Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

56
2 JAARGANG 174 2005 SPECTATOR MILITAIRE MS SINDS 1832 Militair functioneel geweld Militair functioneel geweld o.a. Kennisbewust management Leiderschap bij vredesmissies o.a. Kennisbewust management Leiderschap bij vredesmissies

description

Editoriaal: De krijgsmacht: geweldsinstrument P.A.L. Ducheine en G.F. Walgemoed: Militair functioneel geweld en de positie van militairen na ‘rake zaken’ R. Dorsman: Een pleidooi voor kennisbewust management Ervaringen bij het materieellogistiek commando van de KL A.L.W. Vogelaar, P.H.J. Olsthoorn, F.J. Kramer: Decentraal leiderschap bij vredesmissies L. Polman: Bericht uit Afrika – Good guys en bad guys F. Matser: Tegenwicht – Mean & lean Boeken Samenvattingen/Summaries

Transcript of Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

Page 1: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

2JAARGANG 174 2005

SPECTATORMILITAIRE

MSSINDS 1832

Militair functioneel

geweld

Militair functioneel

geweld

o.a. Kennisbewustmanagement

Leiderschap bij vredesmissies

o.a. Kennisbewustmanagement

Leiderschap bij vredesmissies

MS2-omslag-1 28-01-2005 10:47 Pagina 1

Page 2: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

Koninklijke Landmacht. Meer dan werk alleen.

Hoogleraar algemene strategie en militaire geschiedenis

Aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en het Koninklijk Instituut Marine te

Den Helder, worden jonge mannen en vrouwen op weten schap pelijke basis opgeleid tot officier

bij de Koninklijke Landmacht, Luchtmacht, Marine en Marechaussee. Het onderwijsprogramma

is een unieke combi natie van militaire opleiding, wetenschappelijke studie en onderzoek in de

militaire wetenschappen.

Takenpakket: U verricht onderzoeks- en onderwijstaken ter verdieping van begrip en inzicht in

de krijgsmachtvorming, de militaire strategie, de inzet van krijgsmachten en de ontwikkeling van

militaire doctrines en operationele concepten. Het studieveld omvat de inzet van de militaire macht

vanuit historisch perspectief. De fundamentele kenmerken van de krijgsmachtvorming, strategie-

vorming en doctrinevorming zijn een essentieel onderdeel van het onderzoeksveld. Aan de be-

noeming is een onbezoldigde medebenoeming aan de Universiteit van Amsterdam verbonden.

Vereist: U bent gepromoveerd op een voor de algemene strategie en militaire ge schie denis

relevant onderwerp en bent in staat op een dynamische en inspirerende manier leiding te geven.

Naast ervaring in het verzorgen van onderwijs en een breed inzicht in de krijgswetenschappen

beschikt u over een uitgebreid netwerk binnen defensiekringen en de academische wereld, en

bent u bereid het onderwijs aan de Hogere Defensie Opleidingen volwaardig te ondersteunen.

Vooruitzichten: U wacht een afwisselende functie binnen de wetenschappelijke staf van de HDO.

De faculteit biedt u goede faciliteiten voor onderzoek en verdere ontplooiing. Bij een fulltime-

betrekking ligt het bruto jaarsalaris voor deze positie, afhankelijk van uw professionele bagage,

maximaal op € 86.500,- (schaal 16 BBAD), inclusief 8% vakantietoeslag. Daarbij mag u rekenen

op minimaal 24 vakantiedagen en 12 ADV-dagen per jaar bij een fulltime dienstverband.

Reacties: Stuur uw schriftelijke reactie met c.v. binnen 30 dagen na het verschijnen van deze ad-

vertentie naar de Koninklijke Militaire Academie, hoofd sectie Personeel en Or ga nisatie, postbus

90.002, 4800 PA Breda. Meer informatie over de functie en de KMA kunt u inwinnen bij kolonel

A. de Munnik, coördinator van de studierichting krijgswetenschappen, (076) 527 32 19. Majoor

S.E. Verbakel-Brinkhorst, plaatsvervangend hoofd sectie P&O, kan u informeren over de sollicitatie-

procedure, (076) 527 35 76. In het kader van het emancipatiebeleid streeft Defensie naar het in

dienst nemen van meer vrouwen. Ook geïnteresseerden die behoren tot een etnische minder-

heidsgroep en gehandicapten worden nadrukkelijk uitgenodigd om te solliciteren.

Surf voor de meest recente vacatures bij Defensie naar www.defensie.nl.

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Defensie is een dynamische organi-

satie die een belangrijke bijdrage

levert aan vrede en veiligheid,

zowel nationaal als internationaal.

Vanwege haar specifieke kenmerken

leidt Defensie haar leidinggevenden

voor een belangrijk deel zelf op.

De opleiding van officieren en een

deel van het civiele management

ge beurt aan de Hogere Defensie

Oplei ding en (HDO), de integratie

van de Koninklijke Militaire Aca de-

mie, het Koninklijk Instituut voor

de Marine en het Instituut Defensie

Leergangen. De HDO verzorgt de

opleiding van jaarlijks zo’n 2000

studenten (cadet ten, adelborsten

en cursisten). Deze opleidingen

kenmerken zich door de unieke

combinatie van weten schappelijke

vorming, persoons vorming, en

militaire/maritieme vorming.

De Faculteit der Militaire Weten-

schappen is de wetenschappelijke

pijler van de HDO en verzorgt onder-

wijs en onderzoek met een inter-

nationaal perspectief op het gebied

van alle wetenschappen die binnen

het militaire domein toepassing

vinden. De faculteit is gevestigd in

Breda, Den Helder en Den Haag en

onderhoudt intensieve contacten met

militaire organisaties in binnen- en

buitenland en met vele instellingen

van wetenschappelijk onderwijs.

Aan de faculteit zijn 200 militaire

en burgermedewerkers verbonden.

MS2-os2-adv 28-01-2005 10:48 Pagina 2

Page 3: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

JAARGANG 174 NUMMER 2 2005

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 45

46

48

68

78

90

92

9496

Editoriaal:De krijgsmacht: geweldsinstrument

P.A.L. Ducheine en G.F. Walgemoed:Militair functioneel geweld en de positie van militairen na ‘rake zaken’

R. Dorsman:Een pleidooi voor kennisbewust managementErvaringen bij het materieellogistiek commando van de KL

A.L.W. Vogelaar, P.H.J. Olsthoorn, F.J. Kramer:Decentraal leiderschap bij vredesmissies

L. Polman:Bericht uit Afrika – Good guys en bad guys

F. Matser:Tegenwicht – Mean & lean

Boeken

Samenvattingen/Summaries

UITGAVE

Koninklijke Vereniging ter Beoefeningvan de [email protected]

Secretaris:luitenant-kolonel N.J.E. van der ZeeTelefoon 070 - 318 83 52

REDACTIE

brigade-generaal cav b.d. prof.J.M.J. Bosch (hoofdredacteur)Telefoon 076 - 527 32 09 of 015 - 284 42 58Fax 071 - 542 18 29E-mail [email protected]

mw. drs. A. Kool (bureauredacteur)Instituut Defensie LeergangenTelefoon 015 - 284 47 20

kolonel cav drs. P.J.E.J. van den Akercommodore KLu drs. G.M. Bergsmadrs. P. Donkerluitenant-kolonel MJD mr. drs. P.A.L.Ducheinedrs. P.H. Kamphuisluitenant-kolonel KMar drs. J.A.J.Leijtenskolonel MPSD drs. F. Matserkolonel TS ir. R.G. Tieskensmajoor Marns drs. A.J.E.Wagemaker MA

SECRETARIAAT

Kopij zenden aan:Koninklijke Militaire AcademieVakgroep MOW / MPC 71 CPostbus 90002, 4800 PA [email protected]

Tevens: ledenadministratie KVBK

LIDMAATSCHAP

binnenland € 22,50 studenten € 15,00buitenland € 27,50

OPMAAK EN DRUK

Drukkerij Giethoorn Ten Brink

ISSN 0026-3869

NADRUK VERBODEN

Coverfoto: MSU SFOR verricht huis-zoeking (Foto: Media Production TeamMNB-NW SFOR)

SPECTATORMILITAIRE

45-Inhoudpagina - nr2 28-01-2005 10:59 Pagina 45

Page 4: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

46 M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5

EDIT

ORIA

AL De krijgsmacht is een geweldsinstrument.

Modern, politiek correct en verhullend taal-gebruik doet niets af aan dat wezensken-merk. Geweld – ongeacht de schaal waaropdat wordt toegepast – leidt altijd tot chaosen met die chaos doet onzekerheid zijn[haar] intrede.

Deze constatering werd uitgesproken doorbgen b.d. P.H. de Vries tijdens het sympo-sium ‘De toekomst van het landoptreden’.Dat geweld en onzekerheid hun eigen dy-namiek creëren toont de reconstructie vangebeurtenissen van 14-15 augustus in ArRumaythah (Irak) aan. Op de avond van 10augustus 2004 worden Nederlandse militai-ren beschoten. Ze verkeren in de veronder-stelling – het loopt tegen middernacht enhet is donker – dat gevuurd wordt uit of vannabij een langzaam naderende vrachtautomet bewapende personen eromheen. Zevuren ongeveer 250 patronen op de vracht-auto af. Een Irakese burgerchauffeur raaktgewond. Later blijkt dat de vrachtwagenvanwege motorpech geduwd werd doorbewakers van het gerechtsgebouw, die welbewapend zijn maar niet schieten.

Geweldgebruik is hét wezenskenmerk vande krijgsmacht. Het afgelopen jaar werdopnieuw bevestigd dat de inzet van dekrijgsmacht geweldgebruik impliceert. Ookwas helder dat geweld in de uitoefening vanaan de krijgsmacht opgedragen taken nietonopgemerkt blijft. Over dit functionelegeweld wordt verantwoording afgelegd: inieder geval intern, maar in voorkomendgeval ook ten overstaan van een onafhan-kelijke rechter.

Allereerst was er het schietincident van 27december 2003 waarbij een Irakees bij eenwaarschuwingsschot gedood werd. Hethoger beroep tegen sergeant-majoor EricO. dient in 2005. In de weken voorafgaand

aan de aanslag van 10 mei 2004 waarbijsergeant der eerste klasse D. Steensma hetleven liet, telde het Nederlandse bataljontientallen gewelddadige ‘incidenten’. In driegevallen stelde het Openbaar Ministerieeen strafrechtelijk onderzoek in. Deze ein-digden vanwege rechtmatig geweldgebruikin sepot.

En in de nacht van 14 augustus 2004 redenNederlandse militairen in een hinderlaagwaarbij wachtmeester der eerste klasse J. Severs sneuvelde en zes anderen ge-wond raakten. Een strafrechtelijk onderzoekbleef achterwege. Wel werden, in opdrachtvan de minister van Defensie, de gebeurte-nissen gereconstrueerd.

Deze voorbeelden, maar vooral de publiekereacties in Nederland, demonstreren eenaantal belangrijke zaken. Op de eersteplaats is de Nederlandse bevolking en haar(volks)vertegenwoordiging zich (weer) be-wust van het feit dat militaire inzet geweld-gebruik impliceert: functioneel geweld opzich is niet langer taboe. Bovendien lijkt erdraagvlak te bestaan, of in ieder geval teontstaan, voor het feit dat hierbij ook slacht-offers vallen: niet alleen onder eigen troe-pen, maar ook onder ‘tegenstanders’ en debevolking. Ten derde bleek dat de beoor-deling van functioneel geweld niet eenvou-dig is.

Ten slotte werd, ongenuanceerde uitla-tingen ten spijt, ook duidelijk dat wanneeronderzoek naar militair functioneel geweldopportuun is, dit door een onafhankelijkopsporingsorgaan wordt uitgevoerd en uit-eindelijk door een onafhankelijke rechterwordt beoordeeld.

De bijzondere bevoegdheid die het gebruikvan geweld is, dient te worden verantwoordén gecontroleerd. Dat past in onze demo-

DE KRIJGSMACHT: GEWELDSINSTRUMENT

46-47-Edit-oranje - nr2 28-01-2005 11:00 Pagina 46

Page 5: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 47

twijfeld niet eenvoudiger worden door ont-wikkelingen die de taakstelling van dekrijgsmacht raken. De commissie zal dezeontwikkelingen niet kunnen negeren.Bij de eerste hoofdtaak moet rekening wor-den gehouden met de ambitie van de rege-ring de krijgsmacht ook voor gevechtsope-raties in te zetten. In relatie tot de tweedehoofdtaak moet gewezen worden op hetfenomeen ‘gevechtsacties binnen vredes-operaties’. Het gaat hier om gevechtshan-delingen die, hoewel de missie het karakter(of het label) van een vredesoperatie heeft,beheerst worden door de doctrine vangevechtsoperaties. Acties ook waarop (tij-delijk en plaatselijk) het oorlogsrecht vantoepassing is. De minister van Defensiesprak in dit verband terecht van ‘een kleineoorlog’.

Ten slotte zal het belang van de derdehoofdtaak toenemen. Meer dan in voor-gaande jaren zal de krijgsmacht in het komende decennium in binnenlandse ge-weldssituaties betrokken raken. Het in voor-bereiding zijnde alerteringssysteem en deCiviel-Militaire Bestuursafspraken voorzien– indien nodig – in grootschalige militairebijstand.Voor de minister is bewapende bijstanddaarbij uitgangspunt. We zien dit bijvoor-beeld al terug in de modelregeling voor debewaking en beveiliging van civiele objec-ten, bij de bijstand van sky marshals (KMar)en bij inzet van F-16’s tegen renegades.

Deze ontwikkelingen dwingen niet alleen dekrijgsmacht zelf tot bezinning en eventueelaanpassingen, ook daarbuiten – bijvoor-beeld waar het de beoordeling van militairgeweld betreft – zullen de finesses en com-plicaties van geweldgebruik in deze nieuween allerminst theoretische situaties moetenworden geanalyseerd.Daarbij mogen de dynamiek van geweld,chaos en onzekerheid niet uit het oog verlo-ren worden. Tenslotte is en blijft de krijgs-macht een geweldsinstrument.

cratische rechtsstaat, waarvan de krijgs-macht instrument is, en doet bovendienrecht aan de belangen van slachtoffers ennabestaanden. Dat betekent niet dat debeoordeling van militair functioneel geweldniet zonder problemen verloopt.Verschillen-de factoren – zoals complexe juridischegrondslagen, extreme omstandigheden terplekke, chaos en onzekerheid – zijn hieropvan invloed.

Zo leidde de publieke en politieke beroeringover de vervolging van Eric O. tot ‘verbeter-punten’ in de samenwerking tussen Defen-sie en het Openbaar Ministerie. Bovendienlegde het College van Procureurs-generaalde positie van militairen die functioneelgeweld hebben aangewend in een Aanwij-zing vast. Tenslotte voert de regering ookde motie Van Baalen & Eijsink uit: onderverantwoordelijkheid van de minister vanJustitie zal ‘een kleine commissie van onaf-hankelijke deskundigen inzake strafvervol-ging in zaken die uitgezonden militairenbetreffen’ worden geformeerd.Nadat in de zaak Erik O. onherroepelijk isbeslist zal deze commissie ‘de organisatori-sche inbedding van het militaire strafrecht,de gevolgde werkwijze en procedures te-gen het licht [houden] om te bezien of dezevoldoende tegemoet komen aan de hogeeisen en specifieke omstandigheden vanmilitaire operaties in risicogebieden, zoalsbij uitzendingen’.

Uit de bewoording blijkt dat dit onderzoekruim van opzet zal zijn. De commissie zalzich op meer dan alleen uitzendingen – doorgaans vredesoperaties of crisisbe-heersingsoperaties – moeten richten. Watdat betreft biedt het artikel over militair func-tioneel geweld in dit nummer inzicht in hetspectrum aan situaties waarin de krijgs-macht geweld aanwendt én de beoordelingvan dat geweldgebruik.

De complexe taak die het beoordelen vanmilitair functioneel geweld is, zal onge-

46-47-Edit-oranje - nr2 28-01-2005 11:00 Pagina 47

Page 6: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 548

Aanleiding

De Nederlandse krijgsmacht isin een breed spectrum belastmet taken waarbij militairen

geweld kunnen aanwenden. Of het nu gaat om marechaussees als skymarshals, F-16 piloten die in hetuiterste geval een renegade neerschie-ten, mariniers die lid zijn van de Bij-zondere Bijstandeenheid-Mariniers(BBE-M), of de commandant van eenLeopard-II die een gevechtsactie metzijn NATO Response Forces (NRF-)een-heid uitvoert, zij hebben gemeen datzij in de uitoefening van opgedragentaken geweld mogen gebruiken: func-tioneel geweld.

Daarbij kunnen personen gewond ofgedood raken, vandaar de term ‘rakezaken’.1 Over dit functionele gewelden ‘rake zaken’ dient verantwoordingte worden afgelegd. In ieder gevalbinnen de eigen organisatie, maar invoorkomend geval ook tegenover eenstrafrechter.

Hoe onplezierig het soms ook magzijn, maar verantwoording afleggenover het gebruik van deze bijzonderebevoegdheid – functioneel militairgeweld – past in onze democratischerechtsstaat en doet bovendien rechtaan de belangen van eventuele slacht-offers en nabestaanden. Door verant-woording af te leggen wordt hetgeweldgebruik (door een onafhanke-lijke rechter) getoetst.

Bovendien dragen verantwoorden entoetsen bij aan de sociale legitimiteitvan militair optreden. Sociale legiti-miteit, draagvlak, is positief voor hetmoreel, dat op zijn beurt weer positiefbijdraagt aan de mentale componentvan gevechtskracht. Onzekerheid – bij-voorbeeld over de wijze waaropopsporingsorganen (KMar en OM)omgaan met militair functioneelgeweld en ‘rake zaken’ – draagt nietbij aan het moreel en de mentale com-ponent.

De minister van Defensie heeftgetracht deze onzekerheid te reduce-ren. Hij verzocht zijn ambtgenoot vanJustitie de politieregeling voor ‘rake

zaken’ ook op militairen toe te passen.Het College van Procureurs-generaalheeft vervolgens een aparte aanwij-zing voor militairen die functioneelgeweld toepassen vastgesteld.2

Vanuit militair oogpunt is deze aan-wijzing toe te juichen: zij doet rechtaan de professionele integriteit énbiedt duidelijkheid. Ze draagt dus bijaan moreel en gevechtskracht.

De Aanwijzing houdt – kort gezegd –in dat bij een onderzoek naar militai-re ‘rake zaken’ de militair die hetfunctionele geweld heeft aangewendniet direct als verdachte – maar alsgetuige – wordt aangemerkt. Als‘gerede twijfel’ bestaat of conform degeweldsinstructie of een dienstvoor-schrift is gehandeld, wordt de militairwel als verdachte behandeld.

Opzet en doel

Het doel van deze bijdrage is ondui-delijkheid over de strafrechtelijk po-sitie van militairen na ‘rake zaken’weg te nemen, waarbij we en passantinzicht bieden in de complexe grond-slagen van militair geweldgebruik.We doen dat aan de hand van de Aanwijzing positie militairen bijgeweldsaanwending (hierna: de Aan-wijzing). We nemen daarbij de positievan militaire geweldsdienaren vanalle krijgsmachtdelen in beschou-wing.3

Militair functioneel geweld en de positie van militairen na ‘rake zaken’

mr. drs. P.A.L.Ducheine – luitenant-kolonel van de Militair Juridische Dienstmr. G.F. Walgemoed – kolonel b.d. van de Militair Juridische Dienst*

* De auteurs zijn verbonden aan de leerstoelMilitair Recht van de Universiteit van Am-sterdam: Ducheine verricht promotieonder-zoek naar de rol van strijdkrachten bij ter-reurbestrijdingsoperaties en Walgemoed isdocent Militair Straf- en Tuchtrecht en Mili-tair Ambtenarenrecht.Voor deze bijdrage is onder meer gebruikgemaakt van de analyse “Militairen na ‘rake’zaken: de strafrechtelijke positie van militai-ren na functioneel geweldgebruik” (medioapril 2004 afgerond en gepubliceerd in:MRT 2004, jul/aug, pp. 309-324).

1 Naar J. Timmer, J. Naeyé & M. van derSteeg, Onder schot, het vuurwapengebruikvan de politie in Nederland 1978-1995,1996, pp. 17 en 279.

2 Aanwijzing van College van Procureurs-generaal, nummer PaG/BJZ/7612, vastge-steld 28-10-2004. Hierna: de Aanwijzing.

3 De Marechaussee komt in de deel 2 (Situa-ties) ook nog als opsporingsinstantie tijdensde fase ‘afdoening/opsporing’ in beeld.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:02 Pagina 48

Page 7: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 49

De kern van deze bijdrage bestaat uitdrie delen. In het eerste deel zullen wede inhoud van de Aanwijzing uiteen-zetten. In het tweede deel analyserenwe deze aan de hand van drie vragen:

• Op wie is de Aanwijzing van toe-passing?

• Op welke situaties ziet de Aanwij-zing toe?

• Wat is het effect van de Aanwij-zing?

In het derde en laatste deel bekijkenwe welke knelpunten in de praktijkkunnen optreden. We besluiten metconclusies.

Deel 1: De Aanwijzing

De Aanwijzing positie militairen bijgeweldsaanwending, kortweg de Aan-wijzing, is zoals gezegd tot stand ge-komen op verzoek van de ministervan Defensie.4 Na vragen over hetopsporingsonderzoek in verband methet schietincident van 27 december2003 in Irak, verzocht de minister vanDefensie zijn collega van Justitie deregeling zoals die voor de politiegeldt op militairen van toepassing te verklaren, dan wel voor militaireneen vergelijkbare regeling uit te vaar-digen.

Voor de laatste optie is gekozen in devorm van een aanwijzing van de voor-zitter van het College van Procureurs-generaal aan de hoofdofficier van Jus-

titie te Arnhem, waar het gros van demilitaire zaken onder ressorteert. DeAanwijzing is dus niet bestemd voorde officieren van justitie van het par-ket bij het gerecht in eerste van deNederlandse Antillen dan wel Arubadie ook competent zijn in militairezaken.5 We nemen overigens aan datde opsporingsambtenaren van de Ma-rechaussee in voorkomend geval defacto conform de Nederlandse prak-tijk – conform de Aanwijzing dus –een opsporingsonderzoek zullen uit-voeren.

Vanwege het onmiskenbare verschil,zowel in de grondslagen van de mi-litaire en de politiële geweldsbe-voegdheden als in de omstandighedenwaaronder dat geweld kan wordenaangewend, was het onmogelijk deInstructie positie politiefunctionaris-sen bij geweldsaanwending6 op mili-tairen van toepassing te verklaren,aldus het College van PG’en. De rege-ling voor de politie is namelijk toege-spitst op geweldgebruik tijdens deaanhouding van een verdachte of tij-dens optreden in het kader van dePolitiewet. Militairen daarentegen, opereren van-uit een grotere diversiteit aan grond-slagen, én in belangrijke mate tijdens‘vredesmissies in het buitenland’.

Het OM benadrukt dat er geen sprakeis van nieuw beleid:

In feite is dit geen verandering vanhet bestaande beleid, doch dezeaanwijzing beoogt wel duidelijk-heid te scheppen over de positievan de betrokken militairen.

Hoewel een aparte Aanwijzing isvastgesteld, heeft de regeling voor depolitie als uitgangspunt gediend. Datgeldt niet alleen voor de tekst van deAanwijzing, maar vooral ook voor deratio van beide regelingen.

Deze [praktijk] is ingegeven doorde omstandigheid dat politieamb-tenaren en militairen onder be-paalde voorwaarden de bevoegd-heid hebben geweld te gebruikenen het ongewenst is dat na aan-

wending ervan zij automatischworden aangemerkt als verdachte.Pas als er twijfel is over de recht-matigheid van het handelen krijgtde politieambtenaar of militair destatus van verdachte.7

Het kan immers niet de bedoelingzijn dat de ambtenaar die is uitge-rust met de bevoegdheid geweld temogen aanwenden en die daarvangebruik heeft gemaakt, zich bijvoorbaat in termen van het straf-recht dient te verantwoorden in-dien [een strafuitsluitingsgrond]van toepassing is.8

Net als bij de politie, wordt de militairdie functioneel geweld heeft toege-past en waarbij slachtoffers zijngevallen (‘rake zaken’), niet direct alsverdachte aangemerkt. Daarmee ne-men de politiefunctionaris en de mili-tair als geweldsdienaren in het Neder-landse strafwetsysteem een uniekepositie in. Bij ‘rake zaken’ door functioneel ge-weld is er immers formeel een delicts-omschrijving – meestal mishandelingof een levensdelict – vervuld. Tegelij-kertijd zal er bij functioneel gewelddoorgaans sprake zijn van een straf-uitsluitingsgrond – een wettelijkvoorschrift, een ambtelijk bevel ofanderszins – waardoor de noodzaakvervalt de geweldsdienaar als ver-dachte te beschouwen.

Het uitgangspunt is dus de professio-neel opgeleide en optredende ge-weldsdienaar, die bevoegd is en con-form de geldende geweldsinstructiecorrect heeft gehandeld.9 Pas wanneerer ‘gerede twijfel’ bestaat of ontstaatover de vraag of conform een ge-weldsinstructie is gehandeld, dan welmet succes een beroep kan wordengedaan op een andere strafuitslui-tingsgrond, wordt de geweldsdienaardirect of alsnog als verdachte aange-merkt. Deze benadering doet rechtaan de professionele integriteit vangeweldsdienaren: militairen en poli-tiefunctionarissen.

Na deze bespreking op hoofdlijnenzullen we de Aanwijzing analyseren

4 Inleidende paragraaf van de Aanwijzing.5 Deze zijn – bij uitsluiting van de Hoofdoffi-

cier te Arnhem – belast met de opsporing envervolging van militaire zaken binnen hetbevelsgebied van C-CARIB (zie art. 17WMSr). Zaken kunnen overigens wel aanhet parket in Arnhem worden overgedragen.Zie ook noot 13

6 Vastgesteld door College van Procureurs-generaal, nummer 2000i0001, vastgesteld16-5-2000, verlengd tot 30-6-2005. Hierna:de Instructie.

7 Brief van de minister van Justitie, TK, 2003-2004, 29 200 X, nr. 84.

8 Paragraaf 1 van de Instructie.9 Idem.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:02 Pagina 49

Page 8: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 550

aan de hand van de drie deelvragennaar doelgroep, situaties en effecten.

Deel 2: Analyse

Doelgroep

In de Aanwijzing wordt niet duidelijkgemaakt wie precies bedoeld wordenmet militairen. Gelet op de bewoor-dingen van de Aanwijzing – geweld-gebruik, al dan niet aanmerken alsverdachte, strafuitsluitingsgrond – ende strekking ervan, nemen we aan datde Aanwijzing geldt voor de militairzoals omschreven in het (militair)strafrecht. Artikel 60 van het Wetboekvan Militair Strafrecht noemt driecategorieën personen: beroepsmilitai-ren, reservisten in werkelijke diensten dienstplichtigen. Sinds de op-schorting van de opkomstplicht voordienstplichtigen slaat het begrip mili-tair op beroepsmilitairen en op reser-vemilitairen voor zover zij in werke-lijke dienst zijn.

Voor de goede orde: ‘gemilitariseer-de’ burgers (tijdelijke aangesteldemilitairen zoals tolken of specialisten)en militaire (tand)artsen vallen wélonder deze noemer; burgers – al danniet in uniform – in dienst van Defen-sie (zoals geestelijke verzorgers, bur-gerchauffeurs of burgerbewakers)daarentegen niet. In de praktijk gaathet alleen om beroeps- en reservemi-litairen (voor zover in werkelijkedienst) van alle vier de krijgsmacht-delen.

Hierbij merken we onmiddellijk opdat militairen van de Koninklijke Ma-rechaussee (hierna: marechaussees)tevens politiefunctionaris zijn. De

Marechaussee is immers een politie-korps met een militaire status. Of eenkrijgsmachtdeel met een politietaak,zo u wilt. Alhoewel ze in de opsom-ming van de Politiewet als politie-ambtenaar ontbreken, worden ze in dejuridische handboeken (doctrine) wélals politiefunctionaris aangemerkt.De militaire status doet daar niet aanaf.

Michiels stelt dat de wetgever kenne-lijk uit het oog heeft verloren dat demilitairen van de Koninklijke Mare-chaussee ook gerekend moeten wor-den tot ‘ambtenaren belast met depolitietaak’.10 Bovendien is een aan-zienlijk deel van de marechausseesook opsporingsambtenaar. In situatie1 (de KMar) zullen we hier op terug-komen. De consequentie van die‘dubbele pet’ van de Marechausseekomt in deel 3 aan de orde.11

Voor de tweede deelvraag gaan we inop de situaties waarop de Aanwijzingbetrekking heeft. Het gaat daarbij om

de militair (inclusief de marechaus-see) als de toepasser van functioneelgeweld.

Situaties

In de Aanwijzing zelf treffen we geenopsomming van situaties aan waarinmilitair functioneel kan worden toe-gepast. Slechts in de redenen waar-om een aparte militaire Aanwijzing isvastgesteld, worden ter illustratie en-kele voorbeelden genoemd:

[T]erwijl militairen vooral [accen-ten: PD&GW] geweld zullen kunnenaanwenden in het kader van mili-taire beveiligings- of reddingsope-raties, dan wel enige andere bevei-ligingstaak, zoals de bewaking vanmilitaire objecten en vredesmissiesin het buitenland.12

Het is duidelijk dat dit een niet-limi-tatieve opsomming van mogelijkegeweldssituaties betreft, die boven-

Marechaussee als militaire politie in SFIR (Foto: Staf KMar, R. Frigge)

10 F.C.M.A. Michiels, J. Naeyé, A.B. Blom-berg & J.L.M. Boek, Artikelsgewijs com-mentaar Politiewet 1993, 1997, p. 91.

11 Voor een uitgebreidere beschouwing opdeze visie: P.A.L. Ducheine & G.F. Wal-gemoed, Militairen na rake zaken: de straf-rechtelijke positie van militairen na functio-neel geweldsgebruik, in: MRT, 2004, 7, pp.309-324.

12 Met betrekking deze terminologie: zie deel 3.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 50

Page 9: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 51

dien slechts ter motivering van eenseparate Aanwijzing dient.

Uit de afwezigheid van enige andereaanduiding kan worden afgeleid datde Aanwijzing van toepassing is opalle situaties waarin militair functio-neel geweld kan worden toegepast.Om te achterhalen welke situaties hetbetreft, ‘scannen’ we het juridischinstrumentarium dat militair functio-neel geweld legitimeert.13 Daarbijbesteden we aandacht aan vier aspec-ten: • de overheidstaak waar de gewelds-

bevoegdheid betrekking op heeft; • de grondslag van de geweldsbe-

voegdheid; • de geweldsinstructies die geweld-

toepassing regelen (inclusief demelding van geweldgebruik);

• en ten slotte de afdoening van ‘rakezaken’, waarbij we onze aandachtmet name richten op het verloopvan het eventuele opsporingsonder-zoek.

Waar nodig maken we een aparteopmerking over de omstandighedenwaaronder functioneel geweld moet

worden toegepast. In de beschrijvingvan de situaties hanteren we de termi-nologie uit de militaire doctrine.

Situatie 1: de KoninklijkeMarechausseeDe eerste situatie betreft militairenvan de Koninklijke Marechaussee alsmilitaire geweldsdienaren. De Ko-ninklijke Marechausee (hierna: deMarechaussee) is een politiekorpsmet een militaire status. Zij maaktgeen deel uit van de reguliere politie(regionale korpsen of KLPD), maar isonderdeel van de krijgsmacht en ver-vult politietaken.14

De politietaken van de Marechausseevinden we limitatief opgesomd terugin artikel 6 van de Politiewet. Zondercompleet te willen zijn noemen we:militaire politietaken voor de strijd-krachten; politietaken op burgerlucht-vaartterreinen; beveiliging objecten;en bijstand aan en samenwerking met

de politie.15 De Marechaussee staat – net als de politie – bij het optredenter handhaving van de openbare ordeonder gezag van de burgemeester; bijde strafrechtelijke handhaving van derechtsorde rust het gezag bij de Offi-cier van Justitie (OvJ).16

Naast de eigen taken kan de Mare-chaussee om bijstand aan de politieworden verzocht op basis van artikel58 van de Politiewet: ‘In bijzonderegevallen kan bijstand worden ver-leend’. Dit kan vanwege kwalitatieveof kwantitatieve, personele of mate-riële tekorten in de reguliere politie-organisatie.

Afhankelijk van de doelstelling treedtde Marechaussee ook dan op ondergezag van de burgemeester – hand-having openbare orde – dan wel deOfficier van Justitie – strafrechtelijkehandhaving rechtsorde of taken tendienste van justitie

13 Personeel van de KM kan voorts in kust-wachtverband opereren. In Nederlandbestaan daarbij geen geweldsbevoegdhedenvoor marinepersoneel. Vandaar dat die si-tuatie hier buiten beschouwing blijft (zieOvereenkomst voor de Kustwacht, 1-6-1995, Den Haag). ‘Rake zaken’ in het bevelsgebied van C-CARIB – in het verband van de Kustwachtvoor de Nederlandse Antillen en Aruba (Zieart. 9 Voorlopige regeling Kustwacht voorde Nederlandse Antillen en Aruba, Stb1995, 618), dan wel in het kader van mili-taire bijstand (NA/A) ter handhaving van deinwendige veiligheid en de openbare orde –vallen binnen de competentie van de OvJvan het parket bij het gerecht in eerste aan-leg van de Nederlandse Antillen respectie-velijk Aruba. Deze Officieren van Justitiezijn strikt genomen niet gebonden door deAanwijzing van het College van PG’n. Zieook noot 5.

14 C.J.C.F. Fijnaut & N.H.E. van Helten, Debovenbouw van het reguliere politieappa-raat: het KLPD, de KMar en de BVD, in:C.J.C.F. Fijnaut, E.R. Muller & U. Rosen-thal, Politie: studies over haar werking enorganisatie, 1999, p. 107.

15 Onder meer bij de bestrijding van grens-overschrijdende criminaliteit.

16 Art. 15, lid 1 Politiewet. Politietaken van de KMar op Schiphol (Foto: Staf KMar, R. Frigge)

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 51

Page 10: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 552

Twee voorbeelden: de Marechausseeop Schiphol is een duidelijk herken-baar element in de samenleving; ter-wijl sky marshalls minder in het oogspringende bijstand verlenen bij debeveiliging van de burgerluchtvaart.17

Geweldsbevoegdheid en gewelds-instructieAan een marechaussee is de gewelds-bevoegdheid toegekend ‘indien hijoptreedt in de rechtmatige uitoefe-ning van zijn bediening’.18 Dit kanzijn in een civiele taak en in de mili-taire politietaak, maar ook in bij-

stand.19 De Ambtsinstructie voor depolitie, de Koninklijke Marechausseeen de buitengewoon opsporings-ambtenaar (hierna: Ambtsinstructie)is niet alleen op de politie maar ookop de Marechaussee van toepassing.20

De Ambtsinstructie bevat de geldendegeweldsinstructie.

Functioneel geweld dient te wordengemeld.21 De meerdere aan wie demelding wordt gedaan, legt deze vastin een voorgeschreven meldingsfor-mulier.22 De Commandant Koninklij-ke Marechaussee brengt de meldingter kennis van de hoofdofficier vanJustitie (te Arnhem) wanneer degevolgen van de geweldsaanwendingdaar naar zijn oordeel aanleiding toegeven, er een schot is gelost, of alsdoor het geweld lichamelijk letsel vanmeer dan geringe betekenis (inclusiefde dood) is veroorzaakt.23

Het laatste (enigszins vage) criteriumis ter beoordeling van degene die demelding invult, maar ‘in ieder gevalals bijstand van een arts noodzakelijkis, bijvoorbeeld bij zware kneuzingen,botbreuken of aanzienlijk bloedver-lies’.24 ‘Rake zaken’ moeten dus inieder geval aan de hoofdofficier ge-meld worden.

Afdoening (Opsporing)In ‘rake zaken’ van marechausseesmet opsporingsbevoegdheid is derijksrecherche het bevoegde opspo-ringsorgaan.25 Alhoewel rijksrecher-cheonderzoek zich primair richt op‘rake zaken’ waarbij opsporingsamb-tenaren betrokken zijn, heeft de Coör-dinatiecommissie Rijksrecherche ookde bevoegdheid een onderzoek gelas-ten naar ‘rake zaken’ van marechaus-sees zonder opsporingsbevoegdheid.26

In andere gevallen wordt het onder-zoek door het Bureau Interne Onder-zoeken (BIO) van de KMar uitgevoerd.

De hoofdofficier te Arnhem is, zoalsgezegd, ook bevoegd in marechaus-seezaken.27 Hij is bij de beoordelingvan ‘politieel vuurwapengebruik,waarbij daadwerkelijk geschoten is énwaarnaar door de rijksrecherche on-derzoek is verricht is’, gebonden aaneen door het College van PG’en voor-geschreven consultatieprocedure. De-ze procedure is de implementatie vaneen aanbeveling uit Onder Schot,28

een onderzoek naar vuurwapenge-bruik van politie en Marechaussee.

De hoofdofficier moet zijn voorlopigeoordeel voorleggen aan een landelijkecentrale adviescommissie voor vuur-wapenincidenten (hierna: centrale beoordelingscommissie vuurwapen-incidenten).29 Deze ‘zware internecommissie’,30 bestaande uit drie(hoofd)officieren, geeft een collegiaal

17 J.Timmer & M. Pronk, Sky marshals vliegklaar, in: Algemeen Politieblad, 2004, 12, pp. 12-13.Zie ook: Aanhangsel TK, 2003-2004, nr. 1261, pp. 2669-2670.

18 Art 8, lid 6 Politiewet.19 Zie art. 1, lid 1, sub d Ambtsinstructie dat verwijst naar de politietaken van de Marechaussee in

art. 6, lid 1 Politiewet.20 Art. 8, lid 5 juncto artikel 9, lid 1 Politiewet.21 Art. 17 Ambtsinstructie.22 Regeling melding geweldaanwending, Stcrt. 2001, 168, p. 8.23 Art. 8, lid 3 Ambtsinstructie.24 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden: TK, 2001-2002, 26 345, nr.

76, p. 3.25 Voor het inzetten van de Rijksrecherche gelden in beginsel drie algemene uitgangspunten: de

onderzoeken zijn gericht op overheidsfunctionarissen; er moet sprake zijn van een mogelijkstrafbaar feit dat de integriteit van de overheid aan kan tasten; het onderzoek moet zelfs iedereschijn van partijdigheid vermijden. Zie art. 130, lid 4 Wet Rechterlijke Organisatie juncto Aan-wijzing taken en inzet rijksrecherche, College van procureurs-generaal, 8-1-2002, nr. 2002A001.

26 Niet alle marechaussees zijn opsporingsambtenaar!27 Art. 148 Wetboek van Strafvordering juncto artt. 2 en 3 Wet militaire strafrechtspraak.28 Timmer, Naeyé & van der Steeg, supra noot 1, p. 393: ‘29. Het verdient aanbeveling dat het OM

meer aandacht besteedt aan deskundigheidsbevordering met betrekking tot de beoordeling enafdoening van politieel vuurwapengebruik’. Zie ook TK, 1996-1997, 25 016, nr. 27, Beleids-voornemens politie 1997, p. 11, waarin het OM de aanbeveling onderschrijft en overneemt.

29 Aanwijzing Beoordeling vuurwapenincidenten van College van Procureurs-generaal, 20-2-1998,nr. 1998021298.

30 J. Timmer & P. van Reenen, Geweldsmiddelen en politieel geweldgebruik, in: Fijnaut, e.a., supranoot 14, p. 439.

Marechaussee in bijstand voorAmerikaanse ambassade(Foto: http://www.mindef.nl Nieuwsbericht 14-12-2001)

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 52

Page 11: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 53

advies.31 Als de hoofd-officier afwijkt van het collegiale advies,dient hij dit te moti-veren.

Indien ‘rake zaken’van marechaussees alspolitieel vuurwapen-gebruik gezien wor-

den – hetgeen het uitgangspunt invuurwapenonderzoek32 én doctrine33

lijkt – én de rijksrecherche onderzoekheeft verricht, dient de hoofdofficierhet advies van de centrale beoorde-lingscommissie vuurwapenincidentenin te winnen. Indien geen rijksrecher-cheonderzoek heeft plaatsgevonden,is facultatieve consultatie mogelijk. Inandere gevallen kan de hoofdofficiervia de facultatieve procedure dit col-legiaal advies inwinnen.

Enkele resultaten over politiële vuur-wapenincidenten (inclusief KMar): in22 procent van de 275 voorvallenwaarin burgers door een politiekogelwerden getroffen waren bij het OM

geen afdoeningstukken te vinden; 68procent is door het OM geseponeerd,

8,7 procent leidde tot een vervol-gingsbeslissing, 6 procent tot eenrechtszaak, 2,5 procent tot strafopleg-ging.34

Als er al sprake is van afwijkendeomstandigheden ten opzichte van depolitie, dan voorzien wij die in eenbijstandsituatie of tijdens de uitoefe-ning van militaire politietaken in hetbuitenland.

Situatie 2: Bijstand aan de politiedoor overige krijgsmachtdelenAls ook de kwaliteiten of capaciteitenvan de marechaussee ontoereikendzijn, kan, gebaseerd op artikel 59 vande Politiewet, op ad hoc basis bijstandworden verleend door andere onder-delen (dan de Marechaussee) van dekrijgsmacht. De gezagsverhoudingenworden bepaald door de doelstellingvan de bijstand; de burgemeester(handhaving openbare orde) respec-tievelijk de OvJ (strafrechtelijke

handhaving van de rechtsorde entaken ten dienst van justitie) treedt opals bevoegd gezag.

Een spraakmakend voorbeeld van eensemi-permanente bijstandsvoorzie-ning zijn de F-16’s voor de onder-schepping van (mogelijke) renegades:door terroristen gekaapte civielevliegtuigen.35 Deze bijstandvorm issinds de recente introductie reedsdriemaal toegepast.

Begin mei 2004 werd een Boeing 737van Air Europe onderschept nadatradiocontact uitbleef, eind september2004 werd een vliegtuig van BritishAirways na een bommelding naarSchiphol begeleid, en op 6 oktoberwerd een transportvliegtuig van de US

Navy onderschept. In het uiterstegeval kan de F-16 gevechtsvlieger – in opdracht van de minister van Jus-titie – de renegade neerschieten.

Een permanente bijstandsvoorzieningligt besloten in artikel 60 van de Poli-tiewet voor ‘aan te wijzen bijzondereonderdelen van de politietaak’. Hetgaat dan om Bijzondere Bijstandseen-heden,36 waarvan de krijgsmacht ertwee levert: de Bijzondere Bijstands-eenheid (BBE-)Mariniers37 en de BBE-Krijgsmacht38. Met de derde eenheid, BBE-Politie,verlenen zij bijstand aan de politie bijhet voorkomen dan wel het daadwer-kelijke bestrijden van zeer ernstigemisdrijven, waarbij sprake is van (inpotentie) direct levensbedreigendeomstandigheden.39 De inzet van deBBE’en is achtereenvolgens gerichtop:40

• het beschermen en bevrijden vangegijzelde of ontvoerde personen;

31 Procedure beoordeling vuurwapenincidenten, Arrondissement Zutphen, 13-3-1998, ongenum-merd.

32 Timmer, Naeyé & Van der Steeg, supra noot 1, p. 17; J. Naeyé, J. Timmer & G. Beijers, Politiëlegeweldrapportage 1998-2000¸vuurwapengebruik en letselzaken gerapporteerd door de Neder-landse politie in de periode 1998-2000, 2001, p. 7; Fijnaut & Van Helten supra noot 14, pp. 89en 106.

3 “Door de wetgever is kennelijk uit het oog verloren dat de militairen van de Koninklijke mare-chaussee ook gerekend moeten worden tot ‘ambtenaren belast met de politietaak’.” in Michiels,e.a., supra noot 10, p. 91.

34 Periode 1978-1995, Timmer & Van Reenen, supra noot 30, p. 433.35 Aanhangsel TK, 2003-2004, nr. 465, p. 995.36 Over de onderlinge werkverdeling tussen de drie BBE’en: B. Visser, Regelingen bijzondere bij-

standseenheden geactualiseerd, in: Algemeen Politieblad, 2001, nr. 3, pp. 11-15.37 Close combat eenheid, belast met het nabijgevecht.38 Scherpschuttereenheid (net als de BBE-Politie), voornamelijk bestaande uit personeel van de

Marechaussee (zie art. 2. Instellingsregeling BBE Defensie).39 Regeling Bijzondere Bijstandseenheden, 13 december 2000, Stcrt. 2000, 252, p. 6, Toelichting.40 Instellingsregeling bijzondere bijstandseenheden Defensie, 29-3-1994, Stcrt. 1994, 70, Toelich-

ting.

Onderschepping civiel vliegtuig door een F-16

Inzet BBE-M bij tunnels,27 september 2001

(Foto’s: http://bbe.korpsmariniers.comonder Diversen/fotogalerij)

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 53

Page 12: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 554

• het voorkomen dat de daders hetmet dit soort actie beoogde doel be-reiken, en

• het aanhouden van die daders.

Op 27 september 2001 werden deBBE’en duidelijk zichtbaar ontplooid.Na een bommelding werden de BBE-Mariniers en BBE-Politie41 (en pant-serwagenpelotons van de marechaus-see)42 ingezet ter ondersteuning vande politie bij het voorkomen van aan-gekondigde bomaanslagen op tunnelsin Amsterdam en Rotterdam.43

Meestal is de inzet van de BBE’enminder zichtbaar. Recent werd de(nieuwe) snelle interventie-eenheid44

van de BBE ingezet bij de aanhoudingin de Utrechtse Bucheliusstraat45 ende actie in het Haagse Laakkwartier.46

Geweldsbevoegdheid en gewelds-instructieDe geweldsbevoegdheid uit de Politie-wet komt – net als bij de marechaus-see – de bijstandverlenende militairvan de krijgsmacht toe in de rechtma-tige uitoefening van zijn ‘bedie-ning’.47 Expliciet is bepaald dat deAmbtsinstructie (in casu de gewelds-instructie) van toepassing is indien demilitair van enig ander onderdeel vande krijgsmacht optreedt bij de uitvoe-ring van de in artikelen 59 en 60 vande Politiewet omschreven taken.48

Nadere instructies voor de inzet vande bijstandseenheden liggen vast inde Regeling BBE.49 Het bevel te‘schieten om te doden’ geldt daarbijoverigens als een prerogatief van deminister van Justitie.50 De meldings-procedure is conform de procedure bijde marechaussee (zie Situatie 1:KMar).

Afdoening (Opsporing)In ‘rake zaken’ van bijstandverlenen-de militairen is in ieder geval de ma-rechaussee als opsporingsorgaan be-voegd. Indien de schutter zelf tevensopsporingsambtenaar is (bijvoorbeeldeen marechaussee van de BBE-Krijgs-macht) betreft het een typisch rijks-rechercheonderzoek.

Alhoewel de Aanwijzing taken eninzet rijksrecherche daar niet letterlijk

in voorziet, lijkt het – mede gelet opde uitgangspunten van de Aanwij-zing51 – in de rede te liggen dat in alle‘rake zaken’ van leden van bijstands-eenheden de rijksrecherche onder-zoek verricht. Of ook ‘rake zaken’ vanoverige militairen, bijvoorbeeld deeerdergenoemde F-16 vlieger, door derijksrecherche onderzocht worden ister competentie van de Coördinatie-commissie Rijksrecherche (zie Situ-atie 1: KMar).

Indien ‘rake zaken’ van bijstandverle-nende militairen als politieel geweldworden opgevat én de rijksrechercheonderzoek heeft verricht, is de hoofd-officier te Arnhem gehouden hetadvies van de centrale beoordelings-commissie vuurwapenincidenten in teroepen (zie Situatie 1: KMar). Zo niet,dan is collegiale consultatie facultatief.

41 Ex art. 60 Politiewet.42 Ex art. 58 Politiewet.43 Aanhangsel TK, 2001-2002, 910, p. 1913;

Zie ook TK, 2001-2002, 27 925, nr. 34, bij-lage 2.

44 Kennelijk de BBE-SIE genoemd. Omtrentde samenstelling van de eenheid is geenopenbare informatie beschikbaar.

45 26 september 2004, Reformatorisch Dag-blad, dd 12-11-2004 (http://www.refdag.nl/website/artprint?id-123593)

46 10-11-2004, NRC, 10-11-2004 (http://nrc.nl/binnenland/artikel/1100068215241.html)

47 Art. 8, lid 6 Politiewet.48 Art. 9, lid 2 Politiewet en ook artikel 1, lid 1,

sub e Ambtsinstructie. 49 Artt. 3 en 5 Regeling BBE.50 J.L.M. Boek, Organisatie, functie en

bevoegdheden van politie in Nederland,1995, p. 224.

51 Supra noot 25.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 54

Page 13: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 55

OmstandighedenSlechts in bijzondere omstandighedenis bijstand van andere onderdelen vande krijgsmacht aan de orde. Met namevoor de inzet van de BBE ligt dat voorde hand. In die gevallen kan ergesproken worden van voor Neder-landse begrippen extreme omstandig-heden, bijvoorbeeld een gijzeling/kaping als in 1977.52 In deze periodevan toenemende terreurdreiging isreeds gebleken dat de inzet van spe-ciale eenheden toeneemt.

Situatie 3: Bewaking en beveiligingvan militaire objectenDe volgende binnenlandse situatiebetreft de taak tot het bewaken enbeveiligen van militaire objecten. Integenstelling tot de taken uit de Po-litiewet (Situatie 1 en 2) betreft heteen specifieke en beperkte taak. De

bevoegdheden voor deze taak zijnneergelegd in de Rijkswet geweldge-bruik bewakers militaire objecten.53

De minister van Defensie is bevoegdobjecten aan te wijzen.54 Dit is gere-geld in het Rijksbesluit houdendeaanwijzing van te bewaken en tebeveiligen objecten.55

Het besluit onderscheidt permanenteobjecten in de vorm van vaste (o.a.kazernes, vliegbases, zenderparken)en mobiele installaties (o.a. tactischevoertuigen, munitie- en wapentrans-porten). Daarnaast kunnen de bevel-hebbers voor ten hoogste twaalfweken tijdelijke objecten aanwijzen:56

bijvoorbeeld tijdelijke opslag vanmunitie en/of militaire uitrusting ineen haventerrein.57

Een voorbeeld hiervan: ten tijde vande stationering van het NederlandsePatriot-detachement in Turkije (voor-jaar 2003)58 werd Haven 1054 (Vlis-singen) als te bewaken en beveiligenmilitair object aangewezen.59

We zouden de omstandigheden in al-gemene zin als normaal willen typeren.

GeweldsbevoegdheidDe geweldsbevoegdheid is als volgtgeformuleerd:

De militair, behorend tot de krijgs-macht van het Koninkrijk, in derechtmatige uitoefening van demilitaire bewakings- en beveili-gingstaak is bevoegd tot gebruikvan geweld […].60

De geweldsinstructie is vervat in hetBesluit geweldgebruik defensieper-soneel in de uitoefening van de be-wakings- en beveiligingstaak (hierna:Besluit geweldgebruik bewaking).61

GeweldsinstructieDe wetgever beoogde de geweld-instructie voor de bewakings- en be-veiligingstaak nauw aan te laten slui-ten bij de Ambtsinstructie.62 Daarmee

wordt de rechtszekerheid in tweerichtingen vergroot: enerzijds voor deambtenaar die geweld moet toepassenen anderzijds voor de burger die aan-spraak kan maken op een door eengeweldsinstructie gereguleerd militairoptreden.63

Elke geweldsaanwending dient ge-meld te worden (inclusief het lossenvan een waarschuwingsschot).64 Demeerdere legt dit vast in een rapportdat onverwijld ter kennis van de brigadecommandant van de Mare-chaussee wordt gebracht. In iedergeval ‘rake zaken’ zullen aan dehoofdofficier te Arnhem (belast metmilitaire zaken) gemeld worden.

Afdoening (Opsporing)In deze situatie zijn de Marechausseeen de hoofdofficier te Arnhem decompetente opsporingsorganen. Om-dat het hier niet om politieel vuur-wapengebruik gaat is consultatie van de centrale beoordelingscommis-sie vuurwapenincidenten niet aan deorde.

Situatie 4: Optreden in buiten-gewone omstandigheden In Nederland kan zich een crisis vanzodanige aard voordoen dat de nor-male wettelijke bevoegdheden nietmeer toereikend zijn om aan de ont-stane situatie het hoofd te bieden. In

Beladen zeetransport in haven(Foto: Mediacentrum KL)

52 Zie E.R. Muller, Terrorisme en politiekeverantwoordelijkheid, 1994, p. 253 e.v..

53 Stb. 2003, 134.54 Art. 2 Rijkswet geweldsgebruik bewakers

militaire objecten. 55 Stcrt. 2000, 185, p. 16.56 Art. 2, lid 1 Rijksbesluit houdende aanwij-

zing van te bewaken en beveiligen objecten.57 Toelichting bij Rijksbesluit, Stcrt. 2000,

185, p. 16.58 TK, 2002-2003, 23 432, nr. 75. 59 Besluit houdende tijdelijke aanwijzing van

Haven 1054 (liggende in de gemeente Vlis-singen) als te bewaken en te beveiligenobject, Stcrt. 2003, 33, p.8.

60 Art. 1, lid 1 Rijkswet geweldgebruik bewa-kers militaire objecten, hierna: Rijkswetgeweldgebruik.

61 Stb. 2000, 237 en Stb. 2003, 282.62 TK, 1993-1994, 23 787 (R 1506), nr. 3, p. 2.63 TK, 1993-1994, 23 787 (R 1506), nr. 3, p. 2.

Zie ook Michiels, e.a., supra noot 10, p. 72.64 Art. 8 Besluit geweldgebruik bewaking.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 55

Page 14: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 556

zo’n geval is er sprake van buitenge-wone omstandigheden. Verschillendesituaties zijn daarbij denkbaar: oorlogof oorlogsdreiging, watersnood enook ernstige rellen en onlusten.

In buitengewone omstandigheden kandan ter handhaving van de uitwendigeof inwendige veiligheid het staats-noodrecht geactiveerd worden. Datkan via het afkondigen van één van detwee uitzonderingstoestanden – debeperkte of de algemene noodtoe-stand – of via de zogeheten separatetoepassing van noodwetgeving.

Vele wetten op diverse beleidster-reinen bevatten daarvoor bepalingen.Het is aan de regering om in eenbepaalde crisissituatie voor één vandeze opties te kiezen. Zo kan opgrond van de Oorlogswet voor Neder-land (OWN) de buitengewone be-voegdheid worden uitgeoefend detoegang tot en het verlaten van terrei-nen en gebieden te beperken.65

Per definitie zijn de omstandighedenwaaronder in deze situatie geweldmoet worden toegepast buitenge-woon. Er zal sprake zijn van crisis,mogelijk chaos, gewelddadigheden ofde dreiging daarvan.

GeweldsbevoegdheidIn artikel 8 van de OWN is vastgelegddat de militair in de rechtmatige uit-oefening van de buitengewone be-voegdheden (uit hoofdstuk II vandeze wet), geweld mag gebruikenwanneer (1) het daarmee beoogdedoel dit rechtvaardigt en (2) dat doelniet op een andere wijze kan wordenbereikt.

Dit betekent dat de mogelijkheid tothet gebruik van geweld bestaat inalledrie de toepassingsvormen vannoodwetgeving: zowel bij separatetoepassing van buitengewone be-voegdheden, als in de beperkte nood-toestand en in de algemene noodtoe-stand.

Een van die buitengewone bevoegd-heden waarbij dus geweld mag wordentoegepast is het hiervoor genoemdeverbieden van de toegang tot bepaaldeterreinen of gebieden.

GeweldsinstructieIn het Besluit geweldgebruik bij uit-oefening van buitengewone bevoegd-heden (Besluit geweldgebruik OWN) isde daadwerkelijke geweldsinstructieonder de vigeur van de Oorlogswetvastgelegd.66 Uitdrukkelijk is aange-geven dat deze geweldsinstructie nietvan toepassing is tijdens een gewa-pend conflict.67 Ook zijn de bevoegd-heden niet buiten Nederland van toe-passing.

Meerdere bepalingen van het Besluitgeweldgebruik OWN sluiten aan bij dehiervoor besproken geweldsinstruc-

Inzet bij grootschalige rellen (Foto: Staf KMar, R. Frigge)

65 Artt. 10-11 OWN.66 Besluit van 23 april 1997, Stb. 173. 67 Art. 2 Besluit geweldgebruik OWN.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 56

Page 15: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 57

ties: de Ambtsinstructie (zie Situatie 1en 2) en het Besluit geweldgebruikbewaking (zie Situatie 3). Toch zijn erbelangrijke verschillen. De onderha-vige geweldsinstructie is niet beperkttot het bewaken en beveiligen van mi-litaire objecten. De regels gelden bin-nen het algemene en ruime kader vanuitvoering van de militaire taak terhandhaving van de uitwendige of in-wendige veiligheid.68

Dat er sprake is van bijzondere om-standigheden kan met zich meebren-gen dat eerder – dan in normale om-standigheden – voor het toepassenvan geweld aanleiding bestaat. De ophet spel staande belangen kunnen veelgroter zijn, waardoor de afwegingomtrent proportionaliteit en subsidia-riteit anders kan uitvallen.69

De militair moet het gebruik vangeweld onverwijld melden aan zijn

meerdere, die vervolgens schriftelijkrapport opmaakt. Alleen indien hetgebruik van geweld zwaar lichamelijkletsel of erger tot gevolg heeft, wordthet rapport ter kennis gebracht van deMarechaussee.70

Dit wijkt sterk af van het Besluitgeweldgebruik bewaking (zie Situatie3), waarin is aangegeven dat elk ge-bruik van geweld onverwijld schrifte-lijk ter kennis wordt gebracht van deKMar.71

Afdoening (Opsporing)De afdoening van ‘rake zaken’ volgthet patroon zoals dat hiervoor in debewakings- en beveiligingstaak is ge-schetst (zie Situatie 3). De Marechaus-see en de hoofdofficier te Arnhem zijncompetent.

Situatie 5: VredesoperatiesOnder vredesoperaties verstaan wij – voor deze bijdrage – internationale

operaties die politieke, militaire enciviele activiteiten omvatten, met eenmandaat van de Veiligheidsraad,72 dieter handhaving of herstel van de inter-nationale vrede en veiligheid wordenuitgevoerd. Gevechtsacties tijdens vredesopera-ties waarop het oorlogsrecht van toe-passing is, bespreken we hierna (Situa-tie 6: Gevechtsoperaties).

Per operatie liggen in de betreffenderesolutie van de Veiligheidsraad eenaantal politieke, militaire en civieletaken besloten. Tot de meest voorko-mende militaire taken behoren:

Patrouille van ISAF (Foto: Mediacentrum KL)

68 Art. 3 OWN.69 Nota van toelichting bij Besluit geweldge-

bruik OWN, p. 6.70 Art. 12 Besluit geweldgebruik OWN.71 Art. 8 Besluit geweldgebruik OWN.72 Of van een regionale veiligheidsorganisatie,

hetgeen hier in voorbeelden en analyse ver-der buiten beschouwing blijft.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 57

Page 16: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 558

• herstel en handhaving van veilig-heid en stabiliteit (SFOR73 en SFIR74);

• handhaven van de openbare orde(SFIR);

• beveiliging van en de opslag vanmilitaire uitrusting (SFIR), VN-perso-neel, gebieden objecten en routes(ISAF)75;

• zorgdragen voor de eigen veilig-heid.

Dikwijls worden ook humanitairetaken uitgevoerd. De praktijk sinds1992 wijst ook uit dat militairen takenvervullen die tot de klassieke poli-tietaken gerekend kunnen worden.Rosenthal:

Voor een deel gaat de ontwikkeling[van de krijgsmachttaken] in derichting van een ‘constabularyforce’ – een militaire organisatiedie op vreemd grondgebied poli-tietaken uitvoert.76

Daarbij geldt dat politietaken primairdoor de daartoe bevoegde lokale auto-riteiten worden uitgevoerd. Dikwijlslukt dat echter niet omdat die er nietmeer of nog niet zijn. In die gevallenfungeren de militairen – net als inNederland – als ‘vangnet’.

Ook kunnen militairen assisteren bijhet aanhouden van oorlogsmisdadi-gers. Zo werden in de nacht van 17 op18 december 1997 twee verdachtenvan oorlogsmisdaden aangehouden inAhmici (Bosnië-Herzegovina).

[E]en van de verdachten, VlatkoKupreskic, opende het vuur op deSFOR-militairen. Daarop is uit zelf-verdediging teruggeschoten, waar-bij Kupreskic in borst, arm en beenis geraakt.77

Een speciaal opgeleide eenheid vanNederlandse mariniers en comman-do’s, die tijdelijk voor dit doel aanSFOR was toegevoegd, speelde eensleutelrol bij de aanhouding.78

GeweldsbevoegdhedenDe Veiligheidsraad autoriseert in hetalgemeen het gebruik van all necessa-ry means opdat de lidstaten het man-daat kunnen uitvoeren. Daarmee is inalgemene zin toestemming aan de sta-

‘Crowd & Riot Control Training’ (Foto: Mediacentrum KL)

73 General Framework Agreement for Peace inBosnia and Herzegovina, Annex 1A Agree-ment on the military aspects of the PeaceSettlement, art. VI. Zie <http://www.nato.int/ifor/gfa/gfa-an1a.htm>.

74 Zie bijvoorbeeld TK, 2002-2003 23 432, nr.116herdruk, p. 10.

75 Zie TK, 2002-2003, 27925, nr. 71.76 U. Rosenthal, Politie en staat, in: Fijnaut,

e.a., supra noot 14, p. 21.77 TK, 1997-1998, 22 181, nr. 193. Zie ook

NRC Handelsblad, 18-12-1997, Nederlandsteam arresteert Kroaten; Zie ook PressConference SFOR 1-12-1997 <http://www.nato.int/sfor/trans/t971218a.htm>.

78 Minister van Defensie in zijn brief van 18-12-1997, supra noot 77. Zie ook de verkla-ringen van de minister van Defensie die ditvoorval aanhaalt als een voorbeeld van eenbijdrage aan de tweede hoofdtaak: debevordering en handhaving van de interna-tionale rechtsorde (Handelingen TK, 1997-1998, 40, pp. 3272-3273).

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:03 Pagina 58

Page 17: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 59

Geweldsinstructie (Rules of Engage-ment)Conform het Toetsingskader 2001,hanteren we hier de term Rules ofEngagement79 (ROE) als aanduidingvoor de geweldsinstructie binnen vredesoperaties.80 De term gewelds-instructie wordt ook wel gebruiktvoor het instructiekaartje op zakfor-maat dat iedere individuele Neder-landse militair bij zich draagt.81 Diebenaming lijkt ons onvolledig en ver-warrend.82

De Britse aanduiding voor dit kaartjeis duidelijker: Soldier’s Card. DieSoldier’s Card bevat voornamelijkROE met betrekking tot zelfverde-diging en de bescherming van de troe-penmacht, inclusief de regels voorproportionaliteit, subsidiariteit, waar-schuwing en matiging. De meestrecente Nederlandse Soldier’s Cardvoor SFIR breekt gelukkig met de ver-warring en heet sinds juli 2004 IK83

geweldgebruik SFIR.

De algemene geweldsbevoegdheiddie door de Veiligheidsraad is toe-gekend, wordt door de uitvoerendeorganisatie – de VN, een regionale vei-ligheidsorganisatie, of een coalitievan staten – uitgewerkt in ROE.84 Vooraan de NAVO gemandateerde operaties,bijvoorbeeld SFOR, KFOR of ISAF, steltde Noord-Atlantische Raad deze ROE

vast.

De ROE worden veelal opgenomen ineen geclassificeerde bijlage van hetmilitaire operatiebevel onder de aan-duiding Use of Force. De ROE staan inhet algemeen het gebruik van geweldtoe voor de volgende doeleinden: zelf-verdediging, het beschermen van (degoederen van) de troepenmacht en hetuitvoeren van opgedragen taken. Tot delaatste behoort ook het beschermen vanaangewezen personen en goederen.

Naast het centrale element van mini-maal dan wel beperkt gebruik van

De Multinational Specialized Unit (MSU) van SFOR verricht huiszoeking (Foto: Media Production Team MNB (NW) SFOR)

79 Zie W. B. Kroon & M. Jacobs, Rules ofEngagement: Een verkenning, in: MilitaireSpectator, 1997, nr. 3, pp. 124-130; R.M.Eiting & J.S. van Duurling, De aangelijndewaakhond: conceptuele gedachten overRules of Engagement, in: Militaire Specta-tor, 1998, nr. 4, pp. 168-179; J.F.R. BoddensHosang, Rules of Engagement in vredesope-raties, in: MRT, 2003, 9, pp. 354-371.

80 TK, 2000–2001, 23 591 en 26 454, nr. 7.Toegepast o.m. in TK, 2002-2003, 27 925,nr. 71 (ISAF).

81 O.m. Instructiekaart geweldsinstructieSFOR.

82 Ook de militaire kamer van de Rechtbank teArnhem hanteert de term ‘Geweldsinstruc-tie’ om de Instructiekaart GeweldsinstructieSFIR aan te duiden. Zie ook berichtgevingover het schietincident in Irak: AanhangselTK 2003-2004, 761, p. 1612 en http://www.om.nl/info/nieuws.php?p+pg&id=2230.

83 Instructiekaart.84 Definitie ROE: regels voor de toepassing en

gebruik van geweld met militaire middelen,vastgesteld voor een specifieke operatie, in:Landmacht Doctrinepublicatie III: Vredes-operaties (LDP-III), 1999, p. 371.

ten tot het gebruik van geweld metmilitaire middelen verleend.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 59

Page 18: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 560

geweld dat kenmerkend is voor vre-desoperaties, nemen ook beginselenals proportionaliteit, subsidiariteit enwaarschuwing een prominente plaatsin. Met de langdurige en intensieveNederlandse deelname aan vredes-operaties staat voor militairen niet al-leen ‘geweldsmaximalisatie’ centraal.Zoals Rosenthal opmerkt, beschikt de krijgsmacht thans ook over het vermogen – conform de politie – ‘ge-weldsminimalisatie’ als uitgangspuntte hanteren.85

Geweldgebruik is voorts slechts toe-gestaan binnen de grenzen van zowelhet internationale recht als het Neder-landse recht. Nederlandse militairenmogen bijvoorbeeld geen anti-perso-neelsmijnen gebruiken. Het is ookniet ongebruikelijk dat staten nationa-le voorbehouden vaststellen voor detoepassing van ROE.

Melding en afdoening (Opsporing)Anders dan in de vorige situaties, isde meldingsplicht van commandantenaan de Marechaussee niet direct ge-baseerd op de geweldsinstructie zelf.Enerzijds moet iedere functionelegeweldsaanwending in ieder geval viaeen commandantenmelding in de na-tionale lijn gerapporteerd worden.86

Ook waarnemingen van mogelijkeschendingen van het oorlogsrechtmoeten worden gemeld. Deze ver-plichtingen zijn gebaseerd op aan-wijzingen van de CDS.87 De KL-OrderInstructie meldingen van Comman-danten schrijft voor dat (in vredestijd)commandanten aanvallen, beschie-

tingen en schietincidenten mede aande Marechaussee moeten melden.88

Anderzijds is er de algemene ver-plichting voor commandanten om opgrond van artikel 78 Wet militairtuchtrecht (WMT) bij de Marechausseeaangifte te doen van vermoedelijkstrafbare feiten (inclusief mogelijkeschendingen van het oorlogsrecht) bijhun eenheid.

De commandant is bij uitstek de per-soon om, ondersteund door zijn mili-taire jurist, via zijn melding naast decouleur locale ook de grondslagen ende omstandigheden van de gewelds-aanwending uiteen te zetten. Op dezemanier kan hij in belangrijke matebijdragen aan een goed ‘beeld’ van degeweldsaanwending.

De Marechaussee treedt in een straf-rechtelijk onderzoek op onder gezagvan de hoofdofficier te Arnhem.

OmstandighedenDe omstandigheden waaronder mili-tairen in vredesoperaties hun takenuitvoeren zijn zeer divers. De BBC-serie Warriors89 geeft een realistisch

beeld van de omstandigheden tussen1992-1995 in voormalig Joegoslavië.Militairen opereren op de nog smeu-lende puinhopen van door (burger-)oorlog of etnische zuiveringen getrof-fen gebieden, op de restanten van een‘falende staat’ waar regulier over-heidsgezag zoek is en waar zij zelf(als een van de weinigen) orde trach-ten te scheppen.

Dikwijls ook binnen een andere cul-tuur wat betreft geweldsopvattingen,waar wraak en (het voorhanden heb-ben van) vuurwapens belangrijke as-pecten zijn. Militairen moeten beslis-singen nemen in snel wisselendesituaties en onder grote tijdsdruk enstress; zij kunnen worden geconfron-teerd met onzekerheid, onvolledige offoute informatie (de fog of war), hogeafbreukrisico’s, fysieke ongemakken,angst, gevaar, dood, chaos en geweld.Kortom: extreme omstandigheden.

Situatie 6: GevechtsoperatiesIn de Aanwijzing ontbreekt ieder aan-knopingspunt naar gevechtsoperatiesin welke vorm dan ook. De LandmachtDoctrinepublicatie II-A omschrijftgevechtsoperaties als alle militaireoperaties waarbij ten minste één vande strijdende partijen niet instemt metde inzet van troepen en de doelstel-ling hoofdzakelijk wordt bereikt doorhet voeren van gevechten.90

85 Rosenthal, supra noot 76. Zie ook LDP-III,supra noot 84, p. 104.

86 Zo bijvoorbeeld Vaste Order SFIR.87 Aanwijzing CDS Nrs. A-21 en A-20. Zie

ook TK, 1998-1999, nr. 3, p. 9 Functione-ren van Defensie.

88 Onduidelijk is wie deze aanvallen enbeschietingen uitvoert. Ook bij schietinci-denten kan verwarring ontstaan: schietinci-denten (zonder gewonden) moeten aan deMarechaussee gemeld worden. Schietinci-denten mét gewonden kennelijk niet? ZieInstructie meldingen van commandanten¸KL-Order 15/6A.

89 In Nederland uitgezonden door IKONonder de titel ‘Oorlog’.

90 LDP-II A, paragraaf 0102.

BBC-serie“Warriors”

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 60

Page 19: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 61

Wij sluiten hierbij aan en doelen opde eerste plaats op gevechtshande-

lingen tijdens een gewapend conflict.Maar daarnaast kan er ook tijdensvredesoperaties sprake zijn van actiesdie hoog in het geweldsspectrumplaatsvinden en als gevechtsoperatieszullen moeten gelden.91

Er is sprake van een gewapend con-flict bij een confrontatie met hetgebruik van militair geweld:92

• tussen twee of meer staten,

• tussen een staat en een niet-state-lijke entiteit,

• tussen een staat en een dissidentegroepering, of

• tussen twee groeperingen.

Het moet wel om confrontaties gaandie méér inhouden dan interne onge-regeldheden en spanningen, rellen,losstaande en sporadisch voorkomen-

de gewelddaden en vergelijkbare han-delingen.

Een gewapend conflict kan een inter-statelijk en een intra-statelijk karakterhebben (Liberia). Een gewapend conflict kan tijdelijk zijn en zich ookgeografisch beperken tot een bepaaldgebied. Voor een gewapend conflict isgeen oorlogsverklaring nodig, hetgaat om de feitelijke toestand.

Ook bij een operatie die wordt be-titeld als vredesoperatie kan er – naarhuidige inzichten – oorlogsrechtelijkgezien sprake zijn van een gewapendconflict. Met name wanneer militairegevechtskracht wordt ingezet zullende regels van het humanitair oorlogs-recht moeten worden toegepast.93

Zeker bij een peace enforcement-ope-ratie met acties hoog in het gewelds-spectrum moet er rekening mee wor-den gehouden dat er – in ieder gevaltijdelijk en plaatselijk – sprake is vaneen gewapend conflict én de militaireeenheid als partij in het conflict op zaltreden. De Britse landmachtdoctrine(ADP-1 Operations) is hier bijzonderduidelijk in: peace enforcement-ope-raties worden als gevechtsoperatiesbenaderd.94

De Nederlandse doctrine (LDP-I): Vre-desafdwingende operaties [...] kunnenin sommige gevallen het karakter vangevechtsoperaties hebben; veelal isdat slechts plaatselijk en tijdelijk.95

LDP-IIC:96 Indien bij vredesafdwingen-de operaties op grotere schaal geweldwordt gebruikt, worden eveneens deregels die zijn vastgesteld voor eeninternationaal gewapend conflict toe-gepast. Ook de LDP-III onderkent dat‘in vredesafwingende operaties […]zo nodig met gevechten’ moet wordenopgetreden.97

Geweldsbevoegdheid De geweldsbevoegdheid ligt bij ge-vechtsoperaties besloten in het ius ad

91 Hiermee wordt aangesloten bij modernevisies op de toepasselijkheid van het huma-nitaire oorlogsrecht in vredesoperaties. ZieT.D. Gill, Vredesoperaties en humanitairoorlogsrecht, in: MRT 2003, okt, pp. 331-347.

92 Zie de Gemeenschappelijke artt. 2 en 3 vande Geneefse Verdragen; de artikelen 1 vanAanvullend Protocol I resp. II bij de Ge-neefse Verdragen; Appeals Chamber ICTY,Prosecutor v. DuskoTadic, 2 October 1995(‘whenever there is a resort to armed forcebetween states or protracted armed violencebetween governmental authorities and orga-nized armed groups or between such groupswithin a state’). Zie ook LDP-II C, para-graaf 2237.

93 Zie M.C. Zwanenburg, Accountabilityunder International Humanitarian Law forUN and NATO Peace Support Operations,2004, diss., Leiden, p. 342.

94 (UK) Army Doctrine Publication Volume 1Operations (ADP-1), paragraaf 0702-0703.

95 LDP-I, paragraaf 0331.96 LDP-II C, paragraaf 2237.97 LDP-III, paragraaf 0328 en afbeelding 3-1.

Britse patrouille in de straten van Basra (Irak)(Foto: http://www.operations.mod.uk/telic/images/ops/para_basrah_hr.jpg)

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 61

Page 20: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 562

bellum – het recht tot oorlog – als-mede in het ius in bello – het huma-nitair oorlogsrecht. Leden van destrijdkrachten van een partij bij eenconflict, […] zijn combattanten enhebben derhalve het recht om recht-streeks aan de vijandelijkheden deelte nemen, luidt artikel 43 van Aanvul-lend Protocol I bij de Geneefse Ver-dragen.

Het geweldgebruik is echter niet ongelimiteerd. Alhoewel een com-mandant vanuit militaire optiek eenmaximale vrijheid van handelen zalwillen bij de inzet van middelen enstrijdmethoden en de mate van ge-weldgebruik, legt het beginsel vanhumaniteit beperkingen op.

Ook juridische of politieke overwe-gingen kunnen het gebruik van ge-weld beperken. Kort samengevat: hethumanitair oorlogsrecht (ius in bello)maar ook ROE perken de geweldsbe-voegdheid in.

Geweldsinstructies Ook in een gewapend conflict zullendoor de minister van Defensie of deChef Defensiestaf geweldsinstructiesin de vorm van Rules of Engament(ROE) worden vastgesteld. ROE in eengewapend conflict kunnen wordengekarakteriseerd als het geheel vanbeperkingen op het door het huma-nitair oorlogsrecht gelegitimeerde gebruik van geweld.98 Ook aan derge-lijke geweldsinstructies liggen overi-gens de beginselen van proportionali-teit en subsidiariteit ten grondslag.99

Kern van dergelijke ROE zal zijn na-leving van de regels van het humani-

tair oorlogsrecht. Daarnaast kunnenspecifieke instructies worden gegeven.Bijvoorbeeld met betrekking tot deherkenning en identificatie van objec-ten en het nemen van voorzorgsmaat-regelen bij bijzondere objecten alsbijvoorbeeld stuwdammen en dijken.

MeldingPraktisch gezien zal het tijdensgevechtsoperaties niet altijd mogelijkzijn gedetailleerde meldingen van allegeweldtoepassingen – gevechtshan-delingen dus – te verrichten. Datvloeit voort uit de aard van het optre-den, de intensiteit en omvang van degevechten, rond-de-klok gevechten,het hoge operationele tempo en delangere tijd gedurende welke de ge-vechtshandelingen kunnen plaats-vinden.

Een gedetailleerde en specifieke mel-ding als in de situaties hiervoor (metname 1-4) zal uitzonderlijk zijn. Zo’nuitzonderlijk geval kan het overschrij-den van bevoegdheden (de ROE) of hetplegen van oorlogsmisdrijven betref-fen. Militairen die zich tijdens een ge-wapend conflict schuldig maken aaneen schending van het humanitairoorlogsrecht zijn strafbaar.100

Het humanitair oorlogsrecht verplichtde commandant deze inbreuken testoppen en ze aan de bevoegde auto-

riteiten te melden (API art. 87).101 Deplicht voor Nederlandse commandan-ten om aangifte te doen van strafbarefeiten bij hun eenheid sluit daarbij aan(art. 78 WMT).Aan te nemen is dat bij een gewapendconflict de CDS specifieke aanwijzin-gen verstrekt met betrekking tot ge-weldsmeldingen anders dan vermoe-delijke strafbare feiten.

Afdoening (Opsporing)De Marechaussee en het parket teArnhem zijn wederom de bevoegdeopsporingsinstanties inzake strafbarefeiten van militairen tijdens gevechts-operaties. Het kan nodig zijn daar-voor extra capaciteit vrij te maken.

Artikel 38 Wetboek van MilitairStrafrecht creëert een aparte strafuit-sluitingsgrond voor de militair die ‘intijd van oorlog binnen de grenzen van[zijn] bevoegdheid een naar de rege-len van het oorlogsrecht geoorloofdfeit begaat’. Dit betekent dat het feitdat onder normale omstandighedenstrafbaar zou zijn, gerechtvaardigdwordt doordat er sprake is van tijd vanoorlog. Voorwaarde is wel dat de gren-zen van het oorlogsrecht en de ROE

niet worden overschreden! De term ‘tijd van oorlog’ in artikel 38moet ruim worden uitgelegd. Dolmanzegt hierover:102

Uitgeschakeld doel in Allied Force (Foto: Mediacentrum KL)

98 Daarmee zijn de ROE van een ander karak-ter dan in vredesoperaties. Tijdens vredes-operaties hebben de ROE bevoegdheid-verlenend karakter, in gevechtsoperatieseen inperkend. Zie ook J.A. van Diepen-brugge, Geweldgebruik in het kader vanvredesoperaties, in: MRT 2003, okt, p. 373.

99 Nota van toelichting bij Rijksbesluitgeweldgebruik OWN, Stb. 1997, 173, p. 7.

100 Artt 5-7 Wet internationale misdrijven.101 Supra noot 87.102 M.M. Dolman in: Van den Bosch c.s., Mili-

tair straf- en tuchtrecht, Band 1, p. WMSr38-2/6.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 62

Page 21: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 63

De regels van het oorlogsrecht gel-den niet alleen in tijd van oorlog.Daarom moet de term ‘tijd vanoorlog’ in [het verband van artikel38] ruim uitgelegd worden: tijdvan oorlog is aanwezig in alle si-tuaties waarop het internationaleoorlogsrecht betrekking heeft. Datzijn alle gewapende conflicten(afgezien van opstootjes en indi-viduele gewelddadigheden), onge-acht of het desbetreffende gewa-pende conflict van internationaledan wel van interne aard is.

Zoals we hiervoor betoogden geldthet oorlogsrecht zowel voor gevechts-

handelingen tijdens een gewapendconflict als voor feitelijke gevechts-acties van een bepaalde aard en om-vang tijdens vredesoperaties waarbijeen bepaalde drempel wordt over-schreden.

OmstandighedenHet zal eenieder duidelijk zijn dat deomstandigheden waaronder geweldmoet worden toegepast, extreem zijn.Wat die extreme omstandighedenvoor impact op de militair hebben isminder evident. Ook in deze situatieligt een belangrijke taak voor de com-mandant om de grondslagen en deomstandigheden van de incidenten

goed en duidelijk onder de aandachtvan o.a. de Marechaussee te brengen.

Overzicht situatiesVoordat we ingaan op de laatste deel-vraag – wat is het effect van de Aan-wijzing? – hebben we de eerste entweede deelvraag – wat is de doel-groep en op welke situaties ziet deAanwijzing? – in de onderstaandetabel vereenvoudigd samengevat.

No Situatie Taak Grondslag Geweldsinstructie Ondergrens Afdoening (Opsporing)melding commandantaan KMar / OM

1 KMar Politietaak Politiewet Ambtsinstructie Gevolgen aanleiding; Optie 1: Rijksrecherche +

(art. 6 & 58) Schot; HOvJ Arnhem &

Meer dan gering letsel Centrale beoordelings-

commissie vuurwapen-

incidenten

Optie 2: KMar (BIO) +

HOvJ Arnhem

2 Bijstand overige Politietaak Politiewet Idem Idem Optie 1: Idem als Situatie 1

krijgsmacht- - o.a. renegade - art. 59 Optie 2: KMar +

delen - BBE - art. 60 HOvJ Arnhem & evt.

Centrale beoordelings-

commissie vuurwapen-

incidenten

3 Bewaking- en Bewaken en Rijkswet Besluit Elke gewelds- KMar + HOvJ Arnhem

beveiliging beveiligen geweldgebruik geweldgebruik aanwending

militaire objecten bewaking (incl. waarschuwingsschot)

4 Buitengewone Handhaving van Oorlogswet Besluit geweld- Zwaar lichamelijk KMar + HOvJ Arnhem

omstandigheden de inwendige voor gebruik OWN letsel of dood

en uitwendige Nederland

veiligheid

5 Vredesoperaties Divers Mandaat ROE103 Vermoeden strafbaar feit; KMar + HOvJ Arnhem

(UN SC Res) Aanval & beschieting;

Schietincident

6 Gevechts- Oorlogvoering; Ius ad bellum Humanitair Vermoeden strafbaar feit, KMar + HOvJ Arnhem

operaties Voeren van Oorlogsrecht (Ius in (incl. oorlogsmisdrijf)

gevechten bello) & ROE104

Figuur 1: Schematisch overzicht Situaties

103 Bevoegdheidsverlenende karakter van deROE.

104 Inperkende karakter van de ROE.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 63

Page 22: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 564

Effect van de Aanwijzing

De laatste deelvraag betreft de straf-rechtelijke effecten van de Aanwij-zing. Alhoewel de criteria en de vormnaar gelang de situatie variëren, meldtde militair na ‘rake zaken’ zijn functionele geweldsaanwending. Bij overschrijding van de toepasselijkeondergrens (zie figuur 1) dient decommandant vervolgens een meldingaan de Marechaussee te doen, die demelding doorgeleidt naar het Open-baar Ministerie te Arnhem.

Conform de Aanwijzing zullen deopsporingsorganen (KMar dan welRijksrecherche en het OM) een voor-lopige beoordeling van het geweld-gebruik moeten maken. Daaruit moetblijken of al dan niet ‘gerede twijfel’bestaat of er bevoegd en conform degeweldsinstructie et cetera geweld isgebruikt. Afhankelijk van die eerstebeoordeling wordt de militair als ge-tuige dan wel als verdachte gehoord. In beide gevallen wordt hij gewezen

op het feit dat hij geen vragen behoeftte beantwoorden indien hij daardoorzichzelf aan het gevaar van vervol-ging kan blootstellen (de ‘cautie’).Wanneer hij als getuige wordt ge-hoord, maar gedurende het onder-zoekt alsnog ‘gerede twijfel’ ontstaat,wordt de militair alsnog als verdachteaangemerkt.De voorgaande fasen zijn schema-tisch in figuur 2 verwerkt.

SpagaatDe militair die functioneel geweldtoepast bevindt zich in een spagaat.Hij heeft op de eerste plaats een mel-dingsplicht. Maar daarnaast is zijnhandelen – mede door zijn melding –ook object van onderzoek. Met eenonderzoek is, zo stelden we reeds inde inleiding, niets mis. Formeelgezien heeft hij immers door degeweldsaanwending de bestanddelen– de elementen – van een strafbaarfeit vervuld. Bij rake zaken is dat doorgaans mis-handeling of een levensdelict. Dat

betekent echter wel dat wanneerrechtvaardiging voor zijn func-tionele geweld ontbreekt, hij alsverdachte wordt gezien en uit-eindelijk als dader veroordeeldkan worden. Maar een verdachtehoeft niet aan zijn eigen veroor-deling mee te werken, hij magzich onthouden van verklarin-gen.105

Met andere woorden: er is eenconflict tussen meldingsplicht enzwijgrecht, waardoor overigenspsychologische druk kan ont-staan. Dit probleem is niet unieken evenmin nieuw: de politie-functionaris worstelt ook met ditconflict.106 We gaan hier wat die-per op in, en grijpen terug naarde discussie over politieel ge-weldgebruik en de reactie daaropuit de vorige eeuw.

Meldingsplicht versuszwijgrechtDe Commissie Heijder heeft in1987, in een rapport over de be-zinning op politieel geweldge-bruik, overwogen dat meldings-

plicht en zwijgrecht in absolute zintegenover elkaar staan indien menaanneemt dat een politieambtenaardoor elk geweldgebruik tot verdachtewordt. Gaat men uit van een meergenuanceerde opvatting dan is in degevallen dat er geen gerede twijfelbestaat of een politieambtenaar con-form de geweldsinstructie handelde,er ook geen bevoegdheid om hem alsverdachte aan te merken.

Pas indien er redelijkerwijs twijfel isaan de juiste uitvoering van de ge-weldsinstructie, of aan de goedetrouw van de politieambtenaar, treedtde strafrechtelijke situatie in.107 DeCommissie Heijder concludeerde datde politieambtenaar die handeldeovereenkomstig de geweldsinstructieof redelijkerwijs kon menen overeen-komstig die instructie te handelen,niet als verdachte kan worden aange-merkt. Daarnaast stelde de commissiedat de politieambtenaar die als ver-dachte wordt aangemerkt een zwijg-recht toekomt dat inbreuk maakt opzijn meldingsplicht.108

Pas in 1992 komt de regering op deconclusie van de Commissie Heijderterug.109 De regering bewandelt eenandere weg dan de commissie. Zijstelt voorop dat de besluitvormingover de vraag of een politieambtenaarals verdachte moet worden aange-merkt uitsluitend bij het OpenbaarMinisterie ligt. De regering erkentwel dat een duidelijk onderscheidmoet worden gemaakt tussen de meldingsplicht binnen de ambtelijke hiërarchie en eventueel strafvorderlijkoptreden. Als hiërarchisch onderge-schikte dient de politieman melding temaken van geweldgebruik aan zijnmeerdere.

Figuur 2: Effect Aanwijzing

105 Art. 29 Wetboek van Strafvordering: hetnemo tenetur-beginsel.

106 Zie het rapport van de Commissie Bezin-ning op Geweldgebruik door de Politie(Commissie Heijder), A. Heijder, Geweld-gebruik door de politie, Ministerie van Jus-titie, 1987.

107 Rapport Commissie Heijder, p. 38-39.108 Rapport Commissie Heijder, p. 60-61.109 Tijdens de parlementaire behandeling van

Beleidsvoornemens Politie 1993: TK,1992-1993, 22801.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 64

Page 23: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 65

Hierbij is – aldus de regering – nietrelevant of hij dan wel enig andermeent dat daarbij een strafbaar feitzou zijn gepleegd. Een beroep op hetstrafvorderlijke zwijgrecht is niet aande orde, aangezien er (nog) geen spra-ke is van een situatie die onder hetregime van het Wetboek van Strafvor-dering valt. De regering meent:

dat de plicht tot rapporteren in-herent is aan het toetreden tot eenoverheidsapparaat als de politie,alsmede aan de daaruit voort-vloeiende taken en bijzonderebevoegdheden. Deze plicht is even-zeer inherent aan de in onze de-mocratie noodzakelijke controle ophet overheidsapparaat en degenendie daarvan deel uitmaken, in hetbijzonder op de uitoefening van het geweldsmonopolie. Dit geldt temeer waar het bij het aanwendenvan geweld gaat om een buitenge-woon ingrijpende bevoegdheid.110

Wanneer functioneel politieel ge-weldgebruik ertoe leidt dat een po-litieagent als verdachte wordt aan-gemerkt kan hij zich, net als iedereburger, beroepen op de rechten die hetWetboek van Strafvordering hem toe-kent. Daarvan maakt het zwijgrechtdeel uit. De hiërarchische verhoudingtot de meerdere is dan niet (meer) aande orde.

De regering stelt vervolgens dat demeerdere aan wie de politieambtenaarhet geweldgebruik heeft gemeld hetmeldingsformulier ter kennis van deofficier van justitie brengt. Wordt ver-volgens tot een strafrechtelijk onder-zoek besloten dan dienen de gegevensverkregen ingevolge de melding hier-voor niet te worden gebruikt en moethet meldingsformulier worden terug-gezonden aan de meerdere. Op deze wijze meent de regering datrecht wordt gedaan aan de positie vande politieambtenaar bij een strafrech-telijk onderzoek, met inbegrip van hetzwijgrecht.111

Deze gedachtegang is zowel in deInstructie (voor de politie) uit 2000als in de Aanwijzing (voor militairen)uit 2004 terug te vinden.

Verdachte versus getuigeOnder het regime van de Aanwijzing(militair) en de Instructie (politie)moet worden uitgegaan van de profes-sioneel opgeleide en optredende ge-weldsdienaar (militair respectievelijkpolitiefunctionaris) die bevoegd enconform de geldende voorschriftencorrect heeft gehandeld. Zo wordtvoorkomen dat de geweldsdienaar on-nodig als verdachte wordt beschouwd.Primair wordt hij als getuige behan-deld. Een getuige heeft echter andererechten en plichten dan een verdach-te. Een korte vergelijking.

Een verdachte is degene ‘te wiensaanzien uit feiten en omstandighedeneen redelijk vermoeden van schuldaan eenig strafbaar feit voortvloeit’.112

Een verdachte moet in een aantal wet-telijk bepaalde gevallen ingrepen inzijn persoonlijke levenssfeer dulden.Hij kan bijvoorbeeld worden ‘vast-gehouden’ en verhoord. Verzet daar-tegen kan op zichzelf tot een strafbaarfeit leiden. Daar staat tegenover dathij niet verplicht is aan zijn eigen ver-oordeling bij te dragen. Hij heeftbovendien zwijgrecht en moet daarzelfs expliciet door de opsporings-ambtenaar op gewezen worden (‘decautie stellen’).113

Als hij spreekt heeft hij niet de plichtde waarheid te zeggen. Hij wordtnooit onder ede gehoord. Een mili-taire verdachte hoeft een bevel om tespreken niet op te volgen.114 Daar-naast heeft een verdachte recht oprechtsbijstand, en mag hij vanaf eenbepaalde fase kennisnemen van pro-cesstukken. Een militaire getuige ech-ter, kan zich bij een opsporingsonder-zoek van de KMar niet onttrekken aande verzoeken en vragen: hij wordtniet zoals de militaire verdachte be-schermd. Hij heeft ook geen recht oprechtsbijstand.

Nu onder de vigeur van de Aanwij-zing de militair in rake zaken primairals getuige wordt gezien, zou hij ineen situatie kunnen komen waarbij hijdoor de beantwoording van vragenzichzelf aan het gevaar van een ver-volging kan blootstellen. Het College

van PG’en heeft dit voorkomen door tebepalen dat:

[d]e betrokken militair zo spoedigmogelijk als getuige gehoord[wordt]. Hij wordt erop gewezen,dat hij geen vragen behoeft tebeantwoorden indien hij door debeantwoording daarvan zichzelfaan het gevaar van een vervolgingkan blootstellen.115

Opmerkelijk genoeg komt deze bepa-ling in de Instructie voor de politieniet voor. Ook is bekend dat de Rijks-recherche in rake zaken ‘naar deschutter toe’ rechercheert. Met anderewoorden: hij wordt als laatste gehoord.

Geweldgebruik en strafuitsluitings-grondenZoals gezegd is het uitgangspunt datde geweldsdienaar bevoegd was ge-weld te gebruiken én conform devoorschriften correct gehandeld heeft.Anders verwoord: dat de geweldsaan-wending legitiem was. In die situatieswordt de formele strafbaarheid van de geweldsaanwending weggenomendoor een strafuitsluitingsgrond.

Zo’n strafuitsluitingsgrond is het cen-trale element in de Aanwijzing en inde Instructie omdat handelingen engedragingen die op last van de over-heid worden uitgevoerd – ook func-tioneel geweld – in beginsel niet straf-baar behoren te zijn. We zullen watdieper ingaan op mogelijke strafuit-sluitingsgronden voor militairen diefunctioneel geweld toepassen.

Meerdere bepalingen sluiten aan ophet fenomeen ‘functioneel geweld’.Zowel bij artikel 42 Wetboek vanStrafrecht (uitvoeren wettelijk voor-schrift) als bij artikel 43 (uitvoerenambtelijk bevel) is primair gedachtaan handelingen van ambtenaren.

110 TK, 1992-1993, 22 801, nr 9, p. 9.111 Ibid., pp. 9-10.112 Art. 27, lid 1 Wetboek van Strafvordering

(Sv.)113 Art. 29, lid 2 Sv.114 Art. 28 Wet militaire strafrechtspraak.115 Paragraaf 1 van de Procedure (Aanwijzing).

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 65

Page 24: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 566

Voor militairen in gevechtsoperatieskomt daar nog de specifieke strafuit-sluitingsgrond van artikel 38 WMS bij.

• Artikel 42 Sr: Niet strafbaar is hijdie een feit begaat ter uitvoeringvan een wettelijk voorschrift.

• Artikel 43 Sr: Niet strafbaar is hijdie een feit begaat ter uitvoeringvan een ambtelijk bevel, gegevendoor het daartoe bevoegde gezag.

• Artikel 38 WMS: Niet strafbaar is hijdie in tijd van oorlog binnen degrenzen zijner bevoegdheid eennaar de regelen van het oorlogs-recht geoorloofd feit begaat [...].

Alhoewel van een andere orde, kanook noodweer zoals beschreven inartikel 41 Wetboek van Strafrecht, destrafbaarheid van de handeling weg-nemen.116

Artikel 41 geeft in de daar genoemdeomstandigheden niet een bevoegd-heid tot het gebruik van geweld; het is een strafuitsluitingsgrond. Onderomstandigheden kan elke Nederlan-der beroep op noodweer en noodweer-exces doen.

De Ambtsinstructie uit Situatie 1 en 2(KMar resp. bijstand), het Besluitgeweldgebruik bewaking en het Be-sluit geweldgebruik OWN (Situatie 3en 4) zijn ontegenzeggelijk aan temerken als wettelijke voorschriften.

Ze zijn neergelegd in algemene maat-regelen van bestuur en vastgesteld opbasis van wetten in formele zin, incasu de Politiewet, de Rijkswet ge-weldgebruik en de Oorlogswet voorNederland.

ROE voor vredesoperaties (Situatie 5)kunnen door de CDS bekrachtigd worden en opgenomen worden in dedoor hem uitgevaardigde Nederlandse operatieaanwijzing.

Op deze wijze krijgen de ROE de status van een ambtelijk bevel. Hetoperatiebevel (inclusief bijlagen) isimmers een schriftelijk bevel van deCDS aan de Nederlandse commandantvan de uit te zenden eenheid. Een ambtelijk bevel hoeft niet te zijngegeven voor een concreet geval,maar kan ook bestaan uit een alge-mene – op schrift gestelde – instructieom in voorkomende gevallen zus ofzo te handelen.117

In gevechtsoperaties (Situatie 6) zalde strafuitsluitingsgrond in het amb-telijk bevel kunnen worden gevonden,maar vooral in het specifieke artikel38 WMS.

Deel 3: ‘Knelpunten’

In het derde en laatste deel van dezebijdrage haken we in op (mogelijke)knelpunten in de praktijk.

Nederlandse Antillen en ArubaHoewel we het onderwerp slechtssummier belicht hebben en niet uitge-breid op de situaties in de Nederland-se Antillen en Aruba zijn ingegaan,geldt de Aanwijzing formeel gezienniet bij ‘rake zaken’ binnen hetbevelsgebied van C-CARIB.118

We nemen echter aan de bij ‘rakezaken’ in de uitoefening van kust-wachttaken of militaire bijstand terhandhaving van de inwendige veilig-heid en de openbare orde, de opspo-ringsambtenaren van de marechaus-see de Nederlandse praktijk zullenhanteren. Hiermee zal de Aanwijzingde facto ook daar kracht krijgen.

KMarHet eerste knelpunt betreft de ver-schillende hoedanigheden van deKMar. Aan de ene kant is er de mare-chaussee als geweldsdienaar. Hij kanin een militaire (‘groene’) hoedanig-heid maar ook in een politie (‘blauwe’)hoedanigheid optreden en functioneelgeweld toepassen. Zijn eigen handelenis in beide gevallen onderwerp vanonderzoek. Afhankelijk van de omstan-digheden valt hij onder de Aanwijzing(voor militairen) of onder de Instructie(voor politiefunctionarissen).

Ogenschijnlijk maakt dat niet zoveeluit. Bij nadere beschouwing komentoch verschillen in beeld. Als politiefunctionaris waarbij deRijksrecherche onderzoek heeft ver-richt moet de hoofdofficier (Arnhem)de centrale beoordelingscommissievuurwapenincidenten consulteren.Onder de vigeur van de Instructiewordt naar de schutter toe gerecher-cheerd: hij wordt pas laat gehoord. DeInstructie kent de bepaling over hetstellen van ‘de cautie’ aan de getuige(nog) niet.

De grove scheidslijn lijkt te zijn: bij‘groen’ optreden (als militair) valt demarechaussee bij rake zaken onder deAanwijzing, bij ‘blauw optreden’ alspolitiefunctionaris onder de Instructie.

Aan de andere kant is er ook de Ma-rechaussee als opsporingsorgaan. In die rol past zij de Aanwijzing toe opmilitairen die in ‘rake zaken’ zijn ver-wikkeld. De Marechaussee moet diemilitairen dus als getuige bejegenenen ‘de cautie’ geven.

De doelgroepHet tweede knelpunt is het ontbrekenvan een heldere beschrijving van dedoelgroep. Het ontbreken van eenomschrijving van de begrippen ‘mili-tair’ in de Aanwijzing kan onzeker-heid veroorzaken.119 Voor militairegeweldtoepassers – naar onze mening:beroeps- en reservemilitairen (voorzover in werkelijke dienst) ongeachthet krijgsmachtdeel – valt het alle-maal nog mee: zij vallen onder deAanwijzing.

116 Art. 41 Sr:1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat,

geboden door de noodzakelijke verdedi-ging van eigen of eens anders lijf, eer-baarheid of goed tegen ogenblikkelijke,wederrechtelijke aanranding.

2. Niet strafbaar is de overschrijding van degrenzen van noodzakelijke verdediging,indien zij het onmiddellijk gevolg is ge-weest van een hevige gemoedsbeweging,door de aanranding veroorzaakt.

117 C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer, Tekst &Commentaar Strafrecht, 2004, art. 43, aant.4.

118 Zie noot 5 en 13.119 Maar – in het geval van marechaussees –

vooral ook het inconsistente gebruik van determen ‘politieambtenaar’, ‘politiefunctio-naris’ en ‘ambtenaar belast met een poli-tietaak’ in de Instructie.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 66

Page 25: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 67

Voor marechaussees (als gewelddie-naar) ligt het minder eenvoudig: zijkunnen onder beide regimes val-len. Helderheid lijkt daar geboden.Burgerbewakers bij Defensie vallen overigens noch onder de Aanwijzing,noch onder de Instructie.

ToepassingsbereikTen derde is het toepassingsbereikniet bepaald. Wij nemen aan dat – ondanks de voorbeelden genoemdin de inleiding van de Aanwijzing –deze betrekking heeft op alle situatieswaarin functioneel militair geweldkan worden toegepast. De voorbeel-den zelf kunnen eigenlijk slechts ver-warring veroorzaken. Ze zouden opde eerste plaats voor de onoplettendelezer van de Aanwijzing de suggestievan een limitatief overzicht kunnenwekken.

Op de tweede plaats is het jammer datdie voorbeelden afwijken van binnende krijgsmacht gangbare begrippen,van de grondslagen van de gewelds-bevoegdheid of van de doctrine. Inplaats van ‘vredesmissies’ hanteertDefensie doorgaans de term vredes-operaties of crisisbeheersingsopera-ties.120

Wellicht wordt met ‘reddingsopera-ties’ gedoeld op ‘evacuatie van non-combattanten’. En ten slotte ‘enige andere beveili-gingstaak, zoals de bewaking van

militaire objecten’ is iets anders dande ‘militaire bewakings- en beveili-gingstaak’.

Hoger geweldsspectrumAlhoewel de krijgsmacht qua doctri-ne, opleiding, training en uitrustingklaar is voor gevechtsacties binnenvredesoperaties, is het maar de vraagof elders de finesses en juridischecomplicaties van deze situatie ook involle omvang geanalyseerd zijn. Depraktijk van SFIR-3 en SFIR-4 heeft inieder geval uitgewezen dat deze situa-ties reeds voorkomen.121

Daarnaast moeten Defensie en deopsporingsorganen zich beraden opde melding, de afdoening en de op-sporing van strafbare feiten tijdensgevechtsoperaties. Dat is zeker rele-vant nu bijvoorbeeld first entry, eva-cuatie van non-combattanten en ge-vechtsoperaties dichterbij komen.122

De volgorde van de geschetste si-tuaties (1-6) is geen toevallige. Inalgemene zin neemt het gewelds-niveau toe. Wij vinden ook aankno-pingspunten voor de gedachte datnaarmate militairen hoger in hetgeweldspectrum opereren, de ruimtevoor de militair om beslissingen overgeweldsaanwending te nemen toe-neemt.

Proportionaliteit, subsidiariteit ennoodzaak gelden altijd, maar wordenafhankelijk van de omstandighedenop verschillende wijze ingevuld. Wij verwachten dan ook dat naarmatede krijgsmacht hoger in het gewelds-spectrum opereert, de toetsing vanopsporingsorganen en rechtbank te-rughoudender zal zijn. Dat neemt niet weg dat strafbare feiten aangebracht en onderzochtmoeten worden.

Conclusies

Binnen onze maatschappij dient overmilitair functioneel geweld, zeker alsdaarbij slachtoffers vallen, verant-woording te worden afgelegd; hetdient ook getoetst te worden.

Helderheid over de wijze waarop dat geschiedt draagt bij aan hetmoreel en de mentale component vangevechtskracht. Met het vaststellenvan de Aanwijzing en het codificerenvan het daarin verwoorde beleid heefthet College van Procureurs-generaalveel onduidelijkheid onder militairenen opsporingsambtenaren weggeno-men.

Na ‘rake zaken’ worden militairenprimair als getuige bejegend. Pas alser gerede twijfel over de vraag of con-form de geweldsinstructie is gehan-deld, dan wel of een andere straf-uitsluitingsgrond van toepassing is,wordt de militair als verdachte aange-duid. In beide situaties wordt ‘de cau-tie’ gegeven.

De Aanwijzing geldt voor de militai-ren van allevier de krijgsmachtdelen.Wanneer marechaussees geweld toe-passen kunnen zij zowel onder deAanwijzing als onder de Instructievallen. De grove scheidslijn lijkt te zijn: bij‘groen’ optreden (als militair) valt demarechaussee bij ‘rake zaken’ onderde Aanwijzing, bij ‘blauw’ optreden(als politiefunctionaris) onder deInstructie.

De Aanwijzing heeft betrekking opalle situaties waarin functioneel mili-tair geweld kan worden toegepast:van hoog tot laag in het geweldsspec-trum. Duidelijk is ook dat de grond-slagen van militair functioneel ge-weld complex en de situaties zeerdivers zijn.

De commandant speelt een belangrij-ke rol als schakel tussen de geweld-toepasser en de Marechaussee. Hijkan bijdragen aan een goed ‘beeld’van de geweldsaanwending door degrondslagen en de omstandighedenvan het functionele geweld in zijnverplichte melding aan de Mare-chaussee op heldere wijze uiteen tezetten.

Met name bij het optreden in het ho-gere deel van het gewelds-spectrum is dit van belang.

120 Zie TK, 2003-2004, 29521, nr. 1 (Vredes-missies in de titel, maar crisisbeheersings-operaties in de bijlage); Defensiebegroting2005, TK 2004-2005, 29800X, nr. 2 (Cri-sisbeheersingsoperaties) en LDP-II (Vre-desoperaties).

121 Presentatie C-42 Painfbat/C-SFIR 3, lkolR. van Harskamp voor KVBK op 14 ok-tober 2004. Zo ook in NOVA, 22 okto-ber 2004 (http://www.novatv.nl). Zie ookC.J.M. de Veer, Ar Rumaytah 14-15 augus-tus 2004, Reconstructie van gebeurtenissen(TK, 2004-2005, 23 432, nr 182).

122 H.G.J. Kamp, De toekomst van de krijgs-macht, Toespraak minister van Defensievoor de Koninklijke Vereniging ter Beoefe-ning van de Krijgswetenschap, in: MilitaireSpectator, 2004-4, pp. 193-202. Zie ookBN/De Stem, 20-11-2004, Brand? Bel decommando’s.

48-67-Ducheine - AK - nr2 28-01-2005 11:04 Pagina 67

Page 26: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 568

Inleiding

In 2003 onderkende het Materieel-logistiek commando van de KL

(Matlogco) dat zij ‘niet voldoendebeheerst met kennis omgaat’. In deloop van 2004 zijn daarom de eersteacties ontplooid om meer grip te krij-gen op deze processen.

Dit artikel beschrijft, na een theore-tische introductie en een afbakeningvan het begrip kennismanagement, deeerste ervaringen binnen het Mat-logco. Vervolgens schetst het de roldie kennisbewust management in detoekomst bij de Defensie Materieel-organisatie (DMO) kan spelen.

Wat is kennismanagement?

In de literatuur wordt ‘kennis’ op veleuiteenlopende wijzen gedefinieerd.Een van de meest aansprekendedefinities is de formule van Wegge-man, hoogleraar organisatiekunde aande TU Eindhoven: K = I * E.V.A (Weg-geman 1997). Hierin is kennis (K) eenmetaforische functie van enerzijdsinformatie (I) en anderzijds ervaring(E), vaardigheden (V) en attitude (A).

De informatie (I) noemt Weggemande expliciete factor. Deze kennisfac-

tor is hard en codificeerbaar in onderandere documenten, voorschriften endoor middel van ICT. De tweede com-ponent, E.V.A, betitelt hij als implicie-te kennis. Nonaka en Takeuchi (1995)noemen dit tacit knowledge, stilzwij-gende kennis. Deze kennis is vluch-tig: terwijl expliciete kennis kan wor-den vastgelegd en als zodanig wordengeborgd, bestaat impliciete kennisalleen in ‘het hoofd’ van een mens(persoonlijke vaardigheden). Als eenmedewerker uit de organisatie ver-trekt verdwijnt ook zijn kennis. Dui-delijk is dat impliciete kennis moei-lijker is over te dragen en te borgendan expliciete kennis. Overdracht iseigenlijk alleen mogelijk door bij-voorbeeld nauw samenwerken, mee-kijken met een mentor en meester-gezelrelaties. De essentie van deze tweedeling inkennis is dat nu duidelijk wordt dathet delen en borgen van kennis meeris dan alleen maar zaken vastleggen inprocedures en documenten, en dat deharde schijf in de PC zeker niet zalig-makend is. Kennismanagement isdaarom altijd een vorm van humantalent-management.

Mentale vaardighedenOndanks dat de Weggeman-definitieruimte laat om bijvoorbeeld een

schoonmaker te beschouwen als ken-niswerker (ook deze heeft immersinformatie en specifieke vaardighedennodig om zijn taak goed te kunnenuitvoeren) beschouwen Weggeman ende meeste andere vooraanstaandedenkers over dit onderwerp als ken-niswerker een functionaris die demeeste productie levert met zijn men-tale vaardigheden. Een organisatie waarvan het primaireproces grotendeels wordt gevoerddoor zulke kenniswerkers (professio-nals) noemt Weggeman een kennis-intensieve organisatie (KIO).

Ook van het begrip kennismanage-ment bestaat een veelheid aan defini-ties. Defensie verstaat onder kennis-management:

er voor zorgen dat de juiste kennis,in de juiste hoeveelheid, op de juis-te plek en op het juiste tijdstip aan-wezig is.1

Zij reduceert deze complexe materiedaarbij in wezen tot een logistiek probleem. Meer aansprekend en inpraktijk bruikbaar is ook hier weereen definitie van Weggeman:

kennismanagement is het zodanigbesturen van de operationele pro-

Een pleidooi voor kennisbewustmanagementErvaringen bij het Materieellogistiek commando van de KL

R. Dorsman – luitenant ter zee*

Het Materieellogistiek commando van de KL heeft haar eerste schredengezet op weg naar het gestructureerd beïnvloeden van haar kennishuis-houding. Het Matlogco heeft hier behoefte aan; de Defensie Materieel-organisatie in de toekomst misschien nog wel meer.

* De auteur is kennismanager bij het Mate-rieellogistiek commando van de KL.

1 Defensiepublicatie DP 51-05 (hoofdstuk 4).

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:07 Pagina 68

Page 27: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 69

cessen in de kenniswaardeketendat hierdoor het rendement en hetplezier van de productiefactor ken-nis bevorderd wordt (Weggeman,1997).

Het rendement (Return on Knowledge)doelt hier zowel op financieel als leer-rendement. Het maximaliseren hier-van is moeilijk te realiseren als mede-

werkers geen plezier van hun kennishebben, en dus niet maximaal gemo-tiveerd zijn.

Lerende organisatieWeggeman introduceert in zijn defi-nitie het begrip ‘kenniswaardeketen’(zie figuur 1). Hierin wordt in sche-matische vorm een minimum aanactiviteiten weergegeven die uitge-

voerd moet worden bij het implemen-teren van kennismanagement. Gedre-ven door een collectieve ambitie vande organisatie (missie, visie, doelenen strategie) moet worden vastgesteldwelke kennis nodig is en welke be-schikbaar is. Hieruit volgt welke kennis moet worden ontwikkeld (of binnenge-haald).

Soms is kennisoverdracht alleen mogelijk door nauw samenwerken... (Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

Figuur 1: De kenniswaardeketen (Weggeman 1997)

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:08 Pagina 69

Page 28: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 570

Vervolgens wordt de kennis gedeeld,eventueel geborgd, toegepast en ge-evalueerd, waarna mogelijk de col-lectieve ambitie kan of moet wordenbijgesteld. Hierdoor ontstaat eencyclisch proces met uiteindelijk een(hopelijk opgaande) spiraal. Als diteen beeld is van de collectieve kennisspreken we van een lerende organi-satie.

Waarom kennis managen bij de overheid?Volgens de oorspronkelijke gedachtenvan Nonaka en Takeuchi (Nonaka,1995) die ten grondslag liggen aan hethuidige kennismanagement-denken ishet voor een organisatie noodzakelijkom te leren. Liefst sneller dan je con-current want dat levert voordeel op inje concurrentiepositie. Uiteraard geldtdit alleen voor winstzoekende, meest-al private bedrijven die afhankelijkzijn van continu innoveren. Waarom zou de overheid in het alge-meen en Matlogco in het bijzonder

sneller moeten leren dan de ‘concur-rent’ en waarom zou ze haar kennismoeten managen? Het antwoord iseigenlijk in het begin al gegeven: kennis is een belangrijke en schaarseproductiefactor, en met name in dezetijd van bezuinigen moet de overheidzorgvuldig met al haar schaarse pro-ductiefactoren omgaan. Dus niet al-leen met de productiefactoren finan-ciën en personeel maar ook metkennis. Het is dus gewoon een maat-schappelijke verantwoordelijkheid.

Ten tweede ligt in een kennisintensiefbedrijf de factor kennis aan de basisvan eigenlijk alle andere processen.Voor het goed besturen van haar pro-cessen moet de overheid dus slim methaar kennis omgaan. Deze puntengelden voor de gehele publieke sector.

Maar voor Defensie en het Matlogcoin het bijzonder zijn er hiernaastandere complicerende factoren in hetspel. Diverse opvolgende reorganisa-ties zorgen voor een maximale flowaan kennis die niet optimaal beheerstwordt. Zowel binnen de organisatieals naar buiten is er sprake van eengroot personeelsverloop: functioneelleeftijdsontslag (FLO), tussentijdseuittreding en uitstroombevorderendemaatregelen (UBM) zijn hiervan spre-kende voorbeelden.

Bovendien zorgt de continue regulie-re verplaatsing van militairen en dedaaruit voortvloeiende frequentefunctiewisselingen voor een moeilijkekennisoverdracht op functies. Ieder-een binnen Defensie kent wel het verschijnsel van de negatieve over-gave-overnametijden. Vooral veel per-soonsgebonden, impliciete kennisverdwijnt op deze wijze en zorgt zovoor discontinuïteiten in de kennis-opbouw. Dit terwijl de complexi-teit van bijvoorbeeld de wapensyste-men en processen binnen Defensietoeneemt en steeds meer kennis endeskundigheid vereist.

‘Als een medewerker uit de organisatie vertrekt, verdwijnt ook diens kennis...’ (Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

Juist bij een kennisintensieve organisatie als Defensie is kennis-

bewust management essentieel(Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:08 Pagina 70

Page 29: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 71

Beïnvloeden van kennisprocessenDe operationele kennisprocessen zijnop drie assen te beïnvloeden (ziefiguur 2). Enerzijds middels techno-logie; met ICT kunnen we explicietekennis (informatie) vastleggen ennaar impliciete kennis verwijzen (bij-voorbeeld met kenniskaarten), maarook met zogenaamde question-and-answer-tools (Q/A-tools)2 en anderegroupware kunnen we kennis delenen genereren.

Met aanpassingen van de organisatiekan vervolgens de kennisstroom wor-den beïnvloed. Denk aan de keuze ofwe met multi- of monodisciplinaire

teams gaan werken, of we coaches enmentoren creëren, job-rotation encommunities of practice, waaroverlater meer. Maar ook het trachtenwaardevolle mensen met specifiekekennis binnen te houden is kennis-management.

Ten slotte de cultuur; bestaat er eenkennis-is-macht-cultuur dan zal erslechts minimaal kennis gedeeld wor-den, managementstijlen beïnvloedende sfeer van spontane kennisover-dracht, et cetera. Deze drie grootheden zijn, uiteraardtot zekere hoogte, manipuleerbaar.Maar iedere interventie op een van dedrie assen heeft zeker invloed op deandere.

Als Defensie de productiefactor ken-nis enigszins gericht wil beïnvloedendan zal zij dus altijd alledrie dezegrootheden moeten beschouwen.

Vraag en aanbod van kennisDe eerste twee processen in de ken-niswaardeketen gaan over het bepalenvan aanwezige en benodigde kennisin de organisatie. FEL/TNO heeft hier-voor een instrument ontwikkeld: KER-MIT,3 bedoeld om de totale hoeveel-heid kennis te categoriseren en zo dehuidige en de gewenste situatie tenaanzien van kennis in de organisatieinzichtelijk te maken (Böhmer, 2004).

Dit inzicht kunnen we gebruiken om‘witte vlekken’ of andere kwetsbareplekken in de kennissituatie zichtbaarte maken om ze vervolgens op te heffen. KERMIT relateert hiervoor vierprimaire entiteiten aan elkaar: kennis,processen, mensen en systemen.

Door middel van workshops engesprekken met managers en mede-werkers worden de relaties tussendeze vier aspecten voor deze organi-satie ingevuld. Wat zijn de crucialeprocessen? Welke expertise is bepa-lend voor het succes van die proces-sen, welke mensen beschikken overdie kennis en welke kennis wordt viasystemen toegankelijk gemaakt voorde organisatie? Met de antwoorden opdeze vragen wordt een matrix inge-vuld voor zowel de huidige situatie(aanbodzijde) als de gewenste situatie(de vraagzijde). Door deze twee si-tuaties op elkaar te leggen krijgen weinzicht in waar we moeten werkenaan een betere afstemming.TNO heeft veel ervaring met dit instru-ment. Binnen Defensie is onder lei-ding van FEL/TNO bijvoorbeeld bij het analytisch en tactisch centrum(ANTAC) van de Koninklijke Marineeen analyse gemaakt van het bestaan-de kennisaanbod en de toekomstigekennisbehoefte om gericht het collec-tieve kennispeil in stand te kunnenhouden en te verbeteren, en voor deinvoering van ERP (Enterprise Re-source Planning) binnen de KL is eeninventarisatie van de kennisbehoeftegemaakt.

Kennismanagement; oude wijn dus innieuwe zakken? Zeker niet geheel on-waar: veel instrumenten worden im-mers bewust of onbewust al lang toegepast. De essentie van het huidigekennismangement-denken ligt echterin het organisatiebreed bewust zijnvan het belang van kennis; zowel bijhet management als bij de medewer-kers en zowel op individueel als oporganisatieniveau. Steeds vaker wordtde term kennismanagement dan ookvervangen door kennisbewust manage-ment (Iske, 2004).

Figuur 2: Drie instrumenten ten behoeve van kennismanagement

2 Q/A-tool. Een mogelijkheid om op een elek-tronisch netwerk een vraag te stellen die dandoor een specialist wordt beantwoord envoor een (deel-)gemeenschap inzichtelijk is.Op deze manier ontstaat dan bijvoorbeeldeen voor ieder toegankelijke database metfrequently asked questions.

3 KERMIT: Knowledge Entities RelationsMatrix Inquiry Tool. Kennismanagement-instrument ontwikkeld door FEL/TNO.

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:08 Pagina 71

Page 30: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 572

De introductie

Kennismanagement bij hetMatlogcoHet Matlogco beschouwt zichzelf alseen kennisintensieve organisatie. Eenrelatief groot deel van het personeel is hbo- of wetenschappelijk opgeleiden de meeste processen worden ver-richt middels de cognitieve vaardig-heden van mensen. Naast de eerdergenoemde algemene problematiekbestaat het gevoel hierbij dat veel tijdverloren gaat door regelmatig ‘op-nieuw het wiel uit te vinden’.

Vaak ook werd een productgroep metde neus op de feiten gedrukt als eenspecialist vertrok en bleek dat dezeessentiële ervaring met zich meenam.Al vanaf 1999 zijn dan ook kleinscha-lige initiatieven ontplooid om na tedenken over een gestructureerde vormvan kennismanagement, zonder ech-ter te resulteren in iets concreets.4

Uit de evaluatie van de grootschalige

reorganisatie van de toenmalige Di-rectie Materieel (DM), de voorgangervan het Matlogco, heeft het toenmali-ge directieberaad (DB) geconcludeerddat het kennis als een belangrijke productiefactor beschouwt en dat hetkennismanagement als beheersinstru-ment hiervoor noodzakelijk acht.

Hieruit voortvloeiend gaf het directie-beraad in 2003 opdracht om kennis-management te introduceren. Hier-voor is een werkgroep samengestelddie de opdracht kreeg: introduceerkennismanagement, schrijf een (con-cept) beleidsrichtlijn en doe voorstel-len voor concrete acties voor de korteen langere termijn.

De werkgroepIn januari 2004 accordeerde het DB devoorstellen van de werkgroep. Hetbetreft een beleidsrichtlijn met eenaantal relevante begrippen en defini-ties, beoogde doelen en effecten, uit-werking van een strategie aan de hand

van de genoemde kenniswaardeketenmet hierin verdisconteerd een beheer-singscyclus.

Borging van het proces kennis-management tracht men te bereikendoor het instellen van een centralekennismanager, en een forum vandecentrale kennismanagers (kennis-managementforum); voor het meren-deel functionarissen die zich allen almin of meer bezighouden met perso-neelsinzet. Dit forum komt enkele keren per jaarbijeen en beschouwt kennis op meta-niveau, stemt lokale initiatieven enexperimenten onderling af, en ontwik-kelt en bundelt ideeën, en ontwikkeltop deze manier nieuwe metakennis.

Concrete acties voor de toekomstworden vastgelegd in het jaarlijks teactualiseren kennisplan, waarin ookde benodigde middelen en capacitei-ten opgenomen zijn. Dit kennisplan is integraal deel van het bedrijfsplan.Acties voor 2005 zijn onder anderehet vervolmaken van een overzichtvan kennisgebieden (immers, zonderinzicht in wat we hebben en wat wenodig hebben, zijn gerichte actiesmoeilijk), het bezien van de noodzaakvan elektronische ‘kenniskaarten’hierbij, het vervolmaken van het over-zicht van overlegstructuren en hetvolgen en bijelkaar brengen vandiverse pilots, zoals Documentatie enInformatievoorziening (DIV-)op intra-net en het herzien van het technischedocumentatie- en publicatiebeleid.

Huidige knelpuntenIn maart 2004 is binnen het Matlogcoonder het hoger management eenenquête gehouden over de vraag:‘waarom zouden we als Matlogco nueigenlijk kennismanagement willenbelijden en welke problemen en ge-wenste verbeteringen liggen hieraante grondslag?’ Uit deze enquête zijnuiteindelijk de volgende probleemge-bieden naar voren gekomen.

Met behulp van ICT kan expliciete kennis worden vastgelegd(Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

4 Dorsman, R. Kennismanagement binnenDM; hype of hope? Intern document DM,2000.

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:08 Pagina 72

Page 31: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 73

• Het beheer van vereiste en beschik-bare kennis binnen het Matlogcogebeurt niet adequaat. Er is geenstructurele methodiek om taken enopleidingseisen in de orgaanbe-schrijvingen en de functie-informa-tieformulieren te evalueren en op-leidingsplannen op te stellen.

• Door reorganisaties en uitstroom-bevorderende maatregelen gaat oponvoldoende gecontroleerde wijzeessentiële kennis verloren.

• Sommige kennis wordt niet meeractief bijgehouden en het noodzake-lijk aanvullen van de vereiste kennis(intern/extern opleiden) gebeurt nietvoldoende gestructureerd.

• Kennis binnen het Matlogco is ver-snipperd en zeer slecht inzichtelijken toegankelijk.

• Het personeel heeft niet voldoendeprikkels om kennis te delen.

• Het Matlogco is geen ‘lerende or-ganisatie’ terwijl het dat wel zoumoeten zijn; er bestaat geen gestructureerde systematiek voorverbeteringen. Lessons learnedworden onvoldoende benut.

Bepalen van de kennisbehoefteEen groot deel van de genoemde pro-bleemvelden bevinden zich in de eer-ste drie deelprocessen van de ken-niswaardeketen (zie figuur 1): hetinventariseren en vaststellen van be-nodigde en vereiste kennis (vraag enaanbod) en het inspelen daarop, hetontwikkelen (of delen). Dit is immersnoodzakelijk om ook maar enige con-trole uit te kunnen voeren op uit-stroom en vervlakking van kennis endit gestructureerd te kunnen aanvul-

len. Hier wordt dan ook bij Matlogcovoorlopig de nadruk op gelegd.

Recente onderzoeken tonen aan datbij reorganisaties en uitstroombevor-derende maatregelen bij de KL het ver-loop van kennis onvoldoende wordtbeheerst. Er is wel informatie in deorganisatie aanwezig, maar deze isvaak in tekstbestanden opgeslagen enis niet voldoende adequaat om eengroot kennisverloop te kunnen be-heersen (Brouns 2004). Er bestaat dusbehoefte aan een (geautomatiseerd)systeem om kennis vast te leggen.

Dergelijke systemen zijn in vele soor-ten te zien in het bedrijfsleven. Tij-dens een themabijeenkomst voor hetMatlogco bij FEL/TNO hebben civielebedrijven demonstraties gegeven vanwerkende ‘kenniskaarten’-systemenom de kennisstructuur binnen organi-

Door functiewisselingen van militairen verdwijnt veel kennis uit de organisatie terwijl de complexiteit van bijvoorbeeld wapens alleen maar toeneemt (Foto: Directie Voorlichting Ministerie van Defensie, H. Keeris; collectie: IMG/KL)

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:08 Pagina 73

Page 32: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 574

saties zichtbaar te maken.5 Zonderinzicht in wat het Matlogco nodigheeft en beschikbaar heeft (eerste driestappen in de kenniswaardeketen) aankennis zijn grote gebeurtenissen,zoals reorganisaties, vanuit kennis-oogpunt niet voldoende beheersbaar,en zijn trendmatige gebeurtenissenzoals kennisvervlakking niet of zeermoeilijk tijdig te onderkennen.

Om deze problemen aan te kunnenpakken zoekt men momenteel naareen systeem om kennis inzichtelijk temaken: wie heeft welke kennis enwelke zou hij moeten hebben? Nood-zakelijke actie die hieraan voorafmoet gaan is uiteraard het kunnencategoriseren en beschrijven van ken-nisgebieden (taxonomie). Hiervoor ishet eerder genoemde KERMIT-modelvan TNO een geschikt hulpmiddel. Momenteel treft men samen metFEL/TNO voorbereidingen om dit bijenkele Matlogco-afdelingen als pilotuit te voeren.

‘Kenniskaarten’Deze kennisindeling moet het moge-lijk maken de benodigde en beschik-bare kennis geautomatiseerd vast teleggen en inzichtelijk te maken. Voor-lopig wordt dit ‘kenniskaarten’ ge-noemd. Momenteel is echter de trendom binnen Defensie geen nieuweapplicaties te ontwerpen maar zoveelmogelijk functionaliteiten onder tebrengen in de eerder genoemde ERP-omgeving.

In eerste instantie zal dus gezochtmoeten worden in bestaande of bin-nenkort beschikbaar komende appli-caties. Twee daarvoor in aanmerkingkomende applicaties zijn het reedsbestaande Peoplesoft, een ERP-sys-teem voor personeelsmanagementover de krijgsmachtdelen heen, en het overheidsbrede RYX-intranet, een

intranet voor alle overheidsdeparte-menten.

Peoplesoft en intranetPeoplesoft heeft een module voor hetzichtbaar maken van competenties.Hoewel competenties en kennis ande-re grootheden zijn lijken ze wel veelop elkaar en hebben ze veel gemeen;voldoende om te onderzoeken wat demogelijkheden zijn om kennis doormiddel van de competentiemodulevoor het Matlogco (en misschien heelde krijgsmacht) inzichtelijk te maken.Dit onderzoek loopt inmiddels bij hetMatlogco.

De tweede openstaande mogelijkheidligt in het feit dat binnen het genoem-de RYX-intranet een kenniskaarten-bank bestaat. Hierin is het weliswaarmogelijk zowel kennis als competen-ties (zelf) in te vullen, maar zoekfunc-ties en een koppeling naar de perso-neelsdienst ontbreekt. Ook hiervanwordt momenteel onderzocht wat het

voor kennismanagement binnen Mat-logco kan betekenen...

Kennis delenMultidisciplinair werken en het be-trekken van projectmedewerkers uiteen grote ‘kennispool’ belemmertsinds enige jaren het natuurlijk ver-spreiden van vakspecifieke ervarin-gen en lessons learned. Als substituutvoor onder meer het verdwenen‘socialising’ werden per vakgebiedkennisplatforms geïntroduceerd: plat-forms van vakgenoten die met eenzekere regelmaat plenair bijeenkomenom kennis te delen en ervaringen uitte wisselen, met als mentor een erva-ren specialist.

De achterliggende gedachten warengeheel volgens adviezen in de lite-ratuur (hypertext structuur: Nonaka1995, Breed, 1998). De kennispool-structuur voldoet geheel aan de be-dachte voordelen (flexibiliteit, uitwis-seling van interdisciplinaire kennis),

‘Personeel heeft niet voldoende prikkels om kennis te delen...’(Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

5 Knowledganizer van TNO en het Kennis-centrum van consultancybureau Eiffel in Arn-hem. Dergelijke systemen worden in praktijkook wel contentsystemen, goudengidssyste-men, kennisatlas of kenniskaarten genoemd.In het vervolg zal ik de term kenniskaartenaanhouden.

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:09 Pagina 74

Page 33: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 75

maar het goed functioneren van dekennisplatforms is daarbij wel eenessentiële voorwaarde voor het op peilhouden en beheren van vakkennis.

Zoals in de eerder genoemde Matlog-co-probleemvelden te zien is voldoendeze kennisplatforms niet geheel aande verwachtingen; er wordt niet vol-doende kennis gedeeld en het lijktalsof kennis in enkele vakgebiedenaan het vervlakken is. Vastgehoudenaan het kennispoolconcept vraagt dusom een hoge prioriteit van het op derails zetten van een goede leermodali-teit.

Een belangrijk instrument om kenniste verspreiden en te delen is het intra-net. Omdat dit krachtige instrumentmisschien wel een cruciale basisvormt voor het inzichtelijk maken enverspreiden van kennis moet hier op‘paarse wijze’ – dus met alle krijgs-machtdelen – veel aandacht aan wor-den besteed.

Een volgende mogelijkheid om ken-nis te delen en te genereren zijn ge-

meenschappen met een beperkt enafgebakend kennisgebied: Communi-ties Of Practice (COP’s). Deze kunnenop hun specifieke vakgebied kennisen ervaringen delen, elkaar vragenstellen en mogelijk nieuwe kenniscreëren. Zo’n groep kan fysiek bijeenkomen,maar met de huidige elektronischehulpmiddelen kunnen ook problemenals geografische spreiding wordenoverbrugd. De Koninklijke Marineexperimenteert hier al mee (Kleij enOoms, 2004).

De toekomst: kansen en bedreigingen

Uiteindelijk moet het kennismanage-ment bij het Matlogco resulteren ineen organisatie waarin bewust metkennis wordt omgegaan, kennisbewust en gecontroleerd wordt inge-zet en gedeeld. Echter, de krijgs-machtbrede Defensie Materieelorga-nisatie (DMO) staat voor de deur enbinnenkort zal van het Matlogcoalleen nog de resten te zien zijn.

Er wordt vanuit de huidige organisatiegewerkt om dit kennisbewustzijnzodanig te laten aangroeien dat het bijde Matlogco-resten binnen de DMO

zal beklijven en zo mogelijk binnende DMO zal verspreiden. Het idee be-staat dat de resultaten van Matlogcote vertalen zijn naar een DMO. Maardit is natuurlijk niet voldoende.

Vanuit het Matlogco worden voel-hoorns uitgestoken naar werkgroependie zich bezighouden met de vormingvan de DMO. Getracht wordt een be-wustwording te bereiken om in deplannen op te nemen welke kennisbenodigd is en hoe hiermee omge-gaan wordt. Hoe dit vorm zal krijgen,is nog lang niet duidelijk. Wel duide-lijk is de noodzaak van een zo vroegmogelijk gedefinieerde DMO-aanpakvoor het omgaan met kennis.

DoelenIn het kader van de bestuurlijke ver-nieuwing binnen Defensie is eenwerkgroep (Samson maatregel A11)bezig een krijgsmachtbrede visie tevormen op kennismanagement. Uiteen inventarisatie van deze werkgroepkomen problemen naar voren die inessentie niet veel afwijken van deproblemen die bij het Matlogco zijngeconstateerd.

De werkgroep stelt vijftien maatrege-len voor om de volgende vier doelente bereiken:

1) kennis wordt zoveel mogelijkovergedragen,

2) weten welke kennis nodig is enwaar deze zich bevindt,

3) de organisatie leert van verande-ringen en

4) bewust omgaan met kennis.

Deze aanbevelingen zijn vooralsnoggericht op de bestuursstaf binnen deCentrale Organisatie, maar wel metde verwachting dat dit een ‘uitstra-ling’ heeft naar de rest van Defensie.

Witte plekkenDe verwachting is dus dat de proble-matiek die bij het Matlogco is gecon-stateerd niet veel zal afwijken van een

Ook functioneel leeftijdsontslag (FLO) draagt bij aan verlies van kennis(Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:09 Pagina 75

Page 34: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 576

DMO-problematiek.6 Wel zullen enke-le problemen sterker zijn. Als er bij-voorbeeld binnen de afzonderlijkekrijgsmachtdelen al geen zicht is opde beschikbare kennis, dan zal ditalleen maar erger zijn in de paarsesamenstelling binnen de DMO.

Informele netwerken worden mindersterk, zeker in eerste instantie. Ander-zijds komt er veel kennis van anderekrijgsmachtdelen beschikbaar. Denieuwe situatie levert dus zowel kan-sen als bedreigingen op. Ook zullener bij de samenvoeging van organisa-ties dubbellingen ontstaan in kennisen mogelijk witte plekken bij nieuwte definiëren taken. Hoe worden in detoekomst deze problemen het hoofdgeboden? Een gecoördineerd kennis-management binnen de DMO kan veelgoeds betekenen en zal bijvoorbeeldde nagestreefde ambities van de DMO

als respectievelijk smart buyer, smartspecifier, smart designer en eventueel

smart user, moeten garanderen enversterken.

Binnen het Matlogco is het vaak almoeilijk expertise te vinden. Als dekrijgsmachtdelen bij elkaar wordengevoegd wordt dit alleen maar ver-sterkt. Mogelijk heeft de genoemdemodule competentiemanagement bin-nen het nieuwe personeelssysteemPeoplesoft of de kenniskaarten-func-tie binnen het RYX-intranet potentievoor een krijgsmachtbreed inzicht inde aanwezige en benodigde kennis.Dit zal nader onderzocht moeten wor-den. Maar als dit niet mogelijk is magniet worden geschroomd om anderewegen te zoeken.

Transparant versus toegankelijkVeel kennis waar de DMO mee te ma-ken heeft en krijgt bevindt zich buitenhaar eigen systeem. Binnen de krijgs-macht is dit uiteraard bij het KIM,KMA, IDL en de overige commando’s

met verschillende kenniscentra. Veelkennis bevindt zich echter ook binnende wetenschappelijke instituten (TNO-NLR (Nationaal lucht- en ruimtevaart-laboratorium), MARIN (Maritiem insti-tuut), universiteiten) en bij de indus-trie (nationaal en internationaal). Deze kennissituatie is niet echt trans-parant, maar zeker op Matlogco-niveau en na de inbedding van deafdeling wetenschappelijk onderzoekin het Matlogco is het zeker wel toe-gankelijk. Met de civiele industrie ligtdit complexer, maar ook hier ligt vaak‘verborgen kennis’.7 Binnen DMO heb-

Krijgsmachtbreed bewustzijn van het belang van kennis en kennis delen wordt steeds belangrijker(Foto: Mediacentrum KL; collectie: IMG/KL)

6 In het Marineblad van februari 2003 be-noemt ir. M. P. Gerver enkele door hem onderzochte problemen bij de technische af-deling Wapen- en Commandosystemen(WCS) bij de Directie Materieel van deKoninklijke Marine. Deze conclusies komenin grote lijnen overeen met wat er binnenMatlogco en door de werkgroep SamsonA11 is onderkend.

7 NIID-symposium 17 oktober 2002: Verbor-gen Kennis.

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:09 Pagina 76

Page 35: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 77

ben we echter functionarissen die hiereen expliciete taak in hebben: tech-nici, verwervers en projectmanagershebben bijna dagelijks contact met deindustrie en hebben goed zicht opactuele kennis die daar aanwezig is.Het zal zaak zijn die kennis nietalleen binnen DMO maar binnen degehele krijgsmacht kenbaar en zonodig toegankelijk te maken.

Kennis delen en verspreidenInzicht in kennis is dus noodzakelijk,maar ook aan de overige deelproces-sen in de kenniswaardeketen moetkrijgsmachtbreed aandacht wordenbesteed: kennis delen en verspreiden.Een adequaat werkend en gebruikers-vriendelijk ‘paars’ intranet met goedezoekfuncties en interactieve pagina’sis onontbeerlijk; hier zal in het kadervan kennisbewust management eenhoge prioriteit aan moeten wordengegeven. Medewerkers zullen op dezewijze moeten worden gestimuleerdom actief kennis te delen.

Hiernaast zullen initiatieven zoalsCommunities of Practice bij de Ko-ninklijke Marine en Q-and-A-tools inde civiele wereld zorgvuldig moetenworden gevolgd, zodat als een behoeftezich aandient die kennis bij de DMO

aanwezig is. Dit moet ervoor zorgendat we niet steeds opnieuw het wiel uit-vinden en dat we elkaar kunnen vindenals we expertise nodig hebben.

Kennismanagement:centraal of decentraal?

Dat kennismanagement de gehelekrijgsmacht zou moeten bestrijken,wekt mogelijk de indruk dat er eenstrakke regie noodzakelijk is die dat allemaal regelt. Echter, kennis-management is geen centraal geleidbureaucratisch mechanisme, maar eendenkwijze in de organisatie datbewust omgaan met kennis belangrijkis en dat er actief en dynamisch ken-nis gedeeld en optimaal ingezet engebruikt wordt. Verbeteringen en pro-blemen kunnen vaak decentraal hetbest, want op maat gesneden, wordenaangepakt.

Maar er moet gewaakt worden in devalkuil van suboptimaliseren te vallenen ook op dit gebied dingen dubbel tedoen. Om dit te voorkomen kan eencentrale aansturing lokaal ontwik-kelde experimenten en initiatievenbijelkaar brengen, stimuleren, coör-dineren en zo nodig begeleiden. Hetlijkt maximaal effectief als de daad-werkelijke acties decentraal gebeuren,maar met een faciliterende centralerol op de achtergrond.

Bij het Matlogco is die faciliterenderol ingevuld door een centrale kennis-manager en het kennismanagement-forum dat met deze focus lokale initiatieven helpt te bundelen en coör-

dineren, en voeling houdt met externeinitiatieven en ontwikkelingen. HetMatlogco probeert expliciet te vermij-den dat kennismanagement binnen deorganisatie tot een autistisch procesverwordt.

Juist door de voeling met de buiten-wereld wordt de reikwijdte verbreeden wordt een latere uitbouw van water binnen het Matlogco opgebouwd ismogelijk. Deze aanpak houdt reke-ning met uitgroei naar of samenwer-king met de DMO. Mede in het lichtvan het eerder genoemde ‘kleinbeginnen’, ergens een zaadje planten(binnen het Matlogco), dit uit te latengroeien (DMO) en het human-talent-management uiteindelijk mogelijkkrijgsmachtbreed volwas-sen te laten worden.

LiteratuurBekkers, F.F. drs. en Ir. J.A.Vogel, ‘Verborgen

kennis; bron van kosteneffectieve innova-tie’, in Carré, nr. 10 jaargang 2002.

Böhmer, R.L. ir. et al, Kennismanagement: deLat-relatie van organisatie, mens en ICT.Intern document FEL/TNO, 2004.

Breed, K. en Mangelaars, F. ‘Kennismanage-ment bij de overheid: bureaucratie enhypertext organisatie’, in Management &Organisatie, 1998/6.

Brouns, N. drs. en A.A.N. Smeulders, Behoudvan personeel en kennis bij reorganisaties,auditrapport LAS/DC/BEAU 2004.

Dorsman, R. Kennismanagement binnen DM;hype of hope? Intern document DM, 2000.

Defensiepublicatie DP 51-05, hoofdstuk 4.Gerver, M.P. LTZ2OC, ‘Kennis(en) Manage-

ment, een kennismaking, een onderzoek enstof tot nadenken!’, in Marineblad, februari2003.

Iske, P. Dr. en T. de Bree, Connected Brains,Question & Answer Tools for KnowledgeSharing, 2004.

Kleij, R. v.d. (TNO) en KTZ D.M. Ooms,‘Communities of Practice, kansen voor demarine?’, in Marineblad, juni 2004.

Militaire Spectator, Kennis, kracht en krijgs-macht, Editoriaal, jrg 169, nr. 3-2000 (p. 114).

Nonaka I. en H.Takeuchi, The Knowledge Creating Company. How Japanese Compa-nies Create the Dynamics of Innovation,Oxford University Press, New York, 1995.

Weggeman, M. Kennismanagement, inrichtingen besturing van kennisintensieve organisa-ties, Scriptum, Schiedam, 1997.

Toenemende complexiteit van wapensystemen vereist steeds meer kennis en deskundigheid...

(Foto: Directie Voorlichting Ministerie van Defensie, Peter Wiezoreck; collectie: IMG/KL)

68-77-Dorsman - AK - nr2 28-01-2005 11:09 Pagina 77

Page 36: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 578

Inleiding

Vredesmissies behoren tot dekerntaken van de krijgsmacht.1

Vanwege de grote variatie inmogelijke taken en omstandighedenwordt er daarbij een groot appèlgedaan op de flexibiliteit van de orga-nisatie, temeer omdat nieuwe missieszich snel kunnen aandienen. Doordatbij vredesmissies relatief kleine een-heden worden ingezet en deze veelalverspreid over een groot gebied moe-ten optreden, wordt daarbij eenberoep gedaan op de zelfstandigheidvan relatief jonge commandanten. Zijdragen daardoor grote verantwoor-

delijkheid, waarmee zij adequaatmoeten omgaan.2 Zo zijn teamcom-mandanten (in de rang van kapitein,ritmeester of majoor) bijvoorbeeldverantwoordelijk voor de uitvoeringvan de in het mandaat overeengeko-men taken en voor de veiligheid vanzowel de lokale bevolking als huneigen eenheden (ongeveer 150 man)in een gebied dat zo groot kan zijn alseen Nederlandse provincie. Binnen deteams zijn jonge sergeanten (groeps-commandanten) en luitenants (pelo-tonscommandanten) leider van afgele-gen observatieposten en van patrouillesof konvooien die in aanraking komenmet de meest uiteenlopende situatieswaarop zij adequaat moeten kunnenreageren.3

Er zijn verschillende onzekerhedenwaarmee deze commandanten te ma-ken kunnen krijgen. Op de eerste plaats met culturele as-pecten: de onvoorspelbaarheid van de lokale bevolking en de strijdendepartijen. De militairen worden gecon-fronteerd met zaken die zij niet kun-nen plaatsen en waarop zij ook nietaltijd zijn voorbereid, maar waarmeezij wel moeten kunnen omgaan.

Ten tweede met gevaar: de militairenkunnen plotseling het centrum wor-den van agressie van de strijdendepartijen. Daarop moeten zij beheersten vastberaden kunnen reageren.

Ten derde moeten de militairen vaaktaken uitvoeren die anders zijn danwaarvoor ze primair zijn opgeleid.4

Ze lopen sociale patrouilles door dor-pen en proberen informatie te verkrij-gen over het leven daar. Ze moetensamenwerken met organisaties waar-mee ze voorheen nauwelijks te makenhadden, zoals militaire organisaties uitderde-wereldlanden, hulporganisaties,lokale autoriteiten en de media. In som-mige gevallen moeten de militairentaken overnemen die lokale organi-saties niet langer vervullen, zoals con-structietaken, politietaken en brand-weertaken. Het vereist improvisatievan commandanten ter plaatse.

Op de vierde plaats kunnen zij gecon-fronteerd worden met strijdende par-tijen die zich niet houden aan geslotenbestanden. Wat moet een vredesbewa-rende eenheid bijvoorbeeld doen alser geen vrede is om te bewaren en zijniet in staat is de vrede af te dwingen?In dergelijke situaties kunnen de mili-tairen getuige zijn van schendingenvan de mensenrechten en menselijklijden, zonder te kunnen ingrijpen.5

Vanwege de grote onvoorspelbaarheidvan uit te voeren missies en de daarinvoorkomende onzekerheden en de re-latieve kleinschaligheid van optredenover grote gebieden, heeft de land-macht een doctrine geïmplementeerdwaarin delegatie van taken, verant-woordelijkheden en bevoegdheden totop laag niveau in de organisatie cen-traal staan: opdrachtgerichte com-mandovoering. Deze ontwikkelingbetekent formeel een omslag van eenmeer centralistisch naar een decen-traal systeem van leiderschap.

Decentraal leiderschap bij vredesmissies

prof. dr. A.L.W. Vogelaar, dr. P.H.J. Olsthoorn en dr. F.J. Kramer*

* De auteurs zijn verbonden aan de VakgroepSociale en Gedragswetenschappen en Wijs-begeerte van de Koninklijke Militaire Aca-demie in Breda.

1 Defensienota (2000).2 McCann, C. & Pigeau, R. (2000). The

Human in Command; Exploring the ModernMilitary Experience. New York: KluwerAcademic/Plenum Publishers.

3 Vogelaar, A., Kramer, F., Metselaar, M., Wit-teveen, A., Bosch, J., Kuipers, H. & Neder-hof, F. (1997). Leiderschap in crisisomstan-digheden. Den Haag: SdU.

4 Avant, D. & Lebovic, J. (2000). U.S. Milita-ry Attitudes Toward Post-Cold War Mis-sions. Armed Forces & Society, 27(1), 37-56.Segal, D.R. & Tiggle, R.B. (1997). Attitudesof Citizen-Soldiers Toward Military Mis-sions in the Post-Cold War World, ArmedForces & Society, 23(3), 373-390.

5 Genugten, W.J.M. van & Zegveld, L. (1998).The military commander, UN operations andhuman rights. In A.L.W. Vogelaar, K.F.Muusse & J.H. Rovers (Eds.). NetherlandsAnnual Review of Military Studies: TheCommander’s Responsibility in DifficultCircumstances (pp. 57-72). Breda, KMA.

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:12 Pagina 78

Page 37: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 79

Opdrachtgerichtecommandovoering

Sinds 1996 is opdrachtgerichte com-mandovoering een leidend beginselbinnen de militaire doctrine van deKoninklijke Landmacht.6 Het betrefteen gedecentraliseerde manier vancommandovoering waarin veel wordtgelaten aan het initiatief van lagerecommandanten. De basis voor dezewijze van commandovoering is ge-legd in de Beleidsvisie Leidinggevenvan de KL uit 1991. Hierin vormden

vrijheid van handelen en wederzijdsvertrouwen de kern van het leiding-geven. Opdrachtgerichte comman-dovoering lijkt de enig mogelijke insituaties die onduidelijk, instabiel encomplex zijn, waarbij wordt aangete-kend dat deze wijze van commando-voering nadrukkelijk ook bedoeld isvoor de dagelijkse vredesbedrijfsvoe-ring.7

Het systeem van opdrachtgerichtecommandovoering is gebaseerd opautonomie, duidelijkheid van doelen,

geschiktheid van middelen en ver-trouwen. Commandanten laten hunondergeschikte commandanten, metuitzondering van de noodzakelijkerandvoorwaarden en interventies, vrijin de manier waarop zij hun opdrachtvolbrengen. De daardoor bereikteautonomie kan worden gezien als hetcentrale element van opdrachtgerichtecommandovoering. Ondergeschiktenworden geacht te kunnen handelen inde geest van de commandant.

Een hoog niveau van autonomie isgebaseerd op de aanname dat onder-geschikten de volgende aspectenbegrijpen: de intentie van hun com-mandant, hun eigen opdracht en dedoelen die in het licht van de totalemissie uiteindelijk moeten wordenbereikt (duidelijkheid van doelen).Ondercommandanten moeten verdervoldoende en geschikte middelenhebben om de opdracht te kunnenvolbrengen. Ten slotte hangt deopdrachtgerichte commandovoeringaf van de kwaliteit van de onderlingerelaties tussen commandanten. Zijmoeten in crisisacties volledig opelkaar kunnen rekenen en aan een halfwoord genoeg hebben. Dit vereist eenhoge mate van ‘impliciete coördina-tie’. De doctrinecommissie noemt derhalve wederzijds vertrouwen als belangrijke randvoorwaarde voor op-drachtgerichte commandovoering.8

Onderzoek

Uit een aantal studies blijkt dat com-mandanten het moeilijk vinden be-voegdheden te delegeren.9 Ook eenaantal voorwaarden voor autonomie,hierboven genoemd – duidelijkheid

6 Doctrinecommissie (1996). Landmacht Doc-trine Publicatie I. Den Haag: SdU.

7 Doctrinecommissie (2000). Leidraad com-mandovoering. Den Haag: SdU, p. 47.

8 Doctrinecommissie (1998). Landmacht Doc-trine Publicatie II. Den Haag: SdU.

9 Leser, J.W.S. (1997). Initiative: The PowerBehind Intent. Military Review, September-October, 59-64.Garrett, A.R. (1999). Infor-mation Superiority and the Future of MissionOrders. Military Review, November-Decem-ber, 61-69.

Militairen van het Belgisch-Nederlands logistiek- en transportbataljon(Logtbat) laden hulpgoederen uit (Collectie: IMG/KL)

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:13 Pagina 79

Page 38: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 580

van doelen, geschiktheid van midde-len en vertrouwen – is in verschillen-de studies naar vredesmissies af-zonderlijk onderzocht. Zo blijken dedoelen van uitgezonden eenhedenvaak onduidelijk vanwege de onbe-kendheid met een politieachtige rol,10

vanwege de ambiguïteit en het gevaarvan de situatie,11 en vanwege ondui-delijke politieke besluitvorming.12

Verschillende studies toonden verderaan dat de middelen vaak ontoe-reikend zijn om succesvol te zijn in demissies, bijvoorbeeld omdat de rulesof engagement te strikt zijn13 of om-dat de militairen niet over de juistecompetenties beschikken.14 Ten slot-te is ook het wederzijds vertrouwenniet altijd gegarandeerd, bijvoorbeeldwanneer de training niet adequaat wasof wanneer soldaten of leidinggeven-den niet de juiste attitudes hebben.15

Al deze factoren beïnvloeden de matevan autonomie.

Daarnaast noemt de doctrinecommis-sie enkele factoren die evenzeer een

negatieve invloed kunnen hebben opdecentrale uitvoering bij vredesopera-ties, te weten politieke gevoeligheid,waardoor handelingen op ieder niveaupolitieke gevolgen kunnen hebben en het werken met gemengde een-heden (nationaal of internationaal),waardoor men zich geconfronteerdziet met andere organisatieculturen enmet communicatieproblemen.16

Het voorgaande suggereert dat, alhoe-wel het noodzakelijk wordt geacht omverantwoordelijkheden en bevoegdhe-den tijdens vredesoperaties te delege-

ren, er in de praktijk vele factoren zijndie dat tegengaan. In deze studie ex-ploreren en beschrijven wij aan dehand van een aantal ervaringen desamenhang tussen deze verschillendefactoren enerzijds en autonomie an-derzijds.

Opzet van het onderzoek

Het onderzoek is gebaseerd op eensecundaire analyse van interviewsmet militairen van vier verschillendebataljons die alle in verschillende

10 Reed, B.J. & Segal, D.R. (2000). TheImpact of Multiple Deployments on Sol-diers’ Peacekeeping Attitudes, Morale, andRetention. Armed Forces & Society, 27(1),57-78.

11 Johansson, E. (1997). The Role of Peace-keepers in the 1990s: Swedish Experiencesin UNPROFOR”, Armed Forces & Society,23(3), 451-466.

12 Dar, Y, Kimhi, S, Stadtler, N. & Epstein,A.D. (2000). The Imprint of the Intifadah:Response of Kibbutz-Born Soldiers to Mili-tary Service in the West Bank and Gaza.Armed Forces & Society, 26(2), 285-311.

13 Dallaire, R.A. (2000). Command Experien-ces in Rwanda. In C. McCann & R. Pigeau(Eds.), The Human in Command; Exploringthe Modern Military Experience [pp. 29-50]. New York: Kluwer Academic/PlenumPublishers.

14 Francke, V.C. (2000). Warriors for Peace:The Next Generation of U.S. MilitaryLeaders. Armed Forces & Society, 23(12),33-57.

15 Miller, L. (1997). Do Soldiers Hate Peace-keeping? The Case of Preventive DiplomacyOperations in Macedonia. Armed Forces &Society, 23(3), 415-449. Vogelaar, A. &Essens, P. (2001). The Human in Commandin Peace Support Operations: Overview ofIssues. In P. Essens, A. Vogelaar, E. Taner-can & D. Winslow (Eds.), The Human inCommand: Peace Support Operations . [pp.417-447]. Amsterdam: Mets & Schilt.

16 Doctrinecommissie, 2000, p.51.

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:13 Pagina 80

Page 39: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 81

tijdsperioden in Bosnië-Herzegovinadienden. Met de militairen zijn diepte-interviews gehouden over de soortenproblemen waarmee commandantenop groeps-, pelotons-, of team/com-pagniesniveau zijn geconfronteerd enhoe ze ermee omgingen. Van iederbataljon zijn militairen uit alle rangen(variërend van soldaat tot luitenant-kolonel) geïnterviewd om de proble-men vanuit verschillende perspectie-ven te benaderen.17 De interviews zijnuitgevoerd binnen drie maanden na-dat de militairen terugkwamen vanhun missie. De bestudeerde bataljons

zijn een logistiek en transportbataljon(Logtbat, 28 respondenten) en eeninfanteriebataljon (Dutchbat, 18 res-pondenten) die beide dienden in deUnited Nations Protection Force(UNPROFOR), een gemechaniseerd ba-taljon (14 respondenten) dat diende in de Implementation Force (IFOR) eneen gemechaniseerd bataljon (26respondenten) dat diende in de Sta-bilisation Force (SFOR). De interviewszijn volledig uitgetypt en onderzochtop de hoeveelheid autonomie voorpelotons- en groepscommandanten(het niveau dat observeert, informatieinwint, patrouilles en konvooien uit-voert etc.).

Hierna beschrijven wij eerst in wel-ke context de bataljons opereerden.Daarna bespreken we wat uiteinde-lijk de mate van autonomie was voor de ondercommandanten. Vervolgensbeschrijven we successievelijk de fac-toren die van invloed zijn op de matevan autonomie. In de tabel op blz. 88vindt u daarvan de samenvatting.

Context van de bataljons

UNPROFOR: Logtbat en DutchbatToen de internationale gemeenschapBosnië-Herzegovina in 1992 als eenonafhankelijke staat erkende, ont-stond er spoedig een conflict tussende Bosnische Serviërs aan de enekant, en de moslims en BosnischeKroaten aan de andere kant. Dit con-flict breidde zich al snel uit tot eentotale burgeroorlog waarin ook demoslims en Kroaten elkaar in het cen-

trale deel van Bosnië bevochten. Van1992 tot eind 1995 (het einde van demissie UNPROFOR) droeg Nederlandbij met een gecombineerd Belgisch-Nederlands logistiek en transportba-taljon (Logtbat) ten behoeve van lo-gistieke ondersteuning van VN-legersen ten behoeve van humanitaire hulp,en met een infanteriebataljon (Dutch-bat), dat werd ingezet als een vredes-bewarende eenheid. Beide bataljonswerkten met compagnieën van re-guliere (niet-gemengde) eenheden dieop verschillende locaties hun kamphadden. In deze periode bleven de par-tijen elkaar bestrijden en trokken zijzich weinig aan van de (relatief licht-bewapende) vredeseenheden.

Operatie IFOR

Eind 1995 werd het Dayton-akkoordgesloten. Deze overeenkomst regeldedat Bosnië in twee autonome regio’swerd onderverdeeld. Het akkoord re-gelde verder het neerleggen van dewapens door de strijdende partijen en hun terugkeer naar de kazernes, deorganisatie van verkiezingen en deterugkeer van vluchtelingen naar hunhuizen. Een krijgsmacht die werdgeleid door de NAVO (IFOR) zou toe-zien op de implementatie ervan.

De missie was opgezet als een vre-desafdwingende operatie. Er warennu veel meer en zwaardere middelenbeschikbaar dan tijdens UNPROFOR.Nederland droeg aan IFOR bij met eengemechaniseerd bataljon. In deze stu-die is de eerste rotatie van een halfjaar betrokken. De missie was in eer-ste instantie vrij onzeker, omdat on-duidelijk was wat de strijdende par-

Bij aanvang van de IFOR-missiehadden teamcommandanten veel autonomie. Later werden er nieuwe regels geformuleerd wat resulteerde in een beperkingvan het teamoptreden(Foto: P. van Bastelaar; collectie: IMG/KL)

17 Born, J.B.G., Vogelaar, A.L.W. & Soeters,J.M.L.M. (2000). Leven en werken vanNederlandse militairen in Bosnië. Tijdschriftvoor Arbeidsvraagstukken, 16(1), 82-98.Vogelaar, A.L.W. & Kramer, F.H. (2000).Mission command in ambiguous situations.In C. McCann & R. Pigeau (Eds.), Thehuman in command; exploring the modernmilitary experience, [pp. 217-232]. NewYork: Kluwer Academic/Plenum Publis-hers.Vogelaar, A.L.W., Kramer, F.H., Buijs,T.P op den. & Peters, N.W.C. (2001). Lei-derschap bij vredesoperaties: onderzoeknaar de ervaringen van militairen bij eenSFOR-missie.Breda: KMA (intern rapport).

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:13 Pagina 81

Page 40: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 582

tijen daadwerkelijk zouden doen. HetNederlandse bataljon was in drie gelijke teams verdeeld (met ieder componenten van infanterie, cavale-rie, genie, geneeskundige dienst, etc.)van ieder 150 man. Elk team had eeneigen toegewezen gebied waar hetverantwoordelijk was voor de taak-vervulling. In dit gebied had het teamzijn eigen kamp.

Operatie SFOR

Aan het eind van 1996 werd IFOR ver-vangen door een kleiner SFOR. Devoormalige strijdende partijen haddenzich in de kazernes teruggetrokken enhet leven nam in zekere zin weer zijn

normale loop. De vrede was echterbroos, want het hing af van hetgescheiden houden van de strijdendepartijen en van een nog steeds ruimeaanwezigheid van de vredesmacht.Het was zaak de vluchtelingen gelei-delijk weer naar hun huizen te latenterugkeren en oorlogsmisdadigers opte pakken. De Nederlandse krijgs-macht droeg bij aan SFOR met eengemechaniseerd bataljon.

Waar bij IFOR de nadruk lag op hetgescheiden houden en het laten terug-trekken van de strijdende partijen,richtte SFOR zich op de volgende fasendie waren overeengekomen in het

Dayton-akkoord. Meer in het bijzon-der ging het hier om het stabiliserenvan de situatie en de opbouw van hetland na de burgeroorlog. De aard vande missie veranderde van een zuivermilitaire operatie naar een politie-optreden. Daardoor beschikten een-heden over een tamelijk divers taken-pakket. De teams patrouilleerdenbinnen het gebied, verzamelden infor-matie over mogelijke vijandighedentussen partijen, traden op als monitorbij de verkiezingen en begeleidden deterugkeer van vluchtelingen naar hunvoormalige woningen. Verder richttenze zich op het inspecteren van locatieswaar de voormalig strijdende partijenhun wapens en munitie hadden opge-slagen. De onderzochte rotatie vanSFOR was doorgaans vrij rustig. Erdeden zich, op enkele incidenten na,weinig bedreigende situaties voor.

Resultaten

Hieronder staan eerst de voornaamstebevindingen samengevat wat betreftde hoeveelheid autonomie voor devier onderzochte bataljons, en vervol-gens in hoeverre deze autonomiesamenhing met de mate waarin:- de doelen helder waren;- de eenheden beschikten over ge-

schikte middelen om hun opdrach-ten uit te voeren;

- de operaties in een sfeer van weder-zijds vertrouwen werden uitge-voerd;

- er werd gewerkt in een politiekgevoelige context;

- er werd gewerkt met gemengdeeenheden;

- er overige factoren waren die vaninvloed zijn op de mate van delega-tie van verantwoordelijkheden, be-voegdheden en taken.

Autonomie in de vier bataljonsIn zowel Dutchbat als Logtbat was de perceptie van autonomie uiteinde-lijk erg gevarieerd. Aan de ene kant hadden pelotons- en groepscomman-danten veel autonomie. Pelotonscom-mandanten van Logtbat leidden hunkonvooien met viertonners of tien-tonners door heel Bosnië. Ze waren

Patrouille SFOR. Het daadwerkelijke optreden van SFOR was aan veel stringente rules of engagement gebonden (Collectie: IMG/KL)

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:13 Pagina 82

Page 41: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 83

soms dagen onderweg en moestenveel problemen onderweg zelf op-lossen. Groepscommandanten vanDutchbat (en soms pelotonscomman-danten) leidden de gang van zaken opobservatieposten, waar zij met hunmensen gedurende weken ver van hetbasiskamp verbleven en van waaruitzij hun patrouilles liepen. Aan de an-dere kant waren er ook veel restrictiesvoor deze commandanten van beidebataljons. Patrouilles werden uitge-voerd zoals ze door hogere comman-danten vanuit de operatiecentraleswerden opgedragen, zelfs als een pa-trouillecommandant daarvan de zinniet inzag en suggereerde dat eenandere route meer informatie zouopleveren. Voor konvooien bestondener regels over de volgorde van devoertuigen, de te nemen routes etc.Na enkele jaren ervaring bestond erbinnen Logtbat een instructieboekmet veel standaardprocedures. In aan-vulling op de vele regels die de auto-nomie inperkten, volgden hun com-

mandanten in de operatiecentralezowel de konvooien van Logtbat alsde patrouilles van Dutchbat nauw-gezet. In een aantal gevallen inter-venieerden de hogere commandan-ten in de beslissingen van hun onder-geschikten die daardoor soms erg ge-frustreerd raakten.

Binnen IFOR hadden de teamcomman-danten veel autonomie bij aanvangvan de missie. Elk team had een‘brede’ opdracht: de implementatievan het Dayton-akkoord volgens hetofficiële schema binnen het eigengebied. Het bataljon verschafte alleenwat extra middelen en coördinatieindien nodig. Deze opdracht beteken-de dat de verantwoordelijkheid enbevoegdheden volledig aan het team-niveau waren gedelegeerd. Elke team-commandant kon zelf beslissen hoede missie in zijn verantwoordelijk-heidsgebied zou worden volbracht. Inde praktijk resulteerde dit in totaalverschillende wijzen van optreden.

Toen de voormalige strijdende partij-en halverwege de missie naar dekazernes waren teruggekeerd en hunwapens hadden ingeleverd, ontstondechter een nieuwe situatie en werdener nieuwe regels geformuleerd. Hetbataljon gaf bijvoorbeeld opdracht datde meeste routes niet meer mochtenworden betreden totdat de genie zevolledig op mijnen had gecontroleerd.Het betrof echter dezelfde routes diede eenheden al drie maanden zonderproblemen hadden gereden. Dezemaatregel resulteerde in een grotebeperking van het teamoptreden.

Op pelotons- en groepsniveau werd inhet begin ook de nodige zelfredzaam-heid verwacht. Pelotons- en groeps-commandanten moesten alle aspectenvan de patrouilles zelf voorbereiden,de soldaten informeren, de patrouillesuitvoeren en er een rapport overschrijven. Ook met betrekking tot deopdrachten, dienden zij de meestezaken zelf te organiseren. Later ver-

Basis van het Nederlandse logistieke- en transportbataljon IFOR in Busovaca (Collectie: IMG/KL)

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:13 Pagina 83

Page 42: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 584

anderde dit. Zoals een van de pelo-tonscommandanten in de interviewsaangaf: ‘Toen IFOR begon moesten wealles zelf uitzoeken. Toen we na onzemissie van een half jaar naar huis gin-gen zijn veel regels geschreven overde correcte kleding, hoe patrouillesuit te voeren, etc.’

Bij SFOR was de autonomie van een-heden – vergeleken met IFOR – veelgeringer. Dit gold zowel voor hetteamniveau als voor het niveau van dedaadwerkelijk uitvoerende eenheden.Het daadwerkelijke optreden was aanveel stringentere rules of engagementgebonden. Het had als consequentiedat hogere echelons nadrukkelijk overde schouder keken van de uitvoerendeeenheden. Wanneer een patrouille bij-voorbeeld een probleem ondervondwerd ze geacht direct contact op tenemen met de operatiecentrale vanhet team. Daar formuleerde men een

beslissing voor de patrouille en speel-de het probleem ook door aan de operatiecentrale van het bataljon. Ookwerd elke patrouille exact gepland,compleet met lijstjes met aan lokalebewoners te stellen vragen.

De verschillende factoren in de on-derzochte missies leidden tot eenmeer of mindere inperking van deautonomie. Hieronder beschrijven weze achtereenvolgens.

Geschiktheid van middelenDe eerste voorwaarde om autonoomte kunnen optreden is dat een eenheidover de juiste middelen beschikt omzijn taak naar behoren te kunnen uit-voeren. In UNPROFOR vormde degeschiktheid van de middelen eengroot probleem. Met name voorDutchbat was niet aan deze vereistevoldaan. De militairen werkten in eensterk vijandige omgeving zonder

adequate middelen om zich te ver-dedigen. Het bewaren van de vredebleek onmogelijk, omdat de strijden-de partijen zich niet aan de bestandenhielden en omdat zij Dutchbat zowelin personeel als in bewapening veruitovertroefden. Om die reden was hetonmogelijk dat deel van de missie tevolbrengen waarvoor (dreiging met)geweld noodzakelijk was. Voor Logt-bat, als humanitaire missie, waren er wel genoeg middelen (personeel,voertuigen, etc.) om de taken te ver-richten. De middelen van Logtbatwaren echter niet geschikt om de veiligheid tegen beschietingen tegaranderen. Dit leidde tot tal van ge-vaarlijke situaties, bijvoorbeeld bijeen beschieting in oktober 1993 waar-bij negen gewonden vielen.

De middelen voor IFOR en SFOR warenadequaat. Bij aanvang werd IFOR be-schouwd als een zware militaire mis-

In aanvulling op de vele regels die de autonomie inperkten, volgden commandanten in de operatiecentrale zowel de konvooien van Logtbat als patrouilles van Dutchbat nauwgezet (Foto: R. van Bakel; collectie: IMG/KL)

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:14 Pagina 84

Page 43: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 85

sie waarmee de NAVO de voormaligestrijdende partijen haar vastberaden-heid wilde laten zien om hen daarmeevan verder geweld te doen afzien. Deteams voerden zoveel patrouilles uiten bouwden zoveel checkpoints als zijmaar nodig achtten. In eerste instantiegebruikten zij daarbij tanks als eensoort van intimidatie. IFOR en SFOR

waren robuust genoeg om kleine aan-vallen en provocaties te weerstaan.Bij de laatste twee missies was er danook geen sprake van een inperkingvan de autonomie als gevolg van eengebrek aan middelen. Bij Dutchbat en Logtbat was dat wel het geval,zodanig dat het de autonomie negatiefbeïnvloedde.

Duidelijkheid van doelstellingenOpdrachtgerichte commandovoeringbetekent dat het wat wordt gespe-cificeerd maar dat het hoe aan de discretie van de ondercommandantwordt overgelaten. Kortom, voor hetautonoom kunnen optreden moetende doelstellingen duidelijk zijn. Van

beide bataljons in UNPROFOR had metname Dutchbat te kampen met ondui-delijke doelstellingen. Dutchbat wasin principe een vredesbewarende een-heid en daarop waren mens en bewa-pening afgestemd. Dutchbat moest deenclave Srebrenica door haar aan-wezigheid veilig maken. Zij moest demoslimbevolking in de enclave tevensontwapenen. Toen de partijen elkaarechter bleven bevechten en zich nietsvan bestanden aantrokken was hetdan ook volkomen onduidelijk watDutchbat moest doen. De officiëledoelen verschilden behoorlijk vanhetgeen kon worden gerealiseerd. Ditverschafte de eenheden ambigue situaties, omdat ze de situatie nietmeester waren. Een van de grootsteproblemen voor zowel Dutchbat alsLogtbat was de juiste balans te vindentussen het vervullen van de (soms erggevaarlijke) taken en de veiligheidvan de militairen. Beide bataljonsmoesten hun taken verrichten onder‘acceptabele’ risico’s. Wat acceptabelwas, was onduidelijk en verschillende

commandanten interpreteerden datverschillend. In deze omstandighedenontstonden gemakkelijk fricties tus-sen commandanten van verschillendeniveaus.

De interviews met IFOR-militairenlaten zien dat de missie en de doelenhelder waren voor commandanten enondercommandanten. De belangrijk-ste aspecten van de missie waren:erop toezien dat de zone of separationdoor de strijdende partijen werd gere-specteerd en dat het tijdschema vanhet Dayton-akkoord werd nageleefd.Commandanten hadden hiertoe eenaide memoire waarin dit tijdschemabeschreven stond. Cruciaal was dat devoormalige strijdende partijen zichaan de overeenkomst hielden. Zodoen-de bleek de missie realistisch te zijn.

Voor SFOR waren de doelstellingenniet zo duidelijk. Wat moest SFOR pre-cies doen? Moest ze zoveel mogelijkinformatie verzamelen en daarbij denodige risico’s nemen, of vooral vei-

Nederlandse genisten van SFOR aan het werk (Collectie: IMG/KL)

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:14 Pagina 85

Page 44: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 586

lig opereren ten koste van alle mo-gelijke informatie? In de interviewswaren daarover verschillende menin-gen. Teamcommandanten waren ergvoorzichtig, terwijl patrouillecom-mandanten soms routes bereden dieofficieel nog niet vrijgegeven waren,omdat ze meer informatie zoudenopleveren.

Concluderend: van de vier onder-zochte bataljons kampten met nameDutchbat en SFOR met min of meeronduidelijke doelstellingen, leidendtot fricties tussen de verschillendeniveaus en toegenomen controle vanbovenaf, waardoor de autonomiewerd ingeperkt. Ook Logtbat kamptemet onduidelijkheid. Alleen IFOR

bleef hiervan gevrijwaard.

Wederzijds vertrouwenVan autonomie, in de zin van delega-tie van taken en verantwoordelijkhe-den naar een lager niveau, kan alleensprake zijn als er voldoende vertrou-wen is tussen het hogere niveau datdelegeert, en het lagere niveau dat detaken en verantwoordelijkheden op-gedragen krijgt. Dit wederzijds ver-trouwen tussen commandanten opverschillende hiërarchische niveauswas binnen alle vier de bataljons be-perkt. Dutchbat bevond zich in eensituatie die alleen maar het tegenge-stelde van vertrouwen kon opleveren.Toen de militairen zich realiseerdendat ze op geen enkele wijze als vre-desbewarende eenheid succesvol kon-den zijn, werden ze cynisch over hetsysteem en de missie, dat afstraaldeop hun commandanten.

Logtbat gebruikte een rotatiesysteemwaarin eenderde van het personeelelke twee maanden vervangen werddoor ander personeel dat uit Neder-land werd ingevlogen. Dit rotatiesys-teem impliceerde dat commandantenen ondercommandanten elkaar nietgoed kenden, wat het wederzijds vertrouwen tegenwerkte. Het ver-trouwen bij SFOR en IFOR was nietoptimaal omdat de teams uit verschil-lende eenheden bestonden (cavalerie,infanterie, genie, etc.) die voordiennauwelijks met elkaar hadden samen-

gewerkt. Het gebrek aan bekendheidmet elkaar leidde tot behoorlijkecommunicatieproblemen en een aan-tal meningsverschillen over hoe metbepaalde situaties om te gaan. Ookwas er in SFOR een aantal wijzigingenvan personeel. In alle bataljons weekmen verder van de reguliere hiërar-chie af om de lijnen tussen patrouil-les en konvooien en operatiecentralekorter te maken. Dit leidde tot con-flicten over taken en verantwoorde-lijkheden tussen verschillende com-mandanten.

Hoewel de redenen verschilden (te-leurstelling over de missie, het ro-tatiesysteem, gemengde eenheden), isde conclusie dat er in alle vier debataljons sprake was van een niet op-timaal wederzijds vertrouwen, met dui-delijke gevolgen voor de autonomie.

Politieke gevoeligheid van acties De politieke gevoeligheid van eenmissie kan ertoe leiden dat comman-danten de ruimte voor hun onder-commandanten beperken, vanwege depolitieke repercussies die hun hande-

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:14 Pagina 86

Page 45: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 87

len op een hoger niveau kunnen heb-ben. In alle missies die wij bestudeer-den was neutraliteit een belangrijkthema. Het verdelen van voedsel, het ontwa-penen van mensen, beschermen vanvluchtelingen, verzorgen van gewon-den en de inspectie van opslagplaat-sen van wapens, zijn activiteiten metbelangrijke politieke implicaties.

Ze worden al snel geïnterpreteerd alspartijdigheid. Commandanten vanalle bataljons en teams neigden ertoe

deze taken sterk te reguleren en om structurele contacten met de lo-kale bevolking, de lokale politie, delokale autoriteiten, de voormaligestrijdende partijen of de lokale crimi-nelen zoveel mogelijk aan banden teleggen.

Dit betekent concreet dat in alle vierde onderzochte bataljons de mate vanautonomie werd ingeperkt om rede-nen van politieke gevoeligheid – eengevoeligheid die inherent lijkt aan ditsoort missies.

Gemengde eenheden Commandanten leiden in de vredes-organisatie een bepaald soort eenheid.Zij kennen de procedures en de cul-tuur daarvan. De bataljons van IFOR

en SFOR waren samengesteld uit ge-mengde eenheden: infanterie, cavale-rie, genie, etc. die vlak voor de missiewaren samengevoegd. De teamcom-mandanten, die ieder uit een van dezeeenheden kwamen, kenden de andereeenheden niet. De verschillen in pro-cedures en cultuur veroorzaakteninterpretatieverschillen over de ge-wenste manier van optreden. In eendergelijk klimaat was het moeilijkbevoegdheden te delegeren. Een enander betekende dat het werken metgemengde eenheden, zoals gebruike-lijk bij vredesmissies, als keerzijdehad dat het de mate van autonomienegatief beïnvloedde.

Overige factoren

Uit analyse van de interviews kwamnog een aantal factoren naar voren datniet op voorhand in het onderzoekwas opgenomen, maar wel van in-vloed bleek. We beschrijven ze hier-na.

Ontwikkeling van routinesAls een missie gedurende langere tijdwordt volgehouden, kan dit leiden tot een geleidelijke inperking van deautonomie, doordat er allerlei proce-dures ontstaan over hoe met verschil-lende situaties om te gaan. Het is in-efficiënt het wiel elke keer weeropnieuw uit te vinden en om die redenbestaat de neiging om allerlei stan-daarden en procedures vast te leggen.In de praktijk is deze kennis echtergecentraliseerd. De operatiecentralegeeft aan personeel buiten de basisnauwgezette instructies over wat ermoet worden gedaan in bepaaldeomstandigheden. Dit impliceert dat

Voor commandanten en onder-commandanten waren de doelenvan de IFOR-missie helder(Foto: CADKM; collectie: IMG/KL)

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:14 Pagina 87

Page 46: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 588

de operatiecentrale moet autoriserenwat er buiten de basis gebeurt. OverSFOR merkte een officier van één vande operatiecentrales op dat er gedu-rende het half jaar dat hij actief was erniets was gebeurd waarop de proce-dures geen antwoord hadden.

Dutchbat en Logtbat daarentegen kre-gen steeds met nieuwe situaties te

maken en onttrokken zich gedeeltelijkaan dit proces, al werden gedurendede vier jaar dat Logtbat in het gebiedactief was wel steeds meer proceduresontwikkeld. IFOR was een nieuwe mis-sie zonder routines, waardoor veel ophet moment zelf moest worden uit-gezocht. Later ontstonden dergelijke routinesoverigens wel.

Dutchbat kortom, lijkt zich goeddeelsaan het routineproces te hebben ont-trokken, Logtbat en IFOR bleven hier-van in latere stadia niet gevrijwaarden kregen dientengevolge beide uit-eindelijk te maken met een inperkingvan de hoeveelheid autonomie die on-dercommandanten was gegund. VoorSFOR was gedurende de gehele perio-de sprake van veel routine.

Aspecten Dutchbat Logtbat IFOR SFOR

(N = 18) (N = 26) (N = 14) (N = 26)

Autonomie Autonomie over Autonomie over Autonomie bij Veel restrictiesinterne functioneren, interne functioneren, het begin van de en veel supervisieover patrouilles over konvooien missie, later veelbeperkt beperkt restricties

Geschiktheid Geen geschikte middelen Geen geschikte Geschikte middelen Geschikte middelen

middelen voor de taak, noch middelen ten behoeve

ten behoeve van de van de veiligheid

veiligheid

Helderheid Geen helderheid over Dilemma tussen taak- Duidelijke doelen Tweeslachtige doelen

doelen acceptabele risico’s, vervulling en risico’s

noch over de missie

Wederzijds Vertrouwen gehinderd Vertrouwen gehinderd Vertrouwen gehinderd Vertrouwen gehinderd

vertrouwen door: veranderingen in door: veranderingen in door: veranderingen in door: veranderingen in

commandolijn, gebrek commandolijn, gebrek commandolijn, commandolijn, gemengde

aan ervaring, falen aan ervaring, personeels- gemengde eenheden eenheden, veranderingen

van de missie rotatiesysteem in personeel

Politieke Neutraliteit bewaren, Neutraliteit bewaren Neutraliteit bewaren Neutraliteit bewaren

gevoeligheid niet onnodig terug-

schieten

Samenstelling Homogeen Homogeen Gemengd Gemengd

eenheden

Ontwikkeling Gering Eerst weinig routines, Eerst weinig routines, Veel

routines later meer later meer

Command Weinig, moeilijke Matig, grote afstanden, Goed Goed

& control bereikbaarheid niet al te goede

mogelijkheden van observatieposten apparatuur

Operaties Veel en dynamisch Veel en dynamisch Veel en dynamisch, Weinig en statisch

later weinig

Samenvatting van de bevindingen van de vier casestudies

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:14 Pagina 88

Page 47: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 89

Command- en control-mogelijkheden Ook het in de loop van de missies ver-beteren van de middelen waarmeeondercommandanten worden aange-stuurd, kan leiden tot een afname vande autonomie. Immers, een uitgebreidinformatie- en communicatienetwerklaat een nauwe supervisie van onder-geschikte eenheden toe, zelfs als zijver van het basiskamp opereren. Insommige gevallen (bijvoorbeeld in delatere jaren van Logtbat) vond mendat als de communicatiemiddelen verbeterden, commandanten inter-venieerden in de beslissingen van hunondercommandanten, terwijl ze voordie tijd zelfstandig dezelfde beslis-singen namen. Als een commandantover de middelen beschikt komt hijkennelijk in de verleiding ze ook tegebruiken en te interveniëren als hijdat nodig vindt. Een mogelijke redendaarvoor is dat commandanten zichmeer verantwoordelijk voelen omdatzij nu de middelen hebben. Een mo-gelijk nadeel van deze neiging is datde hoeveelheid autonomie uiteindelijkafneemt – zoals in de onderzochte ba-taljons het geval leek.

Snelheid van operatiesDynamische operaties zijn moeilijkervoorspelbaar en vragen om die redenom een grote mate van autonomievoor de ondercommandanten; minderdynamische operaties maken daar-entegen juist een inperking van deautonomie mogelijk. Terwijl er bijDutchbat, Logtbat en IFOR nog veel enonvoorspelbare operaties buiten hetkamp plaatsvonden, vonden er bijSFOR over het algemeen minder dantien patrouilles per dag plaats, waar-van de meeste weinig aandacht ver-eisten. In zulke omstandigheden heb-ben commandanten voldoende tijd depatrouilles nauwgezet te volgen. Endat is wat er gebeurde. Als zich ietsonverwachts voordeed, moest contact

worden opgenomen met de operatie-centrale van waaruit werd bepaaldwat er moest gebeuren. Alhoewel be-grijpelijk vanuit het standpunt vaneen commandant, is het zeker nietconsistent met het systeem van dele-gerend leidinggeven.

Conclusies en discussie

Uit de analyse kwam naar voren datals de doelen niet kunnen wordengehaald, als de doelen niet helder ofonderling strijdig zijn, als de midde-len tekort schieten, of als het om po-litiek gevoelige operaties gaat, com-mandanten het moeilijk vinden ombevoegdheden aan hun personeel tedelegeren, zeker wanneer de veilig-heid van hun mensen in het gedingkomt. Zij willen dan in nauw contact staanmet hun ondercommandanten en zelfde beslissingen nemen, bevreesd alsze zijn dat hun ondercommandantende foute beslissingen nemen. Ze be-perken daarbij ook sterk de margeswaarbinnen hun ondercommandantenspeelruimte hebben. Alhoewel veilig-heid vaak een rol speelt bij centrali-satie van bevoegdheden, tonen decases dat de relatie tussen onveilig-heid en controle door de leiding ge-compliceerd is.

Het is niet zo dat onveilige situatiesper definitie leiden tot meer controle.In dat geval zou namelijk bij ge-vaarlijke missies, zoals UNPROFOR, deveiligheidsmaatregelen meer wordenbenadrukt dan bij relatief veilige mis-sies, zoals SFOR. De analyses latenechter het tegengestelde zien: hoe vei-liger de missie, hoe meer druk com-mandanten lijken te voelen de risico’snog meer te verkleinen en hoe meerzij proberen het gedrag voor te schrij-ven. Commandanten van SFOR – deveiligste missie van alle – waren vast-besloten geen enkele militair te ver-liezen vanwege ook maar enige foutof onnodig risico.

De analyses tonen verder dat leiding-gevenden altijd redenen vinden omniet te delegeren. In onzekere en poli-

tiek gevoelige situaties lijkt centrali-satie voor de hand liggend, omdat lei-dinggevenden dan sterk grip op desituatie willen houden. Deze neigingis nog groter wanneer de impact vande media verhoogt. Aan de anderekant is de neiging tot centralisatie ookgroot in zekere en stabiele situaties,wanneer er vele standaardproceduresgevormd kunnen worden waaraanmen zich moet houden. Dan hebbende leidinggevenden ook de tijd zichmet de enkele uitzonderingsgevallenbezig te houden.

Om een aantal redenen mag het com-mandanten verstandig lijken om niette decentraliseren wanneer niet aanalle voorwaarden daarvoor is voldaan.Dan wordt echter geen rekeninggehouden met het feit dat decentraalopererende militairen altijd gecon-fronteerd kunnen worden met situa-ties waarin het eigen initiatief deenige manier is om te slagen, bijvoor-beeld wanneer de radioverbindingenverbroken zijn of wanneer snelheidvan handelen cruciaal is. Een nauwesupervisie verdraagt zich slecht methet nemen van initiatief en risico’s enkan het wederzijds vertrouwen onder-mijnen.18

Om die reden is het noodzakelijkdecentraal leiderschap te blijven sti-muleren, maar dat moet ergens op ge-baseerd zijn. Zoals de Doctrinecom-missie zelf al stelt is een hoog niveauvan wederzijds vertrouwen tussencommandanten van verschillend ni-veau essentieel.19

Het kan het gebrek aan duidelijkheidvan de doelen in politiek geladen si-tuaties compenseren.

Een commandant die zijn mensenvoor wat betreft capaciteiten, loyali-teit en integriteit volledig vertrouwtmet betrekking tot hun beslissingenen handelingen, heeft minder behoef-te hen te controleren.

Het is daarom belangrijk om door ge-zamenlijke trainingen en opleidingensystemen te ontwikkelen die dit ver-trouwen structureel in-bouwen.

18 Kramer, R.M. (1999). Trust and Distrust inOrganizations: Emerging Perspectives, End-uring Questions. Annual Review of Psycho-logy, 50, 569-598.

19 Doctrinecommissie (1998).

78-89-Vogelaar - MdN - nr2 28-01-2005 11:14 Pagina 89

Page 48: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 590

Good guys e

L. Polman

De rebellen krijgen van de onderhan-delaars zelfs een extra veeg uit depan: ‘Ze saboteren de vredesbespre-kingen voortdurend met onredelijkeeisen en gezift over details, zoals degewenste vergaderlokatie. Bovendienzijn zíj de oorlog in Darfur begonnenen ze doen alles om die gaande tehouden. Tegen aanvallen op vluchte-lingenkampen komen ze nooit in hetgeweer. Ze leunen achterover en la-ten de moordpartijen gebeuren. Uiteigenbelang, want hoe meer interna-tionale kritiek op Khartoum wordt uit-geoefend, hoe sterker hun eigen posi-tie’, fulmineert een woordvoerder vande Amerikaanse State Department inde New York Times (17-10-04).

De rebellen maken het voor de bur-gers die ze zeggen te verdedigen,juist extra gevaarlijk door zich in deveilige enclaves in Darfur tussenvluchtelingen te verstoppen. ‘Zo lok-ken ze aanvallen op kampen uit,’meldde de UN Office for the Coor-dination of Humanitarian Affairs (UN-OCHA).‘Het eerste waanidee waarvan ieder-een moet genezen,’ vervolgt de Ame-rikaanse diplomaat, ‘is dat er in Dar-fur good guys en bad guys zoudenzijn’.

Van wie hebben we dat eerdergehoord? Juist: van onze eigen ThomKarremans. Tien jaar geleden warener volgens de overste in Srebrenicaook al geen good guys en bad guys.De Bosnische moslims in ‘zijn’ veilige

De internationale

diplomaten die de

vredesonderhandelingen

in Darfur leiden

koesteren tegen alle

strijdende partijen in de

Sudanese provincie

dezelfde hoeveelheid

wrok, zeggen ze.

In rapporten van

mensenrechten-

organisaties staan

de Darfuurse rebellen

minstens zo vaak

vermeld als de

regeringssoldaten

als plegers van

massamoord,

verkrachtingen

en rooftochten.

enclave waren niet alleen maar on-schuldige slachtoffers, zoals het thuis-front dacht. Van de veertigduizend vluchtelingendie veiligheid zochten in de enclave,waren op z’n minst vierduizend mili-tairen die zich als vluchteling voor-deden. Eén op de tien.

Vanuit de enclave pleegden ze aan-vallen op omliggende Servische dor-pen. Tussen 1992 en 1995 werden192 Servische dorpen door de ‘vluch-telingen’ platgebrand, met 2800 do-den en 6000 gewonden als gevolg.

Ook voor Serviërs waren er gevan-genkampen. Servische kerken werdendoor moslims gebruikt als geitenstal,Servische grafzerken werden ver-woest en de enige Servische die in deenclave was achtergebleven, ‘omaatjeIva’ (Ivana Mrikovic), werd door‘vluchtelingen’ de keel afgesneden.Tegen een aantal Srebrenica-moslimslopen aanklachten bij het Joegoslavië-tribunaal.

‘Refugee warriors’ heten ze. Alsvluchtelingen vermomde militairen,militia en rebellen. Vluchtelingenkam-pen overal ter wereld zitten er tjokvolmee. De Bosnische moslimstrijders inSrebrenica waren de – voor Neder-land – pijnlijkste voorbeelden van hetfenomeen, de Palestijnen zijn wereld-wijd wellicht de beroemdste en deHutu-interahamwe in de vluchtelin-genkampen in ex-Zaïre (1994-95) demoordzuchtigste.

90-91-Ber-Afrika-nr2 28-01-2005 11:17 Pagina 90

Page 49: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 91

verij heb je geen tijd als je verwikkeldbent in een strijd op leven en dood. De stelselmatige aanvallen van ver-momde moslimstrijders tegen Servischedoelen rondom Srebrenica zijn doorde Serviërs aangegrepen om de encla-ve aan te vallen. Omringd door Ser-vische troepen, was Srebrenica toen aleen ‘openluchtgevangenis’ geworden,omschreef Karremans destijds.

Tien jaar later zegt de hulporganisatieUSAID van de Amerikaanse overheidhetzelfde over de enclaves in Darfur:‘Het zijn gevangenissen geworden’.Het hoofd van de VN-afdeling Huma-nitaire Zaken, Jan Egeland, noemt hetzelfs ‘concentratiekampachtige gebie-den’ (IRIN, 01-09-04).

De vergelijking kan verder doorge-trokken worden. Zoals Karremans in1995 een glaasje hief met de Servi-sche generaal Mladic, staan interna-tionale hulporganisaties anno 2005met de pet in de hand en het hoofdgedwee gebogen voor de strijdendepartijen in Sudan. Om te mogen hel-pen in de enclaves, hebben ze degoodwill van alle partijen nodig. Deinternationale (hulp)gemeenschapligt, om nog maar eens met Karre-mans te spreken, ‘…operationeel opde knieën’ en is ‘overgeleverd aan degrillen van geboefte’.

2005 wordt het jubileumjaar van Srebrenica. Wat Karremans tien jaargeleden zei, is wáár. Toen in Srebre-nica en nu in Darfur.

en bad guys

Ber

icht u

it A

frikaTussendoor waren er ook nog de

Khmer Rouge die vluchtelingenkam-pen in Thailand bewoonden, de Tali-ban die meeaten in UNHCR-kampenin Afghanistan, de Polisario-strijdersdie oorlog voerden vanuit vluchte-lingenkampen in Algerije, et cetera.

Refugee warriors zijn bijna niet teonderscheiden van echte vluchtelin-gen: ze wonen onder UNHCR-zeiltjes,eten VN-voedselpakketten en ontvan-gen inentingen van internationalehulporganisaties. Ze gebruiken demedekampbewoners als menselijkschild tegen aanvallen van de vijanden als lokeenden voor aandacht enhulp van humanitairen.

Je vermommen als vluchteling is eenpopulaire, want zeer bruikbare oor-logstactiek, maar internationaal be-leid om vluchtelingenkampen tegende indringers te beschermen, is erniet. Omdat ‘refugee warriors’ nietbestaan, volgens de VN-vluchte-lingenorganisatie UNHCR. Lees deUNHCR-website: ‘Het begrip “refugeewarrior” geniet enige prominentie inde aandachtsgebieden van politiekwetenschappers en filosofen, maarinternationaal-rechtelijke betekenisheeft het niet. Al zou een strijder hetproberen, hij komt niet in aanmerkingvoor de vluchtelingenstatus’.

Het mag niet, dus het bestaat niet, vol-gens de UNHCR. De ‘refugee war-riors’ bestaan uiteraard gewoon lekkertóch. Voor semantische pennenklui-

90-91-Ber-Afrika-nr2 28-01-2005 11:17 Pagina 91

Page 50: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

HvhgtdatklPoggfHdNhgc

Het was dinsdag en het Politiek Beraadvergaderde om twee uur. De secretarishaastte zich om de laatste voorbereidin-gen te treffen, want de minister van mili-taire coördinatie wenste dat elke verga-dering stipt op tijd begon. En alsambtelijk secretaris van het beraad, rust-te die verantwoordelijkheid op hem. Dekoffie, de frisdrank, de stukken en de ge-luidsinstallatie, alles moest klaar zijn.Persoonlijk vond hij dat het een stukoverzichtelijker was geworden in de af-gelopen tien jaar. Het was allemaal be-gonnen met het privatiseren van de De-fensie Materieel Organisatie in 2011.Het overnemen van alle verwerving, on-derhoud en beheer door Joep van deNieuwenhuizen was voor iedereen, be-halve de insiders op het ministerie, eengrote verassing geweest. Na Joeps suc-cesvolle zakelijke comeback, in 2009, w

M I L I TA I R E S P E C TAT O R 92 J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5

TE

GE

NW

ICH

TMean & lean

drs. F. Matser – kolonel van de militair psychologische en sociologische dienst

Het was dinsdag en het Politiek Beraad verga-derde om twee uur. De secretaris haastte zichom de laatste voorbereidingen te treffen, want deminister van militaire coördinatie wenste datelke vergadering stipt op tijd begon. En als amb-telijk secretaris van het beraad, rustte die verant-woordelijkheid op hem. De koffie, de frisdrank,de stukken en de geluidsinstallatie, alles moestklaar zijn. Persoonlijk vond hij dat het een stukoverzichtelijker was geworden in de afgelopentien jaar.

Het was allemaal begonnen met het privatiserenvan de Defensie Materieel Organisatie in 2011.Het overnemen van alle verwerving, onderhouden beheer door Joep van de Nieuwenhuizen wasvoor iedereen, behalve de insiders op het minis-terie, een grote verassing geweest. Na Joeps suc-cesvolle zakelijke comeback, in 2009, was datechter een logisch stap. Immers, in de kabinets-begroting van 2010 was outsoucing security hétthema geweest.

De Koninklijke Marechaussee was samen met depolitie in dat zelfde jaar in een package deal lock-stock & barrel verkocht aan Securicor NV voor4,7 miljard euro, waardoor het kabinet de gatenin de begroting in 2012 had kunnen dichten. Zowas op briljante wijze voorkomen dat Nederlanduit de eurozone zou worden gestoten. En dat alles was slechts een voorbode van denieuwe tijd, waarin tussen overheidsdiensten enhet bedrijfsleven werd gezocht naar nieuwe vor-men van synergie. In 2011 was bovendien denieuwe Defensienota uitgekomen: ‘slagvaardigen betaalbaar’ was het pakkende motto.

In 2012 was, als eerste operationele onderdeel,de luchtmacht aan een Operationele Competitie-ve Dienstverleningstoets (OCDV) onderworpen.En wat bleek: met nog maar twintig extra lifetime

improved F-16’s en maar liefst acht andere typenvliegtuigen en helikopters, waren ze veel te duur.Vooral hun logistieke ondersteuning stond ingeen enkele relatie tot de gewenste output.

Volgens de regels van de openbare aanbestedingwerd een Standard Level Agreement (SLA) met de Amerikaanse luchtmacht afgesloten. Vijftig piloten en 200 man technisch personeel werdenovergenomen. De rest van het luchtmachtperso-neel was door de Defensie Externe BemiddelingsOrganisatie (DEBO) ge-outplaced. Het lucht-transport werd ge-outsourced naar New Dutch-bird Cargo. De verkoop van alle luchtmachtba-ses leverde voldoende op om de Rijksbegrotingin 2014 weer in evenwicht te brengen. ‘Met dezemaatregelen was voor de komende jaren eenhoogwaardige en flexibel luchtsteun voor mini-male kosten gegarandeerd’, stond er vol trots inde Defensiebegroting van 2013.

De landmacht was in 2015 aan de beurt geweest.Uit een door het Europese Parlement uitgevoerdebenchmark met 34 Aziatische en Afrikaanse legers bleek dat de integrale kostprijs voor eenlandmachtmilitair in Nederland ruim 32,4 pro-cent boven het gemiddelde lag, met een uit-schieter voor de officieren die 43,1 procent bo-ven de norm lagen! En dat ondanks dat deopleiding aan de HDO (het vroegere KMA enKIM) tussen 2008 en 2012 gefaseerd was terug-gebracht tot zeven maanden en grotendeels wasuitbesteed aan de Hogeschool ‘In Holland’.

Het migratieplan Just-in-time-Defense had dezegrove mismatch grondig aangepakt. Volgens eensmart buyers-constructie werden raamovereen-komsten gesloten met Rusland en Uzbekistanvoor het tijdig beschikbaar stellen van land-machtmaterieel, en met Nigeria en Tanzania voorgetraind personeel. Zo was men niet van één leverancier afhankelijk! Een belangrijke voor-waarde die het parlement had gesteld voor hetoutsourcen van de grondgebonden landsverde-diging. En dat alles volgens het no-cure-no-pay-

* Op deze plaats vindt u afwisselend een bijdrage vancommodore Erik Oliemans en kolonel Frans Matser,beide werkzaam bij het Commando Dienstencentra (CDC).

92-93-Tegenwicht-nr2 28-01-2005 11:18 Pagina 92

Page 51: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

Het was dinsdag en het Politiek Beraadvergaderde om twee uur. De secretarishaastte zich om de laatste voorbereidin-gen te treffen, want de minister van mili-taire coördinatie wenste dat elke verga-dering stipt op tijd begon. En alsambtelijk secretaris van het beraad, rust-te die verantwoordelijkheid op hem. Dekoffie, de frisdrank, de stukken en de ge-luidsinstallatie, alles moest klaar zijn.Persoonlijk vond hij dat het een stukoverzichtelijker was geworden in de af-gelopen tien jaar. Het was allemaal be-gonnen met het privatiseren van de De-fensie Materieel Organisatie in 2011.Het overnemen van alle verwerving, on-derhoud en beheer door Joep van deNieuwenhuizen was voor iedereen, be-halve de insiders op het ministerie, eengrote verassing geweest. Na Joeps suc-cesvolle zakelijke comeback, in 2009, w

ds---s-e-.k---.-e-n-

wM I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 93

TE

GE

NW

ICH

Tconcept. Verloren oorlogen en niet-geslaagde in-terventies, hoefden niet betaald te worden! De minister was zo tevreden over deze succes-volle onderhandelingen dat hij de inmiddelsHoofd Directeur Financial Control (na rugge-spraak met zijn collega’s van financiën en binnen-landse zaken) tot schaal 21 had bevorderd. Wathad die man een hoop geld verdiend voor onsland. En het wervingsprobleem was met één klapook opgelost! De opbrengsten van het afstotenvan alle landmachtkazernes en oefenterreinenhad de begroting in 2015 en 2016 volledig slui-tend gemaakt, wat de minister van (toen nog)Defensie een compliment van het parlement hadopgeleverd.

Vanwege het feit dat Nederland traditioneel eenmaritieme mogendheid was en onze handelsbe-langen over de hele wereld beschermd moestenworden, was de marine behoorlijk lang buitenschot gebleven. Natuurlijk was sinds 2009 hetaantal oppervlakteschepen via de kaasschaafme-thode jaarlijks met één gereduceerd, maar in2015 was bijvoorbeeld door interventie van hetstaatsecretaris Wilders het Korps Mariniers bui-ten de benchmark van de landmachttroepen ge-bleven omdat, zo stond in de stukken: ‘ze zich inhun optreden, taken en uitrusting wezenlijk on-derscheidden van de landmacht…’.

Maar bij de interventie in Centraal Afrika in 2016die, vanwege het overwegend maritieme karak-ter aan de mariniers werd opgedragen (zodat datjaar veel bezuinigd kon worden op de inhuurvan Nigerianen), liepen er té veel dingen fout.De Uzbeken, die voor deze operatie waren inge-huurd voor de logistieke ondersteuning, blekentoch niet altijd aan het gewenste leverings-niveaus te kunnen voldoen. En communicatiefbleek de web-based cursus Uzbeeks, die iederemarinier in eigen tijd had moeten volgen (medein verband met zijn verbeterde employability inhet kader van het ingevoerde up-or-out-systeem),toch niet voldoende. Er scheen zelfs een hogemarinier te zijn die had gezegd dat hij met heim-wee terugdacht aan de tijden van samenwerkingmet de landmacht en de luchtmacht. Maar datwas natuurlijk slechts een onbevestigd gerucht.

Feit was dat in 2017 de transport- en bevoor-radingsschepen (die tot op dat moment de danswaren ontsprongen) werden verkocht aan deStena Line en op need-to-have basis kondenworden teruggehuurd. De onderzeeboten wer-den in datzelfde jaar verkocht aan Australië, meteen zeer gunstige lease-back garantieregeling.Opnieuw een meesterlijke constructie van deHoofd Directeur Financial Control. Het Korps Mariniers ontsnapte uiteindelijk aan

volledige opheffing, door de ceremoniële takente claimen. Twee afgeslankte compagnieënmochten blijven om bij de ontvangst van buiten-landse gasten op Schiphol en bij op Koningsdagop het binnenhof de ceremonie op te luisteren.Gedurende de rest van de tijd begeleidden demannen en vrouwen (sinds 2010 bestond hetKorps ingevolge het Genderplan Defensie ver-plicht voor 50 procent uit vrouwen) het project‘de uitdaging’. Ze zorgden voor de reïntegratievan drugsverslaafde en criminele jongeren. Ookwerd het Korps natuurlijk via een financiële de-tacheringconstructie ondergebracht bij het mi-nisterie van Buitenlandse Zaken onder het motto‘de gebruiker betaalt’. Defensie werd in dat jaarofficieel omgedoopt in Kerndepartement voorDefensieve Coördinatie. Met de opbrengsten vande vlootuitverkoop, kon de Rijksbegroting voor2017 en 2018 geheel gesloten worden. De ha-ven van Den Helder werd voor een mooie prijsaan Center Parcs verkocht en omgebouwd in eenreusachtig wildwaterpark. Het grootste van Euro-pa! ‘Een knappe prestatie’, aldus verklaarde devoorzitter van de parlementaire commissie voorfinanciën in De Telegraaf.

Zo, hij was klaar. Vandaag stond de besluitvor-ming over een verlenging van Taskforce Sudan13 op het programma. Want Nederland blies nogsteeds zijn deuntje mee in de internationale vei-ligheidspolitiek. De Chef DefensiecoördinatieStaf (CDS) zou de veiligheidsanalyse van het ministerie van Buitenlandse Zaken persoonlijkvoorlezen en de Hoofd Directeur Financial Con-trol zelf zou zeggen of er nog geld was om de Nigerianen nog wat langer in te huren.

Meer mensen waren er tegenwoordig niet in hetPB. Trouwens, het hele ministerie bestond tegen-woordig nog maar uit 50 man – voornamelijkcontrollers en smart buyers. Met de Russen wasonderhands al afgesproken dat we bij verlengingvan onze inzet 10 procent korting kregen op alhet rolland materieel. Hierdoor nam de kans opparlementaire toestemming voor verlenging flinktoe. Onze Nigeriaanse jongens moesten het dekomende periode wel zonder luchtsteun doen,want de Amerikanen waren net Syrië binnenge-vallen, omdat daar de schuilplaats van OsamaBin Laden werd vermoed. Zouden ze die schurkdan na 20 jaar eindelijk te pakken krijgen? DeUS Air Force had daarom helaas geen middelenbeschikbaar om aan het Standard CommitmentLevel te voldoen, maar dat stond duidelijk in dekleine lettertjes. Bij ‘een feitelijke bedreiging vanhet Amerikaanse grondgebied’ was zulks geoor-loofd’. Wel lekker toch, zo’n mean en lean verde-digingssysteem met al die beheersbare,transparante, zakelijke duidelijkheid.

92-93-Tegenwicht-nr2 28-01-2005 11:18 Pagina 93

Page 52: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

94 M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5

niet. Voordat het eigenlijke verhaal begint,opent het boek met een proloog overDesert Storm. De auteurs gaan echter ver-der terug dan 1990/91; ze plaatsen OIF incontext in het eerste hoofdstuk, waar ze deoorzaken van de oorlog behandelen.

Naast het handelen van Saddams bewind,dat het boek raak weet te typeren, wordtook het Amerikaanse beleid ten opzichtevan Irak kritisch geanalyseerd. De kritiekis niet van het goedkope soort dat de rege-ring Bush senior de klus niet heeftgeklaard toen deze dat had moeten doen.Wel verwijten ze de Amerikaanse regerin-gen onduidelijkheid over de lange-termijndoelstellingen met betrekking tot Irak. Aan de basis hiervan lag het onderschattenvan de aard van het bewind van SaddamHussein, dat ondanks het Amerikaansemilitaire succes van Desert Storm niet sig-nificant in gevaar is geweest en doodleukde overwinning voor zich opeiste.

Kritiek op de VSDe regering Clinton krijgt kritiek vanwe-ge het afgeven van onduidelijke en half-slachtige signalen, waardoor Saddam inde periode van ‘containment’ na de Golf-oorlog ongestraft met de (westerse) wereldkon spotten, bijvoorbeeld door het kat-en-muisspel met de wapeninspecteurs. De keren dat Amerika een klap uitdeelde,werkte dit waarschijnlijk averechts. NaDesert Fox moesten de inspecteurs hetland uit, terwijl het Saddam op geen enke-le wijze deerde. Voor de duidelijkheid: de kritiek van deauteurs betreft de wijze waarop Irak is be-naderd door Amerika, niet tegen het optre-den tegen Irak als zodanig. Het beleid wasniet consistent genoeg, of niet duidelijk(lees: hard) genoeg. Over hun inschattingvan Saddam zijn ze helder genoeg; ze spre-ken bijvoorbeeld over diens ‘nightmarishintentions’.

Over de kwestie van de inlichtingen overIrakese massavernietigingswapens voor-afgaand aan OIF, zijn Murray en Scalestamelijk gemakkelijk. Het (al of niet ver-meende) bestaan van deze wapens vormdede voornaamste reden voor het voeren vande operatie, dan wel was het middel waar-mee deze richting politieke en publiekeopinie verkocht is.

De auteurs constateren dat de intelligence‘ambiguous’ was. Ze gaan er dus vanuit

dat de informatie waarmee het koppelBush en Blair steun voor actie tegen Iraktrachtte te verwerven niet ondubbelzinnigwas. Ze stellen vervolgens eenvoudig datintell altijd voor meerderlij uitleg vatbaaris. (Daarnaast wijzen Murray en Scalesook op het weinig coöperatieve en ge-heimzinnige gedrag van Saddam Husseindat bestaande, meer of minder valide, re-denen voor een Amerikaanse pre-emptieveaanval heeft versterkt.) De auteurs geven een heel plausibele – meer realistische, zo u wilt – verklaringvoor het Irak-beleid van Bush door te wij-zen op het aspect van de geloofwaardig-heid. Wat er nu precies aan de hand wasmet betrekking tot Irak in combinatie metmassavernietigingswapens, uiteindelijkdeed het er niet zoveel toe.

Na 11 september 2001 was de regeringBush vastbesloten een daad te stellen ten-einde iedereen die om wat voor reden danook meent de VS te moeten treffen te latenweten dat zulks niet ongestraft blijft. In dewereld van na ‘11 september’ kon het nietzo zijn dat een dictator als Saddam Ame-rika aan zijn laars lapte. Of de VS hiermeeook de doelgroep van de internationaleterroristen heeft aangesproken, is maar devraag. Schurkenstaten wellicht wel. Bushc.s. hebben inmiddels meetbaar succesgeclaimd door te wijzen op de koerswij-ziging van Libië. (Hier kunnen echterNoord-Korea en Iran weer tegenovergeplaatst worden als averechtse reactie.)

GeloofwaardigheidVoor wat betreft deze politieke beweeg-reden, het ophouden van geloofwaardig-heid, is een grote mate van continuïteit tezien in Amerika’s buitenlandse politiek.Een wereld met of zonder Muur, geloof-waardigheid is een centraal beginsel voorelke Amerikaanse regering. Evenals OIF als geheel, worden de respec-tieve slagordes van relevante voorgeschie-denis voorzien. Dat de vergelijking tussende strijdende partijen een verschil van dagen nacht laat zien, mag duidelijk zijn. Deauteurs gaan zelfs zo ver dat ze, weliswaar‘in retrospect’, constateren dat de Irakezenzich in een hopeloze positie bevonden alvoordat het eerste schot was gelost.

De opmars naar BagdadHet plan en de uitvoering van de ‘groundcampaign’ worden in het boek adequaaten vlot beschreven. Daarnaast is het voor-

The Iraq war

A military history, door WilliamsonMurray en Robert H. Scales, Jr., TheBelknap Press of Harvard UniversityPress; Cambridge, Mass. / London,2003, 312 blz., index, kleurenfoto’s en-kaartenISBN 06 7401 280 1

Operatie Iraqi Freedom (OIF) vond tweejaar geleden plaats, en inmiddels zijn deeerste overzichtswerken verschenen vande oorlog die het bewind van SaddamHussein beëindigde. Overzichten althansvan de kleine maand van grootschaligemilitaire operaties waarmee Irak overrom-peld werd. Aangezien de nasleep van die operatienog ruimschoots in gang is, en de militai-re confrontatie nog maar zo kort geledenplaatsvond, is de vraag gerechtvaardigd ofin dit stadium al met voldoende distantieverslag kan worden gedaan. Murray enScales hebben het in ieder geval gedaanen zijn er heel redelijk in geslaagd. TheIraq war. A military history overstijgt hetjournalistieke verslag en behelst meer daneen opsomming van dagelijkse gebeurte-nissen zonder meer.

Gebrek aan distantieDit neemt niet weg dat gebrek aan distan-tie de auteurs soms merkbaar partenspeelt. Er zijn nog zo veel zaken onbe-kend of in zeer beperkte mate bekend datdit onvermijdelijk is. Over het optredenvan de diverse Special Forces in hun ‘sub-theaters’ in noord- en west-Irak bijvoor-beeld, zijn de auteurs – begrijpelijk – beknopt. De hoofdaanval naar Bagdaddaarentegen wordt op de hoofdlijnenbehoorlijk uitvoerig uit de doeken gedaan. Daarnaast is het verhaal van een relevantepolitieke en militaire context voorzien,wordt een goed overzicht van de strijden-de partijen gegeven en resulteert de analy-se in (soms zeer behartenswaardige) con-clusies. Een beschouwing over OIF ontkomt nietaan de nodige vergelijking met de voor-gaande Golfoorlog, zo ook ‘The Iraq war’

BOEKENbespreking

94-95-boek The Irak War 28-01-2005 11:20 Pagina 94

Page 53: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 5 95

zien van duidelijke kaarten, zodat hetrelaas goed te volgen is. Het plan behels-de een zo snel mogelijke opmars overtwee assen naar Bagdad, waarbij de Irake-se hoofdstad met een tangbeweging bena-derd werd. Zowel de linkerarm van detang, die gevormd werd door het US ArmyV Corps, als de rechterarm, in de vorm vande 1st Marine Expeditionary Force (1 MEF),hebben bij hun opmars geen voor de handliggende routes genomen: V Corps tame-lijk rechttoe-rechtaan door de Karbalagap; 1 MEF op een wijze die uitnodigt totbestudering als casus manoeuvreoorlog-voering.

Verrassend was dat vanaf het begin van deoperatie de lucht- en de grondcampagnesimultaan verliepen. Een ander verrassendelement was het aanvangstijdstip. Bij aan-vang leek het erop dat de troepenopbouwnog niet voltooid was. De 4e Infante-riedivise, waarvan inzet vanuit Turkijevoorzien was, bevond zich nog op zee. Daarnaast was de opbouw sowieso veelbeperkter van omvang dan bij DesertShield en Desert Storm.

Dit is tekenend voor de mate van toepas-sing van technologische ontwikkelingenin wapensystemen die op zichzelf verge-lijkbaar zijn met de Golfoorlog van 1991.Het ‘force multiplying’ effect van het net-werken van eenheden en wapensystemenwordt steeds meer zichtbaar. Voordelig isdat meer bereikt kan worden met kleinereeenheden. Minder mensen worden bloot-gesteld aan oorlogshandelingen. Een na-deel is dat minder mensen aanwezig zijnop het moment dat die nodig zijn, in casubij de overgang van gevechtshandelingennaar het handhaven van de rust en orde ophet moment dat het bestuur over het landwordt overgenomen.

Rol van het luchtwapenHet aandeel van de luchtcomponent in hetmilitair verslaan van Irak komt er in hetboek ietwat bekaaid vanaf. Wellicht is dit te verklaren door de korte tijd die deoperatie van ons af ligt. Gebrek aan affi-niteit met het luchtwapen kan het auteurs-duo niet verweten worden; WilliamsonMurray is een van de co-auteurs van deGulf War Air Power Survey uit 1991. Hetis wel tekenend voor OIF, en voor het ver-schil met Desert Storm, voor wat betreftde wijze van inzet van airpower. Hetluchtwapen heeft niet zo in de schijnwer-

met hun beschrijving van het Britse optre-den de Amerikanen een spiegel willenvoorhouden, vooral vanwege hun ‘Finger-spitzengefühl’, mede mogelijk gemaaktdoor het goede gebruik van human intell,iets dat ze lijken te missen bij de groterebondgenoot.

ConclusiesDe bevindingen over de luchtoorlog vanOIF brengen de auteurs tot een aantal con-clusies, die overigens het militair opera-tionele niveau ruim ontstijgen. Het hoofd-stuk over de luchtoorlog sluit af met eenwaarschuwing. Aangezien het Irak van2003 niet meer het Irak van 1991 was,door Desert Storm en de nasleep vantwaalf jaar sancties, wapeninspecties enno-flyzones die feitelijk een twaalf jaardurende air campaign tegen Irak behels-den, was het conflict extremely lobsidedand brief. (blz. 183)

Welke les je ook wilt leren uit dit militai-re treffen: vergeet dat niet. Daarnaast stel-len de auteurs dat in een conflict als dit demoeilijkheden pas beginnen na het mili-tair verslaan van de tegenstander en dat dewaarde van je superieure militaire appa-raat dan maar zeer betrekkelijk is. Dezeconstatering is dagelijks bevestigd te zienin het nieuws.

De auteurs binden de lezer op het hart datvoortschrijdende techniek prachtig ismaar indien niet gecombineerd met ver-stand van de aard van de tegenstander envan de oorlogvoering in al haar facettenen context, wordt de politieke en militairenederlaag slechts uitgesteld en kostbaar-der.

Vorig jaar was de dynamiek van het con-flict radicaal anders dan bij aanvang. Ofde beslissing tegen Irak ten strijde te trek-ken verstandig is geweest, moet de ge-schiedenis uitwijzen. Voorlopig is de be-slissing genomen en dient gehandeld teworden naar bevind van zaken.

Met deze overwegingen heeft het bespro-ken boek niet van doen. Het betreft eenbeschrijving van de drie tot vier wekenoorlog in de lente van 2003. Dat deze faseop zichzelf van beperkt belang zou kun-nen blijken te zijn, doet niet af aan debruikbaarheid van The Iraq war bij bestu-dering ervan.

majoor drs. P.M. DE GOEDE

pers gestaan als in 1991, terwijl de rol vanairpower (relatief) groter is geweest danin 1991.

Daarnaast behelsde OIF een nagenoegsimultane lucht- en grondcampagne, ter-wijl Desert Storm begon met een air cam-paign van 38 dagen. Murray en Scalesschetsen een beeld van het samenspel tus-sen lucht- en grondcomponenten op eennog niet eerder vertoonde schaal. Degrondmanoeuvres lokten reacties uit vanIrakese eenheden, waardoor zij zichtbaarvoor sensoren in de lucht en kwetsbaarvoor bommen uit de lucht werden. Deauteurs stellen dat het zinloos is na te gaanwelk krijgsmachtdeel het meeste sloop-werk heeft verricht, maar dat airpowereen goede kans maakt hierop het hoogst tescoren, is duidelijk.

Britse troepenIn het boek is een apart hoofdstuk gewijdaan de Britse inspanningen. Op de Ame-rikaanse rechterflank, onder commandovan de 1st Marine Expeditionary Force,opereerden de Britse troepen in het zuidenvan Irak. De strijd om de tweede stad vanIrak, Basra, was hier het voornaamstebrandpunt. Het is goed te realiseren dathet Verenigd Koninkrijk gedurende OIF

bijna eenderde van de grondtroepen lever-de waarmee initieel de aanval is ingezet.

De wijze waarop de Britten Basra hebbenveroverd oogst veel waardering bij deauteurs. Ze hebben zich niet de stad inlaten lokken maar subtiel de druk op destad opgevoerd. Hierdoor verloor het regi-me uiteindelijk zijn greep op de stad, zon-der dat er al te veel slachtoffers vielen.

Het Britse aandeel aan OIF brengt deauteurs tot de uitspraak dat er altijd signi-ficante bondgenootschappelijke bijdragenaan Amerikaanse operaties mogelijk zijn.Suggesties dat de Amerikaanse technolo-gische voorsprong dit onmogelijk heeftgemaakt, verwijzen ze naar de prullenbak.Wanneer een bondgenoot op dezelfdewijze denkt en vecht (en in een Ameri-kaanse commandostructuur kan en wilwerken) is er een rol te spelen.

De Britten pasten uitstekend in het grote-re geheel en krijgen veel pluimen van deschrijvers. Ze waren ‘adaptable, flexibleand formidable on the battlefields of sout-hern Iraq.’ Wellicht dat Murray en Scales

94-95-boek The Irak War 28-01-2005 11:20 Pagina 95

Page 54: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 2 - 2 0 0 596

SamenvattingenEditoriaal – De krijgsmacht: geweldsinstrument

De inzet van de krijgsmacht impliceert geweldgebruik. Reacties op geweldgebruik door Nederlandse militairenin Irak tonen op de eerste plaats aan dat onze maatschappij zich hiervan bewust is geworden. Bovendien lijkter draagvlak te ontstaan voor het feit dat hierbij slachtoffers kunnen vallen. Maar ook bleek dat de beoordelingvan militair functioneel geweld niet eenvoudig is. Als instrument van de democratische rechtsstaat dienen militairen het gebruik van deze bijzondere bevoegdheid – geweldgebruik – te verantwoorden. In ieder gevalintern, maar indien nodig ook voor een onafhankelijke rechter. Ontwikkelingen in de taakstelling van de krijgs-macht zullen invloed hebben op het beoordelen van militair geweld. Allereerst lijkt de deelname aan gevechts-operaties in het verschiet te liggen. Daarnaast blijkt dat in ‘vredesoperaties’ gevechtssituaties voorkomen.Bovendien kan de krijgsmacht in toenemende mate bij binnenlandse geweldssituaties betrokken raken.Deze ontwikkelingen vragen niet alleen binnen de krijgsmacht om bezinning maar ook daarbuiten.

P. A. L. Ducheine en G. F. Walgemoed – Militair functioneel geweldDe Nederlandse krijgsmacht is in een breed spectrum met taken belast waarbij militairen geweld kunnen aan-wenden. Zij mogen, zo nodig, militair functioneel geweld toepassen. Verantwoording daarover afleggen past inonze democratische rechtsstaat en doet recht aan eventuele slachtoffers. Deze toetsing kan ook bijdragen aande legitimiteit en het verminderen van onzekerheid bij toekomstige operaties. Het College van Procureurs-generaal stelde in oktober 2004 een aparte Aanwijzing vast voor militairen die functioneel geweld toepassen.De auteurs zetten de inhoud van de Aanwijzing uiteen. Zij analyseren vervolgens de Aanwijzing aan de handvan drie vragen: op wie is de Aanwijzing van toepassing? Op welke situaties ziet de Aanwijzing toe? En: wat ishet effect? Zij gaan zij in op mogelijke knelpunten in de praktijk en besluiten met conclusies.

R. Dorsman – Een pleidooi voor kennisbewust managementHet materieellogistiek commando van de landmacht is een zogenaamde ‘kennisintensieve’ organisatie.Kennismanagement is echter geen eenvoudige taak. Te beginnen bij de eerste vraag: waar is welke kennis aanwezig? Informatie, het fundament voor kennis is – net als geld – een belangrijke productiefactor. Informatieop een harde schijf opslaan is één ding; kennis gebruiken heeft altijd te maken met menselijk talent.De auteur zet uiteen hoe dit commando aan kennismanagement werkt. De bevindingen zijn ook relevant voorde toekomstige Defensie Materieel Organisatie. Ook daar moeten immers kennis en talent worden gemanaged.

A.L.W. Vogelaar, P.H.J. Olsthoorn en F.J. Kramer – Decentraal leiderschap bij vredesoperatiesVredesmissies behoren tot de kerntaken van de krijgsmacht. Deze operaties vragen organisatorische flexibiliteit. Zij doen ook een beroep op de zelfstandigheid van relatief jonge commandanten die grote verantwoordelijkheden dragen. Opdrachtgerichte commandovoering is een leidend beginsel in de landmacht-doctrine. Dit concept dwingt tot een delegatie van bevoegdheden. De auteurs presenteren de resultaten vanhun onderzoek rond autonomie, met name op het niveau van groep en peloton. Het onderzoek is gebaseerdop interviews met militairen van vier bataljons die in verschillende periodes in Bosnië-Herzegovina dienden.In de afsluitende beschouwing gaan de auteurs in op het probleem van delegatie.

L. Polman – Good guys en bad guysIn Darfur bestaan er geen goeieriken en slechteriken. Beide partijen, regeringssoldaten en rebellen, maken zichschuldig aan massamoord, verkrachtingen en rooftochten. Karremans zei hetzelfde. In ‘zijn’ enclave waren nietalleen onschuldige slachtoffers. Van de veertigduizend vluchtelingen waren er vierduizend militair. Dergelijke‘refugee warriors’, als vluchteling vermomde militairen, militie en rebellen, waren en zijn overal te vinden: Bosniacs,Palestijnen, de Hutu-interahamwe, de Kmer Rouge, de Taliban, de Polisariostrijders, enzovoort. Zij gebruiken de echte vluchtelingen als schild en als lokeenden voor hulp. Dat mag niet en dus bestaan ze niet volgens deUNHCR. De internationale (hulp)gemeenschap ligt operationeel op de knieën en is overgeleverd aan de grillenvan geboefte. Wat Karremans tien jaar geleden zei, is wáár. Toen in Srebrenica en nu in Darfur.

F. Matser – Mean & leanDe auteur schetst, vanuit een historisch terugblik, de toekomstige ontwikkelingen in de defensieorganisatie tot 2020. Hij ziet defensie zich daarin ontwikkelen naar een zeer kleine bestuursstaf, voornamelijk bestaande uit controlers en smart buyers, die per vredesoperatie op maat materieel en personeel verwerven en inzetten.Als bonus worden de financiële problemen waarmee de Nederlandse overheid in de komende decennia wordtgeconfronteerd, opgelost.

96-Samenvatting - nr2 28-01-2005 10:50 Pagina 96

Page 55: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

SummariesEditorial – The armed forces: instrument of force

The use of the armed forces implies the use of force. Reactions after the use of force by Dutch soldiers in Iraqshow us society’s increasing awareness of this very fact. Moreover, public support for casualties appears to berising.The evaluation of the use of military force proved to been complicated. Instrumental to democratic society,the armed forces should be accountable for the use of force: internally and if necessary in front of an independentjudge. Developments in the tasks of the armed forces will be of influence on evaluating the use of military force.First of all, participation in combat operations appears to be near. Secondly, an increasing number of combatsituations within ‘peace operations’ have occurred. Finally, the armed forces face an era in which they are tasked for domestic operations in support of civil authorities; these operations may include the use of force.The developments impose not only reconsideration, and if necessary changes upon the armed forces, but also on others outside the military.

P.A.L. Ducheine and G.F. Walgemoed – Military Functional ViolenceThe Dutch Armed Forces are actively engaged in a broad range of tasks where potentionally functional violencemay be used. Taking responsibility and to answer any charge in relation to the use of violence, comes with our constitutional state and does justice to possible victims. This may also contribute to legitimacy and mayreduce uncertainty in future operations. In October 2004 the College of Atterneys General layed down a specialInstruction for military who use functional violence. The authors first explain this Instruction. They then answerthree questions: to whom does the Instruction apply?; In what situations is this instruction in force?, and:What is the effect? In the last part they discuss possible problems in practice. They round up with conclusions.

R. Dorsman – A Plea for Knowledge Sensitive ManagementThe Army Material Command is a so-called ‘knowledge intensive’ organization. Yet, the management of know-ledge is no easy task. Where knowledge is to be found is only a first question. Information, the foundation of knowledge is, just like financial means, an important element of productive power. Putting information on a hard disc is one thing; using information based knowledge has to do with human talent. The author clarifieshow this command deals with management of knowledge. The lessons will be useful for the coming DefenseMaterial Organization. After all, in this organization management of knowledge and human talent will play a comparable role.

A.L.W. Vogelaar, P.H.J. Olsthoorn and F.J. Kramer – Decentralized leadership in peace operationsPeace operations are core business for the Armed Forces. Those operations demand organizational flexibility.They also appeal to independence of relatively young commanders, bearing heavy responsibilities. MissionCommand is a leading principle in army doctrine. This demands delegation of authority. The authors presentthe findings of their research on autonomy, focussing on groop and platoon level. Their research is based oninterviews with members of four battalions, serving in Bosnia-Herzegowina in different time frames. In theirfinal observations they discuss the problem of delegation.

L. Polman – Good guys and bad guysIn Darfur there are no good guys and bad guys. Both parties, governmental soldiers as well as rebels, are guilty of murder, rape and theft. Pressure on Khartoum only strenthens the position of the rebels. Those rebels even hide between the refugees. Karremans said the same. In his ‘safe’ area, one out of ten was a soldier.Internationally they are known as ‘refugee warriors’, soldiers, militia and rebels posing as refugees everywherein this world: Bosniacs, Palestinians, the Hutu-interahamwe, the Kmer Rouge, the Taliban, members of Polisario,etc, etc. According to UNHCR this is not allowed; it thus does not exist. Both in Srebrenica and in Darfur refugee-camps turned into prisons. The international relief organizations operationally fall down on their knees, at themercy of riff-raff. What Karremans said was true. Then and there, and now in Darfur.

F. Matser – Mean & leanFrom a historical perspective, the auther addresses the future Defense organization up to 2020. In his opinionDefense will transform into a small governing staff, mainly manned by controllers and smart buyers. They willacquire the necessary manpower and equipment, made to measure a specific operation. These changes willalso solve possible financial problemens that face Dutch government in the coming decades.

96-Samenvatting - nr2 28-01-2005 10:50 Pagina 97

Page 56: Militaire Spectator | 2 - 2005 | FEB

Koninklijke Landmacht. Meer dan werk alleen.

Hoogleraar militair-operationele wetenschappen

Aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en het Koninklijke Instituut Marine te

Den Helder, worden jonge mannen en vrouwen op wetenschappelijke basis opgeleid tot officier

bij de Koninklijke Landmacht, Luchtmacht, Marine en Marechaussee. Het onder wijs programma

is een unieke com binatie van militaire opleiding, wetenschappelijke studie en onder zoek in de

militaire wetenschappen.

Takenpakket: U gaat zich richten op de studie van de hedendaagse en toekomstige inzet van

militaire macht en middelen. Het onderzoeksgebied richt zich op de militaire operaties in brede zin,

inclusief gevechts- en vredesoperaties, commandovoering, logistiek en gevechtsondersteuning.

De inzet van de militaire macht wordt bezien in de context van internationale institutionele

kaders en coalitievorming, evenals van operationele denkscholen.

Vereist: U bent gepromoveerd op een voor de militair-operationele wetenschappen relevant

onderwerp en bent in staat op een dynamische en inspirerende manier leiding te geven. Naast

ervaring in het verzorgen van onderwijs en uit stekende communicatieve vaardigheden beschikt

u over een breed inzicht in de krijgsweten schappen, en een uitgebreid net werk binnen defensie-

kringen en de academische wereld. We hechten eraan dat u bereid bent het onderwijs aan de

Hogere Defensie Opleidingen in Breda, Den Helder en Den Haag volwaardig te ondersteunen.

Vooruitzichten: U wacht een boeiende en afwisselende functie binnen de weten schappelijke staf

van de HDO. De faculteit biedt u goede facili teiten voor onder zoek en verdere ontplooiing. Bij een

fulltimebetrekking ligt het bruto jaarsalaris voor deze positie, afhankelijk van uw pro fes sio nele

bagage, maximaal op € 86.500,- (schaal 16 BBAD), inclusief 8% vakantietoeslag. Daarbij mag u

rekenen op mini maal 24 vakantiedagen en 12 ADV-dagen per jaar bij een fulltime dienstverband.

Reacties: Stuur uw schriftelijke reactie met c.v. binnen 30 dagen na het verschijnen van deze

advertentie naar de Koninklijke Militaire Academie, hoofd sectie Per so neel en Organisatie, post-

bus 90.002, 4800 PA Breda. Meer informatie over de functie en de KMA kunt u inwinnen bij

kolonel A. de Munnik, coördinator van de studie richting krijgswetenschappen, (076) 527 32 19.

Majoor S.E. Verbakel-Brinkhorst, plaatsvervangend hoofd sectie P&O, kan u informeren over de

sollicitatieprocedure, (076) 527 35 76. In het kader van het emancipatiebeleid streeft Defensie

naar het in dienst nemen van meer vrouwen. Ook geïnteresseerden die behoren tot een etnische

minderheidsgroep en gehandicapten worden nadrukkelijk uitgenodigd om te solliciteren.

Surf voor de meest recente vacatures bij Defensie naar www.defensie.nl.

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Defensie is een dynamische organi-

satie die een belangrijke bijdrage

levert aan vrede en veiligheid,

zowel nationaal als internationaal.

Vanwege haar specifieke kenmerken

leidt Defensie haar leidinggevenden

voor een belangrijk deel zelf op.

De opleiding van officieren en een

deel van het civiele management

ge beurt aan de Hogere Defensie

Oplei ding en (HDO), de integratie

van de Koninklijke Militaire Aca de-

mie, het Koninklijk Instituut voor

de Marine en het Instituut Defensie

Leergangen. De HDO verzorgt de

opleiding van jaarlijks zo’n 2000

studenten (cadet ten, adelborsten

en cursisten). Deze opleidingen

kenmerken zich door de unieke

combinatie van weten schappelijke

vorming, persoons vorming, en

militaire/maritieme vorming.

De Faculteit der Militaire Weten-

schappen is de wetenschappelijke

pijler van de HDO en verzorgt onder-

wijs en onderzoek met een inter-

nationaal perspectief op het gebied

van alle wetenschappen die binnen

het militaire domein toepassing

vinden. De faculteit is gevestigd in

Breda, Den Helder en Den Haag en

onderhoudt intensieve contacten met

militaire organisaties in binnen- en

buitenland en met vele instellingen

van wetenschappelijk onderwijs.

Aan de faculteit zijn 200 militaire

en burgermedewerkers verbonden.

MS2-os4-adv 28-01-2005 10:49 Pagina 2