momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was...

76
Aan de basis van dit boek liggen de bijdragen van prof. Boudens over kerk geschiedenis in het weekblad Kerk en Leven. Dit boek is niet meer te verkrijgen. Daarom deze kopie uitsluitend te gebruiken voor de cursus. MOMENTOPNAMEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE KATHOLIEKE KERK INHOUD EERSTE HOOFDSTUK: HET CHRISTENDOM IN HET ROMEINSE IMPERIUM 1. Het graf van Petrus .......................... 2. De onderlinge verbondenheid ................. 3. De christenen worden vervolgd ................... 24 4, Rechtsgrond van de vervolgingen . . . . . . . . 5. De martelaren . . . . . . . . . . . . . . 6. Verbreiding over het imperium . . . . . . . . . . . 31 7. Keizer Constantijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 8. Tegenoffensief van heidense intellectelen . . . . . . . . . . . . . 39 9. Uitbouw van de hierarchie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 10. Het doopsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 11. De eucharistieviering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52 12. Biechtenboete ............................. 56 13. De leek................................... 59 14. JulianusdeAfvallige.......................... 63 15. Wat heeft de Kerk bereikt? ..................... 67 TWEEDE HOOFDSTUK LICHT EN SCHADUW IN DE MIDDELEEUWEN I TWEEDE HOOFDSTUK 1. De woelige volksverhuizingen .................... 72 2. Het westerse monnikenleven ................. 76 3. Naar een verplicht priestercelibaat ................. 81 4. De Kerk in de middeleeuwse wereld . . . . . . . . . . . . . . . . 85 5. Het ontstaan van de Kerkelijke Staat . . . . . . . . . . . . . . . 89 6. Karel de Grote.. .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 7. De grote oosterse scheuring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 8. Ridders, ridderorden en kruistochten . . . . . . . . . . . . . . . 102 9. Middeleeuwse volksvroomheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 10. Middeleeuwse kloosterorden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 11. Scholen en universiteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116 12. Het middeleeuwse denken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120

Transcript of momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was...

Page 1: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Aan de basis van dit boek liggen de bijdragen van prof. Boudens over kerk geschiedenis in het weekblad Kerk en Leven. Dit boek is niet meer te verkrijgen. Daarom deze kopie uitsluitend te gebruiken voor de cursus.

MOMENTOPNAMEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE KATHOLIEKE KERK

INHOUD

EERSTE HOOFDSTUK:HET CHRISTENDOM IN HET ROMEINSE IMPERIUM1. Het graf van Petrus ..........................2. De onderlinge verbondenheid ................. 3. De christenen worden vervolgd ................... 244, Rechtsgrond van de vervolgingen . . . . . . . .5. De martelaren . . . . . . . . . . . . . .6. Verbreiding over het imperium . . . . . . . . . . . 317. Keizer Constantijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 358. Tegenoffensief van heidense intellectelen . . . . . . . . . . . . . 399. Uitbouw van de hierarchie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4410. Het doopsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4811. De eucharistieviering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5212. Biechtenboete ............................. 5613. De leek................................... 5914. JulianusdeAfvallige.......................... 6315. Wat heeft de Kerk bereikt? ..................... 67

TWEEDE HOOFDSTUKLICHT EN SCHADUW IN DE MIDDELEEUWENITWEEDE HOOFDSTUK1. De woelige volksverhuizingen .................... 722. Het westerse monnikenleven ................. 763. Naar een verplicht priestercelibaat ................. 814. De Kerk in de middeleeuwse wereld . . . . . . . . . . . . . . . . 855. Het ontstaan van de Kerkelijke Staat . . . . . . . . . . . . . . . 896. Karel de Grote.. .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 947. De grote oosterse scheuring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 988. Ridders, ridderorden en kruistochten . . . . . . . . . . . . . . . 1029. Middeleeuwse volksvroomheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10710. Middeleeuwse kloosterorden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11111. Scholen en universiteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11612. Het middeleeuwse denken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12013. Het Christendom: ziel van kunst en letteren. . . . . . . . . . . 224 14. Begijnenenbegarden ......................... 12815. Kerk en staat in de middeleeuwen . . . . . . . . . . . . . . . . . 133

DERIDE HOOFDSTUK:HET AANBREKEN VAN EEN NIEUWE TIJDI . De pausen in Avignon ......................... 1382. Herfsttij van de middeleeuwen ................... 1433. De moderne devotie ...................... . ... 1474. Renaissance en humanisme ...................... 152 5. 5. Maarten Luther ............................. 156 6. 6. Calvijn en het calvinisme . ...................... 1627. De oorsprong van het anglicanisme ................ 1668. Positieve aspecten van de reformatie ............... 1699. De katholieke hervorming ...................... 17410. Ignatius en de Societeit van Jezus ................. 17811. Het concilie van Trente ........................ 18212. Verovering van de Nieuwe Wereld ................. 186

Page 2: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

13. Adaptiemethode in de jezuietenmissies .............. 19114. Een `heilig experiment' in Paraguay ................ 19515. Katholicisme onder Hollands overzees bewind ......... 19816. Missionering gecentraliseerd in Rome ............... 20117. De tragedie van de godsdienstoorlogen .............. 20618. Volksvroomheid, bijgeloof en hekserijen ............. 21419. De Franse school van spiritualiteit . . . . . . . . . . . . . . . . . 218

VIERDE HOOFDSTUK:DE PERIODE VAN DE VERLICHTINGREGISTER1. Middelpuntvliedende krachten in de Kerk ............. 2242. Het veelzijdig gelaat van het jansenisme.............. 2283. De grote droom van de Aufklarung................. 2324. De tenoren van de Verlichting .................... 2365. De geestelijkheid in de Verlichtingstijd............... 2406. Ontstaan en groei van de vrijmetselarij .............. 2437. De Jezuietenorde door de paus ontbonden ............ 2488. Kerk en de Franse Revolutie ..................... 2529. De Kerk in Vlaanderen onder Frans bewind ........... 255

VIJFDE HOOFDSTUK:DE PARADOXALE NEGENTIENDE EEUW1. De intuitie van Lamennais ...................... 2622. Godsdienst en politiek in Belgie .................. 2663. Emancipatie van de katholieken in Nederland . . . . . . . . .2704. De Kerk in de Verenigde Staten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2755. De ondergang van de Kerkelijke Staat . . . . . . . . . . . . . . 2796. Vaticanum I en de pauselijke onfeilbaarheid . . . . . . . . . . 284 7. Antonio Rosmini . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 8. John Henry Newman . . . .9. Vroomheid en religieus leven10. Het missionair elan11. De sociale kwestie

ZESDE HOOFDSTUK: DE EEUW WAARIN WIJ LEVEN1. De crisis van het nodernisme . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122. Oktoberrevolutie (1917) en dreigend bolsjewisme . . . . . . . 3163. Godsdienstig leven tijdens het interbellum . . . . . . . . . . . . 320 324 4. Katholieke Actie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5. Kerk en fascisme in Italie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3296. Nationaal-socialisme in Duitsland . . . . . . . . . . . . . . . . . 3337. Pius XII en de Tweede Wereldoorlog . . . . . . . . . . . . . . 338 8. Priester-arbeiders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 343 347 9. Oecumemsme . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10. Rome en de Oosterse. Kerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35211. Vaticanum 11 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35612. De Kerk in de Oostbloklanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36513. De jongeKerken ............................ 37014. De post -conciliaire tijd.

DE OECUMENISCHE CONCILIES

Page 3: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

EERSTE HOOFDSTUK

Page 4: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Het graf van PetrusHet was de wens van Pius XI, na zijn dood in de Vaticaanse grotten to worden bijgezet. Toen staatssecretaris kardinaal Pacelli na het overlijden van deze paus in 1939 opdracht gaf naar een geschikte plaats uit to zien, werd vastgesteld dat de ruimte veel to klein was. Peilingen oin tot uitbreiding to kornen vormden het begin van een van de opmerkelijkste archeologische avonturen uit de geschiedenis. Twintig centimeter onder de vloer van de crypte ontdekte men de vloer van de oude basiliek die Constantijn in de eerste helft van de vierde eeuw ter ere van Petrus had laten oprichten en achter een zijmuur trof men een rnet stenen en afval opgevulde ruimte aan, waarvan niemand het bestaan had vermoed.

OpgravingenToen Pacelli na het conclaaf als Pius XII aan het hoofd van de Kerk kwam to staan, stelde hij een commissie van vier bekende archeologen aan om de zaak nader to onderzoeken. De opgravingen, die onder zeer moeilijke omstandigheden plaatsvonden, duurden tot in 1949. De ene ontdekking volgde op de andere. Tevoren had men steeds in de overtuiging geleefd dat Constantijn de basiliek had laten bouwen boven het voormalige circus van Nero, maar nu ontdekte men dat zich onder de vloer van de basiliek een begraafplaats bevond. Voor het bouwen van de kerk had men een deel van de helling van de Vaticaanse heuvel moeten ophogen en stevige steunwallen moeten aanleggen om het steengruis tegen to houden. De archeologen kwamen tot de conclusie dat Constantijn wel een heel bijzondere reden moet hebben gehad om zijn basiliek precies op deze moeilijke plaats - een heuvelrug - to bouwen en dat hij bovendien bereid was geweest een begraafplaats op to offeren om zijn plan uit to voeren. Wat kon die reden anders zijn dan de wens om de basiliek boven het graf van Petrus to bouwen? Die redenering lag des to meer voor de hand, omdat men wistdat die kerk vanaf haar ingebruikneming aan de eerste bisschop van Rome was toegewijd.In het licht van deze hypothese probeerde men alle verdere vondsten to interpreteren. Midden tussen een aantal graven ontdekte men een monumentje (twee zuilen van 1,4 meter hoog, met daarop een dwarszuil). Alles wees erop dat dit kleine monument met veel eerbied was behandeld. De archeologen aarzelden dan ook niet, het to identificeren met het `tropoeum' of zegeteken waarover de priester Caius het had, toen hij omstreeks het jaar 200 had verklaard: `Ik kan u de zegetekenen (tropoea) van de apostelen tonen, want als ge naar de Vaticaanse heuvel wilt gaan of naar de weg naar Ostia, zult ge de eretekenen vinden van hen die deze kerk hebben gesticht' - een duidelijke verwijzing naar Petrus en Paulus. In een halve cirkel rond dit `tropoeum' trof men een aantal graven aan, waarvan minstens een uit de periode van de regering van Vespasianus (69-79) dateerde. Het feit dat ze zo geplaatst waren leek crop to duiden dat de oudste christenen er blijkbaar aan hechtten, in de nabijheid van Petrus' graf begraven to worden. Dat men op die plaats ook nog oude muntstukken aantrof wees er bovendien op dat daar ooit iemand begraven moest zijn aan wie men wel op een heel bijzondere wijze eer wilde bewijzen. In de hoop ook het stoffelijk overschot van Petrus terug to vinden, werd onder het `tropoeum' verder gezocht. Men ontdekte enkele beenderen, waarvan een eerste analyse uitwees dat ze aan een man hadden toebehoord - maar dat men op een kerkhof beenderen vond, behoefde uiteraard niemand to verwonderen. De aangetroffen beenderen behoefden dus niet noodzakelijkerwijs die van Petrus to zijn.

De taal van de tekensEr kwamen echter nog nieuwe zaken aan het licht. In de onmiddellijke nabijheid van het `tropoeum' ontdekte men een aantal graffiti of inkervingen in een muur. Ze waren erg gehavend, maardankzij een taai volgehouden studie van zeven jaar slaagde prof'. Margharita Guarducci (van de staatsuniversiteit to Rome) erin, een aantal van deze graffiti to ontcijferen. Merkwaardigerwijs kwam herhaaldelijk de naam Petrus voor: de spreuken bevatten namen van gelovigen, aanroepingen,

Page 5: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

smeekbeden om voorspraak. Niet minder merkwaardig is de interpretatie die Guarducci wist to geven aan enkele specifieke tekens die op de muur voorkwamen. Zo werden twee letters uit het alfabet die een religieuze betekenis hadden (A en O - = alfa en omega) meestal door een streep met elkaar verboden, als een mystieke geloofsbelijdenis.Niettemin bleef het bij dit alles onzeker of de gevonden beenderen die van Petrus waren. Bij het voortgaande opgravingswerk ontdekte men nog andere beenderresten. Men stond uiteindelijk voor drie groepen : allereerst de beenderen die men in en aan de rand van het omgewoelde (Petrus)graf gevonden had; vervolgens die uit de onmiddellijke omgeving rond het graf en tenslotte de resten die in een zorgvuldig met marmer beklede ruimte (77 cm lang, 29 cm diep en 31 cm hoog) een weinig verderop waren aangetroffen. De inhoud van deze laatste ruimte (bestaande uit aarde, puin, beenderen en restanten van textiel) werd voor nader onderzoek in een doos opgeborgen. In 1956 gaf Pius XII aan verscheidene experts (o.m. aan prof. Carenti, hoogleraar in de antropologie aan de universiteit van Palermo) de opdracht een analyse van deze resten to maken. Het resultaat was verrassend : men stelde de aanwezigheid vast van rood wollen weefsel, gouddraad en verguld draad. Zo kwam men tot de conclusie dat dit gebeente met grote eerbied behandeld was. Men had het lichaam immers in rode stof gewikkeld - en rood was de kleur van het gezag. Ook de aarde werd onderzocht ; deze bleek scheikundig identiek to zijn aan de aarde die zich onder het `tropoeum' bevond.

Vroege vereringHoe kan men zich de zaken nu voorstellen? Constantijn heeft de basiliek willen bouwen boven het graf van Petrus. Het is uiteraard moeilijk aan to nemen dat hij dat boven een leeg graf heeft willen doen. Het graf werd later, bij de invallen van de barbaren, geplunderd; het gebeente was er toen echter al niet meer, want bij het naderende onheil hebben de kerkelijke gezagsdragers waarschijnlijk de resten van de eerste bisschop van Rome in veiligheid gebracht, namelijk in die met marmer beklede ruimte naast het oorspronkelijke graf, waar men ze destijds niet zou zoeken en waar ze later door prof. Guarducci gevonden werden. De beenderen die onder het `tropoeum' aangetroffen werden, waren niet die van Petrus.In feite zijn de lotgevallen van de resten van de apostel nog heel wat ingewikkelder. In de periode van de vervolgingen, nog voordat de basiliek van Constantijn was gebouwd, werden ze waarschijnlijk ook al eens in veiligheid gebracht in een catacombe; vanwege de ruimte kan daarop hier niet in detail worden ingegaan. Het voornaamste resultaat van het archeologisch onderzoek kan als volgt worden samengevat: alles wijst er op dat de gelovigen Petrus vrijwel onmiddellijk na zijn dood als de prins der apostelen zijn gaan vereren (de rode stof, de graffiti, de muntstukken). Dat de beenderresten die onder het `tropoeum' gevonden werden niet die van Petrus zijn, vindt zijn oorzaak in het feit dat men deze kostbare relikwieen heeft willen beveiligen tegen schendingen door de naderende barbaren. Met een hoge graad van waarschijnlijkheid kon prof. Guarducci zeggen dat het stoffelijk overschot van Petrus gevonden werd onder de kerk die aan hem werd toegewijd, maar met op de plaats waar men ze normaal verwacht zou hebben.Is dit alles nu slechts een professionele discussie voor archeologen? Het komt ons voor, dat alleen al de vaststelling van de verering van Petrus in de vroege christelijke oudheid de aandacht verdient. Deze vaststelling komt overigens overeen met literaire getuigenissen die in die richting wijzen. De stelling van Guarducci is een gefundeerde hypothese. Meer kan men niet zeggen. Minder echter ook niet.

De onderlinge verbondenheidHet is een hardnekkig vooroordeel de christenen uit de eerste eeuwen zonder meer als heiligen to beschouwen. Men hoeft er de preken en geschriften van de kerkvaders maar op na to lezen om van het tegendeel overtuigd to raken. De gelovigen hadden allen hun eigen temperament en karakter, hun gaven en gebreken. Ze moesten aangespoord worden om minder jaloers en minder gierig to zijn, opgeroepen tot trouw aan het geloof en tot meer liefde voor elkaar. Men moet zich ervoor hoeden, het christelijke leven in de oudheid door een al to idealistische bril to bekijken. Er waren toen, evenals nu, heiligen en zondaren en in ieder mens stak een mengeling van beide.

CommunioNu dit eenmaal vooropgesteld is, mag wel gesproken worden over een positief element dat in die eeuwen van vervolging heel diep door de christenen beleefd werd en dat in feite een sleutelbegrip is waardoor men heel veel uit de oude kerkgeschiedenis leert begrijpen. In het Grieks spreekt men van `koin6nia', in het Latijn van `communio'. Deze `communio' was het besef van de band tussen de

Page 6: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

gelovigen, die ook de bisschoppen met elkaar en met hun gelovigen verbond. Het was het hart van de kerkbeleving. De eucharistische communie (de maaltijd van de Heer) was er de bron en de uiting van. Dat vraagt om enige uitleg. Laten we, om to beginnen, iets zeggen over die band tussen communio

Voorstelling van `het breken van het brood' (wandschildering nit de catacomben van Priscilla, Rome).

ls besef van eenheid en de eucharistische communie. Een paar feiten kunnen dat illustreren. Polycarpus, de bisschop van Smyrna, begaf zich omstreeks het midden van de tweede eeuw naar Rome om er met de bisschop aldaar, paus Anicetus, overleg to plegen over de datering van Pasen. Over de manier waarop Pasen berekend moest worden, was men het in het oosten immers niet met het westen eens. De onderhandelingen leverden geen resultaat op, maar - zo zegt Irenaeus die het ons verhaalt - Polycarpus en Anicetus bleven toch met elkaar in communio, en ziehier het bewijs: de paus nodigde de bisschop uit om in zijn tegenwoordigheid de eucharistie aan zijn clerus uit to reiken.Of een ander voorbeeld. In de Didascalia (een geschrift uit de derde eeuw) werd aan de bisschoppen het advies gegeven dat ze, als bewijs van hun verbondenheid, aan voorbijreizende bisschoppen zouden vragen met hen to concelebreren.In het begin van de vijfde eeuw liet paus Innocentius I op de feestdagen een stuk geconsacreerd brood aan zijn clerus brengen. Waarom? `Opdat zij zich, vooral op de feestdagen, met van onze communio gescheiden zouden voelen.'In tijden van schisma kon men weten of iemand al dan met tot de moederkerk behoorde. Men behoefde slechts na to gaan in welke kerk hij de eucharistie ontving. Cyprianus had een typische uitdrukking om een ketter aan to duiden. Hij noemde hem een `rebel tegen het offer van Christus', daar waar wij geneigd zouden zijn to spreken van een rebel die zich van de leer of het geloof afscheurt.

Communio-brievenDie communio-verbondenheid kwam verder nog tot uitdrukking in wat men de communio-brieven noemde. Dat waren een soort reispassen of aanbevelingsbrieven die de bisschoppen meegaven aan christenen die op reis gingen. Wie zo'n `brief' bezat, was welkom in de christengemeenten waar hij langskwam en kon er genieten van de gastvrijheid, een deugd die in de oudheid hoog stond aangeschreven.Wellicht wordt de notie van communio nog duidelijker, als er ook iets gezegd wordt over het tegenovergestelde begrip, de Iexcommunicatio' of het uitstoten uit de communio. Wie in latere eeuwen spreekt over excommunicatie, denkt spontaan aan de kerkrechtelijke straf die men in sommige, door het kerkelijk wetboek bepaalde gevallen kan oplopen. In de eerste eeuwen was dat legalistische, juridische karakter niet aanwezig, maar een excommunicatie werd zeer ernstig opgevat en door diegenen die erdoor getroffen werden als pijnlijk ervaren. Het was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente. Aan de geexcommuniceerden werd de eucharistie geweigerd. Augustinus noemt daarom de excommunicatie een `afgescheiden worden van het lichaam van Christus'. Over het theologische fundament van communie en excommunicatie werd niet geredeneerd. Men stelde zich niet de vraag of degenen die aldus uitgestoten werden, juridisch nog tot de Kerk behoorden en in welke mate. De theologie bevond zich nog in een beginstadium. De bisschoppen in de oudheid redeneerden heel eenvoudig : wie zich van mij afscheidt, maakt zich los van de Kerk, aangezien ik in communio ben met die Kerk. We raken hier ook meteen aan de reden waarom er in de oudheid zoveel lokale synoden en regionale concilies gehouden werden : de bisschoppen wilden handelen in communio. Nu zou men zeggen: in collegialiteit.

Page 7: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

De band met RomeAan de band met Rome word al heel vroeg veel aandacht geschonken. De eerste christenen hadden verschillende manieren om vast to stellen of iemand al dan niet tot de grote, katholieke Kerk behoorde. Men ging bijvoorbeeld na of de betrokkene in communio was met bisschoppen van wie niet betwijfeld werd dat ze tot de Moederkerk behoorden. Een antler criterium was het aantal bisschoppen. Wanneer men in communio was met de honderden bisschoppen over de wereld verspreid, dan gold ook dat als een bewijs van rechtgelovigheid. Soms werd de communio met de oudste Kerken als criterium gehanteerd, vooral met de Kerken die door de apostelen zelf waken gesticht ; daar was immers de kans het grootst dat men er de ware leer bewaarde. Naast al deze criteria was er nog een dat alle eventueel overgebleven twijfels kon wegnemen: de communio met Rome. Optatus schrijft: `Damasus werd (als bisschop van Rome) opgevolgd door Siricius, die nu onze collega is (als bisschop), en door hern is de hele wereld met ons in communio'. Dat wil zeggen : een Kerk die in communio is met Rome, is door dat feit zelf in communio met de hele katholieke Kerk.Een antler getuigenis wijst in dezelfde richting. In 381 deed Ambrosius aan de keizers Gratianus en Valentinianus in een brief het verzoek, ervoor to waken dat de Kerk van Rome niet vernield zou worden, omdat het vanuit Rome is `dat de rechten van de eerbiedwaardige communio zich over alle andere Kerken uitbreiden'.Zo is de communio-gedachte een van de pijlers geweest waarop bet kerkelijk leven in de eerste eeuwen rustte. Rond de eucharistie, teken van eenheid, werd een broederband geweven die towel gelovigen als bisschoppen omvatte en die een uiting was van onderlinge verbondenheid in een en hetzelfde geloof in de verrezen Heer Jezus Christus. Over dat alles werden geen theorieen opgesteld, maar vanuit deze overtuiging werd geleefd. Een kerkbewustzijn ontwaakte en groeide. In de kiem was de hele organisatie van de latere Kerk reeds aanwezig.

De christenen worden vervolgdHet kan bij eerste aanblik bevreemdend lijken dat de christenen in het Romeins Imperium vervolgd werden. Er bestond in het keizerrijk immers een traditie van religieuze verdraagzaamheid. Wie de godin Isis vereerde, kon net zo goed Jupiter vereren of deelnemen aan de eredienst van Mitras. Maar in die verdraagzaamheid lag juist de diepste grond van het conflict: voor de christenen was een dergelijke tolerantie onaanvaardbaar. Zij beriepen zich op hun godsdienst als de enige ware, en zo ontstond een vaak uitgesproken, maar vooral voelbare antinomie tussen de religieuze traditie van het Rijk en de christelijke levensopvatting. Dat de christenen zich buiten de traditie stelden en onder meer weigerden deel to nemen aan de cultus voor de keizer, gaf hun de reputatie van wereldvreemden. Op een bepaald moment werden ze als staatsvijandig beschouwd en bij het gewone volk kregen ze de schuld van alles wat misging. Tertullianus verweet het de Romeinen in zijn Apologia: `De christenen zijn de oorzaak van alles. Als de Tiber buiten zijn oevers treedt, als de Nijl het met goed doet, als er een aardbeving plaats heeft, als er een hongersnood of een epidemie in een provincie uitbreekt - aanstonds roept men: werpt de christenen voor de leeuwen.'

Page 8: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Nero (54-68)De eerste vervolging van enige betekenis had onder keizer Nero plaats. In de nacht van 18 op 19 juli 64 brak er te Rome een brand uit die snel om zich heen greep en tien van de veertien stadskwartieren in de as legde. Het gerucht deed de ronde dat Nero - toch al geen vriend van het volk - in het aansteken van de brand de hand zou hebben gehad. Hij zou plaats hebben willen maken voor een uitbreiding van zijn paleis, of hij zou op cynische wijze een grote brand hebben willen stichten om rustig van het schouwspel te genieten. Het waren veronderstellingen van de volksmassa, al zijn er ook twee heidense geschiedschrijvers, nl. Suetonius en Tacitus, die beweren dat Nero de brand had laten aansteken.

Hoe dan ook, Nero wentelde, in een handige tactische manoeuvre, de schuld op de christenen af. Hij gaf bevel tot hun opsporing, aanhouding en foltering. Tacitus, die als heidens geschiedschrijver een onverdacht verslaggever genoemd mag worden, spreekt van `een immense menigte' die dit lot heeft ondergaan. Die uitspraak mag wel enigszins genuanceerd worden, want de razzia's bleven grotendeels tot Rome zelf beperkt. Over eventuele repercussies daarbuiten is niets met zekerheid bekend. In haar brutale vorm heeft de vervolging niet lang geduurd, maar één van haar slachtoffers was Petrus.

Trajanus (98-117)Onder de opvolgers van Nero lieten sommigen de christenen met rust. Andere keizers traden tegen hen op: Domitianus (81-96) en met name Trajanus (98-117). Laatstgenoemde was een zeer rechtschapen man, die zich zorgvuldig en gewetensvol van zijn keizersambt kweet. Als hij de christenen liet vervolgen, gebeurde dat nooit uit willekeur of machtswellust. In 112 schreef Plinius de Jongere, zijn legaat uit Bithynië, hem dat de christenen zich daar zo snel verbreidden en in alle sociale klassen doordrongen en hij verzocht om instructies omtrent de houding die hij tegenover hen moest aannemen. Trajanus' antwoord bevatte drie richtlijnen: 1° spoor hen niet op; 2° worden ze aangeklaagd en blijven ze volharden, straf hen dan; 3° wie verklaart geen christen te zijn of het niet meer te willen zijn, moet ge vrijspreken.

Wie deze richtlijnen van naderbij bekijkt, komt tot een vreemde conclusie: men beoogde niet zozeer een misdaad vast te stellen en te bestraffen, als wel mensen van hun overtuiging te doen afzien. De rechters werden ertoe aangezet, van de betichten een woord of een symbolisch gebaar te vragen dat als een verloochening van het

20

Catacomben van Priscilla, Rome.CATACOMBENCatacomben zijn eigenlijk niet meer dan begraafplaatsen van christe-nen. Gedurende de middeleeuwen waren ze nauwelijks bekend. Men ging er zich enigszins voor interesseren in de 16de eeuw, maar eerst in de 19de eeuw werden ze het voorwerp van systematisch archeo-logisch onderzoek. Aanvankelijk was men geneigd alles wat men er vond in verband te brengen met de vervolgingen. Men beschouwde de catacomben als toevluchtsoorden, waar de gelovigen zich schuil-hielden en in het geheim samenkwamen voor de eucharistie. In de legende van de H. Suzanna wordt zelfs verteld dat paus Caius (283-296) er jarenlang verborgen bleef en er in het geheim een concilie hield. In werkelijkheid had onder zijn pontificaat niet eens een vervol-ging plaats.Catacomben treft men in een aantal steden aan. De bekendste en belangrijkste zijn die van Rome. Ze liggen even buiten de stad, langs één van de grote wegen, die Rome destijds in alle richtingen verlie-ten. De tufgrond leende zich uitstekend tot het graafwerk. Men begon met één gang uit te graven. In de wanden werden 'loculi' aan-gebracht, waarin de lichamen van de overledenen neergelegd werden; hier en daar treft men een 'cubiculum' aan, een kleine ruim-te waar plaats was voor verscheidene graven. Wanneer men naar uitbreiding moest uitzien, werden zijgangen gegraven; later ging men ook in de diepte uitbreiden. Wat de toeristen te zien krijgen, is slechts een miniem gedeelte van de bestaande gangen. Volgens ernstige ramingen moet de totale lengte van de catacombengangen tussen 100 en 150 kilometer bedragen.

Page 9: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

christendom kon worden geïnterpreteerd. Het is wellicht een uniek geval in de rechtsgeschiedenis, dat de rechters de aansporing ontvingen niet in de eerste plaats een schuld vast te stellen, maar alles in het werk te stellen om de wil van de aangeklaagden aan het wankelen te brengen. De heldhaftigheid van de christenen bestond hierin dat zij op het beslissende moment standvastig bleven, want een enkel woord was voldoende geweest om hun leven te redden. Uit de akten van de martelaren (waarover later meer) blijkt dat niet weinige magistraten zich onbehaaglijk hebben gevoeld, wanneer ze met geweld moesten optreden.

Na Domitianus en Trajanus is nog Marcus-Aurelius (161-180) te vermelden. Onder zijn regering werden de christelijke apologeet Justinus en de martelaren van Lyon (in 177), een vijftigtal, onder wie de negentigjarige bisschop Pothinus, terechtgesteld. Maar met keizer Decius (249-251) komen we in de periode van de grote vervolgingen.

Decius (249-251)Tot nu toe waren de christenen steeds door het gewone volk aangeklaagd. Nu werd de staat zelf aanklager. Bovendien richtte de vervolging zich niet meer tegen de individuele christenen, maar tegen de Kerk als zodanig, die ervaren werd als een staat in de staat. Decius was een man die geen compromissen of halve maatregelen kende. Met vastberadenheid wilde hij de traditionele Romeinse godsdienst, die immers deel uitmaakte van het politiek-sociaal systeem, voor iedereen verplicht stellen. Alle inwoners vanhet Imperium werden ertoe gedwongen, een daad van onderwerping aan de Romeinse godencultus te stellen en systematisch werd iedereen daartoe opgeroepen. Ook hier blijkt het parool geweest te zijn: zoek geen martelaren te maken, maar afvalligen. En inderdaad: er waren veel afvalligen. Het was bijna een halve eeuw geleden dat men nog een hevige vervolging gekend had en in de daarna volgende periode van tolerantie was de ernst van de geloofsovertuiging mogelijk afgenomen. Velen offerden, om hun leven te redden. Wie slimmer was, wist zich langs niet-officiële weg een libellus of offerbewijs te verschaffen of een ambtenaar om te kopen om zo op de lijst van offeraars te worden ingeschreven.Na Decius' dood, toen de Kerk opnieuw bewegingsvrijheid kreeg, werd de vraag gesteld wat men met de afvalligen moest aanvangen. Onder voorzitterschap van Cyprianus, de bisschop vanCarthago, werd daar een synode gehouden waar deze vraag werd behandeld. Een rigoristische richting stond er tegenover een liberale. Uiteindelijk werd voor een middenweg gekozen. Men zou zich begrijpend opstellen tegenover hen die zich, zonder te offeren, in de

22

offerregisters hadden laten inschrijven of een offerbewijs hadden weten te bemachtigen. Tegenover hen die werkelijk geofferd of wierook voor de goden gebrand hadden, zou men strenger optreden.

Diocletianus (284-305)De bloedigste en meest universele vervolging uit de oudheid vond plaats onder Diocletianus. Om het keizerlijk gezag te versterken eiste hij voor zichzelf om zo te zeggen goddelijke verering op. Zijn paleis werd `sacrum palatium' genoemd en wie hem benaderde, moestde adoratieritus volbrengen. Bij de christenen rees verzet, omdat zij in geweten geen goddelijke eer aan de keizer konden bewijzen. Aangespoord door zijn medekeizer Galerius vaardigde Diocletianus in 303 een eerste edict uit, waarbij de christenen van hun burgerrechten werden beroofd en verplicht werden hun kerken af te breken ende heilige boeken te verbranden. Korte tijd daarna verschenen twee nieuwe edicten. Het eerste om de geestelijken te laten arresteren en een tweede om hen voor de keus te stellen: offeren (envrijgelaten worden) of weigeren (en de marteldood ondergaan). In het voorjaar van 304 kwam er nog een vierde edict: alle christenen uit het gehele rijk werden tot offeren verplicht. Wie weigerde, moest ter dood gebracht worden. Maar dan zijn we al heel dicht genaderd bij de regering van Constantijn, de eerste christelijke keizer, die de christenen bestaansrecht zou geven en hun zelfs door velerlei schenkingen en voorrechten een machtspositie zou verzekeren. Dat wordt echter een verhaal op zichzelf.

Muntstuk van Diocletianus (1.) en Nero (r.).

23

Page 10: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Toepassing van een bestaande wetVolgens sommigen werden gewoon reeds bestaande wetten toegepast. Er bestond bijv. een wet tegen magie, op grond waarvan allen die schuldig bevonden waren aan magie gekruisigd of voor de wilde dieren geworpen werden. We weten overigens dat de volksmassa de christenen inderdaad van magie verdacht. Verder bestond er een wet tegen heiligschennis. Wie zich hieraan schuldig maakte door zijn weigering aan de Romeinse goden te offeren, werd tot dezelfde straf veroordeeld. Tenslotte was er ook een bekende wet tegen majesteitsschennis, waarin een straf was voorzien voor hen die weigerden de keizer de voorgeschreven eer te bewijzen. Voor het gewone volk betekende dit ten prooi geworpen te worden aande wilde dieren; voor de adel onthoofding.

24

Rechtsgrond van de vervolgingenSinds de negentiende eeuw hebben de historici getracht zich rekenschap te geven van het juridische probleem in verband niet de vervolgingen. Het Romeinse Imperium was een rechtsstaat. Het is rnoeiliijk aan te nemen dat de rechters hier uit loutere willekeur - of uit haat jegens de christenen gehandeld zouden hebben. Vanaf Decius zijn decreten tegen de volgelingen van Christus bekend. Maar hoe was de situatie in de periode vóór hem ? Kan rnen veronderstellen dat er een wet was op grond waarvan rnen de christenen aanhield, folterde en eventueel terechtstelde? In theorie zou rnen nog kunnen veronderstellen dat een monster als Nero tegen alle wettelijkheid inging. Maar wat te denken van serieuze, gematigde en gewetensvolle keizers als Trajanus of Marcus-Aurelius? En niettemin zijn ook zij kerkvervolgers geweest. Waarop baseerden zij zich dan ? Immers, een specifieke wetstekst is ons voor de eerste twee eeuwen niet bekend. Specialisten in de geschiedenis van de oude Kerk hebben uiteenlopende oplossingen voorgesteld, maar allen zijn het erover eens dat het Romeinse keizerrijk niet zonder rechtsgrond tegen de christenen is opgetreden. Vooral drie hypothesen worden in dat verband naar voren gebracht.

Op het eerste gezicht lijkt het aanvaardbaar dat het Imperium zich, in zijn optreden tegen de eerste christenen, door een van die bestaande wetten heeft laten inspireren. Maar er is wel een bezwaar dat men moeilijk kan wegwuiven: in geen enkel officieel proces uit de eerste twee eeuwen zijn de christenen expliciet van deze misdaden beschuldigd. Nooit werd officieel een beroep op deze wetten gedaan. Het is op zijn minst bevreemdend dat in geen enkel proces-verbaal dat motief aangehaald wordt. Om deze reden hebben de meeste historici deze hypothese verlaten.

Toepassing van het politierecht?In het Romeinse Rijk bestond uiteraard ook een politierecht (`jus coercitionis'), waardoor de plaatselijke autoriteiten gemachtigd werden op te treden en maatregelen te treffen tegenover allen die de openbare rust en veiligheid verstoorden. De lokale gezagsdragers hadden een vrij uitgebreide bevoegdheid om de orde te handhaven. In sommige gevallen hadden ze zelfs het recht om de doodstraf uit te spreken. Is het mogelijk dat de christenen gevaarlijk werdengeacht op grond van de misdaden waarvan het volk hen beschuldigde en hebben de magistraten dan gebruik gemaakt van hun politiemacht? Sommigen denken er zo over. De rechtsgrond zou in dat geval niet een bestaande wet zijn geweest, maar gewoon het politierecht. Tegen deze opinie wordt echter aangevoerd dat het toch moeilijk valt de christenen als ordeverstoorders te beschouwen. Bovendien zou het dusgenoemde rescript van Trajanus aan Plinius de Jongere geen zin meer hebben. Een rescript is immers juridisch gezien een officiële interpretatie van een wet. Als Plinius in Bithynië over volmachten beschikte - een politierecht -, waarom zou hij zich dan tot de keizer hebben gewend?De voorstanders van deze opinie hebben althans één troef in handen hun hypothese kan het sporadische en incidentele karakter van de vervolgingen verklaren. Immers, een wet geldt overal en moet overal toegepast worden. Is er geen wet, dan treden de plaatselijke autoriteiten krachtens hun eigen gezag op, als ze van mening zijn dat de christenen een gevaar betekenen of de orde verstoren.

Een speciale wet tegen de christenen?Er is nog een derde mogelijkheid: een speciale tegen de christenen gerichte wet, waarvan de tekst verloren is gegaan. De voorstanders van deze hypothese baseren zich vooral op twee argumenten. Allereerst wijzen zij erop, dat het hierboven genoemde rescript van Trajanus geen zin zou hebben, aangezien een rescript de interpretatie

25

Page 11: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

van een bestaande wet is. Vervolgens verwijzen zij naar een tekst van de kerkvader Tertullianus, waarin deze, in verband met de vervolgingen, de uitdrukking `Institutum Neronianum' gebruikt. Deze Latijnse wending is echter voor twee vertalingen vatbaar. Ze kan enerzijds betekenen: de door Nero afgekondigde wet. Maar ook: de praktijk die met Nero begonnen is. In deze laatste veronderstelling zou de uitdrukking gewoon maatregelen kunnen aanduiden die voor het eerst onder Nero genomen werden. Die maatregelen behoeven dus niet noodzakelijkerwijs een wet te zijn die uit de tijd van Nero dateert, maar gewoon een praktijk die onder de regering van Nero haar oorsprong vond.

Een conclusie mogelijk?De voorstanders van elk van deze drie verklaringen hebben argumenten om hun opinie te staven. Maar tegen alle drie kunnen ook bezwaren ingebracht worden. Een absoluut zekere conclusie valt niet te trekken. De argumenten moeten tegen elkaar afgewogen worden en dan kan men hoogstens een zekere graad van waarschijnlijkheid bereiken. Geschiedenis is nu eenmaal geen `exacte wetenschap', geen natuurkunde en geen wiskunde. De historici beschikken alleen over de voorhanden zijnde teksten en dat zijn er voor de eerste eeuwen van het christendom maar heel weinig. De vraag is dan: welke richting gaat de argumentatie uit?Persoonlijk zijn wij geneigd de eerste en de derde opinie als onwaarschijnlijk te beschouwen. Niet alleen beschikken we, voor Decius, over geen enkele wetstekst tegen de christenen, maar in geen enkel authentiek proces wordt een beroep op een bestaande wet gedaan. De tweede hypothese lijkt aanvaardbaar, vooral omdat ze een verklaring geeft van het feit dat de vervolgingen zich vaak tot bepaalde plaatsen of streken hebben beperkt. Aangezien weweten dat de lokale autoriteiten, in casu vaak de proconsuls, over uitgebreide bevoegdheden beschikten, is het zeer goed denkbaar dat zij van de politiemacht gebruik maakten om de publieke opiniete kalmeren. Vooral als de volksmassa, die de christenen niet gunstig gezind was, tegen deze laatsten begon te ageren. Zo was het mogelijk dat er een vervolging losbrak in Rome, terwijl het in andere delen van het Imperium rustig bleef. Algemeen geldende wetten zouden pas vanaf de tweede helft van de derde eeuw uitgevaardigd worden.De vraag naar de juridische fundering voor de vervolgingen is niet een louter theoretisch probleem, waarmee alleen historici zichbezig houden. Uiteindelijk gaat het er hier om een duidelijker inzicht te krijgen in die golf van christenhaat, die de Kerk uit de eerste eeuwen herhaaldelijk overspoelde.

26

De martelarenMen zou geneigd kunnen zijn de martelaren uit de eerste eeuwen slechts als martelaren te zien. Men zou ook geneigd kunnen zijn te denken, dat alle christenen in die woelige periode tot het martelaarschap bereid waren. Dat is uiteraard in strijd met de werkelijkheid. Er zijn zonder twijfel mensen geweest in wie de kracht van God zichtbaar aan het werk was. Maar daarnaast waren er ook vele anderen: zij sloegen op de vlucht of werden afvallig van het geloof; ze kenden angstof misten de kracht om weerstand te bieden aan de druk van de heidenen; ze konden de moed niet opbrengen om voor het tribunaal te verschijnen en getuigenis af te leggen voor Christus. Het is ook allemaal begrijpelijk - de christenen waren gewone mensen, die aan hun vrouw of echtgenoot, aan hun ouders of kinderen dachten. Bovendien is het enige dat we van sommige martelaren hebben het verhaal van hun eigenlijke marteldood en vergeten we al te gemakkelijk dat dit slechts de bekroning was van een heel leven, een gewoon menselijk leven, met zijn hoogten en diepten, met zon en schaduw.

27

Page 12: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

De martelaarsaktenDat men zo eenzijdig over de martelaren is gaan denken, is voor een belangrijk deel te wijten aan de vele verhalen die over hen de ronde deden en die vaak met de werkelijkheid op gespannen voet stonden. Daarom moet allereerst de vraag gesteld worden op welke bronnen onze kennis over hen berust en hoe betrouwbaar die bronnen zijn.

Bronnenmateriaal van de allereerste rang vormen de officiële processen-verbaal van verhoring en berechting. De verwijzingen naar dergelijke stukken in de oude literatuur zijn te talrijk om aan hun bestaan te twijfelen. Omdat deze processen-verbaal bewaard werden in de archieven van de pro-consuls, werden ze vaakproconsulaire akten genoemd. We weten ook met zekerheid dat er officieel erkende notarissen waren, die het verslag van zulke ondervragingen rechtsgeldig konden copiëren. Sommige van die akten of copieën ervan zijn in de handen van christenen gekomen, omdat de bedienden van het archief door bekenden of familieleden van het slachtoffer omgekocht werden. Zo is ons het proces van de heilige Tarachus en zijn gezellen bekend. In de inleiding vaneen copie daarvan staat uitdrukkelijk vermeld dat de som van 200 denarii werd betaald aan een zekere Sebastus, om van het stuk een afschrift te verkrijgen. De tekst van deze ondervragingen maakt indruk door zijn eenvoud. Alleen de martelaar en zijn ondervrager zijn aan het woord. Het slachtoffer acteert niet als in een toneelstuk, hij houdt geen academische redevoeringen zoals in andere niet-authentieke akten veelal het geval is.Belangrijke bronnen zijn ook de verhalen van geloofwaardige getuigen of van welingelichte tijdgenoten, die de herinneringen van ooggetuigen hebben opgetekend. In deze verhalen, die een strikter literair karakter dragen, is - in tegenstelling tot de officiële akten - vaak een belangrijke plaats ingeruimd voor het subjectieve element. Ze hebben niettemin een historische waarde. Zo zijn erbetrouwbare verhalen bewaard gebleven over de dood van o.m. Polycarpus, Justinus, Cyprianus, Ignatius van Antiochië en van de heiligen Felicitas en Perpetua.Verhalen van latere datum zijn heel dikwijls gebaseerd op een authentiek document, maar ze zijn zodanig `bijgewerkt' dat ze soms de allure van een historische roman aannemen. Meestal is de historische kern tot een minimum te herleiden en heeft de schrijver vervolgens zijn verbeelding de vrije loop gelaten. Vele zogenoemde panegyrieken vallen onder deze categorie en vormen daarmeeeen onbetrouwbare historische bron. Zo zal wel niemand meer voor letterlijk aannemen wat Gregorius van Nyssa schreef over de tranen

28

waarmee de heilige Efrem begenadigd werd: `Zoals de andere mensen het vermogen hebben om zonder ophouden te ademen, zo had Efrem het vermogen te wenen. Noch bij dag, noch 's avonds, noch's nachts, geen uur, geen ogenblik waren zijn ogen droog.' Meer en meer - en dat zal in de vroege middeleeuwen nog vaker het geval zijn - begon de legende de plaats in te nemen van het historische verhaal, en er kwam een tijd dat men zich geen heilige meer kon voorstellen die in zijn leven geen wonderbaarlijke dingen had gedaan en de marteldood niet was gestorven. Men behoeft dit niet te zien als een opzettelijke vervalsing van de historische waarheid, maar veeleer als een literair genre. Een heiligenleven moest stichtend zijn.

Het aantal martelarenDat er vele martelaarsakten met een legendarisch karakter bestaan, doet niets af aan de heldhaftigheid van diegenen die in de tijden van vervolgingen hun leven voor hun geloof gegeven hebben. Maardan rijst onmiddellijk de vraag: hoe talrijk is hun aantal dan wel? We raken hier aan een zeer omstreden probleem. In een poging om het heldendom van de christenen beter te doen uitkomen, heeft men aanvankelijk het aantal vrij willekeurig opgevoerd. Augustinus zei: `Als men ze tellen zou, zou men er duizenden per dag vinden.' Maar dat zei hij in een preek - en ook de gewijde welsprekendheid leidt wel eens tot overdrijving!Aan die mythe van het grote aantal martelaren kwam een einde in 1634, toen een anglicaans geleerde, H. Dodwell, een geruchtmakend werk schreef over `het kleine aantal martelaren'. Volgens deze auteur zouden er slechts zeer weinig slachtoffers gevallen zijn, zelfs tijdens de grote vervolgingen van de tweede helft van de derde en het begin van de vierde eeuw. Zijn argumenten waren: er zijn slechts weinig namen bekend; er bestaan weinig edicten tegen de christenen; slechts enkele keizers kan men kerkvervolgers noemen.We beschikken over te weinig gegevens om betrouwbare cijfers naar voren te schuiven. Prof. Hertling heeft zich niettemin aan benaderende statistieken gewaagd. Hij gaat uit van de vaststelling dat er een duizendtal met naam bekende martelaren zijn. Het is duidelijk dat er veel meer geweest moeten zijn. In Lyon bijv. gedenkt men slechts twee martelaren, maar we weten reeds dat er in 177 een veertigtal de marteldood ondergingen.Als conclusie kunnen we slechts het volgende opmerken: Allereerst dat de fantastisch hoge cijfers die sommigen naar voren brengen op geen enkele historische basis berusten. Vervolgens, dat de schattingen van Dodwell en zijn school door de feiten en de

Page 13: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

documenten worden tegengesproken. Ten eerste, omdat - zoals reeds gezegd - op sommige plaatsen de verering van slechts één of twee martelaren behouden is gebleven. Ten tweede, omdat de algemene indruk van de tijdgenoten zeker geweest is dat er `zeer vele' martelaren waren. Men dacht toen niet aan het opmaken van statistieken. Over de vervolgingen in Egypte ten tijde van Diocletianus schreef Eusebius, de eerste eigenlijke kerkhistoricus en tijdgenoot van deze keizer: `Zelf hebben wij gezien (want wij waren ter plaatse), hoe een groot aantal martelaren samen op dezelfde dag gedood werden, dezen door onthoofding, genen door de vuurdood, zozeer dat het ijzer dat doodde stomp werd en de beulen zelf, vermoeid geraakt, elkaar moesten aflossen.' Ook in verband met vervolgingen gebruikte Eusebius het woord `ontelbare martelaren'. Maar er zijn ook tal van andere auteurs aan te halen. Over de vervolging onder keizer Valerius (253) schreef Dionysius van Alexandrië: `Weet nochtans dat hier mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, opgroeiende meisjes en bejaarde vrouwen, soldatenen burgers, mensen van alle sociale klassen en van alle leeftijden de martelaarskroon hebben verworven, de enen door de zweep en het vuur, de anderen door het zwaard.'Dergelijke teksten laten het in elk geval toe te concluderen dat een groot aantal gelovigen hun trouw aan Christus met hun leven heeft moeten bekopen. Volgens Hertling ligt alleen al onder devervolging van Diocletianus het cijfer van tien- à vijftienduizend niet ver van de werkelijkheid. En dan zijn daar de belijders van het geloof die wel gefolterd of verbannen werden, maar wisten te overleven, nog niet bij gerekend. Ook zij waren `getuigen'- naamloze getuigen, die in het geheugen van de geschiedenis niet bewaard gebleven zijn, maar die allen hun eigen geschiedenis hebben gehad. Zij vormden het Godsvolk, samen met de bloedgetuigen.

3013

Verspreiding overhet imperium

Hoe vreemd het ook mag lijken, in het Romeinse keizerrijk, dat over zijn grootste bloei heen was en waar de morele decadentie hoe langer hoe meer voelbaar werd, werkte een aantal factoren toch de verbreiding van het christendom in de hand. Zo was er een uitgebreid wegennet, dat het hele gebied in alle richtingen doorkruiste; er was een taal (het zg. koinè-Grieks) die bijna overal verstaan werd; er was - enkele oorlogen niet meegerekend - een grote politieke stabiliteit, die men de `Romeinse Vrede' (pax romana) noemde en die door de voortreffelijke administratie van het rijk bevorderd werd; er waren zelfs wetten die in het voordeel van de christenen werkten, zoals de bepaling dat geen onterende straf toegediend mocht worden aan een Romeins staatsburger; zo iemand mocht alleen in Rome geoordeeld worden. Ter illustratie van dit laatste: Plinius de Jongere, Trajanus' vertegenwoordiger in Bithynië, schreef aan de keizer dat hij verscheidene christenen verhoord had, maar dat hij geen vonnis kon vellen, omdat zij het Romeinse staatsburgerschap bezaten. Het Romeinse

31

Page 14: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Het aantal christengemeentenLaten de bronnen ons toe, iets te zeggen over de ontwikkeling van het aantal christengemeenten gedurende de eerste eeuwen? Adolf von Harnack, nog altijd de grote autoriteit op dit terrein, heeft in diverse documenten een vijftigtal namen gevonden voor de eerste eeuw.Het werkelijke aantal moet hoger liggen, aangezien enkele malen bij de vermelding van een naam de toevoeging voorkomt `en enkele andere christengemeenten uit die streek'. Aan het einde van de eerste eeuw was het christendom doorgedrongen tot aan de Tyrrheense Zee (volgens andere auteurs zelfs tot in Zuid-Spanje), maar de belangrijkste centra bevonden zich in Antiochië.

Bij de dood van Marcus-Aurelius in 180 heeft men sporen van 90 kerkgemeenten, waarvan 70 in het oosten, zodat het westerse christendom gedurende heel de tweede eeuw numeriek in de minderheid was. Ongeveer 120 jaar later, bij het begin van de vierde eeuw toen er een eind kwam aan de vervolgingen, komt men tot ca. 650 gemeenten, waarvan 374 in het oosten. Er valt dus een belangrijke verschuiving naar het westen vast te stellen.Harnack meent dat er naast de bij name bekende kerkgemeenten nog wel een duizendtal andere moeten hebben bestaan, zodat men tot een totaal van bijna 2000 komt.Men heeft dit cijfer betwist, en niet ten onrechte. Twee argumenten kunnen hiervoor worden aangevoerd. Allereerst weten we dat op het concilie van Nicea (325) ongeveer driehonderd bisschoppen aanwezig waren. Welnu, alle tijdgenoten geven de indruk dat dit aantal de Kerk moreel vertegenwoordigde. Dat zou onmogelijk gekund hebben wanneer er in totaal 2000 kerkgemeenschappen zouden hebben bestaan. Vervolgens zijn er de woorden van Athanasius, die zich keerde tegen de Arianen, een ketterse beweging. Hij zei dat meer dan vierhonderd bisschoppen met hem waren - dus `de meerderheid'. Ook als hij tot zijn eigen voordeel lichtelijk overdreven heeft, had hij met het cijfer van 400 moeilijk kunnen spreken van een `meerderheid' wanneer het totale aantal kerken inderdaad 2000 zou hebben bedragen.De waarheid zal waarschijnlijk ergens in het midden liggen: tussen de 650 waarvan Harnack sprak en de 2000 die door andere historici worden opgegeven. Wij vermoeden dat er bij het einde van de vervolgingen toch niet veel meer dan 1000 kerken zullen zijn geweest, maar ook dat blijft nog een hypothetisch cijfer.

32

Impericnn was een rechtsstaat en er waren ook wetten die de christenen een bepaalde bescherming boden. In ieder geval. het christendom verbreidde zich, in weerwil van alle vervolgingen.

Het aantal christenenis het mogelijk, ook het aantal christenen te schatten? De totale bevolking van het Imperium moet omstreeks het jaar 300 volgens specialisten in de demografie ongeveer 50 miljoen hebben bedragen. Hoeveel christenen waren er onder hen? Om te beginnen zeker niet de helft. Opnieuw twee argumenten. Rufinus verhaalt dat de martelaar Lucianus (gearresteerd onder Diocletianus) tegenover zijn rechters verklaarde dat het christendom geen onbekend en duister iets was, aangezien `bijna de helft' van de wereld christen was. Het proces had plaats in Antiochië, de streek met het grootste aantal christengemeenten. Als het aantal christenen dáár de helft van de bevolking al niet overschreed, zal het dat elders zeker niet gedaan hebben. Een tweede argument. De historicus Sozomenos vertelt dat de bisschop van Bostra aan Julianus de Afvallige met fierheid in een brief schreef dat er in zijn bisdom evenveel christenen waren als heidenen; dan kan dat vijftig jaar daarvóór, na een halve eeuw godsdienstvrijheid, zeker niet het geval geweest zijn.Daarmee is de bovenste grens vastgesteld: het aantal christenen bedroeg in elk geval minder dan de helft van de bevolking. Anderzijds lijkt een percentage van tien percent te weinig te zijn. Dat is de algemene indruk bij de historici. Prof. Hertling heeft alle berekeningen van Harnack nog eens overgedaan en er een eigen interpretatie aan gegeven. Hij schat dat het totale aantal christenen ongeveer acht miljoen moet zijn geweest. Op het geheel van het rijk zou dat ongeveer 16% van de bevolking uitmaken. Ongetwijfeldis dit reeds een opvallend cijfer, als men voor ogen houdt dat de christenen tot aan de bekering van Constantijn vaak vervolgd werden en in elk geval niet over juridische vrijheid beschikten. In sommige streken moet ongeveer de helft van de bevolking christen geweest zijn. In andere plaatsen was het christendom uiterst sporadisch aanwezig, o.m. in het huidige België (Tongeren) en Duitsland (Trier; Keulen).

In alle sociale klassen?Reeds uit de Handelingen der Apostelen en de brieven van Paulus is vast te stellen dat ook hooggeplaatsten het geloof aannamen. We vernemen dat op Cyprus de proconsul zich bekeerde, en verder een lid van de Areopaag, het beroemde rechtscollege dat destedelijke financiën van Athene beheerde. Ook uit vele profane bronnen kunnen we opmaken dat een aantal vooraanstaanden zich tot het christendom bekeerde. Toen Domitianus in 95 de Kerk begon te vervolgen, werden verscheidene leden van zijn eigen familie

33

Page 15: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

veroordeeld. Zijn neef Flavius Domitilla werd terechtgesteld, samen met een aanzienlijk aantal senatoren en enkele consuls. Plinius de Jongere schreef aan Trajanus dat velen `behorend tot elke stand' zich tot het christendom bekeerden. De apologeten uit de tweede helft van de tweede en uit de derde eeuw waren mensen met een hoge ontwikkeling. Het binnendringen van het christendom in het publieke leven is ook nog op een ondubbelzinnige wijze bevestigd door een decreet van Valerianus (258), waarin sancties werden uitgevaardigd tegen senatoren die de leer van Christus toegedaan waren.Een boeiende vraag is zeker, of het christendom ook in het leger is binnengedrongen. De christenen waren immers principieel tegen doden gekant en bovendien moesten de militairen ook deelnemen aan de traditionele godencultus en aan een bepaalde `eredienst' voor de keizer. Lange tijd stond men huiverig tegenover dienstneming. Vooral de rigoristen wilden niet dat christenen vrijwillig dienst zouden nemen. Tertullianus schreef daarover zelfs een anti-militaristisch pamflet (De corona), waarin hij de soldaat prijst die zijn kroon (nu zouden wij zeggen: zijn decoratie) wegwerpt om geen eer aan de keizer te hoeven te bewijzen. Ook Origenes en Lactantius behoorden tot de rigoristen en lieten dat in hun geschriften blijken. Dit alles veranderde echter niets aan de werkelijkheid: het aantal christenen in het leger nam toe. Er had daarbij een evolutie plaats. Hoewel de Kerk steeds anti-militaristisch bleef, groeide er een onderscheid tussen het dienst nemen in het leger (`militare') - dat werd geduld - en het oorlog voeren (`bellare') - dat men bleef verwerpen.De grote massa van bekeerlingen kwam uit het gewone volk. Dat lag in zekere zin ook voor de hand, omdat de gewone man en vrouw immers de omvangrijkste bevolkingslaag uitmaakten. We weten met zekerheid dat in de eerste christengemeenten ook slaven en slavinnen opgenomen werden, zoals Blandina in Lyon, over wie wij het uitdrukkelijk getuigenis van Irenaeus hebben. Dat men zich tot de armen en behoeftigen richtte was overigens een bewuste evangelische keuze.

De proef op de somIn de inscripties op de grafstenen in de catacomben worden allerlei beroepen en levensbezigheden aangetroffen. De christenen stonden volop in het leven: er waren notarissen en artsen onder hen, maar ook schrijnwerkers en handelaren. Alle sociale klassen waren vertegenwoordigd.

34

Keizer Constantijn

Tientallen historici hebben zich gebogen over de vragen die door de bekering van Constantijn worden opgeroepen. Hoe kwam een heidens keizer ertoe, tot het christendom overte gaan ? Wat kan hem gedreven hebben ? Wat behelsde dat zogenoemde edict van Milaan, waarmee de christenen in 313 juridisch definitief hun bestaansrecht ontvingen ?

De bekering van ConstantijnVele hypothesen werden en worden naar voren geschoven om die belangrijke gebeurtenis te interpreteren, maar - hoe men de zaak ook probeert te verklaren - alle auteurs moeten steedsteruggrijpen op twee oude teksten. De eerste is een beschrijving door Lactantius. Deze vertelt dat Constantijn op de vooravond van de beslissende veldslag tegen zijn medekeizer Maxentius bij de Milviusbrug te Rome (28 oktober 312) in grote zorg was over de uitkomst van de strijd en tijdens zijn slaap de boodschap ontving om op de schilden van de krijgslieden `het hemels teken van God aan te brengen en zo de strijd aan te gaan. Hij deed zoals hem bevolen was en bracht het teken van Christus op de schilden aan.' De tweede tekst stamt van Eusebius, die bevestigt dat de keizer zelf aan hem heeft verklaard dat hij tijdens de veldtocht van 312 een lichtend kruis

35

Page 16: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

aan de hemel zag verschijnen met deze woorden: In dit teken zult ge overwinnen. De volgende nacht kreeg hij in een droom het bevel het teken op de schilden aan te brengen. De dag daarop gaven christen-priesters hem uitleg over de betekenis van dit teken: het betekende Christus. Wat er ook van zij, Constantijn liet het teken aanbrengen en behaalde de overwinning.

Verschillende interpretatiesSommige historici hebben die gebeurtenissen geïdealiseerd en van Constantijn een geloofsheld gemaakt. Anderen zijn van mening dat de keizer zich uit louter opportunistische motieven bekeerde: hij wilde het groeiend aantal christenen aan zijn zijde krijgen. Tussen die beide extreme stellingen in liggen tal van meer genuanceerde hypothesen, even zoveel pogingen om te achterhalen wat Constantijn ertoe kan hebben bewogen de stap naar het christendom te zetten. We geven enkele elementen aan die bij de beoordeling moeten worden meegewogen.

Vanzelfsprekend was ook de keizer een kind van zijn tijd. Welnu, in het godsdienstig leven van het Imperium was een duidelijke tendens in de richting van het monotheïsme waar te nemen. Dat kanhem er des te gemakkelijker toe hebben gebracht, de God van de christenen te aanvaarden.Eveneens moet vastgesteld worden dat niets ons ertoe verplicht aan de echtheid van het `visioen' vast te houden. Zonder het uit te sluiten, is het mogelijk dat hij de dag voor de beslissende veldslag een natuurfenomeen heeft waargenomen en dat dit zozeer door zijn hoofd heeft gespeeld dat hij er 's nachts van droomde en Christus zag die hem vroeg het teken op de schilden aan te brengen. Toen hij eenmaal in feite de overwinning had behaald, kan hij daarin het bewijs hebben gezien dat wat hij als een visioen had beschouwd ook inderdaad had plaatsgevonden en dat derhalve de God van de christenen werkelijk macht had.

Een oprechte bekering?Hoe de zaken zich ook afgespeeld mogen hebben, Constantijn heeft geloofd dat hij zijn overwinning aan Christus te danken had en dat het nu daarom ook zijn plicht was, christen te worden. Een politieke motivatie voor die stap lijkt uitgesloten. Men kan zich immers afvragen, welk politiek voordeel hij erin gezien kan hebben zich aan te sluiten bij de christenen, die per slot van rekening slechts 16'% van de bevolking uitmaakten, terwijl hij aan de andere kant

36

het risico liep zich de vijandschap en de haat van de heidense meerderheid op de hals te halen.Zijn verder optreden lag in het verlengde van zijn `bekering'. Van 312 af wordt hij de kerk zeer toegewijd. Al snel vinden we aan het keizerljk hof twee christelijke raadgevers: Hosius, bisschop van Cordoba, die kort daarop Constantijns vertrouwensman zou worden, en Lactantius, een voormalige leermeester (praeceptor) uit Nicomedië.Een nog sterker bewijs voor de oprechtheid van zijn bekering is de christelijke wetgeving. Sommige wetten zijn duidelijk christelijk geïnspireerd - zo mogen misdadigers voortaan niet meer met gloeiend ijzer in het gezicht worden gebrandmerkt; het lot van de gevangenen wordt verbeterd; strenge straffen worden ingesteld tegen hen die een vrouw schaken of haar verkrachten; het concubinaat wordt strafbaar gesteld en echtscheiding wordt moeilijker gemaakt - kortom, een christelijke geest dringt door in het oude Romeinse recht. Weldra worden ook wetten uitgevaardigd die het christendom bevoorrechten - zo krijgen geestelijken machtiging hun slaven vrij te laten; de zondagsrust wordt verplicht gesteld; christenen krijgen het privilege, door een bisschoppelijke rechtbank berecht te worden. Anderzijds worden door sommige maatregelen aan de heidense godsdienst restricties opgelegd (zo mogen er buiten het tempelgebouw geen offers meer worden opgedragen).Ondertussen schonk hij aan de bisschoppen financiële steun, land en het materiaal om nieuwe kerken te bouwen. Op de Vaticaanse heuvel liet hij de basiliek van St Pieter bouwen en aan de weg naar Ostia verrees de basiliek van St Paulus-buiten- de-muren. Ook de kerk van het Heilige Kruis in Jeruzalem werd dank zij zijn zorgen opgetrokken. Hij financierde de bouw van het paleis van Lateranen, dat in de middeleeuwen de pauselijke residentie zou worden. Eusebius spreekt ook nog van een basiliek van Lateranen die op kosten van Constantijn werd gebouwd. In een geschrift over de pausen uit de zesde eeuw, de zogenoemde `liber pontificalis', werden de giften opgesomd die hij aan de verschillende kerken deed.We weten eveneens met zekerheid dat steeds meer christenen sleutelposities in het Rijk kregen toevertrouwd. Reeds op de synode van Arles (314) was het een discussiepunt, hoe zij hun ambt met hun christelijke plichten moesten verzoenen. Op de synode werd besloten dat ze in geen geval aan heidense offers mochten deelnemen.

Het Edict van Milaan (313)Constantijn is wellicht het meest bekend geworden door het zogenoemde Edict van Milaan, dat de vrijheid van de Kerk wettelijk

37

Page 17: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

vastlegde. Het blijft een open vraag, of er werkelijk een edict is uitgevaardigd. De tekst die ons over het gebeuren inlicht zegt alleen dat deze kwestie in Milaan besproken werd. Bovendien had zijn medekeizer Galerius reeds in 311 godsdienstvrijheid afgekondigd. Het ziet er daarom naar uit dat Constantijn, na zijn bekering tot het christendom, zich in Milaan bij die beslissing heeft aangesloten. In elk geval was het een gebeurtenis met vérstrekkende gevolgen, want na een lange tijd van vervolging en juridische onzekerheid kregen de christenen nu een waarborg voor godsdienstvrijheid. Een tijdperk was daarmee afgesloten.

Geen uitgegroeide christenToen Constantijn zich tot Christus bekeerde, had hij niet het minste christelijke onderricht genoten. Zijn geloof behelsde slechts een begin van christendom. Zijn niet-christelijke verleden bleef zwaar op hem drukken. Een acute, totale bekering kan men zich niet voorstellen. Een tijdgenoot meldt ons dat de keizer ook daarna nog de orakels bleef raadplegen. Verder is er een aantal gebeurtenissen die op zijn christen-zijn een schaduw werpen. Zo is hij in vele kerkelijke aangelegenheden eigenmachtig opgetreden. In tal van geschillen ging hij te werk zonder in overleg te treden met de bisschop van Rome. Hij heeft eenvoudigweg de wijze waarop hij in het Romeinse Rijk voorheen de functie van `summus pontifex' of opperpriester had uitgeoefend, overgedragen op de christelijke godsdienst. Zo verwonderlijk is dat in feite niet als men bedenkt dat er op dit punt eigenlijk geen christelijke traditie bestond. Vóór Constantijn was geen enkele keizer met dit probleem geconfronteerd geweest, omdat onder hen geen enkele christen was. En aan de andere kant weten we ook, dat sommige bisschoppen zich rechtstreeks op hem beriepen, zonder contact te zoeken met de paus in Rome.

Bedenkelijker is, dat hij zijn medekeizer Licinius om het leven liet brengen. Zelfs zijn eigen vrouw Fausta en een van zijn zonen ondergingen hetzelfde lot. De omstandigheden zijn nogal vaag, maar werpen in elk geval een schaduw op zijn leven en regering.De betekenis van Constantijns bekering ligt vooral in het feit dat zij de verdere ontplooiing van het christendom mogelijk gemaakt en op die wijze de middeleeuwen voorbereid heeft.

38

Tegenoffensief van heidense intellectuelen

Wie denkt aan de doorbraak van het christendom in de eerste eeuwen, zal gauw geneigd zijn vooral de gruwel van de vervolgingen voor ogen te roepen. De christenen hadden echter met nog andere vijanden te maken, die niet het zwaard, maar de pen hanteerden. In het Romeinse Imperium bestond een intellectuele elite die krachtig en vinnig de christelijke leer bestreed. Uit wat die heidenen schreven bleek, dat zijde Heilige Schrift bestudeerd hadden; elk van hen probeerde op zijn eigen wijze het absurde van het christelijk geloof aan te tonen. Hun aantal was niet gering, maar we willen ons beperken tot drie auteurs die respectievelijk in de tweede, derde en vierde eeuw leefden.

CelsusIn het jaar 178 schreef Celsus het boek `Het Woord van de Waarheid'. Hij wilde daarin het onweerlegbare bewijs leveren van de ongerijmdheid van het christelijk geloof. Hij bespeelde alle snaren om het onlogische in het christendom aan te tonen: de filosofie, de geschiedenis, het gezond verstand, het getuigenis van andere godsdiensten, de volkstraditie en het nationale gevoelen. De leer van Christus, aldus Celsus, was een leer voor mensen zonder cultuur. De bijbel was een sprookjesboek, een samenraapsel van elementen uit andere godsdiensten en filosofieën. Zo zijn de christenen tot onvergeeflijke dwaasheden gekomen: het onvoorwaardelijk geloof dat ze opleggen, de gedachte dat menselijke wijsheid dwaasheid is voor God, het streven naar nederigheid en boete, de bewering dat men onrecht met geduld moet verdragen.

Celsus probeerde sommige tekstgedeelten uit de bijbel te verklaren als overgenomen uit heidense legenden. Zo bijvoorbeeld de bewering dat Christus uit een maagd geboren zou zijn. Dat deed denken aan

een fabel uit de Griekse mythologie, waarin Danae door haar vader

39

Page 18: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

in een toren werd opgesloten om te voorkomen dat ze zwanger zou worden. Zeus, de oppergod, drong echter tot haar door in de gedaante van een gouden regen en ze werd bevrucht. Of het gedeelte over de opstanding, die herinnerde aan het verhaal over Aristè die volgens Herodotos door de dood aan de ogen van de mensen werd onttrokken, maar zich daarna op verscheidene plaatsen in de wereld en op verschillende tijdstippen liet zien. Verder nog de geschiedenis van de toren van Babel, waarin op een gebrekkige manier het verhaal werd weergegeven van de zonen van Alous die, volgens Homerus, het plan had opgevat om de bergen op elkaar te stapelen om zo de hemel aan te vallen.

Zo gebruikte Celsus voortdurend de vergelijkende methode om de christelijke geloofspunten tot legenden te herleiden. Al wat tegen het verstand indruiste - zoals de menswording van God - werd aangevallen, soms op ironische wijze, altijd vanuit een schamper misprijzen en een superioriteitsgevoel. Hij noemde het christendom een `revolte' tegen het gezond verstand, een `ziekte' die uit het politieke lichaam van de staat moest worden weggesneden.

PorphyriusDeze nobele en vrome intellectueel uit de derde eeuw zou uitgroeien tot de grootste vijand van het christendom. Zijn boek `Tegen de Christenen' was een meedogenloze kritiek op het Nieuwe Testament. Paulus en de evangelisten waren bedriegers die elkaar tegenspraken. De evangelieverhalen stonden vol met tegenstrijdigheden.Matteus, Marcus en Johannes noemden het meer van Tiberias een zee (thalassa). Alleen Lucas noemde het een meer (limnè). In de benaming `zee' zag Porphyrius een opzettelijk overdrijving, die moest doen uitkomen dat de storm die door Christus werd gestild geweldig grote proporties had gehad.Vervolgens stelde hij enkele uitdrukkelijke vragen. Christus had gezegd: `Vreest niet voor hen die het lichaam doden.' Maar waarom bad hij dan zo vurig dat de kelk van het lijden aan hem zou mogen voorbijgaan? Hij had ook nog gezegd: `De armen hebt ge altijd bij u, maar mij hebt ge niet altijd bij u.' Maar waarom zei hij dan op een andere plaats: `Zie, ik blijf met u tot het einde der tijden?'Ook de apostelen hebben het zwaar moeten verduren. Vooral tegen Petrus ging hij geweldig tekeer. Hij toonde aan, hoe groot de afstand was tussen de ontzagwekkend zware taak die aan hem was toevertrouwd en zijn belachelijk-kleinmenselijke persoonlijkheid. Driemaal had deze Petrus Christus verloochend, omdat hij bang was geweest voor een eenvoudige dienstmeid. Ook Paulus moest het ontgelden, omdat hij zo onlogisch en inconsequent was. Enerzijds

40

deed hij alsof hij de besnijdenis afwees, maar anderzijds liet hij toch Timoteus maar besnijden. Soms verbood hij het vlees van aan de goden geofferde dieren te eten, maar ook kwam het voor dat hij het een zaak van geen belang noemde. Hij prees de ongehuwde staat, werd echter vervolgens een verdediger van het huwelijk en uiteindelijk bekende hij dat de Heer ten aanzien van de maagden geen speciale voorschriften had gegeven. Porphyrius probeerde Paulus rechtstreeks belachelijk te maken door te wijzen op de groteske manier, waarop de apostel Christus voorstelde als neerdalend uit de hemel, om de uit de dood opgewekte mensen zittend op een wolk met zich mee te voeren. In verband met de heropstanding van de lichamen legde hij de christenen een probleemstelling voor: `Een man lijdt schipbreuk. Zijn lichaam wordt verslonden door nijlpaarden. Vissers vangen en eten de nijlpaarden. Zij zelf sterven ook. Hun lichamen vallen ten prooi aan honden die op hun beurt de prooi worden van de gieren. Waar is het vlees van de schipbreukeling nu uiteindelijk gebleven?'Het was voor de eenvoudige christenen, die door het ironische proza van Porphyrius werden overrompeld, niet gemakkelijk op dergelijke vragen adequaat te reageren.

JulianusHet gaat hier wel degelijk om Julianus de Afvallige (regerend van 361-363) die, na een halve eeuw van godsdienstvrijheid en na zelf eerst christen te zijn geweest, de oude Romeinse godenverering weer wilde invoeren. Hij vond het christendom irrationeel, iets voor cultuurlozen die geen goed oog voor de traditie hebben en niet eens de klassieke auteurs kennen.Julianus wilde het christendom op wetenschappelijke wijze bestrijden en maakte grondige studie van de Heilige Schrift. Om te beginnen kreeg Genesis het zwaar te verduren. Wat betekende dat aardse paradijs, alsof God zich zou amuseren met de aanleg van een tuin! En Eva, die als hulp aan Adam werd gegeven, maar die de oorzaak van diens val werd? En dat serpent dat met Eva een babbeltje maakte? En waarom had God de mens verboden het onderscheid te kennen tussen goed en kwaad? Was dat niet bij uitstek het voorrecht van het menselijk verstand?Ook de evangeliën werden aan kritiek onderworpen. De ster van Betlehem was een gewone ster, als alle andere. Jezus' woorden werden op de korrel genomen. Christus had de raad gegeven alles te verkopen en aan de armen te schenken. Stel dat men in een dorp die raad nu allemaal zou opvolgen, dan zouden er geen kopers van producten meer zijn! Julianus heeft zijn kritiek op de evangelisten op geen enkele wijze ingehouden.

41

Page 19: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Het antwoord van de christenenOrigenes heeft Celsus in een boek van repliek gediend. Bij het lezen daarvan merkt men het diepingrijpende verschil in levensbeschouwing. Origenes voelde God als zeer dicht bij de mens, hij had een diepe bewondering voor het doorgaand handelen van Gods voorzienigheid in alles wat op aarde gebeurde. De God van Celsus echter was een God van veraf, die zonder liefde de wereld met algemene, koude en dwingende wetten bestuurde. Origenes verzette zich tegen het verwijt dat het christendom werd beschouwd als alleen geschikt voor lichtgelovige vrouwen.Porphyrius werd door meer christenen weerlegd. Methodius Olvmpos, Eusebius van Caesarea en Apollinaris van Laodicea hebben het tegen hem opgenomen. Die vele weerleggingen staan niet alle op hetzelfde peil, maar ze tonen althans aan dat de christenen zichin elk geval niet passief hebben opgesteld. De kern van de controverse lag in de uiteenlopende opvatting die men had over God. Voor Porphyrius moest God iets hebben van de Griekse held, soms slachtoffer van het noodlot, maar altijd subliem en welsprekendin zijn optreden. Christus zag hij echter juist als bang en laf. Bij de verzoeking door de duivel, die hem vroeg zich van de rand van het tempeldak te werpen antwoordde Jezus: `Gij zult de Heer uwGod niet verzoeken.' Dat waren woorden van lafheid. En na de opstanding had hij niet moeten verschijnen aan Maria Magdalena, een onbeduidende volksvrouw, maar zich in volle glorie aan Herodes, aan Pilatus en de hogepriester, ja zelfs aan de Romeinse Senaat moeten vertonen. De christelijke auteurs die Porphyrus weerleggen proberen juist de zin aan te tonen van een andere schaal van waarden.Ook Julianus werd van repliek gediend, onder meer door Cyrillus van Alexandrië. Terecht is er op gewezen, dat de christelijke intelligentsia uit de vierde eeuw zeker kon wedijveren met de heidense. Athanasius, Basilius, Gregorius van Nyssa en Johannes Chrysostomus waren gevormd aan dezelfde scholen als de heidense retoren. In het westen behoefde Tertullianus in niets onder te doen voor hen die het christendom aanvielen. Clemens van Alexandrië en Origenes waren scherpe geesten, werden vaak door hun tegenstanders onderschat en waren oprecht betrokken bij het probleem van de verzoening tussen de Grieks-Romeinsecultuur en het christelijk geloof.

42

HIERONYMUS In de oude Kerk was Hiëronymus erg bekend, vooral door de zoge-naamde vulgaatvertaling van de bijbel. Hij schreef ook verscheidene bijbelcommentaren, waarin hij linguïstische en typografische bemer-kingen verwerkte. Meestal wordt hij met een leeuw afgebeeld. (Houtsnede uit 1499, dffentliche Kunstsammlung, Basel)

43

Page 20: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Uitbouw van de hiërarchie

De goede herder (catacomben van Laurentius, Rome).

De documenten die een verhelderend licht kunnen werpen op de organisatie van de jonge Kerk zijn uiterst schaais en, in een aantal gevallen, voor uiteenlopende interpretatie vatbaar.Ook de terminologie stelt ons voor problemen. Juist daarom mogen de teksten niet los worden gezien van het concrete handelen. Alleen zo kunnen we achterhalen, welke realiteit er achter sommige woorden is schuilgegaan.

men daar niet. Paulus zelf was de `bisschop', maar aangezien hij zelf \oortdurend op reis was, stuurde hij afgezanten met volmachten die moesten toezien of de raad van priesters en ouderen (de presbuteroi) goed functioneerde. Zo werden Titus en Timoteus naar Kreta en Efese gestuurd. Pas na de dood van Paulus kregen deze christengemeenten een eigen bisschop.Daarnaast bestond er een andere traditie, door Jacobus in Jeruzalem begonnen, maar vooral door Johannes verspreid. Hier treft men anaf het begin een monarchisch episcopaat aan. De bisschoppen werden bijgestaan door een priestercollege en vooral door diakens die in het kerkelijk leven een zo grote rol speelden, dat ze in tijden van vervolging vaak samen met de bisschop werden gearresteerd, terwijl er soms nog geen sprake is van priesters. Al spoedig was deze vorm van monarchische gezagsuitoefening de enige die bleef voortbestaan.

Hoe werden de bisschoppen gekozen?Aanvankelijk werden ze door de apostelen aangesteld. Maar later? Een tekst uit de vierde eeuw zegt: `door voortreffelijke mannen met instemming van heel de Kerk'. We moeten ons deze keuze maar niet al te democratisch voorstellen - men vroeg de christenen niet, wie zij wilden hebben. Evenmin werd er gekozen. Waarschijnlijk werd er tussen de naburige bisschoppen en eventueel andere invloedrijke figuren uit de plaatselijke kerk van gedachten gewisseld over de meest geschikte kandidaat. Deze werd dan vervolgens voorgesteld aan het volk dat `onder toejuichingen' zijn instemming betuigde. Het christenvolk werd dus wel bij de keuze betrokken, maar zijn oordeel was niet doorslaggevend. Er waren op deze regel overigens uitzonderingen. Toen in Milaan een nieuwe bisschop moest worden gekozen en de bisschoppen het niet eens konden worden over de aan te wijzen kandidaat, riep het volk: `Ambrosius bisschop!' En Ambrosius werd bisschop, hoewel hij toen nog alle wijdingen moest ontvangen.Op het concilie van Nicea (325) werd voorgeschreven, dat tenminste drie bisschoppen bij de keuze aanwezig moesten zijn. Als regel werd de wijding toegediend door de metropoliet, die gewoonlijk de bisschop van de belangrijkste stad uit het betrokken gebied was.

De bisschop van RomeDat Petrus als hoofd van de apostelen is opgetreden, is thans geen omstreden kwestie meer. Alleen wordt dit door sommige historici zonder meer als een gevolg van zijn leiderstemperament gezien

De bisschoppenAan het hoofd van de christengemeente stond de bisschop. Maar welke realiteit ging er schuil achter dat Griekse woord episkopos? We moeten wel proberen, de klank van dat woord los te zienvan wat het woord `bisschop' nu bij ons oproept. De leider van een christengemeente bekleedde een functie waarvoor nog geen pasklare benaming bestond. De Kerk heeft nieuwe termen moetenscheppen. Maar de hiërarchie-aan-het-werk bestond al, voordat de term die deze werkelijkheid uitdrukt in het leven werd geroepen. Daarom doen we er verstandiger aan na te gaan wat defunctie inhield, dan het quasi-onoplosbaar mysterie te willen oplossen van een vocabularium in wording.Als we concreet de functie en het ambt van de bisschop nagaan, komen we tot de vaststelling dat er in de oude Kerk twee hiërarchische opvattingen naast elkaar hebben bestaan.In de kerken die door Paulus werden gesticht was er een lokale hiërarchie die moest toezien op de vrede, de eendracht en de rechtgelovigheid van de gemeente, maar een monarchaal gezag kende

44 45

Page 21: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

en niet als een aanduiding van zijn primaatschap. Daarom is het goed, na te gaan hoe men in latere decennia tegenover zijn opvolgers in Rome heeft aangekeken. Meestal wordt daarbij allereerst verwezen naar een brief die paus Clemens, niet later dan het jaar 96, aan de christengemeente van Korinthe schreef, in verband met twisten die in die stad waren uitgebroken tussen jongeren en ouderen. De jongeren worden door Clemens terechtgewezen. Al wordt er in deze brief niet rechtstreeks over het primaatschap gesproken, wel dient de aandacht gevestigd op het volgende:1. de tussenkomst van Clemens wijst er duidelijk op, dat hij vanuit een gezagspositie spreekt;2. hij komt tussenbeide in een kerk die destijds nog door Paulus was gesticht en voorzover wij weten gebeurde dat op eigen initiatief;3. zijn brief is des te opmerkelijker als we bedenken dat Johannes nog leefde en zich waarschijnlijk in Efese bevond, dus veel dichter bij Korinthe dan Rome;4. de brief is in Korinthe met veel eerbied ontvangen en in hoge ere gehouden, want hij werd daar een halve eeuw later bij speciale gelegenheden nog in de kerken voorgelezen.Sommigen hebben de speciale banden met Rome verklaard door te wijzen op het drukke handelsverkeer tussen de beide steden. Dat kan meegespeeld hebben, maar er zijn ook andere bewijzen voor de vooraanstaande plaats die de kerk van Rome innam. De meest markante persoonlijkheden uit de christelijke wereld van die dagen Qingen op bezoek bij de bisschop van Rome. Polycarpus ging met hem van gedachten wisselen over de datering voor depaasviering. Hegesippus zocht hem op om over de apostolische traditie te spreken. Met geen enkele bisschopsstad werd een zo drukke correspondentie gevoerd als met Rome. De bisschoppen van Rome schreven talrijke brieven, hetzij ter aanmoediging, hetzij om tot de orde te roepen.

Een pauselijk primaatschap?Het pauselijk gezag werd in de oudheid meer beleefd dan met zoveel woorden uitgedrukt, meer aangevoeld dan theoretisch bediscussieerd. De idee van het primaatschap van de bisschop van Rome leefde in het bewustzijn van de christenheid, maar er bestond nog geen theologie over. Er werd weinig of niet over geschreven. In een kort geschrift dat Cyprianus wijdde aan `de eenheid van de katholieke kerk' wordt weliswaar uitdrukkelijk gesproken over het primaatschap van Petrus en wordt gezegd dat de eenheid van de kerk is gegrond op de rots van Petrus, maar met geen woord gerept over de opvolgers van Petrus als bisschoppen van Rome.

46

Om dit te begrijpen, moeten we allereerst proberen ons te verplaatsen in de realiteit van een nog niet tot ontwikkeling gekomen stadium \an de theologie. Onwillekeurig zouden we in het begin van de Kerk Draag alles net zo aantreffen als wij het nu kennen, maar daarbij vergeten we dan dat de theologische arbeid sindsdien een ontwikkeling van bijna twintig eeuwen heeft doorgemaakt. Prof. Hertling heeft dit heel duidelijk gemaakt door te wijzen op de waarheden die door een christen uit de tweede of de derde eeuw erkend en aanvaard werden:1. Er is slechts één Kerk en buiten die Kerk is er geen heil;2. het voornaamste kenmerk van de ware Kerk is haar eenheid;3. volgens de wil van Christus was Petrus het hoofd van de apostelen en is dus de eenheid van de Kerk op hem gevestigd;4. het geloof werd ongeschonden bewaard in de kerken die door de apostelen werden gesticht en met name in de Kerk van Rome;5. de huidige bisschop van Rome is de opvolger van Petrus.Die verschillende stellingen stonden echter naast elkaar, zonder innerlijke samenhang. Ze vormden geen integrale onderdelen van een theologisch tractaat. Vooral de laatste stelling werd niet verkondigd als een theologisch axioma, maar eenvoudig vastgesteld als eenfeit. De conclusie die uit deze principes kan worden getrokken en die nu als vanzelfsprekend wordt ervaren (namelijk: dus heeft de bisschop van Rome het primaat in de Kerk) werd in die tijd niet theoretisch getrokken en dus op het theoretische vlak ook nooit aangevochten.

Uiteindelijk komt het hierop neer: alle elementen van de theologie \au de uitoefening van het primaatschap waren aanwezig in de vroege geschiedenis van de Kerk, maar ze vormden verspreide elementen waarover niet werd gediscussieerd. Ze werden niet ervaren als sterk met elkaar samenhangend, zodat er logisch gesproken ook geen sprake was van een `theologie' van het primaatschap.

47

Page 22: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Voorwaarden om tot het doopsel te worden toegelatenHet christelijke doopsel was dus niet een rituele reiniging, zoals bij de Joden. Ook niet het doopsel van boetvaardigheid, zoals dat door Johannes de Doper werd gepredikt. Het was een nieuwegeboorte: de dopeling werd herboren uit water en de Heilige Geest.

48

Het doopsel

Doop (catacomben van Callixtus, Rome).

De meest eenvoudige christen wist, dat het doopsel de initiatieritus vormde en dat het daarom in het christelijk leven van uitzonderlijk belang was. Door dit sacrament trad men immers toe tot de gemeenschap van Jezus' volgelingen en kreeg men deel aan het grote heil dat de Verlosser was komen brengen. De Blijde Boodschap was een boodschap van verlossing. De voorstellingen die men in de fresco's van de catacomben het veelvuldigst aantreft, hebben juist betrekking op de gevolgen van die verlossing. Daarom speelt het water in die thema's zo'n grote rol: Noah, die de zondvloedoverleeft; Mozes, die water doet ontspringen uit de rots; Jona, die uit de zee op het land van het eeuwige leven wordt geworpen; de Samaritaanse vrouw bij de bron. Allemaal voorstellingen van de verlossende doopgenade.

Zo had Christus de natuur en de gevolgen van het doopsel aan Nicodemus verklaard en deze opvatting zal zich verder in de kerkgeschiedenis blijven handhaven.Om tot het doopsel te worden toegelaten werd van ieder geloof geëist. Daarvandaan komt de - reeds in het apostolisch tijdperk vastgelegde - gewoonte om aan de catechumenen een geloofsbelijdenis te vragen. Elke christen moest belijden dat hij Jezus als de Heer erkende en dat Hij God was, verrezen uit de doden. Dat alles werd onderwezen in de periode van het catechumenaat. Zulk onderricht had aanvankelijk plaats in de periode van de vasten, waarna in de paasnacht de doopplechtigheid volgde; soms ook op de dag vóór Pinksteren. Op het concilie van Elvira (ca. 306), waar werd vastgesteld dat de kandidaten vaak onvoldoende warenvoorbereid, werd het volgen van twee jaar catechumenaat verplicht gesteld. Daarop volgde een soort 'examen': de catechumenen moesten bewijzen dat ze de Heilige Schrift kenden. Verder moesten getuigen komen bevestigen dat ze niet aan de drank verslaafd waren, niet in concubinaat leefden en geen ordeverstoorders waren. In de tijd van Augustinus (354-430) werd ook reeds gewag gemaakt van afzonderlijk onderricht en van doopplechtigheden die buiten de paasnacht plaatsvonden, waarschijnlijk vanwege het grote aantal dopelingen.

De doopceremoniënIn de Didachè, een geschrift uit de apostolische tijd, vinden we reeds de gegevens die ook nu nog in het doopritueel te vinden zijn. Men moest dopen `in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest', bij voorkeur in stromend water; was dit niet in de buurt, dan moest men driemaal water gieten over het hoofd van de dopeling. Wie zich liet dopen - het betrof destijds uiteraard doorgaans volwassenen - moest zich op het doopsel voorbereiden door op twee voorafgaande dagen te vasten.

Na de ceremonie kregen de nieuwgedoopten een wit kleed aan, als symbool van de nieuw-verworven onschuld. Ze konden een nieuw leven beginnen: voortaan zouden zij leven volgens de normen van het evangelie.Aanvankelijk werd na de doop ook onmiddellijk het vormsel toegediend. In het westen gebeurde dat door de bisschop; in het oosten al snel ook door de priesters. Na het vormsel keerde men terug naar de kerk, waar men dan voor het eerst deelnam aande complete heilige mis en de eucharistie ontving. Zo werd men in de `heilige geheimen' ingeleid.

49

Page 23: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Het spreekt vanzelf dat de doopceremoniën na de vervolgingen een veel plechtiger karakter konden aannemen en soms uitgroeiden tot grootse plechtigheden.

Wat betekende gedoopt worden ?Het ontvangen van het doopsel stond gelijk met het aanvaarden van een nieuwe manier van leven, een andere levensbeschouwing, een nieuwe schaal van levenswaarden, kortom de boodschap van het evangelie. Men diende vanuit een gewijzigde mentaliteit veel anders te gaan beoordelen, veel dingen en gewoonten te laten varen die men tot dan toe als normaal had beschouwd. In een geschrift dat de naam `Constitutiones Aegyptiacae' draagt vinden we een grote opsomming van zaken die voortaan aan de christenenverboden waren: schilders en beeldhouwers mochten geen afgodsbeelden meer vervaardigen; toneelspelers mochten niet in heidense of zedeloze stukken optreden. Hetzelfde gold voor het circus, waar duizenden mensen hun werk vonden. Leraren (retoren) moesten hun ambt neerleggen als dit met zich mee bracht dat ze ook aan de heidense cultus moesten deelnemen. Een zinsnede die in de Constitutiones voortdurend terugkeert is deze: `dat ze deze dingen vaarwel zeggen of in onze communio geweigerd worden'. Wie christen wilde worden, moest zich veel ontzeggen. De stap die zo iemand zette is te vergelijken met de stap die mensen zetten als ze de wereld verlaten om in het klooster te treden. Het was een besluit om voortaan volgens strengere normen te leven.De kerkvaders waakten er doorgaans zorgvuldig over dat men het doopsel niet zou ontvangen, als men niet bereid was het evangelie ernstig te nemen. Vanwege het strikte karakter van de eisen ontstond de tendens, het doopsel uit te stellen tot aan het eind van het leven. Dit wordt o.m. bevestigd door een aantal grafschriften, waaruitons blijkt dat sommigen gedoopt werden `in articulo mortis', d.w.z. in hun uiterste. Die uitdrukking wilde niet altijd zeggen dat zij gedoopt werden, omdat zij zich in onmiddellijk doodsgevaar bevonden; het betekende in veel gevallen gewoon dat ze het gedoopt worden hadden uitgesteld tot aan het einde van hun leven.

Werden ook kinderen gedoopt?Talrijke historici hebben zich beziggehouden met de vraag of de christenen uit de eerste eeuwen zich beperkt hebben tot het dopen van volwassenen. Men zou geneigd zijn zo te denken, omdat immers voorondersteld werd dat er een bewuste keuze moest worden

50

gemaakt, iets waartoe kleine kinderen niet in staat waren. Toch is de Duitse geleerde Joachim Jeremias een andere mening toegedaan. Hij is van oordeel dat kinderen van christenouders al snel na de geboorte gedoopt werden. Voor de periode tot het einde van de tweede eeuw kan hij echter slechts weinig bewijzen geven; anderzijds is het begrijpelijk dat daarover maar weinig werd vastgelegd. Er werden, ook vanwege de onzekere toestanden, geen doopregisters bijgehouden en er was ook nog geen theologie van desacramenten uitgewerkt. Wel kunnen we veronderstellen dat in een christelijk gezin de zorg om aan de kinderen het heil te verzekeren <groot genoeg geweest zal zijn om hen zonder uitstel te laten dopen. Ongetwijfeld vonden de ouders het vanzelfsprekend dat de kinderen christelijk zouden worden opgevoed, om later op hun beurt de eloofsschat aan hun kroost verder door te geven. In de derde eeuw schreef Cyprianus over een klein meisje dat de communie ontving (wat dus veronderstelt dat ze gedoopt was) en op de synode van Carthago (252) werd de stelling afgewezen dat het dopen van kinderen tot op latere leeftijd zou moeten worden uitgesteld.Toen eenmaal de periode van de vervolgingen achter de rug was, werd de kinderdoop, anders dan men zou verwachten, nog niet een algemeen gebruik. Integendeel, ook bij volwassenen groeide de gewoonte de doop uit te stellen. Daarvoor kunnen twee redenen aangevoerd worden. Allereerst mag men niet uit het oog verliezen dat het openbare leven nog grotendeels heidens van karakter was en dat dit een bepaalde druk en zelfs aantrekkingskracht bleef uitoefenen. In tijden van godsdienstvrede verslapte men ook gemakkelijker; het was dan moeilijker het geloofsvuur brandend te houden dan in tijden van vervolging. Anderzijds was er een groeiend rigorisme. Zo stelden mannen als Ambrosius en Basilius aan de christenen dermate hoge eisen, dat dit aanleiding werd om de doop uit te stellen. Men wilde zich niet aan al te strenge straffen blootstellen. Het zal nog tot de vroege middeleeuwen duren voordat de kinderdoop een algemeen verspreide praktijk zal worden.

51

Page 24: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Vroeg-christelijk symbool (Museo Nazionale delle Terme, Rome).

De eucharistie-vieringHet is uiteraard moeilijk, iets over het `innerlijke leven' van de eerste christenen te zeggen, want elk mens heeft zijn eigen onvervreemdbare geschiedenis. Wie kan wagen iets te schrijven over de persoonlijke houding van de mens tegenover God? En toch is dit het allerbelangrijkste. Uit de bronnen vernemenwe alleen iets over de uitingen van het christelijk leven, het waarneembare, en al vertelt dat ons niet alles, het leert ons veel over de wijze waarop de christenen in de eerste eeuwen aan hun geloof gestalte gaven.

Als we de Handelingen der Apostelen (o.m. hoofdstuk 20) buiten beschouwing laten, komt de eerste tekst inzake de eucharistieviering voor in de Didachè, een geschrift uit het eind van de eerste eeuw; maar we moeten nog tot Justinus (ca. 150) wachten om een beschrijving te vinden, waarin in grote trekken de structuur van het huidige misoffer aangetroffen kan worden. Er wordt gesproken over lezingen uit de profeten en de evangelisten, van een homilie (een preek), van het grote dankgebed; we vernemen de consecratiewoorden over brood en wijn en zowel de vredeskus als de communie worden aangeduid. In drie andere teksten (een van Hippolytus uit de eerste helft van de derde eeuw; een uit de Didascalia, kortdaarna; een uit de Constitutiones Apostolicae uit de vierde eeuw) worden aanvullende gegevens geboden. Zo lezen we dat de communie werd uitgereikt onder beide gedaanten, dat de vrouwen de communie gesluierd ontvingen en dat de catechumenen vóór de communie de gemeenschap in Aanvankelijk werd de eucharistie alleen gevierd op de zondag, de dag des Heren (dies dominica). In de Romaanse talen is die wortel voor de naam van de zondag bewaard gebleven (dimanche, domingo, domenica). De Germaanse hebben de heidense benaming (dies solis = dag van de zon) behouden (zondag, Sonntag, Sunday). Tertullianus (derde eeuw) is de eerste die spreekt over een eucharistieviering in de week, maar aangezien het daar een begrafenis betrof kan men daaruit weinig concluderen. In de vierde eeuw varieerde het aantal missen van plaats tot plaats en in de vijfde eeuw schijnt de dagelijkse mis nog een uitzondering geweest te zijn.In principe communiceerden alle gelovigen, maar deze gewoonte raakte na de godsdienstvrijheid van 313 in onbruik. Het geconsacreerde brood werd op de hand gegeven, de vrouwen kregen het op een doek die ze voor dat doel meebrachten. De communie werd staande ontvangen en ook kleine (gedoopte) kinderen mochten het geconsacreerde brood nuttigen.Uit de brieven van Paulus en uit de Handelingen der Apostelen weten we, dat de christenen samenkwamen in het huis van een van de leden van de gemeente. Ook na de dood van de apostelen bleef deze gewoonte in zwang. Vanwege de vervolgingen bleef het bouwen van opvallende cultusplaatsen gevaarlijk. Als de christengemeente te groot werd, werd ze gesplitst. Aan het eind van de eerste eeuw is er voor het eerst sprake van een `kerk', die dan echter nog niet die naam droeg; er wordt gewoon gesproken over een `groot huis'. Tot kleine kerkgebouwen is het pas gekomen tijdens de bijna halve eeuw van vrede die voorafging aan de vervolging onder Diocletianus.

Na het zogenoemde Edict van Milaan begon de bloeitijd van de

De eucharistievieringenCentraal stond het vieren van de eucharistie - het samen breken van het brood - als een `gedachtenis' aan het offer van Christus. De teksten die daarop wijzen zijn zo talrijk, dat bezwaarlijk getwijfeld kan worden aan het grote belang dat men aan de eucharistie hechtte.

52 53

Page 25: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

christelijke basilieken, die allerlei vormen konden aannemen. Vaak werden ze echter in de vorm van een kruis gebouwd, als een symbool van het kruis waaraan Christus gestorven was.

De groei van de liturgische luisterHet is eigen aan de mens dat hij, om uiting te geven aan zijn gevoelens van vreugde en dankbaarheid, versieringen gaat aanbrengen. De plaats van bijeenkomst werd opgetooid. Cultusvoorwerpen werden tentoongesteld, evenals geschenken die door christenen aan de kerk waren geschonken. We weten ook, dat de gelovigen in een van de eerste basilieken draperieën tussen de zuilen hadden gespannen, waaraan allerlei voorwerpen werden vastgehecht.Er werd gezongen. De psalmodie was de oudste vorm van christelijk gezang. Een priester zong voor en het volk antwoordde met steeds herhaalde acclamaties. De koorpsalmodie, met antifoon, werdin Antiochië ingevoerd en verspreidde zich vandaar naar het westen. Op deze manier werd gezongen tijdens de offergang en de communie. Het bespelen van instrumenten was in de eerste periode verboden. Er zijn geen bewijzen voorhanden, dat de christenen vóór de tweede helft van de vierde eeuw gebruik gemaakt zouden hebben van wierook. In het primitieve christendom stond men hier blijkbaar huiverig tegenover, mischien omdat de bewieroking herinnerde aan het branden van wierook voor de heidense goden. Wierook branden werd zo onwillekeurig vereenzelvigd met het afvallig worden van het geloof.Licht

Men kende wel kandelaars, maar pas sinds de tiende eeuw vinden deze een vaste plaats op het altaar. In de christelijke archeologie is slechts één voorbeeld bekend van een brandende lamp die ophet altaar werd geplaatst, namelijk in het oude heiligdom van Sint-Alexander: een mozaïek die ongeveer uit het jaar 400 moet dateren.

Liturgische gewadenOorspronkelijk was de kleding van de celebrant in niets onderscheiden van die van de gewone gelovigen. De oudste voorstellingen van een eucharistische viering (bijv. de breking van het brood in de capella graeca en een fresco in de kamer van de sacramenten in de Catacombe van Callixtus) laten ons dat zien. Op het fresco in de Callixtuscatacombe zien we zelfs dat de priester een schouder en een gedeelte van de borst onbedekt heeft, volgens de

54

kledingmode van de mannen van toen. Tot in de vijfde eeuw zijn geen sporen te ontdekken van een eigenlijk liturgisch gewaad. In 428 verzocht paus Celestinus zelfs de bisschoppen van Vienne en Narbonne erover te waken dat priesters zich niet door hun manier van kleden zouden laten opvallen. In de vijfde eeuw begonnen de geestelijken inderdaad voor de eucharistie een kledij te dragen waaraan wij moeilijk de naam liturgisch gewaad kunnen geven, maar waarin zij zich niettemin van de gewone gelovigen onderscheidden.De kazuifel is niets anders dan het bovenkleed van de Romeinen (de paenula) : een groot rond stuk stof waarin een opening was aangebracht om het hoofd door te laten. Wilde men bewegingsvrijheid hebben, dan legde men de zijpanden in brede plooien op de schouders, wat een sierlijke klederdracht was. Het gebruik werd allengs algemener en bleef gehandhaafd voor de Kerk, ook toen in de vijfde eeuw de traditionele manier van kledij verdween. Het wordt dan ook meteen duidelijk dat de romantische voorstellingen van priesters in liturgische gewaden, die tijdens de vervolgingen de mis opdroegen in de catacomben, historisch gezien niet te verantwoorden zijn. Zulke voorstellingen behoren tot het domein van de romantische verbeelding.

Zolang de vervolgingen duurden, was er uiteraard ook geen sprake van klokken die de mensen voor de eucharistievieringen samenriepen. Hoe werden de christenen toen dan opgeroepen voor de liturgische diensten? Waarschijnlijk werden ze door een diaken op de hoogte gesteld, waar en wanneer de dienst zou worden gehouden.Enkele teksten wijzen althans in die richting. Toen eenmaal de godsdienstvrijheid was ingesteld en het aantal gelovigen steeg, bleek die methode weinig praktisch. Toch was er toen nog niet onmiddellijk sprake van klokken. Pas in de zesde eeuw horen we voor het eerst, dat er gebruik wordt gemaakt van kleine klokken, maar dat was in de Ierse kloosters. We zullen nog moeten wachten tot de bloeitijd van de middeleeuwen, alvorens we grote klokken aantreffen.

55

Page 26: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Een complexe geschiedenisDe geschiedenis van biecht en boete in de oude Kerk is nogal complex. Eén ding is zeker: van de christenen werd gehoopt dat ze, na hun bekering tot het christendom, niet meer zouden zondigen. Men verwachtte overigens spoedig de parousie, het einde van de wereld, en de Kerk diende die eindtijd zo zuiver mogelijk te bereiken. Van de christenen werd dan ook een moreel- hoogstaand leven gevraagd. Verondersteld werd, dat zij de staat van onschuld die ze door het ontvangen van het doopsel hadden verworven, ongeschonden zouden bewaren. Terugvallen in de zonde werd om zo te zeggen beschouwd als een gemis aan goede wil of oprechtheid. De algemene sfeer van de vervolgingen had er bovendien toe bijgedragen, dat men een heldhaftige houding normaal vond. Zondaars werden dan ook streng aangepakt. De mensen die zich met de doodsdreiging voor ogen tot het christendom bekeerden, waren uiteraard tegelijk mensen die hun bekering zeer serieus namen. Zo kwam men ertoe, hoge eisen te stellen, hoewel al spoedig duidelijk werd dat de `zondeloze' mens een utopie was.In de tweede helft van de tweede eeuw kwam toen het gebruik op, dat met name tegen drie `zware zonden' bijzonder streng werd opgetreden: afval van het geloof, doodslag en echtbreuk. Gelovigen die zulke zonden bedreven werden uit de `communio' met de Kerk gestoten en bijgevolg niet meer tot de eucharistie toegelaten.Pas na een belijdenis tegenover de bisschop, het hoofd van de lokale

56

Biecht en boete christengemeente, en na het volbrengen van een openbare boete konden ze weer in de gemeenschap worden opgenomen.

Openbare boetedoeningIn het boekje `De Herder', geschreven door Hermas omstreeks 150, vindt men indringende oproepen tot boetedoening. Van belijdenis tegenover de bisschop of een priester is geen sprake, maar dat is ook niet verwonderlijk: Hermas schreef nieteen theologische verhandeling over de Kerk, hij wilde alleen opwekken tot een gesteltenis van boetvaardigheid en dat deed hij in de vorm van symbolen en visioenen. Overigens vindt men nergens een duidelijke omschrijving van de taak van de kerkelijke overheid bij het vergeven van de zonden. Wel vindt men aansporingen aan het adres van de bisschoppen om in rechtvaardigheid en goedheid over zondaars te oordelen (zo in de Didachè; bij Ignatius van Antiochië; bij Polycarpus). Ook wordt aan de gelovigen de raad gegeven, zich aan de opgelegde penitentie te houden (zie de eerste brief van Clemens). De taakomschrijving mag dan niet duidelijk zijn, zeker is dat de Kerk een rol heeft gespeeld in de verzoening van de zondaar met God. Ook Tertullianus getuigt daarvan. Deze aanduidingen worden overigens bevestigd door de feiten, zoals de verzoening van Marcion. Wat we uit historisch oogpunt missen, is een duidelijke kerkrechtelijke bepaling waarin aan de zondaar werd verzekerd, dat hij zich onder bepaalde voorwaarden weer met de Kerkkon verzoenen en van haar in naam van God absolutie kon ontvangen. Toen paus Callixtus (217-222) als eerste een dergelijke wet formuleerde, heeft hij waarschijnlijk alleen een gewoonte die op dat punt in de Kerk al bestond officieel bekrachtigd.De openbare boetedoening speelde in het kerkelijk leven van de oudheid een grote rol. Alvorens opnieuw in de kerkgemeenschap te worden opgenomen moesten de zondaars een speciaal boetegewaad dragen en kregen ze in de bijeenkomst van de gemeente een speciale plaats aangewezen. Er werden daden van boete verlangd, die steeds gedetailleerder werden omschreven. Bovenaan die lijst stonden gebeden, vasten en aalmoezen,de klassieke boetewerken uit de oudheid. Vooral in de vierde eeuw, toen men na de godsdienstvrijheid door een streng optreden een snel verval van het zedelijk en godsdienstig peil trachtte tegen te gaan, konden de boetebepalingen zeer zwaar zijn. In tegenstelling tot de biechtpraktijk zoals die zich in de laatste eeuwen heeft ontwikkeld, werd de absolutie niet eerder verleend dan na het volbrengen van de penitentie.

Altijd is de mens zich in zekere mate bewust geweest van het kwaad in en buiten hem. Alle godsdiensten kennen boete- en verzoeningsriten, gebeden waarin berouw wordt uitgesproken en om vergiffenis wordt gevraagd. Het Oude Testament leert ons boetvaardigen kennen als David en anderen en we kennen ontroerende schuldbekentenissen uit het Evangelie. Men is er zich min of meer van bewust dat alleen God de mens een nieuw hart kan geven. Als Christus als Redder verschijnt, openbaart Hij zich vooral als degene die zonden komt vergeven en die de macht tot vergeving van zonden aan een aantal mensen komt schenken. Zo zijn biecht en boete ook in de eerste eeuwen van het christendom terug te vinden.

Page 27: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

`Biechten' in de oudheidDoor gebrek aan schriftelijke bronnen is het moeilijk te zeggen, hoe de biecht precies in haar werk ging. Bovendien heeft de concrete vorm van de biechtpraktijk een evolutie gekend. Waarschijnlijk kan men zich de gang van zaken als volgt voorstellen. Normaal was de belijdenis van zonden altijd geheim. We weten uit een brief vanLeo I (440-461), dat hij enkele bisschoppen berispte omdat zij van de zondaars verlangd hadden dat ze luidop zouden zeggen waaraan zij zich schuldig hadden gemaakt. Hij verklaarde dat dit tegen de apostolische traditie inging en dat het de gelovigen van de biecht zou afhouden.

Nadat hij de belijdenis had aangehoord en de ernst van de zonde had nagegaan, bepaalde de bisschop welke boeteoefeningen er gedaan moesten worden en hoe lang de boetetijd diende te duren. De zondaren moesten plaats nemen in het vak waar de openbare boetelingen thuishoorden. Daardoor zouden de andere gelovigen kunnen zien dat zij tot inkeer gekomen waren en nu tot de categorie van de penitenten behoorden. Aan het einde van de eucharistieviering knielden de penitenten neer, waarna de bisschop naar hen toe ging en een gebed over hen uitsprak.Was de tijd van de boetedoening voorbij, dan werden de zondaars weer in de volle gemeenschap van de gelovigen opgenomen. In Rome was de datum van Witte Donderdag daarvoor bepaald. In geval van ziekte of stervensgevaar mocht uiteraard de absolutie onmiddellijk verleend worden. Er zijn verscheidene getuigenissen die dat duidelijk aantonen, o.m. een brief van paus Celestinus I (422-432) aan de bisschoppen van Vienne en een andere brief, ditmaal van Leo I (440-461), aan de bisschop van Fréjus.We weten niet of voor dezelfde zonde steeds dezelfde boete werd opgelegd. Waarschijnlijk zijn sommige gewoonten hier en daar spontaan gegroeid en kunnen ze ook van streek tot streek verschild hebben. In Ierland, waar het christendom door strengheid gekenmerkt werd, kwamen in de zesde/zevende eeuw de zogenoemde `penitentieboeken' tot stand, die met juridische nauwkeurigheid de boete bepaalden die voor concreet aangeduide zonden gedaan moest worden. Anderzijds weten we ook, dat er rekening werd gehouden met de omstandigheden. Zo bepaalde Leo I uitdrukkelijk, dat met de fysieke toestand, de leeftijd en de gezondheid van een individuele mens rekening gehouden moest worden. Hij verklaarde ook dat het niet zozeer van belang was of de tijd van boetedoening korter of langer zou zijn, maar wel of de zondaars inderdaad berouw hadden.

58

Onopgeloste problemenSommige teksten spreken over de eenmaligheid van de vergeving. Men zou dan slechts éénmaal de gelegenheid tot openbare boetedoening gekregen hebben. Ook wordt wel de indruk gewekt dat een onmatig lange boetetijd geen uitzondering was. Het is moeilijk te zeggen, in hoeverre dit als algemeen mag worden beschouwd. Misschien is het toch wel zo dat door de strenge houding van de Kerk de biecht in de vijfde en zesde eeuw steeds verder buiten de kern van het christelijke leven is komen te staan. In de middeleeuwen zal de biecht opnieuw worden ontdekt en dan zal, naast het belijden van zware overtredingen, ook het belijden van kleinere tekortkomingen worden aanbevolen. Dat is dan de zogenoemde `devotiebiecht. Maar daarover zullen we het hierna nog hebben.

De leek

Christenen vond men al vroeg in alle bevolkingslagen. Hier een af-beelding van smeden (Vatikaans museum).

Over pausen, bisschoppen en kerkvaders uit de eerste eeuwen is relatief veel bekend. Over de plaats en de rol van de leek echter veel minder. Daarom is het toch wel zinvol, op zoek te gaan naar wat er in de oude literatuur te vinden is over de gewone gelovige. De geschiedenis van de Kerk is immers niet alleen de geschiedenis van de hiërarchie, maar ook en zeker die van de talrijke gelovigen wier naam niet tot ons gekomen is, maar die vanuit hun aanhankelijkheid aan Christus geleefd hebben. Een geschiedenis van het Volk van God.

59

Page 28: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Waardering voor de leekHet woordje `leek' had in bet Grieks (van bet woord laos voor volk) allerminst een geringschattende betekenis. Het ward gebruikt om hat gewone volk to onderscheiden van de kerkleiders. Maar datgewone volk maakte wezenlijk bet Godsvolk uit. Krachtens hun doop deelden de christenen in bet goddelijk priesterschap van Christus. In de liturgie kregen zij taken toegewezen, zij bet ondergeschikt aan bet ambt van priester of diaken. De martelaar Justinus (t ca. 165) sprak van bet priesterlijk ras van God. De Atheense apologeet Aristides, een tijdgenoot van Justinus, zei dat de genealogie van een ieder terugging op de Hogepriester Jezus Christus, en omstreeks 200 kon Irenaeus verklaren : `Allen die door Christus gerechtvaardigd zijn, bezitten bet priesterschap.' Volgens de kerkvader Tertullianus was iemand die de doop had ontvangen, bij uitstek geschikt om op zijn beurt anderen to dopen.

Zoals gezegd, hadden de leken in de liturgie een eigen rol to spelen. Zij mochten de eucharistische gaven aandragen en ook een deel van de canon meezeggen. Ze hadden eveneens inspraak bij de keuze van een bisschop. Volgens Cyprianus (t ca. 258) moest de bisschop worden gekozen in tegenwoordigheid van leken die de kandidaat van nabij kenden. Polycarpus vermeldt, dat de gelovigen bet recht hadden samen met andere presbyters, bisschoppen en priesters hen die in ketterij waren vervallen of zich onbehoorlijk gedroegen to excommuniceren. Tertullianus spreekt met eerbied over een groep `andere leken' die de bisschop terzijde stonden. Misschien isdat op bet terrain van de catechese geweest. Er zijn in elk geval teksten die er op wijzen dat sommige leken naar de dorpen uit de orngeving trokken om de mensen op to roepen tot een vroomen gelovig leven.

Op een grafsteen uit de 4de eeuw: de ruiter Constantius met zijn twee paarden (catacomben van Domitilla, Rome).

60

In de beroemde catechetenschool van Alexandria hadden leken een leerstoel. En er is meer. Uit een recent ontdekte papyrus betreffende een debat tussen Origenes en Heraclides kunnen we opmaken datde leken ook betrokken waren bij bet formuleren van de leer. Er zijn tenminste twee synodes waar Origenes dogmatische kwesties heeft behandeld en waarbij leken aanwezig geweest zijn. Ze zullen daar niet alleen als passieve toehoorders aanwezig zijn geweest,want anders zouden ze niet in de korte notities over deze synoden vermeld zijn.

Leken als getuigen en verkondigers van hat geloofHarnack heeft terecht gezegd dat de verbreiding van bet geloof in de eerste drie eeuwen veel meer bet werk is geweest van de gewone gelovigen dan van professionele missionarissen. De christenen hadden de overtuiging dat de apostolische functie wezenlijk tot hun christelijke roeping behoorde. In de mooie Brief aan Diognetus (waarvan de auteur niet bekend is) is de apostolische taak van de gelovige met een schitterend beeld uitgedrukt: `Wat de ziel is in relatie tot bet lichaam, dat zijn de christenen voor de wereld. Zoals de ziel alle ledematen van bet lichaam bezielt, zo stralen de christenen in alle steden van de wereld uit.' Er wordt hier dus niet van de christenen verlangd, zich terug to trekken in een ghetto. We weten overigens, dat zowel eenvoudige lieden als vooraanstaande persoonlijkheden openlijk van hun geloof blijk gaven. Clemens van Alexandria spreekt over bet apostolaat van gewone volksvrouwen. Van Basilius hebben we een brief waarin hij de apostolische ijver prijst van enkele hooggeplaatste ambtenaren. Hij zegt daarin: 'lk heb er de Allerheiligste God om gedankt dat gij, die bet reeds zo druk hebt met uw openbaar ambt, toch de belangen van de Kerk niet hebt verwaarloosd. Integendeel, ieder van u heeft zich er om bekommerd, als ging bet om een persoonlijke zaak waar zijn eigen leven van afhing.'

Christenen moeten een zuurdesem zijnAlle kerkvaders hebben op de een of andere wijze benadrukt dat de verkondiging tot bet wezen van bet christen-zijn behoorde. Augustinus zei tegen zijn gelovigen: `Verkondigt ook gij Christus. Kan iemand die gelooft, over Christus zwijgen?' Vooral de geschriften van Johannes Chrysostomus vormen een rijke bron voor onze kennis van de apostolische spiritualiteit van de leken. Hij heeft daarover een uitgesproken opvatting. Het apostolaat moet niet

61

Page 29: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

worden gezien als een luxe of als een risico dat alleen priesters of monniken aankunnen. Het is een eis van de christelijke roeping zelf, zodat hat volstrekt onmogelijk is, gewoon christen to zijn zonder tegelijk apostel to zijn. In zijn preken is Johannes Chrysostomus daar herhaaldelijk op teruggekomen. Een paar fragmenten mogen dat duidelijk maken.`Wanneer de gist die men met hat deeg mengt niet heel hat deeg weet to doordesemen, mag men ze dan nog echte gist noemen? Wanneer een reukwerk zijn geur niet meer verspreidt onder degenen die in de buurt daarvan komen, mag men hat nog echt reukwerk noemen? En zegt niet: ik kan in mijn omgeving niet uitstralen; want als u een christen bent, is hat onmogelijk dat u dat met doet. Wat in de natuur van de dingen geschreven is, duldt geen tegenspraak. Welnu, daarover gaat hat hier: uitstralen staat in de natuur van de christen geschreven. Maakt God niet belachelijk. Evenzo, als u beweert dat de christen niet kan uitstralen maakt u Hem ook belachelijk en u verdraait de waarheid, want hat zou voor de zon gemakkelijker zijn geen licht en warmte meer nit to stralen, dan voor een christen... Het zou gemakkelijker voor hat licht zijn om duisternis to worden.Zegt dus t dat de zaak onmogelijk is; hat tegenovergestelde is onmogelijk.'Er zouden vele soortgelijke getuigenissen aangehaald kunnen worden. We beperken ons tot nog een ander, omdat hat zo goed weergeeft hoezeer hat de wens van de Kerk was dat de christenen zich niet in hun eigen kleine kring zouden opsluiten, maar dat zij volop in de wereld zouden staan en door heel hun levenshouding aanstekelijk zouden inwerken op de niet-christenen: `Hat ligt niet in mijn bedoeling u to zeggen, dat u bet contact met de heidenen moet vermijden. Integendeel, wij blijven trouw aan onze roeping als we ons op een zodanige wijze met hen mengen, dat wij hen tot onze dienst aan God kunnen aantrekken. We moeten hun door hat getuigenis van ons leven de leer geven.' Dit is een woord dat doet denken aan die taktiek van bet `aanwezig-zijn', waarover sinds hat ontstaan van de Katholieke Actie (in de jaren twintig/dertig) zoveel gesproken is. Dit lag heel duidelijk in de lijn van de houding van de eerste generaties christenen. Had met Petrus zelf de gelovigen er toe aangemaand, onder de heidenen een stichtend leven te leiden (I Petrus 2, 12)? Het is de geschiedenis van hat zuurdesem, een geschiedenis die niets met proselytisme to maken heeft. In de al eerder vermelde brief aan Diognetus kunnen we nog lezen: `De christenen onderscheiden zich van de andere mensen noch door hun kledij, noch door hun taal, noch door officide instellingen. Ze wonen immers niet in afzonderlijke stadswijken, ze zijn niet door een eigen taal onderscheiden en ze leiden een leven dat in niets speciaal is... Maar ze wonen in Griekse of Romeinse steden, waar hat toeval29

hen ook maar heeft geplaatst, en ze passen zich in kleding, voeding en levenswijze aan de plaatselijke gewoonten aan.'

In de praktijkAls we concreet de geschiedenis nagaan, zien we hoe dat zich werkelijkheid heeft afgespeeld. Sozomenos verhaalt, hoe het christelijke krijgsgevangenen uit Kappadocie waren die de Goten voor bet eerst met bet christendom in aanraking hebben gebracht. Clemens

en Origenes gaven in Alexandria in hat openbaar lessen over de christelijke godsdienst. Justinus deed hetzelfde in Rome, Tatianus Antiochie. En zij waren allen leken.

in

in

Na de bekering van Constantijn, toen hat aantal naam-christenen aroeide, kwam ook bij velen de apostolische vurigheid op een lager pitje to staan en in de middeleeuwen groeide er een kloof tussen de geestelijkheid, die een aparte `stand' ward, en de gewone leken. Dit betekende echter een afwijking van hat christendom zoals hat in de eerste eeuwen beleefd was. En zelfs toen bleven er altijd leken die zich van hun verantwoordelijkheid als christen bewust waren.

Julianusde AfvalligeHet Romeinse keizerrijk was sinds een halve eeuw goed op wag om volledig gekerstend to worden toen Julianus, die na zijn geboorte als christen gedoopt was en zijn regering ook als een christen-keizer was begonnen, plotseling hat roar oingooide. Hij regeerde van 361 tot 363, nauwelijks twintig inaanden, maar die korte periode was voldoende om de lijn van de religieuze politiek die Constantijn was ingeslagen, volledig om to buigen.

63

Page 30: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Een mysterieuze figuurJulianus is altijd een raadselachtig personage geweest. De bijnaam `De Afvallige' werd hem gegeven door mensen die het niet konden verkroppen dat hij de antieke godencultus officieel in ere wilde herstellen en daarom met de pen en in zijn politiek het christendom aanviel. Door de kerkvaders is hij doodgezwegen en in de meeste handboeken van kerkgeschiedenis wordt alleen zijn kerkvijandige activiteit in het daglicht geplaatst. In werken van recenteredatum probeert men hem meer psychologisch to benaderen. Soms wordt hij als een emotionele, instabiele jongeman voorgesteld die nooit de echte volwassenheid bereikte. Er wordt hem ook wel eens een gebrek aan realisme toegeschreven. Hij zou dan iemand geweest zijn die nooit ingezien heeft dat men de klok eenvoudig niet kan terugdraaien. Er bestaan milde beoordelingen van de afvallige keizer; er zijn auteurs die in hem een idealist zien, maar het ontbreekt ook nu niet aan historici die hem een religieus fanatisme verwijten. Over de eigenlijke drijfveren van zijn handelen zal men wel ten eeuwigen dage blijven discussieren. Intussen is althans wel duidelijk geworden, dat Julianus een zeer complexe persoonlijkheid is geweest. Daarom is de beste werkwijze wellicht, dat wij ons strikt aan de feiten houden en die voor zichzelf laten spreken. Of daarmee iets over zijn innerlijke motieven gezegd zal zijn is onwaarschijnlijk, maar wel zal duidelijk blijken dat Julianus' godsdienstpolitiek een reeel gevaar voor het christendom had kunnen betekenen, als hij niet zo onverwachts op het slagveld was gesneuveld.

De ommekeerToen Julianus in 361 uit Milaan naar Constantinopel werd geroepen om er, na de dood van Constantius, de heerschappij over het Imperium op zich to nemen, herstelde hij overal waar hij op zijn reis passeerde de heidense eredienst. Hij maakte zelfs omwegen om buiten gebruik gestelde tempels to kunnen bezoeken. Aan het einde van datzelfde jaar nog ging hij opnieuw de functie van hogepriester van de Romeinse godsdienst uitoefenen en hij beschouwde dat niet als een formaliteit. In een brief schreef hij, dat hij er meer belang aan hechtte `summus pontifex' to zijn dan keizer. Dit lijkt hem wel eerst geweest to zijn, want hij was oprecht vroom. Tweemaal per dag offerde hij aan de goden en de tempels die door Constantijn en Constantius gesloten waren liet hij weer openstellen. Aanvankelijk was hij tegenover de christenen verdraagzaam, maar spoedig begon hij de Romeinse godsdienst zozeer to bevoordelen, dat de christenen zich steeds duidelijker slachtoffer voelden.

30

Een renaissance van het heidendomBegin 362 begon hij maatregelen to nemen die de traditionele godsdienst nieuw leven moesten inblazen. Naar het voorbeeld van het christendom organiseerde hij een hierarchie om die herleving to stimuleren. Voor de priesters van de herstelde eredienst was hij veeleisend. Hij wilde dat ze een voorbeeldig leven zouden leiden, eenvoudig gekleed zouden gaan, sober zouden zijn met eten en drinken. Het celibaat had de voorkeur, maar was dat niet mogelijk, dan was het bestr dat ze howden. Hij legde grote nadruk op de naastenliefde en verwees daarbij naar het voorbeeld van de christenen en hun onderlinge solidariteit, zoals die tot uiting kwam in de organisaties die zij ten bate van armen, bejaarden en gevangenen hadden opgebouwd. Ook voerde hij twee zaken in die duidelijk door het christendom geinspireerd waren: de prediking en het apostolaat. In de traditionele godsdienst had men daaraan tevoren nooit aandacht geschonken.

De eerste schoolstrijdOp 17 juni 362 werd een wet uitgevaardigd die de aanleiding zou worden tot de eerste schoolstrijd uit de kerkgeschiedenis. Op het eerste gezicht leek de formulering zeer onschuldig : de naam `christenen' werd er met eens in genoemd. Alle onderwijskrachten worden er attent op gemaakt, dat ze hun tack niet lichtvaardig moesten opnemen; daarom dienden alle benoemingen van onderwijzend personeel eerst aan de goedkeuring van de stadsbesturen en vervolgens aan die van de keizer zelf to worden onderworpen. Het venijn zat natuurlijk in de omstandigheid dat christenen voor deze functies gewoon zouden worden genegeerd. Uit een keizerlijke circulaire weten we, dat Julianus deze maatregel rechtvaardigde door zich erop to beroepen dat men de opvoeding van de kinderen niet kon toevertrouwen aan mensen die met meenden wat ze onderwezen. Aan de ene kant Homeros uitleggen, maar anderzijds aan de Romeinse en Griekse mythologie die bij deze auteur voorkwam geen geloof hechten, dat was een door niets to rechtvaardigen houding. In zijn rondschrijven formuleerde Julianus het aldus: `Indien men de auteurs die men commentarieert als wijs beschouwt, moet men ook beginnen hun vroomheid tegenover de goden na to volgen. Vindt men dat ze dwalen, dan ga men naar de kerken van de Galileeers [een woord dat Julianus steeds smalend voor 'christenen' gebruikte] om er Matteus en Lucas maar to gaan commentarieren.'Een aantal professoren en leraren gaf daarop spontaan hun ambt op, omdat ze in geweten geen dubbelzinnige rol wensten to spelen. Een

65

Page 31: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

van hen was Marius Victorinus, een Afrikaan die ooit een vurig volgeling van Plato was geweest maar zich omstreeks 355 tot het christendom had bekeerd. Anderen vielen van hun geloof af, omdat ze op die manier zeker waren van het behoud van hun positie. Van een effect op de leerlingen is geen spoor to ontdekken.

De christenen uit de openbare ambten geweerdNadat Julianus het onderwijs had aangepakt, wilde hij ook de burgerlijke en militaire ambten van christenen zuiveren. Hij gebruikte daarvoor dezelfde methode: eerst volgden verklaringen van onpartijdigheid en tolerantie, daarna werd gesteld dat de christenen de schuld droegen van de verzwakking van het Romeinse Rijk. Zo schreef hij aan de gouverneur van het Eufraatdistrict : `Ik wil niet dat de 'Galileeers' ter dood gebracht worden, noch onrechtvaardig gestraft; evenmin dat zij het kwaad to verduren krijgen. Niettemin moeten wij boven hen diegenen verkiezen die de goden aanbidden, want dat is absolute plicht. De dwaasheid van de 'Galileeers' is er oorzaak van dat alles in puin dreigt to vallen.'

Om het rijk er weer bovenop to helpen moesten alle belangrijke ambten voortaan door niet-christenen bekleed worden. De functionarissen aan het keizerlijk hof werden voor de keus geplaatst: of aan de goden offeren, of hun ontslag aanbieden. Caesarius, een beroemd geneesheer die aan het hof verbleef, probeerde de keizer tot andere gevoelens to brengen, maar tevergeefs : ook hij zelf werd van het hof verwijderd. Alle belangrijke officiele ambten werden aan overtuigde heidenen toevertrouwd. In het lever werd de godenverering opnieuw ingevoerd. Wie openlijk verklaarde christen to zijn, werd niet toegelaten tot de garde van het praetorium. Daar waar woorden als overt uigingskracht niet voldoende waren, gebruikte Julianus ook geld.

Het was een vervolging waarbij geen bloedvergieten to pas kwam, maar die daarom niet minder een kerkvervolging was. Aan deze politiek kwam een einde toen de keizer tijdens een veldtocht op 26 juni 363 sneuvelde. Een speer had zijn lever doorboord en hem dodelijk verwond. Dat Julianus, alvorens to sterven, bloed in zijn handen zou hebben genomen en het in de lucht zou hebben geworpen onder de uitroep: `Galilee&, gij hebt overwonnen', behoort tot het rijk der fabelen. De enige bron die betrouwbaar is en het verhaal van zijn dood weergeeft, noemt deze woorden niet.

31

Wat heeft

de Kerk bereikt?

Grafschrift van Gerontius (catacomben van Domitilla, Rome).

De moderne mens is gewend, zich door statistieken to laten aanspreken. Maar hoe indrukwekkend die ook mogen zijn, steeds zijn ze aanduiding van iets kwantitatiefs. Hetblijft de grote onmacht van de historicus dat hij moeilijk tot het kwalitatieve kan doordringen. Als men dan de vraag gaat stellen wat de Kerk in de oudheid heeft bereikt, dan vooronderstelt dat reeds een poging, dieper in het kerkelijke gebeuren door to dringen; ieder die het terrein van de geschiedschrijving betreedt, weet hoe riskant en delikaat het is zich over de kwaliteit van het christelijke levee uit to spreken.

Leven in een gelovig perspectiefledereen zal wel kunnen meegaan met de constatering dat vele mensen zich door het evangelie hebben laten aanspreken, sommigen zelfs in die mate dat zij het risico van vervolging en eventueel zelfs martelaarschap op zich wilden nemen. Zo gezien mogen we wel stellen dat het christendom veel heeft bereikt.

Bij het behandelen van de kwestie van de draagwijdte van het

67

Page 32: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

bereikte resultaat mag de eerste vraag nooit zijn, of het christendom alle mensen volledig gelukkig heeft gemaakt. Ook niet, of alles organisatorisch perfect verliep in de oude Kerk. Men mag niet verwachten dat alle bekeerlingen als engelen leefden, dat ze allemaal direct een goed karakter hadden en dat niemand van hen nog zondigde. Er zou menig document kunnen worden aangehaald om dat to staven. Hippolytus spreekt daar bijvoorbeeld duidelijk over en Cyprianus was in zijn geschrift De lapsis (over de afvalligen) niet mals voor hen die tijdens de vervolgingen van het geloof afvallig waren geworden. Ook de toespraken van de kerkvaders zijn bronnen waaruit duidelijk blijkt dat er zonden van allerlei aard bedreven werden. Men mag voor de beoordeling van het resultaat van de kerstening niet uitgaan van de vaststelling, dat er kwadedingen werden gedaan. Mensen blijven mensen. De allereerste vraag blijft: heeft de Kerk de weg van het heil, van de verlossing gepredikt? En op deze vraag mag zonder twijfel bevestigend geantwoord worden. De Kerk predikte het geloof in een God, Heer van de geschiedenis, een God die zich om elke individuele mens bekommert, die met ieder afzonderlijk begaan is en met de onvervreemdbaar-eigen geschiedenis van dat individu. Ze stelde de onsterfelijkheid en de uiteindelijke overwinning over zonde en dood in uitzicht. De christelijke ethiek stemde overeen met de grootste idealen van de oudheid en overtrof die zelfs. De Kerk was een gemeenschap waar men barmhartigheid kon ervaren. Hoewel de christenen veel kwaad bedreven, leefden ze onmiskenbaar een leven van liefde dat zo opvallend was dat de heidenen die liefde als een typisch kenmerk van de christenen zagen en dat Julianus aandie beleefde en doorleefde caritas inspiratie ontleende bij zijn hervorming van de heidense eredienst.

Wat de grafschriften ons lerenAls men de teksten op christelijke graven vergelijkt met die van niet-christelijke, wordt onmiddellijk duidelijk wat bedoeld wordt met `leven in een gelovig perspectief'. Eerst een paar voorbeelden van teksten op graven van christenen: `Aan een vrouw van uitzonderlijke goedheid, die haar echtgenoot altijd met buitengewone liefde heeft omringd' ; `Aan een vrouw die altijd zeer goed is geweest. Haar hele leven was vroomheid en deugd. Ze heeft 33 jaar geleefd, waarvan 15 met mij, zonder mij ooit to hebben teleurgesteld. Ze heeft het leven geschonken aan 7 kinderen, waarvan er reeds 4 met haar zijn in de omarming van de Heer (in amplexu Domini).'De christelijke grafschriften zijn ook steeds vol vrede en diepe vreugde, anders gezegd zonder een noot van onherstelbare droefheid

32

of wanhopige melancholic. Ze wijzen op een sterke, gelovige liefde, die ook buiten een concretisering van de lichamelijke tegenwoordigheid kon. Opnieuw een paar voorbeelden: `Victoria leeft met God'; `Je leeft in God'; `Vreugdevol opgenomen in de vreugde van de Heer'. En verder: `Aan Paulus, een flinke jongen die 2 jaar en 50 dagen geleefd heeft : mocht de geest van alle heiligen je in vrede opnemen'; `Mocht je eeuwig leven in God'.Misschien kan men nu aanvoeren, dat er over overledenen alleen goede dingen werden gezegd. Hoe waar dit ook is, toch merkt men een duidelijk verschil met de heidense grafschriften. Daar is geen hoop, geen uitzicht op een eeuwig leven, geen `tot weerziens', maar een vaarwel voor altijd. Zo bijvoorbeeld: `Vaarwel, vaarwel, mijn allerliefste, voor eeuwig en onherroepelijk vaarwel'. De fataliteit werd soms in twee woorden uitgedrukt: `Je bent er geweest, vaarwel' (`Fuisti, vale'). Of ook wel bitterheid: `De dood lacht ons uit; al onze verlangens zijn stukgeslagen'. Sommige grafschriften spotten met de dood en nodigen de mens uit, van het leven to genieten: `Leeft het uur dat is; niets anders is waarlijk van u'. Op het graf van een fatalist valt to lezen: `lk heb geleefd en gestreden gedurende 80 jaar. Nu ben ik gerust voor altijd'. Van een scepticus : `Fens was ik niet ; nu ben ik opnieuw niet. Ik snap er niets van, maar het gaat me toch niet meer aan'.Eigenlijk is de epigrafie uit de eerste eeuwen nog een rijk en nauwelijks ontgonnen terrein, dat veel materiaal zou kunnen leveren voor de kennis van de christelijke levensbeschouwing. In tegenstelling tot de heidense grafschriften vindt men bij de christenen hoop, liefde, het perspectief van een hiernamaals, de zekerheid van een eeuwig leven in God. En dat is wel het voornaamste dat het christendom heeft gebracht.

Licht en schaduwEr zagen uiteraard ook schaduwzijden aan het christelijke leven in de oudheid. De `romantiek van de oerkerk' mag de werkelijkheid niet vervalsen. We moeten niet denken dat in het primitieve christendom het geloof zo zuiver en intens was dat men dat niveau later nooit meer heeft bereikt. Omdat er nog weinig aan systematische theologische reflexie was gedaan, kwam men tot een groot aantal sekten en schisma's (syncretisme, manicheisme, arianisme, donatisme, pelagianisme, nestorianisme, enzovoort). Vandaar de talrijke synodes of lokale concilies die gehouden werden, om de geloofsinhoud nader of to grenzen en to verduidelijken. We krijgen ook de indruk dat velen die zich ooit een keer lieten dopen, nadien niets of weinig meer met de Kerk to maken hadden. Wie

69

Page 33: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 34: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 35: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 36: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 37: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

de veroverende volkeren. Hoewel een dergelijke parallelstelling ons ietwat tendentieus voorkomt, is ze niettemin typerend voor een nieuwe ontwikkeling in de geestesgesteldheid en de historicus Gustave Bardy aarzelt dan ook niet om mensen als Orosius en Salvatianus `les collaborateurs de 1'ordre nouveau' te noemen (de collaborateurs van de nieuwe orde). Steeds groter werd het getal van hen die de nieuwe stand van zaken aanvaardden. Aan de `barbaren' was nu eenmaal de toekomst. Zo stonden de feiten er voor en daar diende men rekening mee te houden. Meer en meer ook vertegenwoordigde de Kerk de orde en bovendien - meer nog dan de orde - het recht om te spreken in naam van God. De bisschop werd een figuur van gewicht, die op de barbaren meer indruk maakte dan de burgerlijke ambtenaren. In die periode groeide van lieverlee het bewustzijn in de Kerk dat zij zich resoluut tot de nog heidense volkeren moest wenden.

Twee grote zendingscentra Ierland en RomeVanuit Ierland, dat zelf door Sint Patrick vanuit Engeland gekerstend was, trokken missionariisen naar Schotland, de Shetlanden de Far Oër-eilanden en zelfs tot in IJsland. De Ierse missionarissen trokken ook naar het vasteland van Europa. Hier werd de bekeringsbeweging die op gang gebracht werd in hoge mate gestimuleerd en vergemakkelijkt door de bekering van Clovis in Gallië. Zo vormden de Franken het eerste christelijke volk van Europa, waardoor Frankrijk later `de oudste dochter van de Kerk' werd genoemd. De Ierse monnik Columbanus (de Jongere) stichtte het klooster van Luxeuil (in Boergondië) en dat van Bobbio (bij Genua). Een van zijn medebroeders stichtte dat van Sankt-Gallen (Zwitserland). Al deze kloosters werden bekeringscentra, die op hun beurt andere kloosters stichtten van waaruit monniken rondreisden. Voor onze gewesten kunnen de namen van twee monniken genoemd worden: allereerst die van de heilige Amandus, die met name in drie centra werkzaam was - de streek van Leie en Schelde (Kortrijk en Gent) ; het bisdom Tongeren-Maastricht, en Antwerpen. Naast Amandus moet de heilige Eligius (Sint-Elooi) genoemd worden, die in 632 de abdij van Solignac (bij Limoges) had gesticht, later bisschop van Doornik werd, maar ook in Vlaanderen werkzaam is geweest. Geen wonder dat zoveel namen van plaatsen of kerken in België aan een van deze beide apostelen zijn toegewijd.Een tweede centrum van waaruit missionarissen werden gestuurd, was Rome. Hier moet vooral paus Gregorius de Grote (590-604) vermeld worden, een leidersnatuur ten voeten uit, die de monnik Augustinus met 40 medebroeders naar Engeland zond. Augustinus

74

werd de eerste bisschop van Canterbury en liet zich in zijn apostolaat leiden door de ruimdenkende richtlijnen die paus Gregorius hem had gegeven. Britse missionarissen die vervolgens vanuit Engeland naar het Europese continent trokken, volgden duidelijk de door Rome aangegeven oriëntatie: Willibrord, die aan het einde van de zevende eeuw naar de Friezen trok, maar zijn bisschopszetel in Utrecht vestigde en zijn arbeidsveld tot in Zeeuws-Vlaanderen uitstrekte, en Wynfrith Bonifatius, die in het begin van de achtste eeuw het christendom predikte in de streek van Hessen en Thiiringen (Duitsland), waar hij als aartsbisschop in Mainz zetelde en uiteindelijk op hoge leeftijd onder de Friezen (bij Dokkum) een gewelddadige dood vond. Dank zij Willibrord en Bonifatius ontstond er een vruchtbare wisselwerking tussen het Angelsaksische en het Duitse christendom.

Het aantal christenen omstreeks het jaar 600Het jaar 600 vormt een dieptepunt. Nagenoeg overal in Europa had het geboortencijfer zijn laagste peil bereikt. Europa was een ontvolkt continent geworden dat (zonder de Balkanlanden die toen overigens ook schaars bevolkt waren) nauwelijks nog maar tien miljoen inwoners telde. Na 600 ging de bevolking weer toenemen.Wat ons hier interesseert, is het aantal christenen omstreeks 600. In de tijd van Augustinus (t 430) vormden de christenen reeds een meerderheid, maar toch moet het aantal heidenen nog betrekkelijk groot geweest zijn. Dat blijkt o.m. uit het feit dat de christelijke keizers uit de vierde eeuw zich genoopt zagen de wetten tegen het heidendom te hernieuwen, ook al had de Romeinse godsdienst niet meer het elan en het dynamisme van weleer. Gedurende heel de vijfde eeuw werden er nog boeken tegen het heidendom geschreven, wat eveneens bewijst dat het aantal niet-christenen nog aanzienlijk moet zijn geweest. Het is ook opmerkelijk dat men bij de opgravingen die gedaan zijn in de steden van de vierde en vijfde eeuw, zoals Ostia, weinig heeft aangetroffen dat aan het christendom herinnert. In Gallië had Martinus (fi 397) het vaak met de heidenen aan de stok. We moeten nog tot de zesde eeuw wachten met de constatering, dat de inheemse bevolking, om zo te zeggen, geheel christen was geworden, al waren nog lang niet alle immmigranten bekeerd. Omstreeks het jaar 600 kan het aantal christenen 7 à 8 miljoen hebben bedragen op een totale bevolking van ongeveer 10 miljoen. Vooral in Gallië is het aantal christenen in de zevende eeuw sterk gegroeid.Langzaamaan werd Europa geboren en vanaf het begin van de

75

Page 38: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 39: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

anecdote of legende voor waarheid heeft aangezien. Bovendien was het zijn bedoeling een stichtend boek te schrijven en we weten wat dat in de vroege middeleeuwen betekende.Benedictus dus werd omstreeks 480 in de provincie Nursia (in Umbrië, Italië) geboren uit een vooraanstaande familie. Hij werd voor zijn studies naar Rome gestuurd, maar trok zich vrij spoedig daarna terug in Enfide, waar hij het leven van een gemeenschap asceten deelde. Waarom hij hen verliet, is niet precies bekend. Hierover bestaan verschillende hypothesen, maar belangrijk is alleen het feit dat hij zich terugtrok in een min of meer ontoegankelijke grot waar hij een leven van boete leidde. Bewonderaars gingen zijn leven delen. Vanwege een onduidelijk conflict met een priester uit de omgeving verliet hij, samen met zijn volgelingen, de plaats die Subiaco heette om in Cassinum, tussen Rome en Napels, een klooster te bouwen dat de bakermat zou worden van het westerse monnikenleven: Monte Cassino. Daar schreef hij in 534 de benedictijnerregel en overleed hij waarschijnlijk in 547 of kort daarop.Hoe Benedictus' uiterlijk is geweest, weten wij niet. Een moreel portret van hem kan wèl geschetst worden. Hij moet een man geweest zijn met veel gezond verstand en praktisch inzicht, met wilskracht en gezag, maar getemperd door een duidelijke bescheidenheid, een man die orde wilde om de vrede die eruit volgde, gerijpt door het beleven van het evangelie. Dom Schmitz typeert hem zeer juist als hij zegt, dat hij niet met antipathie neerkeek op de onvolkomenheid van de menselijke natuur, omdat hij er zelf de beperktheid van kende. Een man met een sterk geloof, maar allesbehalve een fanaticus.

Het benedictijnse levenAls men Benedictus de vader van het westerse monastieke leven noemt, wil dat niet zeggen dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het monastieke patrimonium van het Oosten, maar dat hij een nieuw accent heeft gelegd. In het Oosten had men een voorliefde voor meditatie en beschouwing van de heilige geheimen. Men verliest zich daar gemakkelijk in God. Benedictus paste het monnikenleven meer aait de westerse natuur aan, waar men praktischer, juridischer en organisatorischer van aanleg is. Het religieuze dynamisme dat uit het Oosten gekomen was, kreeg vastere vormen. In 1947 schreef Pius XII in een encycliek dat de providentiële rol van Benedictus niet was, dat hij het ideaal van het monastieke leven heeft uitgedacht, maar dat hij het heeft geharmoniseerd en op een gelukkige wijze heeft aangepast aan het temperament, de behoeften en de gebruiken van de westerse volkeren.

78

Voor Benedictus was de kloostergemeenschap allereerst een `familia'. Een abdij moest de afspiegeling zijn van de familiale structuur van de Romeinse familia. De abt was de erfgenaam van de `paterfamilias' en als zodanig het hoofd van de gemeenschap. Maar hij kreeg een familieraad: voor belangrijke beslissingen moest hij ook van de jongere monniken advies inwinnen. Elke abdij was bedoeld als `een geheel' en al groeiden er banden tussen de verschillende abdijen, het zwaartepunt bleef in elke afzonderlijke abdij liggen. Benedictus wilde niet een strikt contemplatieve orde, maar het gebed (\ oorai het koorgebed) nam een belangrijke plaats in. Oorspronkelijk kende men nog niet de liturgische luister van de religieuze plechtigheden die pas later, vooral via Frankrijk, ingang zouden vinden en menige abdij beroemd zouden maken. Naast het gebed kwam ook arbeid op de dagorde van de monnik voor.Handarbeid was noodzakelijk, omdat elke gemeenschap in principe geheel in eigen onderhoud moest voorzien; maar naarmate het aantal geschoolde priesters in de kloosters groter werd, werd ook intellectueel werk ter hand genomen. Het copiëren van handschriften nam een aanzienlijke plaats in het kloosterleven in. Zo zullen sommige abdijen uitgroeien tot echte centra van onderwijs en cultuur. Wanneer de omstandigheden dat vereisten, deden de monniken ook aan apostolaat. Zulk apostolaat, met uitzondering van de grote apostolische zendingen, beperkte zich tot de omgeving van de abdij. Een van de kenmerken van het benedictijnerleven~\ as immers de zogenoemde `stabilitas loei' : normaal bleef men in de abdij waarin men was ingetreden. In die zin werd ooit gezegd, dat de Regel van Benedictus een uitdrukking was van de tot rust gekomen volkeren, na de woelige periode van de volksverhuizingen.

De benedictijnse geestDe monnik zoekt `vrede' in zijn abdij. De benedictijnse `pax' is een zeer rijk begrip, een harmonieus geheel van innerlijke rust en het in-orde-zijn met God. Eigen aan de benedictijnse spiritualiteit is ook de `discretie', waardoor de monnik een zin voor evenwicht en maat moet betrachten en van bijkomstige geen essentiële zaken moet maken. De Regel van de Benedictijnen is daar een weerspiegeling van. Van de abt wordt verlangd dat hij zich aan ieders karakter zal kunnen aanpassen: `De een moet hij leiden door zachte en liefdevolle kvoorden, de ander door strenge vermaningen, een derde moet hij weten te overtuigen.' Ook de kleding die men de monniken verstrekt moet aangepast zijn aan de plaatsen waar ze wonen en aan het klimaat. Schnurer zegt terecht, dat het geheim en het succes van de benedictijnerregel lag in het naast elkaar bestaan van een element van stabiliteit en een grote vrijheid voor het detail. Benedictus steunde

79

Page 40: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

ook op de geest van de wet, die hij tegenover de letter stelde. Hij wilde persoonlijkheden vormen die van zelfbeheersing blijk gaven. Tot in de innerlijke houding toe moest dat zichtbaar zijn.

Verspreiding van de ordeDe kloosters van oosterse inspiratie die aan de Benedictijnen in het Westen voorafgegaan waren, bleven hun activiteiten voortzetten, maar werden al spoedig door de volgelingen van Benedictus in de schaduw gesteld. Van de achtste tot de twaalfde eeuw zal zijn Regel het westerse monastieke leven blijven beheersen. Verwonderlijk is dat niet: zijn Regel was wijzer, menselijker, gematigder en bezadigder dan de Regels uit het Oosten of bijvoorbeeld die van Columbanus in Ierland, die zo sterk de boete benadrukten, daar waar Benedictus het accent legde op het nastreven van de innerljke vrede. Een wijs woord van hem was, dat de abt alles zo moest regelen dat de sterken bereid waren meer te doen en de zwakken zich toch niet lieten afschrikken.

Bij de dood van Benedictus telde de orde pas drie kloosters: Monte Cassino, Subiaco en Terracina. Een eeuw later waren het er meer dan honderd geworden en in de achtste, negende en tiende eeuw zouden ze zich nog voortdurend vermenigvuldigen. Die vele benedictijnerabdijen zijn centra geweest van een bloeiend religieus leven in een woelige overgangstijd. Volgens Schnurer is het niet overdreven te beweren, dat de Regel van Benedictus een van de laatste geschenken is geweest die de Romeinse geest aan de wordende middeleeuwen heeft geschonken. Er vormde zich een nieuwe cultuur, gebaseerd op het christendom. Het was het begin van Europa. Is het dan een wonder dat Benedictus tot patroon van Europa werd uitgeroepen ?

80

Mediterende monnik (handschrift uit het klooster van Heiligenkreuz).

Naar een verplicht priestercelibaat

Twee zaken kunnen met zekerheid vastgesteld worden. Allereerst, dat de christenen sinds de oudste lijden hoge achting hebben gehad voor de geestelijken die vrijwillig voor een ongehuwd leven kozen, om zich vollediger aan hun priesterlijke taak te kunnen wijden. Vervolgens, dat men het lange tijd normaal heeft gevonden dat priesters gehuwd waren. In de Oosterse Kerk is dit laatste overigens nog steeds het geval. In het Westen daarentegen groeide langzaam een tendens die uiteindelijk tot het verplichte priestercelibaat heeft geleid.

De achting voor het ongehuwde levenChristus had gezegd, dat sommige mensen onvruchtbaar wilden zijn omwille van het Rijk der Hemelen. Omdat zoiets tegen de menselijke natuur indruiste, had Hij eraan toegevoegd: `Dat hij die het kan vatten, het vatte.' Inderdaad kon niet iedereen het begrijpen, want ongehuwd leven en kinderloos blijven leek geen normale situatie. Wèl zag men in, dat een grotere beschikbaarheid voor het Rijk van God uiteraard een gevolg kon zijn van het niet-gebonden-zijn door huwelijksbanden.

Vast staat, dat er al heel vroeg mensen zijn geweest die vrijwillig kozen voor een ongehuwd leven. We kennen Paulus' voorkeur voor een dergelijk leven: `Ik zou willen dat alle mensen waren zoals ik zelf', schreef hij (1 Kor. 7:7) en uit de context blijkt, dat hij de ongehuwde levensstaat voor ogen heeft. We weten ook dat Meliton, de bisschop van Sardes (omstreeks 170) ongehuwd verkoos te blijven. Voor Origenes was het celibaat een teken van totaal aan Christus toebehoren en Tertullianus bewonderde hen die het konden opbrengen in onthouding te leven.

Gehuwde bisschoppen en priestersIn de eerste drie eeuwen was niettemin het gehuwd-zijn van de clerus de gewoonste zaak van de wereld. In de brief van Polycarpus van

81

Page 41: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Smyrna aan de inwoners van Philippi is sprake van een zekere Valens aan wie verweten werd dat hij te gierig was. Polycarpus schrijft dat hij zal bidden om de genade van een oprecht berouw `voor hem en voor zijn vrouw.'Het woord van Paulus die zegt dat de bisschop de man van één enkele vrouw moet zijn (1 Tim. 2:15) vinden we weer terug in de Didascalia. Volgens Clemens ligt het accent niet alleen op het feit dat de bisschop trouw moet zijn aan zijn vrouw, maar wil hij ook zeggen dat de bisschop het huwelijk niet moet weigeren.In de geschiedenis van de vervolgingen onder de keizers Decius, Valerianus en Diocletianus treft men herhaaldelijk gehuwde bisschoppen en priesters aan. Zo weten we dat Chermon, bisschop van Nicopolis, samen met zijn vrouw vluchtte. Phileas, bisschop van Thmuis en martelaar, zag tijdens zijn proces zijn vrouw de rechtszaal binnenkomen. In de tijd van Diocletianus was bisschop Irenaeus van Smirmium gehuwd en vader van kleine kinderen. Uit het verhaal over zijn marteldood weten we dat zijn vader,moeder, vrouw en kinderen tijdens het verhoor binnenkwamen en zich voor zijn voeten wierpen om hem te smeken toch bij hen te blijven. We weten ook dat Gregorius, toen hij tot bisschopvan Nazianze gewijd werd, reeds een zoon had. En hoevele grafschriften - tot in de vijfde eeuw - zijn er niet bewaard waarin sprake is van de echtgenote van een priester? Hieronder de grafsteen die de priester Martius Firmissimus voor zijn echtgenote Apropriana liet maken.

82

Verschillende ontwikkeling in Oost en Westin het Oosten bleef men het huwelijk als de normale levensstaat beschouwen. Nog in de vijfde eeuw waren vele oosterse bisschoppen gehuwd. In 420 schreef Theodosius 11 voor, dat ze zich van sexuele relaties moesten onthouden. Dit gold echter alleen voor bisschoppen, niet voor priesters en diakens. De wet werd opnieuw bekrachtigd door Justinianus (527-565) en later, op het concilie van Trulli (692), ongewijzigd overgenomen. Van de bisschoppen werd verlangd dat ze ongehuwd zouden zijn, maar priesters mochten, voordat ze gewijd werden, huwen en van hun huwelijksrechten gebruik blijven maken. Streng was men vooral voor diegenen die via buitenechtelijke relaties hun vrouw ontrouw waren.In het Westen is, zeker sinds het begin van de vierde eeuw, een tendens naar een verplicht celibaat waar te nemen. Op het concilie van Elvira (het huidige Granada, Spanje) in 306 werd in canon 33 zelfs gevraagd, dat priesters en bisschoppen die gehuwd leefden zich blijvend zouden onthouden van sexueel contact met hun vrouw. Dit lijkt de vooronderstelling in te houden, dat ze dit voorheen moesten doen vóór de eucharistieviering en ook alleen maar dan. Maar het concilie van Elvira was per slot van rekening slechts een provinciaal concilie en wat daar besloten werd, geeft slechts de toestand in één enkele kerkprovincie weer. Het staat er nog min of meer geïsoleerd. Wel helpt dit voorschrift ons om de periode te bepalen waarin men het oorspronkelijke spontane en vrijwillige celibaat in kerkrechtelijke bepalingen begon om te zetten.Op het concilie van Nicea (325) stelden enkele bisschoppen voor, dat het celibaat verplicht zou worden gesteld voor alle diakens, priesters en bisschoppen, maar een hoogbejaarde bisschop, Paphnucius (die overigens zelf altijd vrijwillig het celibaat had onderhouden), verzette zich daartegen en probeerde aan te tonen hoe onvoorzichtig het zou zijn, de last van de onthouding aan alle geestelijken op te leggen. Het prestige van Paphnucius had gewicht bij de beslissing van het concilie: geestelijken zouden ook na het ontvangen van de wijding nog van hun huwelijksrechten gebruik mogen maken. Wie wilde, kon in onthouding leven.Een eerste duidelijke juridische bepaling komt voor op het concilie van Rome (386), waar de paus erop aandrong dat de geestelijken toch van de huwelijksbetrekkingen met hun vrouw zouden afzien; hij streefde ernaar deze gewoonte ingang te doen vinden in de westerse wereld. In een brief aan Himerius, bisschop van Tarragona, vroeg hij deze beslissing aan zijn Spaanse collega's kenbaar te maken. Een soortgelijke boodschap stuurde de paus ook aan de bisschoppen van

83

Page 42: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Afrika. Innocentius I (401-417) schreef in dezelfde zin aan Victrix en Exuperius, respectievelijk bisschoppen van Rouen en Toulouse.De concilies van Carthago (390 en 401) verboden aan de gehuwde priesters en diakens, na hun wijding nog van hun huwelijksrechten gebruik te maken. Het concilie van Toledo (400) en dat van Turijn (401) besloten in dezelfde geest.Met Leo I (446-461) werd de wet op het celibaat uitgebreid tot de subdiakens en zo werd in de westerse Kerk stilaan de verplichting tot celibaat aan de uitoefening van het priesterambt gekoppeld. Vrij van gezinsverplichtingen waren de bisschoppen en priesters in principe vollediger beschikbaar voor de dienst van God.

Ook een onderwaardering van de sexualiteit?Het beschikbaar zijn voor het Rijk van God was niet de enige oorzaak die tot de wet op het celibaat heeft geleid. Een bepaald afkeurend oordelen over sexualiteit heeft ongetwijfeld meegespeeld. Zo'n negatieve instelling treffen we vooral bij rigoristische auteurs aan. Bijvoorbeeld bij Origenes, die in het sexuele iets zag dat `bezoedelde', of bij Tertullianus, die van oordeel was dat het altaar niet meer rein zou zijn als een priester de eucharistie vierde nadat hij met een vrouw gemeenschap had gehad. Arnobius noemde de huwelijksbetrekkingen ronduit `obsceen' (obscenitas coeundi - de vuiligheid van de sexuele omgang; foeditas ista coeundi - die afschuwelijke zaak van het sexuele). Kerkvaders en theologen uit het einde van de vierde eeuw geven de indruk, dat zij uitgaan van het principe van de noodzaak van een rituele reinheid. Bewust of onbewust beschouwde men geslachtsgemeenschap als iets dat tot het domein van het onreine behoorde. In de vierde eeuw werd doorgaans verlangd dat men zich vóór het communiceren van sexuele omgang zou onthouden. Aanvankelijk ging het dus alleen om onthouding van geslachtsverkeer op bepaalde tijden, nog niet om een `verplichting tot het celibaatsleven'. Een aantal pausen heeft ernaar gestreefd die algemene houding als wet op te leggen, wat hen in het Westen gelukt is. De overgang van de theorie naar de praktijk verliep echter zeer moeizaam. Uit de vele concilies - o.m. het concilie van Toledo van 655 - blijkt duidelijk dat, alle genomen maatregelen ten spijt, telkens opnieuw op de celibaatsverplichting moest worden gewezen. Pas het concilie van Trente (1545-1561, met tussenpozen) heeft definitief de celibaatsverplichting voor alle wijdingen doorgezet.Op zijn minst mag men stellen, dat in het tot stand komen van de celibaatswet een vage idee van rituele reinheid heeft meegespeeld. Wat de verplichting zelf betreft valt er een ontwikkeling42

waar te nemen van `vrijwillige onthouding' tot `opgelegd celibaat'. Reeds aan het einde van de vierde eeuw zijn de oosterse en de westerse Kerk op dat punt elk een eigen weg gegaan.

De Kerk in de middeleeuwse wereld

Tussen Kerk en cultuur bestaat uiteraard altijd een zekere betrokkenheid. In de periode die men de middeleeuwen noemt en die zich grosso modo uitstrekt van de vijfde/zesde tot de veertiende eeuw, is die binding sterker dan ze voordienof nadien ooit geweest is. De Kerk bouwde mee aan het maatschappijbeeld van de westerse wereld en drukte zo diep haar stempel op het beschavingspatroon, dat de begrippen christen-zijn en mens-zijn als het ware samenvielen.Dat betekende nog niet altijd harmonie. Er ontstonden spanningen en scheuringen, stromingen en tegenstromingen. De Kerk was weliswaar vormgeefster van de maatschappij, maar ze bestaat uit mensen en, zoals gezegd, onder mensen treft men heiligen en zondaren aan. De klericale cultuur van de dertiende eeuw, bloeitijd van de middeleeuwen, is niet alleen een tijd van uitingen van vroomheid, ze is ook de tijd van bijvoorbeeldde Carmina Burana! Het is niet gemakkelijk, zich een juist beeld van de middeleeuwen te vormen. Men mag die periode niet idealiseren, maar evenmin mogen die eeuwen beoordeeld worden met de normen waarmee sommige geëmancipeerden uit een latere geseculariseerde wereld het verleden beoordelen.

`Duistere Middeleeuwen'Toen men in de tijd van renaissance en humanisme de rijkdom en de verfijndheid van de Grieks-Romeinse cultuur opnieuw ontdekte, begon men smalend neer te zien op de eeuwen die tussen de twee beschavingsperioden in lagen, de `middel-eeuwen'. Men zag ze

85

Page 43: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

als een tijdperk waarin de duisternis van het blinde geloof alles overheerste. Men had vooral oog voor de negatieve kanten barbaarsheid, ruwheid, wreedheid, bijgelovigheid, gemis aan rechtszekerheid, onverdraagzaamheid, enorme verschillen tussen rijk en arm. Dat dit alles in de middeleeuwen aanwezig is, zal geen zinnig mens ontkennen. Het is echter niet een monopolie van de middeleeuwen! Ook in de twintigste eeuw treft men wreedheid en fanatisme aan, al heeft het allemaal wel meer geraffineerde vormen aangenomen. Zijn de atoombommen op Japan of de eindeloze conflicten in het Midden-Oosten minder gruwelijk dan de feodale oorlogen in de middeleeuwen? En wat de intolerantie betreft, zijn de folteringen die thans door Amnesty International aan de kaak gesteld worden minder erg dan de martelpraktijken die in de middeleeuwen gebruikelijk waren? En is er nu inderdaad minder bijgeloof dan vroeger? Of zijn het alleen de uiterlijke vormen die gewijzigd zijn? Als men op die vragen een eerlijk antwoord probeert te vinden, komt men spoedig tot de ontdekking dat veel van het denigrerende dat over de middeleeuwen gezegd wordt gerelativeerd moet worden. Wie aan geschiedenis doet, moet leren zich te bevrijden van `de slavernij van de woorden'.Deze overwegingen hebben geenszins tot doel, de schaduwzijden van de middeleeuwen te verdoezelen. Christendom en lokale tradities waren niet overal tot een ideale synthese gekomen. Tot in de late middeleeuwen toe hebben plaatselijke concilies moeten optreden tegen superstitieuze praktijken. Ketters en heksen werden verbrand. Boeken die men in strijd achtte met geloof en zeden, moesten het vuur in. Over de bevolking hing een blijvende dreiging van angst: vrees voor hongersnood, voor stormen en noodweer, voor pest- en andere epidemieën, voor het noodlot dat mensen over hun medemensen konden brengen, vrees bij het naderen van het jaar 1000, dat het einde van de wereld zou kunnen zijn.

Het hele leven stak vol scherpe contrasten. Schrijvend over de late middeleeuwen wees Huizinga op de angstaanjagende tegenstellingen van licht en duisternis, stilte en schreeuw, ziekte en gezondheid. De dingen werden bij hun naam genoemd, zonder camouflage, zonder omfloersing door behoedzame, niet-schokkende omschrijvingen. Gebrekkigen spreidden hun wanstaltigheden ten toon met de bedoeling medelijden op te wekken. Pestlijders liepen met een ratel langs de wegen om de mensen op afstand te houden. Alles was ruwer en harder dan in onze dagen.

LichtpuntenIn de middeleeuwen bestond een eenheid van cultuur, eenheid van geloof en godsdienst, eenheid van visie op kerk en maatschappij.

43

Over de belangrijke levensproblemen oordeelde men globaal gesproken op eenvormige wijze. Zo was iedereen het eens met de stelling dat de geest voorrang moest hebben op de materie, het hiernamaals op het aardse leven, de geloofswereld op het waarneembare. Elke waarde had een vaste plaats en die plaats werd niet door subjectieve indrukken bepaald, maar door de objectieve innerlijke volmaaktheid. De middeleeuwse beschaving berustteop universeel aanvaarde grondvesten. Iedereen aanvaardde dat het tijdelijke onderworpen moest zijn aan het eeuwige, de actie aan de contemplatie, het individu aan de gemeenschap. Er was een scala van waarden die door niemand in discussie werd gesteld. Het verval van de middeleeuwen zal dan ook beginnen op het ogenblik dat men deze objectieve waardenschaal zal aantasten.

Houtsnede uit het laat-middeleeuwse Duitsland (uit Joseph Staber, Volksfrdmmigkeit and Wahlfahrtswegen - Hdchenkirchen).

In de bloeiperiode van de middeleeuwen werd iedere gebeurtenis onveranderlijk vanuit een vast standpunt beoordeeld. Men ging spontaan na, hoe elk gebeuren in verband stond met deabsolute God. God stond centraal. Hij werd a priori aanvaard. Men had vaststaande principes. De grootste rijkdom van de middeleeuwen

87

Page 44: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

was wellicht, dat de mensen een vast, zeker, onbetwistbaar standpunt hadden van waaruit ze oordeelden. Het relativisme van de moderne tijd bestond nog niet. Zoals er geen `individualisme' bestond, zo was er ook geen `nationalisme', althans niet in de betekenis die thans aan dat woord gegeven wordt. In de middeleeuwen beperkte de vraag inzake het nationalisme zich tot de vraag: welke ethnische groep zal de hegemonie hebben binnen de christelijke wereld? Maar die christelijke wereld zelf bleef een eenheid. We zien twee Duitsers (Bruno en Norbertus) een orde stichten in Frankrijk. Italianen worden bisschop van Parijs. Ondanks de perikelen van het reizen in die dagen ging men relatief vaker dan in onze tijd aan vreemde universiteiten studeren. Deze universiteiten waren centra van internationaal leven.

De universaliteit van de christelijke beschaving sloot overigens de regionale particulariteiten niet uit. Integendeel, nooit misschien heeft de wereld zoveel uiteenlopende wetten en gewoonten gekend als toen. Het was bij uitstek de tijd van de privileges, die in feite een soort gewoonterecht vormden. De eenheid van de cultuur bestond daaruit dat de volkeren een gemeenschappelijk oriëntatiepunt hadden:God. Omdat men van het bestaan van God uitging en Hem aanvaardde, aanvaardde men ook dat er kwaad bestond. Er werd in de middeleeuwen veel kwaad bedreven, maar iedereen erkende de zonde als zonde en dezelfde mensen die zwaar zondigden kon men ook zware boetetochten zien ondernemen. Fulco Nerra, lid van de grafelijke familie van Anjou (bekend als graaf Fulco III), was een rauwe bonk vol uitbarstende passie. Bij het geringste geschil met een naburige graaf rukte hij diens gebied binnen, moordde, plunderde en verkrachtte. Hij bracht zelfs zijn eigen vrouw om het leven en ontzag zich niet het klooster van Martinus van Tours binnen te vallen. Maar van tijd tot tijd kreeg hij berouw en dan zag datzelfde klooster hem nederig als boeteling knielen en om vergiffenis bidden. Gedurende zijn leven is hij viermaal als vrome pelgrim naar Jeruzalem getrokken; daar legde hij de kruisweg af, terwijl zijn dienaren

Een christelijke maatschappijHet terrein waar de mensen elkaar in onze tijd ontmoeten, is dat van de economie en de techniek. In de middeleeuwen was dat het kerkelijk leven. Ieder handelen was inderdaad in zekere zin een sacraal handelen. Bewust of onbewust gedroeg elk mens zich als een onderdeel van het christelijke geheel. De tragiek van de Joden heeft juist daarin bestaan, dat ze vanwege hun afwijkend geloof geen deel konden uitmaken van de christelijke gemeenschap. Als ze vervolgd werden, was dat niet, zoals bijvoorbeeld onder

44

Hitler, omdat ze tot een ander ras behoorden, maar krachtens het feit dat ze geen christenen waren en er bijgevolg voor hen in de maatschappij van toen geen plaats was voorzien. Dat bracht situaties teweeg die wij vanzelfsprekend niet terugwensen, maar die situaties mogen wij niet beoordelen met de ogen van een moderne mens die, of hij het wil of niet, erfgenaam is van de Franse revolutie. Het pluralisme is een recente verworvenheid. In de door en door christelijke maatschappij van de middeleeuwen was men er zozeer van overtuigd dat er buiten het christendom geen heil was, dat men tegen andersdenkenden intolerant werd - als het ware om hun eigen bestwil.

Dit alles maakt één ding duidelijk: de middeleeuwse situatie was veel complexer dan men doorgaans denkt en dat roept om een genuanceerd oordeel. We zullen het daarom zowel over het licht als over de schaduwen moeten hebben.

Het ontstaan van de Kerkelijke Staat

In onze tijd is Vatikaanstad een zo klein gebied dat geen enkel land zich er ernstig door bedreigd kan voelen. Het is een staat zonder leger en zonder politieke macht. De paus is er het hoofd van en kan zich, juist door zijn verblijf in een symbolisch stuk onafhankelijk land, onttrekken aan elke druk of beinvloeding, waaraan hij moeilijk zou kunnen ontsnappen ingeval hij burger van een of ander land zou zijn. Dat symbolische gebied is echter niet altijd zo bescheiden geweest. Tot in de vorige eeuw was de paus, behalve hoofd van de katholieke Kerk, ook wereldlijk vorst van een gedeelte van het Italiaanse schiereiland. Meer dan een millennium heeft deze situatie geduurd en ze heeft het pausdom vaak in discrediet gebracht, omdat ze de plaatsvervanger van Christus vaakzijn geestelijke roeping uit het oog deed verliezen en talloze keren in conflict bracht met andere vorsten. Het is een lange en soms weinig stichtende geschiedenis geweest. Over al het schone

89

Page 45: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Europa in het begin van de achtste eeuwNoord-Afrika, een deel van Klein-Azië en een gedeelte van Spanje waren in de handen van de steeds verder oprukkende moslims gevallen. Talrijke christenheden werden hierdoor van de kaart geveegd. In wat nog overbleef van Europa kunnen vooraldrie machtsblokken onderscheiden worden. Allereerst was daar Byzantium, het Oosters keizerrijk, met Constantinopel als hoofdstad. Het omvatte Turkije, Griekenland, het tegenwoordige Joegoslavië, maar ook Ravenna (aan de Adriatische Zee), Rome, Zuid-Italië en Sicilië. Daarnaast bestond het Frankische Rijk, onder de dynastie van de Merovingers, dat een groot deel van het huidige Frankrijk omvatte, België, Nederland (tot de Rijn) en een gedeelte van Duitsland. Tenslotte waren er de Longobarden, oorspronkelijk een Germaans volk uit de streek van de Beneden-Elbe, dat zich in Noord- en Midden-Italië had gevestigd.Opmerkelijk is wel, dat Rome, hoewel geheel ingesloten door de Longobarden, op Byzantijns grondgebied lag. In die tijd waren bijna alle pausen Byzantijnen, ook al omdat niemand zo goed als zij het Grieks machtig was, en wie geen Grieks sprak miste prestige.In 715 ontstond een verrassende situatie: een geboren Romein werd tot paus gekozen, Gregorius 11. Onder zijn pontificaat kwam het tot een heftig conflict met de keizer van Byzantium in verband metde beeldenverering. Deze verering had in 'het Oosten weliswaar tot overdreven vormen geleid, maar het drastische verbod van de keizer om nog langer ikonen te vereren riep een reactie op van de paus.In en rond Rome namen de onderdanen van Byzantium het op voor de paus, zodat deze in feite reeds gezag over hen uitoefende en ook voor hun bevoorrading zorgde, terwijl de bevolking hoe langerhoe meer van de verre Byzantijnse keizer vervreemdde.

De schenking van PepijnDe Longobarden, die de zwakheid van Byzantium zagen en er reeds lang op aasden om het gebied in Italië bij het hunne in te lijven,

45

en goede dat de Kerk óók tot stand heeft gebracht zal later nog gesproken worden. Hier moet echter iets gezegd worden over het ontstaan van de kerkelijke staat in de vroege middeleeuwen, want die staat zal in niet geringe mate ook alle aspecten van het maatschappelijk leven mee helpen bepalen. We moeten daarvoor terug naar de achtste eeuw.

i

91

Page 46: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

vormden voor de paus gaandeweg een sterkere bedreiging. Deze besloot een beroep te doen op de Franken, waar de Merovingers waren opgevolgd door de Karolingers. De Karolingische vorst was Pepijn. In 751 werd hij in opdracht van paus Zacharias tot koning gezalfd: dat was het begin van het zalven van koningen.Toen de Longobarden zich inderdaad twee jaar later meester maakten van Ravenna, daarna van Midden-Italië en al snel ook Rome bedreigden, wendde de nieuwe paus Stefanus 11 - na vruchteloos gepoogd te hebben, de keizer van Byzantium te bewegen tot het uitoefenen van zijn gezag in dat gebied - zich tot Pepijn. Het was de eerste maal dat een paus de Alpen overtrok. Paus en koning ontmoetten elkaar te Ponthion (Bar-le-Due) op 6 januari 754. Ze sloten er een bondgenootschap van wederzijdse trouw. Onder ede verplichtte Pepijn zich er toe, de Romeinse Kerk te verdedigen; als tegenprestatie schonk de paus aan Pepijn en aan zijn zonen de titel van Patricius Romanorum.

Na vruchteloze onderhandelingen met de Longobarden besloot Pepijn met zijn leger op te trekken. Er waren twee veldtochten nodig om hen te onderwerpen: in 754 en in 756. Toen ze eindelijk op de knieën gedwongen waren, dwong Pepijn hen het reeds veroverde gebied (dat theoretisch nog steeds aan Byzantium behoorde, maar waar de oosterse keizer niet meer naar omzag) af te staan aan de paus. Hij liet de sleutels van 22 steden op de Confessio Petri leggen, samen met een oorkonde waarin hij ze voor eeuwig schonk aan de Heilige Petrus en aan de Romeinse Kerk. Dit wordt de `schenking van Pepijn' genoemd. Ze had plaats in 756. Door deze schenking kwam de paus officieel in het bezit van een wereldlijk gebied, de zogenoemde `Kerkelijke Staat', in andere documenten soms ook het `Patrimonium van de H. Petrus' genoemd.

Op onrechtmatige wijze verworven?Toen de keizer van Byzantium dit vernam, schreef hij aan Pepijn een boze brief waarin hij `zijn' gebieden weer opeiste; hij kreeg echter als antwoord dat ze rechtmatig veroverd waren en dat over teruggeven niet gepeinsd werd. Bovendien gaf Pepijn hem te verstaan dat wat hij rechtmatig veroverd had zonder meer aan de paus geschonken mocht worden. Bij dit juridisch nogal aanvechtbaar argument staat echter één ding wel vast: sedert een aantal decennia werd het merendeel van deze domeinen de facto reeds door de paus bestuurd. Dat gold zeker voor Rome en de onmiddellijke omgeving. Zoals hierboven vermeld, had de paus voortdurend voor de voedselvoorziening gezorgd en ook in andere opzichten maatregelen getroffen. Opnieuw herinneren we er aan, dat het volk46

zelf Byzantium, dat zich om dat verre gebied praktisch niet bekommerde, vijandig gezind was. Er was dus een `feitelijke' toestand geschapen die erop neer kwam dat zowel in politiek als in economisch opzicht deze gebieden niet langer op Byzantium, maar op Rome georiënteerd waren.

Toch heeft men later blijkbaar de behoefte gevoeld aan een zwaardere argumentatie ter rechtvaardiging van het pauselijk bezit. In diverse middeleeuwse documentenbundels, o.a. in de zogenoemde `Pseudo-Isidorische Decretalen', komt een stuk voor dat waarschijnlijk dateert uit de eerste helft van de negende eeuw en dat men de `schenking van Constantijn' heeft genoemd, omdat het volgens de suggestie afkomstig zou zijn van keizer Constantijn, die na zijn bekering (om zijn dankbaarheid te betuigen tegenover de Kerk) aan de paus een uitgestrekt territorium zou hebben geschonken. Het stuk moest de indruk wekken dat de kern van de pauselijke staat reeds in de eerste helft van de vierde eeuw ontstaan zou zijn. In de veertiende eeuw hebben sommige humanisten er reeds duidelijk op gewezen dat het hier om een vervalsing gaat. Valla en Nicolaus van Cusa zijn nog een stap verder gegaan, door uitdrukkelijk te stellen dat de paus ook hier het argument van de `verjaring' niet had mogen laten gelden om het pauselijk bezit te rechtvaardigen.

Zin en onzin van de Kerkelijke StaatDoor het bezit van een eigen territorium is de Kerk - althans in principe - vrijer om zich, zonder inmenging of druk van vreemden, aan haar geestelijke taak te wijden. In de praktijk werd echter vaker dan wenselijk was de rol van het hoofd van de Kerk gereduceerd tot die van een wereldlijk vorst, die zich meer bekommerde om de verdediging van zijn territorium dan om het geestelijk welzijn van zijn gelovigen. De pausen uit de achtste en negende eeuw hebben zich niet altijd gedragen als volgelingen van Christus. Vaak lieten zij zich door wereldlijke vorsten manipuleren en bovendien hadden zij van de negende tot de elfde eeuw af te rekenen met de woelingen van de eerzuchtige Romeinse adel.

De grenzen van de Kerkelijke Staat werden in de loop van de eeuwen voortdurend gewijzigd, maar in grote trekken bestond het bezit van de pauselijke Stoel uit Rome met zijn onmiddellijke omgeving,het hertogdom Spoleto, het markgraafschap Ancona, de Pentapolis (waaronder de steden Rimini en Urbino vielen), de Romagna en de steden Bologna en Ferrara. In 1870 zou de Kerkelijke Staat ophouden te bestaan. Maar dat is een geschiedenis die verderop verhaald moet worden.

93

Page 47: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Christelijke staatsopvattingHet koningschap van Karels vader had door zijn zalving om zo te zeggen een godsdienstig karakter gekregen. De zoon ging op die ingeslagen weg verder. Hij was zich diep bewust van zijn godsdienstige verantwoordelijkheid en trad op als de `hoeder van Gods volk'. De rol van de paus zag hij als die van voorspreker bij God, maar in zijn opvatting was het de taak van de vorst zowelde vijanden van het Rijk als die van de godsdienst te bestrijden. Zo komt het dat vele van zijn oorlogen het karakter van godsdienstoorlog dragen. Als hij de naburige volkeren onderwierp, speelde daarbij tevens de opzet mee ook onder hen het christendom te verspreiden; bij de doop kwam dan tevens de eed van trouw aan de vorst. Hoe bedenkelijk dat ons nu als missiemethode ook mag voorkomen, hij vond het normaal zijn politieke macht in dienst van het christelijk ideaal te stellen. De maatschappij moest als middel fungeren om de mensen nader tot God te brengen. Deze opvatting werd door heel zijn omgeving gedeeld, zodat ze niet als een schokkende intolerantie werd ervaren.

47

Karel

de GroteDoor een samenloop van omstandigheden werd Karel, de oudste zoon van Pepijn (die aan de paus het patrimonium van de Heilige Petrus' had geschonken), in 768 alleenheerser over een immens rijk, waarop hij tijdens zijn 45-jarige regering heel sterk zijn stempel drukte. Op zedelijk gebied nam hij het niet zo nauw, maar niettemin was hij, met typisch middeleeuwse eenvoud, diep godsdienstig. Hij bad, woonde dagelijks de misviering bij, kon aalmoezen schenken, goede werken verrichten en vasten om boete te doen. Voorarmen, weduwen en wezen was hij vrijgevig, voor pelgrims gastvrij. Tijdgenoten spreken met lof over zijn minzaamheid en zijn gemakkelijke omgang met zijn onderdanen. Toch was hij een man vol wilskracht, die wist wat hij wilde. In het perspectief van zijn tijd was hij beslist een christelijk vorst. Hoe hij dat concreet beleefde, verdient enige toelichting.

Karel stuurde gezanten (missi dominici) rond, die de diverse kerkprovincies moesten afreizen om toe te zien op het onderhouden van de kerkelijke voorschriften. Die voorschriften waren vervat in `leges' (die op personen betrekking hadden) en `capitularia' (die een territoriaal karakter droegen) en behandelden ongeveer alles, van de kennis van de gebeden tot het onderhouden van de vasten en het zich onthouden van vlees. Ook de zondagsrust werd verplicht gesteld. De priesters werden verplicht tot prediken en dat diende in de volkstaal te gebeuren. Karel wenste zich ook in leerstellige kwesties te mengen.

Kroning tot keizerToen de Longobarden in 773 de Kerkelijke Staat binnenvielen, riep de paus de hulp in van Karel, die deze oproep onmiddellijk beantwoordde. Hij trok de Alpen over, versloeg de vijand en annexeerde het gebied bij zijn Rijk. In Rome hernieuwde hij evenwel de `schenking van Pepijn' en beloofde paus Adrianus I enkele grenscorrecties. Toen Adrianus' opvolger, Leo 111, in 799 van meineed werd beschuldigd, ontbood Karel hem naar Paderborn om daarover verantwoording af te leggen. Hij moest met een eed op het evangelieboek zijn onschuld betuigen. Hieruit wordt wel duidelijk dat het oppergezag van de paus op sommige terreinen werd erkend, maar dat Karel niettemin de teugels stevig in handen hield en de Kerkelijke Staat praktisch als een protectoraat ging beschouwen, waarover de paus weliswaar het dagelijks bestuur voerde, maar waarbinnen deze de politiek moest volgen die de vorst had uitgestippeld.

Kort nadien, op kerstmis 800, had in de St.-Pieterskerk in Rome geheel onverwachts en onder omstandigheden die nooit helemaal zijn opgehelderd, de kroning van Karel tot keizer plaats. Tijdens de mis, toen het evangelie werd voorgelezen, ging plotseling de paus staan en plaatste hij de keizerlijke kroon op het hoofd van Karel. Eginhardus, de biograaf van Karel, zegt dat dit gebeuren Karel zelf verraste, maar andere bronnen zijn niet zo pertinent; men kan zich inderdaad afvragen of alles zo rimpelloos zou zijn verlopen zonder een voorafgegane afspraak. Sommige historici denken, dat het initiatief voor de gebeurtenis van de keizer zelf kan zijn uitgegaan.Belangrijk is echter het feit dat Karel inderdaad keizer was geworden. Na een regering van 32 jaar werd hem een waardigheid verleend waarmee al verscheidene eeuwen niemand meer bekleed was geweest. Welke betekenis hechtte hij aan het keizerschap? Ongetwijfeld hield het verband met de idee van het oude Romeinse keizerrijk. Al wat die realiteit omvatte aan orde, vrede, stabiliteit, uitgestrektheid, invloed en welvaart, werd ook nu weer beoogd. Het West-Romeinse

95

Page 48: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Rijk was in 476 ten onder gegaan en Byzantium stond er bijzonder zwak voor. Zo was Karel nu de machtigste vorst van de toenmalige wereld. Bovendien was hij de algemene beschermer van de Kerk:de zeer christelijke keizer die de plicht heeft altijd en overal de Kerk te beschermen. De titel bracht geen grondige wijziging in zijn manier van besturen: het bleef het Frankische half-feodale systeem, maar het christelijke karakter kwam er scherper door tot uitdrukking. Hij liet de inwoners van het Rijk opnieuw de eed van trouw afleggen en spoorde openlijk tot een christelijke levenswijze aan. Wat zich toen in Europa ontwikkelde, kan misschien zo samengevat worden: de christenheid kreeg nu ook politiek gestalte. Het is een christelijk Rijk dat nog wel de glans van het oude keizerrijk heeft, maar nu is uitgegroeid tot drager van de christelijke gedachte.

Keizerkroning van Karel de Grote.

48

Bij hem leefde de onbewuste maar niettemin reële gedachte, dat alle christelijke volkeren verbonden moesten worden tot één familie waarvan de paus het geestelijk hoofd en de keizer het wereldlijk hoofd was. Theoretisch bezat elk van hen zijn eigen domein, maar in de praktijk waren botsingen onvermijdelijk: de paus moest zich, alleen al omdat hij wereldlijk hoofd van de Kerkelijke Staat was, op politiek terrein begeven, terwijl de keizer zich tevens een soort geestelijke macht toeëigende.Waarschijnlijk heeft Karel zèlf de vérstrekkende betekenis van zijn keizerlijke titel niet helemaal begrepen, want in 806 regelde hij, naar oude Frankische gewoonte, een verdeling van het Imperium in drie delen. Zonder zijn langdurige keizerlijke activiteit zou Europa echter misschien nog in een veel langzamer tempo tot een christelijk bolwerk geëvolueerd zijn.

De Karolingische renaissanceMet name in de tweede helft van Karels regering werd veel geld besteed aan het samenbrengen, uit alle provincies, zelfs uit Engeland en Spanje, van dichters en geleerden, theologen en magistri aan het keizerlijk hof. Vaak vielen die vier functies overigens samen in één persoon. Zo vormde zich aan het hof een culturele groep die de kern vormde van wat in de geschiedenis de `Karolingische renaissance' - een soort Rijkscultuur - is gaan heten. Zonder Karels vrijgevigheid zou zoiets nooit mogelijk zijn geweest.De ziel van deze Karolingische renaissance was Alcuinus, die veel macht en rijkdom wist te verwerven, maar die niettemin de verdienste heeft dat hij het culturele leven aan het hof heeft georganiseerd en alle talentvolle mensen in dat centrum heeft samengebracht. Daar konden ze presteren wat ze elk afzonderlijk nooit zouden hebben volbracht. Karel zelf overigens beschouwde het als zijn plicht de kunsten en wetenschappen te beschermen. Uit die opvatting is zijn ijver te verklaren waarmee hij kerken liet bouwen, liturgische handschriften liet afschrijven en fraai illustreren en zorg droeg voor het tot stand brengen van een correcte bijbeltekst. Nog tijdens zijn laatste levensdagen toonde de keizer zijn zorg voor een juiste bijbelvertaling en voerde hij daarover gesprekken met Griekse en Syrische filologische adviseurs. Karel beschouwde de hofgeleerden min of meer als de krijgers die tegen de fouten in de manuscripten te velde moesten trekken.Aan het keizerlijk hof bestond ook een `schola palatina', waar hofjonkers niet alleen een opleiding tot academicus ontvingen, maar ook geoefend werden in wapengebruik. Het was de bedoeling een elitegroep te vormen met een eigen levensstijl. Om het

97

Page 49: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 50: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

saamhorigheidsgevoel en het op voet van gelijkheid met elkaar verkeren te versterken, voerde Alcuinus het gebruik in aan hen die zich de gemeenschap waardig getoond hadden vreemde namen te geven, doorgaans ontleend aan het Oude Testament (zo droeg Karel bij zittingen van het gezelschap de naam David, Alcuinus de naam Flaccus, Eginhardus de naam Besaleël). Alcuinus was een rijk begaafd cultuurmens, al werkte hij meer in de breedte dan in de diepte; een man van grote eruditie, maar niet bepaald creatief.De cultuur die hij mee hielp scheppen was nog niet het christendom in zijn volheid, maar al deze kunstenaars en geleerden waren mensen met een diep geloof. Het is geen geringe prestatie, dat zij het christelijk cultuurgoed aan volgende generaties hebben doorgegeven.

De grote oosterse scheuring

Langzame vervreemdingHet is onjuist, zich de oosterse scheuring voor te stellen als een oorlogsverklaring waarvan de datum gemakkelijk kan worden aangegeven. Evenmin is ze een staat van voortdurende vijandschap, ontstaan door een duidelijk aan te wijzen daad. Vaak waren er spanningen tussen Oost en West, maar de `communio' werd nooit op een zo definitieve wijze verbroken dat men reeds in het begin van een blijvende breuk zou kunnen spreken. Voordat de grote scheuring tot stand kwam, was daaraan een periode van vervreemding voorafgegaan en de scheuring is pas tot realiteit uitgegroeid toen men zich bij die vervreemding ging neerleggen.

98

Overigens had er altijd een psychologische tegenstelling bestaan tussen Oost en West, tussen Grieken en Romeinen. De Grieken - en de bewoners van Klein-Azië evenzeer - konden niet vergeten dat ze ooit door de Romeinse legioenen waren overwonnen. Ook toende wrevel langzaamaan wegebde en zij zich in het Romeinse Imperium begonnen thuis te voelen, bleven de contacten tussen beide delen van het Rijk vaak nog gekenmerkt door een geest van naijver en twist. De Romeinen vonden de Grieken sluw en onbetrouwbaar, de Grieken vonden de Romeinen onbehouwen en onbeschaafd. Die zienswijze was begrijpelijk: Rome had het Oosten met wapengeweld overwonnen, maar Athene bleef het Westen door zijn cultuur beheersen.

Toen Constantijn zich tot het christendom bekeerde, kwam er in die verhouding niet echt verandering. De filosofisch beter geschoolde Grieken wisten veel eerder dan in het Westen een diepzinnige, uitgebalanceerde theologie op te bouwen. Bij de scherpzinnige discussies rond de dogma's van de Heilige Drieëenheid en de Persoon van Christus konden de Latijnen het subtiele Griekse denken niet altijd volgen. Zij verweten de Grieken dat alle ketterijen uit hun kring afkomstig waren. Voor de Grieken daarentegen waren de Romeinen niet veel meer dan barbaren, omdat ze in de tijd van de grote volksverhuizingen de barbaren hadden weten te assimileren. Langzamerhand begreep men elkaars taal niet meer.

PhotiusMet de zaak Photius komen we bij een tragische periode in de verhouding tussen Oost en West. Hier werd een belangrijke stap gezet op de weg naar de grote breuk. Allereerst de feiten.Ignatius, de patriarch van Constantinopel, was een heilig, maar weinig plooibaar man, die moeilijk kon verdragen dat met de kerkelijke tucht lichtvaardig omgesprongen werd. Men achtte hem om die reden weinig geschikt als patriarch en gaf hem daarom te verstaan dat het beter zou zijn, als hij aftrad; op dat voorstel ging hij na aanhoudend aandringen uiteindelijk in.Photius, die in 858 zijn plaats innam, had zich tot dusver niet met de plaatselijke twisten ingelaten en was dus ook aan geen van beide zijden gecompromitteerd. Waarschijnlijk zou hij zijn functie op uitstekende wijze vervuld hebben, ware het niet dat Ignatius na enige tijd op zijn beslissing afstand te doen van zijn zetel terugkwam. De moeilijkheden begonnen, toen paus Nicolaas 1 partij koos voor Ignatius, terwijl Photius - en met hem het keizerlijk hof van Constantinopel - het pauselijk oordeel gewoon naast zich neerlegden.

99

In de christelijke oudheid hebben zich tal van schisma's voorgedaan, die echter relatief snel weer werden bijgelegd. Maar in 1054 ontstond een breuk die de Kerk tot op de dag van vandaag blijft tekenen en waarvoor de schuld niet eenzijdig aan één kant gezocht mag worden.

Page 51: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 52: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

De toch al wankele verhouding tussen Rome en Constantinopel werd door nog een andere gebeurtenis verder gecompliceerd. De koning van de Bulgaren vroeg om missionarissen om zijn volk tot het christendom te bekeren. Hij had eerst een beroep gedaan op zendelingen uit Byzantium, maar toen hij begon te vrezen dat zijn land op politiek terrein al te zeer onder de invloed van Constantinopel zou geraken, richtte hij zich tot Rome, waar men maar al te graag op zijn verzoek om missionarissen inging. Pauselijke legaten trokken Bulgarije binnen en de Byzantijnse clerus werd er verjaagd. We kunnen ons heel goed voorstellen dat dit de woede opwekte van Photius, die paus Nicolaas toch al niet op handen droeg. Toen de Byzantijnse kerk vernam dat de Romeinse geestelijkheid in Hongarije nadrukkelijk het woord Filiogue aan het credo van Nicea toevoegde, deed dit een theologisch dispuut oplaaien. De Romeinen leerden dat de H. Geest voortkwam uit de Vader en de Zoon (=Filiogue), maar omdat dit woord in de oorspronkelijke geloofsbelijdenis van Nicea niet voorkwam en pas later aan het credo werd toegevoegd, vond Byzantium in deze toevoeging een reden om het tegen Rome op te nemen. In feite gingen Latijnen en Grieken, in hun pogingen om het mysterie van de Drieëenheid in theologische termen te omschrijven, van verschillende gezichtspunten uit en al was de tegenstelling in de grond wellicht minder scherp dan aanvankelijk leek, het geval Photius vertoonde daardoor toch een leerstellige dimensie die de andere geschilpunten overtrof. De verzoening tussen de Oosterse en de Westerse Kerk was er niet gemakkelijker door geworden.Paus Johannes VIII deed concessies inzake Bulgarije - mede omdat hij Byzantium nodig had voor zijn Italiaanse politiek - en de vrede werd hersteld. Photius eindigde in 883 zijn tweede ambtstermijn in `communio' met de paus. Van hem kan gezegd worden dat zijn agitatie veel meer tegen de concrete persoon van de paus gericht was dan tegen het pausschap als zodanig, ook al had men in het Oosten niet precies dezelfde opvatting over het pauselijk primaat als in het Westen en wilde men daar in hem niet veel meer zien dan de `primus episcopus', de eerste bisschop van de Kerk.

Michaël CaerulariusTwee eeuwen later had de kwestie rond Michaël Caerularius een veel grotere draagwijdte. Toen Michaël in 1043 patriarch van Constantinopel werd, waren de voornaamste patriarchaten van het Oosten niet in `communio' met Rome. Paus Leo IX stuurde aan op een spoedige verzoening, maar Michaël keek daar weinig positief tegen aan, omdat hij toch al bij voorbaat afwijzend stond tegenover de `nieuwigheden' waardoor de Latijnen zich onderscheidden (o.m.

100

De huidige constructie van de Aya Sophia dateert van 532. Bij de val van Constantinopel (1453) werd de kerk in moskee veranderd en werden er vier minaretten aan toegevoegd. Sinds 1932 is de Aya Sophia een museum.

door de Westerse afwijking om in de liturgie niet altijd strikt ongezuurd brood voor de eucharistie te gebruiken). Toch kwam het zover dat er vredesonderhandelingen zouden worden aangeknoopt. Aan het hoofd van de Romeinse delegatie die zich naar hetOosten zou begeven stond de legaat Humbertus a Silva Candida, de meest ondiplomatische mens die men zich kon indenken. Hij was een zeer integer man, maar elke vorm van nuancering was hem volstrekt vreemd. Een slechtere keuze had men in Rome niet kunnen doen. Humbertus gedroeg zich in Constantinopel niet als iemand die kwam onderhandelen over vrede, maar als het beledigde gezag,dat slechts kwam eisen dat de Oosterlingen zich onvoorwaardelijk zouden onderwerpen aan Rome. Toen Michaël deed alsof de legaten er eenvoudig niet waren en zichzelf bovendien tot `universeel bisschop' uitriep, voelden de Romeinen zich diep beledigd; in een spectaculair gebaar toog toen Humbertus naar de Hagia Sophia legde er de excommunicatiebul op het hoofdaltaar. Dat was in

het jaar 1054. De grote Oosterse scheuring werd toen bezegeld.

en

Een keerpunt?In 1959 had de charismatische paus Johannes XXIII reeds een opmerkelijk gebaar van verzoening gemaakt. Zijn opvolger, Paulus VI,

Page 53: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

zou nog een stap verder gaan. Het was een historisch en ontroerend moment, toen deze paus in 1964 naar het Nabije Oosten trok omer in Jeruzalem patriarch Athenagoras te ontmoeten en te omhelzen. Een dergelijk gebaar kan weliswaar nog geen negenhonderd jaar geschiedenis ongedaan maken, maar het kan het begin van een doorbraak betekenen en de weg bereiden voor een nieuwe mentaliteit. Meer en meer krijgt men de indruk dat de tijd van wrok en wrevel plaats heeft gemaakt voor welwillendheid en bereidheid tot dialoog. Er is nog menig geschilpunt - vooral de verschillende interpretatie die in Oost en West aan het pauselijke primaat gegeven wordt blijft vooralsnog een ernstig struikelblok - maar men blijft elkaar ontmoeten. Nagenoeg alle pausen uit de laatste decennia hebben met de Oosterse kerken contact gehad, zodat hoopvoller dan ooit naar de toekomst mag worden uitgezien.

Ridders, ridderorden en kruistochten

53

Het versmelten van het christendom met de Frankische of Germaanse volksaard heeft enkele eeuwen in beslag genomen. In de persoon van de middeleeuwse ridderfiguur komt die versmelting wellicht het duidelijkst tot uiting. Met de verbrokkeling van het grote Rijk van Karel de Grote had zich ook een algemene onveiligheid inzake leven en goed gemanifesteerd. De veiligheid berustte vooral op de kracht van het persoonlijke zelfverweer (een ordehandhavende instantie was onbekend). Zij die economisch het sterkst stonden, werden de `ridders'. Aanvankelijk waren ze zelf soms niet meer dan een regelrechte roofridder, maar allengs vormde zich een natuurlijk, maar nog ruw ideaal van dapperheid in de oorlog. Dank zij de invloed van de Kerk groeide hier een veredeling.

De ridder ging zich van lieverlee inzetten voor de bescherming van zwakken en verdrukten. Hij voelde zich geroepen, het onrecht te wreken. Hij is de `held' van voorheen die nu gekerstend werd,

De `Heliand' en de `Waltharius'Twee bekende geschriften uit de overgangsperiode van het karolingische rijk naar het tijdperk van de kruistochten illustreren die versmelting heel duidelijk.Allereerst het oud-saksische epos, de `Heliand' ( = Heiland), een verhaal over het leven van Jezus uit de negende eeuw, dat aan de bekende Germaanse heldenverhalen doet denken. Christus wordt erin voorgesteld als een legeraanvoerder, die door de apostelen als zijn trouwe, dappere strijders wordt omringd als Hij hen, zoals op een Germaanse volksvergadering gewoon was, toespreekt. In die situering kondigt Hij de bergrede af, maar duidelijk is dat met voorliefde gevechtstonelen worden beschreven. De steden in Judea zien eruit als burchten in Saksen en de feestzaal van Herodes heeft het uiterlijk van een houten zaal met banken langs de wanden. De auteur van het geschrift is onbekend.

Uit de tiende eeuw dateert de `Waltharius' van de monnik en kroniekschrijver uit Sankt-Gallen, Eckehard (niet te verwarren met de bekende latere 'meister Eckhart' !). Hier wordt verhaald hoe Waltharius en zijn bruid Hildegonda ontsnappen uit de gevangenschap van Attila, de vorst van de Hunnen. Het is de oude sage van de bruidsroof, maar nu aangepast aan de idealen die het christendom aan ridders en jonkvrouwen had voorgehouden. Hildegonda is geen trotse vrouw meer, ze is hier de hulpeloze, maar zachtmoedige maagd die zich over de wonden van anderen buigt. Waltharius zelf is vroom. Hij dankt God voor zijn redding. Hij is fier, maar nooit hoogmoedig. Het verhaal eindigt ook niet metde vernietiging van de tegenstander, maar met de verzoening van de strijders.In deze twee werken is de invloed van het christendom op de vorming van de riddergedachte duidelijk merkbaar. Langzaamaan kreeg het riddertype een bijna godsdienstig karakter. We denken hierbij aan het hele ceremonieel van ridderwake en ridderslag. Allengs groeide daaruit een algemeen, westeuropees, christelijk standenbewustzijn: de `adel' van Europa, waartoe bijvoorbeeld ook de graven van Vlaanderen en Holland behoorden. De ridders zijn er niet meer op uit om te roven, maar om te beschermen – wat niet wegneemt dat er ook onderling heel wat ruzies en veten werden uitgevochten. Het is de tijd dat men in West-Europa versterkte

103

Page 54: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

burchten begint te bouwen. Het Gravensteen van Gent dateert uit de twaalfde eeuw; het slot van Male-bij-Brugge uit de latere middeleeuwen.

RidderordenDe godsdienstige kracht van de riddergedachte openbaarde zich ten volle in het tot stand komen van de zogenoemde ridderorden. Enkele van deze orden, zoals o.m. de Hospitaalridders of de Ridders van Malta, laten we hier onbesproken; we beperken ons tot één enkele, die van de Tempeliers, die zonder twijfel de grootste bekendheid verwierf.

De geschiedenis van hun oorsprong is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk werd de orde in 1119 of 1120 in Jeruzalem gesticht door de Franse ridder Hugo van Paynes. Acht ridders verenigden zich daar en namen de verplichting op zich, hun leven te wijden aan de bescherming van de pelgrims naar het Heilige Land, die aan vele gevaren blootgesteld stonden. Zij zouden de routes waarlangs de pelgrims trokken bewaken en van rovers en zwervende Saracenen vrijhouden. Zij legden de drie traditionele geloften af en volgden, als ze in Jeruzalem verbleven, het koorgebed van de Augustijner kanunniken. Als verblijfplaats kregen ze van de koning van Jeruzalem een gedeelte van het koninklijk paleis, de zogenoemde Tempel van Salomon, toegewezen, waardoor ze de naam Tempeliers of Tempelheren kregen. Op het concilie van Troyes (1128) werd hun opzet door de pauselijke legaat goedgekeurd en de Heilige Bernardus kreeg opdracht, een regel voor hen op te stellen. Bernardus deed nog meer: Hij schreef een propagandapamflet voor de nieuwe orde waarin het ideaal van de ridderschap uitbundig geprezen werd.

Na het verlies van het Heilige Land hadden de Tempeliers misschien vanuit Cyprus nog lange tijd de voorhoede van het christendom tegen de oprukkende Islam kunnen vormen, ware het niet dat in 1312 vanwege de hebzucht van de Franse koning Filips IV en door de te grote toegeeflijkheid van paus Clemens V een einde aan de orde werd gemaakt. Over het proces dat tegen de Tempeliers gevoerd werd is zeer veel geschreven. Een feit is, dat de bronnen waarop de auteurs steunen elkaar tegenspreken; bovendien moet men tegenover de bekentenissen die de beschuldigden zelf aflegden zeer sceptisch staan, want het staat vast dat ze doorgaans door folteringen werden afgedwongen.

Toen de Tempeliers hun rol van verdedigers van de pelgrims naar het Heilige Land niet langer konden vervullen, werden de overgebleven leden van de orde de bankiers van Europa. Om dit te begrijpen dient

54

Ridders van de Duitse Ridderorde (12de eeuw).

men te weten, dat in de middeleeuwen kerken en kloosters de veiligste plaatsen waren om geld en schatten te bewaren. De Tempeliers hebben deze rol, die in het algemeen door de kloosters werd vervuld, geïnstitutionaliseerd. Bovendien hadden zij zich reeds tijdens de kruistochten gespecialiseerd in het transporteren van geld en waardegoederen. Lange tijd fungeerden ze ook als bewaarders van de koninklijke schatkist. Toen hen een aantal beschuldigingen (o.a. van ketterij en zedeloosheid) ten laste werden gelegd, liet Filips de Schone hen op de pijnbank leggen. De paus liet de hele zaak op het concilie van Vienne (1311) onderzoeken. Daar kwam men tot de conclusie dat het bewijs voor de schuld van de gehele orde niet was geleverd en dat dus een opheffing van de orde niet gewettigd zou zijn. De paus, die enerzijds onder pressie van de Franse koning, anderzijds onder die van de concilievaders stond, zocht een middenweg: hij weigerde weliswaar de orde te veroordelen, maar hief haar bij bestuursmaatregel op met als motivering, dat de orde haar taak niet meer vervulde en bijgevolg overbodig was geworden.

De kruistochtenMet name de relatie met de kruistochten heeft ervoor gezorgd, dat ridders en ridderorden een voorname rol zijn gaan spelen. Over die kruistochten bestaat een immense literatuur, waarin zeer uiteenlopende interpretaties en motieven naar voren gebracht worden.

105

Page 55: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

De werkelijkheid is veel complexer dan in een zwart-wit tekening kan worden weergegeven. Het kan moeilijk geloochend worden dat de periode van de kruistochten (1095-1270) een merkwaardige manifestatie van christelijk geloof en idealisme is geweest. Dat vorsten hun onderlinge vetes vergaten en godsvrede sloten om op verzoek van de paus - tegenover wie ze geen leenplicht hadden - gezamenlijk naar het Heilige Land te trekken, is alleen maar denkbaar in de middeleeuwen. De zin voor avontuur en misschien zelfs de drang tot het verwerven van meer politieke macht in het Oosten mogen dan al niet ontbroken hebben, ook het oprechte verlangen om iets te ondernemen tegen het gevaar van de opdringende Islam en te strijden voor de bevrijding van de door de Moslims bezette heilige plaatsen moet de ridders en de vorsten sterk aangesproken hebben.

De Griekse keizer Alexis had de paus om hulp gevraagd tegen de dreiging van de Turken. Als de paus tot hulpverlening bereid was, speelde daarbij zeker ook de wens tot het ongedaan maken van het oosters schisma mee. Bij de uitvoering kwamen echter zoveel andere factoren kijken, dat de wederzijdse geprikkeldheid er alleen maar groter door werd. Van beide zijden werd zeer tactloos opgetreden. Vanaf de eerste kruistocht werden de `Latijnen' beschouwd als mensen voor wie men zeer op zijn hoede diende te zijn. Tijdens de tweede en derde kruistocht probeerden de Byzantijnen zelfs, vooraanstaande kruisvaarders te vergiftigen. Anderzijds liet ook de houding van de westerlingen veel te wensen over. De kruisvaarders gingen soms tot geduchte plunderingen over, stelden een Latijns patriarchaat in, zetten een Latijnse keizer op de troon en tijdens de vierde kruistocht werd zelfs Constantinopel geplunderd. Een systematisch doorgevoerde latinisering deed alle kansen op hereniging verdwijnen. En ondertussen breidde de Islam zich over geheel Klein-Azië uit.

55

Middeleeuwse volksvroomheidHeel vaak wordt de geschiedenis van de middeleeuwen versmald tot een geschiedenis van pausen en bisschoppen enerzijds en vorsten en wereldlijk gezag anderzijds. Over de bestuursorganismen van de Kerk, over theologische controverses, orthodoxe godgeleerden en veroordeelde ketterse bewegingen is ook veel bekend, maar veel minder is tot ons gekomen over die `zwijgende meerderheid', het gewone Godsvolk dat in feite het beeld van de Kerk boetseerde. Zonder de devotie van de gewone mens is de kerkgeschiedenis gewoon ondenkbaar. De volksdevotie behoort tot de meestal ongeschreven geschiedenis van de Kerk.

Soms was de volksvroomheid moeilijk in rechte banen te houden. Maar het is even waar, dat het gewone volk veelal intuïtief aanvoelde wanneer de praktijken van de hiërarchie afweken van het evangelie. Sommige vormen liepen wel eens het risico, als ketterse beweging veroordeeld te worden; bepaalde bewegingen werden in de kiem gesmoord en hebben weinig sporen nagelaten – andere werden uiteindelijk door de Kerk goedgekeurd en gingen deel uitmaken van de algemeen aanvaarde leer. De grens tussen ketterij en orthodoxie was soms moeilijk te trekken.

HeiligenvereringDe volksvroomheid manifesteerde zich op verschillende manieren door bedevaarten naar bekende heiligdommen, het bijwonen van preekdiensten die beroemde predikanten kwamen geven, relikwieënverering, het lidmaatschap van broederschappen, enzovoort.

Bedevaarten behoorden tot de oudste devotionele praktijken. Sinds de dertiende eeuw waren ze zeer in trek. De pelgrims hadden de overtuiging in zich dat de ondernomen tochten hen konden helpen aan wat ze verlangden: het lenigen van een geestelijke of materiële behoefte. Het was soms een weken durende onderneming: men trok naar Rome, naar Jeruzalem, naar Santiago de Compostela.

107

Page 56: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Maar er waren ook minder bekende bedevaartsoorden die door duizenden pelgrims bezocht werden. Deze pelgrims vroegen zich niet in de eerste plaats af of wat ze deden zin had. Hun tocht was op zichzelf al uitdrukking van een geloof in een bovennatuurlijke wereld.

De kruistochten gaven aan de verering van relikwieën een nieuwe impuls. Ook het verlenen van aflaten stimuleerde de devotie van de gelovigen. De mensen waren eenvoudig, vaak lichtgelovig in hun godsdienstbeleving, maar doorgaans oprecht.Na verloop van tijd manifesteerde zich een tendens naar vertekening. De rangorde van waarden dreigde door elkaar te worden geschud; de prioriteiten werden verlegd. De heiligenverering begon de plaats in te nemen van de verering van Christus zelf. Aan de waarde van de sacramenten werd hoe langer hoe minder belang gehecht.Bovendien kregen sommige heiligen - om uiteenlopende redenen - de reputatie, gespecialiseerd te zijn in het genezen van bepaalde ziekten en kwalen; naar de plaatsen waar ze vereerd werden trokken vele mensen in nood. Talrijke missen voor de overledenen werden opgedragen, omdat men de overtuiging had dat het beroep op de verdiensten van Christus nooit groot genoeg kon zijn.

Religieuze stromingenEen van de meest dramatische uitingen van zich ontwikkelend volksgeloof was het verschijnsel van de spontane demonstraties die plaats vonden in de tijd van de grote sterfte als gevolg van de Zwarte

56

Bedevaarten naar Santiago de Compostella (15de-eeuwse gravures).

Dood, de pest. Grote groepen flagellanten trokken, zichzelf geselend, door de straten. In 1349 kon men ze in verscheidene delen van Europa regelmatig tegenkomen. Op zichzelf is de geseling, in navolging van wat Christus te verduren had gekregen, niet nieuw en evenmin ergerniswekkend. Ook de monniken geselden zichzelf. Niettemin werd de Kerk verontrust door die grote groepen vrome leken die in het openbaar boete deden en de mensen ertoe opriepen hen te volgen, om het hart van God te vermurwen. Clemens VI veroordeelde hen in 1349, vooral omdat zij zich niet alleen gedroegen als gelovigen die een praktijk van ascese oefenden, maar ook anderen ertoe opriepen hen na te volgen en op die manier de indruk gaven, dat zij de sacramentele boete (tegenover de priester betoond) niet meer nodig hadden. In Duitsland en in de Lage Landen schenen ze bovendien vooral succes te boeken in steden waar ze tot voor die tijd nog onbekend waren. Waarschijnlijk waren de meesten van die flagellanten diepgelovige boetelingen, maar er leek een fascinerende invloed van hen uit te gaan op anderen.Een andere religieuze volksbeweging had betrekking op de armoede. Nu heeft de armoede een eigen waarde; ze is door Christus geheiligd. Maar gaf de Kerk zelf wel het voorbeeld van armoede? Toen vele armen de Kerk gingen verwijten dat ze zelf in weelde leefde, speelde daar onvermijdelijk een accent van maatschappijkritiek in mee: de clerus, als stand, moest bescheidener leven, in een vrijwillig gekozen armoede. De gelovigen wilden geen theologische of moralizerende beschouwingen over de armoede horen, maar de evangelische beleving ervan met eigen ogen zien. Ook hier was het niet steeds gemakkelijk het authentiek-religieuze te onderscheiden van het reactionaire, en wat met de beste bedoelingen was begonnen, kon zich na verloop van tijd ontwikkelen tot een beweging die zich naar de rand van de orthodoxie bewoog of tot een anti-klerikale stroming uitgroeide.

De WaldenzenTyperend is in dit verband de geschiedenis van de Waldenzen. Waldo was een vroom man, die de overdreven grote bezittingen van de Kerk had aangevoeld als strijdig met de geest van Christus. Zelf een rijk koopman, had hij heel zijn vermogen uitgedeeld aan de armen en was hij als rondtrekkend boeteprediker begonnen een arm apostolisch leven te leiden. Gelijkgezinde mannen en vrouwen sloten zich bij hem aan en op hun beurt werden deze twee aan twee als boetepredikers uitgezonden. Deze `armen van Lyon' hadden de beste bedoelingen, maar waarschijnlijk niet de noodzakelijke onderlegdheid in het prediken. Ze kregen een predicatieverbod opgelegd door de aartsbisschop van Lyon, dat door het Lateraans Concilie van 1179

109

Page 57: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

werd bekrachtigd, maar stoorden zich daar niet aan en plaatsten zich daardoor buiten de Kerk. In deze houding verschilden ze grondig van de armoedebeweging die door Franciscus in het leven werd geroepen en waarover we het later nog zullen hebben. Hier mag het voldoende zijn te wijzen op de grote variëteit die er onder de armoedebewegingen bestond, een breed spectrum waarbinnen soms uitwassen en bizarre toestanden voorkwamen, maar dat meestal - en zeker in de beginperiode - evangelisch geïnspireerd was. Het kwam wel vaker voor, dat men na een bepaalde periode op deze wijze te hebben geleefd, niet meer wist of men zich nog binnen de ruimte van de Kerk bevond.

Hoe het volksgeloof te beoordelen?Zoals we al opmerkten, behoort de godsdienstige beleving van de doorsnee mens tot de ongeschreven geschiedenis van de Kerk. Deze doorsnee mens laat geen geschriften na en we kunnen over hem alleen oordelen aan de hand van wat de `geletterden' over hem schreven. Maar vaak behoorden deze geletterde schrijverstot een klasse die op de gewone mens met enige minachting neerkeek. Het zal ons voor altijd onbekend blijven wat zich in het hart van de gewone, ongecompliceerde gelovige afspeelde wanneer hij tot een heilige bad, op pelgrimstocht ging of zich door de een of andere religieuze stroming aangegrepen voelde.Wel kan gesteld worden dat geloof en bijgeloof, orthodoxie en ketterij soms heel dicht bij elkaar lagen. Er was, bij wijze van spreken, geen enkele spirituele activiteit, die niet tevens verkeerd kon worden geïnterpreteerd door wie dat wilde. Zo kon de verering van heiligenbeelden de indruk wekken, dat men in een soort heidense afgodenverering terugviel. Pelgrimstochten konden (tegen het tijdperk van de latere middeleeuwen) uitgroeien tot grote anti-klerikale demonstraties. De zelf-opgelegde boete kon de indruk oproepen, dat men de taak van de Kerk aan zichzelf wilde trekken. Idealen van armoede, die zich onttrokken aan de supervisie van de Kerk, konden het vermoeden wekken dat men hierin te maken had met een soort van ketterse tegen-kerken, zoals de Waldenzen. Grootscheepse boetetochten, zoals die van de flagellanten, konden in tijden van nood en ellende uitgroeien tot spontane, maar ongecontroleerde demonstraties, die ongetwijfeld goed bedoeld waren, maar vaak alle perken van de redelijkheid te buiten gingen.Tegen het einde van de middeleeuwen was het onderscheid tussen echte devotie en misbruik uiterst gering geworden en dat zal later in het ontstaan van de protestantse scheuringen een voorname rol spelen.

Middeleeuwse kloosterorden

De elfde en twaalfde eeuw werden in het christelijke westen gekenmerkt door een grote religieuze vernieuwingsbeweging, gestimuleerd door paus Gregorius VII (1073-1085). Hij gaf zijn naam aan deze beweging: de Gregoriaanse Hervorming.Het monnikenwezen was reeds gedeeltelijk vernieuwd vanuit Cluny (]Ode eeuw) en vanuit Citeaux (]]de eeuw). Bij de dood van Bernardus in 1153, abt van Clairvaux en wellicht de meest invloedrijke vernieuwer van de orde van Citeaux, hadden de Cisterciënzers reeds 343 abdijen.Een heel andere vorm van religieus leven werd verwezenlijkt door de zg. Augustijner kanunniken, aanvankelijk een vorm van collegiaal samenleven, naar het voorbeeld van Augustinus (354-430) die met zijn geestelijken was gaan samenleven bij zijn bisschopskerk te Hippo in Noord-Afrika en voor hen een inspirerende regel had geschreven. In 1254 zullen ze tot één grote orde verenigd worden.Vanaf de 12de eeuw wilden ook vele kapittels terug naar het echte gemeenschapsleven, met afstand van persoonlijk bezit. Zij die deze vernieuwing doorvoerden, namen de kloosterregel van Augustinus aan en werden 'reguliere kanunniken' genoemd. Een belangrijke exponent van deze beweging was Norbert van Gennep (ca. 1080-1134). Gefascineerd door zijn levenswijzeen prediking sloten vele priesters en leken zich bij hem aan. Er werd hen een oud kerkje aangewezen in het afgelegen Prémontré (bij Laon in Frankrijk) waar zij zich vestigden. In de kerstnacht van 1121 verbonden deze eerste premonstratenzers' zich tot een leven van eenvoud en armoede: als reguliere kanunniken volgden ze de regel van Sint-Augustinus. Dat betekende een religieus gemeenschapsleven in een monastiek kader, verbonden met apostolische dienstbaarheid naar de mensen toe.

Page 58: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

De premonstratenzerabdij van Averbode, gesticht ca. 1134, heeft grotendeels het grondplan van een middeleeuwse abdij bewaard.De premonstratenzer- of norbertijnenorde is een typische stichting uit de 12de eeuw. Deze kloosterorde heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontginning en de geestelijke ontplooiing van onze gewesten. Ook nu nog telt ons taalgebied verscheidene actieve centra. In Nederland: de abdij van Berne (Heeswijk), de priorij De Essenburgh (Hardewijk) en de zusterpriorij St.-Catharinadal (Oosterhout). In Vlaanderen: de abdijen van Averbode, Grimbergen, Park (Heverlee), Postel en Tongerlo, en de zusterpriorij van Veerle.

De meest oorspronkelijke middeleeuwse stichtingen kwamen echter van Franciscus en van Dominicus.

Franciscus (1182-1226)Franciscus leefde in de tijd van de `nieuwe rijken', de burgers uit de steden die door handeldrijven rijk waren geworden en bij wie al spoedig een mentaliteit van winstbejag en zelfgenoegzaamheid de boventoon ging voeren. Wat hij in het leven riep, was een armoedebeweging die teruggreep op de grondintuïtie van het evangelie. Zijn bedoeling was volstrekt niet een orde te stichten; wat hij wilde was slechts in zijn eigen leven consequent zijn. Als zoon uit een rijke familie heeft hij van de genotzoekende cultuur van zijn dagen geproefd, maar er geen voldoening in gevonden. Men kon van hem zeggen dat hij het christendom tot enkele zeer essentiële spitsen van het evangelie heeft herleid. Romano Guardini heeft eens gezegd, dat het meest bijzondere charisma van Franciscus

Waarschijnlijk was dat hij deed denken aan Christus. Toen hij op zekere dag op zijn schreden terugkeerde en een melaatse omhelsde kan wie hij een afkeer had, was dit een daad niet \èrstrekkende consequenties - een ommekeer in zijn leven. Wat een oorzaak van walging was geweest, werd een reden tot vreugde. Zo werd hij niet tot een sombere boeteling, maar tot iemand die opviel door ongekunstelde vrolijkheid.

Voortaan trok hij zich niet langer iets aan van wat de mensen van hem dachten, namelijk dat hij in verwaarloosde kleren rondliep en niet naar zijn stand leefde, dat hij zich niet bekommerde om de lakenhandel van zijn vader; hij had zich van de gebondenheid aan geld en rijkdom losgemaakt. De pijnlijke botsing met zijn omgeving betekende zo een botsing met de opkomende, maar weinig evangelische welvaartsmaatschappij. Hij trok zich terug uit de feodale geldaristocratie om, vrij van geld en goed en al wat hem 'binden' kon, Christus te kunnen navolgen. Hij leerde, met God alleen tevreden te zijn. Poëtisch drukte hij dat uit door te zeggen, dat hij zich met Vrouwe Armoede had verloofd.

Vreemd genoeg heeft die schijnbaar krankzinnige houding een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op de toen levende jeugd. Toen jonge menen zich bij hem kwamen voegen, stelde hij als voorwaarde dat zij de ernst van hun beslissing zouden bewijzen door te verkopen wat zij bezaten en de opbrengst aan de armen uit te delen. Hij wenste zelf en eiste van zijn volgelingen, dat ze als armen de arme Christus zouden navolgen. Een leven als monnik wees hij af; evenmin wenste hij een strakke regel. Wat telde, was de beleving en die vond hij in enkele tekstplaatsen uit het evangelie. Zijn wantrouwen ten opzichte van de traditionele vormen van kloosterleven kan misschien begrepen werden uit de omstandigheid dat vele orden rijk waren gek orden en als de grote geldschieters van hun tijd evaren gaan fungeren. Zo moet zijn ondernemen gezien worden in het kader van de vele armoedebevvegingen die in die tijd ontstonden. Zoals de meeste onder hen wenste hij niet een vast tehuis te hebben, maar een pelgrimsbestaan te leiden. In tegenstelling met vele anderen bleef Franciscus echter bewust binnen de ruimte van de Kerk.De enorme uitbreiding van het aantal volgelingen is voor hem enerzijds een bron van vreugde, anderzijds een bron van kommer en zorg geweest. Vreugde bracht allereerst het meisje Clara, dat, net als Franciscus zelf, onvoldaan was over het rijkeluisleven in haar familie. Zijn bezorgdheid werd vooral ontleend aan het grote aantal volgelingen dat een bepaalde organisatie hoe langer hoe noodzakelijker maakte, maar dat tot zijn leedwezen er wel toe leidde dat er een vervlakking ontstond en er onderlinge ruzies en twisten opkwamen. Van die zorg heeft hij duidelijk getuigenis afgelegd in zijn Teslunienl.

Page 59: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Door de bevriende tussenkomst van Rome werd aan de `Franciscanen' een uitgebreidere regel opgelegd. De `orde' (die hij zelf nooit had voorzien en ook duidelijk nooit had gewild) kwam tot stand en zou in de verdere middeleeuwen een belangrijke rol spelen.In 1213 kwam de tweede orde van Franciscus tot stand: de vrouwelijke tak van de Clarissen, aan het hoofd waarvan Clara stond. Tegen de oorspronkelijke bedoeling van Franciscus in groeide deze tot een louter contemplatieve orde uit. Tenslotte kwam in 1221 nog een `derde orde' (die van de zg. Tertiarissen), bedoeld voor mensen die in de wereld bleven, maar van de Franciscaanse spiritualiteit wilden leven.

Dominicus (1170-1221)

Petrus Dominicus was in Spanje geboren. Tijdens een reis die hij, samen met zijn bisschop, in Zuid-Frankrijk ondernam kwam hij in contact met de Albigenzen (ook katharen genoemd); hij kwam tot het inzicht dat ze een groot gevaar voor de Kerk betekenden. Een vaste en welomlijnde doctrine hadden ze niet, maar ze gaven duidelijk blijk van manicheïstische tendenzen: de afwijzing van sexualiteit in en buiten het huwelijk; verwerping van uiterlijke ceremoniën; een verbod op het eten van vlees, eieren en melkproducten; verachting van al het menselijk-aardse. Het Katharisme verspreidde zich over heel Europa, met name in Zuid-Frankrijk (Albi!) en Noord-Italië, maar ook in Vlaanderen. Omdat de beweging grote onbaatzuchtigheid en een oprechte geest van armoede en onthechting tentoonspreidde, vond ze veel aanhang. Dominicus was van oordeel, dat velen zich bij de katharen aansloten uit pure onwetendheid; zo rijpte bij hem het plan om, net als de katharen, in armoede en predikend rond te trekken. Enkele gezellen sloten zich bij hem aan en in 1215 keurde de paus het initiatief van deze `predik-heren' goed. In hun regel, die in 1216 de pauselijke goedkeuring kreeg, heeft Dominicus de nadruk gelegd op de studie, als voorbereiding op het apostolaat. Zijn volgelingen namen de verplichting tot armoedebeleving op zich. De orde moest zich ervoor hoeden, grootgrondbezit na te streven en mocht daarom alleen bescheiden kerken en kloosters bezitten. Vanuit die kloosters trok men rond om het Woord van God te verkondigen. De orde breidde zich snel uit ; in 1221 telde ze tenminste zestig huizen.

Net als bij de Franciscanen ontstond ook bij de Dominicanen een vrouwelijke tak (de `tweede orde') en later een `derde orde' waarin leken, mannen zowel als vrouwen, zich door de geest van Dominicus lieten inspireren.

Dominicus en Franciscus van Assisi, detail uit de triptiek van Cortone van Fra Angelico (1335).

Hoewel ontstaan in dezelfde periode, gingen de Dominicanen niettemin heel anders te werk dan de Franciscanen. De eerstgenoemden legden meer nadruk op de bestudering van het geloof en zijn inhoud, terwijl bij de Franciscanen het beleven van het evangelie, vooral van de evangelische armoede het uitgangspunt was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat men bij de Dominicanen straks de grote inquisitoren zal vinden, al vindt men een aantal van hen ook bij de Franciscanen. Deze inquisitie - hoe een hatelijke klank deze in onze dagen ook mag hebben gekregen - moet gezien worden tegen de achtergrond van een tijd waarin men oprecht meende, er goed aan te doen de gelovigen, desnoods met geweld, ervan te weerhouden in een onheilssituatie (van ketterij met name) verloren te moeten gaan. Een aantal inquisitoren, die eigenlijk met rechtvaardigheid en barmhartigheid hadden moeten optreden, hebben zich als rechters in geloofszaken als fanatici gedragen. Ook in een tijd waarin tolerantie een nog onbekend begrip was, kan het optreden van mannen als Koenraad van Marburg (door Duitse edelen in 1223 om zijn wreedheid om het leven gebracht), Robert le Bougre (Frankrijk) en vooral Thomas de Torquemada (die in Spanje tegen ketters en tegen de Joden tekeerging) slechts betreurd worden. Het feit alleen al dat een instelling als de Inquisitie kon functioneren wijst erop, dat ook in de bloeitijd van de middeleeuwen de schaduwen niet ontbraken.

Page 60: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Scholen en universiteitenNa de woelige periode van de volksverhuizingen bleef van de oude Romeinse rhetorenscholen maar weinig over. In Italië en Zuid- Frankrijk functioneerden er nog enkele, maar langzaamaan geraakten ook die in verval. Alleen de geestelijken waren nog geletterd'. Karel de Grote en verschillende synoden schreven weliswaar voor dat de plaatselijke priesters les moesten geven, maar waarschijnlijk dacht men daarbij eerder aan geloofs- dan aan schoolonderricht. Het heeft er alle schijn van, dat de scholen bedoeld waren om met name jonge knapen op de geestelijke stand voor te bereiden. In ieder geval was de grote massa van de leken ongeletterd en het zijn de kerkelijke instellingen geweest die het volk opnieuw met het onderwijs vertrouwd hebben gemaakt.

Stiftscholen en kloosterscholenIn 787 had Karel de Grote aan alle bisschoppen en abten voorgeschreven, dat bij iedere kathedraal en elk klooster een school moest worden gesticht. Voorname stift- en kapittelscholen bestonden er te Keulen (waar Bruno onderricht gaf), te Reims (waar Gubertus scholaster was), te Chartres, te Utrecht en sinds de tiende eeuw ook in Luik, waarheen de oude bisschopszetel van Tongeren was overgebracht. Naarmate de middeleeuwen vorderden, was het bestuur niet altijd meer de pastoor of het kapittel, maar berustte het soms ook bij het stadsbestuur. Voor wat Nederland betreft, heeft Prof. Post aangetoond, dat dit laatste nagenoeg steeds het geval was sinds de veertiende eeuw. In België is de ontwikkeling iets langzamer gegaan.

Als de belangrijkste kloosterscholen kunnen we vermelden: de scholen die verbonden waren aan de kloosters van Sint-Martinus van Tours, van Corbie, Sankt-Gallen, Fulda en Reichenau. Oorspronkelijk bestemd voor de opleiding van toekomstige monniken, werden ze van lieverlee ook door leken bezocht, vooral door jongeren uit vooraanstaande families.

Nadat men had leren lezen en schrijven, duurde de studie

gewoonlijk nog zes jaar, soms zelfs meer. De cursussen werden ingedeeld in het `Quadrivium' (dat de mathematische vakken omvatte: rekenkunde, meetkunde, sterrenkunde en ... muziek) en het `Trivium' (met de onderdelen grammatica, rhetorica en dialectica). Tezamen heetten ze de `zeven vrije kunsten'.

De eerste universiteitenDe oudste universiteit (of hogeschool) in het Westen is die van Salerno. Ze werd reeds in de elfde eeuw opgericht en specialiseerde zich al spoedig in de geneeskunde. Aanvankelijk werden de vakken door Benedictijnen gedoceerd; later werden deze doorlekenartsen vervangen, onder wie de bekende Gariopontus, die een vijfdelig werk schreef over de ziekten, de zogenoemde Passionarius.Tegen het einde van de elfde eeuw ontstonden bijna gelijktijdig de universiteiten van Padua, Bologna, Parijs (Sorbonne) enOxford. Daarna volgden universiteiten in Modena, Montpellier, Cambridge en Napels. De oudste Duitse universiteit (die van Heidelberg) dateert uit de veertiende eeuw. Leuven werd in 1425 gesticht; Noord-Nederland was relatief erg laat met de Leidse hogeschool van 1575.Ook in de oprichting van het universitair onderwijs heeft de Kerk een grote rol gespeeld. De meeste universiteiten (ook Leuven) waren rechtstreeks afhankelijk van de Kerk. Van de 44 vóór 1400 opgerichte universiteiten hadden er 31 pauselijke stichtingsbrieven ontvangen en voor 21 daarvan was het initiatief van de paus uitgegaan. Het recht om te doceren werd ook door de paus verleend.Parijs zou uitgroeien tot een bijzonder vermaarde universiteit. De stad was gunstig gelegen en had een goede naam. Vele bisschoppen hadden er gestudeerd. Waarschijnlijk is ze ontstaan uit de school Notre Dame, die van de paus diverse privileges verkreeg en zich zo tot een zelfstandige corporatie kon ontwikkelen. Al spoedig stak ze dan ook torenhoog uit boven de twee andere Parijse scholen: die van St. Victor en die van Ste Geneviève (waar Abaelardus doceerde). De rechtspositie van de Notre Dame-school werd sterker. In 1200 was zelfs de Franse koning gedwongen toe te staan dat de studenten aan de gewone rechtspraak onttrokken werden en aan de kerkelijke onderworpen. Paus Gregorius IX bevestigde het stakingsrecht van de universiteit (zowel van professoren als van studenten!), wanneer er aan hun respectieve privileges werd getornd. In Parijs bloeiden vooral de filosofie en de theologie, met als hoogtepunt de tweede helft van de dertiende eeuw.De tweede belangrijkste universiteit van Europa was die van Bologna, die vooral faam had vanwege de studie in de

Page 61: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 62: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

rechtsgeleerdheid. Ze stamde uit de oude stedelijke rechtsschool. Ook Bologna had haar ontwikkeling te danken aan haar vele privileges, waarvan de meest bekende de zogenoemde `authentica habita' (van 1158) was, waardoor de studenten in de rechtswetenschappen de keizerlijke bescherming genoten tijdens hun reizen van en naar de universiteit. De niet uit Bologna zelf afkomstige studenten voelden de noodzaak, zich te verenigen voor wederzijdse steun en bescherming. Naast Italianen studeerden er ook veel Duitsers. Voor de Duitse adel was het zo ongeveer mode, hun zonen in Bologna te laten studeren. Bologna had geen theologische faculteit. Wel werd er naast het burgerlijk recht ook het kerkelijk recht gedoceerd, met als beroemdste vertegenwoordiger Irnerius, wiens standbeeld nog altijd bij de ingang van de universiteit staat. Hij was een genie in de interpretatie van de wetsteksten.Bologna zal later, tijdens de late middeleeuwen, een voorname rol spelen in de laïcizering van Europa. Zo heeft deze universiteit wezenlijk bijgedragen tot een breuk in de westerse cultuur.De universiteiten van Oxford en Cambridge kenden een volstrekt eigen ontwikkeling; de studenten leefden daar bijeen in `colleges', terwijl ze aan andere universiteiten vaak inwoonden bij professoren. Paus Alexander III heeft ooit een brief geschreven waarin hij vrij heftig uitvaart tegen de gierigheid van sommige professoren die of veel te hoge kosten van levensonderhoud vroegen, of onvoldoende voedsel verstrekten.

Het studentenlevenEr zou een boeiend boek te schrijven zijn over het universiteitsleven in de middeleeuwen. Er zijn reeds enkele documenten hierover uitgegeven, maar een definitief overzicht met conclusies is tot dusver niet gemaakt. Welke bronnen zouden daarvoor gebruikt kunnen worden? Allereerst de `brievenboeken', die aangelegd werden ten behoeve van de vaders wier zoon aan de universiteit verbleef. Aangezien vele studenten voortdurend om meer geld vroegen, speelden talloze brieven hierop in: de zoon moest toch weten dat de oogst mislukt was of dat zijn zuster gehuwd was, wat veel onkosten met zich had meegebracht. Soms wordt uitdrukkelijk gezegd, dat men vernomen heeft dat zoonlief wel iets anders doet dan studeren. Verder is er herhaaldelijk sprake van vechtpartijen en amoureuze avonturen.Maar er waren ook idealisten onder de studenten. Ze hadden zoveel liefde voor de wetenschap, dat ze er een verloofde voor lieten schieten. In een door Haskins uitgegeven brief van een student lezen we: `Ook al is ze bruin van huid, ze is toch wel zeer aantrekkelijk,

ook erg handig, zachtaardig, lief, goed, wijs en nobel... Maar het zou toch dwaas zijn de liefde voor de wetenschap op te geven voor de liefde voor een vrouw. Een echtgenote kan men altijd nog wel vinden, maar als men eenmaal de wetenschap vaarwel heeft gezegd, vindt men haar niet meer terug.'Een andere bron om het studentenleven te leren kennen, zijn de boekjes waarin de geestelijken de studenten goede manieren trachtten bij te brengen: ze moeten vooral goede professoren uitkiezen, niet van de lessen spijbelen, maar het geleerde onderweg naar het collegelokaal steeds herhalen.

Nog een andere bron zouden de preken kunnen zijn die voor de studenten gegeven werden. De zeven `artes' worden in een preek van Robertus van de Sorbonne vergeleken met de zeven gaven van de Heilige Geest. Er bestaat ook een preek, waarin het eindexamen wordt vergeleken met het laatste oordeel. Maar er waren volgens de predikant ook verschillen: aan de universiteit worden alleen diegenen ondervraagd die zich aanbieden, maar aan het laatste oordeel ontkomt niemand. Ook wordt wel eens de vergelijking gemaakt tussen het regelmatig bijwonen van de lessen en de veelvuldige biecht.Tenslotte zou men als bron nog de Goliardenliteratuur kunnen nemen. De goliarden waren de studenten die van de ene universiteit naar de andere trokken (als vagantes, omdat ze vaak na hun studies in eigen kring geen werk vonden) en die uiteindelijk een groep verbitterden vormden, die hun gemoedsstemming uitdrukten in liederen en gedichten. Die bevatten veel onschuldige humor, maar vaker nog uitgelatenheid; vaak ook spot op de paus en de hiërarchie en natuurlijk verheerlijking van drank en liefde. De `Carmina Burana' zijn daar een voorbeeld van: vagantenliederen, waarvan het manuscript in deze eeuw in een Beiers klooster werd ontdekt.

Page 63: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Een zoeken naar synthesenIn de middeleeuwen probeerde men tot synthesen te komen van de christelijke leer. De afzonderlijke onderdelen werden als niet los van elkaar gezien; men zocht een innerlijk verband. De erfzonde, de incarnatie, de verlossing, de geloofsbeleving, het hiernamaals, de Kerk: hoe stond dat alles met elkaar in verband? In hun uitleg van deze verschillende religieuze problemen hadden de Vaders ook niet altijd eenheid van visie bereikt. In de middeleeuwen, die door een algemene tendens naar eenheid werden gekenmerkt, probeerde men nu ook de schijnbare of werkelijke tegenstrijdigheden met elkaar te verzoenen. De kenmerken van de scholastieke theologie zou men misschien kort als volgt kunnen omschrijven: zij spant zich in om op zo rationeel mogelijke wijze de diepere basis van het geloof uit te leggen; zij toont de harmonie in de theologische tradities aan; zij probeert om rond een centrale idee een samenhangend systeem op te bouwen, een synthese van alle deelwaarheden.Anselmus (1033-1109), aartsbisschop van Canterbury, wordt

63

Het middeleeuwse denkenWe hebben reeds de gelegenheid gehad te wijzen op de objectieve waardevladder die aan het denken in de middeleeuwen ten grondslag lag en die aan de wereldbeschouwing een eenheid gaf. Dat gold uiteraard in de eerste plaats voor de theologie, die aren de `scholastieke theologie' noemde.

De middeleeuwse situatie stelde de theologie voor nieuwe problemen; problemen waarvoor men bij de oudere kerkvaders geen oplossing kon vinden. Het theologische denken van de kerkvaders was in feite beperkt gebleven tot enkele speciale punten die men nader bestudeerd had omdat ze int wijjèl waren getrokken of onderwerp van discussie waren geweest. Zo was er veel geschreven over de persoon van Jezus Christus (zijn mens-zijn en zijn God- zijn), over de Heilige Drieëenheid (één God in drie Personen), over vrijheid en genade (en hoe die beide met elkaar te verzoenen waren).

beschouwd als de vader van de scholastieke theologie, omdat hij als eerste begonnen is de waarheden van het geloof op een rationele wijze te benaderen. Eerdere theologen hadden zich ertoe beperkt, de leer van de kerkvaders te herhalen. Hij zocht naar een beredenerend begrip van wat het geloof leerde. Niets verbiedt ons, de inhoud van ons geloof te abstraheren om het met onze rede tot een oplossing te brengen. Anderzijds huldigde hij het aanvullende principe: het geloof zoekt naar beter inzicht (fides quaeril intellecturn).Abaelardus (1079-1142), een subtiele theoloog, hoogleraar aan de kathedraalschool van Parijs, vervolmaakte deze methode door zijn pogingen, de tegenstrijdigheden van de traditie met elkaar te verzoenen. Hij stelde schijnbaar tegenstrijdige beweringen tegenover elkaar en bewees, door het aanbrengen van distincties, dat sommige tegenstellingen slechts in schijn in tegenspraak met elkaar waren.Een leerling van Abaelardus, Petrus Lombardus (1100- 1160), later bisschop van Parijs, was de eerste die een reële poging totsynthese deed. In zijn vier boeken met `sententiën' probeerde hij het gedachtengoed van de vroegere theologen te ordenen. De zogenoemde `summa's' uit de dertiende eeuw zijn voor een groot deel commentaren op zijn werk.Albertus Magnus (1193-1280), een dominicaan die eerst in Parijs, later in Keulen doceerde en die door zijn uitgebreide en veelzijdige kennis een van de invloedrijkste meesters van de middeleeuwenis geweest, heeft misschien als voornaamste verdienste gehad dat hij de leermeester is geweest van de grootste denker uit de middeleeuwen: Thomas van Aquino.

Thomas van Aquino (1225-1274)Naai het voorbeeld van Aristoteles werd hij gestuwd door een drang om het diepere verband te zien tussen de wezens en zo alle problemen in hun wezenlijke draagwijdte te duiden. Hij had een buitengewone aanleg voor synthese en systematisering. Alles probeerde hij een plaats te wijzen op een weg die op God uitliep. Hij erkende de waarde van de filosofie en maakte dankbaar gebruik van haar begrippen. Toch wilde hij niet, dat de filosofie echt geheel zou doordringen op het terrein van de openbaring. Het denken moest een dienende rol vervullen, en zich vol ontzag buigen voor het mysterie van God. Naar de naam van de ontwerper heeft men dit systeem het `thomisme' genoemd: een denken dat de rechten van de rede erkende, maar ook de grenzen daarvan nauwkeurig in acht nam. Thomas streefde naar het bereiken van een harmonie tussen rede en geloof. Zijn werk getuigt van machtige architecturale kwaliteiten. Het had ten doel de som (=summa) van de gehele theologische

Page 64: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Thomas van Aquino (houtsnede uit Petrus Bergomensis, Tabula operum 1497, K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek).

kennis te bieden. Zowel de algemene structuur als de detailoplossingen voor concrete vragen getuigen van een zeer grote harmonie. Hij had - wat aan vele van zijn voorgangers had ontbroken en waartoe velen na hem niet meer in staat zullen blijken te zijn - ook zin voor historische ontwikkeling. Met al wat op het terrein van de filosofie vóór hem gepubliceerd was, voelde hij zich vertrouwd. Hij had de vroegere theologische werken gelezen en geassimileerd. Als stelregel hanteerde hij, nooit een probleem op te lossen alvorens de oplossingen te bestuderen die de theologen vóór hem hadden voorgesteld. In elk artikel van zijn grote Summa Theologica wordt eerst aangestipt wat de bestudeerde thesis lijkt tegen te spreken. Na deze objecties (tegenwerpingen) te hebben weerlegd volgens de methode van de distinctie, haalde hij de gegevens uit de traditie aan om zijn eigen stelling kracht bij te zetten. Zijn betoog zelf wordt dan uitgewerkt in een wetenschappelijke verhandeling over de inhoud van het geloof.Thomas is zeer helder in zijn betoog. Wat bij het lezen van zijn werken wellicht nog het meest treft, is zijn deemoed: zijn werk is zuivere dienst aan de waarheid en de objectiviteit. In de Summa Theologica, die meer dan 3.000 artikelen telt, spreekt hij niet eenmaal over zichzelf. Men krijgt de indruk dat hij bewust op de achtergrond treedt, om God naar voren te laten treden. Men kan uit zijn werk niet opmaken of hij Fransman is dan wel Italiaan, aanhanger of tegenstander van de keizer. Politieke uitspraken treft men bij hem niet aan. Onwillekeurig wordt men geboeid door dit

64

soort persoonlijkheid, dat doet denken aan een ontzagwekkende eerbied en ontzag voor datgene dat hem niet toebehoort. Uiteraard doet Thomas' werk wat cerebraal aan, maar tegelijk geeft de auteur blijk van een buitengewone integriteit. Aan God wordt absolutevoorrang gegeven en de deemoedige eerbied die hij opbrengt voor de feiten van het geloof, is treffend.

Een onvergankelijke theologie?Thomas' denken was gebaseerd op een onveranderlijke en hiërarchisch geconstrueerde wereldorde. God was immers een van orde en het gehele geloofsplan werd op de basis van dit ordebegrip geïnterpreteerd. De zonde werd gezien als een verstoring van die door God gewilde orde. Max Wildiers heeft op meesterlijke wijze aangetoond, hoe geloven en denken door Thomas ontleed werden in de terminologie van de toenmalige cultuur en hoe hij het geloof toch volgens een toen geldend cultuurpatroon interpreteerde.

God

Maar theologie is nimmer het laatste, laat staan het onveranderlijke woord over het geloof. Ook van de middeleeuwse theologie moet gezegd worden, dat ze een tijdgebonden uitdrukking is geweest van de wijze waarop de gemeenschap in die bepaalde periode de geloofsleer heeft begrepen. De thomistische visie mag niet a priori als niet voor verbetering vatbaar worden beschouwd.In een scherpe diagnose heeft Wildiers aangetoond, dat na de bloeitijd van het thomisme, toen theologie en wereldbeeld uit elkaar groeiden, niemand voorlopig voldoende creatief bleek te zijn om tot een nieuwe aanvaardbare synthese te komen, zodat het onvermijdelijk tot een verschrompeling in het theologische denken moest komen. Blijkbaar zag men niet dat er onderscheid is tussen het geloof zelf en de verwoording van dat geloof, of tussen geloof en gewijzigd wereldbeeld, en dit zou later leiden tot tragedies als de zaak-Galileï.

Niettemin mag worden gesteld, dat in de bloeitijd van de middeleeuwen het denken over het geloof een tot dan toe nooit eerder gekend hoogtepunt heeft bereikt.

123

Page 65: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

De gotiekIn de vroege middeleeuwen was er maar weinig afwisseling in de bouwkunst. Tot in de negende eeuw bouwde men de kerken naar het model van de oud-christelijke basiliek. Toen het immense rijk van Karel de Grote verbrokkelde tot feodalistische staatsvormen, groeide geleidelijk aan ook de drang naar een grotere individuele expressie.In Italië bleef men vooralsnog conservatief. Vooral in Rome werd hardnekkig vastgehouden aan het type van de oude basilieken. Maar ten noorden van de Alpen, met name in Frankrijk, achtte men zich minder gebonden door de traditie. In de torens en de kruisgewelven kreeg de verticale richting hoe langer hoe meer aandacht, een opwaarts streven dat in de bloeitijd van de gotiek tot een verrukkelijke elegantie zou leiden. Een overgangsperiode werd gevormd door de kerken uit de tiende, elfde en twaalfde eeuw.Men denke dan aan de kathedraal van Sens (waaraan werd begonnen in 1130) en aan die van Laon (resp. in 1163).Het bloeitijdperk van de gotiek heeft de kathedralen van Chartres, Amiens en Reims voortgebracht: grote gebedshuizen waarin het plastische een rijke rol speelt. Honderden figuren boven de portalen en overal rondom. Buiten Frankrijk is de geschiedenis van de gotiek die van een enigermate aangepast ingevoerde bouwstijl. Nergens bereikt ze de volmaaktheid die de Franse kathedralen kenmerkt. In Duitsland bleef de stijl langer dan elders Romaans. In Engeland heeft men Canterbury, Westminster Abbey en de enkele jaren geleden door65

Christendom: ziel vankunst en letterenHet geloof is niet een abstracte zaak. Als het werkelijk beleefd wordt, drukt het zijn stempel op de gehele cultuur. Het vindt uitdrukkingsvormen in bouwwerken, schilderijen enliteratuur. Misschien leveren de middeleeuwen daarvan het beste bewijs.

brand geteisterde kathedraal van York. Voor de Nederlanden kan men verwijzen naar Utrecht, 's Hertogenbosch (waar de St.-Jan veel overeenkomst met de kathedraal van Amiens vertoont), Mechelen, Antwerpen en Doornik. Maar in Frankrijk vooral kreeg degotiek haar zuiverste uitdrukkingsvormen.Waar de romaanse levensstijl vooral stoerheid uitdrukte, maar tegelijk een zekere bevangenheid, daar was de gotiek als het ware bevrijding uit het beklemmende. Zoals F. van der Meer het eens heeft uitgedrukt: de gebondenheid van de gewelven lijkt er met minder moeite te gebeuren dan in de romaanse gewelven.Het gebouw is niet langer een blok, een tegen de grond gedrukte massa, het is een dynamische bouw in de hoogte, een voortdurend overwinnen van de zwaarte van het materiaal, wat des te meer eerbied afdwingt als men daarbij bedenkt met welke primitieve middelen er moest worden gebouwd. Het grote ijle van de zware hoogopschietende beuken wordt gemilderd door het licht van de veelkleurige brandramen. In de oude romaanse kerken viel slechts weinig daglicht door de dikke muren. Ongetwijfeld hing er een atmosfeer van wijding en ingetogenheid onder die halfdonkere gewelven, maar diezelfde ingetogenheid komt in de gotische kerken tot stand door de gebrandschilderde ramen die vooral met blauw en rood de ruimte vullen en een sfeer van devotie scheppen.

een

Glasschilderkunst en beeldenNaarmate de glasschilderkunst zich ontwikkelde, werd het uitbeelden van vernieuwingsmotieven vervangen door het voorstellen van personen en taferelen. Het figuratieve bleef als versiering behouden, maar centraal stond nu het gehele heilsgebeuren: van de schepping van de wereld en de val van de engelen, via het thema van de verlossing, tot het laatste oordeel met hemel en hel. En om dat alles te illustreren werd een beroep gedaan op taferelen met symbolische waarde uit het Oude of het Nieuwe Testament. Bij de kruisiging van Christus behoorde het offer van Isaak. De kerkramen van de kathedralen van Chartres of Amiens zijn als reusachtige bladzijden uit platenboeken, bestemd voor het volk dat niet lezen kon.De centrale figuur is Christus. Hij is te zien als de opperste rechter, terwijl Hij de uitverkorenen van de verdoemden scheidt. Maar ook wordt Hij afgebeeld als het kindeke Jezus tijdens het kerstgebeuren of tijdens de vlucht naar Egypte. Vanzelfsprekend heeft ook het lijdensverhaal talrijke meesterwerken geïnspireerd.Ook de beeldhouwkunst was sterk christologisch; niettemin wordt naast Christus Maria talloze malen uitgebeeld. Zij bekleedde een ereplaats. Zij is de gekroonde, machtige, maar ook barmhartige

125

Page 66: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

koningin. Aan het einde van de bloeiperiode is zij tevens de zoete, goede, glimlachende Moeder van de Heer. Daarnaast willen de mensen ook de heiligen zien, de vele voorsprekers en voorspreeksters, een hele wereld van heilige mensen waaraan bekende en ook onbekend gebleven kunstenaars een onvergetelijke uitdrukking hebben gegeven: Paulus, de actiemens met gespannen gelaat, Johannes die liefdevol zijn gezicht naar de hemel heft, Hiëronymus, de bijziende geleerde met de kleine oogjes, Ambrosius de bisschop, die waardigheid en gezag uitstraalt.Door dit alles werd God nader tot de mensen gebracht.

Een godsdienstig geïnspireerde literatuurOngetwijfeld bestond er ook een profane literatuur, maar de meest invloedrijke werken hadden een religieuze grondslag. Ook hier nam Frankrijk een voorname plaats in. Aanvankelijk kende men alleen moraliserende preken, waarin de vele gebreken van de samenleving gehekeld werden. Al spoedig echter ontstonden er prachtige legenden, zoals de bekende `Jongleur de Notre Dame', of in de Nederlanden de vele Marialegenden, maar ook de minder bekende `Chevalier au barisel', het verhaal van een zondaar met een versteend hart, die als boete een emmertje met water moet vullen. Een jaar lang probeerde hij dat tevergeefs. Toen werd hij door de genade geraakt en leerde te wenen: één traan van berouw was voldoende om de emmer te vullen.

Twee houtsneden uit Marieke van Niemegen, een ander voorbeeld van religieus geïnspireerde literatuur.

66

JAN VAN RUUSBROECNadat Jan van Ruusbroec - aldus genoemd naar zijn geboorteplaats bij Brussel - een tijdlang in deze stad als wereldgeestelijke had ge-werkt, trok hij zich met twee vrienden terug in de eenzaamheid van het Zoniënwoud. In 1349 aanvaardden deze kluizenaars de levens-wijze van de reguliere koorheren. In het klooster Groenendael was Ruusbroec de eerste prior. Zijn mystieke beschouwingen schreef hij in het Nederlands neer. Doorgaans wordt Die Chierheit der gheeste-leker Brulocht als zijn kostbaarste werk aangezien. Hij schildert er het samenspel van God en de ziel om tot de mystieke beschouwing te komen. Ook in zijn andere werken behandelt hij de opgang naar God, zoals in zijn Spieghel der ewigher Salicheit, geschreven voor een jonge kloosterlinge, of het Boec der Seven Sloten, waarin een clarisse een ideale dagorde voorgehouden wordt. Ruusbroecs geschriften hebben een terminologie geschapen die onder zijn volgelingen bewaard bleef. Men heeft hem de schepper van het Nederlandse proza genoemd. In ieder geval, zijn werken zijn een bron van inspiratie geweest voor de Moderne Devotie. Dat hij zich, in die tijd van verwereldlijking toch nooit buiten de Kerk heeft willen plaatsen, kan blijken uit de raadgevingen die hij aan de begijnen gaf:'Si en verkiesen ghene sonderlinghe manieren, Si willen gheliken anderen goede lieden;Sie oefenen die heilighe Kerke,

Met allen goeden heilighen werken.

Si hebben alle die Sacramenten in groter werdicheit,

Chrétien de Troyes heeft de ontroerende geschiedenis geschreven van `Tristan en Isolde' (bekend geworden door de opera van Wagner), waarin we kennismaken met de ellende van de niet-christelijke opvatting over de liefde, het ongelukkige leven van de twee geliefden die onder schuldgevoelens gebukt gaan.Sinds het einde van de twaalfde eeuw vormde zich de roman van de Graalridders, waarvan ook enkele oud-Nederlandse versies bestaan, zoals Maerlant's Historie vanden Grale. Maar in de Nederlandenis bij uitstek de Marialegende Beatrijs een zeer zuiver poëziewerk, waarin wordt verhaald hoe een kloosterzuster haar klooster ontvlucht om alsnog te trouwen met een jonge man op wie ze reeds sinds haar twaalfde jaar verliefd is. Voordat ze het klooster verliet, knielde ze nog een keer voor het Lievevrouwealtaar. Wanneer ze, ontgoocheld in haar liefde, na verloop van tijd naar het klooster terugkeert, komt ze te weten dat niemand haar verdwijning heeft opgemerkt, omdat de Lieve Vrouwe haar plaats al die tijd heeft ingenomen.

127

Page 67: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Uit de dertiende eeuw dateren dan nog de zeer zuivere mystiek van Hadewijch, die de liefde tot God - de `Minne' - beschrijft als het middelpunt van het leven, en het werk van de Duitse mysticus Meister Eckhart. Men mag stellen dat, globaal gezien, de hele cultuur tijdens de bloeitijd van de middeleeuwen doordrenkt was van een diep-christelijk geloof. De felheid van het leven, de soms nog onbehouwen zeden, de uiterlijke ruwheid en het ontbreken van meer verfijnde beschavingsvormen gingen op een wonderlijke manier samen met een naïef aandoende eenvoud en een kinderlijk idealisme. Een neiging naar het superstitieuze mag dan al een bepaalde rol hebben gespeeld, God en het goddelijke bleven inspiratiebron voor heel het leven van de middeleeuwse mens en zijn cultuur.

Begijnen en begarden

BegijnenOver de oorsprong van de naam `begijn' is al heel wat geschreven. Sommige auteurs meenden dat de naam ontleend is aan de vermeende stichteres, de H. Begga, maar die is pas in de zeventiende eeuw patrones van de begijnen geworden. Anderen waren van

67

In de tijd van de kruistochten, toen vele mannen naar het Oosten trokken en een groot aantal onder hen daar sneuvelde of aan de pest, cholera of een andere ziekte overleed, bleven veel vrouwen in Vlaanderen, Brabant, Limburg en Luikals weduwe of alleenstaande achter. Vele vromen keerden zich in hun eenzaamheid tot God. Zo ontstond er een beweging waarin alleenstaande vrouwen, zowel gehuwde als ongehuwde, gegrepen werden door de aandrang om hun leven aan God toe te wijden. In de volksmond werden ze `heilige vrouwen', `vrome vrouwen', eventueel `vrome maagden' genoemd. Ze leefden van hun eigen handenarbeid, in onthechting en onthouding. Ze voelden zich niet geroepen tot het traditionele kloosterleven, maar ook niet tot het gewone leven van de gehuwde (of ongehuwde) vrouw in de wereld. Vrij spoedig kregen zij de naam `begijnen'.

Fragment van een houtsnede uit Van den begijn van Parisz, Keulen 1513.

mening, dat de naam iets te maken kon hebben met de beige kleur van hun kleed. Nog weer anderen opperden als hypothese, dat de begijnen genoemd zijn naar de Luikse priester Lambert `li Bèges' ( de stotteraar), wiens bijnaam echter op een oncontroleerbare traditie teruggaat. Tot enkele jaren vóór zijn dood in 1177 was hij werkzaam in de Luikse bisschopsstad, waar hij door zijn prediking veel volk en een aantal clerici wist aan te trekken. Voor de ongehuwde vrouwen of maagden heeft hij het leven en de passie van de H. Agnes vertaald; voor een breder publiek vertaalde hij verder de Handelingen der Apostelen in ritmische verzen uit het Latijn in de Romaanse volkstaal. Recent historisch onderzoek heeft echter aangetoond, dat Lambert niet de stichter, zelfs niet de organisator van een groep begijnen is geweest.

Wat nu de naam begijn betreft, gegeven aan deze vrome vrouwen, deze komt vóór de vijftiende eeuw niet voor. Men lijkt thans van mening dat het woord een verbastering is van `Albigenzen',een ketterse beweging met manicheïstische inslag. Net als de Albigenzen werden de begijnen `continenten' genoemd, omdat ze afwijzend stonden tegenover het huwelijk. Beide groepen hadden ook een afkeer van de eed. Zoveel is in elk geval zeker, dat het woord `begijn' aanvankelijk een negatieve betekenisklank had en dat men er vrouwen mee aanduidde die blijk gaven van een soort vroomheid die in het traditionele kloosterleven niet werd teruggevonden.Ze verspreidden zich heel snel en omdat ze zich aan geen bestaande kloosterregel wensten te onderwerpen, werd de gehele beweging door

129

Page 68: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Rome met een zekere argwaan gevolgd. Dat was begrijpelijk, want door hun ongeorganiseerd leven konden ze gemakkelijk het slachtoffer worden van heterodoxe nieuwlichters. Er waren echter ook orthodoxe hervormingsgezinden, mensen die zich er bewust van waren dat het klassieke religieuze leven tot verstarring was vervallen en te weinig evangelisch geïnspireerd was. Er werd buiten de traditionele kloostervormen naar evangelische beleving gezocht. Zo hield de al eerder genoemde Luikse priester Lambert op zon- en feestdagen bijeenkomsten voor godsdienstige verdieping, zowel voor mannen als voor vrouwen, die evenwel afzonderlijk in hun huizen in de stad bleven wonen.

BegijnhovenIn het begin van de dertiende eeuw begon een aantal begijnen samen te wonen. Meestal vestigden zij zich in de nabijheid van een hospitaal of gasthuis, waar ze overdag gingen werken. Van huizen waar begijnengemeenschappen woonden naar begijnhoven was nog maar een kleine stap. Eén van de oudste begijnhoven is dat van St. Christoforus in Luik, dat voor het eerst vermeld wordt in 1208. Maar vooral in de eerste helft van de dertiende eeuw nam het aantal begijnhoven toe, vooral in de Nederlanden en in Duitsland. In nagenoeg alle steden van de Lage Landen kwamen begijnhoven tot stand. Enkele data voor wat Vlaanderen betreft: Leuven kreeg zijn begijnhof in 1230, Brugge omstreeks datzelfde jaar, Sint-Amandsberg in 1234, Kortrijk in 1241, Anderlecht en Diest in 1252, Aarschot in 1259, Dendermonde in 1288. In de Noordelijke Nederlanden ontstaan rond dezelfde tijd begijnhoven in Amsterdam (ca. 1250), Breda (1262) en vele andere steden.Daar het hier een nieuwe vorm van religieus leven betrof, waarover het kerkelijk gezag weinig autoriteit had, verbood het concilie van Lateranen in 1215 de stichting van nieuwe orden. Jacob van Vitry, een augustijnerkoorheer en later curiekardinaal, trok echter naar Rome om er het bestaansrecht van deze `beghinae clausae' (gesloten begijnhuizen) te verdedigen. Hij won het pleit. Bovendien verleende Gregorius IX in 1233 een beschermingsbul aan de in onthouding levende vrouwen van het bisdom Kamerijk. In 1247 volgde een soortgelijke bul van Innocentius IV ten gunste van hen die in het Duitse koninkrijk gevestigd waren. Toen sommige begijnhoven onder verdenking kwamen van afwijkingen van de rechtgelovigheid, trad Rome opnieuw op. In 1311 verbood Clemens V op straffe van de kerkelijke banvloek het voortbestaan van de begijnhoven. Dezelfde straf gold voor hen die de begijnen leidden of begunstigden. Verschillende begijnhoven werden verbeurd verklaard, o.m. die van Zoutleeuw, Dendermonde en Aalst. In 1317 werd

68

deze veroordeling bevestigd door Johannes XXII, maar reeds in het jaar daarop werd door dezelfde paus de verbodsbepaling opgeheven en opnieuw een jaar later verklaarde hij uitdrukkelijk, de samenwonende begijnen van Brabant onder zijn bescherming te nemen. Dit had als gevolg dat praktisch alleen in de Nederlanden de begijnhoven zullen blijven voortbestaan. Voor het grondgebied van België heeft men er niet minder dan 94 geteld.

Begijnhoflevenleder begijnhof had zijn eigen statuten, maar op enkele fundamentele punten stemden alle overeen. Zolang men binnen het begijnhof vertoefde, moesten de drie evangelische raden onderhouden worden onthouding van het huwelijk, onthechting van aardse goederen, gehoorzaamheid aan de `meesteresse'. Bovendien moesten de begijnen van handenarbeid leven en in dienstbaarheid anderen bijstaan; vandaar dan ook, dat we de eerste begijnhoven meestal aantreffen in de nabijheid van ziekenhuizen of bij de leprozen, de melaatsenkolonies. De statuten waren opgesteld door de stichters of door de vorst en goedgekeurd door de bisschop. Om opgenomen te worden, moest men ongehuwd of weduwe zijn, vroom en vrij van geldschulden. Sommige begijnhoven groepeerden zich tot een soort congregatie met gemeenschappelijk statuut. Aan het hoofd van zo'n federatie stond een `groot-meesteresse'.Alvorens definitief in het begijnhof te worden opgenomen, moest men een proeftijd van een jaar doormaken, waarna een soort officiële `aanvaarding' volgde waardoor men deel kreeg aan de voorrechten en de gunsten van de begijnen. Men mag zich deze dan ook niet voorstellen als uitsluitend `oude vrijsters'. Een groot deel bestond uit jonge vrouwen. In Kortrijk was de minimumleeftijd om opgenomen te kunnen worden 20 jaar; te Sint-Amandsberg was 15 jaar voldoende.

De begijnen moesten bepaalde gebeden verrichten. Zo werden er getijdenboekjes ingevoerd. De uren van thuiskomen en uitgaan waren vastgelegd en de portierster hield daar controle op. Voor bewoning, licht en vuur behoefden ze doorgaans niet te betalen, maar voorde rest dienden ze zelf in hun onderhoud te voorzien. Wie geen werk in de stad had, bleef thuis naaien, borduren, spinnen of weven.In sommige steden (Leuven, Mechelen, Gent) bestond er naast het Groot Begijnhof ook een Klein Begijnhof. In dat laatste woonden begijntjes van rijkere afkomst. In ieder geval moest men over een minimaal inkomen beschikken om aanvaard te worden. Het onderhoud van behoeftige begijnen werd toevertrouwd aan de H. Geesttafel, een instantie die over regelmatige inkomsten beschikte.

Page 69: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

BegardenDe begijnen hebben ook een mannelijke tak gekend, die begarden of bogaarden werden genoemd; ze zijn echter nooit zo talrijk geweest als de begijnen. Ze waren ook van recentere oorsprong. Het oudste begardenhuis dat wij nu kennen is dat van Diest, dat vóór 1257 moet zijn opgericht. Dat van Sint-Truiden dateert van 1270. Er bestonden nooit `begarden-hoven', maar wel vormden de begarden een gemeenschap in één huis. Men droeg een donker habijt en als werkzaamheden kende men het bereiden van wol en het weven, terwijl anderen manuscripten copieerden. Het statuut en de instelling van de begarden verschilden voor het overige maar weinig van die van de begijnen: een gemeenschappelijk samenleven, zonder eigenlijke kloostergeloften, maar in onderwerping aan een vrijwillig aanvaard reglement waarin gehoorzaamheid aan een overste en een ongehuwd leven waren vervat. Aan een dergelijke samenlevingsvorm doet ook de latere Moderne Devotie van Geert Groote denken, waaraan we in een van de volgende hoofdstukken nog uitgebreide aandacht zullen schenken.Zowel begijnen als begarden zouden na verloop van een aantal eeuwen uitsterven. Na een heropleving in de tijd van de contrareformatie zou uiteindelijk de Franse Revolutie de genadeslag brengen. De begijnhoven werden genationaliseerd en aan burgerlijke godshuizen geschonken. Na het concordaat van Napoleon werden vele begijnenkerken parochiekerken en door vele begijnhoven werden straten aangelegd. De best bewaarde of gerestaureerde begijnhoven (Brugge, Leuven) zijn, evenals bijvoorbeeld dat van Amsterdam, toeristische attracties geworden, maar laten nog iets vermoeden van de vrede en de vroomheid die van deze originele vorm van religieus leven zijn uitgegaan.

69

Kerk en staat in de middeleeuwenDe Kerk heeft de verantwoordelijkheid, steeds opnieuw naar de juiste houding tegenover de wereldlijke macht te zoeken. Vanaf de negende tot het midden van de elfde eeuw stond ze in de verdrukking. Ze zat in de greep van adellijke families of vorsten . Het heeft tot Gregorius VII moeten duren voordat het roer kon worden omgegooid. Voortaan zal de Kerk de leiding overnemen en de vorsten zullen zich aan de paus moeten onderwerpen. Ook dat zal echter tot misbruiken leiden.

Gregorius VII (1073-1085)Gregorius heeft de Kerk haar vrijheid en haar aanzien teruggegeven. Als men zijn afbeelding ziet, klein, tenger, een man met een ascetisch voorkomen, kan men zich slechts met moeite die wilskrachtige figuur indenken die recht op zijn doel afging: in Kerk en maatschappij rechtvaardigheid laten heersen. De Kerk mocht niet langer een speelbal zijn in handen van de staat. Christus moest heersen. Dat die heersersgedachte door latere pausen soms in dienst van de eigen macht werd genomen, is niet aan Gregorius te wijten. Hij wilde weliswaar het Rijk van God op aarde verwezenlijkt zien onder leiding van de paus, maar dat betekende niet dat hij de vorsten als zijn vazallen wilde beschouwen. Ook zij kregen hun macht van God, maar zij moesten onderworpen zijn aan de goddelijke en morele wetten en het was de paus die daarover moest oordelen. Hij kon hen vermanen, zonodig afzetten en de onderdanen ontslaan van hun eed van trouw, waaraan hij nimmer een onvoorwaardelijke waarde wilde hechten.Een epische toepassing van deze ons nu vreemd voorkomende leer was zijn conflict met keizer Hendrik IV van Duitsland in verband met de investituur. Reeds Karel de Grote had de gewoonte aangenomen om naar eigen goeddunken aan kandidaten van eigen keuze een bisdom of een abdij te schenken. In de tiende en de elfde eeuw was dat een algemeen gebruik geworden, zelfs een misbruik, want vaak ging dat met simonie gepaard: de koop en verkoop van kerkelijke ambten. Zo wisten onwaardigen zich vaak toegang te verschaffen tot de geestelijke staat.

133

Page 70: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Gregorius begreep dat hij de investituur door leken moest afschaffen, als hij het kwaad tot in de wortel wilde uitroeien. Om tot een waardige clerus te komen was het nodig dat de Kerk zelf de bisschoppen en priesters aanstelde en hun kerkelijke domeinen toewees. In Duitsland was de kwestie ingewikkelder dan elders, omdat de kerkelijke domeinen daar sinds enkele eeuwen als rijksgrond werden beschouwd. Toen Hendrik IV zich niet naar de verordening wilde schikken, werd hij in 1075 zonder aarzelen geëxcommuniceerd. Zes bisschoppen die hun investituur uit handen van de keizer hadden ontvangen werden geschorst. Het jaar daarop zou de paus zich naar Duitsland begeven om daar de kwestiemet Hendrik uit te praten, maar heimelijk ging de keizer de paus tegemoet. Barrevoets en in boetekleed gehuld kwam hij om vrijspraak uit de kerkelijke ban vragen in Canossa en hij werd opnieuw in de kerkgemeenschap opgenomen.Van niet-katholieke zijde werd Hendrik's tocht naar Canossa vaak afgeschilderd als een capitulatie van de wereldlijke macht voor de geestelijke. Nog tijdens de Kulturkampf, die in Duitsland tegen het einde van de negentiende eeuw woedde, sprak Bismarck de historische woorden: `Nach Canossa gehen wir nicht'. Men kan zich echter ook afvragen of Hendrik de zaak zelf niet bijzonder handig heeft gespeeld. Openbare boetedoening werd in zijn tijd, ook voor een vorst, niet als iets oneervols beschouwd. Bovendien had hij er zelf het initiatief toe genomen en kwam hij zo door zijn verzoening met de paus sterker te staan tegenover de Duitse vorsten met wie hij in zijn binnenlandse politiek af te rekenen had.Gregorius zou zelf het door hem nagestreefde doel niet meer bereiken, maar in 1122 werd door Callixtus 11 en de opvolger van Hendrik het concordaat van Worms ondertekend, waarbij de vorst afstand deed van de investituur en de vrijheid bij de keuze van bisschoppen en abten waarborgde.

De pausen en de HohenstaufenSinds het pontificaat van Gregorius VII was de Kerk zich bewust geworden van de leidende rol die zij kon spelen in haar verhouding tot de staat. Meer en meer zou ze die rol aanscherpen en wat bedoeld was als een middel om zich uit de greep van de wereldlijke macht los te maken, groeide nu uit tot een kerkelijk machtsbewustzijn dat alleen te begrijpen valt wanneer men het christelijk karakter van het middeleeuwse leven voor ogen houdt.Een eerste conflict tussen de paus en de dynastie van de Hohenstaufen had Alexander III (1159-1181) en Frederik Barbarossa (1152-1190) als elkaars tegenspelers. Barbarossa was geen

70

Leven en dood van de middeleeuwse mens werden beheerst door twee grote machten: de Kerk en de adel.

onchristelijk man, maar hij had een opvatting van het keizerschap die niet meer strookte met de inmiddels geprivilegieerde positie die de Kerk had weten te veroveren. Het pausdom was op weg naar de alleenheerschappij, terwijl Barbarossa de enige bron van alle recht nog in de keizerlijke macht zag. Het werd spoedig duidelijk, dat een conflict onafwendbaar was.

Dat conflict zou zich helaas niet tot het theoretische gebied beperken; het zou ook op het slagveld uitgevochten worden. Dank zij een bondgenootschap tussen de paus en de Lombardische steden werd Barbarossa in 1176 bij Legnano verslagen. De tegenpaus die door de vorst benoemd was werd afgezet en ter voorkoming van dergelijke conflicten in de toekomst werd op het 3e Lateraans Concilie (1179) vastgesteld, dat men bij een pauskeuze voortaan twee derde van de stemmen moest hebben om definitief gekozen te zijn.

Toen Innocentius 111 (1198-1216) tot paus werd gekozen, was hij amper 37 jaar oud. Hoe jong hij ook was, zijn pontificaat werd gedragen door een volwaardige rijpheid en volwassenheid. Waarschijnlijk mag men van deze paus zeggen, dat hij op de meest zuivere manier de kerkelijke machtsuitoefening in de middeleeuwen gestalte heeft gegeven. Hij had de leiding bij alle grote wereldaangelegenheden, maar midden in het politieke gewoel kon hij zich terugtrekken in gebed en beschouwing of werken aan een godsdienstig hervormingsprogramma.

135

Page 71: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.

Na zijn dood kwam het tot een ernstig conflict tussen Innocentius IV (1243-1454) en Frederik II (1215-1250). De strijd kreeg een principiële betekenis. Frederik begon een onderscheid te maken tussen Kerk en pausdom enerzijds en de leer van Christus anderzijds. Hij pleitte - niet ten onrechte, maar met een zekere bitterheid - voor meer apostolische armoede. In de late middeleeuwen zou dat het steeds terugkerende thema van alle antikerkelijke kritiek worden. De paus zag zich om veiligheidsredenen gedwongen naar Frankrijk te vluchten, de enige nationaal voldoende sterke macht. Toen na verloop van enige tijd een Fransman - Urbanus IV (1261-1264) - tot paus gekozen werd, was dit reeds een gevaarlijke eerste stap in de richting van het schisma van Avignon. De middeleeuwen naderden het moment van hun ontbinding.

Bonifatius VIII (1294-1303)Het drama van Bonifatius VIII lag vooral in de omstandigheid dat hij het ideaal van Innocentius III betreffende het universalisme van de Kerk en de heerschappij van het pausdom tot de laatste consequenties wilde doorzetten, maar zich er geen rekenschap van gaf dat de tijden gekenterd waren. Bonifatius had een sterke heersersnatuur, maar hij vond de Franse koning Filips de Schone op zijn weg, die het de paus kwalijk nam dat deze de Franse gelovigen verboden had, speciale belastingen aan de Franse kroon te betalen. Als tegenmaatregel verbood de vorst alle uitvoer van goud en zilver uit Frankrijk naar Rome.

Na veel geruzie liet de paus in 1302 de beruchte bul `Unam Sanctam' publiceren, waarin heel de strijd tot een principekwestie werd verheven. Ze bevat de klassieke formulering van de middeleeuwse aanspraken van het pausdom op de opperste wereldheerschappij God heeft de Kerk twee zwaarden gegeven - een geestelijk zwaard dat ze zelf hanteert, en een wereldlijk dat ze overdraagt aan het staatsgezag, dat dit zwaard echter slechts in dienst van het geestelijk gezag mag hanteren.

Het feit dat de paus kort daarop in Anagni gevangen werd genomen toont duidelijk aan, hoe groot de aanmatiging van de nationale staat reeds was geworden, maar ook hoe diep het pauselijk prestige was gezonken. Bonifatius heeft dat gezag willen handhaven op een typisch middeleeuwse manier, in een periode waarin de verhoudingen inmiddels duidelijk anders waren komen te liggen. Het bloeitijdperk van de middeleeuwen en van de onbetwiste macht van het kerkelijke gezag in wereldzaken was voorbij.

71

DERDE HOOFDSTUK

Page 72: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.
Page 73: momentopnamen deel 1 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 1.doc · Web viewHet was een opheffen van de communio, een verbreken van de band, een uitstoten uit de christengemeente.