Moving Matters 2013 03

21
3 MO VINGmatters ›› Nummer 1 | 2012 MO VINGmatters ›› Nummer 3 | 2013 ›› INHOUD nr3 Promoties 06 Julitta Boschman 08 Leonie Oostwoud Wijdenes 10 Jos Runhaar 14 Tjitske Boonstra 16 Marjolein Blaauboer 18 Pieter Coenen 20 Helco van Keeken Lezingen en verslagen 19 Oratie Tibor Hortobágyi 24 Verslag symposium Aangepast (top)sporten 30 Verslag bijeenkomst IG Lichamelijke Opvoeding 34 Carrièredag FBW 36 Studentendag en verder… 12 De week van ... Remco Boer 23 Het Apparaat: Esar van Hal 29 Bijdehandje: Vana Hutter Over de cover Roy Mulder, promovendus bij de FBW, tijdens de Open Nationale Kampioen- schappen in 2012 op de Weissensee. Foto: Neeke Wassenbergh-Smit. C-Mill De C-Mill: een geavanceerd looplab op 4m². Trainen - stap tot stap aanpassingsvermogen - versnellen en vertragen - obstakel ontwijken Meten - gangbeeld - symmetrie - cadans - stapfrequentie - stapbreedte en staplengte www.ForceLink.nl tel: +31 345 707007 Cueing en obstakel training Motivatie door loopspel Automatische rapporten van gangbeeld ForceLink.nl

Transcript of Moving Matters 2013 03

Page 1: Moving Matters 2013 03

3

MOVING matters ›› Nummer 1 | 2012MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

››INHOUD nr3Promoties06 Julitta Boschman

08 Leonie Oostwoud Wijdenes

10 Jos Runhaar

14 Tjitske Boonstra

16 Marjolein Blaauboer

18 Pieter Coenen

20 Helco van Keeken

Lezingen en verslagen19 Oratie Tibor Hortobágyi

24 Verslag symposium Aangepast (top)sporten

30 Verslag bijeenkomst IG Lichamelijke Opvoeding

34 Carrièredag FBW

36 Studentendag

en verder…12 De week van ...

Remco Boer

23 Het Apparaat:

Esar van Hal

29 Bijdehandje:

Vana Hutter

Over de coverRoy Mulder, promovendus bij de FBW,

tijdens de Open Nationale Kampioen-

schappen in 2012 op de Weissensee.

Foto: Neeke Wassenbergh-Smit.

C-MillDe C-Mill: een geavanceerd looplab op 4m².

Trainen- stap tot stap aanpassingsvermogen- versnellen en vertragen- obstakel ontwijken

Meten- gangbeeld- symmetrie- cadans- stapfrequentie- stapbreedte en staplengte

www.ForceLink.nltel: +31 345 707007

Cueing en obstakel training

Motivatie door loopspel

Automatische rapporten vangangbeeld

ForceLink.nl

Page 2: Moving Matters 2013 03

5

MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013››VOORWOORD

››VOORWOORDVan de voorzitterDit is alweer de laatste Moving Matters van 2013. Boordevol nieuw onderzoek en nieuwe ontwikkelingen binnen

de bewegingswetenschappen. En bovendien de eerste aankondiging van het volgende jaarsymposium op 28

maart 2014 in Utrecht (www.vvbnsymposium.nl). Dus zet deze datum vast in de agenda!

Binnen het bestuur van de VvBN, de uitgever van deze Moving Matters, is ondertussen veel gaande. Zo hebben

we de huidige generatie studenten, maar ook de promovendi meer bij onze vereniging betrokken en blijven we

nadenken over hoe wij als vereniging onze leden het beste kunnen bereiken.

Op dit moment hebben wij meer dan 750 leden; een indrukwekkend aantal. Hoewel we met veel leden direct

en indirect natuurlijk contact hebben, weten we niet heel precies wat al onze leden doen en wat ze van ons

verwachten. Als bestuur hebben we geconcludeerd dat we hier iets aan moeten doen. Door beter te weten

wat jullie als leden van onze vereniging doen en te weten wat jullie beroepsinteresses zijn, kunnen wij onze

activiteiten daar beter op afstemmen.

Alle leden kunnen daarom binnenkort van ons een enquête verwachten. Omdat we ons realiseren dat iedereen al

veel te vaak enquêtes krijgt om per email in te vullen, zullen we proberen deze zo kort mogelijk te houden. In de

volgende Moving Matters zullen we de resultaten dan aan jullie terugkoppelen.

Ik wens u veel leesplezier,

Ruud Selles

Voorzitter VvBN

ColofonMoving Matters is het tijdschrift van de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland in samenwerking met Arko Sports Media.

HoofdredactieNicole EyssenE-mail: [email protected]

RedactieBrenda van Keeken, Floor Hettinga en Maaike Huysmans

BladmanagementMarleen KesselE-mail: [email protected]

Redactie-adres/LezersserviceArko Sports MediaPostbus 3933430 AJ NieuwegeinTel. 030 707 30 00Fax. 030 605 26 18E-mail: [email protected]

Advertentie-exploitatieVoor meer informatie over partnerprogramma’s en/of adverteren kunt u contact opnemen met Marleen Kessel. Advertorials vallen buiten de verantwoordelijkheid van redactie en uitgever. E-mail: [email protected]

VormgevingStudiorvg*, Rotterdam

DrukPreVision, Eindhoven

Abonnementen Moving MattersBezoek voor meer informatie en aanmelden www.sportsmedia.nl/gezondheid-en-beweging/

© 2013 Arko Sports MediaNiets uit deze uitgave mag worden verveel-voudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, in fotokopie of anderszins

gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

Lid van het Nederlands Uitgeversverbond, groep uitgevers

ISSN 2212-9014

TONGSTRELENDE GERECHTEN DIE NIET ALLEEN DE SMAAK BEDIENEN, MAAR BOVENDIEN PRESTATIES BEVORDEREN!

BESTELLEN? GA NAAR WWW.GOUDOPJEBORD.NL

GOUD OP JE BORD VOOR IEDEREEN DIE VAN SPORT EN LEKKER ETEN HOUDT

Hoe kun je lekker en toch gezond koken? Is het mogelijk verantwoord te eten zonder daarvoor uren in de keuken te staan? Kun je iets speciaals bereiden als je voor de ingrediënten niet eerst de hele stad af wilt reizen? En kan de voeding bijdragen aan een topprestatie? Jazeker! Dat bewijst het nieuwe sportieve kookboek Goud op je bord.

Goud op je bord bevat tientallen recepten van verantwoorde, lekkere en eenvoudig te bereiden gerechten. De gerechten zijn onderverdeeld in ontbijtgerechten, lunchgerechten, tus-sendoortjes, maaltijdsoepen en hoofdmaaltijden voor alle seizoenen.

Naast de recepten vind je in het boek interviews met topsporters als Esther Vergeer, Siem de Jong, Marianne Vos en Bram Som en met toptalenten buiten de sport als Arko van Brakel, Philip de Roo en Marco Hoogerland. Zij delen hun visie op de betekenis van voeding voor topprestaties en presenteren hun favoriete gerechten. Natuurlijk ontbreken ook de recepten en prachtige foto’s van deze gerechten niet.

Goud op je bord is een prachtig boek om cadeau te geven, of te krijgen.

€ 24,95 (incl. btw)

4222_ADVERT_210x297.indd 1 10-11-11 14:36

Page 3: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

6 7

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Julitta BoschmanBeroepsspecifiek preventief medisch onderzoek voor de bouwsector

6

De bouwsector biedt werk aan ruim 200.000 werknemers die veelal in zware beroepen werken.

Bouwplaatspersoneel heeft vooral fysiek belastend werk, terwijl uitvoerend personeel vooral

mentaal belastend werk heeft. Een preventief medisch onderzoek (PMO) kan bijdragen aan

de gezondheid en het werkvermogen van deze mensen. Preventief medisch onderzoek bij

werknemers is een hulpmiddel om signalen van verminderde belastbaarheid en/of vroege

(werkgerelateerde) gezondheidseffecten op te sporen. Vervolgens kunnen interventies worden

ingezet om verminderd functioneren en beroepsziekten te voorkomen.

Het doel van het promotietraject was twee-ledig:1. Het vaststellen van een wetenschappelijk onderbouwde inhoud van een beroepsspe-

cifiek preventief medisch onderzoek voor metselaars en uitvoerders;2. Het evalueren van een beroepspecifiek preventief medisch onderzoek voor metselaars en uitvoerders.

Taakeisen en gezondheidseffectenOm de inhoud van een wetenschappelijk onder-bouwd beroepsspecifiek PMO vast te kunnen stel-len, is informatie over werk en gezondheid van de werknemers noodzakelijk. Met behulp van diverse onderzoeksmethodieken brachten we in kaart welke eisen het beroep van metselaar en uitvoerder aan de werknemers stelt en welke gezondheidseffecten voor deze beroepen aan de orde zijn. Uit een systematisch literatuuronderzoek bleek o.a. dat metselaars tijdens hun werk worden blootgesteld aan o.a. (kwarts)stof, lawaai, hand-armtrillingen en een hoge fysieke belasting. Metselaars hebben een verhoogd risico op lage rugpijn en klachten van de armen en benen. Voor de uitvoerders komen met name psychosociaal belastende taakeisen veel voor, zoals hoge geestelijke belasting, een grote hoeveelheid werk moeten uitvoe-ren, onder tijdsdruk werken en negatieve sociaal-organisatorische factoren. In beide beroepen hebben de werknemers een verhoogd risico op longkanker en letsel door ongevallen.

Het psychosociale arbeidsklimaat en het vóórkomen van psychische klachten is voor beide beroepen

fysieke testen om fysiek werkvermogen te meten. Deze testen zijn dusdanig ontworpen dat fysieke taakeisen worden gemeten in een setting die zoveel mogelijk lijkt op een echte werksetting. De uitvoering van de activiteiten is tijdens het PMO geobserveerd door een ergonoom. Verder is aan de bedrijfsarts een beroepsspecifiek interventieprotocol verstrekt, ter ondersteuning van beroepsspecifieke advisering en begeleiding van de werknemers.

Vergelijking tussen beroepsspecifiek PMO en algemeen PAGOAlle werknemers in de bouw worden elke vier jaar (werknemers > 40 jaar) of elke twee jaar (werkne-mers ≥ 40 jaar) uitgenodigd voor vrijwillige deelna-me aan het zogenoemde PAGO (periodiek arbeid-

gezondheidkundig onderzoek). In dit proefschrift is onderzocht of het nieuwe beroepsspecifiek preventief medisch onderzoek tot meer (beroepspecifieke) adviezen en vervolgacties leidt, vergeleken met het huidige, algemene PAGO.Het beroepsspecifieke PMO is uitgevoerd bij drie vestigingen van een arbodienst, verspreid over Ne-derland. Van de 899 uitgenodigde werknemers deden er uiteindelijk 77 mee (33 metselaars, 44 uitvoerders). De uitvoering van de studie is acceptabel verlopen, maar is het meest beïnvloed door een lage opkomst van de uitgenodigde werknemers, een beperkte uitvoering van het PMO volgens het protocol en de matige betrokkenheid van de werknemers bij het PMO en de geadviseerde vervolgacties.In de controlegroep deden 121 werknemers mee die in dezelfde tijdsperiode aan het PAGO hadden deel-genomen. Van de deelnemers aan het PMO rappor-teerde 80% (44/55) één of meer geadviseerde vervolg-acties te hebben ondernomen. Dit is 13% meer dan in de PAGO-groep (67%, 80/120). De bedrijfsartsen adviseerden meer vervolgacties in de PMO-groep, en ook meer beroepsspecifieke vervolgacties, dan de be-drijfsartsen in de PAGO-groep. Het beroepsspecifieke PMO blijkt effectiever te zijn in het veranderen van de advisering door de bedrijfsarts en dit effect werkt door in het uitvoeren van preventieve acties door de werknemers.

Conclusies en aanbevelingenMet betrekking tot het eerste doel blijkt een weten-schappelijk onderbouwd beroepsspecifiek PMO voor metselaars en uitvoerders ontwikkeld te kunnen worden. De inhoud is per beroep afgestemd op de specifieke fysieke, psychosociale en veiligheidseisen, alsmede specifieke gezondheidseffecten en aspecten van verminderd werkvermogen. De conclusie met betrekking tot het tweede doel luidt dat bedrijfsartsen door het beroepsspecifieke PMO worden gefaciliteerd in het geven van (beroepsspecifieke) adviezen aan de werknemers, vergeleken met het huidige PAGO. Voor toekomstige onderzoekers is een interessante vervolgstap om na te gaan wat de kwaliteit is van de adviezen van de bedrijfsartsen en de kwaliteit van de ondernomen vervolgacties door de werknemers. Daarnaast is het aanbevelenswaardig om de effecten van PMO op werkvermogen en inzetbaarheid op langere termijn na te gaan.

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geneeskunde

11 oktober 2013, 10:00 uur

Promotor: Prof. dr. Monique H.W. Frings-Dresen

Co-promotoren: Prof. dr. Judith K. Sluiter

Dr. Henk F. van der Molen

[email protected]

Het beroeps-specifieke PMO blijkt effectiever te zijn in het veranderen van de advisering door de bedrijfsarts

‹‹

onderzocht. Per beroep zijn specifieke psychosociale risicofactoren in het werk aan te wijzen. Mogelijk biedt dit aanknopingspunten bij het adviseren van werknemers met psychische problematiek en geeft dit handvatten voor het inzetten van (potentieel) ef-fectieve interventies. Daarnaast werd de relatie tussen psychische klachten en verminderd werkvermogen onderzocht. Het rapporteren van psychische klachten tijdens de basismeting gaat samen met het rap-porteren van een laag werkvermogen, zowel op dat moment als een jaar later.

Het vóórkomen van klachten van het bewegingsap-paraat onder metselaars en uitvoerders en hoe deze klachten zich ontwikkelen gedurende het daarop volgende jaar is ook onderzocht. Klachten worden gerapporteerd door 67% van de metselaars en 57% van de uitvoerders. Onder beide beroepen blijken klachten van de lage rug, knie en schouder/bovenarm het meest voor te komen. In beide beroepen geeft het grootste deel van de werknemers aan dat de klachten werkgerelateerd zijn. Na een jaar blijkt dat de metse-laars de helft van de eerder genoemde klachten weer rapporteren. Dit geldt voor éénderde van de klachten onder uitvoerders.

De inhoud van het beroepsspecifieke PMOOp basis van de voorgaande onderzoeken zijn in het beroepsspecifieke PMO modules opgenomen waarin zowel fysieke als psychische belastbaarheidseisen en relevante gezondheidseffecten bij beide beroepen ge-meten worden. Het PMO bestaat uit een vragenlijst, metingen door de doktersassistent (t.b.v. het meten van o.a. gezichtsvermogen en gehoor) en functionele

Page 4: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

8 9

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Leonie Oostwoud WijdenesEigenschappen van de bijsturing van bewegingen

8

Mensen zijn in staat om bewegingen die ze al begonnen zijn bij te sturen. Deze bijsturing is

essentieel voor ons vermogen om te interacteren met een wereld die continu in beweging is.

Ik heb de eigenschappen van deze bijsturing onderzocht om zo meer inzicht te krijgen in hoe

we bewegen in een veranderende omgeving.

Om één van deze eigenschappen van de bijsturing, de tijd die het duurt voordat de bijsturing begint (de reactietijd van de bijsturing), goed te bepalen, hebben we een

vergelijkende analyse van methodes gedaan. Daartoe hebben we drie verschillende methodes vergeleken: de drempelmethode, de betrouwbaarheidsinterval-methode en de extrapolatiemethode. We hebben de methodes toegepast op gesimuleerde bewegingen, omdat we van deze bewegingen zeker weten wanneer de bijsturing exact begint. Uit deze analyse bleek dat de extrapolatiemethode toegepast op de gemid-delde versnelling van bewegingen resulteert in de meest aannemelijk bepaalde tijd waarop de bijsturing begint. Deze methode extrapoleert de bijsturing op basis van twee punten waarop de bijsturing ontegen-zeggelijk begonnen is terug in de tijd om het begin te bepalen.Naast deze analyse hebben we in een serie van experimenten de eigenschappen van de bijsturing binnen verschillende tijdsintervallen onderzocht. Om te beginnen hebben we de bijsturing zelf bestudeerd en onderzocht of een bijsturing afhangt van de tijd die nog over is om de beweging te corrigeren. Terwijl mensen naar een doel bewogen veranderde de positie van het doel op verschillende momenten vlak voor of tijdens de beweging. We vonden dat de bijsturing van de beweging altijd na ongeveer 100 ms begint, onafhankelijk van het moment waarop het doel werd verplaatst (dit is dus ongeveer twee keer zo snel als een normale reactietijd om een beweging te begin-nen). De hevigheid van de bijsturing hing wel af van de tijd die nog beschikbaar was om de beweging aan te passen. Dus de initiatie van de bijsturing is onaf-hankelijk van het stadium van de beweging, maar de hevigheid van de bijsturing wordt wel bepaald door de tijd die nog over is om bij te sturen.

Voorafgaand aan de bijsturingDaarna hebben we twee experimenten gedaan die naast de bijsturing ook de tijd direct voorafgaand aan

Tenslotte hebben we de eigenschappen van bewe-gingsbijsturing bestudeerd in een tijdsinterval dat meerdere bijgestuurde bewegingen omvat. We onder-zochten of informatie over vorige doelverplaatsingen de komende beweging beïnvloedt. Proefpersonen bewogen naar een doel dat altijd in dezelfde richting verplaatste, met afwisselend twee verschillende spronggroottes. Het eerste deel van de beweging liet zien op welke positie het doel verwacht wordt: als proefpersonen direct naar de uiteindelijke doelpo-sitie bewogen anticipeerden ze de doelverplaatsing. Proefpersonen leerden snel in de juiste richting te

anticiperen. Echter, de meeste proefpersonen leerden de spronggroottes niet. Slechts 5 van de 12 proefper-sonen in een extra eenvoudige conditie konden de reeks benoemen en 4 hiervan anticipeerden de reeks. Blijkbaar kunnen we wel gemiddelde verplaatsing, maar geen reeksen van doelverplaatsing leren door bewegingsbijsturing.

ConclusieWe concluderen dat de initiatie van de bijsturing van een beweging heel snel en automatisch is. De bijsturing is verfijnd en resulteert in een bijna per-fecte correctie voor de verandering in doelpositie. De verfijning komt tot stand door aanpassingen van zowel de totale bewegingsduur als de hevigheid van de bijsturing. Deze aanpassingen worden op elkaar afgestemd afhankelijk van informatie die tijdens de beweging beschikbaar is, zoals de timing van de doelpositie verandering, de richting van de doelpo-sitie verandering en de bewegingsinformatie die de doelverplaatsing bevat, en informatie uit voorgaande bewegingen. Deze fundamentele kennis draagt bij aan ons begrip over de bewegingssturing en laat zien hoe het kan dat onze bewegingen doorgaans op de gewenste doelpositie uitkomen.

Vrije Universiteit, Faculteit der Bewegingswetenschappen

27 september 2013, 11.45 uur

Promotoren: Prof. Jeroen B.J. Smeets

Dr. Eli Brenner

[email protected].

‹‹

de bijsturing bestudeerden. Direct voorafgaand aan de bijsturing wordt informatie gemonitord om de be-weging eventueel bij te sturen. Eerder onderzoek naar het plannen van doelgerichte bewegingen suggereert dat bewegingen worden voorbereid in termen van de af te leggen afstand en de richting waarin bewogen gaat worden. We hebben onderzocht of er ook voor de bijsturing van bewegingen verschillen zijn tussen aanpassing van bewegingsafstand en bewegingsrich-ting. Tijdens de beweging werd ofwel de afstand tot het doel, ofwel de richting naar het doel, of zowel de afstand als de richting van het doel veranderd. Beide soorten veranderingen resulteerden in een accuraat bijgestuurde beweging. Zowel de tijd waarna de bijsturing werd ingezet als de hevigheid van de bijsturing waren vergelijkbaar voor veranderingen van af te leggen afstand en bewegingsrichting. Deze bevindingen suggereren dat hetzelfde mechanisme verantwoordelijk is voor bewegingsaanpassingen van afstand en richting.

Verplaatsing van het doelEen andere mogelijke informatiebron voor de bij-sturing van bewegingen zou de bewegingsinformatie die de verplaatsing van het doel bevat kunnen zijn. We onderzochten of mensen hun beweging aanpas-sen alleen op basis van de positieverandering van het doel, of dat ook de illusie van een bewegend doel die een instantane positieverandering oplevert gebruikt wordt om de beweging bij te sturen. Uit dit experiment bleek dat de bijsturing minder hevig is als de bewegingsillusie minder is, wat suggereert dat de bijsturing plaatsvindt op basis van zowel de positieverandering als de bewegingsillusie. Daarnaast vonden we dat de bijsturing eerder begint als het doel tijdelijk verdwijnt dan als het doel instantaan van po-sitie wisselt. Dit zou kunnen wijzen op het optreden van een effect gerelateerd aan het kort verdwijnen en snel weer verschijnen van het doel (‘gap effect’). Dit effect werd eerder geobserveerd voor de initiatie van oog- en handbewegingen.

We concluderen dat de initiatie van de bijsturing van een beweging heel snel en automatisch is

Een bewogen fundament De filosofische grondslagen van de bewegingswetenschap Filosofie en bewegingswetenschappen zijn academische disciplines die mijlenver uit elkaar lijken te liggen.

Filosofen buigen zich over dikke boeken en worstelen met vragen over wat waarheid is en of er een fundament

bestaat van ethische principes. Bewegingswetenschappers proberen menselijk bewegen te begrijpen en te

optimaliseren. Toch zijn theorieën over menselijk en dierlijk bewegen gebaseerd op filosofische aannames die

vaak het resultaat zijn van eeuwenoude debatten.

Is bewegen het resultaat van een brein dat een lichaam aanstuurt? Kunnen we met behulp van de wetten van

de mechanica menselijke bewegingen verklaren? Kunnen we het gedrag van mensen met dezelfde concepten

verklaren als dat van dieren? Wordt de essentie van een beweging bepaald door het mechanisme dat haar

veroorzaakt of door het doel dat ze dient? In Een bewogen fundament. De filosofische grondslagen van de bewegingswetenschappen onderzoekt Rob Withagen deze vragen in hun historische context.

Rob Withagen is theoretisch psycholoog en als universitair docent verbonden aan het Centrum voor

Bewegingswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen.

Naast het verzorgen van filosofieonderwijs onderzoekt en ontwikkelt hij de ecologische

benadering binnen de bewegingswetenschappen. ‹‹

›› MEDIA

Een bewogen fundament – De filosofische

grondslagen van de bewegingswetenschap

Auteur: Rob Withagen

Luxe paperback - geïllustreerd – 160 pagina’s

Prijs € 19,95

ISBN 978-94-90951-13-9

Uitgever: www.2010uitgevers.nl

Page 5: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

10 11

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Jos RunhaarDevelopment and prevention of knee osteoarthritis - The load of obesity

10 11

Artrose is wereldwijd de meest voorkomende gewrichtsaandoening bij mensen van middelbare

leeftijd en ouder. Volgens schattingen van het RIVM leiden er in Nederland meer dan 650.000

mensen aan artrose. De medische kosten voor de behandeling van artrose bedragen zo’n

€ 715.000 per jaar. Dit komt overeen met 1% van de totale zorgkosten in Nederland.

De sterkste en meest voorkomende risicofactoren voor knieartrose zijn overgewicht/obesitas,

een hoge leeftijd en het vrouwelijk geslacht. Ondanks uitvoerig onderzoek is er tot op heden

geen behandeling die schade aan het gewricht als gevolg van artrose kan herstellen. Vandaar

dat er behoefte is aan preventieve maatregelen.

Nadat de pilotstudie in 2008 succesvol was afgerond, ben ik op de afdeling Huisartsge-neeskunde van het Erasmus MC begonnen aan wereldwijd de eerste preventieve studie

naar artrose. De knie is het vaakst aangedaan door artrose. Daarom richtte deze studie zich in een hoog-risico groep van vrouwen van middelbare leeftijd met overgewicht op de preventie van knieartrose. Voor de PROOF studie (PRevention of knee Osteoarthritis in Overweight Females) hebben 50 huisartsen in de regio Rotterdam alle vrouwen tussen de 50 en 60 aan-geschreven die bij hun praktijk stonden ingeschreven (>6600 vrouwen). Alle geïnteresseerde vrouwen met een BMI ≥ 27 kg/m2 en zonder knieklachten werden uitgenodigd om deel te nemen aan de studie. In de PROOF studie zijn twee interventies getest; een be-weeg- en dieetprogramma en glucosaminesulfaat. De helft van de 407 deelneemsters is tot de interventie-groep van het beweeg- en dieetprogramma geran-domiseerd, de andere helft tot de controlegroep. De deelneemsters in de interventiegroep werden door-verwezen naar een diëtist bij hun in de buurt om het eet- en beweegpatroon te evalueren en om persoon-lijke doelen op te stellen om tot 5 kilo/5% afname in lichaamsgewicht te komen gedurende de 2,5 jaar die het onderzoek duurde. Daarnaast werden zij uitge-nodigd om onder begeleiding van een fysiotherapeut een 20 weken durende beweegcursus te volgen. Tijdens deze cursus werd er in groepen van 10 tot 15 deelneemsters een divers aantal licht belastende spor-ten en activiteiten aangeboden om de deelneemsters weer plezier te laten beleven in het fysiek actief zijn

we echter naar alle deelneemsters die na 2,5 jaar daadwerkelijk 5 kilo/5% zijn afgevallen, dan zien we dat deze vrouwen niet alleen een significante verbe-tering in vetpercentage, middelomtrek, bloeddruk en bloedsuiker laten zien, maar dat in deze groep de in-cidentie ook in 25% is afgenomen ten opzichte van de vrouwen die minder/niet zijn afgevallen (20% vs. 15% incidentie). Mochten we er in de toekomst in slagen om met een beweeg-/dieetprogramma een hoger aantal mensen tot 5 kilo/5% afname in lichaamsge-wicht te krijgen, lijkt het wel degelijk mogelijk om het ontstaan van knieartrose terug te dringen.

BloedsuikerOndanks dat glucosamine wordt gezien als een veilig middel, zijn er wel vermoedens dat een langdurig gebruik een negatief effect op het bloedsuiker kan

hebben. Daarom heb ik in mijn proefschrift ook ge-keken naar het beloop van het bloedsuiker (HbA1c) in de mensen in de glucosaminegroep in vergelijking met de placebogroep. Ondanks dat de gemiddelde waarden geen verschil over tijd laten zien, hebben de mensen in de glucosaminegroep wel een bijna drie keer zo hoog risico om na 2,5 jaar op basis van hun HbA1c-waarde tot de categorie met een ‘hoog risico op het ontwikkelen van diabetes’ te behoren. Vervolgonderzoek zal moeten aantonen of deze men-sen ook daadwerkelijk diabetes ontwikkelen en deze bijwerking serieus genomen zal moeten worden bij vrouwen van middelbare leeftijd met overgewicht.Uiteindelijk heeft dit onderzoek ook geleid tot inzicht in mogelijke nieuwe manieren om in de toekomst knieartrose te kunnen voorkomen. Ongeveer de helft van de deelneemsters had O- of X-benen. De inci-dentie van knieartrose in knieën met een standsaf-wijkingen was significant hoger dan in knieën zonder standsafwijking. Mogelijk dat eenvoudige interventies zoals inlegzooltjes of braces, die deze standsafwijking enigszins corrigeren, kunnen leiden tot een afname in knieartrose.

Erasmus MC

17 september 2013, 15.30 uur

Promotoren: Prof. Dr. Bart Koes

Prof Dr. Sita Bierma-Zeinstra

[email protected]

Alle geïnteresseer-de vrouwen met een BMI ≥ 27 kg/m2 en zonder knie-klachten werden uitgenodigd om deel te nemen aan de studie

‹‹

en om hopelijk een sport/activiteit te kunnen vinden die zij na afloop van de cursus zelfstandig door kon-den zetten. Glucosaminesulfaat staat bekend als een middel zonder bijwerkingen dat mogelijk een gunstig effect op het kraakbeen in de knie heeft. Om het preventieve effect van glucosaminesulfaat te testen, werd de helft van de deelneemsters in zowel de inter-ventiegroep als de controlegroep van het beweeg- en dieetprogramma dubbelblind gerandomiseerd over een glucosamine- en een placebogroep.

Interactie tussen interventiesNa 2,5 jaar hebben we gekeken naar de effecten van beide interventies op het ontstaan van knieartrose. In deze periode is slechts 10% van de deelneemsters uitgevallen. Het beweeg- en dieetprogramma heeft tot een significant hoger aantal mensen geleid dat na 12 maanden 5 kilo/5% is afgevallen (19% vs. 11%). He-laas blijft dit verschil niet na het eerste jaar. In tegen-stelling tot wat op voorhand werd verwacht, bleek dat beide interventies elkaar hebben beïnvloed; zowel het beweeg- en dieetprogramma als de glucosaminesul-faat leidden tot een lichte afname in incidentie (van 19% naar 15% in het beweeg- en dieetprogramma en van 19% naar 13% in de glucosaminegroep), maar de deelneemsters die beide interventies hebben gekregen lieten geen verandering in incidentie zien. Door deze onverwachte interactie tussen de interventies was het aantal proefpersonen in onze studie zo’n 10% te laag om verschillen tussen de groepen goed te kunnen testen en dus om een uitspraak te kunnen doen over de preventieve effecten van beide interventies. Kijken

Bijeenkomst van de opleidingen Bewegingswetenschappen NederlandOp vrijdag 1 november 2013 kwamen weer vertegenwoordigers van de vier opleidingen Bewegingswetenschappen bij elkaar. Er werden eerst

diverse ontwikkelingen gemeld. In Nijmegen wordt het curriculum Biomedische Wetenschappen grondig herzien. Ook Maastricht heeft daarmee

te maken, met wel als voordeel dat de naam Human Movement Science als master weer terugkomt en bewegingswetenschappen dus weer wat

beter zichtbaar wordt. In Amsterdam is een nieuwe masteropleiding, die zich richt op biofysisch georiënteerd fysiotherapeutisch onderzoek

ingediend bij de NVAO. Indien goedgekeurd, zal per september 2014 gestart worden met deze opleiding. De opleiding in Groningen zit stevig

verankerd in het UMCG en ze kunnen zich goed profileren.

Er is een grof overzicht gemaakt van de momenten waarop minoren worden aangeboden. De informatie daarover zal worden uitgewisseld en op

de websites van de opleidingen geplaatst worden. Tevens zullen links op de site van de VvBN gezet worden. Op die manier wordt het voor

studenten makkelijker om een keuze te maken voor een minor bij een andere stad en ook tijdig andere zaken als een kamer te regelen. Ook is

gesproken over de zogenaamde matchingsactiviteiten. Deze activiteiten moeten aankomende studenten helpen bij het maken van de juiste

studiekeuze. Nijmegen en Maastricht hebben vanwege de numerus fixus daar geen bemoeienis mee. Groningen heeft dit jaar voor het eerst

wel dergelijke dagen georganiseerd, Amsterdam volgt in juni 2014. Meedoen aan een dergelijke dag wordt verplicht om je aan te kunnen

melden voor de opleiding. Het onderwerp ‘zij-instroom voor geneeskunde’ bleek ook een herkenbaar thema: elk van de vier opleidingen heeft

wel studenten die daarin geïnteresseerd zijn en elke universiteit heeft daar een programma voor ontwikkeld. De doorstroom van

fysiotherapeuten naar een opleiding bewegingswetenschappen krijgt ook binnen elke opleiding aandacht: Groningen en Maastricht hebben een

schakeljaar binnen HBO fysiotherapie. Bij Nijmegen en Amsterdam volgen de fysiotherapeuten vakken op de universiteit, hetzij binnen het

HBO, hetzij als premasterstudent. Tot slot is de aansluiting op de arbeidsmarkt besproken. Groningen lijkt voorop te lopen in het contact met de

alumni. Geconcludeerd werd dat afgestudeerden over het algemeen prima aan het werk komen. De arbeidsmarkt moppert ook niet dat we

verkeerde studenten afleveren. Hoewel het niet overal officieel geregeld is, lijkt het erop dat opleidingen en werkveld vanzelf met elkaar

meegroeien: ontwikkelingen uit het veld krijgen vaak wel een plek in een opleiding. Wederom een geslaagde bijeenkomst, en er zijn ideeën

genoeg voor een volgende bijeenkomst, die gepland staat voor april 2014. ‹‹              Nathalie Donders

›› VARIA

Page 6: Moving Matters 2013 03

12 13

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013››DE WEEK VAN

Maandag 21 oktoberDeze week gaat het gebeuren. Na maanden van voor-

bereiding begint woensdag eindelijk het TAFISA World

Congress, dat NISB ‘host’ in de mooie stad Enschede. En

dat combineren we met de traditionele NISB Ontmoe-

tingsdag, dit jaar in een internationaal jasje. Heel NISB

gonst van de prematch spanning…

Maar vandaag eerst nog wat interne afspraken over ons

jaarplan voor 2014. We gaan ons Kennis- en Informatie

Centrum volgend jaar toch iets anders inrichten. Nog

meer vanuit ons leidend organisatieprincipe ‘zelfstu-

ring’ en nog meer klantgericht. Einde van de middag

heb ik nog een overleg over onzer beider jaarplannen

met de directeur van Vereniging Sport en Gemeenten.

Voor ons een belangrijke samenwerkingspartner. Zij

zijn als het ware het kanaal voor onze kennis richting

de gemeenten.

Dinsdag 22 oktoberDinsdag staat in het teken van de laatste voorbereidin-

gen voor het TAFISA congres. Nog even het openings-

woordje voor woensdagavond doornemen in het Engels

en met dagvoorzitter/adjunct-directeur Erik de Winter

en communicatieadviseur Jacqueline Kronenburg

sparren over de invulling van het vraaggesprek op het

podium donderdag. Vandaag een interessant interview

met mensen van Twijnstra Gudde adviesbureau. In

opdracht van VNO-NCW gaan ze een boek uitbrengen

over nieuwe organisatievormen. NISB wordt één van

de casussen in het boek. Ze vinden ons een mooie

koploper omdat we werken volgens de principes van

zelfsturing en ‘het nieuwe werken’. En omdat we open

zijn, ook over de lastigheden die met zo’n verandertra-

ject gepaard gaan. ’s Avonds heb ik een etentje met

twee ondernemers die een online kennisplatform voor

de fitnessbranche zijn gestart. Interessant kennispro-

duct met marktpotentie, concludeer ik.

Woensdag 23 oktoberVandaag is de grote dag! Aan het einde van de middag

is de opening van het congres met een netwerkborrel

en wat openingspraatjes. Het is voor mij een bijzondere

dag in meerdere opzichten. Ik ben beretrots dat we

er als NISB staan en zo’n groot congres organiseren.

Tegelijkertijd zijn mijn gedachten bij onze collega Peter

Barendse, het MT-lid dat International Affairs in z’n dos-

sier heeft. Juist op deze dag gaat hij naar het zieken-

huis en ondergaat een niertransplantatie. Heel dubbel

dat juist hij, die zoveel voor dit congres heeft betekend,

er niet bij kan zijn. In de Grote Kerk in Enschede zit

de sfeer er direct goed in. Warme welkomstwoorden

en veel gelegenheid informeel te netwerken. Aan het

einde van de avond komt van het thuisfront van Peter

het verlossende woord: zijn operatie is goed verlopen!

Donderdag 24 oktoberDonderdag wordt een drukke congresdag. We beginnen

plenair met interviews en inspiratiesessies van key

note speakers. Het mooie Wilminktheater zit goed vol,

deelnemers uit meer dan 140 landen. Inclusief natuur-

lijk de deelnemers aan de NISB Ontmoetingsdagen. Bij-

zonder om zo’n gemêleerd gezelschap bij elkaar te zien.

De inhoudelijke speeches zijn inspirerend en na een

dansvoorstelling van leerlingen van de vooropleiding

theaterdans uit Enschede gaan zelfs alle deelnemers

uit de stoel en dansen mee! Na een kop koffie gaan de

congresgangers de parallelsessies in. De deelnemers

van de NISB Ontmoetingsdagen gaan interactief aan

de slag nadat ze innovator Ronald van het Hoff hebben

gehoord over de uitdagingen van Society 3.0. Voor mij

gelegenheid wat telefoontjes te doen en de nodige

netwerkgesprekken te hebben. In de middag ben ik bij

zorgcentrum Bruggerbos in Enschede om opnames te

maken voor een ander congres over langdurige zorg en

bewegen, dat NISB samen DAZ organiseert. Leuk om te

zien hoe ze bij dit zorgcentrum op een integrale en heel

laagdrempelige manier het dagelijks bewegen integre-

ren in hun zorg voor ouderen. Daarna als de bliksem

weer terug naar het TAFISA congres. We sluiten de con-

gresdag af met de uitreiking van de Jurgen Palm Awards

(Palm was de oprichter van TAFISA) in het Rijksmuseum

van Twente. Deze prestigieuze life time achievement

awards worden uitgereikt aan mensen die zich inter-

nationaal hebben ingezet voor de breedtesport. Heel

mooi om te zien hoe, naast EU-commissioner Androulla

Vasillliou en een Duitse sportondernemer onze eigen

Carole Thate van de Johan Cruijff Foundation een award

ontvangt. Deze erkenning doet haar zichtbaar goed.

Vrijdag 25 oktoberVrijdag staat in het teken van de fieldtrips. Enschede

heeft ons enorm geholpen met het organiseren van

››DE WEEK VAN

Sinds november 2012 ben ik algemeen directeur

van het Nederlands Instituut voor Sport en

Bewegen. Al vanaf 2006 ben ik verbonden aan

NISB in diverse managementfuncties. Eerder ben

ik als afgestudeerd bewegingswetenschapper in

de sportsector werkzaam geweest, onder meer als

zelfstandig ondernemer, ontwikkelaar in het hoger

beroepsonderwijs en beleidsmedewerker bij de

directie sport van het ministerie van VWS. Ik laat

u meelezen in mijn week...

REMCO BOER

een grote verscheidenheid aan praktijklocaties waar

mooie innovatieve dingen gebeuren op het gebied

van breedtesport en bewegen. Ik ben onder andere bij

revalidatiecentrum Roessingh waar ik van RTV Oost

de gelegenheid krijg het congres en het Enschedese

sport- en beweegbeleid te promoten. Later zien we in

de reportage van RTV Oost ook een ander hoogtepunt

terug: steppende Aziatische deelnemers die niet meer

wilden stoppen met steppen…

’s Middags staat the general assembly van TAFISA

op het programma. Voor de mensen van TAFISA een

spannend moment. Niet in de laatste plaats omdat de

verkiezing van de voltallige board of directors op het

programma staat. Namens Nederland hebben we Peter

Barendse gekandideerd. Ook best spannend, want hij

is er zelf niet bij. In plaats daarvan hebben we wel

een filmpje opgenomen waarin hij uiteenzet wat de

uitdagingen voor TAFISA de komende jaren volgens

hem zijn. Verder vraagt het wel het nodige lobbywerk

om uiteindelijk gekozen te worden uit twintig kandida-

ten voor elf functies. Als ik ’s avonds terugrijd naar

Nijmegen krijg ik goed nieuws via de whatsapp. Peter

is gekozen. Mooier nog, hij is direct benoemd als een

van de drie vice-presidenten!

Zaterdag 26 oktoberZaterdag is de laatste dag van het TAFISA-congres.

Wederom gevuld met interactieve parallelsessies. Ook

de urban walk door de binnenstad van Enschede is

een groot succes. Mijn collega Erik de Winter begeleidt

de congresgangers soepel door de plichtplegingen

van de afsluiting. Tot mijn verrassing blijken er ook

nog twee gloednieuwe ‘ Friends for Life’ Awards te

worden uitgereikt: één voor burgemeester Peter den

Oudsten van Enschede en eén voor mij. Die krijgt

een mooie plek in onze NISB Wall of Fame! Dat ik met

recht supertrots ben op het hele team dat dit congres

tot een succes heeft gemaakt, krijg ik in de komende

dagen vanuit verschillende hoeken terug in de vorm

van superlatieven en andere dankwoorden. Al met al

een memorabele week voor NISB en voor mijzelf.

P.S. Op www.tafisaworldcongress2013.nl is een online magazine te vinden met een terugblik (in het Engels) op dit congres, dat duurzaamheid in sport en bewegen als overkoepelend thema had. Ook zijn hier de presentaties van de deelsessies terug te vinden. Binnenkort ook op www.nisb.nl een Nederlandstalig overzicht van de belangrijkste inzichten over dit thema, zoals die tijdens het congres zijn gedeeld.

Page 7: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

14 15

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Tjitske BoonstraThe contribution of each leg to bipedal balance control – it takes two

14 15

Op twee benen staan is iets wat mensen elke dag zonder veel moeite doen. Echter, er is

altijd een kans op een val, omdat rechtop staan onstabiel is; het zenuwstelsel moet actief

zijn om het destabiliserende effect van de zwaartekracht teniet te doen. Het doel van mijn

proefschrift was om enerzijds nieuwe methodes te ontwikkelen om balanshandhaving te

kunnen kwantificeren en anderzijds om nieuwe inzichten op het gebied van de (patho)

fysiologie te generen. Dit laatste in het bijzonder door de balansbijdrage van elk been apart te

bepalen, zowel in gezonde mensen als mensen met de ziekte van Parkinson.

Ik heb twee methodes ontwikkeld. Bij beide methodes heb ik het balanssysteem beschouwd als een gesloten lus; informatie over de oriën-tatie van het lichaam wordt constant naar het

centrale zenuwstelsel gestuurd en het zenuwstelsel corrigeert de positie van het lichaam door de spieren rondom de gewrichten aan te sturen. Een probleem met het meten in een gesloten lus, is dat het moeilijk is om causale verbanden te vinden; beweegt mijn lichaam omdat het zenuwstelsel corrigeert, of omdat de zwaartekracht aan mij trekt? Een manier om de lus te openen, is door een bekende verstoring aan te brengen die groter is dan de interne verstoringen (bijv. motorruis, ademhaling, etc). Dit kan men vergelijken met het optillen en schudden van een doos, om achter de inhoud te komen. Door het verstoringssignaal slim te kiezen, bijv. door een verstoring aan te bieden die bestaat uit verschillende sinussen met verschil-lende frequenties en amplitudes, kan de respons van de proefpersoon (gewrichtsmomenten en hoeken) vervolgens geanalyseerd worden met systeemidenti-ficatietechnieken in het frequentiedomein. Dit levert een bode plot op, die informatie geeft over hoe hard de proefpersoon reageert op de verstoring (de ‘gain’) en wanneer hij reageert op de verstoring (de ‘fase’). De eerste methode die ik ontwikkeld heb richtte zich op multisegmentale balanscontrole; deze methode kan de balansbijdrage van de enkel en de heup en hun interacties betrouwbaar schatten. Door een krachtplaat te gebruiken, die de reactiekrachten on-der elke voet apart kan meten, kan de balansbijdrage van elk been (enkel en heup) apart worden geschat. De tweede methode richtte zich op het verstoren van de proprioceptieve informatie van elk been apart. Uit

de literatuur is bekend dat gezonde mensen in staat zijn om sensorische informatie te herwegen (minder mee te nemen in de schatting van de lichaamshoek) als deze minder betrouwbaar wordt; ik was geïnte-resseerd of mensen dit ook per been kunnen.

ToepassingVeel onderzoekers gaan ervan uit dat beide benen hetzelfde doen om het lichaam rechtop te houden, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Denk bijvoorbeeld aan mensen die een beroerte hebben gehad of mensen met de ziekte van Parkinson. Met mijn ontwikkelde methodes heb ik a) onderzocht of de balanshandhaving bij mensen met de ziekte van Parkinson asymmetrisch kan zijn, b) of dit een relatie had met symptomen zoals valrisico en het bevriezen van het lopen en c) of de multisegmentale balanscontrole verschilt bij mensen met de ziekte van Parkinson vergeleken met gezonde controles. Daarnaast heb ik gekeken bij gezonde mensen wat er gebeurt als je de proprioceptieve informatie per been verstoort (met een nieuw apparaat dat beide voeten apart kan roteren), door de rotatie amplitude van de ondergrond van de ene voet te vergroten en van de andere voet constant te houden.

ResultatenMijn resultaten lieten zien dat de balanshandhaving bij Parkinson patiënten in grote mate asymmetrisch is. Echter, dit leek geen relatie te hebben met klini-sche uitkomstmaten, zoals vallen of het bevriezen van het lopen. Verdere analyse toonde aan dat dit waarschijnlijk komt, doordat Parkinson patiënten (die nog niet zo erg zijn aangedaan) in staat zijn te

compenseren voor hun balansasymmetrie. Het meest aangedane, ‘slechte’ been werkt minder hard en dit wordt gecompenseerd door een toename van de ba-lansbijdrage van het minst aangedane, ‘goede’ been. Dit is een mooi voorbeeld van hoe knap het mense-lijk lichaam en het zenuwstelsel in elkaar zitten.Gezonde jongeren waren in staat om de propriocep-tieve informatie van het meest verstoorde been min-der mee te nemen in de schatting van de lichaams-oriëntatie. Ze deden dit door de informatie van het evenwichtsorgaan zwaarder te laten meewegen.

ToekomstperspectievenMijn proefschrift toont aan dat balansasymme-trie een issue is bij Parkinson patiënten. Dit biedt aanknopingspunten voor andere onderzoekers, deze zouden hier rekening mee kunnen houden, door in hun studies hier ook naar te kijken. Uiteraard levert mijn proefschrift ook weer nieuwe vragen op. Ik ben

zelf erg benieuwd naar hoe de balansasymmetrie verandert bij Parkinson patiënten gedurende het verloop van de ziekte. Ook vraag ik me af in hoeverre Parkinson patiënten kunnen blijven compenseren voor hun balansasymmetrie. Als dit niet meer lukt, gaan ze dan ook meer vallen? Verder vraag ik me af waar de asymmetrie vandaan komt; kan het misschien liggen aan een verminderd vermogen om de sensori-sche informatie van de benen te verwerken? Ik hoop deze vragen in de toekomst te beantwoorden.

Vakgroep en universiteit: Biomedische werktuigbouwkunde, Universi-

teit Twente, Enschede

6 juni 2013; 14:45 uur

Promotoren: Prof.dr.ir. Herman van der Kooij

Prof.dr. Bastiaan R. Bloem

[email protected]

Dit is een mooi voorbeeld van hoe knap het menselijk lichaam en het zenuwstelsel in elkaar zitten

‹‹

Ai!-Pad pols?Door: Paul Kuijer

De ontwikkelaars van nieuwe computers zoals tablets zijn alert op de mogelijke gezondheidsrisico’s

bij het gebruik van deze apparatuur. Microsoft heeft in samenwerking met onder andere het National

Institute of Safety and Health (NIOSH) een studie uitgevoerd naar de risico’s voor polsklachten bij het

gebruik van tablets. De vier meest voorkomende werkwijzen zijn onderzocht: 1) met een iPad zitten

op een bank waarbij de tablet werd vastgehouden met de ene hand en de andere hand spelletjes

speelde of navigeerde op het web, 2) met een iPad zitten op een bank waarbij de tablet werd

vastgehouden met beide handen en de duimen werden gebruikt om te navigeren op het web, 3) met

de iPad op schoot zittend op een bank en beide handen werden gebruikt voor e-mailen en navigeren

op het web, en 4) met de iPad op een tafel, zittend op een bank, en beide handen werden gebruikt

voor e-mailen en navigeren op het web. Uit de resultaten bleek dat deze werkwijzen resulteerden in

meer extreme polshoudingen dan de tot nu toe zijn gemeten bij andere computerapparatuur en

daardoor een risicofactor zijn voor polsklachten. Het wachten is op de eerste iPad-pols…. ‹‹    

         

Young JG, Trudeau MB, Odell D, Marinelli K, Dennerlein JT. Wrist and shoulder posture and muscle activity during touch-screen

tablet use: effects of usage configuration, tablet type, and interacting hand. Work. 2013;45(1):59-71. doi: 10.3233/

WOR-131604. PMID: 23531566.

›› WETENSWAARDIGE WETENSCHAP

Page 8: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

16 17

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Marjolein BlaauboerCell matrix interactions in lung fibrosis

16

Fibrose is een belangrijke component van veel dodelijke ziekten. Het wordt gekenmerkt

door veranderingen in zowel de compositie als de structuur van de extracellulaire matrix,

waardoor de architectuur en de functie van het weefsel worden beïnvloedt. Op celniveau

zijn fibroblasten verantwoordelijk voor de aanmaak en het onderhoud van deze matrix. Deze

cellen differentiëren onder pro-fibrotische omstandigheden naar een myofibroblast fenotype.

Dit is ten dele gereguleerd door de extracellulaire matrix. Tot nu toe is er geen effectieve

behandeling ontwikkeld tegen IPF, mogelijk door de klassieke focus op oplosbare factoren

die betrokken zijn bij het fibrotische proces. Gezien de regulerende rol van de extracellulaire

matrix, stellen wij voor om therapeutische interventie op de matrix te richten. Hiertoe heb ik

in mijn proefschrift de relatie tussen matrix en cellen nader onderzocht in de context van de

ontwikkeling van longfibrose.

In hoofdstuk 2 is de ontwikkeling van longfibrose onderzocht in een muismodel waarin longfibrose werd opgewekt door instillatie van bleomycine in de longen. Qua veranderingen in de matrix hebben we ons geconcentreerd op de meest gerapporteerde ver-andering in de extracellulaire matrix: de aanmaak van collageen, wat we gemeten hebben met behulp van de incorporatie van zwaar water in hydroxyproline. Qua cel-gerelateerde veranderingen hebben we de gen-expressie in de longen van dezelfde muizen gemeten met behulp van microarrays. Hierdoor konden we de veranderingen op matrix- en celniveau aan elkaar correleren om zo veranderingen in genexpressie te identificeren die gerelateerd zijn aan de veranderin-gen op matrixniveau. Op deze manier hebben we een genexpressieprofiel gecreëerd, dat kenmerkend is voor fibrose in de long. Collageenaanmaak was hoog gecorreleerd met een aantal genen gerelateerd aan de extracellulaire matrix, zoals thrombospondine 2, wat een rol speelt in fibrilvorming, lysyl oxidase, van belang voor de vorming van crosslinks tussen colla-geen moleculen, en het collageen-afbrekende enzym matrix metallopeptidase 14. Collageenaanmaak was bovendien hoog gecorreleerd met een aantal genen waarvan geen rol bekend is in de remodelering van de extracellulaire matrix. Het feit dat deze genen ook in vitro een verhoogde expressie lieten zien na TGFβ1-geïnduceerde myofibroblastdifferentiatie, sug-

expressie van type I collageen toenam en tevens de expressie van het voor myofibroblasten kenmerkende eiwit α-smooth muscle actin.

Tijdens de ontwikkeling van fibrose in de longen treden ook veranderingen op in de mechanische eigenschappen van het weefsel. Door de aanmaak van relatief grote hoeveelheden extracellulaire matrix en een verandering van de structuur neemt de stijf-heid van het weefsel toe. Deze verhoogde stijfheid beïnvloedt de mechanische belasting die longcellen ondervinden tijdens de ademhaling: stijvere delen van de long zullen minder vervormen, waardoor de fibroblasten aan minder cyclische mechanische belasting worden blootgesteld. In hoofdstuk 4 laten we zien dat deze afname in cyclische mechanische belasting een toename veroorzaakt in myofibro-blastdifferentiatie, aangezien het de genexpressie van de α-smooth muscle actin en type I collageen in humane longfibroblasten verhoogt. Cyclische me-chanische belasting veranderde niet de genexpressie van de EDA splitsingsvariant van fibronectine, maar verlaagde wel de paracriene expressie van TGFβ1, wat een mogelijke regulerend mechanisme voor de gevonden effecten kan zijn. Dit hoofdstuk toont aan dat cyclische belasting die longcellen in een gezonde omgeving ondervinden, kan voorkomen dat fibro-blasten naar myofibroblasten differentiëren.

Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de literatuur over een mogelijke betrokkenheid van het mem-braangebonden eiwit caveoline in fibrose. Het is

bekend dat er al voor het begin van fibrose minder caveoline aanwezig is in weefsels. Dit suggereert een rol in de ontwikkeling van fibrose. Caveoline is noodzakelijk voor de vorming van zogenaamde caveolae – instulpingen in de plasmamembraan rijk in cholesterol en signaalmoleculen zoals integrines en de TGFβ-receptor. Op deze locatie kan caveo-line vele cellulaire processen beïnvloeden, ook die belangrijk zijn in fibrose, zoals de TGFβ-signalering, cel-matrix-interactie en de gevoeligheid van cellen voor chemische en mechanische informatie uit de omgeving. Hierdoor lijkt caveoline een centrale plek in te nemen tussen de veranderende extracellulaire matrix tijdens fibrose en de cellen die hiervoor ver-antwoordelijk zijn.

Op basis van bovenstaande resultaten en informatie uit de literatuur concluderen wij dat er verschillende manieren zijn waarop de eigenschappen van de extracellulaire matrix invloed kunnen uitoefenen op het gedrag van fibroblasten en dus de ontwikkeling van fibrose. De resulterende positieve feedback loop tussen cellen en de matrix kan een belangrijke rol spellen in het progressieve karakter van longfibrose. Dit suggereert dat een therapie gericht op dit niveau van weder-kerige cel-matrix-interactie effectiever kan zijn dan traditionele behandelmethodes.

Deze dissertatie is het resultaat van een samenwerkingsverband

tussen TNO Metabolic Health Research en ACTA.

Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit Tandheelkunde (ACTA)

24 september 2013, 15.45 uur

Promotoren: Prof.dr. Vincent Everts

Prof.dr.ir. T Theo H. Smit (VUmc, orthopedie)

Copromotor: Dr. Reinout Stoop (TNO Metabolic Health

Research, Leiden)

[email protected]

De positieve feedback loop tussen cellen en de matrix kan een belangrijke rol spellen in het progressieve karakter van longfibrose ‹‹

gereert betrokkenheid van deze genen bij het proces van longfibrose. Hierdoor komen deze genen in aan-merking als interessante doelwitten voor toekomstig onderzoek naar voor fibrose relevante processen.

In het genexpressieprofiel van fibrose waren verschil-lende extracellulaire matrixeiwitten opgereguleerd in de longen van muizen met een hoge fibrose-activiteit. Elastine was het gen dat het hoogst gecorreleerd was. Daarnaast waren ook type V collageen en tenas-cine C hoog gecorreleerd aan collageenaanmaak. In hoofdstuk 3 zijn deze drie eiwitten nader onderzocht. Eerst hebben we de aanwezigheid van elastine, type V collageen en tenascine C op eiwitniveau bevestigd in histologische coupes van de longen van muizen met bleomycine-geïnduceerde longfibrose. De hoeveel-heid elastine nam toe tot tenminste 5 weken na de in-ductie van fibrose, terwijl kleuring van tenascine C en type V collageen in eerste instantie toenam, maar na 3 weken weer verminderde. Aangezien genexpressie ook in vitro verhoogd was in humane longfibroblas-ten gekweekt onder fibrotische omstandigheden, t.w. in de aanwezigheid van TGFβ1, hebben we geponeerd dat fibroblasten en myofibroblasten verantwoordelijk zijn voor de verhoogde expressie van deze matrixei-witten. Tot slot hebben we een pro-fibrotisch effect van extracellulair elastine geïdentificeerd, door long-fibroblasten te kweken op een elastinelaag waarna

Page 9: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

18 19

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Pieter CoenenOn the origin of back pain

18 19

Fysieke belasting op het werk wordt als een belangrijke groep risicofactoren van lage rugpijn

beschouwd. Maar het effect van deze factoren op ontstaan van pijn is nog onvoldoende

bekend. Het doel van dit promotieonderzoek is om manieren te vinden om fysieke belasting

op de werkvloer nauwkeurig te kunnen meten. Bovendien is in een grote groep werknemers

rugbelasting gemeten en is deze belasting gerelateerd aan de mate van rugpijn in deze

groep. Deze kennis kan gebruikt worden om meer te weten te komen over het ontstaan van

lage rugpijn.

De diagnose van lagerugklachten is typisch ge-baseerd op lichamelijk onderzoek, eventueel uitgebreid met beeldvormende technieken. Echter, de behandeling van lagerugklachten is

vaak gericht op de mechanische eigenschappen van

Gezien de hoge prevalentie en de daarmee gepaard gaande problematiek (zoals ziekteverzuim, arbeids-ongeschiktheid of verminderde productiviteit op het werk) is lage rugpijn een belangrijk probleem in onze samenleving. Fysieke belasting op het werk (bijvoor-beeld tijdens tillen, duwen of trekken, of tijdens werken in belastende houdingen) wordt verondersteld een belangrijke groep factoren te zijn voor het ontstaan van rugpijn. Echter, hoe deze factoren een rol spelen in het ontstaan van rugpijn is nog onvoldoende bekend. In de wetenschappelijke literatuur zijn verschillende model-len voor het ontstaan van lage rugpijn beschreven. Maar er is nochtans geen consensus bereikt over welke van deze ontstaansmechanismen het meest plausibel is. Wellicht omdat onderzoek waarbij belasting op de rug tijdens werk (uitgedrukt in momenten op de rug) nauwkeurig en objectief wordt gemeten onvoldoende voor handen is. Omdat dergelijke objectieve maten worden verondersteld een sterke relatie te hebben met het ontstaan van rugpijn, kunnen ze ons meer leren over ontstaansmechanismen. In dit proefschrift is daarom, met behulp van een groot prospectief cohort en met het gebruik van objectieve meetmethoden het ontstaansmechanisme van rugpijn beter in kaart gebracht.

van (subjectieve) observaties. Deze metingen kunnen ons daarom helpen meer te weten te komen van het ontstaan van klachten. Dergelijk objectieve metingen kunnen bijvoorbeeld gedaan worden met het ontwik-kelde videoanalysemodel. Van dit videoanalysemodel is de validiteit en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid zijn beschreven in dit proefschrift. Daarnaast is ook gebleken dat, hoewel rugbelasting nauwkeurig en objectief gemeten dient te worden, het ook belangrijk is om lage rugpijn van voldoende mensen in kaart te brengen om zo het ontstaan van rugpijn goed te kun-nen beschrijven.

Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der

Bewegingswetenschappen

29 november 2013, 09.45 uur

Promotoren: Prof.dr. Jaap H. van Dieën

Prof.dr.ir. Paulien M. Bongers

Copromotoren: Dr. Idsart Kingma

Dr. Cécile R.L. Boot

[email protected]

Uit het proef-schrift blijkt dat vooral cumulatieve belasting op de rug een belang-rijke rol speelt bij het krijgen van rugpijn

‹‹

In dit proefschrift zijn data gebruikt uit het SMASH cohort waarbij fysieke belasting is gemeten op de werkvloer. Daarna is in een driejarige follow-up peri-ode zelfgerapporteerde rugpijn gemeten. Subjectieve risicoschattingen van beoordelaars, berekeningen van mechanische rugbelasting op basis van gestructureerde observaties en videoanalyses zijn gebruikt om rugbe-lasting te kwantificeren. Met deze drie meetmethoden is rugbelasting op de werkvloer bepaald in groepen werknemers uit verschillende uiteenlopende beroeps-groepen. Deze rugbelasting is vervolgens gerelateerd aan de zelfgerapporteerde lage rugpijn.

Cumulatieve belastingUit het proefschrift blijkt dat vooral cumulatieve belas-ting op de rug een belangrijke rol speelt bij het krijgen van rugpijn. Deze belasting kan bijvoorbeeld ontstaan door langdurig in belastende houdingen te werken, te tillen in ongunstige houdingen of door hele zware voorwerpen te tillen of te verplaatsen. De voorspel-lende waarde van deze cumulatieve belasting wijst er op dat preventie van rugpijn op het werk zich juist op deze factoren zou moeten richten. Een mechanisme waarbij rugpijn ontstaat door piekbelastingen wordt niet ondersteund door de bevindingen beschreven in het proefschrift. Daarnaast zijn er ook enkele methodologische conclusies te trekken uit het proefschrift. Zo blijkt bijvoorbeeld, dat als de belasting op de rug nauwkeu-rig objectief gemeten wordt, rugpijn beter voorspeld kan worden dan wanneer dit gedaan wordt op basis

Learning from Our Past: The Future of Successful AgingProf. dr. Tibor Hortobágyi

Op 1 oktober jl. heeft prof.dr. Tibor Hortobágyi zijn inaugurele rede gehouden als hoogleraar ‘Bewegen en gezond ouder worden’ aan de Rijksuniversiteit Groningen, Bewegingswetenschappen/UMCG. Hieronder volgt een korte samenvatting.

Aging is successful when an individual is able to physically, cognitively, and socially adapt

to persistent challenges in life. How successfully we age varies widely and depends on

the goals we set, the genes we possess, and choices we make, forming an arc between

extremes: Diana Nyad, 64, swam 176 km from Cuba to Florida over two days and Susanne

Eman, 32, now 318 kg, wishes to become the heaviest person ever at 730 kg. Many of us

in-between these extremes go to the office to work and sit for 6-7 hours a day,

accumulating about 80,000 hours of sitting time at work over our lifetime. Unlearning our

physically active past, time spent sitting especially in the office is reaching pandemic

levels, contributing to obesity, high blood pressure, diabetes, unfavorable changes in brain

structure, mobility disability, and pre-frailty.

A new vision at an institutional and societal level requires a commitment of resources for creating active

offices and a movement friendly environment at home to increase productivity and minimize mal-adaptations

invoked by too much sitting. After retirement 80% of old adults sit over 10 hours a day, accelerating aging

through maladies of muscle wasting, weakness, mobility disability, cognitive impairment, inflammation, and

frailty. No genetic magic and computer trickery will any time soon replace ancient Greek teachings:

Regular practice of simple and inexpensive exercises that strengthen muscles can delay the onset of these

maladies and hospitalization. Now we “just” have to translate many of our research discoveries in this area into

daily practice and at least maintain if not increase our ability to adapt to recurring physical and cognitive

challenges in late life, i.e., age successfully.

›› ORATIE

“Age is an issue of mind over matter: If you don’t mind it, it doesn’t matter.” M. Twain

Page 10: Moving Matters 2013 03

››PROMOTIE

20 21

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Helco van KeekenModel and measurement studies on stages of prosthetic gait

20

Voor het proefschrift hebben we vier specifieke stadia van het lopen met een

bovenbeenprothese onderzocht. Biomechanische analyses hebben inzicht gegeven in de

principes van het starten met lopen, het gewicht plaatsen op het prothesebeen, het naar voren

bewegen van het prothesebeen en het stoppen met lopen.

Verschillende twee-dimensionale invers en voorwaarts dynamische wiskundige modellen, in combinatie met bewegings-data, maakten het mogelijk om fenome-

nen uit de dagelijkse situatie te analyseren in een conceptuele wereld. De uitkomsten van de modellen zijn gebruikt om voorspellingen te doen over de keuzes die prothesedragers maken tijdens het lopen. Naast de uitkomsten van deze modellen zijn voor de verschillende studies ook kinetische en kinematische data van proefpersonen met en zonder transfemorale amputie geanalyseerd. Deze laatste groep maakte ge-bruik van een prothesebeen dat onder hun knie werd bevestigd. De data zijn gebruikt voor het onderzoe-ken van de loopbewegingen met het prothesebeen, alsook voor het valideren van onze modellen. In het proefschrift is iedere onderzochte fase in een eigen hoofdstuk beschreven.

Starten met lopenTijdens het starten met lopen gebruiken prothesedra-gers zowel het gezonde been als met het prothesebeen om in beweging te komen. Het verschil in voortstu-wende krachten in deze twee benen en de positie van de aangrijpingspunten beïnvloeden de wijze waarop het lichaamsmassamiddelpunt versnelt. Opvallend genoeg maakt het niet uit of het gezonde been of het prothesebeen als eerste naar voren wordt geplaatst. In beide gevallen is na de eerste stap dezelfde voor-waartse snelheid bereikt. Wij vroegen ons af hoe prothesedragers deze snelheidstoename realiseren en welke verschillen er zijn tussen de spatiële en tempo-rele parameters in beide condities. Om daar achter te komen zijn krachtplaatdata en video-opnamen gebruikt om de snelheid van het lichaamsmassamid-delpunt in zowel horizontale als verticale richting te berekenen. Onze conclusie was dat het gebrek aan voortstuwende kracht in het prothesebeen werd

Deze beginnende gezonde prothesebeengebruikers leerden binnen 100 stappen om hun gewicht op het prothesebeen te plaatsen en daadwerkelijk stappen te maken. De berekeningen lieten zien dat de kritische momenten met name optraden aan het begin en vlak voor het einde van de standfase. In deze fasen creëer-den de gebruikers interne momenten die nagenoeg gelijk waren aan het moment van de strekveer in de tegenovergestelde richting. Opvallend was dat de momenten op de protheseknie nauwelijks verschil-den tijdens de eerste stappen na het starten met lopen met het prothesebeen of met het gezonde been als eerste naar voren.

Het prothesebeen naar voren bewegenHet adequaat naar voren bewegen van een pro-thesebeen is belangrijk tijdens zowel het lopen als het passeren van obstakels. Door prothesedragers wordt veelal een strategie gehanteerd waarbij het prothesebeen gestrekt en naar buiten gedraaid over een obstakel heen wordt bewogen. Deze strategie verraadt onmiddellijk de aanwezigheid van een

prothesebeen. Een flexiestrategie, waarbij de knie wordt gebogen, komt meer overeen met een loop-patroon zoals we dat zien bij gezonde mensen. Een voordeel van deze laatste strategie is dat het lopen nauwelijks onderbroken wordt tijdens het stappen over een obstakel. In deze studie onderzochten wij hoe prothesedragers grondwrijving en heupmomen-ten kunnen gebruiken tijdens het passeren van een object met een al dan niet gebogen prothesebeen. Met een invers dynamisch model zijn bewegingen van gezonde proefpersonen die een prothesebeen onder hun knie droegen geanalyseerd. Daarnaast hebben we een voorwaarts dynamisch model gebruikt om de relatie tussen heupmomenten, grondwrijving en prothesebeenbewegingen te voorspellen. Dit model is ook gebruikt om te bepalen wat de minimale afstand tussen de voorvoet en een obstakel kan zijn indien de proefpersoon met een gebogen prothesebeen over het obstakel heen wil stappen. Onze conclusie was dat de kniebuiging tijdens de zwaaifase groter werd indien de prothesedrager grotere heupmomenten produ-ceert en gebruik maakt van de grondwrijving. Helaas kost dat wel meer energie, maar daardoor konden deze prothesedragers tot op een afstand van ongeveer twintig centimeter veilig over een tien centimeter hoog obstakel stappen met een gebogen knie.

Stoppen met lopenOm tot stilstand te kunnen komen, gebruiken prothesedragers verschillende strategieën. Uit deze studie bleek dat de eigenschappen van de enkel en de hoek waaronder het voorste been werd geplaatst, van invloed waren op de snelheid van het lichaamsmassa-middelpunt gedurende de éénbenige fase van het stil gaan staan. Daarnaast bleek dat deze snelheid werd beïnvloed door de versnellingen en vertragingen van het achterste volgbeen. Wanneer prothesedragers stopten met hun gezonde been als eerste naar voren,

Gebaseerd op de onder-zoeksbevindingen, conclu-deren we dat het onmoge-lijk is om symmetrisch te lopen met een mechanisch prothesebeen, tenzij extra inspanningen worden ver-richt om de tekortkomin-gen in het prothesebeen te compenseren

gecompenseerd door het gezonde been. Hierbij viel op dat de verticale snelheid, in tegenstelling tot de horizontale snelheid, wel verschillend was in de twee condities. Wanneer werd gestart met het gezonde been als eerste naar voren, was de verticale snelheid van het lichaamsmassamiddelpunt hoger. Dit werd veroorzaakt door de valbeweging die gemaakt wordt op het gestrekte prothesebeen. Ook bleek dat de prothesedragers voor het genereren van de voor-waartse snelheid met name gebruik maakten van de actieve mogelijkheden in de gezonde enkel. Hiervoor pasten zij de duur van de twee- en éénbenige fase aan. Tijdens het starten met lopen, met het prothesebeen als eerste naar voren, plaatsten zij het prothesebeen al in een vroeg stadium naar voren, in tegenstelling tot wanneer het gezonde been als eerste naar voren werd bewogen. In dat laatste geval werd de verplaatsing zo lang mogelijk uitgesteld en werd het been pas aan het eind van het starten snel naar voren bewogen. Hierdoor kon lang van de actieve enkelfunctie in het gezonde been gebruik worden gemaakt. De prothese-dragers lieten een voorkeur zien voor de strategie waarbij het prothesebeen als eerste naar voren werd geplaatst.

Gewicht plaatsen op het prothesebeenTijdens de eerste stappen na het starten met lopen ontstaan buigende en strekkende momenten op het kniegewricht van het prothesebeen. Prothese-dragers hebben een voorkeur voor het starten met het prothesebeen als eerste naar voren; daarom onderzochten wij de momenten op de knieprothese tijdens het starten met lopen met het prothesebeen en met het gezonde been als eerste naar voren. Een invers dynamisch model is gebruikt om de momen-ten op een prothesebeen, met een flexibele knie en strekveer, te analyseren. Dit prothesebeen werd door gezonde proefpersonen onder hun knie gedragen.

Page 11: Moving Matters 2013 03

23

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013››PROMOTIE

22

kwamen ze nagenoeg tot volledige stilstand tijdens de éénbenige fase, zonder gebruik te maken van het pro-thesebeen. Wanneer het prothesebeen als eerste naar voren werd gezet, was de vertraging minder en werd het gezonde been snel bijgezet om toch tot stilstand te komen. Het gewicht van het relatief zwaardere gezonde been had daarbij een positieve invloed op de vertraging. De simulaties met een voorwaarts dy-namisch model lieten zien dat het vertragen van het lichaamsmassamiddelpunt over een beperkt bereik mogelijk is met de door ons onderzochte combinatie van strategieën. Waarschijnlijk worden ook bewe-gingen van andere lichaamsdelen gebruikt om tot stilstand te komen. Onze conclusie was namelijk dat slechts een beperkt aantal combinaties van beenhoek, enkelmoment en achterste zwaaibeengebruik de gewenste eindsnelheid opleverden.

Discussie en conclusieDe verschillende twee-dimensionale invers en voor-waarts dynamische wiskundige modellen hebben ons geholpen inzicht te verkrijgen in de vier specifieke stadia van lopen. Hiervoor zijn, gebaseerd op het principe van ‘Oc-cam’s razer’, relatief simpele modellen met een beperkt aantal aannames gebruikt. In tegenstelling tot andere onderzoekers, die voorstellen om gebruik te maken van een uniforme en robuuste modelleer-strategie voor zowel onderzoek als de revalidatieprak-tijk, ben ik van mening dat in onderzoekssituaties specifiek ontwikkelde wiskundige modellen gebruikt dienen te worden voor het modelleren van fenome-nen die optreden in het dagelijks leven. Door het aantal aannames te beperken en duidelijke relaties te modelleren, kunnen fenomenen met grotere over-tuigingskracht worden beschreven en beter worden begrepen.Voordat onze modellen daadwerkelijk in bijvoorbeeld de klinische setting gebruikt kunnen worden, moet

nog één belangrijke stap in het onderzoeksproject worden gemaakt. De validiteit en de bruikbaarheid van de modellen moeten in zowel de werkelijke wereld als in de conceptuele wereld verder worden onderzocht. Een extra serie (leer-)experimenten met transfemoraal geamputeerden en gezonde proefpersonen, die gebruikmaken van een prothe-sebeen onder hun knie, zal moeten plaatsvinden. Deze experimenten moeten gedaan worden onder verschillende condities, in verschillende omgevingen en met verschillende (computergestuurde) prothese onderdelen.De voorspellingen, uitkomsten en inzichten die uit onze model- en meetstudies naar voren zijn geko-men, dragen bij aan onze theorie over asymmetrie, functionele vaardigheid en leren. Daarnaast dragen ze bij aan onze ideeën over rompbewegingen en computergestuurde prothesen. Gebaseerd op de onderzoeksbevindingen, concluderen we dat het onmogelijk is om symmetrisch te lopen met een mechanisch prothesebeen, tenzij extra inspanningen worden verricht om de tekortkomingen in het pro-thesebeen te compenseren. Wij verwachten dat het verbeteren van de functionele vaardigheid, in plaats van het verminderen van asymmetrie, zal leiden tot een verbetering van de mate van tevredenheid bij de prothesedragers.

Surf voor het complete proefschrift naar:

http://www.ProstheticLimb.info

Rijksuniversiteit Groningen, Medische Wetenschappen

4 september 2013, 16:15 uur

Promotoren: Prof.dr. Bert Otten

Prof. dr. Klaas Postema

Copromotor: Dr. ir. At L. Hof

Co-PhD: Dr. Aline H. Vrieling

[email protected]

‹‹

Vele stangenstelsels zijn destijds ontwikkeld waarbij rotatie werd omgezet in slechts een benadering van een rechte lijn. De eerste oplossing om rotatie om te zetten in een exacte rechte lijn dateert uit 1864 en kwam van een Franse legergeneraal genaamd Charles-Nicolas Peaucellier (figuur 1).

Uit dit zogenoemde Peaucellier mechanisme is een patent ontstaan voor een beenprothese, naar een idee van Bert Otten. Recentelijk is hieruit een prototype ontwikkeld, bestaande uit 9 aluminium stangen en 6 scharnieren (figuur 2). De buis tussen prothesevoet en protheseknie of stompkoker, zoals normaal gesproken aanwezig in beenprothesen, is in dit prototype vervan-gen door het Peaucellier mechanisme. Het prototype is te bevestigen aan vrijwel alle bestaande prothesevoe-ten en stompkokers of protheseknieën en is geschikt voor zowel bovenbeen- als onderbeengeamputeerden, mits het amputatieniveau hoog genoeg is.

WerkingsprincipeStel dat er tussen de knie of koker en de voet van een bestaande prothese één nieuw scharnier wordt toegevoegd dat in het frontale vlak kan roteren (één vrijheidsgraad). Bij rotatie van het bovenbeen zou een tegenrotatie van het onderbeen en de voet ontstaan. Hierdoor verplaatst het scharnier zich al snel voorbij het standvlak van de voet. Dit zou, in combinatie met een gebrek aan stuurbaarheid van het scharnier en door het verlies aan hoogte tijdens de rotatie, een instabiele situatie opleveren.

De eigenschappen van het Peaucellier mechanisme daarentegen zorgen ervoor dat (een deel van) de draaiing van het bovenbeen wordt omgezet in een rechte-lijnbeweging (translatie). Hierdoor kan het bovenbeen draaien ten opzichte van de voet zonder instabiel te worden. Er wordt in wezen een versnel-lingsbak gecreëerd waarbij het bovenbeen sterker

roteert dan het onderbeen. Het draaipunt blijft binnen het standvlak van de voet en de grondre-actiekracht, die door dit draaipunt moet gaan, kan hierdoor schuiner komen te staan bij het prototype dan bij bestaande ontwerpen.

Door het leveren van momenten in de spieren rond-om het heupgewricht is de hoek van het onderbeen te veranderen, wat geamputeerden in staat zou kunnen stellen om de richting van de grondreactiekracht tijdens staan en lopen op de nieuwe prothese actief te sturen. Er kan op deze manier beter gebruik gemaakt worden van de heupstrategie dan bij bestaande ontwerpen, wat mogelijk zal leiden tot een verbeterde zijwaartse balanscontrole van geamputeerden. Dit levert een toegenomen veiligheid tijdens lopen, een verbetering van ADL taken en uiteindelijk een verbe-terde kwaliteit van leven op.

Stangenstelsels kennen sinds de industriële

revolutie vele toepassingen, voornamelijk door de

uitvinding van de stoommachine en later de auto.

Een belangrijke toepassing van stangenstelsels was

om rotatiebewegingen in rechte-lijnbewegingen om

te zetten of omgekeerd.

Figuur 1: Een schematische weergave van het Peaucellier mechanisme, te zien in de neutrale

stand (a) en tijdens maximale uitslag naar één zijde (b). Punten O en P zijn (arbitrair) vastgelegd.

Alle lengtes liggen vast en alle zijden van de ruit ACBC’ zijn even lang. Punt C beschrijft een

cirkelbaan s met P als middelpunt en lengte PC als straal. Als punt C langs cirkel s beweegt

en cirkel s gaat door O, dan moet C’ langs het spiegelbeeld van s bewegen, oftewel langs een

rechte lijn.

Figuur 2: Een vooraanzicht van het mecha-

nisme, gemonteerd tussen een prothesevoet

en een kunstknie met stompkoker (de koker

is in dit geval die van een knieloper). Ten

opzichte van figuur 1a is het mechanisme

een kwartslag met de klok mee gedraaid.

Verder is er een stang toegevoegd vanaf

de voet omhoog ter fixatie. Vergeleken met

figuur 1 zijn het ditmaal de punten C en C’ die

zijn gefixeerd. De rechte lijn bevindt zich ter

hoogte van punt O.

››HET APPARAAT: ESAR VAN HAL Esar van Hal is promovendus bij het Centrum voor Bewegingswetenschappen in Groningen en doet onderzoek

naar zijwaartse balans bij protheselopen.

Page 12: Moving Matters 2013 03

24 25

››BIJEENKOMSTEN MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Door Rolinde Alingh, Corien Plaggenmarsch, Thomas Janssen en Martin Fluit

Op 11 oktober jongstleden organiseerde het Centrum voor Aangepast Sporten Amsterdam (CASA Reade) in samenwerking met stichting Onbeperkt Sportief en de Interessegroep Revalidatie van de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland een symposium omtrent het thema ‘Aangepast (top)sporten: wetenschap en de sportpraktijk’.

Tijdens het symposium stond de onlosmakelijke verbondenheid van wetenschappelijk onderzoek met de sportpraktijk centraal. De dag in Amsterdam was opgesplitst in een ochtend- en een middagpro-gramma. Het ochtendprogramma stond in het teken van een landelijke bijeenkomst van het programma Revalidatie, Sport en Bewegen en het wetenschap-pelijke onderzoek ReSpAct, waarna het programma in de middag met enkele interessante sprekers en leuke workshops een mooi vervolg kreeg. Met ruim 150 deelnemers werd het symposium goed bezocht. Dit verslag geeft een samenvatting van zowel het ochtend- als het middagprogramma.

Revalidatie, Sport en BewegenNa een warm welkomstwoord van Martin Fluit, hoofd Sportcentrum en Testcentrum Topsport van CASA Reade, werd het ochtendprogramma geopend door Hans Leutscher. Namens stichting Onbeperkt Sportief heeft Hans, als coördinator van het programma Revalidatie, Sport en Bewegen (RSB), op enthousiaste wijze de aanwezigen verteld over de stand van zaken omtrent het programma. Het programma RSB richt zich op het structureel aanbieden van bewegen en sport aan patiënten tijdens en na afloop van het revalidatieproces. Personen met een lichamelijke beperking of chronische aandoe-ning ontvangen na afloop van het revalidatieproces persoonlijk advies en worden ondersteund bij het oppakken of behouden van een actieve leefstijl in de

thuissituatie. Deze onder-steuning wordt geboden vanuit het Sportloket binnen de revalidatie-

instelling. Momenteel wordt het programma binnen 12 revalidatiecentra en 6 ziekenhuizen in Nederland geïmplementeerd en uitgevoerd.Daarnaast heeft Hans Leutscher de aanwezigen op de hoogte gebracht van de stand van zaken omtrent de ontwikkeling van enkele prestatie-indicatoren ten behoeve van de structurele borging van het programma RSB binnen. Vanuit de ‘werkgroep VRA bewegen en sport’ (WVBS) is er een set prestatie-indicatoren ontwikkeld, die afgelopen voorjaar op een viertal revalidatie-afdelingen met een praktijktest zijn getoetst. Het streven is om de daadwerkelijke set van indicatoren in 2014 te gaan implementeren.

Wetenschappelijk onderzoek ReSpActNa deze inspirerende opening van Hans Leutscher werd het ochtendprogramma vervolgd met een presentatie van Rolinde Alingh en Femke Hoekstra. Beiden promoveren bij het Centrum voor Bewe-gingswetenschappen in Groningen op het onderzoek ‘Rehabilitation, Sports and Active lifestyle’ (ReSpAct, www.respact.nl). Het onderzoek richt zich op de wetenschappelijke evaluatie van het programma RSB. Het hoofddoel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de onderliggende werkingsmechanismen van het programma RSB, én om inzicht te verkrijgen in de kosteneffectiviteit van het programma. Daar-naast wordt het implementatieproces van het pro-gramma RSB binnen de 18 deelnemende revalidatie-instellingen gemonitord vanuit de onderzoeksgroep ReSpAct.

Rolinde heeft de aanwezigen inzicht gegeven in de resultaten van de eerste monitormeting die afgelopen voorjaar is afgenomen bij alle betrokken managers, projectleiders, (revalidatie)artsen en sport- en be-weegconsulenten. Enkele interessante en prikkelende cijfers omtrent de patiënten die gezien zijn binnen de Sportloketten passeerden de revue. Daarnaast werd ingegaan op enkele opvallende resultaten vanuit de monitormeting, onder andere met betrekking tot de huidige plaats van ‘sport en bewegen’ binnen de revalidatie. Er kon worden vastgesteld dat sinds de start van het programma RSB er al enkele positieve

effecten zichtbaar zijn. Bijvoorbeeld dat er vaker na-zorg wordt verleend aan ex-patiënten, onder meer in de vorm van telefonische consulten, het verstrekken van informatie over het belang van een actieve leefstijl en het organiseren van een sport- en beweegdag voor ex-patiënten. Daarnaast bleek dat de betrokken professionals het programma RSB erg goed waarde-ren, met een gemiddelde cijfer van een 8,1. Vanuit de monitormeting zijn ook enkele aandachtspunten aan het licht gekomen, bijvoorbeeld dat binnen de deelne-mende revalidatie-instellingen nog niet alle patiënten aan het einde van de revalidatiebehandeling worden doorverwezen naar het Sportloket voor de persoon-lijke begeleiding. En dat binnen enkele instellingen nog niet voldoende capaciteit is om alle patiënten die worden doorverwezen ook daadwerkelijk een adviesgesprek en de bijbehorende counselinggesprek-ken aan te bieden. Deze bevindingen zijn belangrijke input voor het verdere implementatieproces van het programma RSB binnen de huidige maar ook toe-

komstige deelnemende revalidatie-instellingen.

Vervolgens heeft Femke de aanwezigen toegesproken over het onderzoek ReSpact. De bijeenkomst in Amsterdam was de derde in een reeks van landelijke bijeenkomsten voor het programma RSB en ReSpAct. Waar de voorgaande bijeenkomsten voornamelijk in het teken stonden van een inhoudelijke toelichting op het onderzoeksproto-col, was de presentatie ditmaal met name gericht op uitvoering van het protocol en de organisatie van het onderzoek binnen de revalidatie-instelling. De sport- en beweegconsulenten spelen daarbij een cruciale rol. Zij zijn werkzaam op het Sportloket en zijn degenen die de patiënten spreken en begeleiden. Binnen het onderzoek ReSpAct hebben de consulenten een belangrijke rol bij de inclusie van patiënten voor het onderzoek en de uitvoering van de baseline meting.

Workshops Revalidatie, Sport en BewegenNa de koffiepauze werd een vervolg aan het ochtend-programma gegeven met enkele workshops. De aan-wezigen konden tussen drie verschillende workshops kiezen. De eerste werd gegeven door Rolinde en Femke en ging in op ‘alle ins en outs van het onder-zoek ReSpAct en het gebruik van de bijbehorende

registratietool’. De tweede workshop werd gegeven door Jasmijn Holla en Sharlon Gardeniers, beiden werkzaam binnen Reade. Zij vertelden de geïnteres-seerden hoe het Sportloket binnen Reade is opge-bouwd en georganiseerd. Na een korte toelichting op de situatie in Reade was er ruimte voor discussie en uitwisseling van ervaringen met professionals van an-dere revalidatie-instellingen. De discussie vond plaats onder leiding van Lonneke Schijvens van Onbeperkt Sportief. Bij de derde workshop stond de vraag ‘hoe netwerken optimaal ingezet kunnen worden om pro-jectdoelstellingen te behalen en wat nodig is voor de bijbehorende database’ centraal. Deze workshop werd gegeven door Hans Leutscher. Tijdens de interactieve workshops werd veel kennis en ervaringen uitgewis-seld. Leuke discussies werden gevoerd en gezamenlijk werd gebrainstormd over mogelijke oplossingsrich-tingen. Zowel de organisatie als de sprekers kijken terug op een interessante en informatieve ochtend.

Tijdens een lunch voor de ochtendgasten stroomden de gasten voor het middagprogramma binnen. Met in totaal 150 aanmeldingen zat de inschrijving voor het middagprogramma vol, een hele mooie opkomst!

Evidence-based aangepast sportenHet middagprogramma was opgedeeld in een plenair gedeelte met vier interessante sprekers en een paral-lelsessie waarbij de aanwezigen konden kiezen voor een praktische of wetenschappelijke sessie. Na een hartelijk welkom voor de middaggasten door Martin Fluit, stak Thomas Janssen van wal met een presenta-tie over ‘evidence based’ aangepast sporten. Thomas Janssen is hoogleraar Revalidatieonderzoek aan de Vrije Universiteit en bij het Amsterdam Rehabilitation Research Center | Reade . Zijn onderzoek is met name gericht op de toepassing van inspanningsfysiologie en biomechanica op verschillende revalidatievraagstuk-ken. Thomas nam ons mee in de geschiedenis van het aangepast sporten. Al snel werd duidelijk dat er veel is veranderd in de afgelopen decennia op het gebied van o.a. hulpmiddelen in de sport. Op drie belang-rijke punten die van invloed zijn op de uiteindelijke prestatie van de sporter, heeft onderzoek en ervaring een belangrijke bijdrage geleverd. Niet alleen zijn hulpmiddelen tegenwoordig beter (vormgeving, techniek, materiaal e.d.), maar ook de sporter is in het aangepast sporten meer een topsporter geworden (meer spiermassa, verbeterde training e.d.) en het sporthulpmiddel wordt beter afgestemd op de indi-viduele sporter (interface, bijv. stand van rugleuning

Aangepast (top)sporten Wetenschap en de sportpraktijk

Page 13: Moving Matters 2013 03

26 27

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013››BIJEENKOMSTEN

en wielen). Onderzoek laat zien hoe slechts kleine aanpassingen in deze factoren de prestatie beïnvloe-den. Een perfect afgestelde rolstoel is bijvoorbeeld van groot belang. Want wie had gedacht dat met een aanpassing van de wielen van slechts 0.1 graad toe-in een dergelijke extra weerstand oplevert, dat dit omge-rekend resulteert in 2,5 minuten verlies op de eindtijd van een rolstoelmarathon? Dat is een verschil tussen plaats 1 en plaats 10!Daarnaast ging Thomas in op verschillende aspec-ten van handbike-onderzoek en liet hij zien welke mogelijkheden er binnen CASA Reade en de VU zijn om dergelijk onderzoek uit te voeren. Enkele

interessante vraagstuk-ken die zijn belicht zijn o.a. of een liggende of

zittende houding beter is? En werkt aandachtstraining ook bij rolstoelbasketbal? Al met al een boeiende presentatie die duidelijk maakte dat wetenschappelijk ondersteund aangepast sporten sterk in de lift zit en samenwerking tussen de sportpraktijk en de weten-schap essentieel is.

Onbeperkt denken in kansen en mogelijkhedenErna Mannen, manager van stichting Onbeperkt Sportief vervolgde de plenaire bijeenkomst met een toelichting op het programma Revalidatie, Sport en Bewegen en het programma Special Heroes. De uitdaging voor stichting Onbeperkt Sportief is ieder mens met een beperking naar eigen keuze, op eigen niveau en waar mogelijk in de eigen omgeving sport en bewegen aan te bieden. Hiervoor dient er goed samengewerkt te worden tussen de verschillende sec-toren zoals de zorgsector, het (speciaal) onderwijs, de revalidatiesector, sport- en beweegaanbieders en de overheid. Het doel van het programma Special Heroes is d.m.v. een structurele inbedding van sport- en beweegactiviteiten binnen en buiten de scholen voor speciaal onderwijs, de sport- en beweegparticipatie van jongeren met een beperking te vergroten. Het doel van het programma RSB heeft u in het begin van dit verslag gelezen, het realiseren van meer door-stroom voor (ex)revalidanten naar bewegen en sport in de thuissituatie door middel van een structurele inbedding van het programma RSB bij 18 revalidatie-instellingen. Voedingskracht, samenwerkingskracht, beeldkracht en vormkracht zijn de vier pijlers waar-mee stichting Onbeperkt Sportief deze programma’s probeert te verankeren bij de school of instelling, de gemeente en bij de sport- en beweegaanbieder.

Reuma: ook dan is (top)sport belangrijk en mogelijkHet programma kreeg vervolg met een presentatie over sporten met reuma van dr. Irene Bultink, reuma-toloog bij het VU Medisch Centrum in Amsterdam. Irene begon haar presentatie met het schetsen van

het algemene ziektebeeld van reumatoïde artritis (RA). In Nederland hebben ongeveer 160.000 mensen RA. In tegenstelling tot vroeger, heeft de behande-ling tegenwoordig tot doel om zo snel mogelijk tot klinische remissie te komen, waarbij men de vorming van erosies van gewrichten probeert te stoppen. Bin-nen de behandeling wordt daarbij gebruik gemaakt van medicatie en een revalidatiebehandeling vanuit een multidisciplinair team. Oefentherapie is een belangrijk onderdeel van de behandeling, omdat het de spierkracht en aerobe capaciteit verbetert en de moeheid laat afnemen. Daarnaast heeft de lichame-lijke activiteit vaak een gunstig effect op de lichaams-samenstelling. Toch blijkt dat, net als bij andere groepen chronisch zieken, ook de patiënten met RA vaak onvoldoende lichamelijk actief zijn in het dagelijkse leven. Gezien de gevolgen van de ziekte, wordt de kans op o.a. cardiovasculaire aandoeningen, osteoporose en fracturen, COPD maar ook depressie, vaak groter door onvoldoende lichaamsbeweging. Barrières die volgens Irene een rol spelen bij de beperkte activiteit van patiënten zijn onder meer een beperkte aandacht vanuit reumatologen, reumaconsulenten en fysiothe-rapeuten voor sporten. Daarnaast geven patiënten aan soms onvoldoende kennis te hebben over de mogelijkheden van sport- en beweegactiviteiten in de woonomgeving, beperkte sociale ondersteuning te ervaren en vaak concurrerende activiteiten hebben bijvoorbeeld rondom werk, gezinsleven en familie. En ook eventuele somatische comorbiditeit of comorbide depressie heeft een negatieve invloed op het fysiek functioneren.Irene heeft de aanwezigen tijdens haar presentatie ingelicht over het belang van voldoende lichamelijke activiteit voor mensen met RA. Haar boodschap was helder: ondanks dat we het niet altijd weten, lopen er ook topsporters rond met reuma, neem bijvoorbeeld Annamarie Thomas die is gediagnosticeerd met de ziekte van Bechterew. Een vorm van reuma is dus geen reden om niet actief te zijn, of om topsport te vermijden, dus hoe lang duurt het nog voordat we meerdere RA topsporters kennen?

De sportarts is er ook voor de oncologische patiëntSportarts Jessica Gal sloot het plenaire gedeelte van de middag af met een lezing over de meerwaarde van de sportarts. Jessica heeft zich na haar topsportcarrière als judoka gespecialiseerd tot sportarts en in 2009 haar eigen sportmedisch adviescentrum opgericht: ‘Het SMA Jessica Gal Sportartsen’. Zoals bij de mees-ten bekend is de sportarts expert op het gebied van fysieke belasting en belastbaarheid in relatie tot sport en bewegen. Wat vaak minder bekend is, is de brede doelgroep waar een sportarts mee te maken heeft. Dit loopt namelijk uiteen van inactieven die actief willen worden en recreatieve sporters tot prestatiegerichte

sporters en topsporters. Daarnaast is ook de groep chronisch zieken een belangrijke doelgroep van de sportarts. Jessica richt zich tijdens haar presentatie op deze laatste doelgroep, en specifiek op de on-cologische patiënt. Meest voorko-mende klachten na een oncologische behandeling zijn vermoeidheid, afname van spierkracht en conditie, gewichtstoename, depressie en angst, verminderd gevoel van eigenwaarde en verminderde arbeidsparticipatie. Uit onderzoek blijkt dat sporten en bewegen zowel tijdens als na curatieve behandeling een positief

effect heeft. In 2006 is de stichting Tegenkracht opge-richt van waaruit het sportbegeleidingsprogramma ‘Sportplan op Maat’ is opgezet om kankerpatiënten na afloop van de behandeling te begeleiden. Hierbij zijn 302 sportinstanties en sportbegeleiders en een groot aantal sportartsen in Nederland betrokken. Jessica werkt hier zelf ook aan mee en begeleid daarin oncologische (ex-)patiënten in het oppakken van een actieve leefstijl. Een mooi voorbeeld van een programma dat zijn effectiviteit heeft bewezen en in 2011 door ONVZ is opgenomen in het aanvullende pakket. Vrijwel 100% van de patiënten is positief over dit programma. Volgens Jessica is de meerwaarde van de sportarts vooral de aandacht voor de principes vanuit de inspanningsfysiologie, kennis over blessures & aandoeningen, en kennis over de relatie belasting – belastbaarheid. Het gaat volgens haar niet enkel om het bewegen, maar het is belangrijk dat er gericht en gecontroleerd getraind wordt met de patiënt.

Na afloop van het plenaire gedeelte met vier mooie en vooral afwisselende presentaties, konden de aanwezigen kiezen om de middag voort te zetten in de parallelsessie ‘wetenschap in de praktijk’, of in de wetenschappelijke sessie die werd georganiseerd door de interessegroep Revalidatie van de VvBN.

Wie of wat bepaalt sportgedrag?Prof. dr. Willem van Mechelen was de eerste van drie sprekers die door de VvBN waren uitgenodigd om een presentatie te geven. Willem is sinds 1999 hoogleraar Sociale Geneeskunde, in het bijzonder de bedrijfs- en sportgeneeskunde. Zijn presentatie droeg de titel ‘Wie of wat bepaalt sportgedrag?’. Er werd ingegaan op verschillende modellen die vanuit de sociale en ecologische psychologie zijn ontwikkeld en die proberen het gedrag van personen te verklaren. Enkele belangrijke determinanten als attitude, per-soonlijke effectiviteit en sociale invloed passeerden de revue. Daarnaast werd het belang van de gewoonte van het gedrag aangestipt en werd ingegaan op de invloed van de omgeving op je gedrag. Bij het zien

van overvolle roltrappen en lege trappen, zouden we ons af moeten vragen of dit abnormaal gedrag is in een normale omgeving, of wellicht normaal gedraag in een abnormale omgeving? De boodschap was dui-delijk: de omgeving (fysiek, economisch, socio-cultu-reel) kan een grote invloed hebben op het individuele gedrag. En er zijn veel factoren die een rol spelen in het bepalen van gedrag en dus ook van sportgedrag. In een review van Uijtdewilligen et al. (2011) worden maar liefst 39 determinanten van beweeggedrag beschreven voor volwassenen waarbij slechts vier een matige associatie hebben met bewegen, namelijk leef-tijd, etniciteit, planning en beweging in het verleden. De conclusie luidt dat sportgedrag complex is en dat dit gedrag afhangt van een multifactorieel cluster aan determinanten. Gedeeltelijk is het ook onberedeneerd gewoontegedrag. Daarnaast ‘stuurt’ de omgeving gedrag en is het deels genetisch bepaald. Met deze conclusies werd een boeiende presentatie afgesloten, over een ingewikkeld concept! En zoals Willem aan het begin van zijn presentatie al verklapte: we weten simpelweg (nog) niet wie of wat sportgedrag bepaalt!

Leven na een dwarslaesie: fitheid en welbevindenDr. Casper van Coppenhagen volgde als tweede spre-ker in de wetenschappelijke sessie met als onderwerp leven na een dwarslaesie, mens sana in corpore sano? (een fitte geest in een fit lijf?) Casper van Coppenha-gen rondde in 2002 zijn opleiding tot sportarts af en switchte in 2004 naar de revalidatiegeneeskunde. Af-gelopen jaar is hij gepromoveerd met zijn onderzoek ‘Life satisfaction and wheelchair exercise capacity after spinal cord injury’. Hij start zijn presentatie met algemene informatie over een dwarslaesie en de bijkomende symptomen, secundaire stoornissen en mogelijk latere gevolgen. De impact van een dwars-laesie op het leven en de fysieke gesteldheid van de patiënt is direct duidelijk. Vervolgens wordt ingegaan op de positieve en negatieve effecten van fysieke activiteit op het welbevinden. En op de relatie tussen de fitheid en het welbevinden van personen met een dwarslaesie. Hieruit blijkt dat een verbetering van de fitheid ook daad-werkelijk een positief effect heeft op het welbevinden van de patiënt. De conclusie van Casper is dat, met de juiste begeleiding en training, zowel de fitheid als het welbevin-den van de patiënt verbeterd, tot 5 jaar na ontslag uit de kliniek. De fittere personen hebben een hoger welbevinden en misschien wel belangrijker: een verbetering van de fitheid leidt tot een verbetering van het welbevinden. Dus inderdaad: leven na een dwarslaesie: mens sana in corpore sano!

Page 14: Moving Matters 2013 03

28 29

››BIJEENKOMSTEN

Kinderen met CP: baat bij impliciet motorisch leren De wetenschappelijke sessie werd afgesloten met een presentatie van Dr. John van der Kamp, onderzoeker en universitair docent aan de Faculteit Bewegingswe-tenschappen van de VU. John leidt zijn verhaal in aan de hand van de theorie omtrent impliciet en expliciet leren. Waar impliciet leren leidt tot een meer onbewus-te uitvoering van het geleerde wat leidt tot een meer robuust leerresultaat, zorgt expliciet leren in eerste instantie voor bewuste uitvoering van het geleerde. De hypothese van John is dat (sommige) kinderen met cerebrale parese (CP) baat kunnen hebben bij impliciete leermethoden, met name als er sprake is van een rechter-hemiparese (laesie aan linker hemisfeer). Deze kinderen hebben vaak moeite met de expliciete

controle van taken op basis van het werkgeheugen. Een voorbeeld van een impliciete leermethode is het gebruik

van een dubbeltaak of ‘errorless learning’.John is betrokken bij een project ‘Meedoen met Sport’, een project en onderzoek waarin onderzocht gaat worden hoe sportparticipatie onder kinderen met CP en DCD vergroot kan worden door motorische leerinterventies aan te bieden die toegesneden zijn op het individuele kind. Het uiteindelijke doel van dit project is om de sportparticipatie van kinderen met CP en DCD te vergroten. Hierbij wordt nagegaan welk leerproces het beste past voor welke kind, en welke persoonsfactoren van invloed zijn op het motorische leerproces. Daarnaast zal binnen het project ook aandacht zijn voor deskundigheidsbevordering voor trainers en coaches, om de leerinterventie op maat ook aan te kunnen bieden aan kinderen met CP en DCD. Met de toelichting op dit mooie project werd deze wetenschappelijke sessie afgesloten.

Wetenschap in de praktijk De praktijksessie bestond uit drie ronden bij 3 ver-schillende opstellingen. De eerste opstelling betrof de Paralympische Fysieke Test (PFT) van het NOC*NSF en stond o.l.v. Rinske de Jong. Doel van de PFT is dat door middel van de test en een daaruit voortvloeiend sportadvies mensen met een fysieke beperking bij een geschikte vereniging een sport gaan doen die bij de natuurlijke aanleg en interesses past, waardoor de sportparticipatie stijgt en de talentinstroom op den duur wordt verhoogd. Rinske demonstreerde onderde-len van de PFT en vertelde over de uitvoer en de doe-len. De tweede opstelling werd door Linda van Vliet, coördinator Testcentrum Topsport van CASA Reade, en FBW-masterstudente Monique Paulich verzorgd. Tijdens deze demo werd met behulp van draadloos EMG en een COSMED Kb4 getoond dat spieractivi-teit en energieverbruik goed gemeten kunnen worden tijdens een sportactiviteit, ook bij mensen met een fysieke beperking. Renske Nugter, paraclimber met

een cerebrale parese, fungeerde samen met Michelle Hamar de la Bretonniere (studente Bewegingstechno-logie) als proefpersoon tijdens deze demo. De laatste opstelling betrof een demo betreffende kijkgedrag en visuele perceptie. Bewegingswetenschappen-pro-movenda Mariette van Maarsseveen demonstreerde de mogelijkheden om het kijkgedrag van sporters te onderzoeken. Er zijn aan de FBW verschillende studies geweest om te kijken of je met een Plato-bril kan trainen op het gericht kijken op het juiste moment. Een Plato-bril is een speciale bril waarvan de glazen doorzichtig en ondoorzichtig kunnen worden gemaakt en die op afstand bediend kan worden. Door bijvoorbeeld de bril alleen doorzichtig te maken tijdens de laatste 300-400 ms voor het loslaten van de bal bij basketbal, wordt een speler gedwongen om te leren in deze specifieke periode informatie op te pik-ken om het schot te controleren. Door hier een aantal weken mee te trainen zijn verbeteringen gevonden van gemiddeld zo’n 10%, ook bij rolstoelbasketballers. Mensen uit het publiek konden ervaren hoe het was om met deze Plato-bril op te schieten. Om te checken of het kijkgedrag van de basketballers ook daadwer-kelijk verandert, kun je dit meten met een andere spe-ciale bril. Deze SMI-bril bevat drie camera’s, één filmt de omgeving en twee filmen de ogen. De software van deze bril combineert dit tot videobeelden waarin met een rondje wordt aangegeven waar de persoon naar kijkt. Toegepast op basketbal: door de beelden van de SMI te combineren met video-opnames van de zijkant (en evt. van voren) kun je precies zien wanneer en hoe lang iemand naar de ring kijkt. Hiervan werden enkele voorbeelden gedemonstreerd. Maar deze bril is natuurlijk ook in alle andere takken van sport, dus ook bij het aangepast sporten, in te zetten en bij situaties uit het dagelijks leven waarin de afstemming van de beweging op visuele informatie van belang is.De praktijksessie gaf een interessant kijkje in de mo-gelijkheden om met wetenschappelijk onderbouwde testen meer te weten te komen over het aangepast sporten en hoe de prestaties mogelijk verbeterd kun-nen worden en talenten beter opgespoord. ‹‹

InleidingIk heb de opleiding Bewegingsweten-

schappen aan de VU Amsterdam

gevolgd, met specialisaties inspannings-

fysiologie en sportpsychologie, en het

European Master programme in sport

and exercise psychology.

Actueel ben ik docent/onderzoeker bij

de faculteit der Bewegingswetenschap-

pen. De helft van mijn tijd werk ik voor

het Expertisecentrum voor Opleiden in

Sport en Zorg, EXPOSZ, en de andere

helft houd ik me bezig met sportpsy-

chologie onderwijs voor de faculteit.

Ik doe op dit moment onderzoek naar

effectiviteit en competenties in de

sportpsychologie.

Mensen vinden het vaak bijzonder als

ik vertel dat ik op een woonboot woon.

Daarnaast maak ik bijna al mijn kleding

zelf en heb mede daardoor denk ik best

een uitgesproken kledingstijl.

›› Vana Hutter

BIJDEHANDJE...

Waar ben je trots op? Op de postacademische opleiding tot praktijksportpsycholoog. Er zijn de afgelopen jaren grote stappen ge-

maakt in de professionalisering in de sportpsychologie in Nederland. Ik ben er trots op dat ik er samen met

Rob Pijpers, tegen vele verwachtingen in, in geslaagd ben een postacademische opleiding tot praktijksport-

psycholoog op te zetten. Met de komst van de opleiding kreeg het accreditatiesysteem van de VSPN

praktisch gestalte. De populariteit van de opleiding is in een paar leergangen hard gegroeid en het aantal

aanmeldingen overstijgt inmiddels structureel het aantal beschikbare plaatsen

Wie is je voorbeeld?Ik heb niet echt één groot voorbeeld, maar ik heb de afgelopen jaren ontzettend veel geleerd van de didacti-

sche kwaliteiten van mijn EXPOSZ collega’s. Ik heb zelf veel plezier in het geven van onderwijs. Het is altijd

weer inspirerend om mijn collega’s die de docentenopleiding HGZO en FBW verzorgen aan het werk te zien

en te kunnen putten uit hun arsenaal aan onderwijskundige kennis en werkvormen. Ik ben door hen meer

gaan nadenken over het hoe, wat en waarom van colleges, practica, opdrachten, werkvormen en toetsing.

Dat heeft denk ik meer structuur en leereffect toegevoegd aan het onderwijs dat ik zelf geef.

Waar heb je een hekel aan?Ik heb een hekel aan politieke spelletjes en machtsstrijd of -misbruik. Ik ben zelf vrij direct en ‘what you see

is what you get’. Ik heb niet snel een verborgen agenda en kan er daarom ook niet zo goed mee omgaan als

anderen die wel hebben. Ook ben ik allergisch voor het misbruiken van macht of haantjesgedrag. Er is niets

mis mee om af en toe je ego te willen strelen of jezelf in de etalage te willen zetten, maar kies je momen-

ten en zorg dat het niet ten koste gaat van anderen, zou ik zeggen.

Met wie voel je je verbonden?Mijn partner, familie en vrienden zijn belangrijk. Zij vormen de juiste afleiding en balans voor mij, vooral

omdat ze allemaal heel verschillend zijn en zich veelal in hele andere vakgebieden begeven.

Wat zijn je tekortkomingen?Ik ben vrij chaotisch en tijdmanagement is absoluut mijn zwakke plek. Dit is vooral lastig omdat ik heel

veel verschillende dingen leuk vind en uit enthousiasme eerder ja zeg dan nee wanneer mijn bemoeienis

gevraagd wordt..

Waar sta je voor?Voor het positief bejegenen van mensen. Het is mijn vaste overtuiging dat het veel waardevoller én effec-

tiever is om op zoek te gaan naar kwaliteiten van mensen, dan te zoeken wat ze fout doen of niet kunnen.

Door kwaliteiten te zien en te benoemen krijg je het beste uit mensen en door te vertrekken bij wat men-

sen al kunnen of weten leren ze meer, is mijn ervaring. In de academische wereld zijn we erg gewend om op

zoek te gaan naar de kritiekpunten, en dat brengt ons ook verder, maar het zou m.i. een goed idee zijn om

daarnaast vaker of explicieter stil te staan bij pluspunten en kwaliteiten..

‹‹

››BIJDEHANDJE

BedanktZo’n zeven-en-een-half jaar geleden bedacht Paul Kuijer als redactielid een nieuwe rubriek voor de Moving Matters (die toen nog geen Moving

Matters heette). De bedoeling van de rubriek ‘Wetenswaardige wetenschap’ was dat onze lezers hier een actieve bijdrage aan zouden leveren.

Dat is helaas nooit van de grond gekomen, met als gevolg dat Paul deze rubriek zestien keer voor zijn rekening heeft genomen. Nu houdt hij het

voor gezien. De redactie wil Paul op deze plaats hartelijk bedanken voor zijn inzet. Mocht u zich geroepen voelen het stokje van Paul over te

nemen: wij zullen u met open armen ontvangen. ‹‹

Page 15: Moving Matters 2013 03

30 31

››BIJEENKOMSTEN MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Door Sander Bliekendaal, Liesbeth Jans, Mirka Janssen, Tinus Jongert en Sanne de Vries

Het bewegen van kinderen is het expliciete deskundigheidsterrein van vakdocenten LO. Voor kinderen is buitenspelen één van de belangrijkste beweegactiviteiten van kinderen. Tijdens deze avond is expliciet stilgestaan bij recent wetenschappelijk onderzoek op het gebied van buiten spelen en speelplekken. Ook is aandacht besteed aan de rol die de vakdocent LO op dit gebied kan spelen.

Inleiding Tinus Jongert, bestuurslid VvBN, directeur Nederlands Paramedisch

Instituut en lector Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omge-

ving, De Haagse Hogeschool. [email protected]

Het beroepscompetentieprofiel van de vakdocent legt de vakdocent de basis voor een leven lang beweegplezier en vitaliteit. Expliciete doelstellingen zijn onder meer om leerlingen te laten kennismaken met een variëteit aan beweegsituaties en -vormen, de kans te bieden om beweegtalenten te herkennen en om een positieve beweegattitude te ontwikkelen. Daarnaast zijn er doelen op het gebied van gezond-heid, fitheid, vitaliteit, motorische, persoonlijke en sociale ontwikkeling. Vanuit dit oogpunt komt er steeds meer aandacht voor preventie. De overheid zet (via het Nationale Programma Preventie) onder meer in op beweeg-stimulering. Gezonde scholen spelen daar een belangrijke rol bij. De vakdocent LO kan hierbij als beweegexpert een centrale rol spelen. Het buitenspelen biedt veel kansen voor de vakdo-cent in het kader van beweegstimulering en preven-tie, zeker voor kinderen die met het georganiseerde aanbod nog minder worden bereikt, zoals kinderen in achterstandswijken en kinderen van allochtone afkomst. Hierbij moet wel extra aandacht aan de omgeving worden besteed; deze dient beweegvrien-delijk en uitdagend te zijn.

Buitenspelen loontSanne de Vries, lector Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omge-

ving, De Haagse Hogeschool. [email protected]

Buitenspelen is één van de belangrijkste vormen van bewegen. Kinderen die veel buitenspelen zijn over het algemeen vaak actiever. Steeds meer kinderen en jongeren bewegen echter te weinig. Landelijk haalde in 2011 slechts 18% van de jeugd (4-17 jaar) de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB: elke dag minimaal 60 minuten minimaal matig intensief bewegen) (Hildebrandt et al., 2013). Tevens is landelijk 1 op de 7 kinderen te dik (Schonbeck et al., 2013). In grote steden liggen deze percentages nog ongunstiger. Dit komt mede door een gebrek aan speelruimte. Door de toenemende verdichting en bezuinigingen zijn formele speelplekken uit de wijk verdwenen of naar de rand van de wijk of stad verplaatst. Zeker voor jonge kinderen zijn speelplek-ken hierdoor niet altijd meer bereikbaar. Daarnaast is in de afgelopen jaren ook veel informele speel-ruimte (stoepen, pleintjes) verloren gegaan. Het kind in de openbare ruimte verdient meer aandacht. Ook scholen kunnen hieraan bijdragen. Denk aan het openbaar toegankelijk stellen van het schoolplein, het aanleggen van veilige speel- en verkeersroutes of het koppelen van de reguliere gymles aan het schoolplein of lokale speelplekken. In een literatuurstudie uitgevoerd door TNO in samenwerking met de Branchevereniging SPELEN wordt het belang van buitenspelen onderstreept. Uit de literatuurstudie blijkt dat er overtuigend bewijs is voor een positieve relatie tussen buitenspelen en de mate van lichamelijke activiteit van kinderen (De Vries & Van Veenendaal, 2012). Buitenspelen kan qua tijdsduur en intensiteit een wezenlijke bijdrage leveren aan het halen van de NNGB. Hiermee heeft buitenspelen indirect ook een preventieve werking op het ontstaan van overgewicht en chronische aandoeningen. Er zijn tevens aanwijzingen dat een tekort aan buitenspelen gerelateerd is aan bijziend-

heid. Buitenspelen is verder bevorderlijk voor de ontwikkeling van de sociale, cognitieve en motori-sche vaardigheden van kinderen. In vergelijking met gestructureerde activiteiten of binnenshuis spelen, biedt buitenspelen kinderen meer mogelijkheden om motorische vaardigheden te ontwikkelen. Buiten is er vaak meer ruimte. Ook leren kinderen in verschillende situaties (op verschillende speeltoestel-len en ondergronden, onder wisselende weersom-standigheden) tal van bewegingen te controleren en leren zij elementaire vaardigheden te verbeteren.

In de tweede helft van de presentatie is ingezoomd op schoolpleinen. Bijna alle scholen in Nederland hebben een schoolplein. Echter, meer dan een derde van de schoolpleinen is na schooltijd niet toeganke-lijk. Schoolpleinen in Nederland zouden veel beter benut en ingericht kunnen worden. Bijna de helft (43%) van de basisscholieren vindt hun schoolplein saai. Het schoolplein zou openbaar toegankelijk gesteld kunnen worden, worden gebruikt voor andere doelen dan alleen de pauze (bijv. reguliere les, gymles) en door andere organisaties of doelgroepen gebruikt kunnen worden (bijv. jeu de boules). In een systematische literatuurstudie is gekeken naar het ef-fect van schoolpleininterventies en de succesfactoren (Broekhuizen et al., submitted). Hieruit kwam naar voren dat schoolpleininterventies veelal een positief effect hebben op de mate van lichamelijke activiteit van kinderen, waarbij vooral het aantal kinderen per m² schoolplein een belangrijke succesfactor blijkt te zijn. Voor jonge kinderen (<4 jaar) lijken voldoende ruimte en tijd op het schoolplein voldoende te zijn voor een intensief beweegpatroon. Voor oudere kinderen zijn naast voldoende ruimte met name vaste speelelementen van belang voor een intensief beweegpatroon. Ten aanzien van los spelmateriaal, toezicht of begeleiding zijn minder eenduidige resultaten. De kwaliteit van de meeste studies naar schoolpleinen is daarnaast voor verbetering vatbaar (controleconditie, grootte onderzoekspopulatie). Er is verder nog nauwelijks wetenschappelijk bewijs voor een effect van schoolpleininterventies op ande-re uitkomstmaten dan bewegen zoals concentratie, leerprestatie, pesten en dergelijke, al hoewel dit vaak wel gesuggereerd wordt. Samengevat: buitenspelen is gezond. Scholen kunnen een belangrijke stimuleren-de rol spelen. Om schoolpleininterventies te evalue-ren en te implementeren is gedegen effectonderzoek nodig, waarbij wordt aanbevolen niet alleen naar de mate van lichamelijke activiteit te kijken, maar ook naar het effect op andere uitkomstmaten.

PLAYgroundsMirka Janssen, onderzoeker, Academie Lichamelijke Opvoeding, HvA

te Amsterdam. [email protected]

Scholen zijn key-settings als het gaat om het stimuleren van bewegen bij kinderen. Eén van de

mogelijkheden is het bewegen op het schoolplein, maar daar is nog veel winst te behalen, omdat slechts zo’n 40% van de kinderen op matig intensief niveau beweegt op het schoolplein. PLAYgrounds is een schoolpleinprogramma dat gericht is op beweeg-stimulering tijdens de pauze bij basisschoolkin-deren. De interventie is samengesteld uit mogelijk succesvolle componenten, die uit de internationale literatuur en de praktijk naar voren kwamen. PLAYgrounds is uitgevoerd bij 4 interventie- en 4 controlescholen, die gematched waren op school-pleingrootte, het aantal kinderen en intensiteit van bewegen voor de interventie. De interventie bestond uit een herstructurering van het plein met gekleurde lijnen en uit het stimuleren van actief gebruik van het plein, door het aanbieden van spelmateriaal en educatieve maatregelen, zoals aanmoediging door docenten en ondersteunende gymlessen. Het effect van de interventie is gedu-rende een schooljaar (10 maanden) geëvalueerd. Bij

De vakdocent LO en buitenspelen Interessegroep Lichamelijke Opvoeding

Page 16: Moving Matters 2013 03

32 33

››BIJEENKOMSTEN

1500 kinderen is de intensiteit van bewegen gemeten met versnellingsmeters en daarnaast is met de SO-PLAY observatiemethode het gebruik van het plein in kaart gebracht. De data zijn geanalyseerd met lineaire multilevel analyses.Uit de resultaten blijkt dat de intensiteit van be-wegen in de interventiegroep significant verschilt (p<0,001) van de controlegroep. In de interven-tiegroep bewoog 77,3% van de kinderen op matig intensief niveau en in de controlegroep 38,7%. Het effect van de interventie was consistent gedurende het schooljaar en was sterker voor de meisjes en de oudere kinderen (10-12 jaar).Het PLAYgrounds programma kan ingezet worden om structureel beweeggedrag bij kinderen te stimu-leren. Het programma is opgenomen in de nationale database van erkende interventies en beschikbaar voor scholen.

De actieve pauze, combineren van lessen LO en buitenspelenLiesbeth Jans, docent Fontys Sporthogeschool. [email protected]

Gekoppeld aan school zijn veel beweegmomenten mogelijk, zoals bewegingsonderwijs, beweegtussen-doortjes in de klas en buitenspelen op het plein. Kin-deren die minder actief zijn halen ongeveer de helft van hun activiteit uit de schooltijd, waaronder de gymles en de schoolpauze (Stuij et al., 2011). Door een toename van tussenschoolse en naschoolse op-vang is het gebruik van het schoolplein toegenomen. Wat kun je als leerkracht doen om kinderen volop te laten bewegen tijdens het buitenspelen? Eerder on-derzoek van Fontys Sporthogeschool (FSH) laat zien dat meiden van groep zes tot en met acht relatief minder actief zijn dan jongens en jongere kinderen. Vandaar een interventie met touwtjespringen: inten-sief en leuk. Alle kinderen (jongens en meisjes) van de groepen 6 t/m 8 hebben in de gymles activiteiten aangeleerd gekregen, die ze naderhand zelfstandig op het schoolplein konden doen (www.basisschoolin-beweging.nl/schoolplein).

Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd, met als centrale onderzoeksvraag: Wat is het effect van het beschik-baar stellen van materiaal en ondersteunende lessen LO met touwtjespringen op de fysieke activiteit en het touwtjespringen bij meisjes van groep 6, 7 en 8 tijdens de schoolpauze? In tabel 1 is de globale on-derzoeksopzet van beide onderzoeken te zien.

Uit onderzoek 1 kwam naar voren dat het be-schikbaar stellen van touwtjes leidt tot meer zwaar intensief bewegen en een flinke daling van kinderen die niet actief zijn op het schoolplein. Door de on-dersteunende lessen LO (gegeven door stagiaires van FSH) gingen de kinderen veel meer trucjes springen. In onderzoek 2 is bekeken of het ontwikkelde lesma-teriaal en de spelkaarten voor kinderen overdraag-baar zijn naar vak- en groepsleerkrachten. Leerlin-gen en leerkrachten waren enthousiast en konden zelfstandig met het materiaal werken. Het heeft ook geleid tot een toename in het touwtjespringen, maar niet tot een significante stijging van de fysieke activi-teit. Ook waren na vier weken nauwelijks complexe-re sprongen (zoals trucjes) zichtbaar. Hoe kan het dat beide onderzoeken verschillende resultaten geven? Ligt dat aan de verschillen in de onderzoeksgroep en het meetinstrument? Of is het beter om de kinderen eerst zelf te laten experimente-ren met het touwtjespringen, voordat de ondersteu-nende lessen LO worden aangeboden? Daarnaast is verder onderzoek nodig om te onderzoeken wat de invloed van de leerkracht is: in onderzoek 1 werden de lessen gegeven door stagiaires die hier zelf voor hadden gekozen. Dit in tegenstelling tot onderzoek 2, waar de lessen LO werden gegeven door groeps- en vakleerkrachten die vanuit de directie waren bena-derd voor dit onderzoek.

De avond werd afgesloten met een levendige discussie onder de ruim 40 deelnemers. We danken de Hoge-school van Amsterdam voor de gastvrijheid. ‹‹

ONDERZOEK 1 ONDERZOEK 2

Aantal scholen 2 8

Aantal meisjes 87 250

Stad Roosendaal Tilburg

Gymlessen door Stagiaires FSH Vak-/groepsleerkrachten school

Meten fysieke activiteit Observatie m.b.v. SOFIT/SOPLAY Actigraph versnellingsmeter

Duur metingen 2 weken 1 dag

Ontwerp 4 wkn. LO touwtjespringen

4 wkn. springtouwen

4 wkn.:• LO touwtjespringen• springtouwen

Hardlopers kunnen hun prestaties het beste verbeteren met motiverende muziek met een duidelijke en constante beat. Met een stabiel geluidsritme wordt de cadans van renners regelmatiger en daarmee lopen ze efficiënter. Bewegingswetenschapper Melvyn Roerdink publiceert hierover een artikel in open access tijdschrift PLoS ONE. Dit inzicht kan ook revalidatietechnieken verbeteren

›› Beter hardlopen én revalideren met de juiste beat

Roerdink’s studenten Robert Jan Bood en Marijn Nijssen lieten negentien recreatieve hardlopers op drie

verschillende dagen op een loopband rennen tot ze uitgeput waren. Zij onderzochten de verschillen tus-

sen rennen zonder geluid, rennen op een constant geluidsritme (metronoom) en rennen op motiverende

muziek (nummers van de Black Eyed Peas, Red Hot Chili Peppers en DJ Tiësto).

Tempowisselingen in muziek verstoren het loopritmeMet geluidsritmen hielden proefpersonen het langer vol dan zonder. Verrassend genoeg bleek de wat saaie

metronoom daarbij even effectief als motiverende muziek. Dit komt doordat in de meeste muzieknummers

te veel tempowisselingen zitten om de hardloper in een constant ritme te houden. Roerdink concludeert

dat de ideale pacemaker van een hardloper twee componenten moet bevatten: motiverende muziek mét

een duidelijke en constante beat afgestemd op de cadans van de loper. Door motiverende aspecten kan een

renner zich zwaarder inspannen en door synchronisatie zal hij efficiënter lopen.

Ritme voor revalidatie

Door meer te begrijpen van het effect van geluidsritmen op ons bewegen, is het mogelijk om trainings- en

revalidatietechnieken te verbeteren. Looptraining, een belangrijk onderdeel van revalidatie, kan baat heb-

ben bij geluidsritmen, bijvoorbeeld om de cadans of symmetrie te beïnvloeden. Looprevalidatie is ook een

kwestie van veel blijven doen. Begrijpen hoe mensen beter kunnen presteren en gemotiveerder kunnen

lopen met geluidsritmen is daarom waardevolle kennis voor het revalidatieproces. Met motiverende muziek

kan een revalidatiepatiënt loopoefeningen bijvoorbeeld langer volhouden. Roerdink: “Een mooi voorbeeld

van hoe muziek kan motiveren is atleet Haile Gebrselassie die in 1998 een wereldrecord rende op de 2000

meter. Tijdens zijn run knalde de snelle beat van Scatman door het stadion. Harde muziek met een opzwe-

pend tempo en inspirerende tekst werkt als doping voor het brein: het arousalniveau stijgt (‘moraal’) en sig-

nalen van vermoeidheid en pijn worden minder negatief ervaren. Daardoor kan een zwaardere inspanning

geleverd worden. Maar ook de beat in de muziek speelt een belangrijke rol. Haile vertelde dat de beat van

Scatman hem hielp om zijn cadans vast te houden. Ons onderzoek laat duidelijk zien dat naast motiverende

kwaliteiten van muziek ook een constante beat tot prestatieverbetering kan leiden.”

‹‹

›› IN DE MEDIA

Naar aanleiding van een artikel

in PLoS ONE van 7 augustus j.l.

(http://dx.plos.org/10.1371/journal.

pone.0070758) heeft Melvyn Roer-

dink de afgelopen tijd nogal in de

belangstelling van de media gestaan:

- bij Kranenbarg op Radio 2: http://

radio.omroep.nl/i/107312/;

- bij Hart van Nederland op SBS6:

http://www.hartvannederland.nl/

nederland/2013/muziek-bepaalt-

hardloopprestatie/ (eerst reclame);

- bij Giel Beelen op 3FM, na 2 uur

en 47 min: http://www.3fm.nl/a/

ug/246890.

Videos behorende bij deze studie

staan op: http://www.youtube.com/pl

aylist?list=PLDm4PkCPzIgvjXDFJEmR

bHWzvdbgZ_AO7.

Een App die aansluit bij het on-derzoek: CruiseControlRun, mede ontwikkeld door oud FBW student Mark Snaterse, die automatisch het tempo in de muziek afstemt op jouw cadans. De App kan ook gebruikt worden als target voor loopritme, waarbij de beats per minute van de muziek aangepast wordt zodat het overeenkomt met jouw gewenste loopritme.

Tabel 1: Onderzoeksopzet

Page 17: Moving Matters 2013 03

34 35

››BIJEENKOMSTEN MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

De dag werd georganiseerd door de Facultaire Studentenraad, het Dagelijks Bestuur en de Educacie van de studievereniging Vereniging in Beweging (V.I.B.). Gedurende de dag werd geprobeerd de studenten een goede indruk te geven van de mogelijkheden na de studie Bewegingswetenschappen. De dag werd om 11.15 uur geopend door dagvoorzitter Mark Ackermans. Mark ging in op de vraag of het onduidelijke beeld van het werkveld een zwak punt of juist een sterk punt van de studie is. Hij opperde dat de studenten de breedheid van zowel de opleiding als het uitstroomgebied na de opleiding in hun voordeel moeten gebruiken, waarbij zij moeten proberen hun positie als generalist in plaats van specialist duidelijk naar voor te laten komen.

Na deze korte opening, waarbij zo’n 60 studen-ten aanwezig waren, was het tijd voor de eerste sprekersronde. Afke van de Wouw beet het spits af met een presentatie over haar loopbaan als bewegingswetenschapper en sportpsycholoog. Na een beschrijving over haar opleiding en werkzaam-heden tot nu toe, was het de beurt aan de studenten. Zij wilden van Afke met name graag weten hoe zij haar weg had gevonden naar de functies die zij op dit moment bekleedt. Daarna gaf Janneke Aarts een interessante presen-tatie over haar werk als Psychomotorisch therapeut en trainer Agressiehantering. Ook toonde zij vi-deomateriaal met daarin beelden van drie kinderen die probeerden geblinddoekt naar de overkant van de zaal te lopen. In de ruimte dienden zij allerlei obstakels te vermijden. De ouders moesten hierbij hun drie kinderen begeleiden en het werd al snel duidelijk dat de ouders geen goede afspraken hadden gemaakt hoe de overkant te bereiken met alle drie de kinderen. In de vragenronde na afloop van de presentatie van Janneke kwam nogmaals

duidelijk naar voren dat het profileren van jezelf een belangrijke stap is op weg naar een baan. Dit vormde een mooi bruggetje naar de daaropvolgende workshopronde, waarin studenten in de ene work-shop leerden zakelijk te flirten, oftewel hoe je jezelf het beste kunt neerzetten tegenover iemand anders; in een andere workshop leerden de studenten meer over Linkedin.

BrandalarmGedurende de Carrièredag bleek de organisatie goed voorbereid. Het enige dat niet in hun draai-boek stond, was een eventueel afgaand brandalarm. Dit brandalarm in het Hoofdgebouw van de VU gooide even roet in het eten, maar gelukkig kon er snel een nieuwe ruimte gevonden worden elders op de VU. In het vervolg van de workshop kwamen de studenten er onder andere achter hoe ze het beste iemand kunnen toevoegen aan hun netwerk op Linkedin. Na deze workshopronde verplaatsten de groepen zich naar de eigen medische faculteit, waar wederom twee sprekers vertelden over hun werkzaamheden. Gedurende de hele dag was het aan de studenten vrij om in en uit te lopen, al moest er voorafgaand aan de carrièredag wel worden aangemeld voor de verschillende workshops. Nadat ook de laatste studenten binnen waren gekomen, begon Laura Hak in een goed gevulde collegezaal haar verhaal over promoveren. Laura vertelde enthousiast over haar werk als promovendus bij de FBW. Zij ging in op haar promotietraject over de revalidatie van het lopen bij personen met een on-derbeenprothese en personen die herstellen van een CVA, waarbij zij ook haar licht liet schijnen over de bij een promotietraject horende voor- en nadelen. Vervolgens was het de beurt aan Rinus van der Schoof om de studenten meer te vertellen over het worden ofwel zijn van docent. Rinus, onder andere

werkzaam als HBO-docent bij de opleiding Sport- en Bewegingseducatie aan de HAN, vertelde over zijn traject binnen de Docentenopleiding FBW en hoe hij erachter kwam dat het doceren van kennis aan anderen goed bij hem paste. Rond de klok van drie uur was het tijd voor de volgende ronde met workshops. Naast de workshop over Linkedin konden studenten ook deelnemen aan de workshop over het nieuwe solliciteren. In deze workshop werd ingegaan op hoe jij jezelf in een sollicitatie goed neerzet. Daarnaast werd er tij-dens deze ronde nog een derde workshop verzorgd, waarbij ingegaan werd op vragen als ‘hoe zorg je ervoor dat iedereen jou kan vinden op internet?’ en ‘hoe kom ik bovenaan te staan bij een bepaalde zoekterm op google?’.

BedrijvenmarktNa deze boeiende workshopronde werd de dag afgesloten in de Loopzaal van de FBW. Hier vond de bedrijvenmarkt plaats en konden studenten en werkgevers met elkaar in contact komen. Onder het genot van een hapje en een drankje werd er informatie uitgewisseld, contact gelegd en gewoon gezellig gekletst. Na een lange, inspirerende dag werd het licht van de Loopzaal uitgedaan en kon er worden teruggekeken op een geslaagde Carrière-dag. Hopelijk hebben veel studenten meer inzicht gekregen in wat er zoal mogelijk is na het afronden van de studie Bewegingswetenschappen. Dat de mogelijkheden breed zijn, bleek ook vandaag wel weer! ‹‹

Carrièredag FBW 2013 ‘Wat kun je nu eigenlijk na het afronden van de studie Bewegingswetenschappen’ en ‘waar kun je terechtkomen na je studie?’, zo maar een greep uit de vragen waarmee studenten op woensdag 13 november jongstleden begonnen aan de Carrièredag 2013, plaatsvindend op de Faculteit der Bewegingswetenschappen (FBW) aan de VU.

Het profileren van jezelf is een belangrijke stap op weg naar een baan

Page 18: Moving Matters 2013 03

36 37

››BIJEENKOMSTEN

Unloader braces zorgen voor een gelijkere gewichtsverdeling bij arthrose patienten

Mensen met knie artrose hebben veel pijn en weinig

bewegingsvrijheid[1,4]. Zij proberen hun aangedane

been te ontlasten[3], waardoor de kans op artrose in

het niet aangedane been vergroot[2]. Wij onderzochten

of twee ontlastende knie braces, de Unloader One en

de OAsys, de gewichtsverdeling verbeteren en

daarnaast pijn verminderen.

Eline Flux & Lilja Siemelink - Research & Development, Össur Iceland - Faculty of Human Movement Sciences, VU University Amsterdam

Introductie

Beide braces gaven signi�cante pijnvermindering, de

Unloader One meer dan de OAsys. Bovendien zorgde

de Unloader One voor een gelijkmatigere

gewichtsverdeling.

Resultaten

Met krachtenplatformen werd de gewichtsverdeling

over de benen van artrose patienten gemeten tijdens

opstaan en stilstaan. Dit werd in willekeurige volgorde

herhaald met de twee braces en zonder brace. Deelne-

mers gaven hun ervaren pijn aan op een VAS schaal [5].

Methode

De Unloader One zorgt voor een gelijkmatigere ge-

wichtsverdeling, waardoor het niet aangedane been

minder belast wordt. Daarnaast ondersteunt de brace

het aangedane been en vermindert de pijn.

Conclusie

Gewichtsverdeling

1) Brouwer et al. (2007). Arthr Rheum, 56, p1204-1211. 4 ) Mannoni et al. (2003). Ann Rheum Dis, 62, p576-578.2) Bullough et al. (1981). Clin Orth Relat Res, 165, p61-66. 5) Price et al. (1983). Pain, 17(1), p45-56.3) Christiansen et al. (2010). Phys Med Rehabil, 91, p1524-1528.

VAS Schaal

Before After

Winnaars Posterprijs Studentendag

Nadat het niet gelukt was om in 2012 een geschikte datum te prikken, waardoor de Studentendag toen geen doorgang heeft kun-nen vinden, was het op woensdag 9 oktober jl. dan eindelijk zover: de 15e Studentendag vond plaats. Dit keer viel de eer te beurt aan Bewegingswetenschappen Amsterdam om de dag te organiseren. De organisatie kan te-rugzien op een geslaagde dag, met vele (14!) interessante mondelinge presentaties en veel minder (slechts vier), maar niet minder interessante, posterpresentaties.

En ook het aantal deelnemers viel niet tegen: naast de studenten die een presentatie gaven, waren er ruim 60 studenten als bezoeker aanwezig. Bij zowel de presentaties als de bezoekers waren Amsterdam, Groningen en Nijmegen goed vertegenwoordigd. Maastricht liet het een beetje afweten. Ondanks het hoge niveau van de presentaties had de deskundige jury, bestaande uit Peter Hollander (Amsterdam), Ruud Selles (VvBN), Esther Tanck (Nijmegen) en Frank Zaal (Groningen) niet al te veel moeite met de beoordeling. De nummers 1 en 2 in de categorie mondelinge presentaties staken met kop en schouders boven de nummers 4 t/m 14 uit en waren een beetje beter beoordeeld dan de num-mer 3. Op de eerste plaats eindigde Steven van Andel (Groningen). Een samenvatting van zijn winnende onderzoek staat op pagina 38 en 39 van deze Moving Matters. Hiltsje Smilde (Amsterdam) werd overtuigend tweede met haar presentatie over spierspoeltjes en peeslichaampjes. Niek Benerink (Groningen) werd derde met zijn presentatie over de ontvangst van een service in het volleybal. Bij de posters gingen Eline Flux en Lilja Siemerink (Amsterdam) er met de eerste prijs vandoor. De winnende poster staat op pagina 37. De tweede prijs in de categorie posters ging ook naar Amsterdam (Nicole Goedhart en Francien Meijer) en Remco Doodkorte nam de derde prijs mee naar Nijmegen. Alle studenten die een presentatie hadden verzorgd ontvingen een fraaie oorkonde en de winnaars ont-vingen daarnaast een geldprijs. Ondanks het volle programma was er tijd ingeruimd voor een vijftal workshops die alle min of meer in het thema van de dag ‘Coping of Doping’ stonden. En uiteraard werd de inwendige mens niet vergeten. Tussen de middag was er een uitgebreide lunch en na afloop was er een goedverzorgde borrel. Kortom, een dag om met veel plezier op terug te kijken. Op naar Maastricht, waar de volgende Studentendag zal plaatsvinden. ‹‹

Geslaagde Studentendag

De organisatie. Van links naar rechts: Tessa Hoekstra, Fabian Broers, Renske Sterrenburg, Herre Bijl, Marijne Nieuwelink en Brenda van Keeken

De winnaar van de mondelinge presentaties

Het publiek

Page 19: Moving Matters 2013 03

38 39

››PRIJZEN MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Met andere woorden, we zochten een variabele waarin vangbare trials andere waarden tonen dan niet vangbare trials.

ResultatenZonder alle variabelen af te gaan wil ik uw aandacht graag gelijk richten op het meest positieve resultaat van deze studie. Figuur 4 toont de waarde van the-tadot (de eerste afgeleide van de hoek theta) over de de tijd, voor 96 ballen, gelanceerd naar één (typisch presterende) proefpersoon. U ziet dat de groene (gevangen) ballen een ander traject volgen dan de rode (niet gevangen) ballen. U kunt zich voorstellen dat als een persoon een waarde van thetadot waar-neemt, die binnen het groene cluster valt, dat dit de proefpersoon informeert dat de bal vangbaar is. Als daarentegen een waarde wordt waargenomen die binnen het rode cluster valt, dan kan dit informatief zijn dat de bal niet te vangen is.Geen enkele van de andere variabelen lieten zo’n mooi verschil zien tussen vangbare en niet vangbare ballen. Daarom stellen we dat thetadot de meest informatieve variabele is om te beslissen of een bal vangbaar is of niet.

DiscussieTijd voor een pas op de plaats. We hebben het gehad over Chapmans strategie, waarbij mensen optische acceleratie minimaliseren om bij het inter-ceptiepunt met de bal te komen. Nu wordt het voor ons interessant, omdat optische acceleratie sterk verwant is aan de tweede afgeleide van theta. Ster-ker nog, optische hoogte van Chapman is hetzelfde als een verticale afspiegeling van de hoek theta. The-tadot is dus gelijk aan optische snelheid. Dit betekent de grootste waarde van onze studie. Volgens Chapman was alleen een verandering in

optische snelheid informatief (dus optische accelera-tie), maar wij vinden dat ook de waarde van optische snelheid zelf informatie bevat.

AcknowledgementsIk wil graag Frank Zaal bedanken voor de begelei-ding in mijn afstudeerproject. Ik heb veel geleerd van zijn kritische feedback en begeleiding. Dit heeft zowel het project als mijzelf als persoon helpen ontwikkelen. ‹‹

We zochten een variabele waarin vangbare trials andere waarden tonen dan niet vangbare trials

Figuur 1, experimentele opzet, de proefpersoon stond op 20 meter van lanceer installatie.

Deze lanceerde ballen zowel binnen als buiten het bereik van de proefpersoon.

Figuur 2, positiedata in meters van de proefpersoon (blauw) en de bal (rood).

Figuur 3, weergave van de geanalyseerde hoeken theta (A) en phi (B). In de analyse zijn ook

hoekverandering en hoeksnelheid meegenomen.

Figuur 4, waarden van thetadot over de tijd voor 96 trials voor 1 proefpersoon.

Gevangen trials zijn groen, niet gevangen trials zijn rood, met op het moment van

‘nee’ in het blauw. Het is te zien dat de gevangen trials een aparte cluster vormen

van de niet gevangen trials.

Deze nauwe koppeling tussen waarneming en bewe-ging is voor onderzoekers al jaren een grote bron van inspiratie. Zo publiceerde Seville Chapman al in 1968 een strategie die baseball outfielders in staat zou stel-len op de juiste plek te komen voor het vangen van de bal. Na Chapmans strategie zijn er nog tal van an-dere strategieën ontwikkeld die een persoon kunnen sturen naar het interceptiepunt. Echter, de strategie van Chapman wordt in dit verhaal belangrijk, dus alleen deze strategie zal ik nu verder toelichten. Chapman stelde dat een outfielder zijn beweging in het sagitale vlak kan sturen aan de hand van slechts één optisch waarneembare variabele. Aan de hand van deze variabele, optische acceleratie, neemt een outfielder waar wat de gewenste actie is om op een interceptiepunt met de bal te komen. Neemt hij positieve acceleratie waar, dan betekent dit dat hij harder naar achteren moet gaan lopen om op het interceptiepunt te komen. Als de outfielder daaren-tegen optische declaratie waarneemt, dan betekent dit dat hij harder naar voren moet bewegen. Weet de outfielder met zijn acties ervoor te zorgen dat de optische acceleratie nul is, dan heeft hij de snelheid waarmee hij uiteindelijk de bal kan onderscheppen. In andere woorden, door het minimaliseren van de optische acceleratie beweegt de outfielder zich naar het interceptiepunt met de bal. Stel u voor: u staat op het honkbalveld en de bal vliegt hoog door de lucht uw kant op. Dankzij Chapmans strategie bent u in staat om de juiste actie in te zetten en richting het interceptiepunt te rennen. Maar gaat u het halen? Kunt u de bal vangen voordat deze op de grond is gekomen? Onderzoek heeft uit-gewezen dat u zeer zeker in staat bent om deze afwe-ging te maken. Kennelijk bent u zich bewust van de gevraagde actie en uw eigen mogelijkheden en kan u de beslissing maken: deze bal is vangbaar of niet.Opvallend is dat wel, aangezien Chapman, en tevens de meeste andere strategieën voor het vangen van

een bal, u enkel informeren over de gevraagde actie. Met deze strategieën is het nooit zeker wat het eindresultaat zal zijn, terwijl u zich daar wel bewust van bent. Er is dus meer informatie beschikbaar dan Chapmans optische acceleratie alleen. Dit onderzoek richtte zich erop om uit zoeken waar deze informatie in zit.

MethodeZes proefpersonen werkten mee aan dit onderzoek (24 jaar gemiddeld, range 20 tot 27 jaar). Alle proef-personen hadden weinig ervaring in honkbal, softbal of andere sporten waar soortgelijke ballen gevangen dienen te worden. Elke proefpersoon kreeg 96 ballen op zich af gelanceerd, zowel voor als achter hem/haar gericht. Sommige ballen waren binnen het bereik van de proefpersoon en andere ballen erbuiten. Wanneer een proefpersoon waarnam dat de bal buiten zijn bereik zou eindigen riep de proefpersoon ‘nee’ en eindigde deze trial. De experimentele opzet is weer-gegeven in figuur 1. Het experiment werd geregistreerd door een camera die een soortgelijk beeld opnam als weergegeven in figuur 1. Deze beelden werden omgezet in positie-data van zowel proefpersoon als bal (figuur 2). Aan de hand van deze data werden optische variabelen berekend die informatie kunnen bevatten voor de proefpersoon.

Er zijn twee optische hoeken waarneembaar voor een proefpersoon. Dit zijn theta (figuur 3A) en phi (figuur 3B). Naast deze hoeken is het ook mogelijk dat proefpersonen de afgeleiden van deze hoeken waarnemen (hoeksnelheid en hoekversnelling) en daarmee komen we tot zes potentiële optische variabelen. Deze variabelen hebben we over de tijd geanalyseerd. We zochten naar een variabele die informatie kon geven of een bal vangbaar is of niet.

Winnaar Studentendag Steven van Andel

Hoe vang je een bal? Het probleem ‘hoe vang je een bal?’ wordt vaak geanalyseerd als ‘the outfielder problem’, waarbij gekeken wordt naar een baseball outfielder (Nederlands: honkbal verrevelder) die zijn weg zoekt naar de landing/interceptie locatie van een weggeslagen bal. Om deze taak succesvol te volbrengen moet de persoon in kwestie zijn acties exact afstemmen op zijn waarneming van de bal.

Page 20: Moving Matters 2013 03

41

VvBN Symposium

›› Bewegingswetenschappen, hoe toepasselijk!Vrijdag 28 maart 2014

De voorzitter van de VvBN gaf het al aan in het voorwoord: de VvBN organiseert ook in 2014 een symposium voor haar leden en andere belangstellenden. Het symposium draagt zorg voor kennisoverdracht naar de diverse doelgroepen en legt (nieuwe) verbindingen tussen de verschillende interessegebieden. Op 28 maart 2014 biedt het symposium een unieke combinatie van zeer actuele thema’s, topsprekers, praktische workshops en de gelegenheid om bij te praten met collega’s. Onder leiding van dagvoorzitter Jochem Uytdehaage staat ons een inspirerende dag te wachten!

Het symposium staat in het teken van de toepasbaarheid. Hoe maken we gebruik van de wetenschap van het bewegen? Vooraan-

staande sprekers gaan dieper in op dit actuele thema en bieden een schets van de mogelijkheden van deze boeiende wetenschap.

Het programma biedt een combinatie van inspirerende keynotes met visie en verdiepende parallelsessies. Daarnaast presenteren

de genomineerden van de VvBN prijs zich voor het beste proefschrift, zodat er kennis gemaakt kon worden met toekomstige des-

kundigen uit het vakgebied!

Voor meer informatie: ga naar www.vvbnsymposium.nl

‹‹

›› Symposium ‘Van tikken naar taggen’Digitalisering van bewegingsonderwijs en sport

Het lectoraat Bewegen, School en Sport van Windesheim organiseert op 22 januari 2014 het symposium ‘Van tikken naar tag-gen. Digitalisering van bewegingsonderwijs en sport’. Een breed scala aan recente ontwikkelingen op het gebied van ICT en bewegingsonderwijs, video-observatie, e-sport, gaming en motorisch leren komt aan bod. De dag bevat keynotes, onderzoek-presentaties, praktijkworkshops en good practice-sessies. Een greep uit de thema’s van 16 workshops:

− Gebruik van de iPad binnen balsporten

− Digitale spelanalyse in het bewegingsonderwijs

− Wii want to be fit. Hoe zet je interactieve beweeggames in op school?

− Digitale videofeedback en zelfsturing in de gymles

− Taggen in sport, het verschil tussen winst en verlies…

− Leren gymmen van een beeldscherm?

Tijd, locatie en aanmeldenHet symposium vindt plaats op woensdag 22 januari 2014 van 9.30 tot 17.30 uur op Windesheim aan Campus 2-6 in Zwolle.

U kunt zich aanmelden op www.windesheim.nl/vantikkennaartaggen. De kosten voor deelname (inclusief lunch en boek)

zijn € 150,-.

‹‹

››AGENDA

›› VU-studenten Bewegingsweten-schappen winnen Summerschool Ondernemerschap

Mental Health Training is een 12-weeks trainingsprogramma waarmee in kleine groepen depressies

behandeld zullen worden. De trainingen bestaan uit een mix van kracht en duurtraining. Mental Health

Training verhelpt mild to moderate depressie op een actieve manier zonder de negatieve bijwerkingen

van medicatie. Daarnaast verbeteren de trainingen de lichamelijke gesteldheid en het algehele welzijn

van de deelnemers. Als onderdeel van het trainingsprogramma wordt er veel aandacht gegeven aan het

onderwijzen van de deelnemers. Deze leren op een simpele manier wat voor effect de trainingen op de

klachten en het algehele welzijn hebben. Door de actieve behandeling te combineren met het onderwij-

zen van de deelnemers streeft Mental Health Training naar een reductie van het hoge terugvalpercen-

tage (80% binnen 5 jaar) van deze aandoening.

Mental Health training zal zich niet alleen gaan richten op depressies maar streeft ernaar in de toekomst

ook de samenhangende cognitieve stoornissen te gaan behandelen; burn-outs, angststoornissen etc.

‹‹

Voor meer informatie kunt u mailen naar [email protected].

›› PRIJZEN

De jaarlijkse De Rabobank Amsterdam en het Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE) organiseren jaarlijks een summerschool speciaal gericht op studenten die serieuze plannen hebben om te gaan ondernemen of die al zijn gestart: de Rabobank/ACE Summerschool Ondernemerschap. Gedurende een week is er ruim aandacht voor thema’s als financiën, marketing, duurzaamheid, netwerken, sales en strategie. Aan het einde van de week wordt de titel ‘beste ondernemer Rabobank/ACE Summerschool Ondernemerschap 2013’ toegekend. Dit jaar ging de titel naar VU-studenten Bewegingswetenschappen Ryan Kreijne en Rüben Spapens voor hun onderneming ‘Mental Health Training’.

MOVING matters ›› Nummer 3 | 2013

Page 21: Moving Matters 2013 03

42

››AGENDA

Van woensdag 23 tot vrijdag 25 april 2014 vindt in Groningen het 5e internationale State-of-the-Art congres plaats getiteld ‘Rehabilitation: Mobility, Exercise & Sports’. Het eerste congres in deze serie is bijna 25 jaar geleden gehouden, in 1990. Toen startte het met een Europees onderzoeksnetwerk en was de focus vooral gericht op rolstoelmobiliteit. De edities daarna (1998, 2004, 2009) richtten zich in eerste instantie vooral op dwarslaesie en rolstoelrijden. Daarna is de focus verbreed en zijn meer onderwerpen binnen de bewegings- en revalidatiewetenschappen belicht.

Locatie & organisatieWaar de eerste vier edities plaats vonden in Amster-dam is dat deze keer anders. Luc van der Woude, de voortrekker van dit congres, heeft de faculteit Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam in 2009 verlaten en is naar het Hoge Noorden getrokken: het Centrum voor Bewe-gingswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum en de Rijksuniversiteit Groningen. Daarom zal de vijfde editie plaatsvinden in het Universitair Medisch Centrum te Groningen (UMCG). Het organiserend comité is samengesteld uit medewer-kers van de Faculteit Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam, het Centrum voor Revalidatie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en het Centrum voor Bewegingswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen en het UMCG.

Doel & ProgrammaHet wetenschappelijke doel van dit 5-jaarlijkse in-ternationale ‘State of the Art’ congres is het bij elkaar brengen van onderzoekers uit de gehele wereld om de laatste wetenschappelijke kennis uit te wisselen op het gebied van de revalidatie- en bewegingswe-tenschappen. De thema’s ‘handicap & mobiliteit’, ‘inspanning’, ‘actieve leefstijl’ en ‘aangepaste sport’ staan centraal. Naast kennisuitwisseling middels wetenschappelijke presentaties is er ook voldoende tijd ingeruimd voor discussie tussen de onderzoe-kers, overleg en het initiëren van internationale samenwerkingsprojecten. In deze context is het een

uitzonderlijk congres binnen het veld van de reva-lidatie- en bewegingswetenschappen en levert het een uniek tijdsdocument op. Het programma beslaat drie dagen en bestaat uit een one-track programma zonder parallelsessies. Negen interessante (inter)nationale sprekers (zie www.rehabmove2014.com) hebben toegezegd om met hun expertise een keynote te geven in het kader van de revalidatie en bewe-gingswetenschappen. Daarnaast zijn er twaalf sessies met mondelinge presentaties en twee postersessies. Inbegrepen bij de congresprijs is koffie, thee, lunches en op woensdag en donderdag een diner.

Abstracts indienenProfessionals en onderzoekers op het gebied van bewegingswetenschappen, inspanning en sport en re-validatie zijn van harte uitgenodigd om een abstract in te dienen en zo het inhoudelijk programma van de 12 mondelinge en de 2 postersessies vorm te geven. De deadline voor het indienen van abstracts is in december 2013. Zie hiervoor de website.

Guests of Honor De organisatie van het congres heeft drie ‘guests of honor’ uitgenodigd voor het congres. Deze drie personen hebben aan de basis gestaan van de bewegingswetenschappen in Nederland en hebben een belangrijke rol gespeeld in de actieve en sterke samenwerking tussen bewegings- en revalidatiewe-tenschappen in Nederland. Wilt u weten wie dit zijn? Kijk op de website onder het kopje ‘guests of honor’. Daar introduceren deze eregasten zichzelf.

RegistratieVia de website kunt u zich registreren als deelnemer van het congres. Doe dit vóór 13 maart 2014 om te profiteren van een lagere congresprijs.

Voor meer informatie over de keynote sprekers, het voorlopig programma, tips voor hotels, achtergrond-informatie, de guests of honor of andere praktische informatie: kijk op de website www.rehabmove2014.com. Hier is het ook mogelijk om abstracts in te dienen en/of te registreren als deelnemer. ‹‹

5th International State-of-the-Art Congress ‘Rehabilitation: Mobility, Exercise & Sports’

Heel graag zien we u in april 2014 in Groningen!