Methoden van het wetenschappelijk onderzoek deel 2: Slides€¦ · Methoden van het...

103
Methoden van het wetenschappelijk onderzoek deel 2: Slides COLLEGE 1: INLEIDING = H1 Waarom leren we dit? => Niet alle psychologen doen zelf onderzoek, maar we maken wel gebruik van psychologische kennis Psychologische kennis claims (vb. ‘meisjes zijn beter in natuurwetenschappen dan jongens’) steunen op wetenschappelijk onderzoek. persoonlijke ervaringen of meningen Onderzoek is wetenschappelijk als de methode voldoet aan wetenschappelijke kwaliteitscriteria. => Psychologen moeten vertrouwd zijn met wetenschappelijke methoden om (nieuwe) psychologische kennis kritisch te beoordelen en verantwoord te gebruiken. Wat is wetenschappelijk onderzoek? Wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op directe (= zintuiglijke) waarneming van een objectieve realiteit. Wat is de onderzoekscyclus? Onderzoek beweegt zich voortdurend heen en weer van theorie naar data (deductie) en van data terug naar theorie (inductie). Inductie: Je vertrekt van beperkte data als basis voor een algemene theorie. (vb: Simon is beter in natuurwetenschappen dan Sara => meisjes zijn minder goed in natuurwetenschappen dan jongens) Probleem : je theorie blijft onzeker want één omgekeerde observatie is voldoende om je theorie te weerleggen. Deductie: Je vertrekt van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt (‘hypothesen’) die je vervolgens toetst aan data. (vb. meisjes zijn minder goed in natuurwetenschappen dan jongens => Simon is beter in natuurwetenschappen dan Sara) Probleem : je kunt geen fenomenen onderzoeken waarover je (nog) geen precieze hypothesen kunt formuleren.

Transcript of Methoden van het wetenschappelijk onderzoek deel 2: Slides€¦ · Methoden van het...

Methoden van het wetenschappelijk onderzoek deel 2: Slides

COLLEGE 1: INLEIDING = H1

• Waarom leren we dit? => Niet alle psychologen doen zelf onderzoek, maar we maken

wel gebruik van psychologische kennis

• Psychologische kennis claims (vb. ‘meisjes zijn beter in natuurwetenschappen dan

jongens’) steunen op wetenschappelijk onderzoek. persoonlijke ervaringen of

meningen

• Onderzoek is wetenschappelijk als de methode voldoet aan wetenschappelijke

kwaliteitscriteria.

=> Psychologen moeten vertrouwd zijn met wetenschappelijke methoden om

(nieuwe) psychologische kennis kritisch te beoordelen en verantwoord te gebruiken.

• Wat is wetenschappelijk onderzoek?

Wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op directe (= zintuiglijke) waarneming van

een objectieve realiteit.

Wat is de onderzoekscyclus?

Onderzoek beweegt zich voortdurend heen en weer van theorie naar data (deductie)

en van data terug naar theorie (inductie).

Inductie: Je vertrekt van beperkte data als basis voor een algemene theorie.

(vb: Simon is beter in natuurwetenschappen dan Sara => meisjes zijn minder goed in

natuurwetenschappen dan jongens)

Probleem: je theorie blijft onzeker want één omgekeerde observatie is voldoende om je

theorie te weerleggen.

Deductie: Je vertrekt van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt

(‘hypothesen’) die je vervolgens toetst aan data.

(vb. meisjes zijn minder goed in natuurwetenschappen dan jongens => Simon is beter in

natuurwetenschappen dan Sara)

Probleem: je kunt geen fenomenen onderzoeken waarover je (nog) geen precieze

hypothesen kunt formuleren.

1. Wat is wetenschappelijk onderzoek

Nuancering in actuele natuur- en menswetenschappen:

empirische data > zintuigen

empirie = ook indirecte observatie via meetinstrumenten, zelf-rapportage van beleving of

betekenis

intersubjectiviteit > objectiviteit

intersubjectiviteit = je subjectieve benadering erkennen en beargumenteren, je keuzen

openlijk aangeven en motiveren tav andere onderzoekers als ‘peers’

2. De onderzoekscyclus

Kwantitatief onderzoek is beter geschikt voor deductie

Kwalitatief onderzoek is beter voor inductie.

ONDERZOEKSCYCLUS in Kwantitatief Onderzoek

Probleem: inductie is op die manier volledig afhankelijk van wat je al in het experiment stopt,

en een experiment is een hele gereduceerde versie van de werkelijkheid.

“The self-determination theory”

vb. Waarom studeer je psychologie?

=> ‘leuk, interessant, …’

=> MAAR: wanneer iemand antwoord dat hij moest van zijn ouders, kan je daaruit afleiden dat deze

persoon er minder zin in heeft en dus minder hard zijn best doet.

Het belang van keuzes

Laboratorium experiment met 2 condities:

1) Participanten kozen zelf welke puzzel ze wilden maken

2) De onderzoeker koos welke puzzel de participanten maakten

AV = hoe lang werkten de participanten aan de puzzel verder nadat het experiment officieel

al afgelopen was?

Resultaat: eigen keuze leidt tot hogere motivatie

De zelfbeschikkingstheorie gaat er dus vanuit dat mensen gemotiveerder zijn als ze zelf

mogen kiezen. Idee is dat het om persoonlijke keuze gaat, maar is dat wel altijd zo?

Er lijken culturele verschillen te bestaan in hoe belangrijk keus is. In Westerse samenlevingen is het belangrijk om autonoom te zijn en onafhankelijk. Keus is daar belangrijk, omdat het laat zien dat je zelf controle hebt. Maar in veel andere samenlevingen is het niet zozeer het individu die bepalend is, maar eerder de groep. Het is dus belangrijker dat je doet wat de groep goed vindt, dat je past binnen de verwachtingen van de groep (bv. de familie).

Voorbeeld: keuze huwelijkspartner – leidt zelf kiezen tot huwelijksgeluk?

Wij denken van wel, maar dit is niet het geval in alle culturen.

Je ouders weten het best wat goed voor je is, vooral in een omgeving waar het het meest

belangrijk is om aan de verwachtingen van anderen te voldoen, een goed familielid te zijn, je

rol als kind goed uit te voeren, etc.

! Nieuw experiment

Twee groepen Amerikaanse kinderen:

• Europese afkomst

• Aziatische afkomst

Condities:

• eigen keuze (puzzel)

• keuze van de onderzoeker

• moeders keuze

AV = Hoeveel puzzels losten ze op?

Resultaat:

Europees Amerikaanse kinderen: Eigen keuze > anders keuze

Aziatisch Amerikaanse kinderen: Moeders keuze > eigen keuze > proefleiders keuze

Voor Aziatisch Amerikaanse kinderen maakt het een groot verschil wie voor ze kiest:

iemand die ze niet kennen (de onderzoeker) of iemand met wie ze intiem zijn (hun moeder)

Eigenschappen die kwalitatief onderzoek een geschikte basis maken voor inductie

Rijke beschrijvingen (niet onmiddellijk reduceren)

Nadruk op het perspectief van een individu (i.p.v reduceren tot dimensies)

Meer oog voor de specifieke omstandigheden die bij dat individu leiden tot gedachten, gedrag en gevoel

2. stappen in de empirische cyclus & kwaliteitscriteria

• Stap 1: vraagstelling

o Onderzoeksvraag = het vertrekpunt van elke onderzoekscyclus vb. Hoe vaak komt dyslectie voor bij Vlaamse scholieren?

o De vraagstelling impliceert een gezichtspunt van de onderzoeker: veronderstellingen en verwachtingen vb. achter deze vragen liggen verschillende veronderstellingen en verwachtingen over de aard van het fenomeen dyslectie

o Kwaliteitscriteria in psychologie - Psychologisch onderzoek is niet helemaal objectief, dus erken je subjectieve

gezichtspunt en argumenteer je veronderstellingen en verwachtingen - Kwalitative psychologie: Erkenning van de invloed van de onderzoeker zelf

(belangrijk wie de onderzoeker is en wat zijn/haar relatie met de respondenten)

• Stap 2: onderzoeksopzet

Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden?

vb. labo-experiment, veldexperiment, zelfreportage, …

• Stap 3: dataverzameling

o Draaiboek: wie, wat, waar, hoe? o Kwaliteitscriteria?

=> Data verzamelen is keuzen maken, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat en motiveer je werkwijze vanuit je onderzoeksvraag.

• Stap 4: data-analyse en interpretatie

o Hoe organiseer je verzamelde data / materiaal om een antwoord te geven op je onderzoeksvraag? vb. dmv statistiek: correlaties, … vb. dmv zelfreportage: typische kenmerken/ervaringen

• Stap 5: beoordeling van bevindingen

o Onderzoekers maken veralgemeende gevolgtrekkingen op basis van beperkte bevindingen. vb. ‘analytische leesmethode leidt tot betere resultaten bij dyslectische kinderen dan globale leesmethode’

o Zijn deze gevolgtrekkingen terecht (‘geldig’) of heeft de onderzoeker het (misschien, een beetje, helemaal …) mis?

o Kwaliteitscriteria => Wetenschappelijke kennis is onzeker, dus erken beperkingen in je data en zoek weerlegging op

COLLEGE 2: KWALITEIT IN KWALITATIEF ONDERZOEK = H14

Hoe beoordeel je de kwaliteit van informatie uit een (kwalitatief) onderzoek?

Kwaliteitsvraag

Welk onderzoek geeft de beste informatie? (vb. vragenlijsten of interviews, onderzoek in 1

of meerdere instellingen, …)

2 Kennisthorieën:

EPISTEMOLOGISCHE

BENADERINGEN

60

Vooral kwantitatief onderzoek

gemeenschappelijke

kwaliteitscriteria voor onderzoek

Vooral kwalitatief onderzoek

meer eigen kwaliteitscriteria

voor kwalitatief onderzoek

‘relativisme’, ‘anti-

realisme’, ‘extreem

relativisme’

Realisme Sociaal Constructionisme

Geen consensus over kwaliteitscriteria voor kwalitatief onderzoek!

‘positivisme’,

‘subtiel realisme’,

‘naief realisme’

Sociaal constructivisme (= relativisme)

- Extreem relativisme: iedereen heeft zijn eigen waarheid, niemand mag of kan een moreel of ethisch oordeel vellen over de daden van een andere persoon, want dit zou betekenloos zijn. Er zijn verschillende perspectieven op de werkelijkheid

- Anti-realisme: antirealisten verwerpen (vooral naïef) realisme, en dus houdt elke definitie van realisme in feite al een definitie van anti-realisme in. (Validiteit = theoretische veralgemeenbaarheid: veralgemenen naar theoretische ideeën of inzichten)

Realisme (= positivisme)

- Subtiel realisme: schijn kan bedriegen, we hebben betrouwbare meetinstrumenten nodig. Er is niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven.

- Naïef realisme: de realiteit is er, ze moet enkel waargenomen worden

(Validiteit = statistische veralgemeenbaarheid: veralgemenen naar brede populatie)

Kwaliteitscriteria

Betrouwbaarheid

Zijn de bevindingen herhaalbaar?

- Standaardisering: ze hebben zich te houden aan professioneel vastgelegde standaarden

- Replicatie: als we het onderzoek opnieuw uitvoeren krijgen we dan dezelfde resultaten?

- Triangulatie: verschillende dataverzamelingsmethodes zouden vergelijkbare resultaten moeten opleveren als ze valide beschouwd kunnen worden. Combineert het onderzoek verschillende perspectieven? (maar: convergentie tussen perspectieven is niet noodzakelijk!)

*TRIANGULATIE = term uit scheepvaart = precies berekenen van locatie door de combinatie van drie referentiepunten *In kwalitatief onderzoek: convergentie tussen perspectieven OF complementariteit tussen perspectieven

*Vormen van triangulatie: combinaties van # databronnen # methoden # actoren/perspectieven van betrokkenen

TRIANGULATIE: CONVERGENTIE

OF COMPLEMENTARITEIT?

21-4-2012 67

Triangulatie =

convergentie

Triangulatie =

complementariteit

‘relativisme’, ‘anti-

realisme’, ‘extreem

relativisme’

Realisme Sociaal Constructionisme

Geen consensus over kwaliteitscriteria voor kwalitatief onderzoek!

‘subtiel

realisme’, ‘naief

realisme’

Validiteit

- Externe validiteit: zijn de resultaten veralgemeenbaar naar populatie of naar andere settings?

- Interne validiteit: de mate waarin het redeneren binnen het onderzoek correct is uitgevoerd. Belangrijk hierbij is dat het geldig is voor de onderzochte groep. Hoe zeker is een oorzakelijk verband?

- Peer discussie/respondent validering: hoe overtuigend is het onderzoek naar ‘peers’ (andere collega’s) toe? (maar: consensus is niet noodzakelijk!) Peer validering: reflexiviteit rol onderzoeker, openheid voor bevraging/tegenspraak door andere onderzoekers Respondent validering Aandacht voor ‘insider’ perspectieven participanten, rijke beschrijving van context en beleving …

Is de kwaliteit van kwantitatief onderzoek beter dan die van kwalitatief onderzoek?

=> Neen, niet altijd!

=> Kwantitatief onderzoek heeft niet altijd goede kwaliteit bewijslast bij onderzoeker!

=> Wat is ‘goede kwaliteit’ van kwalitatief onderzoek? kwalitatief onderzoek hanteert deels de

vooropgestelde kwaliteitscriteria & deels de eigen kwaliteitscriteria, die afhangen van de

onderzoeksbenadering.

+ er is niet 1 goede manier van onderzoek doen: kwaliteitscriteria hangen in kwalitatief onderzoek af

van de onderzoeksbenadering!

Intersubjectiviteit of objectiviteit? Objectiviteit = uniek oorzakelijk verband vaststellen door controle ‘storende variabelen’. Intersubjectiviteit = contextualiseren van fenomeen en combineren van perspectieven. Hierbij: Perspectief van de onderzoeker: persoonlijke of professionele ervaring speelt

een rol Dit kan goed zijn maar is niet noodzakelijk! Wanneer kies je voor een kwalitatief onderzoek?

- Pragmatische overwegingen: wat is praktisch haalbaar?

- Ethische overwegingen: wat is ethisch (niet) verantwoord?

- Wetenschappelijke kwaliteit: wat geeft het beste antwoord op mijn onderzoeksvraag?

Bijvoorbeeld: agorafobie (gevalstudie) Agorafobie = Angst om niet weg te kunnen uit plaatsen of situaties waar men zich opgesloten voelt of waar men een paniekaanval krijgt. Dit is niet gerechtvaardigd door de aard van de situaties. Agorafobie wordt gekenmerkt door vermijding van al die situaties.

Kwantitatieve benadering hiervan: => onderzoek: hoe vaak komt het voor? => symptoom-vragenlijsten: wat voor soort symptomen hebben patiënten van die paniekaanvallen?

MAAR hier ontbreken dingen! => hoe ervaren de individuen deze paniekaanvallen zelf? => de context speelt een grote rol

“Spelregel van transparantie”: bepaalde informatie (achtergrond, levensverhaal) dient om alles in de context, de actor en de onderzoeker dat dit onderzoek wellicht heeft beinvloed te expliciteren.

Eigenheid van kwalitatief onderzoek

- Nadruk op inductie, maar ook deductie: beschrijvingen zijn vooral gericht op het in kaart brengen van de belevingen

- Context is belangrijk: altijd zorgen dat het gedrag in context wordt beschreven - Perspectief van de participanten: welke groep wordt beschreven of welk

individu? Wat is hun positie? Hoe staan zij in hun wereld? (vb. Meg als sociaal angstige persoon, vrouw die traditionele rol vervult)

- Subjectiviteit & betekenis: hoe ervaren individuen hun eigen gedrag en omgeving?

- De rol van de onderzoeker: de uitgangspunten van de onderzoeker spelen altijd een rol in het onderzoek (vb. Lisa’s vrouwvriendelijke of ‘feministiche’ perspectief bepaalt de analyse zij laat zien hoe Megs positie als vrouw in haar gezin haar moeilijkheden geeft)

Bredere kwaliteitscriteria: eigenheid?

- Situering tav literatuur: eventueel replicatie eerdere studies Eigenheid: variabiliteit geen probleem!

- Heldere en coherente argumenten: niet subjectief of emotioneel Betrokkenheid: variabiliteit geen probleem!

- Systematische interpretatie: veralgemeenbaar? Eigenheid: synthetiseren, reconstrueren (‘going beyond the data’) maar dicht bij, getrouw aan data (‘going back to the data’)

- Vruchtbare bevindingen: bijdrage aan kennis? Eigenheid: nadruk op theorie ontwikkelen, nieuwe ideeën > toetsen!

- Relevantie: onderzoek als instrument voor sociale verandering? (niet noodzakelijk!) Eigenheid: Reflexiviteit mbt machtsrelaties en posities van onderzoeker en participanten

- Toegepast nut: bruikbaar in professionele praktijk? (niet noodzakelijk, vaak lange termijn doel) Eigenheid: gevoeligheid voor context en perspectieven van participanten in onderzoek én praktijk

KWALITEITSBEWAKING: AANDACHTSPUNTEN

21-4-2012 77

(2) Onderzoeks-

opzet (3) Dataverzameling

(4) Data analyse en

interpretatie

(5) Beoordeling

bevindingen(g)Rapportering

(h)Procesbeschrijving

(i)Reflexiviteit

(a)Opzet

(b)Steekproef(c)Dataverzamel.

(d)Ethiek

(1) Vraagstelling

en gezichtspunt

(e)Analyse

(f)Bevindingen

COLLEGE 3: ZELFRAPPORTAGE: INTERVIEWS = H11

A) ZELFRAPPORTAGE

Stelling 1: Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen

zich voelen of iets subjectief ervaren.

- Er zijn geen objectieve maten van gevoel, van attitude, van opinie, van de gewaarwording van je lichaam. Dus de enige manier om als onderzoeker iets te weten te komen over het menselijk bewustzijn is door mensen te bevragen.

- MAAR het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord geven!

Wat kan je vragen?

Achtergrondinformatie van de deelnemer Gevoelens Gedrag Attitudes & meningen Kennis (vb. intelligentietesten) Intenties & verwachtingen

Aannamen:

(a) mensen hebben attitudes of meningen en zijn zich ervan bewust

(b) mensen willen hierover rapporteren

Deze aannamen zijn niet altijd gerechtvaardigd Zelf-rapportage hangt af van veel verschillende factoren (waaronder de

onderzoeksmethodologie)

Stelling 2: Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag, betekent dat nog

niet dat het antwoord a) “waar” is

b) het enig mogelijke antwoord is

c) een goed beeld geeft van de complexiteit van gevoel en gedrag

Vb.: Geluk

Wanneer het mooi weer is, antwoorden mensen dat ze gelukkiger zijn dan wanneer het

slecht weer is.

Je stemming van het moment, hoe moe je net bent, wat je bezig houdt, hebben allemaal

invloed op hoe je vragen beantwoordt – ook als die vragen gaan over algemene zaken in je

leven.

Na het eten van chocolade voelen mensen zich gelukkiger dan na het eten van een appel,

maar het eten van een appel maakt mensen toch gelukkiger dan helemaal niets eten.

Invloed van de voorafgaande taak

Assimilatie-effect

Na rapportage van recente gebeurtenissen

Contrast-effect

na rapportage van langer geleden gebeurtenissen

Mensen zijn slechte voorspellers van geluk Vb. Geluk: studentenhomes => het is mogelijk dat mensen zich niet voor kunnen stellen hoe ze zich in een andere context zouden voelen.

Vb. Milieu Een mening of attitude is een slechte voorspeller van gedrag. “Milieubehoud is voor mij een belangrijke waarde” … voorspelt niet of mensen recycleren , maar vrienden/ familieleden die recycleren is een sterke voorspeller van (zelf-gerapporteerde recyclage)

Mensen kennen niet altijd de redenen van hun gedrag Vb.1 Film over armoede Rapporteerden: - hoe interessant film - hoe sympathiek protagonist - hoe aangeslagen andere mensen zouden zijn

Helft van de participanten deden dit terwijl er geboord werd in de gang. Dachten dat dit hun zelf-rapportage had beinvloed. In feite, geen andere scores dan participanten in controle conditie

Vb.2 Meg kent de redenen van haar paniekaanvallen niet; vertelt omstandigheden; onderzoekers creeëren hieruit een beeld. => Ervaring kan dus aanleiding geven tot een theorie over verbanden. Maar de verbanden worden niet altijd ervaren.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Gem

idd

eld

gel

uk

Valentie gebeurtenis

recent 5 jaar …

Antwoorden kunnen beïnvloed zijn door de wens tot positieve zelf-presentatie

Vb. Zeggen meer dat ze recycleren als duidelijk is dat de onderzoekers dat belangrijk vindt.

= Sociale wenselijkheid = ja/nee-knikken: tendens van deelnemers om in te stemmen (of juist niet) met de items uit de vragenlijst ongeacht de inhoud ervan

Situaties gevoelig voor sociale wenselijkheid:

Onderzoeken met zelfrapportage Onderzoeken over gevoelige thema’s Onderzoeken waarbij de anonimiteit van de deelnemers niet gegarandeerd is Onderzoeken waarbij de deelnemers de antwoorden kunnen anticiperen

Conclusie

1. Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen voelen of iets subjectief ervaren.

2. Zelf-rapportage maten kunnen je een goed (eerste) idee geven van hoe mensen denken, voelen en zich gedragen

3. Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag (of je iets vertellen), betekent dat nog niet dat het waar is (of de enige waarheid is)

B) VRAGENLIJST-ONDERZOEK

Een goede vragenlijst:

- Meet een bepaald concept - Is betrouwbaar - Is valide - Is vormelijk goed opgesteld

1. Meet een bepaald concept Vb. ‘geluk’ => kan gemeten worden via de CES-D

Hoe vaak kwam het de afgelopen week voor dat u:

1. Optimistisch was over de toekomst?

2. Gelukkig was met uw leven?

3. Van het leven genoot?

4. U zich zeker zo waardevol voelde als andere

mensen?

Schaal: 0-1-2-3 0=zelden of nooit (minder dan 1 dag)

via de Satisfaction with Life scale

In hoeverre zijn de volgende vragen op u van

toepassing?

1. In de meeste opzichten is mijn leven bijna ideaal

2. Mijn levenstoestand is uitstekend

3. Ik ben tevreden met mijn leven

4. Tot nu toe heb ik de doelen die voor mij belangrijk zijn bereikt

5. Als ik mijn leven zou kunnen overdoen, zou ik bijna niets veranderen

2. Betrouwbaar

• De bedoeling is om vragen te stellen die het concept zo goed mogelijk benaderen

Heeft de schaal interne betrouwbaarheid? (Daarvoor kijk je of alle vragen wel samenhangen)

• Ook goed kijken of het wel om één concept gaat of om meerdere

Hangen sommige vragen meer met elkaar samen dan de andere?

2. BETROUWBAAR

concept

Q1

Q2

Q3

Q4

Q5

Q6Q7

Q830

Vb. Houding t.o.v roken

Ford et al (2009) testten en valideerden een aantal schalen die attituden tav roken meten:

intentie tot roken, effectne voor gezondheid, gemoedstoestand, sociale voordelen, “self-

efficacy” om roken te vermijden.

Op de slide staat de gezondheid subschaal. Hier viel een item buiten de schaal bij het

valideren ““If I smoke (or were to smoke) I would consider this stupid of me.”

De andere items zijn:

1. Can people get addicted to cigarette smoking just like they can get addicted to cocaine or

heroin?

2. Does tobacco kill more Texans than alcohol, AIDS, illegal drugs, auto accidents, suicides,

homicides, and fires combined?

3. Does tobacco smoke smell and taste horrible?

4. Do you think smoke from other people’s cigarettes is harmful to you?

VOORBEELD: HOUDING T.A.V. ROKEN

gevolgen

van roken voor

gezondheid

smaakt en ruikt

vies

werkt

verslavend

schaadt anderen die

niet roken

doodsoorzaak

zou stom van mij zijn

Ford et al, 2009

31

Q1

Q4

Q8

Q2

Q5

Q9

Q3

Q6

Q7

Subschaal 1

Subschaal 2

Subschaal 332

VOORBEELD: HOUDING T.A.V. ROKEN

VOORBEELD: HOUDING T.A.V.ROKEN

smaakt/ruikt vies

verslavend

doodsoorzaak

meer vrienden

ouder lijken

is cool

ontspannen

comfortabel

verveeld

Gevolgen voor gezondheid

Sociaal voordeel

GemoedstoestandFord et al, 2009

schaadt anderen

33

Vb. Geluk

• Vele vragenlijsten meten geluk aan de hand van één dimensie, maar Ryff (1989) laat

zien dat er verschillende aspecten van geluk zijn.

• Meerdimensionele Gelukschaal van Ryff, 1989

Autonomie: “Ik heb vertrouw op mijn eigen mening, zelfs als deze afwijkt van de algemene consensus.”

Beheersing van de omgeving: “In het algemeen vind ik dat ik controle heb over mijn leven.”

Persoonlijke groei: “Ik vind het belangrijk om nieuwe ervaringen op te doen die een uitdaging vormen voor mijn ideeën over mezelf en de wereld.”

Positieve relaties met anderen: “Andere mensen zouden me omschrijven als een gevend iemand, die bereid is om tijd vrij te maken voor anderen.”

Zingeving: “Sommige mensen dwalen doelloos door het leven, maar ik ben zo niet.”

Zelf-acceptatie: “Ik houd van de meeste aspecten van mijn persoonlijkheid.”

Correlaties tussen de verschillende subschalen:

De correlaties zijn significant maar licht positief. Dit toont aan dat de 6 schalen wel aan elkaar gerelateerd zijn, maar helemaal niet hetzelfde meten

3. Validiteit

Constructvaliditeit Convergent: Hangt het instrument samen met andere instrumenten die

hetzelfde beogen te meten? vb. convergentie: geluk

1. Het hier en nu

Hoe heb je je de afgelopen week gevoeld?

2. Een algemeen “oordeel” of “gevoel” over je leven

Hoe voel je je over het algemeen in je leven

3. Geen negatieve gevoelens hebben

Heb je je gedurende de laatste weken heel ongelukkig/depressief/…

gevoeld?” (1 = Ja; 2 = Nee)

4. Wel positieve gevoelens hebben

Heb je je gedurende de laatste weken heel enthousiast gevoeld?

5. Intense positieve gevoelens hebben

“In welke mate voel je je fier/geïnteresseerd/ … op dit moment/in het

algemeen?”

6. Geen intense negatieve gevoelens hebben

“In welke mate voel je je vijandig/ zenuwachtig/ … op dit moment/in het algemeen?”

CONVERGENTE CONSTRUCTVALIDITEIT: samenhang (maar geen overlap) tussen

gelijksoortige schalen (samenhang tussen alle facetten, maar varierend van hoog tot vrij laag)

Hebben dus zeker iets met elkaar te maken, maar vormen niet echt één concept.

Divergent: Hangt het instrument NIET samen met andere

instrumenten die iets verschillends beogen te meten?

Divergent Vb. Geluk

- Scoren gelukkige mensen laag op depressie en angst-vragenlijsten? - Gaan gelukkige mensen beter om met stress?

Geluk & Depressie:

Geluk & Angst/Stress:

Levens-

tevredenheid

Angst -.34

Levensstress -.26

0

5

10

15

20

25

30

Zeer ongelukkig

Middelmatig gelukkig

Zeer gelukkig

Criteriumvaliditeit Is het instrument een goede voorspeller van een bepaald criterium?

Vb. Geluk

- Kan geld voorspellen hoe gelukkig iemand is?

- Zijn rijke mensen gelukkiger dan arme mensen?

- Wat voorspelt geluk?

Longitudinale studies wijzen uit dat mensen die rapporteren gelukkig te zijn later meer geld verdienen, meer trouwen,… eerder dan omgekeerd.

DUS: Zijn rijke mensen gelukkiger dan arme mensen? => Nauwelijks, maar je moet wel genoeg hebben om van te leven. Hele arme landen zijn gemiddeld iets ongelukkiger Maar: de relatie tussen geluk en inkomen is sterker voor armere landen Hele arme mensen zijn iets ongelukkiger Maar: hele rijke mensen zijn maar heel weinig gelukkiger dan mensen die een gewoon inkomen hebben

MAAR: De sterkte van het verband tussen subjectief welzijn en inkomen is groter voor landen met

een lager inkomen in vergelijking met landen met een hoger inkomen

4. Vorm 4.1 Open & Gesloten vragen

Open vragen als …

Geen duidelijk idee over de antwoordmogelijkheden Veel antwoordmogelijkheden Interesse in spontane antwoorden Veel interesse in specifieke persoonlijke beleving respondent

Voordelen

- Geven meer informatie over betekenis - Mensen rapporteren over zaken die belangrijk voor ze zijn

Nadeel

- Antwoorden zijn moeilijk vergelijkbaar

Gesloten vragen

“Globaal gezien, voel je je gelukkig?”

“In welke mate ben je op dit moment tevreden met je leven?”

“Voel je je in het algemeen gelukkig?” => Zouden deze vragen

verschillende antwoorden

opleveren? + Geeft iedereen

dezelfde betekenis aan geluk?

Nadelen

- Je weet niet of de antwoorden wel hetzelfde betekenen voor iedereen Hoe kom je daarachter? => via kwalitatieve vragen

- Wat betekent het eigenlijk om ‘een goed leven te hebben’? Dit kan voor iedereen anders zijn.

4.2 Antwoordmogelijkheden

Categorische antwoordmogelijkheden - Slechts één antwoord mogelijk (vb. geslacht) - Meerdere antwoorden mogelijk (vb. wat eet je graag?)

Continue antwoordmogelijkheden - Rating schalen: omcirkel het antwoord dat het beste past (vb.: Ik vind vrienden

belangrijk in het leven: akkoord-beetje akkoord-…)

Invloed van de antwoordmogelijkheden

Als mensen moeten beantwoorden hoe succesvol ze zijn in hun leven, zeggen 34% dat ze niet

succesvol zijn op een schaal gaande van 0 (helemaal niet succesvol) tot 10 (heel erg

succesvol) maar slechts 13% wanneer een schaal van -5 (helemaal niet succesvol) tot 5 (heel

erg succesvol) gebruikt wordt –dus mensen gaan minder in de min.

4.3 Aandachtspunten bij vragenlijstconstructie

A) Duidelijke vragen

- Vermijd technische termen

“Ben je promiscue?”

- Vermijd hypothetische vragen “Als je ongewenst zwanger zou worden, zou je dan abortus plegen?”

- Vermijd suggestieve vragen “Vind je ook dat mensen meer zouden moeten recyleren?”

“Wanneer ben je gestopt met je vrouw te slaan?”

B) Duidelijke antwoordmogelijkheden

“Hoe vaak poets je je tanden?” Nooit/niet vaak/regelmatig/vaak

Maar wat betekent vaak?

C) Checks voor sociale wenselijkheid & ja/nee knikken

Een aantal items opnemen die extra gevoelig zijn aan sociale wenselijkheid opnemen

Lage samenhang met doelschaal: weinig of geen sociale wenselijkheid Significante samenhang met doelschaal: sociale wenselijkheid aanwezig

Enkele voorbeelden:

Ik roddel wel eens graag.

JUIST/FOUT

Als ik een fout maak, ben ik altijd bereid om deze toe te geven.

JUIST/FOUT

Ik ben al wel eens jaloers geweest op het geluk van anderen.

JUIST/FOUT

Met wie ik ook spreek, ik kan altijd goed luisteren.

JUIST/FOUT

D) Tegengaan van sociale wenselijkheid

- Vragen zo opstellen dat ze geen sociale wenselijkheid oproepen - Garanderen van de anonimiteit van de deelnemers (zo hebben ze minder het idee

dat de onderzoekers hen persoonlijk evalueren) - Gebruik maken van impliciete maten

Noot: oudere mensen vertonen minder sociale wenselijkheid dan jonge mensen

E) Tegengaan van ja/nee knikken

- Deze tendens kan opgespoord worden door gebruik te maken van reverse items (= negatief verwoorde items)

- Daarom wordt aanbevolen om in vragenlijsten zowel positief als negatief verwoorde items op te nemen

Vb. Geluk

Sommige mensen zijn in het algemeen zeer gelukkig.

Ze genieten van het leven ongeacht van wat er zich

afspeelt; ze proberen er het meeste uit te halen. In

welke mate is deze beschrijving op jou van

toepassing?

Sommige mensen zijn in het algemeen niet zo

gelukkig. Hoewel ze niet depressief zijn, zijn ze nooit

zo gelukkig als ze zouden kunnen zijn. In welke mate

is deze beschrijving op jou van toepassing?

1 2 3 4 5 6 7

1 2 3 4 5 6 7

Lyubomirsky & Lepper, 1977 71

n

Voorbeelden van Reverse items– vb GELUK

1 2 3 4 5 6 7

Lyubomirsky & Lepper, 1977 72

Bij het analyseren van reverse items, worden

ze als volgt omgescoord:j

4.4 Extra aandachtspunten

Volgorde van de vragen

Nagaan of vragen elkaar niet beïnvloeden balanceren

1. Hoe gelukkig was uw jeugd?

2. Hoe gelukkig bent u nu?

Vragen voor de helft van de proefpersonen ook in omgekeerde volgorde aanbieden

= BALANCEREN => Als het gemiddelde op de vraag niet beinvloed wordt door de volgorde,

beinvloeden de vragen elkaar niet

COLLEGE 4: ZELFRAPPORTERING: VRAGENLIJSTEN = H3

1. Aandachtspunten bij het transformeren van vragenlijsten naar een andere cultuur

3 vragen:

1) Hoe relevant is het concept dat je wilt meten? Vb. vragenlijst: ik ben … 5 keer invullen

Amerikanen: 4 positieve & 1 negatieve eigenschap Japanners: zelfwaardering ligt veel lager! Je goed voelen over jezelf is

minder belangrijk dan de verwachtingen die anderen hebben naleven, normatief handelen.+ Zelf-kritiek belangrijk, niet zelfwaardering!

Lage zelfwaardering is in Westerse landen veel sterker gekoppeld aan depressie dan in Japan

2) Worden bepaalde vragen op dezelfde manier begrepen? Vraag: “als ik mijn leven zou kunnen overdoen, zou ik bijna niets

veranderen” Op deze vraag scoren Japanners bijna altijd lager, maar is het een kwestie

van lagere tevredenheid met het leven? Kan zijn dat dit specifieke item helemaal geen tevredenheid met het leven aangeeft; voor Japanners een gebrek aan zelf-kritiek (Er is altijd ruimte tot zelfverbetering)

3) Is het concept op dezelfde manier verbonden met andere concepten als in de oorspronkelijke context? = predictieve validiteit

Vb. opvoeding: AUTORITAIRE opvoeding = Ouders verwachten dat het kind zich conformeert, en ze vertrouwen op straf en dwang (controlerend, niet ondersteunend)

Negatief effect op kinderen: weinig sociale vaardigheden, laag zelfvertrouwen, meer depressie

uit VS onderzoek blijkt vooral dat kinderen van autoritaire ouders weinig sociale vaardigheden, een lage zelfwaarde en meer kans op depressie hebben. Ze doen het niet per se slecht op school en er is ook niet per se veel probleemgedrag.

GEZAGHEBBENDE opvoeding: Ouders eisen veel van hun kinderen maar ze staan ook open voor inbreng van het kind (controlerend, ondersteunend) = meest positief voor kinderen

MAAR: onderzoek is enkel gedaan bij blanke, middle-class ouders in de VS Onderzoek met andere ethnische groepen in de VS geeft een heel ander

beeld: autoritaire opvoeding bij vb. chinese & zwarte ouders levert geen problemen op.

2. Dagboekstudies - Gedrag en beleving in een natuurlijke situatie - Individuen rapporteren over situaties die ze net beleefd hebben

= minder kans op retrospectie (Een onderzoek waarbij personen achteraf onderzocht

worden en eventueel gevraagd terug te blikken op hun ervaringen) = het is duidelijk welke situatie als referentiekader dient voor de zelf-rapportage

Voorbeeld

Stelling: Mensen met schizofrenie beleven minder positieve emoties

Verschillende resultaten spreken elkaar tegen Zelf-rapportage studies en interviews suggereren dat patiënten met schizofrenie

inderdaad minder positieve emoties beleven. - Schizofrene patiënten beleven evenveel plezier als anderen tijdens acitviteiten - Schizofrene patiënten doen minder doelgerichte activiteiten en kijken minder uit naar zulke activiteiten - Schizofrene patiënten verwachten minder plezier te beleven aan doelgerichte activiteiten - Respondenten rapporteren emoties herhaaldelijk en beschrijven het moment, maar maken zelf niet de link: dat

doet de onderzoeker

Uit experimenten blijkt dat ze evenveel positieve emoties beleven dan anderen

Voorbeeld2

Vraagstelling: Zijn er verschillen in de manier waarop jongere en oudere mensen over hun

gevoel rapporteren?

Methode

Dagelijkse bevraging naar frequentie van emoties via internetvragenlijst - Dagelijkse bevraging (gedurende 4 dagen van Thanksgiving weekend elke avond via

vragenlijst op internet) - Heroproepen emoties (7 – 8 dagen na de dagelijkse bevraging)

Resultaten

Ouderen vertonen een relatieve overschatting van positief affect achteraf en jongeren

vertonen een overschatting van negatief affect achteraf.

Voordelen van een dagboekstudie

Betrouwbare data, want er zijn meer meetpunten per individu en is dus minder afhankelijk van contextuele effecten

Het is mogelijk om natuurlijke variatie doorheen tijd en situaties in beleving, gedrag en situaties te bestuderen

Het is mogelijk om verschillen in beleving , gedrag in bepaalde situaties te vergelijken tussen personen

3. Interviews 1. Waneer kies je voor een interview als methode van data-verzameling? 2. Verschillende vormen van interviews 3. Hoe maak je een interview? 4. Hoe doe je een interview? 5. De interviewer als “instrument” van dataverzameling

1. Wanneer kies je voor een interview? Als je geïnteresseerd bent in zelf-rapportage

voordeel t.o.v vragenlijsten is de flexibiliteit van de vragen: makkelijk om vragen te stellen op basis van de voorgaande antwoorden van de geïnterviewde

2. Verschillende vormen van interviews a) Volledig gestructureerd interview: vaste vragen en vooraf bepaalde antwoorden Voordeel: makkelijk te kwantificeren data, vergelijkbaarheid en consistentie van de

data, steeds dezelfde onderwerpen worden behandeld. Nadeel: geen nieuwe ontdekkingen, geen mogelijkheden voor geinterviewden om

eigen informatie toe te voegen. Wanneer gebruiken? - Als je al weet wat de belangrijke onderwerpen en antwoorden zijn. - Als het voordelen heeft om de vragen mondeling te stellen

Vanwege de voorbereiding van de respondenten (vb. laaggeschoolden) Filter-vragen (of: computer) Aanpassing vragen

b) Ongestructureerd interview: de onderwerpen/thema’s zijn gespecifeerd, maar geen letterlijke vragen (“vertel eens iets over …”)

Voordeel: het interview kent een vij verloop, er kunnen onverwachte antwoorden en vragen komen

Nadeel: Vaak moeilijker te analyseren (zie: inhoudsanalyse) Wanneer gebruiken? - Als er weinig bekend is over het onderwerp - Als je geinteresseerd bent in de spontane gedachtengang van het individu

c) Semi-gestructureerd interview: Interviewer kan de precieze bewoording van de vragen of de volgorde omdraaien naar aanleiding van het verloop van het interview (laat je leiden door de participant) (“eerst: U doet aan sport? Welke? daarna: Is dat in clubverband? Welke club?”)

Voordeel: interviewer kan vragen toevoegen of weghalen n.a.v. datgene wat de respondent naar voren brengt.

Nadeel: Vaak moeilijker te analyseren dan volledig gestructureerde interviews (zie: inhoudsanalyse)

Onderliggende veronderstellingen: a. Gestructureerd interview - Vragen zijn relevant voor iedereen - Zullen door iedereen op eenzelfde wijze worden begrepen b. Ongestructureerd interview - Onbekend wat de meest relevante vragen zijn - Vraagstelling wordt aangepast aan respondenten Opmerkingen In het boek wordt er gesproken over kwantitatieve <-> kwalitatieve interviews + bestaat er wel zoiets als een ongestructureerd interview?

Een minimale hoeveelheid planning is namelijk altijd vereist! Meestal is de setting van een interview een dyade (interviewer <-> geïnterviewde), maar dat kan ook in iets grotere groepen (bv. Koppels, families, focusgroepen) Meestal gebeurt een interview face-to-face, maar het kan ook via de telefoon verlies aan non-verbale informatie

3. Hoe maak je een interview? a. Wat wil je weten?

Types vragen

Essentiele vragen:

Gaan over het onderwerp van het onderzoek

Extra vragen:

Equivalent met de essentiele vragen, maar anders geformuleerd

Weggooivragen:

Leiden af van een gevoelig onderwerp

“Prompts” :

Kunt u dat verder uitleggen? Wat gebeurde er toen?

b. interview-schema: geeft structuur

- Korte lijst van onderwerpen

- Min of meer idee van vraagvolgorde

- makkelijk en niet-bedreigend beginnen

- cruciale vragen in het midden

- weet ongeveer hoe lang het duurt (vooraf testen, maximaal 2u)

c. interview piloting

het interview oefenen, liefst met de doelgroep van het onderzoek om:

- ervaring op te doen

- de juiste of goede vragen te stellen

4. Hoe doe je een interview?

Ieder interview gaat door drie fasen:

a. Inleiding

b. De vragen

c. Afronding

a. Inleiding

• Belangrijk om informatie te geven over wat deelnemen aan het onderzoek inhoudt en dus juiste verwachtingen te wekken.

“We zullen u vragen stellen over dagelijkse situaties met andere mensen”. “Het onderzoek duurt ongeveer 40 minuten”.

• Vaak niet goed om het doel kenbaar te maken

“We willen graag weten of mannen emotioneler zijn dan vrouwen”

• Duidelijkheid scheppen over eigen rol van interviewer

“Ik stel u soms wat verduidelijkende vragen”

• Verwachtingen t.a.v. de participant expliciteren

“ We zouden graag willen dat u zo eerlijk en open mogelijk antwoordt”

• Garanties geven voor veiligheid

“Uw gegevens blijven anoniem en vertrouwelijk. Niemand anders dan de

onderzoeker zal weten wat u gezegd heeft hier,”

• ‘Rapport’ kweken en vertrouwen winnen door small-talk en makkelijke en niet-bedreigende vragen om te beginnen

b. Vragen

- Interviewschema = totaal van vragen Het is belangrijk dat het interviewschema “flow” heeft, dus dat de ene vraag natuurlijk uit de

andere voortkomt

- Inhoudelijk belangrijk welke vraag eerst komt: Bedreigende vragen later –denk aan mogelijke invloed van eerdere vraag op latere vraag. Voorbeeld: Heeft uw moeder u ooit geslagen? Hoe is de relatie met uw moeder? => kan dit beter omgekeerd? (LET OP: Assimilatie en contrast!)

(veel van de suggesties voor vragenlijsten gelden hier ook)

Geen suggestieve vragen

Geen veronderstelling alvorens vraag te stellen

Stel eerst hoofdvraag, dan bijvragen

Stel open vragen

- De respondent moet zelf kunnen invullen

- DUS: Geen gesloten vragen = vragen met antwoordmogelijkheden

- MAAR: ook geen totaal open vragen, bv. “Vertel me over je leven”

c. Afronden

• Positief eindigen

• Geen bedreigende of gevoelige vragen op einde

• Vraag of men nog iets wil toevoegen

• Vraag of men zelf vragen heeft

• Bedanken voor tijd en interessante antwoorden

5. De interviewer als instrument

Twee manieren om die relatie te beschouwen: - De rol van de interviewer moet neutraal en professioneel zijn - De rol van de interviewer moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal

kan zijn

Interview-techniek = Interviewen is niet spontaan, maar moet wel natuurlijk overkomen: Oefenen!!!

Doe er alles aan op een respondent op zijn/haar gemak te stellen en het interview vlot te laten verlopen

Daartoe moet je totaal vertrouwd zijn met het interview schema Ook moet je letten op je eigen houding als interviewer

Je zit in rolverdeling → nooit gewoon gesprek

Interviewereffecten: ten goede aanwenden waar mogelijk, bv. gender gelijkheid limieten: evenwicht in emotionele afstand gezonde empathie interpersoonlijke (gespreks)vaardigheden: - informatie verkrijgen zonder inhoudelijk te sturen - vertrouwen winnen - luisterende empathische houding zeer belangrijk bij semi-/niet-gestructureerde interviews

Actief luisteren:

• Naar de persoon kijken

• Oogcontact houden

• Lichtjes naar de persoon buigen

• ‘open’ en ‘relaxte’ lichaamshouding, maar niet nonchalent

• Bevestigen (knikken, uhuhum, etc.)

Non-verbale communicatie: • Uiterlijk en kledij aanpassen • Wees bewust van bewegingen en houding • Ritme en manier van spreken • Glimlachen! • Beleefdheidsvormen in andere culturen

De structuur v/h interview

Moet alleszins natuurlijk verlopen

• Niet krampachtig aan volgorde vastklampen

• Spring niet van de hak op de tak

• Op juiste moment juiste vraag

Interactie met respondent:

• Aanmoediging

• Hou respondent bij de les

• Stiltes zijn niet noodzakelijk negatief

• Wees niet opdringerig

• Doorvragen!!! = probing

• Nooit denken dat je antwoord wel kan raden, vraag het!

Soorten prompts/PROBING

Open-ended (om meer detail te krijgen)

Kan je me daar nog wat meer over vertellen?

Open-ended (om verduidelijking te vragen)

Ik weet niet zeker of ik dat begrijp. Kan je nog een keer uitleggen wat je bedoelde?

Gedetailleerd (om meer gegevens van een bepaald type te krijgen)

Wie was nog meet aanwezig?

Wanneer gebeurde dat precies?

Waar was het?

COLLEGE 5: FOCUSGROEPEN = H4

Focusgroep = kwalitatieve methode van dataverzameling

• Doel = theorievorming > toetsing

nadruk op inductie (maar ook deductie)

gedetailleerde beschrijvende data

• Aanname = sociaal constructionisme

realiteit is geen vaststaand en objectief en enkelvoudig gegeven:

participanten construeren hun sociale realiteit in interactie met anderen

Onderscheidende kenmerken kwalitatieve (vs kwantitatieve) methoden:

• Subjectieve beleving en betekenis staan centraal:

hoe ervaren individuen zelf hun gedrag en hun omgeving?

• Sociale context is belangrijk:

in kaart brengen dagelijkse omstandigheden en maatschappelijke positie van

participanten

KWANTITATIEF

Onderzoeksvraag Methode van dataverzameling

Persoonlijke beleving van mensen

Zelf-rapportageonderzoek

Frequentie en intensiteit van bepaalde ervaringen/meningen (bijv geluk) Algemene verbanden (bijv rijkdom – geluk)

Gesloten vragenlijsten/interviews aan grotere groepen

Omstandigheden/ momenten van de ervaringen

Dagboekonderzoek

Subjectieve betekenis van de ervaringen

Ongestructureerde of ‘kwalitatieve’ interviews

KWALITATIEF

Onderzoeksvraag Methode van dataverzameling

Wat zijn oorzaken van bepaald gedrag (bijv roken, kind straffen …)?

(Quasi)experimentele observatie studies (kwant)

Hoe gedragen mensen zich spontaan in natuurlijke context?

Naturalistische observatiestudies (kwal)

Hoe vormen mensen zich een mening in interactie met anderen in groep?

Focusgroepen (kwal)

Welke boodschap doet mensen van mening veranderen?

Experimenten in vragenlijsten aan grote groepen (kwant)

Focusgroep = doelgerichte groepsdiscussies over een bepaald onderwerp dat door een onderzoeker wordt ingeleid (=focus) Nadruk op

natuurlijk taalgebruik

in sociale interacties tussen groepsleden

tijdens georganiseerde groepsdicussies

• Interactie tussen groepsleden staat centraal! • Onderzoeker heeft rol van moderator of facilitator • Selectie groepsleden in functie van optimale kwaliteit discussie

bijv heterogeniteit, statusverschil, bekenden of onbekenden …? doel # steekproef als afspiegeling van populatie! doel = afspiegelen verschillende meningen en argumenten rondom een thema

3 voordelen van focusgroeps tav vragenlijsten en interviews (Gamson, 1992)

– Participanten gebruiken alledaagse taal studie van alledaagse kennis en vanzelfsprekendheden

– Participanten zoeken naar gemeenschappelijkheden studie van veelal impliciete en gedeelde aannames binnen een sociale groepering

– Participanten verschillen van mening studie van uitgesproken, meer bewuste of doordachte stellingen en argumenten

Huisbezoeken (onderzoeker+bemiddelaar) – Kwalitatief interview => moeder doet haar verhaal: nadruk op persoonlijk leed,

bijv huwelijksproblemen – Natuurlijke observatie => wat doet moeder met kind? nadruk op opvoedersrol en

opvoedingsgedrag, bijv. autoritair en toegeeflijk gedrag

Focusgroepen (onderzoeker+sociale werker+bemiddelaar)

nadruk op benoemen ‘maatschappelijke problemen’ moedergroep treedt ‘sterk en solidair’ naar buiten, bijv. school, huisvesting

• Veel gebruikte techniek in marketing en in politieke campagnes in de VS • Later overgenomen en verfijnd in wetenschappelijk onderzoek

Vb. Campbell & Muncer (1987) ‘Models of anger and agression in the social talk of women and men’ hoe verwoorden mannen en vrouwen hun eigen kwaadheid en agressie? Vb. Gamson (1992) ‘Talking politics’ hoe denken mensen over kernenergie?

Een tevreden gebruiker van focusgroepen “the poll-driven, focus-group-tested, made-for-television president” Clinton liet zijn optredens en speechen altijd eerst testen in focus-groepen. Journalist Paul Anderson: “It is well recognized by decision-makers that the most powerful people in Washington are the anonymous members of the focus group.” Roger Ailes, a Republican strategist: "When I die, I want to come back with real power. I want to come back as a member of a focus group." Een ontevreden niet-gebruiker In volle strijd met Pepsi Cola in de VS, lanceert Coca Cola op 23 april 1985 het product ‘New Coke’ (eerste wijziging formule in 99 jaar), en neemt de oude cola uit de roulatie. Bijna 200,000 smaaktests hadden uitgewezen dat men de New Coke het lekkerst vond. De vervanging van de oude cola bleek evenwel een enorme blunder te zijn. New Coke flopte en het publiek verzocht massaal en vrij emotioneel om de terugkeer van het oude product. De ‘classic’ cola kwam in juli 1985 terug, o.m. na protest van de ‘Society for the Preservation of the Real Thing’, ‘Old Cola Drinkers of America’ Toenmalig Coca-Cola ‘CEO’ Roberto Goizueta had “grootste marketingblunder ooit” kunnen vermijden. In 1982-1983 hadden focusgroepen uitgewezen dat het publiek sterk negatief reageerde op mogelijkheid dat oude cola uit de handel zou verdwijnen. Dit bleek evenwel niet uit individuele interviews! Met vervanging van Budweiser-bier door nieuwe product had men geen problemen, wel met vernieuwing van Coca Cola ... Een ontevreden gebruiker Kim Campbell tijdens de Canadese presidentsverkiezingen 1993: Deze uittredend presidentskandidate mispakte zich lelijk aan een televisie-spot waarin gelachen werd met het spraakgebrek van tegenstrever Jean Chrétien. De tv-spot, die volgens velen flink aan het einde van haar politieke carrière (en dat van haar partij) heeft bijgedragen, was haar aangeraden door een Amerikaanse campagnemaker op basis van focusgroepen. Uitgangspunt = beperkingen van ‘attitudenmetingen’ in gesloten vragenlijsten aan grote groepen

algemene stelling over zelfrapportage: alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag betekent dat nog niet dat het antwoord waar is! Enkele voorbeelden van problemen met gesloten vragen naar mening van mensen - attituden vaak slechte voorspellers van gedrag (bijv belang milieubehoud en afval sorteren) - vraagverwoordingseffecten (bijv. antwoordschalen) - antwoordstijlen (bijv ja-knikken, sociale wenselijkheid) - ‘non-attituden’ (bijv vertrouwen in instellingen als nep-probleem) …

Stelling: Hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zien hoe zij denken: hoe zij meningen vormen, rechtvaardigen, tegenspreken … = DENKEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT! ~ sociaal constructionisme op interactieniveau! (zie college 2) In conversaties of discussies met anderen op werk, in café, thuis aan tafel … nemen mensen stelling, rechtvaardigen zij hun ziens- of handelswijze, bevestigen of bekritiseren zij andere ziens- en handelswijzen Voorbeeld: Hoe zou je een uitnodiging van een vriend afslaan? Overwegingen Er bestaan directe versus subtiele/indirecte afwijzingen Stelling nemen Indirecte afwijzingen zijn beter [zelfs de directe afwijzingen in het focusgroep-gesprek worden eigenlijk indirecter gemaakt} Zelfs als staan hier een aantal suggesties voor directe afwijzing in, ze zijn allemaal vergezeld van verzachtende spraakcodes.

- Ah & micropause: waarschuwen de ander dat er iets negatiefs aankomt – verzachtend

- Thank you: drukt appreciatie uit - I am feeling seedy from last night: an excuus dat uitdrukt dat je niet in staat bent, niet

dat je onwillend bent - I am busy is redelijk direct, maar is nog steeds geen plain no./`

Waneer kies je voor een focusgroep als methode van dataverzameling? Primaire onderzoeksdoelen

- Bestuderen van natuurlijke conversatie in groepen - Bestuderen hoe mensen in groepen de realiteit construeren - en er consensus over

bereiken Secondaire onderzoeksdoelen

- In vroege fase onderzoek: eerste stap naar vragenlijstconstructie verkenning van een problematiek

- In eindfase onderzoek: verdieping van bevindingen uit kwantitatief onderzoek terugkoppeling bevindingen naar doelgroep / ‘stakeholders’

- Als onderzoek op zich: zie primaire onderzoeksdoelen

Dus ...

• geen simultaan interview van verschillende individuen! • groepsinteractie => het geheel is meer dan de som van de delen!

Voorbeeld: “Redelijk Racisme” gesprekken over allochtonen in oude stadswijken (door Maykel Verkuyten, 1997)

• Onderzoeksvragen: – Hoe praten autochtoon Nederlandse buurtbewoners in oude stadswijken over

allochtonen? – Hoe denken zij over allochtonen: hoe beargumenteren zij hun meningen?

• Onderzoeksopzet: waarom focusgroepen? – Attitudenmetingen van ‘vooroordeel’ in vragenlijsten geven geen antwoord op

de vraag hoe mensen hun (negatief) oordeel verwoorden en beargumenteren – Selecteren alleen consistente informatie en onttrekken zo veelvoorkomende

twijfel en tegenspraak aan het zicht • Geinteresseerd in hoe racisme leeft:

– Hoe zien alledaagse sociale interacties tussen buurtbewoners eruit en op welke wijze speelt racisme daar een rol?

– Welke interpretatiekaders doen de ronde waaruit iedereen kan putten om zich een mening te vormen?

Interpretatiekaders (Potter & Wetherell) = bestaande culturele thema’s waaruit mensen putten in hun spreken en denken

• Dataverzameling: focusgroepen Wie? 4 groepjes van 5 – 6 autochtone bewoners tss 33 en 70 jaar meestal laagopgeleid gehuwd met kinderen geboren of reeds lang wonend in de wijk bekenden maar geen persoonlijke vrienden in bijzijn van 1 van de 3 onderzoekers Materiaal 621 pagina’s geregistreerde tekst (transcripts groepsgesprekken) Citaat p.84 over Turkse en Marokkaanse vrouwen die het park vervuilen: ‘Vorig jaar ook, d’r zit naast me zo’n mens en dan maar vreten jongens en hup en alles op die grond dumpen, op ‘n gegeven moment loopt er zo’n klein jochie, nou schone luier, over de nek achter in die bosjes, ja dan hou ik m’n mond niet meer ik zeg sorry mevrouw, ik zeg ik zit er naast ik zeg eh het stinkt een beetje, ik zeg eh, ja neem een plastic zakje mee, … en ja, dan neem je het mee naar huis en dan gooi je het netjes thuis weg en dan denk ik van ‘t is ook ‘n bepaalde manier van eh sorry dat ik het zeggen moet maar de huizen waar de buitenlanders in wonen worden over het algemeen uitgewoond. Het is zo’n bepaalde mentaliteit, het lijkt wel of ze zeggen van het is toch niet van ons, eh wij hebben nooit veel hoeven te betalen, wij krijgen alles dus wat zal het ons ‘n zorg zijn hoe het er uit ziet en eh wat er mee gebeurt. Dat idee krijg je hier in de buurt. D’r wordt wel elke keer geprobeerd om weer wat te doen, om weer wat leefbaar te maken, maar elke keer wordt het weer vergald.’

• Betooglijn - Mentaliteit buitenlanders is anders - Komt voort uit het feit dat ze alles in de schoot geworpen krijgen/nergens voor

hoeven betalen - Teveel zorg leidt tot vrijblijvenheid (alleen als ze financieel moeten bijdragen, krijgen

ze verantwoordelijkheid - Kritiek op sociale voorzieningen -

Gekeken naar gebruik van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ in gesprekken over allochtonen • Stap 1: expliciete boodschap = inhoudelijke betekenis van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ • Stap 2: impliciete of geïmpliceerde boodschap = uitsluitende functie van ‘cultuur’ en

‘mentaliteit’ wordt afgeleid uit vorm en context van taalgebruik Stap 1

Expliciete boodschap: wat is betekenis van cultuurverschil als reëel ervaringsgegeven in contact met allochtonen? ‘cultuur’ verwijst naar uitdaging van vanzelfsprekendheden door aanwezigheid van cultureel andere groepen – cf. cultuurconflict rond orde en netheid, omgangsvormen, opvoeden kinderen, moslim vrouwen …

Stap 2 Impliciete boodschap: welke functie vervult het gebruik van ‘cultuur’ in gesprekken over allochtonen?

‘cultuur’ dient ter verantwoording van uitsluiting allochtonen uit ‘morele gemeenschap’ van goede burgers – cf ‘cultureel racisme’ als hedendaagse opvolger van sociaal niet meer aanvaard ‘biologisch racisme’

• Wat leren de groepsgesprekken over hoe autochtone bewoners denken over

allochtonen? – In attitudenvragenlijsten verschijnt negatief oordeel over allochtonen als

onredelijk vooroordeel. – Groepsgesprekken laten zien hoe bewoners zelf het samenleven met

allochtonen ervaren en hoe zij hun negatieve oordelen rechtvaardigen, redenen geven.

– Zo worden twijfels en tegenspraken achter negatieve oordelen zichtbaar.

Hoe verloopt een focusgroep onderzoek? - Stappenplan

Stappenplan dataverzameling en analyse Stap 1: planning onderzoek Stap 2 en 3: participanten selecteren en groepen samenstellen Stap 4: aantal, timing en locatie bepalen Stap 5: vragen voorbereiden Stap 6: rol moderator tijdens gesprek + Stap 7: gesprek opnemen + Stap 8: resultaten analyseren Stap 1: planning onderzoek

• Probleemstelling en gezichtspunt kiezen – externe opdracht # onderzoeksprobleem

• Onderzoeker = moderator → grijpt inhoudelijk zo weinig mogelijk in: participanten praten met elkaar → houdt groep bij de les: geeft thema en grenzen aan → zo nodig aandacht verdelen en dominante figuren intomen → is goed voorbereid: kent het terrein en (ir)relevante inhouden

• Waarnemer of assistent zoeken en trainen → technische hulp (cassette bedienen, etc.) → praktische zaken (licht, drankjes, etc.) → neemt notities (non-verbaal gedrag, volgorde sprekers) → vertolkt of vertaalt in anders/meertalige groepen

Stap 2 & 3: participanten selecteren en groepen samenstellen

• 4 à 12 personen • Meestal homogene groepen (bijv. naar sociale status, leeftijd, kennis mbt

onderwerp,…) • Deelnemers kennen elkaar meestal niet goed vooraf • Soms is dynamiek van bestaande groepen voorwerp van onderzoek (deelnemers zijn

bijv. collega’s of actief bij zelfde vereniging) Stap 4: aantal, timing, locatie

• Geschikte locatie → niet te groot en niet te klein → niet bedreigende, liefst vertrouwde omgeving → goede akoestiek in de ruimte

• Positionering zitplaatsen → alle deelnemers moeten elkaar kunnen zien → ‘dominante’ deelnemers: naast moderator → ‘verlegen’ deelnemers: tegenover moderator

• Timing: kies goed tijdstip en check concurrerende activiteiten Aantal en duur: 1 of meer bijeenkomsten van 1 à 2

Stap 5: vragen voorbereiden • Op voorhand thema afbakenen • Lijst met topics maken (cf. open interview in college 4) • Topics vooraf verkennen in pilot interviews met doelgroepen • Discussiegids opstellen als leidraad • Ruimte laten voor onvoorbereide relevante topics • Duidelijke vragen voorleggen in alledaagse spreektaal • Volgorde vragen bepalen: gesprek openen inleiden overgangsvragen maken

kernvragen afrondende vragen Stap 6: rol van moderator tijdens het gesprek

• Verduidelijk doel van gesprekken • Stel open vragen en vermijd ‘ja-neen’ vragen • Herhaal wat gezegd wordt (check goed begrip) • Bevestig zonder goed te keuren • Bewaak grenzen van het thema • Reguleer zonodig groepsdruk (ontlading, humor …) • Maak gebruik van pauzes • Verdeel spreektijd …

Stap 7 & 8: gesprek opnemen en analyseren

• Rapporteur • Audiocassettes (videotapes) • Goede apparatuur • Goede positionering van participanten • Aanvullen met geschreven notities • Non-verbale gedragingen noteren

Stap 8: Analyse

Structuur groepsgesprekken = moederschap in sociale context centrale opvoedingsdoelen moeders:

- verbondenheid ouder-kind (cluster 1) - ouderlijk gezag (clusters 2) opvoedingscontexten: dwarsverbanden met

- onmiddellijke omgeving kind (school en peer group in clusters 3-4) - omringende ‘buitenwereld’ (maatschappelijke positie gezin in clusters 5-6)

- Voorbeeld: moedergroepen Doel van gesprekken Turkse en Marokkaanse moeders in Antwerpen aan het woord laten over opvoedingsproblemen met oog op beschrijving opvoedingsideeën en ontwikkeling opvoedingsondersteuning ‘op maat’ Verloop: Intense en langdurige onderlinge discussie, veel herhaling van zelfde kwesties, voortdurende rechtvaardiging, bevestiging en kritiek van verschillende (Turkse/Marokkaanse en Belgische) ziens- en handelswijzen mbt opvoeding

Stap 1 Probleemstelling: Opdracht Kind en Gezin: allochtone moeders ‘niet gemotiveerd’ voor aanbod opvoedingsondersteuning (kant-en-klare pakketten ‘straffen en belonen’, ‘slaap en rust’ etc.) wat ervaren zij zelf als opvoedingsproblemen, oplossingen, ondersteuning? Wetenschappelijke vraagstelling: probleem van transporteren ‘westerse middenklasse

opvoeding’ naar andere sociale en culturele contexten (zie college 3!) opvoedingsideeën allochtone moeders vanuit hun eigen perspectief in kaart brengen

Onderzoeksteam: • Alle begeleiders volgden training van 2 dagdelen • Turkse groep: 2 Belgische en 2 Turkse begeleiders (2 educatief medewerkers, 1

‘ervaringsdeskundige’ en 1 tolk) • Marokkaanse groep: 2 Belgische en 2 Berbers-Marokkaanse begeleiders (2 educatief

medewerkers, 1 ‘ervaringsdeskundige’ en 1 tolk) • onderzoeker aanwezig bij 1ste, 3de en laatste groepsgesprek en bij nabesprekingen

met begeleiders Stap 2 & 3

• Uitnodiging en screening in huisbezoek door onderzoeker met Turkse/Marokkaanse begeleider

• Meestal bekenden, geen persoonlijke vrienden • 8 – 15 Berbers-Marokkaanse moeders Antwerpen Borgerhout en 7 – 12 Turkse

moeders Antwerpen Zuid • kind onder 6 jaar (meestal ook oudere kinderen) • Ingetrouwde eerste generatievrouwen

Stap 4

• Locatie: wijkcentrum vertrouwd in buurt • Zitplaatsen: stoelen in halve circel, 2 begeleiders vooraan, 2 tussen deelnemers,

grote witte muur met ‘kaartjes’ (cf verder) • Timing: november-december 1992: Turkse groep 8 en Marokkaanse groep 7

voormiddagen • Tijdens schooluren: 9-12 am = ‘bruto’ tijd, incl. begroeten, inleiden, en afronden

Stap 5

• Thema: ‘de toekomst van onze kinderen’ als ingang voor discussie over opvoedingsproblemen

• Terreinkennis en verkenning in interviews tijdens huisbezoeken • Leidraad: in kaart brengen van gedeelde opvoedingsproblemen • Fasering van topics in 7-8 gesprekken: • Openen: verwelkomen en kennismaken • Inleiden: toekomstdroom voor kinderen

• Overgang: van positieve toekomstwensen naar hindernissen • Kernvragen: wat zijn belangrijke gemeenschappelijke problemen • Afronden: grotere ‘probleemclusters’ afbakenen en benoemen

wat willen we naar buiten brengen, waaraan willen we werken? …

Stap 7 & 8 Resultaat: Visuele voorstelling ‘groepsconsensus’

– gedeelde opvoedingsproblemen worden op kaartjes geschreven en aan de muur gehangen

– Problemen worden gesorteerd in grotere clusters Opname verloop groepsgesprekken Bandopnames (video niet mogelijk) Nota’s Nabesprekingen overlopen met begeleiders en aanvulling nota’s meteen na gesprek Beperking:

natuurlijk taalgebruik minder makkelijk in detail te analyseren doo taalbarrière (bijv. Berbers = mondelinge taal)

50-tal probleemkaartjes 6 probleemclusters 1 ‘Band ouders-kind’ (= wederzijds begrip als probleem) 2 ‘Opvoeding thuis’ (= discipline als probleem) 3 ‘Onderwijs’ (= gemiste kansen als probleem)

4 ‘Kind en vrienden’ (= slechte invloeden als probleem) 5 ‘Racisme / discriminatie’ (= sociaal-culturele acceptatie als probleem) 6 ‘Huisvesting / vader en werk’ (= sociaal-economische kansarmoede als probleem)

Stap 8

Voorbeeld: probleemkaartjes in cluster 4 ‘Kind en vrienden’ – ‘kind speelt met kind dat wij niet goed vinden’ – ‘kind kan niet kiezen, kiest slechte vrienden’ – ‘het is moeilijk om goede vrienden voor kind te vinden’ – ‘mensen in omgeving zijn slecht voorbeeld voor kind’

Verbanden met andere clusters? Gezagsproblemen thuis (cluster 1, bijv ‘kind luistert niet naar ouders’) Racisme in samenleving (cluster 5, bijv ‘omdat er racisme is zijn we bang, durven we

niet buitenkomen’)

- Nieuwe variant: online-focusgroep - mensen ontmoeten elkaar niet in levende lijve, maar discussiëren in chatroom - moderator is ‘operator’ (op-rights) - 5 tot 8 participanten (vooraf gerecruteerd volgens bepaald profiel) - meerdere chatsessies met verschillende groepen - interactie verloopt anders - voordeel: direct log-file

COLLEGE 6: ETHNOGRAPHY/PARTICIPANT OBSERVATION = H5

Observatie-onderzoek = een methode van dataverzameling die bestaat uit aandachtig of gericht waarnemen.

= tegenhanger van zelf-rapportage als veel gebruikte psychologische onderzoeksmethode

Wanneer? Om informatie te krijgen die mensen moeilijk zelf kunnen rapporteren:

- Hoe gedragsveranderingen zijn gerelateerd aan veranderingen in de situatie bijv. (impliciete) situationele normen: papiersnippers opruimgedrag

- Hoe mensen interageren: verbale en non-verbale communicatie! bijv. responsiviteit in moeder-kind interacties videotherapie bij hechtingsproblemen = toepassing

- Hoe mensen emotioneel reageren: bijv. blik afwenden, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding …

Voorbeeld: klassieke studie voetbalgeweld

Observatie = films van incidenten vanuit politiecamera’s in stadium

Zelfrapportage = interviews met voetbal hooligans over incidenten

Voetbalgeweld: analyse van incidenten

• Zelfrapportage fan:

extreem gewelddadige weergave van opeenvolgende feiten

• Film incident:

wederzijds beledigen en dreigen maar geen fysiek geweld en geen gewonden

• Reactie fans op film:

verantwoording: ‘we weten wanneer we moeten stoppen’

• Incorrecte sequenties filmbeelden (‘breaching studies’):

fans geven mogelijke correcte sequenties aan

inductie impliciete spelregels door onderzoeker is mogelijk door combinatie

zelfrapportage – observatie

Conclusie voetbalgeweld:

geen ongecontroleerd of extreem geweld

rituele confrontaties volgens impliciete spelregels

Observatie: vormen

Gestructureerd --- Ongestructureerd

Smal ---------------------------------- Breed

Experiment --------- Natuurlijke setting

Deductie -------------------------- Inductie

Observatie: verschillende vormen

ETNOGRAFIE - afkomstig van antropologen die niet-westerse culturen uit eerste hand bestuderen: pionier = Malinowski in Nieuw Guinea

- complexe en gelijktijdige methode van dataverzamelen: niet alleen observaties!

- gespreid over langere periode(n) van veldwerk: doorgaans één of meer jaren

- waarbij onderzoeker actief lid wordt van de cultuur of gemeenschap of organisatie die hij bestudeert: ‘insider status’ als toetssteen!

Voorbeeld: Margaret Mead (1901 – 1978) Antropologie ‘Cultuur en persoonlijkheid’ school Klassieke studies:

– “Coming of age in Samoa” (1928)

– “Sex and temperament in three primitive societies” (1935)

Thematiek: relaties tussen cultuur en ontwikkeling van de persoonlijkheid

– Bijv. “Coming of age in Samoa”: is adolescentie altijd turbulent of niet?

– Bijv. “Sex and temperament” over sekseroltraining: zijn meisjes assertiever dan jongens of omgekeerd?

Kritiek: onterechte ‘romantisering’ van jeugd en seksuele vrijheid door onderzoeker?

PARTICIPERENDE OBSERVATIE Methode van dataverzamelen afkomstig uit antropologie en sociologie

• Specifieke methode:

Observatie onderzoek in een natuurlijke setting waarbij de onderzoeker actief deelneemt in het leven van de gemeenschap, organisatie of cultuur van onderzoek

bijv. Marienthal studie Lazarsfeld ea: klassieke studie naar de betekenis van massale werkloosheid tijdens jaren ’30 crisis op het gezins- en gemeenschapsleven onderzoeker werkt als vrijwilliger voor hulporganisatie tweede-handskleren…

• Brede betekenis:

Brede strategie van dataverzameling in natuurlijke settings (‘veldwerk’)

# etnografie – participerende observatie?

- Zonder participerende observatie geen etnografie!

- Participerende observatie kan ook los van een omvattend etnografisch onderzoek gebeuren

- Etnografie combineert participerende observatie met andere methoden, zoals interviews met informanten, beeldmateriaal, levensverhalen …

Voorbeeld: William Foot White (1914 – 2000) Stadssociologie: ‘Chicago school’ Klassieke studie: “Street corner society: The social structure of an Italian slum” (1943)

Observatie van het sociale leven in een Italiaanse wijk in Boston: beschrijving van (semi)criminele scène van binnenuit middels open interviews met informanten en langdurige betrokkenheid in activiteiten van de gemeenschap

Kritiek ‘subjectiviteit’: onterechte ‘criminalisering’ van gehele Italiaanse buurt en gemeenschap door onderzoeker?

Voorbeeld2: Erving Goffman (1922-1982) Klassieke studie: “Asylums”

= observatie sociaal leven psychiatrische patiënten in gesloten instelling Benadering: “any group of persons – prisoners, primitives, pilots, or patients - develop a life of their own that becomes meaningful, reasonable and normal once you get close to it” (Goffman, 1961)

Rol van de onderzoeker

- Participanten kunnen meer of minder inzicht krijgen in het onderzoek

- Onderzoeker kan meer of minder aanwezig en actief zijn

“paradox van de waarneming” (Labov): Onderzoeker wil gedrag in natuurlijke setting bestuderen maar zijn aanwezigheid verstoort die natuurlijkheid

NATUURLIJKE OBSERVATIE Voorbeeld: Klassieke studie: Hechting (Bowlby: ‘attachment’)

• Zorgt ervoor dat moeder en kind bij elkaar blijven • Drie hechtingsstijlen, gekenmerkt door een uniek patroon van emoties.

– Veilig gehechte kinderen tonen positieve zowel als negatieve emoties – Ambivalent gehechte kinderen tonen meer negatieve emoties. – Vermijdende kinderen tonen weinig emoties, ongeacht de valentie.

Voorbeeld2: Natuurlijke observatiestudie “strange situation”

• Moeder en baby samen • Onbekende komt binnen en blijft even • Moeder verlaat de kamer • Moeder komt terug, onbekende vertrekt • Moeder laat baby alleen • Onbekende en baby samen • Moeder komt terug

Hechtingstheorie

• Hechtingsstijl voorspelt: – Relaties met volwassen hechtingsfiguren, bijv. in een intieme relatie – Hechtingsstijl van eigen kinderen

Korte observaties (“strange situation”) kunnen dus uitkomsten voor de rest van het leven voorspellen!

EXPERIMENTELE OBSERVATIE Voorbeeld: Klassieke studie: Latané & Darley (1970)

• Klassieke studie van het “bystander effect” (‘het omstaander effect’) reeks experimentele observaties die voortkwam uit de toevallige observatie van een waargebeurd drama: de moord op Kitty Genovese Hoe onderzoek je zoiets?

– Mag je mensen geloven als je hen hierover ondervraagt? “Wat zou je doen als…”

– Wat zouden de 38 mensen bij het geval Kitty Genovese op je vragen antwoorden?

Observeer zelf het omstaander-effect in een natuurlijke omgeving Let op de volgende dingen:

• Waar kijken de mensen die voorbijkomen naar? • Welke emoties zie je op hun gezichten? • Welke andere gedragingen observeer je?

Voorbeeld 2: “gevallen vrouw-experiment” Vrouw in andere kamer. Je hoort haar op een stoel klimmen om iets te pakken. Je hoort een schreeuw en de val van de vrouw en geklaag nadien: ‘ik kan niet bewegen, ik zit vast’ … Condities: participanten zijn … - alleen - in koppel met bekende, - in koppel met onbekende, - met pseudo-participant die niet reageert 4 condities Subjecten alleen 70% helpen Subjecten in koppels (onbekenden) 40% helpen Subjecten in koppels (bekenden) 70% helpen Subjecten in bijzijn van ostentatieve niet-reageerder 20% helpen

4219 mei 2012

Theorievorming:

wanneer helpen mensen (niet)?

42

VERANTWOOR-

DELIJKHEID

NEMEN

BESLISSEN

WAT JE

KAN DOEN

GEBEURTENIS

DEFINIEREN

ALS ERNSTIG

AANDACHT

VOOR

GEBEURTENIS

HELPEN

Studie Elif Dürgel (2010): Turkse en Nederlandse moeder-kind interacties - 10-min spel sessie - 10-min voorlees sessie

• Positief Affect: moeder toont warmte of positieve gevoelens aan het kind

Bijv. Gebruik van koosnaampjes (e.g., schatje, zoetje, canım, aslan oğlum, biricik kızım …) • Taalstimulatie: aandeel moeder in verbale interactie

Bijv. aantal gesproken zinnen • Verbondenheid: opzoeken van nabijheid

Bijv. Fysieke afstand tot het kind tijdens sessies

Studie Elif Dürgel (2010): Turkse en Nederlandse moeder-kind interacties

- 10-min spel sessie - 10-min voorlees sessie

• Positief Affect: moeder toont warmte of positieve gevoelens aan het kind

Bijv. Gebruik van koosnaampjes (e.g., schatje, zoetje, canım, aslan oğlum, biricik kızım …) • Taalstimulatie: aandeel moeder in verbale interactie

Bijv. aantal gesproken zinnen • Verbondenheid: opzoeken van nabijheid

Bijv. Fysieke afstand tot het kind tijdens sessies

Voordeel inductie Inductieve codering en interpretaties # standaard checklists opvoedingspraktijken Beter aansluiting bij moeder-kind interacties en opvoedingscontext in allochtone gezinnen Bijv. Positief affect > kinderen prijzen: fysieke nabijheid, koosnaampjes … Bijv. Taalstimulatie > boeken woordelijk voorlezen: hoeveel praat moeder spontaan? Observatietechnieken

• Moeilijk om in een keer alle relevante aspecten van de situatie waar te nemen. • Verschillende manieren van coderen die je niet allemaal in een keer kunt toepassen.

DAAROM: VIDEO-OPNAMEN EN PROGRAMMA’S OM BEELDEN TE SYSTEMATISEREN Om een video-opname te maken, richt je best op elke interactiepartner een camera. Voor de duidelijkheid zijn de camera’s hier zichtbaar opgesteld, maar je kunt ze natuurlijk ook verbergen. De proefleider zit aan een aparte tafel (meestal in het kamertje ernaast) en krijgt de videosignalen binnen op de computer

Opnamen

• Intermittent – Tijdsintervallen – Gebeurtenisintervallen

• Volledig – Analyse kan dan selecteren

Analyse: interactie-programma Stap 1: definiëren van codes

Eerst moet je dus beslissen wat je wil analyseren en daarvoor codes maken Vb. Voor de moeder: GEZICHT STIL HOUDEN, positieve en negatieve emotie. Voor het kind: kijken naar de moeder, glimlachen, reiken naar de moeder, naar iets anders wijzen, ongelukkig zijn. Stap 2: coderen van de video

Terwijl je de video bekijkt, duw je op de knoppen voor de codes. In het control panel (rechts) wordt de tijd bijgehouden

In dit overzichtje zie je welke elementen je al gecodeerd hebt. Door op 1 van de gecodeerde fragmenten te klikken, wordt deze afgespeeld. Zo kun je het precieze beginpunt en eindpunt van het geobserveerde gedrag aanpassen Stap 3: analyse van de codering: tijdslijn

Wanneer je klaar bent met coderen kun je het gecodeerde gedrag bekijken over de tijd. Uit deze visuele voorstelling kun je bv afleiden dat het kind eerst probeert de aandacht van de moeder te trekken op een positieve manier (lachen), daarna ergens anders naartoe wijst, dan probeert om de moeder aan te raken, ‘distressed’ wordt als dit allemaal niet werkt, maar toch opnieuw probeert, zij het ietsje korter (lachen en proberen de moeder vast te pakken).

Je kunt ook statistische gegevens opvragen voor het gecodeerde gedrag, zoals het aantal keer dat het voorkwam (count), hoe lang het duurde, het percentage van de tijd, de gemiddelde duur enz…. En bovendien kan je over respondenten heen informatie vragen: hoe vaak komt het voor dat het kind gaat lachen nadat de moeder haar gezicht is begonnen stil te houden?

COLLEGE 7: VERWERKEN VAN DATA = H6 Kwalitatieve methoden onderscheiden zich van kwantitatieve methoden door:

Psychologische processen in hun natuurlijke context te beschrijven Welke van de volgende uitspraken over de psychologie kan niet worden toegeschreven aan het logisch positivisme?

Psychologisch onderzoek gaat over de wijze waarop individuen betekenis verlenen aan de gebeurtenissen in hun leven

Methode Gegevens

VRAGENLIJSTEN MET OPEN ANTWOORDEN

ANTWOORDEN OP SCHRIFT

HALF-GESTRUCTUREERDE

INTERVIEWSANTWOORDEN OP TAPE

ONGESTRUCTUREERDE INTERVIEWS

NARRATIEF OP TAPE

FOCUSGROEPEN NARRATIEF OP TAPE

OBSERVATIESBEELDEN EN

NARRATIEF OP VIDEOTAPE19-5-2012

16

VERWERKEN VAN KWALITATIEVEDATA

• Op schrift stellenvan informatie op tapes

Transcriptie

Codering

19-5-2012 17

•Data reductie

VRAGENLIJST MET OPEN ANTWOORDEN

19-5-2012

18

TRANSCRIPTIE NEE

CODERING JA

CODEREN

• HANDMATIG • TEKSTANALYSE MET DE COMPUTER • (COMPUTER-ONDERSTEUND CODEREN)

- Handmatig

Voorbeeld open vraag Wat betekent het om een goed leven te hebben? Respondent Om ten volle te leven en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. Nemen wat het leven te bieden heeft en je niet laten doen door kleine tegenslagen. Een liefhebbende familie en echtgenoot hebben, geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen die je graag ziet. (hoe begin je hieraan?) Om ten volle te leven en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. // Nemen wat het leven te bieden heeft // en je niet laten doen door kleine tegenslagen. // Een liefhebbende familie en echtgenoot hebben, // geven om en delen van vreugde// zorgen met de mensen die je graag ziet. // (in stukjes opdelen = segmenteren) Opdelen in categoriën (pariëtele weergave)

Algemene referentie naar Familie (“FamAlg”) • “een liefhebbende familie en echtgenoot” • “emotionele, familale steun hebben”

Algemene referentie naar Relaties (“RelAlg”) • “goede relaties (vrienden, familie collega’s)” • “omgeven zijn door mensen die ik graag zie en die mij graag zien”

Echtgenoot, huwelijk, romantische partner (“Echtgenoot”)

Zelf-ontwikkeling Vervulling van persoonlijke groei (Vervul)

• “om mezelf te begrijpen” • “om ten volle te leven”

Ander Focus op het Positieve (Posi)

• “af raken vh negatieve in het leven” • “positieve kijk op de dingen”

Doorzetten/Inspanning/Efficiënt(doorzet) • “geef alles wat je kan” • “al mijn inzet geven”

DUS:

Wat betekent het een goed leven te hebben? Om ten volle te leven Vervul dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft RelAlg Nemen wat het leven te bieden heeft Doorzet en je niet laten doen door kleine tegenslagen Posi Een liefhebbende familie FamAlg en echtgenoot hebben, Echtgenoot geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen die je graag ziet. RelAlg

- Tekstanalyse met de computer Bijvoorbeeld, Linguistic Inquiry and Word Count (LIWC; Pennebaker, 1993):|:

• Analyseert geschreven tekst door te zoeken naar bepaalde typen • Berekent het percentage woorden dat in elk van die categorieen valt. • Werkt met een woordenboek waarin gedefinieerd wordt welke woorden moeten

worden geteld in een bepaalde tekst.

EXPRESSIVE WRITING: LIWC Woordenboekcategorieën:

• Standaard linguistische dimensies (Bijv. aantal woorden, ontkenningen)

• Psychologische processen (Bijv. emotioneel, cognitief, sociaal)

• Relativiteit (tijd, ruimte) • Causale woorden

Voorbeeld: Expressive writing • Mensen die over hun emotionele ervaringen schrijven, hebben daar zowel mentaal

als fysiek baat bij (e.g., Pennebaker, 1997) • Maar het lijkt er ook over te gaan HOE mensen over hun gevoelens schrijven. • Naarmate mensen meer woorden gebruiken die ‘cognitieve verwerking’ beduiden,

gaan zij er meer op vooruit (e.g., Pennebaker & Francis, 1996)

Expressive writing in België Respondenten: 34 Vlaamse studenten Taak: schrijf 20 minuten lang over een intense emotionele gebeurtenis zonder je pen van papier te halen (1 dag per week, 3 weken) Voor en na-metingen mentaal en fysiek welzijn

• Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) • Perceived Stress Scale (PSS) • Pennebaker Inventory of Limbic Languidness (PILL)

Expressive Writing: LIWC

- Voor elke persoon 3 files met tekst - Daarin telt het programma woorden - Die tellingen komen in een data-file

Vergeleken met degenen die het minst baat hadden bij het schrijven, gebruikten degenen met de meeste baat:

• In toenemene mate causale woorden Het verwerken van de emotie wordt geholpen als de persoon er een betekenisvol en samenhangend verhaal van weet te maken

• Meer positieve en minder negatieve emotiewoorden Voorbeeld

• Jongen met vriendin op vakantie • Zij wil armbandje, maar vindt 2 euro te duur • Zij steekt het armbandje in haar zak • Hij ziet verkoper aankomen maar kan niet op tijd waarschuwen • Ze worden uitgescholden door verkoper en moeten armband teruggeven • Ze worden later uitgelachen door de bazin omwille van de poging tot diefstal

TIJD1 Door deze ervaring waren we allebei geschokt, vooral mijn vriendin want zij moest er constant over nadenken en moest vaak huilen en wou terug naar huis ook al waren we nog maar minder dan een week op vakantie. Maar ik moest er ook vreselijk constant aan denken, ook al was ik niet diegene die het bijna had gestolen, daar heb ik een paar slapeloze nachten van gehad. TIJD2 Samen hebben we er niet over gesproken, alleen die ene keer toen wij zeiden dat we er nog allebei aan moesten denken. Voor de rest hebben we het tegen niemand verteld. Een heel jaar heb ik er aan moeten denken, als ik iets aan het lezen was of zo. Of tijdens de examens. Maar die gedachten zijn nu gestopt omdat ik dit jaar terug op vakantie was en voorbij het winkeltje was gepasseerd. TIJD3 Ik denk er momenteel nooit aan, alleen in deze sessies, maar deze ervaring heeft mij wel geraakt. Het heeft een heel jaar door mijn hoofd gespookt, waarbij ik bij leren of lezen steeds mijn concentratie verloor en mij alleen focuste op die gedachte. Maar uiteindelijk heeft die

ervaring mij een betere jongen gemaakt. Schrik voor het slechte. En ik heb geleerd dat om een gedachte tot rust te brengen je eerder de confrontatie moet aangaan in plaats van alles te censureren. TIJD4 Ik ben het jaar erna en vorig jaar er gewoon voorbij gewandeld en het was niet dat ze me herkenden, dus ik was tevreden, ik kan weer gaan en staan waar ik wou. Ook al ben ik er niet tevreden over dat ik dit heb meegemaakt, in een zin heeft het mij een beetje goed gedaan. Ik zal nooit meer iets doen waar een kans is om betrapt te worden, zo een ervaring wil ik niet meer meemaken!

HALF-GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS Voorbeeld: nierpatiënten met dialyse Interview met nierpatienten over dialyse:

1. Kunt u mij vertellen over uw nierprobleem vanaf het moment dat u met de dialyse begon?

2. Kunt u met eigen woorden vertellen wat er tijdens een nieranalyse gebeurt 3. Wat doet u precies als u nieranalyse ondergaat?

I: Wat doet u precies als u nieranalyse ondergaat? R: Wat ik precies doe terwijl ik daar zit? I: Ja R: Allez, wat ik meestal doe is, ik heb altijd een krant bij me, of ik kijk tv, u bedoelt wanneer ik daar zit precies? I: Ja R: Ik lees, ik neem wat mee van thuis en wat van mijn werk en dan lees ik

Stap 1: beslissen of alles moet worden getranscribeerd Transcriptie

• Informatie van tape letterlijk omzetten in tekst • Tijdrovend (4x zolang als een interview)

3 stappen in het boek

• Stap 1: luisteren naar de hele interactie • Stap 2: Eerste, ruwe transcriptie

stoppen, schrijven, terugspelen • Stap 3: evt. Jefferson symbolen toevoegen

Eenvoudige transcriptie interview Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh ik dacht dat dat aan de collega’s lag en dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en die zei dat ik dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd – maar t staat er allemaal in zenne. Protut: Kalm, kalm… phoe…Maar wat weet ge van ons bedrijf? Alain: Alles, echt alles, euh, Synalco Medics is een euh, euhm, Nee, het is weg, ja voilà, ‘k hebbe kik nen black out é, dat is van de zenuwen é, veel van buiten geleerd denk ik en dan van nu, nee… alle mannen toch Alain jongen! Protut: Ssssst… Kijk es in mijn ogen. Allé, kijk in m’n ogen. Ja, ik zie een warme mens. Tegenwoordig wordt het proces vergemakkelijkt door transcriptieprogramma’s–

bijvoorbeeld F4 en freeware.

TRANSCRIPTION

Gebruik F-keys om de

opnameopnieuw tehoren en terug tespoelen

Springt automatisch

een klein beetje terug nadat je hem stopgezet

hebt

TRANSCRIPTION

Speeltlangzameraf zodat je het bij kunt

houden

TRANSCRIPTION

Je kuntshortcutsgebruiken

om de sprekers aan

te duiden

Wat moet in de transcriptie? Hangt af van de onderzoeksvraag:

• Inhoudsanalyse letterlijke tekst (zie hiervoor) • Discourse of conversatie-analyse: andere elementen van de communicatie, zoals

prosodie, paralinguistische en extralinguistische elementen

Andere elementen voor de transcriptie Prosodie Intonatie, nadruk Paralinguïstische signalen Grappend, serieus, ironisch Paralinguïstische signalen Gebaren Transcriptie conventies: Jefferson transcriptie system Indicatoren voor:

1. Intonatie, toonhoogte 2. Spraak volume 3. Snelheid 4. Nadruk binnen woorden 5. Pauzes of gebrek daaraan 6. Overlappende spraak 7. Lachen en andere niet-woorden 8. Extra infovoor de onderzoeker 9. Blik nagaan (voor video-codering)

Voorbeeld

Code Betekenis

? De toon stijgt, er is niet per se een vraag

: Voorgaande klank wordt verlengd

Het woord of de lettergreep krijgt nadruk

(1.5) Pauze van 1,5 seconde

[ ] Door elkaar spreken / geen pauze

PROSODIE • Wat waren de belangrijke elementen van prosodie in het interview?

• Alain: Versnelling in het begin van het interview, stottert • Protut: geruststellende toon, neemt pauze, gaat dan pas verder met het

interview • Alain: pauzes in het tweede deel van het interview, schreeuwt • Protut: geruststellende toon, dan toon die omhoog gaat.

Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh [ ]ik dacht dat dat aan de collega’s lag en [ ] dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en [ ]die zei dat ik dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd – [ ]maar t staat er allemaal in zenne. Protut: Kalm, kalm… phoe…(2.) Maar wat weet ge van ons bedrijf? Alain: Alles, echt alles, euh:, Synalco Medics is een euh:, (2.) euhm:, (2.) Nee, het is weg (2.) ja voilà, ‘k hebbe kik nen black out é, dat is van de zenuwen é, veel van buiten geleerd denk ik en dan van nu, nee:… allez mannen toch Alain jongen! Protut: Ssssst…(2.) Kijk es in mijn ogen. (2.) Allez,? Kijk in m’n ogen.? (2.) Ja, (2.) ik zie een warme mens.

ONGESTRUCTUREERDEINTERVIEWS

19-5-2012

57

TRANSCRIPTIE JA

CODERING JA

ONGESTRUCTUREERDE INTERVIEWS

OBSERVATIE

19-5-2012

58

TRANSCRIPTIE JA

CODERING TEKST

CODERING BEELDEN

JA

JA

OBSERVATIE

• Tekst en beelden kunnen apart worden gecodeerd • Ook mogelijk om tekst en beeld samen als informatie te nemen • Bijvoorbeeld: The Specific Affect Coding System (SPAFF, Gotmann & Krokoff, 1989)

SPAFF: • Ontwikkeld voor het observeren van interacties tussen getrouwde koppels.

Er zijn 16 verschillende codes Hier 2 voorbeelden:

Kritiek Verdedigen

Functie Aanval karakter of persoonlijkheid schuld afweren

GEBAREN Kunnen op letterlijk niveau worden opgetekend:

Hoofd Ogen Gezicht Lichaam

Schudt Kijkt naar partner of iets anders Trekt wenk-brauwen op Haalt schouders op

Knikt Kijkt weg Perst lippen op elkaar/ geforceerde glimlach

Beweegt hand/arm ter onder-steuning spraak

Sluit langer dan nodig

Spert open Zucht

Kritiek: Functie is een aanval op iemands persoonlijkheid op een manier die de schuld helemaal bij die ander legt Gedrag:

• De schuld geven • Aanval op iemands persoonlijkheid, karakter • Lange lijst met klachten • Beschuldiging dat de ander je verraden heeft (“hoe kun je dat doen?” • Negatief gedachten lezen (voor iemand anders invullen wat hij/zij voelt, denkt)

Defensief Functie is het afwenden of ontkennen van verantwoordelijkheid. Persoon stelt z op als slachtoffer. Verdediging van zichzelf of van iemand van wie ze houden. Gedrag:

• “Ja-maar”– korte overeenstemming, maar onmiddellijk ertegen in gaan • Terugklagen (ipv. te reageren op een klacht) • Minimaliseren van het probleem (dus niet serieus nemen van de klacht) • Excuses (ik kon er niets aan doen) • Aggressieve verdediging (dat heb ik niet gedaan) • Handen gevouwen voor de borst, stem hoger en harder

SPAFF-coding

Kritiek Verdedigen

Indicator Schuld geven Ja, maar

Jij Altijd/nooit Excuses

‘Kan je niet schelen’ Minimaliseren

Verraad stellingen Agressieve verdediging

Fysiek Geen Wenkbrauwen

Neerbuigende emoties

• Voorspellen 7 jaar later welke koppels zullen scheiden (90% correct) • Meer neerbuigendheid meer kans op scheiden

Voordeel van functionele coden

• Makkelijker • Dichter bij psychologische betekenis.

COLLEGE 8: INHOUDSANALYSE = H7

Ongestructureerde interviews

- Coderen

Te coderen eenheden zijn hier niet door de vragen ingegeven

Thema’s/ categorieën zoeken: data-gedreven of theorie-gedreven

Voorbeeld: de betekenis van paniekaanvallen

KWALITATIEF ONDERZOEK: Gevalsstudie van één vrouw, Meg, die aan Lisa (een jonge

psychologe) vertelt over haar paniekaanvallen en haar leven

Hoe coderen?

“Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes

blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet

maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te

zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”

Basic thematic analysis

Coderen van ongestructureerde interviews/ teksten

Eerste analyse van de data (boek: “analytic effort”):

1. Word vertrouwd met de data 2. Regel per regel samenvatting of samenvatting van iets grotere stukjes 3. Dit kan een herhaald proces zijn, waarbij je probeert zo dicht mogelijk bij de data te

komen Vragen:

– Hoeveel verschillende boodschappen zitten hierin? – Wat is de inhoud van ieder van die boodschappen?

“Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes blijven. Alstjeblieft..” // Ik zei ik kan het gewoon niet. // Als ik dit nog een tweede keer mee moet maken, overleef ik het niet. // En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te zitten in het verkeer. // Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen.” //

- Vraagt hulp - Hulpeloos - Negatieve toekomstverwachting - Zelf hulpeloos

Paniekepisode: Eerste analyse:

• Vraagt hulp • Hulpeloos/machteloos • Negatieve toekomstverwachting • Met nog meer hulpeloosheid/machteloosheid.

Thema’s en subthema’s identificeren:

– Abstractere codes die een aantal van de descriptieve codes van de eerste keer samennemen

– Interpretaties van de belangrijkste thema’s

Analyse van de hele episode: Wat zijn de grotere thema’s?

Opbouw Meg’s verhaal: 1. Een gebeurtenis die problematisch is

– Vastzitten op de snelweg 2. Een psychologische respons, inclusief de paniekaanval

– Paniek dat ze niet wegkan, paniek dat ze ook over de snelweg terugmoet 3. Poging om aan de situatie te ontsnappen

– (succesvol) pleidooi om landwegen te nemen.

Hieruit kan een theorie komen • Welke concepten spelen een rol? • Hoe hangen die concepten samen?

Commentaar op manifeste inhoud

• Meg interpreteert de situaties voorafgaand aan de paniekaanvallen als problemen • De opbouw van Meg’s verhalen maakt de paniekaanval onredelijk en onbegrijpelijk

(paniek als het verkeer vast zit) • Stelt Meg voor als iemand die geen grip heeft op haar eigen gevoelens.

Lisa’s duiding

De achterliggende structuur van Meg’s paniekaanvallen: • Een familielid doet een voorstel voor een activiteit waar Meg in betrokken is • Meg heeft geen zin, maar laat dat niet weten • Meg doet mee in de geplande activiteit • Terwijl ze meedoet met die activiteit, krijgt ze een aanval van paniek.

Lisa’s duiding: SOCIALE CONTEXT RONDOM PANIEK?

- Als nicht Harriet opbelt, zegt William: “We willen je graag zien Harriet. Laat ons je komen ophalen en uit lunchen nemen.” [Meg voelt geen keus]

- De context: Het is kersttijd en Meg heeft nog heel veel te doen om zich voor te bereiden (koekjes bakken, kerstkado’s inpakken). Verder is het sowieso een stresserende tijd, want de zoon van haar zus heeft (voor onbepaalde tijd) zijn toevlucht gezocht bij Meg en William [het komt Meg slecht uit]

- Meg: “Dus we laten alles waar we mee bezig waren vallen en gaan Harriet ophalen”. - Lisa: “ Heb je daar ruzie over gemaakt?” - Meg: “Ruzie? Nee, dat niet. Ik was alleen niet echt enthousiast. [Meg voelt wel

weerstand, maar zegt niets] Zo bezien is de paniekaanval: • Een vorm van assertiviteit: - Eenmaal in paniek is Meg niet in staat om nog te doen waar ze geen zin in had - Eigenlijk houdt Meg haar omgeving in de greep terwijl ze er zelf niet verantwoordelijk

voor kan worden gehouden: Ze weet immers niet waarom ze panikeert.

• Rationeel (niet irrationeel): - Paniek stelt haar in staat zich te verzetten tegen activiteiten die ze niet graag doet

ze handelt in overeenstemming met haar belangen. - Tegelijkertijd: acceptatie van haar rol als volgzame vrouw Coderen • Gefaseerd proces, waarbij je werkt van de tekst naar bredere conceptuele begrippen

en relaties • Veel hercoderen • Tijdens het proces heb je gedachten die je het best meteen opschrijft. • Om je te helpen met dit proces bestaan er kwalitatieve analyse-programma’s

• Voorbeelden: nVivo, Atlas.ti • Die programma’s doen het analyseren niet voor je (anders dan LIWC); maar helpen je

om de transparantie en organisatie van het coderen te vergroten.

= Een softwareprogramma waarmee je tekst, foto’s en video’s kan coderen

Voorbeeld: Vlaamse studie naar ideeen over migranten Drie soorten tekstmateriaal

- 2007 verkiezingsprogramma’s van alle 9 Vlaamse partijen - 80 opinie artikelen over diversiteit in De Standaard en Het Laatste Nieuws (februari –

juli 2009) - 300 online lezerscommentaren op opinieartikelen

49

Stap 2: ruwe codes toekennen (initial coding generation)

- Je kan codes toevoegen voor elk woord, elke zin, elke paragraaf,… - Hier is er gecodeerd per paragraaf

- je schrijft memo’s bij stukjes tekst - bvb wanneer je iets interessants opmerkt maar het nog niet kan of wil benoemen - Dat kan helpen bij stap 3 (de thema’s)

Stap 3: Thema’s formuleren op basis van de eerste codering (searching themes based on the initial coding)

3e fase: Verschillende categorieen kunnen worden gecombineerd tot een thema (“super code”) Stap 4: Verfijning van de thema’s (review of the themes)

- Een lijst met alle gebruikte codes - met 1 klik op een code in de lijst zie je alle paragrafen waarin de code voorkwam - Zo kan je kijken of de code zijn betekenis behoudt

Het programma laat je ook ieder gecodeerd stukje tekst “in context” zien fase 5: themadefinitie Voorbeeld: Vlaamse studie naar ideeen over migranten:

- Het probleem 1. Wat is het probleem? 2. Wie is verantwoordelijk voor het probleem

- De oplossing 1. Wat is de oplossing? 2. Wie moet zorgen voor de oplossing?

Finale Categorieën Probleem

1. Wat is het probleem? 1. Migrantencultuur is achterlijk, slecht 2. Grote toestroom van immigranten 3. Ons stelsel van sociale zekerheid staat onder druk 4. Discriminatie van migranten

2. Wie is verantwoordelijk voor het probleem? 1. Minderheidsgroepen zelf 2. De regering 3. De meerderheid (Belgen of Vlamingen zelf)

Oplossingen 1. Wat is de oplossing?

1. Aanpassen aan de Vlaamse cultuur 2. Respect voor onze democratie en onze mensenrechten 3. Gelijke kansen

2. Wie moet voor de oplossing zorgen 1. Minderheidsgroepen zelf 2. De regering 3. De meerderheid (Belgen of Vlamingen zelf)

- Zoek stukjes tekst waarin een bepaalde combinatie van codes voorkomt:

“Cultuurverschillen” en “inburgering en aanpassing”

Je kunt dan lezen over samenhang tussen codes

• In deze studie hebben we op grond van deze teksten een theorie ontwikkeld • Ideeen over migranten komen altijd in clusters, die bestaan uit een probleemdefinitie

en een oplossing • Die theorie hebben we toen getoetst met behulp van kwantitatieve analyses • De gecodeerde teksten waren de data

ATLAS.ti laat je codes exporteren naar een kwantitatieve datafile.

• Teksten of tekstdeeltjes zijn rijen (subjecten) • -Codes zijn kolommen (variabelen)

– Met kwantitatieve analyse vonden we 3 clusters van ideeën – Dat betekent dat bepaalde probleemdefinities en oplossingen steeds samen

voorkwamen

Wat is een goed coderingssysteem? 1. Categorieën worden door verschillende beoordelaars hetzelfde begrepen. 2. Categorieën beschrijven een groot deel van de data 3. Categorieën bieden inzicht in het materiaal

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid Categorieën worden door verschillende beoordelaars hetzelfde begrepen:

• Maten van interbeoordelaars-betrouwbaarheid : Cohen’s kappa, percentage overeenstemming.

Cohen’s kappa

Kappa is een maat van de relatie tussen het aantal observaties die op de diagonaal zit tov het aantal observaties die daarbuiten liggen. Voorbeeld: Content Analysis of Flemish Public Discourse TOTAAL GECODEERD: 726 ALINEA’S TWEE ONAFHANKELIJKE BEOORDELAARS BETROUWBAARHEID : kappa > .68 % overeenstemming > .87 (Per alinea gemeten welke codes iedere beoordelaar had. )

- Categorieën beschrijven een groot deel van de data: Welk percentage van de data kan gecodeerd worden?

• percentage kan slaan op woorden, codeerbare segmenten en interviews) • Indien categorieen invoer van kwantitatieve analyses zijn percentage verklaarde variantie

- Categorieën bieden inzicht in het materiaal

• In hoeverre is de theorie bruikbaar, voorspellend, inzichtgevend, etc?

COLLEGE 9: VERTOOGANALYSE = H9

Deel II: narratieven alleen nota’s hoorcollege kennen! Dus: literatuur kwalitatieve data-analyse: WEL: hfst 6, 7, 9 NIET: hfst 8, 10, 11, 12

Kwalitatieve databronnen

Andere databronnen

• natuurlijke conversatie in levensechte setting bijv. klinische consultaties / therapeutische sessies narratieve analyse: co-constructie levensverhaal cliënt bijv. politieverhoren nav verdenking schijnhuwelijk vertooganalyse: welke vertogen over huwelijk en ‘echte liefde’?

• bestaande, meestal geschreven teksten

bijv. bestaande krantenartikels of politieke partijprogramma’s over thema migranten / integratie

vertooganalyse: identificatie van uitsluitende vertogen? bijv. bestaande dagboeken of blogs van chronisch zieke patiënten? narratieve analyse: eigen beleving en zingeving door patiënt?

Verwerken kwalitatieve data

Deels gelijklopend en deels volgend op transcriptie en codering: interpretatie en theoriebouw (1) Nadruk op inductie (maar ook deductie) (2) Sociaal constructionisme (vs. realisme) (3) Verschillende vormen van dataverwerking: van meer beschrijvend naar meer interpreterend

1. Inductie (en deductie)

Verwerking kwalitatieve data

2. Sociaal constructionisme # kentheoretische benaderingen in psychologisch onderzoek:

(1) Realisme: onderzoeker ‘ontdekt’ objectieve realiteit die reeds bestaat buiten haar/hem om en zich kenbaar maakt in data

(2) Sociaal constructionisme: onderzoeker ‘construeert’ gedeelde of ‘intersubjectieve’ betekenis in interactie met participanten in onderzoek

Implicaties voor # rol onderzoeker ! (1) Realisme: onderzoeker als neutrale, afstandelijke waarnemer van fenomenen (2) Sociaal constructionisme: onderzoeker als betrokken, actieve deelnemer in het

proces van betekenisconstructie vereiste van ‘reflexiviteit’: onderzoeker is geen onbeschreven blad je persoonlijke achtergrond en veronderstellingen expliciet maken en kritisch bevragen is belangrijk !

3. Beschrijven en interpreteren Naïeve opvatting: tweedeling tussen (1) zorgvuldig beschrijven van fenomeen (2) theoretisch interpreteren van fenomeen

Genuanceerde opvatting: continuum van meer beschrijvende naar meer interpreterende analyse Voorbeeld: ik ben verdrietig

Thematische analyse Vertoog- en Narratieve analyse

Wat is een vertoog? (Engels: discourse) = “natuurlijk taalgebruik rondom bepaald thema in sociale interactie setting ” Bijv. ‘romantische’ en ‘realistische’ discoursen over huwelijk Kenmerken hoe sociale actoren taal gebruiken (1) constructie: om betekenis en realiteit te maken (2) context: gesitueerd in bepaalde sociale context (3) actiegerichtheid: met bepaalde functie / gevolgen

Wanneer vertooganalyse gebruiken? (1) Sociaal-constructionistische taalbenadering (2) Focus op taal in sociale (inter)actie (3) Micro-macro linkage: Hoe definieert taalgebruik standpunten in bredere maatschappelijke context? Theoretische benadering • Vertooganalyse is niet alleen een methode van kwalitatieve data-analyse • Vertooganalyse staat ook voor een theoretische benadering in de (sociale)

psychologie: ‘cognitieve psychologie’ # ‘discursieve psychologie’ Voorbeeld: vooroordeel • Cognitieve Psychologie: vooroordeel als (negatieve) attitude tav allochtonen

– Mentale processen: vertekening van informatie over allochtonen – Cognitie: mentale voorstelling in het hoofd van de bevooroordeelde persoon – Voorwerp: allochtonen als objectief bestaand verschijnsel in realiteit

Discursieve psychologie

Praten als sociale activiteit

Centrale stelling Discursieve Psychologie: “hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zien hoe zij denken”(cf. college focus groups) In conversaties of discussies met anderen op werk, in café, thuis aan tafel … nemen mensen stelling, rechtvaardigen zij hun ziens- of handelswijze, en bevestigen of bekritiseren zij andere ziens- en handelswijzen

Voorbeeld vertooganalyse: open interview Citaat Turks-Nederlandse studente: “Maar hier zien de mensen mij ook niet echt als Nederlander. Ik had een paar maanden geleden een bijbaantje in een croissanterie, toen kwam er een echtpaar binnen (…) en toen zegt die man van ‘ja, hier werkten toch heel veel studenten?’ WERKTEN … Ik zeg ‘ja, die werken er nog steeds, ik ben zelf ook student’ ‘O, o, o, maar jij bent toch buitenlands, dat zie ik aan je.’ Ik zeg ‘ja, maar ik studeer wel, ik ben hier geboren.’ Zulke dingen.” (ref. Phalet, Vanlotringen & Entzinger, 2000) LET OP! Anders dan in thematische analyse kunnen stellingen en/of argumenten deels of helemaal impliciet / geïmpliceerd zijn tussen de regels lezen!

(1) Stellingname? Welk standpunt neemt de actor in? “Ik hoor thuis hier thuis in Nederland”

(2) Achtergrondstelling?

Tegen welk (impliciet of expliciet) ander standpunt zet de actor zich af? “Ze zien mij niet als Nederlander”

(3) Rechtvaardiging en kritiek? Hoe rechtvaardigt de actor haar stelling en hoe bekritiseert zij andere stelling? “Ik ben hier geboren” (=argument 1) “ik ben student” (=argument 2) DUS “ik heb recht en zij doen mij onrecht” (=gevolgtrekking) Voorbeeld vertooganalyse: focusgroep Gesprekken over allochtonen in oude stadswijken (zie college ‘focus groepen’) Maykel Verkuyten, 1997, “Redelijk Racisme” Citaat p 90 Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’ Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’ Rob: ‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’ Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’ Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’ Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’ Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’

Toepassing kenmerken vertooganalyse: (fig 9.2) Taal wordt gebruikt om …

– Constructie: welke betekenis wordt hier gegeven? (meer dan puur beschrijvend!)

– Context: in welke sociale context? – Actiegerichtheid: met welk effect of bedoeling?

Taalopvatting in vertooganalyse

• Registers: verschillende manieren/stijlen van taalgebruik in bepaalde situaties • Genres: brede vormen van taalgebruik in sociale setting (bijv wetenschappelijk

onderzoeksrapport, roman, politieke toespraak, sollicitatiebrief …) • Footing: citeren / gebruik maken van andermans woorden / bestaande kaders • Dialoog: argumenten en tegenargumenten • Rhetoriek: overtuigingskracht, beoogd effect • Betrokkenheid en rechtvaardiging (stake, account): taalgebruik is niet neutraal of

vrijblijvend • ‘Face’: acceptabele zelfpresentatie …

Toepassing op voorbeeld focusgroep Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’ Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’ Rob: ‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’ Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’ Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’ Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’ Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’

• Register: bijv. herhaalde verwijzingen naar cultuur en cultuurverschil • Genre: bijv. informele gedachtenwisseling tss (autochtone) buren (focus group

discussie) • Footing: sprekers gebruiken bestaande kaders, bijv. over integratie (aanpassen),

onderscheid privé-publiek (binnen / buitenshuis), onderdrukking moslim vrouwen (komen niet buiten)

• Dialoog: bijv. (impliciet) tegenargument van recht op cultuurvehoud wordt tegengesproken met argument dat aanâssing buitenshuis wel moet

• Rhetoriek: bijv. anecdoten, argumenten moeten luisteraar overtuigen van assimilatie als oplossing = beoogd effect (zij moeten zich gewoon aanpassen)

• Betrokkenheid en rechtvaardiging: bijv. buurtbewoners zijn betrokken partij en verantwoorden hun zienswijze op spanning tss autochtonen en allochtonen

• ‘Face’: bijv. zelfpresentatie als redelijk (‘gewoon’) en niet bevooroordeeld (‘binnen mogen ze doen wat ze willen’) …

Filosofische grondslagen 2 invloedrijke taalfilosofen

Wittgenstein: - ‘taalspelen’ = vormen van taalgebruik volgens impliciete sociale regels - ‘er bestaat geen private taal’: voelen, denken … ligt niet achter taal maar is

vervat in publiek taalgebruik Bijv. uitspraak “ik ben verdrietig” uitspraak verwijst niet naar achterliggend innerlijk gevoel van verdriet maar IS verdriet

Austin: - ‘taal akt’ = performatieve functie van taalgebruik # constatatieve functie - ‘taal is gedrag’: mensen doen dingen met taal bijv. woorden kwetsen, troosten, overtuigen …

Taalopvatting

Aandachtspunten om te onthouden! (1) Constructie: HOE gebruiken mensen taal? (2) Context: in welke CONTEXT doen ze dit? (3) Actiegericht: met welke EFFECTEN of FUNCTIES?

1. Constructie • Sociaal constructionisme (vs realisme):

Taal creëert een werkelijkheid (niet alleen een reflectie ervan) • Voorbeeld: door de taal die Meg gebruikt, schetst ze zichzelf als hulpeloos

Voorbeeld: Meg’s taalgebruik suggereert hulpeloosheid: • Geen verantwoordelijkheid voor gevoelens

Plotseling werd ik overvallen door die symptomen, de ergste angstsymptomen die ik ooit gehad heb.

• Geen mogelijkheid om volgens haar gevoelens te handelen Ik wou wel uit de auto stappen, maar het was onmogelijk.

2 & 3. Context + Actiegericht • Context en Actiegerichtheid: gesitueerd en functioneel taalgebruik

Voorbeeld Meg’s hulpeloosheid (vervolgd): • In welke CONTEXT? Meg bevindt zich in situatie die ze niet wil maar waar ze mee

heeft ingestemd • Met welk EFFECT/FUNCTIE? Meg haakt af en legt verantwoordelijkheid buiten zichzelf

Stappen in vertooganalyse (1) Materiaal verzamelen: mondelinge of geschreven data (2) Transcriptie (indien mondeling) (3) Ideeën genereren: inductie (dus ideeën zijn geen hypothesen in strikte zin!) (4) Coderen: lijn-per-lijn langere stukken tekst groeperen rondom ideeën (5-6) Wisselwerking analyseren en valideren: inductie en deductie

Wisselwerking analyseren en valideren: 4 procedures (Potter) (fig. 9.6)

• Patronen opzoeken: vertonen data het verwachte patroon? • Opeenvolging: heeft idee verwachte effect ifv opeenvolging argumenten/posities in

tekst? • Afwijkende gevallen: zijn er citaten die niet passen in het verwachte patroon? • Ander materiaal: doorstaat idee toetsing aan ander materiaal?

Wisselwerking analyseren en valideren: 3 vragen (Willig) (cf. fig. 9.5): (1) Constructie: hoe construeert de tekst de werkelijkheid? bijv. allochtonen als cultureel anders (2) Variabiliteit: welke verschillende repertoires worden gebruikt ivm cultuur allochtonen? bijv. cultuur als doctrine (‘moeten’) of als mentaliteit (‘willen’) (3) Context: hoe zijn repertoires gericht op actie of welke gevolgen hebben ze binnen bepaalde context? bijv. allochtonen moeten zich aanpassen = oplossing Voorbeeld: focusgroep

Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’ Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’ Rob: ‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’ Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’ Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’ Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’ Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’ Toepassing: analyseren & valideren (1) Constructie: ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ als centraal object in gesprekken over allochtonen (84 keer gebruikt in gesprekken)

– Cultuur verwijst altijd naar allochtonen (vooral Turken, Marokkanen, moslims) en wordt afgezet tegenover wat ‘normaal’ is (normen en waarden van autochtonen)

– Cultuur gaat altijd over verschil tussen wij en zij – Cultuur is altijd een problematisch gegeven

Toepassing: (2) Variabiliteit: ‘cultuur’ wordt op verschillende wijzen gebruikt om probleem te definiëren

– Cultuur als doctrine: ‘ze mogen niet’ – Cultuur als erfenis: ‘ze kunnen niet’ – Cultuur als mentaliteit: ‘ze willen niet’

(3) Actiegerichtheid: … met verschillende oplossingen als gevolg – Assimilatie als emancipatie – Terugkeer als enige oplossing

– Assimilatie als plicht … Constructionistische en Foucauldiaanse Vertooganalyse

Vertoogpraktijken en –kaders

Foucauldiaanse = Kritische Vertooganalyse Voorbeeld Foucault: “L’histoire de la folie” = historische vertoogkaders over aard en behandeling van geestesziekte als religieus moreel pathologisch probleem macro-maatschappelijke functie en gevolg = bescherming burgerlijke moraal, afzondering in gespecialiseerde instituties Hedendaags voorbeeld Foucault: Lisa Apignanesi ‘Mad, bad, sad’ = historische vertoogkaders over vrouwen en geestesziekte macro-functie en gevolg = bestendiging ongelijke sekserollen door privatisering ‘vrouwenleed’

Stappen in analyse Pas stappen toe op voorbeeld ‘La folie’! (1) Hoe wordt object geconstrueerd? Bijv. ‘la folie’ als object van vertoog (2) Identificeer verschillende vertogen over zelfde object? (bijv moreel, medisch) (3) Identificeer actiegerichtheid: gevolgen van verschillende vertogen? (bijv. heropvoeding

of therapie …) = zelfde vragen als in sociaal constructionistische vertooganalyse (4) Welke subjectposities of machtsverhoudingen definieert een vertoog? Rechten, plichten, macht, onmacht … (bijv. rechten ‘patiënt’, ongelijke machtsrelatie therapeut - cliënt …) (5) Welke actiemogelijkheden om machtsverhoudingen te veranderen sluit of opent een vertoog? (bijv. collocatie …) = specifieke aandachtspunten in Foucauldiaanse vertooganalyse Toepassing: Meg

• Meg’s ‘hulpeloze’ manier van spreken is een vertoogpraktijk • die put uit bestaande vertoogkaders, bijv. stereotype gender rol opvatting over

vrouw als hulpeloos wezen dat ten prooi is aan haar emoties • In patriarchale samenleving als macro-context, bijv. houdt ongelijke

machtsverhouding tussen man en vrouw in stand door vrouw als onmondig en onverantwoordelijk voor te stellen

COLLEGE 10: GECOMBINEERDE METHODEN = H24 Terminologisch onderscheid Gecombineerde methoden (Mixed Methods):

Combinatie van kwalitatieve als kwantitatieve dataverzameling of onderzoeksmethoden in een onderzoek

Gemengde methoden (Blended Methods): Verschillende soorten kwalitatief (of kwantitatief) onderzoek. bijv. Zowel interviews als observatie Gecombineerde Methoden

1. Voorbereiding 2. Generalisatie 3. Verdieping 4. Triangulatie

= combinaties, die steeds gebruik maken van de aanvullende sterktes van kwantitatieve en kwalitatieve methoden

1. Voorbereiding a. Kwalitatief > kwantitatief > resultaten b. BIJVOORBEELD: Kwalitatief onderzoek om de vragen voor een vragenlijst voor

te bereiden Voorbeeld: Marokkaanse kleuters “Thuis bij Milouda, Brahim, Aziz en Mourad” De twee families zijn bijeen. Vaders, moeders, acht kinderen in de leeftijd van nul tot zeven. Milouda’s vader, de oudste broer, bemoeit zich met het bezoek. De anderen praten wat, kijken tv die de hele avond aanstaat, of zijn met de kinderen bezig. Babietje Khalid is de hele avond wakker. Hij ligt bijna steeds in de armen van een de volwassenen, ook bij mij, bij zijn vader en oom, De kleine peuters blijven een groot deel van de tijd bij hun moeder, of spelen met vader. Brahin’s vader stoeit wat met Rabie (1 jaar). Rabie grijpt naar de lange bamboelat in zijn vaders handen. Zijn vader houdt deze plagerig net buiten zijn bereik. Gehuil. Vader tracht hem lachend te paaien met een kleiner bamboestokje, maar daar trapt Rabie niet in en hij kruipt brullend naar zijn moeder. Zij heeft lachend toegekeken en steekt nu een troostende hand uit. Ook met dochtertje Kadhizja (twee jaar) speelt Brahim’s vader regelmatig en zoekt haar vader steeds weer op. Ze probeert iets weg te pakken van de kast, terwijl vader plagerig dreigt met de stok. Hij probeert haar een tik te geven op de hand, die ze steeds weer net op tijd wegtrekt. Beiden amuseren zich kostelijk. Ook doen ze een ‘praat’ spelletje. Kadhizja zegt haar vader na, als deze iets tegen haar moeder zegt. Beiden moeten hierom lachen. Ik vraag Khadizja of ze even bij mij komt praten. ‘Praten’ papagaait ze en duikt gauw weg onder haar vaders arm. Ook dit herhaalt zich nog een paar keer totdat Khadizja op aandringen van haar vader even naast mij komen zitten. Fatima (2 jaar), zusje van Milouda, leunt af en toe tegen haar moeder aan die haar een paar keer knuffelt. Hamza (3 jaar), en de oudere kinderen zitten wat verder van hun ouders verwijderd, rustig op de bank. De schoolgaande kleuters met enig schrijfgerei. Hamza rent door de kamer waarop hij een tik met de stok krijgt. Hij huilt onhoorbaar, alleen in een hoekje.

• Wat zijn de belangrijkste manieren van omgang tussen ouders en kinderen? (Neem de tijd om ze te coderen)

Brahin’s vader stoeit wat met Rabie (1 jaar). Rabie grijpt naar de lange bamboelat in zijn vaders handen. Zijn vader houdt deze plagerig net buiten zijn bereik. Gehuil. Vader tracht hem lachend te paaien met een kleiner bamboestokje, maar daar trapt Rabie niet in en hij kruipt brullend naar zijn moeder. Zij heeft lachend toegekeken en steekt nu een troostende hand uit. Ook met dochtertje Kadhizja (twee jaar) speelt Brahim’s vader regelmatig en zoekt haar vader steeds weer op. Ze probeert iets weg te pakken van de kast, terwijl vader plagerig dreigt met de stok. Hij probeert haar een tik te geven op de hand, die ze steeds weer net op tijd wegtrekt. Home Inventory (subschalen)

• Stimulatie met materialen • Stimulatie met taal • Omgeving • Trots, affectie, warmte • Stimulatie cogn vaardigheden • Stimulatie van sociaal gedrag • Variatie in stimulatie • Lichamelijke straf

Enkele voorbeelditems HOME Inventory - ‘Ouder spoort kind aan over zijn/haar ervaringen te vertellen’ - ‘… neemt de tijd om naar hem/haar te luisteren’ - ‘… beantwoordt vragen, verzoeken van het kind’ (= DUS WESTERS)

• Voldoen die schalen om de opvoedingspraktijken in Marrokaanse gezinnen te beschrijven?

• Observatie om de schalen aan te vullen. Aanvullende observaties (t.o.v. HOME Inventory)

• uitlachen/beschamen als disciplineringsmethode • interacties met oudere broers/zussen (smalle focus op moeder-kind) • motorische en sociale stimulatie die niet object-gericht (=met speelgoed) is •

Voorbereiding Deze observaties kunnen de basis vormen van een nieuwe observatielijst, die geschikter is voor de doelgroep Voorbereiding: Vijandschap (= vb. van observatie die aanleiding geeft tot vragenlijst)

• Vijandschap = een persoonlijke relatie van haat, slechtwillendheid, en tegenwerking. • Observaties (Kwalitatief)

• Laat zien dat Afrikaanse contexten vol met verwijzingen zitten naar vijandschap:

• bumperstickers, volksverhalen, gedichten

Afrikaans gedicht No man is without an enemy. You don't know what you are talking about if you say that Because you are helpful kind frank loving happy-go-lucky, You believe that just everybody loves you. For it may happen that your most intimate of friends can turn out the most treacherous of friends actually at the helm plotting your downfall; At the helm of the mechanics planning your death. There is no man without an enemy. De spin Anansi (Afrikaans volksverhaal) • De hemelgod Nyame hield alle verhalen voor zichzelf • Anansi wilde de verhalen hebben zodat hij zou weten hoe dingen beginnen en eindigen • Nyame vroeg in ruil voor de verhalen 4 gevaarlijke, moeilijk te vangen beesten • Anansi ving alle vier de beesten door ze voor de gek te houden en heel vriendelijk tegen ze te doen Moraal: Wees altijd wantrouwig tegenover mensen die je vriendelijk behandelen, want er is goed kans dat ze van je profiteren. Voorbereiding 1) kwalitatief onderzoek: Suggereert dat vijandschap een categorie is in Afrika, dat er wantrouwen is tegenover vrienden. 2) Levert aan kwantitatief onderzoek: – Relevante vragen/hypothesen – Relevante antwoordcategorieen Specifieke, kwantificeerbare hypothesen o.b.v. deze observaties:

– Mensen in W. Africa hebben een kleiner netwerk van vrienden dan mensen in de VS – Mensen in de VS voelen zich vaker eenzaam dan mensen in W. Africa – Mensen in W. Africa zien meer reden om voorzichtig te zijn met vrienden dan

mensen in de VS – Mensen in W. Africa zullen meer geneigd zijn iemand met veel vrienden voor gek te

verslijten – Mensen in de VS zullen meer medelijden hebben met iemand zonder vrienden,

mensen in W. Africa zullen zulke mensen meer veroordelen

Voorbeeld: vijandschap • Interviews met 100 volwassenen (50 Ghanezen en 50 Amerikanen) -- individueel en in kleine groepjes (combinatie interview en focus groep) • Vijf vragen (gestructureerd):

– Hoeveel vrienden? – Meer/minder vrienden dan anderen? – Definitie van een vriend – Mening over iemand van hetzelfde geslacht die zegt “geen vrienden te hebben” – ..die zegt veel vrienden, ong. 50, te hebben.

• A priori categorieën die hypothesen konden testen • Data-analyse:

– Antwoorden gecategoriseerd in a priori categorieën • Bijv. Categorie: “hoeveel vrienden –meer dan 5”

– Percentages Ghanezen en Amerikanen in iedere categorie berekend en statistisch vergeleken

• Bijv, 82% Amerikanen en 64% Ghanezen zegt meer dan 5 vrienden te hebben; dat is een statistisch significant verschil Voorbereiding: vijandschap Bevindingen en Interpretaties

– Mensen in de VS voelen zich vaker eenzaam dan mensen in W. Africa • 10% van de Amerikanen vs. 0% van de Afrikaanden rapporteerden spontaan dat ze eenzaam waren.

– Mensen in W. Africa zien meer reden om voorzichtig te zijn met vrienden dan mensen in de VS

• 44% van de Ghanezen vs. 4% van de Amerikanen noemden dat je voorzichtig moet zijn met vrienden

– Mensen in W. Africa zullen meer geneigd zijn iemand met veel vrienden voor gek te verslijten

• 29% van de Ghanezen vs. 4% van de Amerikanen Bevindingen en Interpretaties

– Mensen in de VS zullen meer medelijden hebben met iemand zonder vrienden, mensen in W. Africa zullen zulke mensen meer veroordelen

• Medelijden: 59% van de Amerikanen vs. 8% van de Ghanezen • Veroordeling: 67% van de Ghanezen vs. 24% van de Amerikanen. ___________________________________________________________________________ De keerzijde van de medaille: Vriendschap • Amerikaanse context Maakt een relatief vrije benadering van vriendschap mogelijk en maakt het doenlijk om aan problematische relaties te ontsnappen. • West Africaanse Context Nadruk op verplichtingen in vriendschappen; moeilijk om je los te maken van vriendschappen die belastend worden à meer voorzichtigheid geboden bij het aangaan van vriendschappen

Voorbereiding: Wat is vriendschap? Uit het interviewonderzoek: • Belangrijkste categorie in Ghana:

– materiele en practische steun (56% van de mensen vs. 12% in de VS) • In VS:

– emotionele steun (52% in de VS vs,. 32% in Ghana) – gezelschap (46% vs. 38% in Ghana)

2. Verdieping

Kwantitatief à resultaten à kwalitatief Het “hoe zit dit precies” design

Verdieping: vragenlijstenonderzoek Over vijanden — Zijn er mensen die een persoonlijke haat voelen jegens jou, zodanig dat ze zouden willen dat je mislukt of faalt en dat ze je tegenwerken?

Waar bevinden zich uw vijanden?

0 20 40 60 80 100

Stanford U. (n = 88

SF Bay (n = 40)

Kansas U. (n = 82)

Central PA (n = 50)

U. Ghana (n = 79)

Accra (n = 60)

N. Ghana (n = 72)

Percentage respondenten dat ‘ja’ antwoordt

Het “hoe zit dit precies” design • Wat denken Amerikanen en Ghanezen eigenlijk precies over vijanden • Interview met een aantal van de mensen in de survey:

– Vertel eens, heeft u vijanden? Wie zijn dat? – Als iemand zou zeggen dat hij vijanden had, wat zou u dan denken…/ Als iemand zou

zeggen dat hij vijanden had, wat zou u dan denken?

Verdieping Vijanden zijn normaal: Ghanese Setting • Natuurlijk heb ik vijanden. Niemand in deze wereld is zonder. • Ik ken mijn vijanden niet, maar het is logisch dat ik ze heb. Het is niet normaal om vijanden te hebben: VS • Ik zou zeggen dat ik er geen heb. Ik geloof niet dat ik vijanden heb. Het is mogelijk hoor, maar niet voorzover mij bekend….Ik kan me gewooon niet voorstellen dat er iemand zou zijn die dat soort dingen zou doen. • De meeste mensen hebben volgens mij geen echte vijanden. Misschien iemand die ze niet mag ofzo, maar niemand die echt op hun ondergang uit is. Verdieping: VS “Verborgen vijanden” Ik zou denken dat ze paranoide waren, tenzij er echt een goede reden was– als ze me zouden kunnen uitleggen dat er een legitieme reden was dat iemand ze haatte. Maar als iemand gewoon gelooft dat een toevallige ander erop uit is ze te schaden, dat zou ik wel een beetje raar vinden….. Verdieping: Ghana “Geen vijanden" Persoon • Die persoon begrijpt niet hoe mensen in elkaar zitten. Want het is natuurlijk zo dat mensen sociale wezens zijn. • Die persoon is niet meer helemaal bij. Die kan ik niet normaal noemen. • Dan is ze een grote leugenaar. Ze wil gewoon niet accepteren dat ze wel vijanden heeft. Zelfs Jezus Christus had vijanden– wie denk je wel niet dat je bent om geen vijanden te hebben? Als je jezelf voor de gek wil houden en denken dat je in het paradijs woont, prima. Maar ik ... Ik laat me niks wijs maken: ik heb vijanden. ___________________________________________________________________________ Representatieve studie over welzijn • Laag en hoogopgeleide Amerikanen geven aan even gelukkig te zijn. • Maar wat betekent dat? Verdieping Kwalitatieve vragen ter verdieping Interviews met 100 respondenten van twee opleidingsniveaus (laag/hoog) die

gematcht waren op geluksscore in een vragenlijst-onderzoek

Narratieven geven meer informatie over betekenis van vragenlijst Wat betekent het om een goed leven te hebben? – Amerikaanse vrouw, middelbare school afgemaakt “Een goed leven hebben betekent de dingen hebben die je nodig hebt. Gelukkig en tevreden zijn. In goede gezondheid verkeren. … Ik heb het hier over een dak boven je hoofd hebben, een job, enig gevoel van zekerheid. Dat betekent het voor mij om een goed leven hebben. En natuurlijk vrienden en familie, want zonder hen zou het maar eenzaam zijn.” – Amerikaanse vrouw, universitair geschoold “Ik vind dat het leven uitdagend moet zijn. Als alles te gemakkelijk verloopt, is het geen goed leven. … Een hechte familie en sterke familiebanden zijn ook belangrijk. … Werk hebben dat je graag doet leidt tot een goed leven. En het beoefenen van activiteiten die ontspannend of juist uitdagend zijn.”

3. Generalisatie Kwalitatief -> resultaten -> kwantitatief Het “hoeveel komt het fenomeen eigenlijk voor” design • Emotie-narratieven Vergelijking van emoties bij Amerikaanse en Japanse respondenten. Inhoudelijk verschillende reacties

Participants: • 41 Americans • 52 Japanese Stimulus: Situatie van belediging American Woman, 35 yr old, married, college-edu “I told them ‘I can do it,’ [assertive] so it might have bothered me that they thought I couldn't do it. But I did it.….[regain control] The other woman who butted in was there for a while and she will try to take control. …. I guess [I felt] disgust. …. Her personality bothered me, and I knew that you can't change anybody, so I knew what to expect…. [blame/vilify ] She is the type of person that likes to know everything that is going on with other people, and she likes to have her foot in other people’s business. No, it wouldn’t do any good [to do or say anything else], because I knew her personality [blaming and in that, also re-affirming self]..… I wouldn’t want to have a personality like hers…. I thought about thanking God I'm not like that [villify blame]…. …. It would have been nice if she had not said anything [to me after that incident] [distancing], but she did [i.e. kept talking to me]. She was like that, so it didn’t surprise me.”

Japanese man, 56 yr old, married, college-edu “Then some executive member was mad at us … I think that she has an eagerness [to do things herself] that is good for an organization. Whenever I tried to call somebody [to invite him or her], this other executive member had already reached him or her. … This woman had been worried that she could not rely on me. I think she is very motivated [trying to understand herà justify/analyze]….Perhaps more than I am [self-criticism]. [I am not as eager, because] I am more inclined to be considerate of what is convenient for others.. ….I would like to tell the people [I call for these alumni meetings] that the meetings are not mandatory, but I agree that fewer people will come to the meetings if you make them voluntary [type of self-criticism]….Unless we force people to come, they won’t. (Interviewer: Can’t you just say “I do not want that responsibility, we should not make the meetings mandatory”). Yes, I am considering quitting if somebody were to complain to me. ….[withdraw from conflict, but also from what you don’t want to do]” In een situatie van belediging zei >50% van de

• Hoe algemeen verspreid zijn de culturele verschillen in boosheidsprofielen? • Zijn de verschillen te herleiden tot verschillen in de gerapporteerde situaties? Vignettes met beledigingen die waren gebaseerd op de open interviews American 1 One afternoon, while Jane was working on a history assignment in her dorm room, she received a call from her father. Jane’s father informed her that her grandmother was in the hospital and would be undergoing major surgery in two days. Jane, of course, was greatly upset and worried about her grandmother’s precarious health. Soon after talking with her father, Jane ran into her best friend Amy and began to relate her grandmother’s condition to Amy. After a few minutes, Amy interrupted and told Jane that she was actually on her way to the bank and that she would talk to her later. After three days, Jane still had not heard back from Amy. Imagine you were Jane…. Japanese 1 Anne's sister, Jill, was playing a tennis game close to where Anne lived. They agreed to meet each other after the tennis game was over. Jill told Anne that she would call her as soon as she knew whether she had won, so that they could plan a precise time. Anne waited around the house for the call, but Jill never did call to inform Anne that she had won and that she needed to stay and play more games. The phone call came right before Jill was actually

coming over. A similar thing had happened the year before, when Anne and Jill had agreed to meet their father in a restaurant. At that time, Anne ended up going all by herself. Imagine you were Ann? To what extent would you be assertive to Jill, and give her a piece of your mind? To what extent would you be yell at Jill? = more independent To what extent would you do nothing? To what extent would you try to understand things from Jill’s perspective =more relational/interdependent 3. Gelijktijdige triangulatie Convergeren de conclusies van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoek? Het ‘vinden we hetzelfde met verschillende methoden’ design

Inhoudsanalyse van advertenties suggereert dat Oost-Aziatische contexten meer nadruk leggen op “inpassen” en “harmonie”, terwijl Westerse (VS) contexten meer nadruk leggen op “uniek zijn” en “individualiteit” – Voordeel: natuurlijk voorkomende artifacten OOST-AZIATISCH

WESTERS

4. Gelijktijdige triangulatie Maar betekent dat ook dat individuen uit die culturen verschillende voorkeuren hebben voor individualiteit en inpassen? - Gecontroleerd experiment (Interne validiteit) - Relevantie alleen geweten door de advertentie-studie.

Unique Pen Choice: International Airport (Kim & Markus, 1999)

Gelijktijdige triangulatie QUAL: • Staat garant dat de meest relevante fenomenen voor een bepaalde context/persoon beschreven worden • Staat garant dat de betekenis van die fenomenen begrepen wordt QUANT • Garandeert de interne validiteit: je meet wat je wilt meten • Staat garant voor vergelijkbaarheid van resultaten over verschillende groepen ___________________________________________________________________________ Zijn er culturele verschillen in boosheid en schaamte-ervaringen? Leiden dezelfde situaties cross-cultureel tot boosheid en schaamte?

0

10

20

30

40

50

60

70

80

East Asian European American

Pro

po

rtio

n o

f

Res

pon

den

ts

Minority Pen Majority Pen

Uitgangspunt: Cultureel relevante situaties Situations were sampled from:

• Interviews • Participants described salient situations of anger and shame • N = 20 US, 18 Japanese, 40 Belgian (Flemish) students • 133 situations

• Experience sampling • Participants reported daily emotion situations for 7 days • N = 53 US, 50 Japanese, 36 Belgian (Flemish) students • 281 situations

Card sort of 60 anger and 60 shame situations Scripting Anger and Shame Situations Scripting:

• the ongoing activity or concerns of the protagonist • the actors involved and their relationships • the specific event that triggered the emotion

Shame: “Jennifer [protagonist] waved from far to someone she took for her friend [ongoing activity]. When she came closer, still waving her hand, she saw [event] that the other person was a stranger [relationship].” Anger: “Matthew [protagonist] went to pick his date [relationship] up for a party [ongoing activity]. When he got to her house, she was still in bed. She took an hour to get ready, and meanwhile he had to wait [event].” Study 1: Situation Frequency Referent-Shift Questionnaire: • Situation Frequency: “How likely do most students you know experience a situation like this?” • Situation Power: “How likely is it that a situation like this would lead most students you know to being angry/feel shame” • 40 anger situations, 40 shame situations Participants: • American (n = 86) and Japanese (n = 77) students • Half completed shame, half anger questionnaire Results So for anger, we expected that Americans would say that a situation is more likely to happen if it is also likely to elicit anger. For Japanese, the opposite would be the case. And that is exactly what we found: What you see here are beta-weights, so we calculated the association between the frequency of a situation and its emotion eliciting power. That means the positive bars are positive associations and the negative bars, negative associations. The more angering a situation was perceived, the more likely Americans thought it would happen and the less likely Japanese thought it would happen.

For shame, we found the opposite picture as we expected: If Americans think that a situation would make most people feel really ashamed, they would also think that something like this hardly happens. Japanese, on the other hand, perceived those situations in which people feel more shame to be also situations that occur more frequently. So in terms of our first hypothesis question we can conclude that, yes, the world in which people live seems to have an influence on the emotions that they experience: Situations that are more likely to elicit a culturally consistent emotion are also perceived to happen more frequently. Of course then next we wanted to know what are these situations about that elicit strong feelings of anger or shame in the US versus Japan. Hypothesis 2: Card Sort Study Card Sort: Online Sorting Software • Instruction: “Sort all situations in a way that makes sense to you. Think about what makes some situations similar to each other and different from others” • Label each category • Same situations as in study 1 Study 2: Situation Power - Very good common solution for the US and Japan in two dimensions - Separate solutions not much better - Dimension weights almost the same - A vertical dimension of intentionality EXAMPLES A horizontal dimension of relational action EXAMPLES Used our data from the previous study, where people told us how angering they

perceive these situations, and regressed onto the space. Inconsiderate action in Japanese is angering because people should know better than

making such mistakes, people are obviously not being self-critical, and there unnecessary carelessness is bothering

Ignorant work group (classmates)

Rewrite paper (teacher)

Not available after bad news (boyfriend)

Unfair test (teacher)

Sick and bothered (roommate)

Unhelpful work group (classmates)

Sorority dinner (staff)

Fat in Florida (grandmother)

Belated study group (classmates)

Puking girlfriend (roommate)

Stolen t-shirt (brother)

Drinking party (roommate)

Belated date(date)

Not empathetic (best friend)

Taunting team (competitors)

Late-night chatting (roommate)

Pillow rouse (friends)

Brags about brother (father)

Paper frustration (boyfriend)

Punctured tires (stranger)

Late call for visit (sister)

First sick, then party (boyfriend)

Stairs collision (strangers)

Funny bag (strangers)

Slow at ATM (stranger)

Lame entertainers (schoolmates)

Did not get job (schoolmates)

Bad presentation (classmate)

Uneaten lunch (mother)

Tells secret (best friend)

Belated friend (friend)

Late cancellation (classmate)

Chatting in the back (classmates)

End of discussion (colleague)

Personal attack (classmate)

Forgot birthday (best friend)

Unthankful for effort (colleague)

Bragging (boyfriend)

Being bossed around (co-worker)

Absence complaints (club member)

clo

se o

thers

dis

tant o

thers

inconsiderate →

← purposeful

AngerINDSCAL

• Non-metric,

generalized Euclidian

• Stress = .079

• Stress separate MDS:

US = .057; JP = .061;

Dimensions

• Other‘s intentionality

• Other‘s relational

action

Which situations are

considered more

angering?

• US: abandonment

• JP: abandonment &

inconsiderate

Japan

USBelgium

Difference in what is considered shameful could be explained 45 % by the location in the two-dimensional space:

Blame innocent (friend)

Unprepared presentation (classmate)

How to keep boyfriend (mother)

Phone mum (mother)

Graduation disappointment

(mother)

No more contact (best friend)

Yelling andnaming (sister)

Duct taped (flatmates)

Assistant teacher (boss)

Tit for tat (choir director)

Silly mistakes (teacher)

Late arrival(employer)

Being insulted (brother)

Different t-shirt (team)

Being cheated on (boyfriend)

Car accident (strangers)

No money for car bill (clerk)

Crying on phone (girlfriend)

Sick during game (team)

Unreciprocated love (friend)

Got song title wrong (boyfriend)

Open fly (friend)

Station fall (strangers)

Misunderstood lyrics (friend)

Confused cashier (customer)

Wrong book (student)

Lost at camp(juniors)

Sanitary pads (brother)

Waving (stranger)

Self-talk caught (stranger)

Lost tournament (junior)

Other knows better (junior)

Leave car early (seniors)

Undress at spa (friends)

Mediation awry (juniors)

Directions (foreigners)

Inedible food (family)

Shop confusion (stranger)

Partner dance (classmates)

No money at cashdeck (cashier)

self a

gency →

public self →

← private self

oth

er

ag

en

cy →

INDSCAL

• Stress = .065.

• Stress separate MDS:

US = .068; JP = .047;

Dimensions

• Affected aspect of

self

• Agent of humiliation

Which situations are

considered more

shameful?

• US: Other’s point out

internal flaws

• JP: Self fails in public

/ bothers others

Shame

Japan

US

Belgium

Methoden

• Relevante situaties uit kwalitatieve analyse (open of gestructureerde zelf-rapportage) • Die situaties als input voor:

– Sorteertaak – Vragenlijstonderzoek

• Dus selectieef gebruik van kwalitatief en kwantitatief onderzoek cultuur-sensitief en cultuurvergelijkend

Waarom gecombineerde methoden?

• Quantitatieve en Qualitatieve methoden hebben ieder hun sterktes en zwaktes • Het combineren van beide methoden kan ervoor zorgen dat zwaktes gecompenseerd

worden Wat zijn de sterktes/zwaktes van Qual en QUAN methoden? Kwantitatief

• Specifiek, vaak theorietoetsend • Hoeveel mensen, in welke mate een verschijnsel, verschillen in distributie? • Voorspellend, verklarend

Kwalitatief

• Exploratief, inductief (maar kan ook theorie-toetsend zijn) • Beschrijving van fenomenen in hun natuurlijke context, betekenis begrepen vanuit

het individu of collectief • Interpreterend in context, verbanden leggen

COLLEGE 11: ONDERZOEKSOPZET & ONDERZOEKSETHIEK = H 15

DEEL 1: ONDERZOEKSOPZET

Keuzen

Stelling: onderzoeker kiest welbepaalde methoden (kwantitatieve, kwalitatieve of ‘mixed’ methoden, zie college 10) …

• vanuit wetenschappelijke overwegingen college 1: voldoet onderzoek aan kwaliteitseisen voor wetenschappelijk onderzoek …?

• vanuit praktische en ethische overwegingen college 12: bijv. is het mogelijk en wenselijk om participanten toevallig te selecteren, om fenomeen actief te manipuleren …? in de onderzoekspraktijk weegt onderzoeker voortdurend wetenschappelijke

vereisten af tegen praktische en ethische vereisten Experimenteel onderzoek

• Experiment: studie waarin onderzoeker interventie doet (‘manipulatie’) om het effect ervan te observeren (‘meting’)

• Setting? – Labo experiment – Veldexperiment (bijv. in kliniek, school, organisatie ...)

Voor- en nadelen? - Controle: labo > veld - Realisme: veld > labo

Voorbeeld: video ‘La leçon de discrimination’ • Onderzoeksvoorbeeld van een veldexperiment over discriminatie: wetenschappelijke kwaliteit? praktische beperkingen? ethische bezwaren?

Voorbeeld: Discriminatie Experiment Labo experiment: Henri Tajfel’s ‘minimale groepsexperiment’

• Participanten worden toevallig toegewezen aan kunstmatige groepen, bijv. zie je liever Klee of Kandinsky?

indeling in Klee-groep vs Kandinsky-groep • Taak: beloning verdelen tussen leden van eigen vs andere groep • Resultaat: verdeling in het voordeel van eigen groep! • Conclusie: toevallige indeling in wij versus zij groepen is voldoende om discriminatie in het

voordeel van de eigen groep uit te lokken

Veld experiment: Richard Bourhis’ ‘La leçon de discrimination’ • Participanten zijn leerlingen in klas lagere school in Canada • Fase 1: indeling in kleine versus grote kinderen, kleine kinderen zijn beter en krijgen

meer beloningen • Fase 2: omkering: grote kinderen zijn beter en krijgen meer beloningen • Resultaat: spontane segregatie, vooroordeel en discriminatie vanwege bevoordeelde

groep tegenover benadeelde groep

• Conclusie: indeling in wij versus zij EN voorrechten voor bevoordeelde groep lokken spontane discriminatie uit in levensechte setting

Labo-experiment Veldexperiment - Labo-experiment

Voordelen (1) Maximale controle over ‘storende variabelen’ (bijv. persoonskenmerken, sociale invloeden zoals vriendschap of sociale normen …) (2) Weinig ethische bezwaren tegen ongelijke verdeling van beloningen tussen kunstmatige groepen (3) Praktisch makkelijk uit te voeren met student-participanten Nadelen Veralgemeenbaar naar betekenisvolle groepen in natuurlijke sociale omgeving??

- Veld-experiment Voordelen Makkelijker veralgemeenbaar naar betekenisvolle sociale groepen in natuurlijke omgeving Nadelen (1) Minder controle over ‘storende variabelen’ (2) Ethische bezwaren tegen het blootstellen van kinderen aan stresserende/pijnlijke ervaringen als dader/slachtoffer van discriminatie (2) Praktische hinderpalen: medewerking school en leerkracht en toestemming ouders vereist

Experiment

• Eenheden?

- Gerandomiseerd experiment: participanten (‘eenheden’) zijn toevallig toegewezen aan

experimentele of controleconditie

- Quasi-experiment: participanten (‘eenheden’) zijn niet toevallig toegewezen aan

condities

Toevallige toewijzing

• Wat is toevallige toewijzing?

- Elke eenheid heeft kans > nul om aan experimentele (versus controle) conditie

toegewezen te worden

Let op! geen gelijke kans op toewijzing vereist (bijv. 1 op 3 ipv 1 op 2 indien dure behandeling …)

- Toewijzing gebeurt op toevallige basis (bijv. kop of munt, toevallige cijferreeksen

genereren …)

• Waarom?

- Toevallige toewijzing is wetenschappelijk vereist met het oog op maximale ‘interne

validiteit’

Interne validiteit: is een oorzakelijk verband tussen experimentele

manipulatie en uitkomst metingen gegrond of niet?

- Toevallige toewijzing neutraliseert (al of niet gemeten) kenmerken van participanten

die ook van invloed kunnen zijn op uitkomstmetingen (bijv. sekse,

persoonlijkheidskenmerken …)

• Waarom niet?

Toevallige toewijzing is vaak niet praktisch haalbaar of ethisch wenselijk

bijv. effect medische of therapeutische interventies?

- ethische overwegingen:

toewijzing in functie van behoefte of slaagkans in plaats van toeval

- praktische overwegingen:

toewijzing bepaald door institutionele regels of wetten in levensechte settings

bijv. goedkeuring ouders vereist voor minderjarigen

Alternatieven?

• Alternatief = quasi-experimenteel onderzoek

- Zelf-selectie van participanten = problematisch want participanten kunnen verschillen

van niet-participanten op invloedrijke kenmerken

Vb.ernst problematiek of motivatie voor therapie

- Selectie door onderzoeker = voorkeur

Quasi-experiment

Selectie door onderzoeker: hoe?

Stap 1: identificeer vooraf meest aannemelijke ‘rivalen’

= bedreigingen voor interne validiteit

welke kenmerken van participanten geven andere levensechte of artefact

verklaringen voor experimenteel effect?

Vb. verschil in motivatie, gevoeligheid voor verwachtingen onderzoeker

Stap 2: ‘control by design’ op basis van pretests: ‘matching’ (=paren) of ‘stratificatie’

(=groeperen) op relevante kenmerken van participanten

Vb. pretest score op ernst symptomen en therapie motivatie

Toevals-steekproef

- Toevallige toewijzing geeft geen zekerheid over ‘externe validiteit’!

‘Most experiments are highly local but have general aspirations’ (in Shadish, Cook & Campbell)

- Toevallige selectie van participanten (= toevals steekproef) geeft maximale zekerheid

over externe validiteit

Externe validiteit: is een verklaring of verband veralgemeenbaar naar niet geobserveerde

participanten (= eenheden) of contexten (= settings)?

Toevallige selectie

• Toevallige selectie: elke eenheid en/of setting heeft een kans groter dan 0 om

geselecteerd to worden, i.e., om betrokken te worden in het onderzoek

• Voorwaarde: er bestaat een betekenisvolle en bekende populatie waaruit eenheden

of settings geselecteerd kunnen worden

• Reden: steekproefverdeling van (al of niet gemeten) kenmerken in toevallig

geselecteerde steekproef komt overeen met populatieverdeling - rekening houdend

met foutenmarge statistische veralgemening van steekproef naar populatie

Interne & externe validiteit

• ‘Wat toevallige toewijzing aan condities is voor interne validiteit, is toevallige selectie

van steekproeven voor externe validiteit’

Statistisch ideaal

= formele tweestapsprocedure:

– Stap 1: toevallige selectie uit populatie

– Stap 2: toevallige toewijzing aan condities

Vb. toevallige selectie en toewijzing depressieve cliënten in klinieken aan therapeutische interventie

Van ideaal naar praktijk

• Toevallige selectie is alleen zinvol voor grote aantallen niet zinvol voor ‘kleine N’

onderzoek zoals gevalsstudies!

• Toevallige selectie is niet altijd praktisch haalbaar of ethisch wenselijk

– Ethische overwegingen: bijv. deelname op basis van vrije keuze (weigering!)

ipv toeval

– Praktische overwegingen: bijv. toelating ouders voor minderjarigen vereist,

bijv. beperking tot toegankelijke settings …

Alternatieven?

• Doelgerichte selectie (‘purposive sampling’)

– Heterogene steekproeven = selecteren van participanten die systematisch

verschillen op kenmerken die van invloed kunnen zijn

bijv. depressieve cliënten met lichtere en zwaardere symptomen

– Prototypische steekproeven = selecteren van participanten op basis van

prototypische kenmerken van de populatie

bijv alleen meest typische ‘depressieve’ cliënten

Doelgerichte steekproef

• Criterium: doel en schaal van beoogde veralgemening?

– Naar gelijkende of verschillende gevallen?

= toevoegen van typische of afwijkende eenheden of settings?

– Van smal naar breed of van breed naar smal? = uitzoemen of inzoemen tav

bepaalde subgroepen of settings?

Doel veralgemening kan verschuiven in de loop van een onderzoeksprogramma!

bijv. effectiviteit therapie depressieve cliënten: werkt therapie voor meeste cliënten? Ook

voor suicidale subgroep van cliënten?

Keuzen: praktijkvoorbeeld

‘Fasenmodel kankeronderzoek’ van US National Institute of Health: trade-offs!

– Fase 1: geen strikt toevallige selectie en toewijzing maximale kans om

potentiële behandelingen te ontdekken - met risico op ‘valse positieven’

– Fase 2: prioriteit voor toevallige toewijzing (= interne validiteit)

identificeren van efficiënte behandeling onder ideale omstandigheden - met

uitsluiting van ‘valse positieven’

– Fase 3: prioriteit voor toevallige selectie (= externe validiteit van smal naar

breed)

exploreren van grenzen aan toegepaste effectiviteit in reële omstandigheden

– Fase 4: doelgerichte selectie van specifieke subgroepen of gevallen (= externe

validiteit van breed naar smal) medische besluitvorming op basis van

responsiviteit voor specifieke profielen van patiënten

DEEL 2: ONDERZOEKSETHIEK

Ethische basisprincipes

1) Respect voor persoon participant: vrije keuze en bescherming zwakkeren

2) Voorrang voor welbevinden participanten: maximaal comfort en beperking ongemak

of risico

3) Sociale rechtvaardigheid: eerlijke verdeling kosten en baten van onderzoek voor

samenleving

Toepassing: ‘la leçon de discrimination’

• Toepassing ethische principes

– Respect voor persoon ?

– Welbevinden?

– Sociale rechtvaardigheid?

Historiek

Nuerenberg Code in 1947 nav Nazi experimenten met mensen

- 10 regels: o.a. vrijwillige medewerking, voordelen voor maatschappij, minimale potentiële schade - Informed Consent (= geïnformeerde toestemming van participant)

Toepassing: informed consent Wordt ingevuld door participanten en/of wordt samen met de onderzoeker doorgenomen.

1. Ik begrijp dat het doel van dit onderzoek is: 2. Ik weet dat ik zal deelnemen aan volgende proeven of testen: 3. Ik weet dat er volgende risico's of ongemakken kunnen verbonden zijn aan mijn deelname 4. Ikzelf of anderen vinden eventueel baat bij dit onderzoek op volgende wijze: - Ik neem uit vrije wil deel aan dit onderzoek. - De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden en mogen gepubliceerd worden. - Mijn naam wordt daarbij niet gepubliceerd en de vertrouwelijkheid van de gegevens is in elk stadium van het onderzoek gewaarborgd. - Ik behoud het recht om op elk moment mijn deelname aan het onderzoek stop te zetten. Datum: Naam en handtekening van de participant: Naam en handtekening van de onderzoeker:

Ethische codes • National Commission for the Protection of Human Subjects of Biomedical and

Behavioral Research (°1974) • American Psychological Association: Code of Ethics • KULeuven: Ethische Commissie

(experimenten) Rol van onderzoeker: reflexiviteit

• Interpersoonlijk niveau: in regel ongelijke relatie tussen onderzoeker en participant: bijv. verschillende posities in samenleving, verschillende sociale rollen (onderzoeker heeft status van ‘expert’ of ‘professional’)

• Collectief niveau mogelijk belangenconflict tussen instituties en doelgroepen: bijv. universiteit, externe opdrachtgever, en doelgroep van onderzoek hebben niet dezelfde belangen (‘stakeholders’) Enkele aandachtspunten uit de onderzoekspraktijk:

• Sociale druk of beïnvloeding kunne op alle momenten van het onderzoeksproces plaatsvinden!

aandachtspunt tijdens probleemformulering (probleemstelling # onderzoeksopdracht), onderzoekopzet (keuze participanten en metingen) en rapportage (verantwoorde en evenwichtige conclusies)

• Wie heeft het eigendomsrecht op de onderzoeksresultaten? belang van vooraf goed onderhandelen en kleine letters van contract met opdrachtgevers!

• Belangenconflicten? bijv. onderzoek moet openbaar zijn (‘peer review’ principe) maar participanten hebben recht op privacy!

• Openlijk of verborgen onderzoek? Soms is volledige openheid niet mogelijk (bijv. ILO-onderzoek naar discriminatie door werkgevers)

• ‘Misbruik’ of ‘miscommunicatie’ van onderzoeksresultaten? Gedeelde verantwoordelijkheid tussen onderzoekers en belanghebbenden (‘stake holders’) voor communicatie en toepassing van onderzoeksresultaten in de samenleving

Auteur: Joyce Dateert van 2010-2011