· n #= (: # / '@kkd 0 : 3 ( /'@k'd 0 ,a' 7 . ( / '@,ed 0 ,ak # / '@bed 0 ,ak # " % ! &- # -- # +...
Transcript of · n #= (: # / '@kkd 0 : 3 ( /'@k'd 0 ,a' 7 . ( / '@,ed 0 ,ak # / '@bed 0 ,ak # " % ! &- # -- # +...
OVER DE BASIS VAN HET BELEGGEN
“Twee logische vragen die iedere belegger zich zou moeten stellen, zijn:
1. Waar gaat het nu werkelijk om bij het beleggen? en,
2. Wat voegen beleggingsadviseurs en vermogensbeheerders
daaraan toe?
In dit helder geschreven boek treft u het antwoord aan op deze vragen.
Hierdoor weet de particuliere belegger na het lezen van dit boek ruim
voldoende om verstandige beslissingen te nemen over het zelf beleggen
(of laten beleggen) van zijn of haar vermogen. Daarnaast is dit boek ook
een absolute aanrader voor de financieel adviseur die echt het beste voor
de klant wil.”
− René de Jonge, Financieel Adviseur
“De schrijver maakt glashelder duidelijk dat veel zogenaamde
beurswaarheden de toets der kritiek niet kunnen doorstaan en dat met
name de toekomstige waarde van het bedrijf en de kwaliteit van het
management bepalend zijn. Dit boek leert je deze realiteit onder ogen te
zien en daar naar te durven handelen. Aan de hand van citaten,
voorbeelden en grafische weergaven onderbouwt de auteur een helder
betoog. Kortom een eye openend boek.”
− Marc Derks, Senior Tax Consultant
“Dit boek is zeker een aanrader. Het is prettig geschreven en goed te
begrijpen. Het geeft je niet alleen zeer handige tips en deskundig advies
over de onvoorspelbaarheid van de beurs, maar neemt je ook mee op reis
naar het verleden. Zo boeide de schrijver mij ontzettend met feitjes en
weetjes over de geniale economen en winnaars van de Nobelprijs die als
belegger hard onderuit gingen. En ik weet zeker dat het verhaal van de
‘beursgorilla’ Jacko de lezer hardop zal doen lachen, net zoals ik in een
overvolle tram richting werk. Dit boek is een aanrader!”
− Cheryl Vilt, Project Assistente
v
INHOUDSOPGAVE
UITGEBREID
VOORWOORD VAN JAAP KOELEWIJN XVIII DOEL, VORM EN GEBRUIK VAN DIT BOEK XX REPRODUCTIERECHTEN XXVIII
DEEL I – HOE HET VERMOGEN TE SPREIDEN
TER INLEIDING 3
de te verwachten liquiditeit 4
het maximaal neerwaartse koersrisico 4
de te verwachten hersteltermijn 7
het gemiddeld te verwachten rendement 8
samenvattend 12
DE BELANGRIJKSTE EIGENSCHAPPEN VAN DE VERSCHILLENDE
VERMOGENSCATEGORIEËN 13
cash 16
de te verwachten liquiditeit 16
het maximaal neerwaartse koersrisico 17
geen risico onder het depositogarantiestelsel 17
wel risico voor cashtegoeden thuis 18
de te verwachten hersteltermijn 18
het gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachts-rendement 18
het in het verleden behaalde beleggingsrendement 19
het in het verleden behaalde koopkrachtsrendement vóór belastingen 20
het in de toekomst gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachtsrendement 20
vi
obligaties (inclusief deposito’s) 22
de te verwachten liquiditeit 23
obligaties 23
bankdeposito’s 23
het maximaal neerwaartse koersrisico 24
obligaties 24
veranderingen in de marktrente 25
het inflatierisico 25
het faillissementsrisico 28
resterende loopduur 31
bankdeposito’s 33
de te verwachten hersteltermijn 34
staatsobligaties 34
bedrijfsobligaties 34
het gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachts-rendement 35
Nederlandse (investment grade) staatsobligaties 36
het in het verleden behaalde beleggingsrendement 36
het in het verleden behaalde koopkrachtsrendement vóór belastingen 37
het in de toekomst gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachtsrendement 37
investment grade bedrijfsobligaties 39
het in de toekomst gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachtsrendement 39
speculative grade obligaties 40
deposito’s 41
conclusie 42
aandelen 44
de te verwachten liquiditeit 46
het maximaal neerwaartse koersrisico 46
de te verwachten hersteltermijn 49
het gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachts-rendement 49
het in het verleden behaalde beleggingsrendement 50
het in het verleden behaalde koopkrachtsrendement vóór belastingen 54
het in de toekomst gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachtsrendement 55
conclusie 56
vastgoed 58
de te verwachten liquiditeit 60
het maximaal neerwaartse koersrisico 63
One Hundred Years of Land Values in Chicago (1830 – 1933) 64
vii
US Real Estate Activity (1795 – 1973) 68
Property and the economic cycle: building cycles revisited (1945 – 1992) 69
House Prices and Fundamentals: 355 Years of Evidence (1650 – 2005) 71
conclusie 76
de te verwachten hersteltermijn 77
het gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachts-rendement 78
vastgoedportefeuille Amerika 79
woningmarkt Nederland 79
het in het verleden behaalde beleggingsrendement 79
prijsstijging 80
opbrengsten uit verhuur 83
het in het verleden behaalde koopkrachtsrendement vóór belastingen 84
het in de toekomst gemiddeld te verwachten beleggings- en koopkrachtsrendement 88
conclusie 91
diverse alternatieve beleggingen 92
oude wijn in nieuwe vaten 92
macro investing 95
event driven investing 95
value driven investing 95
absolute return investing 98
venture capital investing 98
private equity investing 98
momentum investing 99
conclusie 101
werkelijke alternatieven 103
grondstoffen 105
de meest verhandelde grondstoffen bij elkaar in een index 107
agrarische producten: mais 108
metalen: koper 109
brandstoffen: olie 111
edelmetalen: goud en zilver 112
tot besluit 113
valuta’s 114
de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro 115
de Japanse yen ten opzichte van de euro 117
kunst 121
klassieke auto’s (i.c. Ferrari’s) 125
conclusie 126
viii
TWEE MANIEREN OM UW VERMOGEN TE SPREIDEN 128
academisch en ingewikkeld 130
correlatie-coëfficiënten 130
simpel en praktisch 134
conclusie 138
EINDNOTEN 142
DEEL II – WAARIN TE INVESTEREN
TER INLEIDING 157
ZELF UW INDIVIDUELE DEELBELANGEN SELECTEREN 159
alternatieve beleggingen en vastgoed 159
alternatieve beleggingen 159
vastgoed 160
bouwkundig advies 161
financieel advies 162
hulp bij het onderhandelen 162
hulp bij de financiering 163
praktische oplossingen 165
aandelen 169
het juiste management 170
het juiste management: de verhouding tot de aandeel- houders en de eigen taakopvatting 171
historisch en juridisch perspectief 171
financieel perspectief 172
de dagelijkse praktijk is vaak anders 176
het juiste management: de samenstelling ervan 179
het juiste product 181
de juiste financiële situatie 184
financiële kenmerken van het juiste management 186
het nakomen van de eigen toekomstplannen en -targets 186
weinig incidentele tegenvallers 187
een goed herinvesteringsrendement 188
een doordacht dividendbeleid 190
een verantwoord terugkoopbeleid van de eigen aandelen 191
financiële kenmerken van het juiste product 192
goede omzetgroei 192
lage kapitaalintensieve productie 193
obligaties 196
van wie? 196
met welke resterende looptijd? 197
ix
DE SELECTIE OVERLATEN AAN EEN ANDER 202
welke vorm van beleggingshulp te kiezen? 203
vermogensadvies 203
vermogensbeheer 204
fondsbeheer 204
passief beheerde indexfondsen 205
actief beheerde beleggingsfondsen 207
persoonlijk vermogensbeheer 208
de kosten versus de baten 210
de te verwachten kosten 211
Total Expense Ratio 212
het kosteneffect op uw rendement 213
de te verwachten baten 218
conclusie 227
de eerste en de derde beleggingsvraag 229
de eerste beleggingsvraag 230
de derde beleggingsvraag 233
EINDNOTEN 235
KLEURENKATERN 247
DEEL III –WANNEER TE KOPEN EN TE VERKOPEN
TER INLEIDING 251
DE MARKT VERSUS DE BELEGGER 253
het koersverloop 253
rationaliseren en vervolgens voorspellen van het koersverloop 253
de markt gebruiken als een op hol geslagen veilingklok 256
emotionele en psychische struikelblokken 258
Gambler’s fallacy 259
Self-serving bias 261
Selective exposure 262
Selective perception 262
Hindsight bias 263
Lake Wobegon effect 264
gestruikelde beleggers 265
Sir Isaac Newton (1643 – 1727) 266
Vilfredo Pareto (1848 – 1923) 267
Irving Fisher (1867 – 1947) 267
John Maynard Keynes (1883 – 1946) 269
Sidney S. Alexander (1916 – 2005) 270
x
Robert C. Merton (1944 – heden) en Myron S. Scholes (1941 – heden) 271
Joseph E. Granville (1923 – heden) 274
The Beardstown Ladies (1983 – heden) 274
lange termijn beleggingssucces: feit of fictie? 275
conclusie 282
VALUE INVESTING 284
value investing: niet mogelijk bij cashtegoeden en deposito’s 285
value investing: een aantal algemene opmerkingen 286
twee belangrijke nadelen 286
het margin-of-safety principe 288
kans op toekomstige koopjes op de beurs 289
kans op later koersherstel 290
value investing: wel mogelijk bij obligaties, aandelen, vastgoed en alternatieve beleggingen 291
obligaties 291
de intrinsieke waarde van een obligatie 291
de beurswaarde van een obligatie 298
het moment van aan- en verkoop van een obligatie 300
obligatiebelegging met weinig tot geen risico 300
obligatiebelegging met risico 301
aandelen 303
de intrinsieke waarde van een aandeel 303
het huidige vermogensdeel 305
waardering tegen de liquidatiewaarde 305
waardering tegen de balanswaarde 306
waardering tegen de vervangingswaarde 307
conclusie 309
het toekomstige vermogensdeel 310
waarschuwing 315
inschatten van de toekomstige winstontwikkeling 317
de contante waarde op basis van het toekomstige eigen vermogen 319
de contante waarde op basis van de te verwachten jaarwinst 322
samenvatting 327
de beurswaarde van een aandeel 329
Tobin’s q 330
berekening van de vervangingswaarde 331
het moment van aan- en verkoop van een aandeel 335
het moment van aankoop 335
xi
het aankopen van een actief of passief beheerd aandelenfonds 335
het aankopen van individuele aandelen 338
het moment van verkoop 340
vastgoed 342
de intrinsieke waarde van vastgoed 342
het huidige vermogensdeel: de nieuwbouwkosten 342
het toekomstige vermogensdeel: de te verwachten huuropbrengsten 344
de marktwaarde van vastgoed 345
de lange termijn verhouding tussen de huisprijzen en het jaarloon 346
de lange termijn verhouding tussen de huisprijzen en de huuropbrengsten 350
het moment van aan- en verkoop van vastgoed 357
het moment van aankoop 358
het moment van verkoop 359
alternatieve beleggingen 360
oude wijn in nieuwe vaten 360
de intrinsieke waarde 360
‘Net Asset Value’ (NAV) van een hedgefund 361
intrinsieke waarde van een hedgefund 361
de marktwaarde 362
het moment van aan- en verkoop 362
het moment van aankoop 363
het moment van verkoop 364
werkelijke alternatieven 364
het moment van aan- en verkoop 365
een alternatief voor value investing: Euro Averaging 367
de methode zelf 367
het moment van aankoop 367
het moment van verkoop 368
de garantie 368
bewijs van het succes 368
voorbeeld 1: regelmatig een vast bedrag investeren in een stijgende markt 369
voorbeeld 2: regelmatig een vast bedrag investeren in een dalende markt 370
nadelen aan de uitvoerbaarheid 371
het genoten voordeel is relatief in plaats van absoluut 371
toepassing vereist een lange termijn beleggingshorizon 372
beginkeuzes zijn moeilijk ongedaan te maken 372
conclusie 373
xii
EINDNOTEN 375
TOT BESLUIT 393 DANKBETUIGING 395
APPENDIX 399
OVER DE ACHTERGRONDEN VAN DIT BOEK 407 EINDNOTEN 415
LITERATUURLIJST 419 TREFWOORDENREGISTER 427 OVER DE AUTEUR 447
xiii
REGISTER
TERZIJDES, TABELLEN EN GRAFIEKEN
TERZIJDES:
∗∗∗∗ bepalen van uw risicotolerantie 5
∗∗∗∗ herstel van een geleden koersverlies 8
∗∗∗∗ maximalisatie van uw spaarrente 16
∗∗∗∗ bijzondere obligatievarianten 22
∗∗∗∗ oorzaken van inflatie 26
∗∗∗∗ berekening van de nieuwe obligatiekoers 30
∗∗∗∗ duration 31
∗∗∗∗ obligaties in vreemde valuta 32
∗∗∗∗ certificaten en bijzondere aandelen 45
∗∗∗∗ aandelen als investering voor uw pensioen 51
∗∗∗∗ aandelen in tijden van hoge inflatie 54
∗∗∗∗ de gevolgen van leverage 58
∗∗∗∗ het verband tussen de vastgoedcyclus en de economische cyclus 61
∗∗∗∗ de uitgekomen vastgoedvoorspelling van Barras 70
∗∗∗∗ de vastgoedcyclus in extremis 75
∗∗∗∗ vastgoed in tijden van hoge inflatie 87
∗∗∗∗ van werkelijke hedgefunds met een beperkt risico naar hedgefunds met een zeer hoog risico
94
∗∗∗∗ short-sellers: vloek of zegen? 96
xiv
∗∗∗∗ technische analyse: feit of fictie? 99
∗∗∗∗ wisselkoersrisico’s en koopkrachtsbehoud van diverse valuta ten opzichte van de dollar
117
∗∗∗∗ het effect van vermogensspreiding op de risico/rendementsverhouding van uw vermogen
129
∗∗∗∗ de lange termijn correlaties tussen de verschillende vermogenscategorieën
132
∗∗∗∗ risicoprofielen: een standaardantwoord op een persoonlijke beleggingsvraag
136
∗∗∗∗ een praktisch voorbeeld van vermogensspreiding 139
∗∗∗∗ welke financiële gegevens zijn van belang - deel 1: het interpreteren van de jaarrekening
184
∗∗∗∗ berekening van het herinvesteringsrendement 189
∗∗∗∗ welke financiële gegevens zijn van belang - deel 2: solvabiliteit en liquiditeit
194
∗∗∗∗ zelf doen: hoeveel spreiding aan te brengen binnen een vermogenscategorie?
198
∗∗∗∗ definitie en samenstelling van een beursindex 206
∗∗∗∗ buitenlandse aandelen en het valutarisico 207
∗∗∗∗ rente-op-rente effect 213
∗∗∗∗ relatief rendement versus absoluut rendement 221
∗∗∗∗ survivorship bias 226
∗∗∗∗ gokken: toch misschien zo gek nog niet… 228
∗∗∗∗ persoonlijk vermogensbeheer: een in twee delen opgesplitst vermogen
231
∗∗∗∗ zo schijnbaar voorspelbaar ziet toeval er uit 254
∗∗∗∗ emotie-armband voor professionele daghandelaren 259
∗∗∗∗ selective perception: verblind zonder het door te hebben 263
∗∗∗∗ de contante waarde van een toekomstige euro 296
∗∗∗∗ twee problemen bij het berekenen van een waarde per aandeel 304
∗∗∗∗ contant maken van een toekomstige beurswaarde: een voorbeeld 322
∗∗∗∗ een betere en meer wenselijke oplossing 337
∗∗∗∗ de financiële risico’s van deelname in het eigen vermogen van een bedrijf
341
∗∗∗∗ de koers/winstverhouding in de aandelenmarkt 351
xv
TABELLEN:
1 hoogste en laagste beleggingsrendement op cashtegoeden (1926 – 2009);
19
2 hoogste en laagste beleggingsrendement op kortlopende staatsobligaties (1926 – 2009)
36
3 hoogste en laagste beleggingsrendement op langlopende staatsobligaties (1926 – 2009)
37
4 te verwachten lange termijn beleggingsrendement en netto koopkrachtsrendement bij investering in deposito’s en obligaties
43
5 hoogste en laagste beleggingsrendement op large cap aandelen (1926 – 2009)
50
6 hoogste en laagste beleggingsrendement op small cap aandelen (1926 – 2009)
50
7 jaaroverzicht total return beleggingsrendement S&P 500 (1926 – 2009)
53
8 te verwachten lange termijn beleggingsrendement en netto koopkrachtsrendement bij investering in cash, deposito’s, obligaties en aandelen
57
9 maximaal neerwaarts prijsrisico Nederlandse woningmarkt (1650 – 2005)
73
10 lange termijn huisprijsstijgingen in Nederland inclusief inflatie (1650 – 2005)
82
11 lange termijn huisprijsstijgingen in Nederland in- en exclusief inflatie (1650 – 2005)
87
12 te verwachten lange termijn beleggingsrendement en netto koopkrachtsrendement bij investering in cash, deposito’s, obligaties, vastgoed en aandelen
91
13 te verwachten lange termijn beleggingsrendement en netto koopkrachtsrendement bij investering in cash, deposito’s, obligaties, kunst, vastgoed en aandelen
127
14 de lange termijn correlaties tussen de verschillende vermogenscategorieën
133
15 gemiddeld te verwachten kosten van vermogensbeheer 212
16 hoofdsomrente versus rente-op-rente 214
xvi
17 rente-op-rente effect 215
18 jaarlijks beleggingsrendement van Jacko versus de AEX (2000 – 2010)
229
19 de door S&P gebruikte kredietwaarderingen en een aantal bijbehorende renteopslagen ter compensatie van het faillissementsrisico
401
20 oplopend faillissementpercentage per S&P kredietwaardering (1981 – 2009)
403
21 percentage verslechteringen en verbeteringen van de kredietwaardigheid gedurende 1, 3, 5 en 7 jaar (1981 – 2009)
405
GRAFIEKEN:
1 verloop rentecurve bij naar verwachting in de toekomst gelijkblijvende, afnemende of toenemende inflatie
27
2 grondprijzen in Chicago in relatie tot: (1) de bouwactiviteit, en (2) de economische activiteit
65
3 grondprijzen in Chicago in relatie tot: (1) de verkoopactiviteit, en (2) de industriële activiteit
66
4 activiteit in de Amerikaanse vastgoedsector (1795 – 1973) 68
5 nominale huur- en huisprijsontwikkeling in Nederland (1650 – 2005)
72
6 nominale huur- en huisprijsontwikkeling in Nederland (1650 – 2005)
80
7 consumentprijsindex (CPI) Nederland (1650 – 2005) 85
8 koopkrachtsrendement in huren en huisprijzen vóór belastingen en kosten (1650 – 2005)
86
9 CRB Index (1956 – 2009) 107
10 prijsverloop van mais (1963 – 2009) 108
11 prijsverloop van koper (1900 – 2009) 109
12 prijsverloop van olie (1955 – 2009) 111
13 prijsverloop van goud (1963 – 2009) 112
14 prijsverloop van zilver (1963 – 2009) 113
xvii
15 waarde van de dollar ten opzichte van de euro (2000 – 2010) 115
16 waarde van de yen ten opzichte van de euro (2000 – 2009) 117
17 wisselkoersveranderingen van het Britse pond, de euro, de Japanse yen en de chinese yuan ten opzichte van de Amerikaanse dollar (1900 – 2010)
118
18 lange termijn koopkrachtswaarde van onder andere goud, de Zwitserse frank, de Amerikaanse dollar, de Japanse yen, het Britse pond en de euro binnen de Amerikaanse economie (1913 – 2004)
120
19 Mei Moses All Art Index (1875 – 1999) 122
20 totaal beleggingsrendement S&P 500 vergeleken met het beleggingsrendement van de Mei Moses All Art Index (1958 – 2008)
124
21 prijsontwikkeling van een vijftal klassieke Ferrari’s (1985 – 2011)
126
22 het effect van vermogensspreiding op de risico/rendementsverhouding van uw vermogen
129
23 het effect van vermogensspreiding op de volatiliteit binnen één vermogenscategorie
199
24 kosteneffect op uw eindvermogen over een beleggingshorizon van 10 jaar
217
25 10.000 worpen met een perfect gebalanceerde munt 254
26 de dagelijkse emoties bij het beleggen 258
27 Tobin’s q in de praktijk (1900 – 2002) 331
28 Tobin’s Equity q tot en met 2010 334
29 de huisprijs/loonverhouding in de VS (1975 – 2008) 348
30 de huisprijs/loonverhouding in Engeland (1992 – 2008) 349
31 Tobin’s Equity q en CAPE vergeleken 353
32 de huisprijs/huurverhouding voor de woningmarkt in de VS (1970 – 2007)
354
33 de huur/huisprijsverhouding voor de woningmarkt in Nederland (1825 – 2005)
356
xviii
VOORWOORD VAN JAAP KOELEWIJN
BETER BELEGGEN
De beleggingswereld is in een periode van tien jaar ingrijpend veranderd.
De aandelenmarkt steeg in de periode vanaf 1981 tot en met 2000 vrijwel
onophoudelijk. Natuurlijk, er waren wel korte periode van terugval. In
1987 was er voor de eerste keer sprake van een crash. Maar dankzij de
hulp van Alan Greenspan werden de beleggers gered. Hij pompte op grote
schaal goedkoop geld in het financiële systeem, waardoor er een
wonderbaarlijk herstel plaats kon vinden. Hetzelfde gebeurde in 1998.
Wat begon als klein probleem in een klein land – Thailand – ontaardde in
een wereldwijde crisis. Ook nu hielp Greenspan met een reeks
renteverlagingen ons uit de brand. Daardoor konden de koersen bijna
twintig jaar lang ongebreideld stijgen.
Waren er dan geen voortekenen dat het fout zou gaan? Jazeker, daar had
diezelfde Greenspan al in 1996 voor gewaarschuwd. Hij wees op de
irrationele overdrijving die de beleggers in haar greep had. Het mocht
niet baten. Na 1996 ontstond er een hype op de aandelenmarkten. De
aandelen van internet en technologiebedrijven explodeerden en de
koersen vertoonden geen enkele relatie meer met de realiteit. Dat
weerhield de beleggers er niet van om massaal in bedrijven te stappen die
achteraf gebakken lucht verkochten. Beleggers wisten misschien wel dat
ze onverantwoorde risico’s namen, maar ze deden het toch in de hoop
slimmer te zijn dan de andere beleggers.
xix
De internethype ontaardde in een sterke daling van de wereldwijde
aandelenmarkten. Die ging gepaard met een ongekend aantal schandalen.
Ogenschijnlijk succesvolle ondernemingen bleken beleggers stelselmatig
misleid te hebben. Enron, Worldcom, Ahold, Parmalat en Shell: de namen
staan in onze geheugens gegrift.
Beleggers hebben een kort geheugen. Na 2000 raakten de
aandelenmarkten verslaafd aan goedkoop geld. De banken verkochten de
beleggers op grote schaal rommelhypotheken. Ze geloofden de ratings en
ze dachten opnieuw slimmer te zijn dan ze werkelijk waren. Ook nu
waren er voortekenen. De verhouding tussen risico en rendement was –
evenals in de jaren negentig – volstrekt zoek.
Waarom negeren beleggers de slechte voortekenen? Dit boek gaat er
uitvoerig op in. Er is geen gouden tip, er is geen manier om de markt te
verslaan. Je kunt wel als belegger leren kritisch te kijken. Naar de
markten, naar indicatoren en vooral naar jezelf. Goed beleggen is een
kwestie van zelfkennis en zelfbeheersing. Een goede belegger kent zijn
grenzen en probeert tijdig bij te sturen. Dit is geen garantie voor succes.
Maar nuchter naar de feiten kijken kan wel helpen ongelukken te
voorkomen. Goed beleggen is een kwestie van vallen en opstaan. Wie wat
minder vaak valt, hoeft ook minder vaak op te staan.
Den Dolder, 21 oktober 2011
Jaap Koelewijn
(Financieel Denkwerk;
Hoogleraar Nyenrode;
Columnist voor het Financieel Dagblad)
xx
DOEL, VORM EN GEBRUIK VAN DIT BOEK
DOEL
IT BOEK DIENT TWEE doelen, te weten:
1. het bij elkaar brengen van zoveel mogelijk objectieve informatie
over cash, (spaar)bankrekeningen, deposito’s, aandelen,
obligaties, vastgoed en alternatieve beleggingen; en,
2. het presenteren van al deze informatie op een toegankelijke,
grondige en begrijpelijke wijze.
Op beide punten schieten de meeste beleggingsboeken tekort: ze zijn
ofwel te subjectief en daardoor onvolledig en onbetrouwbaar, of ze zijn
dermate academisch en gespecialiseerd dat ze de particuliere belegger
weinig houvast bieden bij het op praktische wijze beheren van zijn
vermogen.
D
xxi
VORM
DRIE DELEN: HOE, WAARIN, WANNEER
Ton van Poelgeest van uitgeverij Elmar leverde de eerste bijdrage aan het
vinden van de juiste vorm voor dit boek. Hij deed dit door te opperen het
boek te schrijven alsof ik aan een vriend vertelde waar hij bij het beleggen
op moest letten. Dit klonk als een goed en logisch idee, maar de
uitwerking ervan in boekvorm leidde tot een aantal praktische
problemen.
Deze praktische problemen verdwenen bij herlezing van het boek
‘Pioneering Portfolio Management’ van David F. Swensen, de beheerder
van het succesvolle Yale University Endowment Fund. In zijn boek merkt
Swensen namelijk op dat iedere beleggingsbeslissing welbeschouwd
neerkomt op het beantwoorden van de volgende drie beleggingsvragen:i
1. hoe het totale vermogen te spreiden over de verschillende
vermogenscategoriën;
2. waarin te investeren binnen een vermogenscategorie; en,
3. wanneer te kopen en te verkopen.
Door de opzet voor dit boek vervolgens op te delen in drie afzonderlijke
delen en per deel één voor één deze drie beleggingsvragen te
beantwoorden, ontstond de benodigde overzichtelijkheid om dit boek te
kunnen schrijven als een goed gesprek tussen vrienden. Een goed gesprek
dat hier en daar onderbroken wordt door in aparte tekstkaders geplaatste
terzijdes in de hoofdtekst en met de losse gedachten, opmerkingen en
verwijzingen verzameld in de voetnoten.
xxii
GEBRUIK
DOELGROEP
Dit boek is geschreven voor iedere belegger, zowel ervaren als onervaren,
die op zoek is naar een compleet, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk
overzicht van de mogelijkheden, risico’s en rendementen van het
beleggen in de verschillende vermogenscategoriёn.
Dat wil echter niet zeggen dat dit ook een qua inhoud gemakkelijk boek is.
Sterker, dat is het in een aantal hoofdstukken zeer zeker niet.
De onervaren belegger raad ik daarom aan om bij de eerste lezing van dit
boek de te moeilijke onderwerpen in met name voetnoten en terzijdes
nog even links te laten liggen. De ervaren belegger (en de beginnende
belegger die dit boek voor de tweede keer leest) kan het vervolgens
gebruiken zoals hem of haar goeddunkt, waaronder: ter verdere
verdieping, aanvulling of toetsing van de eigen kennis, als naslagwerk
en/of als bron van verder studiemateriaal via de bronvermeldingen en
publicatiegegevens in de eindnoten en de literatuurlijst.
DEFINITIES VAN DE GEBRUIKTE BEGRIPPEN
Anders dan bijvoorbeeld in het recht en in de medische wetenschap,
bestaat er binnen het beleggen en de financiële economie geen
eensgezindheid omtrent de betekenis van belangrijke begrippen.
Iedereen weet vaak wel ongeveer wat er bedoeld wordt, maar per
schrijver, per belegger en per situatie kan de concrete inhoud van een
begrip toch sterk verschillen.
Met name marketingafdelingen ge- en misbruiken dit grijze gebied in de
betekenis van belangrijke begrippen. Twee duidelijke voorbeelden
xxiii
daarvan zijn het gebruik van de term ‘hedgefund’ en de definitie van de
korte, middellange en lange termijn. Omdat ik hedgefunds uitgebreid in
het eerste deel van dit boek bespreek, beperk ik mij hier tot de korte,
middellange en lange termijn.
De vrije en daardoor vaak verwarrende wijze waarop de termen korte,
middellange en lange termijn regelmatig gebruikt worden, blijkt
waarschijnlijk het beste uit het volgende voorbeeld. Een aantal jaar
geleden kreeg ik een vermogensbeheercontract onder ogen (opgesteld
voor een beleggingsportefeuille welke volledig uit aandelen bestond)
waarin een gerenommeerde Nederlandse vermogensbeheerder de
overeengekomen lange termijn beleggingshorizon definieerde als ‘vier
jaar of langer’. In het voordeel van deze vermogensbeheerder pleit dat
men de moeite nam om in ieder geval duidelijk te zijn over wat men
bedoelde met de beweerdelijke lange termijn. In het nadeel van deze
beheerder is echter dat wat aandelen betreft een beleggingshorizon van
vier jaar, vijf jaar of zelfs zes jaar of langer nog op geen enkele wijze te
kwalificeren valt als een beleggingshorizon voor de lange termijn, zoals u
in het eerste hoofdstuk van dit boek zult zien.
De hiervoor aangehaalde Swensen stelt over deze vrije invulling van de
lange termijn:ii
“The universality with which investors proclaim themselves long term in
orientation matches only the startling degree to which short term thinking
drives investor decisions. Perhaps human nature dictates that short-term
issues overwhelm long-term considerations. Time horizons shrink with the
desire for immediate gratification and the competitive need to win.”iii
Om dit soort begripsverwarring verder te voorkomen zal ik in dit boek
telkens, waar nodig, expliciet aangeven hoe ik een begrip gebruik.
Voor wat betreft de invulling van de korte, middellange en lange termijn
kan het geen kwaad om dat nu alvast te doen.
xxiv
Op grond van:
∗∗∗∗ de in het eerste hoofdstuk te bespreken lange termijn
eigenschappen van de verschillende vermogenscategoriën; en
gegeven,
∗∗∗∗ het bestaan en de looptijd van verschillende, in dit boek verder
niet te bespreken, conjuntuurcycli in de reële economie,
bedoel ik met de korte, middellange en lange termijn het volgende:
GEBRUIK VAN ENGELSE BEGRIPPEN
Met het oog op de praktische bruik- en leesbaarheid van dit boek, heb ik
er voor gekozen om de Engelse begrippen onvertaald te laten. De eerste
keer zet ik ze tussen enkele haken, maar daarna gebruik ik deze Engelse
begrippen dus alsof het normale Nederlandse woorden zijn.
GEBRUIK VAN CITATEN
Met betrekking tot de onderwerpen die iemand anders al beter, mooier
en/of vollediger formuleerde dan ik dat kan, heb ik er voor gekozen om
die versie voorrang te geven boven mijn eigen verwoording. De
desbetreffende formuleringen treft u in de tekst aan als cursief gedrukte
citaten.
In de meeste, zo niet: alle, gevallen betreffen dit citaten in de Engelse taal.
Omdat het Engels van de meeste Nederlanders ruim voldoende is om deze
citaten te begrijpen heb ik ze onvertaald in de hoofdtekst opgenomen.
korte termijn 0 - 5 jaar
middellange termijn 6 - 10 jaar
lange termijn 11 - 20⁺ jaar
xxv
Voor de volledigheid verstrek ik niettemin een vertaling van eigen hand in
de eindnoten. Ik heb daarbij gekozen voor een vrije vorm van vertalen
opdat kern, toon en strekking van de citaten zo goed mogelijk behouden
bleven. Ik heb verder voor een plaatsing tussen de eindnoten gekozen
omdat een plaatsing als voetnoot te veel paginaruimte in beslag neemt.
Voorzover er citaten in de voetnoten zijn opgenomen, heb ik die
onvertaald moeten laten. De reden daarvoor is dat het
tekstverwerkingsprogramma waar ik mee werkte geen verwijzing binnen
een voetnoot naar de eindnoten toeliet. Wellicht dat dit in een volgende
druk kan worden verholpen.
GEBRUIKTE VOORBEELDEN
De voorbeelden in dit boek heb ik geprobeerd zo tijdloos en begrijpelijk
mogelijk te houden. Daartoe heb ik het overwegend aan de werkelijkheid
ontleende cijfermateriaal afgerond en soms met een factor 10 of meer
verkleind. Dat heeft er toe geleid dat de uit de praktijk gehaalde
voorbeelden niet meer te traceren zijn naar hun oorspronkelijke
herkomst. Ik heb er in die gevallen daarom van afgezien om de herkomst
ervan te vermelden.
TERZIJDES: VERDIEPING EN VERDERE UITWERKING
De in aparte tekstkaders tussen de hoofdtekst geplaatste terzijdes
bevatten een variëteit aan onderwerpen welke zich voornamelijk laat
samenvatten als een verdieping en verdere uitwerking van de in de
hoofdtekst besproken onderwerpen.
xxvi
VOETNOTEN: EXTRA’S EN INTERNE VERWIJZINGEN
De voetnoten (aangegeven met behulp van alsvolgt gedrukte cijfers in de
hoofdtekst: ¹) bevatten overwegend losse opmerkingen en gedachtes
welke in de hoofdtekst en terzijdes zouden afleiden van de kern van het
boek, maar te leuk en/of te informatief zijn om onvermeld te laten.
Daarnaast gebruik ik de voetnoten voor verwijzingen binnen het boek
zelf. Hierdoor is de lezer in staat om de draad weer op te pakken als hij
die onverhoopt mocht kwijtraken.
De inhoud van de voetnoten treft u telkens onderaan de pagina aan.
EINDNOTEN: BRONNEN EN PUBLICATIEGEGEVENS VAN AANVULLEND STUDIEMATERIAAL
De eindnoten (aangegeven met behulp van alsvolgt gedrukte Romeinse
cijfers in de hoofdtekst: ͥ) bevatten hoofdzakelijk de publicatiegegevens
van boeken, artikelen en tijdschriften waarnaar ik direct of indirect
verwijs.
Deze boeken, artikelen en tijdschriften raad ik iedereen van harte aan die
zich meer wil verdiepen in de in dit boek behandelde onderwerpen. Met
dat doel voor ogen heb ik achterin dit boek tevens een uitgebreide
literatuurlijst opgenomen. Daarin staan niet alleen de boektitels vermeld
die ik voor dit boek heb gebruikt, maar tevens de boeken waarvan de
titels (en vervolgens, naar ik hoop, de inhoud ervan) de geïnteresseerde
lezer verder kunnen brengen bij het vinden van zijn eigen weg in een per
definitie onzekere financiële wereld.
Verder bevatten de eindnoten de vertalingen in het Nederlands van de in
dit boek gebruikte Engelse citaten.
xxvii
De eindnoten vindt u aan het einde van respectievelijk het eerste, tweede
en derde deel van dit boek en na de toelichting over de achtergronden van
dit boek.
TREFWOORDENREGISTER
Tot slot is er achterin het boek een uitgebreid trefwoordenregister
opgenomen. Dit vergemakkelijkt het gebruik van dit boek als naslagwerk.
xxviii
REPRODUCTIERECHTEN
ET PUBLICEREN VAN DIT boek was vanwege de vele reproducties in
eerste instantie letterlijk onbetaalbaar. Dit probleem is overwonnen
met de eenmalige ruimhartige medewerking van vrijwel alle
rechthebbenden op de in dit boek gebruikte reproducties.
Daarnaast heb ik er, waar mogelijk, voor gekozen zoveel mogelijk
openbare informatie te gebruiken. Met betrekking tot de tabellen en
grafieken waarvoor dat is gelukt maakte dat het vinden van de
rechthebbenden niet altijd even gemakkelijk. En ook de afdrukkwaliteit
bleek soms minder dan gewenst. Er is daarom zeer veel tijd gestoken in
het traceren en bereiken van de rechthebbenden en het, waar nodig,
digitaal oppoetsen van de uit openbare bronnen gebruikte reproducties.
Voor het merendeel van de reproducties is dit gelukt. Voor die enkele
reproducties waarvoor het niet is gelukt, bied ik hierbij mijn excuses aan.
Tevens verzoek ik in geval van een vermelding van de verkeerde
rechthebbende(n) zowel de werkelijke als de eventueel per abuis
aangewezen rechthebbende(n) dit zo snel mogelijk te melden. Een en
ander zal ik dan in een volgende druk herstellen.
H
xxix
DEEL I
HOE HET VERMOGEN TE SPREIDEN
“The longer you can look back,
the farther you can look forward.”
− Winston Churchill
3
DEEL I
TER INLEIDING
E VIJF VERSCHILLENDE VERMOGENSCATEGORIEËN waarover u uw vermogen
kunt spreiden, zijn:
1. cash;
2. obligaties;
3. aandelen;
4. vastgoed; en,
5. alternatieve beleggingen.
Van deze groep gelden de eerste vier vermogenscategorieën als de
klassieke vermogenscategorieën. De relatief recent toegevoegde vijfde
categorie ‘alternatieve beleggingen’ vormt een qua inhoud nog weinig
vastomleinde restcategorie. Het verschilt daarom vaak per schrijver of de
verschillende onderdelen uit deze vijfde categorie als zelfstandige
vermogenscategorieën worden behandeld of niet. Ik heb er voor gekozen
de verschillende onderdelen van de alternatieve beleggingen als één
zelfstandige vermogenscategorie te behandelen. Dit omdat, zoals hierna
zal blijken, alternatieve beleggingen als categorie weliswaar zeer
interessant zijn, maar voor de particuliere belegger moeilijk tot niet
toegankelijk zijn. Maar daarmee loop ik vooruit op de inhoud van het
eerste hoofdstuk.
D
DE BASIS VAN HET BELEGGEN
4
Teneinde de vijf verschillende vermogenscategorieën goed te kunnen
bespreken en onderling te kunnen vergelijken, is het eerst van belang om
in kaart te brengen welke eigenschappen ervan het belangrijkst zijn. Voor
een belegger zijn dit:
1. de te verwachten liquiditeit;
2. het maximaal neerwaartse koersrisico;
3. de te verwachten hersteltermijn;
4. het gemiddeld te verwachten rendement.
Deze vier eigenschappen zijn voor een belegger het belangrijkst omdat ze
bij elkaar genomen de kern raken van waar het in het beleggen om gaat:
het vinden van de meest optimale risico/rendementsverhouding. Ik zal
dat hieronder per eigenschap verder toelichten.
1. DE TE VERWACHTEN LIQUIDITEIT
De te verwachten liquiditeit is belangrijk omdat de meeste vermogens
bestaan uit een of meer vermogensdelen die op korte termijn nodig zijn,
en een of meer vermogensdelen die pas veel later nodig zijn. Bijvoorbeeld
vakantie-uitgaven en het aanschaffen van huishoudelijke apparatuur
versus het over twintig jaar kunnen financieren van het eigen pensioen.
Voor die vermogensdelen die op korte termijn nodig zijn, is investering
ervan binnen een vermogenscategorie met een slechte liquiditeit
buitengewoon onverstandig. U loopt dan immers het risico dat u uw
vermogen niet op tijd in cash om kunt zetten zodra u het nodig heeft.
2. HET MAXIMAAL NEERWAARTSE KOERSRISICO
Het maximaal neerwaartse koersrisico is van belang omdat het een
indicatie geeft van het ‘worst case scenario’.
TER INLEIDING
5
Een worst case scenario komt in de praktijk gelukkig niet vaak voor.
Niettemin is het verstandig om uw beleggingen binnen een bepaalde
vermogenscategorie te verminderen zodra u op grond van uw
risicotolerantie tot de conclusie komt dat het voor die categorie geldende
worst case scenario financieel en/of emotioneel niet (of: niet meer)
draagbaar is.
BEPALEN VAN UW RISICOTOLERANTIE Sommige beleggers liggen al wakker bij het idee tien procent van hun oorspronkelijke vermogen permanent te verliezen, terwijl andere beleggers niet op- of omkijken als ze de helft of meer van hun vermogen verliezen. Als u behoort tot de eerste groep heeft u duidelijk een lage risicotolerantie, als u behoort tot de tweede groep dan heeft u een zeer hoge risicotolerantie. De meeste beleggers zitten echter tussen deze twee extremen in. De beste manier om uw risicotolerantie te bepalen is door bij iedere belegging even stil te staan bij de volgende drie onderwerpen:
1. het te verwachten beleggingsrisico; 2. uw beleggingshorizon; en, 3. uw compensatiemogelijkheden.
Het te verwachten beleggingsrisico Het te verwachten beleggingsrisico bepaalt u aan de hand van de eerste drie van de voor een belegger belangrijkste eigenschappen van een vermogenscategorie. Dat zijn:
∗∗∗∗ de te verwachten liquiditeit; ∗∗∗∗ het maximaal neerwaartse koersrisico; en, ∗∗∗∗ de te verwachten hersteltermijn van een belegging.
Zodra u onder geen enkele omstandigheid overweg kunt met het te verwachten risico zoals dat hieruit naar voren komt, moet u uw geld niet in de desbetreffende vermogenscategorie beleggen. Wellicht dat er een andere vermogenscategorie te vinden is die wat betreft het te verwachten beleggingsrisico beter aansluit bij uw risicotolerantie. Meestal zal de uitkomst echter niet zo duidelijk zijn. Alsdan is het van belang dat u eerst uw beleggingshorizon vaststelt. Uw beleggingshorizon Uw beleggingshorizon is de termijn die resteert tussen ‘nu’ en het moment waarop u uw belegde geld nodig heeft voor een voorgenomen uitgave. Uitgaande van een vaste einddatum wordt uw beleggingshorizon dus ieder jaar kleiner. (� )
DE BASIS VAN HET BELEGGEN
6
Nadat u uw beleggingshorizon heeft vastgesteld, kijkt u opnieuw naar de te verwachten hersteltermijn van de vermogenscategorie waar u uw geld in wilt beleggen. Indien uw beleggingshorizon langer is dan de desbetreffende hersteltermijn, is de kans groot dat een eventueel vermogensverlies minder ernstig zal uitpakken dan het maximaal neerwaartse koersrisico doet vermoeden. Anders gezegd: hoe verder uw beleggingshorizon voorbij de te verwachten hersteltermijn reikt, hoe kleiner het risico op een permanent vermogensverlies. Daarnaast geldt dat hoe langer uw beleggingshorizon is, hoe minder risico u loopt bij een slechte liquiditeit van de belegging. U heeft bij een lange beleggingshorizon immers nog meer dan voldoende tijd om de belegging later weer in alle rust te verkopen. Nadat u het te verwachten beleggingsrisico zodoende aan de hand van uw beleggingshorizon heeft vertaald naar uw persoonlijke situatie, is het vervolgens aan u om te beslissen of u het zo in kaart gebrachte persoonlijke beleggingsrisico wilt en kunt nemen, of niet. Bij het nemen van die beslissing is het behulpzaam om te weten wat u zou kunnen en willen doen indien de belegging onverhoopt toch eindigt met een permanent geheel of gedeeltelijk vermogensverlies. Om daar achter te komen dient u aandacht besteden aan uw compensatiemogelijkheden. Uw compensatiemogelijkheden Hoe meer compensatiemogelijkheden u heeft en bereid bent om te nemen na een eenmaal geleden vermogensverlies, hoe meer beleggingsrisico’s u kunt nemen. Het aantal mogelijke compensatiemogelijkheden verschilt natuurlijk sterk per persoon. Hetzelfde geldt voor de bereidheid tot het daadwerkelijk nemen ervan. Voorbeelden van toe te passen compensatiemogelijkheden zijn:
∗∗∗∗ het na een koersverlies doorvoeren van bezuinigingen; ∗∗∗∗ het uitstellen van een voorgenomen aankoop; ∗∗∗∗ het veranderen van uw bestedigingsprioriteiten; en/of, ∗∗∗∗ het vergroten van uw inkomen door meer te gaan werken.
Tot besluit Banken en professionele vermogensbeheerders duiden uw risicotolerantie vaak aan als risicoprofiel. Dit is echter niet hetzelfde. Uw risicotolerantie is immers niet alleen afhankelijk van het met de vermogenscategorie verband houdende beleggingsrisico, maar tevens van uw persoonlijke beleggingshorizon én de uiterst individueel bepaalde compensatiemogelijkheden. (� )
TER INLEIDING
7
De risicotolerantie is dus letterlijk per persoon verschillend. Niettemin bieden banken en vermogensbeheerders u vanuit managementoverwegingen slechts een beperkt aantal risicoprofielen aan.1
3. DE TE VERWACHTEN HERSTELTERMIJN
De te verwachten hersteltermijn is belangrijk omdat het een eerste
indicatie geeft van het risico op een onherstelbaar koersverlies. Immers:
hoe vaker de te verwachten hersteltermijn nog binnen de voor u
resterende beleggingshorizon past, hoe kleiner het risico op een
permanent vermogensverlies.
Uw beleggingshorizon is de termijn die resteert tussen ‘nu’ en het
moment waarop u het belegde geld nodig heeft voor een voorgenomen
uitgave. Uitgaande van een vaste einddatum wordt uw beleggingshorizon
dus ieder jaar kleiner.
1 Zie voor meer informatie over het hoe en waarom hiervan de bespreking van het persoonlijk vermogensbeheer in hoofdstuk 4.
DE BASIS VAN HET BELEGGEN
8
HERSTEL VAN EEN GELEDEN KOERSVERLIES Voor het herstel van een eenmaal geleden koersverlies is altijd een grotere procentuele koersstijging nodig dan de eerdere procentuele koersdaling:2
Koersdaling
Vervolgens vereiste koersstijging om weer op het oude niveau te
komen
0% 0%
10% 11%
20% 25%
30% 43%
40% 68%
50% 100%
60% 150%
70% 233%
80% 400%
90% 900%
100% 'game over'
Copyright © Holland Invest
4. HET GEMIDDELD TE VERWACHTEN RENDEMENT
Het gemiddeld te verwachten rendement is tenslotte van belang omdat u
op zoek bent naar het hoogst haalbare rendement, passend binnen uw
risicotolerantie.
2 De basis waarover de procentuele verandering berekend wordt is immers na de koersdaling kleiner geworden. Uitgaande van een beginvermogen van € 1.000,- is daar na een koersdaling met 50% namelijk nog maar € 500,- van over (50% van 1000). Een daarop volgende koersstijging met 50% verhoogt het eindvermogen vervolgens slechts met € 250,- euro (50% van 500) tot een totaalvermogen van € 750,-. Kortom, voor het herstel van een eenmaal geleden koersverlies is vervolgens altijd een grotere procentuele koersstijging nodig om weer op het oude totaalvermogen uit te komen.
TER INLEIDING
9
Past u echter goed op: zodra dat voor u hoogst haalbare rendement lager
ligt dan de inflatie en de af te dragen vermogensbelasting heeft u een
probleem bij de opbouw van uw vermogen. Zodra uw rendement
namelijk lager ligt dan de inflatie en de af te dragen vermogensbelasting
groeit uw vermogen mogelijk nog wel in het aantal euro’s dat u bezit,
maar zeker niet in het aantal goederen dat u daarmee kunt kopen. In zo’n
situatie groeit uw vermogen dus, terwijl uw koopkracht afneemt. Dit
probleem kan zich zeer onopgemerkt voordoen.
Een lage constante inflatie is namelijk gemakkelijk van jaar tot jaar over
het hoofd te zien. Dit omdat inflatie (anders dan bijvoorbeeld een
koersverlies) geen effect heeft op het aantal euro’s dat u heeft, maar in
plaats daarvan doorwerkt in de prijzen van de goederen en diensten die u
koopt. Een inflatie van 2% per jaar betekent namelijk dat de prijzen ieder
jaar met 2% stijgen. Dat betekent dus dat u aan het einde van een jaar met
iedere euro 2% minder aan goederen en diensten kunt kopen dan aan het
begin van dat jaar. Op de korte termijn merkt u hier weinig tot niets van,
maar op de lange termijn kunnen de effecten, ook van een constant lage
inflatie, ingrijpend zijn.
Immers, bij een inflatie van 2% verliest iedere euro in uw vermogen
feitelijk qua koopkracht 2 eurocent per jaar. Uitgedrukt in wat u met uw
vermogen kunt kopen betekent dit na een jaar nog geen merkbaar
verschil. Maar vele kleintjes maken samen een groot verschil. Over 10 jaar
bekeken lijdt uw vermogen op deze manier namelijk een
koopkrachtsverlies van zo’n 20%. En na 20 jaar loopt dat verlies op tot
zo’n 35%, oftewel: als u niets doet verliest u in 20 jaar tijd ruim een derde
van de koopkracht van uw vermogen. En dat is vóór aftrek van de
eveneens jaarlijks aan uw vermogen knagende vermogensbelasting.
Inflatie wordt ondanks dit negatieve effect toch getolereerd omdat zowel
een te hoge als een te lage inflatie (alsook een onverwachte verandering
van het inflatieniveau) ontwrichtend werkt op de economie en de
werkgelegenheid. Vandaar dat de meeste centrale banken in de wereld,
waaronder de Europese Centrale Bank (ECB), de opdracht hebben om
door middel van de door hen vast te stellen rentestand de gemiddelde
DE BASIS VAN HET BELEGGEN
10
jaarlijkse inflatie zo stabiel mogelijk te houden. Voor de ECB houdt dit in
dat zij de toekomstige inflatie rond 2% per jaar probeert te houden.
Naast dit sluipende verlies van gemiddeld zo’n 2% per jaar is er nog een
andere ieder jaar terugkomende verliespost: de vermogensbelasting. Op
dit moment betekent dat in Nederland dat ieder jaar 1,2% van uw in box
3 vallende vermogen verdwijnt naar de fiscus.
Al met al dient u dus, enkel voor de instandhouding van de koopkracht
van uw in box 3 vallende vermogen, een gemiddeld beleggingsrendement
te behalen van: 2% ter compensatie van de te verwachten inflatie plus
1,2% ter betaling van de vermogensbelasting, oftewel een minimaal
beleggingsrendement van 3,2% per jaar. En alleen het jaarlijkse
rendement dat daar bovenuit komt maakt u op de lange termijn
daadwerkelijk koopkrachtiger en dus: rijker.
Vandaar dat het belangrijk is om bij de bepaling van het gemiddeld te
verwachten rendement goed te onderscheiden tussen:
∗∗∗∗ het beleggingsrendement;
∗∗∗∗ het koopkrachtsrendement vóór belastingen; en,
∗∗∗∗ het netto koopkrachtsrendement.
Een voorbeeld kan dit verder verduidelijken.
Stel dat u een gemiddeld rendement van 5% per jaar weet te realiseren
terwijl de gemiddelde inflatie 2% per jaar bedraagt en u over uw
vermogen 1,2% vermogensbelasting moet afdragen.
Alsdan vormt het rendement van 5% uw beleggingsrendement. Het
beleggingsrendement is dus het percentage waarmee het door u belegde
aantal euro’s jaarlijks toeneemt.3
3 In de economie duidt men dit beleggingsrendement aan met de term ‘nominaal rendement’
TER INLEIDING
11
Echter, vanwege de inflatie worden alle goederen ieder jaar 2% duurder
waardoor u per euro ieder jaar 2% minder kunt kopen. Met andere
woorden: het aantal euro’s dat u heeft mag ieder jaar met 5% toenemen,
het aantal goederen dat u daarmee kunt kopen neemt ieder jaar af met
2%. Zodoende resteert er voor u in koopkrachtstermen dus slechts 3%
per jaar (te weten: 5% beleggingsrendement minus 2% inflatie). Dit
rendement van 3% per jaar vormt uw koopkrachtsrendement vóór
belastingen.4
Ieder jaar moet u vervolgens ook nog eens vermogensbelasting afdragen.
En met de euro’s die u aan de belasting afdraagt kunt u geen goederen
kopen. Het aantal goederen dat u met uw vermogen kunt kopen neemt
dus niet alleen af onder invloed van de inflatie, maar ook onder invloed
van de vermogensbelasting. Na het afdragen van de jaarlijkse
vermogensbelasting heeft u daarom, uitgaande van de huidige
vermogensbelasting van 1,2% over uw vermogen,5 uiteindelijk nog maar
1,8% over aan verbeterde koopkracht. Te weten: het
beleggingsrendement van 5% minus de inflatie van 2% minus de
vermogensbelasting van 1,2%. Dit rendement van 1,8% is het rendement
waarmee uw koopkracht werkelijk toeneemt, oftewel: het netto
koopkrachtsrendement.
4 In de economie duidt men dit koopkrachtsrendement aan met de term ‘reëel rendement’. 5 De vermogensbelasting in box 3 bedraagt in Nederland, om meer precies maar minder praktisch te zijn, 30% over een fictief rendement van 4% per jaar over uw in box 3 vallende vermogen. Letterlijk genomen veronderstelt de fiscus dus dat u een jaarlijks rendement van 4% maakt op uw box 3 vermogen en van die 4% wil de fiscus vervolgens 30% ontvangen. Praktisch bezien komt dit echter neer op het jaarlijks aan de fiscus afdragen van 1,2% van uw gehele in box 3 vallende vermogen. Wiskundig is er namelijk geen verschil in uitkomst tussen ‘uw box 3 vermogen x 4% x 30%’ en ‘uw box 3 vermogen x 1,2%’.
DE BASIS VAN HET BELEGGEN
12
SAMENVATTEND
De volgende vier eigenschappen van een vermogenscategorie zijn voor
een belegger het belangrijkst:
1. de te verwachten liquiditeit;
2. het maximaal neerwaartse koersrisico;
3. de te verwachten hersteltermijn; en,
4. het gemiddeld te verwachten beleggings- en
koopkrachtsrendement.
In hoofdstuk 1 zal ik daarom de verschillende vermogenscategorieën aan
de hand van deze vier eigenschappen ieder apart bespreken en met elkaar
vergelijken. Daarna bespreek ik in hoofdstuk 2 hoe u met die kennis een
evenwichtig antwoord vindt op de eerste beleggingsvraag, te weten: hoe
uw vermogen te spreiden over de verschillende vermogenscategorieën.