Methodisch werken: waarom wel, waarom niet? - · PDF fileMethodisch werken: waarom wel, waarom...
Transcript of Methodisch werken: waarom wel, waarom niet? - · PDF fileMethodisch werken: waarom wel, waarom...
Methodisch werken:
waarom wel,
waarom niet? Onderzoek naar factoren die methodisch werken van klantmanagers bij sociale diensten bevorderen
Onderzoek gefinancierd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
24 augustus 2017
TNO rapport
Gezond Leven
Schipholweg 77-89
2316 ZL LEIDEN
Postbus 3005
2301 DA LEIDEN
www.tno.nl
T 088 866 61 00
© 2017 TNO
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO.
Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van
opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor opdrachten aan
TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst.
Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan.
Handelsregisternummer 27376655
Methodisch werken: waarom wel,
waarom niet?
Onderzoek naar factoren die methodisch werken van
klantmanagers bij sociale diensten bevorderen
Rapport voor: Divosa, Beroepsvereniging voor Klantmanagers
Datum 24 augustus 2017
Auteurs A.M. Hazelzet
W. Otten
Projectnummer 060.24330
Rapportnummer R17043
Contact TNO Astrid Hazelzet
Telefoon 088 866 53 43
E-mail [email protected]
Onderzoek gefinancierd door het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
TNO rapport R17043 | 060.24330 i © 2017 TNO
Voorwoord
Divosa-leden en hun medewerkers zetten zich elke dag in voor de best mogelijke dienst- en
hulpverlening aan burgers die het - vaak tijdelijk - niet lukt om actief mee te doen in de sa-
menleving. Divosa probeert hen daarbij zo goed mogelijk te ondersteunen.
Uit dit TNO-onderzoek blijkt dat veel klantmanagers al (deels) methodisch werken. Veel van
hen zouden dat in de toekomst meer willen doen. Zij geven ook aan dat ze daar extra onder-
steuning bij nodig hebben. Ik zie het daarom als onze opgave hen te bieden waar ze om
vragen: voldoende informatie, tijd en de juiste formats.
Dit rapport van TNO over methodisch werken onderstreept nogmaals dat betere dienst- en
hulpverlening aan werkzoekenden niet alleen iets is van professionals in de uitvoering. Het is
een opgave voor ons allemaal.
Het is een samenspel van klantmanagers die voldoende kennis en kunde hebben; midden-
management die hun medewerkers in staat stellen om methodisch te kunnen werken; hoger
management dat stuurt op de professionalisering van de gehele context; en partijen als
Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers die gemeenten daarbij ondersteunen.
Nieuwsgierigheid en openstaan voor nieuwe kennis zijn daarbij cruciaal om onze ambities te
verwezenlijken.
Samen met belangrijke partners zijn we de afgelopen jaren begonnen met het bieden van de
gevraagde ondersteuning. Het is goed om af en toe kritisch te kijken naar dit werk: doen we
wat nodig is, doen we dat op de juiste manier en hoe kunnen we verbeteren? Dit TNO-
onderzoek benadrukt het belang van onze inspanningen en biedt inzichten om de onder-
steuning te verbeteren.
Dienst- en hulpverlening verbeteren vergt een lange adem. Ik zou het daarom prachtig vin-
den als we gezamenlijk en op alle niveaus de nieuwe inzichten gaan toepassen om zo ons
doel sneller te bereiken. Voor onszelf maar vooral voor de inwoners voor wie we het verschil
willen maken.
Vanaf deze plek wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om TNO te bedanken voor
hun inzet die tot dit waardevolle rapport leidde. Daarnaast bedanken wij het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid die goede adviezen gaf en dit onderzoek financieel mo-
gelijk heeft gemaakt. Om te besluiten, het rapport was niet zo goed geworden zonder de
hulp van de Beroepsvereniging voor Klantmanagers en het UWV.
Erik Dannenberg, voorzitter Divosa
TNO rapport R17043 | 060.24330 ii © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 iii © 2017 TNO
Samenvatting
Inleiding
Het werk van klantmanagers van gemeenten in het domein van werk en inkomen is com-
plexer geworden, waardoor hogere en andere eisen gesteld worden aan hun vakmanschap.
Zo wordt van klantmanagers verwacht dat zij methodisch werken. Methodisch werken, ofwel
“het planmatig uitvoeren van taken waarbij de klantmanager bij de begeleiding van een klant
systematisch een aantal opeenvolgende stappen zet” (Hazelzet & Van der Torre, 2015, p. 6)
geeft klantmanagers bij de uitvoering van die complexe taken veel houvast.
Methodisch werken gaat over het dagelijks handelen, dus het gedrag van de klantmanager.
Dat gedrag kan beter begrepen (en veranderd) worden door inzicht te krijgen in determinan-
ten van gedrag, die ontleend zijn aan theorieën over gedragsverandering. Doel van het on-
derzoek is factoren in beeld te brengen die van invloed zijn op de mate waarin klantmana-
gers methodisch werken. Op basis van de inzichten van dit onderzoek kunnen gemeenten
en andere partijen zoals Divosa en de Beroepsvereniging van Klantmanagers gerichte aan-
pakken ontwikkelen om methodisch werken (verder) te stimuleren.
Aanpak
Een digitale vragenlijst is landelijk verspreid onder klantmanagers. In de vragenlijst onder-
scheiden we vier stappen van methodisch werken:
1. ‘Intake en diagnose’,
2. ‘Opstellen trajectplan’,
3. ‘Uitvoeren trajectplan, monitoren en eventueel bijstellen’, en
4. ‘Terugblik op werkwijze’.
Elke stap is uitgewerkt in verschillende taken.1 De klantmanagers werd gevraagd in welke
mate zij die taken nu uitvoeren en in de toekomst willen uitvoeren. Daarnaast is ingezoomd
op factoren die van invloed zijn op de implementatie van methodisch werken. Deze factoren
zijn gegroepeerd in kenmerken van (a) methodisch werken, (b) de klantmanager en (c) de
organisatie waar de klantmanager werkt. De vragen die we hierover hebben gesteld, zijn
gebaseerd op het Meet-Instrument Determinanten van Innovaties (MIDI; Fleuren et al.,
2014). Ook is de klantmanagers gevraagd naar de ondersteuning die zij wensen om (meer)
methodisch te kunnen werken. Ruim 350 klantmanagers begonnen met het invullen van de
vragenlijst, 197 van hen vulden de vragenlijst grotendeels in. Op deze laatste groep zijn de
resultaten gebaseerd. Twee derde van de klantmanagers is vrouw, vooral tussen de 30 en
60 jaar en heeft een hbo- of hogere opleiding gevolgd.
Resultaten
De resultaten geven antwoord op drie onderzoeksvragen.
1. Werken klantmanagers methodisch, hoe kijken zij aan tegen methodisch werken
en willen zij daarin veranderen?
53% van de klantmanagers voert de gehele methodische cyclus van stap 1 tot en met
stap 4 uit. Stap 1 ‘intake’ wordt het meest gezet (87%), de overige drie stappen worden
in gelijke mate gedaan (± 73%). Wanneer men een stap zet, worden de activiteiten in
stap 1 ‘Intake en diagnose’ en 3 ‘Uitvoeren trajectplan’ meer gedaan dan de activiteiten
in stap 2 ‘Opstellen trajectplan’ en stap 4 ‘Terugblik op werkwijze’. Vooral in stap 4 wor-
den activiteiten het minst uitgevoerd. Klantmanagers baseren hun werk vooral op wat zij
1 In dit rapport worden taken en activiteiten door elkaar gebruikt.
TNO rapport R17043 | 060.24330 iv © 2017 TNO
al weten en zoeken weinig naar nieuwe (wetenschappelijke) informatie (stappen 1 en 2)
en gebruiken weinig protocollen en werkwijzers (stap 3). Het opstellen van concrete tra-
jectplannen met heldere doelen bij stap 2 is geen gemeengoed.
Klantmanagers staan positief tegenover methodisch werken: men ziet vooral voordelen,
men denkt op deze manier te kunnen werken en men ervaart een redelijk positieve so-
ciale norm (dat wil zeggen positieve invloed van anderen om methodisch te werken).
Sommige gemeenten bieden meer ondersteuning voor methodisch werken (zoals tijd,
geld en middelen) dan andere gemeenten.
Klantmanagers willen veranderen, want zij geven aan in de toekomst vaker te willen
werken volgens alle stappen van methodisch werken.
2. Wat bepaalt of klantmanagers methodisch werken?
De volgende kenmerken hebben een unieke samenhang2 met methodisch werken:
› kenmerken van methodisch werken: ‘aansluiting bij eigen werkwijze’;
› kenmerken klantmanager:
a. het vertrouwen dat men methodisch kan werken (eigen-effectiviteit),
b. de observatie dat collega’s methodisch werken (descriptieve norm), en
c. dat relevante anderen vinden dat men methodisch moet werken (subjectieve
norm);
› kenmerken organisatie:
a. ‘makkelijk toegang tot informatie over methodisch werken’,
b. ‘voldoende materialen en voorzieningen om methodisch te werken’, en
c. ‘formeel afspraken vastleggen door het management over methodisch wer-
ken’.
3. Welke ondersteuningsbehoeften hebben klantmanagers bij methodisch werken
en sluiten de bestaande kennisproducten hierop aan?
Klantmanagers zijn nauwelijks bekend met bestaande hulpmiddelen die hun werk kun-
nen ondersteunen. Beschikbare ondersteuning om methodisch te werken die wel be-
kend is, krijgt het rapportcijfer 6. Tijd en ruimte komen in alle stappen als de meest
prominente behoeften naar voren, gebrek hieraan wordt ervaren vanwege een hoge ca-
seload en de vele administratieve handelingen. Er is behoefte aan: een goed diagnose-
instrument, bij de verschillende stappen specifiek ondersteunend materiaal, het ontwik-
kelen van kennis en vaardigheden (informeel en formeel leren), ondersteund door
slimme ICT-systemen, waarin informatie over klanten en wat met hen gebeurt makkelijk
kan worden ingevoerd en snel toegankelijk is. De deelname aan intervisie (gering) loopt
niet in de pas met de behoefte daaraan (groot).
Aanbevelingen aan het (hogere) management en klantmanagers van gemeenten om metho-
disch werken te bevorderen zijn.
1. Geef methodisch werken concrete betekenis. Ga met elkaar na welke stappen en taken
de klantmanagers nu al uitvoeren, of het wenselijk is dat zij meer taken op zich nemen
en welke ondersteuning en randvoorwaarden nodig zijn om dat te kunnen.
2. Gebruik een goed werkend diagnostisch systeem, gekoppeld aan een digitaal klant-
volgsysteem dat verschillende klantmanagers kunnen gebruiken.
3. Voer een diagnose uit om een beeld te krijgen hoe de gemeente er voor staat wat be-
treft de factoren die methodisch werken blijken te beïnvloeden.
2 Uitkomsten van multivariate analyses geven inzicht in de samenhang van kenmerken met methodisch
werken, waarbij rekening wordt gehouden met de andere kenmerken. Wanneer uit de multivariate analy-
ses een significant verband naar voren komt tussen het betreffende kenmerk en methodisch werken, dan
hebben we een kenmerk te pakken die een eigen, unieke samenhang heeft met methodisch werken.
TNO rapport R17043 | 060.24330 v © 2017 TNO
4. Versterk de factoren die (uniek) samenhangen met methodisch werken. Meeste winst
kan worden geboekt door factoren te versterken waarbij ruimte is voor verbetering. Ver-
schillende technieken om determinanten van gedrag te veranderen kunnen ingezet
worden, zoals een netwerk van enkele klantmanagers dat goede voorbeelden van me-
thodisch werken laat zien of een visie vanuit het (hogere) management dat methodisch
werken onderdeel is van vakmanschap.
5. Gebruik de huidige ondersteunings- en hulpmiddelen en neem de behoeften van klant-
managers als uitgangspunt bij het aanpassen van bestaande en nieuw te ontwikkelen
middelen.
6. Zorg voor tijd en ruimte door de caseload van klantmanagers te verminderen.
7. Monitor en geef feedback over de kwaliteit van methodisch werken. Betrek voor de
feedback ook de mening van klanten.
8. Ambieer een lerende organisatie, die continu bezig is met het verbeteren van de dienst-
verlening door te reflecteren op het handelen (proces) en op wat dat oplevert (resultaat)
en gebruik maakt van nieuwe (wetenschappelijke) inzichten.
TNO rapport R17043 | 060.24330 vi © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 © 2017 TNO
Inhoudsopgave
Voorwoord ................................................................................................................................................. i
Samenvatting ........................................................................................................................................... iii
1 Inleiding ..................................................................................................................................... 1 1.1 Het werk van klantmanagers verandert .................................................................................... 1 1.2 Focus van het onderzoek: methodisch werken......................................................................... 1 1.3 Methodisch werken betekent gedragsverandering: theoretisch raamwerk .............................. 3 1.4 Onderzoeksvragen .................................................................................................................... 5 1.5 Opbouw van het rapport ............................................................................................................ 5
2 Onderzoeksaanpak ................................................................................................................... 7 2.1 Metingen methodisch werken ................................................................................................... 7 2.2 Determinanten van methodisch werken .................................................................................... 8
3 Resultaten ...............................................................................................................................11 3.1 Respons op de vragenlijst .......................................................................................................11 3.2 Methodisch werken: algemeen beeld .....................................................................................13 3.3 Klantmanagers over methodisch werken ................................................................................19 3.4 De samenhang tussen kenmerken en methodisch werken ....................................................24 3.5 Gewenste ondersteuning bij methodisch werken ...................................................................27 3.6 Gebruikte ondersteuning bij het werk als klantmanager .........................................................29
4 Antwoorden en conclusies ......................................................................................................33 4.1 Methodisch werken en veranderbereidheid ............................................................................33 4.2 Factoren die samenhangen met methodisch werken .............................................................35 4.3 Gewenste en bestaande ondersteuning .................................................................................37 4.4 Ten slotte.................................................................................................................................38
5 Aanbevelingen ........................................................................................................................39 5.1 Inhoud van methodisch werken ..............................................................................................39 5.2 Diagnostisch systeem .............................................................................................................40 5.3 Analyse determinanten ...........................................................................................................41 5.4 Versterk determinanten ...........................................................................................................41 5.5 Ondersteunings- en hulpmiddelen ..........................................................................................44 5.6 Caseload .................................................................................................................................45 5.7 Monitoring en feedback ...........................................................................................................46 5.8 Lerende organisatie ................................................................................................................46
Literatuur ................................................................................................................................................49
Bijlage 1 Theoretische achtergrond model ............................................................................................51
Bijlage 2 Verspreiding ............................................................................................................................53
Bijlage 3 Vragenlijst................................................................................................................................55
Bijlage 4 Statistische verantwoording ....................................................................................................77
Bijlage 5 Focusgroep .............................................................................................................................79
Bijlage 6 Trainingen ...............................................................................................................................87
TNO rapport R17043 | 060.24330 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 1 © 2017 TNO
1 Inleiding
1.1 Het werk van klantmanagers verandert
Het werk van de klantmanager3 in het sociale domein is sterk veranderd, complexer gewor-
den en nog steeds aan verandering onderhevig. Van de klantmanager re-integratie wordt
meer en meer verwacht dat zij4 samenwerkt met professionals in de domeinen zorg en
jeugd: problemen van werkzoekenden strekken zich vaak uit over andere levensgebieden.
Vaak is er niet alleen sprake van werkloosheid, maar ook van gezondheidsproblemen, soci-
aal isolement, opvoedingsproblemen en schulden (Blonk et al., 2015). Van professionals in
het sociale domein wordt verwacht dat zij de situatie van burgers met multiproblematiek van
verschillende kanten kunnen benaderen. Het gaat hierbij om het ontwikkelen van een zoge-
heten ‘holistische’ kijk op de burger of het huishouden.
De veranderingen in en complexiteit van het werk stellen steeds hogere en andere eisen aan
het vakmanschap van klantmanagers. Dit vraagt van klantmanagers continu aandacht voor
de ontwikkeling van het eigen vakmanschap. Het vraagt ook een zekere mate van reflectie
op het eigen handelen: welke competenties worden van mij gevraagd?, wat moet ik kun-
nen?, wat gaat mij goed af en waar wil ik me nog in verbeteren? In Box 1.1 worden de be-
grippen ‘werken aan vakmanschap’ en ‘professionalisering’ toegelicht.
Box 1.1 Toelichting betekenis ‘werken aan vakmanschap’ en professionalisering
In dit rapport worden ‘werken aan vakmanschap’ en ‘professionalisering’ door elkaar gebruikt. Deze
begrippen definiëren we als een continu proces, waarbij de klantmanagers nieuwe kennis, nieuwe
vaardigheden, andere opvattingen en attitudes en/of ander gedrag verwerven en gebruiken om de
kwaliteit van re-integratie te verbeteren (naar Hazelzet & Van der Torre, 2015). De klantmanager
speelt een actieve rol als ‘eigenaar’ van de eigen professionele ontwikkeling en heeft de ambitie
steeds beter te worden in het vak. De klantmanager kan hiertoe meedoen in ‘formele’ leeractiviteiten,
zoals het volgen van een opleiding of cursus of in ‘informele’ leeractiviteiten zoals casuïstiekbespre-
king, feedback uitwisseling en meekijken bij een collega in de spreekkamer.
1.2 Focus van het onderzoek: methodisch werken
Methodisch werken, ofwel “het planmatig uitvoeren van taken waarbij de klantmanager bij de
begeleiding van een cliënt systematisch een aantal opeenvolgende stappen zet” (Hazelzet &
Van der Torre, 2015, p. 6) geeft klantmanagers bij de uitvoering van die complexe taken veel
houvast. Dat methodisch werken van belang is, blijkt ook uit het feit dat er op dit thema meer
kennis wenselijk en nodig is (Programmatekst ZonMw Kennisprogramma Vakkundig aan het
werk, 2015). In figuur 1.1 geven we een nadere toelichting op methodisch werken.
3 Waar klantmanager staat, kunt u ook lezen casemanager, werkcoach of (werk)consulent.
4 Daar waar zij en haar staat, kan ook hij, hem en zijn gelezen worden.
TNO rapport R17043 | 060.24330 2 © 2017 TNO
Figuur 1.1 Methodisch handelen in een notendop
Het Kennisprogramma Vakkundig aan het werk geeft de volgende betekenis aan methodisch
werken:
“Onder het concept ‘methodisch werken’ wordt verstaan: werken volgens een plan van aan-
pak, dat gebaseerd is op een goede diagnose. De diagnose zorgt voor realiseerbare doelen,
het maken van een plan voor passende oplossingen, het werken volgens plan voor consis-
tentie in de uitvoering en het evalueren van de resultaten op basis waarvan we leren wat
heeft gewerkt en wat niet heeft gewerkt. Daarbij is ook eenduidige en volledige registratie
van groot belang. Kennisdeling is hierbij een essentiële component. Het zorgt ervoor dat
klantmanagers over dezelfde kennis, informatie en instrumenten beschikken, zodat er opti-
male resultaten kunnen worden geboekt. Een gedeelde werkwijze impliceert dat gegevens
worden vastgelegd zodat inzichtelijk is welke stappen zijn genomen en waarom. Bij voorkeur
worden daarbij de stappen doorlopen aan de hand van (bewezen) effectieve methodieken.
Dit houdt in dat een professional datgene doet waarvan (wetenschappelijk) bewezen is dat
het werkt en dat passend is bij de situatie van de cliënt en eigen praktijkinzicht.” (ZonMw-
Programmatekst Kennisprogramma Vakkundig aan het werk (2015-2018), p.13 -14). De
definitie in het Kennisprogramma hebben we gebruikt bij de definiëring van de activiteiten
behorend bij de vier stappen van methodisch werken (zie toelichting in box 1.2).
Box 1.2 Methodisch werken in vier stappen
1. ‘Intake en diagnose’. Beeldvorming, screening en oordeelsvorming. In de eerste stap staat cen-
traal het verzamelen van informatie over de werkzoekende om een goed beeld te vormen van de
werkzoekende. Dit vormt de basis voor het besluit dat de klantmanager moet nemen over de on-
dersteuning en/of het traject. En om een goed besluit te nemen heeft de klantmanager onder an-
dere informatie nodig over verschillende aspecten die samenhangen met een succesvol re-
integratietraject, namelijk (zie Blonk et al., 2015):
› menselijk kapitaal, zoals opleiding(en), vaardigheden en werkervaring;
› belemmeringen die de werkzoekende ervaart, zoals schulden, kinderopvang, psychische, li-
chamelijke en/of verstandelijke beperkingen, problemen met reizen;
› het netwerk van de werkzoekende (gezin, familie, vrienden, hobby’s);
› de wijze waarop de werkzoekende werk zoekt, namelijk focus, intensiteit en vaardigheden;
Is WEL:
› handelen volgens weldoordachte manier om op een zo effectief en efficiënt mogelijke manier het doel te bereiken dat je voor ogen hebt
› hypothese-toetsende werkwijze: je toetst met de inwoner of de doelen worden bereikt en waarom (niet)
› een middel om de kwaliteit van je handelen te borgen en te verbeteren
Is NIET:
› een doel op zich
› een methode/een specifiek instrument
Methodisch handelen:
Wat is het (niet)
Elementen
Methodisch handelen
Doelgericht
› Gericht op concreet & vooropgesteld doel, dit geeft grip
› Continu scherp op middel en doel
› Doen wat bijdraagt aan doel, niet wat er niet aan bijdraagt
Systematisch
› Logische stappen
› Gefaseerd werken
› Niet ad hoc of te snel conclusies trekken
Procesmatig
› De ene actie schept voorwaarden voor de volgende actie(s)
› Een ‘foute’ inschatting is onderdeel, geen einde
Bewust
› Aan anderen uit kunnen leggen wat je doet en waarom
› Kritisch en structureel terugblikken op (eigen) handelen
TNO rapport R17043 | 060.24330 3 © 2017 TNO
› motivatie van de werkzoekende om een baan te vinden en inzicht in factoren die die motivatie
beïnvloeden.
2. ‘Opstellen trajectplan’. Op basis van de vorige stap neemt de klantmanager een besluit over een
passende route naar zo regulier mogelijk werk. Aan de hand van de verzamelde informatie stelt
de klantmanager met de werkzoekende een plan van aanpak op met concrete stappen (wat, wan-
neer, hoe en wie). Daarbij onderscheiden we leer- en prestatiedoelen. Bij leerdoelen staat het le-
ren centraal. Daarbij gaat het om steeds beter worden in vaardigheden die helpen bij het vinden
van werk, bijvoorbeeld het leren schrijven van een sollicitatiebrief. Bij prestatiedoelen staat de
prestatie centraal, bijvoorbeeld een vast aantal sollicitaties per week.
3. ‘Uitvoeren trajectplan’. De klantmanager voert het plan van aanpak uit. Zij begeleidt de werk-
zoekende, voert gesprekken, monitort diens voortgang en stuurt eventueel bij. Het gewenste re-
sultaat is dat de werkzoekende zo regulier mogelijk werk gevonden heeft en/of dat andere doelen
uit het plan van aanpak zijn behaald.
4. ‘Terugblik op werkwijze’. Bij deze stap kijkt de klantmanager terug op hoe de begeleiding/het
traject is verlopen, wat voor de werkzoekende goed werkte en wat beter had gekund. De klantma-
nager kan deze terugblikken gebruiken om van te leren, en zo nodig haar werkwijze aan te pas-
sen bij andere werkzoekenden die zij begeleidt.
De stappen zijn gebaseerd op verschillende publicaties over methodisch werken: “Investeren in Parti-
ciperen” van het Kennisplatform werk en Inkomen (Koning et al., 2013), de “Standaard vakvolwas-
senheid voor klantmanagers” (Polstra, 2013) en het onderzoeksrapport “Vakkundig vervolg” van
Groenewoud et al. (2014).
Doel van het onderzoek is factoren in beeld te brengen die van invloed zijn op de mate waar-
in klantmanagers methodisch werken. Daarnaast wilden we achterhalen hoe de klantmana-
gers aankijken tegen methodisch werken en of zij dat in de toekomst meer willen gaan doen.
Tenslotte wilden we te weten komen welke ondersteuning klantmanagers nodig hebben om
methodisch te kunnen werken.
1.3 Methodisch werken betekent gedragsverandering: theoretisch raamwerk
Methodisch werken gaat over de manier waarop een klantmanager haar vak uitoefent. Dit
betreft het gedrag van de klantmanager en verandering daarin naar methodisch werken.
Gedragsverandering is een stapsgewijs proces dat begint met motivatie, oftewel de intentie
om het gedrag uit te voeren. De volgende stap is dat men het gedrag daadwerkelijk een paar
keer probeert. Vervolgens bepalen deze ervaringen mede of men het gedrag volhoudt en het
gewoontegedrag wordt. In figuur 1.2 is deze stapsgewijze gedragsverandering weergege-
ven.
TNO rapport R17043 | 060.24330 4 © 2017 TNO
Figuur 1.2 Theoretisch raamwerk onderliggend aan het plan van aanpak. De donkerblauwe vlakken zijn
opgenomen in het huidige onderzoek
Figuur 1.2 beschrijft ook verschillende factoren die van invloed zijn op dit proces van ge-
dragsverandering. In figuur 1.2 hebben we verschillende theorieën en benaderingen over
gedragsverandering gecombineerd (zie bijlage 1 ‘Theoretische achtergrond model’). Uit-
gaand van een model dat factoren beschrijft die de implementatie van nieuwe werkwijzen
bepalen, zijn drie groepen factoren te onderscheiden (Fleuren et al., 2014): (a) kenmerken
van de nieuwe werkwijze (oftewel methodisch werken), (b) kenmerken van de gebruiker
(oftewel de klantmanager) en (c) kenmerken van de organisatie, waar de klantmanager
werkt. Kenmerken van de werkwijze zijn bijvoorbeeld of het een complexe werkwijze is of
dat het past bij de huidige manier van werken. Deze werkwijze-kenmerken hebben invloed
op de intentie om volgens de nieuwe werkwijze aan de slag te gaan.
De kenmerken van de gebruiker hebben ook invloed op de intentie. Ten eerste de volgen-
de drie kenmerken die ook staan in het ‘Integrative model’ van Fishbein en Ajzen (2010):
› de attitude, die aangeeft of men positief of negatief staat tegenover de werkwijze;
› de sociale norm, die de invloed van anderen weergeeft; en
› de eigen-effectiviteit, wat het vertrouwen in het uitvoeren van die werkwijze beschrijft.
Andere gebruikerskenmerken die de intentie beïnvloeden zijn bijvoorbeeld kennis over het
gewenste gedrag en sociale steun bij het uitvoeren van het gedrag.
De derde groep organisatiekenmerken bepaalt vooral of de motivatie omgezet wordt in
daadwerkelijk gedrag. De organisatie moet de nieuwe werkwijze wel mogelijk maken, door
bijvoorbeeld beschikbaarheid van materialen, personeel, tijd en financiële middelen. Deze
organisatiekenmerken passen in de grotere categorie ‘barrières in de omgeving’ uit het ‘Inte-
grative model’. In het ‘Integrative model’ wordt ook de factor ‘vaardigheden om het gedrag uit
te voeren’ genoemd die mede bepaalt of motivatie omgezet wordt naar gedrag. Uit het
HAPA model (Schwarzer & Luszczynska, 2008) komen de factoren ‘actie planning’ en ‘co-
ping planning’ (zie voor nadere uitleg bijlage 1). De eerste verwijst naar een concreet plan
met heldere stappen waar, wanneer en hoe het gedrag uit te voeren. Coping planning gaat
over het bedenken van mogelijke barrières en hoe daarmee om te gaan.
Kenmerken
werkwijze
Attitude
Sociale
norm
Eigen
effectiviteit
Sociale
steun
Kennis
Ke
nm
erk
en
ge
bru
ike
r
Barrières in de
omgeving:
organisatiekenmerken
Intentie
Methodisch
werken
Methodisch
werken
Blijvend
Methodisch
werken
Vaardigheden Actieplan Eigen identiteit
Omgaan met
tegenslagen
Coping plan
TNO rapport R17043 | 060.24330 5 © 2017 TNO
Tot slot de stap naar gedragsbehoud. Bevorderende factoren op deze overgang zijn bijvoor-
beeld als het nieuwe gedrag onderdeel wordt van de eigen identiteit. Een ander voorbeeld is
dat men leert omgaan met tegenslagen, zoals terugval in het oude gedrag (“relapse preven-
tion”).
In het huidige onderzoek nemen we niet alle factoren mee uit het theoretisch raamwerk. In
het onderzoek richten we ons vooral op de vraag welke factoren beïnvloeden of klantmana-
gers methodisch werken. We richten ons dan ook op de donkerblauwe factoren in figuur 1.2.
1.4 Onderzoeksvragen
In dit rapport staan de volgende drie vragen centraal:
1. Werken klantmanagers methodisch, hoe kijken zij aan tegen methodisch werken en
willen zij daarin veranderen?
2. Wat bepaalt of klantmanagers methodisch werken?
3. Welke ondersteuningsbehoeften hebben klantmanagers bij methodisch werken en slui-
ten de bestaande kennisproducten hierop aan?
1.5 Opbouw van het rapport
We hebben het rapport zo opgebouwd dat de hoofdstukken afzonderlijk van elkaar zijn te
lezen. De lezer die niet zozeer geïnteresseerd is in de aanpak van het onderzoek en snel wil
weten wat de resultaten zijn, kan hoofdstuk 2 overslaan en direct doorgaan naar hoofdstuk
3. We beginnen elke paragraaf van hoofdstuk 3 met een korte samenvatting van de resulta-
ten die we daarna uitgebreider beschrijven. Voor de conclusies (hoofdstuk 4) en aanbevelin-
gen (hoofdstuk 5) hoeft u niet per se de voorgaande hoofdstukken te hebben gelezen.
De structuur van het rapport is als volgt:
› we beginnen hoofdstuk 2 met de onderzoeksopzet en metingen;
› in hoofdstuk 3 presenteren we de kenmerken van de respondenten en de respons (§
3.1). Daarna geven we antwoord op de eerste onderzoeksvraag (§ 3.2 en § 3.3);
› de tweede onderzoeksvraag wordt beantwoord in § 3.4;
› de derde onderzoekvraag staat centraal in § 3.5 en § 3.6;
› het rapport wordt afgesloten met hoofdstuk 4 conclusies en hoofdstuk 5 praktische aan-
bevelingen over hoe methodisch werken bevorderd kan worden. We zoomen onder an-
dere in op het ontwikkelen en/of beschikbaar stellen van kennisproducten.
TNO rapport R17043 | 060.24330 6 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 7 © 2017 TNO
2 Onderzoeksaanpak
Het onderzoek bestond uit een digitale vragenlijst die gemaakt is in Survalyzer (Collector
versie 2015.Q2). De verspreiding van deze vragenlijst staat beschreven in bijlage 2 ‘Ver-
spreiding’. In bijlage 3 ‘Vragenlijst’ staan de concrete vragen zoals deze gesteld zijn. De
statistische verantwoording staat in bijlage 4. Voorafgaand aan de webenquête is in novem-
ber 2016 een focusgroepbijeenkomst gehouden met klantmanagers. Hierin stond de vraag
centraal welke ondersteuningsbehoeften klantmanagers hebben bij het uitvoeren van hun
werk en welke ondersteuning ze nu gebruiken. De resultaten van de focusgroep staan be-
schreven in bijlage 5. De resultaten van de focusgroep zijn gebruikt voor het opstellen van
de vragenlijst. Hieronder worden de belangrijkste concepten en de wijze waarop die zijn
gemeten besproken.
2.1 Metingen methodisch werken
We gingen na in welke mate klantmanagers nu methodisch werken en in hoeverre zij bereid
zijn om in de toekomst methodisch te werken. Hiertoe is methodisch werken opgesplitst in
vier stappen, waarbij elke stap weer uit een aantal taken bestaat:
1. ‘Intake en diagnose’: 6 taken;
2. ‘Opstellen trajectplan’: 11 taken;
3. ‘Uitvoeren trajectplan, monitoren en eventueel bijstellen’ (hierna: ‘Uitvoeren trajectplan’):
10 taken; en
4. ‘Terugblik op werkwijze’: 9 taken.
In paragraaf 1.2 en box 1.2 staat beschreven welke stappen en taken we onderscheiden in
methodisch werken. De taken zijn concrete gedragingen die klantmanagers in de betreffen-
de stap uitvoeren. Deze beschrijving van methodisch werken is voorgelegd aan een aantal
klantmanagers, waarna verbeteringen in de beschrijving van stappen en taken zijn doorge-
voerd. In paragraaf 3.2 in de figuren 3.1 tot en met 3.4 staan de exacte taken per stap be-
noemd. Per stap werd de klantmanagers eerst gevraagd bij hoeveel klanten zij deze taken
nu uitvoeren, waarbij tussen haakjes een percentage klanten werd genoemd, zodat zij een
idee kregen wat bedoeld werd met de antwoordcategorieën: ‘(bijna) geen klanten’ (0-10%),
‘weinig klanten’ (10-35%), ’ongeveer de helft van de klanten’ (35-65%), ‘veel klanten’ (65-
90%) en ‘(bijna) alle klanten’ (90-100%). Voorafgaand aan de vragen over het uitvoeren van
taken in een stap gaf men eerst aan of men wel of niet taken uitvoerde in de betreffende
stap. Deed men dit niet, dan werd men doorverwezen naar de toekomstvragen over dezelfde
stap. Daar werd ook eerst gevraagd of men in de toekomst wel of niet taken in de betreffen-
de stap in de toekomst wilde uitvoeren. Zo niet, dan werd men verwezen naar de volgende
stap.
Bij de vragen of men in de toekomst methodisch wil werken, liggen sociaal wenselijke ant-
woorden op de loer. Om dit te voorkomen werd klantmanagers eerst gevraagd naar de wijze
waarop zij nu werken, waardoor zij zich realiseren welke barrières ze tegenkomen als zij de
mate waarin zij methodisch werken vergroten. De veronderstelling is dat dit zou leiden tot
een realistischer inschatting van methodisch werken in de toekomst.
De formulering van de vragen is daarnaast geïnspireerd door het concept “possible selves”
van Markus en Nurius (1986). “Possible selves” geven iemands gedachten en gevoelens
weer over wat men denkt dat men kan worden. Daarmee geven “possible selves” richting
aan gedrag: het helpt doelen te stellen die men in de toekomst wil bereiken en biedt een
interpretatiekader voor hoe men nu over zijn huidige gedrag denkt.
TNO rapport R17043 | 060.24330 8 © 2017 TNO
De antwoorden van de klantmanagers op vragen over de verschillende stappen en taken die
zij in de praktijk uitvoeren hebben we gecombineerd:
› de antwoorden over bij hoeveel klanten men de taken in één stap uitvoert zijn gemid-
deld, zodat we per stap een score hadden hoe vaak taken in deze stap toegepast wor-
den;
› de scores over de vier stappen zijn weer gemiddeld, zodat we een score hadden die
aangaf hoe vaak men in de praktijk methodisch werken toepast bij klanten (hierna: Me-
thodisch werken in de praktijk).
Al deze nieuwe variabelen hadden goede scores op betrouwbaarheid (zie bijlage 4 ‘Statisti-
sche verantwoording’).
Na het beantwoorden van de vragen over de mate waarin men taken in stappen uitvoerde,
werd nog gevraagd naar een algemene inschatting hoe vaak men dacht methodisch te wer-
ken. “Als je methodisch werken ziet als het systematisch werken volgens voorgaande 4
stappen, in welke mate werk je dan over het algemeen methodisch?” Het antwoord kon vari-
ëren van ‘1 = (bijna) nooit’, ‘2 = weinig’, ‘3 = soms wel, soms niet’, ‘4 = vaak’, tot ‘5 = (bijna)
altijd’. Deze meting noemen we ‘Methodisch werken algemeen’. Beide metingen, ‘Metho-
disch werken in de praktijk’ en ‘Methodisch werken algemeen’, zijn invullingen van de factor
‘Methodisch werken’ in figuur 1.2.
Nadat de klantmanagers voor een stap hadden aangegeven welke taken men nu uitvoerde
en wilde uitvoeren in de toekomst, werd hen gevraagd een rapportcijfer te geven voor de
ondersteuning die men had om de betreffende stap uit te voeren. Vervolgens werd hen in
een open vraag gevraagd naar de gewenste ondersteuning om in de toekomst de betreffen-
de stap goed uit te voeren. Per stap werd zo nagegaan waar de behoeften aan ondersteu-
ning lagen.
Om zicht te krijgen op de mate waarin klantmanagers bezig waren met zelfsturend leren in
het kader van methodisch werken is een bestaande set van zes vragen voor zelfsturend
leren aangepast voor methodisch werken. Deze vragen waren afkomstig uit de Vakman
Nieuwe Stijl Quickscans ‘Zelfsturend leren’ en ‘Richting, Ruimte, Ruggensteun’ (zie
www.vakmanschapnieuwestijl.nl).
2.2 Determinanten van methodisch werken
De gestandaardiseerde vragenlijst Meet-Instrument Determinanten van Innovaties (MIDI;
Fleuren et al., 2012; 2014) is gebruikt om factoren die van invloed zijn op het methodisch
(gaan) werken in kaart te brengen. Dit instrument is door TNO ontwikkeld en vraagt op sys-
tematische wijze naar determinanten van het gebruik van een ‘innovatie’ (zoals methodisch
werken). De determinanten zijn ingedeeld in vier niveaus: kenmerken van de innovatie (me-
thodisch werken), kenmerken van de gebruiker (de klantmanager), kenmerken van de orga-
nisatie en kenmerken van de sociaal-politieke omgeving.
Van de zeven kenmerken die horen bij de innovatie is kenmerk 2 (juistheid, gebaseerd op
feitelijk juiste kennis) niet meegenomen. Van de elf kenmerken die horen bij de gebruiker zijn
de kenmerken 9 (uitkomstverwachting) en 12 (medewerking cliënt) niet meegenomen. Deze
kenmerken zijn niet meegenomen, omdat ze niet goed pasten bij methodisch werken als
innovatie. Alle tien kenmerken behorend bij de organisatiekenmerken zijn opgenomen. Het
enige kenmerk over de sociaal-politieke omgeving (kenmerk 29) is niet meegenomen, omdat
deze niet zal variëren, omdat alle klantmanagers in dezelfde Nederlandse sociaal-politieke
omgeving zitten.
De (algemene) formulering van de kenmerken zoals MIDI die biedt, is in het huidige onder-
zoek toegepast op methodisch werken. De volgende kenmerken zijn daardoor aangepast.
TNO rapport R17043 | 060.24330 9 © 2017 TNO
Kenmerken over de voor- en nadelen (kenmerk 8) en de uitkomstverwachtingen (kenmerk 9)
worden in principe open gevraagd en beperkt tot drie. Bij de voor- en nadelen worden in dit
onderzoek standaard vijf voor- en nadelen genoemd. In MIDI is het de bedoeling om bij
kenmerk 10 ‘taakopvatting’ apart te vragen naar de verschillende activiteiten van een innova-
tie. Echter, omwille van het beperken van de lengte van de vragenlijst is er voor gekozen om
bij kenmerk 10 niet apart te vragen naar de vier stappen van methodisch werken, maar enkel
te vragen of methodisch werken onderdeel is van de taakopvatting. Voor de subjectieve
norm (kenmerk 15) is uitgegaan van vijf relevante anderen voor een klantmanager als het
gaat om methodisch werken: collega-klantmanagers, de manager/leidinggevende, het hoge-
re management, de klanten en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers. Voor elk van
deze revelante anderen is gevraagd wat volgens de klantmanager hun mening is over me-
thodisch werken en hoeveel de klantmanager zich aantrekt van de mening van deze ande-
ren. Bij kenmerk 16 ‘eigen-effectiviteitsverwachting’ is wel naar de vier stappen van metho-
disch werken afzonderlijk gevraagd.
De genoemde determinanten van MIDI zijn terug te vinden in de donkerblauwe factoren
‘kenmerken werkwijze’, ‘kenmerken gebruiker’, en ‘kenmerken organisatie’ in figuur 1.2.
TNO rapport R17043 | 060.24330 10 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 11 © 2017 TNO
3 Resultaten
3.1 Respons op de vragenlijst
Welke klantmanagers hebben de vragenlijst ingevuld?
Belangrijkste resultaten
➢ Twee derde is vrouw, vooral tussen de 30 en 60 jaar, hbo- of hogere opleiding.
➢ Variatie in hoe lang men als klantmanager werkt en bij welke gemeente.
➢ Veel variatie in opleiding en functieomschrijvingen.
➢ Klantmanagers voeren diverse taken uit, maar vooral ‘diagnose, screening en/of bege-
leiding cliënten, gericht op het verkrijgen van zo regulier mogelijk werk’.
➢ Klantmanagers die stoppen met het invullen van de vragenlijst voeren minder taken uit
dan klantmanagers die de vragenlijst verder invullen.
➢ De respons van klantmanagers uit gemeenten waar Divosa/TNO actief zijn, is hoger
dan bij andere gemeenten.
Tussen de 310-323 klantmanagers hebben de vragen over demografie en de functie beant-
woord. Een derde van de klantmanagers is man en twee derde is vrouw. De gemiddelde
leeftijd is 43,8 jaar (minimum = 21 jaar, maximum = 66 jaar). Tabel 3.1 geeft aan dat de
meeste klantmanagers tussen de 30 en 60 jaar oud zijn. Tabel 3.2 geeft aan dat 87% van de
klantmanagers een hbo- of wo-opleiding (bachelor, master, of doctor titel) heeft. Ook uit an-
der onderzoek onder klantmanagers (Groenewoud et al., 2014) bleek dat het grootste deel
van de respondenten hoog is opgeleid (77% hbo- of hogere opleiding).
Tabel 3.1 Leeftijd van de klantmanagers,
in percentages
Categorie leeftijd %
20 tot 30 jaar 9,7
30 tot 40 jaar 26,1
40 tot 50 jaar 31,5
50 tot 60 jaar 25,5
60 tot 70 jaar 7,2
N 349
De meeste respondenten zijn tussen de 0 en 15 jaar werkzaam als klantmanager, waarbij de
helft tussen de 0 en 10 jaar werkt bij de huidige gemeente (zie tabel 3.3). De respondenten
zijn afkomstig uit ruim 40 verschillende gemeenten. Opvallend is dat er vrij veel klantmana-
gers werkzaam zijn bij de gemeente Amsterdam (22%) en Leiden (12%).5
De open vraag naar de genoten opleiding laat een heel gevarieerd beeld zien. Het bestaat
uit de meer voor de hand liggende opleidingen, zoals Sociaal Pedagogische Hulpverlening,
Mens en Arbeid, Personeelswerk, Sociaal Juridische hulpverlening, Human Resource Ma-
5 TNO verzorgt voor de afdeling Werk Participatie en Inkomen van de gemeente Amsterdam een aantal
workshops, onder andere over methodisch werken. Klantmanagers van de gemeente Leiden vulden de
webenquête in voor de start van een traject dat is gericht op de implementatie van methodisch werken.
De antwoorden van de Leidse klantmanagers zijn gebruikt om in het traject de goede accenten te kunnen
leggen. Zie voor nadere uitleg van de verspreiding bijlage 2.
Tabel 3.2 Opleiding van de klantmanagers, in
percentages
Categorie opleiding %
vmbo, mbo 1, avo onderbouw 0,6
havo, vwo, mbo 12,3
hbo, wo bachelor 76,3
wo master, doctor 10,9
N 350
TNO rapport R17043 | 060.24330 12 © 2017 TNO
nagement en (toegepaste) psychologie, maar ook minder voor de hand liggende opleidingen
zoals planologie, Slavische talen, bewegingstechnologie, geschiedenis en toerisme.
Ruim de helft beschrijft haar functie als “gewoon
klantmanager” (61,3%). Daarnaast wordt onder-
scheid gevonden in functieniveaus: de klantmana-
gers werken als junior, medior, senior en leiding-
gevende. Ruim 20% geeft nog andere functieom-
schrijvingen, zoals specialist participatie, re-
integratiecoach, werkadviseur, WMO consulent,
werkmakelaar, sociaal rechercheur en jobcoach.
Tabel 3.4 beschrijft de taken die de klantmanagers
uitvoeren. Vooral ‘diagnose, screening en/of bege-
leiding cliënten, gericht op het verkrijgen van zo
regulier mogelijk werk’ en ‘sociale activering’ worden uitgevoerd. ‘Contacten met werkgevers
leggen en onderhouden’ wordt het minst gedaan. Het is een divers palet aan taken, waar-
binnen de klantmanager gemiddeld 2,8 taken uitvoeren. Wat opvalt is dat bijna 40% regieta-
ken uitvoert: een (groot) deel van de feitelijke re-integratiebegeleiding wordt uitbesteed
waardoor de klantmanager afhankelijk is van de kwaliteit van handelen van externen.
Tabel 3.4 Taken die klantmanagers uitvoerden, in percentages
Taak Ja
Diagnose, screening en/of begeleiding cliënten, gericht op het verkrijgen van zo regulier mo-
gelijk werk
70,6
Sociale activering 57,1
Handhaving wet- en regelgeving 41,6
Regiefunctie (keuze extern traject bij een re-integratiebedrijf en monitoring daarvan) 39,0
Regelen van verstrekking van uitkering, inclusief bijzondere bijstand 34,8
Contacten met werkgevers leggen en onderhouden 23,5
Anders 15,2
Uitval en non-respons
Driehonderdvijftig klantmanagers begonnen met het invullen van de vragenlijst, waarvan 127
klantmanagers (36%) de gehele vragenlijst hebben ingevuld. De uitval vindt plaats op drie
momenten die de opbouw van de vragenlijst volgen:
1. 11% uitval bij ‘demografie, kenmerken klantmanager, lidmaatschap BvK’;
2. 32% uitval bij ‘methodisch werken stap 1’; en
3. 21% geleidelijke uitval resterende delen.
Uitval op het eerste moment geeft de klantmanagers weer die zich bedenken en wellicht
geen persoonlijke gegevens over zichzelf en hun functie willen delen. Bij het tweede moment
valt bijna een derde van de klantmanagers uit. Dat is het deel wat methodisch werken en de
onderliggende vier stappen introduceert. De uitval daarna (21%) geeft een natuurlijk verloop
aan, waarschijnlijk omdat de vragenlijst vrij lang was.
De klantmanagers die op moment één en twee stopten (153 klantmanagers) zijn vergeleken
met de overige 197 klantmanagers. Er blijken geen verschillen wat betreft sekse, leeftijd en
opleiding. Ook blijken beide groepen even lang als klantmanager te werken. Echter, er blij-
ken verschillen in de taken die beide groepen uitvoeren. De groep die eerder stopt blijkt sig-
nificant minder taken uit te voeren (gemiddeld 2,4 taken) dan de groep die verder gaat met
de vragen (gemiddeld 3,0 taken). Dit verschil tussen non-responders en responders blijkt
Tabel 3.3 Duur van werk als klantmanager
in het algemeen en bij de laatste
gemeente, in percentages
algemeen
huidige
gemeente
0-5 jaar 31,9 31,9
5-10 jaar 24,8 23,7
10-15 jaar 20,7 13,4
15-20 jaar 11,8 6,6
Meer dan 20 jaar 10,8 4,3
N 323 305
TNO rapport R17043 | 060.24330 13 © 2017 TNO
vooral bij de taak ‘Diagnose, screening en/of begeleiding cliënten, gericht op het verkrijgen
van zo regulier mogelijk werk’, maar ook bij ‘regiefunctie’, ‘handhaving wet- en regelgeving’
en ‘contacten werkgevers’. Een mogelijke reden waarom deze groep klantmanagers stopt is,
dat hun werkzaamheden slechts voor een deel stappen beslaan van methodisch werken.
De meer persoonlijke benadering (mailen van klantmanagers die TNO/Divosa al kenden en
bij een gemeente de mogelijkheid persoonlijke mailadressen te gebruiken) levert een hogere
respons op dan de berichten via de nationale kanalen (zie bijlage 2 Verspreiding).
3.2 Methodisch werken: algemeen beeld
Welke taken voeren klantmanagers uit als ze methodisch werken?
Belangrijkste resultaten
➢ In de eerste drie stappen worden taken waarbij er contact is met de klant het meest
frequent uitgevoerd, dat geldt echter niet voor stap 4 ‘terugblik op werkwijze’.
➢ Bij stap 1 ‘intake en diagnose’ en stap 2 ‘opstellen trajectplan’ wordt weinig (weten-
schappelijke) informatie opgezocht en toegepast en bij stap 3 ‘uitvoeren trajectplan’
worden weinig protocollen en werkwijzers toegepast.
➢ Het opstellen van concrete trajectplannen met heldere doelen is geen gemeengoed.
➢ Stap 1 ‘intake en diagnose’ wordt het meest gezet; stappen 2, 3 en 4 worden even
vaak gedaan.
➢ Taken in stap 1 ‘intake en diagnose’ en 3 ‘uitvoeren trajectplan’ worden meer gedaan
dan in stappen 2 ‘opstellen trajectplan’ en 4 ‘terugblik op werkwijze’. Vooral in stap 4
worden taken het minst toegepast.
➢ Iets meer dan de helft van de klantmanagers voert alle vier de stappen van methodisch
werken uit.
➢ Klantmanagers kijken weinig terug op hun werkwijze en dit past (nog) niet bij hun invul-
ling van ‘methodisch werken’.
➢ Klantmanagers zouden in de toekomst vaker willen werken volgens alle stappen van
methodisch werken.
➢ Klantmanagers zijn (zeer) weinig bezig zelfsturend methodisch werken te leren.
TNO rapport R17043 | 060.24330 14 © 2017 TNO
In de figuren 3.1 tot 3.4 staat per stap van methodisch werken weergegeven hoe vaak
klantmanagers de taken in die stap uitvoerden. Hier noemen we welke taken relatief vaak of
weinig werden uitgevoerd. Bij stap 1 ‘Intake en diagnose’ wordt het meest gevraagd wat de
klant er zelf van vindt en hield men het dossier goed bij. Het minst vaak wordt extra informa-
tie opgezocht over gevolgen van belemmeringen van de klant voor het functioneren in werk.
Figuur 3.1 Percentage klantmanagers dat de taken bij Stap 1 ‘Intake en diagnose’ uitvoert (209 klantmana-
gers)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
De beschrijving van ten minste vier van de zesbovenstaande aspecten in het dossier
Duidelijk in het dossier aangegeven wat de bron is van de informatie (bv, de klant zelf, collega(‘s), rapport extern
deskundige)
In het dossier de kansen op werk aangegeven
Gevraagd wat de klant zelf vindt van zijn/haar situatie enkansen op werk
Extra informatie opgezocht (bv, via specifieke websites, viagoogle, etc,) over de gevolgen van hun belemmeringen voor
het functioneren in werk
Gecheckt of mijn beeld van de situatie klopt
Geen (0 - 10%) Weinig (10 - 35%) Helft (35 - 65%) Veel (65 - 90%) Alle (90 - 100%)
TNO rapport R17043 | 060.24330 15 © 2017 TNO
In stap 2 ‘Opstellen trajectplan’ wordt het meest vaak het trajectplan met de klant bespro-
ken en is de klant actief betrokken bij het trajectplan. Het minst vaak wordt bij de keuze van
activiteiten/ondersteuning aan de klant wetenschappelijk bewijs gezocht, maar er wordt meer
uitgegaan van de eigen praktische ervaring over wat werkt. Daarnaast blijkt bij stap 2 dat er
relatief weinig taken worden gedaan die leiden tot een concreet trajectplan met heldere
stappen. Bijvoorbeeld, 60% van de klantmanagers geeft aan bij de helft of minder van hun
klanten te controleren of het einddoel van het trajectplan past bij de verzamelde gegevens.
Figuur 3.2 Percentage klantmanagers dat de taken bij Stap 2 ‘Opstellen trajectplan’ uitvoert (131 klantma-
nagers)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Een uitgewerkt trajectplan met concrete einddoel(en)
Gecontroleerd of met een collega besproken of het einddoel pastbij de verzamelde gegevens in de Intake- en diagnosefase
In het trajectplan één of meer leerdoelen opgenomen
In het trajectplan één of meer prestatiedoelen opgenomen
In het trajectplan de leer- en of prestatiedoelen onderbouwd metargumenten
Een besluit genomen over de prioriteiten waar ik met de klant aanwil werken (wat moet eerst en wat moet wachten)
Duidelijk wat de concrete (tussen-)stappen zijn in het plan vanaanpak, wanneer, en met wie
De klant actief betrokken bij het opstellen van het trajectplan
Het trajectplan met de klant besproken
Voor de keuze van activiteiten/ondersteuning van het trajectplangezocht naar best wetenschappelijke bewijs over de
werkzaamheid
De activiteiten/ondersteuning die onderdeel uitmaken van hettrajectplan gebaseerd op mijn eigen praktische ervaring over wat
werkt
Geen (0 - 10%) Weinig (10 - 35%) Helft (35 - 65%) Veel (65 - 90%) Alle (90 - 100%)
TNO rapport R17043 | 060.24330 16 © 2017 TNO
Bij stap 3 ‘Uitvoeren trajectplan’ geeft bijna 90% aan met veel tot alle klanten een gesprek
te hebben over de voortgang. Het minst vaak worden protocollen en werkwijzers toegepast;
55% doet dit bij de helft of minder van de klanten.
Figuur 3.3 Percentage klantmanagers dat de taken bij Stap 3 ‘Uitvoeren trajectplan, monitoren en eventueel
bijstellen’ uitvoert (122 klantmanagers)
Bij stap 4 ‘Terugblik op werkwijze’ blijken klantmanagers vooral zelf terug te kijken op hun
werkwijze, maar niet met de klant of met collega’s.
Figuur 3.4 Percentage klantmanagers dat de taken bij Stap 4 Terugblik op werkwijze’ uitvoert (111 klant-
managers)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
het concrete trajectplan in grote lijnen gevolgd
bij de uitvoering van het trajectplan werkwijzers enprotocollen toegepast
tussentijds geëvalueerd of afspraken zijn nagekomen
tussentijds geëvalueerd of activiteiten zijn uitgevoerd
tussentijds geëvalueerd of leerdoelen en ofprestatiedoelen zijn gehaald
tussentijds geëvalueerd of de beoogde tussendoelen zijngehaald
tussentijds de doelen en/of planning bijgesteld indiennodig
de bijgestelde doelen in het trajectplan genoteerd
tenminste één gesprek met de klant gehad over devoortgang
(uiteindelijk) het einddoel behaald
Geen (0 - 10%) Weinig (10 - 35%) Helft (35 - 65%) Veel (65 - 90%) Alle (90 - 100%)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
zelf teruggekeken op mijn aanpak
samen met één of meer collega’s teruggekeken op mijn aanpak
samen met de klant teruggekeken op de aanpak
zelf teruggekeken waarom het einddoel van het trajectplan welof niet is bereikt
samen met één of meer collega’s teruggekeken waarom het einddoel wel of niet is bereikt
zelf teruggekeken op welke bestanddelen van het trajectwerkzaam waren
bij de terugblik geconcludeerd dat het beter was gegaan als ikmijn aanpak wat had aangepast
bij de terugblik geconcludeerd dat mijn aanpak goed passendwas
hulpmiddelen gebruikt om mijn werk goed uit te voeren
Geen (0 - 10%) Weinig (10 - 35%) Helft (35 - 65%) Veel (65 - 90%) Alle (90 - 100%)
TNO rapport R17043 | 060.24330 17 © 2017 TNO
Welke en hoeveel stappen van methodisch werken voert men uit?
Voorafgaand aan het beantwoorden van hoe vaak men een taak binnen een stap uitvoerde
(zie figuren 3.1-3.4) gaf men aan of men überhaupt taken uitvoerde in de betreffende stap.
Tabel 3.5 laat zien dat stap 1 ‘Intake en diagnose’ het meest frequent wordt genomen. De
stappen 2, 3 en 4 worden in gelijke mate uitgevoerd.6
Tabel 3.5 Percentage klantmanager dat zegt nu één of meer taken binnen een stap uit te voeren (n=158)
Stap % ja
Stap 1 Intake en diagnose 87,3
Stap 2 Trajectplan opstellen 72,2
Stap 3 Trajectplan uitvoeren 73,4
Stap 4 Terugblik op werkwijze 72,8
Met deze gegevens is nagegaan hoeveel stappen men van methodisch werken in totaal
uitvoert. Tabel 3.6 laat zien dat 53,2% van de klantmanagers alle vier de stappen uitvoert.
Daarnaast voeren klantmanagers vooral drie stappen uit.
Tabel 3.6 Aantal stappen van methodisch werken dat klantmanagers in totaal uitvoeren, in percentage
(n=158)
Stap % ja
Vier stappen 53,2
Drie stappen 20,9
Twee stappen 10,8
Eén stap 8,9
Geen stap 6,3
Wanneer men een stap uitvoert, zijn er verschillen in hoe vaak men taken gemiddeld binnen
een stap uitvoert (zie figuren 3.1-3.4). Tabel 3.7 laat zien dat taken in stappen 1 en 3 meer
worden gedaan dan in stappen 2 en 4. Vooral in stap 4 worden taken gemiddeld het minst
toegepast.
Tabel 3.7 Per stap gemiddeld bij hoeveel klanten de taken worden uitgevoerd bij klanten (n=110-187),
waarbij 1 = ‘bij (bijna) geen klanten’ tot 5 = ‘bij (bijna) alle klanten’
Stap % ja
Stap 1 Intake en diagnose 3,69
Stap 2 Trajectplan opstellen 3,36
Stap 3 Trajectplan uitvoeren 3,60
Stap 4 Terugblik op werkwijze 3,08
Methodisch werken in de praktijk nu en in de toekomst
Bij de vraag naar de algemene inschatting in hoeverre men methodisch werkt, geeft 39%
aan ‘vaak’ en 36% ‘soms wel, soms niet’ methodisch te werken. De samenhang tussen deze
algemene inschatting en de combinatiescores van methodisch werken per stap in de praktijk
zijn berekend (zie figuur 3.8).
6 Dit is berekend voor de respondenten die de vragen over alle vier de stappen hadden beantwoord. Resul-
taten voor alle respondenten die deze vragen beantwoord hadden, waren identiek.
TNO rapport R17043 | 060.24330 18 © 2017 TNO
Hieruit blijkt duidelijk dat naarmate
men vaker taken in stappen 1, 2 en 3
uitvoert, men ook vindt dat men vaker
in het algemeen methodisch werkt.
Stap 4 ‘Terugblik op werkwijze’ hangt
veel minder samen met het algemeen
oordeel over methodisch werken.
Figuur 3.9 laat de vergelijking zien tus-
sen methodisch werken in de praktijk
nu en in de toekomst. De klantmana-
gers willen in de toekomst alle stappen
bij meer klanten gaan toepassen. Het
verschil tussen hoe vaak men een stap
nu toepast en hoe vaak men het in de
toekomst wil doen, is bij alle vier de
stappen even groot.7
We weten dat leren en ontwikkelen niet
vanzelf gaat. De vraag is of klantmana-
gers bezig zijn met zelfsturend leren
wat betreft methodisch weken? Figuur
3.10 geeft de antwoorden op de vragen
of men in de afgelopen drie maanden bezig is geweest om te leren methodisch te werken.
Het blijkt dat klantmanagers er in het algemeen weinig aan hebben gedaan om methodisch
te leren werken.
7 Van de klantmanagers die aangeven nu geen taken in een stap uit te voeren, geeft 42%-63% aan in de
toekomst wel taken te willen uitvoeren in die stap.
Figuur 3.8 Samenhang (Pearson correlatie) tussen de
score op de vier stappen van methodisch werken
en de algemene vraag naar methodisch werken
Figuur 3.9 De mate waarin men nu een stap van metho-
disch werken uitvoert (blauwe kolommen) en in
hoeverre men dat in de toekomst wil doen
(oranje kolommen) (1,00 = geen, 5,00 =altijd).
0 0,2 0,4 0,6 0,8 1
Stap 1 Intake
Stap 2 Plan
Stap 3 Uitvoering
Stap 4 Terugblik
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
TNO rapport R17043 | 060.24330 19 © 2017 TNO
Figuur 3.10 Percentage klantmanagers dat in de afgelopen drie maanden bezig is geweest om te leren
methodisch te werken
3.3 Klantmanagers over methodisch werken
Wat vinden klantmanagers van methodisch werken?
Conclusies
➢ Klantmanagers zien vooral voordelen en weinig nadelen van methodisch werken (posi-
tieve attitude).
➢ Klantmanagers vertrouwen erop dat zij de vier stappen van methodisch werken kunnen
uitvoeren (hoge eigen-effectiviteit).
➢ Klantmanagers zien de helft van de collega’s methodisch werken (gemiddeld positieve
descriptieve norm).
➢ Klantmanagers zeggen vooral door hun manager en het hogere management beïn-
vloed te worden om methodisch te werken (matig positieve subjectieve norm).
➢ Klantmanagers verwachten vooral steun van collega’s, vervolgens van hun leidingge-
vende en het minst van het hogere managent.
➢ De klantmanagers verschillen over de mate waarin methodisch werken door de organi-
satie wordt ondersteund, zoals tijd, geld, materialen en feedback.
Dit onderdeel beschrijft welke factoren bepalen of klantmanagers methodisch werken. De
beschrijving volgt de indeling van MIDI: kenmerken van (a) de werkwijze, (b) de gebruiker en
(c) de organisatie.
Figuur 3.11 beschrijft hoe de klantmanagers ‘Methodisch werken’ als werkwijze beoordelen
op de kenmerken van MIDI. Men heeft een positief oordeel over methodisch werken. Men
geeft bijvoorbeeld aan dat het niet ingewikkeld is, helder is welke activiteiten in welke volg-
orde uitgevoerd moeten worden en dat het goed aansluit bij de huidige werkwijze. Een min-
der positief geluid is er over de beschikbaarheid van informatie en materialen om metho-
disch te kunnen werken.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
nagedacht over wat ik wil verbeteren in mijn methodischwerken.
mijzelf doelen gesteld om mijn methodisch werken (nog)meer te ontwikkelen.
nagedacht over verschillende manieren waarop ik diedoelen kan bereiken.
een planning gemaakt met alle acties die ik ga doen omdie doelen te bereiken.
acties uitgevoerd die mij helpen die doelen te bereiken.
tijd besteed om (nog) beter te worden in methodischwerken.
Zelden Soms Regelmatig Vaak Altijd
TNO rapport R17043 | 060.24330 20 © 2017 TNO
Figuur 3.11 De mening van klantmanagers over ‘Methodisch Werken’ als werkwijze (146 klantmanagers)
Verschillende gebruikerskenmerken bepalen of de klantmanager methodisch werkt. Ten
eerste of men een positieve of negatieve attitude heeft ten opzichte van methodisch werken.
Deze attitude wordt gevormd door de verwachte voor- en nadelen van methodische werken.
De klantmanagers stemmen in met de genoemde voordelen (zie figuur 3.12), zoals dat me-
thodisch werken meer grip geeft op het werk. Het voordeel dat de klantmanager door me-
thodisch te werken, beter kan terugblikken op haar handelen werd relatief minder vaak als
voordeel gezien.
Figuur 3.12 De mening van klantmanagers over de verwachte voordelen van ‘Methodisch Werken’ (≥ 137
klantmanagers)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
MW geeft helder aan welke activiteiten ik in welke volgordemoet uitvoeren.
Ik heb alle informatie en materialen tot mijn beschikking ommethodisch te kunnen werken.
Ik vind MW te ingewikkeld, ik herken mij bijvoorbeeld niet inde verschillende stappen.
MW sluit goed aan bij hoe ik gewend ben om te werken.
Ik vind dat ik door MW zichtbare resultaten haal bij mijnklanten.
Ik vind MW geschikt voor mijn klanten.
Helemaal mee oneens Mee oneens Noch eens noch oneens Mee eens Helemaal mee eens
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Door MW heb ik meer grip op wat er gebeurt
Door MW ben ik beter in staat met mijn klant het trajectplanen de voortgang te bespreken.
Door MW kan ik beter aan anderen uitleggen waarom ikwat heb gedaan.
Zowel mijn klant als ikzelf weten beter wat we van elkaarkunnen verwachten.
Door MW kan ik beter terugblikken op mijn handelen, endaarvan leren.
Helemaal mee oneens Mee oneens Noch eens noch oneens Mee eens Helemaal mee eens
TNO rapport R17043 | 060.24330 21 © 2017 TNO
Nadelen als ‘te ingewikkeld’, ‘doet geen recht aan de klant‘ en ‘beperking professionele vrij-
heid’ worden ontkracht (zie figuur 3.13). Twee nadelen vinden wat meer instemming, name-
lijk ‘kost extra tijd’ en ‘mijn gemeente beschikt niet over een goed diagnose-instrument’. De
vijf voordelen worden gemiddeld in een schaal ‘voordelen’ evenals de vijf nadelen een
schaal ‘nadelen’ vormen (zie bijlage 4 Statistische verantwoording). Deze schalen (en de
andere schalen in deze paragraaf) worden gebruikt in paragraaf 3.4 om de samenhang met
methodisch werken na te gaan.
Figuur 3.13 De mening van klantmanagers over de verwachte nadelen van ‘Methodisch Werken’ (≥ 137
klantmanagers)
Een andere determinant is de eigen-effectiviteit, namelijk het vertrouwen in jezelf dat je
methodisch kunt werken. Voor de vier stappen van methodisch werken is apart gevraagd of
het zou lukken deze uit te voeren als men zou willen. De meeste klantmanagers geven aan
dat dit zou lukken: stap 1 ‘intake en diagnose’ (83%), stap 2 ‘opstellen trajectplan’ (74%),
stap 3 ‘uitvoeren trajectplan’ (73%) en stap 4 ‘terugblik op werkwijze’ (68%). Deze vier oor-
delen worden samengenomen in de schaal eigen-effectiviteit.
Twee vormen van de sociale norm zijn gevraagd. Ten eerste, de descriptieve norm die
beschrijft hoeveel andere collega’s men methodisch ziet werken. Men ziet gemiddeld de helft
van de collega’s methodisch werken. Ten tweede de subjectieve norm. De groene balken in
figuur 3.14 laten zien dat men denkt dat alle relevante anderen menen dat men methodisch
moet werken, behalve de klanten waarvan men denkt dat deze hier neutraal tegenover
staan. Vanwege deze neutraliteit oefenen klanten een zwakke subjectieve norm uit (blauwe
balk), hoewel klantmanagers zich wel veel aantrekken van de mening van klanten (grijze
balk). De manager en het hoger management oefenen de sterkste subjectieve norm uit,
omdat zij een positieve mening hebben over methodisch werken en klantmanagers zich hun
mening in redelijke mate aantrekken.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Het kost mij extra tijd.
Het beperkt me in mijn professionele vrijheid.
Het is te ingewikkeld.
Het doet geen recht aan de waarden, behoeften en/ofomstandigheden van de cliënt.
Voor MW moet ik een goed diagnose instrument tot mijnbeschikking hebben, en die heeft mijn gemeente niet.
Helemaal mee oneens Mee oneens Noch eens noch oneens Mee eens Helemaal mee eens
TNO rapport R17043 | 060.24330 22 © 2017 TNO
Een andere sociale determinant is
sociale steun: hulp van anderen
als men die nodig heeft om me-
thodisch te werken. De meeste
klantmanagers geven aan dat zij
vooral steun verwachten van col-
lega’s (72%), vervolgens van hun
manager (62%) en het minst van
het hogere managent (46%). Deze
drie oordelen worden samenge-
nomen in de schaal sociale steun.
Figuur 3.15 laat drie overige ge-
bruikerskenmerken zien. Klantma-
nagers vinden dat methodisch
werken bij hun functie hoort (71%)
en dat men over voldoende kennis
beschikt om methodisch te werken
(69%). Dat methodisch werken
leidt tot tevreden klanten, wordt
door minder klantmanagers herkend (59%). Naast de kennis is ook relevant of men actief
informatie heeft opgezocht en verwerkt over methodisch werken: 87% is op de hoogte van
methodisch werken en 69% heeft zich erin verdiept.8
Figuur 3.15 De mening van klantmanagers over drie gebruikerskenmerken: taakopvatting, tevredenheid
klanten en kennis (132 klantmanagers)
De derde groep kenmerken die van invloed is op de invoering van methodisch werken be-
treft de tien organisatiekenmerken. Bij 44% van de klantmanagers zijn in de organisatie
8 Verdieping is een vraag met andere antwoordcategorieën en staat daarom niet in figuur 3.15.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%100%
Ik vind het tot mijn functie horen om methodischte werken.
Klanten zullen over het algemeen tevreden zijnals ik methodisch werk.
Ik beschik over voldoende kennis om methodischte werken.
Helemaal mee oneens Mee oneens Noch eens noch oneens
Mee eens Helemaal mee eens
Figuur 3.14 De subjectieve norm. Per relevante ander staat
diens mening over methodisch werken (groene
balk, -2 = negatief, 0 = neutraal, +2 = positief),
hoeveel men zich daar wat van aantrekt (grijze
balk, 1 = zeer weinig, 5 = zeer veel) en de verme-
nigvuldiging daarvan als de subjectieve norm
(blauwe balk, -10 = sterk negatief, 0 = neutraal,
+10 = sterk positief)
TNO rapport R17043 | 060.24330 23 © 2017 TNO
formeel afspraken vastgelegd over methodisch werken, bij 29% is dat niet gebeurd en 27%
weet het niet. Bij 33% van de klantmanagers is een coördinator aangewezen voor de invoe-
ring van methodisch werken, bij 27% is dat niet het geval en 40% weet het niet. Meer dan de
helft van de klantmanagers (52%) geeft aan in een turbulente organisatie te werken, waar
veel veranderingen plaatsvinden, zoals reorganisatie, fusie, bezuinigingen, personeelsver-
loop, of andere innovaties.9
In figuur 3.16 staan de zeven andere organisatiekenmerken beschreven. In vergelijking met
de voorgaande kenmerken verschillen de klantmanagers van mening over de inbedding van
methodisch werken in de organisatie. Bijvoorbeeld, of de organisatie voldoende materialen
en voorzieningen ter beschikking stelt: 34% is het hiermee oneens, maar ook 34% is het
hiermee eens. Men is er het meest mee eens dat er tijd beschikbaar is om methodisch wer-
ken te integreren in het dagelijks werk (38%) en er informatie beschikbaar is over de stappen
van methodisch werken (38%). Het laagst scoort de terugkoppeling in de organisatie over de
voortgang van de invoering van methodisch werken: een kwart vindt dat dit (regelmatig)
gebeurt.
Figuur 3.16 De mening van klantmanagers over hoe kenmerken van de organisatie methodisch werken
beïnvloeden (128 klantmanagers)
9 Deze drie organisatiekenmerken hadden andere antwoordcategorieën en staan daarom niet in figuur
3.16.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Mijn organisatie heeft maatregelen getroffen zodat(nieuwe) medewerkers voldoende zijn / worden ingewerkt
in MW.
Er is voldoende personeel in onze organisatie om destappen van MW te zetten.
Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar in mijnorganisatie om de stappen van MW te zetten.
Mijn organisatie stelt mij voldoende tijd beschikbaar om destappen van MW te integreren in mijn dagelijks werk.
Mijn organisatie stelt mij voldoende materialen envoorzieningen beschikbaar om de stappen van MW te
kunnen gebruiken.
Ik heb in mijn organisatie makkelijk toegang tot informatieover het nemen van de stappen van MW.
In mijn organisatie vindt regelmatig terugkoppeling plaatsover de voortgang van de invoering van MW.
Helemaal mee oneens Mee oneens Noch eens noch oneens Mee eens Helemaal mee eens
TNO rapport R17043 | 060.24330 24 © 2017 TNO
3.4 De samenhang tussen kenmerken en methodisch werken
Welke factoren uit het model hangen samen met methodisch werken?
Conclusies
➢ De demografische kenmerken hangen niet samen met methodisch werken.
➢ Kenmerken van de werkwijze, de gebruiker en de organisatie (MIDI) hangen bijna al-
lemaal samen met methodisch werken.
➢ Bij de kenmerken van de werkwijze is vooral van belang of methodisch werken aansluit
bij de huidige werkwijze.
➢ Bij de kenmerken van de gebruiker zijn van belang
a. het vertrouwen dat men methodisch kan werken (eigen-effectiviteit),
b. de observatie dat collega’s methodisch werken (descriptieve norm), en
c. dat relevante anderen vinden dat men methodisch moet werken (subjectieve
norm).
➢ Bij de organisatiekenmerken blijken vooral van belang: ‘makkelijk toegang tot informa-
tie over methodisch werken’, ‘voldoende materialen en voorzieningen om methodisch
te kunnen werken’ en ‘formeel afspraken vastleggen door het management over me-
thodisch werken’.
De samenhang tussen de verschillende kenmerken enerzijds en de metingen van metho-
disch werken anderzijds zijn berekend. Tevens is gekeken welke kenmerken vooral van
invloed zijn binnen een groep kenmerken. We beschrijven de resultaten voor de samenhang
met Methodisch werken algemeen. Alleen wanneer de resultaten verschillen voor de andere
meting Methodisch werken in de praktijk wordt deze ook beschreven. Zie ook bijlage 4 Sta-
tistische verantwoording.
De demografische kenmerken van klantmanagers houden geen verband met methodisch
werken (sekse, leeftijd, opleiding en hoe lang men als klantmanager werkt).
Figuur 3.17 Samenhang tussen kenmerken van methodisch werken (MIDI) en methodisch werken algemeen
(Pearson correlatie staat weergegeven). De donkerblauwe balken geven een significante sa-
menhang weer, de groene balken een unieke samenhang die blijft bestaan binnen de groep
kenmerken
Figuur 3.17 geeft in het algemeen aan dat wanneer men positiever is over kenmerken van
methodisch werken, men ook vaker methodisch werkt. Dit geldt vooral voor ‘geschiktheid
voor klanten’, ‘geeft zichtbare resultaten’ en ‘sluit aan bij hoe ik werk’. Wanneer naar de sa-
menhang binnen de groep kenmerken wordt gekeken, blijkt alleen ‘sluit aan bij hoe ik werk’
-0,1 0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9
Helder volgorde welke activiteiten uit tevoeren
Alle informatie en materialen terbeschikking
Te ingewikkeld
Sluit goed aan bij werkwijze
Zichtbare resultaten bij klanten
Geschikt voor klanten
TNO rapport R17043 | 060.24330 25 © 2017 TNO
uniek10 samen te hangen met methodisch werken en 30% van de veranderingen in metho-
disch werken te verklaren.
De tien kenmerken van de gebrui-
ker hangen ieder apart allemaal sa-
men met methodisch werken (zie
figuur 3.18). Wanneer men vertrou-
wen heeft dat men methodisch kan
werken (eigen-effectiviteit), doet men
dit ook vaker. Dit geldt voor de eigen-
effectiviteit bij alle vier de stappen
samen en ieder afzonderlijk. De drie
sociale aspecten hangen ook samen
met methodisch werken. De subjec-
tieve norm hangt sterk samen met
methodisch werken: vooral de norm
van collega’s, de manager en het
hogere management hebben invloed,
en in wat mindere mate de klanten.
De BvK bleek geen invloed te heb-
ben. De observatie dat collega’s me-
thodisch werken, bevordert metho-
disch werken (descriptieve norm).
Wanneer klantmanagers meer sociale steun verwachten, dan werkt men ook meer metho-
disch. Dit geldt voor hulp van de collega’s, de manager als ook het hogere management.
Naast de sociale kenmerken blijkt ook dat men meer methodisch werkt wanneer men zich er
meer in verdiept heeft11, men er meer kennis over heeft, klanten tevreden zullen zijn en het
meer past bij de functie. Zien klantmanagers meer voordelen, dan werkt men vaker metho-
disch. Dit geldt vooral voor de voordelen ‘meer grip op het werk’ en ‘beter uitleggen aan an-
deren’. Zien klantmanagers meer nadelen, dan werkt men minder methodisch. Dit blijkt
vooral bij het nadeel ‘mijn gemeente heeft geen goed diagnose-instrument’’.12
De tien kenmerken van de gebruiker hangen dus samen met methodisch werken, maar han-
gen ook onderling samen. Bijvoorbeeld, wanneer men meer voordelen ziet, vindt men het
ook meer bij de functie horen. Wanneer rekening wordt gehouden met deze onderlinge sa-
menhang binnen de groep gebruikerskenmerken, dan blijken drie kenmerken uniek samen
te hangen met methodisch werken: het vertrouwen dat men methodisch kan werken (eigen-
effectiviteit), de observatie dat collega’s methodisch werken (descriptieve norm) en dat rele-
vante anderen vinden dat men methodisch moet werken (subjectieve norm). 37% van de
veranderingen in methodisch werken wordt verklaard door deze drie kenmerken.
10 Het kan zijn dat een kenmerk apart samenhangt met methodisch werken (zogenaamd univariaat), maar
geen samenhang meer heeft met methodisch werken wanneer met de andere kenmerken rekening wordt
gehouden (zogenaamd multivariaat). Uitkomsten van multivariate analyses geven inzicht in de samen-
hang van kenmerken met methodisch werken, waarbij wel rekening wordt gehouden met de andere ken-
merken. Wanneer uit de multivariate analyses een significant verband naar voren komt tussen het betref-
fende kenmerk en methodisch werken, dan hebben we een kenmerk te pakken die een eigen, unieke sa-
menhang heeft met methodisch werken 11 Dit is ‘op de hoogte’ in figuur 3.15.
12 De nadelen hingen veel zwakker samen met methodisch werken in de praktijk.
Figuur 3.18 Samenhang tussen kenmerken van de gebrui-
ker (MIDI) en methodisch werken algemeen
(Pearson correlatie staat weergegeven). De
donkerblauwe balken geven een significante
samenhang weer, de groene balken een unie-
ke samenhang die blijft bestaan binnen de
groep kenmerken.
-0,4 -0,2 0 0,2 0,4 0,6 0,8
Voordelen
Nadelen
Hoort bij functie
Klanten tevreden
Voldoende kennis
Op de hoogte
Sociale steun
Descriptieve norm
Subjectieve norm
Eigen effectiviteit
TNO rapport R17043 | 060.24330 26 © 2017 TNO
Bij de organisatiekenmerken blijkt methodisch werken niet beïnvloed te worden door de
aanstelling van een coördinator of dat er turbulentie is in de organisatie. Wel blijkt dat meer
methodisch wordt gewerkt in organisaties waar hierover formele afspraken zijn vastgelegd.13
Figuur 3.19 laat zien dat de andere zeven organisatiekenmerken ieder apart samenhangen
met methodisch werken. In deze groep van zeven organisatiekenmerken blijkt ‘makkelijk
toegang tot informatie over methodisch werken’ als enige uniek samen te hangen met me-
thodisch werken algemeen en 16% van de veranderingen hierin te verklaren. Bij de andere
meting van methodisch werken in de praktijk blijkt ‘voldoende materialen en voorzieningen
om methodisch te kunnen werken’ de enige unieke voorspeller, die 14% van de veranderin-
gen in methodisch werken verklaart. Wanneer we het organisatiekenmerk ‘formele afspra-
ken’ als achtste kenmerk meenemen in de groep kenmerken, dan blijkt dit kenmerk wel
uniek met methodisch werken algemeen samen te hangen, maar niet met methodisch wer-
ken in de praktijk.14
Figuur 3.19 Samenhang tussen kenmerken van de organisatie (MIDI) en methodisch werken algemeen
(Pearson correlatie staat weergegeven). De donkerblauwe balken geven een significante sa-
menhang weer, de groene balken een unieke samenhang die blijft bestaan binnen de groep
kenmerken
Wanneer we de zes kenmerken van de werkwijze (figuur 3.17), de tien gebruikerskenmerken
(figuur 3.18) en de zeven organisatiekenmerken (figuur 3.19) als één grote groep meenemen
in de samenhang met methodisch werken, blijken verschillende resultaten voor de twee me-
tingen van methodisch werken:
› bij Methodisch werken algemeen wordt 43% van de verschillen in methodisch werken
verklaard door drie kenmerken: sluit goed aan bij werkwijze (kenmerk werkwijze), de-
scriptieve en subjectieve norm (gebruikerskenmerken);
› bij Methodisch werken in de praktijk wordt 32% van de verschillen in methodisch wer-
ken verklaard door drie deels andere kenmerken: sluit goed aan bij werkwijze (kenmerk
13 Deze drie kenmerken hadden andere antwoordcategorieën en zijn daarom niet meegenomen in figuur
3.16. 14 Bij deze analyse zijn 36 klantmanagers buiten beschouwing gelaten die aangaven niet te weten of er
formele afspraken waren in hun organisatie. Alleen klantmanagers die aangaven dat er wel (n = 58) of niet
(n = 39) formele afspraken waren in hun organisatie werden betrokken in de analyse.
-0,1 0,1 0,3 0,5 0,7
(Nieuwe) medewerkers voldoende ingewerkt
Voldoende personeel
Voldoende financiële middelen
Voldoende tijd
Voldoende materialen en voorzieningen
Makkelijk toegang tot informatie
Regelmatig terugkoppelingover voortgang MW
TNO rapport R17043 | 060.24330 27 © 2017 TNO
werkwijze), eigen-effectiviteit (gebruikerskenmerk) en voldoende materialen en voorzie-
ningen beschikbaar (organisatiekenmerk).15
3.5 Gewenste ondersteuning bij methodisch werken
Welke behoefte aan ondersteuning heeft men bij methodisch werken?
Conclusies
➢ De beschikbare ondersteuning om methodisch te werken krijgt het rapportcijfer 6.
➢ Tijd en ruimte komen in alle stappen als de meest prominente behoeften naar voren.
De klantmanagers lijken veel werkdruk te ervaren als gevolg van een hoge caseload
en de vele administratieve handelingen.
➢ Bij de eerste twee stappen is er met name behoefte aan formeel leren en de stappen
daarna is er meer behoefte aan informeel leren. Dit geldt met name voor stap 4 ‘terug-
blik op werkwijze’.
➢ Bij de eerste twee stappen is er veel behoefte aan goede diagnostische instrumenten,
ondersteunend materiaal, beschikbaarheid van informatie en ‘slimme ICT-systemen’.
➢ De beschikbaarheid van maatwerktrajecten is in stappen 2 en 3 belangrijk.
Bij elke stap van methodisch werken
werd een rapportcijfer gegeven voor de
huidige ondersteuning. Figuur 3.20 laat
zien dat er geen hoge cijfers worden
gegeven. Stap 1 ‘diagnose en intake’
krijgt relatief het hoogste cijfer met een
6,7. De ondersteuning bij stap 4 ‘terug-
blik op werkwijze’ wordt het laagst ge-
waardeerd (5,9).
De antwoorden op de open vraag naar
gewenste ondersteuning hebben we
geclusterd op een aantal thema’s. In
tabel 3.8 presenteren we voorbeelden
van antwoorden die minstens één keer zijn genoemd. Antwoorden die heel specifiek betrek-
king hebben op de gemeente waar de klantmanager werkzaam is (bijvoorbeeld werkproces-
sen) hebben we weggelaten.
15 Wanneer het organisatiekenmerk ‘formele afspraken’ als extra kenmerk wordt meegenomen in de groep
van 23 kenmerken, dan blijkt dit kenmerk niet uniek bij te dragen aan methodisch werken algemeen of
methodisch werken in de praktijk.
Figuur 3.20 Rapportcijfers voor de ondersteuning om de
verschillende stappen van methodisch wer-
ken uit te voeren
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Stap 1 Diagnose Stap 2 Trajectplan Stap 3 Uitvoering Stap 4 Terugblik
TNO rapport R17043 | 060.24330 28 © 2017 TNO
Tabel 3.8 Voorbeelden van gewenste ondersteuning per stap, geordend naar thema
Thema Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
Instrumenten en
ondersteunend
materiaal
Goed diagnose-instrument; intakeformulier/-
format; checklist voor en tijdens gesprek.
Format: werkbaar, makkelijk in te
vullen en tussentijds te wijzigen;
trajectplan voor cliënt zelf (kort in
begrijpelijke taal)
Format met leerdoelen Evaluatieformulieren en -tool
(digitaal) voor klantmanager en
klant
Informatie/ICT Relevante, recente informatie (bijvoorbeeld
van externe experts en voorliggende infor-
matie); toegang tot verschillende systemen;
over sociale kaart; cliëntvolgsysteem (maar
één keer informatie over klant hoeven invoe-
ren, informatie over eerdere acties, voort-
gang in traject zichtbaar); werkinstructies
(ondersteund vanuit systeem); informatie en
adviezen bij derden kunnen opvragen.
Overzicht/inzicht in beschikbare
trajecten; over sociale kaart;
duidelijke werkinstructies;
klantvolgsysteem;
informatie bij derden kunnen
opvragen (ggz, school, UWV).
Ondersteunend cliëntvolgsys-
teem: veranderingen kunnen
doorvoeren, minimale admini-
stratieve handelingen.
Klantvolgsysteem: info over
voortgang, wat hij gedaan heeft
beschikbaarheid goede werkwij-
ze hoe stap 4 uit te voeren.
Tijd Minder administratie; minder procedures;
lagere caseload; rust voor goed gesprek met
klant; tijd voor gedegen diagnose
Lagere caseload (‘op dit moment
heb ik 310 klanten met 32-urige
werkweek. Sommige collega’s
hebben 350 klanten’); minder
administratie
Lagere caseload; minder admi-
nistreren
Ruimte voor intervisie;
tijd om terug te kunnen kijken;
tijd voor lezen protocollen en
werkinstructies hoe deze stap
aan te pakken.
Ontwikkelen kennis-
en vaardigheden
Opleiding, training (bijvoorbeeld oplossings-
gericht werken), cursus, bijscholing (bijvoor-
beeld gespreksvoering); kennis over ziekte-
beelden; over regelgeving/subsidies; her-
kennen en omgaan met belemmeringen
Opleiding/training (bijvoorbeeld
gesprekstechnieken); ervaring
opdoen
intervisie;
kennis over wat werkt, van so-
ciale kaart; voorbeelden van een
goed onderbouwd trajectplan.
Trainingen bijvoorbeeld om klant
te stimuleren zelf regie te ne-
men;
kennis van psychische proble-
matiek; werkwijzers en protocol-
len; intervisie
Training; intervisie;
casuïstiekbespreking; sparren
met collega’s
Beschikbaarheid
maatwerktrajecten
N.v.t. Meerdere keuzes uit re-
integratiebedrijven en -trajecten.
Meer aanbod en mogelijkheden
in trajecten;
meer vrijheid om zelf keuzes te
maken
N.v.t.
TNO rapport R17043 | 060.24330 29 © 2017 TNO
3.6 Gebruikte ondersteuning bij het werk als klantmanager
Welke ondersteuning gebruiken de klantmanagers nu bij hun werk?
Conclusies
➢ Driekwart van de klantmanagers is geen lid van de Beroepsvereniging voor Klantma-
nagers (BvK), omdat zij deze niet kennen, maar 43% wil wel lid worden.
➢ Klantmanagers gebruiken weinig hulpmiddelen bij hun werk. Vooral e-learning en in-
tervisie worden bijna niet gebruikt.
➢ Kennis opgedaan bij trainingen en uit achtergrondliteratuur gebruiken klantmanagers
vooral om hun werk te ondersteunen.
➢ Er wordt een grote variëteit aan trainingen en literatuur genoemd, waarbij relatief wei-
nig betrekking heeft op methodisch werken.
De Beroepsvereniging voor Klantmanagers (BvK) geeft ondersteuning aan haar leden. In de
huidige groep klantmanagers blijken 224 klantmanagers (72%) geen lid te zijn van de BvK.
De belangrijkste reden is dat men de BvK niet kent, waardoor men ook de meerwaarde er
niet van inziet. Uit de focusgroep (zie bijlage 5 Verslag van de focusgroep met klantmana-
gers) blijkt dat het lidmaatschap vroeger geregeld werd via de werkgever, maar dat de
klantmanagers het nu individueel moeten regelen. Klantmanagers moeten ook vaak de kos-
ten van het lidmaatschap zelf betalen. 43% van de klantmanagers is geen lid van de BvK
maar geeft aan wel lid te willen worden. Wanneer men lid is van de BvK, bezoekt men
meestal één (41%) of twee (27%) bijeenkomsten per jaar die door de BvK georganiseerd
worden. Slechts 5% is lid van een andere beroepsvereniging, zoals de Beroepsvereniging
Jobcoaches Nederland, Noloc Vereniging voor Loopbaanprofessionals, Nederlandse Ver-
eniging voor Arbeidsdeskundigen en vakbewegingen (CNV, FNV).
Figuur 3.21 Mate van gebruik van bestaande tools en hulpmiddelen om klantmanagers te ondersteunen bij
hun werk (127 klantmanagers)
Door verschillende organisaties (onder andere Divosa, BvK, Stichting Beheer Collectieve
Middelen, Kennisplatform Werk en Inkomen) worden tools en andere hulpmiddelen aange-
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
e-learning
Diagnostische instrumenten
Hulpmiddelen tijdens gesprek.
Intervisie
Bijeenkomsten
Trainingen
Achtergrondliteratuur
Ken ik niet (bijna) nooit weinig soms wel, soms niet vaak (bijna) altijd
TNO rapport R17043 | 060.24330 30 © 2017 TNO
boden om klantmanagers te ondersteunen bij hun werk. In figuur 3.21 staat hoe vaak groe-
pen hulpmiddelen worden gebruikt door klantmanagers. Indien men had aangegeven een
groep hulpmiddelen ‘weinig’, ‘soms wel, soms niet’, ‘vaak’, of ‘(bijna) altijd’ te gebruiken,
werd gevraagd welke precieze hulpmiddelen men had gebruikt. Hierbij werd een paar stan-
daard hulpmiddelen genoemd en kon men in een open vraag andere hulpmiddelen noemen.
Hieronder worden de hulpmiddelen beschreven op basis van hoe vaak deze werden ge-
bruikt. De lezer die wat minder geïnteresseerd is in het gebruik van de specifieke hulpmidde-
len, kan door gaan naar hoofdstuk 4.
Trainingen worden door 50% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd als hulpmiddel
toegepast. Door 96 klantmanagers worden één of meer trainingen opgeschreven. Deze trai-
ningen staan in bijlage 6 opgenoemd.
Daarnaast maakt 29% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd gebruik van achtergrond-
literatuur als hulpmiddel. De 102 klantmanagers noemen praktijkvoorbeelden (51%), zoals
intervisie, casuïstiek, MyCorsa, jurisprudentie, netwerkbijeenkomsten en literatuur. Vaklitera-
tuur wordt door 48% genoemd, zoals Binnenlands Bestuur, Sprank, Werkt, Schulinck, juris-
prudentie, stimulansz, Grip, Divosa, BvK, BB, RWI, Hanzehogeschool, TNO en VNG. Werk-
wijzers worden door 36% genoemd, zoals van Divosa, Langhenkel, Schulinck, SBCM, GOP,
motiverende gespreksvoering en interne procedures. Onderzoeksrapporten worden door
23% genoemd, zoals arbeidsmarktinformatie UWV, TNO, Divosa en Hanzehogeschool.
Daarnaast wordt nog andere achtergrondliteratuur genoemd, zoals Schulinck, Programma-
raad, Samen voor de klant, Divosa, Kennisplatform Noord Holland, overleggen Uitvoerings-
autoriteit, internet, literatuur uit trainingen en boeken (bijvoorbeeld Puberbrein, basisuitke-
ring).
Diagnostische instrumenten worden door 26% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd
gebruikt. Men kon in de vragenlijst een reeks van zeven instrumenten aankruisen. De 82
klantmanagers kruisen aan: Zelfredzaamheidsmatrix (GGD Amsterdam) (28%), Diagnose-
platform (competenSYS) (24%), Dariuz diagnose en Dariuz wegwijzer (Dariuz) (17%), ABC
methode (L&D support) (7%) en Szebra (Matchcare) (7%). In totaal heeft 69,5% één of meer
van de standaard diagnose-instrumenten aangekruist en 30,5% heeft alleen in de open
vraag een ander instrument genoemd. Andere diagnose-instrumenten die genoemd worden
zijn: arbeidsscan Bureau eMMe, Pearson, Metas, Easy, NOA, TalenLens, Icares, (arbeids)
Medisch Advies (UWV), Psychodiagnostisch onderzoek, TDC methodiek Oost Groningen,
Participatieladder en zelf ontwikkelde vragenlijsten. Voor wat betreft het gebruik van di-
agnostische instrumenten merken we nog op dat 40% van de klantmanagers zegt dat hun
gemeente geen goed diagnose-instrument ter beschikking heeft (zie figuur 3.10).
Informatie uit Bijeenkomsten wordt door 26% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd
gebruikt. De 76 klantmanagers die bijeenkomsten als hulpmiddel aangeven, noemen de
Dagen van Uitvoering (59%) en congressen (7%). Bij congressen wordt genoemd ‘Heeft de
burger zin’, ’Armoede’ en Uitvoeringsautoriteit. Andere bijeenkomsten die men noemt zijn:
programmaraad, koersbesluit, VNS bijeenkomsten, transformatie tafels webinar, actualitei-
tendagen, RMC bijeenkomst, leergang casemanagement, agressie regulatie en omgaan met
mensen met beperking.
De hulpmiddelen voor bij een gesprek worden door 19% van de klantmanagers vaak of
(bijna) altijd gebruikt. Door 88 klantmanagers werd genoemd: Klantgesprek (56%), Voorbe-
reidingsblad (40%), Mijn werkblad (28%) en Evaluatieblad klantgesprek (22%). Verder wor-
den genoemd: eigen vragenlijst, Plan van Aanpak, profiel, CV, Dossieronderzoek, eazy,
schaalmethode, visualisaties, metaforen, NLP gesprekstechnieken, TDC hulpmiddelen, op-
lossingsgericht werken, iPad, PC programma’s en folders/flyers.
Intervisie-hulpmiddelen worden door 19% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd ge-
bruikt. De 62 klantmanagers die gebruik maken van intervisie hulpmiddelen noemen de
TNO rapport R17043 | 060.24330 31 © 2017 TNO
Aanplakker (23%) en Ken Me (15%). Daarnaast worden genoemd: overleg met collega’s, de
incidentmethode, vijfstappenmethode, roddelmethode, oplossingsgericht werken, leergang
casemanagement en tafel casuïstiek. Opvallend is dat klantmanagers aangeven behoefte te
hebben aan intervisie en terugblikken op hun werk (zie tabel 3.8), maar dat er weinig gebruik
gemaakt wordt van bestaande intervisie hulpmiddelen.
E-learning wordt door 6% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd gebruikt. De 41 klant-
managers die aangeven e-learning te gebruiken, gebruiken e-portfolio (22%) en zelfbeoorde-
lingslijsten (32%). Daarnaast worden genoemd: informatie opzoeken op internet (onder an-
dere Divosa, BvK), Schulinck (onder andere module casus coach), Maandag Academy,
GoodHabitz, meesterinjewerk.nl en Participatiecampus.
Een aantal hulpmiddelen wordt ook in grote mate ‘soms wel, soms niet’ gebruikt, namelijk
achtergrondliteratuur (47%), trainingen (35%) en hulpmiddelen tijdens het gesprek (34%). Dit
ligt voor de hand, want (de informatie uit) deze hulpmiddelen (zal) zullen niet geschikt zijn
voor alle klanten.
TNO rapport R17043 | 060.24330 32 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 33 © 2017 TNO
4 Antwoorden en conclusies
Het doel van het onderzoek was inzicht krijgen in het methodisch werken van klantmanagers
in het domein van werk en inkomen. Drie onderzoeksvragen stonden centraal:
1. Werken klantmanagers methodisch, hoe kijken zij aan tegen methodisch werken en
willen zij daarin veranderen?
2. Wat bepaalt of klantmanagers methodisch werken?
3. Welke ondersteuningsbehoeften hebben klantmanagers bij methodisch werken en slui-
ten de bestaande kennisproducten hierop aan?
Dit hoofdstuk is als volgt opgezet. De paragrafen volgen de onderzoeksvragen: § 4.1 beant-
woordt vraag 1, § 4.2 vraag 2 en § 4.3 vraag 3. We geven eerst antwoord op de betreffende
onderzoeksvraag en presenteren aansluitend de conclusies.
Voordat we de antwoorden op de onderzoeksvragen presenteren, is een opmerking over de
respons op zijn plaats. Bij de interpretaties van de gegevens moet rekening worden gehou-
den met het feit dat 197 van de naar schatting 6.000 klantmanagers de webenquête groten-
deels invulden. Dit is 3% van de totale populatie. Daarnaast moeten we ons realiseren dat er
mogelijk sprake is van een ‘zelf selectie vertekening’ omdat we niet in staat waren de
webenquête ‘at random’ aan klantmanagers voor te leggen. Ondanks deze beperkingen zijn
we van mening dat de onderzoeksresultaten gemeenten (hogere management, direct lei-
dinggevenden en de klantmanagers zelf), Divosa, de BvK en het ministerie van Sociale Za-
ken en Werkgelegenheid helpen bij hun afwegingen over wat zij kunnen doen om de kwali-
teit van de uitvoeringspraktijk te verbeteren.
4.1 Methodisch werken en veranderbereidheid
In ons onderzoek onderscheiden we vier stappen van methodisch werken:
1. ‘Intake en diagnose’,
2. ‘Opstellen trajectplan’,
3. ‘Uitvoeren trajectplan, monitoren en eventueel bijstellen’, en
4. ‘Terugblik op werkwijze’.
Werken klantmanagers methodisch?
53% van de klantmanagers voert de gehele methodische cyclus van stap 1 tot en met stap 4
uit. Stap 1 ‘intake’ wordt het meest gezet (87%), de overige drie stappen worden in gelijke
mate gedaan (± 73%). Wanneer men een stap zet, worden de activiteiten in stap 1 ‘Intake en
diagnose’ en 3 ‘Uitvoeren trajectplan’ meer gedaan dan de activiteiten in stap 2 ‘Opstellen
trajectplan’ en stap 4 ‘Terugblik op werkwijze’. Vooral in stap 4 worden activiteiten het minst
uitgevoerd.
Hoe kijken klantmanagers aan tegen methodisch werken?
Klantmanagers staan positief tegenover methodisch werken: men ziet vooral voordelen, men
denkt op deze manier te kunnen werken en men ervaart een redelijk positieve sociale norm.
Klantmanagers verschillen van mening over ondersteuning vanuit hun organisatie, zoals tijd,
geld, materialen en feedback.
Willen klantmanagers veranderen in methodisch werken?
Klantmanagers geven aan in de toekomst vaker te willen werken volgens alle stappen van
methodisch werken.
TNO rapport R17043 | 060.24330 34 © 2017 TNO
Conclusies onderzoeksvraag 1
› Iets meer dan de helft van de klantmanagers is betrokken bij alle stappen van metho-
disch werken. Het uitvoeren van een diagnose is de kern van het dagelijks werk van
klantmanagers. Wanneer we binnen de stappen kijken naar het gemiddeld aantal klan-
ten waarbij de betreffende taken worden toegepast, dan zie we dat stap 4 ‘Terugblik op
werkwijze’ bij gemiddeld minder klanten wordt uitgevoerd.
› Methodisch werken betekent dat de klantmanager bij voorkeur in elke stap die zij uit-
voert, werkt met methodes en instrumenten die zo veel mogelijk onderbouwd zijn. Het
beeld dringt zich op dat klantmanagers hun werk baseren op wat zij al weten en dat zij
weinig actief op zoek gaan naar nieuwe informatie, bijvoorbeeld over wetenschappelijk
bewijs over de werkzaamheid van bepaalde ondersteuning. Het handelen baseren op
eigen ervaringen en opgedane praktische inzichten, zeg maar het ‘fingerspitzengefühl’,
is heel krachtig. Echter, bij professionalisering hoort ook continu je kennis over wat ef-
fectief is ‘up-to-date’ te houden en die kennis actief te gebruiken.
› Een verklaring voor de iets mindere betrokkenheid bij stap 2 ‘Opstellen trajectplan’ is
dat het opstellen van een trajectplan wordt overgelaten aan andere afdelingen of uitbe-
steed aan externe partijen die de directe begeleiding van de klant uitvoeren. Andere
verklaringen zijn: klantmanagers zijn nog niet zo vaardig in de vertaling van verzamelde
informatie in concrete doelen en acties, te weinig tijd (door hoge caseload) en het ge-
brek aan ondersteunend materiaal.
› Bij nadere analyse van de activiteiten van stap 3 ‘Uitvoeren trajectplan’ bleek dat tus-
sentijds evalueren, bijstellen en trajectplan aanpassen minder vaak gebeuren dan ande-
re activiteiten, zoals het volgen van het traject in grote lijnen en het voeren van tenmin-
ste één gesprek met de klant over de voortgang van het traject. De klantmanagers vol-
gen dus het verloop van het traject op afstand en bemoeien zich niet actief met de
voortgang. Andere afdelingen of externe partijen worden voor de begeleiding ingescha-
keld, hoewel gebrek aan tijd door hoge caseload ook mee speelt.
› Stap 4 ‘Terugblik op werkwijze’ is geen kernonderdeel van het dagelijks werk van
klantmanagers en zij zien dat ook niet als een onderdeel van methodisch werken. Om-
dat zij dit weinig doen, weten klantmanagers waarschijnlijk ook niet hoe ze dat kunnen
aanpakken. Daarnaast komt uit ons onderzoek naar voren dat het hen ontbreekt aan tijd
en/of hulpmiddelen. Door stap 4 slechts in geringe mate uit te voeren, ontnemen klant-
managers zich de kans in de dagelijkse praktijk te leren. Want naast formele vormen
van leren wint informeel leren steeds meer aan belang. Stap 4 is bij uitstek een manier
om informeel te leren, namelijk door inzichten op te doen en die te delen met collega’s
en leidinggevenden. Ook het resultaat dat klantmanagers aangeven (zeer) weinig bezig
te zijn om zelfsturend methodisch te leren werken, komt overeen met het weinig terug-
blikken op de eigen werkwijze. Deze conclusie is in lijn met de uitkomsten van eerder
onderzoek (Groenewoud et al., 2014): het op eigen initiatief ontwikkelen van expertise
en continu nastreven van verbetering van persoonlijk presteren werd door relatief wei-
nig klantmanagers als een belangrijk onderdeel van hun vakmanschap gezien. ‘Je vak
bijhouden’ is één ding, continu bezig met het ontwikkelen en uitbouwen van je eigen
kennisrepertoire gaat nog een stap verder. Daarvoor is nodig kritisch te reflecteren op
het eigen handelen, daarvan te leren, het geleerde in het dagelijks werk te incorporeren,
bewust te worden van de eigen kennishiaten en daaraan te werken.
› Binnen elke stap van methodisch werken is er ruimte voor verbetering en dat geldt in
het bijzonder voor stap 4 ‘Terugblik op werkwijze’. Wat de klantmanagers precies bin-
nen de verschillende stappen meer moeten gaan doen, is afhankelijk van hun taken en
verantwoordelijkheden, die weer een afgeleide zijn van de werkprocessen. Dit verschilt
per gemeente.
TNO rapport R17043 | 060.24330 35 © 2017 TNO
› De klantmanagers zijn positief over methodisch werken als werkwijze. Ook oordeelt
men positief over een aantal factoren die invloed hebben op gedragsverandering: een
positieve attitude, een hoge eigen-effectiviteit en een redelijk positieve sociale norm.
Een kanttekening is dat de huidige groep respondenten die de vragenlijst grotendeels
hebben ingevuld een wat positievere kijk op methodisch werken kan hebben dan de
doorsnee klantmanager.
› De klantmanagers verwachten de minste praktische ondersteuning van het hogere ma-
nagement. Sommige gemeenten bieden meer ondersteuning voor methodisch werken
(zoals tijd, geld en middelen) dan andere gemeenten. Dit betekent dat op het niveau
van de organisatie nog duidelijke stappen genomen kunnen worden om methodisch
werken te bevorderen.
› De klantmanagers geven bij alle vier stappen en bijbehorende taken van methodisch
werken aan dat zij dat in de toekomst meer willen doen. Hier spreekt een grote wens uit
tot veranderen!
4.2 Factoren die samenhangen met methodisch werken
Een grote verscheidenheid aan beïnvloedbare factoren vertoont een samenhang met me-
thodisch werken, namelijk kenmerken van de werkwijze, van de gebruiker en van de organi-
satie. Niet of lastig te veranderen demografische factoren (bijvoorbeeld leeftijd en oplei-
dingsniveau) hangen niet samen met methodisch werken. Onderstaande factoren hebben
een unieke samenhang met methodisch werken en deze staan in figuur 4.1:
› kenmerken methodisch werken:
• aansluiting bij eigen werkwijze;
› kenmerken van de gebruiker:
• mening van klantmanagers dat relevante anderen methodisch werken belangrijk
vinden (subjectieve norm);
• de observatie dat collega’s methodisch werken (descriptieve norm);
• het vertrouwen dat men methodisch kan werken (eigen effectiviteit);
› kenmerken van de organisatie:
• makkelijk toegang tot informatie over methodisch werken;
• voldoende materialen en voorzieningen om methodisch te kunnen werken;
• formeel afspraken vastleggen door het management over methodisch werken.
TNO rapport R17043 | 060.24330 36 © 2017 TNO
Figuur 4.1 De factoren uit het theoretisch model. Geelgedrukte factoren hebben een empirische relatie met
methodisch werken
Conclusies onderzoeksvraag 2
› Er is sprake van een grote variëteit aan factoren die methodisch werken stimuleren:
deze leveren interessante aangrijpingspunten voor het stimuleren van methodisch wer-
ken. Daar is niet één aanpak voor; de aard van de interventies hangt samen met de
gemeentelijke context waarbinnen die aanpak met samenhangende interventies ontwik-
keld moet worden. Immers, klantmanagers blijken van mening te verschillen over de or-
ganisatorische inbedding van methodisch werken. Bij sommige organisaties waren
randvoorwaarden (zoals, tijd, materialen en personeel) beter ingevuld dan bij andere
gemeenten.
› Wanneer methodisch werken aansluit op de huidige manier van werken, is het makke-
lijker om op deze nieuwe manier te gaan werken. Dit betekent dat een analyse in hoe-
verre de huidige werkwijze al aspecten van methodisch werken in zich heeft, het op-
pakken van andere aspecten van methodisch werken bevordert.
› De sociale norm heeft een duidelijke invloed op de mate van methodisch werken. Dat
betekent dat het zien van goede voorbeelden van collega’s (descriptieve norm) en de
uitgedragen mening van het (hogere) management dat methodisch werken dé manier
van werken is (subjectieve norm) sterk bijdraagt aan het bevorderen van methodisch
werken.
› Ook eigen effectiviteit beïnvloedt methodisch werken in sterke mate. Dit kan op heel
veel verschillende manieren versterkt worden, door zowel het management (bijvoor-
beeld door het geven van positieve specifieke feedback) als de klantmanagers zelf (bij-
voorbeeld door positieve ervaringen opdoen met methodisch werken).
› Bij de organisatiekenmerken blijken ‘makkelijk toegang tot informatie over methodisch
werken’ en ‘voldoende materialen en voorzieningen om methodisch te kunnen werken’
uniek samen te hangen met methodisch werken. Dit sluit aan op de ondersteuningsbe-
Kenmerken
werkwijzeaansluiting op huidige
werkwijze
Attitude
Sociale normsubjectieve en
descriptieve norm
Eigen
effectiviteit
Sociale steun
Kennis
Ke
nm
erk
en
geb
ruik
er
Barrières in de omgeving:
Organisatiekenmerken1. Makkelijk toegang tot informatie
2. Voldoende materialen en voorzieningen3. Formele afspraken door management
Methodisch
werken
TNO rapport R17043 | 060.24330 37 © 2017 TNO
hoeften van klantmanagers: de behoefte aan een diagnostisch instrument, gekoppeld
aan een klantvolgsysteem en ondersteunend materiaal.
› Bij de organisatiekenmerken blijkt ‘formeel afspraken vastleggen door het management
over methodisch werken’ van belang om methodisch werken te bevorderen. Voor
klantmanagers geeft dit helderheid over wat van hen verwacht wordt aangaande me-
thodisch werken. Dit is relevant gezien de enorme verscheidenheid aan stappen en ta-
ken die klantmanagers uitvoeren onder de vlag van methodisch werken.
4.3 Gewenste en bestaande ondersteuning
De ondersteuning bij de verschillende stappen van methodisch werken kon niet rekenen op
een hoge waardering van de klantmanagers. De beschikbaarheid van een goed diagnostisch
instrument bepaalt in grote mate de kwaliteit van methodisch werken. ’Een dergelijk instru-
ment dient informatie te geven over verschillende aspecten zoals vaardigheden, belemme-
ringen, waarden, sociale omgeving, verwachtingen en persoonlijke kenmerken van de klant,
die vervolgens door klantmanagers in samenhang gewogen kunnen worden. Goede di-
agnostiek geeft voeding aan hypothesen die richting geven aan de begeleiding (Blonk,
2016). Uit het onderzoek komt naar voren dat slechts een kwart van de klantmanagers vaak
of (bijna) altijd een onderbouwd diagnose-instrument gebruikt.
Over het algemeen gebruiken klantmanagers nauwelijks hulpmiddelen. Zij volgen veel trai-
ningen, deze hebben niet specifiek betrekking op methodisch werken. Naast de tijd en ruim-
te hebben klantmanagers uitgesproken wensen ten aanzien van de ondersteuning. De rode
draad is: een goed diagnose-instrument, bij de verschillende stappen specifieke ondersteu-
nend materiaal, het ontwikkelen van kennis en vaardigheden (informeel en formeel leren),
ondersteund door slimme ICT-systemen waarin informatie over klanten en wat met hen ge-
beurt, makkelijk kan worden ingevoerd en snel toegankelijk is.
Driekwart van de klantmanagers is geen lid van de BvK, omdat zij deze beroepsvereniging
niet kennen, maar 43% wil wel lid worden. De BvK is onbekend maar niet onbemind.
Conclusies onderzoeksvraag 3
› Tijd en ruimte krijgen zijn ondersteuningsbehoeften die men in alle stappen van metho-
disch werken noemt. Dit is geen verrassende uitkomst, in meer rapporten worden deze
noodzakelijke randvoorwaarden beschreven (Groenewoud et al., 2014; Blonk, 2015;
Hazelzet & Van der Torre, 2015). Vermindering van de caseload helpt waarschijnlijk om
de tijd en ruimte te creëren, mits de vrijgekomen tijd dan gelabeld wordt om met (gerich-
te) professionalisering aan de slag te gaan.
› Zorgen zijn er over het beperkte gebruik van wetenschappelijk onderbouwde diagnose-
instrumenten die verschillende aspecten in beeld brengen die de afstand tot de ar-
beidsmarkt bepalen. In de gezondheidszorg zou het niet acceptabel zijn dat er structu-
reel gebrekkige diagnostiek wordt uitgevoerd (Blonk, 2015). Wanneer klantmanagers
niet beschikken over een goed diagnose-instrument of deze niet (kunnen) gebruiken,
dan wordt de bodem weggeslagen onder methodisch werken. Want: goede diagnostiek
is een voorwaarde voor het kiezen van de juiste interventie.
› Trainingen lijken het beste aan te sluiten op de ondersteuningsbehoeften, e-learning het
minste. Dat klantmanagers er voor moeten betalen, kan een reden zijn voor het beperk-
te gebruik van de e-learning tool. Een andere verklaring hiervoor is dat de klantmana-
gers nog niet in voldoende mate beschikken over zelfsturende vaardigheden die, meer
dan bij het volgen van een training, nodig zijn om actief aan de slag te gaan met de e-
learning tool.
TNO rapport R17043 | 060.24330 38 © 2017 TNO
› De deelname aan intervisie (gering) loopt niet in de pas met de behoefte daaraan
(groot). Gebrek aan tijd komt naar voren als een beperkende factor. We verwachten dat
klantmanagers meer aan intervisie deelnemen, wanneer zij (a) beschikken over speci-
fieke materialen die houvast bieden bij de voorbereiding en de begeleiding van intervi-
siebijeenkomsten (deze zijn er nog niet, daar is wel behoefte aan) en (b) voldoende tijd
daarvoor krijgen.
› De overall conclusie is: klantmanagers zijn nauwelijks bekend met de kennisproducten
die bijvoorbeeld via de website van Divosa beschikbaar zijn én het aanbod van kennis-
producten voorziet maar gedeeltelijk in de ondersteuningsbehoeften van de klantmana-
gers.
4.4 Ten slotte
Meer methodisch werken vraagt om gedragsverandering van klantmanagers en dit gaat niet
vanzelf. Het vraagt om specifieke, zelfsturende vaardigheden in combinatie met een organi-
satie die daartoe de randvoorwaarden creëert (Van der Meer et al., 2016). Ondanks dat het
niet vanzelf gaat, staan er veel lichten op ‘groen’ want:
› klantmanagers hebben een positieve attitude ten opzichte van methodisch werken: zij
kijken er als werkwijze positief tegenaan, ze zien veel voordelen en weinig nadelen;
› klantmanagers denken dat anderen methodisch werken waarderen en zij vinden de
mening van deze anderen belangrijk (subjectieve norm): zij staan vooral open voor de
mening van de manager en het hogere management;
› klantmanagers hebben bij alle vier de stappen van methodisch werken (sterk) geloof in
eigen kunnen;
› klantmanagers vinden dat zij over voldoende kennis beschikken om methodisch te wer-
ken;
› klantmanagers willen in de toekomst meer methodisch gaan werken.
TNO rapport R17043 | 060.24330 39 © 2017 TNO
5 Aanbevelingen
In dit hoofdstuk presenteren we acht aanbevelingen. Deze zijn gericht op het (hogere) ma-
nagement en klantmanagers van gemeenten. De opbouw van het hoofdstuk is als volgt:
› de adviezen in § 5.1, § 5.2 en § 5.3 hebben betrekking op het stimuleren van metho-
disch werken in het algemeen;
› in § 5.4 presenteren we specifieke aanbevelingen om de factoren die uniek blijken
samen te hangen met methodisch werken te versterken;
› in § 5.5 doen we aanbevelingen voor ondersteunings- en hulpmiddelen die klantmana-
gers helpen (meer) methodisch te werken;
› in § 5.6 gaan we in op een belangrijke randvoorwaarde voor methodisch werken: een
behapbare caseload;
› in § 5.7 geven we twee voorbeelden van het monitoren van de mate van methodisch
werken en de kwaliteit van de uitvoering;
› we sluiten dit hoofdstuk af met het algemene advies aan gemeenten de ontwikkeling te
ambiëren naar een lerende organisatie (§ 5.8).
We presenteren de acht aanbevelingen afzonderlijk. Het spreekt voor zich dat de aanbevo-
len acties die voortvloeien uit de aanbevelingen de meeste impact hebben als ze in samen-
hang worden gepland en uitgevoerd.
De aanbevelingen die in dit hoofdstuk de revue passeren, bieden Divosa, de BvK en het
Ministerie van SZW stof tot nadenken: hoe communiceren over methodisch werken zodat
een snaar wordt geraakt bij de klantmanagers?, faciliteren van een kennisnetwerk van ge-
meenten die actief met methodisch werken aan de slag gaan? nieuw ondersteuningsmateri-
aal ontwikkelen, meer bekendheid geven aan het bestaande en/of het huidig aanbod prak-
tisch maken? En welke oplossingen zijn er voor het terugdringen van de caseload?
5.1 Inhoud van methodisch werken
Aanbeveling 1. Geef methodisch werken concrete betekenis.
Uit het onderzoek blijkt dat 53% van de klantmanagers alle vier stappen van methodisch
werken doorloopt. Methodisch werken neerzetten als één raamwerk van opeenvolgende
stappen dat op alle klantmanagers van toepassing is, sluit niet aan op de dagelijkse praktijk
en kan klantmanagers afschrikken (‘als ik niet alle stappen doorloop, dan doe ik mijn werk
kennelijk niet goed’). We adviseren het (hogere) management en klantmanagers afspraken
te maken over welke activiteiten (in termen van concrete gedragingen) binnen welke stappen
door wie op welke manier en onder welke randvoorwaarden uitgevoerd moeten worden. Dan
krijgt methodisch werken voor alle betrokkenen binnen de gemeente meer betekenis en
worden de verwachtingen helder. Bijvoorbeeld: als de begeleiding wordt uitbesteed, dan
hoeft de klantmanager niet veel te doen aan tussentijdse evaluaties over de geboekte voort-
gang in het traject. In dat geval is het wel belangrijk dat de klantmanager geëquipeerd is om
haar regierol goed in te vullen. Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat het maken van
formele afspraken methodisch werken stimuleert, wat deze aanbeveling ondersteunt.
Klantmanagers blijken vaak verschillende taken van methodisch werken uit te voeren. Een
analyse in hoeverre de huidige werkwijze van de klantmanager al stappen en taken omvat
van de binnen de gemeente gewenste manier van methodisch werken heeft een aantal
TNO rapport R17043 | 060.24330 40 © 2017 TNO
voordelen. De klantmanager krijgt erkenning voor haar huidige manier van werken. Daar-
naast zal de overgang naar meer methodisch werken makkelijker zijn als deze meer aansluit
op de huidige manier van werken. Door aansluiting op de huidige manier van werken krijgt
methodisch werken ook meer concrete betekenis.
5.2 Diagnostisch systeem
Aanbeveling 2. Gebruik een goed werkend diagnostisch systeem.
Een cruciaal startpunt bij methodisch werken is een goede diagnose van de situatie van de
klant: deze eerste stap is randvoorwaardelijk voor de drie vervolgstappen van methodisch
werken. Bijvoorbeeld, om een concreet plan van aanpak te kunnen opstellen (doel, wie, wat
op welk moment doet) moet men beschikken over relevante informatie over de klant, name-
lijk over aspecten die samenhangen met succesvol werk zoeken. Uit het onderzoek blijkt dat
26% van de klantmanagers vaak of (bijna) altijd een diagnostisch instrument gebruikt. 30%
van de klantmanagers gebruikt instrumenten die buiten de categorie vallen van gefundeerde
diagnostische-instrumenten (zie www.divosa.nl). En 40% van de klantmanagers zegt dat hun
gemeente geen goed diagnose-instrument ter beschikking heeft.
We adviseren gemeenten een onderbouwd diagnostisch instrument te gebruiken dat her-
haald kan worden afgenomen om de veranderingen in de tijd te zien (worden doelstellingen
gehaald?), gekoppeld aan een digitaal klantvolgsysteem dat door verschillende klantmana-
gers in de diverse stappen kan worden gebruikt. De website van Divosa (www.divosa.nl)
biedt informatie over onderbouwde diagnose-instrumenten: dit geeft gemeenten houvast bij
de keuze voor een goed diagnostisch systeem.
Een digitaal klantvolgsysteem moet functioneel zijn, dat wil zeggen dat het de klantmanager
ondersteunt in haar werk (Blonk, 2016). Het systeem is functioneel als:
› het alle stappen van methodisch werken ondersteunt en in het bijzonder klantmanagers
helpt de voortgang in het traject te volgen (worden (tussen)doelen gehaald?, stap 3 van
methodisch werken) en klantmanagers uitnodigt te reflecteren op hun handelen en op
de behaalde resultaten (stap 4 ‘terugblik op werkwijze’);
› het informatie geeft over welke interventies hebben gewerkt en waarom: met deze in-
zichten kunnen klantmanagers beter beoordelen welke trajecten (interventies) het beste
passen bij de specifieke kenmerken van de klant;
› het klantmanagers tijd bespaart bij het registreren van gegevens van de klant.
Een functioneel meetsysteem komt alleen maar van de grond als is voldaan aan een aantal
randvoorwaarden, zo blijkt uit ervaringen van TNO bij een aantal gemeenten (zie box 5.1).
Box 5.1 Randvoorwaarden implementatie functioneel meetsysteem
› Een gedeelde visie op methodisch werken en een gemeenschappelijk beeld over welke concrete
gedragingen een professionele klantmanager die methodisch werkt, moet laten zien en welke vaar-
digheden zij daarvoor in huis moet hebben.
› Een minimale, gedragen kennisbasis waarop het handelen van de klantmanagers is gebaseerd.
› De beschikbaarheid van een valide en betrouwbaar diagnose instrument, dat goed is ingebed in de
werkprocedures van de afdeling en het dagelijks handelen van de klantmanager.
› Functioneel meten is een middel om te reflecteren, en behelst meer dan alleen het technische sys-
teem. Om de informatie om te zetten in kennis en actie moeten de klantmanagers kritisch op hun
eigen handelen en de behaalde resultaten kunnen reflecteren. Zij moeten daarvoor ook voldoende
TNO rapport R17043 | 060.24330 41 © 2017 TNO
tijd en ruimte krijgen.
› Klantmanagers die in staat zijn in een open en vertrouwelijke sfeer met en van elkaar te leren, bij-
voorbeeld doordat zij casuïstiekbesprekingen bijwonen.
› Het (midden)management ziet de toegevoegde waarde van een functioneel meetsysteem, en kan
de gezamenlijke visie vertalen naar de werkvloer.
› Er is voldoende aandacht voor het feit dat het functionele meetsysteem moet worden ingevlochten
in verschillende reeds bestaande systemen.
› Het functioneel meetsysteem wordt door het management niet ingezet als controlemiddel bij de
beoordeling van individuele medewerkers. Dit ondermijnt de invoer van de gegevens en het reflec-
teren op eigen handelen.
› Grote organisatieveranderingen zoals fusies en reorganisaties bemoeilijken de implementatie,
doordat het primaire proces en behoud van banen de eerste prioriteit zijn.
5.3 Analyse determinanten
Aanbeveling 3. Voer een diagnose uit om een beeld te krijgen hoe de gemeente er
voor staat wat betreft de factoren die methodisch werken beïnvloeden.
Sleutelen aan factoren die samenhangen met methodisch werken (zie voor een opsomming
factoren § 4.2 en figuur 4.1), heeft meer zin dan sleutelen aan factoren die er niet toe blijken
te doen. We adviseren het (hogere) management samen met de klantmanagers te analyse-
ren hoe de organisatie er voor staat wat betreft determinanten die methodisch werken be-
vorderen (welke factoren staan op ‘rood’ en welke op ‘groen’?). De vragen in de webenquê-
te, die de verschillende kenmerken uit het Meet-Instrument Determinanten van Innovaties
(MIDI; Fleuren et al., 2012; 2014) meten, kunnen daarbij als leidraad dienen (zie bijlage 3
‘Vragenlijst’ vragen 43 tot en met 55). Als er een duidelijk beeld is, kunnen betrokkenen ver-
volgens bepalen hoe de bevorderende factoren die op ‘rood’ staan te versterken en hoe de
factoren die op ‘groen’ staan te behouden en benutten. In paragraaf 5.4 geven we daarvoor
een aantal concrete suggesties. Overigens dient ook de vraag op tafel te komen welke be-
lemmeringen klantmanagers ervaren bij methodisch werken (en hoe deze te tackelen) en
welke ondersteuningsbehoeften zij hebben bij de verschillende stappen van methodisch
werken (zie ook § 5.5). Dit advies sluit aan op een veranderstrategie op organisatieniveau
‘Organisatie diagnose en feedback’ (Kok et al., 2015). Daarnaast kan de parallel getrokken
worden met de begeleiding van werkzoekenden: ook daarbij geldt het belang van een goede
diagnose om de juiste interventies in te kunnen zetten.
5.4 Versterk determinanten
Aanbeveling 4. Versterk de factoren die samenhangen met methodisch werken.
We gaan in op factoren die een unieke positieve samenhang blijken te hebben met metho-
disch werken (zie § 4.2 en figuur 4.1). We verwachten dat klantmanagers meer methodisch
gaan werken als deze factoren versterkt worden. We geven bij elke factor één of meerdere
voorbeelden van hoe dat aan te pakken.
› Aansluiting bij werkwijze klantmanagers
Methodisch werken hangt samen met de mate waarin het past bij de taken waarvoor de
klantmanager zich in haar functie verantwoordelijk voelt. Ons advies sluit aan bij het ad-
TNO rapport R17043 | 060.24330 42 © 2017 TNO
vies dat we geven in paragraaf 5.1: een helder beeld bij alle betrokkenen over wat de
klantmanagers in de verschillende stappen van methodisch werken geacht worden te
doen. Als klantmanagers precies weten wat van hen verwacht wordt, voelen ze zich hier
ook meer verantwoordelijk voor. Dat leidt, zo is de verwachting, tot (meer) methodisch
werken. Daarnaast adviseren we het (hogere) management en klantmanagers de
(on)wenselijkheid van functiedifferentiatie met elkaar te bespreken. Moeten klantmana-
gers alles kunnen en doen of juist niet en welke voor- en nadelen kleven daaraan? De
onderzoeksresultaten gaven geen aanwijzingen, maar onze ervaring met professionali-
seringstrajecten bij gemeenten is dat dat gesprek weinig wordt gevoerd; het is vaak een
top-downbeslissing zonder dat de competenties en behoeften van klantmanagers in die
discussie worden betrokken. Ons advies sluit goed aan bij de veranderstrategie op or-
ganisatieniveau 'Participerend probleem oplossen' (Kok et al., 2015), waarbij het essen-
tieel is dat alle stakeholders betrokken zijn en elkaar respecteren. Dat betekent ook dat
het (hogere) management open moet staan voor de ideeën van de klantmanagers en
dat de klantmanagers gemotiveerd zijn en de vaardigheden hebben om dit gesprek aan
te gaan.
› Subjectieve norm en descriptieve norm (beide onderdeel sociale norm)
Vooral de norm van collega’s, de direct leidinggevende en het hogere management
heeft invloed op methodisch werken. Daarnaast blijkt dat wanneer men collega’s me-
thodisch ziet werken, dit samenhangt met methodisch werken. Deze beide aspecten
van de sociale norm kunnen als volgt versterkt worden:
• informatie verspreiden over wat collega’s doen op het vlak van methodisch werken;
we denken aan een artikel in een personeelsblad of een Intranet-bericht met infor-
matie over hoe en waarom van methodisch werken en dit te larderen met enthou-
siasmerende ervaringen van klantmanagers die al zo werken;
• voorlopers of gerespecteerde collega’s het belang van methodisch werken laten
uitdragen en voordoen dat methodisch werken de norm is. Een uitdaging is om de
juiste voorlopers of 'kampioenen' in een organisatie te vinden waar de klantmana-
gers tegen op kijken (informeel leider). Wanneer de formele leiders (het hogere
management en de direct leidinggevenden) ook uitdragen dat methodisch werken
gewaardeerd wordt, zal dit ook aanzetten tot meer methodisch werken. Verschil-
lende andere strategieën worden nog genoemd in Kok et al. (2015) en Michie et al.
(2013);
• vorm een netwerk van klantmanagers die qua methodisch werken een voorbeeld
(willen) zijn voor andere klantmanagers. Geef hen een specifieke opdracht om bin-
nen de gemeente methodisch werken verder te brengen. Daarvoor is nodig dat zij
zich verder bekwamen in methodisch werken: door het bestuderen van (weten-
schappelijke) inzichten, het bijhouden van nieuwe kennis (bijvoorbeeld ontwikkeld
in het kader van het ZonMw Kennisprogramma Vakkundig aan het Werk) en de
praktische vertaling van die informatie naar werkprocessen en de dagelijkse uit-
voeringspraktijk, het volgen van cursussen, trainingen en het bijwonen van con-
gressen en themabijeenkomsten op het terrein van methodisch werken. Deze des-
kundigheidsbevorderende activiteiten kunnen zij met elkaar doen of in wisselende
samenstelling. De kennis die zij opdoen dragen ze over aan de collega’s. Als er bij
diverse gemeenten dit soort netwerken ontstaan, dan kan er over de gemeenten
heen een uitwisseling komen van ervaringen en best practices;
• aan dat netwerk (zie vorig punt) kan een aantal klantmanagers worden toegevoegd
als ‘kennismakelaar’. ‘Kennismakelaars’ kunnen de specifieke opdracht krijgen te
inventariseren welke (wetenschappelijke) kennis minimaal benut zou moeten
worden in de dagelijkse praktijk en in de gaten te houden welke nieuwe kennis be-
TNO rapport R17043 | 060.24330 43 © 2017 TNO
schikbaar komt (Hazelzet & Van der Torre, 2015; Hazelzet, 2017). De ‘kennisma-
kelaar’ kan ook een rol spelen bij het analyseren en duiden van data die beschik-
baar komen uit een klantvolgsysteem. Ook in dit geval kan er een netwerk ge-
vormd worden van ‘kennismakelaars’ die werkzaam zijn bij verschillende gemeen-
ten;
• we raden de direct leidinggevenden aan ontwikkelgesprekken met de klantmana-
ger te voeren over haar vorderingen voor wat betreft methodisch werken (wat gaat
haar goed af, wat vindt zij lastig, wat heeft zij nodig?). Dit onderstreept het belang
dat het (hogere) management hecht aan methodisch werken en maakt duidelijk dat
methodisch werken niet een vrijblijvende manier van werken is, maar dat er op dit
punt duidelijke verwachtingen zijn waaraan de klantmanager moet voldoen (uiter-
aard met hulp en de juiste randvoorwaarden).
Voor wat betreft bovenstaande adviezen voor het versterken van de sociale norm, be-
nadrukken we het belang van tijd en middelen die door het (hogere) management be-
schikbaar moeten worden gesteld.
› Eigen-effectiviteit
De literatuur beschrijft verschillende technieken die op verschillende niveaus in de or-
ganisatie kunnen worden ingezet om eigen-effectiviteit te vergroten, zo ook op het ni-
veau van de direct leidinggevende (Kok et al., 2015; Michie et al., 2013). Een manier is
om de taak steeds iets moeilijker te maken (“graded task”), om te laten oefenen onder
begeleiding (“guided practice”), om positieve specifieke feedback te geven en om voor-
beelden te geven van vergelijkbare klantmanagers die succesvol methodisch werken. In
box 5.2 geven we direct leidinggevenden nog een aantal algemene aanbevelingen ge-
richt op het versterken van zelfsturende vaardigheden die klantmanagers nodig hebben
om meer methodisch te werken en dat ook vol te houden.
Box 5.2 Aanbevelingen op basis van ons theoretisch model (zie figuur 1.2)
U kunt als leidinggevende methodisch werken van uw klantmanagers stimuleren door te ondersteu-
nen bij:
› ‘Action planning’: laat de klantmanager een concreet plan opstellen om methodisch te gaan werken:
met wie, wat, waar en met welk gedrag te beginnen. U kunt adviezen hierover geven, feedback ge-
ven op het plan en/of stimuleren dat klantmanagers hierover met elkaar in gesprek gaan en elkaar
helpen.
› ‘Coping planning’: laat uw klantmanager nadenken over wat er mis kan gaan bij methodisch werken
en hoe zij dat denkt op te kunnen lossen.
› ‘Cue altering’: verander zaken in de omgeving, door ‘cues’ in de omgeving aan te brengen die het
gedrag beïnvloeden. Bijvoorbeeld ’s ochtends in de agenda een boodschap te laten verschijnen wat
die dag voor welke klant gedaan moet worden.
› ‘Identiteit’: benadruk dat het imago van het beroep van klantmanager is dat deze leert van feed-
back, vraagt om feedback (van klant, collega, bij overdracht).
› Toegang tot informatie over methodisch werken en voldoende materialen en
voorzieningen om methodisch te kunnen werken
‘Kennismakelaars’ van gemeenten zijn mogelijk een oplossing voor het probleem dat,
als klantmanagers op zoek gaan naar informatie, zij door het grote aanbod van diverse
partijen (onder andere Divosa, BvK, KWI, SBCM) het spoor bijster raken (Hazelzet &
Van de Torre, 2015). Toen we in de focusgroep, die we in november 2016 organiseer-
den voor klantmanagers, specifiek inzoomden op de kennisproducten van Divosa, bleek
dat de meeste kennisproducten van Divosa niet bekend zijn (zie bijlage 5 ‘Focusgroep’).
TNO rapport R17043 | 060.24330 44 © 2017 TNO
We stellen voor dat een aantal klantmanagers, de kwaliteitsmedewerkers of de ‘ken-
nismakelaar’ (zie ook hierboven), de informatiebehoeften van de klantmanagers inven-
tariseren, daarna op zoek gaan naar het gewenste en kwalitatief goede ondersteu-
ningsmateriaal en dit vervolgens toegankelijk maken voor de collega-klantmanagers.
5.5 Ondersteunings- en hulpmiddelen
Aanbeveling 5. Gebruik de huidige ondersteunings- en hulpmiddelen en neem de
behoeften van klantmanagers als uitgangspunt bij het aanpassen van bestaande en
nieuw te ontwikkelen middelen.
› Uit ons onderzoek blijken de behoefte en gebrek aan specifieke materialen die onder-
steunen bij de verschillende stappen van methodisch werken. Zo zijn er nauwelijks tot
geen specifieke materialen die activiteiten binnen stap 4 ‘terugblik op werkwijze’ onder-
steunen.
› Tegelijkertijd zien we een groot aanbod aan kennisproducten (werkwijzers, hulpmidde-
len, werkbladen, etc.), onder andere aangeboden door Divosa, die nauwelijks bekend
zijn bij de klantmanagers. Omdat er jarenlang veel is geïnvesteerd in ondersteunings-
en hulpmiddelen voor klantmanagers, vinden wij het de moeite waard als gemeenten
een inventarisatie maken van wat er beschikbaar is en hoe dit aansluit op de behoeften
van hun klantmanagers (zie ook § 5.4). Vervolgens is het advies een inventarisatie te
maken van wat klantmanagers helpt bij de verschillende activiteiten van methodisch
werken (op individueel en groepsniveau): is er behoefte aan een specifieke training of
materiaal bij stap 1 ‘diagnose en intake’ en/of stap 2 ‘trajectplan opstellen’? willen de
klantmanagers werken met een diagnostisch systeem?, is er behoefte aan intervisie om
stap 4 ‘terugblik op werkwijze’ beter te kunnen uitvoeren?, etc. Ook hier is het advies:
ga hierover met elkaar in gesprek en neem de (ontwikkel)behoeften van de klantmana-
gers als uitgangspunt. Leg het liefst niet van boven op welke cursus of opleiding een
klantmanager moet volgen, dit ondergraaft het zelfsturend leren. Zelfsturend leren is
immers belangrijk om zelf de regie te kunnen nemen over de eigen ontwikkeling (Van
der Meer et al., 2016).
Een volgende beslissing is dan de ontwikkeling van nieuw materiaal specifiek gericht op
het faciliteren van de activiteiten binnen de vier stappen van methodisch werken. Aan
de ontwikkelaars van hulp- en ondersteuningsmateriaal doen we de oproep rekening te
houden met de context van de gemeentelijke organisatie (onder andere werkprocessen,
beschikbaarheid ander ondersteunend materiaal, mate waarin de klantmanagers zelf-
sturend leren) waarin de materialen ingebed worden. Dit vereist maatwerk, want er zijn
op dit punt grote verschillen tussen gemeenten. Bovendien adviseren we de ontwikke-
laars hun materiaal consequent te baseren op wetenschappelijke inzichten en modellen
die hun sporen hebben verdiend én aansluiten op de eisen die worden gesteld aan
klantmanagers, namelijk het expert zijn in gedragsverandering. We geven een aantal
voorbeelden van interessante modellen:
• 'Integrative Model of Behavioral Prediction' (Fishbein, 2008; Fishbein & Ajzen,
2010);
• het model van Gepland Werkzoekgedrag (Van Hooft, 2016);
• het model van Wanberg dat bestaat uit zeven factoren die het succes in het vinden
van werk beïnvloeden (in Blonk et al., 2015);
• de 'Goal Orientation Theory' (Elliot & Dweck, 1988);
• de 'Self Determination Theory' (Deci & Ryan, 2010);
TNO rapport R17043 | 060.24330 45 © 2017 TNO
• ‘Implementation intention and goal achievement’ (Gollwitzer & Schulz, 2006).
Ten slotte adviseren we het management het lidmaatschap van de BvK onder de klantma-
nagers aan te moedigen en hen tegemoet te komen in de lidmaatschapskosten. De BvK kan
alleen maar uitgroeien tot een sterke, volwassen beroepsvereniging, als een groot deel van
de achterban is aangesloten en de financiële middelen er zijn om activiteiten te organiseren
die klantmanagers helpen hun eigen vakmanschap te ontwikkelen.
5.6 Caseload
Aanbeveling 6. Zorg voor tijd en ruimte door de caseload te verminderen.
Uit de resultaten van dit onderzoek klinkt door en ook uit eerder onderzoek blijkt (Van der
Meer et al., 2016; Platform Vakmanschap16) dat een (ervaren) hoge caseload voor klantma-
nagers een remmende factor is om te professionaliseren. In het onderzoek hebben we niet
gevraagd naar de caseload van klantmanagers en kunnen we die dus ook niet relateren aan
de mate van methodisch werken. Er is een grote variatie in caseload van klantmanagers, op
welke doelgroepen wordt ingezet en in het aantal overdrachtsmomenten (ZonMw Program-
matekst Vakkundig aan het werk, 2015). De Inspectie SZW (2014) geeft aan dat goed case-
loadbeheer17 door het groeiende klantenbestand en afnemende financiële middelen noodza-
kelijk is. Meer dan voorheen wordt een groot appél gedaan op de organisatievaardigheden
van de klantmanagers en leidinggevenden moeten de klantmanagers daar op sturen en hen
daarin faciliteren (Inspectie SZW, 2014) Een gesprek tussen het (hogere) management en
klantmanagers is een eerste stap: wat is een behapbare caseload voor de betreffende
klantmanager? Hoe verdeel je je aandacht over de klanten, wie geef je meer aandacht en
wie minder? Hoeveel klantgesprekken kan de klantmanager per dag voeren en hoe vaak
kan zij dan een klant spreken? Hoeveel tijd zou de klantmanager per week moeten (kunnen)
besteden aan de eigen vakontwikkeling (dus samen ‘labelen’ van tijd) en wat betekent dat
voor de caseload? Wat hebben klantmanagers nodig om meer grip te krijgen op de eigen
caseload? Door met elkaar dit soort vragen te beantwoorden, in alle openheid en zonder
vooringenomen standpunten, ontstaat consensus over een ‘optimale’ caseload waarbij vol-
doende ruimte (tijd) overblijft om met de eigen vakontwikkeling aan de gang te gaan. Boven-
dien is het evident dat een goed diagnostisch systeem in combinatie met een goed werkend
klantvolgsysteem voor de klantmanagers van toegevoegde waarde is bij efficiënt en effectief
caseloadbeheer (Inspectie SZW, 2014; zie ook § 5.2).
16 Het Platform Vakmanschap is een klankbord voor het Vakmanschapsprogramma van Divosa. VNG en
Divosa werken met het ministerie van SZW aan een onderbouwd en transparant werken in de re-
integratiesector. 17 Het gaat om activiteiten die betrekking hebben op het 1. creëren van een optimale omvang en samenstel-
ling van de caseload, 2. verkrijgen en actueel houden van kennis over klantenbestand, 3. stellen van prio-
riteiten voor dienstverlening en 4. onderhouden van de contacten met de uitkeringsgerechtigde.
TNO rapport R17043 | 060.24330 46 © 2017 TNO
5.7 Monitoring en feedback
Aanbeveling 7. Monitor en geef feedback over de kwaliteit van methodisch werken.
De mate waarin methodisch gewerkt wordt en de kwaliteit van de uitvoering zijn lastig zicht-
baar te maken. Er gebeurt veel impliciet, ‘in het hoofd’ van de klantmanager. Het analyseren
van klantendossiers is een manier om grip te krijgen op hoe klanten worden geholpen. Want
als het goed is, zijn de stappen die zijn gezet met de klant, de overwegingen van de klant-
manager, de resultaten van de stappen en de reflecties daarop gedocumenteerd in het dos-
sier. We adviseren het (hogere) management en de klantmanagers te bespreken of en on-
der welke voorwaarden het trekken van dossiers a. een manier is om de vinger aan de pols
te houden voor wat betreft de mate van methodisch werken en b. de kwaliteit van het hande-
len (het hoe) te monitoren en te verbeteren. Het UWV past dossiertrekking toe bij de borging
van de kwaliteit van de oordeelsvorming van verzekeringsartsen, het (hogere) management,
klantmanagers en of kwaliteitsmedewerkers zouden daar eens te rade kunnen gaan.
Een andere manier om grip te krijgen op hoe er methodisch wordt gewerkt en wat er verbe-
terd kan worden, is (meer) de mening van de klanten te betrekken: vinden klanten dat de
stappen en besluiten logisch op elkaar volgen?, is het doel van het traject voldoende hel-
der?, wordt voldoende rekening gehouden met de mening van de klanten bij het opstellen en
bijstellen van het trajectplan?
5.8 Lerende organisatie
Aanbeveling 8. Ambieer een lerende organisatie.
De heterogeniteit en veranderlijkheid van het werk plaatsen klantmanagers voor de uitdaging
om zich continu aan te kunnen passen. Methodisch werken helpt daarbij. Een belangrijk
element van methodisch werken is namelijk reflecteren en leren, bijvoorbeeld hoe om te
gaan met continue veranderingen. Methodisch werken biedt de mogelijkheid om te leren en
de dienstverlening aan klanten steeds te verbeteren. Het legt de basis voor (de
totstandkoming van) de lerende organisatie. In figuur 5.1 wordt de lerende organisatie
geïllustreerd. Het stimuleren van een lerende organisatie op alle niveaus is een middel om
dat doel, namelijk een kwalitatief betere begeleiding van werkzoekenden te bereiken (naar
Blonk, 2016). Kenmerkend voor een lerende organisatie is het voortdurend bezig zijn met
het verbeteren en/of vernieuwen van de dienstverlening door te reflecteren op het handelen
(proces) op wat dat oplevert (resultaat), te toetsen aan externe informatie (bijvoorbeeld
wetenschappelijke inzichten wat wel en niet werkt), dat proberen te begrijpen en vervolgens
op die inzichten het handelen te baseren. Leren wordt binnen een lerende organisatie gezien
als een strategisch proces dat volledig geïntegreerd is met het dagelijks werk (Senge, 1995;
Yang et al., 2004).
TNO rapport R17043 | 060.24330 47 © 2017 TNO
Figuur 5.1 Methodisch werken is ook reflecteren en leren
Niet alle gemeenten zijn te typeren als ‘een lerende organisatie’. Uit ons onderzoek blijkt dat
een belangrijke stap binnen methodisch werken ‘terugblik op werkwijze’ relatief weinig wordt
gezet. Een lerende organisatie is niet van de ene dag op de andere gerealiseerd en boven-
dien een proces dat nooit eindigt. Een lerende organisatie koppelt het individuele leren van
de klantmanager aan het collectieve leren van een organisatie, waarbij dus alle niveaus van
de organisatie betrokken dienen te worden. Van de leidinggevende wordt verwacht dat deze
een lerende omgeving creëert waarin klantmanagers worden uitgedaagd en gefaciliteerd om
individueel en met elkaar hun vakmanschap uit te oefenen en te ontwikkelen. Dit alles is
alleen mogelijk als het hogere management en het bestuur de leidinggevenden en de klant-
managers daartoe de benodigde regelruimte geven, bijvoorbeeld tijd (intervisie) of in midde-
len (overlegruimte, geschikt materiaal). Als klantmanagers goed weten te verantwoorden wat
ze doen, waarom en met welk effect, kunnen zij hun beslissingsruimte optimaal benutten;
vanuit vakmanschap, vanuit kennis over wat werkt en niet werkt bij welke klant. Zo ontstaat
een natuurlijk krachtenveld waarin bestuur en beleid en de uitvoering elkaar in evenwicht
houden en corrigeren.
Het vergroten van lerend vermogen in alle stappen van methodisch werken, vraagt om
nieuwe vormen van leiderschap en toezicht: stimuleren om van elkaar te leren, een transpa-
rant verantwoordingsproces en goede feedback. We adviseren het hogere management met
direct leidinggevenden te bespreken wat hun ontwikkelbehoeften op die aspecten zijn.
Ook andere domeinen zijn doordrongen van het belang van ‘de lerende organisatie’. In het
zorgdomein zijn op dit gebied interessante ontwikkelingen aan de gang. Het Zorginstituut
Nederland bijvoorbeeld heeft het programma Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen uitge-
voerd. Eén van de speerpunten in dat programma is ‘het permanent leren en kennis delen in
het digitale tijdperk’. Een ander speerpunt is het versterken van gezondheidsvaardigheden
bij burgers, door hier onder andere al in het onderwijs aandacht aan te besteden. Dit soort
innovatieve ideeën kunnen mogelijk op langere termijn worden overgebracht naar het socia-
le domein. Op korte termijn kunnen deze een inspiratiebron zijn voor alle partijen die willen
bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van de re-integratiedienstverlening! Meer in-
formatie is te vinden via de volgende link:
https://www.zorginstituutnederland.nl/over-ons/programmas-en-
samenwerkingsverbanden/beroepen-en-opleidingen.
ResultaatContext
Methodisch werken is ook
reflecteren en leren
Doe ik wel de
goede dingen?
Doe ik de dingen
wel goed?
Denken Doen
Waarom doe
ik eigenlijk
wat ik doe?Naar welk doel
werk ik toe?
TNO rapport R17043 | 060.24330 48 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 49 © 2017 TNO
Literatuur
Blonk, R.W.B. (2015). Re-integratie die wel werkt. Socialisme & Democratie, 72, 48-53.
Blonk, R. W. B. (2016). Inclusieve innovatie in de regio. Perspectief op de onderkant van de
arbeidsmarkt. (pp. 57-70). [S.l.]: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Blonk, R.W.B., van Twuijver, M.W., van de Ven H.A., & Hazelzet, A.M. (2015). Quickscan
wetenschappelijke literatuur Gemeentelijk Uitvoeringspraktijk. Leiden: TNO.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2010). Self‐determination. New York: John Wiley & Sons.
Elliott, E.S., & Dweck, C.S. (1988). Goals: An approach to motivation and achievement.
Journal of Personality and Social Psychology, 54, 5-12.
Fishbein, M. (2008). A reasoned action approach to health promotion. Medical Decision
Making, 28, 834–844.
Fishbein, M., & Ajzen, I. (2010). Predicting and changing behavior: The reasoned action
approach. New York: Psychology Press.
Fleuren, M.A.H., Paulussen, T.G.W.M., Van Dommelen, P., & Van Buuren, S. (2012) Meet-
instrument voor Determinanten van Innovaties (MIDI). TNO handleiding. Leiden: TNO.
Fleuren, M.A.H., Paulussen, T.G.W.M., Van Dommelen, P., & Van Buuren, S. (2014) To-
wards a measurement instrument for determinants of innovation. International Journal for
Quality in Health Care, 26, 501-510.
Gollwitzer, P.M., & Schulz, K.P. (2006). Implementation intentions an goal achievement: A
meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38,
69-119.
Groenewoud, M., Slotboom, S.T., &. van Geuns, R.C. (2014). Vakkundig vervolg. Amster-
dam: Regioplan.
Hazelzet, A. (2017). De kennis ligt voor het oprapen. Sociaal Bestek, 78(1), 19.
Hazelzet, A.M. & Koopmans, L. (2017). Vakman Nieuwe Stijl. Proces- en effectevaluatie
Werkzaak Rivierenland. Leiden: TNO. Conceptrapport (in bewerking).
Hazelzet, A.M & van der Torre, W. (2015). Professionalisering van klantmanagers in het
sociale domein. Leiden: TNO. Rapportnummer R14128.
Inspectie SZW (2014). Ken uw klanten. Onderzoek naar caseloadbeheer van UWV en ge-
meenten en hun kennis van de klant. Den Haag: Inspectie SZW. R 14/04/ ISBN 978-90-
5079-272-1.
Kok, G., Gottlieb, N. H., Peters, G.-J. Y., Mullen, P. D., Parcel, G. S., Ruiter, R. A. C.,
Fernández, M. E., Markham, C., & Bartholomew, L. K. (2015). A taxonomy of Behavior
TNO rapport R17043 | 060.24330 50 © 2017 TNO
Change Methods; an Intervention Mapping approach. Health Psychology Review, 10, 297-
312.
Koning, P., Paantjes, M., Vaal, C., & Van der Veen, R., Red. (2013). Investeren in participe-
ren. [S.l.]: Kennisplatform Werk en Inkomen. www.onderzoekwerkeninkomen.n
Markus, H., & Nurius, P. (1986). Possible selves. American Psychologist, 41, 954-969.
Michie, S., Richardson, M., Johnston, M., Abraham, C., Francis, J., Hardeman, W., ... &
Wood, C. E. (2013). The behavior change technique taxonomy (v1) of 93 hierarchically clus-
tered techniques: building an international consensus for the reporting of behavior change
interventions. Annals of behavioral medicine, 46(1), 81-95.
Polstra, L. (2013). De standaard voor vakvolwassenheid van Klantmanagers. Groningen:
BvK/HanzeHogeschool.
Schwarzer, R., & Luszczynska, A. (2008). How to overcome health-compromising behaviors:
The health action process approach. European Psychologist, 13(2), 141-151.
Senge, P. (1995). Learning Infrastructures: Reengineering efforts meet stiff resistance in
nonlearning companies. Executive Excellence, 12, 7-7.
Van der Meer, L., Hazelzet, A.M., Huijs, J.J.J.M., & Koopmans, L. (2016). Vakman Nieuwe
Stijl Proces- en effectevaluatie Intergemeentelijke Sociale Dienst gemeente Brunssum, On-
derbanken en Landgraaf (ISD BOL). Leiden: TNO. R16112.
Van Hooft, E.A.J. (2016). Motivation and self-regulation in job search: A theory of planned
job-search behavior. In U.-C. Klehe, & E.A.J. van Hooft (Eds.), Oxford Handbook on Job
Loss and Job Search. New York: Oxford University Press.
Yang, B., Watkins, K. E., & Marsick, V. J. (2004). The construct of the learning organization:
Dimensions, measurement, and validation. Human resource development quarterly, 15(1),
31-55.
TNO rapport R17043 | 060.24330 51 © 2017 TNO
Bijlage 1 Theoretische achtergrond model
Hier benoemen we de theorieën achterliggend aan het model in figuur 1.2. Het algemene
idee van fasen in gedragsverandering is gebaseerd op het transtheoretisch model van
Prochaska en DiClemente (1984). Specifieke overgangsmomenten worden in andere theo-
rieën uitgelicht. Het belang van intentie als voorloper van gedrag staat centraal in de opeen-
volgende modellen van Fishbein en Ajzen, waarin vooral gekeken wordt naar de attitude,
sociale norm en eigen-effectiviteit18 die de intentie beïnvloeden. Het “Integrative Model of
Behavioral Prediction” (Fishbein, 2008; Fishbein & Ajzen, 2010) is de opvolger van het mo-
del van gepland gedrag (Ajzen, 1985; 1991), wat weer een vervolg is op het model van be-
redeneerd gedrag (Fishbein & Ajzen, 1975). In alle modellen is de intentie de voorspeller van
gedrag. In het model van beredeneerd gedrag zijn de attitude en subjectieve norm de voor-
spellers van de intentie. In het model van gepland gedrag is de eigen-effectiviteit als voor-
speller toegevoegd. In het “Integrative Model of Behavioral Prediction” is meer aandacht
voor de overgang van intentie naar gedrag door te kijken naar vaardigheden en barrières uit
de omgeving.
Schwarzer en Luszczynska (2008) beschrijven factoren die van belang zijn om intenties om
te zetten in gedrag in het “Health Action Process Approach” model, zoals ‘actie planning’ en
‘coping planning’. Blijvende gedragsverandering wordt door Rothman et al. (2011),
Kwasnicka et al. (2016; rol eigen identiteit), Marlatt en Donovan (2005; rol ‘relapse preven-
tion’) en Verplanken (2010) beschreven. Het MIDI (Fleuren et al., 2014a; 2014b) is door
TNO ontwikkeld en vraagt op systematische wijze naar belemmerende en bevorderende
factoren voor het gebruik van een ‘innovatie’. De factoren zijn ingedeeld in vier categorieën:
kenmerken van de sociaal-politieke omgeving, kenmerken van de organisatie, kenmerken
van de gebruiker en kenmerken van de innovatie. Een innovatie kan ook een andere werk-
wijze zijn zoals methodisch werken.
Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl, & J.
Beckmann (Eds.), Action-control: From cognition to behavior (pp. 11-39). Heidelberg, Ger-
many: Springer.
Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Deci-
sion Processes, 50(2), 179-211.
Fishbein, M. (2008). A reasoned action approach to health promotion. Medical Decision Ma-
king, 28, 834-844.
Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention, and behavior: An introduction to
theory and research. Reading, MA: Addison-Wesley.
Fishbein, M., & Ajzen, I. (2010). Predicting and changing behavior: The reasoned action
approach. New York: Psychology Press.
Fleuren, M.A.H., Keer, M., & Paulussen, T.G.W. (2014a). Adviesrapport meten van het ge-
bruik van de JGZ-richtlijnen. Leiden: TNO. TNO rapport LS R10223.
18 Oorspronkelijk komt dit concept uit Bandura’s Cognitieve theorie (“self-efficay”).
TNO rapport R17043 | 060.24330 52 © 2017 TNO
Fleuren, M.A.H., Paulussen, T.G.W.M., Van Dommelen, P., & Van Buuren, S. (2014b) To-
wards a measurement instrument for determinants of innovation. International Journal for
Quality in Health Care, 26, 501-510.
Kwasnicka D., Dombrowski, S.U., White, M., & Sniehotta, F. (2016) Theoretical explanations
for maintenance of behaviour change: a systematic review of behaviour theories. Health
Psychology Review, 7, 1-20.
Marlatt, G. A., & Donovan, D. M. (Eds.). (2005). Relapse prevention; maintenance strategies
in the treatment of addictive behaviors (2nd ed.). New York, NY: Guilford Press.
Prochaska, J.O., & DiClemente, C.C. (1984). The transtheoretical approach: crossing traditi-
onal boundaries of therapy. Homewood, IL: Dow Jones-Irwin.
Rothman, A.J., Baldwin, A.S., Hertel, A.W., & Fuglestad, P. (2011). Self-regulation and be-
havior change: Disentangling behavioral initiation and behavioral maintenance. In K. Vohs &
R. Baumeister (Eds.), Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (2nd
ed.; pp. 106-122). New York, NY: Guilford Press.
Schwarzer, R., & Luszczynska, A. (2008). How to overcome health-compromising behaviors:
The health action process approach. European Psychologist, 13(2), 141-151.
Verplanken, B. (2010). Habit: From overt action to mental events. In C. R. Agnew, D. E.
Carlston, W. G. Graziano, & J. R. Kelly (Eds.), Then a miracle occurs: Focusing on behavior
in social psychological theory and research (pp. 68-88). New York: Oxford University Press.
TNO rapport R17043 | 060.24330 53 © 2017 TNO
Bijlage 2 Verspreiding
De data werden verzameld via een digitale vragenlijst die gemaakt was in Survalyzer (versie
2015.Q2). De digitale vragenlijst kon worden ingevuld tussen 21 februari en 24 maart 2017.
De vragenlijst werd op 2 manieren verspreid: landelijk en in de gemeente Leiden.
De landelijke verspreiding was van 21 februari tot 13 maart 2017 en bestond uit berichten
met een link naar de vragenlijst op:
› websites Divosa, BvK, Ken Me, twitter, LinkedIn;
› nieuwsbrieven Divosa en BvK; en
› verspreiding op Dag van de Uitvoering in regio Zuid-Holland ((23-02-2017 te Leiden).
Daarnaast zijn persoonlijke mails verstuurd door TNO/Divosa naar (directeuren en leiding-
gevenden van) klantmanagers in 53 gemeenten met het verzoek de uitnodiging voor deel-
name aan het onderzoek verder te verspreiden onder klantmanagers. Dit waren gemeenten
waar Divosa/TNO intensieve contacten onderhoudt. In tabel B2.1 staan de betreffende ge-
meenten opgesomd.
Tabel B2.1 Overzicht persoonlijk benaderde gemeentes ter verspreiding van de vragenlijst
Achtkarspelen Werkplein Drentsche Aa ISD Noordoost
Almere Ede ISD Oost Achterhoek
Amersfoort Eindhoven Ooststellingwerf
Amsterdam Emmen Oldambt
Ameland Fivelingo Optimisd
Apeldoorn Groningen Orionis
Bar organisatie Haarlemmermeer Smallingerland
Bergen op Zoom Haltewerk Stichtse vecht
GR De Bevelanden Heerlen Súdwest Fryslân
ISD BOL Hoogezand-Sappemeer Veldhoven
ISD Bollenstreek IJsselgemeenten Velsen
HartWest Brabant De Kompanjie Venray
BUCH-gemeenten RSD Kromme Rijn Heuvelrug De Werkzaak
Coevorden Leeuwarden Werksaam West Friesland
Dantumadiel Leiden Weststellingwerf
Den Haag Lelystad Winsum
Deventer Werktalent Maastricht Zoetermeer
Dienst Dommelvallei Dienst SoZaWe NW Fryslân
De verspreiding in Leiden gebeurde van 2 tot 24 maart 2017 in het kader van een professio-
naliseringstraject bij klantmanagers in Leiden dat begeleid wordt door TNO. De vragenlijst
diende als voormeting. Alle 53 klantmanagers werden persoonlijk gemaild met een verzoek
tot deelname met een link naar de vragenlijst. Na 2 weken kreeg men een herinneringsmail.
TNO rapport R17043 | 060.24330 54 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 55 © 2017 TNO
Bijlage 3 Vragenlijst
Achtergrondkenmerken
Voor de statistiek willen we wat gegevens over je weten.
1. Wat is je leeftijd?
.... jaar
2. Wat is je geslacht?
Man
Vrouw
3. Wat is je hoogst genoten opleiding?
Basisonderwijs
VMBO, MBO 1, AVO onderbouw
HAVO, VWO, MBO
HBO, WO bachelor, namelijk studierichting ......................................................................
WO master, Doctor, namelijk studierichting ......................................................................
4. Hoe lang werk je als klantmanager?
0-5 jaar
5-10 jaar
10-15 jaar
15-20 jaar
Meer dan 20 jaar
5. Bij welke gemeente werk je?
Alkmaar Den Haag Haarlem-
mermeer
Lelystad Tilburg
Almelo Deventer Hart van
West-
Brabant
Maastricht Utrecht
Almere Dordrecht Heerlen Nijmegen Venlo
Alphen aan
den Rijn
Ede Helmond Orionis
Walcheren
Werkzaak
Rivierenland
Amersfoort Eindhoven Hengelo Oss Zaanstad
Amsterdam Emmen ’s Hertogen-
bosch
Roosendaal Zoetermeer
Apeldoorn Enschede Hoorn Rotterdam Zwolle
Arnhem Gouda ISD BOL RSD de
Liemers
Overig, nl.
.........................
Breda Groningen Leeuwarden Sittard-
Geleen
Delft Haarlem Leiden Schiedam
6. Hoe lang ben je als klantmanager werkzaam bij deze gemeente?
.... jaar
TNO rapport R17043 | 060.24330 56 © 2017 TNO
7. Wat is je functie als klantmanager?
Gewoon ‘klantmanager’
Junior
Medior
Senior
Leidinggevende
Anders, namelijk ...............................................................................................................
8. Welke taken voer je uit als klantmanager? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Diagnose, screening en/of begeleiding cliënten, gericht op het verkrijgen van zo regulier
mogelijk werk
Regelen van verstrekking van uitkering, inclusief bijzondere bijstand
Handhaving wet- en regelgeving
Sociale activering
Regiefunctie (keuze extern traject bij een re-integratiebedrijf en monitoring daarvan)
Contacten met werkgevers leggen en onderhouden
Anders, namelijk ...............................................................................................................
9. Ben je lid van de Beroepsvereniging voor Klantmanagers (BvK)?
Nee [Hoofdsectie].[10].[Waarom ben je geen lid van de BvK? (Meerdere antwoor-
den mogelijk)]
Ja [Hoofdsectie].[12].[Hoe vaak bezoek je bijeenkomsten georganiseerd door
BvK? [!FIELD!] keer per jaar]
10. Waarom ben je geen lid van de BvK? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Te duur
Krijg de kosten niet vergoed van mijn werkgever
Zie geen meerwaarde
Anders, namelijk ...............................................................................................................
11. Zou je wel lid willen worden?
Nee [Hoofdsectie].[13].[Ben je (ook) geen lid van een andere beroepsvereniging
dan de BvK?]
Ja [Hoofdsectie].[lidwebsite]
Indien je lid wil worden, kun je naar de volgende website gaan: www.debvk.nl/word-lid-bvk/
12. Hoe vaak bezoek je bijeenkomsten georganiseerd door BvK?
.... keer per jaar
13. Ben je (ook) lid van een andere beroepsvereniging dan BvK?
Nee
Ja, namelijk .......................................................................................................................
TNO rapport R17043 | 060.24330 57 © 2017 TNO
Methodisch werken: Nu en in de toekomst
De volgende vragen gaan over jouw mening over methodisch werken. We zien in de praktijk dat er
verschillend gedacht wordt over wat methodisch werken inhoudt, en dat is helemaal niet erg. In deze
vragenlijst onderscheiden we de volgende stappen in methodisch werken die je vast wel herkent:
• Stap 1: Intake en diagnose
• Stap 2: Opstellen van een trajectplan
• Stap 3: Uitvoeren trajectplan, monitoren en eventueel bijsturen
• Stap 4: Terugblik op je aanpak
Bij elke stap geven we een korte uitleg. Lees deze rustig door. We stellen je meestal vier vragen:
1. Voer je in de desbetreffende stap één of meer taken uit?
2. Met hoeveel klanten werk je NU op deze manier?
3. Met hoeveel klanten zou je in de TOEKOMST op deze manier willen werken?
4. Of je ondersteuning nodig hebt.
De antwoorden op de vragen 2 en 3 kunnen variëren van ‘(bijna) geen klanten’ (0-10%), ‘weinig klan-
ten’ (10-35%), ’ongeveer de helft van de klanten’ (35-65%), ‘veel klanten’ (65-90%), ‘(bijna) alle klan-
ten’ (90-100%). Het kan zijn dat je je huidige werkwijze prima vindt, dan kun je op de nu- en toekomst-
vraag hetzelfde antwoord geven. Het kan ook zo zijn dat je liever een paar punten zou willen verande-
ren, dat kan je dan aangeven door verschillende antwoorden op de nu- en toekomst-vraag aan te klik-
ken. Ga er bij de toekomstvragen vanuit wat je zelf wil ONGEACHT of dat mogelijk is volgens jou.
Bijvoorbeeld, ga er vanuit dat je caseload zodanig is dat je kunt werken zoals je wilt.
Tot slot kun je bij elke stap toelichting geven op je antwoorden als je dat wenst.
Stap 1 methodisch werken: Intake en diagnose
Informatie verzamelen helpt je om een goed beeld te vormen over de klant. Als je weet op welke ge-
bieden de klant belemmeringen ervaart, kan je een inschatting maken van de kansen op werk. En als
je een beeld hebt van de klant, wordt het makkelijker voor je een besluit te nemen over het traject/de
ondersteuning aan de klant. Om een goed besluit te kunnen nemen, heb je informatie nodig over ver-
schillende aspecten die samenhangen met een succesvol re-integratietraject, namelijk:
1. belemmeringen die een klant ervaart (zoals schulden, kinderopvang, psychische, lichamelijke en/of
verstandelijke beperkingen, toekomstverwachtingen)
2. het netwerk van een klant (gezin, familie, vrienden, hobby’s)
3. de wijze waarop een klant naar werk zoekt (focus, intensiteit, vaardigheden)
4. de economische noodzaak van werk voor de klant
5. werkervaring, opleiding en vaardigheden van de klant.
6. motivatie van de cliënt om een baan te vinden en factoren die die motivatie beïnvloeden.
14. Voer je een of meerdere taken uit in Stap 1 “Intake en diagnose”?
Nee [Hoofdsectie].[15].[Zou je in de toekomst een of meerdere taken in Stap 1
“Intake en diagnose” willen uitvoeren?]
Ja [Hoofdsectie].[16]. [Stap 1 methodisch werken: Intake en diagnose Geef aan
bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de onderstaande taken uitvoer]
TNO rapport R17043 | 060.24330 58 © 2017 TNO
15. Zou je in de toekomst een of meerdere taken in Stap 1 “Intake en diagnose” willen uitvoeren?
Nee [Hoofdsectie].[Stap 2]
Ja [Hoofdsectie].[17]. [Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onder-
staande taken wil uitvoeren in de TOEKOMST]
16. Geef aan bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de onderstaande taken uitvoert
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
NU heb ik bij ... van mijn klanten (0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
De beschrijving van ten minste vier van
de zes aspecten in het dossier, waar-
over je informatie moet verzamelen
Duidelijk in het dossier aangegeven wat
de bron is van de informatie (bijv. de
klant zelf, collega('s), rapport extern
deskundige)
In het dossier de kansen op werk aan-
geven
Gevraagd wat de klant zelf vindt van
zijn/haar situatie en kansen op werk
Extra informatie opgezocht (bijvoorbeeld
via specifieke websites, via google, etc.)
over de gevolgen van hun belemmerin-
gen voor het functioneren in werk
Gecheckt of mijn beeld van de situatie
klopt
17. Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onderstaande taken wil uitvoeren in de
TOEKOMST
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
In de TOEKOMST wil ik bij ... van mijn
klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
De beschrijving van ten minste vier van
de zes aspecten hebben in het dossier,
waarover je informatie moet verzamelen
Duidelijk in het dossier aangeven wat de
bron is van de informatie (bijv. de klant
zelf, collega('s), rapport extern deskun-
dige)
In het dossier de kansen op werk aan-
geven
Vragen wat de klant zelf vindt van
zijn/haar situatie en kansen op werk
TNO rapport R17043 | 060.24330 59 © 2017 TNO
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Extra informatie opzoeken (bijvoorbeeld
via specifieke websites, via google, etc.)
over de gevolgen van hun belemmerin-
gen voor het functioneren in werk
Checken of mijn beeld van de situatie
klopt
18. Welk rapportcijfer geef je aan de ondersteuning die je nu hebt om Stap 1 "Intake en diagno-
se" goed uit te kunnen voeren?
........
19. Wat heb je in de toekomst aan ondersteuning nodig om Stap 1 "Intake en diagnose" goed te
kunnen uitvoeren?
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
20. Toelichting bij je antwoorden op Stap 1 "Intake en diagnose", indien gewenst.
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
Stap 2 methodisch werken: Opstellen trajectplan
Noot vooraf: overal waar trajectplan staat, kun je ook lezen Plan van Aanpak
Op basis van Stap 1 wordt met de klant een passende route naar zo regulier mogelijk werk uitgedacht
(dit kan bijvoorbeeld ook vrijwilligerswerk zijn). Hiervoor wordt een trajectplan uitgewerkt met concrete
doelen en stappen (wat, wanneer, hoe en wie). We onderscheiden leer- en prestatiedoelen. Bij leer-
doelen staat het leren centraal. Daarbij gaat het om het steeds beter worden in vaardigheden die hel-
pen bij het vinden van werk. Bijvoorbeeld het leren schrijven van een sollicitatiebrief. Bij prestatiedoe-
len staat de prestatie centraal, bijvoorbeeld een vast aantal sollicitaties per week.
21. Stel je wel eens trajectplan op voor een klant?
Nee [Hoofdsectie].[22].[Zou je in de toekomst een of meerdere taken in Stap 2
“Opstellen trajectplan” willen uitvoeren?]
Ja [Hoofdsectie].[23]. [Stap 2: Opstellen trajectplan Geef aan bij hoeveel klanten
je NU in het algemeen de onderstaande taken uitvoert.]
22. Zou je in de toekomst een of meerdere taken in Stap 2 “Opstellen trajectplan” willen uitvoe-
ren?
Nee [Hoofdsectie].[Stap 3]
Ja [Hoofdsectie].[24]. [Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onder-
staande taken wil uitvoeren in de TOEKOMST]
TNO rapport R17043 | 060.24330 60 © 2017 TNO
23. Geef aan bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de onderstaande taken uitvoert
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
NU heb ik bij ... van mijn klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Een uitgewerkt trajectplan met concrete
einddoel(en)
Gecontroleerd of met een collega be-
sproken of het einddoel past bij de ver-
zamelde gegevens in de Intake- en
diagnosefase
In het trajectplan één of meer leerdoelen
opgenomen
In het trajectplan één of meer prestatie-
doelen opgenomen
In het trajectplan de leer- en of presta-
tiedoelen onderbouwd met argumenten
Een besluit genomen over de prioriteiten
waar ik met de klant aan wil werken (wat
moet eerst en wat moet wachten)
Duidelijk wat de concrete (tussen-) stap-
pen zijn in het plan van aanpak, wan-
neer, en met wie
De klant actief betrokken bij het opstel-
len van het trajectplan
Het trajectplan met de klant besproken
Voor de keuze van activitei-
ten/ondersteuning van het trajectplan
gezocht naar best wetenschappelijk
bewijs over de werkzaamheid
De activiteiten/ondersteuning die onder-
deel uitmaken van het trajectplan geba-
seerd op mijn eigen praktische ervaring
over wat werkt
24. Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onderstaande taken wil uitvoeren in de
TOEKOMST
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
In de TOEKOMST wil ik bij ... van mijn
klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Een uitgewerkt trajectplan hebben met
concrete einddoel(en)
Controleren of met een collega bespre-
ken of het einddoel past bij de verza-
melde gegevens in de Intake- en di-
agnosefase
In het trajectplan één of meer leerdoelen
opnemen
TNO rapport R17043 | 060.24330 61 © 2017 TNO
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
In het trajectplan één of meer prestatie-
doelen opnemen
In het trajectplan de leer- en of presta-
tiedoelen onderbouwen met argumenten
Een besluit nemen over de prioriteiten
waar ik met de klant aan wil werken (wat
moet eerst en wat moet wachten)
Duidelijk hebben wat de concrete (tus-
sen-)stappen zijn in het plan van aan-
pak, wanneer, en met wie
De klant actief betrekken bij het opstel-
len van het trajectplan
Het trajectplan met de klant bespreken
Voor de keuze van activitei-
ten/ondersteuning van het trajectplan
zoeken naar best wetenschappelijk
bewijs over de werkzaamheid
De activiteiten/ondersteuning die onder-
deel uitmaken van het trajectplan base-
ren op mijn eigen praktische ervaring
over wat werkt
25. Welk rapportcijfer geef je aan de ondersteuning die je nu hebt om Stap 2 "Opstellen traject-
plan" goed uit te kunnen voeren?
........
26. Wat heb je in de toekomst aan ondersteuning nodig om Stap 2 "Opstellen trajectplan" goed te
kunnen uitvoeren?
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
27. Toelichting bij je antwoorden op Stap 2 "Opstellen trajectplan", indien gewenst.
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
TNO rapport R17043 | 060.24330 62 © 2017 TNO
Stap 3 methodisch werken: Uitvoeren van traject plan, monitoren en eventueel bijstellen
In deze derde stap van methodisch werken wordt het concrete plan om werk te vinden uitgevoerd. Je
begeleidt de klant, monitort diens voortgang en stuurt eventueel bij. Dit kan leiden tot veranderingen in
het concrete plan om zo regulier mogelijk werk te vinden. Het uiteindelijke gewenste resultaat is dat de
klant zo regulier mogelijk werk gevonden heeft en/of dat andere doelen uit het concrete ac-
tie/trajectplan zijn behaald.
28. Voer je een of meerdere taken uit in Stap 3 "Uitvoeren van traject plan, monitoren en eventu-
eel bijstellen" Voer je een of meerdere taken uit in Stap 3 "Uitvoeren van traject plan, monito-
ren en eventueel bijstellen"?
Nee [Hoofdsectie].[29].[Zou je in de toekomst een of meerdere taken in Stap 3
“Uitvoeren van traject plan, monitoren en eventueel bijstellen” willen doen?]
Ja [Hoofdsectie].[30]. [Geef aan bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de
onderstaande taken uitvoert.]
29. Zou je in de toekomst een of meerdere taken in Stap 3 “Uitvoeren van traject plan, monitoren
en eventueel bijstellen” willen doen?
Nee [Hoofdsectie].[Stap 4]
Ja [Hoofdsectie].[31]. [Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onder-
staande taken wil uitvoeren in de TOEKOMST]
30. Geef aan bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de onderstaande taken uitvoert
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
NU heb ik bij ... van mijn klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Het concrete trajectplan in grote lijnen
gevolgd
Bij de uitvoering van het trajectplan
werkwijzers en protocollen toegepast
Tussentijds geëvalueerd of afspraken
zijn nagekomen
Tussentijds geëvalueerd of activiteiten
zijn uitgevoerd
Tussentijds geëvalueerd of leerdoelen
en/of prestatiedoelen zijn gehaald
Tussentijds geëvalueerd of de beoogde
tussendoelen zijn gehaald
Tussentijds de doelen en/of planning
bijgesteld indien nodig
De bijgestelde doelen in het trajectplan
genoteerd
Tenminste één gesprek met de klant
gehad over de voortgang
(Uiteindelijk) het einddoel behaald
TNO rapport R17043 | 060.24330 63 © 2017 TNO
31. Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onderstaande taken wil uitvoeren in de
TOEKOMST
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
In de TOEKOMST wil ik bij ... van mijn
klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Het concrete trajectplan in grote lijnen
volgen
Bij de uitvoering van het trajectplan
werkwijzers en protocollen toepassen
Tussentijds geëvalueerd of afspraken
zijn nakomen
Tussentijds evalueren of activiteiten zijn
uitgevoerd
Tussentijds evalueren of leerdoelen
en/of prestatiedoelen zijn gehaald
Tussentijds evalueren of de beoogde
tussendoelen zijn gehaald
Tussentijds de doelen en/of planning
bijstellen indien nodig
De bijgestelde doelen in het trajectplan
noteren
Tenminste één gesprek met de klant
hebben over de voortgang
(Uiteindelijk) het einddoel behalen
32. Welk rapportcijfer geef je aan de ondersteuning die je nu hebt om Stap 3 “Uitvoeren van
traject plan, monitoren en eventueel bijstellen” goed uit te kunnen voeren?
........
33 Wat heb je in de toekomst aan ondersteuning nodig om Stap 3 “Uitvoeren van traject plan,
monitoren en eventueel bijstellen” goed te kunnen uitvoeren?
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
34. Toelichting bij je antwoorden op Stap 3 “Uitvoeren van traject plan, monitoren en eventueel
bijstellen”, indien gewenst.
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
TNO rapport R17043 | 060.24330 64 © 2017 TNO
Stap 4: Terugblik op je werkwijze
Na het uitvoeren van het plan kun je evalueren of de aanpak voor deze klant goed werkte, of beter had
gekund. In de toekomst kun je je werkwijze dan aanpassen op basis van deze terugblikken.
35. Kijk je wel eens terug op je werkwijze die je bij je klanten hebt gevolgd?
Nee [Hoofdsectie].[36].[Zou je in de toekomst meer willen terugkijken op de werk-
wijze die je bij je klanten hebt gevolgd?]
Ja [Hoofdsectie].[37]. [Geef aan bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de
onderstaande taken uitvoert.]
36. Zou je in de toekomst meer willen terugkijken op de werkwijze die je bij je klanten hebt ge-
volgd?
Nee [Hoofdsectie].[42].[Algemeen Als je methodisch werken ziet als het systema-
tisch werken volgens voorgaande 4 stappen, in welke mate werk je dan over
het algemeen methodisch?]
Ja [Hoofdsectie].[38]. [Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onder-
staande taken wil uitvoeren in de TOEKOMST]
37. Geef aan bij hoeveel klanten je NU in het algemeen de onderstaande taken uitvoert
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
NU heb ik bij ... van mijn klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Zelf teruggekeken op mijn aanpak
Samen met één of meer collega’s terug-
gekeken op mijn aanpak
Samen met de klant teruggekeken op de
aanpak
Zelf teruggekeken waarom het einddoel
van het trajectplan wel of niet is bereikt
Samen met één of meer collega’s terug-
gekeken waarom het einddoel wel of niet
is bereikt
Zelf teruggekeken op welke bestandde-
len van het traject werkzaam waren
Bij de terugblik geconcludeerd dat het
beter was gegaan als ik mijn aanpak wat
had aangepast
Bij de terugblik geconcludeerd dat mijn
aanpak goed passend was
Hulpmiddelen gebruikt om mijn werk
goed uit te voeren
TNO rapport R17043 | 060.24330 65 © 2017 TNO
38. Geef aan bij hoeveel klanten je in het algemeen de onderstaande taken wil uitvoeren in de
TOEKOMST
(bijna)
geen weinig helft veel
(bijna)
alle
In de TOEKOMST wil ik bij ... van mijn
klanten
(0-
10%)
(10-
35%)
(35-
65%)
(65-
90%)
(90-
100%)
Zelf terugkijken op mijn aanpak
Samen met één of meer collega’s terug-
kijken op mijn aanpak
Samen met de klant terugkijken op de
aanpak
Zelf terugkijken waarom het einddoel
van het trajectplan wel of niet is bereikt
Samen met één of meer collega’s terug-
kijken waarom het einddoel wel of niet is
bereikt
Zelf terugkijken op welke bestanddelen
van het traject werkzaam waren
Bij de terugblik concluderen dat het
beter was gegaan als ik mijn aanpak wat
had aangepast
Bij de terugblik concluderen dat mijn
aanpak goed passend was
Hulpmiddelen gebruiken om mijn werk
goed uit te voeren
39. Welk rapportcijfer geef je aan de ondersteuning die je nu hebt om Stap 4 “Terugblik op je
werkwijze” goed uit te kunnen voeren?
........
40 Wat heb je in de toekomst aan ondersteuning nodig om Stap 4 “Terugblik op je werkwijze”
goed te kunnen uitvoeren?
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
41. Toelichting bij je antwoorden op Stap 4 “Terugblik op je werkwijze”, indien gewenst.
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
42. Algemeen
Als je methodisch werken ziet als het systematisch werken volgens voorgaande 4 stappen, in
welke mate werk je dan over het algemeen methodisch?
(bijna) nooit
weinig
soms wel, soms niet
vaak
(bijna) altijd
TNO rapport R17043 | 060.24330 66 © 2017 TNO
Redenen om wel of niet methodisch te werken
Hierboven heb je beschreven in welke mate je nu methodisch werkt en of je in de toekomst (meer)
methodisch wilt gaan werken. Hieronder noemen we verschillende redenen die van invloed kunnen zijn
of je wel of niet methodisch werkt. We vragen je om aan te geven welke factoren bijdragen aan metho-
disch werken of juist niet.
43. Wat vind je van methodisch werken als manier van werken?
hele
ma
al m
ee
oneens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Methodisch werken geeft helder aan welke
activiteiten ik in welke volgorde moet uitvoe-
ren
Ik heb alle informatie en materialen tot mijn
beschikking om methodisch te kunnen wer-
ken
Ik vind methodisch werken te ingewikkeld, ik
herken mij bijvoorbeeld niet in de verschil-
lende stappen
Methodisch werken sluit goed aan bij hoe ik
gewend ben om te werken
Ik vind dat ik door methodisch werken zicht-
bare resultaten haal bij mijn klanten
Ik vind methodisch werken geschikt voor
mijn klanten
44. Wat betekent methodisch werken voor jou als klantmanager?
Methodisch werken biedt voor mij de
volgende voordelen: hele
ma
al m
ee
oneens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Door methodisch werken heb ik meer grip
op wat er gebeurt
Door methodisch werken ben ik beter in
staat met mijn klant het trajectplan en de
voortgang te bespreken
Door methodisch werken kan ik beter aan
anderen (bijv. leidinggevende, collega's)
uitleggen waarom ik wat heb gedaan
Zowel mijn klant als ikzelf weten beter wat
we van elkaar kunnen verwachten
TNO rapport R17043 | 060.24330 67 © 2017 TNO
hele
ma
al m
ee o
n-
eens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Door methodisch werken kan ik beter terug-
blikken op mijn handelen, en daarvan leren
Anders, namelijk ...........................................
45. Wat betekent methodisch werken voor jou als klantmanager?
Methodisch werken biedt voor mij de
volgende nadelen: hele
ma
al m
ee
oneens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Het kost mij extra tijd
Het beperkt me in mijn professionele vrijheid
Het is te ingewikkeld
Het doet geen recht aan de waarden, be-
hoeften en/of omstandigheden van de cliënt
Voor methodisch werken moet ik een goed
diagnose instrument tot mijn beschikking
hebben, en die heeft mijn gemeente niet
Anders, namelijk ...........................................
46. Wat betekent methodisch werken voor jou als klantmanager?
hele
ma
al m
ee
oneens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Ik vind het tot mijn functie horen om metho-
disch te werken
Klanten zullen over het algemeen tevreden
zijn als ik methodisch werk
Ik kan op voldoende hulp van mijn collega
klantmanagers rekenen mocht ik die nodig
hebben bij methodisch werken
Ik kan op voldoende hulp van mijn mana-
ger/leidinggevende rekenen mocht ik die
nodig hebben bij methodisch werken
Ik kan op voldoende hulp van het hogere
management rekenen mocht ik die nodig
hebben bij methodisch werken
Ik beschik over voldoende kennis om me-
thodisch te werken
TNO rapport R17043 | 060.24330 68 © 2017 TNO
47. Hoeveel collega-klantmanagers in jouw organisatie werken methodisch
Geen enkele collega
Bijna geen enkele collega
Een minderheid
De helft
Een meerderheid
Bijna alle collega’s
Alle collega’s
48. In hoeverre verwachten de volgende personen dat jij methodisch werkt?
zeer
zeker
nie
t
zeker
nie
t
mis
schie
n n
iet,
mis
schie
n w
el
zeker
wel
zeer
zeker
wel
Directe collega klantmanagers
Manager/direct leidinggevende
Het hogere management
Klanten
Beroepsvereniging voor klantmanagers (BvK)
49. Als het gaat om methodisch werken, hoeveel trek jij je dan aan van de mening van de vol-
gende personen?
zeer
wein
ig
wein
ig
nie
t w
ein
ig,
nie
t veel
veel
zeer
veel
Directe collega klantmanagers
Manager/direct leidinggevende
Het hogere management
Klanten
Beroepsvereniging voor klantmanagers (BvK)
50. Wat betekent methodisch werken voor jou als klantmanager?
Indien je dat zou willen, denk je dat het je
dan lukt om zeer
zeker
nie
t
zeker
nie
t
mis
schie
n n
iet,
mis
schie
n w
el
zeker
wel
zeer
zeker
wel
De stap ‘Intake en diagnose’ volledig uit te
voeren?
De stap ‘Concreet plan opstellen om werk te
vinden’ volledig uit te voeren?
De stap ‘Uitvoeren van plan om werk te vin-
den’ volledig uit te voeren?
De stap ‘Terugblik op je werkwijze’ volledig uit
te voeren?
TNO rapport R17043 | 060.24330 69 © 2017 TNO
51. In hoeverre was je, voordat je deze vragenlijst invulde, op de hoogte van de inhoud van me-
thodisch werken?
Ik was er niet zo goed van op de hoogte
Ik had er wel over gehoord, maar heb me er (nog) niet in verdiept
Ik had er over gehoord, en heb me er oppervlakkig in verdiept
Ik had er over gehoord en heb me er grondig in verdiept
52. Wat betekent methodisch werken voor jouw organisatie?
Zijn in jouw organisatie formeel afspraken vastgelegd door het management over het gebruik
van methodisch werken (in beleidsregels, beleidsplannen, werkprocessen en dergelijke)?
Nee
Ja
Weet ik niet
53. Beantwoord de volgende vragen over jouw organisatie
hele
ma
al m
ee
oneens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Mijn organisatie heeft maatregelen getroffen
zodat (nieuwe) medewerkers voldoende zijn/
worden ingewerkt in methodisch werken
Er is voldoende personeel in mijn organisa-
tie om de stappen van methodisch werken
te zetten
Er zijn voldoende financiële middelen be-
schikbaar in mijn organisatie om de stappen
van methodisch werken te zetten
Mijn organisatie stelt mij voldoende tijd be-
schikbaar om de stappen van methodisch
werken te integreren in mijn dagelijks werk
hele
ma
al m
ee
oneens
me
e o
neens
noch m
ee o
neens,
noch m
ee e
ens
me
e e
ens
hele
ma
al m
ee e
ens
Mijn organisatie stelt mij voldoende materia-
len en voorzieningen beschikbaar om de
stappen van methodisch werken te kunnen
gebruiken
Ik heb in mijn organisatie makkelijk toegang
tot informatie over het nemen van de stap-
pen van methodisch werken
In mijn organisatie vindt regelmatig terug-
koppeling plaats over de voortgang van de
invoering van methodisch werken
TNO rapport R17043 | 060.24330 70 © 2017 TNO
54. In mijn organisatie is/zijn één of meerdere personen aangewezen voor het coördineren van
de invoering van methodisch werken
Nee
Ja
Weet ik niet
55. Zijn er, behalve de invoering van methodisch werken, andere veranderingen waarmee jouw
organisatie momenteel of binnen afzienbare tijd mee te maken heeft (reorganisatie, fusie,
bezuinigingen, personeelsverloop, andere innovaties)?
Nee
Ja, namelijk de volgende veranderingen ...........................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
Weet ik niet
56. Leren om methodisch te werken
Heb jij in de afgelopen drie maanden dingen gedaan om te leren methodisch te werken?
In de afgelopen drie maanden ... zelden soms regelmatig vaak altijd
Heb ik nagedacht over wat ik wil verbeteren in
mijn methodisch werken
Heb ik mijzelf doelen gesteld om mijn metho-
disch werken (nog) meer te ontwikkelen
Heb ik nagedacht over verschillende manieren
waarop ik die doelen kan bereiken
Heb ik een planning gemaakt met alle acties die
ik ga doen om die doelen te bereiken
Heb ik acties uitgevoerd die mij helpen die doe-
len te bereiken
Zelf teruggekeken op welke bestanddelen van
het traject werkzaam waren
Heb ik tijd besteed om (nog) beter te worden in
methodisch werken
TNO rapport R17043 | 060.24330 71 © 2017 TNO
Ondersteuning bij je werk
Huidige ondersteuning
Door verschillende organisaties (o.a. Divosa, Beroepsvereniging voor Klantmanagers, Stichting Beheer
Collectieve Middelen, Kennisplatform Werk en Inkomen) worden tools en andere hulpmiddelen aange-
boden om je te helpen bij je werk. Hieronder staan verschillende groepen hulpmiddelen genoemd. Kun
je aangeven of je deze hulpmiddelen gebruikt in je werk. Het kan zijn dat je deze hulpmiddelen niet
kent, dat kun je ook aangeven.
57. Gebruik je e-learning in je werk?
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[59].[Gebruik je diagnostische instrumenten in je werk?]
weinig [Hoofdsectie].[58].[Welke vormen van e-learning gebruik je? (Meerdere ant-
woorden mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[58].[Welke vormen van e-learning gebruik je?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[58].[Welke vormen van e-learning gebruik je? (Meerdere ant-
woorden mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[58].[Welke vormen van e-learning gebruik je? (Meerde-
re antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[59].[Gebruik je diagnostische instrumenten in je werk?]
58. Welke vormen van e-learning gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)
ePortfolio
Zelfbeoordelingslijsten
Anders, namelijk ...............................................................................................................
59. Gebruik je diagnostische instrumenten in je werk?
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[61].[Gebruik je hulpmiddelen tijdens het gesprek in je
werk?]
weinig [Hoofdsectie].[60].[Welke vormen van diagnostische instrumenten gebruik je?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[60].[Welke vormen van diagnostische instru-
menten gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[60].[Welke vormen van diagnostische instrumenten gebruik je?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[60].[Welke vormen van diagnostische instrumenten
gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[61].[Gebruik je hulpmiddelen tijdens het gesprek in je
werk?]
TNO rapport R17043 | 060.24330 72 © 2017 TNO
60. Welke vormen van diagnostische instrumenten gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)
ABC methode (L&D support)
Diagnose platform (CompetenSYS)
Dariuz Diagnose en Dariuz Wegwijzer (Dariuz)
Szebra (Matchcare)
Human Talent Matching (KeyZ en C3 Group)
Scan Werkvermogen Werkzoekenden (AKC)
Zelfredzaamheidsmatrix (GGD Amsterdam)
Anders, namelijk ...............................................................................................................
61. Gebruik je hulpmiddelen tijdens het gesprek in je werk?
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[63].[ Pas je wat je geleerd hebt bij (een) intervisie(s) toe
in je werk? Bijvoorbeeld: de Aanplakker/KenMe]
weinig [Hoofdsectie].[62].[Welke vormen van hulpmiddelen tijdens het gesprek ge-
bruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[62].[Welke vormen van hulpmiddelen tijdens het
gesprek gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[62].[Welke vormen van hulpmiddelen tijdens het gesprek ge-
bruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[62].[Welke vormen van hulpmiddelen tijdens het ge-
sprek gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[63].[Pas je wat je geleerd hebt bij (een) intervisie(s) toe in
je werk? Bijvoorbeeld: de Aanplakker/KenMe]
62. Welke vormen van hulpmiddelen tijdens het gesprek gebruik je? (Meerdere antwoorden mo-
gelijk)
Mijn Werkblad
Voorbereidingsblad
Klantgesprek
Evaluatieblad klantgesprek
Anders, namelijk ...............................................................................................................
63. Pas je wat je geleerd hebt bij (een) intervisie(s) toe in je werk? Bijvoorbeeld: de Aanplakker/
Ken me
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[65].[Pas je wat je geleerd hebt bij (een) bijeenkomst(en)
toe in je werk? Bijvoorbeeld: Dagen van de Uitvoering/congressen]
weinig [Hoofdsectie].[64].[Welke vormen van intervisie gebruik je? (Meerdere ant-
woorden mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[64].[Welke vormen van intervisie gebruik je?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[64].[Welke vormen van intervisie gebruik je? (Meerdere ant-
woorden mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[64].[Welke vormen van intervisie gebruik je? (Meerdere
antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[65].[Pas je wat je geleerd hebt bij (een) bijeenkomst(en)
toe in je werk? Bijvoorbeeld: Dagen van de Uitvoering/congressen]
TNO rapport R17043 | 060.24330 73 © 2017 TNO
64. Welke vormen van intervisie gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)
De Aanplakker
KenMe
Anders, namelijk ...............................................................................................................
65. Pas je wat je geleerd hebt bij (een) bijeenkomst(en) toe in je werk?
Bijvoorbeeld: Dagen van de Uitvoering/congressen
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[67].[Pas je wat je geleerd hebt bij (een) training toe in je
werk?]
weinig [Hoofdsectie].[66].[Welke bijeenkomsten heb je bijgewoond? (Meerdere
antwoorden mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[66].[Welke bijeenkomsten heb je bijgewoond?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[66].[Welke bijeenkomsten heb je bijgewoond? (Meerdere
antwoorden mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[66].[Welke bijeenkomsten heb je bijgewoond? (Meerde-
re antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[67].[Pas je wat je geleerd hebt bij (een) training toe in je
werk?]
66. Welke bijeenkomsten heb je bijgewoond? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Dagen van de Uitvoering
Congressen, namelijk .......................................................................................................
Anders, namelijk ...............................................................................................................
67. Pas je wat je geleerd hebt bij (een) training(en) toe in je werk?
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[69].[Pas je wat je geleerd hebt uit achtergrondliteratuur
toe in je werk?]
weinig [Hoofdsectie].[68].[Welke training(en) heb je gevolgd? (Meerdere antwoorden
mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[68].[Welke training(en) heb je gevolgd? (Meer-
dere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[68].[Welke training(en) heb je gevolgd? (Meerdere antwoorden
mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[68].[Welke training(en) heb je gevolgd? (Meerdere
antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[69].[Pas je wat je geleerd hebt uit achtergrondliteratuur
toe in je werk?]
68. Welke training(en) heb je gevolgd?
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
TNO rapport R17043 | 060.24330 74 © 2017 TNO
69. Pas je wat je geleerd hebt uit achtergrondliteratuur toe in je werk?
(bijna) nooit [Hoofdsectie].[71].[Zijn er nog hulpmiddelen die je gebruikt, die hierbo-
ven niet genoemd zijn, zoals hulpmiddelen die je eigen organisatie
aanbiedt? Deze kun je hieronder invullen.]
weinig [Hoofdsectie].[70].[Welke vormen van achtergrondliteratuur gebruik je?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
soms wel, soms niet [Hoofdsectie].[70].[Welke vormen van achtergrondliteratuur
gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
vaak [Hoofdsectie].[70].[Welke vormen van achtergrondliteratuur gebruik je?
(Meerdere antwoorden mogelijk)]
(bijna) altijd [Hoofdsectie].[70].[Welke vormen van achtergrondliteratuur gebruik
je? (Meerdere antwoorden mogelijk)]
ken ik niet [Hoofdsectie].[71].[Zijn er nog hulpmiddelen die je gebruikt, die hierbo-
ven niet genoemd zijn, zoals hulpmiddelen die je eigen organisatie
aanbiedt? Deze kun je hieronder invullen.]
70 Welke vormen van achtergrondliteratuur gebruik je? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Werkwijzers, namelijk .......................................................................................................
Vakliteratuur, namelijk .......................................................................................................
Onderzoeksrapporten, namelijk ........................................................................................
Praktijkvoorbeelden, namelijk ...........................................................................................
Anders, namelijk ...............................................................................................................
71. Zijn er nog hulpmiddelen die je gebruikt, die hierboven niet genoemd zijn, zoals hulpmiddelen
die je eigen organisatie aanbiedt? Deze kun je hieronder invullen.
(bijn
a)
nooit
wein
ig
som
s w
el,
som
s n
iet
vaak
(bijn
a)
altijd
1. .....................................................................
2. .....................................................................
3. .....................................................................
4. .....................................................................
72. In de vragenlijst heb je aan kunnen geven welke ondersteuning/hulpmiddelen je kunt gebrui-
ken bij je werk. Het kan zijn dat je op dit punt nog iets te binnen schiet.
Ik wil graag nog het volgende kwijt over de ondersteuning die ik nodig heb in mijn werk:
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
TNO rapport R17043 | 060.24330 75 © 2017 TNO
73. Tot slot
Ben je geïnteresseerd in het toezenden van de resultaten van dit onderzoek?
Nee
Ja, mijn e-mail adres is:
..........................................................................................................................................
74. Wil je meer informatie over methodisch werken en de kennisproducten van de BvK en Divosa
ontvangen?
Nee
Ja, mijn e-mail adres is:
..........................................................................................................................................
75. Ben je bereid mee te werken aan eventueel vervolgonderzoek naar aanleiding van deze
vragenlijst?
Nee
Ja, mijn e-mail adres is:
..........................................................................................................................................
76. Heb je nog opmerkingen over deze vragenlijst?
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................
TNO rapport R17043 | 060.24330 76 © 2017 TNO
TNO rapport R17043 | 060.24330 77 © 2017 TNO
Bijlage 4 Statistische verantwoording
De analyses zijn uitgevoerd met SPSS versie 24.
Tabel B4.1 Overzicht van de schalen en hun betrouwbaarheid berekend via de Cronbach’s alpha
Naam Omschrijving
Cronbach’s alpha
n listwise
MWpraktijk Geeft aan in hoeverre men in de praktijk methodisch werkt door de
gemiddelde score op de taken in de vier stappen te berekenen
0,93 (n = 83)
MWstap1 Geeft aan in hoeverre men in de praktijk methodisch werkt volgens
stap 1 (gemiddelde score op de taken in stap 1)
0,84 (n = 209)
MWstap2 Geeft aan in hoeverre men in de praktijk methodisch werkt volgens
stap 2 (gemiddelde score op de taken in stap 2)
0,90 (n = 131)
MWstap3 Geeft aan in hoeverre men in de praktijk methodisch werkt volgens
stap 3 (gemiddelde score op de taken in stap 3)
0,92 (n = 122)
MWstap4 Geeft aan in hoeverre men in de praktijk methodisch werkt volgens
stap 4 (gemiddelde score op de taken in stap 4)
0,88 (n = 111)
MWstap1toek Geeft aan in hoeverre men in de toekomst in de praktijk metho-
disch wil werken volgens stap 1 (gemiddelde score op de taken
toekomst in stap 1)
0,85 (n=198)
MWstap2toek Geeft aan in hoeverre men in de toekomst in de praktijk metho-
disch wil werken volgens stap 2 (gemiddelde score op de taken
toekomst in stap 2)
0,93 (n=149)
MWstap3toek Geeft aan in hoeverre men in de toekomst in de praktijk metho-
disch wil werken volgens stap 3 (gemiddelde score op de taken
toekomst in stap 3)
0,95 (n=141)
MWstap4toek Geeft aan in hoeverre men in de toekomst in de praktijk metho-
disch wil werken volgens stap 4 (gemiddelde score op de taken
toekomst in stap 4)
0,92 (n=137)
Voordeel Gemiddelde score op voordelen zonder eigen reden 0,91 (n = 135)
Nadeel Gemiddelde score op nadelen zonder eigen reden 0,73 (n = 134)
SocSteun Gemiddelde score op de drie 0,80 (n = 138)
Subjnormtot Geeft de subjectieve norm aan en verdisconteert in hoeverre
mensen denken dat anderen van ze verwachten dat ze metho-
disch werken en in hoeverre ze zich wat van die anderen aantrek-
ken.
0,84 (n = 133)
Eigeneffec Geeft vertrouwen in eigen kunnen aan door gemiddelde score te
berekenen over het vertrouwen in het eigen kunnen in de vier
verschillende stappen.
0,92 (n = 133)
Leermoeite Geeft aan in hoeverre mensen in de afgelopen drie maanden
zichzelf geleerd hebben om methodisch te werken door een ge-
middelde score te berekenen over de stellingen op dit onderwerp.
0,94 (n= 127)
Voor de beschrijvende gegevens zijn frequenties, gemiddelden en standaarddeviaties bere-
kend. Verschillen tussen twee groepen, zoals bij de non-respons analyse (§ 3.1) zijn bere-
kend via t-testen voor onafhankelijke groepen. Verschillen tussen variabelen, zoals de vra-
gen naar methodisch werken nu en in de toekomst, zijn berekend via paarsgewijze t-testen
bij vragen op interval niveau (bijvoorbeeld figuur 3.6) of via McNemar toetsen bij dichotome
variabelen (zie tabel 3.5). Samenhangen zijn berekend met de Pearson product-moment
TNO rapport R17043 | 060.24330 78 © 2017 TNO
correlatie (bijvoorbeeld in figuur 3.5). De unieke bijdrage van variabelen in een groep varia-
belen is berekend via stapsgewijze multiple regressie (bijvoorbeeld figuur 3.14), waarbij de
groep variabelen de voorspellers waren en methodisch werken (algemeen/in de praktijk) de
afhankelijke variabele (wat voorspeld werd). Hierbij werden de missende waarden paarsge-
wijs gehanteerd.
Verschillende vragen zijn gecombineerd in schalen. Tabel B4.1 geeft een overzicht van alle
schalen die bij de analyses zijn gebruikt. Als maat voor de betrouwbaarheid is de interne
consistentie berekend via Cronbach’s alpha. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de respon-
denten alle vragen in de schaal beantwoord hebben, zogenaamd ‘listwise’ omgaan met mis-
sende waarden. Bij de berekening van de schalen zijn de onderliggende vragen gemiddeld,
waarbij een respondent een schaalwaarde kreeg wanneer zij op minstens één van de onder-
liggende variabelen een valide antwoord had gegeven.
TNO rapport R17043 | 060.24330 79 © 2017 TNO
Bijlage 5 Focusgroep
TNO rapport R17043 | 060.24330 87 © 2017 TNO
Bijlage 6 Trainingen
Onderstaande trainingen werden opgeschreven door klantmanagers. Ze staan alfabetisch.
ABC-methode, afspraakbanen, agressie en geweld, agressie regulatie training, Appreciative Inquiry,
Arbeidsverplichtingen, autisme, AWB, Basiscursus WWB, Coachingsopleiding, Cognitieve gedrags-
therapie, communicatie stijlen GITP, Competensys Diagnose, Competensys Praktijkdiagnose, Dariuz,
deskundigheidsbevordering over LVB, doelgerichte gespreksvoering, Doelgroepenregister, Eazy
uitstroom, feedbacktrainingen, Gebruik diagnose instrumenten, gesprekstechnieken, GGZ trainingen,
Grip en Glans, Groeifeedback, herkenbaarheid van LVB, hoe motiveer ik mijn klant?, Hoogwaardig
handhaven, huisbezoeken, IGOM training E-portfolio, inburgeringsconsulent, in gesprek met de klant,
integriteit, Interculturele communicatie, Johari Window, laaggeletterdheid, Loonkostensubsidie, loop-
baancoaching, Melba, methodisch handelen, motiverende gespreksvoering, Neuro Linguistisch Pro-
grammeren, omgaan met klanten met een psychiatrisch ziektebeeld, omgaan met multi-culturele
achtergronden, OmDenken, omgekeerde toets, Oplossingsgericht coachen, Oudercontacten, Partici-
patiewet, persoonlijkheidstypes, politieke sensitiviteit, psychische handicaps, Psychodiagnostiek,
rapporteren en actualiteiten, rechtmatigheidscursussen, re-integratie, reintegratie van klanten met
psychische klachten, richtlijnen RMC, Roos van Leary, Schrijven op B1-niveau, Schuldhulpverlening,
signalering mensenhandel, signaleren van trauma bij vluchtelingen, signs of well-being, Sociale Net-
werk Strategieën, STAR, Sturen op zelfsturing, stresshantering, Systemisch coachen, Teamcoaching,
time management, Train-de-trainer, Vakmanschap Nieuwe Stijl, veiligheidstaxaties, verdiepingscursus
kwaliteitsmedewerker JK GSD, Verdiepingscursus P-wet, VTA, Werkgeversbenadering, wet- en re-
gelgeving, Wet Taaleis, Workshopleider, zelfdeterminatie/NLP, zelfredzaamheidsmatrix.