘ook een verkorte historie van geheel de bezielde

natuur, van het kruipend boschinsekt der eerste waereldtijdcn

af tot het vliegend bloem‘ en luchtinsekt der tegenwoor

dige schepping toe. In zijn verschillende toestanden weêr

spiegelt hetzelfde schepsel de verschillende tijdperken van

het algemeene leven. Als rups, behoort het tot den type

van de eerste en tweede tijdperken; als vlinder rekent het

alleen van de tertiaire schepping af.. Zoo getuigt het van

twee verschillende tijdvakken van de geschiedenis van den

aardbol.

IV'.

. . ‘ HET INSTINK’1. DER. DIEREN MET BETREKKING TOT DE ‘

VERANDERINGEN VAN DEN AARDBOL. — HOE MENIG INSTINK'I..

BEANDWOORDT AAN VROEGEBE TIJDPERKEN DAN

HET ONZE. -

Één besluit is uit al het voorgaande te trekken. Wan

neer een of ander instinkt der dieren ons onverklaarbaar

1 1,‘ ,t is, moet men de oplossing zoeken in gewoonten, aangeleerd

‘ onder andere omstandigheden en misschien tijdens een en

î Î ‚ deren toestand der schepping dan de tegenwoordige, ons be

‘ kende. — Bij voorbeeld:I‚

. |‘'’ Al verdween de woestijn, de kameel zou voor ons steeds

hare herinnering blijven bewaren. Door zijn eigenschap van

lang dorst te kunnen lijden, door het beleid waarmeê hij

voor verscheiden dagen zijn voorraad water opdoet, zou hij

Page 94: Natuur en Historie

nn BIJBEL nna NATUUR. ‘ 75

ons telkens weêr doen denken aan een uitgestrekte zandzee,

zonder bronwel en plantengroei. Als ik den struisvogel

aanschouw met zijn korte, schrale vlerken, moet ik wel den

ken aan een tijd, toen er geen ruimte was voor het ge

bruik en de ontwikkeling van vleugelen. De struis kan dus

niet geboortig zijn uit dat Afrika en Azië waar ik hem te

genwoordig aantrof, maar uit een of andere smalle landtong,

zooals die waar ge thands de reusachtige niet-vliegende vogels

van Nieuw-Zeeland of Madagasoar ontmoet. Het blindeweek

dier, de buikpootige (gasteropode), b.v. die de rots betast

zonder haar te zien, doet ons denken aan het tijdperk toen

het oog nutteloos zou zijn geweest, daar nog de zon zelve

het oog der waereldl- door dampen bedekt, aan de waereld

scheen te ontbreken. Sommige insekten uit onzen tijd, nacht

‘werkers, zooals, b.v., de witte mieren, zijn opgevoed in de

duisternis, en al noodigt tegenwoordig de natuur hen uit,

. om, even als andere schepselen, van het algemeene leven ge

bruik te maken, zij gaan met hunne werken der duisternis

voort. Andere dieren daarentegen, die de schemering lief

hebben, die in het donker volkomen goed kunnen zien,

zooals de maki (van de familie der lemm‘en), de lniaart van

Madagascar, en dergelijken, wijzen ons terug naar een tijd,

toen de zon, door de dampen van het steenkoolwoud heen

gedrongen, slechts een kwijnend licht verspreidde door den

plantengroei van het tertiaire woud. En schoon dat woud

nu klaar verlicht is, toch behouden deze schemerkinderen

hunne oude eigenaardigheid van in donker te kunnen zien,

en blijven zij nachtwandelaars.

Over de vogelen en hun vaste reiswegen heb ik vroeger

reeds gesproken. Ik zou al verder kunnen wijzen op de zon

derlinge vriendschap tusschen den olifant en den rhino

ceros, die immers dagteekent uit de dagen toen hunne fos

sile voorvaderen te samen Siberië en de steppen van Duitsch

Page 95: Natuur en Historie

76 ])'E BIJBEL DER NATUUR.

land doorwandelden. Ik zou, omgekeerd, op den erfelijken

haat van sommige diersoorten kunnen wijzen, b.v. op‘dien

tusschen hond en kat, en u daarin de onsterfelijke anti

pathie doen herkennen. die hunne voorvaders, de felis epe

laea en den amphicyon, elkander aan flarden deed scheuren.

De nachtdieren getuigen van een tijd toen een eeuwige

winter scheen te heerschen, toen zelfs de rhinoceros zich een

rnigen mantel omhing, gelijk nog heden de varkens op de

tweeduizend meters hooge Cordilleren zich in de wol ste

ken. Het schaap is misschien niets anders dan de geit uit

der schepping wintertijd. Als de zwaluw de boomen voor

bijgaat om in een hoekjen van onze vensterramen of tegen

onze schoorsteenen aan te nestelen, doet hij ons denken aan

zijn vaderland, een of andere kleiachtige streek zonder boom

of blad, zooals sommige Afrikaansche vlakten, en kunnen

wij ons voorstellen, dat die zwaluw in onze steden de steen

hoopen van een tweede Senegal, in onze huizen zijn oude

rotsblokken, in onze vensters de oude rotsspleten, in onze

schoorsteenen de oude, door de gezcngde luchtstreek ge

bronsde bergspitsen wederziet.

Zien wij niet, evenzoo, te midden van alle wisselingen der

waereld, overal een zekeren onuitwischbaren achtergrond door

schemeren, zelfs bij de geslachten der menschen? Herken

nen wij niet even dikwerf den Gallo Romein in den Fransch

man, den Angel in den Engelschman, den Germaan in den

Duitscher? Door hun instinkt van eenheid, of van centrali

satie, of van persoonlijke onafhankelijkheid, wijzen de tegen

woordige volken ons terug naar hunne wieg en bakermat

In die van het Latijnsche ras hervinden wij de trekken van

aller moeder: Rome -—evenals wij in geheele geslachten van

zoogdieren of vogels of visschen het instinkt, de zeden en

gewoonten terugvinden, die het eigenaardig kenmerk waren

van den aartsvader, van wien zij afstammen.

Page 96: Natuur en Historie

DE BIJBEL msn NATUUR. 77

En zoo zijn dan de organische schepselen een kort begrip

van het Verledene, en is het instinkt de som van alle oor

spronkelijke gewoonten, die aan elk schepsel, als het ter

waereld komt, door zijne geslachtgenooten ten erfdeel wordt

geschonken.

Page 97: Natuur en Historie

ijl/m

.

.“.

i

ZESDE BOEK..

DE AAP EN DE MENSCH.

I.

VERSCHIJNING VAN DEN MENSCH- —“‘ WAAR IS HIJ VOOR ’T

EERST VERSCHENEN? — WAT SCHEIDT DEN MENSCH

van nrm AAP?

Aan het einde van de omwenteling, die de opheffing der

bergen ten gevolge had, verschijnt een schepsel, dat over

e-ind staat op de voeten en naar en boven den top dier

bergen opziet. Dat is de mensch.

De mensch kon niet geboren worden op het vlakke strand

van de zee uit den jura: dit was voor de krnipdieren ge

maakt. ‘Hij kon evenmin verschijnen op een of ander eiland

uit het steenkooltijdperk, noch in de ondoordringbare wil

dernis van het eerste tertiaire woud, waar de viervoetigen

omzwierven, waar de apen voortgledei1 met loensehen blik.

Uit zijn lichaamsgestalte ken ik zijn wieg. Die wieg kan

niet anders geweest zijn dan een tafeiland, een hoog amphî

Page 98: Natuur en Historie

nn AAP EN DE mnnscn. 79

theater, tegen de helling der bergen, die zoo pas verrezen

zijn, en vanwaar hij den lageren bodem kan overzien,

„Wiens wisslend schilderij zich uitrolt aan zijn voet.”

Opklimmende, stond de mensch natuurlijk recht overeind

in al zijn lengte: hij zag voor het eerste den hemel En nog

altijd is hij daar in de houding van iemand, die „naar bo

ven" wil. Hij staat, hij gaat, hij stijgt: „sursum corda!” Dat

is het koninklijke zegel, dat zijn voorhoofd voor immer

geadeld heeft.

Wie is toch zoo dwaas van te beweeren, dat er eeuwen

noodig zouden zijn geweest om hem de manieren der vier

handige dieren af te leeren? Doe wat gij wilt, nooit zult

gij den aap tot den mensch verheffen, noch den mensch tot

den aap herleiden. Waarom niet? In de allereerste plaats

alleen reeds dáárom niet, omdat er verscheidene omwente

lingen van den aardbol tusschen deze twee inliggen.

De aap draagt den stempel van een andere gedaante dor

waereld: hij vertegenwoordigt het eoceensche tijdperk, dat

is te zeggen: een morgenschemering, geen vollen dag. Daar

is hij blijven staan: dien halfdonkeren drempel heeft hij

nooit kunnen overschrijden. De mensch vertegenwoordigt

een ander tijdperk der schepping: hij draagt het afschijnsel

mede van des waerelds licht op zijn middaghoogte ; en er

bestaat even weinig verwantschap tusschen hem en den aap,

als er bestaat tusschen de aarde uit het plioceensche tijdperk

en de aarde uit de nummulitische periode. Een afstand van

tienduizendtallen van eeuwen houdt beide van elkander ge

scheiden, en in dien tusschentijd hebben allerlei gebeurtenissen

en omkeeringen het gelaat der waereld veranderd. Deze

chronologie mag niet geschonden worden, of men vergrijpt

zich aan orde-zelve in de opvolgende reeks der schepselen.

Te vergeefs doet men een beroep op de overeenkomst

die er, behoudens den verschillenden graad van ontwikke

Page 99: Natuur en Historie

8[) DE AAI’ EN DE MENSCH.

‚_‚—-.""__‚‚_‘Í_.“.

ling, tusschen het hersengestel van den mensch en dat van

den aap zou bestaan. Om op ’t oogenblik van niets anders

te gewagen *), in de plooien van dit bekrompen brein zijn

de gewoonten, het instinkt, de indrukken, de lijnen van de

nummulitische waereld als ’t ware gegraveerd: het stem

pelmerk van dit tijdperk wordt er nooit veranderd. Nog ten

hnidigen dage is en leeft de aap volkomen zoo als hij in

dat tijdperk was en leefde. Hij is bij dien datum stil blij

ven staan; hij draagt die dagteekening met zich mede in al

zijn bewegingen, in al zijn doen, in zijn blikken zelfs. De

schemerschijn der eoceensche waereld, waartoe de apentype

behoort, is overgebleven in zijn knippende oogen. Hij is

slechts in schijn onze tijdgenoot. Alleen de individu is van on

zen tijd, niet het geslacht. Al zijn trekken stonden reeds

voor altijd geteekend, lang eer de tegenwoordige schepping

bestond.

Daarom houdt, in weêrwil van den bedriegelijken schijn,

een onoverkomelijke klove den mensch van den aap gescheiden.

Elk hunner behoort tot een andere waereld, een anderen tijd

een anderen geest. De aap is aangelegd op een waereld van

dooreengewarde bossehen, zooals het tertiaire woud, uit het

eoceensche tijdperk, waar geen levend wezen zich anders

kan bewegen dan buigende, zich bukkende, zich vastgrijpende

aan de taaie lianen, om de onophondelijke hinderpalen op

zijn tocht te overwinnen. Daarom heeft de aap nog altijd dien

eigenaardigen gang, dien hij niet kan afleggen zoodat het is

of hij nog steeds scheef en schuinsch voortglijdt door de

dichte takken en struikgewassen van het‘ tertiaire woud.

De type, die rechtop loopt en daardoor den mensch het meeste

o

*‘J De lezer wordt verwezen naar de belangrijke voorlezing van F1‘. de

Rongemont, ook ten onzent bekend uit de verdienstelijke vertaling van

E. M. C. van Oosterzee, getiteld; De Mem‘ch en de Aap, of /1e/

Malerialisrnus onzer dagen, te Amsterdam bij H Höveker, 1863.

Page 100: Natuur en Historie

nn AAP EN ma‘. MENSCH. . 81

nabij heet te komen, de gíól-1on, schommelt nog altijd met

die onevenredig lange armen, als vloog hij nog over de

kruinen der boomen, voortgewîegd, voortgeslingerd van boom‘

top tot boomtop, van tak tot tak, met een zwaai van twintig,

ja dertig voet lengte, als in razende gymnastiek!

De mensch, integendeel, stemt overeen met een waereld,

die alom opengaat voor zijn schreden, die hij doorwandelt

zonder te bukken, te knielen, of te klimmen;waar de ruimte

zich voor zijn aangezicht ontsluiert en hem nitnoodigt om

den horizont in bezit te nemen; waar de geheele waereld

hem toeroept: „Sta op, en wandel!”

Dit alles veronderstelt een berghelling, die uit de groene

zee van bosschen is verrezen, zooals zich die moest voor

doen na de opheffing der centraal-bergketens. Nog ten hui

digen dage kan de mensch geen stap doen, zonder het merk

teeken, zonder als ’t ware de gedaante van dit nieuwe tijdperk

der waereld in zijn geheele voorkomen en houding te vertoonen‚

Zoo dan dagteekenen aap en mensch uit een verschillend

tijdperk. lîr bestaat tusschen hen hetzelfde onderscheid, dat

er bestaat tusschen de Pyr.eneën, de Alpen of Cordilleren —

en de lage landen en geknotte henvelen der oude tijden.

Daarom alleen reeds kan de aap zich nimmer verheffen tot

mensch, kan de mensch nooit tot aap worden vernederd, omdat

beide door een geheel verschillende gedaante des aardrijks,

door verscheidene omwetelingen onzer planeet, van elkander

gescheiden zijn. Een gantsche waereld ligt tusschen hen in.

als een onverbreekbare slagboom, die alle verwantschap, alle

aanraking, alle vereeniging tusschen hen onmogelijk maakt.

Een zweem van deze Natuurivet vinden wij terug in de

Geschiedenis der Menschheid. Wanneer twee volkeren ge

plaatst zijn op vulstrekt verschillende sporten van de lad

der der eeuwen, kunnen zij onmogelijk te samen een nieuw

volk uitmaken. Waar, b'.v., de Middeleenwsche waereldbeschou—

wing nog heerscht, daar kan zij onmogelijk de Moderne

6

Page 101: Natuur en Historie

„82 na AAP nzv on m-mvscn.

waereldbeschouwing in zich opnemen .en tevens Middeleeuwsch

blijven. Voor den Ameriknanschen roodhuid is er geen

plaats in de Angel-Saksische maatschappij, voor den Austra-‘

liër geen plaats in.de Europesche. De Indische paria, als

hij paria blijft, kan zich niet vinden ,in den kring der Chris-‘

telijke Beschaving. De tijdruimte tusschen die beide is te

groot, de geest die beide bezielt, is te verre van elka'nder

verwijderd, de afstand, met een woord, is te onoverkomelijk;

dan dat er eenige wezendlijke band tusschen hen zou ‘kunnen

bestaan. Een van beide moet verdwijnen

Dààr schuilt het beginsel van de onvruchtbaarheid eener

vereeniging van twee al te zeer verschillende soorten. De na

tuur laat niet toe, dat men hare tijdrekening verwarre of hare

tijdperken ondereen menge in een levend an‘achronisme.

II.

(vrnvons.)

’t Is een bijna algemeen verschijnsel in het dierenrijk,

dat de verschillende soorten zich niet met elkander verceni

nigen, of altans dat hunne vereeniging na één geslacht

onvruchtbaar blijft. Alle menschelijke rassen, daarentegen,

kunnen zich met elkaûr vereenigen en vermenigvuldigen:

dat is de groote grondslag voor ’t geloof aan de oorspron

kelijke eenheid van het. menschelijk geslacht.

Indien elk menschelijk ras van een verschillenden apen

type afstamde, dan zou ieder dezer rassen, zich al verder

en verder van zijn stamvader verwijderende, van al de an

dere vervreemd worden; dan zouden die rassen meer van el

kander verschillen dan de gibbon van den orang-oetnng, of

de ornng-oetang van den chimpanzé, of de ch.impanzé van den

gorilla. Daar deze soorten dermate van elkander gescheiden

zijn, dat zij zich niet met elkander kunnen vereenigen‚ zoo zou

Page 102: Natuur en Historie

IJE AAP EN DE MENSCH.. 85

de scheiding voor hunne herschapene nakomelingschap nog

veel grooter moeten zijn. Blanken en zwarten, zwarten en rood

huiden, roodhuiden en koperkleurigen, zouden met elkander

niet kunnen paren. En zoo zouden dan de verschillende

menschensoorten van elkander afgesloten zijn, evenals de ver

schillende apensoorten, waarvan zij zouden zijn afgestemd.

De. menschelijke rassen, integendeel, vereenigcn zich, ver

mengen zich, en hunne vereeniging is vruchtbaar. Zoo maken

zij dan te samen slechts ééne enkele menschensoort uit Als

men de afstemming door verandering van gedaante aanneemt,

dan heeft er geen voorafgegnne type voor het blanke ras,

geen tweede voor het negerras, geen derde voor het koper

kleurig ras bestaan, maar dan moeten zij alle herleid wor

den tot e'éne zelfde soort, die in den loop harer vermenig

vuldiging tot verscheidenheid van vorm geraakt is. De ver

schillende takken behooren dan tot éénzelfden stam.

Als gij aanneemt dat de mensch afstamt van den aap,

dan kan hij altans zoo maar niet onbepaald van verschil

lende soorten van anthropomorphen (menschvormige schep

selen, d.i. apen) afstammen. De algemeene stamvader kan

toch niet wêl alles te gelijk in één persoon zijn geweest;

gibbon, orang-oetang, chimpnnzé, gorilla, of hoe de vijfde

aapsoort heeten moge die misschien aan den gorilla vooraf

is gegaan. Gij moet een keuze doen. De mensch kan niet

tegelijker tijd het produkt zijn van onderscheiden soorten,

die over en weêr niet voortteelen.

Alzoo zou dan de mensch de afstammeling moeten zijn

van een enkelen, een zelfden vroegeren type uit de velen, on

verschillig welke, maar in allen gevalle één type uwer keuze.

Onmogelijk kan de mensch véélsoortig beginnen, zoo min

als ooit eenig levend schepsel veelsoortig begonnen is.

Het menschdom is één, bij al de verscheidenheid der ras‘

sen: met des te meer recht moogt gij dus aannemen, dat de al

gemeene stamvader van het menschdom één moet geweest zijn.

Page 103: Natuur en Historie

‚84 ‘ DE AAP EN n11 MENSCH.

Als wij nu al de genoemde hypothesen saamvatteden, tot

welk een besluit zouden zij ons moeten leiden? Tot dit:

dat de mensch zou zijn voortgekomen uit de gedaantever

wisselingen van een menschvormigen aap, of liever uit een

zelfden primitieven stam als die der apen; en in dit laat

ste geval, zouden er tusschen dien primitieven stam en den

mensch een reeks van overgangs-vormen moeten inliggen,

die alle, allengskens, meer en meer naderden tot de ge‘

daante van den mensch, en die, in gelijke mate, van de

gedaante van den aap mocsten afwijken. Maar nu is het

toch wel een bewezen feit, dat geen enkele van die veron

derstelde overgangs-vormen in de ontwikkeling van het

menschelijk geslacht nog ooit gevonden is. Tegenover vijl"

en-twintíg soorten van fossile apen, heeft‘ men tot heden

toe slechts ééne enkele menschensoort gevonden. De palaeon

tologie ‚moge ons schedels vertoonen, nu eens lankwerpiger

dan eens ronder, nu eens met gedrukte voorhooí'dswelving

even als die van den tegenwoordigen Australiër, dan eens

breed en hoog van voorhoofd zoòals het Caucasische ras,

’t zijn altijd schedels van menschen, niet van apen: en dit

geldt niet alleen van den schedel van den homo sapiens, maar

ook van dien van den bijna-idioot. Van ’t oogenblik af aan,

waarop de mensch verschijnt, is hij reeds geheel en al mensch.

III.

nmvrmm van urrr MENSCEELIJK ensucazr.

‘ De mensch is dan verschenen. Maar wat voor een mensch?

Blank of zwart, of koperkleurig of rood? Wat zullen wij maken

van de verschillende rassen van het menschelijk geslacht?

Men heeft verondersteld, dat elk ras de kroon is van‘ een

bepaald apenras. 209 zou dan de Afrikaansche aap zich ein;

"I

Page 104: Natuur en Historie

na AAP na na nnnscu.- . 86

‚delijk ontwikkeld hebben tot den neger, de Aziatische tot

den negrito, de Amerikaausche tot den Indiaansche‘roodhuid;

Anderen meenen, dat de verschillende doelen van den

mensch ontleend‘ zijn aan verschillende apensoorten,‘ die in

hem zijn saamgesmoltcn. Heeft dan de natuur den kop van

den ouistiti, de hand van den chimpanzé den schedel van

den orang-oetang, den voet van den'gorilla, den romp van

den siamang genomen, om daar den‚ mensch uit te formee

ren‚‘ ongeveer zooals l"hidias de verscheiden trekken der Hel‘

leensche familiën zon vereenigd hebben, om daaruit zijn

Olympisehen Jupiter saam’ te stellen?

Volgends deze hypothese zouden de trekken van den

mensch, eerst verdeeld onder vijf verschillende apensoorten',

waarvan eene in Amerika, twee in Afrika, twee in Azië, zich

later vereenigd hebben in één enkel wezen, tot welkssamen

stelling al ’s wacrelds vastelanden zouden hebben bijgedragen.

Deze hypothesen veronderstellen een andere, t. w., dat de

verschillende apenfamiliën bastaardèn kunnen voortbrengen,

die vatbaar zijn hun .geslacht voort te zetten. Anders zou

het moeilijk‘ te begrijpen zijn, hoe parallel-loopende seriën

van apen, die niet bij machte zijn elkander te naderen, zich

eindelijk hebben kunnen oplossen in verschillende menschen

rassen, blanke, zwarte, koperkleurigen, die alle onderling zich

vermengen kunnen. Zouden dan de afstammelingen dichter.

bij elkander staan dan de voorouders? en zouden evenwij

dige lijnen elkander ten slotte toch nog snijden? ‚.

Gij vraagt of elke m‘euschengroep geboren is in de orde„

waar men hem voor ’t eerst ontmoet, de Baskiër in de

Pyreneën, de Zwitser in Helvetië, de Romein in Italië? De

mensch, die ten tijde ‘van den holenbeer (ursus spelaeus) aan

de boorden van de Maas in de grot van Engis woonde, was

hij werkelijk uit die streek geboortig, of uit een naburig

oord? Met één woord, is ’t voldoende dat een of andere

mcnschentype lang op ééne zelfde plaats gevonden wordt,

Page 105: Natuur en Historie

86 na AAI’ EN Dit MENSCH.

om te mogen beweeren dat hij ook dáár voor ’t eerst het‘

licht heeft gezien?

Hoe ongelooflijk is ‘t, reeds op zich-zelf, aan te nemen,

dat het menschelijk geslacht van zijn oorsprong af, in grooten

getale over de geheele aarde zou zijn uitgestrooid! Zien wij

niet de eerste planten uit een middenpunt voortgaan? en

kunnen wij daaruit niet het natuurlijk besluit trekken, dat

alzoo ook de menschelijke plant zich van de eene plaats

naar de andere bewogen en verspreid heeft? Hebben wij er

geen innerlijke behoefte aan, den laatstgeborene der schep

ping ééne eenige wieg aan te wijzen, waaruit hij verrijst,

om zich trapsgewijze over de wijde, wijde waereld te ver

spreiden? Weten wij niet van het grootste gedeelte der

organische schepselen, dat de migratiën een voornamen rol

hebben gespeeld in hunne verdeeling over den aardbol?

Zelfs de grashalm trekt voort van ’t eene punt naar ’t an

dere. En nu doet ons de analogie besluiten, dat het niet

anders gegaan is met dien anderen grashalm, den mensch:

dat ook hij van een middenpunt is uitgegaan, waaruit hij

zijn stralen getrokken heeft. En wat ons in dit gevoelen

versterkt, is het feit, dat, waar wij den fossilen mensch

ook ontmoeten, te Engis, in het Neanderdal, in de Pyre

neën, hij reeds in ’t bezit is van vunrsteen of marmer,

‘twelk hij van ver uit de buurt heeft moeten medebrengen,

dat hij overal reeds een soort van traditioneele kunst beoe

fent, altans die van vuur te maken. Heeft men niet naast

zijne schedels de eerste pijlpunten en houweelen gevonden,

ja, zelfs de eerste beginselen der Picture: afbeeldingen van

de‘ monsters der aarde, geteekend op hunne ontmergde

botten? Mij dunkt, die ruwe fakkel moet van de eene hand

in de andere, van bevolking tot bevolking zijn overgegaan,

’tgeen mij aan een doorgaande afstamming doet gelooven.

Page 106: Natuur en Historie

en AAP EN en MEZ‘ISCH. 87

IV.

ALGEMEE'NE WET VAN DE OPVOLGXI‘ÌG DER FAUNA’S.

Uit de samenstelling der groote zoogdieren in het tertiaire

tijdperk hebben wij tot zekere hoogte kunnen besluiten tot

de samenstelling van den aardbol gedurende datzelfde tijd

perk. Zij getnigen’van uitgestrekte vastelanden.

Komt daar nu bij, dat verscheidene van die zoogdieren

toen zoowel in Europa als in Amerika leefden, zooals het

mastodon, de mammoet, de olifant, het paard, dan worden

wij van zelf geleid tot de veronderstelling, dat‘Ameríka en

Europa toenmaals met elkander vereenigd waren, hetzij dan

dat men aanneemt dat. de Atlantide der legende werkelijk

bestaan heeft, hetzij dat men het aanslnitingspnnt elders,

hoog in ’t noorden, zoekt. ‘

Op deze wijze alleen vinden wij de verklaring van het

vreemde feit, dat groote dier- of plantsoorten‚ die toen in

beide genoemde waerelddeelen werden gevonden, in ’t eene

verdwenen zijn, in ’t andere zijn.blijven voortbestaan. benige

der soorten, die uit ons l‘Înropeesch-Aziatiesch vasteland af

komstig waren, hebben zich van daar naar de beide Amerika’s

verspreid. En, omgekeerd, verscheidene der uit Amerika at.

komstige soorten zijn langs denzelfden weg naar ons vaste

land verreisd. Evenzoo is ’t met de flora‘s gegaan.

Men kan zich dus ons halfrond in het derde tijdperk

voorstellen als een enkel, onmetelijk vasteland, dat van

Midden-Europa af tot de bronnen van den Mississippi; de

savanna’s van 'l‘exas, de pampas van la l’lata, het plateau

van Mexico toe, een onmetelijk terrein aanbood voorde ont

Wikkeling en verhuizing van planten en dieren. De pri

mitieve olifant, de mammoet, het paard-hippario, graasden

. toen in de savanna’s van een of‘ ander onbekende Atlantide,

Page 107: Natuur en Historie

88 DE AAP E!\‘ DE ÌIENSCH.

‚/

vanwaar naar Amerika trokken. De nieuwe waereld,

die inderdaad onder is dan de onze, zond naar IJsland en

naar Zwitserland zijn tulpen, zijn c.vpressen‚ zijn platanen,

zijn palmen over; en dezelfde plant- en diert.vpe werd op

de oude en de nieuwe waereld afgestempeld.

De mensch is vroeg genoeg geboren om die twee wae

relddeelen nog verbonden te vinden. heeft, even als de

mammoet, zijn tijdgenoot, en als het paard, met hen van

Europa naar Amerika kunnen trekken, dat Atlantiesch vas

teland bewonen, waar nu misschien op den bodem der wa

teren geheimen schuilen, die wij bij 't klare daglicht vruch

teloos zoeken.

Hoe het zij, de brug van het eene waerelddeel naar het

andere is achter den mensclr ingestort; en ’t7ij dat er wer

kelijk een Atlantide bestaan heeft, ’twelk langzamerhand door

den Oceaan verzwolgen is geworden, zooals de geologen be-

weeren, ’tzij dan dat het verkeer met het Amerika van het

Noorden onmogelijk is geworden door het afkoelen van

den poolcirkel: genoeg! de mensch is van den mensch ge

scheiden geworden door den onoverkomelijken Atlantischen

Oceaan. Wat eerst één enkel vasteland was, is straks in twee

waerelddee_len gesplitst geworden.

Van toen af is de Amerikaansche plantengroei, die nu niet

meer naar Europa kou voortreizcn om daar voort te bloeien

uit eigen zaad, aldaar beginnen te kwijnen, om voor een an

deren type plaats te maken. Om dezelfde reden zijn de olifant

en het paard, die niet uit Amerika geboortig waren, eenmaal

van den moederstam gescheiden, daar weldra verdwenen. Z00

sterft een boom, die van zijn wortel is afgehouwen; zoo

droogt een stroom, die afgeleid is van zijn bron.

“en kan daar bijvoegen, dat sedert de overstrooming

van het Atlantische vasteland, of door de stremming van

het verkeer langs het Noorden, de ‚beide Amerika’s, bijna

van elkaâr gescheiden, in het midden door een bergachtige

Page 108: Natuur en Historie

D15 AAP EN DE MENSCH. 89

lnndengte, in de lengte door de Cordilleren, verdeeld door

reusachtige stroomen, losgemaakt van al die oude gronden,

zich in zekeren zin hebben terug zien brengen tot een in

snlairische gedaante en toestand, te midden van de twee

Oceanen de Atlantische en de Stille Zuidzee. is ’t dan be-

vreemdend, dat die, insulaire type zich tot zekere hoogte

heeft ingedrukt in de Amerikaansche fauna’s, door de ver

kleining harer vormen, door de ontaarding der soorten,

door het instand-blijven der buideldieren, die immers voort

brengsels en getuigen “er jura-periode zijn?

Op deze inéénkrimping der groote soorten heeft alleen

de mensch een uitzondering gemaakt. ‚ En waarom? Omdat

hij door middel zijner industrie in verkeer is kunnen blij

ven met den geheelen aardbol, omdat hij zijne schepen in de ‚

plaats der overstroomde landtongen heeft weten te stellen,

de ru‘iuen der waereld heeft hersteld ten zijnen bate, in

’t midden der beide oceanen zich heeft blijven bewegen,niet

als eilandbewoner maar als waereldburger, in betrekking

met ieder vasteland; omdat hij de levende bronnen der ge

slachten telkens heeft ververscht, door een onophoudelijke

emigratie van een deel hunner sterkste en ondernemendste

leden. ‘ .

De eerste verschijning van den mensch heeft nimmer op

een eiland kunnen plaats hebben. Dit was, integendeel, zijn

laatste verblijf. Hij had den gantschen vasten waereldbo

dem noodig, om er zijn diepe wortelen te slaan en er te

ontwikkelen. De storm wierp hem later op de eenzame eilan

den. Maar toen had hij zijne krachten reeds gemeten met

die der geheele bezielde natuur. Hij was toen alles, wat hij,

indien al niet naar den geest, dan toch naar het lichaam,

‘wezen kou. Toen hij in de verte verdoolde en als ingeker

kerd werd in de waereld der eilanden, was ’t of hij weder-

om een kind werd. Zoo heeft Cook hem daar aangetroffen.

Page 109: Natuur en Historie

90 DE AAI’ EN DE MENSCH‚

V.

‚HET MENSCHENRIJK. — VERLEGENHEII) VAN DEN NATUURKUN

DIGE BIJ‘ DE VERSCIIIJNING VAN DEN MENSCH. —WELKE

BANG KOMT DEN MENSCH TOE? ‘— HOE DE MENSCH

IN ZICH DE TIJDI’EBKEN DER. LEVENDE SCHEP‘

PISG ALS SAMENVAT.

Zichtbaar is de verlegenheid der grootste natuurkundi

gen, wanneer zij gekomen zijn aan het hoofdstuk: „Van den

mensch." Waar en tusschen‘wie zullen zij hem een plaats

aanwijzen? Dat is de groote vraag, met wierbeandwoording

zij aarzelen Van waar die verlegenheid en die aarzeling?

Ziet, in ieder rijk der natuur besehónwen de natuurkun

digen de feiten, de schepselen altijd in hun geheel. Zij on

derzoeken, zij beschrijven het weekdier, het krnipdier, het

zoogdier in al zijn deelen. Bij elk dezer trachten zij ‘zich

zelven rekenschap te geven van alles waaruit het samen is

gesteld. Zij scheiden het weekdier niet van zijn schaal,

het mosdier niet van zijn cel, de polyp niet van haar ko

raalrif, het insekt niet van zijne gedaanteverwisselingen. de

kapel niet van haar pop, de bij niet van haar korf, de spin

niet van haar web, den vogel niet van zijn nest, den bever

niet van zijn huis. In hunne bepalingen en beschrijvingen

nemen zij niet alleen het dier op, maar 'ook zijn leven

‘en werken, zijn zeden en gewoonten. ‘

Welnu, waarom veranderen de natuurkundigen van me

thode, zoodra zij overgaan tot de beschouwing van den

mensch? Waarom scheiden zij hem willekeurig van de wae-~

reld die hem omringt en die hij met zich draagt: t. w. wer

ken van allerlei aart, talen, godsdiensten, maatschappijenkunsten, die alle te vsamen zijne schaal, zijne cel, zijne schelp,

zijn nest uitmaken? In plaats van deze alle als onmisbare

Page 110: Natuur en Historie

om AAI’ EN nn rmnsorr. 91

bijdragen tot de. kennis van den mensch te erkennen, wij

zen zij ons op een schepsel zonder lichaam, zonder geest,

en zeggen: Ziedaar nu den mensch!

Neen, dat is de mensch niet, dat geslacht Homo, waarvan

gij spreekt. V\'at gij mij toont is een abstractie, die tot

geen plaats, geen tijd hoegenaamd behoort, een verminkt

beeld, zooals de natuur het niet kent. En datgeen wat gij

in de bepaling en beschrijving van den mensch vergeet, is

juist dat wat den mensch onderscheidt van alle organische

wezens. (‚iij weet zelfs niet eens welk een naam gij hem

geven zult. ‚Bij elke nieuwe uitgave van zijn Systema Nalurae,

veranderde Linnaeus zijne bepalin0‘. Geen wonder, zoodra

ze zijner pen ontvloeid was, moest hij haar wel onuitstaan

baar vinden. Zoo is ’t ook met Button en Cuvier gegaan.

Onder alle karaktertrekken die zij den mensch toeschrijven,

ontbreekt juist altijd die ééne, die de voornaamste is, die

zijn innigst wezen uitdrukt, die hem‘ onderscheidt van alle

andere schepselen op aarde

Welke is dan die hoofdtrek, waarop deze groote mannen

geen acht hebben geslagen? Het verstand? vraagt ge. Neen,

want dit vindt gij bij de dieren ook. De trek naar gezellig‘

‚hcid dan? Wederom neen, want zelfs de insekten bezitten

dat. Laat ons nog wat verder zoeken. Wat wordt er in den

mensch gevonden, dat bij ’t overige gedeelte der levende

schepping hoegenaamd niet en nergens gevonden wordt?

Dit is ’t: dat de mensch een historische waereld is; dat

de mensch van gedaante verwisselt met den tijd, niet al

leen wat het individu, maar ook wat de soort betreft; dat

de mensch toeneemt van geslacht tot geslacht; dat de mensch

omwikkeld is van een maatschappelijk, historiesch, architec

toniesch huls‘el, ’twelk hij al voortgaande telkens afstroopt en

achterlaat — een waereld van opeenvolgende traditiën:met

één woord, dat de mensch alleen een geschiedenis heeft, die

steeds vermeerderd wordt, die zich uit eigen boezem verrijkt,

Page 111: Natuur en Historie

92 DE AAP EN DE MENSCH.

terwijl er van alle andere organische schepselen niets be

staat, niets bestaan kan dan een beschrijving.

Zoo staat de mensch en zijn rijk tegenover alle andere

rijken der natuur.

Alias in alio iempore, linguam, genus vivenrlí, mores, artes

mutat. Solu‚s Ìzistoriam occupat et implet *): ziet daar de trek‘

ken die ik zocht. Zij zijn niet bij Linnaeus te vinden: zij

staan overal gegriffeld in de menschelijke natuurv

Indien de wezendlijke kenmerken des menschen, van den

beginne af aan in de bepaling van het geslacht Homo wa

ren opgenomen geweest, Zouden Linnaeus en de zijnen nooit

van den orang-oetang een Homo sylvaticus, of van den gib

bon een Homo lar gemaakt hebben. Zij zouden het genus:

Homo voor den mensch bewaard hebben, en de deur zou

gesloten zijn gebleven voor die verwarring van geslachten,

waaronder die edele wetenschap, de Natuurlijke Historie,

nog altijd gebukt gaat

Hoe? gij onderscheidt weekdier van weekdier, armpootigen

van armpootigen, en gij vindt. zegt ge, geen enkelen wezend

lijken hoofdtrek, die u den mensch van den vier-handige leert

onderscheiden? ’t Spreekt van zelf, dat gij u hier verrekend

moet hebben. 'l‘usschen den gorilla en den mensch bestaat

niet alleen een verschil in de afmeting der hersens: zij zijn

door geheel den omvang der geschiedenis van elkander ge

scheiden, en de klove verwijdt zich van eeuw tot eeuw.

De orang-oetangs, de siamangs, de gorilla’s doen heden

‘nog volkomen hetzelfde wat zij voor honderdduizend jaren

gedaan hebben, niets meer, niets minder. Zij gevoelen, zij

handelen juist evenzoo als zij van den beginne af aan ge

voeld en gehandeld hebben. Maar vergelijkt eens den mensch

“‘) D. i. "Verschillend in Verschillende tijden, verandert hij zijn taal,

zijn levenswijze, zijn zeden, zijn kunsten Hij alleen bezit en vult een Ge

schiedeuis." ‚

Page 112: Natuur en Historie

DE A‘AP EN DE ME.NSCH. ËÌ‘8

van heden met den eersten menschl Geheel een waereld van

ontwikkeling, een waereld van geschiedenis, ligt tusschen

hen in.

.Maar misschien beweert gij, dat de Werken des menschen

den natuurkundige niet aangaan? Hoe? gaan dan de zeden

en gewoonten, de nijverheid, de werken der gewervelde die

ren u niet aan? Als gij de bij beschrijft, is het dan mogelijk

dat gij zwijgt van haar vlijt, haar kun.st,‘haar arbeid, haar

honig? en zoudt gij durven zeggen, dat deze dingen alleen

voor dichters en droomers belangrijk kunnen zijn?

Het minste verschil in den vleugel of in den slurf van

een insekt, in ’t kantwerk van de schelp van een weekdier,

in de stralen van een zeester, in de teekening van een mos

dier, zijn voor u voldoende om soorten en ondersoorten vast

te stellen, tot in 't oneindige. En waar er sprake is van

hei. geslacht d.er primaten, daar zal er niet op ‘gelet worden

wie àl dan niet in staat zijn zich een historiesch hulsel te

vormen, dat immer aanwast van eeuw tot eeuw? Kunt

‘gij u iets onwetenschappelijkers denken dan dit?

De mensch is geen ondersoort.

Maakt de mensch slechts een familie te meer uit in de

orde der primaten? Neen. Hij maakt op zich-zelf een orde,

of liever hij maakt het menschenrijk uit. Maar waarin be

staat dat rijk? Noch Buffon, noch Linnaeus, noch Cuvier,

geen enkele natuurkundige.onzer dagen zegt het mij.

En dan eerst zal het gezegd worden, wanneer men dat'men

schenrijk in zijn ware, wetenschappelijke beteekenis erkent;

en nog eens, dit -is het eigenlijk karakter van het menschen

rijk, dat het zijne traditie, zijne historie, een oneindige ge

neratie van nieuwe vormen heeft, zonder ooit van soort te

veranderen. .Niets is eenvoudiger dan dit denkbeeld, en alleen

door zijne eenvoudighoid heeft het‘ de aandacht van zulke

geleerden, als wij daar noemden, kunnen ontgaan.

‚ Laat ons dit denkbeeld .verder ontwikkelen. ‘ Alle andere

Page 113: Natuur en Historie

94 DE AAP EN DE MENSOH.

schepselen zijn, om zoo te zeggen, onbewegelijk vast-staande

in den tijd: zij gaan niet vooruit, omdat zij telkens morgen

weêr juist hetzelfde zullen herhalen wat zij heden gedaan

hebben. Zij zijn als een stilstaand horologie, waarvan de

wijzers steeds het zelfde uur aantoonen. Alleen de mensch be

zit de eigenschap van zich te kunnen voortbewegen, vanvoor

uit te gaan, niet alleen in de ruimte, maar ook in den tijd.

‘ ‚ Deze vatbanrheid. voor vooruitgang door alle tijdperken

heen, is een trek die uitsluitend den mensch toebehoort en

waardoor hij van het overige levend schepsel wezendlijk ver

schilt: en ziet! juist van dien trek spreken de natuurkundigen

nooit. Wij hebben hier dus een waereld van denkbeelden te

wegen en te peilen, of liever, wij hebben hier geheel een rijk

der natuur af te perken, tegenover de andere rijken der natuur;

‚ en dat zal ik dan ook in de volgende boeken beproeven.

Het dier heeft geen organen voor vooruitgang met den

tijd. In dat. opzicht is hij gelijk aan het schelpdier, dat vast

,kleeft aan de rots. Alleen de mensch bezit zulke organen.

Gij ziet ze niet? Maar gij ziet er toch de uitwerkselen van:

en wie zal de uitwerkselen ooit ontkennen, omdat hij de

oorzaak niet ziet?

’t Is niet voldoende te zeggen: de mensch gevoelt en

vdenkt na. Voeg er bij: de mensch beweegt zich in den tijd,

de mensch gaat vooruit van geslacht tot geslacht.

Weet gij wel zeker, dat -het dier niet denkt? Gij weet het

nîet; al wat gij weet is dat het. dier vandaag hetzelfde doet

:wat het ten tijde der l“nraönen gedaan heeft, d. i. te zeggen,

dat het dier niet begiftigd is met het vermogen om met den

tijd vooruit en steeds vooruit te gaan. Verlies dien kenmerken—

den trek niet uit het oog; trek uit dat beginsel al wat het in

zich heeft, en gij zult een onnoemlijke reeks van gevolgen zien.

Beperk de beschrijving van den mensch niet tot dien vanvden wilde! Dan zoudt ge bij zijn kindschheid' blijven staan.

‚Aanschouw hem in zijn jongelingschap, op zijn mannelijken

Page 114: Natuur en Historie

DE AAP EN nn MENSCH. 95

leeftijd, in geheel den 1oo1.) zijner ontwikkeling! l)àn alleen

zult ‘gij over het‘menschenrijk kunnen oordeelen. Het artikel

Mensch is de biographie Van een leven‚van duizende eeuwen‘.

Scheid den mensch niet, beroof hem niet van zijne histori

sche waereld: wanneer gij dat doet, houdt gij niets over

dan een verminkt schepsel, het weekdier zonder schaal, de

schildpad zonder schild, het schelpdier zonder zijn borstkuras.

De Mensch is het Menschelijk Geslacht, zooals zich dat

sedert zijne wording heeft ontwikkeld Wie niet wil rekenen

met het leven der menschheid, schept zich een wezen dat

niet bestaat, wil in de klassificatiën der natuurlijke historie

een soort binnensluiken, die in de natuur niet aanwezig is.

‘ Neem den Mensuh geheel, dat is: met zijn leven, met zijn

geschiedenis, of -- laat hem staan! Dat verminkte schepsel,

waartoe de natuurkundigen hem hebben willen maken, heeft

voor hen niet het minste licht doen opgaan over de alge‘

meene wetten der organische wezens lleproeveh wij den

Mensch in zijn geheel te houden, en laat ons dan zien wat

hij ons aangaande de bezielde schepping, over de wetten des

levens te zeggen heeft. ‘ ‚

Het karakter van het menschenrijk — zoo heeft men be

weerd *) -— zou niet in harmonie zijn met het overige

systeem der natuur. Maar dat is nu juist de kwestie. Ik wil

aantoonen, dat die harmonie integendeel wèl bestaat en des

te grooter blijkt, naarmate men meer van de oppervlakkige

beschouwing tot de diepte doordringt. Wij moeten het men

schenrijk zoeken daar waar het werkelijk bestaat: in de orde

der historie. ‘

„De mensch,” zegt gij, „is de kroon der natuur.” Best:

maar wààrom’! „Omdat hij de natunrresumeert.” Het zij zoo,

maar ik moet aanhouden met vragen en zeggen: wààrom

resumeerí hij de natuur? Dat is mij nog niet duidelijk aan

"‘) Zie lsitlorc (ìcull.l'oy SuinhHílaire, Hisl. Nul. génäluie‚ '1‘. u, bl. 258.

Page 115: Natuur en Historie

96 on AAI’ EN Dit manscrr.

getoond. Men heeft een onbestemd gevoel gehad, dat de

mensch een waereld in ’t klein (een mikrakosmas) is, waarin

het Al zich weêrkaatst: eerst nu kunnen wij van dat onbe

stemd vermoeden ons rekenschap geven.

De mensch resumeert de natuur, dewijl dat algemecne

leven, dat voortstroomt van geslachten tot geslachten, van

soorten tot soorten, in hem voornitgaat, in hem tot geschiede

nis wordt. Er is een geschiedenis van de natuur in ’t al

gemeen.- zij wijst op tijdperken van worden en vergaan,

op soorten die verschijnen en verdwijnen; op organismen,

die elkaâr vervangen; op dynastiën van week- of kruipdie

ren, die gedurende myriaden van eeuwen heerschen en straks

uitsterven. Deze wisselvalligheid wordt nergens bij eenig be

zielde schepsel-soort aangetroffen. Een leeuw gelijkt altijd

op een leeuw, een sperwer op een sperwer. Noch de een

noch de ander weêrspiegelt in zijn soort de wisselvallighe

den van de organische rijken.

Indien de mensch niet bestond, zou geen enkel ‚ander we

zen, op kennelijke wijze ons het kort-begrip te aanschouwen

kunnen geven van de jaarboeken‚‚die in de aardlagen der

waereld, als zooveel steenen tafelen, verborgen liggen; zou

geen schepsel het toonbeeld zijn van die macht van veran

dering, van vernieuwing, die de verschillende tijdperken aan

elkander bindt. Want ieder schepsel is onveranderlijk in‘

zijne soort, of, zoo deze soort variëert, dan zijn die wijzigin

gen nauwlijks merkbaar. Alleen de mensch is verandering,

traditie, vernieuwing, historie, gelijk de natuur in haar gre

heel genomen.

Ik zal mij duidelijker verklaren.

’t Zon mij geen moeite kosten, in den mensch de ver

schillende tijdperken der schepping te hervinden de seluri

sche, permische, jnra-, krijt-, en eoceensche perioden, dat is:

’s menschen tijdperken van stilstand, van stormen, van uit

barsting, zijne opheffingen en dalingen, zijne eeuwenlange

Page 116: Natuur en Historie

nn AAP EN DE MENSCH. 97

sluimernachten, voorts van zijn plotselinge verrijzingen, van

‚zijn dwergen en zijn reuzen.

Die goed zoekt, zou ongetwijfeld in de levensgeschiedenis

van den Mensch de tijdperken hervinden, waarin zijne vleu‘

gels wassen, die waarin hij zijn vlucht neemt, of waarin hij

neêrstrijkt uit‘ de hoogte, waarin zijne krachten, schijnbaar

uitgeput, zich in stilte verjongen. Dat alles is in hem, wordt

in hem openbaar. Hij ook, hij heeft zijne lange nachten,

zijne tijden van eoceensch halfdonker, zijn toenemende mor

genschemeringen, boden van zijn klaarlichten dag.

Waarom? Ik heb het gezegd. Omdat de mensch historie

is -— gelijk de algemeene natuur.

Page 117: Natuur en Historie

“"

ZEVENDE BOEK.

DEMENSCH.

1.

IN HET BEVROZEN TIJI)PERK? -—

’— DE MENSCH EN DE

]SDE MENSCH OI’GETREDEN

DE MENSCH EN DE HOLENÌBEER.

MAMMOE'I.

Wanneer is de mensch op aarde het eerst verschenen?

In welk tijdperk van ’t algemeene leven hebben wij zijn wieg

en bakermat te zoeken?‘ Onder welke heilspellende teekenen

is zijn geboortedag ter kimme gerezen?

De Dichters andwoorden:

7‚Wis begroette deze Aard met haar vriendlijksten lach

Den gelukkigen dag,

Toen haar Koning, de Mensch, werd geborenl

Zeker leêgde de dankbare moeder Natuur

In dat feestelijk uur

Aan zijn voeten den overvloeds-horen!‘

Dien verkoorne des hemels, verbeid sints zoolang,

Ei, wat vogel onthield hem het welkomstgezang?

Page 118: Natuur en Historie

DE MENSCH. 99

Wat insekt zijn volvrolijk gegons tot een groot?

En wat bloemtjen haar geur? en wat straaltjen zijn gloed?

O, gewis! ’t was een zomer van volheid en vreugd,

Als geen tweede haar heugt,

Toen de waereld den Mensch zag geschapen,

Met den straalkrans der Jeugd,

Met het adelmerk Gods om de slapen!”

Gij hebt dit misschien herhaald met de eerste mythologiën,

met de eerste poeziën, met het gezond verstand des men

schen, en geen oogenblik getwijfeld of het was zoo. Maar

hoe groot moet dan uw verbazing, uw teleurstelling zijn,

als daar nu een ‘geleerde — noem hem Desor, of Lartet, of

Dawkins, of Lyell, of Troyon! — u ernstig komt verzeke

ren, dat die voorstelling van een waereld, die in vollen

bloei zou hebben gestaan tijdens de verschijning van het

Menschelijk Geslacht, niets anders is dan een legende, een

fabel, een ijdel ze'lfbedrog! Als men u, in naam der weten

schap komt leeraren, dat, integendeel, de Mensch versche

nen is in wat zij het „bevrozen tijdperk” noemen, een tijdperk

des doods voor ons noordelijk halfrond, toon alle leven be

dolven lag onder het onmetelijk lijkkleed van sneeuw en ijs?

Verbeeldt het 11! Daar is hij dan eindelijk geboren, dien

wij tot hiertoe vergeefs hebben gezocht, de Mensch, de gun

steling der schepping! inderdaad, hij is daar; maar op welk

een tijdstip? Overal een akelig zwijgen, een nijpende koude,

een Siberische horizont, één groote sneeuwmantel die alles

bedekt, zoodat gij de wateren niet van den vasten grond

kunt onderscheiden. En die koning der natuur moet, bib

berend, met zijn steenen beitel de kille schors der stroo

men verbrijzelen, om er zijn voedsel te zoeken of zijn dorst

te lesscheni ‚ . ‘

En te midden van zulk een stiefmoederlijke natuur, zon

onverbiddelijk voor haren Eerstgeborene, wie is zijn eerste

7’lil

Page 119: Natuur en Historie

l 00 DE MENSCH‚

makker, zijn tijdgenoot, met wien hij één zelfde leven schijnt

te moeten leiden? Dat is de groote holenbeer, de ursus spe

laeus, het oudste der vleeschetende dieren uit dit tijdperk,

dat het eerste zal verdwijnen, om alleen zulke vertegenwoor

digers na te laten, als ons noch van zijn grootheid noch ‘

van zijn kracht een flauw denkbceld kunnen geven.

De mensch moet hem volgen, en navolgen, van hem lee

ren zijn hol te graven, in een kuil zijn prooi te beloeren,

om diens beenderen te breken, om zich met het merg te

voeden! En als de krachten van dien ontembaren beer ver

sleten raken, als zijn geslacht verdwijnt, welke plaatsvervan

ger verschijnt er dan tegenover den mensch? Niemand

anders dan de stamvader der olifanten (eleplzas prímígeníus.),

de mammoet, die de geheele kudde der dieren voorafgaat,

waarover hij heerschappij voert, zoowel door zijn reuzenge

stalte als door zijn verstand.

Aanvankelijk is hij gewikkeld in een dikke vacht; zijn

nek schuilt weg onder een pels van manen, die hem alle

koude doet trotseeren. Van hem moet de mensch de kunst

afzien een vijandige natuur te overwinnen, van hem lee

ren onder de sneeuw den Schralen plantengroei op te delven,

die door dezen ijswinter gespaard is gebleven. De mammoet

kent de groene oasen in de ijswoestijnen, die langzaam be

ginnen te ontdooien, en de mensch dient dezen gids wel te

volgen, wil hij de plek vinden, waar een zoetwaterbron welt,

waar een pijnappel groeit, waar een voedzame wortel in den

grond verscholen is, waar straks noot en mispel en water-

kastanje beginnen te bloeien. En hij doet het, en leert bo

vendien van zijn meester zich in ’t bont te steken: hij

maakt zich op zijn beurt een vacht uit den huid van den

holenbeer. zijn ouden, wegstervenden makker. En nu, aldus

gekleed en beschermd als de mammoet, volgt hij dezen,

waar hij als wegbereider voortgaat!

Zoo wordt dan de ledige onmetelijkheid bevolkt!

Page 120: Natuur en Historie

DE MENSCH. 1 0 1

11.

DE MENSCH EN HÉT R.ENDIER.

Wij gaan voort met het omtrekken der tafreeleu, die

zich aan onzen geest opdoen, bij de voorstelling van ’s men

schen Ontstaan ‘in het bevrozen tijdperk

Welnn dan, de tijd komt, waarop de mammoet op zijne

beurt onder een onzichtbarén invloed begint te kwijnen.

Van de tallooze kudden dezer kolossen blijven er slechts en

kele groepen over, en dezen worden gedurig zeldzamer. De

reus der ijsperiode dwaalt in de verte eenzaam rond. Zelfs

aan de poolgrenzen vindt hij geen waereld meer die voor

hem‘gesolziikt, is. ’t Zij dat de temperatuur van het Noorden

hem reeds niet koud genoeg meer is, "t zij dat de mensch,

met steenen pijlen gewapend, hem voort heeft gedreven naar

doodsche streken, waar hij geen voedsel kan vinden, ‘t zij

dat zijn vacht en zijn manenlast hem begint te hinderen:

genoeg, hij neemt af naarmate de aarde warmer wordt, hij

verdwijnt -— en, met hem, geheel een tijdperk, waarvan hij

het levend gedenkteeken was

Daar komt nu, in zijne plaats, het rendier bij gantsche heir

legers aangesneld, om de groote erfenis van sneeuw in bezit

te nemen, door den ruigen olifant nagelaten! En dat ren

dier moet nu op zijne beurt de opvoeding van den mensch

voortzetten. De holenbeer heeft hem den weg door de berg

landen en de rotsspelonken geleerd; de mammoet is hem

voorgegaan in de moerassen en diepe valleien: nu het ren

dier verschijnt, ontsluiten zich voor hem de onmetelijke, be

moschte, onvruchtbare steppen, die zich uitstrekken tot den ver

ren horizont; en met de komst van het rendier begint de mensch

zijn nomaden-leven..Wat wij nu nog, in het noorden van Si

berië, bij de Yakoeta’s en de Toengoese’s aanschouwen, moet

toen in Midden-Europa gezien zijn. De mensch moet nu

Page 121: Natuur en Historie

1 02 nn I\IENSCH‚

tweemaal ’s jaars de migratie der rendieren hebben afgewacht

aan de oevers van Garonne en Maas en Rhijn, om hen te

bespringen, te worgen en te slachten, en zoo zijn honger te

stillen. De mensch is nu eerst recht een ,‚ geweldig jager,”

een roofmensch, met bebloede handen, alleen misschien door

zijn meerder overleg en wreedheid van het roofdier onder

scheiden! Reeds heeft hij twee tijdperken, en, als ’t ware

twee dynastiën, zien voorbijgaan, die elkander zijn opgevolgd:

die van den grooten beer en van den mammoet. Beide heb

ben hem de heerschappij betwist; maar nu regeert hij zon

der mededinger als koelbloedig tyran het ontwapende volk

der rendieren, waarvan hij niets te vreezen heeft, en waar

aan hij al wat hij heeft ontleent!

III.

DAT DE MENSCH NIET IN HET BEVROZEN TIJDPERK HEEFT

KUNNEN ONTSTAAN.

Zullen wij aldus voortgaan? Zullen wij verder al de ge.

volgcn i1itspinnen, die zich uit de bedoelde hypothese trek

ken laten? .

Plinius de Oude heeft, in de wanhoop van zijn athe.isme,

een allertreurigst beeld van den mensch opgehangen. Vol

gends den Romeinschen naturalist zijn alle schepselen geluk

kig, is de mensch alleen rampzalig: een animal flens, aliis

ímperaturum. Maar als die Plinins eens de hypothese ge

kend had, die den mensch aan den rand van een onmetelijk

ijsgraf laat geboren worden, met hoeveel zwarte trekken had hij

dan de schilderij van ’s menschen oorspronkelijke ellende nog.

vermeerderd! Want dan zou de mensch niet alleen weenende

het leven zijn ingetreden, naakt en bevende, maar bovendien

Page 122: Natuur en Historie

nn MENSCH. 10 3

zou hij ‘een Siberische waereld zijn binnengeworben, ‘die

hem verstoot en haat.

Maar de meest troostelooze verbeelding, zooals die van een

Plinius, is in hare schilderij‘ nog verre beneden datgene ge-‘

bleven, wat nu, naar het laatste woord der wetenschap, de

werkelijkheid is. En juist dit brengt er mij toe te geloo

"en, dat dit woord het laatste niet is, dat er nieuwe ont

dekkingen zullen gedaan worden, die het voortaan onmoge

lijk zullen maken den mensch bij zijn verschijning in een

wieg van ijs te begroeten

Men heeft dezer dagen de tijdgenooten van den mensch,den ursua spelaeus, den elephas vantíguus, den r/zinoceros 7z‘emí

taeclms teruggevonden onder de schotsen der ijszeën Zij

leefden dus eer de gletschers bestonden, wier lagen hen

overdekten; en zoo dit van hen geldt, zou het dan ook

niet gelden van hunnen tijdgenoot en onafscheidelijken med‘

gezel, den mensch? Ik weet wel, dit is niet meer dan een

vraag, maar in allen gevalle toch een vraag, waarvoor wel

degelijk grond bestaat.

Bovendien, zoo ik al eens den mensch voor ’t eerst aan

den oever der Midden-Europeesche ijs-zee had aangetroffen,

zou er dan noodzakelijk uit volgen moeten, dat hij daar

ook geboren is? Dat zij verre. Hij is daar gekomen omdat

hij het spoor der rendieren volgde; hij is den beer op de

hielen gevolgd, en aldus doorgedrongen tot de grenzen der

bewoonbare waereld: maar dáár kan zijne eerste woning

niet hebben gestaan. Even als er een tijdperk is geweest,

waarin de mensch onbekend was met het ijzer en de meta

len. moet er, in nog verder verleden, een tijdperk zijn ge

weest, waarin hij onbekend was met het gebruik van ’t

vuur. Was hij van nature niet bestand tegen de felle win

terkonde, dan moeten we wel aannemen, dat hij de aarde

allereerst in een gematigde luchtstreek, in een warmer pe

riode, moet hebben begroet, waar hij de ontleende warmte

Page 123: Natuur en Historie

1041 DE MENSCH.

.‚‚_I_‘__I

van den (nog onbekenden) hi1isselijken haard kon ontbeeren.

Is hij niet het naaktste van alle schepselen, en volgt daar

niet uit, dat hij dan ook ter waereld moet zijn gekomen in

een oord, waar hij geen bedeksel noodig had om zich te

gen de vorst te beschutten? Heeft hij werkelijk in zulk een

nooddruft verkeert, dan moeten de stralen eenerkoesterende

zon gedurende een langen tijd zijn eenigste kleeding en zijn

eenigste haard zijn geweest.

Beweert men niet reeds, dat er mensehonbeenderen gevon

den zijn in een aestuarium van Savone van het bovenste

tertiaire stelsel? dat men door den mensch gehouwen steen

heeft ontdekt in de kalklageh van de oase, uit het midden van

het tertiaire stelsel? Heeft men niet reeds gesproken van „den

mioceenschen mensch ?” Al slaan wij aan deze beweerin

gen nu nog juist geen onbepaald geloof, al zijn ze misschien

overdreven, men kan ze toch houden voor meer dan ijdele

geruchten, voorboden van naderende ontdekkingen.

En waar dan nu de wetenschap nog zwijgt, mogen wij

daar het leven niet raadplegen? Dragen wij, menschen, het

stempelmerk van een ijswaereld met ons? Zijn wij kennelijk

de echte kinderen des winters? Bewaren wij inde diepte van

onzen geest geenerlei herinnering, geenerlei navonkeling, geen

enkele sprankel om van een zonnestraal, van een liefdezon?

Let eens op die rustelooze werkzaamheid van ‚den mensch,

op dien geest die geen jaargetijde kent, die van den win

terslaap van den holenbeer niets weet, op dien loop die

nooit vertraagt, dien gloed die nooit uitgaat! En kom dan

met mij tot het besluit, dat die onbluschbare vlam voor het

allereerst moet ontstoken zijn onder een vriendelijken he

mel, op een herbergzame aarde, bij het licht dier zon, die

uit de Veda’s nastraalt, niet te midden van de dichtge

*) Cangrès d’dnthropoloyz'e el al'Arche'a/ogie pré-lu'slorique. Paris, 1867.

p. 67-74. ‚

Page 124: Natuur en Historie

nn MENSCH. l 0 5

vachte dieren van de ijs-periode, maar te midden van een

tropische fauna, eer de olifant en de rhinoceros behoefte

hadden aan pels en winterbont!

Het menschelijk hart alleen reeds, bij gebreke van ari

dere bewijzen, zou luidde potesteeren tegen de beweering,

dat het allereerst te midden van een ijs-zee geklopt heeft.

Maar waar die herbergzame aarde, dien zuchten hemel te

vinden? Misschien is de‘dag niet verre, waarop dit met ze

kerheid zal blijken, tot bevestiging -— wie weet? — van

de oude overlevering, die naar het Paradijs tusschen Eufraat

en 'l‘iger wijst!

Page 125: Natuur en Historie

ACl-ITSTE BOEK.

1) E VOORHOF DER GESCHIEDENIS.

I.

HOE DE MENSCH VAN JAGER HERDEB. 1S GIEÌVOR‚DEN. — DE

IBEVE.BS EN DE MEIRBEWONERS.

Ten tijde toen de mensch het rendier vervolgde, naderde

hij op zijn jacht de gletschers der Alpen. Hij kwam tot den

voet van den Saleve, aan 't meir van Geneve, en over den

gletscher van. den Rhijn, tot het meir van Constanz.

Welke nieuwe waereld deed zich toen aan hem op? Een

waereld, waarvan hij tot hiertoe geen denkbeeld had ge

had: die der Zwitsersche meiren. ’t Waren noch de zeën,

noch de vloeden, aan wier oevers hij vroeger geleefd had,

wier stormen en grillen en vernielende gramschap hij Z00

menigmaal had ervaren. Integendeel, kalme stroomen, hel

dere wateren, ter nanwernood door een koeltjen gerimpeld‚

een kristallijnen spiegelvlak, beeld van een eeuwige haven,

waar de schipbreuk onmogelijk is. De natuur bood einde

Page 126: Natuur en Historie

nn voonnor vnn ensonrnnnnrs. 107

lijk hem den vrede aan. Hoe moest die nieuwe toestand

den mensch verbazen! ‘

Tot nog toe was de aarde hem vijandig geweest, overal

hem dreigende met een of ander gevaar, of hem tergende

tot een ‘of anderen strijd. Waar toch zou hij zich voor

zoo veel weêrpartijders verschuilen? En nu, ziet! daar strekt

een onbewegelijk meir zich aan zijn voeten uit. Indien

hij eens van den vijandigen bodem zich los'kon rukken, en

in dat meir zich een plaats veroveren, van dat meir een slag

boom zich maken kon tegen de vleeschverslindende dieren,

en, ongetwijfeld, ook tegen den mensch? Dan zou hij voor ’t

eerst een veilige bergplaats hebben voor zijne schatten, dat

wil zeggen: zijn steenen bijl, het overschot zijner kudden,

zijn huisdieren, en de vruchten die hij begon te plukken.

Dan zou hij, eindelijk, gerust kunnen slapen!

Zoo ongeveer kunnen de gedachten en voornemens zijn

geweest, die in de eerste menschen oprezen, toen zij de oor

den der groote meiren bereikten, aan ‚den voet der Alpen,

in Zwitserland, in Italië, in Oostenrijk en in Midden-Europa.

Maar wat te doen? Op welke wijze zou het mogelijk zijn

een woning te bouwen te midden van die stilstaande wate

ren? Waarschijnlijk begon hij met kleine kunst-eilandjens te

maken, door op-één-hooping van steenen in de meest on-‘

diepe plaatsen. Maar zoodoende, bleef hij toch nog te dicht

bij ’t strand. De vijanden (en waar leerden ze niet?) kon

den hem daar nog al te gemakkelijk bereiken. Hoe zal‘ het

denkbeeld hem invallen om zich in de verte, te midden van

de diepe wateren, een veilig asyl te stichten?

Misschien heeft hij hier of daar de bevers gadegeslagen,

hoe zij boomen omver haalden en ze tot balken bewerkten,

hen vastheidde in de bedding van een rivier of van een

meir; hoe zij die palen door‘ taaie twijgen of teenen aan el

kander verbonden, en nu op die fondamenten, met het waterpas

gelijk, hun huis optrekken, dat tcgelijker tijd tot een wijk

Page 127: Natuur en Historie

1Û8 DE VOOBHOF DER GESCHIEDENIS.

plaats en een magazijn moest dienen. Zoo zouden de bevers,

door den mensch nog niet in hunnen arbeid gestoord, de

eerste‘meesters geweest zijn in de kunst van op palen te

bouwen. ‘

Lees eens bij Buiten de beschrijving van de hutten der

bevers! ’tIs of hij over de dorpen onzer lacustrale *) voor

ouders spreekt: heipalen, vloeren, hutten, voorraadsehuren,

koepelhuisjens, waterdorpen, alles wordt hier gevonden 1-).

Zou die volmaakte overeenkomst tot in alle bijzonderheden,

niets anders dan een spel des toevals zijn? ‚

Naar hetzelfde model nu stichtte de mensch overal zijne

„beverwijksche” dorpen en gehuchten: op het meir van Ge

neve, van Neuchàtel, van Zurich, van Varese, van Com‘o.

Aanvankelijk durfde hij zijn gebouwen slechts op korten a‘f

stand van het strand opslaan, zoo weinig was hij nog aan

de waterwaereld gewoon; maar bij de ontwikkeling van zijn

kunstvermogen koos hij zijn domicilie al ver en verder. Zoo

heeft hij dan nu een.plaats waar hij meester is over zijne

bezitting; en daar de onrust van het heden verdwenen is,

kan hij aan het morgen beginnen te denken.

De jager wordt herder, de nomade burger.

Nu kan hij ook een aanvang maken met het temmen der

dieren: hij kan zijn aanstaande huisdieren uitkiezen, en on

der ’t.juk der gewoonte brengen, ’t geen een onmogelijkheid

was, zoolang hij geen vaste woonstede bezat

Ziet, reeds omringen hem het paard. de os, de geit, de

*) Het woord lacuster of lacustraal (van ’t Latijnsche lacur, meir) wordt

in de Natuurlijke Historie gebruikt van planten en dieren, die groeien

‘of leven rondom of in groots meiren en groote vijvers. In de Geologie

noemt men lacustrale gronden zekere aardlagen, die onder zoet water

schijnen gestaan te hebben. — M. N. Bouillet, Dz'clz'onnaire Univerrel.

1859. bl. 901.

+> Rnfl‘oia, Hirl. Nul. VIIIe deel, bl, 49.

Page 128: Natuur en Historie

.nn voonnor DER GESCHIEDENIS. 109

ezel, het schaap, het varken! Hij drijft hen in de lagere

Alpenstreken ter weide, en ‘des avonds, als beer en wolf uit

hunne holen komen, keert hij tot zijn schuilplaats terug, waar

hij en zijne kudde buiten ’s vijands bereik zijn.

En dank zij die veiligheid, nu is.hij niet alleen herder,

nu is hij ook landbouwer: hij weet reeds wat zaaien en

oogsten beteekent. Hij zamelt zijn gerst in en zijn tarwe,

zijn gierst, en zijn vlas; hij kneedt zijn brood, hij spint zijn

kleed; Hij heeft zijn potten van gebakken aard tot bewa

ring van appel en aardbezîe en mispel e‘n framboos, en

aan kannen voor zijn melk ontbreekt het hem niet.

Men heeft de eerste meirbewoners van Zwitserland en

ltalië met de wilden van Californië en de ‘Sunda-eilanden

vergeleken; en waarlijk, ‘als men hunne steenen‘Wapeuen en

werktuigen aanziet, als men bemerkt dat zij volslagen on

bekend zijn met alle metalen, dan schijnen zij op de laag

ste sport der‘ beschaving te staan. Maar wanneer wij dan

weêr letten op hunne ontelbare kudden, hun toenemen

den landbouw, als‘wij in den omtrek van gehucht of dorp,

’t geloei hunner koeien, het gebri1l van den oer-os hooren;

als wij op de Alpemplateaux in ’t noorden het gehinnik

der paarden, het geblaf der houden, het gegil van ’t her

dersflnitjen vernemen, dan denken we onwillekeurig aan

dien ’trap van beschaving die ons door de oudste liederen

van den Big-Veda wordt vertegen.woordigt. De voorwerpen,

de dieren, de levenswijze, 't gelijkt alles op elkaâr.

Alleenlijk -—- waar is het Gezang en het Gebed dezer Wa

terbevolking? De Indische Veden-hymnen omruischen de

Himalaya; maar de Alpen -— zij zwijgen!

Page 129: Natuur en Historie

110 na voonnor DER GESCHIEDENIS.

11'.

WAAROM BREIDT ZICH HET LACUSTRALE GEBIED NIET UIT? —

DE KIEM VAN HET TEGENWOORDIG ZWITSERLAND.

Het laoustrale leven doorloopt geheel het steenen tijd

perk. Eeuwen volgen op eeuwen, zonder eenige gewichtige

verandering aan te brengen. Als men over het soort van

eilands-leven nadenkt, bemerkt men wel dat dit watergebied

niet kon toenemen, omdat het, den vijandigen aardbodem

schuwende, zich daarover niet kon verspreiden. De mensche.n

verwijderden zich niet van de kust: zij namen het land niet

in bezit. Veel minder nog dachten zij er aan, de bergen

over te trekken, te emigreeren, nieuwe landen en volken te

veroveren. De dorpen, die in de meiren gesticht waren,

mochten talrijk zijn, zij bleven binnen de oevers van de

waterkom besloten.

’tIs wel mogelijk, dat de meirbewoners, die het dichtste bij

elkander lagen, elkaâr in hunne prauwen nu en dan een

zeeslag in ’t klein leverden. Al kenden zij het ijzer niet, zij

hadden ontvlambare pijlen, en daarmede konden zij de strooien

hutten in brand steken. Dit was, eeuwen lang, het eenigst

gevaar dat zij leden. Zij werden in den regel tegen elkander

beschermd door hunne afgezonderdheid, door de hoogte der

bergen, vooral door hunne onbekendheid. llet waterdorp van

Morges was het talrijkste: het telde meer dan twaalfhonderd

inwoners. Indien er bij de lacustren al eenige eerzucht ont

waakt was, zou zij in de diepe wateren rondom zijn onder

gegaan. Zoo waren de steden, evenals Rome, in haren oor

sprong toevluchtsoorden. Zij bleven een onmetelijken tijd

bestaan, maar veranderden niet.

Een lacustraal gebied kan ook niet veranderen. Geen

waterdorp sluit zich aan een ander wa‘terdorp, maar elk

Page 130: Natuur en Historie

nn voonnor DER. GESCHIEDENIS. 111

hunner, op zijn eilandjen vrijwillig gebannen, vreest het te

verlaten en uit den eenigen toestand te geraken die mogelijk

is voor een pas wordend volk.

En herkent nu niet, als in een embryo, in deze eerste

îrekken de lijnen der toekomst van het Zwitsersche volk:

onbekendheid, eenvoudigheid, nederigheid? Als er ergens

vrede woont op aarde, dan moet het dáár zijn. Geen hoofd‘

stad, geen middenpnnt, geen duurzame nsurpatie. Gemeen

ten, die. verbonden zijn, en elkaâr niet kunnen vernietigen,

moeten eindigen met „geconfedereerde cantons” te worden.

Ja, in deze laoustrale waereld ligt reeds (‘en kiem van het

tegenwoordige Zwitserland, zooals het daar achter zijn mei

ren en bergen, als op heipalen, van het overig gedeelte van

Europa ligt afgezonderd. Het kent geen andere eerzucht

dan in stilte voort te leven, ver van het gewoel der wae

reld. Die onzijdigheid, die de voorwaarde is van zijn be

staan, wat vergunt zij méér dan een eilandsleven? Tusschen

Zwitserland en het continent‘ ligt een slagboom.

II] .

OVERGANG VAN HET STEENEN TOT HET ÌBBONZEN, STRAKS TOT

HET IJZEREN TXJDPERK.

Het steenen tijdperk wordt opgevolgd door het bronzen.

Eindelijk leeren die waterdorpen ook het ijzer kennen, Zij

smeeden er die lange, gallische, zware, slecht-geharde zwaar

den.uit, die na elken stoot weêr recht gebogen moeten wor

den. Toch is dit wapen voldoende, om hen die ’t voeren

zonder vrees de verslindende dieren aan het strand onder

de oogen te doen zien. Van nu. af is de schuilplaats mid

den in de meiren overbodig geworden, en de waterwoonhui

zen worden eenvoudig pakhuizen. Weldra staan ze ledig,

Page 131: Natuur en Historie

112 DE VOORHOF DER GESCHIEDENIS.

vooral-nu een nieuw menschenras, de Helvetiërs, den vas

ten grond in bezit heeft genomen. Wat blijft er straks over

van heel dat amphibiën-volk? Niets meer dan een hoopjen

visschers, die zelf hun eigen afkomst vergeten en hier en

daar hunne netten uitspreiden in de nabuurschap van die

verkalkte heipalen, van wier bestemming, van wier geschie

denis, ja van wier aanwezigheid-zelfs zij niets hoegenaamd

meer weten. De nagedachtenis der lacusiren is te niet ge

gaan: zij leeft in geene enkele overlevering of legende der

gantsche oudheid; en eerst in het 54e‘ jaar onzer eeuw is

hunne verloren geschiedenis, evenals de oude waereldsteden,

de begraven Ninevehs des Bijbels, uit de diepte aan ’t licht

gebracht.‘

Gedurende het ijzeren tijdperk neemt de beschaving toe:

de industrie begint zich krachtig te ontwikkelen, getuigen

de smederijen, gieterijen en pottenbakkerijen, waarvan gij

de sporen voor ’t eerst ontmoet. Maar wat gij óók voor ’t

eerst, en met schrik, ontmoet, dat zijn de sporen van bloe

dige menschenoffers! Het verbrijzeld gebeente van vrouwen

en slaven, die op den graf heuvel van hun hoofd geslacht

of gesteenigd zijn geworden, liggen met de bekkeneelen en

riffen van paarden en ossen onderééngemzingd. Welk een

blik geeft ons dat in de geschiedenis van den mensch!

Hoe? zou men vragen, houdt dan de vooruitgang in be

schaving en industrie gelijken tred met een wreedheid, die

men alleen bij barbaren zou zoeken? Menigmaal, ja, Een

duister, gedrochtelijk dwaalbegrip‘ kan soms bij een volk

post vatten, en dan wordt zulk een volk wreeder door zijn

systeem dan het vroeger was door zijn temperament.

Herinner u Iphigenia op Tauris! De edele dochter van ‘

Agamemnon hangt koelzinnig met eigen hand de afgehouwen

menschenhoofden op aan de takken van den „heiligen” boom !

Page 132: Natuur en Historie

DE voonnor DER GESCHIEDENIS. 113

IV.

DE ONTDEKKING van nrrr VUUR. — nn nnnsrn HAARD.

Wat was het vuur voor den mensch, toen deze de tijd

genoot was van den holenbeer? Gewende hij zich spoedig

aan dezen nieuwen gast? Was hij niet bevreesd, dat hij, na.

dat hij hem nu eenmaal gevonden had, straks hem weêr zou

kunnen verliezen?

Stek hij er met vreeze en beving de handen naar uit,

als naar een bovenmenschelijke macht, als naar een God

dien hij kon oproepen met de zekerheid dat hij verschijnen

zou? Of ondervond hij niets dan een sprakelooze verbazing,

toen twee drooge houten in brand raakten, nadat hij ze te

gen elkander had gewreven, evenals nog ten huidigen dage

de wilde doet?

In de Indische hymnen van den Big-Veda ontmoeten wij

het oudste getuigenis van den indruk, dien de ontdekking

van het vuur op den mensch heeft gemaakt. Hij bezit de

vlam: maar de haard, dien hij elken dag op nieuw moet

aanleggen, is nog geen alledaagschheid geworden. ’t Is telkens

nog een oogenblik van verrukking, een wonder! Als men

dien God niet door hymnen tot zich riep, zou het niets ba

ton of men al die twee takken tegen elkander wreef: zij

zouden niet ontbranden. De God, met zijn vonkelend kleed

en zijn gouden lokken, zou niet verschijnen. Daarom stijgen

dan ook de lofzangen luide en al luider omhoog, om den

machtigen Agni te wekken, te lokken, tot hij eindelijk uit

de assche opvliegt en zijn stralenden troon beklimt!

Het oogenblik, waarop de mensch een haard ontfangt, is

heilig, en die mensch, door wien de vuurvonk uit het hout

telkens weêr wordt voortgebracht, door wien dus die God Agni

telkens op nieuw geboren wordt, die mensch wordt priester.

En niet alleen komen de menschen plaats nemen rondom

8

Page 133: Natuur en Historie

114 DE voonnor DER GESCHIEDENIS.

dien eersten haard, maar van alle kanten komen de godhe

den, door de roede boden gewaarschuwd, neêrdalen uit den

hemel, om zich midden in den vlammengloed neêr te zetten.

Dit is niet alles. Was Agni, als het gewone haardvuur,

in den beginne eenvoudig de welkome gast, de getrouwe,

huisvriend, die allerlei zeer wenschelijke diensten bewijst,

’t is of, met de vlam, straks ook het aanzien van den huis

god toeneemt. Agni wordt tevens „het offervuur, waarin,

’tzij bij het dagelijksche maal, ’t zij bij eenige meer bepaalde

godsdienstige plechtigheid, de offergave wordt geworpen, die

in rook en vlammen opstijgt tot de deva’s. Zoo wordt Agni

dan ook de vertegenwoordiger wrn het offer, en tevens de

offeraar of priester zelf in idealen zin, en in zoo verre hij

de offerande naar de deva’s opvoert, is hij de gezant tus

schen deze en de mensehen” *).

Want inderdaad, Agni klimt ten hemel, om de goden op

te zoeken, om hun het deel der offerande aan te bieden dat

hun toekomt, om hen op zijn vuurkaros te nemen en hen

te brengen naar de woning van den huisvader, waar de

zodenbanken reeds geschikt staan rondom den haard. En

zoo is dan de wijze Agni waarlijk de‚ bode van menschen

en goden, beider heraut en middelaar. En als men hem

voor alles dank zegt, behalven voor de warmte die hij aan

brengt, dan is het wel een bewijs, dat die lofzangen gebo

ren zijn in de gezegende oorden van Indië, waar de mensch

de marteling van de winterkoude nooit heeft gekend. Hoe

ver zijn wij nu reeds verwijderd van die doode natuur der

eeuwenlange sneeuw‘ en ijsperiode!

In de lauwe streken van Indië is niet de koude, maar

*) P. A. S. van Limburg Brouwer, in zjn belangrijk opstel: Veden

sludiè'n: eene proeve ter verklaring van de audstbelcende .q0ûládiemt der

IndwG’ermanen, VI. Het vuur, in „De Gids" "oor Juli 1871, bl. 70.

Page 134: Natuur en Historie

DE VOORHOF DER. GESCHIEDENIS. 115

het donker des menschen vijand. ’t Is dan ook‘ de voor

naamste eigenschap van den haardgod, van den schitterenden

Agni, dat hij een lichtgod is. In zijn prille jeugd reeds

vervolgt de „roode held” (Arusluíh Vrishá‘) de zwarte bende

der duisternis met zijn pijlen. „Hij heft in de verte zijn

standert omhoog om ieder te waarschuwen die daar omdwaalt

in den nacht.”

Zoolang de worsteling tusschen .licht en donker in den

vroegen morgen aanhoudt, zijn alle liederen, die uit de

herdersstulpen opklimmen, lofzangen ter eere van den aan

staanden triomf van den witten dag op den zwarten dag.

Voor den primitiven mensch is, even als voor den vogel, het

weêrzien van ’t licht het grootste geluk, de voorwaarde

van ieder ander geluk. En zoo als alle vogelen den zonne

opgang met hun blijde choralen begroeten, alzoo die oude

herdersvolken op de plateaux en in de valleien van Indië.

In de hymnen der Veden kwinkeleert de stem des Mensehen

bij het naderen van den dag.

En zoo wordt dan dit zelfde vuur, dat straks, aan den

haard en op ’t altaar, nog maar een kind was, nu de koning

der natuur. ’t Is of hij hemel en aarde geschapen heeft,

omdat hij ze zichtbaar maakt. Uit hem is de zon geboren.

zijn ander ik, of liever, hij woont boven en beneden, bij

alle stervelingen en onsterfelijken: alle waerelden zijn uit

hem. Hij wordt Brahma, die alle goden in zich bevat, ge

lijk in de velg van een wiel alle spijlen uitloopen. „Hij is

niets minder dan heel het levens- en bewegingsbeginsel van

al het bestaande, ’t zij dan omhoog in den hemel, of hier

op aarde in onze eigene middelijke nabijheid, en in ons

z.elven, de essentie van het gantsche waarneembare heelal” *").

Ja, ook in ons-zelven; want hij is niet alleen de heiland,

*) P. A. S. van Limburg van Brouwer, t. a. p.

8W,':

Page 135: Natuur en Historie

116 DE VOORHOF DER GESCHIEDENIS.

hij is ook de heiligmaker. Als hij de duisternis uit hemel

en aarde heeft weggevaagd, daalt hij in het hart des men

schen. Hij brengt er licht, en klaarheid, en Waarheid; hij

verdrijft er het kwaad. En de herder staat verbaasd, nu bij

ontdekt, dat hij in zijn binnenste hetzelfde heilige vuur om

draagt ’twelk hij op zijne bergen ontstoken heeft. „Als ik

denk” -- zoo heet het in een zijner liederen:

„Als ik denk, dat die. lichtgod ook woont in mijn hart,

0, dan tintlen mijn ooren, dan sclreemren mijn oogen,

Ik vraag: „Wat moet ik doen?” diep en heilig bewogen.”

Hier alzoo, bij een gebeurtenis, zoo eenvoudig als deeerste

verschijning van de vuurvlam aan den huisselijken haard,

hier vind ik het begin der menschelijke dingen; hier her

ken ik mijns gelijken. Opmerkelijk! wij aanschouwen wat

het meest primitief te noemen is een maatschappij van on

beschaafde herders, kindergestamel, een menschheid in de

wieg, met melk gevoed, en toch tevens reeds een waereld

van verheven gedachten, een straal van de heerlijkheid des

Heeren, schijnende over het menschelijk geslacht, de kiem

of liever de schemerende vorm van alle aanstaande gods

dienst: incarnatie, offerande, een godskind in de herders

kribbe, eens menschen zoon, onsterfelijk te midden der

stervelingen, het licht der waereld, aller lreiland, midde

laar en vredevorst! Voorwaar, indien de Westersche talen

alle als in de kiem verborgen zijn in de taal der Vedische

Ariërs, zijn dan ook niet de godsdiensten even onmisken

baar opgesloten in dien eersten cultus van den huisselijken

haard?

Page 136: Natuur en Historie

NEGENDE BOEK.

îPALZEONTOLOGIE DER TALEN.

I.

Dlll TAAL DER. VOGELS.

Zouden de vogelen een taal hebben, een taal die zij goed

spreken en goed verstaan? Ongetwijfeld. Op zeker geroep

van den gewonden vogel, snellen zijn makkers aan; op een

ander geluid verstrooien zij zich. Op ’t gekir van het gaai

ken komt de tortel aangevlogen, om hare plaats bij het

broedsel te vervangen, zonder andere waarschuwing. Zij

brengen geen woorden voort, wel is waar, maar zij brengen

s.yllaben voort, en het roodborstjen met zijn ; ti-ri-tit! het ko

librietjen met zijn: screb/ screb! worden even goed verstaan

als de wilde roodhuid, die een volzin saamperst in één

woord, en dat woord in één enkelen lettergreep. Neen. ze

ker! de musch, de nachtegaal, hebben geen menschelijke taal,

maar zij bezitten altans een syllabe van het groote woordeu- ‚

boek, dat de volken onder elkander verdeelen.

Gedurende het ongunstig jaarsaizoen uiten alle vogels

slechts een monosylbo., die de eigenaardige kreet is der

Page 137: Natuur en Historie

118 ‚ PALAËON'IOLOGLE DER. TALEN.

soort. Als de lente komt, begint het minnelied, dat nu uit

min of meer gevariëerde zangwijzen bestaat. Maar hoe is die

harmonische, trillende, lang-aangehouden zangmuziek ont

staan? Hoe heeft zich die vogeltaal met hare modulati'e'n,

hare buigingen, hare tongvallen gevormd? Hoe is de onder‘

scheiden zang van elke soort toch geworden? Gewis, „zooals

de ouden zongen, piepen de jongen”: maar die „ouden", en

bepaaldelijk de oudsten der ouden, hoe komen zij juist aan

deze melodie en aan geene andere? Is die hun geopenbaard

geworden, zooals het woord geopenbaard is aan den eersten

mensch in Eden? Wie weet! .

Als een vogel uit zijn nest genomen en door een vreem

den vcgel opgevoed wordt, dan neemt hij den zang van dien

vreemdeling over; en dat te meer, naarmate die beide, wat

de soort‘betreft waartoe zij behooren, elkander nader ver

want zijn. Indien dan de taal van den distelvink zich ver‘

mengt met die van het winterkoninkjen, of die van den vlas

vink met ‘die van sijs of kanarie, dan geschiedt dat om de

zelfde reden. waardoor de verwante tongvallen der menschen

in elkander overgaan, zooals, b.v., ’t geval is met het Iönies

en Attiesch, het Pisaansch en Toskaansch. De soort‘die het

grootste aantal dier verschillende vogeldialekten vereeni‘

gen kan, is onder de zangvogels de koning.

Nu, dat is zeker de nachtegaal, bij vrien geen zanger van

een andere soort in verscheidenheid, kracht en rijkdom van

melodiën halen kan. Is ’t niet opmerkelijk, dat hij eerst

des avonds begint te zingen, als had hij aan al zijn mede—

dingers den tijd willen laten om hunne kunst uitteputten,

ten einde dan hunne onvoltooide noten op te vatten en ze

af te spelen, om al de harmoniën van een gantschen dag

tot één eigen lied te verwerken, als de Homerus der gewiekte

zangers, die al hunne dialekten saamsmelt in zijn eigen har

monische taal? Een natuurkundige uit de XVIII° eeuw

heeft in den nachtegaalzang zestien verschillende pra2lualz'um

Page 138: Natuur en Historie

mmaonronoern nnn TALEN. ‘ 119

en even zooveel- finales onderscheiden. terwijl de andere zang

vogels slechts vier of vijf variatiën kennen *,'.

Loopen daarentegen de vogelsoorten te veel uit elkander,

dan ontleenen zij ook voor hunne taal niets aan elkaâr.. De

putter, de vlasvink, de bloedvink, die zoo gemakkelijk een

of andere phrase van hun verwante zangvogels navolgen,

nemen geen syllabe over uit het woordenboek van roof- of

naehtvogel. Alzoo ook op het gebied der menschelijke ta‘

len. Waar deze te zeer van elkander verschillen, heeft er

geen vermenging plaats. De Kaffer laat het Engelsch van

de Kapenaar, de Indiaan uit Peru of Buenos Ayres, laat

het Portugeesch van Camoëns linksch liggen.

Nog iets. Elk jaar, als het lente wordt, zijn wij, zonder

er acht op te slaan, getuige van de wording en de ontwik

keling van een menigte talen, die ons als ’t ware den

oorsprong van onze eigene menschelijke talen afspiegelen.

Hoe dat? Luistert!

Zoolang de winter duurt, is elke Vogelsoort. zoo al niet

sprakeloos, dan ten minsten beperkt tot één woord. Dat

woord, die monosylbe, een korte, scherpe kreet, is, door

het verschil van accent en toon, voldoende om alle winter

gewaarwordingeu, als daar zijn: koude, pijn, onrust, honger,

uittedrukken. Dit is een treffende overeenkomst met die

zwervende stammen van Afrika en Amerika, die, even zoo,

niet veel meer dan een.vogeltaal bezitten, uit éénlettergre

pige woorden bestaande, die, met verschillende stembuiging

geuit. volstaan voor een levenstoestand, die de laagste is

waarin de menschheid kan verkeereu. Wie zou kunnen ge

looven, dat over die bijna sprakelooze lippen eens de be

zielde woordenvloed van een Homerus, een Virgilius of Dante

stroomen zal? j‘).

*) Baringtcn, Experiments and obseruatíans on the singing of birds.

1773, bl. 280.

+) Mnx Müller, Science du lanyage, IIe deel.

Page 139: Natuur en Historie

14-I‘_4._î‘‘‘‘‚_‘‚.‘‚.‘-_‘

t‘I

120 PALÁEONTOLOGIE IDEE TALEN.

Ook de vogel zingt, en in zijn wintergekras hoort ge

even zoo min het leeuwrikslied of den nachtegaalslag, die,

als .t lente wordt, de lucht zullen doen trillen. Maar ’t

wordt lente en -— het wonder geschiedt! Daar worden die

arme, stomme, bibberende vogels overstroomd van warmte

en licht en overvloed en vrolijkheid en teêren- minnegloed.

En hoort! daar beginnen al die sprakeloozen te stameren,

te spreken, te zingen, en straks toonen zij ’t in een stroom

van heerlijke melodiën, dat zij de vergeíen zangkunst heb

ben hervonden, waarbij het leven en alle levenslust zich

hernieuwt. Zoo zijn er ook voor de volken seizoenen, waarin

het leven verstorven scheen, en hoe langzaam wordt het her

boren! Maar het wordt herboren, en de monosylben vloeien en

groeien nu aan één tot saamgestelde woorden en volzinnen,

vluggevleugeld, rijkgeschakeerd, tolken van een ontwakende

ziel, met al hare begeerten, en vreugden, en smarten, bij

het eerste instinkt van de zaligheid van liefde en huisselijk

geluk!

Maar de najaarswind blaast door het bosch, en nu beginnen

de stemmen der kwinkeleerende vogelen langzaam te verzwak

ken: de pauzen worden grooter, het repertoire armer, de lie

deren korter. En ten slotte, als de winter gekomenis,hoortl

een enkele, schaarsche, schrale zangnoot nog, even aangehouden,

straks versmolten tot doodelijk zwijgen! Maar die noot heeft

toch de kiem in zich van het nieuwe lied. dat met denienwe

lente zal ontluiken, even als de bloem. Zoo worden de talen

der vogelen elk jaar geboren om te sterven, zoo s.erven ze

elk jaar om herboren te worden, in eindeloozen w‘sselkeer!

Welnu, bij alle verschil tussehen die kleine waereld der

vogelen en de groote waereld der volken blijft er toch al

tijd nog genoeg overeenkomstigs over tusscheri die onvolko

men spraak der eersten en de taal der tweeden, om tot de

ontdekking van waarheden te komen, die men anders ech

teloos voorbij zou gaan.

‚1‚‚‚__l‚‚_“‘\

Page 140: Natuur en Historie

PALJEONTOLOGIE DER. TALEN. 121

Denk u in de plaats van het vogelvolk een menschen

volk, in plaats van het nestjen met de ouden en hun broed

sel, de hut. het huisgezin, met vader en moeder en vro

lijke kinderen, laat daar de lentezon der liefde, der gods

dienst, verwarmende en koesterende met aldoordringenden

gloed over opgaan, en gij zult nog een gants ander wonder

zien, dan wat ieder voorjaar door nwe oogen wordt aan

schouwdl

De monosylben zullen zich aan elkander schakelen, en

niet alleen de Zang, maar ook het Woord zal geboren Wor

den, na het lange zwijgen van het steenen tijdperk, het win

tersaizoen der menschheid!

Dezelfde verrnkking over het licht, dat aanvankelijk slechts

een kweelenden vogelzang had doen opgaan. zal straks de

welsprekende hymnen der Veda’s doen rnischen.

II.

VERVOLG .

Ik heb wel eens gedacht, of de vogelzang niet een ge

deelte van zijn schatten aan de geluiden der natuur ont

leent. Herkent gij niet, met mij, het ritselen van ’t gebla

derte van het kreupelhont in ’t gekrieuw der twistende mus

sehen; het zuchten van den wind in de zuchten van den

nachtegaal; het eentonig golfgeschuur over het zeestrand

in ’t gekrijsch der watervogels; het gekwaak van den kik

vorsnh in ’t klodderen van het water; het fluiten van ’t

riet in dat van den bloedvink; het stormgeluid in ’t ge

schreeuw van den fregatvogel; het gemnrmel der uitgestrekte

wouden in ’t gekor des tortels?

Bestaat er hoegenaamd geen overeenkomst tnsschen het

Page 141: Natuur en Historie

122 PALÁE'ONTOLOGIE DEB TALEN.

piepen van den aperwer en dat van de kiekens die hij den

gantschen dag beloert? Waar hebben de nachtvogels die be

vende, trillende geluiden geleerd, die de nagalm schijnen

van een onderaardsche echo in een ruïne? Gelijkt het ge

huil van den katuil niet op dat van het wolfsjong, dat ook

bij ’t vallen van den avond zijn stem verheft? Men vindt

op de Alpen een zekeren raaf, die het geklingel nabootst van

de klokjens der runderen die op de hooge weiden grazen,

waar hij zich des zomers ophoudt. De ware leeuwrikszang

is een lied des lichts‚ waarmeê hij opstijgt ten hemel; en

toch, die zelfde leenwrik waar hij in ’t gras den sprinkhaan

.tot zijn buurman heeft, maakt diens knersend geluid zoo

sprekend na, dat de natuurkundigen hem naar den sprink‘

haan (locusta) den bijnaam van locuetella gegeven hebben.

Zoo vinden alle natuurgeluiden bij ’t levend schepsel een

echo. Wie weet, of in die kreeten, die ons nu onaangenaam

aandoen, niet menigmaal een laatste naklank snerpt uit een

lang verleden tijdperk. waarvan geen spoor meer over is ge

bleven? Niet alleen, dat de melodiën of lieve“ de talen der

vogelen zich veredelen door den wedijver met eigene of aan

verwante soorten, maar zij verbasteren ook door de gedu‘

rige nabijheid van vogels met rauwe of krijschende stem

men. Zoo neemt de wolsprekendste mensch, als hij langin

slecht gezelschap verkeert, weldra allerlei verkeerde spreek

wijzen over, die hij later maar moeilijk kan afleeren. Denkt

aan de musschen uit den tuin van Bul'l.on, die zijn vinken

en kanaries door hun getjilp van de wijs brachten zoodat

ze valsch begonnen te zingen! "‘).

Hoe komt het, dat de groote vogelsoorten nietzingen? De

hoofdoorzaak ligt zeker in hunne organisatie, maar menige,

aanleiding moet toch gezocht worden in hunne levenswijze. Zij

*) Buifon, H11”. Nat.-Oiseauz. VI, bl. 21(i.

Page 142: Natuur en Historie

PALÁEONTGLOGIE nnn TALEN. ‘ 123

hebben het te drok met de zorgen voor het noodige voed

sel. Die groote roofvogelzwerm is altijd op de jacht, en

kan alleen van honger en moordlust schreeuwen. Jager

volken zingen niet: zij zetten het wild na, of zij slapen.

Visschervolken evenzoo. Met de zee te worstelen, in de

diepte hun prooi te verschalken, dá‚t is hun leven. Let

maar eens op den reiger, op de orde der groote steltloo

pers! Onbewegelijk blijven zij den gantschen dag aan den

oever van ’t water staan, uit vreeze van hun prooi te ver

schrikken :‘ zij passen wel op dat ze niet schreeuwen. Om

te zingen moet men leêgen tijd hebben, en dit hebben alleen

de ‚landlieden. De zaadeters (granivoren), die zaaien noch

maaien en toch altijd een volle graanschuur hebben, kunnen

hun zangkunst ontwikkelen. Vooral de insekteneters (insec

tivoren), die overal zeker zijn van hun voedsel, hebben tijd

in overvloed om artísten te worden. Maar de arend, de

zeemeeuw, de fregatvogel, en ’t gevleugeld nachtgebl‘oedsel,

eilieve, hoe zouden ze aan zingen kunnen denken?

Een klagelijke, doordringende kreet, misschien een na

bootsing van den stervensgil van hun slachtoffer, ziedaar

hun taal! ‚

III.

WAT DE MYTHOLOGIËN TE BANKEN HEBBEN AAN DE TAAL

DER ‚VOGELEN. — VEEKLABJNG VAN EEÏN'IGE

METAMOBPHOSEN

Buiïon verhaalt, dat hij op zekeren nacht in zijn ouden

toren van Montbard gewekt werd door iemand die hem

luidkeels toeriep voor het vensterraam. Zijn knecht hoorde

dezelfde roepstem, stond op en andwoordde: „Wat wilt gij?

ik heet niet Esme maar Pierre.”

Page 143: Natuur en Historie

‘.‘.‘—.-‘.-....‘I-Ü-.I‘‘.-—-l24‘ ‘ PALJEONTOLOGIE DER TALEN.

De zaak werd onderzocht, en nu bevond men, dat de

„nachtelijke" bezoeker niemand anders was dan een steen

uil. De groote natuurkundige was gerust gesteld en sliep ‘

weer in.

Stel nu eens de dagen van het aâlonde Griekenland in

de plaats van de XVIIl° eeuw; een rhapsode uit het Ho‘

merische tijdperk in plaats van den auteur van Z"Hístoíre

Naturelle. Dan zou het Pallas-Athene geweest zijn, die men

Grieksch had hoeren spreken met de stem van den nacht

uil. En in plaats van een enkele naam zou het een ge

heele redevoering zijn geweest wat de godin zou hebben

uitgesproken; later zou die speech, in hexameters gebracht,

in een der rhapsodiën van de Ilias of de Odyssea gesehit

terd hebben.

’tBehoeft niemand te bevreemden, els wij beweeren, dat

de talen der menschen geheel een woordenschat aan de ta

len der vogelen te danken hebben. Ik zou een gantsche

reeks van gevallen kunnen opnoemen, waarin niemand anders

dan de vogel-zelf zich den naam heeft gegeven, waarmeê

de menschen hem noemen. Er zijn inderdaad vogels, wier

geluid van nature gelijkt op het menschelijk woord.

Wat moesten de volken uit het steenen of bronzen tijd

perk wel denken, als dat dan de stem was van een of

ander heilig dier?

Dan bootsten zij die stem na, hechtten er een zin en be

teekenis aan, vertolkten haar in hunne eigene taal; en in

dien er maar een zweem van overeenkomst was tusst:hen

den klank van het vogelwoord en‘een of ander woord uit

hun eigen taal of tongval, dan kon het niet missen of zij

moesten de twee woordenboeken door-één-mengen, het eene

door het andere verklaren; en — daarmede was dan ook de

bron geopend van allerlei legenden en fabelen, en, ten

slotte, van gantsche gedichten.

Een enkel voorbeeld, ter ophelderin0‘. De hoppe laat zijn

Page 144: Natuur en Historie

PALEONTOLOGIE DER TALEN. 125

kreet: „Poel Poel” hooren. Nu beteekent die zelfde mo

nosylbe in het (irieksch: „Wzíár?” *).‚ Meer is niet noodig

om de menschen een historie te laten verdichten van een

zekeren koning Tereus, die, in een hoppe herschapen, overal

zijn zoon zoekt en aan alle echo's vraagt: „\’\‘áár? l’áár?”

Zoo gelijkt ook de lang aangehouden noot, waarmeê de

nachtegaal zijn praeludium begint: „Bye! Bye!” op een

griekschen uitgang. De Helleensche verbeelding voltooit de

overeenkomst; en weldra‘ hebt gij daar die vrouw voor u

die in een nachtegaal is orhgetooverd, die overal om haren

Itys roept. ‘

De halfgoden zelf waren dupe van deze misleidingen. De

ekster bootst het geschreeuw van zeer jonge kinderen na. Dit

enkele feit is de bron van een lang verhaal van Herknles ‘|‘),

die in een Arkadiesch woud zijn jonggeborene hoort krijten.

Ik ook heb de kreeten van dat Herkules‘kind menigmaal

vernomen, en .ben dan dien schreier op mijn beurt nageloo

pen in de schaduw van eeuwenheugende eiken.

De eigenlijke oorsprong van een groot aantal metamor

phosen uit de oude fabelleer is onmiskenbaar. Oordeelt zelf l

Midden in de stilte dor eenzaamheid klinkt de kreet van

een vogel. ’t is vreemd, maar die kreet trilt in ’s menschen

00r als een woord uit zijne eigene taal. De mensch herkent,

natuurlijk, die overeenkomst, en haalt er nu allerlei ge

volgtrekkingen uit. Hoe? de vogel heeft gesproken, hij

heeft een woord geuit! Zeker heeft hij daarmeê dezelfde ge

dachte willen uitdrukken, die de mensch daarmeê uitdrukt.

;t Is een Grieksch woord. Spreekt de‚vogel dan Grieksch

als hij wil? Hoe kan dat zijn? Andwoord: eer hij een vo

gel werd, was hij een mensch. En die veronderstelling wordt

*) I'loîa. Bijwoord van Plaats.

1-) Pansanias, Arcad. C. XII.

Page 145: Natuur en Historie

l26 PALIEONTOLOGIE DElt TALEN'.

terstond door een tweede gevolgd: als een mensch in een

vogel herschapen is geworden. dan is dat ongetwijfeld tot

straf voor een of andere misdaad geschied. In die nieuwe

gedaante heeft hij zijn ouden geest en zijn oude taal ‚behou

den.v De hartstocht, de droefheid, die zijn ziel ontroerden

op het oogenblik toen hij de menschelijke gestalte verloor,

blijven voortleven en zich uitspreken in het woord, dat hij

nu onophoudelijk herhaalt, waar hij heen en weêr fladdert,

of opstijgt in de blauwe lucht. ‘Van zijn moedertaal heett'

hij maar één woord onthouden, en dat woord bevat geheel

zijn vroeger leven.

Zoo laat het zich verklaren, hoe uit een enkelen vogel

schreeuw zooveel verdichtsels en tooververtellingen hebben

kunnen ontstaan, en dat niet alleen in Griekenland, maar

overal. Hoeveel onbegrijpelijke fabelen zouden ons eensklaps

duidelijk worden, als wij de overeenkomst kenden tusschen

zekere geluiden van ibis, of sperwer, of specht, en de taal

der Faraönen, der Perzen, der Hindoe’s, der Etruskers!

IV.

OVEREENKOMST TUSSCHEN DE VERGELIJKENDE ANATOMIE EN DE

VERGELIJKENDE PHILOLOGIE. —-— HOE DIE EENE WETEN

SCHAP TOT DE ANDERE LEIDT.

De ontdekking der oude, doode talen van Azië, het Sans

kriet en de taal der Zend-Avesta, openbaart van dag

tot dag nieuwe verwantschappen tusschen talen, aan wier

onderlinge vergelijking niemand ooit te ‘voren heeft gedacht.

’tZijn zoovele schakels, die de verspreide tongvallen veree

nigen, en hereenigen met een zelfden moederschalm. Het

Perziesch, het Grieksch, het Latijn, het Hoog- en Neder

Page 146: Natuur en Historie

PALÄEONTOLOGIE DER TALEN. 127

duitsch, het Celtiesch, het Litthausch, talen die langen tijd

niets met elkander gemeen schenen te hebben, bleken op

eens niet zonder onderling verband te zijn. Zij moeten oor

spronkelijk in één zelfden gemeenschappelijken vorm gegoten

zijn, en die aâloude grondvorm, waarvan niemand het be

staan vermoedde, en die eerst sedert eene eeuw is opgedolven,

bevestigt de verwantschap van geheel een vertakking van ’t

menschelijk geslacht.

Niet anders is het gegaan met de organische schepselen.

De ontdekking van de waereld der fossilen is voor hen

wat de kennismaking met het Sanskriet en de taal der

7end-Avesta is voor de geschiedenis der talen. De tegen

woordige, meest van elkander verschillende dieren zijn el

kander nader gebracht door uitgestorven tusschensoorten,

die sedert de geologische tijdperken zijn uitgestorven.

Aldus is de uitgebreide taal der natuur hersteld, verlo

ren vormen, lang in onbruik geraakt en door die natuur

zelve, naar ’t scheen, vergeten, komen weder in ’t licht, en

de tekst van die lange rede, die zoo menigmaal was afge

breken, wier beteekenis voor de scherpzinnigsten verloren

was gegaan, wordt aanvankelijk voor onze oogen hersteld.

Elk organiesch wezen, plant of dier, maakt een letter uit van

die rede. Het grootste gedeelte van die levende woorden

is door den tijd meêgesleept, is verdwenen en begraven.

Maar‘naarmate men er de overblijfselen van terugvindt,

worden de gapingen tusschen de woorden aangevuld, wor

den de afgebroken phrasen afgerond, en komt de geheele

zin weêr in ’t licht.

Op deze wijze wordt, door de ontdekking van verdwenen

of uitgestorven soorten, op eens de schijnbaar onoverkome-

lijke afstand weggenomen, die heden het paard gescheiden

houdt van den‚ tapir, den tatoe van den luiaard, den kik

vorsch van de hagedis, den dikhuid van het herkauwend

rund, den olifant van de zeekoe, het kruipdier van den bui

Page 147: Natuur en Historie

128 runsonronoem nnn 'I‘ALEN.

——>'__‚

’—___—__‘——

delrat. En die overgangen tusschen schijnbaar zoo ongelijk

soortige wezens veroorzaken dezelfde verwondering als de

plotselinge en onweêrsprekelijke toenadering tusschen het

Bretonsch van Frankrijk en het Ariesch der Baktren, het

Hoogduitsell van Luther en de Zend-spraak van Zoroaster,

tusschen het Franseh van Corneille en het Vedische idioom

van ’t Himalayagebergte. ’

V.

HOE DE TALEN STERVEN EN HERLEVEN.

Hoe kan ’t gebeuren, dat een taal, die op de lippen van

geheel een volk leefde, eenmaal niet meer wordt gesproken?

Hoe wordt zij somtijds, binnen weinig jaren, een doode en

gewijde taal, versteend in de boeken, even als fossile dier

geslachten die in de rotslagen slnimeren?

Dat geschiedt op verschillende wijzen. Vooreerst, kan ge

heel een. volk uit zijn vaderland verdreven en naar een

vreemd land medegevoerd word; getuige”t volk van Juda!

.Nog bloeide de oude taal, het Hebreeuwsch, tot op dien

tijd toe, onveranderd, in haar geheel. De natie die haar

sprak, werd gevankelijk weggevoerd naar Babel. En wat

gebeurde er? Het eerste geslacht der ballingen, niet tevre

den met haar te bewaren, zocht haar tot hare oorspronke

lijke zuiverheid terug te brengen. Maar met de kinderen

der ballingen gaat dit niet alzoo. Voor hen is de taal hun

ner vaderen reeds niets meer dan een kunstig’ idiaom, dat

met studie onderhouden moet worden. Voor het derde ge

slacht begint dat idioom reeds onverstaanbaar te worden,

want dit geslacht spreekt niet anders dan de taal van het

vreemde land, waar ’t reeds inheemsoh wordt. Alleen bij de ge

Page 148: Natuur en Historie

PALJEONTOLOGIE DER TALEN. 129

leerden, bij de priesters, blijft de kennis van de voorvader

lijke taal bewaard, die van nu af aan een heilige taal

wordt, die men niet meer spreekt.

De Joden konden te gemakkelijker het oude Hebreeuwsch

vergeten, naarmate het meer verwant was aan 't Chal

deeuwsch van Babylon en Nineveh, en de overgang van de

eene tot de andere taal alzoo te gemakkelijker was. Zoo

gebeurde het dan dat de Hebreër, als hij uit de. balling

schap terugkeerde, zijn eigen spraak vergeten was. Hij sprak

de tongval zijner overwinnaars, maar hij voerde in triomf

zijn doode moedertaal mede in de cederhouten kisten, waarin

hij zijn heilige boeken bewaard hield.

Behoort de taal van den overwinnaar tot een ander ras

dan dat van den overwonneling, dan kan de eerstgenoemde

zich in haar regelmatige vorm niet aan dien overwonneling

opdringen. Wat heeft er dan plaats?, De overheersching

van den maizhtigen verwinnaar vernietigt bij ‘t vernederde

volk de eerste standen, bij welke tot hiertoe de taal in al

hare zuiverheid bewaard was gebleven. Die taal wordt nu

niet meer geschreven: zij verdwijnt uit de hoogste klassen;

het woord blijft aan de lagere klassen, en deze, die nu het

voorbeeld van een beschaafde eigen taal missen, volgen bij

uitsluiting hun dialekt, hun patoz‘s. Zoolang de klassieke

taal gesproken werd, was zij de moederstam, waarop dan

dit of dat patois geënt werd, maar om dit te veredelen,

zich toe te eigenen, en er de nationale taal meê te verrijken.

Verstierf die moederstam, dan bleven die patoís op zich-zel

ven bestaan.

Toch liggen in die oude tongvallen of paíaís de beginse-

selen van nieuwe talen. Maar de arbeid eener nieuwe be

schaving is noodig om die voortbrengselen der natuur door

kunst en wetenschap te verhelïen tot gewroehten des gees—

tes. Aldus — om één enkel voorbeeld uit onze westersehe

waereld bij te brengen — hield het Latijn op, na de inval

‘ 9

Page 149: Natuur en Historie

130 PAL/EONTOLOGIE DER‘ TALEN.

len der barbaren, een geschreven taal te zijn. Het nam de

lagere dialekten niet meer in zich op: het trok hen niet

meer aan, het verrijkte zich niet meer met hun schat. Toen

nu die dialekten niet meer uitstroomden in het Latijn, be

gonnen zij zich-zelf een eigen bedding te graven. Zij vormden

zich aldus een zelfstandig bestaan. Waren zij eerst natuur

kinderen, zij gingen straks in de leer bij de kunst, de cul

tuur, de beschaving. Hadden zij eerst geen naam, straks,

als zij tot een eigen bijzonder leven waren ontwikkeld, wer

den zij gedoopt, en zij heetten nu het Italiaansch, het Fransch,

het Spaansch, het Portugeesch, het Romaansch, en als zoo

danig bleven zij nu ieder op zich-zelf voortbestaan.

Want zoo is ’t: de talen, die eenmaal van haar gemeen

schappelijken moederstam gescheiden zijn, vermengen zich te

moeilijker met elkander, naarmate zij zich verder van die

gemeenschappelijke stammoeder verwijderen. Er komt een

oogenblik, waarop zij zóózeer van elkaâr gescheiden zijn,

dat er geen ve‘rmenging meer mogelijk is. Dan ontwikkelen

zij zich uit zich-zelven, en elk harer verwerkt op hare eigene

wijze wat zij uit de moederlijke erfenis heeft overgehouden.

Veranderingen, wijzigingen, uitzonderingen, worden eindelijk

regel, en doen ten allerlaatste niet alleen een verscheiden

heid maar een geheel nieuwe soort van de vroegere taal

ontstaan.

Pas deze waarheden toe op de Natuur. Gij kunt er uit

afleiden, dat de nieuwer soorten in ’t algemeen niet zijn

voortgesproten uit de mengeling van vorige, gevestigde soor

ten. Zulke vermenging kan alleen plaats hebben tusschen

verscheidenheden die nog dicht bij den moederstam leven. En

gelijk er, bij voorbeeld, verwantschap bestaat tusschen Chal

deeuwsch en Hebreeuwsch, zoo is er koppeling mogelijk tus

schen hond en vos. Maar bijna altijd heeft de soort zich

zelve voortgeplant, en wanneer wij ontwaren, dat Neo—Roma

nische dialekten uit het Latijn zijn voortgekomen, dan kunnen

Page 150: Natuur en Historie

PAL/EONTOLOGIE DER 'I‘ALEN. 131

wij begrijpen, hoe de tegenwoordige olifant de afstamme

ling is van den elephas priscua, de rhinoeeros die van het

palaeotherion, het paard die van het hipparion, de latere

beer die van den holenbeer; en in ’t algemeen, hoe alle

soorten afstammelingen zijn van de overeenkomstige soorten,

die haar in vroegere scheppings-perioden zijn voorafgegaan.

9*

Page 151: Natuur en Historie

'I‘IENDE BOEK.

BEGINSEL ‘:lT EENER NIEUWE WETENSCHAP.

NATUURKUNDE EN HISTORIEKENNIS, EN BEIDER WISSEL

WE‘RKING‘ OP ELKANDEB.

In

WELKE WETTEN DER‚ ALÓEMEENE HISTORIE KUNNEN WORDEN

TOEGEPAST OP DE GESCHIEDENIS DER FOSSILE WAERELD,

EN OMGEKEERD? — WAARIN KOMEN DE GESCHIED

VORSCHERS EN DE NATUURKUNDIGEN OVEREEN?

De vergelijkende wetenschap van de wetten der Algemeene

Geschiedenis en de wetten der Natuurlijke Historie moet nog

geboren worden, zoodat ik mijne schreden waag op een nog

nooit betreden veld. Ik behoef hier geen volledige op

telling te doen van al de bedoelde wetten: ik heb den geest

eener nieuwe methode te bespreken, en daarom zal de ont

wikkeling van een zeker aantal beginselen voldoende zijn

om mij te doen begrijpen. Ik kies de eenvoudigste.

Ik doe in de eerste plaats opmerken, dat alle grondwet

ten der palaeontologie op de Algemeene W‘aereldgeschiedenis

kunnen worden toegepast. In andere woorden geformuleerd,

Page 152: Natuur en Historie

BEGINSELEN manna NIEUWE WETENSCHAP. 133

blijft toch het beginsel ’t zelfde in de fossile‘ schepping en

inde waereld des menschen.

Eerste voorbeeld. De natuurkundige spreekt van „éénheid

van saamstelling, concordantie der karakters” Welnn, die

twee beginselen, door wier toepassing hij zoovele zwarighe

den oplost, worden evenzoo teruggevonden bij eiken histo-

ricus, die dezen naam verdient Immers, de historicus, even

als de palaeontoloog, ontmoet op zijn weg slechts de ver

brokkelde deelen van een groot geheel, dat niet meer be

staat; en daaruit heeft ook hij dat geheel wederom te con

strueeren. Hoe dat? Door middel van regelen, die juist niet

altijd theoretiesch zijn aangewezen, maar die instinktmatig

worden toegepast, zoodra men den samenhang der tijden

naspenrt Nu bestaan deze regelen van den historicus een

voudig uit de twee of drie hoofdwetten, die de natuurkun

digen in formules hebben uitgedrukt.

Onder wat al verminkte vormen verschijnt ons de verle

den geschiedenis der waereld! Van hoevele maatschappijen,

van hoevele tijdperken, is niets meer‘overgebleven dan een

enkel fragment. En uit dien verminkten, balfverganen torso

moet dan het geheel wederom worden saamgesteld. Van hoe

vele groote rijken is niets meer aanwezig dan — vergnn

mij de vergelijking! -— dan een wervelbeen, een knokkel,

een tand. Dat is dan een: tempel, een graf, een barbaarsch

mozaïek, een gebeitelde steen, die heel het keizerrijk van As

syrië, heel het koninkrijk van Trebizonde vertegenwoordigen

’tGebeurt nooit dat een historicus te doen heeft met een

kompleet lichaam, tenzij er sprake is van een maatschappij

waarvan hij tijdgenoot is; en dan nog heeft hij niets vóór

zich dan een beginsel, een embryo. Meestal heeft hij niets

voor oogen dan een geschonden monument. Nu eens is er

niets overgebleven dan de ideën, en door dezen moet hij dan

de feiten ontdekken. Dan wederom is het juist omgekeerd:

de feiten zijn bewaard gebleven, en daaruit moeten deideën

Page 153: Natuur en Historie

134 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

afgeleid worden. Of wel beide, de feiten en de idee.n zijn

verdwenen; niets rest er dan een splinter van het antieke G0‘

denbeeld, en nu moet uit dien splinter de geheele natie, met

haar temperament en gemoedsaart, worden gereconstrueerd.

Kent men de goden, dan zoekt men daaruit de menschen

en de instellingen te herleiden. Of men beproeft het omge

keerde, en waar men de menschen en de instellingen kent,

leidt men daaruit de goden af. Hoe menigmaal heeft Mon

tesquien ‘door middel van 't fragment eener wet geheel een

uitgestorven en verloren maatschappij ontdekt.

Dit zijn enkele voorbeelden van de vele gevallen, waarin

de historicus in den toestand verkeert van den natuurvor

scher‚ tegenover de fossile waereld.

En wat doet nu de historicus, wanneer het er op aan

komt, het geheel uit een deel te herstellen? Hij gaat, des

onbewust somtijds, van het denkbeeld uit, dat de elementen

van een eeuw, van een maatschappij, alle medewerken tot be

reiking van een zelfde doel, dat één en de zelfde geest terug

moet gevonden worden in ieder individu. Dit geeft den

historiqus vrijheid om het algemeene in ’t bijzondere, het

bijzondere in ’t algemeene, den mensch in den tempel, den

tempel in den mensch te ontdekken, en heeft hij daartoe

den juisten blik gevonden. dan is de minste bijzonderheid

hem een openbaring van ’t geheel.

Of wederom, hij laat zich leiden door de gedachte, dat

een zekere eenheid van type op den bodem van alle wisse

ling der tijden gevonden wordt, en nu zoekt hij den Mensch,

zooals hij dien uit eigen ervaring kent, terug .te vinden in

den geest en de zeden der volken, in weêrwil van alle veran

deringen van uitwendige vormen.

Zietdaar de eerste ideën, waarop de philosophie der His‘

torie gegrond is, en waarvan geen enkele dier denkers is

afgeweken, die de verschillende tijdperken van de Geschie

denis der Menschheid doorvorscht hebben.

Page 154: Natuur en Historie

'BEGINSE‘LEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. I35

Maar wat zijn die ideën anders dan de.wetten der een

heid van saamstelling, van overeenkomst van aart en inborst,

zooals de natuurkundigen onzer dagen die hebben geformu

leerd, zooals die, ook waar ze niet leerstellig werden ver

kondigd, de groote geesten op ‘t gebied van Kunst en Ge

schiedenis, als bij divinatie, op het rechte spoor hebben ge

leid ?

Voordat Cuvier die wet der eenheid van saamstelling vond

in de beenderen der dieren, wisten Winckelmann en Herder

reeds, dat een arm of een romp soms volstaan kon, om te

bepalen met welk godenbeeld der Oudheid men te doen had.

Voor dat Gcofl.roy Saint-Hilaire de wet der eenheid van type

vond, had Voltaire reeds den zelfden mensch, hetzelfde ze

nuwleven en ’t zelfde hart gezocht en gevonden, door de

meest verschillende tijdvakken heen der Geschiedenis.

Hieruit ziet men, dat de wetten die voorzitten bij het be

studeeren van de waereld der fossilen, door de historievor

schers zijn toegepast op de Historie der menschenwaereld.

Is dat wederkeerig het geval? Met andere woorden, kunnen

de wetten, die de Geschiedenis der menschheid regeeren, in

zeker opzicht op de Geschiedenis der fossile waereld toege

past worden?

Nieuwe en belangrijke vraag! Ik geloof, dat wij haar toe

stemmend kunnen beandwoorden.

Een paar voorbeelden.

II.

DE WET VAN HET ATAVISME, D.I. VAN DEN TERUGKEER TOT DEN

VROEGEEEN TYPE. — ABC'HAISMI‘) IN DE NATUUR. ER.

IS GEEN RECHTE LJJN IN DE HISTORIE.

De geschiedvorseher wist sedert lang, dat een volk, ’twelk

zich door een revolutie vernieuwd heeft, na twee of drie ge

Page 155: Natuur en Historie

186 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

' slachten tijdelijk terugkeert tot de oude gewijzigden vorm

der vaderen. Dit verschijnsel op het gebied der Historie is

bekend onder den naam van de reactie, van de restauratie.

Breng deze wet, met mate, over op ’t gebied der Natuurlijke

Geschiedenis, dan hebt gij de wet van het avatz'sme, uit

kracht van welke wet elk organiesch wezen, dat plotseling

veranderd was geworden, in zijne afstammelingen terugkeert

tot den oorspronkelijken type. Deze ontdekking, die eerst

van onze eeuw dagteekent, zou misschien reeds vroeger ge

daain zijn, indien de natuurkundige haar had overgenomen

van de Historische wetenschap, waar zij bestond, om haar

op de Natuurlijke historie toe te passen, waar men haarnog

niet kende.

Een tweede voorbeeld. De philosophie der Historie had

reeds lang erkend, dat in de Oostersche Oudheid, en zelfs

in de Middeneeuwen tot op onze dagen, de vooruitgang

der natiën aan de hooger ontwikkelde klassen is toe te

schrijven, aan de stedelingen meer dan aan de landbouwers.

De laagste klassen in Indië en in Egypte bleven schier

onbewegelijk, afkeerig van elke verandering, zonder iets

nieuws aan te nemen, dat vernuft of ervaring had kunnen

aanwijzen. Een fellah van Egypte was tijdens de Ptolomaeën

wat hij tijdens de Pharaonen geweest was, en dat is hij nog

‚heden. Z00 waren de Soedra’s van Indië, ten tijde van Ro

me’s of Griekenlands bloei, wat zij reeds waren in het eer

ste tijdperk van de wetten van Manoe. Geen verandering

dan in de uitwendige toestanden. Niet anders was het ge

durende de Middeneeuwen. Voor de moderne revolutiën

bleef.het pleás, bleef de lijfeigene, van vader tot zoon, wat

zij vroeger geweest waren. De verandering van denkbeelden

en vormen ging hen boven ’t hoofd heen en openbaarde

zich niet dan in de hooge klassen des adels of der stede

lingen.

Pns nu deze ontdekking der Geschiedvorschers gewijzigd

Page 156: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENE‘R NIEUWE WETENSCHAP. 137

toe op de Natuurkunde, en gij vindt de wet der ontwikke:

ling van de vormen, die zich bij voorkeur onder de hooger

beweiktuigde dieren openbaart, bij de wervel- en zoogdie

ren, die als ’t ware de hoogere klassen der natuur uitmaken,

terwijl integendeel de lagere klassen, het plebs der schep

ping, zoöphyten en weekdieren, bijna onveranderlijk de zelfde

Vorm behielden, die zij bij hun eerste optreden vertoonden,

of altans zonder kennelijken vooruitgang bleven, ja niet

zelden tot nog lager standpunt dan ’t oorspronkelijke sche-

nen af te dalen. ‘

Het weekdier uit de jura-periode was gelijk aan het

weekdier van onzen tijd, indien het niet zelfs hooger stond.

Zoo troffen wij de lagere kasten van Indië onder den ‘eer

sten Koning aan als de gelijken, indien niet als de minde

ren, van de tegenwoordigen, duizend jaren later. Hadden

de natuurvorschers de philosophie der Historie te hulp ge

roepen, dan hadden zij langs dezen weg kunnen geraken

tot het gronddenkbeeld, dat de vooruitgang der fossile wae

reld niet bij het insekt maar bij het hooger bewerktuigd

weekdier begint en met telkens nieuwe kracht wordt voortgezet.

In menschelijke zaken ‘— en ook dit hadden de natuur

vorschers reeds vroeg van de Algemeene Historie kunnen

leereu! — is de levensduur niet altijd een teeken van hoo

ger voortreflijkheid.

l)e Grieksche staat heeft korter geduurd dan het „He

melsche rijk” van China; het Romeinsche rijk korter dan

het steenen tijdperk. Even waar is 't. dat de hoogste soor

ten in het dierenrijk sneller voorbij zijn gegaan dan de

laagste. Het megatherium heeft zoolang niet geleefd als

het weekdier, het dinotherium speelde een korter rol op

aarde dan het insekt. De Natuur heeft dekeuze van Achilles

gedaan: volop te leven en vroeg te sterven.

Er zijn in de natuur tijdperken van teruggang; dan is 't

of zij op hare schreden wederkeert. De ammoniton worden

Page 157: Natuur en Historie

138 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. ‘

door de weekdieren vervangen, die zooveel minder zijn. Even

zoo kent ook de Historie hare tijdperken van barbaarschhcid,

wanneer maatschappelijke vormen van hooger beschaving voor

betrekkelijk ruwer vormen plaats maken. In weêrwil van

dit schijnbaar verval, heft de menschelijke maatschappij zich

uit die tijdelijke barbaarschheid wêer op, en dat wel met

vroeger nooit gekende voordeelen, aanwin.sten, ontwikkelin

gen en tot hiertoe onbekende leden. Zoo gaat‘het ook in

de fossile Natuur. Zij ook heeft hare tijden van teruggang,

waarin klassen en soorten in verval raken en kwijnen, en

geheele familiën uitsterven. Dit zijn dan hare Middeleeuwen,

waaruit zij sterker en machtiger dan ooit te voren weêr op

staat!

In weêrwil van zulk een‘ tijdelijken stilstand of teruggang

van het plebs der organische schepping, is er immer vooruit

gang in ’t Geheel. Op het rijk der ammoniten, volgt het

rijk der visschen, daarop het rijk der kruipdieren, eindelijk

het rijk der zoogdieren. Zoo als we vroeger reeds zeiden:

„Excelsiorl” is en blijft de groote wet, die gehoorzaamd

wordt — maar niet zonder stoornis of oponthoud.

Gek op het gebied der Geschiedenis kent de vooruitgang

geen rechte lijn Soms munt een volk door ééne eigenaar

digheid boven een ander volk uit, waar heirmisschien in

alle andere opzichten beneden staat De Romeinen over

treffen de Grieken in krijgsgenie en administrativen aanleg,

terwijl zij overigens, wat kunst en poëzy betreft, hunne

minderen zijn. Aldus schijnt de mensch te gelijker tijd hoo

ger en lager te staan, vooruit of achteruit gegaan. Gij hadt

er uit kunnen besluiten wat wij beweerden, dat ook de Na

tuur niet in een rechte lijn vooruitgaat. Die in sommige

opzichten de grootsten zijn. zijn wederom in andere opzich

ten de kleinsten, te gelijker tijd embryonenen volwassenen.

Wie is uitnemender, het weekdier of het insekt? Dit te

vragen staat gelijk met te vragen, of Rome Athene, dan

Page 158: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 13!)

wel of Athene Rome overtreft. Bij de dieren -— is de eene

soort uitmuntender door innerlijk samenstel, de andere uit

muntender door ’t zintuig. Bij de volken — is ‘t eene volk

meer hart, het andere meer geest. En wij weten niet aan

welke van de twee, het schaaldier of het insekt der Men

schenwaereld, de voorgang boven het andere moet worden

aangewezen in de reeks der sociale toestanden.

III.

EERSTE TOEPASSING VAN DE STAATHUISHOUDKUNDIGE WETTEN

01’ DE NATUI‘JRWETTEN. — DE VERDEELING VAN

DEN ARBEID.

Het denkbeeld van de verdeeling van den arbeid is aan

de Staathuishoudkunde ontleend en met goed gevolg op de

Natuurlijke Historie toegepast geworden.

De staathuishoudkundigeu en de geschiedvorschers had

den aangetoond, dat naarmate de arbeid meer verdeeld is,

ook het organisme van de maatschappij volkomener is. De

physiologen hebben deze ontdekking toegepast op de Na

tuur, en leeren ons, dat naarmate bij eenig schepsel iedere

werkzaamheid een bijzonder orgaan tot werktuig heeft, ook

het organisme volmaakter is in zijn geheel, en dat schepsel

hooger staat: een stelling, die een goeden maatstaf aangeeft bij

de rangschikking der wezens.

In de vroegste maatschappij, toen de Staat nog in zijn

begin was, oefende dezelfde persoon allerlei functies tegelijk

uit: hij was priester en geneesheer, koopman en ingenieur,

muzikant en dichter, hoefsmid en wapensmid, koning en

herder. Eerst later, bij ’t ontstaan van hooger vormen, wor

den de bedieningen en ambten van elkander gescheiden,

Page 159: Natuur en Historie

140 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

wordt de arbeid van het maatschappelijk leven onder ver

schillende werklieden verdeeld en heeft ieder zijn eigen

emplooi. ‚

‚Wanneer wij dit denkbeeld toepassen op de physiologie,

komen wij tot het volgende besluit. Bij de lager bewerk

tuigde dieren dient hetzelfde orgaan tot verscheidene func‘

ties. Long en hart, pooten en kinnebakken worden een, enz.

De schepselen veredelen in soort naarmate de werkzaamhe

den, de functies, gescheiden worden en de arbeid des levens

verdeeld wordt onder verschillende organen.

Zoo kan de wet der Staathuishoudkunde op de Natuurlijke

Historie worden toegepast, en hoeveel schreden kunnen op

dien nieuwen weg nog worden afgelegd! Gaan wij voort!

Een nieuwe vorm van organiesch leven in ‘t planten- of

dierenrijk is op het gebied der Natuur hetzelfde wat een

nieuwe machine is voor de Volkswelvaart. Doet niet de ver

schijning van een krachtiger plantsoort, van een beter be

werktuigd zoogdier, tal van minder begaafde schepselen ver

dwijnen? Zoo, b.v., vervangen de groote zoogdieren de groote

kruipdieren; zoo gebeurt het, dat dit of dat viervoetig dier,

deze of die plant, op een of ander eiland overgebracht, de

oude, daar oorspronkelijk te huis behoorende soorten eerst

verdringen en straks uitroeien.

Zoo gebeurt het, door eene verwante oorzaak, in de Maat

schappij, dat volmaakter werktuigen de onvolmaakter ma

chines en daarmede geheel een waereld van ruwe, eerstbe

ginnende industrie verdwijnen doet. De beenige visch ver

vangt‘ den kraakbeenige, de monodidelphus volgt den didel—

phus op, gelijk de stoomboot het zeilschip, of het mecha

nische weefgetouw de oude schietspoel, zooals de felle

salamander, voortstormend langs zijn ijzeren tweelingslijn, de

ouderwctsche trekschuit, kruipende aan den touwreep van

het ,‚jagertjen”!

Page 160: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. l‘ll

IV.

HOE ÌDE WETTEN DEB STAATHUISHOUDKUNDE DIENEN KUNNEN

TOT ONTDEKKING VAN DE WETTEN DER BEZIELDE

NATUUR, — MALTHUS EN DARWIN.

Een economist, Malthus genaamd, heeft zeventigjaren gele

den een groote opschudding verwekt door de verkondiging

dezer wet: „De middelen van onderhoud bepalen het peil der

bevolking,” d.i. waar voedsel en ruimte ontbreken, vermin—

dert en verdwijnt de mensch : „wie aan den feestdisch komt

aanzitten als alle plaatsen reeds bezet zijn, moet heengaan,

moet sterven.” In 1859 meende een natuurvorscher, Darwin ga

heeten, dat hij die wet van Malthus wel kon overbrengen op de

Natuurlijke Historie. En wat was daarvan het gevolg? Niets

minder dan een omwenteling in de natuurwetenschap: een

reeks van nieuwe gezichtspunten,‘ waarnemingen en proeven

over de voortbrenging en het uitsterven der soorten.

Was het stelsel van Malrhus, dat betrekking had tot de

Menschen, vreemd en stuitend geacht geworden; toen het

‘ door Darwin gegeneraliseerd, op de Lagere Schepping werd

toegepast, vond het bijna geen tegenspraak, nu ‚men ieder

geslacht, iedere soort zich haasten zag; naar het feestmaal

des algemeenen levens, waar immers ook de plaatsen ge

teld zijn.

De aardworm, het insekt, het zoogdier, alle hebben de

waarheid bevestigd, dat de wet die hen regeert de zelfde

is die heerscht over de menschelijke samenleving, waar deze

zoekt naar hare middelen van bestaan. ’t Is één zelfde be

ginsel, dat den beker des levens vult of ledigt, onverschil

lig of er sprake is van een koninkrijk, van een stam, van

een mensch, of van een grashalm. ‘

Bij dit beginsel komt een tweede, dat de grondslag der

Page 161: Natuur en Historie

“, Staathuishondkunde uitmaakt: de verhooging ‘van den rijk

? dom door de concurrentie.

Î Hoe kan die leer tot een natuurwet herleid worden?

l Evenzoo als in de menschenwaereld de arme voor den rijke

moet wijken, zoo moeten in de planten- en dierenwereld de

zwakkeren plaats maken voor de sterkeren De strijd, waar

=l aan, in onze maatschappij, al haar leden, klein of groot, be

kwaam of onbekwaam, zwak of machtig, in hunne mate,

moeten deelnemen, wordt op het gebied des algemeenen

levens terug gevonden. En die strijd heerscht niet alleen

tusschen de verschillende geslachten .. integendeel, juist in

den boezem van elke soort is de concurrentie het heftigst.

Wedijvert de eene fabrikant of industriëel met den ander,

niet minder elke grashailm met zijn buurman, elke zwaluw

met haar mededingster. Geen mosterdzaadjen of het zoekt

het andere op zij’ te dringen, en zelfs de mot bejaagt, ten

koste van de zustermot, haar plekjen in uw kleederkast. Met

één woord, elk schepsel ‘betwist aan al de anderen zijn

portie lucht en licht en voedsel en leven, en -—het recht van

den sterkste verwint!

Wat volgt daaruit? Hetzelfde verschijnsel in de Maat

schappij als in het rijk der Natuur.

Het eene handwerk en beroep en gilde concurreert met

het andere; de knapste behaalt de palm, en aan dien wed

strijd dankt de Industrie haar ontwikkeling, haar vooruit

gang, haar leven. Het lagere menschenras wordt door het

hoogere overvleugeld, de neger door den blanke, de semiet

door den ariër. Dit is de wet: der Beschaving in ’t alge

meen. ‚

Alzoo, waar het insekt met het insekt, de eik met den

eik, het viervoetig dier met het viervoetig dier concurreert,

triomfeert de sterkste, de best gewapende, de behendigste,

, en overleeft zijn weêrpartij. En daaruit ontstaat de vooruit

gang en de toenemende kracht in de organische vormen,

Page 162: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 14,3

z‚oodat het leven der Industrie en het leven der Ûrganisûhe

Schepping ééne zelfde wet volgen, één zelfde beginsel ge

hoorzamen.

Als het spinnewiel plaats maakt voor de weverij, de

prauw voor het zeilschip, of de trekvaart voor den ijzeren

spoorweg, dan geschiedt dit door dezelfde oorzaak, waarom

de organische schepselen van het eene tijdperk plaats maken

voor die van een volgende periode, de weekdieren voor de

kruipdieren, de kruipdieren voor de zoogdieren, de didelphen

voor de monodelphen, de viervoetige van de tertiaire schep

ping voor de tegenwoordige viervoeters.

l‘ln zoo iemand nu beweert, dat de wet van Malthus niet

volkomen opgaat voor de menschelijke samenleving, dan ben

ik de eerste om toe te stemmen, dat zij, om op deze toege

past te kunnen worden, een verbetering noodig heeft. Zoo

lang de toestand dezer waereld dezelfde blijft, is daar slechts

voor‘een zeker aantal menschen plaats. 'l‘oeg‘estemdl Maar ik

voeg er bij, dat de mensch door zijn arbeid in dien toestand

een verandering kan brengen, op die waereld als ’t ware een

nieuwe orde van zaken scheppen kan. Dit juist is ’t wat het

menschenrijk van het planten- en dierenrijk onderscheidt.

De leliën des velds arbeiden niet en spinnen niet: daarom

is er op den zelfden onbebouwden grond slechts voor een

beperkt getal leliën plaats. Indien zij dien grond konden

bearbeiden, zouden zij er in grooter getale kunnen leven.

En dit nu geldt van de menschen ook.

De planten- en dierenvolken bemesten de aarde met hun

overschot, dit is al wat zij vermogen. Den verkregen rijk

dom vermeerderen zij weinig of niet. Daaruit volgt, dat ook

voor hen de algemeene schat niet toeneemt: waaruit wederom ‘

volgt, dat er alleen voor een bepaald getal soorten, ge

slachten, familiën, typen plaats is. Komt er een nieuweling

dan moeten de ouderen noodwendig sterven. Zóó,- volgends

de dichtei‘s, verslindt Saturnus zijn kinderen.

Page 163: Natuur en Historie

l4,4, BEGINSELEN EENER‚ NIEUWE WETENSCHAP.

/

Wij menschen protesteeren tegen de harde wet van den

strijd des levens, volgende welke de zwakke onvoorwaarde-.

lijk voor den sterker moet wijken, de overwonneling altijd

ongelijk heeft, en de vooruitgang ontstaat door de vernie

tiging van den mindere door den meerdere. Wat regel is in

de Natuur, begint ons te drukken: wij verlangen ons aan

die wet te kunnen ontworstelen, en dat verlangen reeds is

een beginsel der bevrijding! '

V.

normen en WETTEN nna mruunnnxn rnsroa1n ons nn wnrzrmv

nsa sr.urnursnoumcnnns nnnrnrv mrvrnnnn? -‘ na

rnnorm: nna macnmrxs vnaesrnxnn nanr en orea

>uscan sonnrsnran. — war zmx KAPITAAL nn

rmronsrsn nna NATUUR?

Ik heb trachten aan te toonen, hoe de Staathuishoudkunde

dienstbaar kan worden gemaakt aan de verklaring van de

wetten der Natuurlijke Historie. Laat ons nu zien, of de

wetten der natuurlijke historie eenig licht kunnen versprei

den over de voornaamste sociale vraagstukken van onzen tijd.

De Staathuishoudkunde heeft, in de laatste dertig jaren

tot oplossing dier problemen juist niet veel bijgedragen.

Is er geen sleutel voor te vinden?

Mij dunkt dit staat vast, dat de kwestie, die alle anderen

in zich sluit, de verbetering van den Maatschappelijkeh toe

stand geldt, en nu wil ik weten of de Natuurlijke Historie

mij dienaangaande ook iets te leeren heeft, en zoo kom ik

dan tot deze vraag:Wanneer de natuur den toestand van een plant- of dier.

geslacht wil verbeteren, wat doet ‘zij dan? Het andwoord

hierop is niet twijfelachtig. De natuur vermenigvuldigt ver

Page 164: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 145

standiglijk rondom de wordende of nog schaarsche soort alle

voortbrengselen, die haar tot ontwikkeling noodig zijn. Bij

voorbeeld: wat deed de Natuur, om de honigbij te maken tot

wat zij worden moest? De natuur vermenigvuldigde de bloe

men en verrijkte de bloemensoorten. De bij—zelve vermenigvul

dig-de in gelijke mate, hief zich uit haar verwaarloosden, el

lendigen toestand op, en verspreidde zich over heel het bloemen

rijk. Zij bevolkte in tallooze zwermen de holle boomstammen

uit het tertiaire tijdperk, en bereikte, al arbeidende, dien

trap van volmaaktheid waartoe zij vatbaar was.

Pas dit feit nu toe op het gebied derStaathuishoudkunde 1‘

De eerste les, die gij dan ontfangt, is deze: dat, om den

toestand der maatschappij een schrede vooruit te brengen,

allereerst noodig is de produkten te vermenigvuldigen die zij

behoeft: daardoor een nieuwe waereld te scheppen, en deze zoo

ver mogelijk uit te breiden, zoodat geen enkel individu van

de voordeelen die zij aanbiedt behoeft verstoken te blijven,

maar ieder rondom zich voldoende grondstof vindt om er zijn

honig uit te puren en er zijn honigraten uit op te bouwen.

Hieruit volgt de zekerheid van het nut van verbeterde ma

chines, die tot het handgereedschap staan gelijk een beter werk

tuig, een veêrkrachtiger blad, een vruchtbaarder zaadpeul, een

langer en bewegelijker spriet of voelhoorn, een buigzamer en

sterker snuit of slurf, bij plant of dier, tot de vroegere, minder

volmaakte organen staan. Iìlk dezer aanwinsten werkt mede

tot verbetering van den toestand der soort.

De geheele theorie van ‘de vermenigvuldiging der pro

dukten en van‘de voordeelen der machines vloeit alzoo voort

uit de wetten-zelve der organische natuur.

Wanneer een individu, een planten- of een dierengroep, een

nieuwe hoedanigheid verwerft, een beter orgaan, ’tzij blad

of wortel, ’t zij spriet of schaal, ’t zij oog of gebit, mogen vele

geslachtgenooten daardoor lijden, de geheele soort nogtans

trekt er voordeel van. Zoo ook, telkens als de mensch een

10

Page 165: Natuur en Historie

l4‘(i BEGINSELÈN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

kunst, een tak van industrie, of een machine, tot een hooger

trap van volmaaktheid opvoert, mogen vele handwerkers of

ambachtsliên door die „nieuwigheid” benadeeld worden, ’t

neemt niet weg dat de geheele Maatschappij er door wint

en een schrede verder komt.

Zóó ondergaat de wet van Malthus de noodige verbete

ring, en verdwijnt de ergernis die zij in de waereld veroor

zaakt heeft. Indien de plaatsen aan het feestmaal des levens

werkelijk bezet zijn, moet de mensch —- niet heengaan en

sterven, maar nieuwe plaatsen maken, de ruimte vergrooten.

Door wat middel? Door zich nieuwe ledenmaten en onbekende

werktuigen van hout of ijzer of metaal te formeeren. Even

als de Natuur hare oude scheppingen steeds openzet voor

nieuwe verschijnselen, zoo brengt de Mensch produkten aan

den dag, die men gisteren nog niet kende, nieuw voedsel

voor een nieuwe Maatschappij, waar lucht en leven aan nie

mand zal ontbreken.

Zeg dan niet langer, dat het te laat is om binnen te tre

den en dat de plaatsen bezet zijn! Zeg, integ.endeel, dat de

tafel altijd grooter wordt naarmate het getal der gasten

toeneemt!

Eindelijk — ook de Natuur heeft haar kapitaal, dat al

tijd aanwast. Ik bedoel daarmede het produkt van der‘

langen arbeid des Levens, sedert den eersten dageraad der

organische schepping tot op heden toe. Die typen, die or

den, die geslachten, die planten- en dierensoorten, die het

werk zijn der generatiën, te midden van den strijd en de

concurrentie der wezens, zietdaar wat te samen den rijkdom

uitmaakt der fiora’s en fauna’s, of liever der levende Na

tuur! ‚Dat is haar schat ; en elk jaar, als de zomer wederkeert,

brengt die schat nieuwe vruchten voort in de schepselen die

uit de vorigen geboren worden: nieuwe oogsten, nieuwe

bloeisels, nieuwe broeisels, nieuwe bevruchtiugen, nieuwe ge

hoorten.

Page 166: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 144

Uit de opbrengst der lente vloeien, om zoo te zeggen, de

inkomsten der organische Natuur. Als deze haar eens ont

brak, als de opgehoopte schat ophield‘ zijn rente af te wer-

pen, als de air zijn koren, de boom zijn fruit, het dier zijn

jong moest missen, met één woord, als alle thands levende

individuën onvruchtbaar waren, wat zou er dan gebeuren?

Dan zou de Natuur verplicht zijn van haar kapitaal te tee

ren, en zóó zonden hare fondsen spoedig geheel zijn uitgeput.

De schepselen zouden niet meer vernieuwd worden. Aan

den grenspaal van hun leven zouden zij hoopeloos uitster

ven, zij en hunne orden, hunne geslachten, hunne soorten,

allen! ,

Dat wil zeggen: dan zou de Natuur totaal verwoest zijn.

Al de arbeid (les Levens zou weêr van voren af aan moeten

beginnen, van het eerste infusiediertjen af; en ’t zou de vraag

zijn, of de Natuur nog wel kraehts genoeg zou bezitten, om

op dezen onzen aardbol haar versleten werk weêr op te vatten

en de verlorene organisatiën te herstellen.

Zoo blijkt het dan noodig voor de Natuur, dat een on

ophoudelijke arbeid haar‘steeds vruchtbaar doe blijven, wil

zij niet straks haar kapitaal versmolten, haar laatste kracht

onherstelbaar verspild zien.

En is het met de Maatschappij der Menschen anders ge

steld? Wie kan dat in ernst gelooven? .

VI.

EEN VOORBEELD VAN OPLOSSING EENER NATUUBHISTORISC'HE

MOEILIJKIIEID DOOR MIDDEL VAN DE GESCHIEDKUNDE.

Eer wij verder gaan, wenschen wij hier in een enkel voorbeeld

aan te toonen, hoe in een bijzonder geval de algemeene wet

ten, waarvan wij hiervoren spraken, hare bevestiging vinden.

10*

Page 167: Natuur en Historie

148 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

Ik kies een der vreemdste en tot hiertoe onverklaarbaarste

feiten uit de ontwikkelingsgesehiedenis der organische schep

selen. De palaeontologie leert ons, dat op een zekere hoogte

van het secundaire tijdvak, tijdens de lies-formatie, de ge

daante van den staart der visschen als ’t ware plotseling

veranderd is, in alle zeën en zoetwaterstroomen. Vroeger

zette zich de wervelkolom in den staart voort, en de staart- ,

vin was vooral aan de onderzijde daarvan aanwezig Van de

lias-periode af, worden de beide uiteinden van den staart

symmetriesch, en -— evenals bij onze tegenwoordige visschen,

met uitzondering der haaien *) — eindigt de wervelkolom aan

den wortel van den staartvin, welke uit twee bijna gelijke

lappen bestaat.Inderdaad, dit is een vreemd verschijnsel, tot welks ver‘

klaring geen enkel handboek der Natuurlijke Historie een

poging had aangewend, ja, waar omtrent Agassiz, „ de

speciale onderzoeker der fossile visschen" 1‘), zich uitlaat,

„dat het een aanmatigend vorsehen zou zijn naar de beweeg

redenen des Scheppers, wanneer mende oorzaken van der

gelijken staat van zaken zou willen nasporen." Daar ik alzoo

bij de Natuurkundigen geen andwoord kreeg, besloot ik de

kwestie op een ander gebied over te brengen, ‘en de oplos

sing te zoeken door vergelijking met Historische toestanden.

Ik vroeg mij-zelven af wat de oorzaak mocht zijn van de

wijziging der typen in de Algemeene Geschiedenis, en dáár

werd het andwoord van zelf gevonden.

De beginselen, die ik vastgesteld had, hadden mij doen

blijken, dat in de menschenwaereld dikwerf een type ge

wijzigd wordt door de verschijning en ontmoeting van een

anderen type. Zeker, die Griekenland in zijn aanvang, 0f

"‘) Prof. P. Harting, De Vnnrwereldlij/ce Scheppingen. blz. 137 ‚

1‘) Louis Agassiz, Recherche: aur les poissonsfossiles, IIe Dl. bl. 180.

Page 168: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 149

zelfs ten tijde zijner republieken gezien had, zou wel nooit

hebben kunnen gissen, dat daar eindelijk een volk en een

rijk als dat van Byzantium uit zou groeien. Eveneens, die

den type van Rome had aanschouwd, den berderstam op den

Palatijnscheu heuvel, zou zich niet hebben kunnen verbeel

den, dat hij hier het aanstaande Rome der Caesars, allerminst

dat hij hier het aanstaande Rome der Pausen vóór zich had.

Hoe heeft dan de verandering van den historischen type

plaats gegrepen? Door de reactie van andere Staten, die de

eersten tot zekere wijzigingen genoopt hebben. Zoo hebben

de Oosterlingen op Griekenland, zoo de Barbaren op Rome

gereägeerd. Ik herinner mij, verder, dat de Romeinsche

Bouwkunst door den Arabische type gewijzigd is geworden,

even als vroeger het voorkomen van den tempel van The

seus door het Aziatische koepeldak werd veranderd. Uit

een en ander trek ik het algemeene besluit, dat als een

type begint te veranderen, dit zijn oorzaak hebben kan in

de reactie van een anderen, juist verschijnenden type.

De toepassing op ’t gebied der Natuur lag voor de hand.

Zoolang de visschen de koningen der levende schepping

waren, in het eerste tijdperk der waereld, kwamen zij in ‘

de diepte der oceanen geen sterkere tegen V\‘at volgde daar

uit? Daar volgde dit uit, dat het er dan ook weinig voor

hen op aan kwam, of zij wèlgewapend waren en behoorlijk

toegerust tot een snelle vlucht, want zij heerschten immers

als soeverein op ’t gebied der zee? Kalm en stoorloos-zoòals

later het rund in de weide — te gast te gaan op de onbe

weeglijke banken van week- en schelpdieren, zonder dat het

ooit noodig was‘ ze te bestrijden of te vervolgen: zietdaar de

eenigste arbeid van hun leven! En met die levenswijze stemt

hunne gedaante overeen. Een onvolkomen bewegingsorgaan,

een met schubben.geharnaste staart met ongelijke uiteinden,

om zoo te zeggen een half roer, een gebrekkige roeispaan,

was voldoende voor hunne rustige, trage vaart, waarop zij

Page 169: Natuur en Historie

15Û BEGINSELEN EENEB. NIEUWE WETENSCHAP.

niets te vreezen hadden dan huns gelijken. Dit is de verkla—

ring van den type der keterocerken (ongelij/cstaartigcn).

Maar ziet, daar komt nu, in het secundaire tijdvak, de

bloeitijd van die reusachtige reptilen, den ichthyosaurus,

den plesiosaurus, en andere krokodilachtíge monsters. Zij

zijn alle met onverwinnelijke tanden gewapend, en vooral de

eerstgenoemde, die vreeslijke verdelger, die zoo verwonderlijk

goed gevormd is tot zwemmen, wordt de schrik van den

grooten oceaan, waar hij zijn duizenden verslaat.

Een Wisse ondergang dreigt de waereld der visschen:

indien er niet spoedig een groote verandering in hunne ge

stalte plaats grijpt, zijn zij alle verloren. Alleen in de vlucht

moeten zij hun heil zoeken; maar om met de noodige snel

heid te kunnen vluchten, was het noodig, dat het voor

naamste bewegings-orgaan, de tot hiertoe met zijn beide on

gelijke uiteinden zoo ongeschikte staart, een volmaakte

roeiriem werd, die zich met snelle slagen naar alle kanten

bewegen kan, zoodat de visch, in één oogwenk, voorwaards,

achterwaards, zijwaards, voortschíetende, opstijgende, dui

kende, laveerende, zijn gedachten vijand zou kunnen ont

snappen. ‚

En ziet, juist die verandering heeft plaats gegrepen, en

die algemeene wijziging in den staart der visschen heeft ge

lijktijdig plaats met de verschijning der groote reptilen.

Dezen toch, zooals ik ‘reeds opmerkte verschenen in den

lias,‘ en juist in dit tijdvak veranderden de visschen hunnen

staart, zoodat de heterocerk (de ongelijkstaartige) nu lwmocerk

(gelijkstuartige) werd, om dit tot heden toe te blijven.

Het verband dier twee gelijktijdige feiten is, dunkt mij,

door het hiervoren aangevoerde, boven allen twijfel verheven.

De verschijning van den nieuwen type is de hoofdoorzaak ge

weest van de verandering van den ouden type. Een nieuwe

overweldiger heeft zijn voorganger gedwongen tot een wij

ziging, die, zeldzaam of ‘individuëel in den beginne, einde

Page 170: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. l5l

lijk algemeen werd in de orde der visschen. „Alleen de be

ter gestaarten ontkomen: de inspanning ontwikkelt het zwem

werktuig; de meer bevoorrechten en meergeoefenden telen

zich in hunnen staartvorm voort: wat een gebrek was ‚ge

worden, verdwijnt, ten gevolge van den strijd om het le

ven" *).

De toepassing van dit beginsel ligt overal voor de hand.

Ik zal mij tot een enkel voorbeeld bepalen.

In de eerste viervoetige didelphen, het opossum, het bui

deldier, de kangoeroe, zou wel niemand -de voorgangers

van de‚gazel en het paard hebben begroet. Maar naarmate

de verscheurende dieren vermenigvnldigden, maakte de her

haalde poging om hen te ontsnappen de plantenetende die

ren vlugger. Zij leerden door snelheid vergoeden wat hun

aan kracht ontbrak. l“n waar nu de eersten het talrijkst

waren, zooals in Arabië en Afrika. daar groeiden ook de

hardloopers, met name de paarden, de antilopen, de kwag

ga’s, in getale aan. ‘

V11..

WAAEHEDEN, DIE VOOR. DE ALGEMEENE GESCHIEDENIS EN DE

NATUURLIJKE HISTORIE GELIJKELIJK GELDEN. —‘ HOE DE

FLORA’S EN DE I“AUNA’S, EVENALS DE KIJKEN DER

WAEEELD, AÁN-EEN ZlJN GESCHAKELD. —. DE

DRAAD DES LEVENS BREEKT NERGENS AF.‚

Wanneer wij Maatschappelijke toestanden, rijken, nati'ën, zien

.verschijnen en verdwijnen, zonder dat iets in staat is hun be

staan te rekken, dan vergelijken we als van zelf dien nood

*) Prof. J. Jongeneel, Natuurkunde en Geschiedenis, in Onze Tijd,

1870, bladz. 211.

Page 171: Natuur en Historie

152 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

dwang met de geheimzinnige kracht, die sommige planten- en

dierengeslaehten en soorten na een bepaald tijdsverloop doet

ophouden. Waarom treden aldus de Assyriërs even als de

ichthyosauriërs, de Romeinen even als de dinotheriën af van

het waereldtooneel? Van waar die onophoudelijke uitsterving

en herleving? Ik geloof, dat dezelfde wet, die de verandering

van volkstoestanden, rijken en natiën beheerscht, ook het

planten- en dierenrijk tot vernieuwing dwingt.

Ziet eens op wat verschillende wijze rijken en volken van

de aarde verdwijnen! Daar zijn staten, zooals de stedenstaten

van Griekenland, die plotseling ten onder zijn gegaan, niemand

weet wanneer. Anderen zijn langzamerhand verdwenen. Ande

ren wederom, zooals de Sineezen, overleven alle lotwisselingen

der volken. Zij blijven zieh-zelven gelijk, terwijl de geheele

waereld rondom van gedaante verandert. ‘Ook bij dit ver

schijnsel hadden we ons door de Algexneene Geschiedenis

op ’t vermoeden kunnen doen brengen, dat er geheele orden

van dieren zijn, die zonder noemenswaardige verandering alle

tijdvakken der geologie tot op den dag van heden toe heb

ben doorloopen.

Algeheele vernietiging heeft nooit en nergens bestaan.

'l‘e midden van de grootste verwoestingen zijn er altijd be

volkingen, overblijfselen van tongvallen en goden, altaren

en kloosters overgebleven, waarin het Verleden der, Mensch

heid ‚is nà blijven leven. Zoo zijn er‘ook in de Natuur, te

midden van elke omwenteling, geslachten, soorten, stammen,

groepen van planten en dieren overgebleven, die van het

eene tijdperk tot het andere hun bestaan voortzetten, zoo

dat noch in de Historie, noch in de Natuur de doorloo

pende draden ooit geheel zijn gebroken. Noch de Natuur,

noch de Historie begint ooit bij een nieuwe periode 116 0110,

van voren af aan. Een zeer wezendlijk en daarom onverbre

kelijk verband schakelt de flora’s en fauna’s, de verschil

lende tooneelen van het groote drama der volken aan een.

Page 172: Natuur en Historie

BE.GINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 153

De arke Noachs, vol van overgebleven zaden der oude

waereld, heeft niet alleen gedreven op de diluviaansche \‚va

teren: zij dobbert behouden en behoudend voort over elken

zondvloed.

De Assyrische, de Egyptische, de Grieksche, de Romein

‚ sche, de Byzantijnsche, de Middeleeuwsche waereld, zijn alle

voorbijgegaan, en wij zullen ze nimmer wederzien. Al de

vereenigde pogingen der menschen zouden niet in staat zijn,

om, al ware ’t ook voor één enkelen dag, Babylon, Jeru

zalem, Athene of Rome in ’t leven terug te tooveren Waar

de maatschappelijke vormen eenmaal verbroken zijn, daar

worden zij door geenerlei kunstmatige combinatie ooit weêr

hersteld. En naar diezelfde wet, die ook in de Palaeontologie

heerscht, kunnen de uitgestorven geslachten van planten en

dieren nooit meer op nieuw te voorschijn treden in de reeks

der organische schepselen.

De Natuur keert niet op hare schreden terug: zij doet

het werk niet over, dat zij eenmaal verbroken heeft; de

scherven van den versleten vorm kramt zij nooit meer aan één.

In het talloos tal combinatiën, dat de toekomst aan ’t licht

zal brengen, zullen wij nooit denzelfden maatschappelijken

‘ toestand, nooit dezelfde flora of fauna terugvinden.

Tot de kennis dezer Natuurwet had de Historiekennis ons

rechtstreeks kunnen leiden.

VIII. ‘

ANDERE WETTEN VAN HET HISTORISCHE LEVEN. — 1:lARE

TOEPASSING 01.’ DE NATUURLIJKE HISTORIE.

Als een zekere vorm van het leven der Menschheid in een

‚of ander opzicht begint te verslijten, komt er een andere

Page 173: Natuur en Historie

154 BEGINSELE'N EENER NIEUWE WETENSCHAP.

vorm te voorschijn om haar te vervangen. Naarmate Perzië

en Egypte verminderden, nam Griekenland toe; toen Grie

kenland inkr0‘np, groeide Rome; toen Rome viel, stond

By‘zantium op; en naarmate Byzantium verstierf, traden de

nieuwere volken in ’t leven.

Gevoelt gij niet, dat uit deze Historische waarheid eene

daaraan verwante waarheid op ander gebied is af te lei

den? Naarmate de groote weekdieren in ’t secundaire stelsel

verminderden, kwamen de reptilen te voorschijn; toen de

groote reptilen verdwenen, verschenen de‘ zoogdieren: met

één woord, naarmate de eene fauna. afneemt, verrijst er eene

andere.

’t Is of hetzelfde leven van het eene rijk tot het andere,

van het eene geslacht op het andere overgaat. ’t Is of tel

kens wat op één punt verloren raakt, aanstonds weêr naar

een ander punt wordt overgebracht, en of de kracht, die

eenmaal in een maatschappij of in een plant- of diergeslacht

bijéén is gegaârd, niet vergaat, maar alleen herschapen wordt,

en nu zich meêdeelt, zich vermenigvuldigt in die veranderde

gedaante.

Elke volkstoestand had zijn langzaam ontwikkelende kiem

in een voorafgeganen toestand. Zoo is het rijk der kruip

en zoogdieren langzaam voorbereid geworden door de tallooze

schepselreeksen, op wie zij gevolgd zijn: door den volharden

den, rnsteloozen arbeid van vroegere straaldieren, weekdie

ren en kraakbeenige visschen. ‘Hoe menigmaal hoort men den

natuurvorscher vragen, als hij de oude stelsels doorvorscht;

„Waar blijven toch de vogels en de zoogdieren? Wanneer

zullen zij eindelijk verschijnen?” En ziet, het eerste schepsel,

dat de komst der reuzen aankondigt, is een kleine, onop

gemerkte insekteneter uit de trias-periode. Hij is tot heden

toe de erkende voorlooper der kolossen. Nieuwe bevestiging

van de reeds vroeger besproken waarheid, dat het grootste

uit het kleinste geworden is!

Page 174: Natuur en Historie

BEGINSELEN nnnnn NIEUWE wrrrnnsonar. 155

De grootte van sommige werveldieren uit het tertiaire tijd

perk heeft ons verbaasd Maar de natuurvorschers hebben

gelijk, ‚als zij geen bijzonder gewicht hechten aan den om

vang der organische wezens Hoe dikwijls gebeurt het niet,

dat de twee uiterste grenzen van kleinte en grootte bij ééne

zelfde soort worden aangetrofl‘en. Het patrijshondjen, dat

niet grooter is dan uw vuist, en de dog die bijna zoo groot

is als een beer, zijn, zooals wij nu weten, bloedverwanten.

En dit doet ons begrijpen. dat in de geologische tijdperken

kleine reptilen of zoogdieren hunne naaste bloedverwanten

onder de kolossen konden tellen; dat deze dwergen en reu

zen niets anders waren dan variaties van ééne zelfde soort,

of altans vertegenwoordigers van elkaâr meest nabijkomende

soorten.

Aldus gelijkt ook in de Historie het kleine op het groote.

Het geringste Staatjen van het oude Italië, de minst betee

kenende Romeinsche Vrijstad, bootste in zijn organisme de

groote latijnsche ‘Republiek na. Alba geleek op Rome; het

koninkrijk van Evander op dat der 'l‘arquiniussen. Elk

district of praefecture van Egypte geleek op het onmetelijke

Thebe, de minste Aziatische satraap op den groeten koning,

de minste khan op At-tila. Zij behoorden tot dezelfde orde:

’t geheele verschil bestond in de kleinte of grootte, gelijk

bij den insekteneter en het megathorium, bij den kikvorsch

en het labyrinthodon. .

Hoe ouder de Maatschappij is, hoe meer zij van de onze

verschilt. Niets gelijkt minder op onze maatschappelijke toe

standen dan die van 'l‘hebe en Memphis met hunne kasten

van priesters, soldaten en fellah’s. Ook dit is een Histo—

rische waarheid, die wij op ’t gebied der Natuur terugvinden,

want de vormen der fossilen wijken van de tegenwoordige

dieren des te meer af, naarmate zij onder zijn. “

De pyramiden van Egypte, in de eenzaamheid der woestijn

verloren, getuigen ,niet sterker van een waereld die van de

Page 175: Natuur en Historie

156 BEGINSELEN EENEE NIEUWE WETENSCHAP.

\

onze hemelsbreed verschilt, dan de ammoniten en triboliten

verschillen van de week- en schelpdieren onzer tegenwoor

dige zeën.

’t Is ééne zelfde wet, die Historie en Natuur ons verkon

digen: hoe onder de volken en fauna’s zijn, des te meer

verschillen ze van die nu leven.

Page 176: Natuur en Historie

ELFDE BOEK,

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

PARALLELISME VAN DE RIJKEN DER NATUUR EN

DE MENSCHHEID.

I.

DE 'I.IJDPERKEN ‘DER SCHELPEN EN DIE DER MENSCHEI‚IJKE

IBOUWKUNST, — WAT DlE VERGELIJKING

ONS LEERT.

Een zonderlinge vraag zweeft mij op de lippen. Wanneer

is de Egyptische, de Grieksche, de Byzantijnsche, de Gothi

sche Bouwkunst begonnen? Wanneer we haar voor ’t eerst

ontmoeten, staat zij reeds volwassen vóór ons: de Egyptische

in den tempel van Thebe; de Grieksehe in die van Theseus;

de Byzantijnsche in de Ajn-Sophia te Konstantinopel; de

\Gothische in de Notre-Dame de l’aris

Maar waar zijn de beginselen, de eerste proeven? Zij moe

ten er geweest zijn, maar wij vinden ze niet. Is de Byzan

tijnsche bouwstijl een wijziging van dien van Nineveh of Ba

bylon? Is de Gothische ogief een variant van een Perzischen

of Arabischen krnisboog? Waar zijn de overgangsvormen ge.

Page 177: Natuur en Historie

158 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

\

bleven, die beide verbinden? Wij weten het niet. Aangaande

de verwantschap en de hervorming dezer organismen van

graniet en marmer hebben wij gissingen, niets meer!

Laat ons dan ook niet verwachten, dat het in dit opzicht

beter gesteld zou zijn ten aanzien van die verwonderlijke

constructiën der Natuur op ’t gebied van het dierenrijk in

de tussche‚nruimten der geologische tijdperken. Hoe menige

vorm is ook dáár voor ons onderzoek verloren gegaan

En evenmin als wij den band kunnen aanwijzen die de

werken van onze hand, de Byzantijnsche bouwkunst aan de

Oostersche, de Gothische aan de Perzische, de Stfl. Sophia

aan den tempel van Nineveh, of de Notre-Dame aan de groote

Moskee van Mecca aaneenstrengelt, evenmin kunnen wijden

band aantoonen, die de achtereenvolgende fauna's en flora‘s

aan elkander hecht, de beenige visschen aan de kraak

beenige, de herkanwende dieren aan de dikhniden, de zoog

dieren aan de haagdissen.

Wij weten niet waarom op een gegeven oogenblik, b.v.,

de rondboog voor den spitsboog plaats maakt, en waarom

de o_qíef zich plotseling overal vertoont in de Xllle eeuw;

en we zouden er ons dan nog over verwonderen, dat wij

niet weten waarom en hoe in het tertiaire tijdvak alle vis

schen op een bepaalden tijd een andere soort‘ van harnas

aannemen, zoodat de harde, beenige, van boven verglaasde

ruitvormige platen door dakpansgewijze gerangschikte schub

ben vervangen worden? ‚

Waar heeft de Gothiek geheerscht? In Frankrijk, in

Spanje, in Engeland, in Duitschland, daar waar zij met

geen voorgaanden type te worstelen had. Ik heb haar in

geheel den Peloponnesus te vergeefs gezocht: in Griekenland

heeft zij zich bijna niet vertoond, evenmin als in Zuid-Italië,

waar de oude type den nieuwere heeft teruggedrongen

Brengt gij’ deze wet over in de fossilen-waereld der orga

nische schepselen, dan volgt er uit, dat in eenzelfde streek,

Page 178: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 159

hoe ook de soorten veranderen, de oude type bestaan blijft.

Reeds de Architectuur had ons deze wet kunnen leeren, eer

wij haar in de fossilen lazen.

Gelijk de Architectuur dcr menschen de uitdrukking is

van geheel den geest eener Maatschappij, zoo vertolkt de

schelp van een weekdier min of meer nauwkeurig den aart

van haren bewoner. De volken, die ons alleen de ruïnen

hnnner Bouwkunst hebben nagelaten, kunnen naar die

overblijfselen beoordeeld worden, als maakten deze een deel

uit van die volken-zelven. Zoo gaat het ook met de fos

sile schelpen De ledige schelp verklapt ons de gewoonten

van het dier, dat zij levend heeft gehuisvest. Wij herstellen

het beeld der oude Egyptenaars naar hunne ltypogeè'n, de on

deraardsche gewelven waar zij hunne dooden bijzetten; dat

der trogladyten of holbewoners, naar hunne spelonken.

‘ Er zijn deelen in de schelp of schaal die alleen tot sie

raad schijnen aangebracht: zij is ’t prachtigst ten tijde van

de volle ontwikkeling der soorten; met deze neemt zij weêr

in luister af. Voor den mensch, evenzeer als voor het week

dier, slaat de Kunst aan ’t kwijnen in tijden van algemeenen

achteruitgang.

Inderdaad, ook onder de geslachten der schelpdieren zijn

tijdperken van opkomst, bloei en verval. De ammoniten

hebben, evenzeer als Rome, hun tijd van grootheid en van

achteruitgang gehad, waarna zij verdwenen zijn, met ach

terlating van de ledige schaal, de ringmuur als .t ware van

een uitgestorven stad.

De gedaante der schaal verandert allengskens. Het bin

nenste beschotwerk wordt ongevoelig gewijzigd. De architec

tuur der ammoniten variëert: zij wordt rijker aan kantwerk,

en vertoont eindelijk een mengeling van oude en nieuwere

vormen: even als de Byzantijnsche Bouwtrant ons een sa

menstel "ertoont van antieke en middeneeuwsche lijnen. Met

één woord, de ammoniten hebben in de trias-, lias- en krijt

Page 179: Natuur en Historie

160 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

perioden, hunne verschillende bouworden‚gehad, even als de

Grieken, tijdens de Homerische, Klassieke, Alexandrijnsche

en Byzantijnsche tijdperken, hunne verschillende houworden

gekend hebben.

Na de klassieke regeering der ammoniten, komt een tijd

perk, waarin de oude regelmatige vormen zich oplossen in

tal van‘ ongeregelde en barbaarsche vormen. De cirkelvor

mige krullen wordt vervangen door hoekige, vierkante, krom

me, torenacbtige constructiën, die zich hoe langer hoe verder

van den rondboog verwijderen. De schoone, geregelde wen‘

dingen verdwijnen; een ehaötiesch tijdperk begint, dat men

de Middeneeuwen der ammoniten zou kunnen noemen, vol

grillige figuren; en onwillekeurig denkt men aan de fantas

tische variëteit van het gothieke kapiteel, dat de schoone een

heid van het grieksche kapiteel vervangen heeft.

Zoo schijnt het dan, dat op het gebied van lijnen en vor

men overal dezelfde natuurwet heerscht, zoowel in de wae

reld der schaaldieren als in de waereld der volken. Niet

alsof de mensch zijn kunst zou modeleeren naar die van het

laagste der schepselen, niet alsof Phidias ter schele zou

gaan bij den nautilus, maar omdat ééne zelfde gedachte de

beide waerelden doorstroomt en zich verwerkelijkt zoowel

in het kleinste als in het grootste, zoowel in de schelp van

’t koppootig weekdier als in den tempel van Osiris of van

den Olympische Jupiter.

Dit is 7.óó waar, dat sommige Natuurkundigen de schalen

en schelpen niet kunnen beschrijven, zonder elk oogenblik

gebruik te maken van vergelijkingen, die zij aan de Bouw

kunst ontleenen.

Page 180: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 161

II.

rnsnrnn 11‘! nn mensen van ovnnnm.rrsnnnn nnn naruua

En vnn HISTORIE. ‘

Men heeft het bejammerd, dat de keten der organische schep

selen zoo dikwijls afgebroken wordt in de waereld der fos‘

silen. Maar ontmoeten wij de zelfde gapingen niet in de Histo

rio? Ook daar zijn menigmaal de tusschensehakels verdwenen.

Welke volken hebben nog zichtbare sporen nagelaten? De

zoodanigen, die anderen verdrongen en uitgeroeid hebben.

Maar tegenover één volk, waarvan de nagedachtenis is blijven

bestaan, hoevele volken, waarvan noch schijn noch schaduw

meer over is! Waar is hunne taal? Waar zijn hunne graven?

Tusschen de Oostersche en de Grieksch-Romeinsche wae

reld vindt gij niets dan voorbijgaande variëteiten. maatschap

pijen in haar eersten aanvang, pas beginnende volken, wier

naam zelfs ons ontsnapt. Wij aanschouwen niets dan de

hooge bergtoppen der Historie: de diepten en dalen daar

beneden, ja, al het overige, is in ondoordringbaar duister

gehuld. Wij mogen nog van geluk spreken als er van ge

heel een menschenras één enkel omnium tot ons is geko

men, dat wij in den geest restaureeren. Maar welk gedenk

teeken is er overgebleven van de maatschappijen van over

gang, die den band uitmaakten tusschen Azië en Grieken

land of Rome? Wij moeten aannemen dat zulke overgangs

toestanden bestaan hebben, maar wij kennen ze niet. en de

eerste boeken van Herodotus doen er weinig licht over op

gaan. Even zoo heeft het niet veel gescheeld, of de Celtische‘

waereld had ons taal noch teeken van zijn aanwezen achter

gelaten: immers al wat er ons van rest, is niets dan een en

kel patois, dat van dag tot dag uitsterft.

Zoo zijn dan de tusschenschalmen, die de verschillende

11

Page 181: Natuur en Historie

162 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

.

.‘“_‚_-‘

"

tijdperken van de Geschiedenis der Menschheid aan elkander

bonden, vaneen gebroken. Al wat we aanschouwen ‘op die

zee van ’t Verleden zijn enkele uitstekende punten : het overige

is voor altijd in de diepte bedolven. En niet anders is het

gegaan met de organische soorten in het Rijk der Natuur,

waarvan slechts enkelen een herkenningsteeken hebben ach

tergelaten.

Elke maatschappij, die in de rol der Geschiedenis onster

felijk voortleeft, veronderstelt tal van voorafgegane maat

schappijen, minder machtig dan zij, wier bestaan niet alleen

maar wier herinnering- zelfs zij verslonden heeft. Zij heeft

zich meester gemaakt van de minder veêrkrachtige levens

die haar omringden en heeft die doen overgaan in hare

eigene zelfstandigheid. ‘

Zoek, onder die schitterende namen, Perzië, Egypte, Grieken

land, Rome: gij zult verplicht zijn hen te doen voorafgaan

door een reeks van veronderstelde kleine, vroeg verdwenen

staten, die de Geschiedenis niet kent, en die toch gediend

hebben tot voeding en sterking van de uitgebreide maat

schappelijke organismen, wier herinnering is nagebleven. De

Doriërs zijn ondergegaan in den grooten naam van Sparta,

de Minyërs in dien van Thebe, de Oscers, de Umbriërs in

dien van Rome, gelijk de eerste vleeschverslindende dieren,

de eerste groote holen-katten, zich als ’t ware opgelost heb

ben in de leeuwen van de tegenwoordige schepping.

Als Carthago in de Historie voor ’t eerst ten tooneele

treedt, is die stad reeds geheel gevormd en volwassen:haar

kindschheid en jeugd zijn voor ons nog altijd een geheim.

Bactra, Persepolis, Memphis, Jeruzalem, Athene:zóó moet

haar onze meening de chronologische volglijst luiden, maar

in der waarheid diende er tusschen die namen nog menig

andere te staan, die door den tijd is uitgewischt, onnaspenrlijk‚

onherstelbaar! Alleen die groote Staten figureeren in de G6‘

sehiedenis, gelijk het palaeotherium, het megatherinrm het ‚

Page 182: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER. NIEUWE WETENSCHAP. ' 163

mastodon, het dinotherium daar vóór ons staan aan den

grens des tijds in de geologische eeuwen.

De intermediaire bevolkingen, die hen aan hunne voor

gangers verbonden, zijn verdwenen!

III‚

nor: nn TYPEN vnnmnnnmv IN nu ALGEMLEEHE onscrnnnsurs.

Met een nieuwen type begint in de Geschiedenis der

Menschheid een nieuwe tijdrekening.

De oorsprong, de eerste ontwikkeling van zulk een type,

de wijze waarop hij van invloed wordt op de hem omrin

gende waereld, dit alles, wèl doorvorscht, opent een nieuwe

bron voor de kennis van den Mensch en de Natuur.

De wisselingen in de geschiedenis der Beschaving zijn voor

het mcnschenrijk wat de veranderingen van flora en fauna

voor het planten- en dierenrijk zijn. . ‘

Maar hoe gaat het menschdom van de eene tijdrekening

over tot de andere, d.i., van de eene Historische fauna tot

de andere, van de Oude waereld tot de Nieuwere, van het

Heidendom tot het Christendom? ‚

Het Assyrische, of Egyptische, of Romeinsche rijk veran

dert toch niet plotseling van aart en zeden, evenmin als

een reptiel op zekeren dag een viervoeter wordt, of in een

zoogdier verandert, of zich vleugels maakt en vliegt. Neen,

zeker niet. Maar een of andere, tot hiertoe onbekende en

veronachtzaamde type, de Joodsche Natie, b.v., of een Ger

maansche, of een Arabische volksstam, treedt op den voor

grond en brengt een onverwachte vorm te voorschijn, een

nieuw model, naar ’t welk de oude maatschappelijke toestan‘

den worden omgegoten. En zoo ontstaat er een nieuwe

Menschelijke of Historische fauna!

11"

Page 183: Natuur en Historie

164‘ BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

Iets soortgelijks heeft er immers ook plaats in de Natuur,

wanneer het, bij voorbeeld, gebeurt —- niet dat de groote

kruipdieren van aart en voorkomen veranderen, maar dat

een tot hiertoe ongeziene type, die der zoogdieren van den

trias, een waereld binnentreden die, door een nieuwe ver-‚

deeling van land en water,‘ aan hunne'eigenaardigheid be

andwoordt, en alzoo hun bestaan mogelijk maakt, en daarom

hunne verschijning uitlokt. Deze type ontwikkelt zich en

overweldigt de anderen. De orde der zoogdieren sluit zich

aan bij de orden die haar vooraf zijn gegaan; en zoo ont

staat er een nieuwe tijdrekening in de organische schep

ping.

De kleinste, nauwelijks waarneembare wezens vormen de

voornaamste waereldlagen. En evenzoo zijn de fondamenten

der Historie — de eerste talen, godsdiensten, legenden, over

leveringen — gelegd door een onzichtbare massa, door onge

kende en ongetelde bouwlieden, die nu onder het werk der

volgende geslachten bedolven liggen.

Op dien eersten grondslag nu, die door de‘ kleinen ge

legd is, verrijzen later groote namen, roemrijke indúzíduên,

aan wie men bij een oppervlakkige beschouwing geneigd zou

zijn van alles de eer te geven. Maar als men hen straks

van naderbij beziet, moet men erkennen, dat hunne werk

zaamheid, in vergelijking van die der hun voorafgegane anony

men, slechts gering mag heeten.

Geen enkel individu heeft ooit een taal geschapen. De op

zich-zelf geringe oorzaken, die zich telkens herhalen gedu

rende den loop der mensehelijke zaken, zijn als de rhizopo‘

den, de diermossen, de zeenetels, die rusteloos voortarbeiden

in de diepte. De oneindig kleinen hebben evenzeer de fon

damenten der waereld-geschiedenis als die der Natuur ge

bouwd.

Wanneer een dier- of plantsoort op het punt staat te

Verdwijnen, dan is dit daarvan het teeken: de plaats’ die‘

Page 184: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 165

/

zij op aarde bekleedt, wordt met den dag kleiner. Zij

verlaat meer en meer de oorden, die zij eenmaal zoo over

vloedig bevolkte, totdat zij eindelijk op een klein uithoekjen,

als op een eiland, zich terugtrekt, en er weldra onmerkbaar

uitsterft.

Hetzelfde verschijnsel heeft plaats in de waereld der

menschen, wanneer een maatschappelijke toestand of vorm,

kaste, aristocratie, of adel, zijn einde nadert. Ook dan

schijnen de geslachten, die er de vertegenwoordigers van

zijn, zich te verwijderen uit den kring, dien zij eenmaal

vervulden. De ruimte die zij vroeger in de maatschappij

besloegen, vermindert zichtbaar. Te midden van de belangen

en de groote vraagstukken en bewegingen van hunnen tijd,

sluiten zij zich als op een eiland af. Dat eiland wordt al

kleiner en kleiner. Zij leven er niet, neen, zij vegeteeren er

slechts, onbereikbaar voor al die invloeden des Algemeenen

levens, die de volken van welke zij gescheiden zijn, telkens

versterken en verjongen. Eindelijk is ’t of de grond onder

hunne voeten wegzinkt, en — zij zijn niet meer.

’t Gebeurt maar zelden, dat kleine Staten, zoo het altans

geen Vereenigde Staten zijn, op ’t gebied van Godsdienst,

Politiek of Letterkunde, groote mannen voortbrengt. Dáár

heeft elk individu meestal te veel te doen met zich-zelven

en zijn eigen kleine sfeer, om zich te bemoeien metvreemde

volken, om zich aan de algemeene belangen der Menschheid

te wijden. En naarmate de gezichteinder verkleint, wordt ook

de geest bekrompener, en enger het hart. Men tracht zijn

kleine huisselijke deugden, zijn „fatsoen” en zijn „petit sa

voir faire” te bewaren, en wordt hoog geacht in zijn stedeken

of zijn district. Maar een ziel, voor wie die grenzen te

nauw zijn, die haar. vlucht neemt hoog over de bergen heen,

die nieuwe kracht zoekt in het innig verkeer met de ge

heele Menschheid: zulk een ziel — en zij immers kenmerkt

een waarachtig „groot man”? —- kan zich niet ontplooien

Page 185: Natuur en Historie

l66 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

of ontwikkelen te midden van de politieke tinnegieterijen

of het „knutselen” en „liefhebberen” van een klein stadjen,

waar zij vreemd bleef aan de groote kwestie’s van den dag,

vreemd aan de feiten, die de Waereld bewegen en het gelaat

der Mensehheid veranderen!

Nog nimmer heeft men een groot, warmbloedig viervoetig

dier ontmoet op een eiland, dat al te ver van het vaste

land verwijderd lag. ‘

1V

DE PROFETISCHE SOORTEN. -— DE I’ROFETEN IDEE NATUUR.. ’—

TOEPASSING OP DE LETTEEKUNDIGE EN WIJSGEERIGE

KR‚ITIEK.

Er treden soms menschen op het w‘aereldtooneel, die, wat

verstand, of geest, of wilskracht betreft, boven de gewone

maat zijn: zij overtreifen hunne natuurgenooten en zijn de

voorbereiders van een nieuwen staat van zaken bij de nako‘

melingschap. '‘Hunne verschijning geeft het sein tot een groote veran—

dering in menschen en menschelijke zaken.

Wie bewijst ons, dat niet een of ander geval van dien

aart plaats heeft gehad in den loop van de langdurige op‘

volging der organische wezens? Zou het zoo onmogelijk

zijn, dat zekere individuën, door een bijzonder vermogen of

kracht, een ommekeer veroorzaakt hadden in het planten- of

dierenrijk? Zouden ook dáár geen profeten hebben kunnen

opstaan, d.i., de zulken, die, hun tijd en geslacht vooruit,

Voorloopers waren van een groote verandering in beide?

Ik zou ’t een aanwinst rekenen, als men voorloopig al‘

tans het dwaalbegrip wilde opgeven, dat de Natuur zich

niet over de individuën bekommert, de kracht van het in

Page 186: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE wnrnnsonu. 167

dividu niet waardeert, nu ’t zoo klaar is geworden, dat het

juist door de enkelen is, indien de geslachten verbeterd wor- ‘

den. Nog’ één stap verder, en men zou erkennen, dat ook

de enkelen de geslachten voortbrengen.

Hoe begint in de Natuur een nieuwe kracht zich te open‘.

baren? De menigte verandert niet plotseling, niet op eens. De

omkeering bepaalt zich eerst tot één eenige of tot enkelen.

Deze of die plant, dit of dat dier verschijnt als een op

zich-zelf staande voorlooper. Hij schijnt een opgeschrevene

ten doode, allen zijn tegen hem, hij is tegen allen: een le

vende contradictie!

Intusschen worden er gedurig anderen rondom hem gebo

ren, die hem gelijken. De drom groeit aan in menigte, en

begint heerschappij te oefenen; en heeft die menigte de

Meerderheid verkregen, dan heeft zij tevens de Opperheer

schappij verworven.

De tijd komt, waarop die nieuwe bevolking, die het

stempelmerk der voorloopers draagt, op hare beurt begint

af te nemen. Zij wordt hoe langer hoe schaarscher, en is

weldra tot op enkele individuën na versmolten. Eindelijk

zijn ook deze verdwenen, en met hen is de geheele soort

uitgestorven. eindigende zooals zij begonnen is: met een

paar exemplaren van een zelfden type.

Elke soort, eer zij over de waereld vermenigvuldigd

wordt, zendt een herant voorop of liever een profetische

soort, die hare komst verkondigt en voorbereidt. Het hip

parion is de voorlooper van het ‘paard, het xyphodon die

van de gazelle, het amphicyon die van den hond, het mas

todon en dinotherium die van den olifant.

Zóó verschijnen ook op het tooneel der Menschenwaereld

figuren van een eigenaardig karakter, die eerst alleen staan,

maar straks hun invloed doen gevoelen. Men weet niet on

der wat elassificatie zij vallen: zij worden overal weêrspro

ken. Johannes de Dooper is de voorlooper der Christenen,

Page 187: Natuur en Historie

168 BEGINSELEN EENÈR NIEUWE WETENSCHAP.

Johannes Huss die der Protestanten, Jean Jacques Rousseau

die der Revolutionnairen. Eerst staan ze alleen, straks vor

men ze een aanhang, een volk, een waereld in de waereld.

Hier is de overeenkomst tusschen Natuur en Historie zoo

groot, dat de eene van zelf de uitlegster wordt van de

andere. ‘ ‚

Zoo kan, b.v., de Natuur ons leeren, hoe valsch de veron

derstelling is, dat de naam Homerus in den beginne een

collectief zou zijn geweest. ’t Is niet waar, wat Vico be

, weerde, dat de Ilias of de Odyssee het produkt is van

velen. Neen, één Zanger heeft den weg gebaand: hij was DE

Poëet, DE Uitvinder; en na hem zijn er andere rhapsoden

opgestaan, die hem navolgden, hem, „den vader der Griek

sche dichtren al te gader,” en zóó het genre, de dichtsoort

voortzetteden, waarvan hij de schepper en voorlooper blijft.

Deze les had de Letterkundige kritiek van de Natuurlijke

historie kunnen ontfangen. Omgekeerd had de studie der

Geschiedenis die der Natuurkunde kunnen bevorderen, door

haar den weg te wijzen tot het vinden van de voorgang

sters van elke flora, van elke fauna. Zij had het welge

grond vermoeden kunnen opwekken of verlevendigen, dat

de arbeid der geheele Natuur bestaat in een onophoudelijke

toenadering tot de tegenwoordige schepping.

De wet der ‘opvolging, die wij door de profetische plan‘

ten- en dierensoorten nu, bij de opdelvingen, als bij toeval

ontdekken,‘ is door de Algemeene Geschiedenis reeds lang

gepredikt. ‘ ‘

In de Geschiedenis gaan de voorloopers dikwijls voorbij.

zonder dat men hunner blijft gedenken. Verwonderen wij

er ons dan ook niet over, als zij in de Natuurlijke Historie

evenzoo voorbijgaan, vaak zonder een spoor, zonder een

splinter van hun gebeente na te laten!

Page 188: Natuur en Historie

BEGINSELE.N EENER NIEUWE WETENSCHAP. 169

V.

BEVESTIGT OF WEÊRSPREEKT DE HISTORXE DE LEER DER

EMBRYOLOGIE? — HET MENSCHDOM, EEN EMBRYO

DAT ALTIJD GROEIT.

De Natuurkunde leert ons, dat het embryo der zoog

dieren, eer‘ het tot zijn staat van volkomen wasdom geko

men is, al de lagere levenstrappen doorloopt. Men heeft

overeenkomsten ontdekt tusschen het zenuwstelsel van den

aardworm, het insekt en het menschelijk embryo. In deze

alle, beweert men, vertoont zich eerst de vogel, dan het

kruipdier, eindelijk het zoogdier.

Zou het niet der moeite waardig zijn te onderzoeken of

er in een andere sfeer, vooral of er in het Menschenrijk,

niet een dergelijk verschijnsel zich opdoet?

Mij dunkt, men kan de Algemeene Historie beschouwen

als de geschiedenis van een embryo, dat, langs den weg van

verschillende gedaanteverwisselingen, zich van tijdperk tot

tijdperk ontwikkelt in den schoot van het Menschelijk ge

slacht. Dit of dat volk is in deze of die periode van het

embryonische leven blijven stilstaan en karakteriseert alzoo

een bepaald tijdperk der Menschheid — zoodat alle tijdper

ken te gelijk vertegenwoordigd worden op de waereld. Van

daar dan de verscheidenheid der natiën, der staten, der ta

len zelfs, die in overeenstemming zijn met die verscheiden

heid der volken.

Juist daarom is de geschiedenis van den oorsprong der

volkeren zoo belangrijk. Inderdaad, de minste wijziging, die

het jeugdig embryo ondergaat, oefent duurzamen invloed

op de geheele bewerktuiging van den later volwassene. Bij

twee volken, die in hun begin op elkander geleken, kan een

nauw merkbaar verschil in het embryo, ten dage van den

vollen wasdom een onmetelijk onderscheid veroorzaakt hebben,

Page 189: Natuur en Historie

170 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

Daar hebt ge, bij voorbeeld, dien kleinen herdersstam op

den Palatijnschen heuvel. ‚Gij kunt het nederig dorp ter

nauwernood van andere Italiaansche gehuchten onderschei

den Maar treed wat nader, en bezie die larve van een aan

staand Waereldrijk wat naderbij! De gracht, die deze herders

stulpen omringt, is dieper gedolven dan elders. Spring haar

over! Wat merkt gij nu op? Eene of andere schijnbaar niets

beteekenende omstaridigheid, eene of andere eigenaardigheid

in de manier van leven, dezen of genen karaktertrek, dien

gij elders niet hebt aangetroffen. Gij ontwaart een kudde

die beter geweid wordt dan ergens anders; een sterker stier,

een waakzamer hond, een scherper ploegschaar, een beter

getrokken voor, een rijker gevulde bijenkorf, een hooger

hut, een vlijtiger maaister, een fierder landbouwer, dan overal

elders. Welnu, dat alles zijn de eerste, flauwe grondlijnen,

die de aanstaande heerlijkheid verkondigen van Rome, de

waereld-gebiedster !

Hier of daar wordt een taal gesproken, zooals b.v‚ die

der Sineezen, die uit ‚éénlettergrepige woorden bestaat: zij

is stil blijven staan bij het tijdperk, dat aan dat der Ariërs

is voorafgegaan, en kenmerkt nog ten huidigen dage den eer

sten aanvang der Menschelijke samenleving. Hier of daar

wordt een bevolking aangetreden, die nog arbeidt met een

steenen bijl: zij vertegenwoordigt ons nog immer het stee

nen tijdperk. De meeste stammen uit de binnenlanden van

Afrika, nog altijd met lans en schild gewapend, zijn blij

ven stilstaan bij de periode van Meleager of Herkules uit

den mythologischen schemertijd. De bewoners van Senegal,

die kleine tempels bouwen voor heilige adders en flamingo’s,

zijn niet verder gegaan dan de Egyptenaars ten tijde der

Pharaönen. Met de slangen‘ en ibisdienst, hebben zij den

Oud-Afrikaanschen karaktertrek behouden. De Arabische

nomaden bewegen zich nog steeds binnen de grenzen der'

patriarchale waereld van Abraham, hun stamvader. In

Page 190: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 1'11

l‘lngelsch Indië bestaat nog altijd de zelfde verdeeling in

kasten als. in het tijdperk der veden. Is het Rusland onzer

dagen nog niet altijd het Europa der XVe eeuw, gevormd

naar het beeld van den khan mogol? Leven niet de clans

nog altijd voort als een halfuitgestorven soort, bij Cirkas

siërs, Albaueezen en Schotten? Zijn de Middeleeuwen geheel

voorbij gegaan in Spanje, in de Ultramontaansche verschan

singen van het verjaarde Catholicisme?

Zoo heeft dan elk tijdperk van het Verledene zijn levenden

vertegenwoordiger nagelaten in de Menschelijke samenle

ving. Zoo is dan de verscheidenheid, die we bij de verschil

lende volken aantreffen, niets anders dan de verscheidenheid

der verschillende levensperioden van dat embryo, dat altijd

groeit, en waarvan het menschelijk geslacht in barensnood

is. De visch blijft visch, omdat hij bij dien ‘ ontwikkelings

trap van het Algemeene Leven is blijven stilstaan en zich niet

in een kruipdier heeft kunnen veranderen. Thebe is Thebe

gebleven, omdat het niet bij machte was om zich in een

Athene of een Rome te herscheppen. Hier werkt inderdaad

het zelfde beginsel. ltr zijn volken geweest, die duizende

jaren achtereen zich liever het onduldbaarste lijden getroost

hebben, dan dat zij zich los zouden scheuren van dien vorm

des tijds, dien zij vertegenwoordigden.

Zoo wijst ons de Historie, even als de Natuur, telkens op

het schouwspel van organische vormen, die stil zijn blijven

staan, en, de een vóór de andere ná, versteend zijn op den

weg des tijds. ‘

Page 191: Natuur en Historie

[72 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

VI.

WETTEN VAN BEUB/IÊWISSELING EN TERUGGANG. ‘— EEN NIEUW

BEGINSEI: VAN HISTORISCHE KBITIEK

Er is een natuurwet van beurtwisseling, die oorzaak is

dat tweërlei plantengroei ter zelfder plaats elkaâr wederkee

rig vervangt. Zoo ontmoet gij weiden, die van zelf beur

telings peulgroenten en grasplanten voortbrengen. Zoo ma

ken sommige boomsoorten ongevoelig ruimte voor andere

soorten, die later wederom voor de eersten wijken. Zoo be

staan er bosschen, waar, bij zekere tusschenpoozen, de eiken

voor heestergewassen wijken, en later wederom de heesters

voor de oorspronkelijke eiken plaats maken.

Iets soortgelijks heeft er plaats bij sommige volken, bij

wie de heerschende geest, bij zekere tusschenpoozen, voor

een nieuwen geest wijkt, om straks weer terug te keeren,

zonder dat daarvoor een bepaalde oorzaak kan worden aan

gewezen

In het woud der Grieksche Historie wisselen de lönische

en de Dorische geest elkander beurtelings af; in Rome voe

ren beurtelings Latium en Italië den boventoon, elkaâr ver

vangend als heester en eik.

In Engeland vervangt in de XVIe eeuw de Saksische

geest den Normandische; in Frankrijk de Gallischc geest

den Latijnsche. In de XVl‚le eeuw verdringt de Latijnsche

geest in Frankrijk den Gallische, in Engeland den Anglo‘

Saksische.

Zoo wisselen de geesten in den boezem van hetzelfde

volk evenals de plantenoliën of sommige plantensoorten in

hetzelfde bosch. De Natuurkundigen hebben het wáárom

"‘) Alphonse de Candolle, Géngraphz.e Batam'que. blz. 473. .

Page 192: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 173

van die omwentelingen in de flora nog niet kunnen ontdek

ken: zouden misschien de Geschiedvorschers, wat de wisse

lingen op het gebied van den volksgeest betreft, misschien

gelukkiger zijn?

Laat ons zien.

Deze of gene natie bewaart in haar verste verleden som

mige kiemen die bedolven zijn gebleven, zaden van een

vroeger eeuw, die niet op hunnen tijd hebben kunnen ont

luiken. Nu breekt er een ander tijdperk aan: de begraven

kiemen komen uit de aarde te voorschijn, en onder de aan

blazing van een onverwachte lente gaan zij open.

Op een anderen tijd komen de nieuwe kiemen van een

naburig volk, dat in vollen bloei staat en uit de verte

deze of gene natie met zijn zaden overstrooit. Dan veran

dert die natie van planten-olie, omdat zij een nieuwe essentie

van buiten ontfangt. ‚

Zou dat niet de overeenkomst zijn tusschen de opvolging

en beurtwisseling der generatiën van sommige planten? De

zaadkorrels der harsachtige ‘boomen, of der eiken, of der

heestergewassen, hebben lang in den schoot der aarde ge

slapen. Eindelijk rijst de dag waarop zij uit de windsels

breken en op hunne beurt heerschen zullen, ’tzij dan dat ze

uit vaderlandschen bodem afkomstig zijn, ’t zij dat zij uit

een naburige streek zijn overgebracht.

Zoo kroont hetzelfde woud zich met verschillend blad.

Soms keert het tot den oorspronkelijken plantengroei terug,

zoodat de eik weêr plaats maakt voor den of sparre. Zóó

heeft men gezien, dat zelfde natie beurtelings gekleurd werd

met niet alleen verschillenden maar zelfs elkander vijandigen

volksgeest, overgewaaid uit den vreemde, soms zelfs uit eigen,

reeds eeuwenoud verleden.

Er zijn volken, die in hunne jeugd tot een geheel verschil

lend rijk schijnen te behooren dan later in hun vollen was

dom, zoozeer, dat gij wel zoudt willen vragen, of zij niet

Page 193: Natuur en Historie

174 BEGINSELEN EENEB. NIEUWE WETENSCHAP.

van soort veranderd zijn, of zij niet het eene rijk verlaten

hebben om zich in het andere te doen inlijven?

Een van de verwonderlijke schepselen die in de diepte

der oudste zeën wordt aangetroflen, is wel de crino'ïde of

zeelelie. Is ’t een plant, of is ’t een dier? Alles doet den

ken dat het een plant is, want zij heeft een wortel, altans

zij is door een langen stengel aan de silurische rots ge

hecht. Aan het uiteinde van dien uit talrijke geledingen

bestaanden steel opent zij een bekervormigen kelk met vijf

bloembladen. ’t Is alzoo een bloem.

Ja, waarlijk ’t is er ééne, en wel, in haar eerste jeugd,

een lelie. Zij ontlnikt als in haar paradijs in de diepte

der lauwe zeën eener wordende waereld. Maar als zij vol

wassen is, ziet! daar wordt de bloem dier: daar maakt zij

zich los van haren stengel en begeeft zij zich onbelemmerd

werwaards zij wil. Met haar heeft het vrije leven zijn in

trede in de waereld gehouden: het plantenrijk is door het

dierenrijk opgevolgd geworden.

Alzoo zijn ook het jeugdige Griekenland, dat als door

een stengel aan het Oosten verbonden was, en het volwas

een Griekenland, twee volken, die evenzeer van elkander

verschillen als de crino‘ide, die nog met haren steel vast’

kleeft aan den rotsigen zeebodem, en de erino‘ide die zich

los heeft geworsteld en nu tot plaatsbeweging en vervol

ging van haar prooi in staat is geworden. Van daar dat

sommige schrijvers zich vergist hebben in den aart der pri

mitieve Grieken, en er Oosterlingen, er Egyptenaars van ge

maakt hebben. Zelfs Herodotus heeft er zich in bedrogen,

evenals de natuurkundigen, die, bij ’t aanschouwen van die

steenlelie aan de rots, haar voor een plant hielden.

Evenals die plant, van haar steel ontbonden, is beginnen

te loopen, alzoo hebben de goden, de standbeelden uit het

tijdperk van Dedalus, die tot hiertoe onbewegelijk waren,

zich losgerukt van hun voetstuk, en zijn voortgewandeld.

Page 194: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP. 175

Dit is ’t onderscheid tusschen hen en de Indische goden,

die planten zijn gebleven.

De wet van terugkeer tot den oorspronkelijken type of

den algemeenen stamvader, wordt in de Algemeene Historie

der Menschheid teruggevonden. Getuigen de Franschen, die

zoo dikwijls de Gallen herinneren. Hoeveel trekken doen

ons vaak in de Britten de Angelsaksen, in de Hoogduit

schors de oude Germanen herkennen!

En dit geldt evenzeer van de inclívinluè'n.

Als Virgilius zijn Herderszangen dicht, wordt hij de oude

Palatijnsche herder, en ’t is of de tijdsruimte verdwijnt, die.

deze twee van elkander scheidt. Hervindt gij‘ op sommige

bladzijden van Bossuet niet den druïde? Of in enkele‘pas

sages van Byron niet den Scandinavischen piraat der Edda’s?

Herrijst de antieke schoonheid niet soms plotseling in Ra

phaël? Wordt in de Madonna niet vaak de Venus Urania

herboren? Herkent gij in het Catholicisme niet nog de

overgebleven vormen van den vóór-christelijken tijd *), in

de Medici niet de metamorphose van de Maccenaten? in de

Pausen niet de Wichelaars van ouds?

Bij elk dezer verschijnselen is ’t, of de stroom derMensch

heid weêr tot zijn wellen wil keeren.

Welke wenken voor de litterarische en historische Kritiek!

*) Denk aan 't bekende boekjen van Roussel, Het Heidemche Rome.

Page 195: Natuur en Historie

176 BEGINSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

VII.

DE WET DER NATUUUBKEUZE TOEGEPAST OP DE ALGEMEENE

GESCHIEDENIS. — BÓSSUET EN DABWIN.

Wij hebben het reeds opgemerkt, ook de Natuur leert

de kracht en beteekenis van het individu waardeeren, die .

in de Algcmeene Geschiedenis der menschheid onmisken

baar zijn. Er heeft zich in een Volksstam slechts één indi

vidu te bevinden, dat de anderen overtreft, dat een werk

tuig, dat een gedachte, ja; dat een woord bezit, ’t welk aan

andere stammen ontbreekt, of die Volksstam weet de anderen

te overvleugelen, soms geheel in zich op te lossen, zonder dat

van dezen eenige herinnering, ja hun naam zelfs overblijft.

Is dat niet, b.v., de geschiedenis der Romeinen? Een herder

stam van den Palatijnschen heuvel heeft in Italië de hem

omringende stammen verdrongen, in de. schaduw gesteld,

van alles beroofd, tot van ‘hunne taal toe, om zich bij uit

sluiting een rol in de waereldgeschiedenis toe te eigenen.

Dit is evenzoo de geschiedenis der Arabieren. Tal van

stammen waren hunne gelijken in de woestijn, zóózeer, dat

gij ze even moeilijk van elkander hadt kunnen onderschei

den, als gij den eenen palmboom van den anderen zoudt

onderkennen. Onverwachts ontplooit één van die onberoemde vstammen een bijzondere kracht, en nu neemt hij

de anderen in zich op en sleept hen mede. Mecca wordt

het middenpunt, waaruit hij zijn stralen werpt over heel ’t

Oosten. En van wien is deze verandering uitgegaan? Van

een enkelen man, van één enkel persoonlijk karakter, dat

straks zijn stempel drukte op heel den stam, eindelijk op

het gantsche volk. -

Zou in deze en dergelijke verschijnselen, de Wet der na

tuurkeuze, waarvan Darwin gesproken heeft, niet zichtbaar

Page 196: Natuur en Historie

BEGINSELEN EENEB. NIEUWE WETENSCHAP. 177

zijn? Die onderlinge. strijd der volkeren, die van den be

ginne af aan geheerscht heeft, is die niet die strijd voor

het leven, die tegenwoordig de sleutel is van zoo vele vroe

gore onbegrijpelijkheden in het planten- en dierenrijk?

Hebben de kleiner Staten niet geworsteld met de grooten,

en deze niet wederkeerig niet elkander? Jeruzalem niet met

Babylon, Abyssinië niet met Egypte, Griekenland niet met

Perzië, de Sabijnen niet met de Romeinen, als verscheiden

heden van ééne so‘ort, totdat de minst begaafde door de hoo

ger bevoorrechte soort verdrongen of in haaropgelost werd?

De ontdekking van een nieuw metaal, ’tzij koper, brons

of ijzer, de uitvinding van den boog of het zwaard, van de

phalanx, het legioen, of een nieuwe krijgstaktiek, opende

vaak het tijdperk eener nooit te voren gebleken meerderheid

van het eene volk boven het andere. De korte degen der

Romeinen, de lange pijlen der Parthen —voegen we er bij,

het achterlaadgeweer der Pruissenl —vinden in het rijk der

Natuur hunne analogiën inden scherper bek, de geweldiger

klauwen, het sterker gebit, bij het insekt, den roofvogel of

de krokodil.

Als Bossuët ons wijst op dat kleine, Uitverkoren Volk, dat

uittreedt uit zijn woestijntent, zich wapent met een godde

lijke Gedachte, zich gordt tot een ongehoorden strijd, zich

‘ te hooger opheft na elke nederlaag, en een nieuw leven

meêdeelt aan de waereld: past hij dan niet, bij wijze van

instinkt, :le wet der natuurkeuze toe, die op zijne lippen

schijnbaar zulk een geheel andere beteekenis had? Israël

was een variëteit van de groote familie van Oostersche sta

ten: maar in zijn 'l‘heocratiesch karakter schuilt een kracht,

die de andere verwante volken missen, en zóó triomfeert

Israël, ook als Jeruzalem in puin ligt.

Alzoo, strijd om ’t leven, natuurkeuze, verraadt zich op

elken regel van de rolle der Historie. Die wet staat zicht

baar geschreven boven de poort van alle rijken der waereld,

12

Page 197: Natuur en Historie

178 BE(1.INSELEN EENER NIEUWE WETENSCHAP.

en juist daarom is het verwonderlijk, dat men haar zoo laat

erkend heeft‘op lager gebied.

Men had haar kunnen ontwaren tot in de Geschiedenis

der talen toe. Zij worstelen met elkaâr, om elkander te

verdringen. De machtigsten of de gemakkelijksten verstikken

dikwerf de zwakkere, of armere, of meer moeielijke zusters.

Zóó verouderen en sterven geheele woordenreeksen uit, tot

eindelijk de taal-zelve geheel is verdwenen.

‚Nog een voorbeeld. Let eens op de opkomst van Byzan

tium. Wat was Byzantium in den ouden tijd? De minste

der Grieksehe‘staten, een fort, een ombolwerkt dorp, niets

meer. Gedurende den bloeitijd der Helleensche Staten dacht

niemand‚aan Byzantium, verloren als het was in zijn onbe

kendheid en schamelheid. Nogtans, op zeker tijdstip, weet

het zich, door een of ander voordeel, dat niemands aan

dacht ooit getrokken had, van de anderen te onderscheiden.

’t Is: zijn ligging aan twee zeën, die het tot een vereenigings

punt maakt van twee waerelddeelen. ‚Dat voordeel wordt.

voor Byzantium een nieuw middel, een nieuw orgaan, om

zijne armen, als voelhorens, naar Europa en Azië uit te ste

ken. Zoo verwerft‘ het zich een onbetwistbare meerderheid

boven zijn mededingers, die de concurrentie niet kunnen

volhouden en — wijken. Athene, Sparta Thebe, Messena, ver

dwijnen, gelijk een plantenvorm die voor een andere vorm

plaats maakt.

î In de verdwijning der kleine Grieksehe Staten aanschou

wen wij een werkelijke uitsterving van soorten in‘ de Histo

rische fauna en flora In hare plaats blijft er een monster

stad over: Byzantium, een nieuw organisme, een megalosau

riër die uit een hagedis ontwikkeld, een kolossaal zoogdier

dat uit een schier onWaarneembaar iusekteneter, een reus die

uit een dwerg geboren is : de moederstam der groote mo

derne monarchiënl

Page 198: Natuur en Historie

TWAALFDE BOEK.

DE SCHEPPINGSGEES'I‘ IN DEN MENSCH. ‘—

VERZOENING DER ZEDELIJKE ORDE MET DE PHY

SIEKE ORDE.

HOE EEN NIEUWE WETENSCHAP GEVOR.MD WORDT.

Er zijn twee vooroordeelen, die lang den menschelijken

geest belemmerd hebben. ’t Eene is dat de bezielde natuur

met het reusachtig groote begonnen is. ’t Andere, dat de or

ganismen niet veranderd zijn sedert den aanvang der fossile

schepping, altans niet voor de hooger bewerktuigde wezens.

Die twee meeningen zijn valsch gebleken. Maar al sprak

de ervaring nog zoo luide, lang bleef men haar geloof ont

zeggen, en zoo hield het oude systeem zich nog staande,

nadat het reeds door de feiten weêrlegd was geworden

Een eerste schrede voorwaarde was de overtuiging, dat

12*

Page 199: Natuur en Historie

180 DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. — vnazonnme

men de fossilen als oude, afgesleten munten moet beschon

wen, die men allereerst dient te restaureeren. Dat deed Cu

vier; hij ontdekte alom het half nitgewischte beeld en gaf

elk muntstuk zijn stempelmerk weder. Zijn geniale arbeid was

aanvankelijk voldoende om ‘de nieuwsgierigheid te voldoen.

Een tweede stap op den weg van vooruitgang volgde.

Toen de munten aldus gerestaureerd waren, kwam er een

andere vraag ter tafel. Die munten konden onmogelijk ge

lijktijdig geslagen zijn: integendeel, zij droegen het merk

van zeer wezendlijk verschillende tijden. En hieruit volgde

dus, dat zij dienen kunnen om de geologische perioden te

dagteekenen, even als de gewone munten en penningen het

de perioden der Algemeene Geschiedenis doen.

Zoo werd dan datgeen wat een steenen wildernis scheen,

een middel om een jaartelling te herstellen, om aan den

stempel den toenmaligen leeftijd der waereld te herkennen.

Van toen af aan heeft de Historische kritiek zitting geno

men naast de Geologische wetenschap. De kunst om de datum

te verijiè'eren werd nu ook nog op iets anders toegepast dan

op de Jaarboeken der Menschheid: zij werd de grondslag

der Historie van de omwentelingen van den Aardbol.

Door soortgelijke middelen, als waardoor men in onze

dagen arbeidt aan de ontdekking van de opvolging der

Egyptische, Assyrische, Perzische dynastiën, hervindt men

ook de verloren dynastiën der silurische, permische of ‘jure

periode. Men ontraadselt het opschrift van plant en dier;

men ontcijfert de voornaamste bladzijden der nieuwe Ge

nesis. ‘

Aldus vormt zich voor onze oogen een nieuwe wetenschap.

Het ontstaan en de ontwikkeling dier wetenschap-zelve is

een schouwspel, dat misschien even belangrijk mag heeten,

als de zaak waarmede die wetenschap zich bezig houdt. Wat

vreemde nieuwstijdingen seinen nu de geleerden elkander

over van de einden der waereld! 'l‘ot wat onverwachte ge

Page 200: Natuur en Historie

DER ZEDELIJKE ORDE MET DE PHYSIEKE ORDE. 1Fll

volgtrekkingen geven die mededeelingen aanleiding! Nu

eens heeft men een honttor in de lias-periode ontdekt;

klaar bewijs, dat de eilanden van het secundaire tijdperk

reeds met bosschen bedekt waren! Dan eens heeft men den

vleugel van een vlieg of een mier gevonden, en dat wel in

een onderste oölith-laag: zoo was er dus toen reeds een

behoorlijk gevormd vasteland! Of wederom in het steenko

lenstelsel heeft men de vondst gedaan van een zoetwater-

insekt, van een of ander viervleugelige waterjuffer: onbe

driegelijk teeken, dat‘ er een zoeiwater-stroom in het naburig

aestuarium uitliep!

In het hartjen van Zwitserland, in Olten, wordt een cy

cadeën-blad op een koraalbank gevonden: en men is tot

de zekerheid gekomen. dat de vaste grond zich reeds boven

de Helvetische zee verhief, en dat het geboomte van Chili

in Zwitserland tierde.

Uit Amerika, uit Engeland, uit Wurtemberg komen be

richten, dat de opgravingen in den lageren jura tanden aan

’t licht hebben gebracht, die aan een klein zoogdier van ’t

geslacht der knaagdieren behooren‚ Gewichtig nieuws! Want

‚het bewijst dat de orde de‘r zoogdieren in dat overoude

tijdperk der schepping reeds bestond.

Te Solenhofen, in Beieren, heeft men in den oölith een

nachtvlinder gevonden. ’t Is de eerste, dien men in de stee

nen schatkamer der natuur ontmoet. Zoo waren er dan reeds

bloemgewassen op wier nektar die vlinder aasde — wie zegt

welke?

Hier betrappen wij den geest des menschen op‘ zijn ont

dekkingsreize naar een nieuwe waereld. Het kleinste feit is

voor hem van het grootste gewicht Laat hem zijn vlucht

nemen! Als op vlindervleugelen streeft hij, van gevolgtrekking

tot gevolgtrekking, al verder voort op ’t gebied der schep

ping. Zijn dagboek gelijkt wel wat op het scheepsjournaal van

Christoffel Columbus, als deze op zijn admiraalschip voortste

Page 201: Natuur en Historie

182 DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. — VERZOENING

vent om Amerika te ontdekken. Een handvol drijvend gras

of mos, een dobberende boomstam, die tegen den steven der

karveel komt aanstoten, een vogel, die in de verte het en

bekende zeevlak scheert: wat zijn dat voor nietigheden?

Die nietigheden zijn niets minder dan -— de boden eener

Nieuwe Waereld!

II.

NIEUWE OI’VATTING DER KUNST, OVEREENKOMSTIG DE NIEUWE

OPVATTING DER. NATUUR.

Wat is de Kunst? Wat bevat dit woord in zich? Onder

alle schepselen op aarde ontmoet ik er één,. den mensch,

die de overige schepselen af beeldt. E11, wonderlijk iets! die

afbeeldingen zijn niet maar eenvoudige kopiën der bestaande

werkelijkheid: neen, de mensch voegt er bij: hij besnoeit, hij

corrigeert, hij idealiseert de Natuur.

Hoe komt dat? Meent hij dan dat de Natuur haar werk

niet voltooid heeft? Denkt hij misschien iets voortreffelijkers

voort te kunnen brengen dan zij? Hoe moet ik dat instinkt

noemen? Hoogmoed, dwaasheid, of -— genie? ‘

De meest volwrochte schepselen verdwenen! Wil hij dan

het werk der Natuur completeeren? Ja, dat. wil hij. Hij on

derneemt het, hij-alléén, om het gebouw des levens, waar

van de grondslagen verborgen liggen in het hart der aarde,

hooger op te trekken, wijder uit te zetten. Gloeit er dan in

zijn borst een sprankel van die kracht, die de achtereenvo_l

gende flora’s en fauna’s te voorschijn heeft geroepen? Waar

schijnlijk wel. En die kracht laat hem geen rust. Wat doet

hij nu? Hij beschouwt de natuur als een groot schetsboek, en

waagt het die schetsen af te maken.

’t Is waar, hij kan geen nieuwe, levende, nooitgekende schep

Page 202: Natuur en Historie

DER ZEDELIJKE ORDE MET DE PHYSIEK‚E ORDE. ‚183

selen op doen dagen, als op den slag eener tooverroede: maar

hij kan ze kneeden uit de klei, hij kan ze beitelen uit het

marmer, hij kan ze schilderen op het doek! Wat verwonder

lijke geestverrukking grijpt hem aanl ’t Is of hij in zijn

kortstondig leven iets zien wil‘ van het geheimzinnige werk

en de verborgen gestalten der aanstaande eeuwen.‚

Te midden van de tegenwoordige schepselen, heeft hij

een voorgevoel van verhevener, volmaakter wezens, die nog in

den schoot der Toekomst sluimeren. Al is hij dan onmach

tig hun het leven te geven, hij poogt er altans de eerste,

nieuwe, profetische omtrekken van te schetsen, zooals hij die

in beginsel omdraagt in ’t binnenste heiligdom van zijn

denkenden geest.

De Venus van Milo, de J upiter van Phidias, de fresco’s

van Michel-Angelo en van Raphaël, wat zijn ze anders dan

de teekenen eener machtige vlucht van ’s menschen geest,

die hooger wezens te-gemoet-snelt? wezens, die nog niet be

staan, die misschien nooit zullen bestaan, en die toch spre

ken van een hooger organische ontwikkeling! ’t Is of de mensch

ongeduldig is, om een blik te werpen in de beeldengalerij der

aanstaande vormen. Hij maakt haar reeds vooruit tot zijn

eigendom, door middel der Kunst. Die het meeste genie heeft,

nadert ook het meeste de verwezendlijking van de mogelijke

ontwikkeling van wezens, die verre boven de tegenwoordige

organisatiën verheven zijn. Indien de opklimmende reeks der

schepselen eenmaal moest worden voortgezet, en de Natuur

hare tegenwoordige typen nog met eenige nieuwe wenschte

te verrijken, dan zou die verandering in harmonie zijn met de

organisat‘iën, door een Phidias, een Michel-Angelo, ‘een Ra

phaël, in hunne Kunstenaarsdroomen gezien, door hunne

Kunstenaarshand veraauschouwelijktl

Zóó zou men dan de Kunst kunnen noemen: het Voorge

voel der Hoogere vormen, die nog in den schoot der Toe

komst slapen.

Page 203: Natuur en Historie

184 DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. — VE.RZOENING

!!LE! ‚ ‚

Laat mij voor een oogenblik de fossile werken der Natuur

met de beeldhouwwerken der menschelijke Kunst vergelijken!

Beide zijn van steen‘. Maar de eersten hebben werkelijk ge

leefd; de tweede zijn altijd geweest wat zij zijn en blijven:

levenloos. De overeenkomst die tusschen beide bestaat, is

deze, dat zij beide ons een voorstelling geven van alle, aan

de tegenwoordige schepping vreemde vormen. Maar die de

Natuur ons geeft, staan daar beneden; die de Kunst ons

schept, staan daar boven.

Nog ééns, wat beteekent dit anders dan dat de Menseh door

de Kunst, ofschoon zich des niet bewust, het plan van de aan

staande werken der Natuur zoekt te vinden, te doorschou

wen, te verwerkelijken? En dit beproeft hij niet alleen door

de Beeldhouw- en de Schilderkunst, maar ook door de Poëzy

en de Muziek. Hij heeft er een voorgevoel van, dat hij niet

het laatste woord is van de groote Epopee des almachti—

gen Scheppers; en nu wenschte hij wel de ontknooping te

kunnen verhaasten, een opening te kunnen maken in het

nog nederhangend gordijn. Des Menschen Kunst is niets

anders dan het visioen van een wezen, dat reeds vooruit

een blik tracht te werpen in de mysteriën eener Aanstaande

Waereld, die nog gewindeld is in den sluier der Tegen

woordige.

Elke maatschappelijke toestand, evenals ieder schepsel,

draagt het beginsel in zich van een hooger vorm, van een

volmaakter wezen, evenals elk geologiesch tijdperk opgeslo

ten ligt in het daaraan voorafgaande tijdperk. Phidias, Mi‘

chel-Angelo, Raphaël, doen ons het Ideaal aanschouwen eener

werkelijkheid, die nog verborgen ligt in de mogelijke ont

wikkeling van den menschelijken type in de progressie van

natuur en mensch.

Uit deze nieuwe opvatting van het begrip der Kunst,

zou een geheel nieuwe aesthetiek te ontwikkelen zijn. In

dien de Kunstenaar zich er toe bepaalt, om — gelijk zoo me

Page 204: Natuur en Historie

DER- ZEDELIJKE ORDE MET DE PHYSIEKE onmaz. 185

nig realist! -—- alleen de tegenwoordig bestaande vormen, zon

der eenige wijziging te reproduceeren, dan volgt hij het levend

plan der Natuur niet, dan is zijn werk dood. Als hij — ander

uiterste, nu van den wilden romantiker! — allerlei grillige

vormen verzint die buiten alle verband tot de werkelijkheid

staan, je, dan ziet het er nog erger uit.

Gelijk de Natuur haar Werk niet dan door ongevoelige

overgangen wijzigt, 200 is hij de ware Kunstenaar, die, of

schoon hij mensch blijft, u in een Hooger, Reiner, Volmaak

ter sfeer van Menschelijk Leven overbrengt. Gij zijt nog op

Aarde, en toch doet hij u reeds het Hemelsche‘ tasten!

Er zal een andere orde geboren worden, en gij aan‘

schouWt haar reeds in den steen of op het doek, eer zij nog

daar is. Dit is de wondermacht der Kunst!

111.

’T MOTIEF BEGIN DER COMPOSITIE. — DE RHYTHMUS IN DE

NATUUR EN IN DEN MENSCH. — MUZIEK. — POËZY.

Wat doet de geniale musicus? Geheel zijn compositie is eerst,

als in een levend punt, opgesloten in een bezielden kiem, in

een tonengroep: een melodie die hij een motief noemt. Zon

der er zich rekenschap van te geven, hoe hij er aan komt,

grijpt hij dat motief aan. Eerst doet hij het in zijn oorspron

kelijke eenvoudigheid verschijnen; deerne ontrolt hij ’t, ver

nieuwt hij ’t, zonder het te veranderen, door het te kleeden

in allerlei klank: klank van metaal, klank van snaren, klank

van menschenstemmen, zoodat hij, naar éénen type, een me

nigte verschillende vormen schept.

Hij vervult er ’t oor meê, hij lokt er heel een waereld van

harmonie uit te voorschijn; en dan eerst, wanneer die type

de reeks zijner vormen sluit, gebeurt het dat een mensch die

Page 205: Natuur en Historie

; 186 DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN mrnvscu.

.i— Mozart of Beethoven heet, tot een ander motief overgaat, om

‚ nu ook dàt wederom te ontrollen tot een opeenvolging van

j melodische vormen, die telkens uit elkander voortvloeien.

. Is dat ook niet de gang der scheppende Natuur? Gaat

; zij ook niet, evenzoo, van motief tot motíqf, terwijl zij uit

! elk motief telkens alles te voorschijn lokt, wat het aan leven,

vormen en organische akkoorden in zich heeft?

j ' Ontrolt zij ook niet hare scheppingen als een harmoni

i sche waereld, waar elke noot een levend wezen is, dat weêr

| heel een oneindige reeks van nieuwe noten, d. i. dan nieuwe

,‘ wezens. oproept en opwekt?

‘‚ Brengt zij ook niet onuitputtelijke verscheidenheden van

‘ ‚ wezens, van figuren, van bewegingen, van organen te voor

“ schijn, en dat ook steeds met denzelfden type of hetzelfde

motief, dat zij herhaalt op allerlei speeltuig van allerlei

„ klank en maaksel, uit het delfstoffelijk rijk, of uit het plan

,‘l ‘‘ ten- of dierenrijk, of uit het menschenrijk? is de opeenvol

ging der wezens in de werken der Natuur niet wat de

modulatiën in het werk ‚van den Toondichter zijn?

Neen, de musicus, die zooeven een onsterfelijk werk

heeft voortgebracht, is er zich niet van bewust, dat hij ge

hoorzaamd heeft aan de zelfde scheppingswet, die de Na‘

tuur beheerscht als zij de achtereenvolgende tijdperken der

organische schepping ontrolt. Hij meent, dat hij alleen

een bijzonder, hem eigen instinkt gevolgd heeft. En toch, als

hij, met enkele noten, een veelvuldig, onuitputtelijk, onver

gankelijk werk schept, dan twijfel ik er niet aan, of hij heeft

dezelfde methode gevolgd als de scheppende Natuur volgt

bij de harmonische opeenvolging der wezens.

Hoe is hij aan die wet gekomen? Hij weet het niet.

„Hier staat zij geschreven" zegt hij, en hij legt den wijsvin

ger aan het voorhoofd. Toch vergist hij zich. Die wet is

het beginsel der levende dingen. Zij geeft haren rhythmus,

haar ordelijken maatslag, niet alleen aan den musicus’

Page 206: Natuur en Historie

DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. 187

maar aan geheel de bezielde schepping: dát is die „har

monie der sfeeren,” die Pythagoras beluisterde!

Indien gij de grootste Dichters kondet ondervagen naar

den oorsprong hunner gedichten, dan zouden zij u and

woorden, dat het allereerste element niet veel meer was dan

een naam, een voorletter, een stip. Dan zoudt gij zien in

wat klein, schier onmerkbaar celletjen allereerst de grootsche

schepping kiemde, die later de Ilias, de Odyssee, de Divina ‘

Commedia, Hamlet of Faust zou heeten.

Bossuet spreekt ergens van „eeuwige wetten, waaraan de

onzen ontleend zijn.” Welke zijn die eeuwige wetten? Zijn

dat niet die wetten, die de ontwikkeling van het Leven be

heerscht hebben, eer wij er waren? Zij zijn ons voorafge

gaan; zij beheerschen ook ons: zij zullen ons overleven.

Men zocht ze in de wolken; en ziet! hier staan ze geschre

ven in het Boek des Levens, dat in ’t hart der aarde voor

ons geopend ligt. . .

Genie, scheppingsgave, dichterlijke vindingskracht, gij wilt

ze verklaren, en daarom wijdt gij uit over middelen en om

standigheden, en afkomst en opvoeding. Maar met dit al

hebt gij nog niets gezegd. Al waar het op aankomt is —

op de verschijning van een persoonlijkheìd, die Homerus,

Dante, of Shakespeare heet!

IV.

non nn rannson, nooa KUNST, nnr‘ n1na vsmnosnr.

Elk nieuw schepsel, dat op aarde verschijnt, veran

dert den toestand der reeds bestaande wezens. Toen de

polypen en weekdieren verschenen, begon de klasse der

sponsachtige zoöphyten, aan de schelpen en bouwwerken

Page 207: Natuur en Historie

188 DE SGHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH.

l

dezer nieuwelingen te knagen. Wat nieuwe levenswijze ont

staat nu daardoor niet bij de onzichtbarenl

Het eerste versehenrend viervoetig dier, dat zich vertoonde

en een prooi zocht, verspreidde schrik en ontzetting onder

de leden van het plantenetend geslacht. Zij werden gedwon

gen hun heil in de vlucht te zoeken en snelvoetig te wor

den meer dan ooit te voren. Wie Weet of niet het reptiel de

aanleiding was waardoor de eerste vogel de nog ongeoefende

vleugels ontplooide, om dien geduchten vijand te ontsnappen.

l“‚n let nu eens op den Mensch! Kunt gij de veranderin‘

gen tellen, ‘die hij‘ bij de huisdieren veroorzaakt heeft, se

dert hij er zijn makkers en medgezellen van maakte? Hij

heeft ze gekneed als Waseh; bij heeft naar goedvinden hun

romp of hunne leden verlengd of verkort; hij heeft ze over

geschilderd met nieuwe kleuren. Zal de os of de ram hoor

nen hebben, of niet? De mensch heeft het maar te beslis

sen. Hij geeft den kameel twee bulten voor één, en hij kan

den hond van zwempooten voorzien, door hem in het water

te laten leven. Hij formeert groote of klein'e monsters; hij

vergroot of verkleint den leek, de vleugels, het wervèlbeen

der duif; en de wouddnif begiftigt hij met een zwaluw‘

staart *).„Altemaal grillen l” zegt gij: „en gelukkig duren ze maar

kort.” Neen, zeg dat niet. 7.eg liever: de mensch kan zich

fantasie-dieren maken, en die wezens blijven voortbestaan

‘ van geslacht tot geslacht, alsof zij dien nieuwen stempel

voor immer hadden ontfangen. De mensch graveert zijn

denkbeelden, zijn smaak, zijn wil, niet alleen op marmer en

metaal: hij grift‘elt ze‘ ook in ’t vleesch en bloed der levende

schepselen, en ziet! zijn luimen veranderen in wetten. De

*) Charles Darwin, in zijn werk: Over de variatie van dieren M1‘

Pi‘lnl8n, 18 Deel.

Page 208: Natuur en Historie

DE SOHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. 189

Natuur onderwerpt er zich aan, want zij gaan over van het

individu op het geheele ras, naar 't goedvinden des men

schen. Zoo schept, wel is waar, Gods stedehouder op aarde

geen orden of geslachten, maar zoo roept hij toch wel

degelijk rassen, misschien beginselen van soorten, kunstmatig

in ’t aanzijn.

Wat de dieren betreft, waaraan hij den oorlog heeft ver

klaard, hij sluit hen in dagelijks enger grenzen. Is ’t zoo

onmogelijk, dat er eens een tijd zal komen, waarin al ’t ver-‘ ‘

scheurende gedierte en alle giftplanten voor ’smenschen

oogen verdwenen zullen zijn? Heeft de Toekomst misschien

ook niet haar Eden, gelijk het Verleden zijn Paradijs heeft

gehad?

V‘.

WET VAN DE VERMENG.ING DER B-ASSBN IN DE ALGEMEE‘NE

GESCHIEDENIS.

.t Is eene eerst onlangs opgemerkte levenswet, dat de

rassen van planten en dieren er door winnen, wanneer zij ver‘

mengd, gekruist worden met rassen van een ander geslacht.

De plant neemt daardoor in wasdom, de vogel in vederpronk,

het zoogdier in kracht, alle nemen daardoor in vruchtbaar

heid toe: terwijl, integendeel, hetzelfde gewas, hetzelfde dier,

wanneer ze met geen der verscheidenheden van hunne soort,

maar alleen met verwanten zich vereenigen, allengskens ver

minderen, verkwijnen, geheel uitsterven menigmaal.

Dit feit werpt een verrassend licht op de waereld der

Menschen. Want zoo het waar is, dat onvermengde volken

een tijdperk van schitterenden bloei kunnen hebben, ’tis even

waar, dat die bloeitijd meestal van korten duur is. Alleen

die volken doorloopen, bij alle wisseling der tijden, een lang

Page 209: Natuur en Historie

190 DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH.

/_‚_r‚—‚—

durig bestaan, die zich vermengd hebben met volken van

‘ hetzelfde ras, ’t zij dat die saamsmelting ’t gevolg is van den

j \ - oorlog, of dat‘van den vrede, of dat van de aaneen‘hechting

l

i”...‚4’‘

‚_—_‘‘

van twee rijken, of altans dat van de vrije vereeniging van

verschillende bevolkingen in één zelfden Statenbond.

Dit feit, al verder, leert ons een der oorzaken kennen

van 't verval der oude Oostersche monarehiën. Dáár ver

mengden zich de rassen niet meer: zij leefden naast elkaûr,

maar vereenigden zich met elkander niet. Uit dezen toestand

werd de kasten-waereld geboren, waarin elk ras, elke va

riëteit op zich-zelf stond. Zoo bleven zij vreemdelingen voor

elka'àr‚ zonder dat het huwelijk hen aan elkander vermaag

schapte, zonder dat de band van éénerlei wetgeving, ééner

lei taal, éénerlei godsdienst hen onderling vereenigde.

Zoo kwamen en gingen de tijden, zonder eenige wezend

lijke verandering in dien staat der zaken te brengen. V61’

geefs dreef geheel Afrika zijne volken naar Egypte; vergeefs

stroomde een deel van Azië in Indië over: onvruchtbaar

heid alomme, een beeld des doods!

De eerste vermenging der rassen had in Griekenland

plaats; ook werd de eerste levensbeweging in Griekenland

bespeurd. De Spartanen, die .zich het meest op den achter

grond hielden, die zich het minste met de overige Helleen

sehe stammen vereenigden, beleefden een glansrijk tijdperk,

maar wat duurde het kortl Toen zij eenmaal in verval raak

ten, werden zij weder onherkenbaar. In hun isolement gingen

zij een onontwijkbaren ondergang te gemoet.

Alexander voltooit den ondergang van Griekenland; maal‘

hij vereenigt de overblijfselen van Griekenland met de bar

baren van Macedonië en van het Oosten. De kwijnend6

plant luikt weêr op; zij schiet nieuwe loten, indien al

niet zoo schoon, dan toch rijker, weelderiger, grooter dan

de vorigen. Statum portentosa, ambitus vastisszmus: die kil‘

raktertrekken, die de natuurkundigen toekennen aan de

Page 210: Natuur en Historie

nn scnnrrmosonnsr IN DEN MENSCH. 191

gekruiste plantensoorten, zijn ook die welke ’t best passen

op het oude Griekenland van Themistoeles, door Alexander

gekruist met of gehuwd aan het Griekenland van Macedo

nië, van Egypte en van Phrygië: een vereeniging waaruit,

in plaats van het Schoone, het Kolossale geboren wordt.

Hoe heeft de Romeinsche waereld zich kunnen uitbreiden

en zijn bestaan verlengen? Door een soortgelijke wet. Eerst

woonden de patriciërs en de plebeërs tegenover elkander,

gelijk twee verscheidenheden van ééne dier- of plantsoort.

Dit had plaats gedurende Rome’s eerste tijdperken, Later

werd de oude Palatijnsche stam met het Latijnsche ras ge

kruist. Toen de plebeërs met de patriceërs door den echt

vermaagschapt w.erden, gehoorzaamden zij de wet des Levens.

Een nieuw tijdperk brak voor Rome aan. Eindelijk werden de

verschillende rassen van geheel Italië opgenomen en aan het

oude en midden-Rome gehylikt. De Romeinsche plant, die

dreigde te verwelken, ontfangt een nieuwe gestalte: zij over

schaduwt de waereld. Ambz'tus vastíssimus.

Wanneer verschillende volken, die elkander àl te weinig ge

lijken, door den wil of den luim van een of ander Veroveraar,

met geweld aan elkaâr worden uitgehuwelijkt, wat gebeurt

er dan? Juist hetzelfde wat er plaats vindt, wanneer de

gril van een hartulanua of boomkweeker al te ongelijksoor

tige. gewassen of dieren met elkander vereenigt. Uit die ver

eeniging kunnen bastaarden geboren worden, die echter, in

de meeste gevallen, zich niet kunnen voortplanten, en straks

uitsterven. ‚

Cambyses, Attila, 'l‘amerlan, Gengis-Khan, dwongen, met

het zwaard in de vuist, elkaâr volsrekt vreemde rassen onder

ling den echt te sluiten, en wat hebben zij gedaan? Zij

hebben groote bastertrijken gesticht, die onmachtig waren

zich langer dan twee geslachten staande te houden. Het

zelfde geldt van het rijk van Charlemagne, en van dat van

den eersten Napoleon. Wie Saksers en Italianen, Moskou en

Page 211: Natuur en Historie

192 DE SCHEPPINGSGEES’I‘ IN DEN MENSCH.

Cadix, Hamburg en Home, onder één hnwelijksjuk saam

wil koppelen, vergrijpt zich aan de voorwaarden en de wet

ten des levens. Zulk een hybridiesch Rijk leeft vaak‚nog

korter dan de Imperator.Vergeten wij de Arabieren van Mahometh niet! Een oogen—

blik had het den schijn als zouden zij al de geslachten der

menschen, van den Indus tot den Euphraat, tot den Nijl, tot

den Q‚uadalqnivir, tot de Rhone toe, met echtelijke banden

aan elkander snoeren. Maar die door den schrik van het

kromzwaard gewelddadig bewerkte verbindtenissen brachten

niets voort dan een bastertrijk, dat te spoediger in ’t Oosten

ontbonden werd, naarmate de vereeniging van Arabische en

Latijnsche rassen daar steeds onbestaanbaarder was gebleken.

Wat tegenwoordig het verval der Arabieren voltooit, is

het feit, dat zij met geen der bloeiende takken van de ge

slachten der menschen zich kunnen en Willen vereenigen.

Het zelfde geldt van het Joodsche volk. Nadat het metChal

dea, Babel en .Nineveh in aanraking was gekomen, heeft

het zijn tijdvak van renaissance gehad; maar sedert dien

tijd is het met geen. ander broedervolk meer vereenigd, en

zoo is het tot dien staat van verval geraakt, waarin het

thands overal, in zijn eindelooze verbrokkeling over de wijde

waereld, voor onze oogen staat. Is het met de Turken, in

Europa zoowel als in Azië, niet evenzoo? Men heeft wel

eens beweerd dat hun fatalisme de oorzaak is van hun

achteruitgang. Maar de eigenlijke oorzaak ligt hierin’ dat

van hun moederstam gescheiden en in de steppen ver

strooid zijn geworden, terwijl het hun niets gebaat heeft

Of zij al staande zijn gebleven onder het juk van vreemde

rassen, van Grieken en Latijnen, omdat zij zich-toch met

dezen niet hebben kunnen vereenigen. ’tls dezelfde toestand,

waaruit het verval van een plant- of. diersoort geboren

wordt: die, namelijk, van voortdurende scheiding van stam

gfmooten, zoodat noch het individu meer door het geslacht,

Page 212: Natuur en Historie

DE sonnrrmesennsr nv DEN MENSCH. 193

noch het geslacht meer door het individu tot Wederopluikens

toe vernieuwd kan worden.

Mijn onderwerp zou mij te ver heen voeren: ik moet mij

dus bepalen tot enkele gevolgtrekkingen, die uit het hier

voren gezegde kunnen afgeleid worden.

Vooreerst —- zie ik hier voor de tegenwoordige volken

over een belangrijk punt hunner bestemming een helder

licht opgaan.

‚Al die volken worden gedreven door de begeerte om

hunne eigene nationaliteit zoo veel mogelijk te behouden.

Prijzenswaardige ijver,‘ voorzeker! maar die niet mag ont

aarden in een ijver zonder verstand. De zucht om de na

tionaliteit ongeschonden te bewaren, mag niet zóó ver gaan,

dat een natie alle variëteiten van volks-ras, die door den

tijd binnen hare grenzen bijeen zijn gebracht, met geweld

uit haar midden zou wenschen te verwijderen. Dit heet niet

den volksstam snoeien, maar verminken. Komen meerdere ver

scheidenheden van een of ander volks-ras met.elkander in aan

raking, dan is ’t niet goed die alle aan ééne enkele te 0n

derwerpen, die ze ten slotte verstikken zou. Hieruit volgt

dat een confederatie, die elke verscheidenheid het recht van

bestaan laat, de maatschappelijke vorm bij uitnemendheid

is, overeenkomstig de Algemeene wet des Levens, die zoowel

planten- en dierenrijk als de uienschenwaereld beheerscht.

’t Is een voorrecht en geen gebrek, wanneer een Natie

verscheidenheden van rassen in haar midden heeft, die door

den tijd met elkander verbonden zijn. En te willen schei

den wat de tijd heeft vereenigd en als ’t ware deed saam

wassen, zou een overtreding zijn van de wet der Natuur.

Indien ooit Frankrijk — behalven het dnitsche element,

dat het met den Elzas reeds heeft moeten afstaan — ook-nog

met Bretagne het armorikaansche, met de Pyreneën het ibc

rische, met Provence het latijnsche element zijner bevolking

moest verliezen, ’t zou niet geschieden zonder ‘dat heerlijke

13

Page 213: Natuur en Historie

194 DÉ SCHEPPINGSGEEST 11! DEN MENSCH.

.I-‚IIÌ. l

land een onherstelbare schade te berokkenen. Er valt niet aan

te twijfelen, of die verschillende takken, wanneer men ze

ooit, in den schoonschijnenden naam der vrijheid, van elkan

der scheidde, zonden met den vloek der onvruchtbaarheid

geslagen worden; ja, wie weet of niet de moederplant-zelve

het besterven zou? Zoolang die verscheidenheden vereenigd

zijn, bevorderen zij elkanders bloei: van ’t oogenblik af aan

dat ze uit elkander werden gescheurd, zouden ze hare eer

ste kracht verliezen, en inkrimpen.

Wilt gij een voorbeeld op groote schaal? Wend dan de

blikken naar Amerika! Wat dá‚ár door de Natuur-zelve als

voor onze oogen geformeerd wordt, mag wel terecht een

„nieuwe waereld” heeten. En hoe Volbrengt zij dat werk?

Uit de voornaamste punten der oude waereld trekken jaar

lijks gantsche karavanen van landverhuizers voort, die even

zoovele vertegenwoordigers zijn van de voornaamste variëtei

ten van het menschelijk geslacht. ‘

De Hoogduitsche en de Angelsaksische typen zijn er vooral

overvloedig vertegenwoordigd; het Gallische ras wordt er

door de Ieren, het Latijnsche ras is er door de oude Fran

sche koloniën verspreid. Deze verschillende stammen wor

den niet door één enkelen, overheerschenden stam belemmerd

of verstikt. Integendeel, zij blijven bestaan, juist door mid

del der vereeniging; zoodat — volgens de natuurwet, die

Wij erkend hebben — de geslachten met de geslachten, de

variëteiten met de variëteiten huwen: een vereeniging, die

met een vruchtbaarheid en een bloeikracht bekroond wordt,

waarover de waereld verbaasd staat.

Daar niemand ten dezen opzichte met voorbedachten rade

te werk gaat, is ’t of de Natuur-zelve alleen alles tot stand

brengt in dit reuzengebouw eener nieuwe Maatschappij. ÜP

onwrikbare grondslagen trekt zij het voor onze oogen al

hooger en hooger Op. Zij verzamelt, zij rangschikt die‘ mil

lioenen mensehen, op nooit aanschouwde wijze, en zoodoende

Page 214: Natuur en Historie

DE SCHEPPINGSGEES'I‘ 1'N DEN MENSCH. 195

toont zij wat hare eigene wet — de wet der verdeeling van

de organische wezens — vermag, wanneer deze toegepast

wordt op de stichting en uitbreiding eener groote Menschen

maatschappij.

VI.

WELKE znnnnns IS ER Tn TREKKEN UIT DE NIEUWE KENNIS‘

‘ DER. NATUUB.WETTENT

In de groote keten der wezens, die de verschillende

tijdperken der waereld doorloopt en afmeet, blijft ieder

schepsel zich-zelf gelijk. Het bekleedt zijn plaats in den tijd

waartoe het behoort, zonder aanmatiging of verzet. Het ge

ringste diermos, nauw merkbaar in de diepte, heeft zijn

eigen aart, waaraan het getrouw blijft. ’t Is juist om die

reden, dat men elk schepsel kan beschouwen als den verte

genwoordiger, niet alleen van zijne soort, maar ook van ge

heel die natuur, waarmeê hij gelijktijdig bestaan heeft.

Alleen de Mensch heeft het in zijn macht, om, als hij

wil, terug te keeren op de baan der ontwikkeling. Hij kan

zich vernederen beneden zijn eigen waarde; hij kan afdalen,

van trap tot trap, tot op de allerlaagste sport zijner zede

lijke natuur. Als hij daartoe komt, brengt hij stoornis in

de Algemeene waereldorde, loochent hij ’t bestaan van het

goddelijk scheppingsplan, dat overal elders doorstraalt, ‘en

wordt hij een wanklank in ’t scheppingslied. Hij houdt op

mensch te zijn, om het dier gelijk te worden. Die wanorde

noemen wij het zedelijk kwaad‘, de zonde.

Wanneer het menscholijk geslacht achteruitgaat, dan kan

men zeggen dat het indruischt tegen de Natuur, dat het terug

keert tot het Verleden, tot zekere tijdperken der waereld,

die de waereld reeds lang ontwassen is. De keurig gerang

13“

Page 215: Natuur en Historie

196 DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH.

l. i‘ 'n-n_.-,u

schikte bladen van ’t Boek der opeenvolgende Eeuwen, waar

elke datum zoo juist gemerkt was door de verschijning der

fauna’s en der flora’s, worden door den mensch in den war

gebracht, blindelings door-een geschud, zoo menigmaal

zijn geweten verduistert. Van het ordelijkst werk maakt

hij een chaos. Elke misdaad is een schreeuwend anachro

nisme.

Stel u eens voor, dat op zekeren dag de tegenwoordige

soorten ontaardden; dat zij beproefden in de verbroken vor

men terug te koeren; dat zij, in plaats van opwaarts te

streven langs den trap des levens, weêr naar beneden wil

den dalen: dat de vogel begon te kruipen; dat het zoog

dier zijne jongen verstiet omdat het liever eieren wilde

leggen; dat het viervoetig dier, des loopens moede, even als

een weekdier onbewegelijk aan de rots wilde kleven. Wat

zou dit anders te aanschouwen geven dan de gedrochte

lijkste verwarring in het Algemeene Leven, waar dan elk

schepsel tegen zich-zelf in opstand zou zijn!

Tot soortgelijke ongehoorzaamheid nu is niet het Dier, is al‘

leen de Menseh in staat. Hij-alleen kan er soms toe ko

men zijne soort te verloochenen, om zich tot het peil van

minder soorten te verlagen. Uit dit oogpunt beschouwd, is

het zedelijk kwaad een wanorde in het algemeene schep

pingsplan. ‚

Mij dunkt, als de oude moralisten de verborgenheden

der Natuur hadden ontsluierd, zooals dit dus gegeven is;

als zij die bevolkingen van de verschillende tijdperken der

schepping hadden zien voortstreven naar den tegenwoordi

gen toestand: voorzeker! zij zouden er menigen wenk heb

ben ontfangen om den mensch te vermanen den verhe

ven rang toch te eerbiedigen, hem door den Schepper ge

schonken!

‚ Zij zouden misschien den mensch aldus hebben toegespro

ken: „Zie toch eens, hoe alle andere schepselen uwe komst

Page 216: Natuur en Historie

DE SCHEPPINGSGEEST I.N DEN MENSCH. 197

hebben voorbereid, hebben geprofeteerd, van eeuw tot eeuw!

Blijf op de plaats, die u aangewezen is door den arbeid

van het Algemeene Leven sedert den aanvang der dingen!

De geringste schelp of schaal heeft zijn eigen karaktermerk,

dat door niets ter waereld ooit misvormd of vernietigd is.

Gok. gij hebt uw eigen adelijk familie-wapen, dat gij nimmer,

noch door anderen noch door u-zelven, moogt laten schen

den of vervalschen.

„Zie hier die kleine, broze schepselen eens aan, die zich

zelf gelijk zijn gebleven gedurende den loop van millioenen

eeuwen, en die zelfs onder ’t gewicht der Alpen niet zijn

bezweken! Gij dan, bewaar desgelijks uw eigen, uw menschelijk

karakter. Toon het in alles en altijd, gelijk die ammoniet

of die belemniet zich-zelf en zijner soort getrouw is gebleven!

Geen storm der tijden is bij machte geweest zijn stempel

uit te wisschen: laat gij dan allerminst toe, dat de uwe

worde vernietigd door den adem van booze drift of be

geerlijkheid.

„Als gij het kwade bedrijft, als gij de zonde doet, weet

gij dan wel wàt gij doet?

„Dan daalt gij van uwen. koningstroon: dan verminkt gij

uwe ziel: dan vereenzelvigt gij u met het redeloos schepsel,

dat geen geweten kent.

„En zulk een vrijwillige teruggang en zelfverlaging, die

in hooger zin een zelfdooding mag heeten, is een monster

lijke poging, waartoe zelfs de geringste der schepselen, in

hunne mate, niet in staat zijn. Geen vogel, die klapwiekt

in het licht, kortwiekt zich-zelf, en het nijver insekt zelfs,

‘dat daar wriemelt aan uw voet, laat zich niet dwingen tot

een anderen levensvorm, dan waartoe het geschapen is, en

dien het aan zijn nakomelingen achterlaat,

„Niemand verloochent zijn afkomst en bestemming op

aarde aldus, dan gij, o Mensch! Wat‘noemt gij u een

aardworm? Gij staat op de hoogste sport van den trap al

Page 217: Natuur en Historie

198‘ DE SCI‘IEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH.

ler aardsehe schepselen: alleen door de zonde verlaagt gij u

beneden den worm der aarde.

„Aanschouw het Leven, hoe het onafgebroken

„Een eeuwenlange keten

Ontwikklingen doorliep,

Maar immer U bedoelde,

Hoe duizendvoud het scheen,

U zocht en vóórgevoelde

Door alle vormen heen!

En nu, gij zijt gekomen,

Zoolang verbeid, bereid,

Ver boven hoop en droomen

Der schepping heerlijkheid!

De kroon des Aardschen levens,

Gods afdruk in het slijk,

De vrucht en de eenheid tevens

Van Stof en Geestenrijkl” *)

„Wanneer gij u losscheurt van uw geweten, dan werpt gij

u van den top der schepping neder; dan daalt gij tot de

klasse van wolf en tijger; dan rukt gij niet alleen u-zelven,

maar de geheele schepping de kroon van 't hoofd: dan ver

brijzelt gij, in meer dan wandalen-woede, het werk der eeu.

wen; en — de aarde zucht er van!

„Wat roofzucht, wat wreedheid! wat hinderlagen, waarach‘

ter men loert! wat bochten, waarin men zich wringt, om den

zwakkere te verworgen!

‚„Van wien spreek ik? van den mensch, of van het dier?

Van den Mensch.

‘„Die gramschap, die geweldenarij, die bloeddorst, waren in

het tijdperk der reptilen op hare plaats. Toen had men er

*) J. ‘J. L. ten Kate, De Schepping, VIe Tal'ereel.

Page 218: Natuur en Historie

DE SCHEPPINGSGEEST nv DEN MENSCH. 199

van kunnen zeggen: „Zij behooren bij dien vlammenden muil,

vol scherpgewette tanden, tot hiertoe het meesterstuk der na

tuur !” Maar nu, waar men ze bij den Menseh ontmoet, nu zegt

men er van: ‘,‚zij zijn misdadig, zondig, gedrochtelijk: zij

zijn de merkteekenen van den diepsten val!

„En gold die klacht slechts één enkelen mensch! Maar

monster de Volken, en -- oordeel!” *)

VII.

De mensen nnn snonv. — r>n mensen nv nsr scnnrrmes

PLAN. — waannnmsznv, nn ons ror ALLE waaanmn.

Wat is dan toch de Menseh? Een begin, een schets, een

aanleg. Hij heeft slechts de eerste beginselen van waarheid en

wijsheid, van licht, van liefde, van leven. Hij is nog maar

in den schemermorgen van .t Eoceenscfie tijdperk der Gerech

tigheid. Betrekkelijk oud en stamvader, is hij toch nog een

embryo. ‘

Al wat wij zien, zien we stuksgewijze: ons begrip raakt

niet meer dan één punt der oneindige lijn. Wat is ons lel

ven? Een onophoudelijk zoeken en verwachten; en elke

stap verder op de baan onzer wetenschap leert ons te be

schamender, dat wij nog pas bij den aanvang staan. „Wij ‘

kennen ten deele en wij profeteeren ten deele: wij zien door

een duister glas raadselachtig.” Al ons doen is stnkwerk,

„brokkeliug van brokkelingen”; en wij-zelf, wat zijn wij an

ders dan een fragment van ons-zelven? -

Het half versleten boek der fossile waereld is een Oud

Testament, dat een nieuwe exegese noodig heeft.

*) Den dieren gaven de goden de wet van den sterkste ; den Menseh

schreven z'ij de gerechtigheid voor. Hnaooorus.

Page 219: Natuur en Historie

200 .DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. /

I

--l lllllílt

Maar welke van beide volgende voorstellingen is rj‘u de

ware? is de Schepper bij elke verschijning eener nieuwe

organische schepselensoort telkens werkdadig opgetreden,

b. v. bij die van het insektenetend zoogdier, dat n‘ien on

langs in den trias voor ’t eerst heeft aangetrofïen?bf wordt

ieder schepsel uit kracht eener natuurwet geborexf — een

maal door den Almachtige vastgesteld — zonder dat er juist

een afzonderlijk wonder geschiedt .bij ’t verschijnen van

elke soort, van ieder individu, ja, van elke schelp of schaal?

En welke voorstelling is de waardigste?

Kan de mensch het beslissen?

En zoo zijn oordeel weifelt, is hij ook uit een zedelijk

oogpunt niet nog onvolwassen? Wankelt hij niet gedurig

tusschen stof en geest? I—leb ik-zelf niet dingen gedaan

die ik Ónverdragelijk vond, en andere daden nagelaten die

ik toch moest doen, en ook wenschte te doen, en die ik

evenzeer, zonder tegenwerking van buiten, had kunnen vol

brengen? Hoe kwam dat? Omdat ik de oude natuur gehoor

gaf, die in mijn binnenste met haar slangentong fluistcrde,

en zóó, als een slaaf van mij-zelven, of liever van dat

vroegere Ik, waaraan ik meende ontworsteld te zijn, be

neden mijn eigen schatting mij verlaagde.

Neen, de zedelijkheid, de deugd, de gerechtigheid is

geen geschenk, waarmeê we bij onze intrede in de waereld

begiftigd worden. ’t is veeleer de prijs van strijden en lijden,‘

de kroon aan het einde der baan, die met inspanning van

alle krachten veroverd moet worden. En wat we aanvan

kelijk aan deugd en gerechtigheid tot ons eigendom hebben

gemaakt, dat moet door de consciëntie bewaakt, door den

wil bevestigd worden, dat moet toenemen door de gehoor

zaamheid aan die zelfde wet, die eischt dat al wat leeft‚

zal worstelen om het leven te hebben, te houden, altijd

voller te genieten. Wie deze wet ontduiken Wil, plaatst

zich buiten de Natuur, buiten de Menschheid.

Page 220: Natuur en Historie

DE SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH. 201

Kan een geheel volk voor een tijd de misdaad tot deugd,

de ongerechtigheid tot gerechtigheid maken? Het kan zich

verlagen door zich met de misdaad als te vereenzelvigen: -

maar de misdaad wettigen, dàt kan het niet! Het Romein

sche volk mocht de gruwelen zijner Caesars toejuichen : hen

daarvan vrijspreken, vermocht het niet; en ’t einde is ge

weest, dat het zich-zelf onteerd heeft, zonder bij de na

komelingschap genade of deernis te vinden.

Hoe anders die verheven strijd, waarvan wij spraken, die

in ’t heiligdom van ’smenschen geweten gestreden wordt,

dan die vleeschlijke, dierlijke worsteling, die nog telkens weêr

‘de aarde met bloed — en erger dan bloed — bezoedelt!

Wat is de oorlog, op zich-zelven beschouwd? Een terug

keer naar den tijd toen de Menschheid nog niet bestond;

den tijd der heerschappij van den drakentand, van de bee

renklauw, van den sehubbenhuid. Als de oorlog verschijnt,

verdwijnt de mensch, verliest hij altans zijn menschelijk

voorkomen. kleedt zich dan in een harnas als in den

maliënkolder van den rhinoceros; hij wapent zich met het

zwaard als met leeuw- of tijgerklauw. Hij spuwt vuur uit zijn

getrokken kanonnen, gelijk een slang henr venijn blaast uit

gapenden muil. En zoo is hij dan zelf een wolf, een pan

ther, een boa-constructor geworden. Herkent gij hem nog?

Indien zulk een toestand aanhield, wat zou er worden van

den mensch? Er zou niets van hem overblijven dan zijn scha

duw; neen! ik herhaal het, niets dan een verscheurend dier.

De nieuwere Natuurkennis geeft ons dus deze les: „0

Mensch! gij draagt het wilde evey(zwijn van Erymanthue,

den leeuw van Nemea in u om: de dheml” *).

En Wederom: „Breng den Nieuwen Mensch, die in uwen

geest sluimert, tot zijn recht, zijn ontwaking, zijn ontwikke

*) Zie Epictetus.

Page 221: Natuur en Historie

202 DE scnnrrnvesennsr nv DEN MENSCH.

ling, zijn vollen wasdom! Gij voelt de vleugels daarbinnen

worstelen om zich te ontplooien. Help dan dat nieuwe

schepsel zijn pop te breken, zijn omhulsel af te stroopen,

zijn wieken uit te slaan en jnichend zijn vlucht te nemen.

Worp ze weg, de schubben en klauwen der tertiaire schep

ping !" ‚ . .

Noem nu het leven niet treurig, om dat het een strijd is:

’t heeft zijn hooge, heerlijke vreugde, zoolang gij u-zelven

verder kunt brengen en hooger op den heiligen louterings

weg — en dat kunt gij, tot uw jongsten snik.

Het „consentíre natume, semmdum natumm vivere” van Cicero,

heeft, wél begrepen, een diepen zin Reeds Marcus Au

relius verwees den mensch naar de natuurlijke ontwikke

lingen op ’t gebied der Stof, als zinnebeelden der ontwik

kelingen op ’t gebied van den Geest. 1‘)

Een ziel, die het toppunt der menschelijke natuur te berei

ken weet, die-dus menschelijk is in de hoogste beteekenis

des woords, is waarachtig. En die zelf waarachtig is, is

op den weg aller waarheid.

VIII.

nnn rnornr1n nnn wernnsonnr

Er zijn geologen, die ons komen verbazen met de stellige

verzekering: dat de schepping niet ten einde is, dat zij met

den mensch haar grenspaal niet bereikt heeft, dat zij nieuwe

fiora’s, nieuwe fauna’s zal voortbrengen niet alleen, maar een

bevolking van nieuwe schepselen, die hooger staan dan de

*) „Met de Natuur overeenstemmen, volgende de Natuur leven.” Ci

cero, de fin. bon. lib. II 2.

1‘) Marc, Anton. Lib. X, 11 59.

Page 222: Natuur en Historie

DE‘ SCHEPPINGSGEEST IN DEN MENSCH.‘ 203

menschen. En als zij dit gezegd bebben, sluiten zij hun

boek en knikken ons goeden dag, als hadden zij de een

voudigste zaak ter waereld verteld, die immers van zelf

spreekt.

„Die van zelf spreekt?” Maar hebben dan die geleerde

lieden er wel aan gedacht wàt zij spelden? Weten zij wel

dat hunne profetie alle profetiën van de Jesaia’s en Eze

chiel’s inde verste verte achter zich laat? Deze godspra

ken golden bijna altijd een enkel Rijk, ‘een Egypte, een

Medië, een Babel, dat aan ’t verderf gewijd was. Maar nu

wordt het - doodvonnis uitgesproken, niet over een enkel

Rijk, maar over het gantsche Menschelijk geslacht. Zijn da

gen zijn geteld; het gaat ‚ten grave... en toch zal de aarde

daarna nog bewoonbaar zijn, nog bewoond worden!

‘Hoe nu? Ja, dit wist ieder mensch, dat hij, broos indi

vidu, hier geen blijvende plaats had. „Alle vleesch is als

gras en alle heerlijkheid des menschen is als een bloem

van ’t gras: de bloem valt al", het gras verdort, Maar” . . .

Maar —‘ hij meende toch dat de Menschheid als Geheel

bestond, en zou blijven bestaan!

Verbeeldt u eens, voor een oogenblik, de Menschheid als

een verouderd plant- of diergeslacht uitgestorven, om voor

hooger georganiseerde schepselen plaats te ruimen. Zal dat

hooger wezen in de wonden, in de eilanden, nu ook de

overblijfselen van het menschelijk geslacht gaan uitvorschen

en opgraven, zooals wij‚ nu den oer-os en den steenbok,

en de oude waereld der fossilen doen?

Zal die volmaakter opvolger van den mensch, zal die ge

lukkige erfgenaam‘ die door de geologen wordt aangekon

digd, ook nog eenigen eerbied hebben voor onze wetenschap,

onze kunst? Zal hij Homerus en Raphaël schoon vinden?

Wie weet! Misschien zal hij onze wiskunde bewonderen, even

als wij nu de zeshoekige cellen der bijen, het vogelnest

en ‚het ‚beveihuis bewonderen. „Een merkwaardige polypen

Page 223: Natuur en Historie

2041 nn scnnrrmesennsr IN DEN rrnnscn.

iu_mnnll

bank, dat Pantheon! Een mooie wildzang, die Ilias !” zegt

hij. Is dat waar? Zal het zóó wezen?..‚

Ik hoor daar een anderen geoloog, die bescheidener toon

aanslaat, en spreekt naar ons hart.

Wat zegt hij ?

„Is zulk een vervanging door wezens van een andere soort

noodig, om het groote seheppingsplan, gestadige‚ vervolko

ming, te verwezen dlijken?

„Ik geloof het‘niet.

„Het gewichtigste, meest trefl’ende onderscheid tusschen den

mensch en de dieren, is zijne volmaakbaarheid. De laatsten

mogen — steeds met behulp van den mensch —- eenige

weinige vorderingen maken en zich, uit den toestand van

geheele wildheid, eenigermate opheffen en de verkregene

hoogere eigenschappen zelfs op hunne jongen overdragen:

wat echter is zelfs het meestvolkomen dier in vergelijking

met den mensch! Den mensch, wiens verheven aanleg hem

in staat stelt steeds hooger en hooger te stijgen, en die,

met het oog naar boven gericht, streeft om het evenbeeld

Gods te worden.

Dit streven moge steeds een streven blijven; er mogen tij

den komen, waarin hij, die een blik rondom zich werpt en

de handelingen en drijfveêren der menschen gadeslaat, zich

angstig afvraagt: of het Menschdom op den weg der Vol

making niet eer achter- dan voorwaarde gaat? — toch, de

Geschiedenis leert het ons in onuitwischbare trekken, en

de dagelijksche ervaring bevestigt het, de ware beschaving,

veredeling, vermenschelijking van den mensch, zijn geen

droombeelden, geen hersenschimmen, die alleen in het verhitte

brein van den phantast bestaan. Zij zijn werkelijkheid, al

is de algemeene vooruitgang ook langzaam en alleen duide

lijk merkbaar, wanneer men langverleden tijden tot verge

lijking bezigt.

Trouwens, wat is het langste tijdperk, waarvan‘ de Geschie

Page 224: Natuur en Historie

DE SCHEPPINGGEEST IN DEN MENSCH. 205

denis gewaagt, in verhouding tot den tijd, dien de aarde

ter voorbereiding behoefde, om den mensch te ontfangen?

Maar toen deze eenmaal op aarde verschenen was, werd

haar grond betreden door een wezen van oneindig verhe

vener rang, dan één harer vroegere bewoners. Een wezen,

waarin door zijn Maker de kiem tot hoogere volmaking werd

gelegd, en dat op die eenmaal aangewezen baan is voort

gesehreden.

„Eeuwen na eeuwen mogen elkander opvolgen; tallooze

individu’s mogen zich nog voortdurend, even als thands en

in het verledene, den eerenaam van mensch onwaardig

toonen: — het Menschdom—zelf zal al hooger en hooger

stijgen, en aldus meer en meer aan zijne grootsche bestem

ming beandwoorden!” *).

Als de Wetenschap zóó spreekt, dan klinkt in die profe—

tie van een „Volmaakter Menseh der Toekomst” een toon,

die verwant is aan het voorgevoel der Onsterfelijkheid, dat

in ons binnenste trilt. Aan gene zijde van dood en graf,

verwachten wij een beter waereld, een hooger leven, schoo

ner vormen, volmaakter wezens. En dit is een geloof, dat

men niet weg kan rooven uit het menschelijk hart. Zijn

wortelen zijn er meê samengegroeid, en zoo men die wilde

losrukken, men zou dat hart-zelf verscheuren!‚

*) Prof. P. Harting, de V.aorwereldl'ijke Scheppingen. 1857, b1z‚300‚ 301.

EINDE.

Page 225: Natuur en Historie
Page 226: Natuur en Historie
Page 227: Natuur en Historie
Page 228: Natuur en Historie
Page 229: Natuur en Historie
Page 230: Natuur en Historie
Page 231: Natuur en Historie