Mijn grote liefde

36
03 maart 2016 Nederlands tijdschrift voor Ouderbetrokkenheid in het SBO Downtown Nouwels Voordelen en nadelen van contractvrij werken

Transcript of Mijn grote liefde

03maart 2016

Nederlands tijdschrift voor

Ouderbetrokkenheid in het SBO

Downtown Nouwels

Voordelen en nadelen van contractvrij

werken

LOGOPEDIE JAARGANG 8802

Sinds wanneer werk je als logopedist? In 1980 ben ik afgestudeerd te Eindhoven. Ik heb de eerste twintig jaren veel gewerkt met neurologische patiënten in een verpleeghuis en ziekenhuis en was docent aan de pedagogische academie. Daarnaast ben ik 35 jaar geleden direct gestart met een eigen praktijk. Binnen de praktijk krijg ik alle ruimte voor mijn doelgroepen: adem- en stemstoornissen en klachten in het hoofd/hals gebied.

Waarom ben je logopedist geworden? Ik had al vroeg interesse in een opleiding binnen de medische sector, met als doel iets te kunnen betekenen voor de medemens.

Waar heb je je recent in verdiept? Sedert vijftien jaar ben ik gefascineerd in alles wat te maken heeft met klachten in het hoofd/hals gebied. Na tal van scholingen binnen de logopedie koos ik in 2008 een multidisciplinaire opleiding voor fysiotherapeuten, tand-artsen maar ook logopedisten: Cranio Faciaal Therapie academie(CRAFTA). Dit heeft mijn kennis en kunde enorm verrijkt. Mijn laatst gevolgde scholing binnen deze opleiding was dry needling in het hoofd/hals gebied. Door de CRAFTA opleiding kijk ik breder en in de keten naar klachten (craniaal, neurologisch, craniomandibulair en myogeen). Er bestaat overigens een opvallende relatie tot de OMFT.

Daarnaast verdiep ik mij voortdurend in alles wat met de ademhaling te maken heeft. Ik ben er van overtuigd dat een juiste ademtechniek een bron is voor een goede gezondheid. Wij als logopedisten kunnen met onze kennis daar enorm aan bijdragen.

Wat verwacht je voor de toekomst? Door de ontwikkelingen in de zorg verwacht ik dat het steeds belangrijker wordt dat je, ook als logopedist, steeds meer onderscheidend bezig moet zijn.

v/d redactie

JANNEKE DE WAAL-BOGERSHOOFDREDACTEUR

FUNCTIE LOGOPEDIST, PRAKTIJKEIGENAAR

WERKSETTING LOGOPEDIECENTRUM DONGEN

REGIO NOORD-BRABANT

WILMA ERRITS-VONK

Krijg de rambamEr zit ongeveer een maand tussen het aanleveren van kopij voor een uitgave van dit vakblad en de daadwerkelijke verschijning daarvan. Daarom is het bijna niet mogelijk snel te reageren op actualiteiten. Dit verklaart waarom u nu leest over de uitzending van het programma Rambam op 10 februari 2016. Gelukkig kunt u deze uitzending terugkijken op uitzendinggemist.nl. Rambam liet op een schokkende manier zien hoe er gefraudeerd wordt met dyslexieverklaringen zodat studenten een jaar studiefinan-ciering terugkrijgen. Er valt veel te zeggen over de implicaties van dit programma. Ik kan, net zoals veel anderen op social media, vallen over de blijkbaar gebrekkige beroepsethiek van de diagnostici. Vanuit mijn ervaring durf ik zeker te stellen dat het hierbij gaat om de uitzonderingen op de regel, de kleine groep die het nu mogelijk verpest voor de beroepsgroep.

Maar dit is niet het punt wat mij het meeste raakte. In de uitzending krijgt de journalist, die zich voordoet als een student, op een zeker moment felicitaties omdat hij een dyslexieverklaring krijgt. Dit lijkt me de wereld op z’n kop: ‘Gefeliciteerd, u heeft een stoornis…?’ Iemand met dyslexie krijgt één jaar studie-financiering terug omdat deze persoon door de dyslexie meer tijd nodig heeft om zijn studie af te ronden. Het kost niet alleen meer tijd, maar ook bakken meer energie, moeite, bloed, zweet en tranen. Net zoals bij het afronden van de middelbare school en daarvoor de basisschool. En zeker ook na het voltooien van zijn studie. Een stoornis heb je je leven lang, een leven lang vol struikelblokken en belem-meringen. Een jaar studiefinanciering ‘terugverdienen’? Dan krijg ik denk ik liever de rambam.

NUMMER 3, maart 2016 03

InhoudBerichten

Praatpaaltje

Ouderbetrokkenheid in het SBO

Column Hanneke Bax

Boeken & Materialen

Voordelen en nadelen van contractvrij werken

Het gebruiken van gebaren bij jonge kinderen met TOS

Hoe is het nu met

Downtown Nouwels

Column Juliette Spies

Vertel Vaardig!

Xtra

Cursus & Congresinfo

Colofon

4

5

6

12

13

16

18

21

22

28

29

32

34

35

maart 2016

404

Richtlijn Stemklachten verschijnt in aprilDe Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkun-de en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied (NVKNO) heeft in samenwerking met de NVLF en de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) een richtlijn Stemklachten ontwikkeld.

De werkgroep die deze richtlijn heeft ontwikkeld bestond uit KNO-artsen, logopedisten en een longarts. Namens de NVLF hebben Marieke Hakkesteegt en Piet Kooijman aan de werk-groep deelgenomen. Daarnaast is één van de werkgroepleden naast KNO-arts ook logopedist.

Deze richtlijn richt zich op volwassen patiënten met stemklach-ten die verwezen worden naar de tweede lijn en beoogt een praktisch handvat te geven aan hun behandelaars. Het doel van de richtlijn is het verkrijgen van meer uniformiteit met be-trekking tot de diagnostiek, behandeling en begeleiding door KNO-artsen en andere betrokken beroepsgroepen van pati-enten met stemklachten. Tevens beoogt deze richtlijn het voor-komen van onnodig en inefficiënt handelen bij deze cliënten-populatie.

De richtlijn zal naar verwachting in april worden gepresen-teerd. Door de NVLF zal ook aandacht aan het verschijnen van deze richtlijn worden besteed.

DE ORIËNTATIEHULP VOOR OUDERS VAN KINDEREN MET ÉÉT- EN DRINKPROBLEMENIn oktober 2015 is de oriëntatiehulp ‘Kinderen met eet- en drinkproblemen’ gepubliceerd. De oriëntatiehulp is een inter-actieve PDF die speciaal is ontwikkeld voor ouders op basis van (para)medische richtlijnen en ervaringsdeskundigheid over voedingsproblemen bij jonge kinderen met een ontwik-kelingsachterstand. De oriëntatiehulp laat zien wat mogelijke oorzaken van het voedingsprobleem kunnen zijn, welke zorg en ondersteuning er is en waar je als ouder meer informatie kunt vinden. De hulp heeft als doel om ouders een overzicht te bieden op weg naar het vinden van een oorzaak, de juiste informatie en, indien nodig, de juiste zorg of ondersteuning.

Naast de oriëntatiehulp is er ook een brochure ontwikkeld gericht op zorgprofessionals en belangenorganisaties. In deze notitie wordt uit-gewerkt welke kwaliteitscriteria ouders belangrijk vinden in zorg en ondersteuning. Op basis van literatuuronderzoek en interviews met ouders en hulpverleners zijn generieke kwaliteitscriteria vanuit pati-entenperspectief toegespitst op de situatie van jonge kinderen met een voedingsachterstand. Deze criteria omvatten het hele proces: vanaf de eerste signalering van voedingsproblemen tot en met ade-quate zorg en ondersteuning.

De beide producten zijn mogelijk gemaakt door het ministerie van VWS en PGOsupport in het kader van de Top20-agenda van ‘PG werkt samen’ (een samenwerkingsverband van Patiëntenfederatie NPCF, Ieder(in) en het Landelijk Platform GGz).

De oriëntatiehulp en de brochure met kwaliteitscriteria zijn als down-load te vinden op https://iederin.nl/nieuws/17672//hulp-voor-ouders-van-kinderen-met-voedingsproblemen/

Asjemenou!...

Leest u deze rubriek ook zo graag? Stuur dan uw asje-menoutjes naar de redactie via [email protected], zonder uw inbreng geen asjemenou…

LOGOPEDIE JAARGANG 88

5NUMMER 3, maart 2016 05

Herken slechthorendheidKinderen proberen het vaak onbewust te verbergen als ze niet goed horen. Ze praten veel óf juist weinig om niet op te vallen, waardoor ze misschien verlegen of druk lijken.

Het is ontzettend belangrijk om slechthorendheid op tijd te herkennen. Slechthorendheid heeft namelijk invloed op de ontwikkeling van een kind, ook op de taal- en spraakontwikke-ling. Beer (13): ‘Omdat mijn slechthorendheid laat is ontdekt, heb ik een taalachterstand. Ik ben slechthorend geboren, maar mijn slechthorendheid werd ontdekt toen ik vijf jaar was. Met één oor hoor ik maar 25 procent en met het andere 75 pro-cent. Door mijn slechthorendheid vind ik taalregels en woor-denschat op school moeilijk.’

Belangrijke signalen zijn onder andere: niet reageren als er geen oogcontact is en vaak verkouden of moe zijn. Kijk voor meer tips op www.ikenkentalis.nl/slechthorendheid/hou-re-kening-met-slechthorendheid/. Op deze campagnewebsite van de landelijke zorg- en onderwijsorganisatie Kentalis lees je ook hoe je rekening kunt houden met kinderen en volwas-senen die slechthorend zijn. Belangrijk, want ongeveer één op de tien Nederlanders heeft een verminderd gehoor.

Bron: Koninklijke Kentalis

Reacties gezochtWordt u geprikkeld door uitspraken in een column? Heeft u een aanvulling op een bericht? Heeft u een reactie op een artikel of een opinie die u graag wilt delen met lezers? Mail uw inbreng naar [email protected].

VAR AFGESCHAFT.NVLF ONTWIKKELT MODELCONTRACTEN

Op 1 mei 2016 wordt de VAR definitief vervangen door het modelcontract voor freelancers en zzp-ers. Dat heeft de Eer-ste Kamer deze week besloten. Tussen 1 mei 2016 en 1 mei 2017 geldt een overgangsperiode. Praktijkhouders en waar-nemers hebben in die periode de tijd om hun werkwijze aan te passen aan de nieuwe wet. Tijdens deze periode stelt de Belastingdienst zich in de handhaving terughoudend op. Waar nodig wordt eerst gewaarschuwd als de werkwijze nog niet in lijn is met de wet.

Het nieuwe voorstel is een plan waarbij er modelcontracten per sector worden opgesteld. Maar de opdrachtgever of opdrachtnemer kan ook zelf een overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst.

In samenwerking met de VVAA zijn de NVLF en de andere parame-dische beroepsgroepen bezig om een modelovereenkomst op te stellen die door de Belastingdienst is goedgekeurd.

MODELCONTRACTENHet streven is om twee modelcontracten te ontwikkelen die ter goedkeuring aan de Belastingdienst worden voorgelegd. Eén mode-lovereenkomst voor de waarneming en één voor praktijkmedewer-king. Onder praktijkmedewerking wordt verstaan de situatie waarbij een praktijkhouder een logopedist inzet in verband met toename van de zorgvraag en meer capaciteit nodig heeft.

Wanneer er wordt gewerkt op basis van een goedgekeurde over-eenkomst door de Belastingdienst, heb je vooraf de zekerheid dat er geen loonheffingen ingehouden hoeven te worden.

NUMMER 3, maart 2016

PRAATPAALTJEGEZOCHT LOGOPEDIST VOOR 2 DAGEN IN DE WEEK

Locatie Bergen NH, Petten en 't Zand

Contactinformatie [email protected], http://www.logopedieaandekust.nl

Gezocht logopedist voor gemiddeld 2 dagen per week. De logope-diepraktijk De kust is gevestigd te Bergen (NH), 't Zand en Petten. KP registratie nood zakelijk. Beschikbaar vanaf 20 april 2016.

Heeft u interesse mail dan naar [email protected].

LOGOPEDIE JAARGANG 8806

Ouderbetrokken-heid in het SBODe rol van de ouders bij de logopedische behandeling in het Speciaal Basisonderwijs

Ouderbetrokkenheid in het (regulier en speciaal) basisonderwijs Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van de definitie van Smit, Driessen, Sluiter en Brus (2007): ‘Onder ouderbetrokkenheid wordt verstaan de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding en het onderwijs van hun eigen kind, thuis (bijvoorbeeld voorlezen) en op school (bijvoorbeeld rapportbesprekingen voeren met leerkracht)’. Het is belangrijk om zowel naar het perspectief van ouders te kij-ken: welke bijdrage kunnen ouders leveren en welke behoefte hebben ouders, als naar het perspectief van school: hoe is de ontvan-kelijkheid van de school en welke bijdrage kan zij leveren (Cijvat en Voskens 2008). Hedendaagse ouders zijn steeds meer be-trokken bij het onderwijs van hun kind (Cijvat & Voskens, 2008); dit wordt ook gestimu-leerd door de overheid die meer verantwoor-delijkheid bij ouders neerlegt (de Bruin, vd Linden, vd Vegt & vd Aa 2012). Betrokken ouders bevorderen leerprestaties, gedrag en werkhouding van hun kinderen (de Bruin et al. 2012; Dearing et al. 2004; Spann, Kohler & Soenksen 2003). Dit positieve effect is aanwezig bij kinderen van alle leeftijden en alle etnische achtergronden, en in gezinnen van alle economische achtergronden en op-leidingsniveaus (Blok & Peetsma, 2006).

Ouderbetrokkenheid in het speciaal basisonderwijs Ouderbetrokkenheid in het SBO is minder

dan in het reguliere basisonderwijs (Dries-sen, Smit & Sleegers, 2004). Mogelijke re-denen zijn dat het aantal ouders uit laag so-ciaaleconomische milieus (v(m)bo, mavo, mbo-1 als hoogst voltooide opleiding) (Roe-dig, 2013) en ouders met allochtone afkomst op het SBO hoog is (Smeets, 2007). De so-ciaaleconomische positie van ouders lijkt in-vloed te hebben op de mate van betrokken-heid bij het onderwijs van hun kinderen (Smit et al. 2006). Zowel ouders uit laag sociaal-economische milieus als ouders met een al-lochtone afkomst ervaren moeilijkheden (hoge drempel) in de communicatie met school (vd Wolf & Beukering, 2001). Com-municatie is juist één van de kernelementen voor een goede relatie tussen school en ou-ders (Spann et al. 2003).

Logopedie en ouderbetrokkenheid in het speciaal basisonderwijsLogopedische ondersteuning is een belang-rijke zorgtaak binnen het SBO. Ongeveer 20% van de SBO-kinderen heeft een spraak-/taalstoornis (Berden & Kok, 2012). Op veel SBO-scholen is een vaste logopedist aanwezig, onder andere voor curatieve zorg. Naast behandelen en onderzoeken van kinde-ren deelt de logopedist specifieke kennis met het team (Algemene Vereniging Schoolleiders [AVS], 2006) en heeft contact met ouders. Dit houdt in dat de logopedist, naast informeren over het behandelverloop, ouders coacht en begeleidt in het ondersteunen van hun kind in de thuissituatie (Cox et al. 2011, AVS 2006).

Een kind op het speciaal basisonderwijs (SBO) vereist specifieke zorg, waar onder logopedie (Cox, Nannes & Schulte, 2011). Dit onderzoek richt zich op ouderbetrok-kenheid bij de logopedische behandeling van kinderen op het SBO.

auteurs

annelot sipkesLOGOPEDIST

bea spekLOGOPEDIST, KLINISCH EPIDEMIOLOOG,

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM.

NUMMER 3, maart 2016 07

Ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling is de betrokkenheid van ouders bij de behandeling, zowel in de thuissituatie, door kinderen te ondersteunen ten aanzien van de logopedie, als op school, door contact en informatie uitwisseling met de logopedist. Het is belangrijk om te kijken naar het per-spectief van ouders én van de logopedist. Welke bijdrage kunnen ouders leveren en welke behoefte hebben ouders? Hoe is de ontvankelijkheid van de logopedist naar ou-ders toe en wat is de bijdrage die de logope-dist kan leveren?

Volgens Cox et al. (2011) gaat de overheid meer verantwoordelijkheid bij ouders van het kind neerleggen voor de logopedie, dit vraagt om intensiever contact. Door het be-spreken van het behandelplan met ouders, kunnen zij mogelijk een vertaalslag maken van de logopedische behandeling naar de thuissituatie. Dit bevordert de communica-tieve redzaamheid van het kind (Cox et al. 2011). Volgens de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF 2008) gaat dit eenvoudiger wanneer ouders bij de behandeling aanwezig zijn. Daarnaast kan de betrokkenheid van ouders een positief effect hebben op taalprestaties van kinderen (Menheere & Hooge, 2010; Merlo et al. 2007).

Allochtone SBO-kinderen zijn veelal meerta-lig. Bij de logopedische behandeling van tweetalige kinderen is het contact met ou-ders essentieel. Het is van belang dat het kind zowel tijdens de logopedie als in de thuissituatie voldoende taalaanbod krijgt en goed wordt begeleid in beide talen (Julien, 2012).

Ook bij behandeling van kinderen uit een laag opgeleid gezin is het essentieel om ou-ders te begeleiden in de taalstimulatie. Vol-gens een schatting vanuit de literatuur heeft een kind van vijf jaar in een hoog opgeleid gezin zeven keer zoveel taal gehoord als een kind uit een laag opgeleid gezin (Goorhuis & Schaerlaekens, 2008). Naast directe behandeling van het kind, kun-nen ouders begeleid worden in het aanbie-den van de taal als indirecte manier van be-handelen. Er zijn indirecte taaltherapieën voor ouders, om in groepsverband aanwijzin-gen te krijgen over hun taalgebruik en dit taalgebruik aan te passen aan het ontwik-

kelingsniveau van het kind (Goorhuis & Schaerlaekens, 2008).

Probleemstelling en onderzoeksvraagOuderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling bevordert het welslagen van de behandeling. Uit literatuuronderzoek blijkt dat ouderbetrokkenheid op het SBO minder is dan op het reguliere basisonderwijs. Het doel van dit praktijkonderzoek is een inven-tarisatie naar bevorderende en belemme-rende factoren in de ouderbetrokkenheid om mogelijk aanbevelingen te doen voor verbetering voor ouderbetrokkenheid op het SBO bij de logopedische behandeling. De vraagstelling luidt: ‘Welke factoren zijn van belang voor de ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling van het kind op het speciaal basisonderwijs en hoe kan deze ouderbetrokkenheid worden verbeterd?’

Methode

Type onderzoek De onderzoeksvraag in dit kwalitatieve on-derzoek is met interviews geëxploreerd. De onderzoeker (AS) heeft bij vier ervaren logo-pedisten, werkzaam op drie SBO-scholen, een diepte-interview afgenomen.

DataverzamelingBij twee logopedisten werd een individueel interview afgenomen, bij de andere twee werd een dubbelinterview (twee responden-ten tegelijkertijd) afgenomen. Hier is voor gekozen omdat beide logopedisten op de-zelfde school werken, op twee verschillende locaties. Alle interviews waren half gestruc-tureerd. Er zijn zo veel mogelijk open, niet suggestieve, vragen gesteld, volgens een opgestelde topiclijst (Tabel 1). De topickeuze is gebaseerd op de probleemstelling en het literatuur onderzoek. Met toestemming van de respondenten werden de interviews audi-tief opgenomen.

De logopedisten werden via e-mail benaderd. Bij interesse voor deelname aan het onder-zoek nam de onderzoeker telefonisch contact op om een interviewafspraak te maken. Daar-na ontving de desbetreffende logopedist via e-mail de introductie op het interview. Deze introductie betrof het voorstellen van de on-derzoeker, de onderzoeksvraag en doelstel-ling van het onderzoek.

Dataverwerking Alle interviews zijn getranscribeerd. Vervol-gens zijn tekstgedeelten die niet relevant waren voor de onderzoeksvraag geschrapt. De overgebleven tekstgedeelten zijn geca-tegoriseerd. Deze categorieën (topics) zijn

IN HET KORTOuderbetrokkenheid in het SBO is minder dan in het reguliere basisonderwijs. De overheid stimuleert ouderbetrokkenheid bij het schoolproces van kinderen. Logopedische behandeling maakt deel uit van dit schoolproces op het SBO. Wanneer ouders een vertaalslag kunnen maken van de logopedische behande-ling naar de thuissituatie, bevordert dit de prestaties van het kind.

Door middel van interviews met vier logopedisten, werkzaam op het SBO, zijn de factoren voor ouderbetrokkenheid in kaart gebracht.

De logopedisten noemen ‘de drempel laag houden’ en communicatie tussen de ouders en de logopedist als één van de belangrijkste factoren voor ouderbe-trokkenheid. Belemmerende factoren zijn enerzijds dat veel kinderen van ou-ders uit laag sociaal economische milieus het SBO bezoeken. Anderzijds is er het feit dat veel SBO scholen een regiofunctie hebben.

De verkregen informatie uit de literatuur en de interviews geeft aanleiding om onder andere de volgende aanbevelingen voor een logopedist op het SBO te adviseren: wees laagdrempelig naar ouders toe, nodig ouders uit voor het bij-wonen van één of meerdere behandelingen van hun kind, en sluit aan bij infor-matiedagdelen en koffieochtenden. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op een beperkte onderzoeksgroep.

8 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Resultaten

Ouderbetrokkenheid bij de logope-dische behandeling op het SBOAlle vier de logopedisten waren het er over eens dat ouderbetrokkenheid bij de logope-dische behandeling op het SBO van belang is. Op de vraag hoe ouderbetrokkenheid er-uit ziet bij de verschillende logopedische be-handelgebieden gaf logopedist B aan dat ouders sneller geneigd zijn thuis te oefenen bij een kind met spraakproblemen, omdat kinderen dan verstaanbaarder worden voor de omgeving. Het effect van ouderbetrok-kenheid op de prestaties van het kind werd door allen duidelijk gezien. Volgens logope-dist C gaan sommige kinderen met spron-gen vooruit wanneer er thuis geoefend wordt. Daarnaast zei logopedist D: “Van een half uur logopedie in de week en een keer taalkring in de groep redden ze het gewoon niet.” Deze logopedist uitte de wens dat eigenlijk elke ouder co-therapeut zou moe-ten zijn, volgens haar overigens geen realis-tisch beeld voor het SBO. Volgens C en D ligt de verantwoordelijkheid voor ouderbe-trokkenheid bij ouders. Toch kan niet iedere ouder deze verantwoordelijkheid dragen. In dat geval kijken C en D samen wat in hun situatie haalbaar is ten aanzien van het thuis oefenen. A gaf aan zich niet verantwoordelijk te voelen of ouders thuis oefenen met het kind. Volgens A is het de taak van de logo-pedist om ouders er bij te betrekken (be-handeldoelen bespreken, oefensuggesties geven) en wat ouders er vervolgens mee doen ligt bij henzelf.

Programma’s en therapieën ten aanzien van de ouderbetrokkenheid Uit de interviews bleek dat er geen spe-cifieke programma’s of therapieën zijn met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Wel orga-niseren alle drie de scholen ouderinformatie-avonden waar de logopedisten bij aanslui-ten. Deze informatieavonden voldoen niet aan de verwachtingen van de school en de logopedisten; de opkomst is gering. C en D hebben nagedacht over een koffieochtend als een soort voorlichting over taalontwikke-ling, dit is echter nooit goed van de grond gekomen. De school van A organiseert in-loopochtenden waar volgens A juist redelijk veel ouders op af komen. Op de vraag waar-om deze inloopochtenden meer animo heb-ben dan de informatieavonden gaf A de

TABEL 1. De topiclijst.

Topic 1 mate van oudercontact in relatie tot soort behandeling Verschillende gebieden Verloop van ouderbetrokkenheid bij de verschillende gebieden

Topic 2 ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling Belang Verantwoordelijkheid Mening huidige situatie

Topic 3 ouderbetrokkenheid op het SBO Algemeen Mening huidige situatie

Topic 4 programma’s en therapieën ten aanzien van de ouderbetrokkenheid Ervaring met programma’s en therapieën, zowel de logopedist als de school

Topic 5 contact tussen ouders en logopedist Momenten van contact Doel van contact Contact over de behandeling

Topic 6 belemmerende factoren van ouderbetrokkenheid Belemmerende factoren Onderbouwing van belemmerende factoren Ervaring met belemmerende factoren

Topic 7 bevorderende factoren van ouderbetrokkenheid Bevorderende factoren Onderbouwing bevorderende factoren Ervaring met bevorderende factoren

Topic 6 ouderbetrokkenheid bij ouders uit een laag sociaal economisch milieu Ervaring met deze ouders Verloop van ouderbetrokkenheid

Topic 7 ouderbetrokkenheid bij ouders met een allochtone afkomst Ervaring met deze ouders Verloop van ouderbetrokkenheid

ingedeeld in fragmenten en vervolgens gela-beld. Deze labels zijn naar aanleiding van de verkregen antwoorden toegevoegd. Om de dataverzameling op een efficiënte manier met elkaar te vergelijken werden alle inter-views in dezelfde tabel verwerkt, zie tabel 2 voor het format van de uitwerkingen.

Voor het weergeven van de resultaten werd er voor een indeling volgens de interviewto-pics gekozen, waarbij topic 1 en topic 2 zijn samengevoegd. De twee logopedisten uit het individuele interview werden logopedist

A en logopedist B genoemd en de twee lo-gopedisten uit het dubbelinterview logope-dist C en logopedist D genoemd.

Ethische aspectenDe geïnterviewde logopedisten hebben per e-mail toestemming verleend voor het ge-bruiken van hun gegevens, deze blijven ano-niem. De opnames van de interviews worden uitsluitend gebruikt voor dit onderzoek.

9NUMMER 3, maart 2016

volgende reden: “dan hebben ze vaak de handen meer vrij; de kinderen zitten dan op school. Als ze kleintjes hebben, mogen die meegenomen worden en dan regelen we soms dat ze bij de buitenschoolse opvang kunnen zijn. Zo bereik je ze meer.” De scho-len van C en D zijn met een traject ‘boeiend onderwijs’ gestart. De logopedisten legden dit uit als onderwijs dat uitgaat van 7 ver-schillende intelligentieniveaus. Het gaat niet om óf je slim bent maar hoe je slim bent. Zij gebruiken dit beiden ook voor de logopedie, bijvoorbeeld tijdens denkstimulerende ge-spreksmethodiek. Over ‘boeiend onderwijs’ zijn ouderavonden georganiseerd die erg goed bezocht werden. Voor de betrokken-heid bij dit programma wordt de volgende reden gegeven: “Nou ik denk ook wel hoe het gepresenteerd is; dit is waar de school voor staat en het onderwijs dat wij geven aan uw kind. Hier zal uw kind mee thuiskomen, dus we vinden het prettig dat u weet waar het over gaat, zodat u daar ook achter kan gaan staan.”

Contact tussen ouders en logopedistDe contactmomenten tussen ouders en de logopedist bleken verschillend te zijn. C en D maken standaard na een onderzoek een af-spraak met ouders om de onderzoeksresul-taten en het behandelplan te bespreken. D noemde daarbij dat het belangrijk is om de hulpvraag van de ouder met betrekking tot de behandeling van hun kind helder te krij-gen, om ze meer betrokken te houden. Ou-ders komen meestal wel naar deze afspraak. A heeft voornamelijk contact met ouders bij het ophalen en wegbrengen van de kinde-ren. Een veel gehoorde opmerking in de in-terviews was ‘de drempel laag houden voor

ouders’. A zei hierover: “we zijn er heel erg mee bezig om ouders meer betrokken te maken bij school zodat de drempel lager wordt en ouders makkelijker naar binnen lopen.” Dit werd ook genoemd bij het topic ‘ouderbetrokkenheid op het SBO’. Zo noem-de B dat ouders veel informatie van haar krijgen, zowel mondeling als telefonisch. Vol-gens B wordt er door informeren geen weer-stand opgebouwd waardoor het contact laagdrempelig blijft. Daarnaast noemden C en D dat ouders altijd bij de behandeling mogen zitten en ze nodigen ouders ook uit om bij de behandeling aanwezig te zijn, maar zij zeggen ook dat ouders hier echter niet of nauwelijks op ingaan.

EN DANVolgens de literatuur heeft ouderbetrokkenheid een gunstige invloed op de effectiviteit van het logopedisch handelen, ervaringen uit dit (beperkte) praktijkonderzoek ondersteu-nen dit. Een aantal aspecten komt naar voren welke mogelijk als aanbeveling kunnen dienen voor logopedisten op het SBO met betrekking voor verbetering van ouderbetrok-kenheid, zoals: • Neem het perspectief van ouders in acht: welke behoefte hebben ouders ten aanzien

van de logopedische behandeling van hun kind en welke bijdrage aan diens ontwikke-ling kunnen ouders leveren?

• Wees laagdrempelig naar ouders toe: reik informatie aan en wees uitnodigend.• Ondersteun oudergesprekken met visueel materiaal en demonstreer logopedische oe-

feningen. • Nodig ouders uit voor het bijwonen van één of meerdere behandelingen van hun kind

en benadruk hier de positieve prestaties van het kind. • Sluit aan bij de behandelende thema’s in de klassensituatie. • Ontwikkel beleid ten aanzien van het inzetten van een tolk bij contacten met de ouders. • Sluit aan bij informatiedagdelen of koffieochtenden op school.• Zorg voor opvang van andere kinderen van de ouders. Voor een hogere opkomst is

kinderopvang van belang.

Belemmerende factoren voor ouderbetrokkenheidEr is een aantal belemmerende factoren dat door alle logopedisten genoemd werd. Eén daarvan is de onmacht van ouders (het niet begrijpen van logopedie; het belang van lo-gopedie niet inzien of het niet kunnen op-brengen om aandacht aan logopedie te be-steden). Een andere belemmerende factor is dat de logopedisten ouders vaak niet zien voor en na schooltijd. SBO-scholen hebben soms een regiofunctie waardoor het voor ouders lastiger is om naar school te komen. Zo noemde B dit een geografisch probleem. “De kinderen die wat verder van school af wonen komen met busjes.”

Topic Deelvraag Logopedist A Logopedist B Logopedist C Logopedist D

Topic 6:

Belemmerende factoren van ouderbetrokkenheid

Vraag 1:

Wat zijn volgens u belemmerende factoren voor ouder-betrokkenheid bij de logopedische behandeling?

Fragment:

Je zit met een stuk tweetaligheid of anderstalige ouders waarbij de communi-catie heel lastig is.

Fragment:

Het is de onmacht en onkunde van ouders.

Fragment:

Het niveau van ouders. Als ouders zelf weinig weten en kunnen is het lastig om zich te ver-plaatsen in het kind.

Fragment:

Ik vind een belemme-rende factor dat je als SBO een regiofunctie hebt.

Label:

Communicatie

Label:

Onmacht

Label:

Onmacht

Label:

Regiofunctie

Etc.

TABEL 2. Format uitwerking interviews.

10 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Bevorderende factoren voor ouderbetrokkenheidEen bevorderende factor voor ouderbetrok-kenheid die terug kwam in alle interviews is een goede communicatie met ouders. Daar-bij is het volgens allen essentieel om aan ouders te laten zien wie je bent en wat je doet als logopedist.

Volgens B is het aantrekkelijk voor ouders wanneer kinderen hun eigen prestaties kun-nen laten zien. Verder noemde B het belang van persoonlijk contact met ouders aangaan zodat ouders zich veilig gaan voelen. Volgens C is het bevorderend om als logopedist aan te sluiten bij het thema van de klas. Voor ou-ders wordt het daardoor makkelijker om er thuis iets mee te doen.

Ouderbetrokkenheid bij ouders uit een laag sociaal economisch milieu Alle geïnterviewde logopedisten hebben er-varing met ouders uit een laag sociaal eco-nomisch milieu. Uit de interviews bleek dat ouderbetrokkenheid bij deze groep lastiger kan zijn. Volgens B is demonstreren bij deze groep essentieel; laten zien dat logopedi-sche behandeling zinvol is. “Ouders uit laag sociaal economische klasse hebben niet zo-veel met woorden, die hebben veel meer met zien en dat werkt heel goed.” B gaf vervol-gens aan dat deze ouders een keer bij de behandeling moeten kijken en dat ouders in een gesprek concreet benaderd moeten worden. De logopedist vraagt wat ouders doen in de thuissituatie en kijkt hoe taal daaraan gekoppeld kan worden. C en D heb-ben met deze ouders veel contact tussen-door bij het ophalen en wegbrengen.

Ouderbetrokkenheid bij ouders met een allochtone afkomst Alle vier de logopedisten hebben ervaring met allochtone ouders. D kon echter niet zeggen dat de betrokkenheid bij deze ou-ders meer of minder is. Zij koppelde ouder-betrokkenheid aan het niveau van ouders. A demonstreert vaak aan deze ouders in de behandelkamer hoe er thuis kan worden ge-oefend. C en D gebruiken vaak plaatjes ter ondersteuning bij de gesprekken met deze ouders. A noemde dat er bij ouders die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheer-sen soms een tolk, of een vriend die de Ne-derlandse taal beter beheerst, bij het ge-sprek aanwezig is. Wanneer er geen tolk

pedisten gaven aan een gesprek met ouders te plannen over de testuitslagen en de be-handeldoelen. Om de vertaalslag naar de thuissituatie voor ouders makkelijker te ma-ken sluit één van de logopedisten met de behandeling aan bij het behandelde thema in de klassensituatie. Volgens de NVLF (2008) heeft het bijwonen van een behan-deling door ouders een positief effect. Uit de interviews komt naar voren dat het mogelijk is dat ouders tijdens de behandeling aanwe-zig zijn, ouders maken hiervan echter nau-welijks gebruik.

Niet alle logopedisten zagen de allochtone afkomst van ouders als belemmerende factor voor ouderbetrokkenheid, het niet of nauwe-lijks spreken van de Nederlandse taal daaren-tegen wel. Volgens Julien (2012) is het zinvol om tijdens gesprekken met deze ouders visu-eel materiaal te gebruiken als ondersteuning. Twee logopedisten doen dit door het gebruik van plaatjes, of door een demonstratie van de behandeling te geven. De logopedist kan ge-bruikmaken van een tolk (Julien 2012). Al-hoewel de logopedisten aangaven een tolk nodig te hebben bij bepaalde gesprekken werd deze weinig tot niet ingezet.

Alle logopedisten noemden de laag sociaal-economische status als een belemmerende factor voor ouderbetrokkenheid. Het gaat hierbij om de onmacht van deze ouders. Vol-gens de logopedisten werkt het bij hen be-vorderend om logopedische oefeningen te demonstreren. Daarnaast was het volgens een logopedist essentieel hen te overtuigen van het belang van logopedie. Zowel ouders uit lage sociaaleconomische milieus als ou-ders met een allochtone afkomst geven aan moeilijkheden te ervaren in de communicatie met school (vd Wolf & Beukering 2001). Meerdere logopedisten gaven aan de drem-pel juist zo laag mogelijk te maken bij ouders met een laag sociaaleconomisch milieu, door bijvoorbeeld ouders aan te spreken bij het halen en brengen en hen uit te nodigen om bij een behandeling aanwezig te zijn.

SBO-scholen hebben vaak een regiofunctie en volgens de logopedisten is dit een belem-merende factor voor ouderbetrokkenheid. Communicatie is juist één van de kernele-menten is voor een goede relatie tussen school en ouders (Spann et al. 2003). Wan-neer ouders en de logopedist elkaar niet zien

aanwezig is verloopt een dergelijk gesprek heel moeizaam. C en D kennen de tolkente-lefoon vanuit hun vorige werk, beiden heb-ben er echter op het SBO nog geen gebruik van gemaakt terwijl dit soms wel nodig is.

Conclusie en discussie Met dit onderzoek werd beoogd antwoord te krijgen op de volgende vraagstelling: Welke factoren zijn van belang voor de ouderbe-trokkenheid bij de logopedische behande-ling van het kind op het speciaal basisonder-wijs en hoe kan deze ouderbetrokkenheid worden verbeterd?

De in de literatuur genoemde wisselwerking tussen ouders en school kwam heel duidelijk naar voren in de interviews. Er werd gezegd dat je als therapeut samen met ouders kijkt naar wat in de betreffende context haalbaar is. Daarnaast noemde een logopedist dat er ook altijd naar de hulpvraag van ouders wordt gevraagd. Dit past bij het eerder ge-noemde perspectief van ouders: ‘welke bij-drage kunnen ouders leveren en welke be-hoefte hebben ouders?’ (Cijvat en Voskens, 2008). Het perspectief van school ‘hoe is de ontvankelijkheid van de school en wat is de bijdrage die school kan leveren?’ kwam te-vens terug in de gegeven antwoorden. Zo werd het belang van belangstelling tonen richting ouders genoemd, zodat ouders zich veilig gaan voelen. Daarnaast was ‘de drem-pel laag houden’ een veel gehoorde opmer-king in de interviews. Smit et al. (2007) be-schrijven koffieochtenden en inloopmiddagen als middelen om de relatie tussen school en ouders te onderhouden. De logopedisten noemden deze contactmomenten ook. Het lijkt bevorderend en drempelverlagend te zijn voor ouders om te komen tijdens de in-formatiedagdelen wanneer er opvang is voor meegebrachte kinderen. Het lijkt erop dat het aantrekkelijk is voor ouders wanneer het kind tijdens een informatiedagdeel op een positieve manier centraal komt te staan. Wanneer ouders een vertaalslag kunnen maken van de logopedische behandeling op het SBO naar de thuissituatie, bevordert dit de prestaties ten aanzien van de logopedi-sche vaardigheden (Cox et al.2011). Dit ef-fect werd ook genoemd door de geïnter-viewde logopedisten. Cox et al. noemen het belang van het bespreken van het logope-disch behandelplan met ouders. Twee logo-

11NUMMER 3, maart 2016

blijft het contact beperkt. Ook de logopedis-ten vinden communicatie één van de belang-rijkste factoren voor ouderbetrokkenheid.

In totaal zijn er slechts vier logopedisten ge-interviewd, hierdoor is de generaliseerbaar-heid van het onderzoek gering. Ook is het mogelijk dat meerdere factoren die een rol spelen door het beperkte aantal interviews

niet benoemd zijn. De resultaten en aanbe-velingen zijn hierdoor mogelijk niet volledig. In een vervolgonderzoek kan het aantal in-terviews worden uitgebreid en het antwoord op de onderzoeksvraag verder worden uit-gewerkt. Aanbevolen wordt om ook het per-spectief van ouders te onderzoeken; hoe ervaren ouders hun betrokkenheid bij de lo-gopedische behandeling van hun kind op het

SBO en hebben zij suggesties voor verbete-ring van deze betrokkenheid?

Een sterk punt van het onderzoek is de origi-naliteit: er is nog niet eerder systematisch on-derzoek naar ouderbetrokkenheid van de lo-gopedische behandeling op het SBO gedaan.

AuteursAnnelot Sipkes is in 2014 afgestudeerd aan de opleiding logopedie bij de Hanze Uni-versity of Applied Sciences. Annelot is werk-zaam als logopedist bij het Logopedisch Centrum Noord.

Bea Spek is logopedist enklinisch epide-mioloog. Zij was werkzaam als hogeschool-docent bij de Hanze University of Applied Sciences. Inmiddels werkt zij in het Acade-misch Medisch Centrum als universitair do-cent bij de MasterEBP van de Universiteit van Amsterdam.

LITERATUURLIJST> Algemene vereniging schoolleiders. (2006). Functiewaarderingen logopedist. Geraadpleegd op 27 maart,

2014 van http://www.avs.nl/sites/default/files/documenten/artikelen/ajax/Logopedist.pdf > Berden, C. & Kok, L. (2012). De waarde van logopedie: De kosten en baten van logopedie bij kinderen met

spraak-/taalstoornissen. Seo economisch onderzoek, 69. > Blok, H. & Peetsma, T. (2006). Onderwijs op maat en ouderbetrokkenheid. Deelrapport 2: De positie van ouders

in de samenwerkingsverbanden. Amsterdam: WSNS SCO-Kohnstamm Instituut. Geraadpleegd op http://www.kohnstamminstituut-uva.nl/pdf_documenten/Deelrapport%202%20definitief1.pdf

> Cijvat, I. & Voskens, C. (2008). Een onderzoek naar de rol van ouders in het primair onderwijs deel 1. Amersfoort: CPS. Geraadpleegd op http://www.cps.nl/publicaties/1401/alle-publicaties/2226/een-onderzoek-naar-de-rol-van-ouders-in-het-primair-onderwijs

> Cox, Ma, E. Nannes, R., & Schulte, M. (2011). Logopedie in het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. Woerden: Nederlands Vereniging Logopedie en Foniatrie. Geraadpleegd op http://www.logopedie.nl/bestanden/nvlf/webwinkel/Artikelen/position_paper_onderwijs_en_speciaal_onderwijs.pdf

> De Bruin, G., van de Linden, J., van de Vegt, A. & van der Aa, R. (2012). Monitor ouderbetrokkenheid in het po, vo en mbo. Rotterdam/Utrecht: Ecorys/Oberon. Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/09/27/monitor-ouderbetrokkenheid-in-het-po-vo-en-mbo-meting-2012.html

> Dearing, E., McCartney, K., Weiss, H.B., Kreider, H. & Simpkins, S. (2004). The promotive effects of family educational involvement for low-income children’s literacy. Journal of School Psychology, 42, 445-460.

> Driessen, G., Smit, F & Sleegers, P. (2004). Parental Involvement and Educational Achievement. British Educational Research Journal, 31 (4), 509-532.

> Goorhuis, S.M. & Schaerlaekens, A.M. (2008). Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie. Bij Nederlandssprekende kinderen. Utrecht: De Tijdstroom.

> Julien, M. (2012). Meertalige kinderen met een logopedisch probleem: Hoe ga je met ze om? Signaal. 79, 12-25.> Menheere, A. & Hooge, E. (2010). Ouderbetrokkenheid in het onderwijs. Een literatuurstudie naar de betekenis

van ouderbetrokkenheid voor de schoolse ontwikkeling van kinderen. Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding Hogeschool Amsterdam. Geraadpleegd op http://www.hva.nl/kenniscentrum-doo/wp-content/uploads/2012/04/nr.-05-Ouderbetrokkenheid-in-het-onderwijs-def.pdf

> Merlo, L.J., Bowman, M. & Barnet, D. (2007). Parental Nurturance Promotes Reading Acquisition in Low Socioeconomic Status Children. Early Education and Development, 18 (1), 51-69.

> Nederlandse vereniging voor logopedie en foniatrie. (2008) Logopedie op school. Geraadpleegd op 2 april, 2014 van http://www.achmeazorg.nl/paramedici/Downloadlijst/Logopedie/Logopedie%202011/Logopedie_op_school_notitie_NVLF.pdf

> Roedig, A. (2013). Laagopgeleide beroepsbevolking 2011. Geraadpleegd op 12 april, 2014 van http://www.zorgatlas.nl/beinvloedende-factoren/sociale-omgeving/ses/laagopgeleide-beroepsbevolking/#breadcrumb

> Smeets, E. (2007). Speciaal of apart. Onderzoek naar de omvang van het speciaal onderwijs in Nederland en andere Europese landen. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://its.ruhosting.nl/publicaties/pdf/r1732.pdf

> Smit, F., Driessen, G., Sluiter, R. & Brus, M. (2008 ). Ouders en innovatief onderwijs. Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie op scholen met vormen van ‘nieuw leren’. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://vrij-natuurlijk.nl/wp-content/uploads/2010/09/ouderparticipatie.pdf

> Smit, F., Driessen G., Sluiter, R. & Brus, M. (2007). Ouders, scholen en diversiteit. Ouderbetrokkenheid en -participatie op scholen met veel en weinig achterstandsleerlingen. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2007/11/01/onderzoek-ouders-scholen-en-diversiteit/rapport-ouders-scholen-en-diversiteit.pdf

> Smit, F., Sluiter, R. & Driessen, G. (2006). Literatuurstudie ouderbetrokkenheid in internationaal perspectief. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://www.oudersbijdeles.nl/download/publication/literatuurstudie_ouderbetrokkenheid_internationaal1.pdf

> Spann S.J., Kohler F. W. & Soenksen, D. (2003). Examining Parents’ Involvement in and Perceptions of Special Education Services: An Interview with Families in a Parent Support Group. Focus on autism and other developmental disabilities, 18 (4), 228–237.

> Van der Wolf, K., & Beukering, K. (2001). Working with challenging parents within the framework of inclusive education In F. Smit, K. van der Wolf & P. Sleegers (Eds.), A bridge to the future. Collaboration between parents, schools and community (pp. 149-156). Nijmegen/Amsterdam: ITS/SCO-Kohnstamm Instituut.

De logopedisten noemen ‘de drempel laag houden’ en communicatie tussen de ouders en de logopedist als één van de belangrijkste factoren voor ouderbetrokkenheid.

12 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Mijn cliënte heeft het licht gezien. Dit succes vindt plaats na een behandeling gevuld met herhaling van de houdings-, stem- en ademoefeningen van voorgaande sessies. De vaardigheden integre-ren mooi. De cliënte geeft aan dat ze eindelijk het gevoel heeft dat ze, na jarenlang vocaal geworstel, een sprong dichter bij een goed gestemd bestaan komt. Bij het invullen van het dossier komt ineens de vraag in me op of ik deze herhaling van de oefeningen wel goed genoeg kan verantwoorden voor het geval ik een verplichte kwaliteit-stoets zou krijgen. Ongelooflijk eigenlijk! Vooruitgang bij mijn cliënte, maar verslagleggingsangst bij mezelf.

Als groot voorstander van kwaliteit vroeg ik mezelf, al lang vóór de kwaliteitstoetsdreigementen vanuit zorgverzeke-raars, voortdurend af hoe ik nóg beter en sneller naar het beoogde resultaat toe kon werken. Ik heb juist moeten leren om ook tevreden te zijn met mijn eigen hande-len en de behaalde resultaten. Sinds de invoe-ring van de verplichte k-toets merk ik dat het gevoel ‘mezelf te moeten bewijzen´ toeneemt.

Ik herinner me de uitkomst van een on-derzoek dat ik ooit las. Vrouwen die vroe-ger Pippi Langkous lazen of naar haar films keken blijken nu zelfstandiger en zelfverzekerder te zijn dan vrouwen die dit niet deden. Ik kan het onderzoek niet meer vinden, maar onder-zoek of niet: ik twijfel niet aan de uitkomst.

Het bestuur van het dorp waar Pippi woont vindt dat een kind niet in de maatschappij mee kan zolang ze alleen woont en geen onderwijs geniet. Dus Pippi wordt naar school gestuurd. Ze weet steeds te ontsnappen aan de ietwat domme politie-agenten. Toch besluit ze op een dag naar school te gaan. Het gaat meteen mis bij de eerste opdracht. “Hoeveel is vijf en zeven bij el-

COLUMN Hanneke Bax

Verslag leggingsangstSinds 2012 is Hanneke eigenaar van Bestemming Bereikt Trainingen en Logopedie in Utrecht. In het werk in haar stemgeoriënteerde praktijk vindt ze het holistische aspect heel belangrijk. Niet alleen kijken naar de stoornis maar ook naar mensen, gedragingen en naar de rol van de psyche en het lijf. In deze column beschrijft Hanneke Bax haar visie op het vak Logopedie.

kaar?”, vraagt de juf. Pippi antwoordt: “Waarom vraagt u dat? U weet dat toch zelf?” Vervolgens geeft de juf aan dat ze “wil weten wat Pippi kan” en gaat door naar de rekenles. Er komt nu een verhalende reken-som over ene Gerard die met tien munten naar schoolreisje ging en thuis kwam met twee munten. In plaats van te rekenen, zegt Pippi: “Wat een slecht voorbeeld! Deze jongen smijt met geld! Ergerlijk!” Uiteindelijk besluit Pippi dat school overduidelijk niks voor haar is en belooft terug te komen zodra ze merkt dat ze rekenen nodig heeft.

Pippi laat in mijn ogen duidelijk wijsheid, inzicht en creativi-teit zien. Zij past helaas niet in het systeem. Met een vader als ka-pitein en negerkoning (uit de tijd dat het woord neger nog kon) leerde ze de dingen op zee die anderen in de schoolbanken leerden.

De moraal van het verhaal? Het systeem doet ons soms geloven dat we niet goed genoeg zijn. Van bovenaf worden controles ingevoerd zonder dat dit echt een verbetering van kwa-liteit oplevert.

Nu zijn ook de kwaliteitskringen in 'het systeem' gegooid. Waar kwaliteitskringen voor logopedisten voor licht, inspiratie en kwaliteit zorgden, komt men van boven nu met gedetailleerde verslagleggingseisen. Na-

tuurlijk draait een kwaliteitskring om kwaliteit en zijn er richtlijnen nodig, maar waarom die schoolse controle? Op deze wijze heb ik het gevoel dat we onnodig veel tijd bezig zijn met het invullen van kwali-teitswoorden in de juiste vakjes in plaats van het actief verbeteren van kwaliteit. Dit doet me teveel denken aan de domme agenten in het Pippi Langkousverhaal. Het liefst zou ik er, net als Pippi, voor wegrennen. Toch plaats ik vanaf nu alles braaf in de juiste vakjes. Of het er inhoudelijk beter van wordt? Ik ben daar niet van overtuigd. Zolang ik voldoening blijf krijgen van het licht dat mijn cliënt ziet, weet ik dat ik echt goed bezig ben!

“Ongelooflijk eigenlijk! Vooruitgang bij mijn cliënte, maar verslagleggingsangst

bij mezelf.”

SAMENSTELLING:MAAIKE DE KLEIJN, ESTHER VAN DER DOES, MARLOES KORTHOUT

BOEKEN& MATERIALENSPEEL JE WIJS WOORDENSCHAT IRMA SMEGEN MET ILLUSTRATIES VAN SANNE BRUINSMA, 2015, UITGEVERIJ VAN GORCUM, €64,95, PAG. 300, ISBN 9-789023-253105 'Speel je wijs woordenschat' is een uitge-breid programma dat zich richt op kinderen in de groepen 1 tot en met 4 van het basis-onderwijs. De uit twee delen bestaande set bevat een multomap met 200 bijzonder mooi gemaakte praatplaten en 8 posters over the-matische woordgroepen. Ook is er een boek dat bijbehorende drama- en spelopdrachten bespreekt om de woordenschat van de doel-groep speels te vergroten. In dit programma worden met name lesideeën besproken om kinderen op verschillende niveaus te onder-steunen in het uitbreiden van hun woorden-schat. Door drama te combineren met spel beleef je meer, omdat je niet alleen je hoofd gebruikt, maar je hele lijf. Dat activeert meerdere delen in je hersenen en daardoor onthoud je ze beter, aldus Irma Smegen. Het materiaal is geschikt voor leerkrachten van het (speciaal) basisonderwijs, remedial teachers, dramadocenten, taaldocenten en logopedisten.

De indeling van het boek is als volgt: hoofd-stuk 1 gaat over de woordenschatverwer-ving en hoofdstuk 2 gaat in op het woorden-schatonderwijs. Dit onderdeel lijkt geschikt te zijn met name voor de leerkracht. Hoofd-stuk 3 bespreekt de combinatie van spel en drama en hoe je je creativiteit in kunt zetten om je kerndoelen te behalen. Dan volgt hoofdstuk 4 dat het programma ''Speel je Wijs woordenschat'' verder uitdiept. Onder andere hoe de selectie van woorden tot stand is gekomen, maar ook hoe de gebrui-ker de spelvormen rond woorden het beste selecteert. Het toepassen in het passend en speciaal onderwijs wordt besproken en er

wordt een beschrijving gegeven van de duur en de frequentie. Hierna volgen de 200 spelvormen en bijbehorende 200 woord-groepen om gericht aan de slag te gaan met het uitbreiden van de woordenschat.

Het hebben van een grote woordenschat is uiteraard van invloed op de algehele (school-se en talige) ontwikkeling. Wie veel woorden kent, kan gemakkelijker leren en een grote woordkennis is dan ook verbonden met schoolsucces. Onderzoek (Vernooy, 2008) heeft aangetoond dat het ontbreken van een goede woordenschat één van de oorzaken is dat kinderen uit risicogroepen dikwijls mis-lukken in het onderwijs.

Recent nam ik weer deel aan onze kwali-teitskringvergadering en vulden wij de avond onder andere met het spreken over de waar-de van bestaande programma's voor de woordenschatontwikkeling (dit voor de groepen 5 tot en met 8). Voor jongere kinde-ren is er tevens veel materiaal voorhanden dat de woordenschat ontwikkelt, echter he-laas niet altijd zo duidelijk gestructureerd en uitgewerkt zoals het ''Speel je wijs woorden-

schat'' programma. De lessen staan stuk voor stuk tot in detail beschreven. De sets zijn los te bestellen, mocht je bijvoorbeeld op verschillende locaties de praatplaten nodig hebben. De lesideeën ondersteunen de pla-ten, zodat het complete pakket wel aan-geschaft dient te worden.

Het uitvoeren van een idee uit het boek vergt wel wat voorbereidingstijd. Het mate-riaal geeft tevens de indruk dat dit geschik-ter te gebruiken is tijdens het geven van groeps behandelingen. Desalniettemin kan een uitgewerkt plan naar eigen inzicht en doel worden toegepast in de enkelvoudige behandeling.

Irma Smegen is dramadocent en leerkracht basisonderwijs. Zij geeft daarnaast trainingen over woordenschatontwikkeling en de com-binatiemogelijkheden met drama en spel. Aanvullend werkmateriaal is te vinden op www.speeljewijs.vangorcum.nl

Esther van der Does, logopedist

13NUMMER 3, maart 2016

14 LOGOPEDIE JAARGANG 88

HANDBOEK JEUGD-HULPVERLENING, DEEL 1. EEN ORTHO-PEDAGOGISCH PERSPECTIEF OP KIN-DEREN EN JONGEREN MET PROBLEMEN

HANS GRIETENS, JOHAN VANDER-FAEILLIE EN BEA MAES (RED.), 2014, € 37,50 ISBN9789033497940

In dit handboek komen een aantal stoornis-sen/problemen aan bod waarmee je als thera-peut regelmatig aan in aanraking komt. Het boek bevat verschillende hoofdstukken die telkens één stoornis of probleem bij kinderen en jongeren centraal stelt. De onderwerpen die aan bod komen zijn: 1. Kinderen en jongeren met gedrags- en

emotionele problemen, 2. Kinderen en jongeren met een leerstoor-

nis,3. Kinderen en jongeren met een verstande-

lijke beperking, 4. Kinderen en jongeren met een austisme-

spectrumstoornis; 5. Kinderen en jongeren met een auditieve

beperking, 6. Kinderen en jongeren met een visuele

beperking, 7. Kinderen en jongeren met een fysieke

beperking; 8. Zieke kinderen en jongeren, 9. Delinquente jongeren; 10. Minderjarige slachtoffers van mishande-

ling en verwaarlozing, 11. Vluchtelingenkinderen- en jongeren. Vrij-

wel elk onderwerp bevat informatie over de defi nitie en terminologie, prevalentie, diagnostiek, opvoeding en onderwijs en behandeling.

Het boek is echt geschreven met de bedoeling een handboek te zijn. De doelgroep van dit handboek is breed en dat is duidelijk te mer-ken aan de inhoud. Over elk van bovenge-noemde groep kinderen wordt geschreven, echter er is weinig diepgang. Het is daarmee een prima naslagwerk om kort wat op te zoe-ken over een specifi eke doelgroep maar geeft te weinig handvatten om er vervolgens con-creet mee aan de slag te gaan. De schrijfstijl vind ik persoonlijk niet altijd prettig lezen. Dit

komt deels doordat een aantal auteurs Vlaams zijn en er dus voor verschillende woorden an-dere termen gebruikt worden, maar ook de zinsbouw en woordkeuze zijn anders.

Maaike de Kleijn, logopedist

SPRAAKTAAL. GIDS VOOR JONGEREN MET EEN TAALSTOORNIS.

J. ISARIN, 2013, UITGEVERIJ ACCO (KENTALIS-REEKS), € 28,50 (INCL. BTW), 176 PAGINA’S, ISBN 9789033491818

Het werkboek Spraaktaal is ontstaan uit het project SpraakSaam, een project van Jet Isarin uit 2010-2012 waarin participatieonderzoek werd gedaan onder jongeren met een taal-stoornis in Nederland. Zowel jongeren met een taalstoornis als hun ouders en professionals bleken behoefte te hebben aan een praktisch boek met toegankelijke informatie over taal-stoornissen en ervaringenverhalen van andere jongeren. Ook zochten zij hulpmiddelen om met de jongeren in gesprek te kunnen raken over het hebben van een taalstoornis en de gevolgen daarvan. Hoewel er over stoornissen zoals ADHD en autisme al veel boeken voor jongeren geschreven zijn, bleek een dergelijk boek over taalstoornissen nog niet te bestaan. In 2013 kwam het boek op de markt.

Veel jongeren met een taalstoornis weten vaak zelf niet dat zij een taalstoornis hebben, waar-door ze soms weerstand hebben om over dit onderwerp te praten. Spraaktaal is een prakti-sche gids voor jongeren met een taalstoornis. Het boek is een mix tussen een informatief boek, een tijdschrift en een werkboek. In het boek wordt onder andere informatie gegeven over taal, taalstoornissen en problemen in ver-schillende levensperiodes (basisschool, voort-gezet onderwijs, studie, stage, werk), maar ook over sociale contacten, pestkoppen en bond-genoten, zelfstandig worden en mogelijkheden voor begeleiding. Het boek legt veel nadruk op empowerment en probeert jongeren op een positieve manier te benaderen. Er zijn ook ver-schillende werkbladen in het boek te vinden waarop jongeren refl ecterende vragen kunnen beantwoorden en zijn er ervaringsverhalen van

jongeren met een taalstoornis in het boek op-genomen. De informatie en de tips die gege-ven worden staan grotendeels in kaders met korte stukken tekst. Het boek is rijk geïllus-treerd. De koppen zijn groot in verschillende kleuren en lettertypen gedrukt.

Hoewel het waarschijnlijk de bedoeling was om het boek extra aantrekkelijk te maken voor jongeren, oogt het door de drukke pagina’s ook wat rommelig en onoverzichtelijk. De ver-schillende hoofdstukken zijn wat moeilijker vindbaar. Ondanks het eenvoudige taalgebruik blijft het boek vrij talig, waardoor het boek voor veel jongeren met taalstoornissen nog steeds moeilijk leesbaar zal zijn. Daardoor is er wel een extra reden om het boek gezamenlijk met de jongeren te lezen, waardoor je ook eerder met elkaar in gesprek zult gaan over de ver-schillende onderwerpen.

Het boek is goed te gebruiken als middel voor psycho-educatie. Het boek Spraaktaal is zeker een aanrader voor iedereen die werkt met jon-geren met taalstoornissen en zou naar mijn mening in elk gezin met een kind met een taal-stoornis aanwezig moeten zijn.

Het boek Spraaktaal heeft in 2014 namelijk de Gehandicaptenzorgprijs gewonnen. Recent is ook de opvolger van dit werkboek ‘Spraaktaal Kids’ verschenen, geschikt voor jongere kinde-ren in de leeftijdsgroepen 4-7 jaar, 7-10 jaar en 10-14 jaar.

Isolde Podt, logopedist, Kentalis Audiologisch Centrum Enschede en Kentalis De Cirkelboog.

15NUMMER 3, maart 2016

Afgelopen jaar zijn verschillende initiatieven genomen om meer bekendheid te geven aan taalontwikkelingsstoornissen (TOS), waaron-der deze twee boekjes. ‘Zo praat ik’ en ‘TOS en IK’ geven beiden op een laagdrempelige en inzichtelijke manier informatie over TOS.

‘Zo praat ik’ richt zich vooral op ouders van peuters met TOS. Ouders vinden herkenning bij de ervaringsverhalen van andere ouders die een lange weg langs consultatiebureaus en jeugdartsen hebben afgelegd. Vaak stui-ten zij nog op onbegrip of onvoldoende ken-nis en inzicht. Wanneer zij uiteindelijk hun kind kunnen plaatsen op een peutercommu-nicatiegroep, is er vaak een enorme opluch-ting en zien ouders hun kind opbloeien. Naast deze ervaringen wordt verspreid door het boek beknopte informatie gegeven over taalontwikkeling, diagnostiek, TOS, meerta-ligheid, fonologische stoornissen en de vroegbehandeling. Ook vertellen professio-nals, zoals de logopedist, de orthopedagoog, en de pedagogisch begeleider, over hun werk binnen de vroegbehandeling.

‘TOS en IK’ is vooral geschreven voor wat oudere kinderen met een TOS. Met korte, duidelijke verhaaltjes en stripjes worden si-tuaties en veelvoorkomende miscommuni-caties beschreven waarin kinderen met TOS zich vaak bevinden. Voor de omgeving staan per situatie praktische tips genoemd om een kind met TOS te helpen. Het boek is mooi geïllustreerd door Mab van Opstal, studente aan een kunstacademie, die zelf een TOS heeft. Bij het doorbladeren van het boek kan de vormgeving wat onrustig overkomen, maar bij nader inzien is dit juist een prachtig voorbeeld van hoe het in het hoofd van een kind met TOS kan duizelen. De tekeningen geven op een humoristische en zeer doel-treffende manier weer waarom bepaalde moeilijke, of onbedoeld grappige situaties kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld een kind dat vertelt: “mijn cavia eet ook bleekschilderij” en vervolgens niet begrijpt waarom iedereen moet lachen.

Wanneer kiezen voor welk boek? ‘Zo praat ik’ is vooral interessant voor ouders die net in

de mallemolen van doorverwijzingen, onder-zoeken en het acceptatieproces zijn beland. Logopedisten binnen de vroegbehandeling en logopedisten die kinderen doorverwijzen naar een vroegbehandeling doen er goed aan ouders dit boekje te laten lezen. Met ‘TOS en IK’ kunnen kinderen met TOS laten zien wat het voor hen betekent. Voor ouders, maar ook leerkrachten, de zwemjuf, en ie-dereen in de omgeving van het kind geeft het een duidelijk antwoord op de vraag waarom de communicatie soms misloopt. Voor hen staan de praktische tips opge-somd. Voor ouders en professionals binnen de vroegbehandeling geeft dit boekje inzicht in aspecten waar hun peuters later mogelijk tegen aan lopen. Dus ook dit boekje is on-misbaar in de (wacht)kamer van elke logo-pedist die met kinderen werkt.

Nienke Verhoog, logopedist Vroegbehandeling TOS

TOS EN IK: VERHALEN OVER EEN TAALONTWIKKELINGSSTOORNIS EN HOE DAT DAT VOELTD. KAMPHUIS & L. HERMSEN, 2015, UITGEVERIJ DE SPREEKHOORN, € 15,- VIA WWW.TOSENIK.NL

ZO PRAAT IK. EEN KIJKJE IN HET LEVEN VAN JONGE KINDEREN MET

EEN TAALONTWIKKELINGS-STOORNIS

E. DIRKS, M. DIENDER, N. UILENBURG, M. WIJS-VAN LONKHUIZEN & D. WOBO-WIGGERTS, 2015, POIESZ

UITGEVERS, € 13,95, ISBN 978-94-91549-67-0

16 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Boeve en Bosselaar kenden elkaar al via het netwerken. Onafhanke-lijk van elkaar besloten ze contractvrij te werken. Bosselaar: ‘Tijdens een gesprek dat we hadden naar aanleiding van onze praktijkvoe-ring, concludeerden we dat er eigenlijk erg weinig bekend was over deze manier van werken. Toen besloten we onze krachten te bunde-len. Doel daarvan was informatie verspreiden en gelijkgestemden ontmoeten. Ons platform is nu een plek van erkenning, herkenning en kennis uitwisseling.’ Aanvankelijk richtten Boeve en Bosselaar zich op fysiotherapeuten. Toen zij een persbericht uitstuurden voor een netwerkavond in juni 2014, reageerden ook andere paramedici. Dat verklaart de naam van het platform. Inmiddels hebben zich ook oefentherapeuten, logopedisten en podotherapeuten aangesloten. Zelfs vanuit de huidtherapie komt er vraag.

Bosselaar: ‘We willen redeneren vanuit positieve gevoelens. Tegen de zorgverzekeraar zijn is namelijk geen goede basis om het besluit te nemen tot contractvrij werken. Je besluit kan beter gebaseerd zijn op de manier van werken die voor jou ideaal is. Hoe wil jij je wer-kende leven het liefst inrichten? Wat vind jij belangrijk in je werk? Wat vind je leuk om te blijven doen? Wat wil jij je klanten geven? We pleiten er juist voor om je daarvan bewust te zijn als je de keus maakt. Ik heb tien jaar gewerkt, onder andere in een aantal Pluspraktijken. Daarbij merkte ik dat ik veel bezig was met dossiervorming en admi-nistratie. Dat beperkte me in mijn vrijheid. Ik heb mezelf die vragen gesteld en de beslissing genomen om geen contracten te tekenen toen ik mijn eigen praktijk startte.’

Hobbels Beide paramedici hadden toch wel enkele hobbels te nemen toen ze besloten zonder contracten te werken. Boeve: ‘Je hebt wel veel uit te leggen als je anders werkt, je bent een beetje een vreemde eend in de bijt. Ik merk dat je het steeds goed duidelijk moet maken aan je cliën-ten. Mijn financiële afwikkeling staat duidelijk op de website en bij het

eerste telefonische contact en bezoek vertel ik precies hoe de vork in de steel zit. Dat is voor verreweg de meeste cliënten geen probleem. Ze komen voor mij en hebben deze afweging al eerder in hun keuzet-raject voor een therapeut gemaakt. Patiënten raken ook steeds meer gewend aan het betalen voor medische en paramedische behandelin-gen. Fysiotherapie werd vroeger geacht gratis te zijn. Dat is inmiddels wel veranderd. De tandarts stuurt ook een factuur of laat direct pinnen. Als contractvrije fysiotherapeut is je tarief misschien wat hoger, maar onze cliënten hebben daar geen moeite mee. Ik denk dat medici en paramedici er meer mee worstelen dan cliënten.’

Voor wie? Contractvrij werken hoeft niet voor iedere therapeut zaligmakend te zijn. Bosselaar: ‘Als je vanuit loondienst de stap zet om zelfstandig ondernemer te worden, denk je na over hoe jij je praktijk wilt voeren. Dan stel je jezelf de vragen die ik net noemde. Het kan ook zijn dat je al een praktijk voert, en vindt dat je te veel belemmerd wordt in je werk. Je kunt dan ook overwegen om geheel of gedeeltelijk con-tractvrij te werken. Dat kan allebei. Heb je veel personeel in dienst, dan is het misschien beter om contracten wel te tekenen. Het vraagt een andere insteek van behandelen en meer zelfredzaamheid van de patiënt, maar daar gaat het uiteindelijk wel naartoe in de zorg. We zeggen telkens: wees je ervan bewust waarom je tekent.’ Boeve: ‘Je denkt ook steeds na over nieuwe methoden, over de materialen en gereedschappen waarmee je werkt. Dat geldt dus ook voor je contracten.’

LogopedieVoor de logopedie is de situatie nog weer anders dan voor fysiothe-rapeuten en andere paramedici, omdat logopedie vaak wordt ver-goed vanuit de basisverzekering. Bij contractvrij werken zijn wij (nog) gebonden aan maximale Nza-tarieven. De keuze voor contractvrij werken is per definitie een keuze voor ondernemen en kwaliteit. Bin-

Voordelen en nadelen van contractvrij werkenPlatform Paramedici Contractvrij

Werken zonder contracten biedt veel vrijheid. Dat vinden Eveline Bosselaar en Corenne Boeve. Vorig jaar richtten zij het plat-form Paramedici Contractvrij op. Welke voordelen biedt contractvrij werken en welke problemen moesten zij oplossen? ‘Ik kan mijn vak uitoefenen zoals ik dat wil’, verklaart fysiotherapeut Eveline Bosselaar. ‘En het platform brengt ons veel kennis en nut-tige contacten’, vult manueel therapeut Corenne Boeve aan.

AUTEURS EVELINE BOSSELAAR EN CORENNE BOEVE

17NUMMER 3, maart 2016

nen de logopedie kun je denken aan meer tijd en aandacht voor communicatie met de omgeving omdat het voor de cliënt meerwaar-de heeft. Een coachende rol waar acceptatie, leren omgaan met en opnieuw de relatie vorm geven na bijvoorbeeld een beroerte een belangrijke plaats inneemt. Je kunt in overleg met cliënten beter kie-zen voor een behandeling die goed aansluit bij de zorg of hulpvragen van de cliënt.

Kennis overdragen aan andere professionals en betrokkenen door middel van workshops, presentaties of voorlichtingsbijeenkomsten is een vorm van preventie die belangrijk is en meer tot de dienstverle-ning kan gaan behoren. Je hebt meer vrijheid om dié activiteiten te ontwikkelen waarmee de cliënt in zijn omgeving gesteund wordt. Bij contractueel vergoede logopedie is dat toch vaak beperkt door de manier van behandelen. Als meer logopedisten contractvrij werken, komt dat de kwaliteit van de hulpverlening ten goede omdat de ver-antwoording voor het resultaat dan meer van de klant en de logope-dist samen wordt.

Een collega uit de logopedie verwoordt het heel mooi: ‘Zonder con-tracten kan ik eindelijk mijn eigen stijl en uniekheid kwijt in mijn werk. Ik ga met een gevoel naar huis dat ik echt iets voor de cliënten betekend heb en niet dat ik de administratie goed op orde heb.’ Ook

binnen de logopedie moet je je aan de eisen van de beroepsgroep houden. Maar je bent vrij om je eigen dossiervoering te kiezen en je eigen tarief te bepalen. Een andere logopedist vertelt dat patiënten die bij haar in behandeling zijn, aangeven dat zij veel rustiger werkt en meer de tijd neemt voor cliënten. ‘Mensen vinden ook dat ik beter luister. Dat is volgens mij van groot belang.’

Een andere collega uit de logopedie vertelt: ‘Wanneer werkt het wel? In mijn geval werkt het wel, omdat we een samenwerkingsver-band van vier praktijken zijn, met een hoge gunfactor. De andere drie praktijken werken niet of gedeeltelijk contractvrij. Samen be-kijken we waar mensen het beste terecht kunnen in hun situatie. Dat leggen we mensen ook goed uit. Daarnaast doe ik ook behan-delingen vanuit de vergoede dyslexiezorg. Dat staat dus los van de zorgverzekeraars.’

Meer informatie op www.paramedicicontractvrij.nl. Paramedici Contractvrij organiseert zes keer per jaar netwerkavonden. Sinds 2016 worden jaarlijks speciale avonden voor logopedisten georgani-seerd. Zie de agenda op de website voor datum en locatie. De leden hebben toegang tot informatiefolders rondom contractvrij werken voor collega’s, artsen en patiënten.

Eveline Bosselaar en Corenne Boeve, Platform Paramedici Contractvrij.

18 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Het gebruik van gebaren bij jonge kinderen met TOS

Binnen de vroegbehandeling voor jonge kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) worden vaak gebaren gebruikt om de gesproken taal te ondersteunen. Professio-nals gaan ervan uit dat het gebruik van ge-baren kan helpen ter verbetering van de taalontwikkeling bij jonge kinderen met TOS. Een voorwaarde om te communiceren is dat het kind gericht is op de taal van an-deren. Omdat jonge kinderen met TOS on-voldoende taalvaardig zijn om verbaal duide-lijk te maken wat ze bedoelen, kan het gebruik van gebaren hen helpen. Gebaren kunnen gebruikt worden zodat het kind de ander beter begrijpt, maar ook kan het kind met gebaren zelf duidelijk maken wat het wil. Het kan een stap zijn op weg naar ge-sproken taalverwerving. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de effecten van het gebruik van gebaren bij kinderen met TOS op de taalontwikkeling.

In 2007 heeft het toenmalige onderzoeksin-stituut Pontem van Kegg en Viataal een lite-ratuurreview uitgevoerd naar het gebruik van gebaren en gestures bij kinderen met TOS (Kouwenberg, Slofstra-Bremer & Weerdenburg, 2007). Gestures zijn natuur-lijke hand- en lichaamsbewegingen, zoals het wijzen naar een voorwerp. Deze bewe-gingen versterken, bevestigen en/of bena-drukken een linguïstische boodschap, maar hebben zelf geen linguïstische eigenschap-pen. Uit deze review bleek dat het gebruik van gestures een natuurlijk proces is bij jonge kinderen. De normale taalontwikke-

ling bij kinderen van twee jaar kan gestimu-leerd worden door aanbod van gestures. Kinderen die zich moeilijk in gesproken taal kunnen uiten, lijken vaker gestures of geba-ren te gebruiken. Hoewel er geen bewijzen zijn dat het aanbieden van gestures of ge-baren leidt tot een betere taalontwikkeling bij kinderen met TOS, zijn er binnen de on-derzoeken wel trends zichtbaar. Zo lijkt het erop dat het aanbieden van gestures en gebaren de ontwikkeling van de woorden-schat bevordert. Bovendien beschrijven zij in hun review dat er aanwijzingen zijn dat kin-deren meer uitingen gaan produceren: in eerste instantie met gebaren, later ook in gesproken taal. Ondanks het ontbreken van wetenschappelijke evidentie dat het gebruik van ondersteunende gebaren de taalont-wikkeling van kinderen met TOS bevordert, ervaren leerkrachten in het Cluster 2 onder-wijs wel degelijk voordelen van het gebruik van gebaren. Gerritsen en Wijkamp (2004) geven aan dat het gebruik van gebaren be-langrijk is voor kinderen die onvoldoende ver-bale communicatiemogelijkheden hebben.

Om de taalontwikkeling van kinderen met TOS te stimuleren, bestaat het taalaanbod op de vroegbehandeling voor deze kinderen bij de NSDSK niet alleen uit gesproken taal, maar uit meerdere ondersteunende midde-len die de communicatie met een kind tot stand kunnen brengen, handhaven en opti-maliseren. Onder deze middelen vallen bij-voorbeeld het gebruik van ondersteunende gebaren, mimiek, lichaamstaal, afbeeldin-

Vaak wordt in interactie met jonge kinderen met TOS de gesproken taal onder-steund met gebaren. Naar het effect hiervan is nog weinig onderzoek gedaan. In dit artikel wordt een studie beschreven naar de perceptie van medewerkers van de vroegbehandeling van de NSDSK over het gebruik van gebaren bij peuters met TOS en naar de samenhang van hun oordelen met de taalvaardigheid van kinderen met TOS op de groepen.

auteurs

karin wiefferinkmaaike diendermarthe wijsbernadette vermeij

Dit artikel verscheen eerder in Van Horen zeggen, uitgave nr 4, 2015.

19NUMMER 3, maart 2016

gen, foto’s en pictogrammen. Kinderen le-ren nieuwe woorden vooral uit interactie met hun omgeving en deze ondersteunende middelen kunnen helpen om de interactie te stimuleren. Het taalaanbod op de TOS vroegbehandeling moet goed worden afge-stemd op het taalniveau van de kinderen, zodat ook deze kinderen nieuwe woorden leren op basis van interactie met hun omge-ving. Het is van groot belang de woorden op de juiste manier aan te bieden in betekenis-volle contexten (zoals beschreven in de boeken Taaltherapie voor Kinderen (van den Dungen, 2006) en Praten doe je met z’n tweeën (Pepper & Weitzman, 2009)). Het gebruik van ondersteunende gebaren zou hierbij een hulpmiddel kunnen zijn om het begrip te vergroten.

Binnen de vroegbehandeling van de NSDSK gebruiken professionals Neder-lands ondersteund met Gebaren (NmG). Om dit goed te kunnen toepassen volgen alle medewerkers een intensieve cursus, waarbij ze leren met ondersteunende geba-ren de boodschap zo visueel mogelijk over te brengen. Deze cursus is toegespitst op het gebruik van ondersteunende gebaren binnen de vroegbehandeling voor peuters met TOS.

Omdat er geen onderzoek beschikbaar is over het effect van het gebruik van de geba-ren op de taalontwikkeling en omdat uit ervaring bleek dat de reactie van de kinde-ren op gebaren verschillend is, ontstond de vraag of het gebruik van gebaren voor alle kinderen geschikt is. Daarom hebben we geïnventariseerd hoe kinderen volgens me-dewerkers reageren op gebaren en of ze er baat bij lijken te hebben. Bovendien hebben we gekeken of er een relatie was met het taalniveau en met de oordelen van mede-werkers over het wel of geen baat hebben van gebaren en over de mate waarin geba-ren op de groep werden gebruikt.

MethodePedagogisch medewerkers van alle 17 NSDSK-behandelgroepen voor peuters met TOS hebben een vragenlijst ingevuld voor alle kinderen op hun groep. In totaal vulden zij voor 152 kinderen een vragenlijst in. Zij beantwoordden vragen als: heeft dit kind aandacht voor gebaren, is het kind meer be-

trokken als gebaren gebruikt worden, be-grijpt het kind je beter als je gebaren ge-bruikt, gebruikt het kind zelf gebaren? Ook maakten zij een schatting van welk percen-tage van de behandeltijd de professionals op hun groep gebaren gebruiken.

Daarnaast werden het taalbegrip en de taal-productie in kaart gebracht met de Schlich-ting Test voor Taalbegrip, de Schlichting Test voor Taalproductie-II (Schlichting & Spel-berg, 2010) en de Peabody Picture Vocabu-lary Test-III-NL (Dunn & Dunn,2005). Deze taaltesten zijn genormeerd op een represen-tatieve steekproef van Nederlands spreken-de kinderen. De gestandaardiseerde Q-sco-res hebben een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15: WBQ (woordbe-grip), TBQ (taalbegrip), WQ (woordontwik-keling) en ZQ (zinsontwikkeling).

Met variantie-analyse werd nagegaan of het taalniveau van het kind invloed had op het profijt dat kinderen volgens de medewer-kers van gebaren hadden. De Pearson-cor-relatie werd gebruikt om na te gaan in hoe-verre er een relatie was tussen de mate waarin professionals gebaren gebruikten en het profijt dat kinderen hebben van gebaren.

ResultatenVolgens de pedagogisch medewerkers heeft ruim driekwart van de kinderen baat bij het gebruik van gebaren, terwijl het voor een vijfde van de kinderen geen verschil maakt of er wel of geen gebaren gebruikt worden. Voor slechts één kind bleek het ge-bruik van gebaren negatief te werken. Dit kind wendde zich af als gebaren werden gebruikt en deed niet meer mee met de ac-tiviteit. Het gebruik van gebaren leidde bij driekwart van de kinderen tot een grotere betrokkenheid bij de communicatie, voor de overige kinderen was de betrokkenheid hetzelfde, ongeacht of er wel of geen geba-ren werden gebruikt. De pedagogisch me-dewerkers hebben de indruk dat het ge-bruik van gebaren vooral leidt tot een beter taalbegrip: zij waren van mening dat dit bij 60% van de kinderen het geval was. Opval-lend was dat slechts een klein deel van de kinderen (15%) zelf veel gebaren gebruikte om hun boodschap duidelijk te maken. De helft van de overige kinderen gebruikte zelf nooit gebaren, terwijl de andere helft alleen

een paar standaardgebaren maakte, dat wil zeggen gebaren die elke dag gebruikt wor-den, zoals ‘goedemorgen’ en ‘helpen’. Wel maken de meeste kinderen (80%) gebruik van gestures.

Vervolgens is gekeken of er een relatie was tussen taalbegrip en taalproductie enerzijds en of kinderen zelf gebaren gebruikten en/of profijt hadden bij het gebruik van gebaren door professionals. Er werd een significante relatie gevonden tussen het WQ van de kin-deren en het gebruik van gebaren door de kinderen. Kinderen die zelf veel gebaren ge-bruikten hadden een lager gemiddeld WQ, dus een minder grote actieve woordenschat. Kinderen die meer betrokken waren bij de communicatie als er gebaren gebruikt wer-den, hadden gemiddeld significant lagere scores op alle taaltesten. Alleen met de pas-sieve woordenschat werd geen significante relatie gevonden. We zagen verder dat met name bij de kinderen met een lager alge-heel taalniveau er volgens de medewerkers een significant positieve invloed van het ge-bruik van gebaren was op taalbegrip. Bij kin-deren met een gemiddeld hoger taalniveau leidde het gebruik van gebaren niet tot een beter begrip, terwijl het bij kinderen met een lager gemiddeld taalniveau tot een enigs-zins beter taalbegrip leidde.

De mate waarin volgens medewerkers ge-baren gebruikt werden verschilde behoorlijk tussen de groepen. Op zes groepen werd het grootste deel van de behandeltijd ge-bruik gemaakt van gebaren. Bij zes andere groepen werd tussen de 25 en 50% van de behandeltijd gebaren gebruikt. Bij de overi-ge vijf groepen was dit minder dan 25% van de behandeltijd. Dit waren relatief nieuwe groepen waar de medewerkers de cursus nog niet hadden afgerond.

Vervolgens hebben we gekeken of er een relatie was met hoe vaak gebaren volgens pedagogisch medewerkers werden gebruikt in de vroegbehandeling en de relatie met het door pedagogisch medewerkers gerap-porteerde effect van gebaren op kinderen. Daaruit bleek dat naarmate er meer geba-ren werden gebruikt op de groep, de kinde-ren meer aandacht hadden voor gebaren, meer betrokken waren bij gebaren, meer baat hadden bij gebaren en dat kinderen zelf meer gebaren gebruikten.

20 LOGOPEDIE JAARGANG 88

DiscussieHet gebruik van gebaren lijkt volgens de pedagogisch medewerkers voor de meeste kinderen te leiden tot een beter begrip en/of een grotere betrokkenheid. Daarnaast valt op dat het merendeel van de kinderen zelf geen gebaren actief gebruikt. Voor slechts één kind had het gebruik van gebaren een negatief gevolg: dit kind wendde zich af bij gebarenaanbod. Bovendien lijkt het gebruik van gebaren met name van belang voor kin-deren met een laag taalniveau.

De uitkomsten onderbouwen onze opvatting dat het gebruik van gebaren voor een grote groep peuters met TOS zinvol is voor het begrijpen en leren van taal en voor aandacht tijdens de communicatie. Daarnaast is het gebruik van gebaren voor een beperkte groep ook een extra middel om zichzelf dui-delijk te kunnen maken.

Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kunnen we dus voorzichtig concluderen dat, om het taalbegrip van een kind te stimuleren, het belangrijk is om gebaren te gebruiken in de communicatie met kinderen met TOS. Dit kan op verschillende manieren: • gesproken taal zoveel mogelijk te onder-

steunen met gebaren;• woorden die het kind kan gebruiken om

zich duidelijk te maken te ondersteunen met een gebaar;

• het gebarenaanbod af te stemmen op het thema dat op de groep gebruikt wordt;

• het gebruik van gebaren inzetten als mid-del om taalbegrip te vergroten.

Om het kind optimaal te laten profiteren van het gebruik van gebaren is het niet voldoen-

de dat het gebruik van gebaren beperkt blijft tot de momenten dat het kind op de groep is. Ouders van een kind met TOS zouden geba-ren moeten leren gebruiken die toepasbaar zijn in dagelijkse situaties. Hierdoor krijgt het gebruik van gebaren een plek in het dage-lijkse leven. Daarom kunnen ouders van kinderen met TOS, die bij de NSDSK in be-handeling zijn, de cursus Nederlands onder-steund met Gebaren volgen. De cursus be-staat uit zes lessen waarin verschillende thema’s worden behandeld. In deze cursus leren ouders om de taal die ze gebruiken vi-sueel te maken, ook als ze niet het specifie-ke gebaar voor een woord weten. Zij leren daarom niet alleen gebaren, maar ook dat zij door te wijzen, hun houding en mimiek en het gebruik van voorwerpen duidelijk kun-nen maken wat zij bedoelen.

Hoewel bijna alle kinderen baat lijken te heb-ben bij het gebruik van gebaren, kan het soms voorkomen dat het gebruik van geba-ren bij een kind averechts werkt. Dat is bij-voorbeeld het geval als een kind zich afwendt zodra gebaren gebruikt worden. Het is be-langrijk dat dan een oplossing gezocht wordt waarbij zowel het individuele kind als de an-dere kinderen op de groep de optimale be-handeling krijgen. Dat betekent dat gebaren gebruikt blijven worden, maar dat bijvoorbeeld bij individuele activiteiten met dit kind geen gebaren gebruikt worden. Ook kan het kind in de kring op een plek zitten waar het het minst geprikkeld wordt door de gebaren van de pro-fessional. Het kan echter ook zo zijn dat bij kinderen waarbij het gebruik van gebaren averechts werkt sprake is van bredere proble-matiek waarvoor eerst diagnostiek moet wor-den verricht. Dan zal overwogen moeten wor-

den of de TOS vroegbehandeling wel de beste plek is voor het kind of dat het ergens anders beter behandeld kan worden.

De opzet van dit onderzoek laat het niet toe om te concluderen dat het gebruik van ge-baren in de behandeling van kinderen met TOS effectief is. Immers, het gaat met name om de perceptie van pedagogisch medewer-kers. Maar het feit dat zij de vragenlijst voor elk kind afzonderlijk hebben ingevuld, geeft wel meer inzicht in hoeveel kinderen er daadwerkelijk baat bij hebben, voor hoeveel kinderen het niet zoveel uitmaakt of gebaren gebruikt worden en hoeveel kinderen er na-deel van ondervinden. Bovendien hebben we de subjectieve perceptie van pedagogisch medewerkers gerelateerd aan objectieve uitkomsten van taaltesten. En daaruit bleek dat kinderen met een lager taalniveau meer baat bij het gebruik van gebaren lijken te hebben dan kinderen met een iets betere taalontwikkeling. Voor deze laatste groep kinderen lijkt het gebruik van gebaren niet nodig, maar lijkt het ook niet schadelijk, op een enkele uitzondering na. Tot slot zou het interessant zijn om te onderzoeken in hoe-verre het gebruik van gebaren invloed heeft op het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen. Kinderen die niet duidelijk kunnen maken wat ze bedoelen kunnen gefrus-treerd raken, wat zich kan uiten in probleem-gedrag. Mogelijk leidt het gebruik van geba-ren tot meer communicatiemogelijkheden en daardoor tot minder frustratie en minder probleemgedrag.

AuteursKarin Wiefferink is neerlandicus/onder-wijskundige en werkt als hoofdonderzoeker bij de NSDSK. Voor meer informatie: [email protected]

Maaike Diender is klinisch linguïst en werkt bij de Vroegbehandeling TOS en op het Audiologisch centrum van de [email protected]

Marthe Wijs is orthopedagoog en werkt als coördinator Vroegbehandeling TOS bij de NSDSK. [email protected]

Bernadette Vermeij is linguïst/logopedist en werkt als onderzoeker bij de NSDSK. [email protected]

LITERATUURLIJST> Dungen, L. van den. (2006). Taaltherapie voor kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho.> Dunn, L.M. & Dunn, L.M. (2005). Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL. Nederlandse versie door Liesbeth

Schlichting. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V.> Gerritsen, B., & Wijkamp I. (2004). Gebaren bij jonge kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden,

Van Horen Zeggen, 41(1), 13-18.> Kouwenberg, M., Weerdenburg, van, M., & Slofstra-Bremer, C. (2008). Het gebruik van gestures en gebaren bij

ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM): een review, www.kentalis.nl.> Pepper, J. & Weitzman, E. (2009). Praten doe je met z’n tweeën. SWP.> Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu

van Loghum.> Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalbegrip. Houten: Bohn Stafleu van

Loghum.

21NUMMER 3, maart 2016

In deze rubriek kijken we terug met een logopedist die op de cover van het blad heeft gestaan. Wat is er de afgelopen jaren veranderd?

Hoe is het met u sinds u op de cover heeft gestaan?In maart 2015 ben ik moeder geworden van een zoon en ik besef daardoor meer dan ooit dat er meer is dan werk. Op werkgebied heb ik moeilijke keuzes moeten maken waar ik inmiddels achter sta. Zo heb ik ervoor geko-zen om in de kinderopvang te werken. Dit geeft mij de tijd en rust om te bedenken wat ik zoek en wil gaan doen.

Werkt u nog op dezelfde werkplek en welke veranderingen ziet u daar sinds u op de cover heeft gestaan? Zoals ik net al beschreef heb ik moeilijke keuzes moeten maken. Zo heb ik ervoor gekozen om (tijdelijk) uit het vak te stappen. Dit besluit is mij zwaar gevallen. Logopedist zijn zit zo 'in me' maar voor mij persoonlijk waren de verhoudingen zoek. De torenhoge ad ministratie die alleen maar groter leek te worden tegenover een magere fi nanciële vergoeding ontnam me het (werk)plezier dat

ik altijd aan dit vak heb beleefd.

Welke veranderingen ziet u in het werkveld, welke constante factoren ziet u?Op het moment dat ik op de cover stond waren de zorgverzekeraars al onderwerp van gesprek. Momenteel lijkt dit alleen maar te zijn versterkt. Ik krijg de indruk dat steeds meer mensen erover naden-ken om daadwerkelijk ook het vak (tijdelijk) te verlaten. Naar mijn idee een zeer begrijpelijke keuze. Aan de andere kant is de con-stante factor in het werkveld ook de blijvende inzet en drive van al deze hardwerkende mensen.

Naam Lesley BosschaartNaam Ilse van Eijk- van GulikWerksetting KinderdagverblijfFunctie Pedagogisch medewerkerRegio BrabantWanneer stond u op de cover maart 2013

“Ik krijg de indruk dat steeds meer mensen

erover nadenken om daadwerkelijk ook het vak

(tijdelijk) te verlaten. Naar mijn idee een zeer

begrijpelijke keuze.”

Hoe is het nu met?

Naar mijn idee een zeer

22 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Downtown NouwelsSymposium 12 december 2015

Op 12 december 2015 vond in Lemele (Overijssel) het symposium Downtown Nouwels plaats. Dit symposium werd georgani-seerd door Caroline Nouwels in het kader van het vijfentwintigjarig jubileum van haar logopediepraktijk (zie kader). Het sympo-sium had een bijzondere opzet: naast een programmalijn met lezingen voor professionals was er een programmalijn waarbij lezingen werden verzorgd door o.a. ervaringsdeskundigen. Hiernaast waren er voor kinderen diverse activiteiten georganiseerd zoals Kids Dance en sieraden maken. Een kunstschaatsbaan, vuurkorven en een oliebollenkraam maakten dat de sfeer ont-spannen was op deze zachte winterdag. Het symposium werd bezocht door diverse professionals zoals logopedisten en fysio-therapeuten. Hiernaast waren diverse ouders van (oud)patiënten en andere geïnteresseerden aanwezig. In dit verslag worden de lezingen voor professionals beschreven.

AUTEURS JANNEKE DE WAAL-BOGERS

23NUMMER 3, maart 2016

Spraak: down-up bekekenKarin Brinkmann, logopedist, ging tijdens haar lezing in op de op-bouw van spraak vanuit een motorisch oogpunt. Zij gaf aan dat logo-pedisten voornamelijk zijn opgeleid om vanuit een fonologisch ver-trekpunt te kijken naar de spraak, maar dat ook de motorische mogelijkheden van groot belang zijn. Zij benadrukte dat het dus niet alleen van belang is om te luisteren als logopedisten spraak beoor-delen, maar dat ze ook goed moeten kijken. Veel kinderen leren goed met auditief verbale instructie, eventueel ondersteund door het voordoen (visueel maken), maar er zijn zeker ook kinderen die het beste leren door te voelen hoe een beweging gemaakt moet wor-den. Veel kinderen met het syndroom van Down hebben een moto-risch ontwikkelingsprobleem en hebben veel baat bij het ‘samen doen’, het voelen van een beweging. Vanuit dit principe lichtte Karin de opbouw in motorische vaardigheden toe die nodig zijn om tot een goede spraak te komen. Allereerst is een goede basis noodzakelijk: een goede tonus (spierspanning) is van belang om tot goede adem-steun en stemgeving te komen. Een lage spierspanning heeft grote invloed op het controleren en coördineren van articulatoren zoals de tong en lippen. Een te hoge spierspanning kan er weer voor zorgen dat het moeilijk is ontspannen te bewegen. Bij de basisvaardigheden hoort ook de controle over fonatie ofwel het aansturen van een goede stemgeving.

Op een hoger niveau vindt men de kaakbeweging. Bij de normale ontwikkeling ziet men een verticale kaakbeweging die naarmate een kind zich verder ontwikkelt steeds kleiner en gecontroleerder wordt. Vaak ziet men bij kinderen met het syndroom van Down dat zij blijven hangen in deze ontwikkelingsfase en grote verticale bewegingen blijven maken bij het spreken. Ook ziet men bij deze kinderen vaak

‘sliding’ (het zijwaarts bewegen van de kaak) en het naar voren schuiven van de kaak. Als kinderen meer controle krijgen over de kaak krijgen zij ook meer controle over de beweging van de tong. Hierna komt de labiofaciale controle, zoals het ronden en spreiden van de lippen onafhankelijk van een kaakbeweging. Als deze con-trole niet goed is wordt vaak gezien dat het kind gaat kaakklemmen.

De controle van de tong komt na de labiofaciale controle. Als afron-dende fase van de motorische spraakontwikkeling volgt het flexibel kunnen combineren van klanken en het correct toepassen van pro-sodie. Karin illustreerde deze theorie met duidelijke filmpjes en voor-beelden. Als het gaat om het behandelen van kinderen met het syn-droom van Down benadrukte Karin dat het uitgangspunt niet de spraak is, maar het verbeteren van de communicatie: welke com-municatieve functies heeft iemand nodig om zich duidelijk te maken, hoe vertaalt zich dit naar taal? Hierna moet men kijken naar wat mogelijk is op het gebied van cognitieve, fysieke en motorische ont-wikkeling. Karin illustreerde dit met het aanleren van het woord ‘stop’. Dit is een moeilijk woord omdat het vraagt om een goede la-biofaciale controle en controle over de tong. Een makkelijker alter-

Welke communicatieve functies heeft iemand nodig om zich duidelijk te maken, hoe vertaalt zich dit naar taal?

24 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Het symposium Downtown Nouwels is georganiseerd door logo-pedist Caroline Nouwels in het kader van het 25-jarige jubileum van haar logopediepraktijk. De organisatie van het symposium was uitstekend, een geweldige prestatie!

Waarom besloot u een symposium te organiseren? Een kwart eeuw Nouwels Logopedie wilden we als team niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Tijdens brainstormsessies werd een evenement bedacht waarin we 25 jaar specialistische logo-pediekennis, ervaring, deskundigheid en nieuwste logopedische ontwikkelingen wilden delen op een feestelijke manier met cliën-ten, oud cliënten, collega’s en zorg-professionals. Gewoon, omdat 25 jaar ervaring mooier is als je die ken-nis deelt met anderen.

Wat vond u hierbij belangrijk, welke doelstelling had u?We definieerden de volgende missie: ‘Voor één dag het centrum van de specialistische logopedie.’ Op social media zette ik een poll uit om de me-ning van de mogelijke bezoekers aangaande de naam van het evene-ment te testen. Uiteindelijk kozen we voor Downtown Nouwels. Downtown is de Engelse term voor het stads-centrum, daar waar alles samenkomt. Downtown staat ook voor de specia-listische logopedie waarmee wij als team ons richten op kinderen met Downsyndroom, schisis en preverba-le logopedie.

Het organiseren van een sym-posium is een hele grote klus. Kunt u kort iets vertellen over hoe u dit heeft aangepakt?In de afgelopen 25 jaar blijk ik een groot netwerk te hebben opgebouwd. Ineens waren er mensen die als vanzelf hun expertise aanboden. Er kwam een evenementlocatie. De sprekers die ik heel graag op het symposium wilde hebben zegden allemaal direct toe. Een va-der van één van mijn cliënten bleek grafisch ontwerper en een marketingman. Hij verbond zich als partner aan het evenement en samen bedachten we een marketingplan. Twee zalen met elk zes sprekers. Een plein met allerlei winterse activiteiten voor de kinderen. Een informatiemarkt met alleen bedrijven en stichtin-gen waar wij als team een relatie mee hadden. We regelden sponsoren, kinderopvang, kaartverkoop, verkeersbegeleiders, EHBO, vrijwilligers en allerlei andere zaken die bij een evene-ment nodig zijn. Dat was overigens best een hele klus naast het werken in de praktijk, waarbij ik de laatste maanden vaak tot na

middernacht aan ons project werkte. Als ‘spin in het web’ stelde ik coördinatoren aan, zodat verantwoordelijkheden werden ge-deeld. We gebruikten e-mail en iMessage voor de communica-tie, Wunderlist als takenlijst met gedeelde verantwoordelijkhe-den en er werden veel face-to-face gesprekken gevoerd. Op deze manier liep het hele project gestroomlijnd.

Aangezien uw logopediepraktijk expertise in huis heeft op gebied van preverbale logopedie en behandeling van kinderen met het syndroom van Down en schisis stonden deze expertises centraal tijdens het symposium. Waar komt uw affiniteit met

deze onderwerpen vandaan?In de afgelopen jaren zijn we langza-merhand toegegroeid naar onze spe-cialisaties. Binnen het vak logopedie is het mogelijk om dat te ontwikkelen wat jou het best ligt, wat jij het leukst vindt om te doen en waar je talenten liggen. Ik vind zelf de afwisseling van het behandelen op de praktijk en in de thuissituatie bij cliënten leuk. Daar-naast ligt voor mij de uitdaging in het behandelen van cliënten met moeilij-ke, meer complexe problematiek.

Wat waren voor u de hoogte-punten van de dag?Het feit dat mijn 83-jarige vader de openingshandeling verrichtte was voor mij een bijzonder moment. Ver-der vond ik de dag zelf één groot hoogtepunt. Ik heb met veel collega’s en cliënten gesproken, felicitaties in ontvangst genomen, interviews ge-geven en vooral genoten van het feit dat het allemaal was gelukt zoals ik het bedacht had en dat er de hele dag een positieve vibe hing. De avond voor het evenement dineerden we gezamenlijk met het team, aanhang,

verschillende sprekers, collega logopedisten en familie op onze prachtige evenementlocatie. Bijzondere momenten vonden ook daar plaats. Speeches door allerlei mensen met speciale ca-deaus maakten duidelijk dat we de kwart eeuw Nouwels Logo-pedie niet hadden kunnen volbrengen zonder de inzet van familie en het hele (project)team!

Welke boodschap wilt u meegeven aan collega logopedisten?Zoek binnen het vakgebied logopedie naar dat wat jou het meest voldoening geeft en waar je talenten liggen. Zo haal je het beste uit jezelf voor jouw cliënten. De beste zorg bieden is toch wat we allemaal willen.

“Zoek binnen het

vakgebied logopedie naar dat

wat jou het meest voldoening

geeft en waar je talenten

liggen. Zo haal je het beste

uit jezelf voor jouw cliënten.”

25NUMMER 3, maart 2016

natief is het woord ‘ho’. Als een kind ‘ho!’ kan zeggen in plaats van ‘stop’ kan het kind toch zijn communicatieve intentie duidelijk maken.

Preverbale logopedie: waar staan we?Lenie van den Engel-Hoek, logopedist en onderzoeker bij het Rad-boud UMC, verzorgde een lezing over eet- en drinkproblemen bij kinderen. Deze problemen hebben een grote invloed op de gezond-heid en de kwaliteit van leven van kinderen en hun gezin. Maar waar-om krijgt het ene kind slikproblemen en het andere niet? Lenie gaf aan dat het belangrijk is om de mechanismen die betrokken zijn bij eten en drinken en die mogelijk problemen veroorzaken goed te kennen en op basis hiervan de behandeling vorm te geven. Dit noemde ze ‘mechanism based practise’. Welke kennis is dan belang-rijk? Allereerst is goede kennis van de normale ontwikkeling van vaardigheden voor eten en slikken noodzakelijk. Ook moet de be-handelaar kennis hebben van de neurologische aansturing die het goed eten en slikken mogelijk maakt. Doordat Lenie stap voor stap de hersenactiviteit die het goed slikken mogelijk maakt uitlegde kwam de complexiteit van deze vaardigheid goed naar voren. Lenie vertelde dat deze kennis van belang is want hierdoor is duidelijk wat de mogelijke oorzaak van het probleem is en waar het mis gaat in de mechanismen. Je kunt zo bijvoorbeeld onderscheid maken tussen de slikproblemen van een kind met Downsyndroom en een kind met cerebrale parese (CP). Vervolgens is kennis van motorisch leren no-dig. Behandeling gericht op eet- en slikproblemen moet taakspeci-fiek zijn. Lenie vatte dit kernachtig samen: “eten van de lepel leer je door te eten van de lepel”.

De behandeling van eet- en slikproblemen is een samenspel van kind, taal en omgeving. Lenie benadrukte dat behandeling nooit kan zonder dat de ouders aanwezig zijn. Het kan niet zo zijn dat een ver-pleger tegen ouders zegt dat het kind bij haar wel goed uit de fles drinkt. Dit is heel slecht voor de relatie en het zelfvertrouwen van de moeder. Ouders moeten de behandeling uitvoeren, de logopedist stuurt aan.

Communicatie bij volwassenen met verstandelijke beperkingenMarjolein Coppens lichtte resultaten toe van haar onderzoek naar volwassenen met verstandelijke beperkingen, waarbij zij probeerde te verklaren waarom “zij ons niet verstaan en wij hen niet”. Het on-derzoek richtte zich op vaardigheden die nodig zijn voor het ontvan-gen en verzenden van communicatie, namelijk ‘horen’ en ‘spreken’. Tijdens haar lezing lichtte ze de resultaten van het onderzoek gericht op horen toe. Zij vond dat 34 procent van de volwassenen met een verstandelijke beperking meer dan 25 decibel verlies aan beide oren had. De volwassenen met het syndroom van Down vormden een aparte groep. Hiervan had 60 procent een dergelijk gehoorverlies. Bij de volwassenen met het syndroom van Down die ouder dan 60 jaar waren was dit zelfs 100 procent. Veel van deze mensen hebben baat bij hoorrevalidatie. Hiervoor zijn de volwassenen met een ver-standelijke beperking afhankelijk van de beslissingen en inzet van hun begeleiders. Als begeleiders zich bewust zijn van het hoorpro-bleem én de mogelijke positieve effecten van een hoortoestel op de kwaliteit van leven van de volwassene met een verstandelijke beper-king blijkt het aanmeten van een hoortoestel succesvol te zijn. Als

begeleiders om één of andere reden het nut van een hoortoestel niet inzien zijn zij veel negatiever in hun oordeel en krijgt zelfs de helft van de slechthorenden geen toestemming voor hoorrevalidatie. Er volgt dan dus geen interventie. Marjolein gaf aan dat het daarom belang-rijk is mensen te informeren over het belang van goede communica-tie en het belang van goed horen hierbij. Er is nog veel onopge-merkte slechthorendheid bij de genoemde doelgroep. Als er een indicatie is voor hoorrevalidatie en er volgt een hoortoestelaanpas-sing dan is het succes hiervan voor het grootste deel afhankelijk van de omgeving van de cliënt. Er is aandacht, geduld en tijd nodig voor een succesvolle hoortoestelaanpassing. Om deze boodschap uit te dragen organiseert Marjolein als clinical director Special Olympics rondom deze Olympische spelen de mogelijkheid voor alle atleten om hun gehoor te laten screenen door een professioneel team.

Aandacht door aanspreken!Annelies Vriends, logopedist, gaf een praktische lezing waarin ze duidelijk aangaf welke aspecten van belang zijn tijdens de logopedi-sche behandeling van kinderen met Downsyndroom. Zo gaf zij, pas-send bij de voorafgaande lezing, aan dat het altijd belangrijk is om alert te zijn op mogelijke gehoorproblemen. Als de behandelaar sig-naleert dat het kind ‘eigenwijs’ is, of gewoon geen zin heeft, kan het best zijn dat het gehoor op dat moment niet goed is. Als je gehoor niet goed is, is het moeilijk om je aandacht ergens bij te houden. Dit geldt voor iedereen, maar zeker voor kinderen met het syndroom van Down. Met de praktische tips die Annelies gaf kunnen professionals rekening houden met gehoorproblemen en het vasthouden van de aandacht. Omdat bij ‘aandacht’ het geheugen een rol speelt (immers als je iets niet kan onthouden verlies je snel je aandacht) gaf Anne-lies daar ook praktische handvatten voor.

Medische behandeling en logopedische behandeling bij schisisPeter Houpt is als plastisch chirurg actief in het schisisteam van Isala Zwolle. Tijdens zijn lezing ging hij in op de medische behande-ling van schisis op dit moment. Hij begon met de incidentie: één tot twee kinderen op de 1000 hebben schisis, waarbij schisis vaker voorkomt bij meisjes dan bij jongens. Hierna gaf hij gestructureerd het behandelprotocol weer, van het sluiten van de lip met drie tot zes maanden tot de kaakcorrectie met 12 tot 16 jaar.

Paula Roosjen werkt als logopedist bij het schisisteam van Isala. Zij ging verder in op de logopedische behandeling van kinderen met schisis. De logopedist wordt ingelicht zodra er een kind met schisis geboren wordt. Zij begeleidt ouders bij het leren drinken en eventu-

“Binnen het vak logopedie is het mogelijk om dat te ontwikkelen wat jou het beste ligt, wat jij het leukste vindt om te doen en waar je talenten liggen.”

26 LOGOPEDIE JAARGANG 88

eel ook bij het leren eten door het kind. Rond de eerste verjaardag krijgen ouders adviezen waarmee zij de productie van bilabiale klan-ken bij hun kind kunnen stimuleren. Met twee jaar is er wederom contact en indien nodig wordt dit contact geïntensiveerd. Met drie jaar wordt een articulatie onderzoek afgenomen en met drie jaar en zes maanden wordt overwogen of een spraakplaatje nodig is. Er wordt uiteindelijk gestreefd naar een goede verstaanbaarheid met zes jaar.

Paula wees op de afwijkende spraakontwikkeling van kinderen met schisis. Deze kinderen verwerven de spraakklanken in een andere volgorde. Ook ging zij extra in op het gebruik van een spraakplaatje. Dit wordt aangemeten als er sprake is van een grote gehemel-tespleet maar nog niet gekozen wordt voor een operatie. De spraak-problemen kunnen verminderd worden met het spraakplaatje, maar dit is niet geschikt voor alle kinderen. Sommige kinderen moeten erg wennen aan het plaatje.

Als algemene doelen voor de logopedische behandeling gericht op de articulatie benoemde Paula het verminderen van spraakproble-men, het verbeteren van de articulatie ondanks dat er onvoldoende

velumfunctie is, het diagnostisch behandelen om te kijken of een operatie nodig is en het zoeken naar ingangen om compensatiestra-tegieën voor de articulatie in te zetten. Ook Paula benadrukte dat er functioneel geoefend dient te worden. Voor meer informatie verwees zij naar de brochure ‘De logopedische behandeling van kinderen met een schisis, brochure voor logopedisten’, ontwikkeld door het VU medisch centrum (te verkrijgen via https://www.vumc.nl/afdelingen-themas/632056/27797/brochure_logopedische_behan1.pdf).

AfsluitingAan het einde van deze bijzondere symposiumdag dronken de aan-wezige professionals, ouders en (oud)cliënten informeel met elkaar een drankje, waarbij er werd getoast op het jubileum van logope-diepraktijk Nouwels terwijl er buiten nog volop geschaatst werd op de kunstschaatsbaan.

Via de NVLF-app en op Youtube kunt u het videoverslag Aftermovie Downtown Nouwels bekijken.

Fotografie © Stephan Jansen

NVLF-APPWist u dat:> De NVLF-app al ruim 3000 keer gedownload is;> De laatste nieuwtjes te lezen zijn op de app;> Het tijdschrift Logopedie in de app te lezen is;> De activiteiten in de agenda van de NVLF staan.

MAAKT U NOG GEEN GEBRUIK VAN DE NVLF-APP, DOWNLOAD DEZE NU IN DE STORE!

Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen

Bridging healthcare and science■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog

wetenschappelijk niveau■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire

benadering■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd■ locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp

START 15E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2016

MSc/DrsEvidence Based Practice in Health Care

Het contact houdenCommunicatie is een belangrijk onderdeel van het dagelijkse leven. Voorsommige mensen wordt praten moeilijk of zelfs onmogelijk doorbijvoorbeeld ziekte of een ongeval. Commap biedt communicatie-apparatuur waardoor ’’praten’’ weer mogelijk wordt.

CommunicatiehulpmiddelenCommunicatieapparatuur is er indiverse uitvoeringen. Denk hierbij aanapparaten waarop u tekst kunt intypen ofapparaten die werken met afbeeldingenof pictogrammen. Bij een beperktemotoriek zijn er aanpassingen zodat decomputer toch bediend kan worden.

Commap zoekt naar een oplossing opmaat! Wilt u meer informatie ontvangen?Bel ons of stuur een e-mail.

CommapCommunicatie apparatuur BVPostbus 490 5400 AL Uden

T. (0413) 28 70 52E. [email protected]. www.commap.nlKvK Eindhoven 320 499 38

“Als praten moeilijker wordt...”

25-28 mei Support 2016 in de jaarbeurs UtrechtBezoek ons in hal 7, stand D046

28 LOGOPEDIE JAARGANG 88

Ik denk dat het zo begon. In de jaren ’70 groeide ik op, in een provinciestadje in de Betuwe. Met mijn ouders sprak ik een mengelmoes van Nederlands en dialect en met mijn opa sprak ik al-leen maar ‘plat’. In die tijd kwamen er kinderen in mijn klas uit Marokko en Turkije, die aanvankelijk ‘sprakeloos’ deelnamen aan alle school-dagen omdat ze de taal nog niet spraken. Mijn juffen en meesters hadden het snel bekeken: Juliette, kan jij Yasser en Mazes helpen? Tegen de tijd dat ik van de lagere school af ging heb ik alles afgezocht naar gebarenboeken. Ik was verontwaardigd dat we overal iets konden vinden over andere talen, dat ik daar vanaf de brugklas zelfs les in kreeg, maar dat er nergens iets beschreven stond over hoe ik met dove mensen zou kunnen communiceren. Niet dat ik iemand kende die doof was, maar het feit dat mensen uitgesloten werden van com-municatie ging er bij mij niet in. Pas heel veel jaren later ontdekte ik dat gebarentaal tot de jaren ’80 in Nederland werd verboden. Dat verklaart achteraf mijn mislukte zoektocht en maakt mijn verontwaardiging van toen eigenlijk alleen maar groter.

Toen ik op mijn 17e ontdekte dat ik logopedie zou kunnen studeren en daarmee mensen een stem zou kunnen geven, was de keuze snel gemaakt. Na vier jaar studeren in Utrecht vond ik, dat was voor die tijd heel uitzonderlijk, direct een fulltime baan bij een GGD waar ik negen jaar met veel plezier op basisscholen en het speciaal onderwijs werkte. Daar ontdekte ik steeds meer mijn voorliefde voor communicatie met kinderen bij wie het nét allemaal even gecompliceerder was. Ook zíj hebben recht op die stem. Niet alleen “stem” in de letterlijke betekenis maar vooral ook in het kunnen uitoefenen van invloed op je leven. Van het kunnen bepalen wat je op brood wilt, tot hoe je afspreekt hoe je samen een spelletje wilt spelen.

Na negen jaar was het tijd voor nieuwe persoonlijke ontwik-keling. Ik vertrok naar de randstad en vond daar een nieuwe baan.

In 2003 ging ik voor een grote organisatie werken die gespe-cialiseerd is in communicatie met verstandelijk gehandicap-te slechthorenden en doven. Ik werd Trainer Totale Communica-

tie. In mijn ambulante baan ging ik het land door om begeleiders, ouders en instellingen te leren en te begeleiden in hoe ze de com-municatie met hun kinderen en cliënten zo konden afstemmen op elkaar, dat de omgeving de aanpassingen deed en niet de cliënt. Het was ook in die tijd dat ik me razendsnel de gebaren moest eigen maken waar ik als tiener al zo naar op zoek was geweest. Naast mondeling taalvaardig kreeg ik letterlijk taal in handen. Wat een prachtige manier van communiceren als het verbaal niet lukt!

Toen de kans zich in 2008 voordeed om een praktijk voor kinderlogopedie te starten met de mogelijkheid om veel kin-deren met Downsyndroom te behandelen was de keuze heel snel gemaakt. Hoewel het natuurlijk spannend was, stond ik te trap-pelen om kinderen met Down een plek te geven waar ze kunnen leren communiceren op hun niveau. Mét en zonder ondersteuning, gewoon op maat. Zoals je ook schoenen koopt die passen, moet communicatie ook passen. Mijn agenda is voornamelijk gevuld met afspraken met mijn Downtjes, zoals ik ze altijd noem. Maar daarnaast vinden ook kinderen met andere syndromen de weg naar mijn praktijk. Op dit moment volgt één van mijn medewerksters de cursus logopedie bij Downsyndroom en zo kan ik mijn kennis delen en overdragen. Sinds 2013 maak ik ook deel uit van het Downsyndroom team in het Juliana Kinderziekenhuis in Den Haag. Een mooie plek om met andere discipli-nes samen te kijken naar een kind en onze adviezen te kunnen geven.

Met dezelfde ambitie en voorliefde kwamen Caroline Nou-wels en ik elkaar overal weer tegen en herkenden we ons in elkaars passie voor de doelgroep Downsyndroom en het werk als logopedist in zijn algemeenheid. Toen Caroline mij vroeg om te gaan bloggen voor Downtown Nouwels kon ik daarom ook alleen maar “ja” zeggen.

Ik zie dan ook graag reacties op mijn blogs tegemoet. Nu ga ik snel weer over tot de orde van de dag: Een prachtige 6-jarige, die nét voor de zomervakantie in één sessie de /k/ kon zeggen-#daarwordikblijvan!

COLUMN Juliette Spies

Juliette Spies is als (preverbaal) logopedist werkzaam in Logopediepraktijk Nieuw Rijswijk (www.logopediepraktijknieuwrijswijk.nl). Ze heeft vier columns geschreven in de aanloop naar het symposium Donwntown Nouwels, dat werd georganiseerd op 12 december 2015 (www.downtownnouwels.nl). Hier leest u de eerste column van deze reeks.

Mijn grote liefde: communicatie!

29NUMMER 3, maart 2016

Vertel Vaardig!Symposium Werkverband Amsterdamse Psycholinguïsten

In de vroege ochtend van zaterdag 28 novem-ber 2015 spoedden zich ruim tweehonderd pro-fessionals in de logopedie, de linguïstiek, uit het onderwijs en uit de kinderopvang naar de ze-vende verdieping van de Centrale Bibliotheek in Amsterdam. Daar aangekomen wachtte hen een ontvangst met kleurig programmaboekje als kompas bij het complexe onderwerp dat deze dag vanuit verschil-lende invalshoeken aan de orde zou komen. Binnen 15 parallelses-sies waren drie ‘stromen’ te onderscheiden: onderwijs en stimulering van vertelvaardigheid, vertelvaardigheid bij verschillende bevolkings-groepen en als laatste interventie bij vertelvaardigheid. Een vierde ‘stroom’, wetenschap en onderzoek, werd verzorgd door de beide keynotesprekers.

Akke de Blauw, voorzitter van de symposiumcommissie, opende het symposium. Zij somde de ingrediënten op voor deze dag: 16 sprekers, 1 gastspreker, een informatiemarkt, posterpresentaties en een scriptieprijs. Dit alles met de volgende doelstelling: aandacht voor het directe belang van ‘verhalen vertellen’ voor de taalontwikke-ling en in vervolg daarop voor de ontwikkeling van schoolse vaardig-heden. Ook sprak zij de hoop uit dat de effectieve contacten tussen OBA enerzijds en WAP en VKL anderzijds, een vervolg zouden krij-gen in een ‘Platform voor Vertelvaardigheid’.

Daarop introduceerde zij de eerste keynotespreker: Anne Baker, emeritus professor in Taalwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika, tevens president van de International Association for the Study of Child Language(ASCL). Mevrouw Baker nam ons mee in de huidige inzichten van en uitdagingen voor het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van ‘narratives’. Zij benadrukte dat begrij-pen en vertellen buiten het ‘hier en nu’ zowel de taalontwikkeling zelf als de cognitieve ontwikkeling stimuleert. Onderzoek bevestigt even-eens dat in de interactie tussen ouders en kinderen het narratief belangrijke elementen bevat voor de emotionele ontwikkeling en de

Het Werkverband Amsterdamse Psycholinguïsten (WAP) organiseert twee maal in de vijf jaar een symposium. Deze keer werd er een symposium georganiseerd in samenwerking met de Vereniging voor Klinische Linguïstiek (VKL) en de Openbare Biblio-theek Amsterdam (OBA). Het symposium van 28 november 2015 had de titel ‘Vertel Vaardig! Stimulering, diagnostiek, behande-ling’. Als locatie werd de Openbare Bibliotheek aan de Oosterdokskade in Amsterdam gekozen. De samenwerking met de OBA bleek voortreffelijk, zowel voor de logistiek als in de uitvoering van het tamelijk ambitieuze programma.

AUTEUR MARTHE VAN NES

ontwikkeling in geletterdheid. Zij liet zien hoe het onderscheid in macro- en microstructuren in de narratieven gerichter onderzoek mogelijk maakt. Zeker als de vertelvaardigheid binnen een ‘typische’ ontwikkeling vergeleken wordt met die ontwikkeling bij niet-typische popula-ties, zoals tweetalige kinderen of kinderen met

taalontwikkelingsstoornissen. Ook culturele verschillen in de ontwik-keling van vertelvaardigheid kunnen bij onderscheid in macro- en microstructuur beter benoemd worden. Zo werd bij Japanse kinde-ren een verschil in macrostructuur gevonden in vergelijking met zo-wel Amerikaanse als Arabische kinderen: veel minder plotstructuren. Bij Amerikaanse, Arabische en Afro-Amerikaanse kinderen bleken deze structuren meer en gevarieerder aanwezig en meer met elkaar vergelijkbaar te zijn. De micro-structuren daarentegen lijken te zeer taalspecifiek voor de opzet van vergelijkingen. In haar presentatie noemde en classificeerde Baker enkele tests die vertelvaardigheid op betrouwbare wijze kunnen meten en die in het vervolg van de dag ook besproken werden. Zo noemde zij het Busverhaal, een test van Renfrew die voor het Nederlands is bewerkt en genormeerd door Kino Jansonius. Ook noemde zij de Frogstory, die ook tijdens het symposium aan de orde kwam in de presentatie van Blankenstijn, en de Test of Narrative Language van Gillam en Pearson, geschikt als diagnostisch instrument bij taalproblemen. Tenslotte noemde Baker het Multilingual Assesment Instrument for Narratives (MAIN), vooral geschikt voor het meten van narratieve vaardigheden bij tweetaligen. Zij besloot met een oproep tot meer onderzoek naar interventie-

COLUMN Juliette Spies

Anne Baker benadrukte dat begrijpen en vertellen buiten het 'hier en nu' zowel de taalontwikkeling zelf als de cognitieve ontwikkeling stimuleert.

30 LOGOPEDIE JAARGANG 88

methodes, vooral in de ontwikkeling van de macrostructuur van de vertelvaardigheid. Daarbij pleitte zij er wel voor grote voorzichtigheid te betrachten in het hanteren van normen.

Een koffiepauze maakte het mogelijk van een zonnig uitzicht over Amsterdam te genieten en voor het volgende uur verspreidden de deelnemers zich over vier verschillende ruimten, waar in twee maal een half uur parallelsessies werden gepresenteerd. In de parallelses-sies werd het onderwerp van deze dag meer gedetailleerd uitgewerkt. In verschillende sessies werd gepresenteerd hoe enkele van de boven-genoemde tests aangepast en verder bewerkt worden voor bruikbare, onderscheidende tests in de praktijk. Binnen de parallelsessies over 'interventie' kwamen praktische initiatieven aan de orde: het Verhalen-oefenboek (van den Berk en Langens), de Taal-Teken-Therapie (Blankenstijn) en de Story Grammar Training (Daamen). In samen-werking met een medewerkster van de OBA, Christine Zwierink, presenteerde Borgers de Toolkit vertelvaardigheid (in ontwikkeling), een speciale site met ideeën en materialen, geschikt voor gebruik door ouders, maar ook voor kinderopvang, onderwijs en logopedisten.

Het optreden van de gastspreker, Abdelkader Benali, bracht het gezelschap na de lunchpauze weer bij de les. Hij benaderde het on-derwerp filosofisch en enigszins psychologisch. Een tamelijk analy-tisch ingesteld publiek wist hij te focussen op het meer romantische aspect van het onderwerp. Hij verwoordde overtuigend hoe ‘de kring’ het vertellen van verhalen mogelijk maakt. Die kring creëert de eer-ste voorwaarde, namelijk het gevoel van nabijheid en van ‘samen-zwering’. Dit gevoel is nodig om het verhaal te doen ontstaan, om het te kunnen begrijpen en te laten ‘indalen’. Een zaal vol vrouwen, die ademloos toehoorden, was zijn beloning.

Zaalvoorzitter Martine Broersen leidde de tweede keynotespreker in: Annette Scheper, werkzaam als klinisch linguïst en senior onder-zoeker bij Koninklijke Kentalis. Ook begeleidt Scheper promotieon-derzoek in een samenwerking tussen de Kentalis Academie en de Radboud Universiteit. Scheper maakte aanwezigen deelgenoot van

de keuzemogelijkheden en overwegingen die voorafgaan aan diag-nostiek en behandeling bij problemen in de vertelvaardigheid. De normale ontwikkeling van vertelvaardigheid voor 4- tot 9-jarigen is, dankzij het onderzoek van meerdere hier aanwezige sprekers (Sche-pers zelf, Blankenstijn, Borgers, Jansonius), wel min of meer in beeld gekomen. De afwijkende ontwikkeling in vertelvaardigheid echter roept nu nog een doolhof aan gedifferentieerde problematiek en/of comorbiditeit op: aandachtsstoornissen, problemen in de executieve functies (EF), autisme spectrumstoornis, lees- en schrijfproblemen. Deze opsomming is niet volledig. Scheper schetste een helder over-zicht van de bestaande diagnostische instrumenten in de vertelvaar-digheid. Ook toonde zij het belang van onderscheid in de wijze van uitlokking, vertellen of na-vertellen, en hoe er op dit gebied wordt gewerkt aan normering. Van de vigerende behandelmethoden, die goed op weg zijn naar doeltreffendheid, noemde zij de Story Gram-mar Training en de Narratieve Taal-Teken-Therapie en de in ontwik-keling zijnde Toolkit vertelvaardigheid. Met nadruk stelde zij dat re-mediëring de beste kansen heeft, wanneer macro- en microstructuur afwisselend, met elkaar ‘vervlochten’ aan bod komen in de therapie. Hoopgevende uitkomst van onderzoek vond zij in het gegeven dat veel therapie na-effect heeft, gemeten over drie tot zes maanden na afronding van de behandeling.

Aan het einde van het symposium werd de WAP scriptieprijs uitge-reikt. De prijs wordt dit jaar voor het eerst uitgereikt en bestaat uit een geldbedrag van honderd euro, een jaar lang gratis WAP-lidmaat-schap en de gelegenheid voor een prestentatie van de scriptie op het symposium. Het juryrapport, verwoord door Imme Lammertink, voorzitter van de jury van de WAP-scriptieprijs 2015, vermeldde dat er totaal 11 inzendingen waren, allen van goede kwaliteit. Op basis van originaliteit en brugfunctie tussen wetenschap en maatschappij kwam de jury tot een shortlist van 3, waarvan uiteindelijk werd geko-zen voor de scriptie getiteld: ‘Een statische en dynamische weergave van acties en de invloed van semantische categorieën bij patiënten met afasie’. Lindy Geerink, de gelukkige winnares, toonde in een heldere, spannende presentatie van een kleine tien minuten hoezeer zij de prijs verdiende.

Monique Lamers, voorzitter van het WAP-bestuur, sloot de dag af in de hoop dat alle bezoekers geïnspireerd huiswaarts zouden keren. Vrijwilligers zorgden ervoor dat niemand de zaal verliet zonder een paar ‘Verteldobbelstenen’ als aandenken aan een vruchtbaar en ge-animeerd symposium.

Op de site van het WAP blijven de abstracts van de lezingen en de posterpresentaties van het symposium nog enige tijd beschikbaar: http://www.hetwap.nl/symposium2015

De normale ontwikkeling van vertelvaardigheid voor 4- tot 9-jarigen is wel min of meer in beeld gekomen. De afwijken ontwikkeling in

vertaalvaardigheid echter roept nu een doolhof aan gedifferentieerde problematiek en/of comorbiditeit op.

Onderzoek bevestigt dat in de interactie tussen ouders en kinderen het narratief belangrijke elementen bevat voor de emotionele ontwikkelen en de ontwikkeling van geletterdheid.

MIS HET NIET!16 APRIL 2016 WWW.BERNHOVEN.NL/SYMPOSIUM

DYNAMIEKde kracht van interactie

Zaterdag 16 april 2016 Van der Valk hotel - UdenInformatie [email protected] Programma www.bernhoven.nl/symposium

BRIDGING VOICE PROFESSIONALS

Voor wie?Ambitieuze en nieuwsgierige hbo-ers of wo-ers met een afgeronde bachelor (bijv. hbo logopedie) en aantoonbare belangstellling voor en kennis van de gezondheidszorg, logopedie in het bijzonder.

Opleiding in het kort Duur programma: 2 jaar (60 EC)Vorm: DeeltijdOnderwijsdag: vrijdagStartdatum: 1 septemberAangeboden door: Faculteit Geneeskunde, Universiteit Utrecht, masteropleiding Klinische Gezondheidswetenschappen

Master LogopediewetenschapWil jij de logopedische zorg van de toekomst verbeteren en vormgeven door wetenschap? Er is voortdurend behoefte aan nieuwe kennis en innovatie op het gebied van diagnostiek en behandeling van stem-, spraak-, taal-, gehoor-, en slikstoornissen.

Wil jij de verbinding maken tussen onderzoek en de praktijk? En wil je werk en studie combineren? Dan is het deeltijd masterprogramma Logopediewetenschap van Universiteit Utrecht iets voor jou!

Tijdens dit tweejarig deeltijd masterprogramma leiden we je op tot een academische professional die in staat is bij te dragen aan de ontwikkeling van logopedische zorg vanuit zorg- of taalwetenschappelijk perspectief.

www.uu.nl/masters/logopediewetenschap

Logopedische behandeling in de eerste lijn wordt verricht op medische indicatie, al dan niet na verwijzing van een arts of specialist, en valt zodoende onder de zorgverzekerings-wet. De vergoeding voor logopedische be-handeling wordt bepaald door de Nederland-se Zorgautoriteit (NZa). De activiteiten en verrichtingen die een zorgaanbieder, in dit geval de logopedist, in rekening mag bren-gen, zijn beschreven door de NZa. Dit zijn de prestaties. Daaraan gekoppeld zijn de tarie-ven. In de tariefbeschikking is zo duidelijk welke prestaties een logopedist in rekening kan brengen. Dit is te lezen in Tariefbeschik-king Logopedie TB/CU-7134-01 en in de Bijlage TB/CU-7134-01, beide van de NZa. Zoek op 'tariefbeschikking logopedie' op www.nza.nl.

Met deze verwijzing naar het formele kader waarbinnen logopedisten gehouden zijn te handelen begint Petra haar brief aan me-vrouw Yücel. “Ik wilde het Kamerlid om te beginnen duidelijk maken dat in onze tarief-beschikking er verschillende prestaties zijn

vastgesteld die allemaal gebaseerd zijn op de behandeling met de patiënt/cliënt: op di-rect contact dus. Nu doet zich regelmatig de situatie voor dat logopedisten activiteiten verrichten die weliswaar bedoeld zijn voor de patiënt, maar die op grond van de tariefbe-schikking niet sec declarabel zijn. De NZa gaat ervan uit dat patiëntgerichte werkzaam-heden onderdeel zijn van de verrichting. De-ze is alleen declarabel als de patiënt erbij aanwezig is. Dit is echter niet altijd het geval.”

Petra legt aan de hand van enkele voorbeel-den uit hoe de werkelijkheid van de praktijk er uitziet. “Communicatie, zowel mono- als multi-disciplinair overleg, is onderdeel van de zitting en is verdisconteerd in het tarief. Kortdurend telefonisch overleg is hier een voorbeeld van. Er zijn echter uitzonderingen. Als een logope-dist overleg heeft op het consultatiebureau met een CB/JGZ-arts en de JGZ verpleeg-kundige over kinderen die zijn doorverwezen, wordt deze extra tijd niet vergoed. Deze is immers niet declarabel omdat het kind (het patiëntje) hierbij niet aanwezig is.”

Ook is het in het belang van de behandeling van het kind/patiëntje dat de logopedist overleg heeft met bijvoorbeeld de peuter-speelzaalleidster of de leerkracht in het ba-sisonderwijs. Petra: “Het is lang niet altijd mogelijk dit kort telefonisch te doen. Dit soort overleg kan veelal nooit tijdens de be-handeling plaatsvinden en zal dus op een ander tijdstip gebeuren. Het is gebruikelijk dat een overleg op school plaatsvindt en dat dan uit praktische overwegingen verschil-lende kinderen besproken worden. Ook dit overleg wordt om de reden zoals hiervoor genoemd, niet vergoed.”

“Bij volwassen patiënten is het voor de be-handeling soms noodzakelijk contact te hebben met de omgeving, bijvoorbeeld de mantelzorger of de verzorging in het woon-zorgcentrum of de geriater. Denk hierbij aan volwassenen met slikproblemen of taalproblemen (afasie) of gehoorproblemen waarbij de omgeving geïnformeerd en/of geïnstrueerd moet worden.Dit soort onbetaalde overleggen kan regel-

LOGOPEDIE JAARGANG 8832

LCV-er Petra Koekkoek schakelt netwerk in

Knelpunten eerstelijn op politieke agenda

Petra Koekkoek is LCV-er (Landelijke Contractantenvertegenwoordiger) namens de NVLF en daarnaast actief in de politiek. In november sprak zij met het PvdA-Kamerlid Keklik Yücel op een ledendag van de PvdA. Zij kaartte toen de problemen aan waar logopedisten in de eerste lijn mee te maken hebben. Na dit gesprek ging het balletje rollen: Petra schreef er onlangs een brief overheen, en inmiddels hebben twee andere Kamerleden, Loes Ypma en Agnes Wolbert, vragen gesteld aan minister Schippers van VWS. We kijken met Petra terug op de lobby die zij in gang zette.

matig plaatsvinden tussen de logopedist in de eerste lijn en andere belanghebbenden” aldus Petra.

Kind met extra begeleiding In haar brief wijst Petra op een andere, bij-zondere situatie: namelijk die van de behan-deling van het kind dat extra begeleiding krijgt in het primair onderwijs vanuit het spe-ciaal onderwijs (de zogenaamde cluster-scholen). “Tot vorig jaar werd deze begelei-ding gefinancierd van uit de LGF, Leerling Gebonden Financiering (het zogenaamde ‘rugzakje’). Met de invoering van Passend onderwijs is de financiering ook veranderd. Het ‘rugzakje’ bestaat niet meer.

Als een leerling extra begeleiding nodig heeft, wordt dit vanuit een clusterschool (speciaal onderwijs) gegeven in de vorm van een arrangement. Voor de logopedisten in de eerste lijn heeft deze wijziging ook gevol-gen. Ten tijde van de LGF was het voor logo-pedisten mogelijk de verslaggeving en het overleg bij de basisschool te declareren zo-als de NZa heeft aange-geven in de tarief-beschikking. De school kon dit dan vergoe-den vanuit de LGF. Nu de scholen niet meer beschikken over de LGF, is ook de mogelijk-heid tot vergoeding verdwenen. De logope-dist kan en mag dit niet bij de zorgverzeke-raar declareren omdat dit niet onder de zorgverzekeringswet valt.”

Scholen hebben geen geldOok kan de logopedist dit niet meer bij de school declareren. Scholen zeggen daar geen geld voor te hebben. Dan rest nog één mogelijkheid: de ouders de rekening te pre-senteren. Dit stuit veel logopedisten tegen de borst. Petra: “Begeleiding en zorg moeten in Nederland voor iedereen toegankelijk zijn. Passend onderwijs past ook in deze visie. Maar hoe passend is het dan, dat een zorg-verlener wel de zorg mag en moet verlenen, maar niet het voor de behandeling noodza-kelijke overleg vergoed krijgt?” Bovendien ontstaat er zo een gerede kans op een twee-

deling in de maatschappij. “Ouders die het zich wel kunnen veroorloven deze begelei-ding te vergoeden en zij die dit niet kunnen. Het kind wordt hier de dupe van!”

Als er een overleg voor een leerling plaats-vindt, krijgt iedere behandelaar/betrokkene deze werktijd betaald: de leerkracht, de am-bulant begeleider van de clusterschool (SO), de Intern Begeleider van de basisschool, eventueel de schoolpsycholoog en de schoolmaatschappelijk werker. De aanwezi-ge logopedist echter niet, tenzij de ouders deze behandelaar voor dit overleg betalen. Dit is een uitzonderlijke, niet wenselijke situ-atie, die Petra terecht aankaart.

In haar beklag aan het Kamerlid wijst Petra op de uitzonderlijkheid van de situatie. “Lo-gopedisten in loondienst in de zorg of het onderwijs, hebben een arbeidsovereen-komst die in de meeste gevallen als volgt ingevuld wordt: ca 65% van de omvang be-staat uit klokuren, dus kind/patiënt gebon-den uren en de overige 35% van de werk-omvang is administratietijd. In deze tijd vindt niet alleen de administratie plaats, maar ook bijvoorbeeld overleg. Het salaris van een lo-gopedist in de zorg en in het (primair) onder-wijs is redelijk gelijk: in de zorg wordt men ingeschaald in FWG 50 of 55 en in het on-derwijs (cao Onderwijs) in schaal 8 of 9. Lo-gopedisten werkzaam in loondienst in de zorg of in het onderwijs krijgen zo adminis-tratietijd vergoed.”

De NZa heeft in de tariefbeschikking ge-steld dat administratietijd verdisconteerd is in het tarief. Echter, de door de NZa bepaal-de tarieven zijn maximum tarieven. “Als deze tarieven daadwerkelijk door de zorgverzeke-raars gehanteerd zouden worden, dan wordt er ook administratietijd vergoed. De arbeids- en inkomensvoorwaarden voor logopedisten in de vrije vestiging en die van logopedisten in zorg/overheid, zijn dan redelijk gelijk of vergelijkbaar. Géén enkele zorgverzekeraar vergoedt echter het door de NZa berekende

tarief. De meeste zorgverzekeraars vergoe-den slechts 75% van dit tarief. Hierdoor wordt er amper administratietijd vergoed. De inkomensverschillen tussen de logopediste in de eerste lijn en die van logopedisten in zorg/onderwijs zijn zo erg groot. Deze ver-schillen zijn niet gebaseerd op leeftijd, erva-ring, kwaliteit of opleiding maar louter en al-leen op basis van de wijze van vergoeding. Dat de zorgverzekeraars het NZa tarief niet vergoeden is een gevolg van de machtsposi-tie van deze zorgverzekeraars. De onderhan-delingspositie van logopedisten met de zorgverzekeraar is onbeduidend en zeer zwak. Gezamenlijk hiertegen optreden kan niet op basis van wet- en regelgeving: de ACM treedt dan direct op.”

Marktwerking: extra probleemDoor de marktwerking doet zich nog een ex-tra probleem voor. Als een logopedist niet participeert in het overleg omdat zij dit niet vergoed krijgt, kan het gebeuren dat een concurrent dit wel zal doen. Logopedisten worden zo tegen elkaar uitgespeeld. Petra: “Hier worden de kleinere praktijken de dupe van, omdat de marges voor deze praktijken veel kleiner zijn. Vaak gebeurt het dat een logopediste onbezoldigd deelneemt aan een overleg omdat zij werkt vanuit het belang van haar patiënt/cliënt en niet vanuit haar eigen belang.Veruit de meeste logopedisten zijn vrouwen. Door deze situatie zal het duidelijk zijn dat de positie van deze vrouwen op de arbeids-markt nou niet bepaald sterk is. De macht van de zorgverzekeraars is hier indirect de-bet aan.”

Petra sluit haar brief af met de wens dat de inhoud genoeg aanleiding geeft om ophel-dering te vragen aan minister Bussemaker van OCW over de gevolgen van het afschaf-fen van de LGF en aan de minister Schip-pers van VWS over de positie van de logope-dist in de eerste lijn en de macht van de zorgverzekeraars hierin.

33NUMMER 3, maart 2016

CURSUSVOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES

5 en 19 april 2016Communicatie met ouderen met cognitieve beperkingenInlichtingen: HAN VDO, E secretariaat. [email protected], T 024 - 353 05 69, www.han.nl/vdo

6 april 2016Logopedische begeleiding voor meertalige kinderenInlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut, [email protected], T 010 794 6818

14 en 21 april 2016Psychogene Stem- en Spraak-stoornissenInlichtingen: [email protected]

18 en 19 april 2016StemdiagnostiekInlichtingen: HAN VDO, E secretariaat. [email protected], T 024 - 353 05 72, www.han.nl/vdo

25, 26 april en 9 mei 2016PALPAInlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut, [email protected], T 010 794 6818

6 en 13 mei 2016GANBAInlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut, [email protected], T 010 794 6818

19, 26 mei en 2 juni 2016Méér dan LarynxmanipulatieInlichtingen: [email protected]

34

25, 26 en 27 mei 2016 Behandeling van jonge, stotterende kinderen (2-6 jaar)Inlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut, [email protected], T 010 794 6818

7 juni 2016Nederlands Dysartrieonderzoek VolwassenenInlichtingen: HAN VDO, E secretariaat. [email protected], T 024 - 353 05 69, www.han.nl/vdo

8, 15 en 22 september 2016Méér dan LarynxmanipulatieInlichtingen: [email protected]

7 oktober, 10 en 30 november 2016Hodson & PadenInlichtingen: HAN VDO, E secretariaat. [email protected], T 024 - 353 05 72, www.han.nl/vdo

3 november 2016Biofeedback en TriggerpointsInlichtingen: [email protected]

3, 10 en 17 novemberAfasiediagnostiek en afasietherapieInlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut, [email protected], T 010 794 6818

17 november 2016Cranio Mandibulaire DysfunctieInlichtingen: [email protected]

1 en 8 december 2016Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie!Inlichtingen: [email protected]

Wilt u uw cursus of congres onder de aan-dacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw cursus of congres nog eens uitgebreid toegelicht. Meer weten, bel met Jilke Hageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het aprilnummer mailt u voor23 maart 2016 naar [email protected].

LOGOPEDIE JAARGANG 88

.

Save the dateDistrictsbijeenkomsten NVLF 2016

16 maart district 217 maart district 122 maart district 806 april district 416 april district 916 april district 1019 april district 521 april district 6

SAVE THE DATE

1 oktober 2016Jaarcongres NVLFProgramma en inschrijfmogelijkheid volgt

35NUMMER 3, maart 2016

COLOFON Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie - opgericht in 1927

SECRETARIAAT NVLF EN REDACTIESECRETARIAATpostadres Postbus 75, 3440 AB Woerden telefoon 0348 457070 fax 0348 418290 e-mail [email protected] websites www.logopedie.nl www.nvlf.nl | www.ikbenlogopedist.nl | www.kindentaal.nl postbank NL85ING0002814400 | KvK Rotterdam 40464115

VERENIGINGSBUREAU NVLFB. de Ridder, vestigingsmanager

VERENIGINGSBESTUURDhr. T. de Koning, voorzitter | Mw. M.M.H. Drinkenburg-Roosendaal, penningmeester | Mw. A.A.M.M. van Kollenburg | Mw. Drs. M.E. van der List, vice voorzitter | Mw. G. Donkerbroek, secretaris | B. Leijenaar, MDs

ERELEDENprof. dr. P.H. Damsté | prof. dr. P.H. DeJonckere | drs. J.H.A. Leenders B.J.E. Mondelaers | drs. ing. A.M.A. van Overbeek

PUBLICATIERECHT Publicatie van een tekst houdt in dat de auteur zijn volledige rechten over de gepubliceerde tekst afstaat aan de NVLF.

REDACTIE Janneke de Waal-Bogers (hoofdredacteur) | Marloes van de Loo-Korthout | Esther van der Does | Lydeke Fransen | Esther van Niel | Maaike de Kleijn | Anneriet Nubé | Nienke Verhoog

e-mail: [email protected]

REDACTIERAAD Mw. dr. C. Blankenstijn | Mw. Drs. M. Blumenthal | Mw. Dr. M. Coppens | Mw. Dr. L. van den Engel-Hoek | Mw. dr. M.Ch. Franken | Mw. Prof. dr. E. Gerrits | Mw. dr. J.G. Kalf | Mw. J. Overbosch | Dhr. dr. M. Stollman | Mw. Dr. K. Wiefferink | Mw. A. van Wijk | Dhr. C. Winkelman | Dhr. Dr. R. Zwitserlood

UITGEVERPerformis BV Postbus 2396 5202 CJ ’s-Hertogenbosch tel. 073-6895889

FOTOGRAFIECover: Nout Steenkamp

VORMGEVING Studio Jorrit van Rijt

ADVERTENTIES Performis BV, Geert Janus 073-6895889 [email protected]

ABONNEMENTSPRIJZEN 2015- € 95,- voor instellingen zonder logopedisten in dienst- € 190,- voor instellingen waar (een) logopedist(en) werkzaam zijn (is)- Buitenland € 114,-. Abonnementen kunnen schriftelijk tot 1 maand voor de vervaldatum worden -opgezegd.- Losse nummers voor leden € 5,- en voor niet-leden € 12,50.

NVLF, de uitgever en de redactie aanvaarden geen aansprakelijkheid voor -mogelijke- gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van de informatie uit het tijdschrift.

Nederlands tijdschrift voor Logopedie is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie en verschijnt 10 keer per jaar. Logopedisch materiaal en boeken ter recensie zenden aan het redactiesecretariaat. Overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie.

TOELICHTINGHet College is ingesteld door de Ledenraad van de NVLF en beslist op klachten over leden van de NVLF betref fende de naleving van de Beroepscode voor Logopedisten. De Beroepscode voor Logopedisten is een nadere uitwerking van de geldende wet- en regelgeving, toegespitst op de professie van de logopedist. Daarbij is de Beroepscode onderdeel van het verenigingsbrede kwaliteitsbeleid en toetsnorm voor de kwaliteit van handelen van de logopedist. De NVLF beoogt hiermee de kwaliteit van de beroepsuitoefening te waar-borgen en te bevorderen.

Op verzoek kan het College ook beslissen over klachten van niet-leden op voorwaarde dat de betreffende logopedist zich bij voorbaat conformeert aan de uitspraak. Het College kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan het Vereni-gingsbestuur. Het College beslist over de ontvankelijkheid van de klacht en verzoekt bij ontvankelijkheid om een ver-weerschrift bij de logopedist tegen wie de klacht is ingediend. Vervolgens kan het College besluiten de zaak schriftelijk af te doen of zowel klager als verweerder op te roepen voor een hoorzitting. Het College beslist uiteindelijk aan de hand van de schriftelijk gewisselde stukken en – wanneer er een hoor-zitting heeft plaatsgevonden – ook op basis van al datgene wat op de hoorzitting naar voren is gebracht.

Collegeleden worden door het Verenigingsbestuur benoemd voor de periode van vier jaar en zijn eenmaal herbenoem-baar. Het College vergadert acht tot tien maal per jaar in Woerden. Collegeleden ontvangen vacatiegeld en een reis- en onkostenvergoeding.

PROFIEL(H)erkent u het belang van de Beroepscode in het werk van de logopedist? Heeft u een visie op de Beroepscode? Vindt u het van belang dat beroepsgenoten met elkaar de professionele standaard van het werk vastleggen en elkaar ‘de maat nemen’?Vindt u het van belang dat cliënten, werkgevers of samen-werkingspartners die vragen of klachten hebben rond het handelen van logopedisten deze kunnen laten toetsen aan de Beroepscode? Bent u acht tot tien avonden per jaar beschikbaar?Dan komen we graag met u in contact!

Wij vragen van de kandidaat dat hij/zij• zijn/haar sporen in het veld heeft verdiend• lid is van de NVLF en is ingeschreven in het Kwaliteits­

register • van een onbesproken gedrag is; een goede reputatie heeft

bij vakgenoten en integer is • bereid is een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het

logopedisch werk en specifiek aan de toetsing van de Beroepscode

• daadwerkelijk werkzaam is als logopedist en over ruime werkervaring beschikt

• op de hoogte is en blijft van recente ontwikkelingen in de logopedie

• een objectieve genuanceerde visie uitdraagt; beschouwend omgaat met het vak en discipline­ overstijgend denkt

• beschikt over de souplesse een zaak van verschillende kanten te belichten

• zich (zoveel mogelijk) onbevooroordeeld inleeft in (soms complexe) situaties

• empathisch en tegelijkertijd rechtvaardig is• durft te staan voor de eigen onafhankelijk opgebouwde,

gemotiveerde houding en mening.

OVERIGIn het licht van een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het College wordt bij de voordracht van een lid-beroeps-genoot gelet op spreiding naar meer praktische dan wel wetenschappelijke kwalificaties, spreiding naar geslacht en spreiding binnen de regio.

Daarnaast wordt ook gekeken of zich geen strijdigheid voor-doet met andere functies die de kandidaat reeds vervult. Strijdigheid kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval de kandidaat bestuurslid is van een wetenschappelijke of beroepsvereniging.

INFORMATIEGeïnteresseerden kunnen hun schriftelijke sollicitatie, voor-zien van motivatie en Curriculum Vitae voor 1 april 2016 zenden aan de NVLF, ter attentie van de ambtelijk secreta-ris van het College van Toezicht, mevrouw mr. O.A.M. Floris. Nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de heer mr. dr. A.P. den Exter, voorzitter van het College van Toezicht, telefoon 010 4081867.

Wegens het verstrijken van de zittingstermijn zoekt het College van Toezicht op de naleving van de Beroepscode voor logopedisten

een kandidaat voor de functie van

LID - LOGOPEDIST