'MFA kinderboerderij Boezemsingel te Oud-Beijerland€¦ · een kinderboerderij en van...
Transcript of 'MFA kinderboerderij Boezemsingel te Oud-Beijerland€¦ · een kinderboerderij en van...
Toelichting
Bestemmingsplan
'MFA kinderboerderij Boezemsingel’
te Oud-Beijerland
ontwerp juli 2018
- 2 -
INHOUDSOPGAVE PAG.
1. Inleiding 3
1.1 Beknopte projectomschrijving 3
1.2 Aanleiding en doelstelling 3
1.3 Het vigerende bestemmingsplan 4
1.4 Leeswijzer 5
2. Bestaande en beoogde situatie 6
2.1 Inleiding 6
2.2 Oud-Beijerland 6
2.3 Huidige situatie 6
2.4 Nieuwe situatie 7
3. Beleidskader 9
3.1 Inleiding 9
3.2 Rijksbeleid 9
3.3 Provinciaal beleid 10
3.4 Regionaal beleid 11
3.5 Gemeentelijk beleid 11
4. Kwaliteit van de leefomgeving 13
4.1 Bodem 13
4.2 Geluid 13
4.3 Luchtkwaliteit 13
4.4 Bedrijven en milieuzonering en geur 14
4.5 Externe veiligheid 15
4.6 Waterhuishouding 16
4.7 Flora en fauna 18
4.8 Verkeer 19
4.9 Archeologie en cultuurhistorie 20
4.10 Kabels en leidingen 20
4.11 Milieueffectrapportage 20
5. Juridische plantoelichting 22
6. Economische uitvoerbaarheid 23
7. Overleg ex artikel 3.1.1. Bro/Zienswijzen. 24
7.1 Vooroverleg 24
7.2 Zienswijzen 24
Bijlagen:
-Verkennend bodemonderzoek
(Tritium Advies, 24-05-2018, nr. 1803/145/CV-01)
-Quick scan Flora en fauna
(Natuur-Wetenschappelijk Centrum, april 2018, nr. P18-044/W1466)
- Bureauonderzoek en Verkennend Booronderzoek Archeologie
(Hamaland Advies, 08-06-2018, nr. 181892)
-Verkeersonderzoek ontwikkeling kinderboerderij
(Roelofs, 19-06-2018, nr. 71007183-DO2)
- 3 -
1. Inleiding
1.1 Beknopte projectomschrijving.
De gemeente Oud-Beijerland wil de aan de Boezemsingel 5 te Oud-Beijerland gevestigde
kinderboerderij behouden en laten voldoen aan de eisen van deze tijd. Daarnaast is er
behoefte aan het bieden van huisvesting aan enkele maatschappelijke functies. Onderdeel
daarvan is ook het toekomstbestendig maken door vernieuwing en uitbreiding van de
accommodatie van speeltuinvereniging ‘Speelvlucht’. De grond waarop het plan wordt
gerealiseerd is in eigendom van de gemeente Oud-Beijerland.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de gemeente Oud-Beijerland. Op de
hierna opgenomen tekening is het plangebied en de situering van het nieuwe gebouw te
zien.
figuur 1.1: Situering plangebied
1.2 Aanleiding en doelstelling
De gemeente wil van de kinderboerderij/speeltuinlocatie naast recreatie een grotere
maatschappelijke functie maken door het plangebied te herontwikkelen. Verschillende
maatschappelijke organisaties zoals de organisaties Pameijer/ Gemiva, Kivido,
Spelenderwijs, vereniging de Boezem, Welzijn Hoekse waard, het Ordense huis en
speeltuinvereniging Speelvlucht zullen bij de herontwikkeling betrokken zijn en zullen
zich huisvesten in de uitbreiding van de kinderboerderij. De mogelijkheid om het
plangebied te herontwikkelen maakt van het plangebied een plek waar verschillende
maatschappelijke functies kunnen gaan samenwerken.
- 4 -
Daartoe wordt een nieuw gebouw in de vorm van een multifunctionele accommodatie
(MFA) gerealiseerd voor genoemde organisaties. Het bestaande verenigingsgebouw van
Speelvlucht wordt afgebroken. In de MFA komt ook het kantoor en de kantine van de
kinderboerderij gevestigd. De stallen van de kinderboerderij blijven op de huidige locatie
aanwezig. De mestopslag wordt op minimaal 50 m van in de omgeving aanwezige
woningen gepositioneerd, waardoor er zich vanuit oogpunt van geur/milieu geen
problemen voordoen.
Om deze reden heeft initiatiefnemer het plan opgevat om op de planlocatie een nieuw
gebouw, bij de al bestaande bebouwing te realiseren. Het huidige verenigingsgebouw van
de speeltuinvereniging verdwijnt. Er zou -ter beoordeling van de speeltuinvereniging- bij
de speeltuin een nieuwe overkapping geplaatst kunnen worden, waaronder ‘droog’
gespeeld kan worden.
Het nieuwe gebouw zal aan de eisen van de tijd, de wensen van de organisaties en de
wens om verschillende maatschappelijke functies binnen de gemeente samen te laten
werken voldoen en zal zo de maatschappelijke functie sterk te verbeteren.
De gemeente Oud-Beijerland is in principe bereid om planologische medewerking te
verlenen aan het plan door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze
locatie.
1.3 Het geldende bestemmingsplan
Het voor het onderhavige perceel geldende bestemmingsplan ‘Correctieve herziening
Wonen’ is door de gemeenteraad van Oud-Beijerland vastgesteld op 8 juli 2014.
Voor zover hier relevant kan ten aanzien van dit plan het volgende worden opgemerkt
De planlocatie heeft de bestemming ‘Groen’. De uitbreiding valt niet binnen een
bestaande bouwvlak, terwijl de bestemming Groen ook geen maatschappelijke
bebouwing toestaat. Het bouwplan voldoet om die redenen niet aan het geldende
bestemmingsplan.
figuur 1.2: verbeelding bestemmingsplan ‘correctieve herziening Wonen’
- 5 -
Daarnaast is het bestemmingsplan ‘Parapluplan Archeologie en Parkeren’ de
dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 4’ van
toepassing.
figuur 1.3: verbeelding ‘Parapluplan Archeologie en Parkeren’
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting omvat
Hoofdstuk 1: Inleiding
Hoofdstuk 2: Bestaande en beoogde situatie
Hoofdstuk 3: Beleidskader
Hoofdstuk 4: Kwaliteit van de leefomgeving
Hoofdstuk 5: Juridische plantoelichting
Hoofdstuk 6: Economische uitvoerbaarheid
- 6 -
2. Bestaande en beoogde situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de
randvoorwaarden en aandachtspunten.
2.2 Oud-Beijerland
In 1559 werd het dorp Beijerland gesticht. Het dorp ontwikkelde zich tot de belangrijkste
handelsplaats in de Hoeksche Waard. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het dorp van
circa 7.000 inwoners naar ruim 23.500 per 1 januari 2010. In eerste instantie werden
nieuwe woonstraten aangelegd tussen de bestaande oude lintstructuren, zoals de
Zinkweg, de route Molendijk, Oostdijk en Oud-Beijerlandse dijk, de Oost-Voorstraat, de
Koninginneweg en de Stougjesdijk. In een later stadium kregen de uitbreidingen een
grootschaliger karakter. Het plangebied ligt in het gebied tussen de wijken Croonenburgh
en Poortwijk.
2.3 Huidige situatie
In de huidige situatie is er aan de Boezemsingel 5 recreatieve bebouwing in de vorm van
een kinderboerderij en van speeltuinvereniging ‘Speelvlucht’ aanwezig.
Figuur 2.1: foto bebouwing kinderboerderij
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Oud-Beijerland, sectie B nr. 1750.
- 7 -
Figuur 2.3 kadastrale tekening
2.4 Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie wordt het verenigingsgebouw van de speeltuinvereniging
afgebroken en wordt een nieuw multifunctionele accommodatie gerealiseerd in één
bouwlaag met een oppervlakte van circa 500 m2. De nieuwe bebouwing wordt
stedenbouwkundig ingepast in de bestaande omgeving. Hierna is een impressie van het
bouwplan opgenomen.
Figuur 2.4: impressie te realiseren bouwplan
De behoefte om maatschappelijke functies op dezelfde locatie te huisvesten bestaat zowel
vanuit de gemeente als vanuit de verschillende organisaties. Daartegenover is er een grote
wens om meer samenwerking tussen deze organisaties te realiseren en daarmee ook deze
organisaties te versterken.
De planlocatie ligt tussen de wijken Croonenburgh en Poortwijk, aan de rand van een
woonwijk. De locatie is bij uitstek geschikt voor het uitbreiden van de bestaande
bebouwing. Deze ontwikkeling sluit aan bij de ruimtelijke opzet van de wijk.
plangebied
- 8 -
Voor de volledigheid wordt gewezen op het plan om het fietspad in het plangebied
volgens onderstaand tracé te laten verlopen. Dit tracé kan nog veranderen, maar voor dit
moment is dit wel het beoogde tracé.
- 9 -
3. Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van het relevante beleid van het rijk,
provincie en gemeente.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2006. In de SVIR kiest het Rijk drie doelen om
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange
termijn (2028):
• Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de
ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
• Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker
voorop staat;
• Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en
cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In de SVIR wordt ten aanzien van het onderwerp ‘Verstedelijkings- en landschapsbeleid’
aangegeven, dat het Rijk dit overlaat aan de provincies en gemeenten.
Het plan voor de realisering van onderhavige ontwikkeling is hiermee primair een
provinciale- c.q. gemeentelijke verantwoordelijkheid en is daarmee ook niet in strijd met
de uitgangspunten van de SVIR. In het SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking
geïntroduceerd. Hierna wordt op deze ladder ingegaan.
Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 1 oktober 2012, geactualiseerd op 1 juli 2017, is de ladder voor duurzame
verstedelijking toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor
duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede
ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen.
De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle
ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro bepaalt ten aanzien van de werking van de ladder dat de
ladder toegepast moet worden bij bestemmingsplannen, die een nieuwe stedelijke
ontwikkeling mogelijk maken. Het plan wordt gerealiseerd in stedelijk gebied.
- 10 -
Uit recente jurisprudentie ten aanzien van de ladder (Raad van State, afdeling
Bestuursrechtspraak, 28 juni 2017, nr. 201608869/1/R3) blijkt het volgende. Wanneer
een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2
of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze
ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Het gaat
hier om een gebouw met een bvo van niet meer dan 500 m2, om deze reden is er geen
sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het plan is om die reden niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte 2014
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Visie Ruimte en Mobiliteit en de
Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Sindsdien zijn deze documenten enige malen
geactualiseerd, in 2018 vindt een verdere actualisering plaats. Uitgangspunt hierin zijn
vier zogenaamde rode draden:
1. Het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde
gebieden;
2. Het vergroten van de agglomeratiekracht;
3. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
4. Het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke
ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Stedelijke ontwikkelingen moeten binnen bestaand
stads- en dorpsgebied (BSD) plaatsvinden. Het bouwplan wordt gerealiseerd binnen
BSD-gebied.
Figuur 3.1: deel kaart Bestaand stads- en dorpsgebied
Voor de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijk wordt verwezen naar paragraaf
3.2 van deze toelichting.
planlocatie
- 11 -
Conclusie
De conclusie is dan ook dat de voorgestane ontwikkeling in overeenstemming is met het
provinciale beleid.
3.4 Regionaal beleid
Structuurvisie Hoeksche Waard
In 2009 is, op initiatief van de voorloper van het Samenwerkingsorgaan Hoeksche
Waard) het Ruimtelijk Plan voor de Hoeksche Waard opgesteld. De gemeenteraden van
de 5 Hoeksche Waardse gemeenten hebben daarna ingestemd met dit Ruimtelijk Plan.
Het plangebied heeft in het Ruimtelijk Plan de aanduiding bestaand bebouwd gebied. Het
bouwplan kan in overeenstemming met het Ruimtelijk Plan worden gerealiseerd.
Figuur 3.2 deel plankaart Ruimtelijk Plan voor de Hoeksche Waard
3.5 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie ‘OBL versterkt – uw ideeën, onze kracht’
De structuurvisie ‘OBL versterkt – uw ideeën, onze kracht’ is een integrale visie, die op 1
oktober 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De structuurvisie biedt een visie op
Oud-Beijerland tot 2025. Daarbij wordt vanuit vijf verschillende beleidsvelden (wonen,
voorzieningen, economie, omgeving en mobiliteit) gekeken naar de huidige situatie en de
trends en ontwikkelingen die op de gemeente afkomen. Deze zijn integraal afgewogen en
vormen de basis voor keuzes in de toekomst.
Het doel van de structuurvisie is om uit te nodigen, te verleiden en (waar mogelijk) te
faciliteren. Dit doet de gemeente volgens de filosofie van uitnodigings-planologie.
Derhalve worden in de structuurvisie slechts kaders geboden en is op hoofdlijnen
aangegeven welke veranderingen de gemeente voor ogen heeft.
plangebied
- 12 -
Daarbij wordt ruimte geboden voor initiatieven vanuit de markt, welke getoetst worden
aan de kaders en randvoorwaarden die in de structuurvisie geboden worden. Om deze
kaders te stellen heeft de gemeente zich bij ieder beleidsthema de volgende vragen
gesteld:
1. Wat moet de gemeente minimaal doen om de visie te behalen? (basisinspanning)
2. Waar wil de gemeente zich extra voor inspannen? (ambities)
3. Aan welke ontwikkelingen wil de gemeente meewerken? (kansen)
4. Aan welke ontwikkelingen wil de gemeente niet meewerken? (voorkomen)
In de structuurvisie komen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van
wonen, voorzieningen, economie, omgeving en mobiliteit aan bod. Dit resulteert in een
omvangrijke visie, die zich kenmerkt door een aantal speerpunten. Deze speerpunten
lopen als een rode draad door de visie.
1. Zoveel mogelijk ruimte voor initiatieven.
2. Kwaliteitsimpuls en investeren in het centrum als uniek "sellingpoint”.
3. Aantrekkelijke en veilige woongemeente met behoud van goede voorzieningen.
4. Kansen pakken en stimuleren van de vrijetijdseconomie.
5. Sterke werklocaties behouden en aanpassen aan deze tijd.
6. Flexibel woningbouwprogramma.
Dit maatschappelijk initiatief maakt de gemeente Oud-Beijerland aantrekkelijker als
woongemeen, waarbij een bestaande voorziening in de vrijetijdseconomie verder
verstrekt wordt.
Stedenbouw
De opzet en verschijningsvorm van het nieuwe gebouw voegt zich goed in de bestaande
natuurlijke omgeving. Het bouwplan wordt uiteraard voorgelegd aan de
welstandscommissie.
- 13 -
4. Kwaliteit van de leefomgeving
4.1. Bodem
De Woningwet bepaalt in artikel 8 dat de bouwverordening voorschriften bevat omtrent
het tegen gaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem. Daarom is
er verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Tritium Advies, 24 mei 2018, nr.
1803/145/CV-01). De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van
de voorgenomen ontwikkelingen van de locatie en vormen derhalve geen belemmering
voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.
4.2 Geluid
In het nieuwe gebouw worden geen geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet
geluidhinder gevestigd. Ook de bso, niet zijnde een kinderdagverblijf, is geen
geluidgevoelige functie.
4.3 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (hierna Wm) is de regelgeving met betrekking
tot luchtkwaliteit vastgelegd. De Wm bevat namelijk grenswaarden voor zwaveldioxide,
stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn
in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor
stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
In artikel 5.16 Wm is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals
het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit, mogen
uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:
a Er is geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
b De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft
ten minste gelijk.
c Het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de
desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
d De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in
betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen
(luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen
(luchtkwaliteitseisen)’.
Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de
luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in
betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus
zonder meer achterwege kan blijven.
- 14 -
Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een
dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe
woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige
verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.
Of het plan voldoet aan het NIBM-criterium kan worden bepaald met behulp van de
NIBM-tool. De uitkomst van de hierna opgenomen berekening van de toename van het
aantal verkeersbewegingen, laat zien dat wordt voldaan aan de hiervoor geldende norm.
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit worden geen belemmeringen ondervonden.
Figuur 4.1: Nibm tool.
Naast het toetsen of het project NIBM is, is het vanuit het belang van een goede
ruimtelijke ordening nodig om een indruk te krijgen van de luchtkwaliteit rond het
plangebied om een uitspraak te doen over de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling op
de luchtkwaliteit in de omgeving. Dit kan met behulp van de NSL-monitoringstool
(www.nsl-monitoring.nl). Deze toets is uitgevoerd. Op een nabijgelegen monitoringspunt
is de concentratie NO2 = 23,6 µg/m3, de concentratie PM10 = 18,2 µg/m3 en de
concentratie PM2,5 is 10,8 µg/m3. Deze waarden liggen ver onder de grenswaarden van
deze stoffen.
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het project niet in de weg
staat.
4.4 Bedrijven, milieuzonering en geur
Ter bepaling van de mogelijkheid om milieubelastende bestemmingen te realiseren in de
nabijheid van milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen, wordt gebruik gemaakt
van de systematiek van milieuzonering. In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is één en ander nader beschreven
en uitgewerkt. In deze VNG-publicatie is ook een Staat van Bedrijfsactiviteiten
opgenomen, waarbij per type bedrijf wordt aangegeven welke afstanden tussen
milieugevoelige en milieubelastende bestemmingen moet worden aangehouden.
- 15 -
Zo ontstaat een zone rond een perceel met een bedrijfsbestemming waar in principe geen
milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan. Op deze wijze wordt geborgd dat er geen
onaanvaardbare milieuoverlast voor milieugevoelige bestemmingen aan de orde zal zijn.
De omgeving van het plangebied is aan te merken als een rustige woonwijk. Een
Kinderboerderij valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 30
meter tot nabijgelegen gevoelige bestemmingen. Het is afhankelijk van de functies die in
het gebouw zullen komen welke milieucategorie van toepassing is. Veel van de functies
die in een multifunctioneel centrum worden ondergebracht vallen overigens in de
milieucategorieën 1 en 2. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemmingen zijn de woning die
in het plangebied staan (maar geen onderdeel van de ontwikkeling uitmaakt) en de
woningen aan de Boezemsingel. Voor deze woningen wordt de richtafstand
aangehouden, waardoor het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt
voor het plan.
Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de opslag van mest bij de Kinderboerderij
geschiedt op een afstand van minimaal 50 m vanaf woningen in de omgeving. Dit sluit
aan bij de regels daartoe in het Activiteitenbesluit voor het opslaan van vaste dierlijke
meststoffen die niet afkomstig zijn van landbouwhuisdieren (zoals dieren op een
kinderboerderij). Daarin is bepaald dat de mest moet worden opgeslagen op ten minste 50
meter afstand tot een geurgevoelig object.
Het plan is uit oogpunt van milieuzonering realiseerbaar.
4.5 Externe veiligheid
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI)
van kracht geworden. In overeenstemming met artikel 5 van dit BEVI dient bij een
ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden in hoeverre er sprake is van aanwezigheid
van risicovolle inrichtingen in de nabijheid van de planlocatie. Voor zover van toepassing
dienen de risicocontour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour) en het
groepsrisico (GR) met de eventuele toename hiervan berekend te worden. Het GR dient
in de toelichting op het besluit te worden verantwoord. Eenzelfde aanpak dient gevolgd te
worden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en
door de lucht en door buisleidingen. Het kader hiervoor wordt gegeven in de circulaire
“Nota Risicozonering Vervoer Gevaarlijke Stoffen” (RNVGS).
Gemeenten en provincies zijn in dat kader verplicht de normen uit het BEVI na te leven.
Dit houdt onder meer in dat er voldoende afstand aangehouden moet worden tussen
kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven en transportroutes. Tevens houdt dat in dat
rekening moet worden gehouden met het totale aantal aanwezige personen in de directe
omgeving van een risicovol bedrijf of transportroute.
- 16 -
Het aspect externe veiligheid brengt zodoende met zich mee dat afstemming tussen de
drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding van groot belang is.
In het kader van de externe veiligheid is het dus van belang om te onderzoeken of er in of
in de nabijheid van de plangebieden nabij de bouwlocatie relevante inrichtingen en
transportroutes aanwezig zijn en zo ja of nader onderzoek noodzakelijk is.
Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats in de omgeving van het plangebied.
Er kan worden geconstateerd dat er zich in de directe omgeving geen gevaarzettende
ondergrondse leidingen dan wel LPG-stations aanwezig zijn.
Ook wordt nog verwezen naar de risicokaart van de provincie Zuid-Holland. Uit deze
kaart is op te maken dat er voor het plangebied geen risicovolle zaken aan de orde zijn.
De herinrichting van deze locatie heeft geen invloed op deze situatie en levert ook geen
extra risico op.
In de omgeving van het plangebied ligt het zwembad De Boogerd. De afstand tot het
zwembad bedraagt meer dan 340 meter. Hierdoor ligt het plangebied buiten de
risicocontour van deze inrichting.
figuur 4.5: Risicokaart Provincie Zuid Holland.
Vanuit oogpunt van externe veiligheid kan de ontwikkeling daarom als aanvaardbaar
worden bestempeld.
4.6 Waterhuishouding
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe waterschap Hollandse Delta het
waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om
betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit,
waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke
inrichting van ons land.
plangebied
- 17 -
Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die
de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet
maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten.
De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het
plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden
afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.
Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische
belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard
oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden
aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard
oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de
vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding
plaatsvindt. Het plan wordt in het kader van het vooroverleg nog aan het Waterschap
voorgelegd.
Waterneutraal inrichten
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de
watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, eist het waterschap Hollandse
Delta dat er ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Kleine plannen
hebben echter slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met
minder dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is daarom geen watercompensatie
vereist.
Het MFA heeft een oppervlakte van circa 500 m2. Het verenigingsgebouw van
‘Speelvlucht’ heeft een oppervlakte van circa 300 m2 wordt afgebroken. Op voorhand
wordt er vanuit gegaan dat geen compenserend oppervlaktewater behoeft te worden
gegraven. Het plan wordt nog voorgelegd aan het Waterschap.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Schoon inrichten
In het plan is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100%
gescheiden wordt afgevoerd. De woning wordt voorzien van een (duurzaam) gescheiden
rioleringsstelsel. Er zijn geen overstorten uit het gemengde rioolstelsel in of nabij het
plangebied die een risico kunnen opleveren voor het plangebied.
Veilig inrichten
De te realiseren bebouwing ligt niet in een waterkering danwel op gronden met een
functie voor waterstaatsdoeleinden.
Conclusie
Het bestemmingsplan tast geen waterbelangen aan.
- 18 -
4.7 Flora en fauna
In het kader van de verscherpte natuurwetgeving dient, voordat ergens ruimtelijke
ingrepen plaatsvinden te worden onderzocht of er belangrijke natuurwaarden voorkomen
op een te bebouwen locatie. Om deze reden is een quick scan Flora en Fauna uitgevoerd
(Natuur Wetenschappelijk Centrum, april 2018, kenmerk P18-044/W1466). De uitkomst
laat het volgende zien.
Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst aan en bevindt zich deels binnen de begrenzing van het
Natuurnetwerk Nederland (NNN). Als er ten gevolge van de plannen NNN-gebied
verloren gaat, dan is er een toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.
Omdat de plannen nog niet duidelijk zijn, is dat nu nog niet te zeggen. De Verordening
Ruimte van de Provincie Zuid-Holland stelt dat er geen bestemmingen in het NNN
mogen worden aanwezen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke
kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een
significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Aangezien er nu reeds een Kinderboerderij is gevestigd in het gebied en dit gebouw zal
worden vervangen door een multifunctioneel gebouw, ligt het in de rede aan te nemen dat
hier geen sprake van is. Dit is echter afhankelijk van de definitieve invulling van het
plangebied. Hetzelfde geldt voor de toepassing van het programma Aanpak Stikstof
(PAS). Als het nieuwe plan leidt tot een significant hogere verkeersaantrekkende
werking, dan zal de stikstofdepositie in de nabijgelegen natuurgebieden moeten worden
bepaald.
Soortenbescherming
Het NWC heeft onderzocht in hoeverre er sprake kan zijn van beschermde flora en fauna
binnen het plangebied. Dat heeft geleid tot de volgende bevindingen:
• het voorkomen van vleermuizen kan niet geheel worden uitgesloten. Het verdient daarom
aanbeveling nader onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van vleermuizen op de
locatie. Onderzoek naar de functie als foerageergebied of de functie van het gebied als
vliegroute voor vleermuizen is niet nodig;
•Er zijn geen beschermde vogelsoorten aangetroffen in het plangebied. Wel kunnen er algemeen
voorkomende broedvogels voorkomen. Daarom wordt aangeraden de werkzaamheden
buiten het broedseizoen uit te voeren of voorafgaande aan de werkzaamheden te bepalen
of er broedende vogels voorkomen en mitigerende maatregelen te treffen;
•In en nabij het plangebied zijn geen voor de Wet natuurbescherming beschermde vissoorten
aangetroffen;
• In het plangebied zijn geen beschermde watergebonden ongewervelden aangetroffen.
Deze worden op basis van biotoopkenmerken ook niet verwacht;
•In het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen. Ook deze worden op basis
van biotoopkenmerken van het plangebied niet verwacht.
De conclusie ten aanzien van het aspect natuurbescherming is dat, afhankelijk van de
plannen, nadere toetsing moet plaatsvinden aan de regels ten aanzien van het
Natuurnetwerk Nederland (opgenomen in de Verordening Ruimte). Er is geadviseerd om
nader onderzoek te doen naar het voorkomen van vleermuizen binnen het plangebied.
- 19 -
Voor de overige soorten moet worden voldaan aan de zorgplicht van de Wet
natuurbescherming.
4.8 Verkeer
Het is van belang om te weten hoe kan worden voorzien in de verkeer- en
parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling bij de kinderboerderij. Daarnaast is het de
vraag hoe overlast voor omliggende woonbuurten tot een aanvaardbaar niveau kan
worden voorkomen c.q. beperkt. In dat kader is verkeersonderzoek ingesteld (Roelofs, 19
juni 2018, nr. 71007183-D02).
Verkeersgeneratie
De MFA wordt aangesloten op de Boezemsingel. De autostructuur blijft ongewijzigd. De
fietsstructuur wordt wel aangepast. Het doorgaande fietspad tussen de Boezemsingel en
het Multatuli pad wordt omgelegd. Deze buigt ten noorden van de kinderboerderij af
richting het westen.
De intensiteiten (verkeersstromen) zullen door de komst van het MFA toenemen. De
intensiteiten zijn in het onderzoek vastgesteld door de verkeersgeneratie te bepalen van
alle voorzieningen, welke in het MFA worden ondergebracht. Dit is gedaan volgens de
methodiek van het CROW Rekentool Verkeersgeneratie. Een overzicht van de
verkeersgeneratie is te vinden in bijlage 6 van het verkeersonderzoek. In totaal ontstaan
er 200 tot 300 verkeersbewegingen van en naar het MFA. Deze komen via de
Boezemsingel. In theorie betekent dit een verkeersintensiteit van max 800
motorvoertuigen per etmaal op de Boezemsingel. In de praktijk zullen deze
verkeersbewegingen over de dag zijn verdeeld, waardoor het verkeersbeeld niet of
nauwelijks drukker wordt. Voorts voldoet dit aantal nog ruimschoots binnen de
richtlijnen van erf/toegangswegen. De verkeersveiligheid staat niet onder druk met deze
aantallen.
Parkeren.
Uit het hiervoor genoemde verkeersonderzoek blijkt, dat het totaal aantal vereiste
parkeerplaatsen voor het gehele ontwikkelgebied kinderboerderij “De Boezemvriend” 23
stuks is. In de Nota Parkeernormen Oud-Beijerland 2016 staat vermeld dat de gehele
benodigde parkeercapaciteit op eigen terrein opgevangen moet worden en slechts in
uitzonderlijke gevallen indien de ruimte praktisch gezien ontbreekt om (volledig) in die
behoefte te voorzien hiervan afgeweken mag worden. Daarnaast wanneer van dit
uitgangspunt afgeweken wordt mag dit geen parkeerproblemen elders in de omgeving
opleveren.
Hiervoor is de openbare parkeerbezetting in de omliggende wijk van belang. Indien
gekeken wordt naar de parkeerbezetting in de omliggende wijk is zichtbaar dat er
mogelijk nog openbare parkeercapaciteit beschikbaar is. Uitgangspunt is dat direct bij de
kinderboerderij voldoende parkeergelegenheid wordt aangelegd voor de reguliere
parkeerbehoefte.
- 20 -
Uiteraard kan het gebeuren dat bij een aantal evenementen er behoefte is aan meer
parkeerplaatsen. De bewoners van de omliggende wijk van het ontwikkelgebied hebben
tijdens een inloopavond aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen een eventuele
overloop van parkeren tijdens piekmomenten in de wijk.
In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van het beschikbaar hebben van minimaal 23
parkeerplaatsen in de strook langs de Boezemsingel en circa 10 parkeerplaatsen op het
parkeerterrein voor de MFA. Tevens wordt een ‘halen en brengen’ (kiss&ride) strook
gemaakt voor de MFA.
Hiermee wordt in voldoende mate voorzien in de parkeervraag van de
MFA/kinderboerderij c.a.
4.9 Archeologische waarden en cultuurhistorie.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de
ruimtelijke ordening is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valetta (Malta,
1992). Als uitvloeisel daaruit is de Wet Archeologische Monumentenzorg als onderdeel
van de Monumentenwet vastgesteld.
De bescherming van het archeologische erfgoed is een taak van de gemeente geworden.
Er dient binnen ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan
archeologische aspecten.
Het Parapluplan Archeologie en Parkeren vermeldt voor het plangebied de
dubbelbestemming ‘Waarde - archeologie 4’. Archeologisch onderzoek is nodig bij
plangebieden groter dan 500 m2. Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd (Hamaland, 8
juni 2018, nr. 181892). Uit het onderzoek blijkt, dat er geen archeologische waarden
worden verstoord en dat geen vervolgonderzoek vereist is.
4.10 Kabels en leidingen.
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen.
4.11 Milieueffectrapportage
Het plan maakt ontwikkelingen mogelijk die vallen onder categorie D11.2 van het Besluit
m.e.r. Een m.e.r. beoordeling is in dat geval op basis van de Wet milieubeheer verplicht.
In dit plan is al ingegaan op de verschillende onderdelen. Echter hieronder motiveren wij
nogmaals dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van het plan
optreden een en ander overeenkomstig de criteria genoemd in Bijlage III van de Europese
m.e.r.-richtlijn.
- 21 -
1. Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden
genomen:
• De omvang van het project betreft het realiseren van een multifunctionele
accommodatie.
• Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreft het afvoeren van hemelwater in
de nabij gelegen watergang, er worden geen uitlogende materialen gebruikt.
• De productie van afvalstoffen is niet aanwezig. Huishoudelijk afvalwater wordt
via de riolering afgevoerd.
• Er is geen sprake van verontreiniging en hinder. Wij verwijzen naar onderdeel
bedrijven en milieuzonering onder 4.4.
• Er is geen risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door
klimaatverandering. We verwijzen naar het onderdeel externe veiligheid zoals
beschreven onder 4.5.
• Er zijn geen risico's voor de menselijke gezondheid. Wij verwijzen naar het
onderdeel externe veiligheid, zoals beschreven onder 4.5.
2. Plaats van het project
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van
invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
• Het bestaande grondgebruik betreft kinderboerderij/speeltuin.
• Het gebied ligt niet in een beschermingszone, ligt binnen het bestaand stedelijk
gebied en is een herontwikkeling passend bij het bestaande gebied ter plaatse.
• Het gebied heeft geen hoge bevolkingsdichtheid. Een gedeelte van het gebied is
archeologisch gezien waardevol, in dat kader wordt archeologisch onderzoek
uitgevoerd. Wij verwijzen naar paragraaf 4.9.
• Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, te weten ‘Oude Maas’ ligt op circa 2,5
kilometer afstand van het gebied.
3. Kenmerken van het potentiële effect
Gezien de beperkte omvang van het project zijn er geen potentiële aanzienlijke effecten
te verwachten. Dit is ook beschreven in hoofdstuk 5 van deze toelichting.
Op basis van de bovenstaande zal de raad voorafgaand aan de ter inzage legging van het
ontwerpbestemmingsplan een besluit nemen omtrent het ontbreken van de noodzaak om
een milieueffectrapport op te stellen.
- 22 -
5. Juridische plantoelichting
Dit bestemmingsplanplan bestaat uit:
Toelichting
Regels
Verbeelding
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit
ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor
bestemmingsplannen. Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen
digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om
bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur
(AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en
departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen
ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen
digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.
Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. De
SVBP2012 is toegepast in de planregels en verbeelding. Daarnaast is in de nieuwe Bro
een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van bestemmingsplannen moeten
voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien
van het overgangsrecht en de antidubbeltelregel. Het voorliggende plan is opgebouwd en
vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.
Opzet verbeelding.
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de
aanduidingen. Binnen dit plan zijn de bestemmingen ‘Maatschappelijk’ en ‘Recreatie’
van toepassing. Daarnaast gelden er de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie
3’en ‘Waarde – Archeologie 4’ voor bescherming van de eventueel aanwezige
archeologische waarden.
Opzet regels
Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn
opgenomen de volgende vaste volgorde. De juridische regeling bestaat uit vier
hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het
algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van
meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde
hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit
van het vierde hoofdstuk.
- 23 -
6. Economische uitvoerbaarheid.
6.1 Economische uitvoerbaarheid.
Het bouwplan omvat de uitbreiding van de kinderboerderij aan de Boezemsingel 5. Het
perceel is eigendom van de gemeente Oud-Beijerland.
Het bouwplan wordt geheel door de gemeente begeleid en gefinancierd. Voor dit project
is budget beschikbaar in de gemeentelijke begroting. Er hoeft dan ook geen
exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro worden vastgesteld. De financiële
dekking voor het plan is hiermee geregeld en de economische uitvoerbaarheid is
voldoende gewaarborgd.
- 24 -
7. Overleg ex artikel 3.1.1. Bro/zienswijzen.
7.1 Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening toegezonden aan diverse overleginstanties. Van de volgende
instantie is een reactie ontvangen:
pm
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van xx xx 2018 gedurende zes weken
voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn wel/geen zienswijzen
ingediend.