Mia Bruyn Ouwehand - Atria · 3 Door een rouwkaart – het enige dat er bij de uitgeverijen van...

33
Mia Bruyn Ouwehand Of het verdriet van de Streekroman Josine Heijnen

Transcript of Mia Bruyn Ouwehand - Atria · 3 Door een rouwkaart – het enige dat er bij de uitgeverijen van...

Mia Bruyn – Ouwehand Of het verdriet van de Streekroman

Josine Heijnen

Mia Bruyn – Ouwehand Of het verdriet van de streekroman

Colofon Bachelorscriptie in het kader van de opleiding godgeleerdheid aan de Universiteit Leiden. Student: E. J. Heijnen Studentnummer: 0908320 Begeleider: prof. dr. E. G. E. van der Wall Tweede lezer: Dr. J. W. Buisman Leiden, juni 2014

1

Inhoudsopgave 1 Inleiding 2

Het leven van Mia Bruyn – Ouwehand (1895 – 1968) 4 Jeugd en jonge jaren 4 Huwelijk en periode in Nederlands-Indie 6 De Mensendieck-praktijk en het begin van haar schrijven 7 Oorlogstijd 8 Bevrijding en wederopbouwperiode 10

De schrijfster Mia Bruyn – Ouwehand 12 Werk 12 Bibliografie 13 Eerste publicaties 15 Recensenten over haar debuut 15 Verkoop 16 Succesvolle periode 17 Einde van haar carrière 18 Haar schrijven en levensopvattingen 18

Het verdriet van de streekroman 20 Wat is een streekroman? 20 De streek in de roman 12 De definitie 21 Periodisering en receptie 22 Moderne literatuurgeschiedenis – massalectuur en de ‘happy few’ 23 Modernistische visie op de literatuur 24 Publiek 24 Streekliteratuur in het buitenland 24 Mia Bruyn – Ouwehand en de streekliteratuur 25

Conclusie 26

Literatuurlijst 28 Geraadpleegde literatuur 28 Geraadpleegde websites 29 Geraadpleegde archieven 29 Geraadpleegde kranten 29

2

Inleiding

‘De literair-historicus schift’, zo schreef de bekende Neerlandicus P. J. Meertens in 1969.1 Hiermee doelde hij op keuzes die in de moderne literatuurgeschiedenis gemaakt werden en worden: wat is literatuur, en wat behoort daar niet toe? In dit artikel stelt Meertens dat de streekliteratuur tot de zogenaamde ‘massalectuur’ behoorde, en deze daarom niet bestudeerd moet worden in het domein van de Neerlandistiek. Dit had en heeft verregaande implicaties: in overzichten van de literatuurgeschiedenis van na die tijd wordt, op enkele uitzonderingen na, de streekliteratuur niet genoemd, terwijl dit daarvoor meestal op een ruime belangstelling kon rekenen. Ook bij instituten als de DBNL of de BNTL2, die de taak hebben de Nederlandse letterkunde te documenteren, is de informatie en belangstelling voor streekliteratuur gering. Dit heeft ook tot gevolg dat auteurs van streekliteratuur goeddeels vergeten zijn, op enkele gecanoniseerde schrijvers na, van wie de populariteit ver boven de literatuurgeschiedenis uitstak en die iconische werken en figuren hebben geschapen. Auteurs die niet zo’n ‘standaardwerk’ geschreven hebben, leven voort op andere plaatsen: tweedehands boekenwinkels, rommelmarkten, boekenkasten, weblogs en het collectief geheugen van de lezers uit de eerste helft van de 20e eeuw. Zo is daar ook Mia Bruyn – Ouwehand, de Katwijkse schrijfster die een omvangrijk en divers oeuvre achterliet en veel gelezen is, maar die nu zo goed als vergeten is. Toch stond haar werk bijvoorbeeld in de bibliotheek van Soekarno3, en schreef de bestsellerauteur Robert Haasnoot in zijn boek Waanzee dat de Katwijk-trilogie van de schrijfster het beste werk over Katwijk is dat hij ooit las.4 Waardering voor Mia Bruyn – Ouwehand was en is er dus wel. Is het niet onterecht bij voorbaat een hele generatie auteurs en hun werk af te schrijven en daarmee te vergeten omdat ze tot een bepaald genre behoren? In deze scriptie zal ik nader ingaan op de vraag wie Mia Bruyn – Ouwehand was, welk oeuvre ze naliet en tevens hoe de positie van de streekliteratuur in de literatuurgeschiedenis veranderd is. Is er met de streekliteratuur een generatie auteurs verloren gegaan? Op deze wijze wil ik de figuur van Mia Bruyn – Ouwehand in de bredere context van de positie van de streekliteratuur plaatsen. De zoektocht naar Mia Bruyn – Ouwehand is uiteindelijk redelijk geslaagd, maar hing van toevalligheden aan elkaar. Er was niet zoveel bekend over de schrijfster. Wel bleken correspondenties met uitgevers aanwezig te zijn in het Letterkundig Museum te Den Haag. Hoe deze daar gekomen zijn is overigens niet bekend. Verder waren er voldoende recensies in tijdschriften en kranten voorhanden – eerder teveel, waardoor ik mij in dit onderzoek vooral gericht heb op de ontvangst van haar debuut De Rhijnmonders, haar eerste Katwijkse roman, en haar allereerste boek Dr. Heldrings grote conflict. Informatie over haar leven vinden was minder makkelijk – er waren wel brieven die veel informatie gaven, maar deze correspondenties besloegen maar een klein deel van haar leven.

1 P. J. Meertens, Stiefkinderen van de Letterkunde in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse

Letterkunde 1967-1968, pp. 37-46. Leiden 1969: Brill. 2 De DBNL en BNTL, respectievelijk ‘Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren’ en ‘Bibliografie van de

Nederlandse taal- en literatuurwetenschap’, zijn websites over de Nederlandstalige literatuur, met zowel primaire als secundaire literatuur en bronnen. 3 http://www.indonesia.travel/en/destination/687/soekarno-s-exile-home-in-the-city-of-bengkulu laatst

geraadpleegd op: 06-06-2014. 4 Robert Haasnoot, Waanzee, Breda 1999: De Geus, hier in de bundel Zeewijk: Waanzee, Steenkind, De

Heugling, Breda 2007: De Geus, p. 556.

3

Door een rouwkaart – het enige dat er bij de uitgeverijen van haar gearchiveerd was – kwam ik op het spoor van twee nog levende kinderen, Koen Bruyn en Mieke Rietveld. De bekende arbeidseconome Marga Bruyn – Hundt was Mia’s schoondochter, en via het instituut voor vrouwenstudies Atria kwam ik aan de contactgegevens van Koen Bruyn, wie ik uitgebreid gesproken heb over het leven van Mia Bruyn – Ouwehand, evenals zijn zus Mieke Rietveld - Bruyn. Ook het Katwijks Museum kon mij van informatie voorzien over haar familie en omgeving. Wat in dit onderzoek ontbreekt – deze gegevens zijn niet voorhanden – zijn oplagecijfers, een complete bibliografie en enige documentatie over haar meest productieve tijd als schrijfster, haar loopbaan bij Callenbach. De informatie in dit onderzoek die deze kwesties betreffen zijn vooral afkomstig uit briefwisselingen, secundaire literatuur en de interviews met kinderen Mieke en Koen.

4

Het leven van Mia Bruyn – Ouwehand (1895 – 1968) Maria Albertina Ouwehand (Marie) werd geboren op 17 juli 1895 te Katwijk aan Zee. 5 Haar vader Dirk Ouwehand was reder, gemeenteraadslid en later ook wethouder en locoburgemeester.6 De Wethouder D. Ouwehandstraat te Katwijk aan Zee is naar hem vernoemd. Marie was het eerste kind uit zijn tweede huwelijk; zijn eerste vrouw Johanna Verloop, ook een Katwijkse, stierf enige tijd na de bevalling van haar tiende kind, op 39-jarige leeftijd. Dit was vermoedelijk nadat zij, nog herstellende van het kraambed, tyfus opliep. Er woedde rond 1892 een hevige epidemie in de omgeving, waardoor ook van elders in het land diaconessen uitgezonden werden om in Katwijk de zieken bij te staan.

De tweede vrouw van Dirk Ouwehand, Maria Cornelia Kerkhoven, was diacones en zou in die periode eigenlijk naar Nederlands-Indië uitgezonden worden. Ze werd in plaats hiervan ‘tijdelijk’ in Katwijk geplaatst en kwam zodoende in het gezin Ouwehand terecht om de jonge kinderen en het huishouden te verzorgen. Vader Dirk vroeg haar ten huwelijk, maar aanvankelijk weigerde ze dit: ze wilde nog steeds naar Indië vertrekken en kon als diacones natuurlijk niet trouwen. Haar meerderen stemden wel in met het verzoek van Dirk; er was iemand nodig om het gezin draaiende te houden en ze oordeelden dat “net als diacones zijn, deze taak vervullen ook een roeping was”. Dit min of meer gearrangeerde huwelijk werd dat jaar nog voltrokken. Maria was toen 31, Dirk 43. Uit dit tweede huwelijk werden na Marie nog twee kinderen geboren: Hendrik (1896) en Eva (1898). Jeugd en jonge jaren Het hertrouwen van Dirk zorgde voor spanningen in het gezin. Zijn tien andere kinderen waren tegen het huwelijk, het leeftijdsverschil was ook klein: Jannetje, Dirks oudste kind, was uit 1875 en Maria uit 1861. De andere familie had er waarschijnlijk minder moeite mee: de broer van Johanna, Johannes Verloop, was een van de getuigen van Dirk. Het zou kunnen dat alleen de kinderen bezwaar hadden tegen het huwelijk; in ieder geval was er later nauwelijks contact tussen de kinderen uit beide huwelijken. Toen Dirk Ouwehand in 1922 stierf, werkte Maries broertje Hendrik in de rederij, maar de andere kinderen wilden de rederij opdoeken. Oudste zoon Arie (1880) was inmiddels zelf ‘Rederij Ouwehand en Visverwerking BV’ begonnen, die nog steeds bestaat, en verder hadden andere kinderen geen interesse in het bedrijf van hun vader. Maries moeder Maria werd na 30 jaar deel uitgemaakt te hebben van het gezin op straat gezet en moest voor de rest van haar leven door haar kinderen onderhouden worden.

5 Dit verandert later nog. Waar ik het over ‘Marie’ heb bedoel ik haar kindertijd, ‘Mia’ was een naam die ze

uitsluitend voor het schrijven gebruikte. 6 Genealogie uit het Katwijks Museum. Ook online beschikbaar:

http://members.casema.nl/niek.ouwehand/ouwehand-0054.htm. Laatst geraadpleegd op 25-2-14:

Uitsnede van grotere foto. (niet gevonden) Rechtsvoor Marie, ongeveer 12 jaar oud. Links van haar Hendrik, de twee volwassenen op de foto zijn Dirk Ouwehand en zijn tweede vrouw Maria. Privécollectie M. Rietveld-Bruyn

5

Over Mia’s jeugd en opvoeding schrijft zij zelf iets in twee brieven, respectievelijk een brief uit 1947 die gepubliceerd wordt in ‘de Kroniek’ (een korte biografie op verzoek van lezers) en in een brief aan Willem Moll in 1949, een schrijver en literair criticus die de schrijfster om informatie verzocht. “Het enige wat ik dolgraag had willen doen is ontdekkingsreizen maken en filosofie studeren (…) Ik heb werkelijk met u te doen dat u een interessant relaas zal moeten leveren over iemand waar geen woord over te zeggen valt. Om u een beetje op weg te helpen vertel ik u, dat ik op Katwijk aan Zee geboren en getogen ben, dat mijn familie een karakteristiek voorbeeld is van een oude sibbe, een geslacht waarvan de stamvader in de 17e eeuw al op Katwijk woonachtig was, waar de familie zich nog wijd vertakt heeft en eeuwen bleef tot enkele leden zich de vorige eeuw op zeevaarderpad naar Indië, China, Amerika lieten verlokken. Ik ben streng orthodox opgevoed, jong getrouwd naar Indië gegaan.” 7 “(…) Nu wat mijn leven en werk betreft. Ik ben geboren en getogen te Katwijk aan zee en daar mijn vader in naïeve beminnelijkheid het geloof aanhing, dat wetenschap de vrouwen bederven zou, kreeg ik hoegenaamd geen opleiding (…).”8 De contouren van deze ‘orthodoxe’ opvoeding met een vader die vond dat ‘wetenschap de vrouw bederven zou’ zijn herkenbaar in het calvinistische Katwijk aan Zee van eind negentiende eeuw, maar tekenen zich scherp af tegen de andere ontwikkelingen van die tijd. De reders konden door hun rijkdom en betrekkelijke ontwikkeling gerekend worden tot de notabelen van de gemeenschap, die tot hun vaste kennissenkring bijvoorbeeld altijd wel de burgemeester, dokters of dominees konden rekenen. Zoons die niet wilden of konden ‘rederen’ – meestal namen de eerste twee of drie zoons het bedrijf over – konden studeren om bijvoorbeeld alsnog als boekhouder in de rederij te gaan werken of koopvaardijkapitein worden. Mia, die in 1913 ongeveer de leeftijd had bereikt waarop ze kon studeren, had wel enigszins gebaande paden kunnen gaan: in 1871 was Aletta Jacobs de eerste studente, in Leiden was dit in 1878 Maria Sloothouwer. Ook waren er rond de eeuwwisseling diverse vrouwelijke studentenverenigingen opgericht. Voor een meisje uit dit milieu was dit echter ondenkbaar, iets wat ze altijd heeft gemist. Lazen we in een bovenstaande brief dat ze graag filosofie had willen studeren, haar dochter Mieke vertelde dat ook Nederlands een grote wens van haar was geweest. Ze ging als jong meisje wel naar de mulo. Huwelijk en periode in Nederlands-Indië Het sociale en godsdienstige milieu waar haar aanstaande echtgenoot vandaan kwam was heel anders. George Theodorus Bruyn (Cor) werd in het begin van WOI in Katwijk aan Zee gestationeerd. Dirk Ouwehand, toen al locoburgemeester, was uit hoofde van zijn functie verantwoordelijk voor de huisvesting en verzorging van de soldaten – zo kwam Cor in contact met de familie Ouwehand. Cor, geboren in Nederlands-Indië in 1892, kwam uit een familie die fortuin had gemaakt in de koloniën met een plantage en een heel ander leven leidde. Dit was de tijd dat planters snel steenrijk werden – de slavernij was net afgeschaft maar het was in deze periode makkelijk zich te vestigen en er was weinig bureaucratie. Er was ook grote afstand tussen de inlanders en de Europeanen, die doorgaans in grote landhuizen leefden met veel

7 Letterkundig Museum, archief 0447 D4 Een brief van Maria Bruyn-Ouwehand Gedateerd: 9 augustus 1947.

8 Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: aan: Moll, W. Gedateerd: 16 maart 1949.

6

bedienden.9 Ook de omgangsnormen waren losser: er was wel een zekere vorm van etiquette, maar hier werd minder streng mee omgegaan en ook waren de sociale kringen veel kleiner, waardoor standen vaker gemengd waren.10 Ook was de familie Bruyn niet religieus, een sterke tegenstelling tot het sobere calvinistische milieu waar Mies vandaan kwam. Toen de eerste wereldoorlog afgelopen was, verloofden ze zich, en trouwden op 9 oktober 1919 in Katwijk. Ook Maries zusje Eva trouwde met een soldaat. Georges familie vond de naam ‘Marie’ niet geschikt voor een schoondochter, want “zo heet de werkster”. Beter zou volgens hen zijn ‘Mies’ en dit is ook hoe ze zich voortaan in haar (nieuwe) familie- en vriendenkring noemde.

Meteen na hun trouwen eind 1919 gingen ze in Amsterdam wonen en vertrokken een half jaar later naar Indië. Cor Bruyn ging daar heen in dienst van de Nederlandse overheid: hij was als spoorwegingenieur betrokken bij het aanleggen van spoorwegen door het land. In

Nederlands-Indië werden hun eerste twee kinderen geboren: Mieke (1922) en Theo (1923). De familie van Cor woonde hier al generaties, zo kon het gezin Bruyn - Ouwehand rekenen op een brede kennissenkring en een wijdverbreid netwerk. Toch kon Mies niet goed wennen aan het klimaat en het overzeese leven, en toen ze in 1925 een miskraam kreeg werd ze ernstig ziek. Om beter te kunnen herstellen ging ze met haar twee kinderen in 1926 terug naar Nederland, en ging wonen in het Bezuidenhout in Den Haag. Terug in Nederland haalde Mies haar diploma voor lerares ‘oefentherapie Mensendieck’, bij de Amerikaanse grondlegger van deze methode Bess Mensendieck zelf, die op dat moment in Nederland was. Ze begon een praktijk aan huis, om financieel onafhankelijk te zijn en om altijd zeker te kunnen zijn van inkomsten. Haar man Cor kwam in 1928 ook naar Den Haag, en datzelfde jaar werd hun derde en laatste kind Koen geboren. Cor was aanvankelijk op verlof – hij zou na een aantal maanden weer terug moeten naar Indië. Hij hoorde echter op de boot naar Nederland dat hij ontslagen was en op wachtgeld gesteld werd. In Nederland had hij nog tot 1932 enkele betrekkingen en was tot vlak voor WOII werkloos. Hoewel Mies nooit goed heeft kunnen wennen aan Indië, had ze geen hekel aan het leven in de kolonie. Het was waarschijnlijk ook het plan om terug te gaan met haar man wanneer zijn verlof afgelopen was. In haar eerste boeken, de roman Dr. Heldring’s grote conflict en de Hermelijn-reeks voor jonge meisjes, speelt Indië ook een grote rol. Daar de schrijfster haar eigen ervaringen gebruikte in haar werk, is het aannemelijk dat iets van haar eigen ‘gevoel’ in deze

9 L. Turksma, Nederlanders in Nederlands-Indië – Sociologische interpretatie van een verleden tijd. Academische

uitgeverij Amersfoort 1987: Amersfoort, pp. 72-94 10

D. C. M. Bauduin, Het Indische Leven, Mijdrecht 1927: H. P. Leopold, pp. 96-101. NB: een ander goed werk om een beeld van het leven in Nederlands-Indië te krijgen is bijvoorbeeld C. W. Wormser, Zoo leven wij in Indië, W. van Hoeve 1942: Deventer

Foto’s uit portretreeks die vlak na de terugkeer naar Nederland gemaakt zijn. Mies is hier ongeveer 31, de beide kinderen Mieke en Theo vier en drie. Deze foto’s werden opgestuurd naar vader Cor in Indië. Privécollectie M. Rietveld-Bruyn

7

werken terugkwam. In de verhalen speelt het trouwen en verhuizen een grote rol, ook hoe anders het leven is en het niet kunnen wennen. Ook een belangrijk motief is het ‘ver-Indischen’ van de hoofdpersonen, die merken dat wanneer ze in Nederland terug zijn ze niet meer echt kunnen aarden. Ook speelt dit bij de kinderen, die in Indië vrijer opgevoed worden en in Nederland slecht kunnen wennen aan bijvoorbeeld de beperkte ruimte of manieren. De sfeer van het landschap en de mensen worden uitvoerig en met een bepaalde zachtheid besproken, lezend lijkt er wel een bepaalde gebondenheid met de streek te zijn. Dit is ook niet verwonderlijk voor een jong iemand die breekt met het behoudende milieu waarin zij opgegroeid is en dan in een totaal nieuwe omgeving terecht komt. Verder valt in de boeken ook het taalgebruik op: er worden veel inlandse woorden gebruikt die met voetnoten of een woordenlijst uitgelegd worden. Dit is ook een aanwijzing voor die gebondenheid, maar overigens niet ongebruikelijk in de koloniale literatuur.11 De Mensendieck-praktijk en het begin van haar schrijven Mies werd met haar Mensendieck-praktijk nu toch kostwinner. Volgens haar dochter was vooral haar wens om financieel onafhankelijk te zijn een belangrijke drijfveer om dit te doen, maar zelf schreef ze hier iets anders over. In de eerder geciteerde brief aan Willem Moll (1949) vertelde ze hem namelijk dat ze haar praktijk meer zag als manier om bij te verdienen omdat het salaris van haar man als ambtenaar niet erg ruim was. Wat dus precies haar drijfveer was is onduidelijk, maar het zou kunnen dat ze niet openlijk in een brief zou schrijven dat ze wel financieel onafhankelijk wilde zijn of zelfs kostwinner was. In haar praktijk schreef ze in 1935 haar eerste boek, U mensendieckt nog niet? waarmee haar carrière als schrijfster begon. Dit was geen roman, maar zoals haar dochter omschreef was er nu toch al een ‘speciale hoek’ ingericht in haar werkkamer en vond ze het schrijven leuk. Ze schreef hierover aan Willem Moll het volgende: “De trage hollandsche ruggen en de onverzettelijke beenen, waar ik uren lang tegen aan keek zonder eenige hoop ze ooit te verbeteren (want lichaamsbouw is temperament) gingen me dusdanig op myn zenuwen, dat ik als compensatie iets amusanters moest gaan uitvoeren.”12 U mensendieckt nog niet? werd een jaar later uitgegeven en hierna volgden de eerste romans en boeken voor jonge meisjes, waarover ik in het hoofdstuk over haar werk nog meer over kom te spreken. Ook ontstonden in deze periode belangrijke correspondenties en vriendschappen met figuren uit de literaire wereld. Vooral belangrijk waren haar contacten met uitgever A. M. E. van Dishoeck en hoogleraar N. A. Donkersloot. Er is in deze geen onderscheid te maken tussen privé en zakelijk; de schrijfster was met beide mannen goed bevriend en dit speelde een belangrijke rol in haar carrière. Omdat zowel Van Dishoeck als Donkersloot in de verdere loop van haar leven ook een rol speelde, haal ik ze in dit hoofdstuk kort aan. In het volgende hoofdstuk zullen ze ook aan bod komen. Van de correspondentie met Van Dishoeck zijn vooral de brieven van hem aan de schrijfster bewaard gebleven. De briefwisseling begint waarschijnlijk rond 1937, eerst met berichten over het uitgeven, drukken en illustreren van de boeken. De brieven zijn overigens vaak ongedateerd; in het volgende hoofdstuk zal ik uitleggen hoe ik dit jaartal aan het begin van hun

11

Hier kan men bijvoorbeeld denken aan Heren van de Thee van Hella Haasse, Uit de suiker in de Tabak van P. A. Daum, De stille kracht van Louis Couperus. 12

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: aan: Moll, W. Gedateerd: 16 maart 1949.

8

correspondentie verbind. Gaandeweg veranderde “Geachte mevrouw Bruyn” in “Beste Mia”. Ter illustratie twee voorbeelden: “Van Uw adresverandering heb ik goede nota genomen en zeker zou ik graag eens komen, maar ik ben erg aan het kantoor gebonden in deze schoolboekentijd. Ik hoop echter op een Zondag eens gelegenheid te hebben.-“13 ca. 193814 “Beste Mia, hierbij met veel dank de Gevleugelde Pharao terug, Ik heb het met bijzonder veel genoegen gelezen, maar ik ben het met je eens dat het niet erg diep gaat. Toch vond ik het wel een boek om zelf te bezitten en kreeg het van Kees dan ook op mijn verjaardag cadeau. Aan je bezoekje op De Lelie denk ik nog met heel veel genoegen terug. Met vriendelijke groeten, ook aan je man, en de beste wenschen voor een beter 1943. Gaarne, A.M.E. van Dischoeck”15 ca. 1942-4316 In 1939 ontmoette ze tijdens een fietstochtje professor Nico Donkersloot, met wie ze een hechte vriendschap zou onderhouden. Er is in het Letterkundig Museum één brief aan Donkersloot bewaard gebleven van vlak na de bevrijding waaruit blijkt dat ze een intieme vriendschap hebben. Het hele liefdesleven van Donkersloot passeert de revue en Mies laat er lange analyses op los: “Ik bedoelde natuurlijk niet, dat “je romantische neiging tot treuren” de kern van je probleem uitmaakt. Veeleer heeft het probleem je tot die neiging gevoerd of althans de neiging aangewakkerd. (…) wat trouwens heel duidelijk gedemonstreerd ligt in je verhouding tot mij.”17 Met betrekking tot deze ‘verhouding’ zijn er geen bewijzen dat Mies een affaire had met Donkersloot – ze schreven vooral brieven en volgens haar dochter vond ze hem wel erg ‘zweverig’. De vriendschap werd ook voor haar carrière belangrijk; hier kom ik later nog op terug. Oorlogstijd Tijdens de oorlog werden Mies en haar gezin geëvacueerd uit het Bezuidenhout, vermoedelijk toen de bouw van de Atlantikwall begon. Ze kregen ergens anders een tijdelijke woning, maar huurden kort hier na, in de zomer van 1944, een vakantiehuisje in Nunspeet. Mies, Cor en jongste zoon Koen verblijven hier tot het eind van de oorlog. Ze schreef over deze tijd in 1947 in de eerder geciteerde brief voor ‘de Kroniek’ het volgende: “De laatste Oorlogswinter bracht ik hier door, in een hut waar de ijspegels boven onze bedden hingen, zaagde en kloofde zelf de bomen voor onze brandstof en kwam vaak laat in de avond op klompen een half uur ver door de sneeuw gewaad met een centilitertje melk van een afgelegen boerderij. Nou ja, dit alles is van geen belang, vergeleken bij de tochten die honderden volksvrouwen maakten van Amsterdam naar Overijssel.”18

13

Letterkundig museum archief 0447 B2 door: Dishoeck, C. A. J. van. 14

Ca. 1938: deze ‘adreswijziging’ is niet te plaatsen, want dit is geschreven vóór De Rhynmonders in de winkel ligt (1938) en kan onmogelijk na de oorlog geweest zijn – de vriendschap was toen afgebroken. Op de volgorde van de brieven en uitkomen van het boek heb ik 1938 als richtlijn genomen. 15

Letterkundig museum archief 0447 B2 door: Dishoeck, C. A. J. van. 16

Ca. 1942-43: aan de brief te zien is deze rond Nieuwjaar 1943 geschreven. 17

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: Donkersloot, N. A. 18

Letterkundig Museum, archief 0447 D4 Een brief van Maria Bruyn-Ouwehand Gedateerd: 9 augustus 1947.

9

Theo, inmiddels student in Delft, zat toen ondergedoken omdat hij in 1943 de loyaliteitsverklaring voor studenten niet tekende. Mies zelf trad niet toe tot de Kultuurkamer en haar boeken werden, op U mensendieckt nog niet? na, ook niet uitgegeven. Dochter Mieke werd in deze tijd ziek en kreeg al eerder de huisarts het advies weg te gaan uit de stad. Mies’ uitgever en vriend Van Dishoeck bood aan om samen met zijn vrouw Mieke een tijdje in huis te nemen, wat ook gebeurde. In de correspondentie van Mies en Van Dishoek bevindt zich een brief over dit verblijf, die vermoedelijk dateert uit de slotfase van hun briefwisseling: “De kwestie Mieke heb je als ik het goed begrijp hoog opgenomen. Ik ben niet van plan haar een verwijt te maken, noch mij te verdedigen. In het aan haar meegegeven briefje heb ik je mijn meening over haar verblijf gezegd en in de “Beatrijs” mijn dankbaarheid uitgesproken. Ik herinner me liever de gezellige en prettige eerste weken, Mieke’s pianospel, waarvan ik genoot. (…) in de laatste dagen nadat we eens gepraat hadden en als goede vrienden afscheid namen. Voor jou vind ik het wel naar; je meende een uitgever te hebben die je zakelijk vertrouwen kon en die je als goede vriend kon beschouwen. In plaats daarvan bleek ik een karakterloos onmensch en een onbeheerste idioot te zijn. “Dr. Jeckel en Mr. Hyde”. Je wil nu zeker de zakelijke relatie liever afbreken wat ik volkomen begrijpen kan. Vind je het niet jammer niet meer op de Lelie te kunnen komen logeeren? We hadden het zoo gezellig en ik heb toch goed voor je gezorgd. Gelukkig dat Mieke er blozend en gezond uitzag toen ze bij je kwam. We hadden toen nog te eten. ’t Was voor haar ook té moeilijk in een gezin zonder huisvrouw te zijn; ik ben er van ’t begin af bang voor geweest, juist omdat het moeilijkheden met jou kon geven. Zoo zie je: je begint met de beste bedoelingen om iemand een plezier te doen of te helpen en dan loopt alles verkeerd. Dat heb ik met Mieke, met Jantje en nog meer gevallen gehad. (…) Misschien schrijf je me dan weer als Beste Guus i.p.v. Waarde Dis (dat “Dis” kan ik helemaal niet tegen!) en staat er onder de brief Mia en niet je heele naam. (…)”19 Dit is de laatste ‘persoonlijke’ brief in de correspondentie die in het Letterkundig Museum bewaard gebleven is. Er volgden in de jaren erna nog enkele louter zakelijke brieven. De ‘kwestie Mieke’ betekende het eind van zowel de zakelijke als de persoonlijke relatie tussen Mies en Van Dishoeck. Wat er precies gebeurd is komt in brieven of andere bronnen nooit meer ter sprake. Volgens Mieke zelf, want de ‘kwestie Mieke’ ging inderdaad over Mies’ dochter, was het Van Dishoecks gedrag tegenover haar dat zorgde voor spanningen. Ze voelde zich niet op haar gemak en hij behandelde haar soms meer als dienstmeisje dan als gast. Van Dishoeck zelf zal ook gemerkt hebben dat het slecht liep, want hij gaf haar aan het einde van haar verblijf een exemplaar van Beatrijs, het middeleeuwse verhaal, en probeerde het weer goed te maken. Hij vroeg haar ook het niet aan haar moeder te vertellen om zo de lieve vrede te bewaren, maar dat was al gebeurd. Mieke had in brieven aan haar moeder laten doorschemeren dat ze het bij Van Dishoeck niet naar haar zin had, maar had haar naar eigen zeggen ook gemaand er verder geen probleem van te maken. Dat gebeurde wel – Mies schreef een boze brief toen Mieke weer thuis was en dit was de reactie. Deze brief is onbeantwoord gebleven en de vriendschap tussen Mies en haar uitgever is nooit meer hersteld.

19

Letterkundig Museum, archief 0447 B2 door: Dishoeck, C.A.J. van.

10

Al korte tijd voor de oorlog was Mies in onderhandeling met uitgeverij Callenbach, die haar diverse aanbiedingen deed. Vlak voor het eind van de oorlog, net voor de winter van 1944-1945, werd uiteindelijk in Nunspeet op een vrij bijzondere manier een contract getekend. Door de treinstaking werkte ook de post niet goed meer, maar een veemarkt die heen en weer reisde tussen Nunspeet en Nijkerk, de vestigingsplaats van uitgeverij Callenbach, bood uitkomst. Deze faciliteerde de onderhandelingen tussen Mies en de uitgeverij door de voorwaarden steeds over te brengen. Zo is het contract uiteindelijk tot stand gekomen en werd eind 1944 het contract getekend op een koeienbil, volgens Mies’ zoon Koen. Een medewerker van Callenbach is toen op de fiets naar Nunspeet gekomen om een voorschot te brengen. Helaas is deze correspondentie en documentatie verloren gegaan met de vernietiging van de Callenbach-archieven in 1945, bij de gevechten aan het eind van de oorlog. Bevrijding en wederopbouwperiode De bevrijding maakt Mies mee met haar man en kinderen Mieke en Koen in Nunspeet. Hierover schreef ze aan N. A. Donkersloot het volgende: “Beste Nico, het dorp hier is in opwinding over het bericht, dat de weermacht de wapens neergelegd zou hebben. Sedert vannacht zijn alle moffen bezig te vertrekken. We durven het nog niet te gelooven. (…)”20 Verder schreef ze hem ook dat haar zoon Theo weer terecht was en in goede gezondheid; hij had de rest van de oorlog in Brabant gezeten en was na de bevrijding als tolk voor de Engelsen gaan werken. Ze uitte aan Donkersloot ook haar zorgen over de studie van haar zoon, ze vermoedde dat hij niet terug zou gaan naar een studentenbestaan als hij dit avontuurlijke leven nu leidde. Dit gebeurde ook niet; na zijn werkzaamheden als tolk vertrok hij naar Engeland, ging aldaar bij de RAF werken en werd daarna piloot in de burgerluchtvaart. Na de bevrijding wilde het gezin weer richting Den Haag vertrekken, maar hun huis in het Bezuidenhout was zo erg beschadigd, vermoedelijk bij het geallieerdenbombardement van maart 1945, dat terugkeer niet mogelijk was. Halfzus Lena, een van de twee Katwijkse halfzusters en –broers waar Mies nog wel contact mee had, woonde toen met man en kinderen in Den Haag. Zij wilden echter terug naar Scheveningen (daar kwam de man van Lena vandaan) en boden de familie Bruyn - Ouwehand hun (huur)flat aan. Dit ging eigenlijk clandestien, omdat de woningnood hoog was en overal wachtlijsten voor waren. Mies is er toch ingetrokken – zodra ze van Lena hoorde dat zij verhuisd waren, is ze met een bakfiets met inboedel naar de flat gegaan en heeft deze gekraakt. Later kregen ze ook speciale toestemming, omdat haar man inmiddels werkzaam was aan het ministerie van economische zaken en derhalve voorrang kreeg op andere woningzoekenden. In 1947 kochten ze een huis aan de Laan van Meerdervoort no. 938. Een aantal jaren na de oorlog, nadat de papierschaarste voorbij was, kwam haar carrière als schrijfster echt op gang. Ze werd op voordracht van Donkersloot lid van de ‘Nederlandse PEN- 20

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: Donkersloot, N. A.

Mia Bruyn – Ouwehand begin jaren 1950 in Den Haag. Privécollectie M. Rietveld - Bruyn

11

club’, en ontmoette hier veel andere schrijvers. Dit was een genootschap dat streed voor vrijheid van meningsuiting van schrijvers wereldwijd, maar had toch ook een sterk sociaal en prestigieus karakter. Ze werd hier vooral uit hoofde van haar vriendschap met Donkersloot toegelaten, niet vanwege haar literaire kwaliteiten. Toch was ze wel een graag geziene gast op bijeenkomsten en werd ze niet alleen maar gezien als iemand die de leden bij Donkersloot ‘op de koop toe’ moesten nemen. Dit was volgens Mieke omdat Mies wel prettig in de omgang was en vooral leuk over dingen kon vertellen. In 1952 kocht Mies een stuk grond op de Veluwe, in Epe, waar ze een vakantiehuisje liet bouwen. Ze was hier dikwijls grote perioden alleen om te schrijven, maar woonde de overige tijd bij haar man in Den Haag. Ze was ook liever grote perioden alleen, het echtpaar Bruyn had volgens de kinderen op latere leeftijd niet meer zo de behoefte veel bij elkaar te zijn. Toen haar man in 1964 stierf, deed ze het huisje in Epe over aan haar kinderen in ging ze in Den Haag wonen. Mieke, inmiddels getrouwd met architect Gerrit Rietveld, trok in het huisje in Epe. Mies trok zich terug in hun oude huis aan de Laan van Meerdervoort, maar verhuisde in 1966 naar een tehuis op de Veluwe vlakbij haar dochter. Ze stierf op 9 september 1968 op 73-jarige leeftijd, en werd naar oud gebruik van de familie Bruyn gecremeerd.

Mia Bruyn – Ouwehand vlak voor haar dood op 73-jarige leeftijd in Epe. Privécollectie M. Rietveld – Bruyn.

12

DE SCHRIJFSTER MIA BRUYN – OUWEHAND

WERK Voor een beschrijving van het oeuvre van Mia Bruyn – Ouwehand ontbreken de gegevens die daarover de meeste informatie zouden verschaffen zoals oplagecijfers of jaartallen. Deze zijn helaas nergens meer voorhanden, waardoor we aangewezen zijn op andere bronnen. Door boekbesprekingen in kranten en tijdschriften, aankondigingen van verschijningen, de collectie in het Katwijks museum, de collectie van mw. Rietveld – Bruyn en de briefwisselingen van de schrijfster met auteurs en uitgeverijen. Zo is er toch een redelijke voorstelling te maken van de inhoud en omvang van haar werk. Haar romans zijn door zeven uitgeverijen uitgegeven – voor zover bekend althans. Vaak ontbreekt er een jaartal in de boeken. Door welke uitgeverij het uitgegeven is geeft in dat geval een aanwijzing voor de verschijningsdatum, maar dit is dan een ruime periode.

Ik zal in de volgende paragraaf de werken en chronologie zo goed mogelijk beschrijven, en als bijlage een lijst met boeken en geschatte verschijningsdatum bijvoegen. Zoals beschreven in het hoofdstuk over haar leven begon Mies in de periode 1935 – 1940 met schrijven, terug uit Indië en inmiddels Mensendieck-lerares. Ze nam als ‘pseudoniem’ de naam ‘Mia’ aan: Mies vond ze eigenlijk geen mooie naam en bovendien te deftig voor op haar boeken. Haar eerste boek U Mensendieckt nog niet schreef ze vanuit haar praktijk en dit kwam uit bij uitgeverij Van Dishoeck. Het is moeilijk dit boek te dateren; het werd in 1941 in een grote oplage uitgegeven, maar dit is een herdruk: uit een brief van Van Dishoeck blijkt dit omdat er toestemming gevraagd is aan het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, dat in 1940 door de Duitse bezetter werd opgericht om alle (studie)boeken te controleren en waar nodig aan te passen. Dit boek is hierna niet meer uitgegeven; bij een bombardement zijn de blauwdrukken en het manuscript verloren gegaan. Daarna begon Mia aan Dr. Heldrings groote conflict, dat zich afspeelt in Indië en uitgegeven werd door AAM Stols. Ze schreef het in 1935, maar het werd pas in 1937 gedrukt; daar zit op zichzelf niet zo’n lange tijd tussen, maar haar uitgever wilde expres wachten met het publiceren. Uit briefwisselingen blijkt dat hij haar adviseerde eerst wat ‘jonge meisjes’-boekjes uit te geven, zodat Mia wat naamsbekendheid kon ontwikkelen en dat de roman zo beter verkocht zou kunnen worden. Dit werden Hermelijn en het vervolg Hermelijns huwelijk, die kort hiervoor verschenen. In dezelfde brief was ook sprake van ‘de Katwijkse roman’, waar Mia toen al aan werkte. AAM Stols adviseerde haar ook hier nog mee te wachten, totdat de andere boeken konden inwerken en zodat er niet teveel ineens uitgebracht werd. Mia is hierop waarschijnlijk met deze ‘Katwijkse roman’ getiteld: De Rhynmonders (De Hoogmoedigen) naar andere uitgeverijen gegaan, want rond deze tijd begon haar correspondentie met Van Dishoeck, die het boek in 1938 uitgaf. Het vervolg De Vrijbuiter terug is dan al vergevorderd, want in de boekbesprekingen en aankondigingen wordt genoemd dat er nog een tweede deel zal verschijnen, dat aanvankelijk aangekondigd werd als De Vrijdenker. Dit boek verscheen eind 1939, ook bij uitgeverij Van Dishoeck. Verder verschenen bij deze uitgeverij in 1941 het kinderboek De avonturen van Koen en Tom en de roman Liefde en Lot.

13

Door de papierschaarste na de oorlog komt de boekenmarkt langzaam op gang – haar uitgever schrijft dat er bepaalde restricties gesteld worden voor het drukken van boeken, bijvoorbeeld dat studie- en schoolboeken voorrang krijgen. Eind jaren 1940 worden er veel boeken gepubliceerd, het is aannemelijk dat ze in de tijd van de papierschaarste wel doorgewerkt heeft. In 1948 komen de alternatieve vervolgen op De Rhynmonders uit; de delen Springvloed en Dreigende branding geven een ander vervolg op het Katwijkse verhaal dan De Vrijbuiter terug, dat zo een beetje op de achtergrond raakt. Verder verschijnen in de jaren 1950 – 1965 bij Callenbach ook de romans Het stenen hart, Florence Nightingale, Isabella en de grote reis, Soldatenmoeder: het leven van Mary Ann Bickerdyke, Noodklokken over Washington, Een droom werd werkelijkheid, (ook samen uitgegeven als Een machtig visioen) en bij diverse andere uitgeverijen de jonge meisjes-boeken Welkom thuis, Hermelijn! en Hermelijns dochter en de kinderboekenreeksen De Koppenolletjes en Marieke. Van deze twee series is het niet duidelijk of ze die in een periode heeft geschreven, of tussen de andere werken door. Ze zijn verschenen bij uitgeverij Van Goor, en van De Koppenolletjes is met waarschijnlijkheid te zeggen dat er zeven delen zijn verschenen.21 Bij de Marieke-serie is lastiger vast te stellen hoe veel en welke titels er verschenen zijn, omdat dit niet echt vervolgen zijn en ook hier geen lijst van bestaat. Verder verschenen bij uitgeverij Van Goor na 1960 nog enkele titels: Wouter raakt zoek, De schoolmeester van Nunspeet en Een moeder voor Anita. In 1962 kwam er nog een boek over Nederlands-Indië uit, De stille krater. Ook verschenen er in 1965 nog herdrukken van De Rhynmonders (De Hoogmoedigen) en De Vrijbuiter terug, bij uitgeverij Callenbach, maar de eerste draagt nu de titel De Rijnmonders zonder de ondertitel De Hoogmoedigen. Het is verwonderlijk dat deze twee boeken nog samen uitgegeven worden, want de andere vervolgen Springvloed en Dreigende branding waren nu veel bekender en zijn ook bij Callenbach geschreven, de voorgaande boeken nog bij Van Dishoeck. Postuum verscheen ook nog de Mia Bruyn – Ouwehand omnibus met deze drie delen in 1981. BIBLIOGRAFIE Titel: Jaar van publicatie: U Mensendieckt nog niet? ca. 1936 Hermelijn ca. 1937 Hermelijns huwelijk ca. 1938 Dr. Heldrings groote conflict 1937 De Rhynmonders (De Hoogmoedigen) 1938 De Vrijbuiter terug 1939 De avonturen van Koen en Tom 1941 Liefde en Lot 1941 Herdruk: U Mensendieckt nog niet? 1941 Herdruk: Dr. Heldrings groote conflict 1947 Springvloed 1948 Dreigende branding 1948 Het stenen hart ca. 1950 Welkom thuis, Hermelijn! ca. 1950 Hermelijns dochter ca. 1950 Serie kinderboeken: De Koppenolletjes (7 delen) vanaf ca. 1953

1. De Koppenolletjes op het Eiland

21

http://www.oudejeugdboeken.nl/meisjes/koppenol.html Laatst geraadpleegd op: 21-5-2014

14

2. Em Koppenol krijgt een vriendin 3. De Kopenolletjes hebben honger 4. Moeder Koppenol huurt een boot 5. Em Koppenol verdient zelf 6. De Koppenolletjes op reis 7. Em Koppenol komt in de krant

Florence Nightingale ca 1956 Isabella en de grote reis ca 1958 Serie kinderboeken: Marieke vanaf ca. 1958 Marieke in de sneeuw Marieke en de orgelman Marieke en de eekhoorn Marieke en haar vriendje Marieke krijgt visite Marieke werkt in de tuin Marieke verdwaalt op de hei Marieke bakt pannekoeken Marieke blijft alleen thuis Marieke gaat melken Soldatenmoeder: het leven van Mary Ann Bickerdyke 1960 Wouter raakt zoek ca. 1960 De schoolmeester van Nunspeet 1960 Een moeder voor Anita 1963 Noodklokken over Washington ca 1962 Een droom werd werkelijkheid ca 1962 De stille krater 1962 Herdruk: Hermelijn-reeks als Witte raven – pockets ca 1965 Herdruk: De Rijnmonders 1965 Herdruk: De Vrijbuiter terug 1965 Mia Bruyn – Ouwehand omnibus 1981 (postuum) (De Rijnmonders, Springvloed, Dreigende branding)

15

Eerste publicaties De eerste boeken die gepubliceerd werden waren de ‘meisjesboeken’ Hermelijn, waarmee Mia Bruyn – Ouwehand naam mee maakte; een goed advies van uitgever AAM Stols. In recensies werd er ook vaak op teruggegrepen met iets als ‘deze schrijfster is ons natuurlijk bekend’ of ‘haar meisjesboeken waren al veelbelovend’. Na de Hermelijn-reeks kwam Dr. Heldrings groote conflict, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit groots aangekondigd was of echt bekend is geworden. Uit een brief van haar eerste uitgeverij AAM Stols blijkt dat de literair criticus Menno ter Braak aanvankelijk wel interesse toonde in Mia’s Indische roman Dr. Heldrings groote conflict. Hij kreeg het boek in ieder geval toegezonden, maar heeft er verder waarschijnlijk niets meer mee gedaan. Het is nergens genoemd en staat evenmin in zijn collectie boeken, ondergebracht bij de Leidse universiteitsbibliotheek.22 Dr. Heldrings groote conflict werd vooral naar Nederlands-Indië verkocht, maar werd niet zoveel gelezen. De Nederlands-Indische kranten het Bataviaasch Nieuwsblad en het Soerabaijasch Handelsblad hebben allebei een recensie geschreven over het werk, niet echt lovend maar ook niet echt zeer negatief. In beide besprekingen wordt het verhaal te simplistisch genoemd, net als de hoofdpersonen, en het Soerabaijasch Handelsblad noemt zelfs de dokter ‘super-nobel’ en daarmee erg ongeloofwaardig. Toch zijn beide recensenten niet ontevreden over het boek: wat hen vooral erg aanspreekt en wat in zij wel nadrukkelijk vermelden is de treffende manier waarop het landschap is beschreven.23 Ook in de Boekengids, een katholiek tijdschrift waarin boeken besproken werden, verscheen een recensie waarin geschreven werd dat de stijl en constructie van de roman erg goed zijn. Minder goed vindt de recensent de verhaallijn; Dr. Heldring is niet goed te begrijpen, dat wil eigenlijk zeggen dat zijn personage niet goed geconstrueerd is.24 Recensenten over haar debuut Over Mia’s eigenlijke debuut (in Nederland) De Rhynmonders is meer verschenen in tijdschriften en kranten; dit zou kunnen zijn omdat Van Dishoeck, haar nieuwe uitgeverij, meer promotie voor het boek kon genereren of omdat het simpelweg beter aansloeg op de Nederlandse markt. Hoe dan ook, er was veel publiciteit, maar de recensies waren erg wisselend. Dit heeft ongetwijfeld ook te maken met de verschillende soorten media waarin de boekbesprekingen verschenen, die ook allemaal een verschillend lezerspubliek dienden met waarschijnlijk een andere smaak en interesse. Recensies in tijdschriften die meer literaire werken behandelden waren vrij negatief over het werk, terwijl in regionale periodieken het boek overwegend positief ontvangen werd. Zo werd bijvoorbeeld in het regionale blad De Gooi- en Eemlander25 een korte maar lovende recensie geschreven: het verhaal en de hoofdpersonen zijn ‘uitstekend geschetst en volgehouden’ en het landschap ‘prachtig beschreven’. ‘Met belangstelling’ zal ook naar het tweede deel uitgekeken worden. In het Zaans volksblad staat boven de recensie: Een niet vlekkeloos, doch belovend debuut.26 De roman is ‘spannend’ en ‘aantrekkelijk geschreven’, maar sommige hoofdpersonen worden nogal karikaturaal weergegeven, wat volgens de recensent maakt dat het boek soms iets te ‘makkelijk’ is. Ook hier speelt het landschap een rol; het taalgebruik vind de auteur te ‘litterair’ voor een roman tegen deze achtergrond.

22

Letterkundig Museum, archief 0447 B2 Brieven van AAM Stols aan Mia Bruyn – Ouwehand. 23

Soerabaijasch Handelsblad, 02-10-1937 en Bataviaasch Nieuwsblad, 26-08-1937. 24

Ernest van der Hallen, Mia Bruyn – Ouwehand in: Boekengids 16, 1938 pp. 7-8. 25

De Gooi- en Eemlander, 18-11-1938. 26

Zaans volksblad: sociaal-democratisch dagblad, 22-11-1938.

16

Er is een Indische krant waarin iets over de Rhijnmonders geschreven is, De Indische Courant. Hier wordt juist erg positief geschreven over het boek, dat het een ‘mooi en goed boek’ is, dat een stuk ‘Nederlandse cultuurgeschiedenis’ herbergt. Opvallend is dat de recensent wel opmerkt dat het plot wat simpel is, maar dat dit nodig is voor het overbrengen van de boodschap van het boek, volgens de recensent: “legt zij zich er meer op toe aan te toonen, hoe het geloof, dat met den mond beleden wordt, in het werkelijke leven telkens wordt verloochend. (…)”27 Hierdoor wordt in de recensie niet zo de nadruk gelegd op de verhaallijn of personages. Ook hier worden, net als in de Indische reacties op Dr. Heldrings grote conflict, de schrijfstijl en de beschrijvingen van het landschap verdienstelijk gevonden. In tijdschriften die werken van meer literaire aard bespraken zoals Elsevier’s Geïllustreerd maandtijdschrift en Elckerlyc, tijdschrift voor christelijke letterkunde verschenen uitgebreidere recensies die niet zo positief waren over het boek. Recensent Van der Stoep schreef in Elckerlyc28 dat wat betreft de stijl van de roman de taal vaak te ‘artistiek’ was, en daarmee te zeer afweek van de sfeer van het werk. Verder schreef hij dat de hoofdpersonen te karikaturaal zijn en daarmee hun religieuze persoonlijkheden. Hij velde het oordeel dat het boek te eenzijdig was, en dat de schrijfster echt ‘begrip’ van de Katwijkse mensen en hun leefwereld eigenlijk niet had. Recensente Marie Schmitz van Elsevier’s Geïllustreerd maandtijdschrift29 vond het boek ‘middelmatig’. Zij oordeelde dat de stijl van de roman qua stijl geen eenheid was, en dat de gehanteerde schrijfstijlen niet bij de materie van het boek pasten. Ook zijn de personages ‘rommelig’ en onrealistisch doordat het boek veel psychologische tegenstrijdigheden bezat. Verkoop De recensies waren kortom heel wisselend en over de verkoop van De Rhynmonders viel vanaf het begin weinig positiefs te zeggen. Dit blijkt uit brieven van Van Dishoeck; hij schreef aan Mia dat de verkoop erg slecht ging en dat van alle kanten geadviseerd werd het geplande vervolg De Vrijbuiter terug nadrukkelijk niet als ‘tweede deel’ in de markt te zetten, maar als een losstaand nieuw werk. Van Dishoeck was het hiermee eens, meldde Mia dat hij zelf zich met deze zaak zou gaan bezighouden en ook zou proberen een nieuwe passende titel voor het boek te vinden. Met deze adviezen is blijkbaar wel iets gedaan. Het tweede deel De Vrijdenker terug werd een jaar later uitgegeven met als titel De Vrijbuiter terug; dit verschilt niet zo veel, maar er is wel een samenvatting aan het begin opgenomen van De Rhynmonders. Verder is ook de vormgeving van het boek veranderd. Bij De Rhynmonders wordt in brieven van Van Dishoeck en Mia gesproken over de tekenaar van ‘schetsen voor de omslag’, recensent Van der Stoep omschrijft ook het uiterlijk van het boek: er staan bomschuiten tegen het duin op, met op de achtergrond Katwijk met de witte kerk aan de boulevard. De Vrijbuiter terug is wat dat betreft wat soberder en heeft op de voorkant alleen de titel. Er zijn geen aanwijzingen dat dit boek nu wel goed verkocht werd, er was ook minder publiciteit. Zo verschenen er in bovengenoemde tijdschriften geen recensies meer, ook in kranten en tijdschriften werd niets geplaatst. Wel blijkt uit de briefwisseling tussen Van Dishoeck en de schrijfster dat er een aantal jaar later toch sprake was van een eventuele herdruk. Bij deze herdruk is het duidelijk dat andere belangen dan zakelijke een rol spelen. In een brief van rond die tijd, tegen het eind van de oorlog, schreef Van Dishoeck het volgende:

27

Van onze boekenplank. De Rhijnmonders. (De Hoogmoedigen) in: De Indische Courant 16-12-1938. 28

D. van der Stoep Een Katwijksche roman in: Elckerlyc, tijdschrift voor christelijke letterkunde: jaargang 3, nr. 12, maart 1939, pp. 10-11. 29

Marie Schmitz, Boekbespreking Mia Bruyn – Ouwehand, De Rhijnmonders. in: Elsevier’s Geïllustreerd maandtijdschrift: jaargang 49, deel 98, 1939 , p. 204.

17

“Zeker heb ik het plan gehad je boeken te herdrukken, in de eerste plaats uit hoofde van onze vriendschap.”30 Van deze herdruk is het nooit gekomen; later dat jaar volgde de breuk tussen Van Dishoeck en Mia naar aanleiding van de eerder genoemde ‘kwestie Mieke’. Dat er over een herdruk gesproken werd is wel opmerkelijk; als er nog veel boeken over waren zou de schrijfster dat zelf toch ook niet gewild hebben. In de enige bewaarde brief van Mia aan Van Dishoeck schreef ze eerder naar aanleiding van de tegenvallende verkoop van De Rhynmonders dat ze hoopte dat hij geen zakelijke verliezen zou lijden door de uitgave.31 Succesvolle periode Een verklaring voor deze herdruk zou kunnen zijn dat de boeken na een aantal jaar beter gingen verkopen omdat ze langzaam hun weg naar een andere doelgroep vonden: de clientèle van uitgeverij Callenbach, waarbij de schrijfster kort hierna ook een contract tekende. Ze kreeg hierbij een riant voorschot en er waren blijkbaar goede voorwaarden aan verbonden. Ze liet dit namelijk nog aan Van Dishoeck weten, die antwoordde dat hij haar ‘uiteraard vrij liet’ en hij noemde de voorwaarden ‘exceptioneel gunstig’. Na de oorlog volgden nu de succesvolle boeken Springvloed en Dreigende branding, die, zoals in de bibliografie al vermeld, een ander vervolg aan De Rhynmonders gaven dan De Vrijbuiter terug. Waarom dat gebeurd is kan door dit onderzoek niet verklaard worden, daarvoor zou bijvoorbeeld een vergelijking met andere romans die bij Callenbach uitkwamen nodig zijn. Wat wel een duidelijk verschil is, is dat Springvloed en Dreigende branding niet zo gedistantieerd zijn van De Rhynmonders als De Vrijbuiter terug. De kaften van de uitgaven bij Callenbach zien eruit zoals de eerder genoemde recensent Van der Stoep dit in zijn boekbespreking over De Rhynmonders beschreef. De voorkant is gesierd met een schets van de Katwijkse duinen, een vrouw in Katwijkse klederdracht en de karakteristieke witte kerk aan de boulevard. Deze delen zijn dus juist herkenbaar gemaakt als vervolg, en De Rhynmonders, Springvloed en Dreigende branding vormen een trilogie. Deze wordt ook nog in de vorm van de Mia Bruyn – Ouwehand Omnibus uit 1981 zo uitgegeven. Hier blijven wel wat ‘losse eindjes’ over: er is een brief uit 1949 waarin de schrijfster haar ‘romans over de kustbevolking’ De Rhynmonders, De Vrijbuiter terug, Springvloed en Dreigende branding noemt, terwijl dit zeker geen ‘eenheid’ is.32 Ook veel later gebeurde er nog iets vreemds: een artikel in de Leeuwarder courant van 1965 verhaalde over de ‘nieuwe’ boeken van Mia Bruyn – Ouwehand: De Rijnmonders en De Vrijbuiter terug, als onderdeel van de Keur-reeks bij Callenbach.33 Deze boeken waren op dat moment al bijna 30 jaar oud. Verder schrijft de recensent dat ‘zoals gewoonlijk de boeken van Mia Bruyn – Ouwehand zich in een vissersplaats afspelen’, terwijl alleen de Katwijkse romans tegen die achtergrond gesitueerd zijn. In de loop van de jaren verschenen nog meer streekromans bij Callenbach, en werden ook nieuwe meisjes- en kinderboeken uitgegeven. Deze laatste twee categorieën zijn bij veel verschillende uitgeverijen uitgekomen, bijvoorbeeld als Witte Raven – pocket. Een aantal romans werd uitgegeven in een boekenreeks als de Spiegelserie of bij boekenclubs. Ze schreef ook losse verhalen en feuilletons in tijdschriften en boeken, en had zelfs haar eigen ‘Mia Bruyn – Ouwehand’- briefpapier

30

Letterkundig Museum, archief 0447 B2 door: Dishoeck, C. A. J. van. 31

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 Mia Bruyn – Ouwehand aan Van Dishoeck.. 32

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: Moll, W. 33

Leeuwarder courant: hoofdblad van Friesland 11-09-1965.

18

voor haar correspondentie. Dit was de tijd dat de schrijfster bekend werd en ging verdienen aan haar schrijversbestaan – er was een vaste schare lezers van haar werk, in ieder geval van haar genre, waar haar boeken gretig afname vonden. Ook kreeg de schrijfster in 1947 en in 1949 een verzoek van literair criticus Willem Moll om handschriften, een foto en briefwisselingen op te sturen teneinde deze te kunnen archiveren; dit kan zeker gezien worden als teken van ‘erkenning’ voor haar succes als schrijfster, al was dat niet in ‘literaire’ kringen.34 Einde van haar carrière Dit bleef niet altijd zo goed gaan. Haar boeken werden bij Callenbach tot 1962 uitgegeven, maar al voor die tijd stuurde Mia manuscripten rond; misschien waren sommige van haar boeken toch niet geschikt voor hun achterban. Ze stuurde in 1953 zelfs een manuscript naar Van Dishoeck, (NB: tussen de breuk in 1945 is er geen persoonlijke correspondentie meer geweest) maar deze antwoordde met een kort formeel briefje dat de uitgeverij haar (naamloze) werk niet kon uitgeven. Later, in 1963, stuurde de schrijfster ook een manuscript naar uitgeverij Querido. Zij schreven te weten dat de schrijfster een ruim lezerspubliek had, maar wilden haar roman die ze Wij speelden het leven noemde niet publiceren. Ook in de correspondentie met Van Dishoeck kwam een manuscript ter sprake, De gevleugelde farao, dat hij niet uit wilde geven maar waarvan hij wel voor zichzelf een exemplaar heeft laten drukken. Hoeveel manuscripten niet uitgegeven zijn is niet te zeggen. Misschien was haar werk nooit ‘literair’ genoeg voor een ander publiek dan dat van de streekroman, misschien heeft haar imago als ‘Callenbach-schrijfster’ er ook voor gezorgd dat een uitgeverij als Querido haar werk niet wilde uitgeven. Na deze laatste afwijzing zijn er geen sporen meer van literaire activiteiten van Mia Bruyn – Ouwehand.

Haar schrijven en levensopvattingen Van echt ‘broodschrijven’ zal bij Mia Bruyn – Ouwehand geen sprake zijn geweest: ze hield altijd haar Mensendieck-praktijk aan en haar man had op een aantal jaar na, in de depressie, ook een betrekking. Bedoelingen had Mia Bruyn – Ouwehand met haar werk niet, schreef ze in haar brief aan Willem Moll. Haar romans bedacht ze door zich als beginpunt een streek voor te stellen, waar zij ‘als vanzelf’ de bijbehorende karakters en gebeurtenissen in zag verschijnen.35 Door haar periode bij uitgeverij Callenbach, die een bepaald lezerspubliek bediende en bijvoorbeeld vooral bekend was door zondagsschoolboekjes, werd zij waarschijnlijk wel gezien als christelijk schrijfster. Dit blijkt ook uit een antwoord op een brief over haar schrijven waar ze schreef dat het een ‘vergissing’ is haar als christelijk schrijfster aan te duiden, terwijl haar hierin niets gevraagd werd over haar levensopvatting. Het is niet vreemd dit te denken, omdat in sommige van haar boeken religie voor de hoofdpersonen wel een belangrijke rol speelt, en niet op de karikaturale manier van De Rhynmonders. Mies had met haar trouwen gebroken met de orthodox-christelijke calvinistische opvoeding die zij in haar jeugd ontvangen had, maar toch schreef ze aan Willem Moll dat ze wel ‘van de bijbel hield’ en dat ze de stoïsche levenshouding vanuit het Nieuwe Testament probeerde te volgen. Mies vond de kerk te ‘verzakelijkt’, en is ook later niet toegetreden tot een kerkgenootschap. Verder koos ze ervoor na haar dood gecremeerd in plaats van begraven te worden, wat in die tijd zeer vooruitstrevend was. Crematie werd in Nederland in 1955 toegestaan, maar werd in 1968 pas echt gelijkgesteld aan een begrafenis. Van 1955 tot 1968 had iemand met de wens gecremeerd te worden

34

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: Moll, W. NB.: de schrijfster antwoordde Willem Moll overigens dat zij geen brieven bewaarde, dus de brieven die in het Letterkundig Museum zijn, zijn er niet zo gekomen. 35

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: Moll, W.

19

een speciaal codicil nodig.36 In de katholieke en protestantse gemeenschappen was al lange tijd discussie gaande over of crematie wel of niet toegestaan was, en in de jaren 1960 begon dit ook daar, hetzij heel weinig, voor te komen.37 Het is dus ook hieruit af te leiden dat het onwaarschijnlijk is dat Mies zich nog met een kerkelijke traditie verbonden voelde. In haar verdere opvattingen was ze wel liberaal, daar zijn nog enkele aanwijzingen voor. Zo was ze bijvoorbeeld een voorstander van echtscheiding, wat in de jaren 1950-1970 nog niet zoveel voorkwam.38 Ook het vermelden waard is dat in de eerder besproken recensie over Dr. Heldrings grote conflict in de katholieke Boekengids gerefereerd werd aan de ‘neo-malthusiaansche’ beginselen in het boek. De recensent schreef dat de opvattingen over geboortebeperking die de dokter erop na houdt heeft niet stroken met zijn personage, maar hij als katholiek zal een ‘natuurlijke’ afkeer hebben tegen alleen al het noemen van deze term. In het boek, dat zich afspeelt in Nederlands-Indië, komt twee keer een gesprek voor over geboortebeperking, beide keren gaat dat over de Javanen. De hoofdpersoon vindt dat dit bij de binnenlandse bevolking moet kunnen, omdat er teveel inlanders zijn en ze zo uitgebuit kunnen worden door de Europeanen. Ook abortus komt in het boek voor: als de vrouw van de hoofdpersoon een buitenechtelijk kind verwacht, verkeert ze lange tijd in tweestrijd, bezoekt zelfs een illegale abortuskliniek, maar kiest ervoor het niet te doen. Haar man neemt het kind op en doet zijn best te verhullen dat dit niet van hem is. Ook in De Rhynmonders komt dit thema voor, hetzij in iets andere vorm. Hoewel opvattingen en gebeurtenissen die de schrijfster in haar boeken verwerkte wel uit haar eigen omgeving kwamen, is het niet zo te zeggen dat Mies dus tegen abortus en voor geboortebeperking was. Wel kunnen we zeggen alleen al het aansnijden van deze onderwerpen – en dat niet op een veroordelende manier zoals in de recensie gebeurde – getuigt van een liberale geest, zeker voor een vrouwelijke auteur. Eind jaren 1930, toen Dr. Heldrings grote conflict uitkwam, was er een hevige discussie gaande in Nederland. Neomalthusianisme en abortus gingen hierin ‘hand in hand’, abortus was nog strafbaar en hoewel voorstanders van geboortebeperking zich meestal baseerden op economische redenen of de angst voor overbevolking, kwamen de tegenstanders net zoals met abortus met moraal-ethische bezwaren. Zelfs het openlijk spreken over deze onderwerpen stuitte in de samenleving van toen op veel weerstand.39 Mies had wel het plan een roman te schrijven waarin ze haar levensopvattingen zou verwerken, hier was ook al een manuscript van, zo schreef ze aan Willem Moll. In deze brief heeft ze de eerste pagina’s meegezonden, maar deze lagen niet in het archief en ook dit manuscript is nergens bewaard gebleven.40

36

Wijziging van de Wet op lijkbezorging, zitting 1967-1968 9 mei 1968. H. K. J. Beernink, C. H. F. Polak, R. Kruisinga, te raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek Den Haag: http://resourcessgd.kb.nl/SGD/19671968/PDF/SGD_19671968_0001731.pdf laatst geraadpleegd: 22-05-2014. 37

I. Franke Crematie in Nederland 1875 – 1955 Matrijs 1989: Utrecht pp. 41-54. 38

Onderzoek Centraal Bureau voor de Statistiek naar echtscheiding, te raadplegen via: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37296ned&D1=0-51&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&VW=T Laatst geraadpleegd: 22-05-2014. 39

J. de Bruyn, Geschiedenis van de abortus in Nederland. Een analyse van opvattingen en discussies 1600-1979. Amsterdam 1979: Van Gennep, pp. 63-78, 124-125, 140-141. 40

Letterkundig Museum, archief 0447 B1 aan: Moll, W.

20

Het verdriet van de streekroman

Het werk van Mia Bruyn – Ouwehand had dus zeker wel voldoende belangstelling, gezien ze ervan kon leven en ze een groot lezerspubliek had. De uitgeverijen die haar werk publiceerden waren niet erg klein of onbekend. Verder is haar oeuvre ook vrij omvangrijk, en verschenen er in verschillende tijdschriften en kranten recensies. Toch ontbreekt zij in de literatuurgeschiedenis – dit heeft waarschijnlijk te maken met de status van de streekliteratuur in Nederland, waartoe haar werk integraal gerekend werd en zijzelf zo als ‘streekromanschrijfster’ geclassificeerd werd. Dit label is zeker van invloed geweest op haar latere bekendheid. Hiertoe volgt een korte schets van de streekliteratuur in Nederland. Wat is een streekroman? De streekliteratuur wordt op verschillende manier . De terminologie die in verschillende overzichten gebruikt wordt schept al verwarring: er circuleren termen als ‘streekroman’, of ‘streekliteratuur’, maar ook ‘heimatliteratuur’, ‘provincialisme’ en ‘regionalisme’, termen die allemaal min of meer hetzelfde aanduiden. Het onderscheid tussen bijvoorbeeld ‘streekroman’ of ‘-literatuur’ is dat de laatste iets gewichtiger overkomt en eigenlijk gebruikt wordt voor gecanoniseerde schrijvers als Felix Timmermans of Herman de Man. ‘Heimatliteratuur’ is een term uit het onderzoek in het Duitstalige gebied, regionalisme en provincialisme werden gebruikt in het ‘regionalisme-debat’ dat woedde in de jaren ‘30 en zijn ook aanduidingen voor hetzelfde genre, maar in een ander vertoog. Ik zal de termen hierna door elkaar gebruiken zonder daar verder iets mee aan te duiden. Ook zijn er naslagwerken die alleen de Vlaamse, alleen de Nederlandse of allebei behandelen.41 Omdat de ontwikkeling en situering van de streekliteratuur in beide regio’s sterk op elkaar lijkt en om een volledig beeld te krijgen, gebruik ik deze allebei. De streek in de roman De term streekroman veronderstelt de binding met een gebied, maar niet alle streekliteratuur is geschreven met de nadruk op de omgeving en dit is niet een exclusief gegeven voor een streekroman. Verschillende auteurs noemen kenmerken die met elkaar als een definitie kunnen vormen, door literatuur die aan een aantal kenmerken voldoet tot de streekliteratuur te rekenen. Hier volgen drie verschillende omschrijvingen om een aantal verschillende benaderwijzen weer te geven. F. de Schutter schrijft in zijn naslagwerk Het verhaal van de Nederlandse literatuur42 dat het eigene aan de streekroman vooral de toon is waarmee over het gebied en de mensen gesproken wordt. De mensen, het landschap, het dialect, het geloof en het meebewegen met de riten uit het kerkelijk jaar zijn belangrijke elementen die steeds terugkomen. De streekroman bestaat uit alle of een groot aantal van de volgende elementen: streek of gebied, een bepaald soort mensen, dialectgebruik, een sterke godsdienstigheid met daarbij de vertegenwoordiging van gebeurtenissen in het kerkelijk jaar en een bepaald ‘optimisme’ dat in de dingen verscholen ligt. Ook stelt De Schutter dat de houding van de schrijver kenmerkend is: de auteur is geëngageerd en spreekt met een zekere genegenheid/weemoed over het onderwerp. Tegen de ‘trend’ vooruitstrevend en vernieuwend te

41

Zie bijvoorbeeld De Schutter 2000, Greshoff & De Vries 1925, die zowel het Vlaamse als het Nederlandse taalgebied behandelen, waar Anbeek 1990 of Lissens 1953 zich respectievelijk alleen op het Nederlandse of het Vlaamse richten. 42

F. de Schutter Het verhaal van de Nederlandse literatuur, deel 3: De beweging van Tachtig – Van Nu en Straks – Interbellum Kapellen 2000: Pelckmans.

21

zijn in kunst en literatuur gaat de streekroman in door juist over de tijd die net voorbij (aan het gaan) was te schrijven.43 De Geest et al die met hun artikel Streekliteratuur in Vlaanderen en Nederland: een probleemstelling44 pleiten voor een herwaardering van de streekliteratuur, vinden de term ‘streekliteratuur’ problematisch. Zij vinden dit een slecht concept omdat het tegelijkertijd overal en nergens op van toepassing is: wanneer uitgegaan wordt van een beschrijving van een binding met streek of identiteit van de bewoners kunnen veel teksten in meer of mindere mate tot de streekliteratuur gerekend worden. De term heeft ook een connotatie die veronderstelt dat het een soort ‘tweederangs’-literatuur betreft, terwijl de kwaliteit van de schrijvers en werken onderling sterk kan verschillen. De auteurs beschrijven een aantal zeer verschillende subcategorieën die tot de streekliteratuur behoren: er is een deel ‘volksliteratuur’, dat bepaalde waarden met zich mee draagt en overbrengt, er is streekliteratuur met een naturalistische of biologisch-deterministische inslag en er verschenen zelfs nationaalsocialistische romans die een politieke en sociale ideologie aanprijzen. De auteurs komen tenslotte toch tot een aantal kenmerken: de problematiek van de moderniteit, zowel voor de gemeenschap als het individu, wordt vaak beschreven, er is veel ruimte voor godsdienstige en morele thema’s – als vanzelfsprekend is er ook een rol voor de pastor of dominee weggelegd - en ook geven veel boeken door het leven van de personages een getrouwe beschrijving van de gebruiken, geschiedenis en monumenten in de streek.45 Hier is dus ook de streek belangrijk, maar tegelijkertijd zien ze dit corpus teksten als zo breed dat deze verzamelnaam eigenlijk geen recht doet aan de inhoud. Een derde omschrijving van streekliteratuur legt juist de nadruk op de omgeving; de verhouding van de protagonist tot de omgeving. Kunne doet in haar dissertatie Heimat im Roman: Last oder Lust? onderzoek naar de transformatie van het genre.46 Grondbeginsel is voor haar de verbondenheid met de omgeving die op verschillende manieren belangrijk is voor de hoofdpersoon: bijvoorbeeld als toevluchtsoord of juist gesloten en verstikkende gemeenschap. Dit speelt altijd een grote rol in de verdere loop van het verhaal en daarom is dit heel belangrijk.47 Ook Menno ter Braak, die een rol speelde in het regionalisme-debat waar ik het verder nog over zal hebben, geeft een – summiere - definitie die ik niet echt als vierde meereken in dit rijtje maar wel wil noemen. Hij stelt dat boeken behorende tot het regionalisme geïnspireerd zijn op landelijke motieven en met voorkeur voor de landelijke atmosfeer zijn geschreven, maar er zeker een verschil in kwaliteit tussen de verschillende boeken zit.48 De definitie Wat nu een goede definitie van streekliteratuur is, wordt niet helemaal duidelijk. Er zijn een aantal aspecten die gedeeltelijk of allemaal in de streekliteratuur voorkomen, hier zou men op af kunnen gaan, maar zonder een kwalitatief oordeel over het werk te vormen. Een streekroman zou dan van de volgende kenmerken er een aantal hebben: 1) Er is in meerdere of mindere mate een verbintenis van de hoofdperso(o)n(en) met de streek, positief of negatief. 2) Er speelt een zekere

43

De Schutter, 306-309 44

De Geest et al, ‘Streekliteratuur in Vlaanderen en Nederland: een probleemstelling’ in: Spiegel der Letteren 47 2005, 2, 89-98. 45

De Geest et al, Streekliteratuur, 90-97. 46

A. Kunne, Heimat im Roman: Last oder Lust? Transformation eines Genres in der Österreichischen

Nachkriegsliteratur, Amsterdam 1991: Atlanta. 47

Kunne, Heimat im Roman, 25-26. 48

Menno Ter Braak, Provincialisme-regionalisme – Coolen, Claes, De Man. In: Verzameld werk V: kronieken 109

Amsterdam 1949: van Oorschot.

22

folklore/idealisering van het verleden. 3) Religie speelt een belangrijke rol, voor het individu en de gemeenschap, maar ook de riten van het kerkelijk jaar en de pastoor of dominee kunnen en prominente plaats innemen. 4) Er kan dialect in voorkomen, variërend van enkele lokale termen tot helemaal in dialect geschreven. 5) Een conflict met de moderniteit, voor gemeenschap of individu, kan een thema zijn. 6) De gebruiken van een streek kunnen uitvoerig besproken worden, met soms een encyclopedisch karakter. Periodisering en receptie De streekliteratuur kwam eind negentiende eeuw op en werd zeer populair in het interbellum. In deze periode, rond 1900, volgde het naturalisme de romantiek als stroming op en dit heeft ook invloed gehad op de streekliteratuur. Het genre kan verdeeld worden in twee ‘generaties’: de eerste generatie streekliteratuur van voor 1900 geeft, beïnvloed door de romantiek, een sterk geïdealiseerd en romantisch beeld van het platteland. De tweede generatie, na 1900, is door de invloed van het realisme en naturalisme realistischer.49 Toch was ook dit type streekliteratuur duidelijk anders dan de fatalistische fin-de-siècle-literatuur. In het begin van de 20e eeuw waren er ook grote culturele en politieke veranderingen: Europa kwam in de eerste wereldoorlog terecht, wat ook op cultureel gebied zijn weerslag had, en het realisme werd begin jaren twintig opgevolgd door het expressionisme. In deze tijden van grote veranderingen had de streekliteratuur – juist gericht op vroeger tijden – groot succes.50 Dit was aanvankelijk zowel kwalitatief als kwantitatief. Streekliteratuur verscheen in grote oplages en er werden toneelstukken, hoorspelen en films op bekende romans gebaseerd.51 Ook de eerste recensies over bijvoorbeeld Pallieter waren lovend, maar er werd na verloop van tijd meer kritiek geleverd op inhoud, stijl en taalgebruik.52 Dit gebeurde vooral in het ‘Regionalismedebat’ dat begin jaren ‘30 woedde in de lage landen. Het bleef niet beperkt tot een discussie in literaire tijdschriften onder bekende critici, maar hield overal de gemoederen bezig. Vooraanstaande critici als Menno ter Braak en Hendrik Marsman ageerden fel tegen regionalisme/provincialisme. Volgens Marsman moest literatuur het ‘onalledaagse en bijzondere’ beschrijven, en deed het provincialisme juist het tegenovergestelde.53 Ter Braak schreef dat er in regionalisme het gevaar schuilt de ‘grote en diepe levensdingen’ niet te zien, waardoor dit genre op een lager niveau bleef steken.54 De streekroman verdween hierna uit het literaire discours – aan nieuwe streekromans werd in gezaghebbende tijdschriften nauwelijks aandacht besteed, of dit waren satirische stukken over auteurs en hun werk. Het intellectualisme, waartoe ook Ter Braak behoorde, werd de dominante literaire stroming en hier paste de streekliteratuur zeker niet in.55 Al werd de streekliteratuur door de literaire elite terzijde geschoven, bij het publiek bleef zij populair – verkoopcijfers bleven hoog en nog steeds verschenen films en toneelstukken gebaseerd op de ‘klassiekers’ uit de streekliteratuur. Na de tweede wereldoorlog verdween het genre in de marge.56 Grote uitgeverijen gaven geen streekliteratuur meer uit, maar ook het lezerspubliek en het aantal succesvolle auteurs slonk. Er bleef een selecte groep schrijvers, lezers en uitgeverijen over die niet in

49

Van Gorp, Delabastita, Vis, Verkruijsse Algemeen letterkundig lexicon te raadplegen via DBNL.nl:

http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03045.php Laatst geraadpleegd: 25-4-2014 50

Lissens, 144-146; De Schutter, 305-306. 51

De Schutter, 305; Slegers 217. 52

De Schutter, 308. 53

Slegers, 219. 54

Ter Braak, 107. 55

De Schutter, 351. 56

De Schutter, 311.

23

de ‘mainstream’ opereerde maar een apart milieu vormde.57 De streekliteratuur veranderde hierna ook weer: na de oorlog heerste een nieuw geestesklimaat en was de verheerlijking van het platteland niet aansprekend genoeg meer voor het grote publiek. Ook bestond ‘het platteland’ zoals in de streekliteratuur beschreven niet meer. Nu veranderde ook het genre zelf in de derde generatie streekliteratuur: onproblematische romans die zich in een alternatieve ‘overzienbare’ werkelijkheid afspelen en over bekende problemen en oplossingen handelen en ook afgestemd zijn op een potentieel lezerspubliek.58 Dit is ook te zien aan overzichten van de literatuurgeschiedenis die door de tijd heen gepubliceerd zijn. Vanaf het begin van de 20e eeuw werd in deze overzichten de streekliteratuur ook genoemd, hetzij niet altijd als aparte stroming maar wel als een belangrijk letterkundig fenomeen. Vanaf ongeveer 1960 begon dit minder vanzelfsprekend te worden, en werden soms alleen bekende auteurs genoemd als Timmermans of De Man. Gaandeweg verdwenen zij ook, en op enkele uitzonderingen na is er in de recentste overzichten helemaal geen aandacht voor streekliteratuur.59 Dit geeft de indruk alsof de streekliteratuur nooit bij de literatuurgeschiedenis heeft gehoord. Moderne literatuurgeschiedenis – Massalectuur en de ‘happy few’ In de moderne literatuurgeschiedschrijving, vanaf rond 1990, werd de streekliteratuur juist niet meer besproken.60 Hierover schreef ook de reeds genoemde Neerlandicus P. J. Meertens in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1967-1968 een interessante bijdrage aan de discussie die veel verklaart: Stiefkinderen van de Letterkunde.61 Hij stelt dat in de literatuurwetenschap bepaald wordt wát literatuur is door de literair-historicus, die daartoe zelf “aesthetische maatstaven” aanlegt en de auteurs daaraan toetst. Of deze hiermee populaire boeken uitsluit of juist een werk met beperkte oplage veel aandacht geeft, en hiermee enige subjectiviteit tentoonspreidt, is deel van de wetenschap. Om Meertens te citeren: “De literair-historicus schift.” 62

Een discussie over de definitie en maatstaven die gehanteerd moeten worden vindt volgens hem niet plaats in het domein van literairhistorici, maar in dat van de filosofen. Een echte definitie van wat literatuur is bestaat dan ook niet, maar op enkele uitzonderingen na is men het wel eens welke auteurs in de literatuurgeschiedenis opgenomen moeten worden.63 Wat nu overblijft, en dus buiten het domein van de literatuurgeschiedenis blijft, is volgens Meertens de volkslectuur. Dit is “de lectuur die voor de brede massa van het volk geschreven is en die ook inderdaad door deze massa gelezen wordt.” Bij wat hij rekent tot volkslectuur kan ook wel enig literair werk zitten (hij noemt Merijntje Gijzen van A. M. de Jong; later ook verfilmd) maar een literair werk schrijven was niet het doel van de auteur en derhalve kan dit niet tot de literatuur gerekend worden. Ook is er een ander criterium: dat de volkslectuur een korte levensduur heeft. Na 50 of 100 jaar zijn de meeste werken ‘terecht’ lang vergeten en dat op zich is voor de literairhistoricus een teken dat de auteur in een literaire geschiedschrijving niet thuis hoort.64

57

B. Vanheste, Streekromans: tussen literatuur en lectuur? in: Volkscultuur, tijdschrift over tradities en

tijdsverschijnselen – jaargang 3 nr. 3: Utrecht 1986, pp. 7-12. 58

Vanheste, 11-12; De Beukelaar, De lezer van de streekroman, een groep apart? in: Volkscultuur, tijdschrift

over tradities en tijdsverschijnselen – jaargang 3 nr. 3: Utrecht 1986, p. 18. 59

De Geest et al., 89. 60

De Geest et al., 90. 61

P. J. Meertens Stiefkinderen van de Letterkunde in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse

Letterkunde 1967-1968 pp. 37-46. Leiden 1969: Brill. 62

Meertens 1969, 38. 63

Meertens 1969, 37-38. 64

Meertens 1969, 39-40.

24

Het onderscheid literatuur-volkslectuur is helder, maar Meertens pleit niet voor het vergeten of geheel buiten beschouwing laten van deze laatste groep. De streekroman moet bestudeerd worden als cultureel verschijnsel behorende bij deze ‘volkscultuur’. Dé letterkunde is zoals Meertens schrijft in het bezit van de “happy few”, waarnaast de interesses en lectuur van de massa zich in een ander vlak bevinden.65 Modernistische visie op de literatuur Wat is nu de gedachte achter deze ‘schifting’ waar Meertens over schrijft? Voor hem is het belangrijk dat de auteur van een werk tenminste de bedoeling had een literair werk te schrijven, hij duidt de rest als ‘amusementslectuur’, die voor zowel de auteur als voor het lezerspubliek als pure ontspanning dienen. De Geest et al. zien in de moderne literatuurgeschiedenis wat zij noemen een ‘modern permis’: de literatuur moet normdoorbrekend en innoverend zijn. Dit is ook te zien aan hoe er in gezaghebbende literaire tijdschriften als De Nieuwe Gids over streekliteratuur (of juist niet) geschreven wordt. De streekroman is in dit licht als propaganda van oude waarden en moraal eerder een obstakel. Dé literatuur moet autonoom zijn, en zich van invloeden van de politiek of andere partijen (kerk) losgemaakt hebben.66 Publiek Ook over het lezerspubliek van de streekliteratuur bestonden en bestaan veel vooroordelen. Vanuit de moderne literatuurgeschiedenis is een beeld ontstaan dat de streekroman een bepaald lezerspubliek bedient, en specifieker nog ‘voor en door protestants-christelijke plattelandsvrouwen van middelbare leeftijd’ is geschreven.67 De vraag is echter in hoeverre dit opgaat voor het geheel of zelfs een deel van het genre. De eerste generaties streekliteratuur, zeker tot de tweede wereldoorlog, werden door iedereen gelezen.68 Al speelde in het interbellum de streekliteratuur geleidelijk geen rol van betekenis meer in het literaire discours, ze bleef een groot en divers lezerspubliek houden. Zo is ook de grote bekendheid van bijvoorbeeld in het Vlaamse taalgebied Pallieter (1916) en in het Nederlandse de roman Het Wassende Water (1925) te verklaren - deze laatste werd overigens nog in 1982 met groot succes verfilmd. Na WOII, gelijk met de verandering van het genre, kreeg de derde generatie streekliteratuur wel een ‘eigen’ publiek. Veel lezers stapten over op andere literatuur en nieuwe lezers gebruikten het genre vaak als ‘opstap’ om erna ook andere soorten romans te gaan lezen.69 Er zijn hier wat onderzoeken naar gedaan, al kunnen deze misschien alleen een tendens aanduiden en zijn ze niet representatief. Uit cijfers van de Stichting Speurwerk betreffende het Boek70 concludeerde neerlandica Alice Bouwland in 1960 dat het lezerspubliek van de moderne streekliteratuur vooral uit ‘protestantse plattelandsvrouwen met een lagere opleiding’ bestaat. De stichting bestaat niet meer en ook hoe dit onderzoek is gedaan is niet meer na te gaan.71 Ook werd er voor het themanummer over de streekroman in het tijdschrift Volkscultuur in 1986 een enquête gehouden in bibliotheken en -bussen

65

Meertens 1969, 46-47. 66

Geest et al., 91. 67

De Beukelaar, 19. 68

De Schutter, 305. 69

Vanheste, 10-12. 70

NB: de Stichting Speurwerk betreffende het Boek bestond van 1960-2006, maar vanaf de jaren ‘80 werd

onderzoek door geldgebrek veel minder en in verschillende vormen gedaan. 70

http://www.boekblad.nl/doek-valt-voor-stichting-speurwerk.123982.lynkx 70

http://www.bibliopolis.nl/studies/search/database/DOCUBOEK/manual/5.2.10/page/2/maximumRecords/1/

personenkaart/Amsterdam%2C+Stichting+Speurwerk+betreffende+het+Boek Laatst geraadpleegd: 11 mei 71

De Beukelaar, 18-19.

25

in Aalten en Groenlo, destijds respectievelijk overwegend protestants en katholiek. Hieruit kan dus niet iets opgemaakt worden over of het algemene lezerspubliek al dan niet religieus was - maar 8% van de respondenten gaf aan niet christelijk te zijn - maar tussen katholiek of protestants bestond geen verschil. Ook kunnen hieruit geen conclusies getrokken worden over de woonplaats van de gemiddelde lezer - Aalten en Groenlo zijn allebei plattelandsgemeenten. Wel werden een aantal andere aannames bevestigd of ontkracht. 90% van de respondenten die aangaven streekliteratuur te lezen was vrouw, maar er was geen specifieke leeftijd aan gebonden. Verder werd er door de groep respondenten weinig ‘literatuur’ gelezen, waren er veel geabonneerd op een regionaal dagblad, waren de meeste respondenten middelbaar opgeleid maar deze hadden vaak laagopgeleid werk. Ook werd er niet zo gehecht aan een ‘christelijke’ of ‘morele’ visie in de boeken, maar ging het lezen hen vooral om ontspanning. Streekliteratuur in het buitenland Tot slot nog een korte overweging: is het iets typisch Nederlands de streekliteratuur zo als ‘stiefdochter’ van de letterkunde te behandelen? Hierop kunnen we nu geen antwoord geven, maar er zijn bij dit onderzoek een aantal dingen naar voren gekomen die opmerkelijk zijn. In het Regionalismedebat was bijvoorbeeld een van de verwijten dat de streekliteratuur omdat het te eenvoudig werd gevonden ‘niet op Europees peil’ was, maar in deze tijd werd de Nederlandstalige literatuur in Europa juist vertegenwoordigd door schrijvers als De Man en Timmermans, die tot in Scandinavië vertaald en veel gelezen werden - dit genre werd over het algemeen veel gelezen in Europa.72 Het valt andersom ook op dat er weinig belangstelling is voor bepaalde internationale klassiekers die zich op een bepaalde manier in een landelijk milieu afspelen, zoals de werken van William Faulkner of John Steinbeck. Maarten ‘t Hart schreef in 1985 een artikel in De Gids over de geringe vindbaarheid van het werk van William Faulkner in Nederland.73 Volgens hem ligt dit voor een groot deel aan de sfeer die in de boeken opgeroepen wordt. Vaak is bijvoorbeeld de omgeving uitgebreid en vaak poëtisch beschreven, en staat ergens in het boek een kaartje van de omgeving. Volgens ‘t Hart wordt deze manier van de sfeer weergeven in een roman in het Nederlandse taalgebied hierom geassocieerd met streekliteratuur, en wordt een schrijver als Faulkner door uitgeverijen en lezers niet gelezen. Mia Bruyn – Ouwehand en de streekliteratuur Dat het werk van Mia Bruyn – Ouwehand tot de streekliteratuur gerekend werd, heeft dus ook op de bekendheid en waardering van haar oeuvre nadelige invloed gehad. Zo werd er in de tijd waarin ze publiceerde door de ‘mainstream’-media weinig aandacht aan haar oeuvre besteed en in de moderne tijd, door de moderne literatuurgeschiedenis, wordt aan de streekliteratuur in het geheel geen aandacht meer geschonken – dus ook de auteurs raken zo in de vergetelheid.

72

Slegers, 220. 73

Maarten ’t Hart, Faulkner in Nederland. in: De Gids Jaargang 148, Amsterdam 1985 pp. 401-407.

26

Conclusie Allereerst terugkomend op Mia Bruyn – Ouwehand: wie was zij? Op het eerste gezicht lijkt ze, voornamelijk door haar Callenbach-succes, een schrijfster te zijn wiens werk past in de omschrijving van de streekliteratuur die de moderne literatuurgeschiedenis geeft: niet normdoorbrekend of innoverend, niet los van (hier de christelijke) een duidelijke moraal, afgestemd op een speciaal lezerspubliek, gebonden aan een streek en veelal een grote rol voor religie. Dit lijkt nog meer voor de hand liggend wanneer we kijken naar haar afkomst en het feit dat ze boeken over Katwijk aan Zee schreef, die in de ‘Callenbach-contrijen’ erg populair waren. Het is jammer dat er nooit anders naar haar werk gekeken is, want dit beeld lijkt mij onjuist. Er worden belangrijke thema’s aangesneden als abortus of geboortebeperking, wat in de jaren 1930 bepaald vooruitstrevend was, zeker als deze onderwerpen door een vrouwelijke auteur aangesneden werden. Ook uitte ze in haar Katwijk-trilogie eigenlijk forse kritiek op religie, iets wat alleen door de recensent van de Indische courant opgemerkt werd. Hij beoordeelde dit boek dan ook niet op het plot of de karakters, maar op de boodschap die het volgens hem had. Mia Bruyn – Ouwehand verklaarde zelf deze boodschap niet te hebben, maar schrijvend vanuit haar eigen ideeën- en belevingswereld is het wel aannemelijk dat haar eigen visie op de wereld in haar oeuvre terugkomt. Het beeld van een ‘Callenbach-schrijfster’ is op haar persoonlijk leven al helemaal niet van toepassing. Vanuit een zeer conservatief milieu naar Nederlands-Indië vertrekken en in de jaren 1920 alleen terug gaan, een Mensendieck-praktijk beginnen en een schrijversbestaan opbouwen getuigen van een grote mate van zelfstandigheid en doorzettingsvermogen. Zij was door haar activiteiten ook economisch onafhankelijk, in die tijd voor een vrouw ook bepaald vooruitstrevend. Nu had het classificeren van haar oeuvre als streekliteratuur nadelige gevolgen voor haar bekendheid en waardering, maar ook de term ‘streekliteratuur’ op zich is al problematisch. Dit is slechts een aanduiding dat de roman zich in een landelijk milieu afspeelt, of tenminste dat de umwelt een grote rol speelt, maar ook is er een sterke connotatie verbonden aan het begrip. Er gaat vanuit dat de kwaliteit van de roman en het hele genre slecht is, terwijl Menno ter Braak in het Regionalismedebat al signaleerde dat dit niet te zeggen is. Ook is het genre in de hele periode zelf erg veranderd – we hebben gezien dat er grofweg drie generaties zijn – die ook verschillen in kwaliteit en inhoud, waardoor een genreaanduiding ook te beperkt lijkt. De moderne literatuurgeschiedenis richt zich vooral op de laatste vorm van streekliteratuur en beoordeelt deze aan de hand van hun eigen norm, of de literatuur wel normdoorbrekend en autonoom is. Dit is voor de laatste generatie streekliteratuur zeker niet het geval, maar de vraag is of dit wel een goed criterium is de streekliteratuur te beoordelen of überhaupt de literatuurgeschiedenis mee in te delen. Andere belangrijke argumenten als dat het genre lange tijd erg populair was, of dat het toch wel als een soort ‘tegenstroming’ van de fin de siècle-literatuur gezien kan worden, blijven hier ook helemaal buiten beschouwing. Beter zou het bijvoorbeeld misschien zijn de literatuurgeschiedschrijving deels in te richten naar hoe romans in de tijd dat ze uitkwamen ontvangen werden – het is onwaarschijnlijk dat een oordeel over literatuur ook ‘zuiverder’ is naarmate de tijd is gevorderd en de criticus verder van de tijdgeest af staat. Toch is er nooit gepleit, niet ten tijde van het Regionalismedebat en evenmin door de moderne literatuurgeschiedenis, dat de streekliteratuur helemaal buiten beschouwing gelaten moet worden. Het is bijvoorbeeld volgens Meertens een onderdeel van de ‘volkscultuur’ dat wel bestudeerd en ook gedocumenteerd moet worden als cultureel verschijnsel. Dit is ook niet gebeurd, waardoor dit belangrijke onderdeel van de (literatuur)geschiedenis is vergeten. Wat hier duidelijk meespeelt is het

27

(moderne) onderscheid tussen ‘high culture’ en ‘low culture’, waarbij de streekliteratuur tot de laatste categorie behoort en derhalve niet bestudeerd of gewaardeerd wordt. Er zou een herwaardering moeten komen voor het genre, waarbij dan uiteraard ook verschil in kwaliteit tussen de verschillende werken en auteurs gevonden kan worden. In ieder geval kan er niet iets gezegd worden over de kwaliteit van het hele genre. Misschien zouden er zelfs andere criteria dan die van de moderne literatuurgeschiedenis aan de streekroman gesteld kunnen worden. Verder moet met het onderscheid ‘high’ en ‘low’ culture voorzichtig omgegaan worden – de gevolgen zijn dat er blinde vlekken ontstaan in de wetenschap, dus zou dit onderscheid mijns inziens voor de bestudering van cultuur en literatuur geen rol moeten spelen. Er is in recensies over het werk van Mia Bruyn – Ouwehand wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat de ‘sfeer’ die in de boeken geschetst wordt erg goed is, zowel in de Katwijkse als de Indische romans. Dit is toch zeker een belangrijk gegeven waarvoor het jammer zou zijn dit niet mee te nemen, alleen omdat de personages niet ‘rond’ genoeg zijn en er geen heilige huisjes omver geschopt worden. Misschien is dat normdoorbrekende juist het ‘heilige huisje’ van de moderne literatuurgeschiedenis waarvan het tijd is dat dat niet meer bepaalt wat literatuur is en wat niet.

28

Literatuurlijst Gebruikte literatuur D. C. M. Bauduin, Het Indische Leven, uitgeverij H. P. Mijdrecht 1927: Leopold. De Beukelaar, De lezer van de streekroman, een groep apart? in: Volkscultuur, tijdschrift over tradities en tijdsverschijnselen – jaargang 3 nr. 3: Utrecht 1986, pp. 18-32. Menno Ter Braak, Provincialisme-regionalisme – Coolen, Claes, De Man. in: Verzameld werk V: kronieken 109 Amsterdam 1949: van Oorschot. J. de Bruyn, Geschiedenis van de abortus in Nederland. Een analyse van opvattingen en discussies 1600-1979. Amsterdam 1979: Van Gennep. Louis Couperus, De stille kracht, Amsterdam 1900: L. J. Veen N.V. P. A. Daum, Uit de suiker in de Tabak, Enschede 1885: Van der Loef. I. Franke, Crematie in Nederland 1875 – 1955 Utrecht 1989: Matrijs. De Geest et al, ‘Streekliteratuur in Vlaanderen en Nederland: een probleemstelling’ in: Spiegel der Letteren 47 2005. J. Greshoff, J. de Vries, Geschiedenis der Nederlandse letterkunde, Arnhem 1925: Hijman, Kroese, Van der Zande. Robert Haasnoot, Waanzee, Breda 1999: De Geus, hier in de bundel Zeewijk: Waanzee, Steenkind, De Heugling, Breda 2007: De Geus Hella Haasse, Heren van de thee, Amsterdam 1992: Querido. Maarten ’t Hart, Faulkner in Nederland. in: De Gids Jaargang 148, Amsterdam 1985. A. Kunne, Heimat im Roman: Last oder Lust? Transformation eines Genres in der Österreichischen Nachkriegsliteratur, Amsterdam 1991: Atlanta. R. F. Lissens, De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden, Brussel 1953: Elsevier P. J. Meertens Stiefkinderen van de Letterkunde in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1967-1968, pp. 37-46. Leiden 1969: Brill. F. de Schutter Het verhaal van de Nederlandse literatuur, deel 3: De beweging van Tachtig – Van Nu en Straks – Interbellum Kapellen 2000: Pelckmans. C. Slegers, Antoon Coolen 1897 – 1961, Biografie van een schrijver, Oosterhout 2001: Leonard. L. Turksma Nederlanders in Nederlands-Indie – Sociologische interpretatie van een verleden tijd. Academische uitgeverij Amersfoort 1987: Amersfoort.

29

B. Vanheste, Streekromans: tussen literatuur en lectuur? in: Volkscultuur, tijdschrift over tradities en tijdsverschijnselen – jaargang 3 nr. 3: Utrecht 1986, pp. 7-12 . C. W. Wormser, Zoo leven wij in Indië, W. van Hoeve 1942: Deventer Geraadpleegde websites: Van Gorp, Delabastita, Vis, Verkruijsse Algemeen letterkundig lexicon te raadplegen via DBNL.nl: http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03045.php http://www.boekblad.nl/doek-valt-voor-stichting-speurwerk.123982.lynkx http://www.bibliopolis.nl/studies/search/database/DOCUBOEK/manual/5.2.10/page/2/maximumRecords/1/personenkaart/Amsterdam%2C+Stichting+Speurwerk+betreffende+het+Boek http://members.casema.nl/niek.ouwehand/ouwehand-0054.htm http://www.oudejeugdboeken.nl/meisjes/koppenol.html Wijziging van de Wet op lijkbezorging, zitting 1967-1968 9 mei 1968. H. K. J. Beernink, C. H. F. Polak, R. Kruisinga: http://resourcessgd.kb.nl/SGD/19671968/PDF/SGD_19671968_0001731.pdf http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37296ned&D1=0-51&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&VW=T http://www.indonesia.travel/en/destination/687/soekarno-s-exile-home-in-the-city-of-bengkulu Geraadpleegde archieven: Letterkundig Museum, 0447 B1 aan: Donkersloot, N. A. Letterkundig Museum, 0447 B1 aan: Moll, W. Gedateerd: 16 maart 1949. Letterkundig Museum, 0447 B2 Brieven van AAM Stols aan Mia Bruyn – Ouwehand. Letterkundig museum, 0447 B2 door: Dishoeck, C. A. J. van. Letterkundig Museum, 0447 B1 Mia Bruyn – Ouwehand aan Van Dishoeck. Letterkundig Museum, 0447 D4 Een brief van Maria Bruyn-Ouwehand Gedateerd: 9 augustus 1947 Geraadpleegde kranten(artikelen): Bataviaasch Nieuwsblad, 26-08-1937. De Gooi- en Eemlander, 18-11-1938. Leeuwarder courant: hoofdblad van Friesland 11-09-1965. Soerabaijasch Handelsblad, 02-10-1937. Zaans volksblad: sociaal-democratisch dagblad, 22-11-1938. Van onze boekenplank. De Rhijnmonders. (De Hoogmoedigen) in: De Indische Courant 16-12-1938. Ernest van der Hallen, Mia Bruyn – Ouwehand Boekengids 16, 1938.

30

Marie Schmitz, Boekbespreking Mia Bruyn – Ouwehand, De Rhijnmonders. in: Elsevier’s Geïllustreerd maandtijdschrift: jaargang 49, deel 98, 1939.

D. van der Stoep Een Katwijksche roman in: Elckerlyc, tijdschrift voor christelijke letterkunde: jaargang 3, nr. 12, maart 1939.