Meer dan lekker

155
Meer dan lekker Gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van levensmiddelen

Transcript of Meer dan lekker

Page 1: Meer dan lekker

Meerdanlekker Gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van levensmiddelen

Page 2: Meer dan lekker
Page 3: Meer dan lekker

1

COLOFON

Auteurs:

dr. Henk van den Berg

ir. Corné van Dooren

dr. Stephan Peters

ir. Wieke van der Vossen-Wijmenga

dr. ir. Andrea Werkman

Eindredactie:

drs. Carolien Martens

ir. Valérie Klostermann

Interviews: Lisette de Jong

Tekstredactie: Heleen Ronner / Getik

Opmaak: Chris van der Wegen / De Reclamekamer

Druk: Deltabach grafimedia

Copyright ©2011, Stichting Voedingscentrum Nederland, 2e druk

Het tot stand komen van deze reader is gefinancierd

door het ministerie van Economische Zaken,

Landbouw en Innovatie

Voedingscentrum–eerlijkoveretenHet Voedingscentrum informeert consumenten over – en stimuleert hen tot een gezonde en meer duurzame

voedselkeuze. Het Voedingscentrum is de autoriteit die aan consumenten wetenschappelijk onderbouwde

en onafhankelijke informatie geeft over een gezonde, veilige en meer duurzame voedselkeuze. Het

Voedingscentrum bevordert gezond en duurzaam gedrag bij consumenten en stimuleert de industrie tot een

meer verantwoord voedselaanbod. Daarbij zoeken we de medewerking van lokale professionals en andere

relevante partijen.

Het Voedingscentrum draagt bij aan de agendering en meningsvorming door wetenschap, bedrijfsleven,

politiek en maatschappij en treedt daarin op als een verbindende kracht.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van de uitgever. Hoewel aan de samenstelling en productie van deze uitgave alle

zorg is besteed, aanvaardt de Stichting Voedingscentrum Nederland geen enkele aansprakelijkheid voor

schade voortvloeiend uit een eventuele foutieve vermelding in deze uitgave.

Page 4: Meer dan lekker

2

Page 5: Meer dan lekker

3

INLEIDING 5

HOOfDSTuK 1 VOEDING EN GEZONDHEID 9

1.1 Inleiding

Maak de gezonde keuze gemakkelijker 9

1.2 Voeding en gezondheid 14

1.3 Kleine stoffen, groot effect 19

1.3.1 Liever wat minder: verzadigd vet 23

1.3.2 Liever wat minder: zout 30

1.3.3 Liever iets meer: groenten en fruit 33

1.3.4.Liever iets meer: vis 38

1.3.5 Liever iets meer: voedingsvezel 40

1.4 Overgewicht 45

HOOfDSTuK 2 MICROBIëLE VOEDSELVEILIGHEID 59

2.1 Inleiding 59

2.2 Hygiëne 62

2.3 HACCP 66

2.4 Hygiëne code en overige kwaliteitssystemen 68

HOOfDSTuK 3VOEDSELVEILIGHEID - CONTAMINANTEN 75

3.1 Inleiding 75

3.2 Gewasbeschermingsmiddelen 78

3.3 Procescontaminanten: acrylamide en PAK’s 83

3.4 Milieuverontreiniging 88

HOOfDSTuK 4LEVENSMIDDELENADDITIEVEN (E-NuMMERS) 93

4.1 Inleiding 93

4.2 Normen voor additieven 94

4.3 E-nummers en definities 96

4.4 De EfSA en additieven 99

HOOfDSTuK 5 VOEDSELKWALITEIT EN DuuRZAAMHEID 103

5.1 Inleiding: wat is voedselkwaliteit 103

5.2 De overheid en voedselkwaliteit 106

5.3 Wat wil een bewuste consument? 110

5.4 Voedselkwaliteit in de praktijk 115

5.4.1. Eerlijke handel: de piramide

van verandering 115

5.4.2 Dierenwelzijn en marketingstrategie 118

5.4.3 Milieu, natuur en cultuur 122

5.5 Meerwaarden en certificering 127

HOOfDSTuK 6 ETIKETTERING 135

6.1 Inleiding 135

6.2 Wat mag op het etiket? 135

6.2.1 Voedingsclaims 137

6.2.2 Gezondheidsclaims 140

6.3 Wat moet op het etiket? 141

5

9

59

75

93

103

135

INHOUDSOPGAVE

Page 6: Meer dan lekker

44

Page 7: Meer dan lekker

5

INLEIDING

De overheid wil stimuleren dat er voldoende aanbod is van levensmiddelen die bijdragen aan een gezond

eetpatroon. “Wij vragen de voedingsmiddelenindustrie, handel, retail, catering en horeca om hun

voedselaanbod gezonder te maken.” Zo schrijven de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) in de nota ‘Gezonde voeding, van begin tot eind’ uit

2008. Belangrijkste wegen: enerzijds het verbeteren van de samenstelling van producten en anderzijds het

beter beschikbaar maken van gezonde voeding. Daarbij speelt de industrie natuurlijk een belangrijke rol.

Het Voedingscentrum stimuleert al jarenlang gezond innoveren, produceren en distribueren. Met allerlei

activiteiten en campagnes bevordert het gezonde productontwikkeling bij de levensmiddelenindustrie en het

opnemen van een gezond(er) aanbod bij horeca en retail. Bijvoorbeeld met de Jaarprijs Voedingscentrum en

een jaarlijks symposium voor kennisdeling.

Toekomstige professionals in de foodbranche, de studenten van nu, kunnen straks het verschil maken. Deze

reader is bedoeld om studenten en docenten te inspireren om de gezonde, bewuste keuze gemakkelijker te

maken. Het is een leidraad voor iedereen die gezondheid en duurzaamheid mee wil wegen bij het ontwikkelen

en / of verhandelen van producten. Vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, of omdat

consumenten en de overheid steeds vaker aan de industrie vragen om milieu- en dierenwelzijnaspecten, en

eerlijke handel zwaarder mee te wegen. En, om bij te dragen aan de preventie van overgewicht en andere

welvaartsziekten.

Deze reader is dan ook bedoeld om studenten en docenten te inspireren om de gezonde, bewuste keuze

gemakkelijker te maken. Het is een leidraad voor iedereen die gezondheid en duurzaamheid mee wil wegen

bij het ontwikkelen en of verhandelen van producten. Vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemerschap,

of omdat consumenten en de overheid steeds vaker aan de industrie vragen om milieuaspecten zwaarder mee

te wegen. En, om bij te dragen aan de preventie van overgewicht en andere welvaartsziekten.

Deze reader is gefinancierd door het ministerie van EL&I en samengesteld door de kennisspecialisten van het

Voedingscentrum. In elk hoofdstuk gaan kennisspecialisten van het Voedingscentrum in op de belangrijkste

onderwerpen op hun terrein. Ook staan er voorbeelden uit de praktijk bij. Ten slotte komen aan het begin van

de hoofdstukken prominente wetenschappers aan het woord. Bijvoorbeeld prof. dr. ir. Jaap Seidell en prof. dr.

ir. frans Kok, hoogleraren voeding en gezondheid.

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2010 samen gegaan met het ministerie van Economische Zaken (EZ) en heet tegenwoordig: ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Hoewel sommige nota’s afkomstig zijn van het voormalige ministerie van LNV, wordt dit ministerie in deze reader aangeschreven met de nieuwe naam EL&I.

Page 8: Meer dan lekker

6

“Aan productontwikkelaars en marketeers de uitdaging om zich niet te laten opjagen door korte

termijnsuccesjes, maar met handige oplossingen en ‘clevere’ campagnes te komen voor gezonde

basisproducten.” Prof. dr. ir. Frans Kok, hoogleraar voeding en gezondheid

De volgende onderwerpen komen achtereenvolgens aan bod:

GezondheidDe Wereldgezondheidsorganisatie riep in 2006 industrie en overheden op om de gezonde keuze gemakkelijker

te maken. Met de achtergrondinformatie uit deze reader, wordt het gemakkelijker om gehoor te geven aan

die oproep. Levensmiddelenproducenten kunnen in het productontwikkelingtraject gezondheidsaspecten,

zoals vetzuursamenstelling en zoutgehalte, structureel meenemen. Consumenten vinden gezondheid en

duurzaamheid belangrijk. Het is aan hen om die gezonde, duurzame keuze dan ook vaker echt te maken.

De industrie speelt daarbij een belangrijke rol door slimme innovaties en het verbeteren van het bestaande

aanbod. In Hoofdstuk 1 (Voeding en gezondheid) staat gezondheid centraal.

VeiligheidEen dierziekte of de vondst van dioxines in vis, leidt steevast tot ophef. Consumenten willen niet ziek worden

van eten en maken zich zorgen door dit soort nieuws. Studenten van nu hebben baat bij gedegen kennis van

voedselveiligheidsaspecten van eten en drinken. Spelers aan de productiekant (bijvoorbeeld fabrikanten) en de

verkoopkant (bijvoorbeeld supermarkten) kunnen met dit soort kennis veiligere, gezondere producten maken

en aanbieden. Voedselveiligheid komt aan bod in Hoofdstuk 2 (Microbiële voedselveiligheid) en in Hoofdstuk 3

(Voedselveiligheid – contaminanten).

AdditievenE-nummers en andere toevoegingen worden behandeld in Hoofdstuk 4 (Additieven). Wat is de regelgeving

op dit terrein en hoe kan de industrie bijdragen aan goede voorlichting om de gezonde, goed geïnformeerde

keuze te stimuleren?

Page 9: Meer dan lekker

7

DuurzaamheidBij maatschappelijk verantwoord ondernemen hoort ook het meewegen van de meerwaarden van voeding.

Diervriendelijker produceren, het milieu minder belasten, een eerlijke prijs betalen et cetera. Hoofdstuk 5

(Voedselkwaliteit en duurzaamheid) gaat over de ontwikkelingen op dit terrein. Informatie over keurmerken en

andere manieren om een gekozen beleid zichtbaar te maken voor consumenten staat in paragraaf 5.5.

EtiketteringHet etiket is een heel belangrijk voorlichtingsinstrument. Consumenten maken op basis van één oogopslag

soms al hun keuze. Wat mag wel en wat mag niet op het etiket? Als je kiest voor gezond innoveren, hoe doe

je dan je voordeel met die aanpak op het etiket? Over deze vragen gaat Hoofdstuk 6 (Etikettering).

PraktijkvoorbeeldenDeze reader bevat praktijkvoorbeelden over producten of campagnes waarbij extra aandacht is besteed

aan gezondheidsaspecten en/of duurzaamheid. Dit betekent niet dat het Voedingscentrum vindt dat dit

per definitie goede keuzes zijn of dat zij allemaal vallen in de categorie ‘voorkeursproducten’ van het

Voedingscentrum. Je kunt de praktijkvoorbeelden gebruiken voor een interessante discussie over de vraag of

en op welke manier ze een gezonde, meer duurzame keuze makkelijker maken. Ook kunnen ze inspireren om

kansen te zien voor de latere beroepspraktijk.

Maak de gezonde en duurzame keuze gemakkelijk.

Ga jij het verschil maken?

Stichting Voedingscentrum Nederland

Page 10: Meer dan lekker

88

Page 11: Meer dan lekker

9

HOOFDStUk1VOEDINGENGEzONDHEID Dr. Henk van den Berg en dr. ir. Andrea Werkman,

kennisspecialisten voeding, gezondheid en ziekte, Voedingscentrum

1.1Inleiding–MaakdegezondekeuzegemakkelijkerDit hoofdstuk is een inleiding in de voedingskunde en een leidraad om kansen voor gezond innoveren,

produceren en distribueren te leren zien en straks in je werk te benutten. Tijdens alle stappen van

het productieproces spelen gezondheidsaspecten een rol. Van de ontwikkeling van producten, denk

aan vetzuursamenstelling en zoutgehalte, tot in het schap, denk aan het aanbiedingenbeleid van een

supermarktketen. In die hele keten kan altijd iets verbeterd worden.

‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout, suiker of vet in zijn product,

en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het productieproces. Zo is hij beter

in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’ – Prof. Tiny van Boekel, hoogleraar

Productontwerpen en Kwaliteitskunde

Als consumentengedrag te voorspellen was door te vragen naar wensen en verlangens, dan was de keuze

voor een gezonder aanbod snel gemaakt. Het overgrote deel van de mensen wil het allerliefst gezond en

vitaal oud worden. Maar: helaas is er een wereld van verschil tussen die wens en de keuzes die de gemiddelde

Nederlander maakt uit het grote aanbod van producten. Het beïnvloeden van de keuze van consumenten

is een lastige uitdaging en gezond innoveren vraagt wat durf en risico. De grote maatschappelijke gevolgen

van te veel en verkeerd eten vragen om lef. Prof. dr. ir. Tiny van Boekel, hoogleraar Productontwerpen en

Kwaliteitskunde en prof. dr. ir. frans Kok, hoogleraar Voeding en Gezondheid, gaan in het begin van dit

hoofdstuk in op de rol van de industrie. Daarna volgt een theoretisch deel: in paragraaf 1.2 gaat het over

voedingsnormen en paragraaf 1.3 behandelt het belang van nutriënten. Het hoofdstuk eindigt met het thema

overgewicht (1.4). Prof. dr. ir. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid, vertelt aan het begin van die

paragraaf hoe je gezond kunt verkopen.

Page 12: Meer dan lekker

10

‘PrODUCtONtwIkkELAArSMOEtENDEtIjDkrIjGENtOtGOEDEOPLOSSINGENtEkOMEN’Soep met minder zout, kaas met een lager vetgehalte, biologische zuivel. De consument wil best gezond

en duurzaam eten, maar geen concessies doen aan kwaliteit en prijs. Productontwikkelaars staan voor de

uitdaging aan deze soms strijdige eisen tegemoet te komen. ‘Met voldoende tijd, energie en productkennis is

er veel mogelijk’, zegt Van Boekel.

De laatste jaren zijn er steeds meer fabrikanten die hun portfolio tegen het licht houden. Ze bekijken in

hoeverre de hoeveelheid vet, suiker of zout in hun producten omlaag kan, en of het mogelijk is duurzamer te

produceren. Het resultaat van deze exercitie begint zichtbaar te worden op het winkelschap. Zo is het gehalte

transvetzuren in veel margarines, chips en frites drastisch omlaag gebracht en bevatten sommige soepen en

sauzen minder zout.

Hoogleraar Productontwerpen Tiny van Boekel juicht deze initiatieven toe. ‘Je ziet dat er echt dingen

veranderen in het aanbod van fabrikanten. Dat is mede te danken aan initiatieven als de Taskforce

Verantwoorde Vetzuursamenstelling en het Ik Kies Bewust-logo, waar een stimulerende werking van uitgaat.’

tijdgevenSommige mensen zijn echter sceptisch over de inzet van fabrikanten om tot verbeteringen in het

productassortiment te komen. Zij vinden bijvoorbeeld dat gezonde en duurzame alternatieven soms erg lang

op zich laten wachten.

Van Boekel vindt deze kritiek niet op zijn plaats. ‘Wil je dat de consument gezonde en duurzame

productvarianten koopt, dan moeten ze qua smaak, houdbaarheid en prijs gelijk zijn aan het uitgangsproduct.

Dat is niet zo eenvoudig te realiseren. Bij productontwikkeling heb je met verschillende factoren te maken

die elkaar beïnvloeden. Verlaag je bijvoorbeeld het zoutgehalte, dan heeft dat niet alleen effect op de smaak

van het product, maar ook op de textuur en de houdbaarheid. Productontwikkelaars moeten dan ook de tijd

krijgen om tot goede oplossingen te komen’, licht hij toe.

Overigens kosten veranderingsprocessen ook los van de productontwikkeling soms tijd. ‘Wil je bijvoorbeeld

een flinke zoutverlaging doorvoeren in je producten, dan moet je de consument eerst laten wennen aan een

minder zoute smaak. Dat kan alleen door het zoutgehalte geleidelijk aan terug te dringen’, benadrukt Van

Boekel.

ProductkennisBehalve tijd, energie en kennis van consumententrends is bij productontwikkeling een gedegen productkennis

een voorwaarde voor succes. ‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout,

Prof. dr. ir. Tiny van Boekel is hoogleraar Productontwerpen en Kwaliteitskunde aan

Wageningen universiteit en onderzoeksdirecteur van onderzoekschool VLAG (Voeding,

Levensmiddelentechnologie, Agrobiotechnologie en Gezondheid).

INtErVIEw

Page 13: Meer dan lekker

11

suiker of vet in zijn product, en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het

productieproces. Zo is hij beter in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’, zegt

Van Boekel.

De hoogleraar benadrukt dat de productontwikkelaar alleen verantwoordelijk is voor de samenstelling

van zijn product en niet direct voor het dagelijkse voedselpakket van de consument. ‘Wel moet de

productontwikkelaar het aandeel van zijn product in de dagelijkse voeding kennen. Ook moet hij een idee

hebben of en zo ja hoe dit aandeel verkleind of vergroot kan worden. Hij kan echter niet weten hoe zijn

product het totale consumptiepatroon van de consument beïnvloedt. Eetgedrag wordt immers bepaald door

allerlei factoren en producten tegelijk’, aldus Van Boekel.

Ten opzichte van de productontwikkelaar zijn supermarkten en food-marketeers meer in de gelegenheid

invloed uit te oefenen op het eetgedrag van de consument. ‘Supermarkten kunnen de keuze van de

consument sturen door de positie op het schap of door mensen recepten en combinaties van gezonde

producten aan te bieden. food-marketeers kunnen in campagnes de gezonde keuze benadrukken bij de

consument’, illustreert de hoogleraar.

BottleneckDe industrie is op de goede weg bij het verbeteren van de productportfolio, vindt Van Boekel. Toch is er

nog een wereld te winnen. ‘Behalve gezondheid moet ook duurzaamheid meer betrokken worden in

productontwikkeling. Dat gebeurt nu nog te weinig. De huidige voedselvoorziening vormt een grote belasting

voor het milieu. De bottleneck is dat consumenten vinden dat hieraan wat moet gebeuren, maar niet willen

inleveren op gemak en ook niet meer willen betalen voor een product. fabrikanten komen hierdoor in

een spagaat terecht. De ontwikkeling naar een meer duurzame voedselproductie zou vanuit de overheid

gestuurd moeten worden. Die kan een maatschappelijke discussie op gang brengen en ervoor zorgen dat alle

fabrikanten duurzamer gaan werken.’

Een ander verbeterpunt zijn de logo’s en productetiketten die consumenten moeten helpen kiezen voor

gezonde(re) voedingsmiddelen. ‘Deze worden nog te vaak verkeerd begrepen. Zo weet lang niet iedereen wat

hij met het energielabel aanmoet. Ook weet niet elke consument dat een logo als Ik Kies Bewust bedoeld is

om te kiezen tussen producten binnen een productcategorie, en niet tussen productcategorieën. Verder zou

het goed zijn als er op termijn één eenduidig logo kwam.’

tourdeforceOf het nu gaat om gezonde producten of duurzaam geproduceerde voedingsmiddelen: fabrikanten moeten

er niet alleen uit commerciële overwegingen aan beginnen, benadrukt Van Boekel. ‘Productontwikkelaars

moeten zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en verantwoording af kunnen en

willen leggen over hun product. Pas dan kun je de tijd en energie opbrengen die nodig is om deze tour de

force tot een succes te brengen.’

Page 14: Meer dan lekker

12

‘PrODUCtONtwIkkELAArSENMArkEtEErSMOEtENMEtCLEVErEOPLOSSINGENkOMENVOOrGEzONDEBASISPrODUCtEN’Steeds meer consumenten komen erachter dat voedsel méér is dan alleen lekker eten. Producten moeten goed

zijn voor je lichaam en als het even kan rekening houden met onze kwetsbare planeet. Volgens frans Kok

kunnen voedingsmiddelenfabrikanten en retailers deze trend stimuleren, bijvoorbeeld met slimme campagnes

voor gezonde basisproducten.

Voeding fungeerde eeuwenlang vooral als brandstof om het lichaam aan de praat te houden. Gezonde en

duurzame producten waren alleen weggelegd voor de hogere sociale milieus. Alleen deze mensen konden

zich zulke voedingsmiddelen permitteren. Behalve een goed gevulde portemonnee, hadden zij ook een goed

gevulde maag en daarmee ruimte in hun hoofd om na te denken over wat zij in hun mond stopten.

Volgens hoogleraar frans Kok zijn de tijden veranderd. ‘Je ziet dat tegenwoordig ook mensen in lagere sociale

klassen gaan beseffen dat je van een overmaat aan calorieën overgewicht krijgt en dat teveel vet, zout en

suiker niet gezond is. Ook merk je dat de consument steeds meer doordrongen raakt van de kwetsbaarheid

van onze planeet. Wij kopen thuis bijvoorbeeld duurzaam gekweekte vis en ik hoor van productontwikkelaars

en andere professionals in mijn netwerk dat er steeds meer vraag is naar milieu- en diervriendelijke of fair

trade producten. Ook in reclamespotjes en programma’s van politieke partijen worden gezondheid en

duurzaamheid vaak genoemd.’

De kredietcrisis doet volgens Kok weinig af aan deze trend. ‘Als het economisch wat minder gaat, zie je wel

even een kleine terugval in de verkoop van bijvoorbeeld diervriendelijke producten. Maar op de lange termijn

denk ik dat de aandacht voor gezondheid en duurzaamheid blijvend is.’

windowdressingDe voedingsmiddelenindustrie, retail en foodservice kunnen én moeten deze ontwikkelingen nog meer

stimuleren dan ze al doen, vindt de hoogleraar. Initiatieven als het Convenant Overgewicht en de Taskforce

Zout leveren op de korte termijn te weinig op. ‘Er zijn veel organisaties bij aangesloten, maar soms vraag

ik me af of dit niet vooral omwille van window dressing is dan uit serieuze overwegingen. Het Convenant

Overgewicht bijvoorbeeld bestaat al een hele tijd, maar toch zijn er nog steeds fabrikanten die zich niet

houden aan actiepunten als een ‘kleinere portiegrootte’. Er worden bijvoorbeeld nog steeds snacks in

Prof. dr. ir. frans Kok is hoogleraar Voeding en Gezondheid en hoofd van de afdeling

humane voeding aan Wageningen universiteit. Hij is daarnaast voorzitter van de commissie

Nieuwe Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad en lid van de Beraadsgroep

Voeding van de Gezondheidsraad.

INtErVIEw

Page 15: Meer dan lekker

13

twee-stuks verpakkingen verkocht. Een ander voorbeeld is de Taskforce Zout, die een voorstel presenteerde

met een weinig ambitieuze doelstelling van 12% zoutvermindering in 2010 ten opzichte van 2006. Een

stappenplan ontbrak. Daarmee boek je geen succes.’

Dat het anders kan, bewijst de Taskforce Verantwoorde Vetzuursamenstelling: ‘De gehaltes verzadigd en

transvet in bijvoorbeeld snacks zijn de afgelopen jaren flink omlaag gegaan, en een groot gedeelte van de

snackbars in ons land frituurt nu in verantwoord vet. Het Productschap Margarine, Vetten en Oliën heeft hierin

een belangrijke rol gespeeld.’

SnelgeldverdienenHet valt Kok op dat fabrikanten te veel focussen op functional foods. ‘Met zulke spannende, innovatieve

producten kun je in korte tijd veel geld verdienen. Maar echte gezondheidswinst behaal je pas door ervoor

te zorgen dat mensen minder calorieën binnenkrijgen en gevarieerder eten, en door het basispakket

voedingsmiddelen gezonder te maken. Dat wil zeggen: een betere vetzuursamenstelling, minder toegevoegde

suikers, minder zout en meer voedingsvezels.’

Ook voor retailers en food service-bedrijven is er nog een slag maken. ‘Zij kunnen een voorbeeld nemen

aan het Verenigd Koninkrijk. Daar wordt de consument in de supermarkt en bedrijfskantine aan de hand

genomen bij de keuze voor verantwoorde voedingsmiddelen. Supermarkten in Nederland fungeren vooral als

doorgeefluik tussen fabrikant en consument.’

Kok vindt dat de politiek zich meer moet bemoeien met gezondheid en duurzaamheid. ‘Het is prima dat de

regering de marktpartijen zelf verantwoordelijkheid laat dragen, maar het is nu te vrijblijvend. De overheid

moet daarom met deadlines komen en waar nodig met regelgeving als doelstellingen binnen Taskforces

en andere initiatieven niet gehaald worden. Ook kan zij de voedingsmiddelensector ondersteunen met

voorlichting aan consumenten over gezonde en duurzame voeding. Verder moet er één logo voor gezonde

voedingsmiddelen komen met scherpe criteria die aansluiten bij de Richtlijnen Goede Voeding.’

BalansvindenDe voedingsmiddelenindustrie, retailers en foodservice-bedrijven moeten proberen een goede balans

te vinden tussen economische, gezondheids- en duurzaamheidsbelangen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat

langetermijnplannen, zoals komen tot een gezond en duurzaam basispakket voedingsmiddelen, uiteindelijk

het meest opleveren. Dat komt niet alleen de volksgezondheid en onze planeet ten goede, maar ook het

imago van voedingsmiddelenproducent, retailer en foodservice-organisatie. Aan productontwikkelaars en

marketeers de uitdaging om zich niet te laten opjagen door kortetermijnsuccesjes, maar te komen met

handige oplossingen en clevere campagnes voor gezonde basisproducten.’

Page 16: Meer dan lekker

14

1.2VOEDINGENGEzONDHEIDuit schattingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat per jaar ongeveer

40.000 nieuwe gevallen van ouderdomsdiabetes, hart- en vaatziekten en kanker toe te schrijven zijn aan een

ongezond voedingspatroon. Een ongezond eetpatroon en het ontstaan van overgewicht zijn de grootste

bedreiging voor de volksgezondheid. Dit komt vooral omdat we te veel of verkeerd eten. Vooral te veel

verzadigde vetzuren en transvetzuren en te weinig vis, groente en fruit spelen een rol (RIVM, 2004). In

paragraaf 1.3 komen de voedingstoffen aan bod waarmee veel gezondheidswinst te boeken valt.

GevolgenvaneenongezondeetpatroonHet eten dat men eet bepaalt - naast andere leefstijlfactoren zoals roken, bewegen en erfelijke

factoren - de gezondheid, groei en ontwikkeling van mensen. Het eetpatroon, dat is de combinatie

en hoeveelheid van diverse soorten voedingsmiddelen, bepaalt zo deels de richting en de grootte van

deze invloed. De totale voeding speelt een rol bij het ontwikkelen, bevorderen, remmen of beheersen

van belangrijke lichaamsprocessen. Bij een ongezond eetpatroon kan die rol negatief zijn. Denk aan

de ontwikkeling van chronische ziekten zoals diabetes type II of hart- en vaatziekten (zie figuur 1). De

Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2003) heeft in kaart gebracht hoe groot de invloed van voeding op

verschillende ziektes is. Dit is op www.who.org terug te vinden, in de literatuurlijst vind je een directe link.

Figuur 1.1 De invloedsferen van voeding.

Haren, nagels, huid

Tandgezondheid

Alcoholisme

Zwangerschap en lactatie

Groei: peuter, kleuter, jongvolwassenheid

Veroudering

Sport

Gewrichten

Overgewicht en obesitas

Diabetes melitus type 2

Kanker

Metabool syndroom

Botontkalking / osteoporose

Ondervoeding

Eetstoornissen

Leverziekten

Galaandoeningen

Onsteking

Maagdarmziekten

Allergie en voedselintolerantie

Immuniteit- weerstand

Ooggezondheid (visueel)

Hersenen

Bloeddruk

Hart- en vaatziekten

Arteriosclerose

zenuwstelsel

VOEDING

Page 17: Meer dan lekker

15

VanVoedingsnormennaarSchijfvanVijfRuim 90% van de Nederlanders kent de Schijf van Vijf, het voorlichtingsinstrument van het Voedingscentrum

voor een gezond eetpatroon. 32% vindt dat de Schijf van Vijf helpt om gezonder te eten. Dit simpele model

en de andere adviezen van het Voedingscentrum aan consumenten zijn gebaseerd op de Voedingsnormen

van de Gezondheidsraad. In Nederland kijkt de Gezondheidsraad namelijk hoeveel energie en voedingsstof-

fen mensen nodig hebben voor groei en ontwikkeling en het behouden van een goede gezondheid. Deze

Voedingsnormen zijn een verzamelnaam voor een aantal referentiewaarden zoals de gemiddelde behoefte, de

aanbevolen hoeveelheid (ADH), of wanneer geen gemiddelde behoefte kan worden vastgesteld, het adequate

niveau van inneming (AI), en de aanvaardbare bovengrens van inneming (AB). De inneming is de hoeveelheid

die iemand door wat hij of zijn dagelijks eet en drinkt binnenkrijgt.

Een inneming op het niveau van de ADH voorziet in de behoefte van vrijwel alle personen (97.5%) in een

bepaalde groep, afhankelijk van leeftijd en geslacht, en wordt berekend uit de gemiddelde behoefte, rekening

houdend met de variatie in de behoefte tussen personen. Het niveau van de AI is een schatting op basis van

het beschikbare onderzoek, van de laagste hoeveelheid van een voedingsstof die toereikend lijkt te zijn voor

vrijwel alle mensen in een groep. De AI ligt meestal hoger dan de aanbevolen hoeveelheid omdat vanwege

de onzekerheden een ruimere marge is ingebouwd (zie figuur 2). Daarnaast is voor veel stoffen de AB

vastgesteld. Dit is het hoogste niveau van inneming waarbij, volgens de momenteel beschikbare gegevens,

géén schadelijke effecten waargenomen of te verwachten zijn. Meer informatie over de definities en de

toepassing van referentiewaarden staat in de inleidingen van rapporten van de Commissie Voedingsnormen

van de Gezondheidsraad.

Figuur 1.2 Schematisch verband tussen de individuele inneming en de kans op een ongewenst effect als gevolg van een te

lage of een te hoge inneming (Gezondheidsraad, 2000).

GEMIDDELDEBEHOEFTE

AANBEVOLENHOEVEELHEID

ADEQUATE INNEMING ***

AANVAARDBAREBOVENGRENS

VAN INNEMING

NOAEL*

2SD (behoefte)

onzekerheidsfactor

Inneming

Kan

s o

p o

ng

ewen

st v

oo

rzie

nin

gsn

ivea

u

onzekerheids-factor

LOAEL**

?

De

NO

AEL

(no

obse

rved

adv

erse

eff

ect

leve

l) is

het

hoo

gste

niv

eau

van

inne

min

g w

aarb

ij gé

én e

ffec

ten

van

over

dose

ring

zijn

waa

rgen

omen

De

LOA

EL (l

owes

t ob

serv

ed a

dver

se e

ffec

t le

vel)

is h

et la

agst

e ni

veau

van

inne

min

g w

aarb

ij ef

fect

en v

an o

verd

oser

ing

zijn

waa

rgen

omen

De

adeq

uate

inne

min

g za

l mee

stal

hog

er z

ijn d

an d

e aa

nbev

olen

hoe

veel

heid

(wan

neer

de

ze v

ast

te s

telle

n zo

u zi

jn g

ewee

st)

* ** ***

Page 18: Meer dan lekker

16

VannormennaarconcreteadviezenDe Voedingsnormen alleen zijn niet voldoende om adviezen te geven voor een gezond eetpatroon. Het

gezondheidseffect van bijvoorbeeld groente en fruit is meer dan alleen een bijdrage aan de dagelijks

aanbevolen hoeveelheid vitamine C en foliumzuur. Een gezonde voeding is meer dan een verzameling

voedingsstoffen. Ook de onderlinge verhouding van de energieleverende macronutriënten aan de totale

energie-inneming, dus de aanbevolen energiepercentages vet, koolhydraten en eiwit, en de combinatie van

voedingsmiddelen uit de verschillende productgroepen binnen het (totale) voedingspatroon zijn belangrijk.

Daarom stelt de Gezondheidsraad richtlijnen op waarbij al die factoren wel meegewogen worden. Deze

richtlijnen worden wel aangeduid als ‘food based dietary guidelines’, in het Nederlands de Richtlijnen Goede

Voeding (RGV; Gezondheidsraad 2006). Het Voedingscentrum werkt die verder uit in abstracte Richtlijnen

Voedselkeuze en de Aanbevolen Hoeveelheden met bjivoorbeeld concreet het aantal boterhammen

voor een man van 35 jaar. Vooral deze laatste stap biedt echt handvatten bij het kiezen. Dus niet: eet

30 gram vezels per dag, maar: eet 2 ons groente en 2 stuks fruit per dag. Kies voor volkoren producten.

Belangrijkste voorlichtingsinstrumenten: de Schijf van Vijf met de vijf bijbehorende regels en de ‘tabel

aanbevolen hoeveelheden voedingsmiddelen’. Op www.gezondheidsraad.nl vind je meer informatie over de

totstandkoming van de richtlijnen en de gehanteerde definities; zoek op ‘richtlijnen’.

Basisvoedingsmiddelenenniet-basisvoedingsmiddelenIn de Richtlijnen Voedselkeuze (Voedingscentrum, 2009) wordt een onderscheid gemaakt tussen basis- en

niet-basis voedingsmiddelen. Basisvoedingsmiddelen zijn vooral de groepen met producten met een relatief

hoog gehalte essentiële voedingstoffen ten opzichte van de hoeveelheid geleverde energie. De groepen

basisvoedingsmiddelen (tabel 1) vormen met elkaar de Schijf van Vijf. Overige producten zoals snacks, sauzen,

et cetera worden ‘niet-basisvoedingsmiddelen’ genoemd omdat ze voornamelijk energie leveren en niet veel

bijdragen aan de voorziening met microvoedingsstoffen. Populair aangeduid: producten met meer ‘lege

calorieën’.

Tabel 1.1 Productgroepen in de Schijf van Vijf

*Productgroepen zijn groepen van voedingsmiddelen die wat betreft samenstelling en gebruik vergelijkbaar zijn.

PRODUCTGROEP* BRON VAN

Groente en fruit Vitamine C, foliumzuur, mineralen

(o.a. kalium), vezel, bioactieve stoffen

Brood en aardappelen, pasta, rijst, peulvruchten Koolhydraten, eiwit, vezel, B-vitamines, mineralen

Melk(producten), kaas en vlees(waren), vis, kip,

eieren en vleesvervangers

Eiwit, mineralen (o.a. calcium en ijzer), B-vitamines

en visvetzuren

Smeer- en bereidingsvetten Essentiele vetzuren, vitamine A,D en E

Dranken Water

Page 19: Meer dan lekker

17

Drie-indelingvanhetVoedingscentrum:voorkeur,middenweg,bijuitzonderingOok binnen de basisvoedingsmiddelen is nog een heel scala aan keuzemogelijkheden. Hierbij worden per

productgroep producten onderverdeeld in drie categorieën. Producten die een goede bijdrage leveren aan het

binnenkrijgen van alle voedingsstoffen krijgen de kwalificatie ‘bij voorkeur’. Producten die minder goed scoren

in de bijdrage aan de voedingsstoffenvoorziening worden ingedeeld in de categorie ’middenweg’. Tot slot is

er de categorie ‘bij uitzondering’. Die is er voor producten die relatief veel zout of verzadigd vet bevatten, of

weinig voedingsvezel.

De productsamenstelling is doorslaggevend voor de plaats in de drie-indeling. Het Voedingscentrum gebruikt

daarbij bij basisvoedingsmiddelen criteria voor die nutriënten die van belang zijn voor de preventie van

chronische ziekten, zoals verzadigd vet en transvetzuren, zout, of, positief, de hoeveelheid vezels. Voor niet

basisvoedingsmiddelen is energie, dus het aantal calorieën het belangrijkste criterium. Toegevoegde suikers

zijn als criterium opgenomen in bijvoorbeeld de productgroep fruit, sappen en melkproducten omdat daar

toegevoegde suikers die de energetische waarde verhogen, vermijdbaar zijn.

Vaak zijn de criteria specifiek gemaakt per productgroep. Appels met peren vergelijken gaat in dit geval nog

gemakkelijk, maar bij veel producten is bijvoorbeeld de hoeveelheid zout zo verschillend, dat je criteria alleen

kunt opstellen voor producten die op elkaar lijken. Voor het meest recente overzicht van alle criteria en van

de plaatsing van producten, zie de website van het Voedingcentrum > zoekterm: Richtlijnen Voedselkeuze. In

paragraaf 1.3 vind je meer informatie over de gezondheidseffecten van bijvoorbeeld te veel verzadigd vet en

zout.

Verbeterde samenstellingDoor een verbetering van de samenstelling kan een product uit de categorie ‘bij uitzondering’ naar

‘middenweg’ verschuiven. Denk bijvoorbeeld aan frites met minder verzadigd vet en calorieën.

Page 20: Meer dan lekker

18

tabelaanbevolenhoeveelhedenperdagTen slotte worden de Richtlijnen Voedselkeuze gebruikt om voor verschillende leeftijdsgroepen de tabel

‘aanbevolen hoeveelheden (basis)voedingsmiddelen’ op te stellen in portiegrootte (grammen) per dag.

uitgangspunt daarbij is het Nederlandse voedingspatroon. Voor de meest actuele tabel, ga naar:

www.voedingscentrum.nl > zoekterm: Richtlijn Voedselkeuze.

Gezondheidslogo’sDe criteria van het Voedingscentrum helpen de industrie om het aanbod gezonder te maken.

Gezondheidslogo’s als het Keuze Klavertje van Albert Heijn (AH) en het Ik Kies Bewust (IKB) logo gebruiken

deze criteria als uitgangspunt om producten al dan niet als de gezonde keuze te bestempelen. De criteria bij

het AH Keuze Klavertje zijn strenger dan die van het IKB, omdat bij IKB zowel ‘voorkeur’ als ‘middenweg’

producten een logo kunnen krijgen, Bij het Keuze Klavertje zijn dit voornamelijk de voorkeursproducten. Het

gebruik van logo’s kan de verkoop van een product stimuleren.

Vanuit het ministerie van VWS is aangedrongen tot het harmoniseren van de criteria voor indelingen binnen

productgroepen. Deze harmonisatie vormt de basis voor plannen voor een gezamenlijk logo in Nederland.

Page 21: Meer dan lekker

19

1.3kLEINEStOFFEN,GrOOtEFFECtChips met wat minder calorieën en verzadigd vet, vleeswaren met visvetzuren of een fruitdrankje met extra

vezels: zetten dat soort noviteiten zoden aan de dijk? En wegen de kosten tegen de baten op? Het lijkt

zo simpel: verminder ongezonde stoffen in producten en zorg dat er zoveel mogelijk vezels, vitamines en

mineralen in zitten. Het is soms gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is bijvoorbeeld best lastig om een

croissant met weinig verzadigd vet te maken. Of: om een soep te verkopen die niet als vanouds smaakt.

Maar: vaak is er echt veel gezondheidswinst te boeken als je niet te veel denkt in beperkingen. Denk aan het

verbeteren van snacks door te frituren in goed vet.

In de komende paragrafen lees je waarom bij bepaalde stoffen en voedingsmiddelen een paar (micro)gram

echt een belangrijk verschil uitmaakt. Bij een aantal is het zaak om de consumptie te verminderen (liever iets

minder) en van een aantal juist om het te stimuleren (liever iets meer).

Gezond kant-en-klaar, kan dat? De consument wil gemak, dus het gaat goed met kant-en-klaar. De bestedingen zijn tussen 2002 en 2008 met 51% gestegen. Volgens cijfers

van het onderzoeksbureau GfK koopt 94% van de Nederlanders wel eens een kant-en-klaarmaaltijd. Gemiddeld 1,6 keer per maand. Met

het verbeteren van het aanbod valt dus veel gezondheidswinst te boeken. Bovendien: 70% van de Nederlanders zegt zelden of nooit kant-

en-klaar te kiezen. Imagoverbetering kan dus een goed argument zijn om nieuwe, gezondere producten op de markt te brengen en / of het

bestaande aanbod te verbeteren.

De richtlijnen voor een goede kant-en-klaarmaaltijd zijn simpel:

1. Gebruik geen goedkoop, slecht (verzadigd) vet.

2. Zorg voor ten minste 150 gram groente.

3. Bereid de maaltijd zo, dat vezels en vitamines zo veel mogelijk bewaard blijven.

4. Zorg dat de maaltijd tussen de 400-700 kcal levert.

5. Zorg dat de maaltijd niet te veel zout bevat.

Er liggen in het schap nieuwe en bestaande producten die ontwikkeld zijn volgens deze richtlijnen en dus gewoon voldoen aan de criteria

van het Voedingscentrum. Maar: er zijn ook erg veel maaltijden die niet goed scoren. Dit zijn juist de populaire varianten als lasagne en pizza.

Lekker vertrouwd, vet en zout, deze zogenaamde ‘hardlopers’. De Consumentenbond ontdekte in 2007 bijvoorbeeld een pizza die 9 gram

zout levert. Dat is 1,5 keer het door de Gezondheidsraad geadviseerde maximum per dag.

Producenten en retailers kunnen nog veel doen om het aanbod te verbeteren en de gezonde vraag te stimuleren. De wil is er. Tijdens het

symposium Gezonder Kant en Klaar (georganiseerd door het Voedingscentrum) in 2008 zei Nicole Horsmans, category manager bij Super de

Boer: “Wij zijn er serieus mee bezig en ik merk dat onze leveranciers er ook van alles aan doen.” Maar, het lukt volgens Horsmans niet één,

twee, drie om van een gezonde maaltijd ook een hardloper te maken. Of, om van zo’n hardloper als pizza zo te verbeteren dat deze in de

voorkeurscategorie van het Voedingscentrum valt. Maar, toch zien zij en haar branchegenoten genoeg mogelijkheden om kleine stappen

te zetten. Er zijn producenten die de samenstelling van populaire producten verbeteren door minder verzadigd vet en zout te gebruiken.

Ook zijn er productiemethodes die zorgen voor meer vitamine- en vezelbehoud. Aan de retailkant zijn er ook beproefde gezonde successen.

Bijvoorbeeld een combinatieaanbieding, zoals een bamimaaltijd waarbij je een gratis bakje rauwkost krijgt. Sommige producten zullen nooit

de gezonde keuze worden. Een methode om de gezonde vraag te stimuleren kan ook zijn: op de verpakking aangeven welke producten

verstandige keuzes zijn en welke je beter bij uitzondering kunt kiezen. Een gezamenlijke aanpak zal op sommige terreinen pas voor echte

grote verbeteringen kunnen zorgen. Bijvoorbeeld als het gaat om zoutreductie.

Praktijkvoorbeeld

Page 22: Meer dan lekker

20

NutriëntenEen mens heeft eten nodig om te kunnen functioneren. Enerzijds levert eten het lichaam energie op (uit de

zogenaamde macronutriënten) en anderzijds de benodigde voedingsstoffen (de zogenaamde micronutriënten).

Hieronder volgt een beknopte uitleg:

MacronutriëntenDe vier macronutriënten voor het lichaam zijn vet, eiwit, koolhydraten en alcohol. De samenstelling van de

voeding uit deze vier bepaalt dus hoeveel energie iemand binnenkrijgt. De 4 verschillende macronutriënten

leveren allemaal een andere hoeveelheid energie. Deze energie wordt uitgedrukt per gram in calorie (cal) of

Joule (J) (hier tussen zit een factor 4.2).

Hoeveel energie?

De hoeveelheid energie in een voedingsmiddel hangt af van de hoeveelheid koolhydraten, vetten, eiwitten en

alcohol.

1 gram vet levert 9 kcal / 37 kJ

1 gram alcohol levert 7 kcal / 29 kJ

1 gram koolhydraten levert 4 kcal/ 17 kJ

1 gram eiwit levert 4 kcal / 17 kJ

Vet

Vetten in de voeding bestaan uit een verbinding tussen vetzuren en glycerol. Er zijn drie soorten vet te

onderscheiden die ieder hun uitwerking hebben op de gezondheid:

Verzadigd vet is ‘hard’ vet waarbij de vetzuren voornamelijk uit verzadigde vetzuren bestaan. Dit komt

vooral voor in dierlijke producten en zijn vaak als ‘verborgen vet’ aanwezig in gebak en snacks.

Onverzadigd vet is ‘zacht’ of vloeibaar vet, waarbij de vetzuren voornamelijk uit onverzadigde vetzuren

bestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan olijfolie.

Transvet wordt gevormd tijdens industriële harding (hydrogeneren) van oliën en is van nature in kleine

hoeveelheden aanwezig in het vet van herkauwers (bijvoorbeeld runderen en schapen).

Meer hierover in paragraaf 1.3.1.

Eiwit

Eiwit in de voeding is belangrijk, omdat het naast calorieën ook aminozuren levert. Aminozuren zijn

bouwstenen voor het eiwit in lichaamscellen, zoals huid, spieren, botten en bloed, Het lichaam heeft

aminozuren nodig om nieuwe cellen te maken en oude cellen te vernieuwen. Ook gebruikt het lichaam

aminozuren om bepaalde stoffen te maken, zoals afweerstoffen en hormonen. Sommige aminozuren kan het

lichaam zelf maken. Andere moeten uit het eten komen. Deze aminozuren heten ‘essentiële aminozuren’.

In de voeding komt eiwit voor in vlees, vis, zuivel en eieren, maar ook in plantaardig voedsel zoals brood,

noten, bonen en linzen.

Page 23: Meer dan lekker

21

Koolhydraten

Koolhydraten leveren een belangrijke deel van de energie voor het lichaam, tussen de 40 en 70% van de

energie komt uit koolhydraten.

Koolhydraten zitten vooral in brood, aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten. Koolhydraten zijn onder te

verdelen in verteerbare koolhydraten (zetmeel en suikers) en niet-verteerbare koolhydraten (voedingsvezels).

Het lichaam maakt glucose (suiker) van de verteerbare koolhydraten en via de darmen komt dit in het bloed en

bij de organen terecht. Glucose is een heel belangrijke energiebron voor de hersenen.

Voedingsvezels (niet-verteerbare koolhydraten) zorgen voor een ‘vol gevoel’, zo helpen ze op gewicht te

blijven. Ook zijn ze goed voor de stoelgang.

Alcohol

Alcohol in bier, wijn, sterke drank levert vooral veel calorieën. Het is geen noodzakelijk voedingsstof. De

precieze hoeveelheid calorieën hangt af van de hoeveelheid alcohol en suikers die in de drank zit.

MicronutriëntenDe samenstelling van de voeding bepaalt in welke mate de micronutriënten (vitamines en mineralen) in het

lichaam terecht komen. Het lichaam heeft vitamines en mineralen nodig om goed te functioneren. Een aantal

belangrijke micronutriënten en bronnen uit de voeding staan hieronder weergegeven.

Vitamines

Er zijn 13 verschillende vitamines bekend: vitamine A, de vitamines van het B-complex en vitamine C, D, E en

K. Alleen vitamine D wordt onder invloed van zonlicht in de huid gemaakt en bacteriën in de darm kunnen

een deel van het benodigde vitamine K aanmaken. De rest moet uit de voeding komen.

Vitamine A: Vlees en vleeswaren, zuivelproducten, vis en eidooier. Deze vitamine wordt

toegevoegd aan margarine, halvarine en bak- en braadproducten.

Voorloper vitamine A: Groenten zoals worteltjes, koolsoorten, donkergroene bladgroente zoals

andijvie en geel of oranje gekleurde vruchten.

Vitamine B1: Brood en graanproducten, aardappelen, groente, vlees en vleeswaren, melk

en melkproducten.

Vitamine B2: Melk en melkproducten, maar ook in vlees, vleeswaren, groente, fruit,

brood en graanproducten.

Vitamine B3 (niacine): Vlees, vis, volkorengraanproducten, groente en aardappelen.

Vitamine B5 (pantotheenzuur): Vlees, eieren, volkorenproducten, peulvruchten, melk en melkproducten en

groenten en fruit zijn bronnen van vitamine B5.

Vitamine B6: Vlees, eieren, vis, brood en graanproducten, aardappelen, peulvruchten,

groente, melk, melkproducten en kaas.

Vitamine B8: Eieren, lever, melk, noten en pinda’s.

foliumzuur (Vitamine B11): (Groene) groenten, brood, aardappelen, (orgaan-)vlees en zuivelproducten.

Vitamine B12: uitsluitend in dierlijke producten zoals melk, melkproducten, vlees,

vleeswaren, vis en eieren.

Page 24: Meer dan lekker

22

Vitamine C: fruit, groente en aardappelen, met name in koolsoorten, citrusfruit, kiwi’s,

bessen en aardbeien.

Vitamine D: Maakt het lichaam zelf onder invloed van zonlicht (ultraviolette straling).

Maar ook nog uit de voeding: vitamine D-3 zit vooral in vette vis zoals

paling, haring, zalm, makreel en bokking; en als toevoeging aan halvarine,

margarine en bak- en braadproducten,

Vitamine E: Plantaardige oliën, dieethalvarine, dieetmargarine, brood, graanproducten,

noten, zaden, groenten en fruit.

Vitamine K: Groene bladgroenten, melk en melkproducten, vlees, eieren, granen,

groenten en fruit. Daarnaast kunnen bacteriën in de dikke darm ook een

vitamine K aanmaken die dezelfde werking heeft.

MineralenDe meest bekende mineralen zijn: kalk of calcium, natrium, kalium en magnesium. Daarnaast heeft het

lichaam zeer kleine hoeveelheden nodig van ijzer, jodium, zink, koper, mangaan, chroom en molybdeen.

Calcium: Melk, melkproducten, kaas en groente, noten en peulvruchten.

fosfor: Melk, melkproducten, kaas, vis, vlees, peulvruchten en volkorenproducten.

Kalium: Groente en fruit, aardappelen en vlees, maar ook in brood, melk en noten.

Natrium: Zit van nature voor in voedingsmiddelen maar wordt vaak in de vorm van

zout (NaCI) toegevoegd in de fabriek of thuis.

Magnesium: Brood en graanproducten, groente, melk en melkproducten en vlees.

Chroom: Groenten, fruit en volkoren graanproducten

IJzer: Komt in twee vormen voor als heem-ijzer en als non-heem-ijzer.

Heem-ijzer: Dierlijke producten zoals vlees, vis en gevogelte.

Non-heem ijzer: Plantaardige voedingsmiddelen, zoals groene bladgroenten.

Jodium: Zeevis en enigszins in eieren en toegevoegd aan keukenzout (Jozo)

Koper: Groente, fruit, vlees, brood en andere graanproducten en cacaoproducten

bevatten koper.

Mangaan: Volkorenbrood en volkorengraanproducten, thee, groente en fruit.

Molybdeen: Brood en graanproducten, melk en peulvruchten.

Seleen: Zit in de meeste voedingsmiddelen, maar is sterk afhankelijk van het

seleengehalte van de bodem.

Zink: In kleine hoeveelheden in veel verschillende voedingsmiddelen, zoals vlees,

kaas, granen (zilvervliesrijst), brood, noten en schaal- en schelpdieren zoals

garnalen en mosselen.

Page 25: Meer dan lekker

23

1.3.1LIEVErwAtMINDEr:VErzADIGDVEtVerzadigd vet kan het cholesterolgehalte in het bloed laten stijgen en vergroot daarmee de kans op hart- en

vaatziekten. Ook transvet, dat verborgen kan zitten in koek en gebak, heeft deze negatieve eigenschap.

Onverzadigde vetten hebben juist de tegenovergestelde werking: ze verlagen het cholesterolgehalte van het

bloed.

Driesoortenvet: Vetten in de voeding bestaan voornamelijk uit triglyceriden waarbij drie vetzuren gebonden zijn aan

een molecuul glycerol. Verzadigd vet is ‘hard’ vet waarbij de vetzuren voornamelijk uit verzadigde

vetzuren bestaan. Dat zijn vetzuren zonder onverzadigde bindingen, zoals myristine (C14:0), palmitine

( C16:0) en stearinezuur (C18:0). Dierlijke vetten (zoals in vlees en zuivel; reuzel), maar ook plantaardige

vetten zoals kokosvet, bevatten relatief veel verzadigd vet. In veel producten zijn verzadigd vetten als

‘verborgen vet’ aanwezig, zoals in gebak en snacks.

Zachte of vloeibare vetten bevatten relatief veel onverzadigde vetzuren. Dit kunnen enkelvoudig

onverzadigde vetzuren zijn zoals oliezuur (bijvoorbeeld in plantaardige oliën/vetten, met name in olijfolie,

maar ook in dierlijk vet), of meervoudig onverzadigde vetzuren zoals linolzuur en alfalinoleenzuur (ALA)

die voorkomen in plantaardige oliën/vetten, zoals zonnebloem-, raap- en sojaolie, en producten waar

deze in worden verwerkt zoals margarines en bak en braadproducten. Vissen bevatten speciale vetzuren,

dat zijn n-3 onverzadigde langeketenvetzuren, die vaak worden aangeduid als visvetzuren. Deze

visvetzuren kunnen ook in kleine hoeveelheden voorkomen in (varkens)vlees en uit algen worden

geïsoleerd. Visvetzuren hebben een gunstig effect op de sterfte aan hart- en vaatziekten (HVZ). Dit komt

in paragraaf 1.3.4 aan bod.

De derde soort zijn transvetzuren. Die worden bij de industriële harding (hydrogeneren) van

onverzadigde vetzuren gevormd. Bij de moderne hydrogeneringstechnieken is de vorming van

transvetten sterk gereduceerd. Van nature zijn kleine hoeveelheden transvetzuren ook aanwezig in vetten

van herkauwers (vlees- en melkproducten) omdat deze door bacteriële omzetting in de pens gevormd

kunnen worden uit linolzuur.

Page 26: Meer dan lekker

24

Wat?

Ho

e?

Mark

etin

g

Magere worst en knakworstRookworst en knakworst met 35% minder vet. Dit product wordt onder andere geproduceerd door Unox en

als huismerk van diverse supermarkten. Hieronder volgt een voorbeeld over de stappen gezet door fabrikant

Unox.

Anders dan in de reguliere worst, wordt in de magere worsten meer kalkoenvlees en plantaardige olie

gebruikt. Daarnaast is de totale hoeveelheid vlees in de magere worsten ongeveer 10% lager. Door deze

aanpassing is de totale hoeveelheid vet verlaagd en de vetzuursamenstelling verbeterd. De verbeterde

samenstelling kan echter niet in het hele assortiment doorgevoerd worden, omdat de receptuur te zeer afwijkt

van het reguliere product.

Op de verpakking staat duidelijk dat de worsten mager zijn (zie ook paragraaf 6.2 over voedingsclaims).

Unox heeft er voor gekozen in de grote publiekscampagnes voor rookworst niet in te gaan op deze

gezondheidswinst. Nederlandse tradities en genieten staan hierin namelijk centraal. Op de website van Unox

staat geen uitleg over de gezondheidswinst die de magere worst wegens de aangepaste samenstelling

kan opleveren.

www.unox.nl

De indeling van vetten/vetzuren is in onderstaande figuur schematisch weergegeven:

Figuur 1.3 Indeling van vetten en vetzuren

Vetten en vetzuren

Meervoudig onverzadigdvet (MOV)

Enkelvoudig onverzadigdvet (EOV), bijv. oliezuur in

olijfolie

Omega 6 (n-6) vetzuren (bijv. linolzuur in zonnebloemolie)

Omega 3 (n-3) vetzuren (bijv. alfa-linolzuur in sojaolie;

EPA en DHA in vis(olie)

Transvetzuren (bijv. elaidinezuur in

gehydrogeneerde vetten envacceenzuur in melkvet)

Onverzadigd vet(vnl. in plantaardige oliën,

maar ook in dierlijk envis(olie)vet

Verzadigd vet(vnl. dierlijke vetten en in

plantaardige tropischevetten (oliën))

Palmitinezuur in vlees vet en palmolie;Laurine en myristine in kokosvet en botervet.

Praktijkvoorbeeld

Page 27: Meer dan lekker

25

Aanbevelingenvoordeinnemingvanvetten/vetzurenDe Commissie Voedingsnormen van de Gezondheidsraad adviseert de inneming van verzadigd vet zo

laag mogelijk te houden en te streven naar maximaal 10 energieprocent (en%, zie kader hieronder). Voor

transvetten is dat maximaal 1en%. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘natuurlijke’ transvetzuren

uit dierlijke producten en transvet gevormd bij de industriële bereiding (harding) van spijsvetten.

Een energieprocent (en%) is een percentage van het totaal calorieëngebruik. ‘10 en%’ verzadigd vet betekent

voor een vrouw die 2000 kcal binnenkrijgt dus een inname van 200 kcal aan verzadigd vet. Dit komt neer op

circa 22 gram.

De consument kan de inneming van deze vetzuren terugdringen door te kiezen voor productvarianten met

een laag verzadigd vetgehalte, zoals magere vlees- en zuivelproducten, en bij het broodsmeren en koken te

kiezen voor respectievelijk ‘zachte’ margarines en vloeibare bak- en braadvetten. Zie ook de tabel hieronder.

Tabel 1.2 Aanbevelingen vetzuren volwassenen (Gezondheidsraad, 2006)

Zuigelingen hebben voor hun groei veel energie nodig. Moedermelk bevat circa 25 en% verzadigd vet. Dit is

volgens de Gezondheidsraad daarom de adequate inneming voor baby’s van 0 tot 5 maanden.

SOORT VETAANBEVEliNG

(NiVEAU VAN ADEqUATE iNNEmiNG)

Totaal vet 20 tot 40 en% bij wenselijk lichaamsgewicht

20 tot 30 à 35 en% bij overgewicht

Verzadigde vetzuren Zo laag mogelijk, maximaal 10 en%

Transvetzuren Zo laag mogelijk, maximaal 1 en%

Enkelvoudig plus meervoudig

onverzadigde vetzuren

8 tot 38 en% bij wenselijk lichaamsgewicht;

8 tot 28 à 33 en% bij overgewicht

Meervoudig onverzadigde vetzuren totaal Maximaal 12 en%

Linolzuur 2 en% (ter voorkoming van deficiëntie)

Alfa-linoleenzuur 1 en%

N-3 vetzuren uit vis 0,45 gram per dag

Page 28: Meer dan lekker

26

Consumptiecijfersuit Voedselconsumptiecijfers (VCP-3; 1998) blijkt dat de gemiddelde inneming voor verzadigd vet voor

volwassenen circa 14 en% is. Dat is 10% meer dan de geadviseerde bovengrens. Hoewel de totale

vetinneming in de laatste decennia is gedaald blijft het aandeel van verzadigd vet tamelijk stabiel. Voor de

transvetzuren is er wel sprake geweest van een daling tot nu gemiddeld. Die is nu gelijk aan de geadviseerde

bovengrens van inneming, 1 en%. Deze daling is toe te schrijven aan een sterk verminderde toepassing

van gedeeltelijke hydrogenering bij het harden van plantaardige oliën voor bijvoorbeeld de productie van

margarine. Dit geldt niet, of in mindere mate, voor toepassing in bakkerijproducten en voor snacks (‘verborgen

vetten’).

De belangrijkste vetbronnen in de Nederlandse voeding zijn:

vetten, oliën en sauzen (ca 26%)

vlees en vleeswaren (ca 18%)

melk en melkproducten (ca 9%)

kaas (ca 9%)

gebak en koek (ca 8%).

De bijdrage aan de inneming van verzadigd vet komt vooral uit:

vetten, oliën en sauzen (ca 22%)

vlees en vleeswaren (ca 18%)

melk en melkproducten (ca 15%)

kaas (ca 14%)

gebak en koek (ca 10%).

Voor de transvetten zijn dit:

vetten, oliën en sauzen (ca 25%)

melkproducten incl. kaas (ca 30%)

koek, gebak en biscuit (ca 20%, oliën en vetten (ca 12%)

vlees en vleesproducten (ca 10%).

Page 29: Meer dan lekker

27

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Chips met minder verzadigd vet en minder zoutVerlaging van de hoeveelheid verzadigd vet en zout in Lay’s chips door producent PepsiCo.

PepsiCo heeft de afgelopen jaren het gehalte aan verzadigd vet in onder andere de chips van Lay’s weten te

verlagen met 70%. Deze verlaging heeft het bedrijf kunnen realiseren dankzij een speciaal door het bedrijf

ontwikkelde zonnebloemolie. Het verbeteren van de vetzuursamenstelling is in stappen gegaan, onder andere

omdat het aantal zonnebloemvelden niet toereikend was om voldoende olie te winnen. Inmiddels hebben

ook vrijwel alle andere merken chips van PepsiCo dankzij deze technologische vooruitgang een verbeterde

vetzuursamenstelling.

Na deze verzadigd vet verlaging, was een volgende ambitie van Lay’s om ook het zoutgehalte te verlagen.

In 2010 kondigde het merk aan dat het zoutgehalte van alle chips met 25% omlaag gaat. Zoutreductie met

behoud van smaak is lastig, omdat deze producten juist voor de zoute smaak gekocht worden. Een te grote

stap zou binnen de sterk concurrerende markt weleens negatief kunnen uitpakken. In aardappelen zit van

nature wat natrium. Daarnaast wordt zout gebruikt om chips knapperiger te maken. Het overgrote deel van

het zout zit echter aan de buitenkant. Door het smeltgedrag van de zoutkristallen te beïnvloeden kan de

eerste zoute smaak worden versterkt en is minder zout gebruikt om dezelfde smaakervaring te bereiken. Dit

kan bijvoorbeeld door het gebruik van kleinere kristallen of een andere kristalstructuur. Daarnaast speelt de

hechting van het zout aan de chip mee.

In plaats van het lanceren van een nieuw en gezonder alternatief kiest het bedrijf voor een verbetering van een

bestaand merk: Lay’s chips. PepsiCo heeft over deze verbetering in haar publiekscampagnes gecommuniceerd.

Op de website van PepsiCo is meer informatie te vinden over de stappen die het bedrijf zet op het gebied

van voeding en gezondheid. Daar vindt de consument ook informatie over gezondheidsrisico’s door het

gebruik van te veel zout en verzadigd vet. Op de site van Lay’s wordt onder meer verwezen naar het hartig

Tussendoortjes Kompas met een reeks aan producten waaronder ook de zoutjes van Lay’s en Smiths. Het is

nuttig om dit soort informatie eens goed te bekijken. Wat zegt de fabrikant? Helpt dit de consument echt om

gezonder te kiezen? Voor informatie over wat op het etiket mag, zie hoofdstuk 6: Etikettering.

www.pepsico.nl, www.lays.nl

Praktijkvoorbeeld

Page 30: Meer dan lekker

28

Gezondheidseffectenvanteveelverzadigdvet

Hart- en vaatziekten

Verzadigde, en in nog sterkere mate, transvetzuren hebben een ongunstig effect op het serum

cholesterolgehalte, en daarmee op het risico voor hart- en vaatziekten (HVZ). Het RIVM heeft berekend dat

het aantal sterfgevallen met circa 1.000 per jaar zou afnemen als de gemiddelde inneming van verzadigde

vetzuren zou afnemen van 14 tot 100 en%.

Het vervangen van verzadigd vet door onverzadigd vet heeft een gunstig effect op het HVZ-risico. Het

vervangen van verzadigd vet door koolhydraten/suikers heeft daarentegen een minder gunstig effect op het

HVZ-risico, omdat koolhydraten een ongunstig (verhogend) effect hebben op het serum triglyceridengehalte,

wat ook een risicofactor is voor HVZ.

Aantal te voorkomen ziekte- en sterfgevallen in Nederland

Bron: ‘Ons eten gemeten’; RIVM 2004.

Overgewicht

Vet eten leidt niet per definitie tot overgewicht. Zowel vermageringsdiëten met weinig als veel vet (zoals

bijvoorbeeld het Atkins dieet) blijken op langere termijn tot hetzelfde resultaat te leiden. Het gaat erom

hoeveel energie de dagelijkse voeding levert en of de energie-inname en het energieverbruik in evenwicht

zijn. Wel wordt veel vet eten gezien als een risicofactor voor het krijgen van overgewicht. Dit komt omdat vet

minder verzadigend werkt en vette producten meestal ook energierijke producten zijn: 1 gram vet levert

9 kcal. Hierbij maakt het niet uit welke soort vet het is. Koolhydraten en eiwit leveren 4 kcal per gram.

VERANDERiNG iN DE VOEDiNG VóóRkOmEN hART- EN

VAATziEkTEN

AfNAmE STERfTE AAN hART-

EN VAATziEkTEN

van 14 naar 10 energieprocent

verzadigd vet

4300 1000

van 1,8 naar 1 energieprocent transvet 6200 1500

van gemiddeld 2-3 x per maand naar

1-2 x per week vis per week

15500 4500

Page 31: Meer dan lekker

29

CampagnesomdevetzuurkwaliteitindevoedingteverbeterenIn de Task force Verantwoorde Vetzuursamenstelling van het Productschap Margarine Vetten en Oliën

(www.vetzuursamenstelling.nl) wordt door verschillende (industriële) partners samengewerkt om de

vetzuursamenstelling van producten te verbeteren. Door deze Task force wordt invulling gegeven aan het

beleid van het ministerie van VWS om het verzadigd vetgehalte in de voeding terug te brengen tot maximaal

10 en%, voor transvetzuren naar maximaal 1 en%.

Het project Goede Voeding van het Voedingscentrum biedt handvatten aan consumenten om te kiezen voor

minder verzadigd vet. Bijvoorbeeld met de Kies ik gezond?-test (www.kiesikgezond.nl) of de Caloriechecker

(www.caloriechecker.nl). Met de laatste kunnen consumenten zien hoeveel verzadigd vet de voeding

levert. Met de Kies ik gezond?-test kan een consument checken hoe gezond een product is. De test geeft

alternatieven als het product bijvoorbeeld te veel verzadigd vet bevat.

Volgens het productschap Margarine Vetten en Oliën is het aandeel van vloeibare frituurvetten in de horeca in

2008 gestegen tot 76% van alle frituurvetten. Ongeveer 50% van de cafetaria gebruikt vloeibaar frituurvet,

dat was 33% in 2004. Hieruit kan worden opgemaakt dat vooral grotere horeca ondernemingen zijn

overgestapt op vloeibaar frituurvet.

MaakdegezondekeuzeIn de Schijf van Vijf en Richtlijnen Voedselkeuze van het Voedingscentrum worden productspecifieke criteria

voor verzadigd vet gehanteerd voor de productgroepen vlees en vleeswaren, melk, kaas en vetten en

oliën. Voor de overige productgroepen geldt voor verzadigd vet het generieke criterium van 1,1 gram/100

gram. Ook bij het Ik kies bewust logo en het Keuze Klavertje wordt rekening gehouden met het verzadigd

vetgehalte. Zie het einde van dit hoofdstuk voor de diverse links.

Page 32: Meer dan lekker

30

1.3.2LIEVErwAtMINDEr:zOUtWe eten te veel zout. Hoewel er verschillende zouten in de voeding zitten, of worden toegevoegd, gaat het

hierbij met name om keukenzout (NaCl) omdat dit de belangrijkste natriumbron in de voeding is, en natrium

een ongunstig effect heeft op de bloeddruk. Het gaat dan nadrukkelijk niet alleen om zout uit het zoutvaatje,

maar vooral ook om (industrieel) bewerkte producten waaraan zout is toegevoegd. Die zijn verantwoordelijk

voor 70% van de zoutconsumptie.

AanbevelingDe Gezondheidsraad adviseert maximaal 6 gram zout per dag te eten. De fysiologische behoefte aan zout

wordt geschat op minder dan 1,5 gram natrium (= 3,8 gram zout) per dag.

ConsumptiecijfersDe geschatte inneming ligt in Nederland voor volwassenen op gemiddeld 9 tot 10 gram zout per dag. De

belangrijkste bronnen in de Nederlandse voeding zijn brood (circa 24% van de zoutconsumptie), vlees(waren)

(17%), soepen (10%), kaas (8%) en melk(producten) (7%).

GezondheidseffectenvanteveelzoutVan te veel keukenzout (natrium) in de voeding krijg je een hoge bloeddruk (hypertensie). Dit effect geldt

over de hele range van inneming: elke verlaging levert bloeddrukdaling op, dus ook als je al niet een te hoge

bloeddruk hebt. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe als de bloeddruk hoger wordt.

Dit effect wordt beïnvloed door de kaliuminneming waarbij kalium de effecten van een te hoge

natriuminneming deels beperkt, ofwel een voeding met weinig kalium vergroot de zoutgevoeligheid.

Normotensieven: Systolisch bloeddruk / bovendruk < 140 mm Hg en diastolisch / onderdruk < 90 mmHg

Hypertensieven: Systolisch bloeddruk / bovendruk > 140 mm Hg en diastolisch / onderdruk > 90 mmHg

uit onderzoek - blijkt dat bij hypertensieven elke reductie van 1 gram natrium (= 2,5 gr zout) de gemiddelde

systolische bloeddruk doet dalen met 2,5-3,0 mmHg. De diastolische bloeddruk daalt dan met ca 1,8 mmHg.

Voor normotensieven zijn deze effecten wat lager namelijk. 1,0-1,6 mmHg (systolisch ) en 0,7 mmHg

(diastolisch) per gram natrium. Door onderzoekers van de Wageningen universiteit is berekend dat een

reductie van de zoutinname tot 6 gram per dag in Nederland het aantal sterfgevallen als gevolg van hart- en

vaatziekten met circa 5.000 zou afnemen. (Geleijnse, 2007).

Page 33: Meer dan lekker

31

Adviezen voor een gezonde bloeddrukBij het handhaven van een gezonde bloeddruk spelen ook andere voedings- en leefstijlfactoren een belangrijke

rol. Het Voedingscentrum adviseert in dat kader om:

- matig te zijn met zout en gezouten producten

- het eten van drop te beperken (bevat glycyrrhizine wat een bloeddrukverhogend effect heeft; zit ook in

zoethout).

- alternatieve smaakmakers te gebruiken in plaats van zout, zoals kruiden en specerijen

- mineralenmengsels te gebruiken zoals Jozo Bewust of Lo Salt, waarin een deel (70%) van het natrium is

vervangen door kalium en magnesiumgezond

- gevarieerd te eten, met veel groente en fruit (bron van kalium)

Daarnaast is het verstandig om ook:

- regelmatig te bewegen

- niet te roken

- tijdig te ontspannen

- de consumptie van alcohol te beperken

CampagnesomdezoutinnemingteverlagenHet ministerie van VWS wil het zoutgehalte in industrieel bereide of bewerkte voedingsmiddelen terugbrengen

(Voedingsnota 2007). Dit naar aanleiding van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006),

waarin geadviseerd wordt dat de zoutconsumptie per persoon niet meer dan 6 gram per dag zou moeten

zijn. In november 2008 lanceerde de federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (fNLI) het ‘Actieplan

zout in levensmiddelen’. Daarin hebben fabrikanten en producenten zich tot doel gesteld het zoutgehalte

in verwerkte producten in 2010 met 12% te verminderen. De rapportage van de fNLI van augustus 2010

geeft aan dat die reductie gedeeltelijk (10%) is gerealiseerd. Sectoren waar de nagestreefde zoutreductie nog

achterblijft zijn ondermeer kant-en-klaarmaaltijden, pizza’s, soepen, sauzen en hartige snacks.

Het bereiden van voedingsmiddelen met natrium/kalium zout blijkt heel goed mogelijk, zonder aantasting

van smaak, houdbaarheid, textuur en (voor kaas) rijpingsproces (Geleijnse et al., 1995). Vermindering van de

zoutconsumptie in kleine stappen helpt de consument te wennen aan een minder zoute smaak. Dergelijke

afspraken zijn in veel omringende landen, zoals Engeland, België en frankrijk, al geëffectueerd.

Page 34: Meer dan lekker

32

Wat?

Ho

e?

Mark

etin

g

Verwerkte groenten en peulvruchten met minder of geen zoutHAK bereidt sinds de zomeroogst van 2009 de groenten en peulvruchten met gemiddeld 25% minder zout.

Daarnaast is er sinds juli 2010 ook een assortiment geïntroduceerd met 0% toegevoegd zout.

HAK heeft in samenspraak met consumenten het zoutgehalte van haar producten verlaagd. Insteek was om

het zout te verlagen zonder dat de consument een negatief smaakverschil beoordeelde. Hieruit bleek dat

een verlaging van 25% het beste in de smaak viel en zelfs smakelijker dan voorheen werd bevonden. De

pure smaak van de groente zou hierdoor beter naar voren komen. Helemaal zoutloze groenten waardeerden

de proevers niet. Volgens een onderzoek van HAK bevat het assortiment van HAK zo’n 15% minder zout

ten opzichte van wat mensen gemiddeld zelf, met het zoutvaatje, toevoegen aan bijvoorbeeld zelfgedopte

boontjes. Daarnaast heeft HAK een volledig zoutloze assortiment toegevoegd. Dit om mensen zelf te laten

bepalen of ze zout toevoegen en hoeveel dit dan is. Bovendien is er een steeds grotere groep mensen

gebonden aan een natriumarm dieet vanwege bijvoorbeeld hoge bloeddruk of nierproblemen.

Op de website besteedt HAK uitgebreid aandacht aan de zoutreductie. Ook is er een aparte site gelanceerd

met informatie over zout en een persoonlijke zouttest om de consument bewust te maken van de eigen

dagelijkse zoutconsumptie. Op de verpakking is dit gecommuniceerd door middel van een panel “Minder zout,

pure smaak”. De reductie is niet voor alle producten zo groot dat het ook op de verpakking mag staan, dit

mag alleen indien er een reductie is van minimaal 25%. (Zie paragraaf 6.2).

www.hak.nl, www.minderzoutpuresmaak.nl

ProjectGoedeVoedingDoordat verreweg het meeste zout is toegevoegd bij de (industriële) verwerking, bijvoorbeeld als smaakmaker

of conserveermiddel, is de beschikbaarheid van producten met minder zout nog beperkt, en dus ook de

mogelijkheden voor de consument. Het project Goede Voeding van het Voedingscentrum helpt om minder

zoute producten te kiezen, bijvoorbeeld via de Eetmeter, eetmeter.voedingscentrum.nl. Daarmee kan je

uitzoeken hoe gezond een product is en krijg je alternatieven als het product veel zout bevat. Dit project

stimuleert bovendien de industrie om zoutreductie hoog op de agenda te zetten.

Praktijkvoorbeeld

Page 35: Meer dan lekker

33

1.3.3LIEVErIEtSMEEr:GrOENtENENFrUItGroente en fruit zijn uiteraard geen nutriënten, maar voedingsmiddelen die in verhouding tot hun volume

en gewicht weinig calorieën en veel nutriënten leveren. Een gezonde voeding bevat ruime porties van deze

voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum adviseert elke dag twee ons groente en twee keer fruit te eten

en daarbij volop te variëren. Groente en fruit zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en

foliumzuur, vezels, mineralen zoals kalium, en tal van bioactieve stoffen.

AanbevelingenDe aanbeveling voor volwassenen is: iedere dag 2 ons groente te eten en 2 stuks fruit.

Omdat er per soort een grote variatie bestaat in de hoeveelheid voedingstoffen en bioactieve stoffen per

product, is een gevarieerd gebruik de beste manier om voldoende van al die stoffen binnen te krijgen. Voor

het realiseren van de aanbevolen hoeveelheden groente en fruit tellen de geconsumeerde hoeveelheden van

alle groente en fruit, waarbij het eetbare gedeelte volledig in het eindproduct is verwerkt (zowel matrix intact

als niet intact), volledig mee. Voor producten waarbij het eetbare gedeelte van het uitgangspunt niet meer

volledig aanwezig is, zoals sappen, geldt dat ze voor maximaal 100 gram per dag meetellen bij het realiseren

van de aanbevolen hoeveelheden. Dit geldt ook voor de sappen die in de huishouding worden bereid.

tweeonsgroente,tweestuksfruit:watteltmee?Het Voedingscentrum rekent tot groente en fruit: alle voedingsmiddelen die gezien hun herkomst en gebruik

tot de onbewerkte groente of fruit worden gerekend. Maar ook: bewerkte groente en fruit, waarbij het totale

eetbare gedeelte van het product nog in het eindproduct aanwezig is (bijvoorbeeld gepureerde groente).

Bewerkte groente of fruit, waarbij het eindproduct niet bestaat uit het volledige eetbare gedeelte van het

uitgangsproduct, kunnen meetellen als ze voldoen aan de criteria voor microvoedingsstoffen die hiervoor zijn

afgeleid (bijvoorbeeld bepaalde sappen).

Voor groenten is dit een vitamine C criterium van >8 mg/100 gr en voor foliumzuur >20 mcg/100

of >80 mcg/100 gr voor vitamine A.

Voor fruit geldt een vitamine C criterium van >8 mg/100 gr en >10 mcg/100 voor foliumzuur.

De beschermende effecten van groenten en fruit zijn, zoals reeds genoemd, echter niet simpelweg te

herleiden tot de individuele voedingsstoffen. Waarschijnlijk gaat het om de combinatie. Omdat deze

gezondheidseffecten in het epidemiologisch onderzoek vooral gevonden zijn voor groente en fruit zoals

geconsumeerd in de gebruikelijke voeding, dus als onderdeel van de maaltijd, of als vers gegeten fruit, is

het nog niet duidelijk of deze effecten ook gelden voor producten die industrieel zijn bewerkt (bijvoorbeeld

persen, pureren, pasteuriseren, steriliseren), zoals sappen waarbij de productmatrix is verstoord en delen zijn

verwijderd. Het is volgens de Gezondheidsraad/Richtlijn Goede Voeding aannemelijk dat naarmate de mate

van bewerking minder ingrijpend is voor de oorspronkelijke structuur en bestanddelen van het product, de

uitwisselbaarheid tussen het uitgangsproduct en het bewerkte product groter is.

Page 36: Meer dan lekker

34

Bewerkte producten

Bij de indeling van producten hanteert het Voedingscentrum als criterium voor de mate van bewerking de

mate waarin de oorspronkelijke matrix van het product nog intact is. Dit betekent dat de gezondheidswaarde

niet te zeer verslechterd is.

Matrix intact: De oorspronkelijke matrix is nog zo goed als intact. De producten die hieronder vallen

zijn alle verse groente en fruit (eventueel geschild, gesneden of gehakt). Omdat diepvriezen, steriliseren

en pasteuriseren geen noemenswaardige invloed hebben op de gezondheidswaarde vallen ook de

producten in diepvries en glas/blik hieronder.

Matrix niet meer intact: De oorspronkelijke matrix is niet meer intact (bijvoorbeeld puree, sap). Ook

gedroogde producten waarvan de matrix nog intact is, worden tot deze categorie gerekend, omdat

niet uitgesloten kan worden dat door het drogen de gezondheidswaarde noemenswaardig is

verminderd. Gedroogde producten waarvan de matrix niet meer intact is, worden niet meer tot groente

of fruit gerekend.

Het Voedingscentrum rekent tot de voorkeursproducten (categorie A) producten waarin het volledige

eetbare gedeelte van het uitgangsproduct aanwezig is en de productmatrix intact is, tenzij er sprake is van

toevoegingen (verzadigd/transvet, suikers of zout). Producten waarin het volledige eetbare gedeelte van het

uitgangsproduct aanwezig is maar er geen sprake is van een intacte matrix vallen per definitie niet in categorie

A. Plaatsing in categorie B of C wordt bepaald door toetsing aan de criteria voor microvoedingsstoffen voor

groente en fruit. Voor het meest actuele keuzemodel waarin voedingsmiddelen in de drie categorieën zijn

verdeeld, zie: www.voedingscentrum.nl > zoekterm: keuzetabel.

Consumptiecijfersuit gegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP3, 1998) blijkt dat Nederlanders gemiddeld 124 gram

groente per dag eten. Voor fruit is dat gemiddeld 111 gram per dag (ongeveer één stuks fruit).

Slechts 18 tot 20% haalt haalt de aanbeveling ‘twee ons groente, twee stuks fruit’. De groente- en

fruitconsumptie is sinds de peiling van 1987/88 gedaald met ongeveer 17%.

Gegevens over het gebruik en de populariteit van groente- en fruitproducten zijn te vinden op de site van het

Productschap Tuinbouw (www.tuinbouw.nl)

Page 37: Meer dan lekker

35

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Top 10 huishoudelijke aankopen van verse groente en vers fruit (2009)

Icoon om groente- en fruitconsumptie te stimulerenHet GroentenFruit Bureau heeft het ‘2x2 icoon’ ontwikkeld. Dit is een icoon dat retailers,

telers en producenten kunnen gebruiken in hun communicatie richting de consument.

Het GroentenFruit Bureau wil de groenten- en fruitconsumptie stimuleren en heeft daarvoor een icoon

gelanceerd: 2x2. Dit icoon moet consumenten bewust maken en eraan herinneren om dagelijks twee ons

groente en twee keer fruit te eten. Consumenten zien door het icoon direct dat een product een bijdrage

levert aan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid. Het gaat om producten met 100% groenten en/of fruit. Ook

bewerkte groenten- en fruitproducten mogen het icoon voeren, mits ze aan de criteria voldoen. De criteria

zijn gebaseerd op de richtlijnen van de Gezondheidsraad (Richtlijnen Goede Voeding 2006) en aangevuld met

eisen die de Nederlandse groente- en fruitsector zichzelf oplegt.

Het GroentenFruit Bureau heeft een deel van de website ingericht voor de communicatie rondom ‘2x2’. Daar

kunnen consumenten onder andere lezen wat twee keer fruit nu precies inhoudt (denk bijvoorbeeld aan het

verschil tussen 2 druiven en 2 sinaasappels) en hoe zij hun dagelijkse inname kunnen verhogen. 2x2 is primair

bedoeld als icoon waarmee producenten, retailers, telers en dergelijke hun voordeel kunnen doen. Het icoon

is niet alleen bedoeld voor verpakkingen, het mag ook in folders, op websites, op in-store displays en andere

uitingen gevoerd worden.

www.groentenenfruit.nl/2x2

VERSE GROENTE VERS fRUiT

1 Tomaten Appelen

2 Komkommers Sinaasappelen

3 ui Bananen

4 Bloemkool Mandarijnen

5 Sla (inclusief gemengd) Peren

6 Witlof Druiven

7 Sperziebonen Kiwi’s

8 Broccoli Meloenen

9 Paprika Aardbeien

10 Roerbak/wok/stoof Nectarines

Praktijkvoorbeeld

Page 38: Meer dan lekker

36

GezondheidseffectenvangroenteenfruitGroente en fruit leveren vitamine C, A (via de provitamine A carotenoïden), foliumzuur, voedingsvezel,

kalium en een aantal spoorelementen zoals ijzer en calcium. Daarnaast bevatten groente en fruit een groot

aantal bioactieve stoffen, zoals de carotenoïden lycopeen, luteïne en zeaxanthine, bioflavonoïden en de

glucosinolaten. Deze bioactieve stoffen spelen mogelijk mede een rol bij het gezondheidsbevorderend effect

van groente en fruit. Echter, de aard van het (epidemiologisch) onderzoek laat het niet toe om aan te geven of

en in welke mate deze stoffen bepalend zijn voor het effect van groente en fruit op de gezondheid. Er gelden

voor deze ‘fytonutriënten’ dan ook geen aparte aanbevelingen.

Voor hart- en vaatziekten wordt een risicoreductie van 15-20% mogelijk geacht bij een voldoende hoog

niveau van groente/fruit gebruik. Voor herseninfarcten van 0-25%. Voor de zogenaamde epitheliale kankers,

zoals longkanker, maag- en slokdarmkanker en colon/rectum kanker, wordt op basis van meest recente

(cohort-)studies het beschermend effect van voldoende groente/fruitconsumptie geschat op 15-25%.

Daarnaast wordt een ruim groente- en fruitgebruik ook geassocieerd met een lager risico op andere

aandoeningen zoals oogziekten als cataract en maculadegeneratie, en chronische luchtwegobstructie (COPD).

Deze gegevens zijn echter vooralsnog minder overtuigend.

Door het RIVM (2004) is berekend wat het effect zou zijn op de volksgezondheid als volwassenen hun huidige

groente- en fruitconsumptie zouden verhogen tot de aanbevolen hoeveelheden van 200 gram groente en

twee keer fruit.

EffECT VAN 200 GRAm GROENTE EN 200 GRAm fRUiT

OP hART- EN VAATziEkTEN PER jAARGROENTE fRUiT TOTAAl

Vóórkomen hart- en vaatziekten 6800 11500 18300

Afname sterfte aan hart- en vaatziekten 1700 3300 5000

EffECT VAN 200 GRAm GROENTE EN 200 GRAm fRUiT OP

kANkERGROENTE fRUiT TOTAAl

Vóórkomen kanker 800 2000 2800

Afname sterfte aan kanker 800 1500 2300

Page 39: Meer dan lekker

37

VerschillentussenbiologischeoftraditioneleteeltBiologische teelt is vooral gericht op milieuaspecten en op duurzamere productiemethoden in vergelijking

met de traditionele teelt. Er zijn echter geen ‘harde’ aanwijzingen voor een verschil in voedingswaarde tussen

traditioneel en biologisch gekweekte groenten. Wel zijn in een enkele studies een wat lager nitraat en hoger

vitamine C gehalte gerapporteerd voor biologisch geteelde bladgroenten.

Ook voor de voedingswaarde van groenten uit de kas versus koude grond, geldt dat er geen ‘harde’

aanwijzingen zijn voor verschillen, behalve dat ´s winters gekweekte groenten (kassla) hogere nitraatgehaltes

bevatten.

Soms duikt ook het bericht op dat groenten en fruit in het verleden een betere voedingswaarde hadden. Als

je voedingsmiddelentabellen van vroeger en nu vergelijkt, dan kan er inderdaad een verschil zijn maar die

verschillen zijn waarschijnlijk geheel of grotendeels toe te schrijven aan de meer specifieke en betrouwbare

analysemethoden die tegenwoordig gebruikt worden. Duurzaamheidaspecten van voedselproductie komen

verder in hoofdstuk 5 aan bod.

BeleidsadviezenencampagnesomdegroenteenfruitconsumptieteverhogenIn de nota ‘Gezonde voeding van begin tot eind’ (VWS, 2008) wordt verhoging van de groente- en

fruitconsumptie, vooral bij personen die dit niet of nauwelijks consumeren, met name genoemd. Deze

doelstelling is ook nadrukkelijk onderdeel van het project Goede Voeding van het Voedingscentrum. Daarnaast

zijn er projecten gericht op het stimuleren van groente- en fruitconsumptie op basisscholen (‘Schoolgruiten’,

Voedingscentrum/AGfPN)), en in het project ‘Smaaklessen’ (Wageningen uR/Voedingscentrum). In het project

‘Werkfruit’ (AGfPN) worden werkgevers gestimuleerd fruit en snackgroenten ter beschikking te stellen op de

werkplek.

Page 40: Meer dan lekker

38

1.3.4LIEVErIEtSMEEr:VISVisvetzuren hebben een ‘eigen’ gunstig effect en verlagen onder andere de

kans op sterfte aan HVZ.

Aanbeveling:meervisetenDe Gezondheidsraad adviseert in de Richtlijnen Goede Voeding (2006) om meer vis te eten, namelijk

gemiddeld dagelijks 450 milligram visvetzuren. In de Voedingsnormen uit 2001 was dit nog 200 milligram per

dag. Het Voedingscentrum vertaalde dit in een concreet advies voor consumenten: twee keer per week vis,

waarvan ten minste één keer vette vis, zoals zalm, haring of makreel. Door dit advies op te volgen, bereiken

consumenten die hogere advieswaarde.

Consumptiecijfersuit de Voedselconsumptiepeiling (VCP, 1998) blijkt dat de gemiddelde portie vis bij de warme maaltijd

141 gram bedroeg, 114 gram voor de broodmaaltijd en 89 gram voor het gebruik tussendoor. Overigens

bleek in 1998/1999 circa 43%van de personen van 18 jaar en ouder nooit of minder dan één keer per

maand vis te eten bij de warme maaltijd. Bijna 14% deed dit ten minste eenmaal per week. De laatste

jaren is de visconsumptie wel toegenomen. De gemiddelde inneming van de belangrijkste visvetzuren DHA

(docosahexaeenzuur; C22:6n-3) en EPA (eicosapentaeenzuur; C20: 5n-3) ligt rond de 100 milligram per dag.

GezondheidseffectenvanvisVisvetzuren verlagen de kans op de sterfte aan HVZ. Dit komt doordat ze het zogenaamde serum triglyceride

gehalte in het bloed verlagen. Een andere mogelijkheid is dat ze het hartritme gunstig beïnvloeden waardoor

het risico op acute (plotselinge) hartsterfte verlaagd wordt. Er is ook een beschermend effect gevonden op het

risico van een herseninfarct (beroerte). Berekend is dat door consumptie van vis op het aanbevolen niveau de

totale sterfte aan HVZ met ongeveer 20% kan worden verlaagd, en voor een fataal hartinfarct met circa 30%.

Er zijn ook effecten gevonden van visvetzuren op de groei en hersenontwikkeling bij kinderen, met name

tijdens de foetale ontwikkeling en in de eerste levensmaanden. Aanwijzingen uit onderzoek voor effecten op

cognitieve functies zoals bij kinderen op gedrag, en bij ouderen op geheugenfunctie (preventie van Alzheimer)

zijn niet, of nog onvoldoende onderbouwd in interventiestudies.

Visofvisoliecapsules?De gezondheidseffecten van visvetzuren zijn, zeker wat betreft de observationele epidemiologische

onderzoeken, gebaseerd op de visconsumptie. Deze effecten worden toegeschreven aan de typische

visolievetzuren DHA en EPA, en zijn bevestigd in interventie en experimenteel onderzoek waarbij ook

gezuiverde vetzuren, zoals aanwezig in visoliecapsules, zijn gebruikt. Toch kan nog niet geheel worden

uitgesloten dat ook andere componenten uit vis een bijdrage leveren aan dit effect. Ook is er onduidelijkheid

over de afzonderlijke effecten van EPA en DHA, en over de vraag wat nu de optimale samenstelling/

verhouding van deze vetzuren is. Het regelmatig gebruik (2 keer per week) van vis, waarvan ten minste

éen keer vette vis, blijft daarom het eerste advies om aan de behoefte aan n-3 visolievetzuren te voldoen.

Voor personen die geen vis willen of kunnen eten, kunnen verrijkte producten, of visoliecapsules een goed

Page 41: Meer dan lekker

39

alternatief zijn. Er zijn inmiddels met EPA/DHA verrijkte producten op de markt zoals margarines en eieren.

Visoliecapsules bevatten gemiddeld 18% EPA en 12% DHA: 3 gram visolie bevat circa 1 gram n-3

langeketenvetzuren. De exacte samenstelling en gehalte kunnen echter verschillen afhankelijk van de

gebruikte vissoort en extractiestap. Er zijn tegenwoordig ook algenpreparaten beschikbaar die zowel EPA als

DHA bevatten.

ALAisweleenn-3maargeenvisvetzuurAlfalinoleenzuur (ALA) is een essentieel n-3 vetzuur dat voorkomt in plantaardige oliën. Een ruim gebruik van

ALA-rijke oliën of producten, zoals producten waarin raapzaad (canola) of lijnzaadolie is verwerkt, kunnen

een gunstig effect hebben op de ‘eigen’ (endogene) aanmaak van de langeketenvetzuren EPA en DHA. De

efficiëntie van de omzetting is echter laag en kan sterk variëren binnen en tussen personen. ALA heeft daarom

niet dezelfde functionaliteit als EPA en DHA, en bij de ‘claim’ met n-3 vetzuren maakt het wel verschil uit of dit

de visvetzuren zijn of ALA.

BeleidsadviezenenCampagnesomdevisconsumptieteverhogenIn de nota ‘Gezonde voeding van begin tot eind’ (VWS, 2008) wordt verhoging van de visconsumptie, vooral

bij personen die dit niet of nauwelijks consumeren, met name genoemd.

39

Page 42: Meer dan lekker

40

1.3.5LIEVErIEtSMEEr:VOEDINGSVEzELVoedingsvezel is geen ‘echte’ voedingsstof voor het lichaam, omdat ze niet worden opgenomen door de

(dunne) darm. Voedingsvezel is de naam voor een verzameling van stoffen, hoofdzakelijk koolhydraten

afkomstig uit de celwand van planten, die niet in de dunne darm van de mens worden verteerd. Ook

geïsoleerde (toegevoegde) oligosacchariden, zoals fructo- en galacto-oligosaccharides (respectievelijk

fOS en GOS), en onverteerbaar (resistent) zetmeel, worden tot de voedingsvezels gerekend. Geïsoleerde

plantenstoffen zoals lignine, saponines, cutine en fytinezuur zijn onverteerbare stoffen, maar geen

koolhydraten, en worden daarom alleen tot de voedingsvezels gerekend, wanneer ze geassocieerd zijn met

van nature voorkomende onverteerbare koolhydraten.

PrebioticaVoedingsvezels zoals de oligosacchariden FOS en GOS, maar ook resistent zetmeel, kunnen in de dikke

darm worden gefermenteerd en een effect hebben op de darmflora. Ze worden daarom wel aangeduid als

prebiotica. Van FOS en GOS is aangetoond dat ze (selectief) de groei van Bifidobacteriën stimuleren. Behalve

het effect op de darmpassagesnelheid, zouden prebiotica ook de barrièrefunctie van de darm versterken,

een gunstig effect hebben op de calciumabsorptie, en op de weerstand, met name tegen darminfecties.

Laatstgenoemd effect is echter nog niet algemeen aanvaard en onderwerp van discussie. Dankzij deze

fermentatie leveren voedingsvezels ook energie. Hierbij wordt een gemiddelde energetische waarde

aangehouden van 2 kcal per gram voedingsvezel.

Page 43: Meer dan lekker

41

Tabel 1.3: Voorbeelden van stoffen die onder de definitie van voedingsvezel vallen (bron GR, 2006).

1) Door de Gezondheidsraad Commissie wordt ook lactose genoemd voor sommige bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld

personen met lactasedeficiëntie die niet of slechts gedeeltelijk lactose kunnen verteren. Voor die groepen is lactose

inderdaad een onverteerbare koolhydraat, maar disaccharides vallen formeel niet onder de definitie (Codex: alleen

oligosacchariden met ketenlengte ≥3)

2) Alleen indien geassocieerd met van nature voorkomende onverteerbare koolhydraten

Deze door de Gezondheidsraad gebruikte definitie komt deels overeen met die voorgesteld door een Codex

Commissie (fAO/WHO; CL 2007/3-NfSDu); zie VWA rapport, 2007.

GROEP TyPE VOEDiNGSVEzEl

Polysacchariden anders dan

zetmeel, en niet-verteerbare

oligosacchariden

Cellulose; hemicellulosen zoals arabinoxylanen,

arabinogalactanen en xyloglucanen; pectine;

fructanen en sommige oligosachariden (inuline,

fructo-oligosachariden, oligofructose)1

galacto- en xylo-oligosacchariden; gommen en

slijmstoffen (mucines)

Verbindingen analoog aan (vergelijkbaar met)

koolhydraten

Niet-verteerbare dextrinen (vooral uit aardappelen

en maïs); synthetische koolhydraten en derivaten

daarvan polydextrose, methyl-cellulose,

hydroxypropylmethyl-cellulose,

niet-verteerbaar (geretrogradeerd) zetmeel.

Lignine2 Lignine

Stoffen die vóórkomen in

producten met lignine of met

polysachariden anders dan

zetmeel2

Was; cutine; saponinen; suberinen;

tanninen.

Page 44: Meer dan lekker

42

IndelingvoedingsvezelsIn het (recente) verleden werden vezels vaak ingedeeld in twee categorieën: (water-)oplosbare vezels en niet-

oplosbare vezels. Dit onderscheid wordt echter niet meer als kenmerkend beschouwd en valt ook niet samen

met de belangrijkste fysiologische functies van voedingsvezel, namelijk viscositeit en fermentatiegraad.

Oplosbare vezels, zoals pectines (uit groenten/fruit) en beta-glucanen (uit o.a. haver en gerst), vormen in

de darm visceuze gels die een effect hebben op de glucose en vetabsorptie.

Onoplosbare vezels zoals cellulose en andere vezels uit tarwe en rijst, hebben meer een ‘bulking’ effect.

Dat wil zeggen dat zij de faecale massa verhogen met als gevolg dat de darmpassagesnelheid toeneemt.

Overigens bevatten vezelrijke producten vrijwel altijd beide typen vezels. Je kunt dus niet makkelijk

lijstjes maken van voedingsmiddelen met oplosbare, respectievelijk niet-oplosbare vezels. Dit onderscheid

blijkt bovendien niet zondermeer gekoppeld te kunnen worden aan de bekende gezondheidseffecten.

Sommige onoplosbare vezels worden gefermenteerd, en niet alle oplosbare vezels hebben een effect op de

cholesterol(re)absorptie. De WHO heeft daarom in 1998 voorgesteld dit onderscheid niet langer te maken.

Het Amerikaanse Institute of Medicine (IoM) maakt bij het opstellen van de Amerikaanse voedingsnormen

(DRI’s, Daily Recommended Intake) wel een onderscheid in voedingsvezel en functionele vezel (bij elkaar

‘totaal vezel’). Voedingsvezels bestaan uit niet-verteerbare koolhydraten en lignine uit plantaardig materiaal.

functionele vezels bestaan uit geïsoleerde niet-verteerbare koolhydraten en hebben een aangetoond

gezondheidsbevorderend fysiologisch effect bij mensen (DRI 2002). Ook deze terminologie is weinig

bevredigend, omdat ook voedingsvezel zelf functioneel is en de consequentie hierbij is dat van nature

aanwezig cellulose of inuline wordt gezien als voedingsvezel en toegevoegde cellulose of inuline als

functionele vezel. Dit onderscheid is bovendien met analysemethoden (en dus op het etiket) niet te maken.

AanbevelingenDe Gezondheidsraad adviseert dagelijks 30 tot 40 gram voedingsvezel te eten (3,4 gr/MJ), met name vezels

afkomstig uit volkoren graanproducten, groenten en fruit. Voor kinderen wordt een geleidelijke toename

van de hoeveelheid vezel met de leeftijd aanbevolen tot het niveau van 3,4 gr/MJ. Voor voedingsvezel is

geen bovengrens voor inneming (uL) opgesteld. Er zijn geen schadelijke effecten bekend, wel kunnen bij

een hoge vezelinneming darmklachten optreden zoals flatulentie en een opgeblazen gevoel. Vanwege het

volume van vezelrijke voeding is de kans hierop echter klein, en zijn de effecten niet ernstig. Bij gebruik van

vezelpreparaten is de kans hierop wel groter.

Page 45: Meer dan lekker

43

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Meer vezels in het broodVollerKoren, een volkorenbrood met 35% meer vezels en 10% minder zout.

VollerKoren levert ruim 3 gram voedingsvezel per snee. Gewoon volkorenbrood levert bijna 1 gram minder.

De uitdaging bij deze innovatie was het ontwikkelen van een brood dat vezelrijker is, maar niet ‘zwaarder’

smaakt. Volgens grondstoffenleverancier GB Plange, is dit gelukt doordat de gebruikte vezels veel vocht

vasthouden. Bij het ontwikkelen van VollerKoren, dat door ambachtelijke bakkers wordt gebakken, is ook

direct voldaan aan de verplichte zoutreductie in brood van 10%.

VollerKoren won in 2009 de Jaarprijs Voedingscentrum. Gezondere producten en initiatieven verdienen een

beloning. Daarom heeft het Voedingscentrum de Jaarprijs in het leven geroepen. Volgens het juryrapport is de

fabrikant erin geslaagd om een vezelrijker brood te ontwikkelen dat goed smaakt. GB Plange heeft het winnen

van de Jaarprijs benut om deze gezonde innovatie in de schijnwerpers te krijgen. Naast de directe publiciteit na

het winnen van de prijs, bleek het bedrijf in staat om ook in de maanden daarna persaandacht te genereren.

VollerKoren versterkte bijvoorbeeld de boodschap van het belang van vezelrijke voeding door de Maag Lever

Darmstichting te ondersteunen. Vollerkoren heeft een eigen site en bakkers kunnen promotiematerialen

gebruiken om hun klanten op de gezondheidsvoordelen van het product te wijzen. Ook mocht voor één jaar

het beeldmerk “Winnaar Jaarprijs Voedingscentrum 2009” gebruikt worden.

www.vollerkoren.nl, www.voedingscentrum.nl (professionals > industrie > jaarprijs voedingscentrum)

ConsumptiecijfersDe belangrijkste bronnen van voedingsvezel in de Nederlandse voeding zijn (volkoren) graanproducten,

groente en fruit, peulvruchten, noten, en aardappels. uit gegevens van de Voedselconsumptiepeiling 1998

(VCP-3) blijkt dat de gemiddelde vezelinneming circa 21 gram per dag bedraagt (totale populatie). Bij de

Voedselconsumptie 2003 onder volwassenen van 19 tot 30 jaar bedroeg de gemiddelde inneming 19 gram

per dag. Mannen: 22 gram per dag (2,0 gr/MJ). Vrouwen: 17 gram per dag (2,2 gr/MJ).

BelangrijkstebronnenvanvoedingsvezelindeNederlandsevoedingBron: VCP-3 (1998); totale populatie (als percentage van totale inneming)

Brood 28%

Aardappelen 19%

Groenten 14%

fruit 10%

Noten/zaden 5%

Koek/gebak 5%

Diversen 19%

Praktijkvoorbeeld

Page 46: Meer dan lekker

44

BroodBrood is een belangrijke bron van voedingsvezel, dat betreft met name volkorenbrood, gebakken met

volkoren(tarwe)meel (circa 7,0 gr/100 gr). Hierbij maakt het niet uit of dit fijn of grof volkorenbrood is. De

kleur van het brood zegt hierbij niet veel. Er zijn donkerbruin gekleurde broden te koop die gekleurd zijn

met moutmeel en nauwelijks of niet meer vezel bevatten dan witbrood (2,7g/100 gr). Meergranen-broden

bevatten vaak, maar niet altijd, een redelijke hoeveelheid vezel (bron: Consumentenbond Gezondgids, mei

2007). Roggebrood, met name de donkere variant, is wel een goede vezelbron (gem. 6g/100 gr). Er is er ook

wit (en bruin) brood te koop met toegevoegde inulinevezels (bijvoorbeeld Blue band Goede start: 6,8g/100 gr).

Aardappelsengroente/fruitAardappel(producten) bevatten circa 1,8 gr/100 gr. Gehaltes in groenten variëren sterk tussen soorten. Relatief

veel vezels (> 4g/100 gr) leveren (tuin)bonen, erwten en bepaalde koolsoorten. Hetzelfde geldt voor fruit met

relatief hoge gehaltes in bessen, bramen en gedroogde vruchten (tuttifrutti; abrikozen, et cetera).

Whole grainDe term ‘whole grain’ wordt in het buitenland (en in de literatuur) vaak gebruikt om effecten van

volkorengraanproducten (maar ook ‘wild rice’ en boekwijt) te beschrijven. Deze effecten zijn voor een

belangrijk deel, maar niet helemaal toe te schrijven aan de aanwezige voedingsvezel, maar de term ‘whole

grain’ is daarmee niet synoniem. Dit omdat ook andere bioactieve stoffen, zoals fytonutriënten, zoals lignanen,

plantensterolen en -fenolen) in vollegraanproducten voorkomen en oorzakelijk (causaal) betrokken kunnen zijn

bij sommige van deze effecten (voor meer informatie zie bijvoorbeeld www.wholegraincouncil.org).

GezondheidseffectenvanvezelsVezels zijn ze belangrijk voor een goede darmwerking. Een tekort aan voedingsvezels veroorzaakt

darmproblemen, zoals een tragere stoelgang, obstipatie en aambeien of divertikels (uitstulpingen van de

dikkedarmwand). Vezelrijk eten is ook belangrijk om overgewicht te voorkomen. Want hoewel voedingsvezels

nauwelijks calorieën leveren, geven ze wel een verzadigd gevoel. Verder hebben sommige vezels een gunstig

effect op de bloeddruk en het cholesterolgehalte. Daarmee verkleinen ze het risico op hart- en vaatziekten.

Mogelijk verkleinen voedingsvezels ook het risico op dikkedarmkanker en diabetes type 2.

Page 47: Meer dan lekker

45

1.4OVErGEwICHtHet lichaam heeft energie nodig voor alle levensprocessen, zoals ademhalen; kloppen van het hart; op

temperatuur blijven; genezen van wondjes; groeien van haar en nagels; groei bij jongeren en zwangere

vrouwen; aanmaak moedermelk bij vrouwen die borstvoeding geven en lichamelijke activiteit (lopen, fietsen,

zwemmen et cetera.). Het lichaam slaat een teveel aan energie op als vet. Deze vetvoorraad dient voor tijden

van nood, maar de laatste jaren komt het in toenemende mate voor dat mensen te veel vetvoorraad creëren.

Dit is beter bekend als overgewicht en obesitas.

Overgewicht is primair het gevolg van een verstoring van het evenwicht tussen de energie-inneming via de

voeding en het energiegebruik via beweging, over een langere periode. Het ontstaan van deze disbalans

is te vinden in een combinatie van biologische, psychosociale, sociale en fysieke omgevingsfactoren. Er

is een overvloed aan (energierijk) eten en drinken. Een actieve leefstijl is geen noodzaak meer, maar een

keuze. Het niet in staat zijn tegenwicht te bieden aan verleiding, gecombineerd met weinig beweging, zien

wetenschappers als een heel belangrijke oorzaak van de sterke toename van overgewicht. Overgewicht

veroorzaakt door een aandoening, ziekte of stofwisselingsstoornis is zeldzaam.

Page 48: Meer dan lekker

46

‘LAAtDAVIDBECkHAMBrUINEBONENAANPrIjzEN.SUCCESVErzEkErD’Verreweg de meeste voedingsmiddelenreclame gaat over snacks, snoepgoed en andere producten die niet tot

het gezonde basispakket behoren. Aan sperziebonen, volkorenbrood en melk lijkt met commercials geen eer

te behalen. Toch zijn ook gezonde voedingsmiddelen op een leuke manier te promoten, mits er voldoende

geld in wordt geïnvesteerd. De overheid heeft hierin een sturende rol, vindt Jaap Seidell, hoogleraar Voeding

en Gezondheid aan de Vrije universiteit Amsterdam.

Reclameblokken tussen en tijdens radio- en TV programma’s. Advertenties in kranten en tijdschriften.

Promotiefolders van de bakker en de supermarkt om de hoek. Posters in bushokjes. De hoeveelheid

reclame die de consument dagelijks voor zijn kiezen krijgt is immens. Een groot gedeelte hiervan gaat over

voedingsmiddelen.

Het budget dat de industrie uittrekt voor reclame liegt er dan ook niet om: wereldwijd geven

voedingsmiddelenbedrijven een slordige $ 40 miljard per jaar uit aan reclame over voedingsmiddelen. ‘Maar

liefst 90% van het budget gaat op aan commercials en advertenties over snacks, frisdranken en andere

producten die we eigenlijk bij uitzondering zouden moeten eten’, zegt hoogleraar Voeding en Gezondheid

Jaap Seidell.

ConcurrentieVanuit de voedingsmiddelenindustrie bekeken is dat logisch, vindt Seidell: ‘De meeste fabrikanten verkopen

producten die aan de top van de voedingspiramide zitten, dat wil zeggen bewerkte producten met veel

toegevoegde waarde. Vaak zijn dit ook de producten die we eigenlijk bij uitzondering zouden moeten eten.

Aan de top van de piramide zit ook het meeste geld en is de onderlinge concurrentie het grootst. Producenten

van primaire producten - bijvoorbeeld tuinbouwers en veehouders - aan de basis van de piramide hebben

minder geld om te investeren in reclame en minder reden om elkaar te beconcurreren. Voor de consument

verschillen een rood en blauw blikje frisdrank meer van elkaar dan sperziebonen van de ene of van de andere

boer.’

Volgens de hoogleraar beïnvloedt reclame de keuze van de consument voor gezonde of minder gezonde

producten. ‘Als er op TV veel reclame is over frisdrank, kan ik me voorstellen dat dit ten koste gaat van de

consumptie van melk. Het lastige is dat een dergelijk effect met onderzoek moeilijk hard is te maken. Je

kunt namelijk niet sturen op de hoeveelheid en de soort reclame die deelnemers aan je onderzoek tijdens de

studieperiode over zich heen krijgen. Dan zou je mensen moeten verbieden hun huis uit te komen, kranten te

lezen, radio te luisteren of TV te kijken, en dat kan niet.’

Jaap Seidell is hoogleraar Voeding en Gezondheid aan de Vrije universiteit Amsterdam en

houdt zich vooral bezig met voeding, gezondheid, leefstijl, chronische ziekte, oorzaken,

gevolgen, preventie en behandeling van overgewicht en obesitas. Hij is bovendien

voorzitter van de onafhankelijke wetenschappelijke commissie van het ‘Ik Kies Bewust’ logo

en lid van Beraadsgroep voeding van de Gezondheidsraad.

INtErVIEw

Page 49: Meer dan lekker

47

fabrikanten zeggen dat de invloed van reclame niet overschat moet worden. ‘Volgens hen leidt reclame

hooguit tot een verschuiving in marktaandeel - zeg maar, de overstap van een blauw naar een rood blikje

- maar niet tot een hogere consumptie van bepaalde voedingsmiddelen. Het totale volume aan marketing

zal denk ik ook invloed hebben op de totale consumptie van frisdranken maar gedegen onderzoek hiernaar

ontbreekt’, aldus Seidell.

Degemakkelijkekeuze?Vast staat dat het productaanbod van fabrikanten en supermarkten in combinatie met reclame het eetpatroon

van de consument in de goede of verkeerde richting stuurt.

‘fabrikanten hebben daarom de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de gezonde keuze de gemakkelijke

keuze wordt. Het is vervolgens aan de consument die gezonde keuze ook daadwerkelijk te maken.’

Het is echter de vraag of consumenten wel weten hoe dat moet, kiezen voor gezond. ‘Consumenten kunnen

pas een weloverwogen keuze maken als zij goede en objectieve informatie krijgen over de gevolgen van

hun keuze voor bepaalde voedingsmiddelen. Het budget voor voedingsvoorlichting is in ons land echter zo’n

tweeduizend keer lager dan dat voor voedingsmiddelenreclame. Je kunt je dus voorstellen dat de consument

een vertekend beeld krijgt van wat de gezonde keus is.’

GepolderWaar veel initiatieven in de private-sfeer blijven steken in gepolder, vindt Seidell logo’s als Ik Kies Bewust

en het Gezonde Keuze klavertje een stap in de goede richting. ‘uit onderzoek blijkt dat je de keuze van de

consument met een gezond alternatief positief kunt beïnvloeden. fabrikanten willen een dergelijk logo graag

op de verpakking van hun producten zetten, ook als het betekent dat ze in eerste instantie veel moeten

investeren en misschien zelfs verlies leiden.’

De hoogleraar vindt het wel jammer dat er zoveel discussie s rondom de logo’s. ‘Het zou natuurlijk mooi zijn

als er op termijn één logo voor gezonde voedingsmiddelen komt.

Maar de discussie over welk logo het beste is, leidt er alleen maar toe dat consumenten het gevoel krijgen dat

er iets aan schort. En dat terwijl de discussie zich toespitst op kleine details - bijvoorbeeld of light-pindakaas nu

wel of geen logo kan krijgen - waarover de doorsnee consument zich niet druk maakt.’

SturingAls het aan Seidell ligt, gaat de overheid meer sturen in de informatie die de consument voorgeschoteld krijgt,

of het nu gaat om reclame of om een logo voor gezonde voedingsmiddelen. ‘De overheid kan bijvoorbeeld

voorschrijven dat reclame over minder gezonde voedingsmiddelen alleen op bepaalde tijdstippen uitgezonden

wordt, of dat reclame over zulke producten gecompenseerd moet worden met reclame over primaire

voedingsmiddelen. De overheid zou ook de verschillende partijen die logo’s op hun producten plakken moeten

verplichten te komen tot één logo. Het klinkt misschien betuttelend, maar het werkt wel. Kijk maar naar

landen als het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en frankrijk.’

Seidell is ervan overtuigd dat je met voldoende financiële middelen ook gezonde, basisproducten op een leuke

manier kunt promoten. ‘Huur maar eens een populaire voetballer als David Beckham in om bruine bonen aan

te prijzen. Succes verzekerd.’

Page 50: Meer dan lekker

48

Hoebepaaljeovergewicht?De Body Mass Index (BMI) geeft een indeling in gewicht. De BMI bereken je door het gewicht te delen door de

lengte (in meters) in het kwadraat. Bij een gewicht van 65 kilo en een lengte van 1.75 meter is de BMI 21.2.

In onderstaande tabel staat de indeling in categorieën en de adviezen ten aanzien van gewicht die hiervoor

gelden voor volwassenen. Voor kinderen en ouderen gelden andere afkappunten, respectievelijk maten.

Bmi DEfiNiTiE ADViES T.A.V. GEwiChT

18.5 -25.0 Gezond gewicht Behouden van gezond gewicht door gezond te eten en

voldoende te bewegen

25.0-30.0 Overgewicht Behouden gewicht of afvallen bij medische aanleiding

(hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol of diabetes) door

gezond(er) en / of minder te eten en voldoende te (gaan)

bewegen

Groter dan

30.0

Ernstig overgewicht /

Obesitas

Dit gewicht levert gezondheidsrisico’s en er wordt

aangeraden om 5-15% af te vallen. Indien (nog) geen

gezondheidsklachten: af vallen met professionele steun.

Indien wel gezondheidsklachten: overleg met (huis)arts.

Hoeveelmensenhebbenovergewicht?Sinds ongeveer 2000 schommelt het percentage mensen met overgewicht in Nederland rond de 40% voor

vrouwen en 50% voor mannen. De snelle stijging in het percentage mensen met overgewicht lijkt af te

vlakken. Dit geldt niet voor het percentage mannen met ernstig overgewicht, dat blijft toenemen. Bij vrouwen

is het percentage ernstig overgewicht sinds 2006 vrij stabiel. De Vijfde Landelijke Groeistudie van TNO laat zien

dat de prevalentie van overgewicht bij kinderen en jongeren blijft stijgen. In 2010 is gebleken dat 14% van

onze jeugd te zwaar is. Daarvan zijn ook steeds meer kinderen en jongeren veel te zwaar (obees). Alhoewel

meisjes nog altijd vaker (ernstig) overgewicht hebben dan jongens, wordt dit verschil steeds kleiner.

De figuren hieronder geven over de periode van 1981-2009 aan welk percentage van de volwassenen een te

hoog gewicht heeft, uitgesplitst naar geslacht en naar leeftijd. De gegevens zijn afkomstig uit een langlopend

onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deelnemers vullen daarbij zelf hun lengte en

gewicht in. Aangezien mensen geneigd zijn hun gewicht te onderschatten, zijn deze cijfers waarschijnlijk aan

de lage kant en is in werkelijkheid de situatie ernstiger.

Page 51: Meer dan lekker

49

Percentagemensen(20jaarenouder)metovergewichtenernstigovergewichtindeperiode1981-2009,gestandaardiseerdnaarleef-tijds-engeslachtsverdelingin1981

Bron: RIVM

30

Percentage

1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009

overgewicht, mannen

overgewicht, vrouwen

20

50

40

20

10

0

ernstig overgewicht, mannen

ernstig overgewicht, vrouwen

!

Page 52: Meer dan lekker

50

Overgewicht naar leeftijdsgroepen (2000-2009)

45

40

10

15

20

25

30

35

5

0

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Jaartal

20 - 25 jaar

25 - 45 jaar

45 - 65 jaar

65 jaar en ouder

Jaartal

16

4

6

8

10

12

14

2

0

Obesitas naar leeftijdsgroepen (2000-2009)

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

20 - 25 jaar

25 - 45 jaar

45 - 65 jaar

65 jaar en ouder

Page 53: Meer dan lekker

51

Kosten van overgewicht en obesitasDe financiële consequenties als gevolg van overgewicht en obesitas in Nederland worden geschat op 3 tot

5% van het gezondheidszorgbudget. Dat komt neer op 500 miljoen tot 1 miljard euro per jaar. De indirecte

kosten, bijvoorbeeld door ziekteverzuim, verloren arbeidsjaren, uitkeringen en dergelijke, bedragen circa 2

miljard euro per jaar.

Gezondheidsrisico’svanovergewichtenobesitasOvergewicht en obesitas hangen samen met tal van ziekten en aandoeningen:

hart- en vaatziekten

diabetes mellitus type 2

gewrichtsklachten

aandoeningen aan de galblaas

klachten aan de luchtwegen / slaapapneu

bepaalde soorten kanker

vruchtbaarheidsproblemen (vrouwen)

menstruatiestoornissen

GezondheidsverliesNiet alleen zijn er financiële kosten die samenhangen met overgewicht en obesitas, maar ook treedt er

gezondheidsverlies op. In Nederland zijn jaarlijks circa 40.000 gevallen van hart- en vaatziekten, diabetes

mellitus type 2 en kanker en circa 7.000 sterfgevallen te wijten aan overgewicht. Men schat dat voor alle

40-jarige Nederlanders geldt dat overgewicht een verlies in levensverwachting oplevert van 0,8 levensjaren.

Het is nog onbekend welk deel van de ziektelast aan voeding kan worden toegerekend en welk deel aan

bewegen en andere oorzaken van overgewicht. Naast een kortere levensduur, zorgt overgewicht voor meer

ongezonde levensjaren (RIVM).

Page 54: Meer dan lekker

52

OokmiddelomtrekbelangrijkNaast het bepalen van de BMI is ook de middelomtrek een veel gebruikte maat voor het inschatten van de

gezondheidsrisico’s van overgewicht. Vooral om het vet dat zich in en om de buik ophoopt schadelijker is.

De middelomtrek wordt bepaald op het midden tussen de onderste rib en het bovenste uitstekende heupbot

(ongeveer ter hoogte van de navel). Hiervoor gelden de volgende afkappunten, die voor mannen en vrouwen

verschillen. Deze gelden voor volwassenen. Voor kinderen bestaan geen algemeen geldende afkappunten.

Zowel de BMI als de middelomtrek zijn makkelijk te meten maten die samenhangen met gezondheidsrisico’s.

Ze zeggen beide niets over de hoeveelheid vet in het lichaam.

PreventievangewichtstoenameGezien de teleurstellende resultaten van de behandeling van een te hoog lichaamsgewicht, zeker op de lange

termijn, is er de laatste jaren gelukkig steeds meer aandacht voor de preventie van overgewicht.

Omdat afvallen en blijvend gewichtsverlies zo moeilijk is, ligt hierbij de nadruk vooral op de preventie van

gewichtstoename, voor alle leeftijdsgroepen. Alleen in die gevallen dat er sprake is van heel hoge BMI dan wel

gezondheidsklachten wordt nog naar afvallen gekeken.

Op de site van het Voedingscentrum staan de richtlijnen voor het voorkomen van gewichtstoename. Dit houdt

in dat je eet volgens de Schijf van Vijf, ten minste 30 minuten per dag beweegt. Als je eens te veel eet, houd je

de volgende dag een Balansdag.

rolvanderetailenfabrikantenbijhetvoorkomenvangewichtstoe-nameendaarmeeovergewichtJuist aan de kant van het aanbod is er veel te winnen, de industrie werkt namelijk hard aan het nog

aantrekkelijker maken van de gezonde keuzes zodat consumenten makkelijker de energierijkere producten

laten staan. Er zijn meer positieve trends waar te nemen, zo lijken fabrikanten in de categorie ‘extra’ van de

Schijf van Vijf hun portiegroottes, van bijvoorbeeld candybars, naar beneden bij te stellen. Deze ontwikkeling

verdient navolging.

miDDElOmTREk (iN Cm) BEOORDEliNG EN ADViES

mannen vrouwen

<94 <80 probeer op gewicht te blijven (geen verhoogd risico)

94-102 80-88 blijf op gewicht (nog geen verhoogd risico, maar de gevarenzone

komt in beeld)

102 en hoger 88 en hoger probeer af te vallen (verhoogd risico)

Page 55: Meer dan lekker

53

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

W

at?

H

oe?

Mark

eti

ng

Niet alleen met het verkleinen van de portiegroottes is winst te boeken, ook het verder aanpassen van

recepturen kan idealiter bijdragen aan een verbeterde gezondheid van de Nederlanders. Liefst met

gestandaardiseerde criteria, zoals gebeurt bij bijvoorbeeld het Ik Kies Bewust. Dit kan op nog grotere schaal

gebeuren.

Imago- en smaakverbetering van 20+ en 30+ kazenKazen met een vetgehalte van 20+ en 30+ aantrekkelijker maken voor een groter publiek, zoals bijvoorbeeld

Milner (FrieslandCampina), Beemster (CONO kaasmakers) en Leerdammer lightlife.

Alternatieven voor volvette kaas zijn er al lang. Deze kazen zijn 40 – 60% minder vet dan 48+ kaas.

De innovaties van de laatste jaren zijn gericht op smaak en beleving. De kunst is dan niet alleen om de

productformules steeds te verbeteren, maar ook om iets te doen aan de (voor)oordelen van consumenten over

de gezondere keuze. De afgelopen jaren heeft productdifferentiatie een grote vlucht genomen. Van kazen

met een lange rijpingsduur tot 30+ kaas met mosterd, bieslook of tuinkruiden: de consument heeft een ruime

keuze.

Tot zeer recent richtten de meeste reclames voor 20+ en 30+ kaas zich vooral op consumenten die letten op

hun gewicht. De pay-off van Slankie reclames was tot 2008: “Wat er niet aan komt, hoeft er ook niet af”.

In de huidige campagnes staat smaak en genieten meer centraal. Bij Leerdammer: “Zo vol van smaak heb je

light nog nóóit gegeten”. Milner: “Gewoon iets minder vet om lekker vol van te genieten.” Beemster: “Je kunt

nu eindelijk op je lijn letten én lekker genieten van kaas!” Op deze manier bereikt een bestaande gezonde

innovatie een breder publiek.

www.milner.nl, www.beemsterkaas.nl, www.leerdammer.nl

Calorieloze cola zoekt grotere marktCola zonder calorieën, die aantrekkelijk is voor mannen, zoals Coca-Cola Zero.

Sinds de jaren 1990 is er Pepsi Max en in 2007 introduceerde Coca-Cola Nederland Coca-Cola Zero.

Campagnes voor light cola en andere calorieloze frisdranken zijn vaak gericht op vrouwen. Om mannen te

bereiken, hebben diverse frisdrankfabrikanten een product gelanceerd dat qua smaak en merkbeleving (look

& feel) beter aansluit bij die doelgroep. Zo is bijvoorbeeld de campagnes en vormgeving van Coca-Cola Zero

mannelijker dan die van de oudere ‘zus’ Coca-Cola light.

Coca-Cola Zero was voor het bedrijf de grootste lancering sinds Coca-Cola light in 1984. Het bedrijf is erin

geslaagd door middel van een massamediale campagne dit product tot een succes te maken. Zo won het

bedrijf diverse vakprijzen voor succesvolle productintroductie en staat de drank op de 5e plaats van best

verkopende frisdranken in Nederland (volgens Nielsen).

www.pepsico.nl, www.coca-colanederland.nl

Praktijkvoorbeeld

Praktijkvoorbeeld

Page 56: Meer dan lekker

54

Wat?

Ho

e?

Mark

etin

g

Gezondere drinkyoghurtYoghurtdrank met 0% vet en zonder toegevoegde suiker waardoor de energiedichtheid lager is geworden.

Bijvoorbeeld: Optimel en Linessa.

In al deze dranken is de suiker vervangen door zoetstoffen. Het vetgehalte is 0% door het gebruik van magere

yoghurt als basisingrediënt.

Vrijwel alle merken richten zich met name op vrouwen (met slogans als “Het mooiste gewicht is evenwicht”)

en benadrukken dat deze producten niet alleen een gezonde en bewuste keuze, maar tegelijkertijd ook

lekker zijn. A-merken als Optimel hebben inmiddels concurrentie op dit vlak van huismerken van vrijwel alle

supermarkten. Dit is een voorbeeld van een gezonde innovatie die in korte tijd niet meer weg te denken is

uit het schap. Zoete zuiveldranken met een lage energie-inhoud zijn niet alleen een alternatief voor mensen

die al suikerhoudende zuiveldranken dronken. Ze blijken in de afgelopen jaren ook een hele nieuwe groep

consumenten te hebben bereikt. Inmiddels is het nu zo normaal om zuiveldrank met een lage energie-inhoud

te produceren, dat je met dit feit op zich geen klanten wint en bindt. Zo zegt Cees van Dommelen van

onderzoeksbureau Gfk in vakblad Distrifood: “Jarenlang is ‘goed voor jezelf zorgen’ ingevuld door producten

met 0% vet. Nu is dit een randvoorwaarde en komt er een schepje bovenop.” Producenten kunnen dan gaan

concurreren met extra’s naast de lage energie-inhoud, bijvoorbeeld het gebruik van diervriendelijkere zuivel of

een nieuwe smaak.

www.lidl.nl > Linessa, www.optimel.nl, www.ah.nl,

www.distrifood.nl/web/ Zuivel-en-Kaas/De-Markt-Ontwikkelingen.htm

Praktijkvoorbeeld

Page 57: Meer dan lekker

55

referentiesenaanbevolenliteratuur

1.2 Voeding & Gezondheid Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.f. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap

(Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13.

Diet, nutrition and the prevention of chronic diseases. WHO Techn. Report Series nr. 916 (2003).

Ook verschenen als artikelenreeks in: Publ. Health Nutr. vol. 7, nr.1 (special issue), 2004.

Voedingsnormen. Rapporten Gezondheidsraad 2000/12; 2001/19/; 2003/4 (via www.gr.nl)

Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12

Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010)

Richtlijnen Voedselkeuze, Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl

1.3.1 liever wat minder: verzadigd vet Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.f. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap

(Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13.

Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12

Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010)

Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl

1.3.2 liever wat minder: zout Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12

Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010)

Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl

Gezonde voeding, van begin tot eind. Kabinetsnota voeding en gezondheid, VWS/LNV, 2008

Geleijnse JM & Grobbee DE (2003). Voeding en gezondheid - Hypertensie. Ned Tijdschr v Geneesk

147:996-1000

Geleijnse JM, Kok fJ, Grobbee DE. Impact of dietary and lifestyle factors on the prevalence of

hypertension in Western populations. Eur J Public Health. 2004 Sep;14(3):235-9.

Geleijnse JM (2007). Gezondheidsaspecten van zout (Proceedings symposium ‘Opzouten’;

Consumentenbond. (zie Gezondgids April 2007, pp 9-10)

Page 58: Meer dan lekker

56

1.3.3 liever iets meer: groente en fruit Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.f. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap

(Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13.

Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12

Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010)

Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl

Jansen MCJf, van den Vijver LPL. fruits and Vegetables in chronic disease prevention (2e update).2004

1.3.4 liever iets meer: vis Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.f. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap

(Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13.

Richtlijnen Goede Voeding 2006, Rapport Gezondheidsraad 2006/12

Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010)

Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl

Effectiviteit van voedingsinterventies bij hypercholesterolemie bij patiënten met hart en vaatziekten en

hoog risicopersonen. Review Nederlandse Hartstichting (september 2008) (kan worden gedownload van

www.hartstichting.nl)

1.3.5 liever iets meer: voedingsvezel Richtlijnen voor de vezelinneming. Rapport Gezondheidsraad GR 2006/03

VWA Dossier Voedingsvezel (April 2007). Zie: www.vwa.nl

Richtlijnen Goede Voeding 2006, Rapport Gezondheidsraad 2006/12

Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2008)

Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl

1.4 Overgewicht WHO: Obesity: preventing and managing the global epidemic. Report of a WHO Consultation Geneva,

World Health Organization 2004: whqlibdoc.who.int/trs/WHO_TRS_894.pdf

International Obesity Task force (IOTf): www.iotf.org/aboutobesity.asp

Page 59: Meer dan lekker

57

Links

Algemeen over gezondheid Gezondheidsraad: www.gezondheidsraad.nl

Voedingscentrum: www.voedingscentrum.nl

Voor informatie over hoe gezond je eet: www.kiesikgezond.nl

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: www.rivm.nl

Nationaal Kompas Volksgezondheid: www.nationaalkompas.nl

Wereldgezondheidsorganisatie: www.who.int

Stichting Ik Kies Bewust: www.ikkiesbewust.nl

Gezonde Klavertje van Albert Heijn: www.ah.nl/keuzeklavertje

1.3.1 Verzadigd vet Taskforce verantwoorde vetzuursamenstelling: www.vetzuursamenstelling.nl

Productschap MVO, Vette feiten: www.vettefeiten.nl

1.3.2 zout World Action on Salt and Health: www.worldactiononsalt.com

food Standard Agency uit het Verenigde Koninkrijk: www.food.gov.uk/healthiereating/salt

European food Safety Authority: www.efsa.europa.eu

1.3.3 Groente en fruit Groentenfruitbureau (het marketing- en communicatiebureau voor de aardappelen, groenten en

fruitsector): www.groentenfruitbureau.nl

Productschap Tuinbouw: www.tuinbouw.nl

The Greenery: www.thegreenery.com

1.3.4 Vis Nederlands visbureau: www.visbureau.nl

Viswijzer: www.wnf.nl > viswijzer

1.4 Overgewicht Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: www.rivm.nl

Voor informatie en cijfers over overgewicht: www.nationaalkompas.nl

Voor informatie over de balansdag: www.balansdag.nl

Page 60: Meer dan lekker

5858

Page 61: Meer dan lekker

59

HOOFDStUk2MICrOBIëLEVOEDSELVEILIGHEID ir. Wieke van der Vossen-Wijmenga, kennisspecialist voedselveiligheid en kwaliteit, Voedingscentrum

2.1InleidingGezond ondernemen betekent ook: in het gehele proces aspecten van voedselveiligheid meewegen.

Regelmatig staan er alarmerende berichten in de krant over het risico van resten bestrijdingsmiddelen in

groente en fruit; of over het gevaar van kunstmatige zoetstoffen voor kinderen en hormonen in vlees. De

komende twee hoofdstukken gaan over voedselveiligheid In hoofdstuk 2 komen de microbiële aspecten

van voedselveiligheid aan bod. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de contaminanten van

voedselveiligheid, zoals bestrijdingsmiddelen en dioxines.

Dit hoofdstuk gaat dus over microbiële aspecten van voedselveiligheid. Dit zijn de gevolgen van bederf van

voedsel. Door eten te lang of op de verkeerde manier te bewaren, er onhygiënisch mee om te gaan of het

niet goed te bereiden, groeit het aantal micro-organismen. De consument speelt hierbij een belangrijke

rol, maar ook tijdens het proces kunnen er zaken niet goed gaan. De overheid kan daarvoor regelgeving

ontwikkelen. In het interview waarmee dit hoofdstuk begint, legt prof. dr. Marcel Zwietering, hoogleraar

Levensmiddelenmicrobiologie, de eindverantwoordelijkheid bij de producent. In de paragrafen daarna staan

richtlijnen om die verantwoordelijkheid te nemen. Zo gaat het in paragraaf 2.2 over het belang van het

hygiënisch omgaan met voedsel. Wat is bedorven eten, wat zijn de gevolgen? In paragraaf 2.3 komt HACCP

aan bod, een methode om in de keten het risico op microbiële problemen zo klein mogelijk te houden. In 2.4

volgt informatie over het opstellen van een hygiënecode, waarin onder ander het HACCP-protocol van een

bedrijf of instelling vastgelegd wordt.

Page 62: Meer dan lekker

60

‘wEMOEtENACCEPtABELErISICO’SDEFINIërENENCONCrEtEDOELENStELLEN’Rommelende darmen, misselijkheid of erger. Jaarlijks wordt een flink aantal mensen beroerd na het eten van

voedsel besmet met ziekteverwekkers als salmonella, campylobacter en listeria. En dat terwijl ons voedsel

veiliger is dan ooit. “De risico’s terugbrengen naar nul kan niet, maar er valt her en der in de productieketen

nog wel wat eer te behalen”, zegt Marcel Zwietering.

45-50 jaar. Dat was anderhalve eeuw geleden de levensverwachting van de gemiddelde Nederlander.

Armoede, het voedingspatroon en voedsel- en andere infecties door een slechte hygiëne eisten hun tol. Dat

is nu gelukkig anders: de gemiddelde levensverwachting in ons land is gestegen tot ruim boven de 70 jaar

en ons voedsel is vele malen veiliger geworden. Dat hebben we te danken aan de introductie van moderne

technieken voor voedselconservering en aan kwaliteitsmanagementsystemen als HACCP.

Toch hebben we de ziekteverwekkers van toen nog niet helemáál onder de duim. Jaarlijks krijgen 300.000

tot 750.000 mensen in ons land te maken met een voedselinfectie, aldus een ruwe schatting van het RIVM.

“Salmonella, campylobacter en norovirussen veroorzaken de meeste ziektegevallen. Listeria en toxoplasmose

spelen ook een rol bij overlijdensgevallen”, zegt hoogleraar Levensmiddelenmicrobiologie Marcel Zwietering.

AlertzijnDe voedselveiligheid in ons land staat op een hoog peil, maar we moeten alert zijn op trends die microbiële

risico’s vergroten of juist verkleinen, zo benadrukt Zwietering. “We zien bijvoorbeeld in Duitsland een

duidelijke toename in het aantal gevallen van listeria-besmetting. Vermoedelijk houdt dit verband met

de vergrijzing. Ouderen zijn - net als kinderen, zwangere vrouwen en zieke mensen - vatbaarder voor

voedselinfecties”, vertelt hij.

Ook valt zelfs in een ontwikkeld land als Nederland nog wel wat te verbeteren aan de voedselveiligheid. “De

voedingsmiddelenindustrie heeft zijn zaakjes over het algemeen goed op orde, maar er glipt wel eens iets

tussendoor. Denk bijvoorbeeld ook aan de overname van fabrieken in minder ontwikkelde landen, waar men

soms minder ver is met kwaliteitssystemen en hygiëne. In supermarkten is de temperatuur in koelvitrines

vaak te hoog, bijvoorbeeld doordat ze open zijn. Verder hebben koelkasten voor consumenten niet altijd een

constante temperatuur, en weten veel consumenten niet op welke stand een koelkast het beste koelt of dat je

beter geen pan hete soep in de koelkast kan zetten. Goede scholing over hygiëne is belangrijk, niet alleen voor

medewerkers in de industrie en winkelpersoneel, maar ook voor de consument. Eigenlijk moeten we daar op

de lagere school al mee beginnen.”

Marcel Zwietering is hoogleraar Levensmiddelenmicrobiologie aan Wageningen universiteit.INtErVIEw

Page 63: Meer dan lekker

61

EindverantwoordelijkheidVoedselveiligheid is dus het terrein van meerdere partijen. Toch vindt Zwietering het goed dat de overheid de

eindverantwoordelijkheid neerlegt bij één partij: de producent. “De producent zit het dichtst op het product

en het productieproces, en moet kunnen aantonen dat hij de veiligheid beheerst. De overheid kan alleen

regels opstellen en controleren of fabrikanten die regels naleven.”

Hij plaatst daarbij wel een paar kanttekeningen: “We moeten oppassen dat we niet vervallen in controles of

fabrikanten hun formulieren wel goed hebben ingevuld, of in crisismanagement. Wat je nu vaak ziet, is dat

de overheid álles aan de markt overlaat. Als het dan mis gaat, gaat er in één keer heel veel mis. We moeten er

naar streven problemen zoveel mogelijk te voorkomen en de beheersing van de voedselveiligheid heel kritisch

doorlichten.”

GrijsgebiedGrenzen definiëren is volgens Zwietering de grootste uitdaging in het verhaal over voedselveiligheid. “Regels

werken alleen als ze zwart-wit zijn geformuleerd. De realiteit is echter een grijs gebied, waarbinnen we

te maken hebben met veel onzekerheden en variabiliteit. Voor verse producten bijvoorbeeld is een nul-

risico een illusie, sommige bacteriën zijn er nu eenmaal. Maar voor de smaak en de gezonde variatie in ons

voedselpakket zijn verse producten wel belangrijk. De huidige trend naar verse producten met minder zout

en conserveringsmiddelen zal microbiologisch gezien wel wat uitdagingen geven, maar daar moeten we niet

bang voor zijn. Op zich vind ik het een goede ontwikkeling.”

Het enige wat we kunnen doen is besmettingen zo laag mogelijk houden, ervoor zorgen dat als er een

besmetting is het organisme niet te ver uitgroeit. Ook moeten risicogroepen goed voorgelicht worden. “En dat

is alleen mogelijk als we acceptabele risico’s definiëren, concrete doelen stellen en op basis daarvan komen tot

een gebalanceerde beslissing”, aldus de hoogleraar.

Page 64: Meer dan lekker

62

2.2HyGIëNEHygiëne is het geheel van maatregelen en activiteiten dat gericht is op het handhaven van een schoon

leefmilieu en het voorkómen van ziekte. De mens is een organisme dat moet leven met een voortdurende

bedreiging van andere organismen en omgevingsfactoren. Deze wetmatigheid overwinnen we nooit helemaal,

maar we kunnen wel proberen de bedreiging zoveel mogelijk te beheersen. Jaarlijks komen in Nederland

minstens 300.000 tot 750.000 voedselinfecties en -vergiftigingen voor. Daarom is dit onderwerp één van de

belangrijkste terreinen van voedselveiligheid.

Bedorvenen/ofonveiligEen levensmiddel dat ziekte veroorzaakt wordt vaak bedorven genoemd, maar bederf is niet altijd

waarneembaar. Een levensmiddel heet bedorven als het zodanige eigenschappen heeft gekregen dat het

niet meer aantrekkelijk is voor consumptie door mensen. Deze situatie kan zijn ontstaan door oxidatie,

enzymreacties, fysische effecten en heel vaak door micro-organismen. Microbieel bederf ontstaat door

grootschalige vermeerdering van micro-organismen in of op het levensmiddel. Deze situatie geeft een

afwijkende geur, smaak en/of uiterlijk.

Daarnaast kan het levensmiddel onveilig zijn. Bijvoorbeeld doordat het een giftige stof in een gevaarlijke

hoeveelheid bevat, of door de aanwezigheid van micro-organismen die tot ziekte leiden: ziekteverwekkers,

of, in vaktaal, pathogenen. De aanwezigheid van giftige stoffen of ziekteverwekkende micro-organismen

is meestal niet te zien, te ruiken of te proeven en staat zo dus los van waarneembaar bederf. Maar, in

een bedervend levensmiddel gebeurt altijd wel iets wat het onveilig maakt. Er ontstaan bijvoorbeeld

eiwitafbraakproducten waar we niet tegen kunnen of er verschijnen ziekteverwekkende micro-organismen.

Vaak moeten ziekteverwekkende micro-organismen eerst kunnen vermeerderen voor zij zieke consumenten

kunnen veroorzaken, maar niet altijd. De pure aanwezigheid van bijvoorbeeld een paar norovirussen is al

voldoende voor ziekte.

Of je ziek wordt van een levensmiddel dat besmet is met ziekteverwekkende micro-organismen, hangt

van veel factoren af. De behandeling die een levensmiddel krijgt, is zo’n belangrijke factor. Wanneer een

levensmiddel wordt verhit, voor het gegeten wordt, worden veel besmettingen afgedood. Helaas, sommige

besmettingen blijven ook na verhitting gevaarlijk. Het kan ook voorkomen dat een levensmiddel veilig is op

moment van verkoop, maar dat verkeerde behandeling leidt tot risico, bijvoorbeeld te lang of onvoldoende

gekoeld bewaren.

De gevoeligheid van degene die het levensmiddel eet, speelt ook een heel grote rol. Besmettingen waar de

ene niets van merkt, kunnen voor een ander dodelijk zijn. Kwetsbare groepen zijn jonge kinderen, zwangeren,

hoog bejaarden en mensen die een verminderde weerstand hebben door een ziekte of bepaalde medicijnen.

Hoewel deze risicogroepen vatbaarder zijn, is niemand onkwetsbaar voor voedselinfectie.

Page 65: Meer dan lekker

63

Wat?

H

oe?

Pra

kti

jk

VoedselvergiftigingWe spreken steeds over voedselinfectie, maar er kan ook sprake zijn van voedselvergiftiging. Een

voedselvergiftiging wordt veroorzaakt door het consumeren van levensmiddelen die gif (toxinen) bevatten.

Een toxine kan door vervuiling in een levensmiddel zitten of er van nature al inzitten. Dit soort toxinen komen

in het volgende deel aan bod. Hier gaat het over een derde soort, namelijk toxinen die geproduceerd worden

door micro-organismen. Toxinen werken direct op de biologische reacties die in het lichaam plaatsvinden. Bij

een voldoende hoge concentratie treedt een acuut effect op binnen enkele uren na consumptie: misselijkheid

en braken. Staphylococcus aureus en clostridium zijn de bekendste bacteriën die een toxine kunnen

produceren en dus een voedselvergiftiging kunnen geven.

Bepaalde toxinen, bijvoorbeeld de mycotoxinen (schimmelgifstoffen), kunnen op langere termijn ernstige

effecten hebben door bij te dragen aan het risico op kanker. De meeste van deze toxinen zijn hitte-resistent,

waardoor ze niet uitgeschakeld kunnen worden door te koken.

Milde conservering met Pulsed Electric FieldEen nieuwe technologie voor pasteurisatie is Pulsed Electric Field (PEF).

De industrie zoekt naar nieuwe methoden om levensmiddelen te conserveren met behoud van smaak en

voedingstoffen. PEF is een methode waarbij ziektekiemen en bederforganismen onschadelijk worden gemaakt

met korte, intense stroomstootjes. Het kan bijvoorbeeld toegepast worden bij groente- en vruchtensappen.

Door producten op de reguliere manier te pasteuriseren en/of te steriliseren verandert de smaak en smaken

producten minder ‘vers’. Door een veel lagere procestemperatuur toe te passen in combinatie met PEF, blijft

bijvoorbeeld de kleur, geur en smaak van groente en fruit veel meer behouden en blijft het toch een veilig

product.

PEF wordt al toegepast, maar staat nog in de kinderschoenen. Het kan ook gebruikt worden bij de

conservering van bijvoorbeeld vlees, vis, salades en spreads.

www.fda.gov (zoekterm: Pulsed Electric Fields)

VoedselinfectieEen voedselinfectie wordt veroorzaakt door opname van ziekteverwekkende micro-organismen, die in de

darm koloniseren. Daarnaast produceren deze micro-organismen toxinen die de epitheelcellen binnendringen

en beschadigen. De gevolgen zijn het optreden van buikpijn en diarree binnen enkele uren of dagen na

consumptie van het besmette voedsel. Na enkele dagen verdwijnen deze verschijnselen, maar dan kan men

de ziektekiem nog geruime tijd uitscheiden met de ontlasting. Men is dan een ‘gezonde drager’. Door slechte

(toilet) hygiëne kan men voedsel of andere personen besmetten. De bacteriën die de meeste voedselinfecties

veroorzaken zijn salmonella, campylobacter en E. coli. Virussen kunnen eveneens voedselinfecties veroorzaken.

De meeste voedselinfecties vinden in de zomer plaats, omdat dan de omstandigheden voor vermeerdering

voor bacteriën gunstiger zijn. Een uitzondering is het norovirus dat juist in de winter toeslaat.

In de meeste gevallen zijn de ziekteverschijnselen van voedselinfecties vrij mild, de meeste mensen hebben

alleen diaree.

Praktijkvoorbeeld

Page 66: Meer dan lekker

64

Stoomcursus microbiologieOm van de gevaren van micro-organismen meer te begrijpen is enige basale kennis van de microbiologie

nodig. Een volledige cursus microbiologie past hier niet, maar enkele cruciale begrippen kunnen wel de revue

passeren.

Micro-organismen zijn bacteriën, protozoën, schimmels, gisten en algen. Virussen worden meestal niet tot

micro-organismen gerekend, maar wij nemen ze in één adem mee, omdat ze uitdrukkelijk tot voedselinfectie

kunnen leiden. Anderzijds zullen gisten en algen minder aan bod komen omdat ze geen voedselinfecties

veroorzaken. Ze kunnen wel bederf veroorzaken. Micro-organismen zijn hooguit enkele micrometers groot

en dus onzichtbaar voor het blote oog. Kenmerk van een organisme is dat het leeft, dus moet ademen en

voedsel nodig heeft en kwetsbaar is. Cruciaal is de voortplanting van een organisme. Op dit punt zijn virussen

bijzonder. Virussen ademen niet, kunnen zich niet zelfstandig voortplanten, leven in feite niet. Zij kunnen

alleen bepaalde cellen binnendringen en die cellen vervolgens zo beïnvloeden dat de getroffen cellen het virus

gaan vermeerderen, waar die cellen uiteindelijk aan ten gronde gaan.

Bacteriën zijn eencellige micro-organismen zonder duidelijke celkern. Afhankelijk van de soort kan een

bacterie een andere vorm hebben, Sommige bacteriën kunnen meerdere vormen aannemen en daarmee

hun overleving beïnvloeden. Zo zijn er soorten die een spore kunnen vormen. Dat is een vorm waarin de

levensprocessen vrijwel stil staan, maar waarbij een hoge weerstand geldt ten opzichte van veel bedreigingen.

Ook de voedingsbehoeften en de behoefte aan en gevoeligheid voor zuurstof verschilt erg per soort. Verse

en rauwe levensmiddelen bederven vrijwel altijd door bacteriën. Ook voedselinfecties hebben meestal een

bacteriologische achtergrond.

Schimmels zijn meercellige micro-organismen met een pluizig uiterlijk. Ze bestaan uit schimmeldraden die

samen een netwerk vormen. Schimmels kunnen alleen groeien in een omgeving met zuurstof. Ze planten zich

onder meer voort door middel van sporen die al zwevend in de lucht grote afstanden kunnen overbruggen.

Een levensmiddel dat bloot staat aan de lucht, loopt daardoor altijd wel besmettingen met schimmels op.

Het hangt van de omstandigheden af of die uitgroeien. Schimmels bederven levensmiddelen en kunnen

ook toxinen vormen die voor voedselvergiftiging zorgen. Toxines van schimmels heten mycotoxinen.

Bekende voorbeelden van mycotoxinen zijn aflatoxine en DON. Deze laatste heeft zo’n ingewikkelde naam

(deoxynivalenon) dat hij altijd bij zijn afkorting wordt genoemd. Alleen bepaalde schimmels kunnen die

mycotoxinen vormen, waarvoor ze flink moeten uitgroeien. In consumentenproducten is dit verschijnsel slechts

zelden aan de orde. Wel is dit een probleem in het begin van de productieketen, nog op de akker of tijdens

de opslag, van granen en peulvruchten. De pluizige verschijnselen van schimmel verdwijnen in de verwerking,

maar het toxine kan ver komen.

Page 67: Meer dan lekker

65

FactorendiedegroeibevorderenofwelbelemmerenTemperatuur is cruciaal. Voor veel micro-organismen is lauw warm een ideale temperatuur om te

vermeerderen. Naarmate het kouder wordt, vertraagt de vermeerdering, maar sommige soorten doen het

nog aardig bij koelkasttemperatuur. Beneden nul valt de vermeerdering helemaal stil, maar afsterven is niet,

of maar zeer ten dele het geval. De organismen komen weer levenslustig voor de dag zodra de temperatuur

weer boven nul komt. Bij hele hoge temperaturen kunnen de problemen veel heviger zijn. Bij zestig graden

gaan al de eerste micro-organismen te gronde. Koken wordt door de meeste bacteriën niet overleefd. Alleen

een aantal toxinen en sporen van sommige bacteriën kunnen koken overleven. Na het koken ontstaan weer

levendige bacteriën uit die sporevorm.

Water is vrijwel altijd essentieel om te vermeerderen, en in mindere mate om te overleven.

Om deze reden hoort drogen bij het reinigen van gereedschappen en oppervlakken.

Zuurstof is voor veel micro-organismen onmisbaar, met name voor schimmels, maar andere soorten kunnen

goed zonder, zij ademen op een andere manier. Er zijn zelfs micro-organismen waarvoor zuurstof dodelijk

is. Het inzicht in de ademhaling van micro-organismen heeft geleid tot het ‘verpakken onder beschermende

atmosfeer’. De luchtsamenstelling is dan zodanig aangepast dat voor de hand liggende bedervers hevig

vertraagd zijn in hun mogelijkheden. Voorwaarde is dan wel dat de verpakking niet gaat lekken.

Voedingsstoffen zijn eveneens van levensbelang. Het belang van reinigen is onder meer het wegnemen van

voedingsstoffen voor bedervende micro-organismen.

InnovatiesVerpakkingen kunnen tegenwoordig veel meer doen dan alleen het product beschermen. Er zijn zogenaamde

“intelligente” en “actieve” verpakkingen met speciale eigenschappen. Zij reageren intelligent als zij in

aanraking komen met levensmiddelen. De ene soort verstrekt informatie over de kwaliteit (versheid) van het

product. De andere verlengt de houdbaarheid door er gunstige chemische wijzigingen in aan te brengen.

In het eerste geval verkleurt de verpakking bijvoorbeeld als het product niet meer vers of bedorven is.

In het tweede geval voorkomt de verpakking gasvorming die schadelijk is voor het product (zuurstof- of

ethyleenvangers) of het materiaal geeft conserveringsmiddelen of antioxidanten af. Deze nieuwe soort

verpakkingen zijn opgenomen in de wetgeving betreffende alle materialen en voorwerpen bestemd om met

levensmiddelen in contact te komen (Richtlijn 1935/2004/EG). Als deze actieve materialen en voorwerpen de

samenstelling of de organoleptische eigenschappen van de levensmiddelen wijzigen, moeten ze ook voldoen

aan de wetgeving over levensmiddelenadditieven (zie hoofdstuk 4). Bovendien verbiedt deze wetgeving het

gebruik van stoffen die kunnen verbergen dat een product bedorven is (zoals aldehyden of aminen) of die de

kleur kunnen wijzigen om zo de consument te misleiden.

Page 68: Meer dan lekker

66

Wat?

Ho

e?

Pra

ktijk

Is het vlees wel de hele tijd koel bewaard?Het zogenaamde ‘intelligentetiket’, dat aangeeft of de koudeketen in alle fasen na de productie (transport,

bewaring en uitstraling in de winkel, plus transport en opslag bij de consument) is behouden.

Het etiket heeft een Tijd-Temperatuur Indicator (TTI) en kan bijvoorbeeld worden toegepast op vis- en

vleesproducten. Bij deze levensmiddelen is het van groot belang dat ze continu koud bewaard en vervoerd

worden, omdat ze uitermate gevoelig zijn voor bacteriegroei en bederf. Een voorbeeld van een TTI is een

OnVU etiket. De indicator, die geactiveerd wordt door een UV-lichtbron, heeft een donkere kleur en wordt

ingekapseld in een transparante film die licht tegenhoudt. Nadien wordt hij steeds lichter in een tempo dat

afhangt van de temperatuurstijging. Wanneer de kleur overeenkomt met de referentie, is het product niet

langer houdbaar.

De etiketten worden al gebruikt, bijvoorbeeld bij medicijnen. Door de hoge kosten zijn er in Nederland nog

niet veel voorbeelden van toepassing bij levensmiddelen.

www.intelligenceforfood.com, www.pack4food.be

2.3HACCPIn de wereld van levensmiddelen is HACCP een gevleugelde term. Lieden die beroepshalve veel met deze

term bezig zijn, spreken de afkorting niet meer in losse letters uit, maar maken er een nieuw woord van,

bijvoorbeeld ‘hessep’. Dus wie enige deskundigheid uit wil stralen, kan hier ophouden met lezen. Oefen

voor de spiegel in het vlot uitspreken van ‘hessep’. De omgeving zal denken dat u precies weet hoe veilige

levensmiddelen gegarandeerd worden.

HetbegripHACCPHet begrip HACCP staat voor Hazard Analysis and Critical Control Points: de analyse van gevaren en kritische

controlepunten. Het begrip is in Amerika ontstaan. In het begin van de Amerikaanse ruimtereizen werd deze

benadering ontwikkeld om microbiologische veiligheid te krijgen voor de voeding van astronauten. Het bleek

zo’n efficiënte manier dat het toepassingsgebied is uitgebreid tot vrijwel de gehele productie en distributie

van levensmiddelen. Vooral waar procesmatig gewerkt wordt, sluit HACCP goed aan. Vooral de grotere

levensmiddelenindustrie omarmt de benadering, omdat de veiligheid van de producten hiermee geborgd

wordt. Kleinere bedrijven vinden het in eerste instantie omslachtig en duur, maar ervaren geleidelijk dat dit

juist kosten bespaart. Alleen wie niets om de veiligheid geeft zal HACCP proberen te negeren. Daar komt

hij meestal niet mee weg, omdat de wet het eist. HACCP vergt wel enige kennis van zaken en inzicht in het

betreffende productieproces.

Praktijkvoorbeeld

Page 69: Meer dan lekker

67

7stappenBij de HACCP benadering horen 7 stappen.

1. Het beschrijven van het proces. Hiervoor wordt een schematisch overzicht gemaakt van elk stapje van

grondstof tot eindproduct, en wordt elk gevaar benoemd dat voorkomen, geëlimineerd of tot een

aanvaardbaar niveau gereduceerd moet worden. Er moet een inschatting gemaakt worden van het risico.

Dit is een combinatie van de kans dat het gevaar zich daadwerkelijk voordoet in het eindproduct en

van de gevolgen voor de gezondheid van de consument, indien dit zou gebeuren. Gevaren waar je aan

moet denken zijn:

microbiologische gevaren (bijvoorbeeld bacteriën, virussen, schimmels en prionen)

chemische gevaren (bijvoorbeeld gifstoffen geproduceerd door schimmels, milieucontaminanten en

bestrijdingsmiddelen)

fysische gevaren (bijvoorbeeld glas en scherpe metaal- of houtdelen)

Alle denkbare gevaren moeten de revue passeren. De gevaren kunnen in grondstoffen aanwezig zijn of

kunnen ontstaan tijdens bereiding, behandeling, verpakking en vervoer van levensmiddelen.

2. Het identificeren van de kritische beheersingspunten in het stadium of de stadia waarin beheersing

essentieel is om een gevaar te voorkomen of te elimineren dan wel tot een aanvaardbaar niveau te

reduceren. In het jargon worden deze punten meestal aangeduid met CCP’s (Critical Control Points).

Het kan overigens ook voorkomen dat dergelijke punten niet aanwezig zijn in het betreffende proces.

3. Het vaststellen van kritische grenswaarden voor de kritische beheersingspunten om te kunnen bepalen

wat aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is op het vlak van preventie, eliminatie of reductie van een

onderkend gevaar. Je moet hier dus een meetbaar aspect hebben. Dergelijke aspecten kunnen zijn: tijd,

temperatuur, vochtgehalte, pH, maar ook sensorische eigenschappen zoals uiterlijk en textuur.

4. Het vaststellen en toepassen van efficiënte bewakingsprocedures op de kritische beheersingspunten.

Bijvoorbeeld een schema dat aangeeft wanneer een specifieke meting uitgevoerd moet worden. Dit

proces noemt men ook wel monitoring, een engels woord voor bewaking.

5. Het vaststellen van corrigerende maatregelen wanneer uit de bewaking zou blijken dat een kritisch

controlepunt niet volledig onder controle is. Het constateren van een afwijking moet gevolgd worden

door een omschreven actie.

6. Het vaststellen van procedures om na te gaan of de hierboven genoemde maatregelen naar behoren

functioneren, waarbij regelmatig verificatieprocedures worden uitgevoerd. Het gaat hier om een ander

soort waarnemingen als die van stap 4. Een voorbeeld is het controleren van de temperatuur van een

koeling. De ondernemer controleert deze regelmatig door de temperatuur te meten met een

thermometer (= monitoring). Om vast te stellen of een proces voldoende beheerst wordt (bijvoorbeeld

het verhitten, afkoelen en bewaren) dient dit periodiek geverifieerd te worden. Dit kan door af en toe

een monster te laten onderzoeken op het aantal micro-organismen (=verificatie).

7. Het opstellen van aan de aard en de omvang van het levensmiddelenbedrijf aangepaste documenten

en registers, om aan te tonen dat de hierboven omschreven maatregelen daadwerkelijk worden

toegepast. Controleurs zoals managers en de VWA moeten zich er van kunnen overtuigen dat het

systeem functioneert. Als een product, de verwerking of een proces een wijziging ondergaat, dient de

exploitant van het levensmiddelenbedrijf de procedure te herzien en waar nodig aan te passen.

Page 70: Meer dan lekker

68

juridischeachtergrondNadat de verplichting tot HACCP al enige jaren in de Warenwet was opgenomen is er sinds 2004

een Europese richtlijn die letterlijk wet is in alle Eu landen: verordening (EG) nr. 852/2004 inzake

levensmiddelenhygiëne. Artikel 5 is gewijd aan risicoanalyse en kritische beheersingspunten

‘Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dragen zorg voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van

een of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen.‘

De witte plek in de toepassing van HACCP staat hier ook, want de HACCP-verplichting ‘is alleen van

toepassing op exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met een op de primaire

productie volgende fase van de productie, de verwerking en de distributie van levensmiddelen …’ Dus:

agrariërs, zoals veehouders en verbouwers van groenten en granen hoeven geen HACCP toe te passen.

Daarmee is niet gezegd dat veiligheid daar niet aan de orde is. Integendeel, ook in de primaire sector en

ook in de productie van veevoer moet verantwoordelijkheid voor veiligheid genomen worden, uitgebreide

voorschriften voor voedselveiligheid in de primaire sector zijn opgenomen in Bijlage I van verordening (EG)

nr. 852/2004.

ExploitantenvanlevensmiddelenbedrijvenExploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten naleving van de HACCP verplichting kunnen aantonen.

Dit zal vooral betekenen dat de registraties die verbonden zijn aan de zevende stap, in orde moeten zijn,

actueel bijgehouden en ter inzage voor autoriteiten. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf kan

rechtstreeks de verplichting tot HACCP op zijn schouders nemen, maar vooral voor een klein bedrijf kan

het ongemakkelijk zijn om daar capaciteit voor in te zetten. Bovendien zijn er misschien veel meer bedrijven

waar dezelfde processen toegepast worden, waardoor iedereen hetzelfde wiel naast elkaar uit zou moeten

vinden. De regelgeving biedt daarom de mogelijkheid om ’Gidsen voor goede praktijken’ te maken die voor

een groep bedrijven het hele HACCP verhaal ondervangen. Dit zijn de zogenaamde hygiënecodes. Dergelijke

hygiënecodes kunnen ook ingaan op aspecten die specifiek zijn voor een branche, bijvoorbeeld koeling en

keukenhygiëne in de horeca.

2.4HyGIëNECODEENOVErIGEkwALItEItSSyStEMENEen exploitant van een levensmiddelenbedrijf heeft in principe een (meestal losbladig) boekwerk op de

plank waarin beschreven staat hoe de veiligheid wordt geborgd. Dat boekwerk kan uitgegeven zijn door

een brancheorganisatie en het woord ‘hygiënecode’ in de titel voeren. Zo’n hygiënecode is geen verplicht

bezit, maar zoals gesteld in het hoofdstuk over HACCP, mag een hygiënecode de invulling van de HACCP-

verplichting zijn. Hygiënecodes worden centraal door de branche- en sectororganisaties opgesteld voor

de achterban. In deze hygiënecodes staan de kritische punten in het voedselveiligheidssysteem volgens de

HACCP-methode. Deze kritische punten dienen vervolgens door de ondernemers in de betreffende sectoren te

worden bewaakt en beheerst.

De VWA beschikt over alle goedgekeurde hygiënecodes en gebruikt die bij het inspecteren van een bedrijf. De

exploitant van een bedrijf moet de hygiënecode van zijn branche op zijn minst paraat hebben. Ook moet hij

kunnen laten zien dat de richtlijnen die hierin staan opgevolgd worden. Als een bedrijf of instelling niet met

Page 71: Meer dan lekker

69

een hygiënecode werkt, moet er een eigen plan zijn om aan de HACCP-verplichting te voldoen.

Een hygiënecode doorloopt het productieproces, inventariseert de gevaren en geeft de procedures om de

gevaren te beheersen. Niet alle gevaren zijn te vangen in klassieke CCP’s (Critical Control Points). Maar ook

zonder CCP’s is aandacht voor veiligheid uitgewerkt in een hygiënecode.

juridischebasisHygiënecodes zijn op Europees niveau geregeld in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 852/2004. Daarnaast

geeft de Warenwet inhoud aan het begrip in het Warenwetbesluit Hygiëne van levensmiddelen, artikel 4 en 5.

De in het eerste lid bedoelde hygiënecodes moeten worden opgesteld met inachtneming van de Aanbevolen

Internationale Richtlijnen voor de Praktijk - Grondbeginselen van de levensmiddelenhygiëne, van de Codex

Alimentarius.

Voor de meeste hygiënecodes geldt dat deze mogen worden gebruikt als deze door de minister van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn goedgekeurd.

Voordat de hygiënecode de vereiste ministeriële goedkeuring krijgt, wordt het concept besproken in het

Regulier Overleg Warenwet. Een overleg dat georganiseerd wordt door het ministerie VWS. In dit overleg zijn

de volgende organisatie vertegenwoordigd:

ondernemersorganisaties (industrie en handel)

consumentenorganisaties

de ministeries van VWS en van EL&I

de Voedsel en Waren Autoriteit

het relevante bedrijfschap of productschap

Een lastige eis die de minister aan een hygiënecode stelt, is dat deze ‘waar mogelijk en zinvol’, wordt

voorzien van microbiologische richtwaarden (WB Hygiëne van levensmiddelen, art 4.2.c). De belangrijkste

microbiologische richtwaarden staan in de verordening (EG) nr. 2073/2005 en in het Warenwetbesluit

Bereiding en Behandeling van levensmiddelen. Na 3 tot 5 jaar worden bestaande hygiënecodes geëvalueerd,

waarbij ook de mate van gebruik en de bruikbaarheid in de praktijk worden bekeken. Op grond hiervan en op

basis van nieuwe inzichten en eventuele nieuwe gevaren in de sector worden de codes verbeterd, waarna de

goedkeuring van de minister kan worden verlengd.

BasisvoorwaardenDe hygiënecode omvat het hele productieproces, zoals van een HACCP-benadering verwacht mag worden.

Daar wordt een onderdeel aan toegevoegd dat in de praktijk ook veel belang heeft. Dat gaat over de

basisvoorwaarden. Je moet immers aan een aantal voorwaarden voldoen om een veilig productieproces

überhaupt mogelijk te maken. Het verschilt per hygiënecode wat in de basisvoorwaarden wordt verwerkt en

wat elders in de tekst wordt opgevangen. Een redelijke set basisvoorwaarden zijn de volgende:

1. Deskundigheid personeel en training

2. Persoonlijke hygiëne (veel incidenten zijn te herleiden tot een keukenmedewerker die een

Page 72: Meer dan lekker

70

ziekteverwekkende bacterie of virus bij zich draagt en die onbewust op grote schaal verspreidt)

3. Grondstoffenkwaliteit

4. Hygiënische werkwijzen

5. Reiniging en desinfectie

6. Onderhoud apparatuur

7. Bouw, afwerking en inrichting van de ruimten waar de levensmiddelen bewaard of bewerkt worden.

8. Wering ongedierte

De basisvoorwaarden en de, op de HACCP gebaseerde, beheersmaatregelen vormen samen een

voedselveiligheidssysteem. Dit systeem zorgt er voor dat:

(na) besmetting van voedsel door micro-organismen, chemische verontreinigingen en vreemde

bestanddelen wordt voorkomen door goede bedrijfshygiëne (persoonlijke hygiëne, hygiënische

werkwijzen, schoonmaak en onderhoud van ruimten en materialen)

verontreinigingen worden verwijderd, bijvoorbeeld het wassen van groenten

uitgroei van micro-organismen (en de daar eventueel aan verbonden vorming van toxinen) wordt

vertraagd, geremd en/of voorkomen door een juiste bewaarwijze (temperatuur en bewaarduur)

afdoding van micro-organismen en onwerkzaam maken van sommige toxinen wordt bereikt door

hittebehandeling

ongewenste chemische veranderingen bij de bereiding worden voorkomen, bijvoorbeeld aangebrande

delen, te lang en/of te hoog verhitten van frituurvet

OverigekwaliteitssystemenindelevensmiddelenindustrieNaast de hygiënecode worden in de levensmiddelenindustrie verschillende andere kwaliteitssystemen

toegepast. Deze kwaliteitssystemen zijn niet verplicht vanuit de overheid, maar worden veelal vanuit de

supermarkt (retail) aangestuurd. Supermarkten kunnen aanvullende eisen stellen. Met name voor de

zogenaamde huismerkartikelen (private label) heeft de supermarktketen een eigen verantwoordelijkheid voor

de veiligheid van het product. Hiervoor zal het dus aanvullende eisen stellen aan de fabrikant van het product

om de voedselveiligheid te waarborgen. Soms gaat de supermarktorganisatie zelf de controle uitvoeren bij

de fabrikant, maar meer en meer wordt gebruik gemaakt van onafhankelijke controleinstellingen. Hieronder

staan enkele voorbeelden van systemen die op het gebied van voedselveiligheid in de voedselketen worden

gebruikt:

Eisen voor een op HACCP gebaseerd voedselveiligheidssysteem

ISO 22000: een kwaliteitsmanagementsysteem wat, volgens de principes van ISO 9001 werkt, maar meer

gericht is op voedselveiligheid

Global-Gap: supermarktrichtlijn voor agrarische producten waarin eisen staan ten aanzien van

bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen en traceerbaarheid

BRC: inspectieprotocol ontwikkeld door Britse supermarkten

IfS: inspectieprotocol welke te vergelijken is met BRC, maar ontwikkeld is door franse en Duitse

supermarkten

Page 73: Meer dan lekker

71

Een levensmiddelenbedrijf kan door middel van een certificaat aantonen dat het aan de richtlijnen voldoet. In

veel gevallen is de aanwezigheid van het juiste certificaat een voorwaarde om aan een supermarkt te leveren.

ConclusieIn Europa is eten en drinken nog nooit zo veilig geweest. De regels zijn streng en de controle op naleving

is scherp. Maar: er zijn nog veel kansen om het aantal gevallen van ziekte door eten nog verder terug te

dringen. Door goede voorlichting aan consumenten over hygiëne en de juiste manier om eten te bewaren

en bereiden, kan de schade door verkeerd eten beperkt worden. Het Voedingscentrum speelt daarbij een

belangrijke rol, maar de industrie kan bij die voorlichting ook een steentje bijdragen. Ook is in het productie-

en distributieproces natuurlijk nog best wat te verbeteren. Er zijn, zoals Zwietering aangaf, nog kansen om te

innoveren en ontwikkelen in de richting van veiliger voedsel.

BIjLAGE:OVErzICHtVANBEStAANDEHyGIëNECODESINNEDErLAND

ORGANISATIE NAAM CODE + BEKENDMAKING BEHANDELING IN

ROW

Productschap voor Gedistilleerde Dranken Kadercode voor de gedistilleerd- en

wijnsector, uitsluitend voor zover die code

betrekking heeft op de gedistilleerd sector

(Stcrt.² 1996, 157 en 2003, 60)

16-10-1995

(ACWW)

Bedrijfschap voor de Groothandel in

Eieren en Eiproducten en de

Eiproductenindustrie

Hygiënecode Eiproductenfabrikanten en

–handelaren (Stcrt. 1998, 28)

05-12-1997

Bedrijfschap Horeca en Catering Hygiënecode voor de ijsbereiding

(Stcrt. 1998, 57)

06-02-1998

Transport en Logistiek Nederland Hygiënecode voor transport-, opslag- en

distributie van levensmiddelen

(Stcrt. 2001, 54)

03-11-2000

Ambachtelijke Molenaars Gilde

Gilde van Vrijwillige Molenaars

Hygiënecode voor windmolens, water-

molens en ambachtelijke maalderijen,

malend voor menselijke consumptie (Stcrt.

2001, 131)

07-05-2000

Suikerstichting Nederland Code voor de hygiënische productie en

verpakking van kristalsuiker

(Stcrt. 2001, 219)

22-06-2001

Page 74: Meer dan lekker

72

ORGANISATIE NAAM CODE + BEKENDMAKING BEHANDELING IN

ROW

Bedrijfschap frisdranken en Waters Hygiënecode Groothandel in dranken en

Horecabenodigdheden (Stcrt. 2002, 9)

16-02-2001

Voedingscentrum Hygiënecode voor de voedingsverzor-

ging in woonunits, kinderdagverblijven,

dienstencentra en bij uitbrengmaaltijden

(Stcrt. 2002, 50 en 2004, 78)

22-06-2001

12-03-2004

Centraal Bureau voor de Rijn- en

Binnenvaart

Hygiënecode voor de binnenvaart

(Stcrt. 2002, 79)

27-09-2001

Productschap Tuinbouw Hygiënecode voor de AGf-detailhandel

(Stcrt. 2002, 115)

05-04-2002

Centraal Bureau Levensmiddelenhandel CBL-Hygiënecode (Stcrt. 2002, 115) 05-04-2002

Vereniging Nederlandse frisdranken

industrie

Hygiënecode Natuurlijk mineraal- en

Bronwater (Stcrt. 2002, 155)

07-06-2002

Productschappen Vee, Vlees en Eieren

(PVE)

Hygiënecode Eieren voor Verzamelaars,

Pakstations en Grossiers

(Stcrt. 2002, 155)

07-06-2002

Vereniging Nederlandse frisdranken-

industrie

Hygiënecode frisdranken (Stcrt. 2002,

168)

12-12-2001

Vereniging van Keurslagers Keurslager hygiënecode (Stcrt. 2002,

168)

07-06-2002

Productschappen Vee, Vlees en

Eieren

Hygiënecode voor het poeliersbedrijf

(Stcrt. 2002, 209)

07-06-2002

Centraal Brouwerij Kantoor Hygiënecode voor mouterijen en brou-

werijen

(Stcrt. 2003, 15)

30-10-2002

Nederlands Bakkerij Centrum Hygiënecode voor de brood- en banket-

bakkerij (Stcrt. 2003, 26)

27-09-2002

Productschap Tuinbouw Hygiënecode voor ongesneden vers(e)

groenten, fruit en paddestoelen

(Stcrt. 2003, 26)

13-12-2002

Productschap Zuivel Hygiënecode voor de kleinschalige detail-

handel in zuivel (Stcrt. 2003, 60)

30-10-2002

Productschap Wijn Hygiënecode voor de wijnsector

(Stcrt. 2003, 60)

05-02-2003

Nederlandse Aardappel Organisatie NAO hygiënecode kleinverpakkers van

ongeschilde aardappelen (Stcrt. 2003,

157)

05-02-2003

Page 75: Meer dan lekker

73

ORGANISATIE NAAM CODE + BEKENDMAKING BEHANDELING IN

ROW

NOC*NSf NOC*NSf Hygiënecode voor sport-

kantines

(Stcrt. 2003, 157)

04-06-2003

STOR Hygiënecode Overlegplatform

Restaurantketens (STOR) (Stcrt. 2003,

207)

25-09-2003

Productschap Vis Hygiënecode voor de visdetailhandel

(Stcrt. 2004, 57)

25-09-2003

Vereniging van onafhankelijke tankop-

slagbedrijven

Hygiënecode voor de op- en overslag van

eetbare oliën en vetten (Stcrt. 2004, 106)

25-09-2003

Hoofdbedrijfschap Detailhandel Hygiënecode voor de ambulante handel

Verkoop Eet- en drinkwaren

(Stcrt. 2004, 134)

12-03-2004

Bedrijfschap Horeca en Catering Hygiënecode voor de horeca

(Stcrt. 2004, 134)

04-04-2003

Vereniging Nederlandse Catering

Organisaties (Veneca)

Hygiënecode voor de contractcatering

(Stcrt. 2004, 171)

28-06-2004

Stichting Wijninstituut Nederland Hygiënecode voor de Nederlandse com-

merciële wijngaardenier

(Stcrt. 2004, 183)

Schriftelijk behan-

deling juni 2004

Vereniging Nederlandse Petroleum

Industrie

Handboek Voedselveiligheidssysteem

verkooppunt motorbrandstoffen

(Stcrt. 2004, 222)

28-06-2004

Voedingscentrum Hygiënecode voor de voedingsverzorging

in zorginstellingen (Stcrt. 2005, 22)

22-06-2001

12-03-2004

december 2004

(schriftelijke be-

handeling)

Koninklijke Nederlandse Slagers-

organisatie

Hygiënecode voor het slagersbedrijf

(Stcrt. 2005, 102 )

27-09-2004

Koninklijke Vereniging het Comité van

Graanhandelaren

Hygiënecode voor de granen-, zaden- en

peulvruchten collecterende, verwerkende

en afleverende industrie

(Stcrt. 2005, 165)

28-04-2005

HPA Certificeringsoverleg Voedselveiligheid certificaat akkerbouw

(VVAK) (Goedkeuring door de minister

van LNV, Stcrt. 2006, 23)

13-10-2005

Page 76: Meer dan lekker

7474

Page 77: Meer dan lekker

75

HOOFDStUk3 VOEDSELVEILIGHEID-CONtAMINANtEN Dr. Stephan Peters, kennisspecialist voedselveiligheid en -kwaliteit

3.1INLEIDINGNaast microbiële stoffen die onbedoeld in eten voorkomen, zijn er zogenaamde contaminanten. Dit zijn

vervuilende stoffen in voedsel. Ze kunnen van nature in bepaalde producten aanwezig zijn, zoals lectinen

in rauwe peulvruchten. Of er bijvoorbeeld door milieuverontreiniging in zijn gekomen. Voor stoffen die

bewezen schadelijk zijn, gelden strenge eisen. Er zijn bijvoorbeeld limieten voor zware metalen, dioxines en

polychloorbifenylen (PCB’s). Daarnaast kunnen ook bij het (industrieel) bereiden van voedsel schadelijke stoffen

ontstaan, zoals acrylamide in friet en chips.

In dit hoofdstuk komen de belangrijkste stoffen aan bod. Allereerst, in paragraaf 3.2 gewasbeschermings-

middelen, vervolgens in paragraaf 3.3 procescontaminanten, zoals acrylamide. En ten slotte in paragraaf 3.4

milieuverontreiniging; denk aan dioxines en PCB’s.

Dit hoofdstuk gaat dus over de risico’s van deze stoffen, maar vooral ook over de minimale aanwezigheid

van gevaren in onze huidige voeding. Het is goed om daarbij, als toekomstig professional in de

levensmiddelenindustrie, ook na te denken over het verschil in perceptie tussen consumenten en

wetenschappers. Zie daarvoor ook hoofdstuk 4 over additieven. Niet elke contaminant levert een gevaar

op voor de volksgezondheid. Een bekend toxicologisch principe is: alles is giftig, als je er een te hoge dosis

van binnen krijgt. Voor levensmiddelen gelden strenge regels voor de mate waarin bepaalde stoffen erin

voor mogen komen. Denk aan resten van bestrijdingsmiddelen, zware metalen of dioxines. Naast wet-

en regelgeving, gebeurt er ook veel op het gebied van zelfregulering. Op Europees retailerniveau is er

bijvoorbeeld het initiatief Global Good Agricultural Practice (GlobalGAP), wat moet leiden tot een verhoging

van de kwaliteit van levensmiddelen voornamelijk op het gebied van voedselveiligheid en milieubelasting

tijdens de productie. Voordat de belangrijkste contaminanten besproken worden, lees je in het interview met

hoogleraar toxicologie Ivonne Rietjens over de vooroordelen over synthetisch versus natuurlijk.

Page 78: Meer dan lekker

76

‘rISk-BENEFItASSESSMENtSHELPENBIjHEtOPStELLENVANrEGELS’‘Natuurlijk’ is niet per se gezonder dan synthetisch. Alle stoffen kunnen in een te hoge dosis schadelijk zijn en

supplementen met botanische ingrediënten zijn soms sowieso al ongezond. Ivonne Rietjens, hoogleraar Toxi-

cologie aan Wageningen universiteit, pleit daarom voor extra regelgeving en goede risk-benefit assessments.

‘Bevat alleen natuurlijke vruchtensuikers’. ‘Zonder kunstmatige kleurstoffen’. ‘Met natuurlijke kruidenextrac-

ten’. Producten met alleen natuurlijke ingrediënten zijn in, want mensen denken dat zulke producten gezond

zijn. fabrikanten van voedingsmiddelen en -supplementen spelen daar met productontwikkeling en een clean

label policy handig op in. De bijbehorende vaak suggestieve gezondheidsclaims zijn in veel gevallen niet we-

tenschappelijk onderbouwd.

‘Natuurlijk’ is niet per se gezonder dan kunstmatig, benadrukt Ivonne Rietjens, hoogleraar Toxicologie aan Wa-

geningen universiteit. ‘Vitamine C uit natuurlijke bronnen bijvoorbeeld heeft precies dezelfde chemische struc-

tuur als zijn synthetische variant. En voedingsmiddelen kunnen zowel natuurlijke als niet-natuurlijke gifstoffen

bevatten. Aan de ene kant heb je toxines geproduceerd door planten of schimmels, aan de andere kant zijn er

chemische gifstoffen zoals dioxines en PCB’s’, legt zij uit.

Vermijdbaar?De toxicologe spreekt liever van vermijdbare versus niet-vermijdbare toxines. ‘Voor vermijdbare gifstoffen, zoals

voedseladditieven, diergeneesmiddelen of pesticiden, waarvan in veiligheidsonderzoek blijkt dat er risico’s aan

het gebruik ervan verbonden zijn, geldt dat je kunt besluiten dat ze niet mogen worden toegepast. Daar kun

je bij kwaliteitscontroles op letten. Retailers of productontwikkelaars kunnen de bijbehorende risico’s vermijden

omdat de stoffen niet gebruikt mogen worden en dit gecontroleerd kan worden.’

Voorbeelden van niet-vermijdbare gifstoffen zijn dioxines en schimmeltoxines. ‘Hoe goed we de productie

ook uitvoeren en controleren, deze stoffen zitten altijd in meer of mindere mate als verontreiniging in onze

voedingsmiddelen. Als er in de voedingsmiddelenindustrie sprake is van een incident, dan gaat het vaak over

deze categorie, hoewel incidenten met het gebruik van vermijdbare gifstoffen, zoals verboden kleurstoffen of

diergeneesmiddelen, ook voorkomen.’

De consument mag er vanuit gaan dat voedingsmiddelen in de winkel veilig zijn, of ze nu natuurlijke of

synthetische ingrediënten en toevoegingen bevatten. ‘Alle aan voeding toe te voegen hulpstoffen worden

uitvoerig en op dezelfde manier getest en beoordeeld op hun veiligheid, en gecontroleerd. Toxines kunnen

wel gezondheidsschade veroorzaken, maar de invloed daarvan is in de Westerse wereld klein ten opzichte van

de gezondheidsschade als gevolg van een ongezond eetpatroon. De meeste gezondheidswinst is te behalen

door niet te veel vet en calorieën binnen te krijgen, niet te roken en niet te veel alcohol te drinken’, benadrukt

Rietjens.

Ivonne Rietjens is hoogleraar Toxicologie aan Wageningen universiteit en leidt met Ruud

Woutersen het Kenniscentrum Innovatieve Toxicologie. Ook is zij lid van de Werkgroep van

Deskundigen (WGD) Gezondheidsraad.

INtErVIEw

Page 79: Meer dan lekker

77

OverdosisIn tegenstelling tot de veiligheid van voedingsmiddelen is de hoogleraar niet tevreden over die van

supplementen. ‘Mensen die meerdere supplementen naast elkaar slikken, kunnen al gauw een overdosis

binnenkrijgen. Een teveel aan vitamine A bij zwangere vrouwen bijvoorbeeld kan afwijkingen aan het

ongeboren kind veroorzaken. De vijftiende eeuwse arts Paracelcus zei het al: ‘de dosis maakt het gif’.’

Wat Rietjens nog meer zorgen baart, zijn de botanische ingrediënten in supplementen. Hiervoor bestaat geen

adequate regelgeving. ‘Iedereen kan zonder enig toezicht Chinese of andere kruiden in pillen stoppen en

die verkopen, en dat leidt tot ongelukken. Zo werden in 2001 mensen ziek na het drinken van kruidenthee

waarin per ongeluk Japanse in plaats van Chinese steranijs verwerkt zat. En in een afslankkliniek in België

hebben verkeerde kruidenpreparaten geleid tot nierkanker. Deze preparaten bevatten per ongeluk giftige

artistolochiazuren.’

Na incidenten als die met de thee of de afslankkruiden reageert de overheid vaak met de invoering van een

richtlijn, bijvoorbeeld in de Warenwet. Maar van een overkoepelende regelgeving is op dit moment nog

geen sprake. Rietjens weet waarom: ‘Er is geen overeenstemming over hoe de veiligheid van ingrediënten

in zulke botanische preparaten beoordeeld moet worden. Bovendien is onduidelijk wat die beoordeling voor

consequenties kan hebben voor de toepassing van botanische preparaten met dezelfde ingrediënten als

medicijn.’

risk-benefitWetenschappelijke risk-benefit assessments kunnen een handje helpen bij het opstellen van regels. ‘Hierbij

worden gezondheidsvoordelen afgewogen tegen de risico’s. Als maatstaf kan bijvoorbeeld de DALY eenheid

worden gebruikt, oftewel een disability-adjusted life year. Een DALY staat voor een volledig gezond levensjaar

dat behouden is gebleven of juist verloren gaat als het gevolg van een bepaalde risicofactor’, aldus Rietjens.

‘Zo kun je voor de consumptie van vis het aantal verloren DALYs als gevolg van de aanwezigheid van dioxinen

en zware metalen in de geconsumeerde vis afwegen tegen de gezondheidswinst als gevolg van de relatief

grote hoeveelheid omega-3 vetzuren. Voor de consumptie van groente en fruit kun je de gezondheidswinst

afwegen tegen de risico’s van residuen van bestrijdingsmiddelen. Hoe die risk-benefit analyse uitvalt, is

momenteel onderwerp van onderzoek.’

Toch is het ook met een risk-benefit benadering soms lastig om tot een goede afweging te komen,

bijvoorbeeld als het gezondheidsvoordeel geldt voor een andere bevolkingsgroep dan de groep die het nadeel

kan ondervinden. foliumzuursupplementen bij zwangere vrouwen bijvoorbeeld zijn belangrijk om een open

ruggetje bij het ongeboren kind te voorkomen. Tegelijkertijd is er zorg dat bij hoge doseringen voor sommige

groepen het risico op darmkanker verhoogd zou kunnen zijn. ‘Bij het vinden van een juiste risk-benefit

afweging moeten in sommige gevallen daarom ook ethische afwegingen worden meegenomen’, aldus de

toxicologe.

Page 80: Meer dan lekker

78

3.2GEwASBESCHErMINGSMIDDELENBestrijdingsmiddelen worden ook wel gewasbeschermingsmiddelen genoemd, omdat ze gewassen

beschermen tegen plagen tijdens de teelt, verwerking, opslag en transport. In totaal worden in de land- en

tuinbouw in de Eu meer dan 600 bestrijdingsmiddelen gebruikt. Afzonderlijk of in combinatie met elkaar

voorkomen of bestrijden ze ziekten en insectenplagen. Bijvoorbeeld insecten die de plant aanvreten of

schimmels en bacteriën die de planten ziek maken. In de land- en tuinbouw worden daarnaast middelen

gebruikt die de groei of bloei van de planten reguleren. In plaats van bestrijdingsmiddelen worden soms

natuurlijke vijanden gebruikt om plagen en ziektes te bestrijden, zoals de sluipwesp of roofwants.

restenbestrijdingsmiddelenBestrijdingsmiddelen worden gesproeid of verstoven op de plant of als korrels op de aarde gestrooid. Ze

zijn meestal niet afspoelbaar waardoor de boer ze niet na elke regenbui opnieuw hoeft te gebruiken. Ze

dringen vaak door in het product. Het wassen en schillen van fruit en groente heeft daarom weinig effect op

mogelijke resten bestrijdingsmiddel in de vrucht of groente. Soms worden eventuele resten bestrijdingsmiddel

afgebroken als de groente wordt gekookt.

toelatingencontroleDe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (tegenwoordig geregeld in de Warenwet) heeft als doel

nadelige gevolgen door het gebruik van bestrijdingsmiddelen te voorkomen. Bestrijdingsmiddelen worden

alleen goedgekeurd als vaststaat dat ze werken en er een minimale kans is dat zij onbedoeld schade

berokkenen aan mens, dier of milieu.

De controle op deze wet is in handen van de Voedsel en Waren Autoriteit en de Algemene Inspectie

Dienst. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) beoordeelt

welke bestrijdingsmiddelen worden toegelaten. Deze Commissie, die is ingesteld door de minister van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mag daar zelfstandig over beslissen.

IndelingTer bescherming van gewassen tegen verschillende plagen (= pestos in Latijn, vandaar de naam pesticiden),

wordt een scala aan bestrijdingsmiddelen toegepast. Meer dan 600 verschillende verbindingen mogen speci-

fiek, of in een mengsel, toegepast worden. Deze zijn te onderscheiden in de volgende functionele groepen:

BESTRijDiNGSmiDDEl APPliCATiE

Pesticiden (= verzamelnaam) Diverse plagen

Herbiciden Onkruiden

fungiciden Schimmels

Insecticiden Insecten

Rodenticiden Knaagdieren

Nematiciden bodem-aaltjes

Page 81: Meer dan lekker

79

Deze pesticiden beschermen gewassen tijdens de cultivatie, de verwerking, de opslag en het transport.

Ze worden daarom ook gewasbeschermingsmiddelen genoemd. Soms worden ze preventief toegepast

ter voorkoming van een besmetting. Naast deze pesticiden worden in de land- en tuinbouw verbindingen

gebruikt die de groei of bloei van de planten reguleren. Ook die verbindingen kunnen voor gezondheidsrisico’s

zorgen.

Pesticiden kunnen in verschillende fasen gebruikt worden, bijvoorbeeld door sproeien, verstuiven (spuitbus)

of het verspreiden van korrels. Over het algemeen infiltreren pesticiden producten en ze zijn daarom niet

afspoelbaar. Het wassen van fruit is daarom vaak ineffectief. Dit impliceert namelijk na iedere regenbui een

hernieuwde applicatie. Het toxische werkingsmechanisme van pesticiden verschilt zeer, hetgeen de variatie aan

humane toxiciteit verklaart. Ook de bestendigheid tegen thermische degradatie varieert.

SoortenEen belangrijke groep insecticiden zijn de organische fosforverbindingen zoals parathion, diazinon, en azinfos-

methyl. Deze verbindingen remmen acetylcholinerase, een enzym dat acetylcholine tussen zenuwen (en

spieren) metaboliseert. Deze verbindingen kunnen worden opgenomen via inhalatie en huidcontact, ze zijn

echter weinig persistent.

PersistentieDe mate van persistentie van een bestrijdingsmiddel is de snelheid waarmee en de mate waarin een middel

weer afbreekt. Een bestrijdingsmiddel dat weinig persistent is, breekt relatief snel af. Tegen de tijd dat een

product in de winkel ligt, kan het zo goed als verdwenen zijn.

Een andere groep van insecticiden bestond uit chloorkoolwaterstoffen zoals

DDT (1,1,1-trichloro-2,2-bis(p-chlorophenyl)ethane), dieldrin, aldrin, en lindaan. Deze verbindingen zijn

vaak neurotoxisch, soms carcinogeen en kunnen worden opgenomen middels ingestie, inhalatie en dermaal

contact. De meeste van deze verbindingen zijn persistent en kunnen zich ophopen in vetweefsel. Om deze

redenen zijn ze nu verboden.

Herbiciden vormen een zeer heterogene groep met verbindingen zoals paraquat, glyfosaat en bifenox. Deze

stoffen verstoren algemene (plant)fysiologische processen zoals de energiewinning. Door de heterogeniteit is

geen algemene uitspraak te doen over de opnameroute en persistentie van herbiciden.

Ook de fungiciden zijn een heterogene groep met verbindingen zoals dithiocarbamaten (maneb, thiram),

captan, en organische kwikverbindingen. Over het algemeen werken deze verbindingen door de remming van

één of meerdere enzymen (bijvoorbeeld de remming van de ergosterol biosynthese door maneb). De humane

opname-eigenschappen verschillen erg, evenals de persistentie.

Page 82: Meer dan lekker

80

De rodenticiden dienen ter protectie tegen knaagdieren. Enkele verbindingen verdienen hier vermelding. Anti-

coagulanten zoals warfarine (nu verboden), bromadiolon en chloorfacinon remmen de vitamine K werking

(nodig voor bloedstolling). Ook aluminiumfosfide, wat het zuurstoftransport blokkeert, wordt als rodenticide

gebruikt.

Het ideale bestrijdingsmiddel…1. is selectief - andere organismen hebben er geen last van

2. is effectief - werkt goed voor de doelorganismen en de schadelijkheid aan andere organismen blijft

beperkt

3. wordt in de natuur gemetaboliseerd (afgebroken) - bij de oogst zijn er weinig of geen residuen (resten)

4. blijft effectief - er treedt geen resistentie op tegen het middel.

In de praktijk bestaat het ideale bestrijdingsmiddel niet of nauwelijks. Vaak is bijvoorbeeld een insecticide

niet alleen effectief tegen het bewuste insect, maar dood het ook andere insecten en kan het in hoge

doseringen schadelijk zijn voor de mens. Daarnaast bestaat er een grote variatie in de persistentie van een

bestrijdingsmiddel.

AlternatievenEr zijn alternatieven voor de applicatie van synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Voorbeelden hiervan

zijn natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen en insecten zoals de sluipwesp of roofwants. De applicatie van

natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen is een belangrijke pijler van de biologische landbouw. Hier worden

dus ook pesticiden gebruikt, alleen deze zijn van natuurlijke oorsprong. Dit impliceert echter niets over de

toxiciteit of persistentie van het middel. Ook hier is de zoektocht naar het ideale middel nog niet ten einde.

Producten die volgens de Europese norm voor biologische landbouw geproduceerd worden kunnen het EKO

keurmerk verkrijgen. Deze productie-methode wordt in Nederland gecontroleerd door Skal. Naast biologische

landbouw, kan ook geproduceerd worden volgens de regels van het Milieukeur. Hierbij ligt meer nadruk

op de bescherming van het ecosysteem, hetgeen tot uiting komt in de applicatie van minder (schadelijke)

gewasbeschermingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld bovengenoemde insecten.

Humanerisico’sHet gebruik van elke stof, dus ook van pesticiden, impliceert een gezondheidsrisico. Voor de toelating van een

bestrijdingsmiddel is vastgesteld op welke manier het gebruikt moet worden voor een minimale residuvorming

en daarmee een minimaal risico voor de consument. Per bestrijdingsmiddel is een te accepteren dagelijkse

inname (ADI / acceptabel daily intake) bepaald. Dit is een hoeveelheid van het middel die iemand gedurende

zijn hele leven dagelijks kan binnenkrijgen zonder nadelige gezondheidseffecten te ondervinden. Hierin is een

risicofactor opgenomen zodat het overgrote deel van de bevolking (inclusief zwakkere groepen zoals kinderen)

geen nadelige gevolgen ondervinden bij een consumptie beneden het gestelde niveau. Verder is er per middel

Page 83: Meer dan lekker

81

een residuniveau bepaald dat maximaal nog in een product aantoonbaar mag zijn (MRL / maximum residu le-

vel). Deze waarde komt tot stand na overweging van zowel de (milieu-)toxiciteitsgegevens, de gemiddelde da-

gelijkse consumptie van een dergelijk product door een individu en de politieke en economische gevolgen. Dit

betekent dat bij gebruik volgens de voorschriften de voedingsmiddelen veilig kunnen worden geconsumeerd.

ADI (Acceptable Daily Intake): De hoeveelheid van een stof per kilogram lichaamsgewicht per dag die je

gemiddeld gedurende je hele leven binnen mag krijgen zonder dat er negatieve gezondheidseffecten zijn te

verwachten. Dat betekent dat een eenmalige overschrijding niet direct problemen geeft. Het gaat immers om

gemiddelden.

ARfD (Acute Referentie Dosis): Dosis van een stof waarboven je acute vergiftigingsverschijnselen kan

krijgen. De ARfD is per definitie hoger dan de ADI. Als iemand in één keer meer binnenkrijgt dan de ARfD

is er een kans dat er direct gezondheidsproblemen ontstaan. Bij hoeveelheden tot de ARfD zijn acute

gezondheidsproblemen onwaarschijnlijk. De ARfD gaat dus over directe effecten en de ADI over effecten op

lange termijn bij langdurige inname van een stof.

MRL (Maximum Residu Level): De maximale hoeveelheid van een gewasbeschermingsmiddel dat nog in een

product dat wordt verkocht mag zitten. Dit is een wettelijke norm. Dat betekent dat bij een overschrijding over

het algemeen er geen gezondheidsrisico’s zijn.

MilieuaspectenNaast humane risico’s zijn er bij applicatie van pesticiden ook ecologische risico’s. Denk aan onbedoelde

verspreiding van het middel en de nonselectiviteit. Vooral als pesticiden in de open ruimte gebruikt worden,

kan het middel ergens terecht komen waar het onbedoeld schade aanricht aan flora of fauna. Bij de bepaling

van de milieubelasting van een middel wordt dit risico mede geïnventariseerd. Dit geldt ook voor de mate

waarin een middel uitspoelt naar open water of naar het grondwater. Indien een middel niet selectief is, kan

het ook toxisch zijn voor andere planten of dieren dan de bedoelde plaag. Dit kan een averechts effect hebben

op de productie, bijvoorbeeld als een natuurlijke vijand van een plaaginsect door het middel sterft.

StrengecontroleDe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (voorheen Bestrijdingsmiddelenwet) regelt hoe er moet

worden omgesprongen met bestrijdingsmiddelen bij het verbouwen van landbouwproducten, dat wil zeggen:

aardappelen, granen, groente en fruit. Voordat er een bestrijdingsmiddel wordt toegelaten moet het aan

een aantal regels voldoen. Deze regels hebben onder meer betrekking op de toxiciteit, de selectiviteit, het

doelgewas voor de toepassing en de persistentie van de verbinding. Pas als de producent alle informatie heeft

laten toetsen bij een keuringsinstantie (in Nederland het CTGB) kan het door deze instantie worden toegelaten

tot de praktijk. De toegelaten bestrijdingsmiddelen zijn dus uitgebreid getest op mogelijke humane en

ecologische risico’s. Ook stelt de wet eisen aan de verpakking en etikettering van bestrijdingsmiddelen.

Page 84: Meer dan lekker

82

Van elk toegelaten bestrijdingsmiddel staat bovendien in de wet vast hoeveel daarvan op de geoogste

producten terug te vinden mag zijn. In Nederland controleert de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)

steekproefsgewijs op residuen.

Advies aan consumentenHet risico van de consumptie van een te hoog gehalte van een pesticide kan beperkt worden door gevarieerd

te eten. Variatie in het dieet betekent een consumptie van verschillende soorten groente, fruit en graan, met

elk eigen mogelijke contaminaties. Op deze wijze is de kans om een overdosis van één enkel pesticide te

consumeren gering.

Detoekomst:minderbestrijdingsmiddelenOver de toelaatbaarheid van bestrijdingsmiddelen bestaat discussie. Op basis van de Europese en Nederlandse

wetgeving zijn en worden in de nabije toekomst een groot aantal bestrijdingsmiddelen verboden. Dit betreft

vooral middelen met een grote persistentie en / of een grote (eco-)toxiciteit. Bij landbouworganisaties

zijn er bezwaren tegen het verbod van enkele verbindingen omdat deze onmisbaar zouden zijn voor

een bepaalde applicatie. Als dit verbod gehandhaafd zou worden, zou dit het einde betekenen voor de

kweek van deze gewassen in Nederland, met de nodige economische gevolgen van dien. Het onmisbaar

verklaren van een pesticide kan leiden tot een uitzonderingsregel voor toelating van dit bestrijdingsmiddel

in de land- of tuinbouw. Milieuorganisaties bepleiten echter dat het milieubelang in deze voor gaat op het

economisch belang. Deze discussie zal blijven spelen, zeker gezien de steeds terugkerende herevaluaties van

bestrijdingsmiddelen door het CTGB.

Het ministerie van EL&I heeft in een meerjarenplan gewasbescherming met de land- en tuinbouworganisaties

afgesproken het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug te brengen. De afspraak is om in 2010 nog

maar 20 tot 30% te gebruiken van de hoeveelheid die in de jaren tachtig werd gebruikt. Sommige

landbouworganisaties hebben bezwaar tegen het verbod op sommige middelen omdat deze onmisbaar

zouden zijn. Voor sommige milieubelastende middelen is daarom een uitzondering gemaakt: gedurende een

bepaalde tijd mogen ze nog gebruikt worden.

Op Europees retailerniveau is er het initiatief GlobalGAP, wat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit

van levensmiddelen voornamelijk op het gebied van voedselveiligheid en milieubelasting tijdens de productie.

Hierin is onder andere gedefinieerd hoe retailers om gaan met het gebruik van bestrijdingsmiddelen en hoe ze

hierop zelf moeten controleren.

Page 85: Meer dan lekker

83

3.3PrOCESCONtAMINANtEN:ACryLAMIDEENPAk’SNaast bestrijdingsmiddelen en milieuverontreinigingen kunnen er andere contaminanten in ons voedsel

voorkomen. Een voorbeeld hiervan zijn de procescontaminanten. Dit zijn schadelijke stoffen die worden

gevormd tijdens de bereiding van voedsel. Een voorbeeld hiervan zijn polyaromatische koolwaterstof (PAK’s)

die in de zwarte randjes van verbrand voedsel voorkomen. Een ander voorbeeld is acrylamide.

In 2002 werden voedselveiligheidsexperts verrast door nieuws uit Zweden. Toen publiceerde het Zweedse

Voedselagentschap (Swedish National food Agency) resultaten van analyses naar acrylamide in alledaagse

voedingsmiddelen. Hieruit bleek dat er meetbare acrylamidegehalten aanwezig waren in voornamelijk

zetmeelrijke voedingsmiddelen als patat, chips, ontbijtgranen enzovoort. De ontdekking in Zweden schokte

de voedingswereld. Een schadelijke component, die gewoon tijdens het koken ontstaat in hele alledaagse

producten. Acrylamide staat bekend als neurotoxisch voor de mens en als waarschijnlijk kankerverwekkend

(IARC 2A-classificatie). Tot 2002 dachten wetenschappers dat mensen voornamelijk via roken en eventueel via

hun werk aan significante hoeveelheden acrylamide werden blootgesteld. Acrylamide wordt op grote schaal

(ongeveer 100.000.000 kilo per jaar) geproduceerd en voornamelijk gebruikt in de gepolymeriseerde vorm

polyacrylamide voor het zuiveren van water en het dichten van scheuren bij de constructie van tunnels.

Acrylamidevorming

Acrylamide wordt gevormd uit aminozuren (voornamelijk asparagine) en reducerende suikers (vooral glucose

en fructose) in de zogenaamde reactie van Maillard. Dat is de reactie die bij het bakken en braden zorgt voor

de bruinkleuring van het voedsel, maar ook voor een deel van de geur en smaak. De reactie wordt ook wel

niet-enzymatische bruinkleuring genoemd. Acrylamide is één van de vele stoffen die tijdens de reactie van

Maillard worden gevormd. De vorming begint bij een temperatuur van ongeveer 120°C en bereikt (afhankelijk

van het voedingsmiddel) een maximum tussen de 160°C en 180°C. Dit verklaart waarom acrylamide wél

wordt gevormd bij het bakken, braden en roosteren van voedingsmiddelen en niet bij het koken ervan.

Onderzoek van de VWA bevestigt de aanwezigheid van acrylamide in diverse Nederlandse

voedingsmiddelen. uit voedselconsumptiecijfers blijkt dat verhitte aardappelproducten, zoals chips en

frites (uit de snackbar), de belangrijkste bronnen van acrylamide zijn voor de consument. De VWA trof de

hoogste gehaltes acrylamide aan in chips, zoutjes, pepernoten en ontbijtkoek. In thuis bereide patat werd

acrylamide in mindere mate aangetroffen. In kleinere hoeveelheden komt acrylamide voor in kruidnootjes,

brood, beschuit, cornflakes, crackers, donker roggebrood, toast en koffie. Dit beeld komt overeen met de

bevindingen in omliggende landen. In overleg met de industrie probeert de VWA de vorming van acrylamide in

voedingsmiddelen zoveel mogelijk te beperken. In tabel 1 zijn de belangrijkste producten weergegeven waarin

acrylamide is aangetoond.

Page 86: Meer dan lekker

84

Wat?

Ho

e?

Mark

etin

g

Tabel 3.1 Acrylamidegehalten in voedingsmiddelen in 2002 en 2006.

Verlaging acrylamide in ontbijtkoek Peijnenburg Koek en andere producenten van ontbijtkoek realiseerden in de afgelopen jaren een afname van

de hoeveelheid acrylamide in hun producten.

Producenten kunnen het acrylamidegehalte reduceren door stappen te nemen in het hele proces: bij de

keuze voor de grondstoffen, de receptuur, de verwerking en de bereiding. Peijnenburg gebruikt bijvoorbeeld

als bakpoeder natriumbicarbonaat, waarbij het acrylamidegehalte in het eindproduct lager is dan bij

ammoniumbicarbonaat het geval zou zijn. Ook het verlengen van het bakproces leverde een reductie in het

acrylamidegehalte op bij ontbijtkoek. Uit onderzoek van VWA blijkt dat het acrylamidegehalte in ontbijtkoek

inderdaad is gedaald in de afgelopen jaren.

Peijnenburg communiceert op de website over de verlaging van het acrylamidegehalte. Het bedrijf vermeldt op

de website: “Acrylamide is in slechts dermate kleine hoeveelheden in de ontbijtkoekproducten van Peijnenburg

aanwezig dat – op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten – bij normale consumptie geen sprake

is van bijzondere gezondheidsrisico’s”. De boodschap van de site wordt incidenteel ook hergebruikt als

consumenten op sociale media of op webfora spreken over mogelijke risico’s van het eten van ontbijtkoek. De

verlaging is overigens voor het bedrijf verder geen onderwerp in bijvoorbeeld de grote publiekscampagnes of

op de verpakking.

www.vwa.nl (zoekterm: acrylamide), www.peijnenburg.nl

PRODUCTGROEP ACRylAmiDEGEhAlTE (µg/kg)SiGNifiCANTE

VERANDERiNG

2002 2006

frites (snackbar) 307 373

Chips 1018 353 Ja

Ontbijtkoek 1249 343 Ja

Speculaas 178 284 Ja

Cracker 218 94

Toast 191 34

Koffie (poeder) 245 Niet gemeten

Praktijkvoorbeeld

Page 87: Meer dan lekker

85

BlootstellingaanacrylamideDe gemiddelde inname van acrylamide voor de Nederlandse bevolking ligt op ongeveer 0,5 µg/kg

lichaamsgewicht per dag en 95% blijft onder de 1,2 µg/kg lichaamsgewicht per dag. Voor kinderen liggen

deze schattingen ongeveer twee keer zo hoog. Bij deze innamen zijn de te verwachten neurotoxische effecten

te verwaarlozen, maar carcinogene effecten kunnen niet worden uitgesloten.

Op basis van acrylamidegehalten in producten en Voedselconsumptiepeilingen is onderzocht welke producten

een belangrijke bijdrage leveren aan de inname van acrylamide van de Nederlandse bevolking. Deze zijn (van

hoog naar laag):

gefrituurde/gebakken aardappelproducten (31%)

chips (15%)

koffie (13%)

koekjes (11%)

brood (10%)

peperkoek en ontbijtkoek (8%)

overige (14%)

Dit kan verschillen per subpopulatie. Zo leveren bij post-menopauzale vrouwen koffie en ontbijtkoek de

belangrijkste bijdrage. De data van deze studies zijn echter van voor 2005. In de tussentijd heeft de industrie

er veel aan gedaan om acrylamidegehalten in producten terug te dringen. uit een recent rapport van het

RIVM blijkt dat de afname aan acrylamide inname inderdaad lijkt door te zetten voor zowel volwassenen

als kinderen (RIVM report 350070002/2009 Risk assessment of the dietary exposure to contaminants and

pesticide residues in Young children in the Netherlands)

toxicologievanacrylamideAcrylamide wordt snel opgenomen in het maagdarmkanaal en het wordt vervolgens over bijna alle organen

verdeeld. Een deel conjugeert in de lever met glutathion en wordt vervolgens uitgescheiden in de urine en een

deel wordt in de lever omgezet in het nog actievere glycidamide. Zowel acrylamide als glycidamide zijn stoffen

die kunnen reageren met DNA en eiwitten, waaronder hemoglobine, waarmee ze een schadelijke verbinding

(adducten) kunnen vormen. Glycidamide is de meest agressieve van de twee en wordt daarom ook beschouwd

als de genotoxische metaboliet van acrylamide. Deze omzetting van acrylamide in glycidamide is bij dieren veel

hoger dan bij de mens. Dat kan betekenen dat in de vertaling van dierproeven naar de mens het risico voor de

mens wordt overschat.

InschattingrisicoalsgevolgvanacrylamideinnameNa de ontdekking in 2002 is er in 2005 een speciaal belegde bijeenkomst gehouden over de risico’s van

langdurige blootstelling aan lage hoeveelheden acrylamide. Er waren toen nog te weinig studies voorhanden

om een goede risico-evaluatie te maken. Als er te weinig studies voor handen zijn, kan als alternatief risico-

inschatting de Margin of Exposure (MOE) worden gebruikt. Dit is de relatie tussen een dosis die kanker

veroorzaakt in dierproeven gedeeld door de acrylamideinname van de mens, die vastgesteld kan worden met

Page 88: Meer dan lekker

86

voedselconsumptiepeilingen. Dus, hoe lager deze waarde is, hoe groter het risico. De MOE was 300 voor de

gehele populatie en 75 voor de populatie met een hoge inname. Deze marge was zo klein dat maatregelen

ter vermindering van de inname van acrylamide nodig werden geacht. Ter vergelijking, de MOE voor benzo(a)

pyreen, het meest bekende carcinogeen polyaromatische koolwaterstof (PAK) is voor de gele populatie 25.000

en voor de populatie met hoge inname 10.000.

Na de Zweedse ontdekking in 2002 is er een groot Europees onderzoek gestart. Dit onderzoek heet het

Heatox-project (Heat-Generated food Toxicants). Het doel van het project was om de risico’s van acrylamide in

kaart te brengen en om tot een minimaliseringsproces van acrylamidevorming in voedingsmiddelen te komen.

Het project is in 2007 afgerond. De conclusies van dit project zijn:

Er is toenemend toxicologisch bewijs dat acrylamide in voeding een risicofactor is voor kanker;

Er zijn manieren om de acrylamidegehalten in voeding terug te brengen, maar het is onmogelijk het

gehalte tot nul te reduceren;

Sinds 2002 zijn er voldoende analytische methoden om acrylamide in voedingsmiddelen aan te tonen;

Acrylamide is niet de enige risicostof die vrijkomt bij het verhitten van voeding.

Epidemiologie:kankerenacrylamideTot eind 2007 zijn er ongeveer 6 epidemiologische studies gepubliceerd. Geen van allen kon een verband

leggen tussen de inname van acrylamide via de voeding en verschillende typen kanker, zoals borstkanker,

dikkedarmkanker en nierkanker in de mens. De studies zijn uitgevoerd in de algemene populatie. De

conclusies van deze studies zijn relativerend. Het leek er op dat de aanvankelijke ‘paniek’ niet helemaal

terecht is geweest. Bovendien was inmiddels het acrylamidegehalte in verschillende producten succesvol

teruggedrongen. Recente epidemiologische onderzoeken laten positieve associaties zien tussen toenemende

acrylamideinname via de voeding en baarmoeder-, borst- en ovariumkanker bij postmenopauzale vrouwen.

Met andere woorden, er lijken gevoelige subpopulaties te zijn voor de effecten van acrylamide.

terugbrengengehaltenvanacrylamideDe vele aanwijzingen dat acrylamide in voeding schadelijk is, hebben geleid tot een Europa-breed gedragen

beleid om acrylamidegehalten in voedingsmiddelen terug te dringen. Er bestaan echter geen productnormen

met betrekking tot acrylamide. Het terugbrengen van acrylamidegehalten in voedingsmiddelen door de

industrie is een vrijwillig proces en verloopt grotendeels succesvol in een aantal producten. Een handvat

voor het terugbrengen van acrylamide in voedingsmiddelen is de CIAA acrylamide toolbox. Hierin staan

vele suggesties voor de industrie om productiemethodes aan te passen. In zowel ontbijtkoek als chips zijn

acrylamidegehalten afgenomen met 60 tot 70% tussen 2002 en 2006 (tabel1). Helaas is die afname niet bij

alle producten te zien die in deze tabel zijn genoemd. In de cafetaria’s is de hoeveelheid acrylamide in patat

niet afgenomen en in speculaas is die zelfs iets toegenomen.

Voeding die thuis of in restaurants is bereid, is verantwoordelijk voor 50% van de acrylamideinname via

voeding. De consument kan dus zelf ook iets doen aan het terugdringen van inname. In de eerste plaats

natuurlijk door de producten met acrylamide met mate te nemen, maar ook door bij de bereiding de vorming

Page 89: Meer dan lekker

87

van de stof te vermijden. Thuis gefrituurde patat is een van de belangrijkste leveranciers van acrylamide. Door

goede voorlichting over de juiste bereidingswijze, kunnen consumenten zelf iets doen aan de inname van

acrylamide.

Adviezen aan consumentenVoeding die thuis en in restaurants wordt bereid is verantwoordelijk voor ongeveer 50% van de acrylamide

opname is gebleken uit voornamelijk Zwitserse studies. Dat betekent dat de consument zelf een deel van de

acrylamide inname kan terugbrengen.

Minder eten van de in tabel 1 genoemde producten zal vanzelfsprekend de inname van acrylamide en

het risico op kanker als gevolg van acrylamide inname doen afnemen. Producten die in deze context

noemenswaardig zijn: Patat, de consumptie van koffievervangers en ontbijtkoek.

Goede aanbevelingen voor het bereiden van patat zijn:

1. Gebruik aardappelen met een lage hoeveelheid aan reducerende suikers, zoals Agria, Bintje, Charlotte

en Urgenta. Deze aardappelen bevatten minder dan 1 gram reducerende suikers per kg aardappel,

indien ze boven de 8 ºC worden bewaard;

2. Bak of braad niet langer dan nodig is;

3. Bak in kleine porties (maximaal 100 gram patat per liter olie) en probeer frietjes zo klein mogelijk te

snijden (max. 7 mm doorsnede);

4. Een baktemperatuur van 165-170 ºC. Er worden minder plaatsen met extreem hoge

acrylamideconcentratie gevormd en de snelheid waarmee acrylamide wordt gevormd is langzamer dan

bij hogere temperaturen.

PAksEen ander voorbeeld van procescontaminanten, zijn PAK’s (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen).

Dit is een verzameling van verbindingen die meerdere ringen hebben en ontstaan bij volledige verbanding

van organisch materiaal. Benzo(a)pyreen (BaP) is de meest onderzochte en bekendste verbinding van de

PAKs. PAKs komen wijdverbreid voor en blootstelling er aan is dan ook onvermijdbaar. De belangrijkste

blootstellingbronnen zijn professioneel (schoorsteenvegers, werknemers blootgesteld aanteer en werknemers

in metaalfabrieken), sigarettenrook en via voeding. Ook bij bosbranden en vulkanische uitbarstingen komen

PAKs vrij. Voeding kan gecontamineerd worden door het milieu door middel van depositie (neerslaan) van

(stofdeeltjes met) PAKs uit de lucht, via het water of tijdens bereiding (verbrandingsprocessen) van voeding.

PAKs kunnen ook voorkomen in moedermelk. Het is aan te raden om de inname van PAKs zo laag mogeljik te

houden omdat ze in potentie carcinogeen zijn.

Page 90: Meer dan lekker

88

PAk-vormingtijdensvoedselproductieenbereidingProcessfactoren, zoals drogen, roken en bereiden van voeding veroorzaken de belangrijkste bronnen van

contaminatie van voedsel met PAKs. Voorbeelden van mechanismen van PAK-contaminatie zijn pyrolyse van

gesmolten vet wanneer het druipt op een hittebron (en dat met de rook contamineert zoals bij barbecuen) en

pyrolyse van voedsel bij hoge temperaturen (boven 2000ºC).

Voedsel waar significante hoeveelheden PAKs in voor kunnen komen:

1. gegrild eten (BBQ)

2. gerookt eten

3. plantaardige olie (PAKs komen in de olie door het drogen van zaden, waarbij

verbrandingsgassen terecht komen in de zaden)

4. koffie en thee

Tips om contaminatie met PAKs te verminderen voor bedrijven:

Direct contact tussen verbrandingsgassen en oliezaden, kruiden of granen moet worden voorkomen.

Gebruik bij roken, rook van een indirecte generator gebruiken of rooksmaakstoffen.

3.4MILIEUVErONtrEINIGINGNaast stoffen als bestrijdingsmiddelen en toxines die tijdens het proces ontstaan, kan voeding ook

gecontamineerd worden door milieuverontreiniging. Voorbeelden hiervan zijn PCB’s in de moedermelk en

dioxines in de vis. Zonder uitzondering leidt de vondst van dit soort stoffen in voeding tot onrust. In Nederland

controleert VWA steeksproefsgewijs eten en drinken om te zorgen dat voedsel met te hoge toxinegehaltes niet

bij consumenten terecht komt.

watzijnmilieutoxines?Het is onmogelijk om toxinevrij te eten. Ze zitten in vrijwel alle voedingsmiddelen. Maar een algemene

vuistregel is: hoe meer vet in het product, hoe meer dioxines en PCB’s. De gezamenlijke benaming

die vanaf hier voor deze stoffen gebruikt wordt is ‘dioxineachtige verbindingen’. De aandelen van

voedingscomponenten wat betreft de blootstelling van de Nederlandse bevolking is ongeveer als volgt

verdeeld:

Melkproducten 38%

Plantaardige oliën 17%

Vlees 17%

Vis 12%

fruit en groenten 8%

Eieren 5%

Noten en zaden 2%

Granen 1%

Page 91: Meer dan lekker

89

Recentelijk wordt ook veel aandacht besteed aan BfR’s (broombevattende vlamvertagers) die in het

milieu verschijnen. Al deze stoffen hebben gemeen dat, als we ze in te grote hoeveelheden binnen

krijgen, ze schadelijk kunnen zijn voor de mens. Dioxines en dioxineachtige verbindingen zoals PCB’s

(polychloorbifenylen) zijn beide groepen van chemische stoffen. Dioxines zijn eigenlijk afvalstoffen en komen

vrij bij verbrandingsprocessen zoals vuilverbranding, maar ook bij vulkaanuitbarstingen. PCB’s zijn bewust

door de mens gemaakt en bijvoorbeeld toegepast in producten als lijm, koelvloeistoffen, verf en dergelijke.

Tegenwoordig mogen PCB’s niet meer worden gebruikt, omdat de milieubelasting van PCB’s (en dioxines) te

hoog is. Sinds de jaren tachtig is er een actief beleid om de belasting voor het milieu terug te dringen. Sinds

die tijd zijn de dioxine- en PCB-gehaltes in voeding ook enorm gedaald.

De visparadox Een aloude leus van de visdetaillist is: ‘hoe vetter de vis, hoe gezonder die is’. Die leus raakt de kern van ‘de

visparadox’. In vettere vis zitten namelijk hogere hoeveelheden aan verontreinigingen dan in minder vette

vis. Aan de andere kant is dat vet ook verantwoordelijk voor de gezonde omega-3-vetzuren. Kan de detaillist

zijn slogan nog wel voeren? Volgens de Gezondheidsraad en het Voedingscentrum wel. Want: de voordelen

wegen ruimschoots op tegen de nadelen, ‘De ziektelast van het niet eten van vis [komt overeen] met die van

verkeersongevallen of borstkanker’.

Vis krijgt terecht veel aandacht in de discussie over verontreinigde voeding. Bij vis gaat het om kwik, dioxines

en PCB’s. Deze stoffen zijn milieuverontreinigingen, die zich kunnen stapelen in voornamelijk vette vis. De

consumptie van normale hoeveelheden vis kunnen er overschrijdingen plaats vinden van de gezondheidsnorm.

Maar juist het eten van twee porties vis, waarvan 1 portie vette vis per week, is netto juist er goed voor je. Dit

is terug te vinden in het achtergronddocument van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad

waarin staat dat, bij het eten van de normale hoeveelheden vis (1 tot 4 porties per week) ‘de kans bestaat

dat de door de World Health Organisation (WHO) gestelde veiligheidsnormen kunnen worden overschreden’.

Gelukkig neemt de blootstelling van de Nederlandse bevolking nog steeds af. De afgelopen vijf jaar (na het

uitkomen van het RIVM rapport) is de blootstelling met nog eens 35% afgenomen.

Hoekomenschadelijkestoffeninvoedingterecht?Het milieu wordt vervuild door dioxineachtige verbindingen door transport via de lucht uit diverse bronnen,

zoals vuilverbranding, de industrie, het lozen van afval enzovoort. Deeltjes uit de lucht kunnen vervolgens,

door regen, de bodem vervuilen. Vervolgens komt de schadelijke stof via de bodem of planten in de

voedselketen terecht. Dieren die buiten lopen en bijvoorbeeld gras eten, krijgen op die manier weer dioxines

binnen. De dioxines worden in het lichaam opgeslagen, zoals in de spier en de melk. Dioxineachtige stoffen

komen ook via organische stoffen in het water terecht. Op die manier komen ze ook in algen terecht en in

vissen die algen eten. In vissen die vervolgens weer andere vissen eten stapelen de dioxines zich op. Dioxines

Page 92: Meer dan lekker

90

stapelen in vet en zodoende bevatten vette vissen meer dioxines. De dioxinebelasting is over de gehele breedte

de afgelopen tien á twintig jaar enorm afgenomen, dankzij het milieubewuste beleid van de afgelopen jaren.

Dit zie je terug in de gehalten in onze voeding. De verwachting is dat deze trend de komende jaren gewoon

door zal gaan.

HeteffectvandioxinesenPCB’s PCB’s worden al sinds de twintiger jaren geproduceerd. In 1950 - 1960 is men zich gaan realiseren dat dioxi-

nes en PCB’s slecht zijn voor de gezondheid. uit diverse incidenten is gebleken dat mensen die aan grote hoe-

veelheden zijn blootgesteld geweest ziekteverschijnselen als chlooracne ontwikkelden. Dit is een acne-achtige

huidaandoening. De meest bekende ramp die op dit gebied plaats vond, is die bij het Italiaanse plaatsje Seveso

in 1976. Er werd daar door een ongeluk een grote hoeveelheid dioxine uitgestoten. Er vielen geen doden,

maar er waren wel veel verminkingen van de omwonenden door chlooracné. Sindsdien zijn er veel strengere

regels voor de industrie met betrekking tot dioxines en PCB’s.

Bij ‘gewone’ inname van voeding met dioxineachtige verbindingen zijn de effecten moeilijk te voorspellen.

De normale blootstellingen zijn heel laag. Zeker als je die vergelijkt met de slachtoffers van de Seveso-ramp.

We weten uit dierproeven dat blootstelling gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de weerstand of de

vruchtbaarheid. In nog hogere concentraties zijn er aanwijzingen vanuit dierproeven dat dioxineachtige

verbindingen de ontwikkeling van het zenuwstelsel kunnen remmen en dat ze kankerverwekkend kunnen

zijn. Op basis van de resultaten uit dierproeven en blootstellinggegevens bij de mens, heeft het RIVM vier

jaar geleden in het rapport ‘Ons eten gemeten’ een inschatting gemaakt van de effecten van dioxineachtige

verbindingen voor de mens. Tot een kwantitatieve inschatting kon men niet komen, omdat de risico’s van de

blootstelling daar te laag voor waren. Dit ondanks het gegeven dat er overschrijdingen voor kunnen komen

van de gezondheidsnorm van 14 pg TEQ/kg week. Kortom, in de hoeveelheden waarin dioxine in voeding

voorkomt, zal het weinig negatieve effecten hebben voor de mens.

Toxicologische normDe WHO raadt aan om niet meer dan 14 picogram dioxines per kilogram lichaamsgewicht per week binnen te

krijgen. Een picogram is een miljoenste van een miljoenste gram. Deze normen worden vastgesteld op basis

van de eerder genoemde dierproeven. Daarin kijkt men bij welke hoeveelheden er negatieve effecten zijn waar

te nemen (zoals in dit geval effecten op het immuunsysteem of het voortplantingsorgaan). Bij het vaststellen

van de toxicologische norm, wordt een erg grote veiligheidsmarge toegekend. Dit betekent eigenlijk dat je pas

echt gezondheidsproblemen kan verwachten als je 100 keer meer dan de norm binnen krijgt.

Page 93: Meer dan lekker

91

DehuidigeinnamevandioxinesDe inname van dioxines is in de afgelopen 20 jaar met ongeveer een factor 10 afgenomen. Volgens onderzoek

van De Mul van het Rikilt (2008) is de huidige situatie dat nog maar 4% van de Nederlandse bevolking

beperkte overschrijdingen laat zien van de toxicologische norm. Bovendien neemt dit percentage nog steeds

af. Het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking krijgt, aldus De Mul, minder dan de helft binnen van

de toxicologische norm.

Het belang van gevarieerd etenEen gevarieerde voeding is dé manier om zo veel mogelijk verschillende voedingsstoffen binnen te krijgen. Een

mooi voordeel is dat je met gevarieerd eten ook nog eens eventuele (onbekende) risico’s spreidt. Dit advies

helpt consumenten om de gezonde keuze te maken zonder met tabellen op zak hun dioxineinname in de

gaten te houden.

Conclusie:vleesnochvis?Zoals je aan het begin van deze paragraaf hebt kunnen lezen, zijn er verschillende productgroepen die

bijdragen aan de inname van dioxines. Eén boosdoener is er dus niet. Echte vette vis als haring bevat ongeveer

10 keer zo veel dioxineachtige verbindingen als bief of varkensvlees. Paling zit hier zelfs nog boven. Toch is

vis voor ongeveer 12% van de inname van dioxineachtige verbindingen verantwoordelijk, terwijl vlees voor

ongeveer 17% bijdraagt. Melkproducten en kaas zelfs voor meer dan het dubbele daarvan. Maar: het is wel

zo dat de relatieve afnamen van dioxinegehalten in melk- en vleesproducten harder gaan dan in vis. Bovendien

zal vis een belangrijkere bijdrage leveren als meer mensen het advies opvolgen om 2 keer per week vis te eten.

Links

Voor informatie over de Global Good Agricultural Practice (GlobalGAP): www.globalgaps.nl of

www.globalgap.com

Voor informatie over gewasbeschermingsmiddelen en biociden: www.ctb.agro.nl

Voor informatie over het Heatox-project en de risico’s van acrylamide: www.heatox.org

Page 94: Meer dan lekker

9292

Page 95: Meer dan lekker

93

HOOFDStUk4 LEVENSMIDDELENADDItIEVEN(E-NUMMErS) Dr. Stephan Peters, kennisspecialist voedselveiligheid en -kwaliteit

4.1INLEIDINGAdditieven worden als hulpstoffen aan voedingsmiddelen toegevoegd om bepaalde eigenschappen zoals

uiterlijk, kwaliteit en veiligheid, te verbeteren. Voorbeelden zijn kleurstoffen, zoetstoffen, conserveer-, glans-

en anti-klontermiddelen. Additieven, zowel natuurlijke als kunstmatig geproduceerde, worden pas toegelaten

na een reeks onderzoeken waaruit blijkt dat de toepassing geen aanwijsbaar gezondheidsrisico oplevert.

Na toelating in de Europese unie krijgen ze een E-nummer. In dit hoofdstuk van de reader wordt ingegaan

op de wetgeving met betrekking tot additieven en het goedkeuringsproces voor toelating van additieven in

voedselproducten.

Indepraktijk:perceptievanveiligheidverschilttussenconsumentenwetenschapIn de vorige hoofdstukken ging het over voedselveiligheid. Dit hoofdstuk valt in deze reader niet binnen dat

thema. Goedgekeurde hulpstoffen vormen geen gevaar voor de gezondheid als ze volgens de regels gebruikt

worden. In de tabel hieronder is inzichtelijk gemaakt dat consumenten voedselrisico’s heel anders inschatten

dan wetenschappers. Als professional in de levensmiddelenbranche kun je inspelen op de perceptie van

consumenten. Bijvoorbeeld door eerst te werken aan het vervangen van kleur- en smaakstoffen en dan pas te

kijken naar de vetzuursamenstelling. De tweede innovatie levert echter een aantoonbaar gezonder product op.

Page 96: Meer dan lekker

94

ingeschat risico van acht voedselfactoren

4.2NOrMENVOOrADDItIEVENHet huidige gebruik van additieven in levensmiddelen geeft in het algemeen, op zowel korte als lange termijn,

geen risico voor de gezondheid. Wie de inname van additieven toch wil beperken of vermijden, kan het beste

kiezen voor zoveel mogelijk onbewerkte producten. ‘Light’-producten en kant-en-klaar producten bevatten

daarentegen relatief veel additieven. Omdat jonge kinderen relatief snel de vastgestelde veilige grens van

specifieke zoetstoffen bereiken, adviseert het Voedingscentrum ouders toezicht te houden op het gebruik van

producten met de zoetstoffen cyclamaat en polyolen (zoals sorbitol).

AdditievenindewarenwetDe Warenwet bevat een apart hoofdstuk waarin de wet- en regelgeving rondom additieven staat

weergegeven. In de Warenwet worden levensmiddelenadditieven als volgt gedefinieerd:

‘Levensmiddelenadditieven: alle stoffen met of zonder voedingswaarde die op zichzelf niet als voedsel worden

gebruikt en die om technische redenen bij het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken,

vervoeren of opslaan van eet- of drinkwaren opzettelijk daaraan worden toegevoegd, met als gevolg, of

redelijkerwijs te verwachten gevolg, dat de stoffen zelf, dan wel de derivaten ervan direct of indirect een

bestanddeel van die eet- of drinkwaren worden.

CONSUmENTEN wETENSChAPPERS

1 Milieuverontreinigingen (3.10)** 1 Ongebalanceerd dieet (3.81)**

2 Ongebalanceerd dieet (2.94) 2 Voedselvergiftigingen (3.11)

3 Bestrijdingsmiddelen (2.92) 3 Procescontaminanten (2.81)

4 Procescontaminanten (2.91) 4 Nanotechnologie (2.54)

5 Voedselvergiftigingen (2.80)** 5 Milieuverontreinigingen (2.42)**

6 Additieven (2.68) 6 Bestrijdingsmiddelen (1.9)*

7 GMO (2.58) 7 Additieven (1.67)

8 Nanotechnologie (2.58) 8 GMO (1.67)

Gemiddelde waarden van scores van de inschatting door de consumenten en wetenschappers, van de grootte van het voedselrisico van de bovengenoemde factoren. 1 = geen risico voor mijn gezondheid, 5 = zeer groot risico voor mijn gezondheid. Bij alle factoren hadden minder dan 10% de optie ‘ik weet niet/geen mening’ aangevinkt, behalve bij Nanotechnologie, daar hebben 24% van de consumenten deze optie aangevinkt ** p<0.01 ten opzichte van volgende in rangorde; * p<0.05 ten opzichte van volgorde in rangorde (Student’s t-test).

Page 97: Meer dan lekker

95

Levensmiddeladditieven mogen volgens de Warenwet alleen worden goedgekeurd:

indien er voldoende technische noodzaak kan worden aangetoond en het nagestreefde doel niet met

andere economisch en technisch bruikbare methoden kan worden bereikt;

indien deze bij de voorgestelde hoeveelheden geen enkel gevaar voor de gezondheid van de consument

opleveren, voor zover zulks op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens kan worden

beoordeeld;

indien het gebruik ervan de consument niet misleidt.

Goedkeuring van levensmiddelenadditieven moet:

a. vergezeld gaan van de vermelding van de levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden

toegevoegd en van de voorwaarden voor toevoegingen ervan;

b. beperkt worden tot de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken;

c. geschieden met inachtneming van de aanvaardbare dagelijkse dosis of een gelijkwaardig gegeven dat

voor de levensmiddeladditieven is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse opname van het

additief uit alle voedselbronnen. Wanneer het levensmiddeladditief bestemd is om te worden gebruikt

in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, moet rekening worden gehouden met de

dagelijkse opname van het additief door consumenten van die groepen.

Onder additieven vallen niet: bestrijdingsmiddelen, voedingsstoffen zoals vitamines en mineralen en geur- en

smaakstoffen die onder het Warenwetbesluit Aroma’s vallen.

Het Voedingscentrum vindt het gebruik van additieven verantwoord, als het de kwaliteit en veiligheid van

het product ten goede komt. Daarnaast vindt het Voedingscentrum dat alle additieven in producten in de

ingrediëntenlijst op het etiket moeten staan.

Page 98: Meer dan lekker

96

4.3E-NUMMErSENDEFINItIESAdditieven worden op hun veiligheid beoordeeld door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (European

food Safety Authority, EfSA). Als een additief is goedgekeurd voor gebruik, dan krijgt het een E-nummer.

E-nummers zijn dus additieven waarvan vast staat dat ze veilig zijn voor gebruik.

Voedseladditieven zijn middels een E-nummer gerangschikt naar functie.

E100 – E180: Kleurstoffen

E200 – E250: Conserveermiddelen

E260 – E297: Voedingszuren

E300 – E321: Antioxidanten

E322 – E385: Voedingszuren

E400 – E495: Emulgatoren, stabilisatoren, geleermiddelen en verdikkingsmiddelen

E420 – E421: Zoetstoffen

E500 – E585: Zuurteregelaars, antiklontermiddelen en rijsmiddelen

E620 – E650: Smaakversterkers

E900 – E914: Glansmiddelen en antischuimmiddelen

E920 – E925: Meelverbeteraars

E938 – E948: Verpakkingsgassen

E950 – E967: Zoetstoffen

E990 – en verder: Andere stoffen

DefinitiesvolgensdewarenwetConserveermiddelen: Stoffen die de houdbaarheid van eet- en drinkwaren vergroten door deze te

beschermen tegen bederf door micro-organismen.

Anti-oxidanten: Stoffen die de houdbaarheid van eet- en drinkwaren vergroten door deze te

beschermen tegen bederf door oxidatie.

Draagstoffen: Stoffen, met inbegrip van oplosmiddelen die als draagstoffen fungeren die gebruikt

worden om een additief op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een

andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie daarvan te

veranderen en zonder zelf enig technologisch effect uit te oefenen ten einde de

verwerking, de toepassing of het gebruik van het additief te vergemakkelijken.

Voedingszuren: Stoffen die de zuurtegraad van eet- en drinkwaren verhogen of er een zuurdere

smaak aan geven.

Antiklontermiddelen: Stoffen die de neiging van afzonderlijke deeltjes van eet- en drinkwaren om aan

elkaar te kleven verkleinen.

Antischuimmiddelen: Stoffen die schuimvorming verhinderen of verminderen.

Vulstoffen: Stoffen die het volume van een eet- en drinkwaren vergroten zonder

noemenswaard tot de beschikbare energiewaarde bij te dragen, zoals bijvoorbeeld

lactose in tabletten van voedingssupplementen.

Page 99: Meer dan lekker

97

Emulgatoren: Stoffen die een homogene menging van twee of meer onmengbare fasen in een

eet- of drinkwaar mogelijk maken of in stand houden.

Smeltzouten: Stoffen die kaaseiwitten in gedispergeerde vorm omzetten en zodoende een

homogene verdeling van vet en andere bestanddelen bewerkstelligen.

Verstevigingsmiddelen: Stoffen die vezels van fruit en groenten stevig of knapperig maken of houden,

of een wisselwerking met geleermiddelen aangaan om een gel te vormen of te

verstevigen.

Smaakversterkers: Stoffen die een karakteristieke smaak of geur van eet- of drinkwaar versterken.

Schuimmiddelen: Stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van een gasvormige fase

in een vloeibare fase te vormen.

Geleermiddelen: Stoffen die een eet- of drinkwaar vorm geven door middel van een gel.

Glansmiddelen: Stoffen, met inbegrip van glijmiddelen die, wanneer zij worden aangebracht op

het oppervlak van een eet- of drinkwaar, daaraan een glanzend uiterlijk geven, of

daarop een beschermende deklaag geven.

Bevochtigingsmiddelen: Stoffen die uitdroging van eet- en drinkwaren beletten door de gevolgen van een

lage luchtvochtigheid tegen te gaan of de oplossing van een poeder in een waterig

medium vormen.

Gemodificeerde zetmelen: Stoffen die door één of meer chemische behandelingen worden verkregen

uit zetmelen, die een fysische of enzymatische behandeling kunnen hebben

ondergaan, en die met zuur of loog mogen zijn verdund of gebleekt.

Verpakkingsgassen: Gassen, met uitzondering van lucht die vóór, tijdens of na het in de verpakking

brengen van een eet- of drinkwaar in die verpakking worden gebracht.

Drijfgassen: Gassen met uitzondering van lucht die een eet- of drinkwaar uit zijn recipiënt (red.

is verpakking) drukken.

Rijsmiddelen: Stoffen of mengsels van stoffen die gas vrijmaken en daardoor het volume van

deeg en beslag vergroten.

Complexvormers: Stoffen die chemische complexen vormen met metaalionen.

Stabilisatoren: Stoffen die het mogelijk maken de fysisch-chemische toestand van een eet- of

drinkwaar in stand houden door:

1. een homogene dispersie van twee of meer onmengbare stoffen in een

eet- of drinkwaar in stand houden;

2. een karakteristieke kleur van een eet- of drinkwaar te stabiliseren, fixeren

intensiveren of

3. het bindend vermogen van een eet- of drinkwaar verhogen onder meer door

de vorming van kruisverbindingen tussen eiwitten waardoor afzonderlijke

deeltjes tot een geconstitueerde eet- of drinkwaar worden samengebonden.

Verdikkingsmiddelen: Stoffen die de viscositeit van een eet- of drinkwaar vergroten.

Page 100: Meer dan lekker

98

ADIAls een additief een E-nummer heeft gekregen, dan wordt er ook een aanvaardbare dagelijkse inname

(advisable daily intake (ADI)) vastgesteld. Dit is de hoeveelheid van een additief die levenslang dagelijks kan

worden ingenomen zonder dat er , voor zover bekend, noemenswaardige gezondheidsrisico’s zijn. De ADI

wordt weergegeven in mg/kg per kilogram lichaamsgewicht (mg/kg per kg lg). Een ADI van bijvoorbeeld 40

mg/kg lg (aspartaam) betekent dat een persoon van 70 kg per dag maximaal 2.8 gram binnen mag krijgen.

Let wel, dit is een gemiddelde. Dus een eenmalige overschrijding hoeft nog geen risico te betekenen.

De ADI wordt meestal vastgesteld op basis van dierproeven. Dieren worden blootgesteld aan oplopende

hoeveelheden van de stof. Stelt men vast bij welke dosering er geen waarneembare problemen optreden.

Dit wordt de No Observed Adverse Effect Level genoemd (NOAEL). Dit is dus de veilige dosering van een stof

in proefdieren. Deze dosering wordt niet 1 op 1 overgenomen naar de mens. Er worden veiligheidsfactoren

meegenomen voor de vertaling van mens naar dier (factor tien) en er komt nog een extra factor 10 bij omdat

er tussen mensen ook nog verschil aan gevoeligheid zou kunnen zitten. Denk hierbij aan zieke mensen,

bejaarden en kinderen. In het kort: Na vaststelling van de NOAEL, wordt deze nog eens gedeeld door

10 * 10 = 100. De ADI is dus over het algemeen een factor 100 lager dan de NOAEL.

Page 101: Meer dan lekker

99

4.4DEEFSAENADDItIEVENOnder Europese wetgeving moeten voedseladditieven op Europees niveau moeten geautoriseerd voordat ze in

eet- of drinkwaren mogen worden gebruikt. Hiertoe moeten de additieven een veiligheidsevaluatie ondergaan

voor de toepassingen waarvoor het additief is bedoeld.

De EfSA heeft drie activiteiten in haar takenpakket op het gebied van voedseladditieven. De EfSA:

doet de veiligheidsevaluaties van nieuwe voedseladditieven alvorens ze worden geautoriseerd voor

gebruik in de Eu.

reageert op ad hoc vragen van de Europese Commissie naar aanleiding van nieuwe wetenschappelijke

onderzoeken die een nieuw licht (kunnen) werpen op eerdere veiligheidsevaluaties.

is bezig met een systematische her-evaluatie van al geautoriseerde voedseladditieven.

De Europese Commissie heeft een handleiding vastgesteld voor het indienen van het verzoek voor een

evaluatie van de veiligheid van een nieuw voedseladditief door het Panel of food additives, flavourings,

processing aids and materials in contact with foods (AfC Panel).

In het dossier dat aan het ANS Panel wordt overlegd moeten de volgende (chemische) eigenschappen van het

additief of van het mengsel waar het in zit staan:

identiteit van de stof (bijvoorbeeld CAS nummer e.d.)

microbiologische karakteristieken

het bereidingsproces (bijvoorbeeld synthese of microbiologische bereiding)

methode van analyse in de toepassingen in eet- of drinkwaren

de stabiliteit van de stof en eventuele effecten op al aanwezige nutriënten in de eet- of drinkwaren

een toelichting van de noodzaak en de daarbij behorende hoeveelheden van het additief

de vermoedelijke blootstelling van de consument aan het additief

Als bovenstaande zaken zijn vastgesteld en de noodzaak van gebruik zijn goedgekeurd dan wordt er een

uitgebreid toxicologisch onderzoek gedaan naar het additief. Er bestaat geen vaststaand protocol voor het

toxicologische dossier dat moet worden overlegd. Dit komt doordat stoffen vaak verschillende chemische

eigenschappen hebben en er niet altijd humane studies voor handen zijn. Dit betekent dat er een grote

verantwoordelijkheid bij het Panel ligt. Het Panel besluit uiteindelijk of er voldoende materiaal is overlegd en of

de studies van voldoende kwaliteit zijn. In de dossiers zijn over het algemeen opgenomen:

Core studies, bevattende

metabolisme en toxicokinetische studies

subchronische toxicologische studies (90 dagen dierstudies)

genotoxiciteitsstudies

chronische toxiciteitsstudies en studies naar carcinogeniteit

reproductie en ontwikkelingsstudies

eventueel humane studies

De op bovenstaande studies gebaseerde No Observed Effect Level (NOAEL)

Page 102: Meer dan lekker

100

Algemene criteria voor het gebruik van levensmiddeladditieven (Richtlijn 89/107/EG bijlage II).

1. Levensmiddeladditieven mogen alleen worden goedgekeurd:

a. indien er voldoende technische noodzaak kan worden aangetoond en het nagestreefde doel niet

met andere economisch en technisch bruikbare middelen en kan worden bereikt,

b. indien deze bij de voorgestelde hoeveelheden geen enkel gevaar voor de gezondheid van de

consument opleveren, voor zover zulks op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens

kan worden beoordeeld,

c. indien gebruik ervan de consument niet misleidt.

2. Het gebruik van een levensmiddelenadditief kan alleen worden overwogen indien is bewezen dat

het voorgestelde gebruik van het additief voor de consument aantoonbare voordelen heeft, met

andere woorden, er moet worden aangetoond dat het, zoals dat heet ‘nodig’ is. Het gebruik van

levensmiddelenadditieven moet beantwoorden aan onder a. tot en met d. genoemde doelstellingen en

mag alleen plaatsvinden wanneer de doelstellingen niet met andere economisch en praktisch bruikbare

middelen kunnen worden bereikt en de levensmiddelenadditieven geen gevaar voor de gezondheid van

de consument kunnen opleveren:

a. instandhouding van de voedselkwaliteit van het levensmiddel; een opzettelijke verlaging van de

voedselkwaliteit van een levensmiddel is alleen gerechtvaardigd indien het levensmiddel geen

wezenlijk bestanddeel vormt van een normaal dieet of wanneer het additief nodig is voor de

vervaardiging van levensmiddelen voor groepen consumenten met bepaalde dieetbehoeften;

b. levering van de benodigde ingrediënten of bestanddelen van levensmiddelen die voor groepen

consumenten met bestaande dieetbehoeften worden vervaardigd;

c. verhoging van de houdbaarheid of stabiliteit van een levensmiddel of verbetering van de

organoleptische eigenschappen, mist dit de aard, substantie of kwaliteit van het levensmiddel niet

zodanig vernadert dat de consument daardoor kan worden misleid;

d. vergemakkelijken van het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of

opslaan van levensmiddelen, mits het additief niet wordt gebruikt om de gevolgen van het gebruik

van ondeugdelijke grondstoffen of van ongewenste (en ook onhygiënische) methoden tijdens één

van deze activiteiten te verhullen.

3. Om de eventuele schadelijke effecten van een levensmiddeladditief of zijn derivaten te bepalen,

moet dit worden onderworpen aan gerichte toxiciteitproeven en een toxicologische beoordeling.

Bij deze beoordeling moet eveneens rekening worden gehouden met bij voorbeeld de cumulatieve,

synergistische en versterkende effecten van het gebruik ervan, alsook met intolerantie van de mens voor

lichaamsvreemde stoffen.

4. Alle levensmiddelenadditieven moeten voortdurend worden geobserveerd en telkens opnieuw worden

beoordeeld wanneer wijzigingen in de gebruiksomstandigheden en nieuwe wetenschappelijke gegevens

daartoe aanleiding geven.

Page 103: Meer dan lekker

101

5. Levensmiddelenadditieven moeten te allen tijde aan de goedgekeurde zuiverheidseisen voldoen.

6. Goedkeuring van levensmiddelenadditieven moet:

a. vergezeld gaan van de levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden toegevoegd en

van de voorwaarden voor de toevoeging er van;

b. beperkt worden tot de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken;

c. geschieden met inachtneming van de aanvaardbare dagelijkse dosis of een gelijkwaardig gegeven

dat voor de levensmiddelenadditieven is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse opname van

het additief uit alle voedselbronnen. Wanneer het levensmiddelenadditief bestemd is om te worden

gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, moet rekening gehouden worden

met de mogelijke dagelijkse opname van het additief door consumenten in die groep.

Additieven krijgen een E-nummer als ze door de EfSA veilig zijn bevonden. De goedkeuring is gebaseerd op

de beoordeling van een door de producent aangeleverd, uitgebreid veiligheidsdossier. Er wordt door de EfSA

een ADI toegekend. Als wordt verwacht dat het mogelijk is dat toevoegingen van een additief in producten

tot gevolg heeft dat de ADI kan worden overschreden, dan wordt een E-nummer niet toegekend. Zodra een

additief is goedgekeurd, mag het in producten worden toegepast.

ConclusieDe producenten van levensmiddelen zijn gehouden aan de regelgeving over toevoegingen. Naast het naleven

van die regels om risico’s te vermijden, kan de industrie met voorlichting de gezonde keuze stimuleren. Denk

daarbij bijvoorbeeld aan de juiste informatie over zoetstoffen en andere voedseladditieven (E-nummers).

Consumenten willen door een soort van ‘chemofobie’ synthetische stoffen mijden in de voeding. Echter,

synthetisch betekent niet automatisch veiliger. Door deze chemofobie zie je dat fabrikanten producten aan het

innoveren zijn. Dit kan door bijvoorbeeld ‘natuurlijke’ tegenhangers te gebruiken van synthetische additieven.

Hierdoor wordt een product niet veiliger of gezonder. De zorg van het Voedingscentrum is dat de innovaties

op dat gebied prioriteit krijgen boven het gezonder maken van producten, zoals het beter maken van de

vetzuursamenstelling van producten, waarmee wel gezondheidswinst is te behalen.

Links Europese Voedselveiligheidsautoriteit (European food Safety Authority): www.efsa.europa.eu

Page 104: Meer dan lekker

102102

Page 105: Meer dan lekker

103

HOOFDStUk5 VOEDSELkwALItEItENDUUrzAAMHEID Ir. Corné van Dooren, kennisspecialist voedselkwaliteit, Voedingscentrum

5.1INLEIDING:wAtISVOEDSELkwALItEIt

‘Twintig jaar geleden geloofde niemand in convenience. De eerste kant-en-klaar maaltijden werden nauwelijks

verkocht. Net als bij duurzaamheid was het een kwestie van zoeken én erin blijven geloven.’ Frits Kremer,

architect duurzaamheidsbeleid Super de Boer

Voedselkwaliteit gaat over de meerwaarden van voedsel. Het gaat dan om kwesties als:

Wanneer en hoe is het geproduceerd?

Is het diervriendelijk geproduceerd?

Waar komt het vandaan?

Is het biologisch?

Was er sprake van eerlijke handel?

Nederlandse consumenten stellen dit soort vragen de laatste jaren vaker (bron: VCN/Motivaction 2006).

Milieuaspecten, dierenwelzijn en eerlijke handel zijn thema’s die niet alleen in de huiskamer, maar ook in

de Tweede Kamer en in de vergaderzalen van multinationals besproken worden. In dit hoofdstuk komen de

belangrijkste meerwaarden aan bod. Met voorbeelden, maar ook met teksten van het ministerie van EL&I en

van denkers over de consumptiemaatschappij, zoals de sociologen Dagevos en De Bakker. Dit soort teksten

staan verder van de dagelijkse beroepspraktijk, maar dichtbij de denkwereld van de beleidsmakers en de

voorhoede die nu de ‘bewuste’ keuze maakt. Dit zijn de ideeën die zich in de toekomst kunnen vertalen in

gedrag van grotere groepen consumenten of regelgeving waar een producent of retailer mee te maken krijgt.

Het doel van de teksten is om meer inzicht te krijgen in de meerwaarden en de thema’s die nu belangrijk zijn

voor de overheid en een groeiende groep consumenten.

Voor het bedrijfsleven betekent de toenemende aandacht voor deze thema’s dat er kansen zijn om succesvol

maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Anderzijds lijkt de materie steeds complexer te worden. Een

strategie kiezen die gunstig is voor people, planet en profit, is niet gemakkelijk. frits Kremers’ interessante visie

op de rol van supermarkten laat zien dat voor verduurzamen creativiteit en durf essentieel is.

Page 106: Meer dan lekker

104

‘HUISMErkENzIjNBIjUItStEkGESCHIktVOOrDUUrzAAMHEIDSBELEID’Voor het bedrijfsleven bieden meerwaarden van voedsel kansen om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Maar, het

is ook een lastige materie. Want: diervriendelijk, milieubewust en eerlijk gaan bijvoorbeeld niet automatisch samen. Wat is

écht duurzaam? En: wie is verantwoordelijk voor het verduurzamen van de sector? Volgens frits Kremer gaat het tot nu toe

te veel over de verantwoordelijkheid van producenten. Duurzaamheid moet vooral op de winkelvloer gestalte krijgen. ‘De

duurzame keuze moet de gemakkelijke keuze worden. Supermarkten hebben hierbij een voortrekkersrol.’

Zuivel van koeien die niet op stal maar in de wei staan. fair trade koffie. Milieuvriendelijk geteelde bananen. Het

aantal maatschappelijk verantwoord geproduceerde voedingsmiddelen in de winkel is de laatste jaren gestegen.

Toch is duurzaamheid nog steeds geen gemeengoed. De discussie over het thema beperkt zich tot nu toe tot de

verantwoordelijkheid die producenten moeten nemen. Dan gaat het bijvoorbeeld om chocolade die zonder kindarbeid is

geproduceerd, of om de reductie van het gehalte ongezonde vetten in chips.

Misverstand‘Veel mensen denken dat voedingsmiddelenfabrikanten het voor het zeggen hebben, maar dat is een misverstand. Het

zijn de supermarktinkopers die bepalen of een product in het schap komt’, zegt frits Kremer. Jaarlijks worden er 700 à 800

nieuwe producten op de markt gebracht. Na enkele jaren zijn daar nog maar een paar van over. Inkopers nemen slechts een

gedeelte van alle nieuwe producten op in het schap, en een groot deel van de producten mislukt of wordt weg gesaneerd.

De inkoper fungeert dus als poortwachter, ook voor duurzame producten. ‘Als de inkoper daar niet voor openstaat, halen

zulke producten het niet op het schap’, aldus de duurzaamheidsexpert.

Dat duurzame producten pas succesvol zijn als de consument er naar vraagt, vindt Kremer een non- argument. ‘Het aanbod

creëert de vraag. Dat is een typisch kenmerk van een consumptiemaatschappij met een verzadigde markt, zoals die in ons

land. Creëer je een groter aanbod aan duurzame producten, dan creëer je dus een grotere afname’, stelt hij.

VoortouwnemenBij het vergroten van het aanbod aan duurzame producten zouden supermarkten het voortouw moeten nemen,

vindt Kremer. Tot nu toe bleven de Nederlandse supermarkten achter bij die in de landen om ons heen. ‘De

supermarktorganisaties waren de afgelopen jaren te veel met zichzelf bezig. Er was geen groot maatschappelijk

engagement. De energie en het geld werden gestoken in een ongebreidelde en deels ook onverantwoorde expansiepolitiek.

Groot, groter, grootst was het motto, niet alleen bij Ahold, maar net zo goed bij Laurus. Duurzaamheid had absoluut geen

prioriteit.’

Het probleem is dat marktleider Albert Heijn geen sterke concurrent heeft die hem op duurzaamheidsgebied kan uitdagen,

stelt Kremer: ‘Het wachten is op de volgende consolidatieslag, zodat deze situatie verandert. Gelukkig zie je nu wel al wat

gebeuren op het gebied van duurzaamheid. Super de Boer is goed bezig, net als Jumbo en Deen. De supermarkten zijn

voorzichtig met een inhaalslag begonnen. Brancheorganisatie CBL wordt ook een stuk actiever op dit vlak.’

frits Kremer voormalig Hoofd Corporate Communicatie van Laurus en architect van het

duurzaamheidsbeleid van Super de BoerINtErVIEw

Page 107: Meer dan lekker

105

DuurzaamhuismerkDe huismerken zijn volgens Kremer bij uitstek geschikt om een duurzaamheidbeleid mee uit te voeren. Supermarktformules

hebben hier immers de volledige zeggenschap over en beschikken daarmee over de mogelijkheid duurzaamheid op te

nemen in de productspecificaties. Kremer’s advies: ‘Bouw binnen je supermarktketen een groene motor: inventariseer voor

alle productgroepen wat je kunt betekenen op het gebied van milieu, gezondheid, dieren- en mensenrechten. Je kunt

maatschappelijke organisaties als Stichting Natuur en Milieu en Oxfam Novib inschakelen bij het maken van een stappenplan

voor de verduurzaming van het privatelabel-assortiment’.

Geloofwaardigheid is cruciaal, benadrukt hij. ‘Zet duurzaamheid niet in als doekje voor het bloeden, maar neem het

serieus en integreer het in de totale bedrijfsfilosofie. Als je dat doet, kun je je als supermarkt succesvol profileren met

duurzaamheid, bijvoorbeeld in het klantenmagazine, in de folder en in advertenties, en natuurlijk op de winkelvloer.’

Duurzaamgenoeg?De vraag wanneer een artikel duurzaam genoeg is geproduceerd, is overigens niet gemakkelijk te beantwoorden, zegt

Kremer. ‘Een levensmiddel is duurzaam wanneer bij de productie ervan rekening is gehouden met milieu, dieren- en

mensenrechten en gezondheid. Het is onmogelijk om op alle aspecten tegelijk hoog te scoren, maar je kunt wel per

productgroep formuleren wat de minimale duurzaamheidseisen zijn. Er zijn genoeg maatschappelijke organisaties die willen

meedenken over het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid’.

Verduurzaming van het supermarktassortiment kost veel tijd, zegt Kremer: ‘Je moet er in totaal zeker twintig jaar voor

uittrekken, maar sommige dingen, zoals het milieuvriendelijker maken van gangbare landbouwproducten en het verbeteren

van dierenwelzijn, kunnen betrekkelijk snel op de rit worden gezet’.

zoekenen(blijven)gelovenKremer trekt een parallel met de introductie van convenience-producten: ‘Twintig jaar geleden geloofde niemand in

convenience. De eerste kant-en-klaar maaltijden waren van slechte kwaliteit en werden nauwelijks verkocht. Toch is

convenience food nu razend populair. Net als bij duurzaamheid was het een kwestie van zoeken én erin blijven geloven.’

Het advies van Kremer aan jonge foodmanagers is: ‘Kijk kritisch om je heen, lees kranten en sta open voor maatschappelijke

ontwikkelingen. Wat duurzaamheid betreft: blijf niet afwachten totdat anderen het initiatief nemen. Je kunt als supermarkt

veel geld verdienen door van de duurzame keuze de gemakkelijke keuze te maken.’

Lees meer in Het Boodschappenbolwerk (Kremer, 2008)

Maatschappelijk verantwoord ondernemenMVO betekent ondernemen met aandacht voor de drie p’s: people, planet en profit:

· people: mensen binnen en buiten de onderneming

· planet: de gevolgen voor het (leef)milieu

· profit: de voortbrenging en economische effecten van goederen en diensten.

Volgens het ministerie van EL&I levert deze benadering lange termijnwinst op voor ondernemers en maatschappij. MVO

draagt niet alleen bij aan een duurzame samenleving, maar kan ook de concurrentiepositie van een bedrijf versterken.

Door middel van MVO zendt een bedrijf een positief signaal uit naar de eigen medewerkers én naar de samenleving als

geheel. Dit kan het koopgedrag van consumenten en de waardering door aandeelhouders positief beïnvloeden. Verderop

in dit hoofdstuk komen ook een aantal dilemma’s bij MVO voor de industrie aan bod.

Page 108: Meer dan lekker

106

5.2DEOVErHEIDENVOEDSELkwALItEItIn deze paragraaf lees je over de rol van de overheid op het gebied van voedselkwaliteit. De teksten zijn

afkomstig uit beleidsplannen of studies in opdracht van het ministerie van EL&I.

Meerdangezondheidenveiligheid‘De basiswaarden van voedsel rekent de overheid tot haar primaire verantwoordelijkheid. De basiswaarden van

voedselkwaliteit zijn in de visie van de overheid voedselzekerheid, voedselveiligheid en gezonde voeding. Méér

waarden, behoeften en functies van voedselkwaliteit hebben te maken met de productiewijze, zoals de mate

waarin voedselproductie bijdraagt aan dierenwelzijn, natuur, milieu, landschap of fair trade, maar ook met de

behoeften en voorkeuren voor smaak, genot of authenticiteit.’ (RLG, 2008)

De overheid koppelt aan ‘voedselkwaliteit’:

voedselzekerheid

veilig voedsel

gezond voedsel

voedsel als cultuur en leefstijl

dierenwelzijn

natuur

milieu

landschap en streekproducten

eerlijke prijs

informatievoorziening naar burgers/consumenten

In de nota ‘Duurzaam voedsel’ uit 2009 beschrijft het ministerie van EL&I haar visie om voedselconsumptie

en productie integraal duurzamer te maken. De nota laat zien hoe Nederland een bijdrage kan leveren aan

de grote uitdaging om het mondiale voedselsysteem duurzamer te maken.De centrale boodschap in deze

beleidsnota: Nederland moet over 15 jaar koploper zijn op dit gebied.

Met verduurzaming doelt het ministerie hier onder andere op aspecten als ruimtebeslag, gebruik van

grondstoffen, emissies, water en energiegebruik. Maar: het gaat ook om minder verspilling en

verbetering van het welzijn van mens en dier, zodat met goede producten de consument steeds meer kan

worden uitgedaagd tot een duurzamer aankoopgedrag.

Page 109: Meer dan lekker

107

Eén van de speerpunten is om de Nederlandse consumenten handvatten te geven om de duurzame keuze te

kunnen maken. Dit gebeurt onder meer door campagnes, bijvoorbeeld door het Voedingscentrum, die gericht

zijn op het stimuleren bewust aankoopgedrag Wat voor invloed hebben je aankopen op mens en milieu?

Welke keuzes heb je? Het ministerie wil daarbij ook innovatieve instrumenten inzetten, zoals sociale media en

jongerenmanifestaties. (LNV, 2009)

Figuur 5.1 Verschuiving van aandacht van de overheid: van aandacht voor basiskwaliteit naar aandacht voor meerwaarde en

van aandacht voor producenten, naar aandacht voor consumenten (Raad voor het Landelijke Gebied, 2008)

De Raad voor het Landelijke Gebied (RLG) heeft in 2008 een advies aan de overheid gegeven

op het onderwerp voedselkwaliteit, onder het motto: ’Rond de Tafel’. In de samenleving spelen

belangentegenstellingen en machts- en meningsverschillen over voedselkwaliteit. De raad pleit ervoor

om burgers meer invloed in het beleidsproces voor voedselkwaliteit te geven. De raad benadrukt dat

voedselkwaliteit geen exclusief domein is voor ketenpartijen, van agrariërs tot supermarkten. In feite behoren

alle Nederlanders tot de doelgroep van het beleid. De stem van burgers zou beter hoorbaar moeten zijn in het

beleidsproces. Bijvoorbeeld bij een onderwerp als dierenwelzijn.

Het normatief objectiveren van voedselkwaliteit door de overheid is in die situatie niet voldoende. Passender

is een meer participatief beleid. Dus: actief met burgers communiceren en zo nodig politieke keuzes maken.

Dit laat onverlet de grote rol van private partijen als het gaat om voedselkwaliteit. De overheid onderhandelt,

werkt samen, ondersteunt, stelt regels op ‘ten dienste van’ en geeft randvoorwaarden gezamenlijk vorm

met als doel om publieke belangen veilig te stellen. De totstandkoming van de agenda voor het nieuwe

diergezondheidsbeleid is een goed voorbeeld van een participatief proces waarbij alle partijen betrokken zijn.

Meer aandacht voor gebruikers

Voedsel met basiskwaliteit Voedsel met meerwaarde

Meer aandacht voor producenten

Page 110: Meer dan lekker

108

De raad zegt ook: ‘Laat sociaal-culturele waarden niet zonder meer aan ‘de markt’ over. De discussie over

voedselbeleid vindt plaats in de marktsfeer. Het gaat over vraag en aanbod in voedselketens (‘van grond tot

mond’), consumenten en hun koopgedrag. Sociaal-culturele waarden rondom voedsel zijn onderbelicht.

Zaken zoals samen smakelijk en goed eten die tal van maatschappelijk zinvolle effecten kennen zoals sociale

samenhang, educatie of integratie worden door de overheid aan ‘de markt’ overgelaten. Eten van leerlingen

op scholen wordt bijvoorbeeld niet als een overheidsverantwoordelijkheid gezien. Overheidsingrijpen kan

echter wel degelijk nodig zijn om de genoemde belangen veilig te stellen.’ (RLG, 2008)

De raad geeft als voorbeeld hoe TV-kok Jamie Olivier over eten denkt en daarover voorlichting geeft:

Bron: RLG, 2008

NietteveelregelgevingDe overheid legt sterker de nadruk op meerwaarden, maar wil niet te veel algemene regelgeving inzetten om

de industrie te dwingen te verduurzamen. Het vindt dat het initiatief voor MVO bij individuele ondernemers

ligt. Wel zet de overheid actief in op meer ketentransparantie. In het kader van voedselveiligheid is er

veel procescontrole, onder andere geregeld met HACCP. Maar, er is ook steeds meer aandacht voor

duurzaamheidsaspecten die bij alle stappen van de keten een rol spelen. De overheid stimuleert het delen

van die kennis, bijvoorbeeld door het financieren van het project Voedselkwaliteit van het Voedingscentrum.

Consumenten moeten daardoor meer inzicht krijgen in de herkomst en de productie van eten en dus de

voedselketen.

De voedselketenDe voedselketen is de totale weg die een product aflegt voordat het wordt verkocht (‘van zaadje tot

karbonaadje’ of ‘van het land naar de klant’). Bij vlees staat bijvoorbeeld veevoer aan de basis van de keten.

In elke voedselketen speelt transport een belangrijke rol. Vrachtwagens, schepen, treinen en vliegtuigen

verbinden de verschillende schakels van de keten met elkaar. Bovendien is de hoeveelheid en kwaliteit

van het transport van invloed op het eindproduct. De laatste schakel in de keten is de consument, die het

product koopt bij een verkooppunt. Het belangrijkste verkoopkanaal voor voedings- en genotmiddelen is de

supermarkt. In de distributiecentra van supermarkten worden de verschillende producten van verschillende

producenten gecombineerd in leveringen per supermarkt.

“Eigenlijk is het vrij normaal dat een kok ook een goede kweker is”

Dit zegt de populaire TV-kok Jamie Olivier, bij de presentatie van zijn kookboek ‘Thuis bij Jamie’.31 Hij

vertelt dat het meer dan leuk is eigen groenten en zaden te gebruiken voor een lekkere maaltijd. Hij

bouwt zijn boek op rondom de vier seizoenen en geeft verschillende recepten waarbij hij ook beschrijft

hoe hij de specifieke groente teelt: de grond, de wijze van planten, kweken en oogsten.

Page 111: Meer dan lekker

109

De overheid stimuleert ‘maatschappelijk verantwoord consumeren’. Sinds 2009 wil de overheid daarbij zelf,

als grote afnemer, het goede voorbeeld te geven. De wet Duurzaam Inkopen bepaalt dat overheidsinstellingen

duurzame inkoopcriteria moeten hanteren. Consumenten worden gestimuleerd om bewuste keuzes te

maken. Informatieverstrekking via het Voedingscentrum en bijvoorbeeld Smaaklessen moeten hierbij helpen.

Het Voedingscentrum richt zich onder andere op het vergroten van het bewustzijn over eten en hoe eten tot

stand komt. Daarmee wil het de bewuste keuze van consumenten in de winkel stimuleren. De campagne

Voedselkwaliteit van het Voedingscentrum is daarvan een voorbeeld (‘Een kip of een varken kan niet kiezen.

Jij wel!’). De campagne spreekt groepen ‘voorlopers’ aan op hun emoties rondom eten. Het Voedingscentrum

richt zich op de consument, maar stelt ook vast dat bewust kiezen gemakkelijk gemaakt zou moeten worden

door een groter aanbod van herkenbare producten, bijvoorbeeld via overkoepelende, duidelijke keurmerken.

uiteindelijk doel is een grote groep consumenten die bewust koopt, dat wil zeggen (maatschappelijke)

kwaliteitsaspecten van voedselproductie meeweegt in de aankoopbeslissingen. Zo kan op termijn een markt

ontstaan die meer ontvankelijk is voor innovaties op het gebied van voedselkwaliteit.

Waarden wegen: sperzieboon uit Kenia? Er spelen verschillende duurzaamheidsdilemma’s in de levensmiddelenindustrie. Naast kostenaspecten is de

materie inhoudelijk complex. Populaire termen als voedselkilometers of de Ecologische footprint (zie www.

ecologicalfootprint.com) zeggen vaak iets over één of een aantal meerwaarden. Het stimuleren van de lokale

keuze om de ‘footprint’ te verkleinen, is goed voor de CO2-uitstoot. Maar, een ingevlogen sperzieboon kan

wel gunstig zijn voor de boer in Kenia die de bonen verbouwt. Zeker als ze onder het Max Havelaar keurmerk

verkocht worden. Dit betekent niet dat die bewuste keuze dus niet gemaakt kan worden. Net als bij gezonde

voeding is bewust en gevarieerd kiezen een belangrijk advies. Met meer informatie over herkomst kunnen

consumenten zelf de waarden wegen. Wat vinden zij belangrijk? Ook bedrijven kunnen bij het ontwikkelen

van het MVO-beleid inzetten op waarden die voor hen het belangrijkst zijn.

De WuR heeft in 2007 een rapport geschreven waarin onderzocht en vastgesteld is welke waarden bij

voedselkwaliteit horen. Per waarde is gekeken in hoeverre daar onderzoek naar gedaan is en of er methodes

zijn om deze meetbaar te maken. Daarnaast wordt de aandacht voor verschillende waarden onderzocht,

zowel in beleid als in de maatschappij. Dit resulteert in een evaluatie van de beleidsmatige en maatschappelijke

aandacht en acties rondom de afzonderlijke waarden van voedselkwaliteit. (WuR, 2007)

Page 112: Meer dan lekker

110

5.3wAtwILEENBEwUStECONSUMENt?De overheid wil dus graag een bewust kiezende consument. De industrie zou ook liever willen dat de vraag

naar duurzaam wat duidelijker zichtbaar was voordat zij het aanbod verduurzamen. Je vindt in deze paragraaf

geen statistieken die de interesse van 20 tot 49-jarigen in biologische kip weergeven of de verkoopcijfers van

fair trade koffie. Dat is nuttige informatie, maar het gaat hier over de achtergrond van die interesse dan wel

desinteresse van consumenten. De sociologische teksten kunnen straks heel direct in verband gebracht worden

met meerwaarden en de enorme uitdaging voor de industrie. Wat als straks grotere groepen consumenten dit

gedachtengoed in versimpelde vorm overnemen? Hoe verkoop je meer, meer, meer als de roep om minder,

minder, minder groter wordt? Zonder kennis van de discussies in de voorhoede, wordt dat lastig.

‘Voelingswaarde’De sociologen Dagevos en De Bakker vinden dat de grenzen aan de groei in zicht zijn en dat

deze tijden vragen om meer bewuste consumenten: ‘Wanneer consumenten aan hun eten naast

voedingswaarde ook ‘voelingswaarde’ toekennen, brengen ze hun voedselconsumptie in verband met

eerlijke handelsverhoudingen, sociale rechten van (keuter)boeren, bescherming van cultuurlandschap,

voedselveiligheid of het gebruik van genetische modificatie. Deze herwaardering van consumptie heeft

duurzaamheid, toewijding en verantwoordelijkheid als kernwoorden. Hier is consumptie méér dan een

kwestie van producteigenschappen en prijskaartjes, maar ook van principes en proceswaarden; hier is

voedselconsumptie méér dan een kwestie van het bevredigen van een primaire levensbehoefte, maar ook van

identiteit en idealisme.‘ (Dagevos en De Bakker, 2008)

Die voelingswaarde waar Dagevos en De Bakker het over hebben, heeft alleen een bewuste consument.

Professor Louise fresco schreef in 2006 het boek De Nieuwe Spijswetten - pleidooi voor een morele invalshoek.

Wat volgens haar nodig is, zijn nieuwe Spijswetten, morele codes waaraan we ons houden op het gebied

van eten en drinken. Zoals vroeger de regels die religie oplegde, de Spijswetten in het Jodendom. ‘In de loop

van de vorige eeuw is de sanctionering van voedsel door religie verschoven naar de onpersoonlijke autoriteit

van nationale en internationale regelgeving en voorlichtingsbureaus. Dit is ten koste van de individuele

verantwoordelijkheid gegaan, terwijl ook secularisatie de voedselvoorschriften heeft verdrongen. Handel,

verstedelijking en migratie hebben een situatie geschapen waarbij het voedselaanbod zowel verruimt als

verengt: er is meer keuze, maar dat wat men gewend is te eten en de omstandigheden om dat te bereiden

zijn niet altijd voorhanden. Steeds meer voedsel wordt onderweg en gehaast geconsumeerd. Wie wil eten,

hoeft zich door seizoen noch sluitingstijden beperkt te voelen. (…) Ik stel voor wetenschappelijk verantwoorde

spijswetten te ontwerpen, gebaseerd op een vorm van taboe en sanctionering, die ons waarschuwen voor

het gevaar van onmatigheid in productie en consumptie’. fresco pleit bijvoorbeeld voor dit soort wetten op

het terrein van dierlijke productie. Het gaat dan niet om een regel als ‘je mag geen varkensvlees, want dat

is onrein’, maar ‘je eet geen dieren die extreem geleden hebben’. Louise fresco werkte onder andere als

Assistant-Director General bij de food and Agriculture Organization (fAO), de voedsel- en landbouworganisatie

van de Verenigde Naties. (fresco, 2006)

Page 113: Meer dan lekker

111

Een kleine voorhoede nieuwe consumentenUit Dagevos en De Bakker ‘Sociologie van eten en drinken’

‘Eenheidsworst bestaat naast exclusiviteit. Er zijn onderhuids levende gevoelens van maatschappelijk

onbehagen over de industrialisering en internationalisering van het agrofoodcomplex en onze verwende en

vervreemde relatie tot voeding. Het punt van de fysieke en mentale afstand tussen producent en consument

staat al langere tijd op de agenda. Een kloof die gegroeid is met de vervaardiging van ons eten achter gesloten

stal-, fabrieks- en laboratoriumdeuren, met hypermoderne technieken en waar anonieme producenten in

verre oorden aan de knoppen staan. In de diensteneconomie zijn we bovendien nauwelijks nog werkzaam in

het primaire bedrijf, wat evenmin bevorderlijk is voor onze kennis over hoe ons eten gemaakt wordt of voor

een ander antwoord dan ‘van Albert Heijn’ op de vraag waar ons eten vandaan komt. Voeding is voor de

welvarende, moderne mens tegelijkertijd extreem dichtbij en ongelooflijk ver weg.’

‘De McDonaldisering en Disneyisering van de consumptiesamenleving gaan uit van een materialistisch

ingestelde bevolking die ervan houdt zo snel, veel, efficiënt en goedkoop mogelijk te consumeren. Passiviteit,

pragmatisme en platvloersheid zijn typerender dan tegenovergestelde kenmerken. Toch is het momenteel voor

het academische denken over consumptie tekenend dat juist afscheid wordt genomen van de gedachteloze

en routineuze consument die zijn geluk zoekt in het verkrijgen of verorberen van gestandaardiseerde en

geprefabriceerde massaproducten.’

’Het moderne beeld van de zich verantwoordelijk voelende en gedragende consument die zich wenst te

(laten) informeren over het hoe en waarom van zijn eten en bewust omgaat met wat gekocht en gegeten

wordt door belang te stellen in milieu- en diervriendelijke productiepraktijken, in eerlijke handel en in

vakmanschap, ambachtelijkheid of ‘authenticiteit’ van de producent dan wel het product en vervolgens

milieu- en dierminnend boodschappen doet, het winkelwagentje met fair trade-productvarianten vult en de

moeite neemt naar de boerenmarkt of de boerderijwinkel te gaan om regionale etenswaren te kopen, bezit

weliswaar realiteitsgehalte maar is allesbehalve bepalend voor het huidige consumentenpubliek dat zich op de

voedingsmarkt begeeft. De harde realiteit is dat de consumenten die bereid zijn - bij tijd en wijle - financieel

en intellectueel te investeren in lekker, schoon en rechtvaardig eten vooralsnog een beperkt marktsegment

vertegenwoordigen.’ (Dagevos en De Bakker, 2008)

Page 114: Meer dan lekker

112

ConsumptieverplichtNog steeds willen heel veel consumenten helemaal niet weten wat de gevolgen zijn van het consumentisme.

Dagevos en De Bakker noemen dit ‘collateral damage’, de onbedoelde bijkomende schade. Bij consumentisme

is dat bijvoorbeeld de klimaatverandering, overgewicht en onwenselijke situaties op het terrein van

dierenwelzijn. Dagevos en De Bakker geven een nieuwe draai aan de term ´consumptie verplicht´. Doordat wij

in het Westen zo veel en zo graag consumeren, zouden we ook de belangrijkste bijdrage moeten leveren aan

het bedenken van mogelijkheden om de schade te beperken. Consumptie verplicht je om ook na te denken

over de gevolgen. Een verplicht bewuste kiezer dus. De consument die zin heeft in chocola kan tegelijkertijd

ook een burger zijn die bewust kiest voor fair trade (zie figuur 2). (Dagevos en De Bakker, 2008) Daarin zitten

tegenstrijdige belangen. Het maatschappelijk belang wordt vooral geleid door wat op de politieke agenda

staat: verpakkingsafval, dierenwelzijn, milieuvriendelijke teelt. Dit zijn doelstellingen op lange termijn. Maar

eenmaal in de winkel heeft de burger een andere agenda. Daar gaat het om eigenbelang, waarbij vooral

gekeken wordt naar prijs, smaak, gezondheid en veiligheid. Doelstellingen die op een kortere termijn spelen.

Er is maar een beperkte groep burgers die hun standpunten concreet vertaalt in koopgedrag. Voor de industrie

kan gedegen kennis van die ambivalentie bij de consument kansen bieden om hem of haar op de juiste manier

aan te spreken. We gaan daarom nog wat dieper in op de motivatie van boodschappers.

Consumentenburger

Figuur 5.2 Beoordelingscriteria van voeding voor consumenten en burgers (RLG, 2008)

CONSUmENTEN BURGERS

Vooral bewogen door Eigenbelang Maatschappelijk belang

Speciale aandacht voor Blijvende onderwerpen namelijk:

• Veiligheid

• Gezondheid

• Prijs

• Smaak

Steeds wisselende

onderwerpen zoals:

• (Verpakkings)afval

• Diervriendelijkheid

• Milieuvriendelijke teelt

Tijdshorizon Korte termijn Lange termijn

Motivatie voor bedrijfsleven om

iets te doen

License to sell License to operate

Page 115: Meer dan lekker

113

ModelMotivaction,groepenMentality is een waarden- en leefstijlonderzoek van marktonderzoeksbureau Motivaction (figuur 3). Het

geeft een kijk op doelgroepenindeling en –benadering die verder gaan dan de traditionele indelingen op

basis van leeftijd, geslacht, opleiding en inkomen. Met het model groepeert Motivaction mensen naar

hun levensinstelling. Nederland kent acht sociale milieus. Ze definiëren deze sociale milieus op basis van

persoonlijke opvattingen en waarden die aan de levensstijl van mensen ten grondslag liggen. De mensen

uit hetzelfde sociale milieu delen bijvoorbeeld waarden ten aanzien van werk, vrije tijd en politiek, en tonen

overeenkomstige ambities en aspiraties. Ieder milieu heeft een eigen leefstijl en consumptiepatroon, die tot

uiting komen in concreet gedrag.

uit dit onderzoek blijkt dat groepen met een hoge sociale status en met postmoderne waarden het meest

vatbaar zijn voor een boodschap over voedselkwaliteit. De groep Postmaterialisten koopt al deze producten.

Voor Max Havelaarproducten is het bijvoorbeeld heel duidelijk dat de consumenten voornamelijk in deze

groep zitten. Dit zijn de early adaptors. De groepen Kosmopolieten, Postmoderne hedonisten en Nieuwe

conservatieven zijn ook ontvankelijk voor voedselkwaliteit. Deze volgen het gedrag van de Postmaterialisten.

Figuur 5. 3 Mentality groepen van Motivaction met gemarkeerd de groepen die ontvankelijk zijn voor voedselkwaliteit.

Page 116: Meer dan lekker

114

Dat de biologische kip nog niet de schappen uitvliegt, blijkt ook uit de analyse van de Raad voor het Landelijk

Gebied. De raad bekijkt waarden, zoals dierenwelzijn, als onderdeel van een soort ‘trendtrechter’. De

trendtrechter ziet er als volgt uit:

Figuur 5.4 De trendtrechter van de Raad voor het Landelijk Gebied

Maatschappelijke trends gaan over een langere termijn. De trend van eerlijke handel is eerder begonnen

van die van dierenwelzijn. Het duurt dan ook langer voordat die vertaald is in foodtrends en producttrends.

Producttrends komen alleen aan het oppervlak als producenten er winst in zien. Het vraagstuk van

‘waardegroei’ heeft in de voedingsmiddelenindustrie betrekking op de vraag hoe de consument meer te laten

betalen voor elke kilocalorie die hij eet. Meerprijzen moeten meer waarde hebben en daartoe kan worden

ingespeeld op de 5 G-trend: gemak, goedkoop, gezondheid, goed gedrag en genieten. Eten moet gemakkelijk

zijn, tijdwinst en/ of gezondheidswinst opleveren en/of goed zijn voor milieu, dieren of derde wereld en/of

lekker, vers of culinair zijn. Trends op waarden gaan 5 tot 15 jaar mee. Producttrends gelden tijdelijk, met een

looptijd van 1 tot 5 jaar. (RLG, 2008).

In de volgende paragrafen gaat het over de praktijk van meerwaarden.

maatschappelijke trends (10-30 jaar)

food Trends (3-10 jaar)

Product trends eneetgewoonten (1-5 jaar)

Trends op waardenniveau (5-15 jaar)

Page 117: Meer dan lekker

115

5.4VOEDSELkwALItEItINDEPrAktIjkEr zijn bedrijven die inspelen op de groeiende aandacht voor meerwaarden van voedsel, ook als het

consumentengedrag van de meerderheid nog niet zorgt voor een commerciële stimulans om dit te doen.

In deze paragraaf komt de praktijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan bod. Hierin ook

voorbeelden over eerlijke handel en dierenwelzijn waaruit blijkt hoe het Mentality model hier ook van

toepassing is.

5.4.1EErLIjkEHANDEL:DEPIrAMIDEVANVErANDErING

FairtradeofeerlijkehandelBij fair trade, oftewel eerlijke handel, gaat het om rechtvaardigheid. Het gaat om de invloed van de

voedselproductie op mensen. Denk aan vragen als: krijgt de producent een eerlijke prijs voor zijn producten?

Worden werknemers niet uitgebuit? Is er sprake van eerlijke concurrentie? Bepalen bijvoorbeeld multinationals

de markt of heeft de boer meer mogelijkheden?

Bij eerlijke handel wordt vaak gedacht aan producten uit ontwikkelingslanden. De discussie kan echter

ook gaan over producten uit Europa en Nederland. Zo gaat vaak minder dan 5% van de verkoopprijs van

een product naar de boer. En door de wereldmarkt moeten Nederlandse boeren concurreren met boeren

elders, die vaak veel goedkoper kunnen produceren en aan minder regels hoeven te voldoen. Er zijn diverse

initiatieven waardoor boeren meer geld voor hun producten krijgen. Bijvoorbeeld door zelf kaas te maken en

deze aan huis te verkopen. Of door streekproducten te maken.

Met de volgende keurmerken op de verpakking kan de producent aandacht voor eerlijke handel uitdragen:

het max havelaar-keurmerk. Het Max Havelaar keurmerk garandeert dat producenten in

ontwikkelingslanden een eerlijke prijs krijgen. Het keurmerk komt voor op koffie, bananen, thee,

sinaasappelsap, tropisch sap, honing, cacao, mango’s, avocado’s, druiven, sinaasappels en wijn.

UTz CERTifiED (op koffie, cacao, thee) en Rainforest Alliance (koffie, cacao, thee, noten, bananen en

ander tropisch fruit). Deze keurmerken garanderen oog voor de arbeidsomstandigheden op de plantages

en voor het milieu. Er wordt geen minimumprijs of toeslag betaald op de wereldmarktprijs.

het keurmerk Erkend Streekproduct. Producten met dit keurmerk komen ten goede aan boeren uit de

streek.

Solidaridad, een stichting die zich inzet voor duurzame economie, heeft een model gemaakt om de

marktontwikkelingen binnen de eerlijke handel inzichtelijk te maken. Solidaridad geeft een analyse van

processen die bijdragen aan ontwikkeling in de landen van het Zuiden, of die duurzame ontwikkeling

juist hinderen en relativeert het belang van ontwikkelingssamenwerking. Andere kapitaalstromen dan de

projectfinanciering van ontwikkelingsorganisaties zijn in omvang en effect belangrijker. Internationaal beleid,

internationale handel en kapitaalsinvesteringen hinderen of stimuleren duurzame ontwikkeling in hogere mate

dan de stroom middelen van ontwikkelingssamenwerking. Er is maar één conclusie mogelijk: het beïnvloeden

van politieke processen en marktprocessen dragen het meeste bij aan duurzame ontwikkeling. Een van de

Page 118: Meer dan lekker

116

middelen is het opzetten van duurzame ketens. De strategie van verandering binnen productieketens van de

diverse productcategorieën is door Solidaridad geformuleerd in de ‘piramide van verandering’. Daarbij wordt

een bedrijfstak voorgesteld als een piramide.

1. Top

In de top bevinden zich de consumentenlabels. Keurmerken bieden consumenten de kans te kiezen voor

duurzame producten en daarmee een signaal tot verandering te geven. Als innoverende modellen bepalen ze

sterk de agenda omdat ze als eerste aandacht vragen voor sociale misstanden en milieutekorten in een sector

en daarmee ‘navolging uitlokken’.

2. Middensegment

In het middensegment van de piramide ontstaan modellen van maatschappelijk verantwoord ondernemen

(MVO). Hier zijn de bedrijven aan zet. Zij nemen verantwoordelijkheid voor de herkomst van hun gangbare

assortiment. De consument hoeft niet te kiezen. Bedrijven rekenen erop dat hun klanten waarderen dat zij

maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat dit de consumentenloyaliteit aan hun merken versterkt.

3. Onderkant

Aan de onderkant van de piramide vinden we recente ontwikkelingen als Ronde Tafels of industriële platforms

waarbij een gehele branche een sectorbrede gedragscode met minimale duurzaamheidscriteria accepteert

als randvoorwaarde voor productie en handel. De piramide van verandering verheldert het denken omdat de

verschillende initiatieven in hun onderlinge samenhang worden geplaatst. (Solidaridad, 2007)

Figuur 5.5 De piramide van verandering (Boland, 2007)

Page 119: Meer dan lekker

117

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Eerlijke chocoladelettersDe Groene Sint is een campagne van Oxfam Novib, die startte in 2006. In 2009 kreeg de campagne veel

aandacht door de oproep aan winkelketens om alleen nog ‘eerlijke’ chocoladeletters te verkopen.

Met de Groene Sint haakt Oxfam Novib in op de feestmaand en wil het mensen stimuleren om bij het kopen

van cadeaus en snoepgoed te denken aan bijvoorbeeld eerlijke handel. De campagne is gestart in 2006 en

richtte zich allereerst op het promoten van eerlijke cadeaus. Vervolgens introduceerde de Groene Sint met

Tony Chocolonely de eerste fairtrade chocoladeletter. In 2009 had de campagne hoofdzakelijk als doel om alle

19 miljoen niet-fairtrade chocoladeletters in Nederland uit de schappen van de winkels te krijgen.

De Groene Sint campagne in 2009 leverde veel publiciteit op, met name door het online succes. Dit werd

bewerkstelligd door veel aanwezigheid en buzz op de sociale netwerksite Hyves. De Groene Sint kon zo al

snel een groot succes claimen. Zeven winkelketens maakten bekend dat zij geen ‘foute’ letters meer zouden

gaan verkopen. In maart 2010 ondertekende vrijwel de gehele chocoladebranche een intentieverklaring dat

in 2025 alle chocolade van duurzaam geproduceerde cacao zal zijn. De campagne won in oktober 2010 een

belangrijke reclameprijs, de Bronzen Effie.

Oxfam Novib was overigens met sommige ketens al jaren in gesprek over verduurzaming van chocolade.

Verschillende ketens benadrukten in de media dat de plannen om over te stappen op duurzame

(fairtrade) cacao al langer bestonden. Zij wilden dat pas vlak voor de overstap communiceren. De Groene Sint

versnelde in hun ogen dus vooral het moment waarop zijn hun plannen naar buiten brachten.

www.groenesint.nl, www.oxfammedia.nl

Praktijkvoorbeeld

Page 120: Meer dan lekker

118

5.4.2DIErENwELzIjNENMArkEtINGStrAtEGIEEr is steeds meer aandacht voor dierenwelzijn. Bij dierenwelzijn gaat het om het lichamelijke én geestelijke

welzijn van dieren. uitgangspunt hierbij is dat dieren gevoel hebben.

Dierenwelzijn betreft de kwaliteit van het leven van het dier, waarbij de houder de ‘vijf vrijheden’ respecteert

en daarmee de grenzen van het adaptatievermogen van het dier niet overschrijdt De Britse farm Animal

Welfare Council (fAWC) heeft vijf ‘vrijheden’ vastgelegd om vast te stellen of dieren wel of niet diervriendelijk

worden gehouden. Deze richtlijnen zijn algemeen geaccepteerd.

Voor elk dier kan welzijn in de praktijk wat anders betekenen. Daarom heeft de Europese overheid hiervoor

regels opgesteld. Deze regels zijn minimumeisen voor het houden van dieren in Europa. De regels zijn in

Nederland vastgelegd in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Er staan algemene regels in die voor

alle dieren gelden. Voor het houden van leghennen, kalveren en varkens zijn concrete regels uitgewerkt. Zo

worden legbatterijen per 2012 verboden. Voor vleeskuikens zijn er sinds 2010 regels.

(Keur)merken op het gebied van dierenwelzijn:

het EKO-keurmerk, Demeter, het Europese biologische keurmerk of de aanduiding ‘biologisch’

scharrelkeurmerken: Bij scharrelproducten hebben de dieren meer ruimte gehad dan gangbaar is. De

regels voor scharreleieren zijn vastgesteld door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE). Er zijn

ook vrije uitloop-eieren. Voor scharrelvlees zijn er regels opgesteld door PROduCERT. Verder zijn er franse

scharrelproducten met het keurmerk Label Rouge. Ook het Graskeurmerk en het Milieukeur wijzen op

diervriendelijker producten.

Overige (beeld)merken die aandacht schenken aan dierenwelzijnzijn: Volwaard kip, Jumbo Bewust, Puur

& Eerlijk, Peter’s farm, france Limousin, Greenfields en ‘weidezuivel’.

Het Beter Leven-kenmerk dat de Dierenbescherming toekent aan dierlijke producten is bedoeld als

aanbeveling. Het moedigt de vee-industrie aan om het welzijn van dieren zwaarder mee te laten wegen.

De Dierenbescherming heeft in overleg met aanbieders van vlees kwaliteitseisen geformuleerd. Deze

worden gecontroleerd door onafhankelijke instanties. Er is een kenmerk met 1, 2 of 3 sterren; hoe meer

sterren, hoe hoger het welzijn van de dieren.

Page 121: Meer dan lekker

119

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Mayonaise met vrije-uitloopeierenIn maart 2010 stapte Calvé, als eerste grootverbruiker, voor de productie van mayonaise over van scharrel-

naar vrije-uitloopeieren.

Unilever gebruikt voor mayonaise en andere sauzen met eieren jaarlijks 475 miljoen eieren (afkomstig van

1,3 miljoen kippen). Voor de Nederlandse markt zijn per jaar 9,5 miljoen vrije uitloop eieren nodig (gelegd

door zo’n 25.600 kippen). Het bedrijf wilde pas overschakelen als een continu aanbod van vrije-uitloopeieren

gegarandeerd kon worden. Meerdere Nederlandse en buitenlandse boerderijen zijn speciaal voor Calvé

omgeschakeld van scharrel- naar vrije-uitloopeieren. Yofresh was het eerste product van Calvé waarin alleen

maar vrije-uitloopeieren werden gebruikt. Inmiddels geldt dit voor alle mayonaises en andere koude sauzen

met eieren. De hogere inkoopprijs van de eieren wordt volgens Unilever gecompenseerd door de optimalisatie

van het inkoopproces van de overige grondstoffen voor de sauzen.

Calvé’s overstap past bij de integrale duurzaamheidsstrategie van Unilever. De stappen die de

multinational neemt worden volop benut in de marketingactiviteiten van het bedrijf. Door het gebruik van

duurzamere ingrediënten wereldkundig te maken, benadrukt het bedrijf dat in de hele keten duurzaamheid

telt. Het bedrijf komt daarmee ook tegemoet aan de toenemende belangstelling van consumenten

voor de herkomst van producten. Veel consumenten realiseerden zich voorheen bijvoorbeeld niet dat in

levensmiddelen nog vaak batterij- of scharreleieren verwerkt worden. Organisaties als Wakker Dier zorgen ook

voor een meer kritische blik op de keten.

www.calve.nl, www.unilever.nl/duurzaamheid, www.wakkerdier.nl, Informatie over de verschillen tussen

bijvoorbeeld scharrel- en vrije-uitloopeieren staat op www.voedingscentrum.nl, kopje ‘eten en herkomst’.

Slechts 31% weegt bij het kopen van vlees dierenwelzijn regelmatig mee bij de keuze. Er zijn verschillende

argumenten waarom consumenten niet altijd letten op dierenwelzijn bij de aankoop van producten. Prijs,

desinteresse en gebrek aan informatie worden genoemd.

Figuur 5.6 Redenen waarom consumenten niet letten diervriendelijkheid van voedingsmiddelen (Motivaction, 2008)

Te duur/ik kijk naar de prijs/ ik kies voor goedkoop

Ik sta er niet bij stil/let er niet op

Geen interesse

Ik weet niet hoe ik dat kan zien

Ik koop wat ik nodig heb

Ik koop wat ik lekker vind

Onzin/ik geloof er niet in

Geen tijd

Het maakt me niets uit

De kip is toch dood

Overig

Weet niet

14%

13%

10%

8%

6%

5%

4%

4%

3%

11%

32%

1%

Praktijkvoorbeeld

Page 122: Meer dan lekker

120

Post-materialisten

innovators early adopters early majority late majority laggards

Kosmopolieten

Postmodernehedonisten

Traditioneleburgerij

Nieuweconservatieven

Gemaks-georiënteerden

Moderneburgerij

Opwaartsmobielen

Een piramide die lijkt op die uit paragraaf 5.4.1 is ook deels toepasbaar op het vlak van dierenwelzijn. Het

Landbouw Economisch Instituut heeft daar studie naar gedaan. Volgens het LEI (Paul Ingenbeek) zijn er drie

marketingstrategieën voor dierenwelzijn:

Figuur 5.7 Motivaction voor Voedingscentrum, september 2010

1. Welzijnfocus: product onderscheidt zich op basis van dierenwelzijn (met keurmerk). Er is een kleine groep

early adopters van maximaal 5%, die bereid zijn ook extra voor welzijn te betalen. Bijvoorbeeld Vrije

uitloop-eieren

2. Welzijnsdifferentiatie: product onderscheidt zich op basis van kwaliteit en gebruikt andere attributen uit

duurzaamheid en verantwoordelijkheid om dit te ondersteunen. Dierenwelzijnscampagnes kunnen dit

versterken. Het prijssegment wordt bepaald door de kwaliteit. Bijvoorbeeld Volwaard kip. Doelgroep is

hier de early majority met postmoderne hedonisten en nieuwe conservatieven.

3. Welzijnvolgers: Volgen als anderen stappen hebben genomen en concurreren op prijs. Bijvoorbeeld

scharreleieren bij de Aldi. Doelgroep is hier de late majority.

Page 123: Meer dan lekker

121

Groeiendeinteresse?Volgens prof. frans Brom (WuR/ Rattenau Instituut) is onvoldoende aandacht voor dierenwelzijn ontstaan door

een te romantisch, ouderwets beeld dat ons voorgehouden is over de landbouw in marketing, verpakkingen,

spotjes en kinderboeken. Gezien het belang van voeding voor de cultuur en de veranderingen in de productie

zijn er diverse zorgen (concerns): algemene zorgen (zoals voedselveiligheid), specifieke zorgen ( zoals

vegetarisme), publieke zorgen van burgers (zoals dierenwelzijn en duurzaamheid) en consumentenzorgen

(bijvoorbeeld slaafvrije chocolade). Brom ziet drie dimensies aan het verbeteren van dierenwelzijn die de

industrie kan benutten:

1. Dierlijk gedrag wordt vergeleken met mensen

2. Dierenwelzijn wordt gezien als een maatschappelijke waarde

3. Dierenwelzijn heeft te maken met traditie en kwaliteit.

Volgens Ingenbeek moeten we niet vergeten dat biologisch er 40 jaar over gedaan heeft tot het huidige

marktaandeel, eerlijke handel 20 jaar en dierenwelzijn nog maar een paar jaar. Je kunt niet verwachten dat

de hele markt binnen enkele jaren veranderd is. (2007) feed en Wellness, congres over dierenwelzijn, Ede, 6

maart 2007).

DediervriendelijkerekeuzeisnietgemakkelijkProbleem op het gebied van dierenwelzijn is ook dat er nog weinig handelingsperspectief voor de consument

is, hij weet nog niet hoe goed te kiezen. Grote tussensegmenten in de supermarkt ontbreken vaak nog.

De Europese Commissie (EC) heeft als actiepunt dat het publiek meer geïnformeerd wordt over dierenwelzijn

en dat dit helder en transparant in de supermarkt komt. De EC wil het scoresysteem van het Welfare Quality

systeem gebruiken om tot een Europese Etikettering te komen. Eerst komt nog een haalbaarheidsstudie. Het

kan nog jaren duren voordat er een label is.

Welfare Quality is een wetenschappelijk programma om dierenwelzijn te meten, niet benaderd vanuit het

stalontwerp, maar vanuit het dier, gebaseerd op 12 criteria. De beoordeling kan basis vormen voor een etiket,

met bijvoorbeeld 4 sterren: niet beoordeeld, acceptabel, verbeterd, uitstekend.

Page 124: Meer dan lekker

122

Wat?

Ho

e?

Mark

etin

g

Duurzame visHet bedrijf Fishes heeft als doelstelling de visconsumptie te verhogen door uitsluitend duurzame vis aan te

bieden

Veel consumenten willen voldoen aan het advies om twee keer in de week vis te eten, maar weten niet goed

welke vis nu nog wel en welke eigenlijk niet meer ‘kan’. Verhalen over overbevissing en bedreigde soorten

lijken dan eerder een reden om minder vis te eten. Fishes zet in op het vergroten van de visconsumptie door

hieraan iets te doen. Het bedrijf omvat een winkelketen met vijf filialen, cateringbedrijf en groothandel.

Het bedrijf levert alleen wild gevangen vis met het MSC-keurmerk. Bovendien zet het bedrijf zich in voor

visserijgemeenschappen, dus ook de vissers en de zee.

Fishes genereert veel media-aandacht door uitsluitend duurzame vis te verkopen. Ook positioneren de winkels

en het cateringbedrijf zich duidelijk als frisse wind binnen de branche. Door moderne vormgeving en veel

aandacht voor het verhaal over de visketen, bonden zij allereerst een voorhoede van Amsterdamse trendsetters

aan zich. Inmiddels ligt de vis van dit merk bij supermarkten in het hele land.

5.4.3MILIEU,NAtUUrENCULtUUrDe laatste jaren komt, mede dankzij Al Gore, de trend op waardeniveau op het gebied van milieu om de hoek

kijken. Op dit punt lijkt het informatieniveau van consumenten op een nog lager niveau te liggen dan voor

dierenwelzijn. Een groot deel van de Nederlanders kan op de vraag wat er wordt verstaan onder producten die

minder belastend zijn voor het milieu geen antwoord geven. Zelfs diegenen die aangeven bij het kopen van

eten op te letten of het product belastend is voor het milieu.

Door de Nederlanders die wel iets noemen zeggen het vaakst ‘de productiewijze’, ‘het verpakkingsmateriaal’

of ‘bestrijdingsmiddelen’. (Motivaction, 2008). In de kaders in deze paragraaf vind je meer informatie over de

meerwaarden milieu, natuur en cultuur.

MilieuWat voor invloed hebben levensmiddelen op de lucht, het water, de grond, dieren en mensen? Daar gaat het

over bij de meerwaarde ‘milieu’. In totaal ontstaat eenderde van alle milieuvervuiling door het maken en eten

van voedsel. Bij milieuvervuiling ging het eerst vooral om gevaarlijke stoffen, zoals zware metalen, dioxines en

PCB’s en bestrijdingsmiddelen. Later kwamen er problemen bij als verzuring (‘zure regen’), vervuiling van het

grondwater en smogvorming. Van meer recente datum is de zorg over broeikasgassen en ontbossing.

Welke problemen zijn er?

milieuverontreiniging

energieverbruik en broeikasgassen

ontbossing

waterverbruik en verdroging

verspilling en afval

Praktijkvoorbeeld

Page 125: Meer dan lekker

123

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Voor de belasting voor het milieu maakt het veel uit wat consumenten eten. In het algemeen geldt dat vlees

het milieu het meest belast, gevolgd door zuivel en graanproducten en groente en fruit. Per kilo geeft vlees

de meeste milieubelasting. Dat geldt vooral voor rundvlees. Kip belast het milieu het minst. Ook maakt het

verschil waar producten vandaan komen. Vooral vervoer per vliegtuig en het verwarmen van kassen kosten

veel energie. In het algemeen zijn aardappelen beter voor het milieu dan pasta (tarwe) en rijst. Er is minder

energie en water voor nodig en - als het gaat om Nederlandse aardappelen - minder transport. Bij de rijstteelt

komt ook het broeikasgas methaan vrij. Verspilling van voedsel kun je tegengaan door voedsel slim in te

kopen, te bereiden en te bewaren.

De volgende keurmerken geven aan dat aan meer eisen wordt voldaan dan nodig is op grond van de wet:

Milieukeur

keurmerk Demeter

Marine Stewardship Council-keurmerk op vis en de VISwijzer

keurmerk ‘Erkend Streekproduct’ Ook zijn er onder meer vlees- en zuivelproducten te koop waarbij het

vee voer met ‘groene soja’ heeft gehad.

EKO-keurmerk, het Europees biologisch keurmerk of het woord ‘biologisch’

Landbouwsector verduurzaamtBinnen het Caring Dairy Programma van Beemster werken boeren steeds duurzamer.

Sinds 2007 doen de 500 kaasmakers van Beemster kaas mee aan het Caring Dairy Programma, dat door

onder andere Ben & Jerry’s, Wageningen universiteit en Beemster is opgezet. Caring Dairy werkt met

elf duurzaamheidindicatoren. De boeren kiezen zelf met welke thema’s zij (als eerste) aan de slag gaan

(bijvoorbeeld dierenwelzijn of energie) en wat ze gaan verbeteren (bijvoorbeeld groene stroom gaan

gebruiken). Zij volgen hiervoor samen met collega-boeren workshops die worden gegeven door experts zoals

dierenartsen en wetenschappers. Bij de evaluatie van hun prestaties worden zij door experts bijgestaan.

Onder het motto “blije koeien, blije boeren, blije aarde”, draagt Beemster kaas de doelstellingen van Caring

Dairy uit. Duurzaamheid krijgt veel aandacht op de site en in reclameuitingen. Ook het streekgebonden

karakter van Beemster kaas, dus de meerwaarde cultuur, komt sterk naar voren.

www.cono.nl,www.beemsterkaas.nl, www.benjerry.nl

Praktijkvoorbeeld

Page 126: Meer dan lekker

124

MeerinformatienodigNog weinig Nederlanders zijn zich bewust van het feit dat voedingsmiddelen van invloed zijn op het milieu.

Men denkt toch eerder aan zaken als verpakkingen en auto rijden. Nederlanders missen wat dat betreft nog

veel informatie over waar ze precies op kunnen letten. Maar liefst tweederde geeft aan behoefte te hebben

aan meer informatie over welke producten het milieu minder belasten.

De positieve houding ten opzichte van het milieu en de bereidheid om bewust te zoeken naar producten die

het milieu minder belasten is toegenomen. Naar eigen zeggen kopen en koken mensen al veel op maat en

kopen ze seizoensproducten. Echter, prijs blijft een belangrijk issue. (Motivaction voor VC, 2008).

Figuur 5.8 Associaties die consumenten hebben met het thema voeding en milieu (Motivaction voor VC, 2008)

MilieuwinstdoormindervoedselverspillingHet ministerie van EL&I streeft naar 20% minder voedselverspilling in 2015. Eten weggooien levert een

dubbele belasting op. De grondstoffen, CO2-uitstoot, het landgebruik en alle andere zaken die nodig zijn

geweest om het product te maken en distribueren gaan verloren. Daarnaast is er weer transport et cetera

nodig voor het verwerken van het eten dat afval is geworden. Verder is er het morele probleem dat er elders

op de wereld honger geleden wordt. Volgens de factsheet Voedselverspilling van het ministerie uit mei 2010

gebeurt weggooien van voedsel in de gehele keten:

‘Schattingen geven aan dat de consument ca. € 2,4 miljard aan voedsel weggooit (dit is 8 tot 11% van

de voeding die hij koopt). In kilo’s gaat het om ten minste 50 kg per persoon per jaar en ongeveer 120

kg per huishouden per jaar.

In de voedselketen gaat het om circa € 2 miljard. Dat is 30% tot 50% in bepaalde sectoren. Daarbij gaat

10% tot 20% verloren bij de productie, 2% tot 10% in de industrie en handel en 3% tot 6% in retail

en out-of-home-markt. In 75% tot 90% van de gevallen gaat het om verse producten (bron: Milieu

Centraal).’

Page 127: Meer dan lekker

125

De industrie kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van voedselverspilling. Het Platform

Verduurzaming Voedsel kijkt naar MVO-kansen op dit gebied. Het platform is een samenwerking tussen

het ministerie van EL&I en verschillende vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. De agrarische sector,

voedingsmiddelenindustrie, supermarkten, horeca en catering zijn bij het platform aangesloten. Zij proberen

onderling samenhangende stappen te nemen, die de verspilling in de hele keten tegen gaat. Zie ook: www.

verduurzamingvoedsel.nl.

ConsumentenHet Voedingscentrum maakt consumenten, ook in samenwerking met Milieucentraal, bewust van de

problematiek van voedselverspilling. Nederlanders verspillen per jaar 50 kilo aan eten. Dat betekent dat

€ 270,00 tot € 400,00 per huishouden ‘in de afvalbak’ verdwijnt. De belangrijkste reden is dat consumenten

hun eten te lang of op de verkeerde plaats bewaren, waardoor het bederft. Het Voedingscentrum benadrukt

de voordelen van minder verspillen. Als je slim kookt, koopt en bewaart heeft dat voordelen voor je

portemonnee. Het heeft ook een positieve invloed op het milieu. Er staan tips tegen verspilling op www.

etenisomopteeten.nl. Daar is ook de gratis Bewaarwijzer te bestellen met bewaartips. Eén van de tips: check

twee keer per week de data van producten. Maak TGT-producten voor of op de uiterlijke datum op. THT-

producten kun je nog daarna gebruiken, als ze goed ruiken en er goed uit zien.

NatuurenlandschapBij de meerwaarde ‘natuur en landschap’ gaat het om de zorg voor planten en dieren in de omgeving. Met

‘natuurlijk’ voedsel wordt meestal iets anders bedoeld: namelijk voedsel dat zo min mogelijk bewerkingen

heeft ondergaan in de fabriek. Ook de naam ‘natuurvoeding’ heeft daarmee te maken. ‘Natuurvoeding’ wordt

vaak in één adem genoemd met ambachtelijk voedsel. Het verbouwen van gewassen en het houden van

dieren heeft invloed op natuur en landschap. De belangrijkste problemen daarbij zijn het verdwijnen van bos

en het eenzijdiger worden van natuur en landschap.

Er zijn verschillende boeren in Nederland die nadrukkelijk rekening houden met natuur en landschap.

Bijvoorbeeld door weidevogelbeheer en slootkantenbeheer. Hierdoor kunnen zeldzame planten blijven groeien

en kunnen dieren en insecten die daar leven behouden blijven.

Consumenten kunnen rekening houden met natuur en landschap. Bijvoorbeeld door te eten ‘van het seizoen’

en uit eigen land. Je kiest dan voor eten uit de omgeving, dat niet van ver hoeft te komen en dus ook geen

beslag legt op ruimte in het buitenland. Ook keurmerken als het Erkend Streekproduct en de Beschermde

Oorsprongsbenaming wijzen hierop. Verder helpt kiezen voor weidezuivel om de koe in de Nederlandse wei te

houden. Ook biologische landbouw draagt bij aan meer variatie. Er worden rassen gebruikt die niet meer zo

vaak voorkomen, zoals vergeten groenten (schorseneren, aardpeer). Ook zijn er meer kleinschaliger, gemengde

bedrijven, die voorzien in hun eigen veevoer.

Page 128: Meer dan lekker

126

Wat?

Ho

e?

Mark

etin

g

Minder CO2-uitstoot door efficiënte logistiekFruit en groente kopen van een boer uit de buurt bij de plaatselijke supermarkt.

Willem & Drees werkt sinds 2009 als tussenschakel tussen boerderij en supermarkt. Het bedrijf

brengt aardappels, groenten en fruit van de boerderij naar de supermarkt en streeft daarbij naar een

maximale afstand tussen boer en verkooppunt van 40 kilometer. Hierdoor kunnen consumenten verse,

lokale seizoensproducten kopen. Zij kunnen precies zien waar hun product vandaan komt en door

wie het is geproduceerd. De producten zijn biologisch verbouwd, aantoonbaar duurzaam geteeld of

biodiversiteitverhogend, omdat het om speciale soorten en oude rassen gaat. Door de korte afstanden is de

CO2-uitstoot door het transport laag. Omdat de producten allemaal uit de volle grond of uit onverwarmde

kassen komen, is de CO2-uitstoot tijdens de productie ook relatief laag.

Willem en Drees richt zich bij de marketing nadrukkelijk ook op consumenten. Het bedrijf speelt

daarmee in op de toenemende behoefte aan transparantie in de keten en de groeiende vraag naar

lokale seizoensgroente en -fruit. Oprichters Willem Treep en Drees Peter van den Bosch spelen zelf in de

reclameuitingen ook een belangrijke rol. Hun idealisme komt daarin aan bod, maar ook het dagelijkse werk.

Van het contact met de boeren en discussies over de prijsstelling tot het proeven en beoordelen van de oogst.

De oprichters studeerden aan de Wageningen Universiteit en werkten een aantal jaren bij Unilever.

www.willemendrees.nl

Cultuur‘Cultuur’ is een breed begrip. Producten die een culturele meerwaarde hebben, onderscheiden zich door

hun culturele betekenis. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om ambachtelijk geproduceerde producten, maar

ook om producten uit een bepaalde streek of producten die passen bij een bepaalde levensovertuiging. Het

produceren van voedsel is steeds grootschaliger en industriëler geworden. Een gevolg hiervan is dat er minder

variëteit is in producten. Bedrijven telen bijvoorbeeld veelal dezelfde rassen groente en fruit en karnemelk

wordt niet gekarnd, maar aangezuurd.

StreekproductenDe laatste jaren is er weer nieuwe waardering voor ambachtelijke voedselproductie. De internationale ‘Slow

food-beweging’ bijvoorbeeld zet zich in voor behoud van ambachtelijk voedsel. Ambachtelijkheid kenmerkt

zich door kleinschalig produceren, waarbij niet efficiëntie maar het product voorop staat. Producten zijn geen

‘eenheidsworst’ maar kunnen van elkaar verschillen. Dit zijn tegenhangers van de moderne, grootschalige

industriële voedselproductie.

Ambachtelijke producten zijn vaak gebonden aan een bepaalde streek. Denk aan turfgestookte friese

droge worst of ‘Mestreechtse’ kalfspastei. Streekproducten kunnen zijn beschermd. Zo mag niet alle kaas

‘feta’ heten. Dit is voorbehouden aan Griekse kaas van schapenmelk. Maar ook de productiemethode kan

bescherming genieten. Daar is boerenkaas een voorbeeld van. Aan deze traditionele Nederlandse specialiteit

zijn bepaalde kwaliteitseisen gekoppeld.

Praktijkvoorbeeld

Page 129: Meer dan lekker

127

Het woord ‘ambachtelijk’ is niet beschermd. Iedereen kan het zo op de verpakking zetten. Voor

streekproducten bestaan wel enkele keurmerken. Producten die Europese bescherming genieten, herken je

aan het beeldmerk voor traditionele specialiteiten, oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen. Ook

het keurmerk ‘Erkend Streekproduct’ wijst erop dat producten uit een bepaalde streek komen.

Verder is er koosjer voedsel en halal voedsel, dat voldoet aan religieuze regels. Bij producten uit de biologisch-

dynamische landbouw is rekening gehouden met antroposofische uitgangspunten. Deze producten zijn

herkenbaar aan het Demeter-keurmerk.

ConclusieConcluderend kun je zien dat er binnen elke meerwaarde weer een scala aan punten is waarop een

product goed of minder goed kan scoren. Een ontwikkelaar of retailer kan ook waarde toevoegen door

maatschappelijk verantwoord(er) te ondernemen. Maar consumenten willen, zeker als die toegevoegde

waarde een duurder product oplevert, garanties en bevestiging bij hun bewuste keuze. Certificering en

keurmerken zijn een goed instrument om een gekozen beleid uit te dragen.

5.5MEErwAArDENENCErtIFICErINGVan Gelder en Morssinkhoff (2006a) onderzochten de effectiviteit van keurmerken:

Consumenten doorlopen altijd een koopbeslissingsproces en letten bij het kopen van voedingsmiddelen

op bepaalde aspecten. Op de prijs wordt in 92% van de gevallen vaak gelet. Op houdbaarheid in 85%

en op ingrediënten in 51% en in 23% van de gevallen of er een keurmerk aanwezig is op de verpakking.

Er blijkt een toenemende aandacht te zijn voor de wijze waarop voedingsmiddelen worden

geproduceerd. Die aandacht voor productieomstandigheden komt voort uit het feit dat de consument

zich steeds bewuster wordt van de mogelijke negatieve consequenties van consumptie. Keurmerken

dienen als herkenning van duurzame productie.

Er blijken twee soorten consumenten te zijn, de actieve en de passieve. De eerste gaat actief op zoek

naar informatie over productieomstandigheden, de tweede gaat niet actief op zoek naar informatie,

maar laat het op hem afkomen. Keurmerken richten zich vooral op de passieve consument.

Keurmerken kunnen de transparantie van de markt bevorderen, mits er meer duidelijkheid komt waar

keurmerken voor staan en hoe ze gecontroleerd worden.

Een groei van het aantal (quasi-)keurmerken kan dit positieve effect van transparantie juist tegenwerken.

Consumenten blijken meer te vertrouwen op keurmerken dan op beloftes van producenten of bedrijven.

Veel consumenten denken dat keurmerken door onafhankelijke organisaties worden gekeurd en dat er

regelmatig wordt gecontroleerd op wat het keurmerk belooft.

Page 130: Meer dan lekker

128

Eerstegraads keurmerken Tweedegraads keurmerken Derdegraads keurmerken

Figuur 5.8 Soorten keurmerken, schematische weergave (van Gelder en Morssinkhof, 2006a)

Keurmerken kunnen verschillen op het gebied van controle, maar ook doordat marktaandelen en

ontwikkelingen verschillen of omdat het ene keurmerk strengere minimumeisen stelt dan het andere.

Bovendien zijn sommige keurmerken geen echte keurmerken, maar handelsmerken of logo’s die veel van

een keurmerk weg hebben. Vaak zit daar geen controlerende instantie achter. De wijze waarop de controle

geschiedt, verschilt per keurmerk. Om te bepalen in hoeverre deze controle betrouwbaar is, is bij de

beoordeling telkens gebruik gemaakt van de onderverdeling ‘eerstegraads-, tweedegraads- en derdegraads

(quasi-keurmerken)’.

RvA

Skal

EKO-keurmerk

Producent Producent ProducentProducent Producent Producent

Albert Heijn

Albert Heijnhuismerken

Klavertje

Graskeurmerk

Graskeurmerk

Vereisten Controle

Controle

Vereisten Controle Vereisten Controle

Page 131: Meer dan lekker

129

EERSTEGRAADS kEURmERkENTwEEDEGRAADS

kEURmERkEN

DERDEGRAADS

kEURmERkEN

CPE kooi, scharrel en vrije uitloop Graskeurmerk AH Greenfields

Demeter Label Rouge (frankrijk) Bief Select

EKO V-keurmerk Bio+

Erkend Streekproduct (SPN) Boeuf D’or, Porc D’or

Europees Biologisch Dolfijnvriendelijk gevangen

Marine Stewardship Council Eko-Oké

IKB scharrel fair Trade Original

Milieukeur friander

Max Havelaar Nature en More

ProduCert scharrel Peter’s farm

utz Certified Weidegang

Rainforest Alliance

Tabel 5.1 Geïnventariseerde keurmerken gerangschikt naar eerste-, tweede- en derdegraads.

EERSTEGRAADS

kEURmERkEN

De controle op deze keurmerken wordt uitgevoerd door onafhankelijke,

geaccrediteerde instanties. Deze instanties zijn geaccrediteerd door de Raad voor

Accreditatie. Deze keurmerken worden ook wel certificaten genoemd. Het gaat

hier om betrouwbare keurmerken.

TwEEDEGRAADS

kEURmERkEN

Worden verstrekt volgens een procedure die niet is goedgekeurd door de RvA.

Veelal zijn het brancheorganisaties die een tweedegraads keurmerk uitgeven en

controleert niet de producent zelf, maar de brancheorganisatie. Tweedegraads

keurmerken zijn over het algemeen betrouwbare keurmerken.

DERDEGRAADS

(qUASi)

kEURmERkEN

Ook de procedure van derdegraads keurmerken is niet goedgekeurd door de RvA,

tevens worden deze keurmerken door één enkele fabrikant gevoerd en niet zoals

bij tweedegraads keurmerken door een hele branche of meerdere fabrikanten.

Derdegraads keurmerken worden ook wel ‘quasi-keurmerken’, ‘handelsmerken’

of ‘logo’s’ genoemd. Het zijn vaak tekens die consumenten als keurmerk opvatten,

maar die dit in werkelijkheid vaak niet zijn. Bij vele van deze quasi-keurmerken is

de betrouwbaarheid daarom moeilijk in te schatten.

De definities luiden als volgt:

Page 132: Meer dan lekker

130

Een keurmerk kan vereisten bepalen op verschillende gebieden. Deze kunnen overeen komen met

minimumwetgeving, maar vaak ook strenger zijn dan de minimumwetgeving. Hoe strenger de eisen zijn die

een keurmerk stelt, des te meer productvoordelen een keurmerk met zich meebrengt voor de consument.

Het valt op dat voornamelijk de eerstegraads keurmerken duidelijke criteria hebben. Bij de eerstegraads

keurmerken, zoals Milieukeur, Max Havelaar of utz Certified zijn de minimumvereisten eenvoudig te

achterhalen via hun websites. Deze vereisten zijn tevens meetbaar en objectief, dit komt waarschijnlijk, omdat

geaccrediteerde controlerende instanties alleen een betrouwbare controle kunnen uitvoeren als er duidelijke

vereisten worden gesteld.

De criteria van een aantal tweedegraads keurmerken en van de meeste derdegraads keurmerken zijn moeilijk

vindbaar, zowel via de website als telefonisch kunnen bedrijven weinig tot geen informatie geven. Wanneer er

wel informatie over de vereisten bekend is, blijkt deze vaak subjectief en niet meetbaar.

Over het algemeen zijn de vereisten die betrouwbare keurmerken stellen ook strenger dan de

minimumwetgeving voorschrijft. De vereisten die gelden voor het EKO-keurmerk vallen bijvoorbeeld onder

de biologische wetgeving waarbij bijvoorbeeld geen gebruik mag worden gemaakt van onnatuurlijke

bestrijdingsmiddelen of kunstmest.

Page 133: Meer dan lekker

131

Wat?

H

oe?

Mark

eti

ng

Praktijkvoorbeeld: Duurzaam kiezen in de supermarkt De duurzamere keuze gemakkelijker maken. Onder andere door Marqt, Albert Heijn, PLUS, C1000, Jumbo.

Alle supermarktketens verkopen een aantal producten met herkomstkeurmerken zoals het EKO- of Fairtrade-

keurmerk. Een consument kan dus steeds gemakkelijker kiezen tussen reguliere producten en producten

waarbij meerwaarden als dierenwelzijn zwaarder wegen. Albert Heijn heeft daarvoor ook een speciaal private

label (eigen merk) ontwikkeld, die een brede selectie in verantwoorde producten aanbiedt: AH puur&eerlijk.

Onder dit merk vallen vijf peilers: biologisch, fair trade, duurzame vangst, scharrel en ecologisch. De

duurzaamheid van de producten wordt gegarandeerd door externe onafhankelijke organisaties. Zo is er vis

met het MSC-keurmerk, maar ook hagelslag met het Fairtrade-keurmerk. De producten van AH puur&eerlijk

hebben altijd ofwel een onafhankelijk keurmerk zoals het EKO-keurmerk voor biologische producten, ofwel

een kenmerk van een onafhankelijke organisatie zoals het ‘Beter Leven- Kenmerk’ van de Dierenbescherming.

De omzet van het puur&eerlijk is in een jaar tijd gestegen met een index van 118.

Nog een stap verder gaat het ‘alternatief voor de supermarkt’: Marqt. Deze keten van drie winkels (2010)

claimt dat alle producten die zij aanbieden voldoen aan strenge inkoopcriteria op het gebied van onder andere

eerlijke handel en duurzaamheid.

Dat supermarkten duurzaamheid steeds meer meewegen bij het inkoopbeleid, nemen zij nadrukkelijk

mee in de marketing. Uit consumentenonderzoek blijkt bovendien dat consumenten wel duurzaam willen

consumeren, maar door het grote aantal keurmerken en logo’s door de bomen het bos niet meer zien. Ze

hebben behoefte aan meer duidelijkheid en herkenbaarheid. AH puur&eerlijk speelt in op deze behoefte,

door verantwoorde producten onder te brengen in één herkenbaar merk, met één herkenbare verpakking.

Zo wordt de keuze voor duurzame producten zo gemakkelijk mogelijk gemaakt. In reclamecampagnes en

aanbiedingen krijgt het huismerk regelmatig aandacht.

Branche-organisatie FNLI geeft consumenten onder de noemer ketenvaneten.nl informatie over duurzame

initiatieven.

www.ah.nl/puureneerlijk, www.marqt.nl, www.jumbobewust.nl, www.cbl.nl, www.fnli.nl

Praktijkvoorbeeld

Page 134: Meer dan lekker

132

Conclusie:toenemendbewustzijnbijkeuzevooretenJaarlijks voert Motivaction in opdracht van het Voedingscentrum een consumentenonderzoek uit. uit dit

onderzoek lijkt de campagne van het Voedingscentrum zijn vruchten af te werpen. Over de hele linie zien

we deze meting een positieve ontwikkeling. Meer Nederlanders kunnen zien hoe producten geproduceerd

zijn en of producten fair trade en milieuvriendelijk zijn dan bij de eerste meting in 2006. Ook letten meer

Nederlanders daadwerkelijk op of de producten diervriendelijk, biologisch, fair trade en milieuvriendelijk zijn.

Verder erkennen meer Nederlanders dat zij door het kopen van de juiste producten er voor kunnen zorgen

dat het welzijn van dieren toeneemt. De toename in inzicht wat betreft productiewijze, fair trade en

milieuvriendelijkheid is te zien bij alle milieus - behalve bij postmaterialisten en nieuwe conservatieven. Bij deze

twee milieus was het kennisniveau ook al redelijk hoog. Bij de aankoop van eten zijn bijna alle milieus meer

gaan letten op aspecten als diervriendelijk, biologisch, fair trade en milieuvriendelijk. Voor de meer traditioneel

ingestelde milieus – traditionele burgerij en nieuwe conservatieven – geldt dit niet.

De industrie lijkt ook in te spelen op die toenemende aandacht voor meerwaarden. Grote spelers in

de levensmiddelenindustrie, van Campina tot Gulpener Bierbrouwerij en Verkade, profileren zich met

maatschappelijk verantwoord ondernemen. De politiek kiest probeert nu alle stemmen, van burger tot

multinational te horen bij het bepalen van de koers voor de toekomst. Het lijkt onafwendbaar dat ‘bewust

gedrag’ bij al die partijen een grotere rol gaat spelen.

referentiesenaanbevolenliteratuur Beckers T., E. Harkink, E. van Ingen, M. Lampert, B. van der Lelij en Ossenbruggen Rv (2004)

Maatschappelijke waardering van duurzame ontwikkeling. Achtergrondrapport bij de

Duurzaamheidsverkenning, pp. 133. Bilthoven: RIVM.

Blokhuis H (2007) feed en Wellness. Schothorst feed Research.

Boland G (2007) Jaarverslag Solidaridad 2007. Amsterdam: Solidaridad.

Dagevos H en De Bakker E (2008) Consumptie verplicht, Een kleine sociologie van Consumeren - Tussen

vreten en geweten, pp. 40. Den Haag: LEI.

fresco LO (2006) Nieuwe spijswetten, over voedsel en verantwoordelijkheid. Amsterdam:uitgeverij Bert

Bakker.

Kremer f (2008) Het Boodschappenbolwerk, macht en onmacht van de Nederlandse supermarkt.

Amsterdam: Bert Bakker.

LNV (2008) LNV Consumentenplatform - Melk, vlees en eieren: onze zorg? Den Haag Ministerie LNV.

RLG (2008) Rond de tafel, advies over en voor voedselkwaliteit, pp. 60. utrecht: Raad voor het Landelijk

Gebied.

Schrijnen M (2007) Voedselkwaliteit in het hart raken, pp. 7. Den Haag: Raad voor het Landelijk Gebied.

Solidaridad (2007) Jaarverslag [Solidaridad, editor. Amsterdam.

van Dooren C (2007a) Groente en fruit als kilometervreters. VMT, 20-21.

van Dooren C (2007b) Kippenpoot veel milieuvriendelijker dan biefstuk. Voeding Nu 9, 12, 14.

van Dooren C (2008) Klimaat is hot, etikettering nog lauwwarm. VMT, 26-29.

Page 135: Meer dan lekker

133

van Gelder M en Morssinkhof L (2006a) Eerlijk over keurmerken, pp. 44 [Voedingscentrum, editor. Den

Haag: Voedingscentrum, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

Van Gelder, M en Morssinkhof, L (2006b) Keurmerken in overvloed. Voeding Nu, 30-31.

WuR (2007) Eten van waarde. Voedselkwaliteit in Nederland. pp. 92. Wageningen: Agrotechnology and

food Sciences Group.

Links Voor informatie over de herkomst van eten: www.voedingscentrum.nl > Eten en herkomst

Voor tips tegen verspilling: www.etenisomopteeten.nl

Voor informatie van de overheid: www.rijksoverheid.nl > Landbouw, Natuur en Voedsel

Voor informatie over het waarden en leefstijlonderzoek van Motivaction: www.motivaction.nl

Voor informatie over de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (food and Agriculture

Organization): www.fao.org

Informatie over het Platform Verduurzaming Voedsel: www.verduurzamingvoedsel.nl

Voor informatie over milieu en energie in het dagelijks leven: www.milieucentraal.nl

Page 136: Meer dan lekker

134134

Page 137: Meer dan lekker

135

HOOFDStUk6EtIkEttErING Ir. Wieke van der Vossen-Wijmenga, kennisspecialist voedselveiligheid en kwaliteit, Voedingscentrum

6.1INLEIDINGIn dit hoofdstuk komen twee aspecten van etikettering aan bod. Eerst wat mag en dan wat moet. Als je

de hoofdstukken 1 tot en met 5 hebt gelezen, ben je als gedreven producent, retailer of foodmarketeer

natuurlijk vast van plan producten op de markt te gaan brengen die bijzonder zijn. Gezonder, duurzamer

of veiliger. Zoals al eerder aan bod kwam, kan een logo of keurmerk op een goede manier uitdragen dat je

maatschappelijk verantwoord onderneemt. Ook een claim kan een consument tot een aankoop verleiden.

Dus: als je straks afbakcroissantjes met weinig verzadigd vet hebt bedacht, wil je front-of-pack laten drukken:

‘Langer gezond leven!’ Mag dat? In dit hoofdstuk komen de grenzen van wat op het etiket mag staan aan

bod (paragraaf 6.2). In paragraaf 6.3 welke informatie je volgens de wetgever in elk geval op de verpakking

moet zetten.

6.2wAtMAGOPHEtEtIkEt?Vanaf januari 2007 zijn er Eu-regels over gezondheidsclaims op het etiket. Deze staan in een zogenaamde Eu-

verordening (1924/2006/EG). De regels gelden voor claims op eten, drinken en voedingssupplementen, zoals

vitaminepillen. Tot nu toe was dit per lidstaat geregeld.

NieuweregelsvoorheelEuropa In de Eu-verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen:

Voedingsclaims: dit zijn beweringen over wat er in het product zit en het effect daarvan. Bijvoorbeeld

‘rijk aan linolzuur’ en ‘caloriearm’.

Gezondheidsclaims: dit zijn beweringen over de relatie tussen het eten of drinken van een product en

het effect daarvan op de gezondheid.

Ziekterisico-beperkingsclaims: dit zijn beweringen waarin het effect van een levensmiddel of voedingsstof

op een risicofactor voor het ontstaan van ziekte wordt geclaimd.

Bij de claim moet staan dat een evenwichtige voeding en gezonde leefstijl belangrijk zijn. Als een lager risico

op ziekte wordt geclaimd, moet bovendien worden vermeld dat ook andere risicofactoren meespelen en dat

verandering daarvan de gezondheid kan bevorderen.

Page 138: Meer dan lekker

136

UitgeslotenproductenIn de Eu-verordening is bepaald dat producten met meer dan 1,2 vol% alcohol geen gezondheidsclaim mogen

voeren. Ook worden de producten uitgesloten waarvan de samenstelling te ongunstig is, waardoor je ze

niet kunt rekenen tot gezonde voeding, bijvoorbeeld omdat een product te vet is. Een claim is immers een

aanprijzing en je gaat geen producten aanprijzen die de voeding alleen maar verslechteren. In de Europese

Commissie moet nog worden vastgesteld waar de streep (het ‘voedingsprofiel’) precies wordt getrokken (zie

www.efsa.europa.eu). Er zijn meer beperkingen. Zo is het verboden om bij een product voor de slanke lijn te

beweren hoeveel kilo’s je in een bepaalde tijd zult verliezen. Dit verbod komt voort uit de overtuiging dat deze

belofte niet haalbaar is. Daarvoor is gewichtsverlies een te complexe aangelegenheid.

Beoordelingsprocedurevoeding-engezondheidclaimsHet is een Europese verordening. De Europese Commissie neemt dus de beslissingen. uiteraard is die

besluitvorming omgeven met procedures. Iedere partij doet eerst zijn zegje voordat knopen worden

doorgehakt. Het principe van de verordening is dat claims voortaan wetenschappelijk onderbouwd moeten

zijn. Daarvoor is een belangrijke rol weggelegd voor de European food Safety Authority (EfSA). EfSA is een

instituut dat is ingesteld door de Europese Commissie en geeft onafhankelijke wetenschappelijke adviezen op

voedingsgebied.

De Eu-verordening is sinds 2007 van kracht, waarbij nog een aantal zaken moeten worden ingevuld, zoals een

lijst met toegestane claims. De EfSA geeft de Europese Commissie hierover advies. Deze zal eerst naar het

commentaar van de betrokkenen luisteren, voordat zij een beslissing neemt. Bij claims toetst de EfSA ze op

hun onderbouwing voordat ze worden toegestaan.

NaamDe naam van het levensmiddel of een omschrijving ervan.

Een merknaam, zoals ‘Cola’, is niet voldoende. Wel:

‘frisdrank met plantenextracten’. Bij merknamen als Brinta,

Maggi en Cornflakes staat altijd een toelichting. Alleen de

merknaam zegt namelijk te weinig over het product.

hoeveelheid van een voedingsstofOp de verpakking staan de voedingswaarden, soms in een

tabel of in de vorm van het GDA-model.

ingrediëntenDe ingrediënten zitten in het product. Het meest gebruikte

ingrediënt staat vooraan, het minst gebruikte achteraan.

Sommige ingrediënten worden als groepsnaam genoemd,

zoals kaas of vis. Als er geen groepsnaam is, worden

ingrediënten zo specifiek mogelijk weergegeven. Dus

niet: ‘bloem’, wel: ‘tarwebloem’. Soms staat er op het

etiket hoeveel van een ingrediënt in het product zit. Op

aardbeienyoghurt moet bijvoorbeeld staan hoeveel aardbeien

erin zitten. Bij de ingrediënten staan ook E-nummers en

allergenen. Lees hier meer over op pagina 29 e.v.

De e op het productDe e komt van het Engelse ‘estimate’ (ongeveer, schatting),

niet te verwarren met de E van E-nummer. Deze e geeft aan

dat er binnen bepaalde marges iets meer of minder in de

verpakking kan zitten. Het getal erachter geeft de netto

hoeveelheid aan in milliliter, liter, gram of kilogram. Dat is de

hoeveelheid zonder dat de verpakking is meegerekend.

Page 139: Meer dan lekker

137

6.2.1VOEDINGSCLAIMSVoor voedings- en gezondheidsclaims geldt dat producenten alleen nog gebruik mogen maken van claims

die op een lijst van toegestane claims staan. Voor deze claims gelden vaste criteria. Bijvoorbeeld: minimaal

30% minder vet, koolhydraten of suiker bij een claim als ‘light’. Hieronder staat de lijst met toegestane claims.

Op het etiket kan zo’n claim natuurlijk iets anders worden. ‘Lage energetische waarde’ kan dan ook worden

‘caloriearm’.

Toegestane claims: wat mag op het etiket en wanneer?lage energetische waarde Maximaal 40 kcal (170 kJ)/100g voor vaste stoffen en (of) maximaal 20 kcal (80 kJ)/100ml voor vloeistoffen.

Voor tafelzoetstoffen geldt een limiet van 4 kcal (17 kJ)/portie, met een zoetkracht die overeenstemt met die

van 6 gram sucrose (ongeveer 1 theelepel sucrose).

Verminderde energetische waarde Het aantal calorieën moet met minimaal 30% verminderd zijn. Er moet bij staan waar dat door komt.

Bevat geen energie Maximaal 4 kcal (17 kJ)/100 ml. Voor tafelzoetstoffen geldt een limiet van 0,4 kcal (1,7 kJ)/portie, met een

zoetkracht die overeenstemt met die van 6 g sucrose (ongeveer 1 theelepel sucrose).

VetarmHet vetgehalte is maximaal 3 g/100 g voor vaste stof of 1,5 g/100 ml voor vloeibare stoffen (1,8 g/100 ml voor

halfvolle melk).

VetvrijHet vetgehalte is maximaal 0,5 g/100 g of 0,5 g/100 ml. Claims zoals ‘X% vetvrij’ zijn verboden.

Arm aan verzadigde vetten De som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren in het product is niet meer dan 1,5 g/100 g voor vaste

stoffen of 0,75 g/100 ml voor vloeistoffen. Bovendien mag niet meer dan 10% van de calorieën afkomstig zijn

uit de som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren.

Vrij van verzadigde vetten De som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren is niet groter dan 0,1 g/100 g of 0,1 g/100 ml.

SuikerarmHet suikergehalte van het product bedraagt maximaal 5 g/100 g voor vaste stof of 2,5 g/100 ml voor vloeibare

stoffen.

Page 140: Meer dan lekker

138

SuikervrijHet suikergehalte van het product bedraagt maximaal 0,5 g/100 g of 0,5 g/100 ml.

zonder toegevoegde suikers Geen toevoeging van mono- of disacchariden of andere vanwege hun zoetkracht gebruikte levensmiddelen.

Wanneer een levensmiddel wel van nature suikers bevat, moet daarnaast op het etiket staan: ‘Dit product

bevat van nature aanwezige suikers’.

Natriumarm/zoutarm Maximaal 0,12 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g of 100 ml. Voor ander water

dan natuurlijk mineraalwater dat onder het toepassingsgebied van Richtlijn 80/777/EEG valt, geldt: niet meer

dan 2 mg natrium per 100 ml.

zeer laag natriumgehalte/zoutgehalte Maximaal 0,04 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g of 100 ml. Deze claim mag niet

worden gebruikt voor natuurlijk mineraalwater en ander water.

Natriumvrij/zoutloos Maximaal 0,005 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g.

Bron van vezels Een vezelgehalte van minimaal 3 g/100 g of 1,5 g/100 kcal.

VezelrijkEen vezelgehalte van minimaal 6 g/100 g of 3 g/100 kcal.

Bron van eiwitten Minimaal 12% van de calorieën wordt geleverd door eiwitten.

EiwitrijkMinimaal 20% van de calorieën wordt geleverd door eiwitten.

Bron van (naam van de vitamine(s) of mineraal/mineralen) Minimaal een aanzienlijke hoeveelheid bevat zoals vastgesteld in de bijlage bij Richtlijn 90/496/EEG, of een

hoeveelheid waarin is voorzien door afwijkingen die zijn toegestaan krachtens artikel 7 van Verordening (EG)

nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van

vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen.

Page 141: Meer dan lekker

139

Rijk aan (naam van de vitamine(s) of mineraal/mineralen) Ten minste tweemaal de onder ´Bron van (NAAM VAN DE VITAMINE(N)) en/of

(NAAM VAN HET MINERAAL/DE MINERALEN)´ bedoelde hoeveelheid.

Bevat (naam van nutriënt of andere stof) Alleen toegestaan als het product aan alle desbetreffende bepalingen van deze verordening, en met name

artikel 5, voldoet. Voor vitaminen en mineralen gelden de voorwaarden van de claim ‘Bron van …’.

Verhoogd gehalte aan (naam van nutriënt) Alleen toegestaan als het product voldoet aan de voorwaarden voor de claim ‘Bron van…’ en het

desbetreffende gehalte minimaal 30% hoger is dan dat van een vergelijkbaar product.

Verlaagd gehalte aan (naam van nutriënt) Het gehalte is minimaal 30% lager dan dat van een vergelijkbaar product. Voor micronutriënten (vitamines en

mineralen) is het verschil minimaal 10% ten opzichte van de referentiewaarden van Richtlijn 90/496/EEG van

de Raad. Voor natrium, of de equivalente waarde voor zout, geldt minimaal een verschil van 25%.

light of lite Dezelfde voorwaarden als voor de claim ’verlaagd’. Bij de claim moet staan welke eigenschap(pen) het

levensmiddel ‘light’ of lite maken.

Van nature/natuurlijk Het levensmiddel voldoet van nature aan de in deze bijlage opgenomen voorwaarde(n) voor het gebruik van

een voedingsclaim.

In februari 2010 is verordening 116/2010/EG van kracht geworden (een wijziging op verordening 1924/2006/

EG) en hierdoor zijn nog 5 nieuwe claims toegestaan.

Bron van omega-3-vetzurenAlleen toegestaan als het product per 100 g en per 100 kcal ten minste 0,3 g alfa-linoleenzuur of ten minste

40 mg eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen bevat.

Rijk aan omega-3-vetzurenAlleen toegestaan als het product per 100 g en per 100 kcal ten minste 0,6 g alfa-linoleenzuur of ten minste

80 mg eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen bevat.

Rijk aan enkelvoudig onverzadigde vettenAlleen toegestaan als ten minste 45% van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van enkelvoudig

onverzadigde vetten, op voorwaarde dat enkelvoudig onverzadigde vetten meer dan 20% van de energie van

het product leveren.

Page 142: Meer dan lekker

140

Rijk aan meervoudig onverzadigde vettenAlleen toegestaan als ten minste 45% van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van meervoudig

onverzadigde vetten, op voorwaarde dat meervoudig onverzadigde vetten meer dan 20% van de energie van

het product leveren.

Rijk aan onverzadigde vettenAlleen toegestaan als ten minste 70% van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van

onverzadigde vetten, op voorwaarde dat onverzadigde vetten meer dan 20% van de energie van het product

leveren.

6.2.2GEzONDHEIDSCLAIMSEr zijn drie soorten gezondheidsclaims:

1. Algemene claims die zich baseren op algemeen aanvaarde kennis, bijvoorbeeld dat calcium goed is voor

de botten.

2. Ziekte-risico-beperkingsclaims die beweren dat je risico op een ziekte vermindert door het eten van

het betreffende product, bijvoorbeeld ‘verkleint de kans op hart- en vaatziekten’ op een product met

onverzadigd vet.

3. Kinderclaims die zich richten op de groei en ontwikkeling van kinderen.

In de verordening staat dat er wetenschappelijk bewijs moet zijn dat een gezondheidsclaim correct is.

Ook moet de claim daadwerkelijk van nut zijn voor de gezondheid van de consument. Bij de ziekte-risico-

beperkingsclaims moet aantoonbaar zijn dat het de ziektekans vermindert.

De EfSA werkt aan een ‘positieve’ lijst met algemene claims die zijn toegelaten. De Europese Commissie

gaat vaststellen welke gezondheidseffecten voldoende erkend zijn om voor algemeen gebruik toe te staan.

Is bijvoorbeeld bewezen dat extra calcium in voeding leidt tot sterkere botten? Dan wordt deze claim op

de positieve lijst gezet. Een fabrikant die voldoende calcium in zijn product stopt, mag dan claimen dat zijn

product goed is voor sterkere botten. De actuele positieve lijst is beschikbaar op http://ec.europa.eu/food/food/

labellingnutrition/claims.

ziekte-risico-beperkingsclaimsDe ziekte-risico-beperkingsclaims zullen niet op een positieve lijst verschijnen. Dit zijn de product-specifieke

claims, die individueel worden getoetst. fabrikanten moeten daarvoor per product een dossier inleveren,

waarin ze hun claim onderbouwen. Dit dossier wordt door de EfSA beoordeeld. De bewijsvoering die de

fabrikant moet leveren is niet mals. Een paar experimenten met proefdieren is niet voldoende. Het onderzoek

moet voldoen aan een reeks wetenschappelijke eisen, waar bovendien bevestiging voor nodig is om het toeval

helemaal uit te sluiten. Er zijn niet veel voorbeelden van claims die dit waar kunnen maken. Een kanshebber is

de claim ‘vermindert het risico op een open ruggetje’ op een product met foliumzuur.

Page 143: Meer dan lekker

141

kinderclaimsDe claims die zich richten op kinderen zullen net als de ziekte-risico-beperkingsclaims van geval tot geval op

juistheid worden beoordeeld.

Suggestieve merknamenEen fabrikant die de procedure rond gezondheidsclaims wil ontwijken, kan op het idee komen om een

gezondheidssuggestie in de merknaam van het product op te nemen, bijvoorbeeld ‘slankyoghurt’. De

Europese Commissie is deze truc inmiddels voor. Suggestieve merknamen zijn verboden. Voor bestaande

producten met een suggestieve merknaam, geldt een overgangstermijn tot 2022.

Reclame Code CommissieDe Reclame Code Commissie beoordeelt in Nederland bovendien of reclame-uitingen waarover klachten

worden ingediend, al dan niet in strijd zijn met de Nederlandse Reclame Code. De Stichting Reclame Code

Commissie is een onafhankelijk orgaan waarin een groot aantal organisaties zijn verenigd, zoals de Bond van

Adverteerders, de Consumentenbond (CB), uitgevers van dagbladen en publiekstijdschriften, de STER en de

samenwerkende regionale en lokale omroepen, die deze Reclame Code hebben opgesteld en aanvaard.

6.3wAtMOEtOPHEtEtIkEt?In 1978 werd de eerste EG-richtlijn over etikettering van kracht, op grond waarvan ook in Nederland de

ingrediëntendeclaratie verplicht werd. Tot dan toe was het in Nederland alleen vereist de benaming en de

netto-hoeveelheid op het etiket te vermelden. In dezelfde tijd ontstonden systemen voor het declareren van de

voedingswaarde, waarbij ook werd geëxperimenteerd met manieren om de relatie met de totale dagvoeding

duidelijk te maken.

Etiketteringregels worden in Eu-verband vastgesteld, waarna ze geïmplementeerd worden in de Nederlandse

Warenwet. De Eu achtergrond heeft tot doel om de handel in de Eu zo weinig mogelijk te hinderen. Gevolg

is dat bijvoorbeeld E-nummers in de hele Eu dezelfde betekenis hebben. In een aantal Warenwetbesluiten

wordt de etikettering van levensmiddelen geregeld. De belangrijkste informatie staat in het Warenwetbesluit

Etikettering van Levensmiddelen (hierna: WEL).

In de nabije toekomst is er nieuwe regelgeving over etikettering van levensmiddelen te verwachten. De

Europese Commissie heeft hiervoor een concept gepubliceerd (2008/0028). Op moment van schrijven moet

er nog veel over dit concept gediscussieerd worden. Naar verwachting wordt het zeker 2011 voor een nieuwe

regeling in werking treedt. Enkele aspecten lijken momenteel voldoende vaste grond te hebben:

In grote lijnen blijft de etikettering zoals die nu is

Voedingswaardedeclaratie zal verplicht worden

De leesbaarheid zal verbeterd worden

Page 144: Meer dan lekker

142

Deze paragraaf gaat over de regels voor ‘voorverpakte’ levensmiddelen. ‘Voorverpakt’ is een Warenwettelijke

term voor de gesloten verpakkingen die de fabrikant aanbrengt. Het gros van de levensmiddelen valt in deze

rubriek. Voor verpakkingen die de winkelier op het laatste moment om een levensmiddel doet zijn minder

verplichtingen. Maar zelfs als er helemaal geen verpakking aan de orde is zijn er toch nog verplichtingen op dit

vlak over. Die moeten dan maar op een bord bij het product vermeld worden.

Kijk op www.europa.eu voor recent nieuws over de nieuwe regelgeving.

Verplichtevermeldingenophetetiketvanvoorverpaktelevensmiddelen

1 Taal De verplichte aanduidingen en vermeldingen moeten in het Nederlands op het etiket staan. Een vaak geuite

klacht van consumenten is dat de letters te klein zijn. Hierover zegt de Warenwet dat ‘de vermeldingen

duidelijk zichtbaar en gemakkelijk leesbaar zijn aangebracht en niet door vegen kunnen worden uitgewist’

(WEL, art 23).

2 Aanduiding De ‘aanduiding’ is een Warenwettelijk begrip. uit de aanduiding moet de consument begrijpen waar hij mee

te maken heeft. De aanduiding kan de naam van het product zijn, als dat duidelijk genoeg is. Het kan ook

zijn dat er een paar woorden meer nodig zijn om informatie te geven over de ware aard en samenstelling

van de waar. ‘Cola’ mag niet, maar ‘frisdrank met plantenextracten’ wel. Hetzelfde geldt voor merknamen

als Brinta, Maggi, Cornflakes en dergelijke, deze moeten vergezeld gaan van een beschrijvende aanduiding.

Bovendien is het vereist dat de aanduiding de fysische toestand beschrijft waarin het product zich bevindt,

indien het weglaten ervan de consument zou kunnen verwarren. Voorbeelden van dergelijke fysische

toestanden zijn ‘gepasteuriseerd’, ‘poeder’, ‘gevriesdroogd’, ‘diepvries’, ‘concentraat’ en ‘gerookt’. De meeste

verplichte informatie geldt alleen voor voorverpakte levensmiddelen. Zo niet de aanduiding, die geldt voor alle

levensmiddelen (WEL, art 3 en 4).

3 ingrediëntendeclaratie Op voorverpakte levensmiddelen moeten de ingrediënten worden opgesomd. Hier gelden een aantal regels

voor:

Elk ingrediënt moet met zijn specifieke naam worden vermeld. Alleen ‘bloem’ is dus onvoldoende;

‘tarwebloem’ is wel correct. NB: er zijn uitzonderingen op deze regel. Sommige ingrediënten, zoals

kaas of vis, hebben een groepsnaam. Kaas in bijvoorbeeld kaaszoutjes hoeft niet omschreven te zijn als

‘Edammer kaas’ (WEL, art 7).

De ingrediënten worden in volgorde van gewicht opgesomd. Het grootste ingrediënt vooraan, de minste

als laatste genoemd. De opsomming wordt voorafgegaan door het woord ‘ingrediënt’ (WEL, art 6). De

opsomming van ingrediënten 2% of minder aanwezig, staan niet in volgorde van aflopende hoeveelheid

(WEL, art 8).

Page 145: Meer dan lekker

143

In de ingrediëntenlijst staan hulpstoffen (additieven, E-nummers) vermeld met de categorienaam

(bijvoorbeeld conserveermiddel) gevolgd door óf het E-nummer, óf de gebruikelijke naam (WEL, art

7); zie ook paragraaf 2.7 over additieven. Aroma’s (geur- en smaakstoffen) worden in de regelgeving

beschouwd als een aparte groep additieven. Aroma’s moeten worden vermeld met de term ‘aroma’s’ of

een meer specifieke vermelding of beschrijving van het aroma (WEL, art 7). De benaming ‘natuurlijk’,

bijvoorbeeld in ‘natuurlijk aardbeienaroma’ mag alleen gebruikt worden als dit aroma uitsluitend

uit dit uitgangsmateriaal (de aardbei dus) verkregen is door middel van een fysisch, enzymatisch of

microbiologisch procedé of door middel van een traditionele bereidingswijze. De toevoeging ‘natuurlijk’

is in de Warenwet alleen gedefinieerd voor aroma’s en bronwater, maar wordt daarnaast te pas en te

onpas gebruikt.

Een beperkt aantal voorverpakte levensmiddelen is, om begrijpelijke redenen, onder voorwaarden,

vrijgesteld van de verplichting om de ingrediënten op te sommen (WEL, art 9). Denk bijvoorbeeld aan

levensmiddelen die slechts uit één ingrediënt bestaan: boter, verse groente.

4. AllergenenIn bijlage III van het WEL staan 14 allergenen die bij mensen overgevoeligheidsreacties, zoals allergische

reacties, kunnen opwekken. Het betreft hierbij de volgende allergenen:

glutenbevattende granen zoals tarwe, rogge, gerst etc.

schaaldieren

eieren

vis

aardnoten

soja

melk

noten

selderij

mosterd

sesamzaad

zwaveldioxide en sulfieten in concentraties van meer dan 10 mg/kg of 10 mg/l uitgedrukt in SO2

lupine

weekdieren

Deze allergenen moeten worden opgenomen in de ingrediëntenlijst, als ze gebruikt zijn bij de bereiding

van het levensmiddel en ongewijzigd aanwezig zijn in het uiteindelijke product. Dit mag op twee manieren

vermeld worden in de ingrediëntenlijst: ‘tarwezetmeel’ of ‘zetmeel (tarwe)’. Als het product geen

ingrediëntenlijst hoeft te hebben, worden de allergenen vermeld met ‘bevat…’. Wanneer het allergeen

duidelijk voorkomt in de aanduiding van het product, zie Aanduiding, dan is dit voldoende (WEL, art 9a)

(VWA, 2005). (Zie verder: fNLI handleiding tot etikettering van allergenen, informatieblad 83 / oktober 2008,

www.vwa.nl).

Page 146: Meer dan lekker

144

De wet kent enkele uitzonderingen. Afgeleide stoffen die geen reacties kunnen geven bij mensen met

voedselallergie en coeliakie, hoeven niet te worden vermeld.

Veel fabrikanten kiezen ervoor om ook te vermelden dat een product sporen van een allergeen kan bevatten

of is geproduceerd in een omgeving waar diverse allergenen aanwezig zijn. Op die manier waarschuwen zij

voor mogelijke kruisbesmetting, ook al hoeft daarvan geen sprake te zijn. Dit is niet verplicht.

5 kwantitatieve ingrediënten DeclaratieDe Kwantitatieve Ingrediënten Declaratie toont de hoeveelheid van een karakteristiek ingrediënt in een

product. Dus hoeveel roomboter in roombotercake, hoeveel krab in krabsalade, hoeveel aardbeien in

aardbeienyoghurt. Deze hoeveelheid moet in procenten vermeld worden en dit percentage wordt bepaald op

het moment dat het ingrediënt wordt gebruikt bij de bereiding van het product.

Producten waarvan duidelijk is dat het ingrediënt uit de naam er niet in voorkomt (hamburger,

koninginnensoep) hoeven niet ‘ge-kwid’ te worden (WEL, art 10) (Algemene richtsnoeren betreffende KWID).

6 Netto-hoeveelheidDe netto-hoeveelheid geeft aan hoeveel milliliter, liter, gram of kilogram product in de verpakking zit (WEL, art

11 t/m 15).

De kleine letter ‘e’ kan bij de inhoudsvermelding staan. Dit komt van het Engelse ‘estimate’ (ongeveer,

schatting), en geeft aan dat het om een gemiddelde gaat. Een beetje meer of minder is, binnen

wettelijk vastgelegde marges, toegestaan. Een gewichtstolerantie van ongeveer 10% relatief is

toegestaan. In de bijlage van het besluit is de marge, die afhangt van het gewicht, precies vastgelegd

(Hoeveelheidsaanduidingenbesluit).

De netto-hoeveelheid houdt in dat het gewicht van de verpakking en van de opgietvloeistof (uitlekgewicht)

niet meetellen. Van een levensmiddel (voorverpakt) met opgietvloeistof, moet het uitlekgewicht worden

vermeld op het etiket.

Een aantal eetwaren is van deze bepaling uitgezonderd, en mag met een vermelding van aantal stuks verkocht

worden, zonder vermelding van het gewicht. Bijvoorbeeld:

beschuit;

bakkerswaren en suikerwerk (snoep) die in de regel per stuk of aantal stuks verkocht worden;

verse groenten of vruchten die ook onverpakt per stuk of aantal stuks worden verkocht;

eenden- of ganzeneieren (bij kippeneieren is de vermelding van een gewichtsklasse verplicht, zie

verordening (EG) 589/2008);

maatjesharing;

voedingssupplementen.

Overigens hoeft op de verpakking ook niet het aantal stuks te staan, als dit duidelijk te zien is. Bijvoorbeeld

vier appels onder krimpfolie, dan hoeft op de verpakking niet te staan dat er vier appels in zitten.

Page 147: Meer dan lekker

145

7 houdbaarheidsdatum De houdbaarheidsdatum staat op bijna alle levensmiddelen vermeld. De gebruikte vermelding is ‘ten minste

houdbaar tot’ gevolgd door de datum (WEL, art 16 en 17). De uiterste consumptiedatum ‘te gebruiken tot…’

moet gebruikt worden op producten die uit microbiologisch oogpunt zeer bederfelijk zijn en daardoor na een

korte tijd risico voor de volksgezondheid opleveren. ‘Te gebruiken tot’ (TGT) moet altijd vergezeld gaan met

een bewaar- en gebruiksvoorschrift.

De uiterste consumptiedatum moet ook gebruikt worden als onderstaande vermeldingen op de verpakking

van een gekoeld product staan (Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, BBL, art 15):

dat het voorverpakte levensmiddel bewaard moet worden tussen de 0 en 6 graden Celsius; of

een houdbaarheidstermijn korter dan vijf dagen staat vermeld.

Wanneer de interpretatie van de fabrikant is dat het product zeer bederfelijk is, mag de vermelding ‘te

gebruiken tot….’ worden aangebracht. Besluit de fabrikant dit niet te doen, dan moet de ‘ten minste

houdbaar tot’ datum vermeld worden.

De uiterste consumptiedatum functioneert tevens als uiterste verkoopdatum (zie artikel 2, lid 11, BBL). Het kan

voorkomen op dagverse producten die op de dag van productie ook geconsumeerd en dus verkocht moeten

worden dat de ‘te gebruiken tot …’ datum, de datum van die dag is. De ‘ten minste houdbaar tot …..’ datum

is niet de uiterste verkoopdatum, producten mogen ook ná deze datum verkocht worden in de winkel.

De vermelding ‘ten minste houdbaar tot…’ / THT kent drie verschillende verschijningsvormen:

met ‘ten minste houdbaar tot…(dag en maand)’ voor producten die korter dan drie maanden houdbaar

zijn;

met ‘ten minste houdbaar tot einde…(maand en jaar)’ voor producten die tussen de drie en 18 maanden

houdbaar zijn;

met ‘ten minste houdbaar tot einde…(jaartal)’ voor producten die langer dan 18 maanden houdbaar

zijn.

Er zijn een aantal levensmiddelen uitgezonderd van de verplichting tot vermelding van de minimale

houdbaarheid, te weten:

verse groenten (m.u.v. gekiemde zaden zoals taugé), fruit en aardappelen, tenzij deze producten zijn

geschild, gesneden of iets dergelijks

wijn en andere alcoholhoudende dranken met een alcoholpercentage van 10 volume% of meer

brood en banketbakkerijproducten welke naar hun aard bestemd zijn om binnen 24 uur na de bereiding

te worden geconsumeerd

azijn

keukenzout

suikers in vaste vorm

suikerwerk dat bijna geheel bestaat uit gearomatiseerde of gekleurde suiker(s)

Page 148: Meer dan lekker

146

kauwgom

afzonderlijke porties consumptie-ijs. De houdbaarheidsdatum moet wel op de omverpakking staan

van de ijsjes, en afzonderlijk verpakte koeken in een omverpakking moeten voorzien zijn van de

houdbaarheidsdatum.

8 Bewaar- en gebruiksvoorschriftenEen aanwijzing over het bewaarvoorschrift is nodig bij levensmiddelen die op een bijzondere manier moeten

worden bewaard. Gebruiksvoorschriften zijn verplicht als een levensmiddel niet gebruikt kan worden of

gebruiksklaar gemaakt kan worden zonder de gebruiksvoorschriften (WEL, art 18).

9 Producentgegevens & herkomstDe naam en het adres of de vestigingsplaats, de importeur of de verkopende instantie moet vermeld staan

(WEL, art 19). Dit moet altijd een adres zijn in een gebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese

Gemeenschap (EG) of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) van toepassing

is.De plaats van oorsprong of herkomst dient vermeld te worden indien het weglaten ervan de consument zou

kunnen misleiden in verband met de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel (WEL, art 20).

Bijvoorbeeld: ‘Goudse kaas’ uit Duitsland.

De productie- of partijcode moet op het product staan. Deze code is van belang als er iets niet goed is met

het product. Hiermee kan een hele partij worden geïdentificeerd of uit de handel genomen. Bij kort houdbare

producten mag de houdbaarheidsdatum, voor zover deze een dagaanduiding heeft, gebruikt worden als de

productiecode (WEL, art 22).

Voor de herkomstvermelding op dierlijke producten, zie de paragraaf over Producten van dierlijke oorsprong.

10 Alcoholische productenOp producten met alcohol moet het percentage alcohol in volumeprocenten (vol%) aangegeven zijn. De

aanduiding is verplicht wanneer het product 1,2 vol% alcohol of meer bevat (WEL, art 21). Op alcoholische

dranken moet een vermelding staan van de allergenen en overige ingrediënten, indien allergenen aanwezig

zijn en niet duidelijk uit de aanduiding blijkt om welke allergenen het gaat (zie 2 Aanduiding) (WEL, art 22b).

11 Cafeïnegehalte Producten met meer dan 150 mg cafeïne/L, moeten het cafeïnegehalte in mg/100ml vermelden. Dit wordt

voorafgegaan door ‘hoog cafeïnegehalte’. Dit geldt niet voor dranken op basis van koffie of thee (WEL, art

21a).

12 VerpakkingsgasBij het gebruik van een verpakkingsgas, moet de volgende vermelding op het etiket staan: ‘Verpakt onder

beschermende atmosfeer’. Verpakkingsgas is lucht met een aangepaste samenstelling, bijvoorbeeld de

zuurstof er uit, of alleen de stikstof (WEL, art 22a). De E-nummers voor verpakkingsgassen zijn E938 t/m E949

(www.voedingscentrum.nl, E-nummer).

Page 149: Meer dan lekker

147

13 VoedingswaardedeclaratieHet is belangrijk om de voedingswaardedeclaraties te onderscheiden van de ingrediëntendeclaratie. De

voedingswaardedeclaratie is een opsomming van de hoeveelheid energie (kilocalorieën en/of kilojoules),

eiwitten, koolhydraten en vetten per 100 gram of 100 milliliter en soms per portie. Soms wordt daarbij ook de

hoeveelheid suikers, verzadigde vetten, voedingsvezels en natrium genoemd. Het natriumgehalte moet met

2,5 vermenigvuldigd worden om te bepalen met welk keukenzoutgehalte dit correspondeert. De vermelding

van de voedingswaarde op een etiket is in principe vrijwillig, maar in een aantal gevallen verplicht:

wanneer het etiket iets vermeldt over voedingstoffen zoals vetten, vitamines of mineralen (bijvoorbeeld:

rijk aan vitamine E, arm aan verzadigd vet)

het is ook verplicht bij energiebeperkte dieetproducten (WR Energiebeperkte diëten, art 6)

wanneer vitamines of mineralen aan een levensmiddel worden toegevoegd (WB Toevoeging micro-

voedingsstoffen aan levensmiddelen, art 7).

wanneer in de voedingswaardedeclaratie de vitamines en mineralen vermeld staan, moet men naast de

hoeveelheid ook het percentage van de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid (ADH) vermelden.

De regels voor voedingswaardedeclaratie zijn uitgewerkt in het Warenwetbesluit Voedingswaardeinformatie

Levensmiddelen

14 VoedingswaardebeweringDe voedingswaardebewering behelst elke reclameboodschap en iedere vermelding over bepaalde kwalitatieve

of kwantitatieve eigenschappen. Er wordt dan melding gemaakt van de energetische waarde of de

aanwezigheid van bepaalde voedingsstoffen.

15 DiepvriesproductenOp diepvriesproducten moet in de aanduiding vermeld staan dat het een diepvriesproduct betreft. Daarnaast

moet aangegeven worden gedurende welke periode en bij welke temperatuur het product bewaard moet

worden. Het diepvriesproduct moet ook de vermelding ‘na ontdooien niet opnieuw invriezen’ dragen (WR

Diepgevroren levensmiddelen, art 6).

16 Genetische gemodificeerde producten (ggo)Bij voorverpakte levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan, staat op het etiket de vermelding

‘Dit product bevat genetisch gemodificeerde organismen/naam van organisme’. Ook voor levensmiddelen

zonder voorverpakking geldt dat deze vermelding gebruikt moet worden op of bij de verkoopstandaard.

Dit geldt ook voor additieven die van genetisch veranderde gewassen gemaakt zijn. uitzondering op de

vermelding krijgen levensmiddelen met sporen van ggo’s (aanwezig in verhouding 0 - 0,9%). Maar dit is

wel onder de voorwaarde dat deze sporen onvoorzien of technisch niet te voorkomen zijn (verordening (EG)

1830/2003 traceerbaarheid en etikettering van ggo’s, art 4 en 7).

Page 150: Meer dan lekker

148

17 Producten van dierlijke oorsprongHerkomstvermelding van dierlijke producten via een ‘Eu-ovaal’ op het etiket. Deze is verplicht voor producten

die minstens 50% dierlijke bestanddelen bevatten (vis, vlees, zuivel). In de ovaal staat een afkorting van het

land van herkomst, vervolgens de code van de producent, en dan ‘EEG’ (verordening (EG) 853/2004 specifieke

hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, bijlage II / sectie 1 identificatiemerken).

Herkomstvermelding van rund- en kalfsvlees (verordening (EG)1760/2000 inzake

etikettering van rundvlees, art 13, 14 en 15). Op het etiket van voorverpakt

vlees moeten de volgende gegevens staan:

referentienummer waarmee verband tussen het vlees en het dier(en)

gelegd kan worden

land van slachten en erkenningnummer van de slachterij

land van uitsnijden en erkenningnummer uitsnijderij(en)

land van geboorte

land van vetmesten

Bij onverpakt vlees moet in de slagerij duidelijk zichtbaar bovenstaande informatie over de herkomst voor de

klanten beschikbaar zijn (verordening (EG)1760/2000 inzake etikettering van rundvlees, art 12).

Indien een dier geboren, gehouden en geslacht is in hetzelfde land, dan mag de oorsprong worden vermeld:

oorsprong (land van oorsprong)

De herkomstbepaling op rundvlees geldt alleen voor rundvlees zonder toevoegingen zoals

conserveringsmiddelen of kruiden. In de praktijk zal rundergehakt daarom geen herkomstvermelding op het

etiket hebben.

Herkomstvermelding van vis (verordening (EG) 104/2000 marktordening in de sector visserijproducten, art

4). Bij visserijproducten moet ongeacht de verkoopmethode door middel van een adequate affichering of

etikettering de volgende gegevens verstrekt worden:

de handelsbenaming van de betrokken soort

de productiemethode (vangst op zee, in de binnenwateren of kweek)

het vangstgebied

In bijlagen van verordening (EG) 104/2000 staan de gebieden waarin de zee verdeeld is.

Herkomstvermelding van eieren (verordening (EG) 589/2008, art 12). Op het etiket van voorverpakte eieren

moet de volgende informatie staan:

de code van het pakstation

de kwaliteitsklasse; de woorden “klasse A” of de letter “A” al dan niet samen met het woord “vers”

de datum van minimale houdbaarheid

het advies aan consumenten om de eieren na aankoop gekoeld te bewaren

de gewichtsklasse (S, M, L, XL) of bij sortering van verschillende maten ‘Eieren van verschillende

gewichtsklasse’

Page 151: Meer dan lekker

149

de houderijmethode zoals ‘biologische eieren, ‘eieren van hennen met vrije uitloop’, ‘scharreleieren’ en

‘kooieieren’.

Alle eieren die in de Eu in de winkel worden verkocht moeten voorzien zijn van een stempel. Aan de stempel

is te zien uit welk land het ei komt en hoe de leghen is gehouden. Een voorbeeld van zo’n stempel is: 2 NL

45246 01. Het eerste cijfer laat zien in wat voor soort houderijsysteem de leghen is gehouden:0 = Biologisch /

1 = Vrije-uitloop/ 2 = Scharrel/ 3 = Kooi.

De letters die erop volgen, geven aan uit welk land het ei komt. Het laatste cijfer is het nummer van het

legkippenbedrijf met eventueel de betreffende stal.

Waarschuwing voor mogelijke bacteriële besmetting van kip. In verband met mogelijke bacteriële besmetting

van kip moet op de verpakking altijd een waarschuwing voor de bereiding van kip staan. Deze waarschuwing

luidt: ‘Let op: geef schadelijke bacteriën geen kans. Zorg daarom dat deze bacteriën niet via de verpakking,

uw handen of het keukengerei in uw eten terechtkomen. Maak dit vlees door en door gaar om deze bacteriën

uit te schakelen.’

Pluimveevlees mag uitsluitend in een verpakking worden verkocht (WB Bereiding en behandeling van

levensmiddelen, art 4a).

18 Doorstraalde productenAls een voedingsmiddel met ioniserende straling behandeld is, moet de aanduiding vergezeld worden met een

van de volgende vermeldingen:

doorstraald

door straling behandeld

met ioniserende straling behandeld

Voor doorstraalde ingrediënten die minder dan 25% aanwezig zijn, geldt de meldingsplicht ook (WEL, art 4, 5

en 7).

19 waarschuwingen Voor een aantal groepen voedingsmiddelen zijn waarschuwingen (disclaimers) verplicht zoals

zuigelingenvoeding, zoetstoffen, vitaminepreparaten en producten waar een cholesterolverlagend bestanddeel

aan is toegevoegd, zoals Becel pro-activ margarines en Becel pro-activ drink/melk.

Op volledige zuigelingenvoeding moet het woord ‘Belangrijk’ staan, gevolgd door een opmerking dat

borstvoeding de voorkeur heeft (WR Zuigelingenvoeding 2007, art 9).

Bij gebruik van de zoetstof aspartaam moet vermeld worden dat het product een bron van fenylalanine

bevat, om consumenten met de zeldzame stofwisselingsziekte phenylkentonurie voor te lichten (WEL, art

22d).

In tafelzoetstoffen en levensmiddelen met 10% of meer gewicht aan extensieve zoetstof (polyolen),

moet op het etiket staan: ‘Overmatig gebruik kan een laxerend effect hebben.’ Polyolen zijn sorbitol,

maltitol(siroop), isomalt, mannitol, lactitol en xylitol (WEL, art 22d).

In producten die toegevoegde suiker(s) en/of een of meer zoetstoffen bevatten, moet op het etiket

staan: ‘met suiker(s) en/of met zoetstof(fen)’ (WEL, art 22d).

Page 152: Meer dan lekker

150

Op voedingssupplementen (een geconcentreerde bron van een of meerdere vitamines en mineralen)

moet een aantal waarschuwingen staan: een waarschuwing voor overschrijding van de dagelijkse portie

en de waarschuwing om het product buiten bereik van jonge kinderen te bewaren. Het is verboden

om te vermelden dat ‘een evenwichtige voeding op basis van niet-verrijkte voedingsmiddelen niet alle

microvoedingsstoffen in de juiste hoeveelheid kan leveren’ (WB Voedingssupplementen, art 6).

Op producten waar een cholesterolverlagend bestanddeel aan is toegevoegd moet de volgende tekst

staan: ‘Dit product is uitsluitend bedoeld voor mensen die hun cholesterolgehalte willen verlagen.

Zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en kinderen onder de vijf jaar hebben speciale

voedingsbehoeften en dienen met hun huisarts te overleggen alvorens een product te gebruiken dat

helpt bij de verlaging van het cholesterolgehalte. Gebruikers van cholesterolverlagende medicijnen

dienen tevens hun arts te raadplegen.’ (verordening (EG) 608/2004 etikettering levensmiddelen met

toegevoegde fytosterolen, art 2) (Becel.nl).

In zoethoutbevattende producten is, afhankelijk van de hoeveelheid aanwezige glycyrrhizinezuur

de vermelding verplicht: ‘bevat zoethout’ of ‘bevat zoethout – mensen met hoge bloeddruk dienen

overmatig gebruik te vermijden’. De stof glycyrrhizinezuur is een bestanddeel van zoethoutwortelextract

en dit is een belangrijke grondstof van bijvoorbeeld drop (WEL, art 22c).

20 keurmerken Het toenemend gebruik van keurmerken heeft geen wettelijke achtergrond. Op de achtergrond blijft wel de

regel van kracht dat de consument niet misleid mag worden.

21 PrijsProducten die in winkels worden aangeboden, moeten van een prijs zijn voorzien. In een aantal gevallen

moet ook de prijs per meeteenheid worden aangegeven (dus prijs per liter of kilo). De prijs en de prijs per

meeteenheid moet op, in of nabij het product, of op de verpakking worden vermeld. Producten die in een

etalage staan uitgesteld moeten vergezeld worden door de verkoopprijs, die buiten duidelijk leesbaar is).

Page 153: Meer dan lekker

151

Voorverpakt of niet?Een belangrijk onderscheid voor de etiketteringeisen is of levensmiddelen zijn voorverpakt, niet-voorverpakt,

verpakt, of niet-verpakt. Van alle etiketteringeisen is de ‘aanduiding’, de enige die op of bij alle varianten van

al of niet verpakte of voorverpakte levensmiddelen moet staan.

De voorverpakte levensmiddelen:

• Alle bepalingen van het WEL zijn van toepassing op levensmiddelen die inclusief de voorverpakking

bestemd zijn om aan de consument te worden afgeleverd (WEL, art 5).

• Een voorverpakking is een verpakking die om een levensmiddel zit bij aankoop van het levensmiddel

(WEL, art 1). Voor het onderscheid met een niet-voorverpakt en voorverpakt levensmiddel: een

voorverpakking wordt niet door de winkelier aangebracht, maar door de schakel daarvoor, de fabrikant

bijvoorbeeld.

• De formele verwoording van deze term is: De verkoopeenheid die bestemd is als zodanig aan de

eindverbruiker of aan een instelling te worden afgeleverd en bestaat uit een eet- of drinkwaar en haar

verpakking (WEL, art 1.1.c).

• Het verschil tussen een voorverpakt en een verpakt eet- of drinkwaar wordt dus bepaald door de

bestemming van de waar. Een voorverpakt eet- of drinkwaar is bestemd voor verkoop aan de consument

en aan instelling. Een verpakte eet- of drinkwaar wordt verkocht aan bijvoorbeeld de groothandel.

De niet-voorverpakte levensmiddelen (ook wel ‘voorverpakte levensmiddelen waarvoor uitzonderingen

gelden’):

• Worden op verzoek van de consument even in een zakje (of andere verpakking) gestoken, en moeten de

aanduiding op of bij zich dragen (WEL, art 1).

• Worden in de winkel in een verpakking gestoken, met het oog op directe verkoop, zij moeten de

aanduiding en ook de netto-hoeveelheid op of bij zich dragen (WEL, art 1 en 5). NB: directe verkoop

betekent ‘verkoop over de hele dag’, dit is 24 uur geldig.

• Welke worden aangeboden aan particulieren via de ambulante handel (markt- en straathandel), moeten

verpakt met oog op onmiddellijke verkoop de aanduiding en netto-hoeveelheid bij of op zich dragen

(WEL 1 en 5).

• Welke in een fantasieverpakking worden verkocht, moet de aanduiding, netto-hoeveelheid en

productiepartij op of bij zich dragen (WEL, art 1, 5 en 25).

De verpakte levensmiddelen:

• Zijn niet bedoeld voor de directe handel aan de consument. Het levensmiddel moet voorzien zijn van de

aanduiding en de vermelding van de productiepartij. Vermeldingen op levensmiddel of in de bijgevoegde

handelsdocumenten (WEL, art 26).

• De formele verwoording van deze term is: De verkoopeenheid die niet bestemd is als zodanig aan de

eindverbruiker of aan instellingen te worden afgeleverd en bestaat uit een eet- of drinkwaar en haar

verpakking (WEL, art 1.1.d)

De niet-verpakte levensmiddelen (ook wel ‘onverpakte levensmiddelen’):

• Moeten altijd voorzien zijn van de aanduiding. Op de plaats van verkoop moet deze aanduiding door

middel van een kaart of bord op een voor het publiek duidelijk zichtbare wijze zijn aangebracht op het

voorwerp waarin of waarop het betrokken levensmiddel aanwezig is (WEL, art 27).

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) controleert of de etiketteringeisen worden nageleefd.

Page 154: Meer dan lekker

152

Links Productschappencommissie Levensmiddelenwetgeving (PLW):

www.plw.nl (algemeen) www.plw.nl/ onderwerpen/etikettering-eu (specifiek over etikettering Eu)

Voedsel en Waren Autoriteit (VWA): www.vwa.nl

De warenwet is te vinden op: www.wetten.nl

De Europese wetgeving is te vinden op: www.europa.eu

Page 155: Meer dan lekker

Deze reader is bedoeld om studenten en docenten te

inspireren om de gezonde, bewuste keuze gemakkelijker te

maken. Het is een leidraad voor iedereen die gezondheid

en duurzaamheid mee wil wegen bij het ontwikkelen en/of

verkopen van producten. Vanuit maatschappelijk verantwoord

ondernemerschap, of omdat consumenten en de overheid

steeds vaker aan de industrie vragen om aspecten als

gezondheid, eerlijke handel, milieu en dierenwelzijn zwaarder

mee te wegen.

Waarom de gezonde keuze stimuleren? Wat is het effect

van minder verzadigd vet en zout op je gezondheid? Of het

effect van meer vezels en vis? Hoe belangrijk zijn bijvoorbeeld

etikettering, additieven en voedselveiligheid? Wat is

duurzaamheid? En aan welke regels zijn fabrikanten en retailers

gebonden? Lees erover in deze reader.

Maak de gezonde en duurzame keuze gemakkelijk. Ga jij het verschil maken?