Medisch protocol zuidwest Nederland
Transcript of Medisch protocol zuidwest Nederland
Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom Richtlijnen voor onderzoek en behandeling
IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Medisch protocol bij regionaal zorgpad
endometriumcarcinoom
Richtlijnen voor onderzoek en behandeling
3 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Auteurs
Dhr. K. Avezaat
Gynaecoloog
Vlietlandziekenhuis
Mw. dr. H.J. van Beekhuizen
Gynaecoloog-oncoloog
Erasmus MC
Mw. dr. I.A. Boere
Internist-oncoloog
Erasmus MC
Mw. M.D.J.M. van Gent
Gynaecoloog
Medisch Centrum
Haaglanden
Mw. M.E.R. de Groot
Gynaecoloog
Beatrix Ziekenhuis
Mw. M. Harkes
Klinisch Geriater
Havenziekenhuis
Mw. dr. M. van den Hende
Gynaecoloog
IJsselland Ziekenhuis
Dhr. dr. W. Hofhuis
Gynaecoloog met
oncologisch
aandachtsgebied
Sint Franciscus Gasthuis
Mw. L.N. Hofman
Gynaecoloog met
oncologisch
aandachtsgebied
Albert Schweitzer Ziekenhuis
Dhr. K. Hoogduin
Patholoog
Pathan
Dhr. J.W.M. Mens
Radiotherapeut
Erasmus MC
Dhr. dr. J.A.G. Moorthamers
Gynaecoloog
Admiraal de Ruijter
ziekenhuis
Mw. A. van der Padt
Internist-oncoloog
Maasstad Ziekenhuis
Dhr. dr. L. Pijpers
Gynaecoloog
Havenziekenhuis
Mw. I.M.N. de Pree
Radiotherapeut
Erasmus MC
Dhr. C.P. Reyneke
Gynaecoloog
Zorgsaam
Mw. F.L. Teng – vd Zande
Anesthesioloog
Erasmus MC
Mw. Dr. P.M.L.H. Vencken
Gynaecoloog met
oncologisch
aandachtsgebied
Lievensberg Ziekenhuis
Mw. B. Visschers
Gynaecoloog
Zorgsaam
Projectleiding
Mw. dr. H.J. van Beekhuizen
Gynaecoloog-oncoloog
Erasmus MC
Procesmatige
ondersteuning
Mw. C.H. Korf
Adviseur
IKNL
Mw. M.J.K. Ruit
Directeur
Stichting BeterKeten
20 oktober 2014
IKNL regio Zuidwest
Nederland
Versie: definitief
5 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
1 Inleiding 7
2 Verwijzing 8 2.1 Algemeen 8
3 Epidemiologie en etiologie 9
4 Diagnostiek 13 4.1 Screening 13 4.2 Histologie 13 4.3 Diagnostische onderzoeken 15
5 Multidisciplinair overleg 17
6 Behandeling van laaggradig endometroid endometrium carcinoom/ type 1 18 6.1 Initiële behandeling 18 6.2 Lokaal en locoregionaal recidief van laaggradig endometroid endometrium carcinoom 20 6.3 Metastasen op afstand 21
7 Behandeling hooggradig (type 2) endometrium carcinoom 22 7.1 Endometrioid type endometriumcarcinoom (EEC) graad III 22
7.1.1 Chirurgische behandeling EEC graad III tumoren 23 7.1.2 Adjuvante behandeling bij graad III tumoren 24
7.2 Carcinosarcoom 25 7.2.1 Chirurgische behandeling carcinosarcoom 26 7.2.2 Adjuvante behandeling carcinosarcoom 27
7.3 Sereus endometrium carcinoom 28 7.3.1 Chirurgische behandeling: 31 7.3.2 Adjuvante behandeling na volledige stagering: 31
7.4 Clear cell endometriumcarcinoom 32 7.4.1 Chirurgische behandeling CCC endometrium: 33 7.4.2 Adjuvante behandeling: 33
7.5 Lokaal en regionaal recidief bij hoogstadium endometrium carcinomen 34 7.6 Metastasen op afstand 35
8 Follow up 37 8.1 Algemeen 37 8.2 Rol radiotherapeut in de follow-up 38
9 Palliatieve zorg 39
10 Bijzondere patiëntgroepen 41 10.1 De patiënt met kinderwens 41 10.2 Patiënt met (morbide) obesitas 44 10.3 De oudere patiënt 46
11 Lopende studies 48 11.1 PORTEC IV 48
Inhoudsopgave
6 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
IKNL
11.2 ENTOG/EORTC55102 48 11.3 GCIG Lymphadenectomy for high risk endometrial cancer (STATEC studie) 49 11.4 PAZEC studie met pazopanib 49 11.5 Clear cell studie met nintedanib 49 11.6 ZOPTEC studie 49 11.7 ENSURE 49
B1 Literatuurlijst 50
B2 References conservatieve behandeling bij patiënten met kinderwens 54
7 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Dit medische protocol gaat in op diverse inhoudelijk componenten van de zorg aan patiënten met
(verdenking op) endometriumcarcinoom. De opbouw van dit medisch protocol is gelijk aan de
processtappen van het zorgpad: verwijzing, epidemiologie en etiologie, diagnostiek, MDO, behandeling
(met een apart hoofdstuk voor de behandeling van laaggradig- en van hooggradig
endometriumcarcinoom), follow-up en palliatieve zorg.
Verder wordt ingegaan op drie specifieke patiëntgroepen: de patiënt met kinderwens, de obese patiënt en
de oudere patiënt. Het protocol sluit af met een hoofdstuk over lopende studies.
1 Inleiding
8 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
2 Verwijzing
2.1 Algemeen
Volgens de NHG standaard vaginaal bloedverlies, zie
https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/vaginaal-bloedverlies wordt bij alle patiënten
met postmenopauzaal bloedverlies een uitstrijkje gemaakt en de endometriumdikte per vaginale
echoscopie bepaald.
Doorverwijzing naar de gynaecoloog volgt in de volgende gevallen:
• bij endometriumdikte > 4 mm of afwijkende cervixcytologie; • bij tamoxifengebruik of onregelmatig bloedverlies bij hormoontherapie; • bij postmenopauzaal bloedverlies dat binnen 1 jaar recidiveert of persisteert, ongeacht
endometriumdikte.
Voor verdere procesinformatie: zie onderdeel ‘Verwijzing’ in het zorgpad
endometriumcarcinoom.
9 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
3 Epidemiologie en etiologie
In Nederland wordt jaarlijks bij circa 1900 vrouwen een endometriumcarcinoom
gediagnosticeerd. Per jaar overlijden circa 400 vrouwen aan de gevolgen hiervan. De relatief
goede overleving rond 85% is te danken aan de vroege presentatie door (postmenopauzaal)
vaginaal bloedverlies en de relatieve hoge incidentie van laaggradige tumoren. Het vroeg
stadium, laaggradig endometrium-carcinoom heeft een 5 jaars overleving van 93%. De
prognose van hooggradige tumoren is veel slechter met een 5-jaars overleving van 61% [1].
Het endometroide type endometriumcarcinoom komt het meeste voor met 85-90%; minder
frequent zijn het sereus 7-10%, clear cell 3-5% endometriumcarcinoom en het carcinosarcoom
met een incidentie lager dan 5%. Tot circa 20% van de endometriumcarcinomen in Nederland is
een hooggradig endometriumcarcinoom, jaarlijks 380 vrouwen. In tabel 1 staat de incidentie
van alle typen en stadia endometriumcarcinomen in de IKNL regio Zuidwest Nederland 2008-
2012.
Het sereuze type endometriumcarcinoom presenteert zich vaker met ziekte buiten de uterus en
kent daardoor een slechte prognose (46% presenteert zich met stadium II-IV ziekte versus 21%
bij het endometrioide type). Data van de Surveillance Epidemiology and End Results (SEER)
studie suggereren een lagere 5 jaars ziektevrije overleving tov graad 3 endometriumcarcinoom
(stadium I/II 74 vs 85% en stadium III/IV 33 vs 54%)[2].
FIGO I FIGO II FIGO III FIGO IV Totaal
EEC 805 46 51 19 921
Waarvan graad 3 102
NEEC 144 29 55 37 265
Waarvan carcinosarcomen 25 3 12 10 50
Totaal 949 75 106 56 1186
Tabel 1: Incidentie endometrium carcinoom FIGO stadium I-IV IKNL regio Zuid-West Nederland 2008-2012
Bron: NKR, IKNL
- EEC= Endometroid endometrium carcinoom (type 1)
- NEEC= Non-endometroid endometrium carcinoom (type 2)
Het clear cell endometriumcarcinoom is geassocieerd met een slechtere prognose vanwege
vroege extrauteriene verspreiding met occulte extra-uteriene uitbreiding in 40%. De 5 jaars
overleving is 62.5% en per stadium 79%, 77%, 47%, en 21% voor respectievelijk stadium I-IV.
Recidieven zijn locoregionaal, in de para-aortale lymfeklieren of op afstand [3].In tegenstelling
tot het clear cell cervixcarcinoom is het niet gerelateerd aan DES-expositie. Een deel van deze
tumoren zijn geassocieerd met paraneoplastisch hypercalciemie als gevolg van rPTH productie
[3].
Het carcinosarcoom van de uterus (voorheen maligne mixed Müllerian tumor MMMT) wordt
gezien als een gededifferentieerd (metaplastisch) endometriumcarcinoom met carcinomateuze
10 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
en sarcomateuze componenten. Risicofactoren zijn oestrogene stimulatie (tamoxifen, obesitas)
en eerdere radiotherapie op het bekken. Reeds 35% van de patiënten heeft extrauteriene ziekte
bij diagnose en recidieven treden veelvuldig op (meestal binnen 1 jaar), de mediane overleving
is minder dan 2 jaar. De overall 5 jaars overleving is minder dan 30%. De 5 jaars overleving van
stadium I carcinosarcoom is 40% voor vrouwen jonger dan 75 jaar en 25% voor vrouwen ouder
dan 75 jaar [4]. Het carcinosarcoom werd veelal geëxcludeerd in studies bij het
endometriumcarcinoom.
TNM classificatie en FIGO stadiering (2009)
De FIGO classificatie endometrium carcinomen [1] is gebaseerd op chirurgische stadiering:
Klinisch TNM FIGO 2009 FIGO Corpus Uteri 2009
I T1
T1a
T1b
I
IA
IB
Tumor beperkt zich tot corpus uteri.
Geen of minder dan de helft van het myometrium
geïnfiltreerd.
Meer of tot en met de helft van het myometrium
geïnfiltreerd.
II T2 II Tumoruitbreiding in cervicale stroma maar reikt niet verder
dan de uterus
III T3 en/of N1
T3a
T3b
T1-3, N1
III
IIIA
IIIB
IIIC
IIIC1
IIIC2
Lokale en/of regionale verspreiding van de tumor.
Tumor beperkt tot de serosa en/of adnexa
Betrokkenheid vagina en/of parametria.
Metastasen naar bekken en/of para-aortale lymfeklieren.
Positieve pelviene klieren
Positieve para-aortale klieren met of zonder positieve
pelviene klieren.
IV T4 en/of M1
T4
T1-4NxM1
IV
IVa
IVb
Tumor beperkt tot blaas en/of darmmucosa, en/of
metastasen op afstand.
Beperkt tot blaas/darm mucosa.
Metastasen op afstand, inclusief intra-abdominale
metastasen en/of inguinale lymfeklieren.
Tabel 2: FIGO classificatie 2009 [1]
Gezien minder gunstige kenmerken van sommige kleine subgroepen, is het van belang (naast
FIGO-stadiëring) het endometriumcarcinoom te onderscheiden in laag, laag-intermediair risico,
hoog-intermediair risico en hoog-risico. Op grond van de biologische kenmerken worden
endometrium carcinomen veelal onderscheiden in zgn. type I en type II carcinomen. Type II
tumoren zijn typisch hoog-risico endometriumcarcinomen. Er worden de volgende
risicoprofielen onderscheiden [2]: zie tabel 3 op de volgende pagina.
11 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Risico Omschrijving
Laag risico stadium I
endometrioid type
graad 1 of 2
geen invasie of oppervlakkige (<50%) myometriuminvasie
Laag risico profiel : graad 1-2 endometroid endometrial (EEC)) zijn laaggradige
tumoren die gerelateerd zijn aan oestrogeen-expositie. Het zijn meestal goed
gedifferentieerde endometrioid type carcinomen, met positieve
hormoonreceptoren, ontstaan vanuit een endometriumhyperplasie bij pre- of peri-
menopausale vrouwen met een goede prognose
Laag-intermediair risico stadium I
endometrioid type
leeftijd < 60
graad 1 of 2 met diepe (> 50%) myometriuminvasie of graad 3 zonder
invasie of graad 3 met oppervlakkige (<50%) myometriuminvasie zonder
lymfangio-invasieve groei
Hoog-intermediair risico In Nederland gebruiken we de volgende definitie:
stadium I
endometrioid type
leeftijd > 60 jaar
graad 1 of 2 met diepe (> 50%) myometriuminvasie of graad 3 met oppervlakkige
(<50%) myometriuminvasie (PORTEC criteria)[3]
Internationaal wordt vaak de definitie van de GOG99 studie [4] aangehouden
leeftijd >70 en 1 van de risicofactoren:
diepe invasie
graad 2-3
lymfangio-invasieve groei
of leeftijd > 50 en 2 factoren
of elke leeftijd en alle factoren
Hoog-risico stadium I- endometrioid type graad 3 met diepe (> 50%) myometriuminvasie
stadium II of III endometrioid type
Hoog risico profiel: non-endometrioid type endometriumcarcinoom (NEEC)
(sereus of clear cell carcinoom): Type 2 tumoren die frequenter bij oudere
vrouwen voorkomen en over het algemeen een slechtere prognose hebben (zie
tabel 5), zij ontstaan waarschijnlijk in atrofisch epitheel en zijn niet gerelateerd
aan oestrogeen expositie [1].
Tabel 3: Indeling van het endometrium carcinoom in risicogroepen [1]
12 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Klinische en histologische kenmerken van endometriumcarcinoom type 1 en 2
Type 1 Type 2
Histologie Endometrioïd Non-endometrioïd (sereus/ clear cell)
Achtergrond Hyperplasie Atrofie
Tumorgraad Laag Hoog
HR-status ER/PR + ER/PR –
Myometriuminvasie Veelal oppervlakkig Diepe invasie
Leeftijd 60-64 67-70
Oestrogeen-geïnduceerd Ja Nee
Klinisch gedrag Indolent Agressief
Diagnose Vroeg stadium
85% FIGO I-II
Hoog stadium
60% FIGO I-II
Prognose
FIGO I
FIGO II
FIGO III
FIGO IV
Gunstige vijfjaarsoverleving
90%
80%
70%
25%
Ongunstige vijfjaarsoverleving
80%
40%
35%
<10%
Tabel 4: Overzicht van klinische en histologische kenmerken van het endometriumcarcinoom type 1 en 2 [5]
Risicofactoren EEC [1]:
- Langdurige of excessieve oestrogene stimulatie, welke kan leiden tot endometrium-
hyperplasie met atypie en carcinoom.
- Het EEC is geassocieerd met de body-mass index: voor elke 5 kg/m2 toename van het
gewicht stijgt de hazard ratio voor het krijgen van endometrium carcinoom met 1.62
(99% CI 1.56-1.69) [6].
- Hogere leeftijd, nullipariteit, anovulatoire cycli, PCOS en late menopauze.
- Exogeen: oestrogeen suppletie (combinatie met progestativum geeft geen verhoogd
risico), tamoxifen.
- Genetisch: Lynch syndroom.
De risicofactoren bij het NEEC zijn minder duidelijk. Er is geen relatie met oestrogene stimulatie
en atypische hyperplasie zoals bij type 1 maar eerder met endometrial intraepithelial neoplasia
(EIN).
13 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
4 Diagnostiek
4.1 Screening
Noch voor de populatie als geheel noch voor vrouwen met een verhoogd risico, zoals Lynch
syndroom en Tamoxifen-gebruik, is een screening voor deze ziekte effectief gebleken. Wel zijn
er aanwijzingen dat bij vrouwen met het Lynch syndroom (jaarlijkse) surveillance van het
endometrium met transvaginale echoscopie premaligne laesies van het endometrium kan
opsporen. Verder lijkt deze surveillance effectiever wanneer naast transvaginale echoscopie
ook een endometriumsampling wordt verricht. Echter een verbeterde overleving is door een
dergelijke surveillance niet aangetoond. Zie ook richtlijn `Erfelijke darmkanker` [11].
4.2 Histologie [68]
Voor het maken van onderscheid tussen endometrioid adenocarcinoom, sereus carcinoom,
clear cell carcinoom en carcinosarcoom van het endometrium is een histologische diagnose op
endometriumweefsel noodzakelijk. Het verkrijgen van endometriumweefsel voor diagnostiek
gebeurt meestal poliklinisch met behulp van een endometrium samplesysteem (Probette,
Pipelle®, Vabra®, Milex®).
Bij vermoeden (maar geen zeker diagnose verkregen bij) van een sereus, clear cell of
carcinosarcoom type endometrium carcinoom wordt sterk aanbevolen alsnog een hysteroscopie
en biopsie of corpus curretage te verrichten teneinde meer zekerheid te verkrijgen over
histologisch subtype, mits aan deze bevinding therapeutische consequenties zijn verbonden.
Het pathologie verslag van het endometrium biopt of het curettement dient minimaal het tumor
type aan te geven en bij endometroid endometrium carcinoom de gradering.
De herkenning van Sereus Endometrium Intraepitheliaal Carcinoom (SEIC) is belangrijk omdat
deze laesies zonder aantoonbare invasieve groei uitgebreid kunnen dissemineren.
Classificatie
A. Maligne tumoren:
- endometrioid adenocarcinoom
- mucineus carcinoom
- sereus adenocarcinoom
- clear cell adenocarcinoom
- carcinosarcoom
- neuroendocriene tumoren
- mixed adenocarcinomen
- ongedifferentieerde en gededifferentieerde carcinomen en plaveiselcel carcinomen
B. Premaligne tumoren
- Premaligne endometrium afwijkingen worden vaak thans herkend als Endometrium
intra-epitheliale neoplasie (EIN_ en sereuze endometrium intra-epitheliaal carcinoom
(SEIC). De behandeling van SEIC zal in een volgende versie van dit protocol worden
beschreven als er meer duidelijkheid is.
Ad histologische graad
Bij het endometrioid type endometriumcarcinoom wordt een onderscheid gemaakt in graad I, II
of III. De histologische graad wordt bepaald door het percentage solide groei:
- Graad I: 1-5% solide groei.
14 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
- Graad II: 6-50% solide groei.
- Graad III: > 50% solide groei.
Squameuze metaplasie en morula tellen niet mee bij bepaling van het percentage solde groei.
De aanwezigheid van graad 3 kernen (uitgesproken kernpolymorfie) in meer dan 50% van de
tumor is geassocieerd met agressief gedrag de graad dient met 1 punt te worden
opgewaardeerd.
Het kan voorkomen dat het grootste tumorvolume zich in het curettement bevindt. In dat geval
dient het curettement meegenomen te worden bij de beoordeling van de graad.
Clear cell adenocarcinomen en sereus adenocarcinoom zijn altijd graad III tumoren.
Carcinosarcomen worden niet gegradeerd en worden onderverdeeld in carcinosarcomen met
homologe of heterologe mesenchymale component.
Gemengde adenocarcinomen bestaan deels uit type 1 (endometrioid) adenocarcinomen en
tenminste 5% type 2 (sereus), het gedrag van deze tumoren wordt bepaald door de sereuze
component (slechts 5% sereuze component beïnvloed al de prognose). Indien de sereuze
component tenminste 5% bedraagt, wordt de diagnose sereus endometriumcarcinoom gesteld
en dient patiënte als zodanig behandeld te worden. De WHO classificatie geeft bij clearcell
carcinomen geen percentages aan, omdat deze vrij zeldzaam zijn en waarschijnlijk vaak 100% clearcell
zijn.
Ongedifferentieerde carcinomen zijn epitheliale carcinomen zonder differentiatie en
gededifferentieerde carcinomen bezitten hiernaast een endometrioid adenocarcinoom graad I of
II.
PA Pathologie resectie preparaat en verslag
Verplichte items in het pathologieverslag resectie preparaat endometriumcarcinoom:
- Histologisch type volgens WHO 2014 (ook percentages individuele componenten
aangeven indien van toepassing)
- Graad
- Invasiediepte myometrium: meer of minder dan de helft van het myometrium of door de
serosa
- Vaso-invasie groei
- Status resectievlakken
- Ingroei stroma van de cervix
- Status adnexen
Indien van toepassing:
- Aantal lymfklieren en aantal met metastasen, per klierstation, zoals door operateur
aangeleverd
- Extranodale groei bij lymfkliermetastasen
- Beschrijving peritoneale metastasen
EIN (endometrium intraepitheliale neoplasie)
Naamgeving, WHO 2014:
- hyperplasie zonder atypie (benigne hyperplasie).
- Atypische hyperplasie/ EIN.
- Endometrioid type endometrium carcinoom.
Histologische criteria EIN:
- Meer buizen dan stroma.
15 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
- Cytologie van het gebied met toegenomen buisdichtheid is anders dan van de
omgeving.
- > 1mm.
- Uitsluiten nabootser (bv: basalis, secretoir, polypen, repair, microglandulaire
hyperplasie enz.)
- uitsluiten kanker (carcinoom als solide, mosaic-like buizen, cribriform, maze-like buizen en myometrium invasie) (referentie WHO).
4.3 Diagnostische onderzoeken
Bij het eerste consult worden de volgende onderzoeken verricht:
Anamnese (symptomen, risicofactoren, familie anamnese, lichamelijk onderzoek)
Gynaecologisch onderzoek inclusief rectaal toucher
Lymfeklieren inguinaal/ supraclaviculair
Abdomen
Cervixcytologie
Transvaginale echografie:
o Endometriumdikte (bij endometriumdikte > 4mm endometriumdiagnostiek)
o Adnexa
o Ascites
o Grootte van de tumor
o Infiltratiediepte
o Invasie stroma cervix
Bij eenmalig bloedverlies en endometriumdikte ≤ 4mm is expectatief beleid aangewezen.
Patiente dient goed geïnstrueerd te worden over wat te doen bij recidiverend bloedverlies.
Bij endometriumdikte > 4mm, indien endometrium dikte niet te bepalen is en bij recidiverend
bloedverlies (na 3 maanden) dient endometriumdiagnostiek (pipelle®, milex®, vabra®) plaats te
vinden. Wanneer endometriumdiagnostiek niet of nauwelijks mogelijk is of wanneer uitslag geen
uitsluitsel biedt volgt hysteroscopie met biopten of curettage
Als er bij speculum onderzoek macroscopische tumorgroei uit cervix wordt gezien, dient een
biopt genomen te worden waarbij zorg wordt gedragen dat het onderliggend stroma mee
gebiopteerd wordt.
Aanvullend onderzoek na vaststellen endometriumcarcinoom:
Preoperatief screenend labonderzoek met eenmalige bepaling van het CA125 op indicatie:
bij goed of matig gedifferentieerd endometrioid adenocarcinoom (graad 1 en 2) met
klinische tekenen van extra-uteriene ziekte en bij slecht gedifferentieerd endometrioid
adenocarcinoom (graad 3) of type 2
X-thorax
ECG (volgens pre-operatieve afspraken in ziekenhuis)
Overwegen CT/MRI (afhankelijk van bevindingen onderzoek e/o uitslag PA – type tumor):
o MRI is eerste keus bij verdenking uitbreiding endocervicaal stroma en doorgroei
parametrium/ alternatief is hysteroscopie met endocervicale curettage bij
verdenking endocervicale uitbreiding (3de lijn)
o CT thorax/abdomen:
Goed of matig gedifferentieerd endometrioid adenocarcinoom (graad 1 en
2) met klinische tekenen van extra-uteriene ziekte en/of verhoogd CA 125
Slecht gedifferentieerd endometrioid adenocarcinoom (graad 3) of type
2/NEEC tumoren
16 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Te overwegen: aanvullend FDG-PET in combinatie met CT/MRI indien andere technieken geen
uitsluitsel geven.
Voor verdere procesinformatie: zie onderdeel ‘Diagnostiek’ in het zorgpad endometriumcarcinoom.
17 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
5 Multidisciplinair overleg
In het multidisciplinair overleg (MDO) worden patiënten met (verdenking op)
endometriumcarcinoom besproken, teneinde het juiste behandelbeleid te bepalen. Gedurende
het overleg worden multidisciplinaire kennis en expertise gebundeld, teneinde optimale kwaliteit
van zorg te leveren aan patiënten met endometriumcarcinoom. De volgende professionals zijn
standaard aanwezig bij het MDO en brengen hun actuele kennis in:
- gynaecoloog (bij voorkeur met oncologisch aandachtsgebied),
- internist-oncoloog
- radioloog
- patholoog
- oncologieverpleegkundige of verpleegkundig specialist oncologie
De regio ziet meerwaarde in een inbreng van een gynaecologisch oncoloog in het MDO. Dit
is echter niet altijd noodzakelijk. Afspraak is dat, indien een gynaecologisch oncoloog werkzaam
is in het betreffende ziekenhuis (bijv. via een detachering), dan participeert deze structureel in
het MDO. In andere gevallen, wordt de gynaecologisch oncoloog indien nodig geconsulteerd
voorafgaand aan het vaststellen van de behandeling.
De radiotherapeut speelt een belangrijke rol in de behandeling van patiënten met
endometriumcarcinoom. De regio is van mening dat het niet noodzakelijk om elke patiënt met
(verdenking op) endometriumcarcinoom voorafgaand aan de behandeling te bespreken met de
radiotherapeut. Zodoende is in de regio afgesproken dat een radiotherapeut uit het academisch
centrum voorafgaand aan het MDO een schriftelijk overzicht ontvangt met daarin:
- een overzicht van alle patiënten met (verdenking op) endometriumcarcinoom die
besproken zullen worden in het MDO;
- dit overzicht bevat alle gegevens van het aanmeldformulier inclusief de PA-uitslag;
- per patiënt een voorstel van de gynaecoloog: ter bespreking met radiotherapeut / ter
informatie voor radiotherapeut.
De radiotherapeut bepaalt aan de hand van dit voorstel welke patiënten met hem/haar
besproken moeten worden en kan hierbij afwijken van het voorstel. De radiotherapeut is
vervolgens óf lijfelijk aanwezig bij het MDO óf via videoconferencing óf via een telefonische
verbinding.
Patiënten kunnen pre- en moeten postoperatief besproken worden in het MDO.
- Pre-operatief: patiënten met vastgestelde graad 1 - type 1 endometriumcarcinoom
behoeven niet in het MDO pre-operatief besproken te worden aangezien het gewenste
behandelbeleid zeer helder is. Alle overige patiënten, ook die waarbij twijfel is over het
type endometriumcarcinoom, worden pre-operatief in het MDO besproken.
- Postoperatief: 100% van de patiënten met endometriumcarcinoom wordt postoperatief
in het MDO besproken (=regionorm).
Het MDO vindt in elk ziekenhuis structureel en ten minste eens per week plaats op een vooraf
afgesproken tijdstip. De duur is afhankelijk van het aantal te bespreken patiënten. Elk
ziekenhuis maakt zelf de keuze voor een algemeen oncologisch MDO of voor een
tumorspecifiek MDO.
Voor verdere procesinformatie: zie onderdeel ‘MDO’ in het zorgpad endometriumcarcinoom.
18 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
6 Behandeling van laaggradig endometroid
endometrium carcinoom/ type 1 carcinoom Over de behandeling van laaggradig endometroid endometrium carcinoom (EEC) bestaat in
Nederland goede overeenstemming. De landelijke richtlijn Endometriumcarcinoom zoals
gepubliceerd op Oncoline is integraal overgenomen in dit regionale zorgpad laaggradige
endometriumcarcinomen [1].
6.1 Initiële behandeling
Chirurgie
De chirurgie vormt de basis van de behandeling van het endometriumcarcinoom FIGO stadium
1. Hierbij wordt een abdominale uterusextirpatie met bilaterale salpingo-oöphorectomie
uitgevoerd. In ervaren handen is een laparoscopische benadering even effectief als de
klassieke open procedure. Deze laparascopische ingreep wordt (na overleg met de
gynaecologisch oncoloog of GOA) verricht door een gynaecoloog met ruime expertise in de
laparascopische hysterectomie. Dit hoeft niet perse een gynaecoloog te zijn met oncologisch
aandachtsgebied. De waarde van het afnemen van perioperatief spoelvloeistof is beperkt: een
positieve spoelvloeistof verandert noch het stadium noch de behandeling.
Systematische lymfadenectomie verdient geen aanbeveling bij patiënten met endometrioid type
endometriumcarcinoom (EEC) zonder verdenking op tumorpositieve lymfklieren. Bij verdenking
op tumorpositieve lymfklieren tijdens de chirurgie verdient het aanbeveling om deze te
verwijderen [1]. Patiënten waarbij pre-operatief de diagnose endometrium carcinoom stadium II-
IV wordt gesteld, worden voor consult verwezen naar het tertiaire centrum, het tertiaire centrum
adviseert over behandeling en waar deze het beste plaats kan vinden.
Laaggradige tumoren worden bij voorkeur minimaal invasief geopereerd. Dit geldt zeker ook
wanneer het een patiënt met morbide obesitas betreft. Indien toch gekozen wordt voor een
laparotomie, dan stelt oncoline een mediane incisie voor. Vanzelfsprekend kan de arts besluiten
om hiervan af te wijken en bijv. te kiezen voor een pfannenstiel, mits de patiënt hier goed over
voorgelicht is. In het MDO kan afgesproken worden de operatie vaginaal uit te voeren.
Radiotherapie
Adjuvante radiotherapie is geïndiceerd bij meer gevorderde endometrium carcinomen [1] zie
tabel 5. Voor patiënten met laag stadium endometriumcarcinoom met hoog-intermediair
risicoprofiel wordt adjuvante radiotherapie geadviseerd om de kans op locoregionaal recidief te
minimaliseren. Hierbij heeft vaginale brachytherapie de voorkeur boven uitwendige
radiotherapie.
Voor patiënten met stadium II en stadium III wordt adjuvante uitwendige radiotherapie
geadviseerd om de kans op locoregionaal recidief te minimaliseren.
Uit de meta-analyses en reviews kan geconcludeerd worden dat adjuvante radiotherapie de
overall overleving niet verbetert van patiënten met laag-, intermediair- of hoog-intermediair-
risico endometriumcarcinoom. Wel tonen de meta-analyses en reviews dat adjuvante
radiotherapie de kans op locoregionaal recidief (met name vaginaal recidief) sterk vermindert:
RR 0,28; 72% risicoreductie van het locoregionaal recidief [7-9]]. De absolute
risicovermindering is echter klein (6-10%). Uitwendige radiotherapie heeft een risico van
ongeveer 25% op (meest milde) lange termijn-complicaties, met name gastro-intestinale en
urogenitale complicaties.
19 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
In de gerandomiseerde PORTEC-2 studie is adjuvante uitwendige radiotherapie vergeleken met
vaginale brachytherapie bij 427 patiënten met hoog-intermediair risico stadium I
endometriumcarcinoom [10, 11]. Deze studie toonde een lage kans op vaginaal recidief in beide
armen (2% na vijf jaar) en ook geen verschil in overleving en ziektevrije overleving. De kans op
gastro-intestinale toxiciteit was hoger in de uitwendige radiotherapiegroep, en de kwaliteit van
leven was beter in de vaginale brachytherapiegroep. Derhalve is nu het advies om patiënten
met een laag- en hoog intermediaire tumor adjuvant te behandelen met brachytherapie.
Systemische therapie
Er is geen evidence voor adjuvante hormonale therapie. Bij FIGO stadium I, graad 1 en 2 is
adjuvante chemotherapie niet geïndiceerd zie tabel 5 [1]. Bij een stadium III kan adjuvante
chemotherapie worden overwogen, 6 kuren carboplatin/ paclitaxel. Eventueel als inductie
chemotherapie bij inoperabele patiënten.
FIGO 2009
Stadium
Leeftijd Chirurgie Adjuvante radiotherapie Adjuvante
chemotherapie
IA alle TAH/TLH+BSO geen geen
IB <60 TAH/TLH+BSO geen geen
≥ 60 TAH/TLH+BSO vaginale brachytherapie geen
II alle Radicale hysterectomie met
vaginamanchet en
lymfadenectomie
TAH+BSO
radiotherapie afhankelijk van
histologische bevindingen
(irradicaliteit, parametriumingroei,
graad 3 met diepe invasie of met
LVSI)
radiotherapie (uitwendig, i.p.
brachytherapie boost)
IIIA alle TAH+BSO, geen
macroscopische rest
uitwendige radiotherapie overweeg
chemotherapie**
IIIBparameter. Behandeling als stadium IIIA
IIIBvagina TAH+BSO, geen
macroscopische rest
Indien niet primair resectabel
neoadjuvante chemotherapie
gevolgd door chirurgie bij
respons
uitwendige en inwendige
radiotherapie
primaire uitwendige en inwendige
radiotherapie cf. cervixcarcinoom;
evt. gevolgd door hysterectomie
IIIC1
IIIC2
alle TAH+BSO +/-
lymfadenectomie, geen
macroscopische rest
uitwendige radiotherapie overweeg
chemotherapie
IVA Individualiseren
IVB
Tabel 5: Behandeling endometroid endometrium carcinoom graad 1 en 2 (bron: oncoline[1])
** behandeling bij voorkeur in trialverband
TAH: totaal abdominale hysterectomie
TLH: totaal laparoscopische hysterectomie BSO: bilateraal salpingo-oöphorectom
20 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
6.2 Lokaal en locoregionaal recidief van laaggradig endometroid endometrium carcinoom
Diagnostiek
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een lokaal recidief in de vaginatop en een
regionaal recidief in het kleine bekken. Een lokaal recidief wordt bevestigd met een biopt.
Bij elke verdenking van een locoregionaal recidief dient uitgebreid onderzoek plaats te vinden
ter uitsluiting van metastasen op afstand door middel van:
algemeen lichamelijk onderzoek
gynaecologisch onderzoek, zo nodig onder narcose ter bepaling van de grootte van het
recidief en de uitbreiding naar lateraal
CT-scan thorax en abdomen (of CT-abdomen en X-thorax)
hemogram, lever- en nierfuncties, CA125
zo nodig cystoscopie c.q. rectoscopie bij verdenking op uitbreiding naar de blaas of rectum
zo nodig botscan
Behandeling
Bij voorkeur wordt het lokale en/of regionale recidief behandeld met bestraling en/of chirurgie.
Indien deze opties niet (meer) mogelijk zijn, kan systemische therapie overwogen worden. Met
name bij chemotherapie dient een goede afweging gemaakt te worden tussen de te verwachten
winst, de problemen die het lokaal recidief veroorzaakt en de bijwerkingen van de
chemotherapie[1]. De patiënte wordt verwezen naar het academisch centrum en de plaats van
de behandeling van een recidief endometrium carcinoom wordt afgesproken na consultatie van
het academisch centrum.
Lokaal recidief
Bij patiënten met een lokaal recidief die niet eerder bestraald zijn, wordt dit recidief bij voorkeur
behandeld met lokale curatieve bestraling. De kans op een complete remissie is dan 75-80%.
Bij een lokaal recidief > 2 cm kan chirurgische resectie (‘debulking') worden overwogen
voorafgaand aan radiotherapie. Indien de tumor groter is dan 4 cm is radiotherapie niet curabel
en dienst neoadjuvante chemotherapie overwogen te worden. Bij patiënten met een lokaal
recidief op de vaginatop in bestraald gebied is een exenteratie in een centrum een optie.
Voorwaarde hiervoor is dat metastasen op afstand met de grootst mogelijke zekerheid zijn
uitgesloten, patiënte in een goede conditie is en dat de patiënte gemotiveerd is om deze
ingrijpende chirurgische behandeling te ondergaan. Uitgebreide counseling dient plaats te
vinden, waarbij ook een stomaverpleegkundige en psycholoog betrokken worden in het
preoperatieve traject.
Regionaal recidief:
Een recidief laag in de vagina zal bij voorkeur radiotherapeutisch worden behandeld. Wanneer
dit door eerdere bestraling niet mogelijk is, biedt chirurgische behandeling in een centrum een
enkele keer uitkomst. De behandeling is altijd sterk geïndividualiseerd.
Voor bekkenwandrecidieven zijn de behandelingsmogelijkheden beperkt. Radiotherapie kan
uitkomst bieden als niet eerder bestraald is; de kans op succes is ongeveer 20%. Bij een
beperkt recidief, afwezigheid van afstand metastasen, en een goede conditie c.q.
levensverwachting valt een radiotherapeutische behandeling met curatieve intentie te
overwegen. Bij patiënten met goed gedifferentieerde tumoren en/of positieve
hormoonreceptoren die niet voor radiotherapie of chirurgie in aanmerking komen, kan
21 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
endocriene therapie een alternatief zijn. De responskans op hormonale therapie varieert (van
15 tot 46%), waarbij patiënten met een goed gedifferentieerde tumor en/of positieve
progesteronreceptor een betere responskans en overleving hebben [12, 13].
Bij matig of slecht gedifferentieerde tumoren zonder positieve receptoren kan ter palliatie
chemotherapie worden overwogen, afhankelijk van de conditie, comorbiditeit en wens van de
patiënte. Bij goede response zou eventueel lokale therapie met chirurgie of radiotherapie op
individuele basis overwogen kunnen worden.
6.3 Metastasen op afstand
Diagnostiek
Metastasen op afstand zijn vaak gelokaliseerd in supraclaviculaire lymfomen, longen, abdomen,
lever en/of het skelet. Metastasen kunnen worden gevonden in het kader van
metastaseringonderzoek bij een locoregionaal recidief of naar aanleiding van klinische
symptomen of klachten. Naast anamnese en algemeen lichamelijk onderzoek, wordt tijdens de
follow up het onderzoek gericht op de symptomen. Indien metastasen worden gevonden wordt
bij voorkeur histologische of cytologische bevestiging verkregen. Als behandeling wordt
overwogen, dient nader onderzoek verricht te worden: CT-scan van thorax en abdomen,
bloedonderzoek incl. CA-125, op indicatie botscan of PET-scan.
Behandeling
Bij een solitaire metastase op afstand kan een lokaal radicale behandeling (chirurgie, eventueel
radiotherapie) worden overwogen. Hierdoor kan in sommige gevallen een langdurig
progressievrij interval worden bereikt. Bij de overige metastasen op afstand kan systemische
therapie worden overwogen. Er zijn geen data over het al dan niet behandelen van
asymptomatische patiënten. Gezien de beperkte overlevingswinst en toxiciteit van veel
behandelingen zal voor elke patiënt een individuele afweging moeten worden gemaakt,
gebaseerd op kenmerken van zowel patiënte als de tumor.
Chemotherapie: bij patiënten met een slecht gedifferentieerde en/of een receptor negatieve
tumor en bij patiënten met progressie na endocriene therapie kan chemotherapie
overwogen worden.
Endocriene therapie: Hormonale therapie heeft de voorkeur voor patiënten met een goed
gedifferentieerde tumor en tumoren met een positieve progesteronreceptor. Als eerstelijns
hormonale therapie worden progestativa (megace 160 mg.) gegeven. Als 2e lijn endocriene
therapie na een response op progestativa kunnen anti-oestrogenen als tamoxifen worden
gegeven[1].
22 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
7 Behandeling hooggradig (type 2) endometrium
carcinoom
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het hooggradig endometrium carcinoom:
Endometrioid type endometriumcarcinoom graad III
Non-endometroid endometrium carcinoom (NEEC) (Type 2 endometrium carcinoom)
o Sereus adenocarcinoom
o Clear cell adenocarcinoom
o Carcinosarcoom [1].
Chirurgie vormt de basis van de behandeling van het endometrium carcinoom. In principe
bestaat de operatie uit een totaal extirpatie en afname van vrij vocht dan wel spoelvocht
(prognostisch kenmerk), met op indicatie kliersampling (pelvien en paraaortaal) omentectomie
en afname van biopten. Laparoscopische stadiering kan plaatsvinden in het Erasmus Medisch
Centrum. Voor het bepalen van de noodzaak voor adjuvante therapie wordt een onderscheid
gemaakt in histologisch type, stadium en risicoprofiel.
7.1 Endometrioid type endometriumcarcinoom (EEC) graad III
Chirurgie: Systematische lymfadenectomie is internationaal onderwerp van discussie, maar
vooralsnog is er geen overlevingswinst aangetoond in de gerandomiseerde ASTEC [14] en
GOG studies [15]. De 5 jaars overleving was na lymfadenectomie versus geen
lymfadenectomie 85.9 versus 90% in de GOG en 80 en 81% in de ASTEC studie. De
meerderheid van de patiënten in deze studies hadden een graad 1 of 2 tumor (slechts 22
respectievelijk 33% had een graad 3 tumor). In een meta analyse (van deze twee RCTs en 7
observationele studies) lijkt er een voordeel te bestaan voor lymfeklierdissectie in de
hooggradige subgroepen [16]. De rol van de sentinel node (SN) moet nog worden bepaald.
Adjuvante behandeling: Uitwendige radiotherapie is gericht op locoregionale controle waarbij
het operatiegebied, te weten de vaginatopregio, de parametria en de pelviene kliergebieden
worden bestraald. In 2 observationele studies was er een mogelijke sterftereductie van 8-21%
met radiotherapie bij vrouwen zonder lymfadenectomie [17, 18]. In een andere studie was er
geen effect [19]. Uit meta-analyses blijkt dat radiotherapie de overall survival niet beïnvloedt.
Wel vermindert het sterk de kans op een lokaal recidief, met name op een vaginaal recidief [8].
Voor hoog-intermediair stadium I endometriumcarcinoom heeft vaginale brachytherapie de
voorkeur boven uitwendige radiotherapie, omdat in de Portec 2 studie brachytherapie een
vergelijkbare kans gaf op een vaginaal recidief, zonder verschil in overleving en minder
bijwerkingen heeft [11] .
Momenteel worden de data van de PORTEC III, GOG249 en GOG258 studies afgewacht. In de
PORTEC III studie werd adjuvante radiotherapie vergeleken met chemoradiatie gevolgd door
chemotherapie. In de GOG258 werd adjuvante chemoradiotherapie vergeleken met 6 kuren
chemotherapie en in de GOG249 werd adjuvante radiotherapie vergeleken met 3 cycli
chemotherapie.
In afwachting op de resultaten van de PORTEC-3 studie, werd op de vergadering van het
Landelijk Platform Radiotherapie Gynaecologische Tumoren(LPRGT) op 14-11-2013
consensus bereikt over het voorlopige behandeladvies voor hoog-intermediair risico
endometriumcarcinoom patiënten in Nederland. Het advies ten aanzien van radiotherapie van
de LPRGT is momenteel meer actueel dan het huidige advies op oncoline en werd onder
andere opgesteld door de onderzoekers van de PORTEC 3 studie. Dit is de reden dat wij ervoor
23 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
gekozen hebben dit advies aan te houden en af te wijken van oncoline. Zo wordt er onder
andere uitwendige radiotherapie geadviseerd bij stadium IA graad 3 met evidente LVSI. LVSI is
een risicofactor voor lymfkliermetastasen en verhoogt het risico op een recidief met een hazard
ratio van 3.02 (p=0.0003) [18].
Er zijn enkele vergelijkende studies met radiotherapie en chemotherapie bij patiënten met een
endometriumcarcinoom. In de fase III GOG122 studie werd bij patiënten met een stadium III-IV
endometriumcarcinoom met restziekte < 2cm (waaronder 25% NEEC tumoren) gehele
buikbestraling (WAI) vergeleken met chemotherapie. Lokaal recidief en afstandsmetastasen
werden gezien in respectievelijk 45% en 26% bij WAI en in respectievelijk 42% en 23% bij
chemotherapie. De 5 jaars overleving was 42% bij WAI en 55% bij chemotherapie (stadium
gecorrigeerde overleving HR 0.68, P<0.01 in het voordeel van chemotherapie) [20].
In een Italiaanse studie met adjuvante (platinum) chemotherapie versus radiotherapie bij hoog
risico endometriumcarcinoom patiënten stadium IB-III, werd geen voordeel ten aanzien van
PFS en OS gezien voor chemotherapie [21]. De 5 jaars overleving was 69% voor RT en 66%
voor chemotherapie. Dit werd bevestigd in een Japanse studie, hoewel daar in een subgroep
hoog risico patiënten een verbetering in PFS en OS werd gezien bij chemotherapie (5 jaars
overleving 90% vs 73.6%, P=0.006) [22].
De gecombineerde NSGO-EORTC55991/ ILIADEIII en een Finse studie vergeleken adjuvante
radiotherapie met radiotherapie + chemotherapie bij hoog risico patiënten met FIGO stadium I-
III zonder resttumor [23, 24]. In de eerste studie met 540 patiënten was de 5 jaars PFS 69% vs
78% voor de RT + CT arm (HR 0.63, p=0.009), en de 5 jaars overleving 75% vs 82% (HR 0.69,
p=0.07). De kanker specifieke overleving was wel significant verschillend, in het voordeel van
radiotherapie + chemotherapie-arm HR 0.55, p=0.01. In de subgroep endometrioid carcinoom,
was ook de 5 jaars overleving significant verschillend, in het voordeel van radiotherapie +
chemotherapie, HR 0.60, p=0.05. In de studie van Kuoppola et al met 156 patiënten werd
echter geen voordeel voor de combinatie gezien [24].
Een meta-analyse van de rol van chemotherapie versus radiotherapie na cytoreductieve
chirurgie in FIGO stadium I-IV endometriumcarcinoom (Graad 3, clear cell, sereus en
carcinosarcoom) liet een HR in OS in de chemotherapie arm zien van 0.74 (4% absolute
risicoreductie) ten opzichte van de radiotherapie-arm [25]: de auteurs concludeerden:
“Postoperative platinum based chemotherapy is associated with a small benefit in progression-
free survival and overall survival irrespective of radiotherapy treatment. It reduces the risk of
developing a metastasis, could be an alternative to radiotherapy and has added value when
used with radiotherapy” [25].
Openstaande vraagstukken zijn: de rol van de sentinel node, de waarde van lymfklierdissectie
en de plaats van adjuvante therapie bij een graad III endometroid endometriumcarcinoom.
Binnen de GCIG, DGOG en in de EORTC worden deze vragen onderzocht (zie hoofdstuk 15:
studies).
7.1.1 Chirurgische behandeling EEC graad III tumoren
Stadium I: Abdominale uterusextirpatie met bilaterale salpingo-oöphorectomie en
onderzoek van buik- of spoelvocht. In ervaren handen is een laparoscopische benadering
even effectief als de klassieke open procedure[26]. Alleen in onderzoeksverband (STATEC
of ENGOT/EORTC55102) lymfkliersampling uitvoeren.
Stadium II: Indien preoperatief betrokkenheid van cervixstroma is vastgesteld, wordt een
radicale hysterectomie volgens Wertheim met vaginamanchet en pelviene lymfkliersampling
voorgesteld . Deze operatie heeft plaats in een derde lijns centrum.
24 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Stadium III: Complete debulking nastreven. Bij positieve lymfeklieren debulking van deze
klieren.
Bij irresectabiliteit: inductiechemotherapie, bij goede respons gevolgd door
intervaldebulking.
Indien er sprake is van vaginale uitbreiding zal afhankelijk van de lokale situatie gekozen
worden voor voorbehandeling (bestraling danwel chemotherapie) of primaire resectie. Het is
wenselijk dat deze patiënten worden verwezen voor behandeling naar een derde lijns
centrum.
Stadium IVa: Indien in opzet curatief: chirurgie, al dan niet na inductie chemotherapie. In
principe na consult in derde lijns centrum.
Stadium IVb: eventueel palliatieve chirurgie, afhankelijk van de klachten, bijvoorbeeld
hysterectomie bij hinderlijk bloedverlies of een stoma bij darm obstructie.
7.1.2 Adjuvante behandeling bij graad III tumoren
Stadium IA: Bij evidente LVSI: uitwendige RT. Zonder LVSI en ≥ 60 jr: brachytherapie.
Zonder LVSI jonger dan 60 jaar; geen adjuvante radiotherapie. Chemotherapie: niet
standaard, alleen in studieverband.
Stadium IB: uitwendige radiotherapie. Chemotherapie: niet standaard, alleen in
studieverband)
Stadium II: Bij adequate chirurgie (Wertheim mits uitgebreide kliersampling) ter overweging
alleen brachytherapie (na bespreking in MDO), anders uitwendige RT (tevens afhankelijk
van radicaliteit en LVSI). Uitwendige radiotherapie + brachytherapie indien conventionele
hysterectomie is uitgevoerd. Chemotherapie: niet standaard, alleen in studieverband
Stadium III: Chemotherapie (paclitaxel/carboplatin) gevolgd door uitwendige radiotherapie,
eventueel met brachytherapie of uitwendige boost.
Indien irresectabel: inductie chemotherapie (3 kuren paclitaxel/carboplatin gevolgd door
chirurgie waarna adjuvant 3 kuren paclitaxel/carboplatin en bestraling. De volgorde van
adjuvante behandeling wordt in het MDO vastgesteld.
Bij stadium III op basis van positieve klieren altijd RT van de aangedane klieren + een
station hoger.
Stadium IV: In opzet curatief Individualiseren. Indien in opzet curatief geopereerd: na
chirurgie 6 kuren chemotherapie paclitaxel/carboplatin. Of overweeg inductiechemotherapie
gevolgd door chirurgie (op indicatie eventueel exenteratie) bij goede respons.
Indien postoperatief stadium IV: adjuvante chemotherapie 6 kuren en uitwendige RT.
Uitwendige RT tenzij de ziekte zich uitbreidt buiten bekken, liezen, of para-aortale klieren.
Stadium IV: In opzet palliatief: overweeg hormonale therapie bij positieve receptoren
(zeldzaam), palliatieve chemotherapie en palliatieve radiotherapie bij klachten.
25 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Graad 3 Chirurgie Chemotherapie Radiotherapie Als Wertheim of
LKD niet mogelijk
IA UE + BSO Standaard geen
Evidente LVSI: uitwendige
RT
Bij geen LVSI en ≥ 60 jr:
brachytherapie
Nvt
IB UE + BSO Standaard geen
Uitwendige RT Nvt
II Wertheim + BSO +
pelviene
lymfkliersampling
Standaard geen
Eventueel brachytherapie
(mits adequate
kliersampling, na bespreking
gyngroep), anders
uitwendige RT
Uitwendige RT +
brachytherapie
IIIA AUE* + BSO +
omentectomie
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT Uitwendige RT
IIIB Wertheim + BSO +
omentectomie +
vaginamanchet
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT + overweeg
boost uitwendig of
brachytherapie
Uitwendige RT +
boost uitwendig of
brachytherapie
IIIC AUE* + BSO +
omentectomie +
lymfklierdebulking
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT + overweeg
boost bij irradicaliteit
Uitwendige RT +
boost
IV in
opzet
curatief
(Interval)debulking Inductie chemotherapie
paclitaxel/carboplatin
gevolgd door chirurgie
en nog 3 kuren of 6
kuren na primaire
chirurgie
Uitwendige RT tenzij de
ziekte zich uitbreidt buiten
bekken, liezen, of para-
aortale klieren
Diagnose
postoperatief
gesteld: 6 kuren
paclitaxel/
carboplatin en
uitwendige RT (zie
aanvulling hiervoor
qua RT)
IV in
opzet
palliatief
Geen of palliatief Palliatieve
chemotherapie of
hormonale therapie bij
positieve receptoren
Palliatieve radiotherapie bij
klachten
Nvt
*: Indien ingroei cervix : Wertheim
Tabel 6: overzicht van behandeling bij verschillende stadia van endometroid graad 3 endometrium carcinoom
7.2 Carcinosarcoom
Er zijn weinig data over de subgroep patiënten met een carcinosarcoom. In de Gynaecological
Cancer Intergroup (GCIG) bestaan plannen voor een studie met adjuvante chemotherapie en
bestraling bij stadium I en II carcinosarcoom [27].
Chirurgie: Bij het klinisch stadium I carcinosarcoom wordt een uterus- met adnexextirpatie,
pelviene lymfeklierdissectie (gezien de hoge kans op lymfekliermetastasen 35% bij een laag
stadium[28], para-aortale lymfeklierdissectie en omentectomie (vanwege de kans op omentale
metastasen) aanbevolen. Het verrichten van een pelviene en para-aortale liesklierdissectie liet
een verbetering in disease-free-survival zien in retrospectief onderzoek. Tevens is gebleken dat
het aantal verwijderde lymfeklieren is gerelateerd aan het risico op recidief ziekte [[19, 29, 30].
26 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Lymfeklierdissectie verlengde de mediane OS van 25 naar 54 maanden in vergelijking met
lymfeklierdebulking [29]. Lymfekliermetastasering is afhankelijk van de diepte van
myometriuminvasie en LSVI [[31, 32]. OS lijkt gecorreleerd aan myometrium invasie en het
aantal verwijderde lymfeklieren [33] .
Postoperatieve radiotherapie: Er is slechts 1 gerandomiseerde studie die de rol van
postoperatieve radiotherapie evalueert bij uterussarcomen, indertijd inclusief 92
carcinosarcomen vrijwel allen met stadium I en II met myometriuminvasie. Bij een kwart van de
patiënten werd een lymfeklierdissectie verricht. De bestraling bleek de kans op een lokaal
recidief te verminderen ten opzichte van observatie (36% vs 19% lokaal recidief), echter zonder
invloed op de overleving [35].
Bij het voorliggende beleid waarbij een complete lymfeklierdissectie wordt verricht, vinden wij,
bij negatieve klierstatus, bekkenbestraling niet nodig en bovendien te toxisch bij stadium I en II.
De waarde van brachytherapie bij het carcinosarcoom is niet bewezen, maar brachytherapie is
weinig tot niet toxisch en zal waarschijnlijk wel de kans op een vaginatoprecidief verminderen.
Adjuvante chemotherapie: De rol van adjuvante chemotherapie bij het carcinosarcoom is nog onderwerp van discussie. In gerandomiseerde studies werd geen significante overlevingswinst aangetoond voor adjuvante chemotherapie ten opzichte van gehele buikradiotherapie (WAI) gevolgd door een boost op het bekken bij stadium I-IV carcinosarcoom. [34] Het recidief percentage daalde met 21% (HR 0.79, p=0.245) en het sterfterisico met 29% (HR 0.71 p=0.085) met chemotherapie (cisplatin, ifosfamide en mesna). Er bleek geen statistisch significant verschil tussen beide behandelarmen, met wel een trend richting een betere overleving in de chemotherapie-arm na aanpassing voor leeftijd en stadium. Bovendien was chemotherapie minder toxisch. Ongunstige prognostische factoren bleken stadium en leeftijd >
65 jr. In de chemotherapiegroep werden meer vaginale recidieven gezien. Een meta-analyse
includeerde naast deze studie nog 2 RCTs met adjuvante chemotherapie in stadium III-IV patienten, en concludeerde dat het risico op overlijden en ziekteprogressie verlaagd was in de
groep met combinatiechemotherapie vs monotherapie ifosfamide. HR 0.75 en 0.72 voor OS en PFS, respectievelijk [35].
Er is geen rol voor hormonale therapie bij het carcinosarcoom.
7.2.1 Chirurgische behandeling carcinosarcoom
Dit vindt plaats in een derdelijns centrum omdat complete lymfeklierdissectie (Pelvien en para-
aortaal) geadviseerd wordt en omdat het een zeldzame tumor is. Er zal in het EMC een
prospectieve studie worden gestart naar de chirurgische behandeling van het carcinosarcoom.
Bij de operatie wordt (in tegenstelling tot clearcell en sereus NEEC toch een lymfeklierdis sectie
doorgezet als er (een gering aantal) positieve lymfeklieren wordt gevonden. Chirurgische
stadiering vormt de basis van de behandeling van het vroegstadium carcinosarcoom. In principe
bestaat deze operatie uit een totaal extirpatie en afname van vrij vocht dan wel spoelvocht
(prognostisch kenmerk), volledige lymfklierdissectie (pelvien en paraaortaal) omentectomie en
afname van biopten. Laparoscopische stadiering kan plaatsvinden in het Erasmus Medisch
Centrum.
Stadium I: Uterus- met adnexextirpatie gevolgd door een complete bekkenklierdissectie
(gezien de hoge kans op lymfekliermetastasen), para-aortale klierdissectie en
omentectomie. Indien bij initiële chirurgie geen klierdissectie heeft plaatsgevonden: deze
alsnog verrichten, indien dit het beleid veranderd.
27 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Omdat met name para-aortale lymfeklierdissectie speciale chirurgische expertise vereist,
stellen wij voor patiënten met een carcinosarcoom in een centrum/academische setting te
opereren (ca. 10 patiënten per jaar in regio Zuid-West Nederland)
In stadium II Overweeg Wertheim (alternatief AUE) met BSO, klierdissectie (iliacaal en
PAO) en omentectomie.
Stadium III Complete debulking nastreven (NB: weinig evidence op betere OS[29]). Bij
irresectabiliteit: inductiechemotherapie, bij goede respons gevolgd door intervaldebulking en
nog 3 kuren. Overweeg toch om deklierdissectie uit te voeren indien slechts een gering
aantal aangedane klieren is vastgesteld (pre- of durante operationem).
Stadium IV Individualiseren
7.2.2 Adjuvante behandeling carcinosarcoom
Stadium IA: geen adjuvante behandeling. Indien stadiering (met complete klierdissectie)
niet mogelijk: uitwendige RT bij ≥1 risicofactor. Risicofactoren voor stadium Ia is: LSVI
Stadium IB: brachytherapie.
Indien stadiering (met complete klierdissectie) niet mogelijk: uitwendige RT bij ≥1
risicofactor. Riscofactoren voor stadium Ib zijn: LSVI en diepe myometriuminvasie.
Stadium II: brachytherapy.
Indien stadiering niet mogelijk: uitwendige RT bij ≥1 risicofactor met brachytherapieboost of
uitwendige boost. Risicofactoren voor stadium II zijn: LSVI, diepe myometriuminvasie,
doorgroei naar cervix en niet radicale verwijdering.
Stadium III: postoperatief; adjuvante chemotherapie: 6 kuren paclitaxel/carboplatin,
gevolgd door uitwendige radiotherapie of brachytherapie afhankelijk van radicaliteit en
tumorlokalisatie (uitwendige boost op aangedane klieren).
Stadium IV curatieve intentie: individualiseren.
Indien curatieve opzet mogelijk: inductiechemotherapie paclitaxel/carboplatin waarna
intervaldebulking, gevolgd door nog 3 kuren paclitaxel/carboplatin en uitwendige
radiotherapie, mits geen uitbreiding buiten bekken, of dat er metastasen in liezen, of para-
aortale klieren zijn gevonden.
Indien postoperatief stadium IV: adjuvante chemotherapie 6 kuren en uitwendige RT tenzij
de ziekte zich uitbreidt buiten bekken, liezen, of para-aortale klieren.
Stadium IV palliatieve intentie: overweeg palliatieve chemotherapie of radiotherapie
28 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Carcino-
sarcoom
Chirurgie Chemotherapie Radiotherapie Als stadieren (of
Wertheim) niet mogelijk
IA Volledig stadieren
met klierdissectie
Geen Geen Uitwendige RT bij ≥ 1
risicofactor#
IB Volledig stadieren
met klierdissectie
Geen Brachytherapie Uitwendige RT bij ≥ 1
risicofactor#
II Wertheim en
volledig stadieren
met klierdissectie
Geen Brachytherapie Uitwendige RT bij ≥ 1
risicofactor# of
irradicaliteit, evt
(brachytherapie of
uitwendige) boost
IIIA Debulking * met
lymfklierdissectie
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT chemotherapie en RT
IIIB Debulking met
Wertheim en
lymfklierdissectie
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT +
overweeg boost
uitwendig of
brachytherapie
chemotherapie en RT
IIIC Debulking* met ter
overweging
lymfklierdissectie
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT +
overweeg boost bij
irradicaliteit
chemotherapie en RT
IV in
opzet
curatief
Intervaldebulking Inductie
chemotherapie
paclitaxel/carboplatin
gevolgd door chirurgie
en nog 3 kuren of 6
kuren na primaire
chirurgie
Uitwendige RT tenzij de
ziekte zich uitbreidt
buiten bekken, liezen, of
para-aortale klieren
Diagnose postoperatief
gesteld: 6 kuren
paclitaxel/carboplatin en
uitwendige RT (zie
aanvulling hiervoor qua
radiotherapie)
IV in
opzet
palliatief
Geen of palliatief Palliatieve
chemotherapie
Palliatieve RT bij
klachten
Nvt
*: Indien ingroei cervix: Wertheim
#: Risicofactoren: diepe myometriuminvasie, LVSI, doorgroei cervix en niet radicale verwijdering
Tabel 7: overzicht van behandeling bij verschillende stadia van een carcinosarcoom
7.3 Sereus endometrium carcinoom
Chirurgie: Oncoline adviseert om bij een klinisch stadium I sereus type endometriumcarcinoom
een volledige stadiering uit te voeren zoals bij vroeg stadium ovariumcarcinoom. Dit vanwege
de hoge kans op ziekte buiten de uterus en met name peritoneale metastasen. Indien primair
incompleet gestadieerd is bij een eerste operatie, luidt het advies restadiëren. Er is een positief
verschil in OS aangetoond bij patiënten met een sereus type endometrium carcinoom die een
volledige stagering kregen ten opzichte van patiënten die alleen een hysterectomie en bilaterale
salpingo-oophorectomie ondergingen van 16,4 jaar (n=60) vs. 2,7 jaar (n=24) jaar overleving
[36]. Bij patiënten met gevorderde ziekte was optimale debulking, waarbij een tumorrest kleiner
dan < 1cm3 werd verkregen geassocieerd met een mediane OS van 39 maanden versus 12
maanden bij een rest > 1cm [37].
Chirurgische stagiering vormt de basis van de behandeling van het vroegstadium sereus
endometrium carcinoom. In principe bestaat de operatie uit een totaal extirpatie en afname van
vrij vocht dan wel spoelvocht (prognostisch kenmerk), kliersampling (pelvien en paraaortaal)
29 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
omentectomie en afname van biopten. Laparoscopische stadiering kan plaatsvinden in het
Erasmus Medisch Centrum.
Chemotherapie: Bij het sereus type endometriumcarcinoom wordt regelmatig adjuvante
chemotherapie overwogen, maar op basis van de beschikbare literatuur is het moeilijk een
gewogen oordeel te geven. Niet alleen zijn de operaties niet gestandaardiseerd, ook de
adjuvante behandelingen wisselen aanzienlijk. In de meeste gerandomiseerde studies is het
percentage sereus endometrium carcinoom te klein voor een betrouwbare subgroep analyse.
Er is slechts 1 prospectief gerandomiseerde studie waarin ook 74 patiënten met een sereus
type endometriumcarcinoom werden geïncludeerd en behandeld met adjuvante chemotherapie
en radiotherapie versus radiotherapie alleen. In de gepoolde analyse werd net geen significante
overlevingswinst aangetoond, maar wel een significante winst in ziekte specifieke overleving
(45% risicoreductie) [23]. Echter, in de subgroep analyse naar sereus en clear cell
endometriumcarcinoom leek geen voordeel te bestaan voor chemotherapie, hoewel er een wijd
betrouwbaarheidsinterval bestaat (zie figuur 1).
Figuur 1: Forest plot van chemotherapie-radiotherapie (RT-CT) versus radiotherapie (RT) in patiënten met
endometrioid en sereus endometrium carcinoom [[23].
In tabel 8 (zie volgende pagina) zijn de resultaten samengevat van de retrospectieve
onderzoeken naar de effectiviteit van chemotherapie bij vroeg stadium sereus endometrium
carcinoom. Er lijkt een overlevingswinst voor chemotherapie gecombineerd met radiotherapie te
zijn.
30 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
N= FIGO
stadium
Behandeling Recidief
Kelly2005 [38]
retrospectief
40 Ia Expectatief n=13
Carboplatin/paclitaxel plus brachy n=15
10/13 = 77%
0/15 = 0%
Ib Expectatief n=5
Carboplatin/paclitaxel plus brachy n=7
4/5 = 80%
1/7 = 14%
Huh2003 [39]
retrospectief
60 I Expectatief n=40
Radiotherapie n=12
Chemotherapie n=7
7/40 17%
2/12 = 16%
0/7 = 0%
Fader2009[40]
retrospectief
55 II Expectatief n=10
Radiotherapie n=26
Radiotherapie +chemotherapie n=19
5/10 = 50%
13/26 = 50%
2/19 = 10.5%
Tabel 8: Retrospectief onderzoek naar adjuvante behandeling bij volledig gestadieerde laagstadium patiënten
met sereus endometriumcarcinoom
In de grootste retrospectieve patiënten serie (n=135), met stadium I-IV sereus
endometriumcarcinoom naar predictieve factoren voor OS, PFS en toxiciteit was chemotherapie
(paclitaxel/platinum) geassocieerd met een verbeterde overleving (OS HR 0.34, p=0.03). In
deze studie kregen 32% van de patiënten chemotherapie en 66% radiotherapie. Radiotherapie
was geassocieerd met een verbetering in PFS. In de publicatie worden behandeling en recidief
niet per FIGO stadium weergegeven en dus kunnen we deze gegevens niet in tabel 8 plaatsen
[41].
Er zijn tot op heden nog onvoldoende data over de effectiviteit van chemotherapie bij laag
stadium sereus endometriumcarcinoom. De ENGOT/EORTC55102 onderzoekt in stadium I en
II patiënten met lymfeklier-negatieve patiënten met hoog risico endometriumcarcinoom (o.a.
sereus type) de waarde van aanvullende chemotherapie.
Radiotherapie: Het zou kunnen dat het sereus endometriumcarcinoom, buiten dat het een
ander biologisch gedrag vertoont, ook minder radiosensitief is in vergelijking tot het endometroid
endometriumcarcinoom [42]. Uit een eigen enquête onder de landelijke bestralingscentra blijkt
er een groot verschil in beleid te zijn voor adjuvante radiotherapie na volledige stagering bij
stadium I en II sereus type endometrium carcinomen: uiteenlopend van observatie tot
brachytherapie en tot uitwendige bestraling. De meeste centra geven tegenwoordig bij een IA
en IB sereus endometriumcarcinoom, na volledige stagering, brachytherapie. Op basis van een
artikel uit de Mayo Clinic [43] lijkt dit veilig te kunnen.
Vaginale brachytherapie kan nuttig zijn om zo het aantal vaginale recidieven te verminderen bij
patiënten die chemotherapie krijgen [38, 44-46]]. Er is geen gerandomiseerde studie tussen
chemotherapie plus radiotherapie versus chemotherapie alleen. Adjuvante radiotherapie van
het bekken geeft een betere lokale controle, zonder beïnvloeding van de overleving. In een
prospectieve studie werden 21 vroeg stadium patiënten behandeld met buikbestraling (WAI) en
een met een pelviene boost [47]. Acht van de 19 evalueerbare patiënten overleden aan recidief
ziekte, waarvan 5 in het bestraalde gebied. Dit werd bevestigd in andere studies met WAI [48,
49]. Chemotherapie bleek meer acute toxiciteit te geven. Mede gezien het verspreidingspatroon
zou chemotherapie of een combinatie een logischer veronderstelling zijn, hoewel dit niet
onderbouwd wordt door prospectieve data.
31 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
7.3.1 Chirurgische behandeling:
Stadium I: volledige stadiering. Indien tijdens stagering ziekte buiten de uterus wordt
gevonden wordt er in plaats van een stagering een debulking uitgevoerd.
Stadium II: Wertheim met volledige stadiëring
Stadium III: complete debulking. Bij irresectabiliteit: inductiechemotherapie, bij goede
respons gevolgd door intervaldebulking en nog 3 kuren
Stadium IV: indien curatief van opzet, chirurgie of intervaldebulking bij goede respons na 3
kuren chemotherapie .
7.3.2 Adjuvante behandeling na volledige stagering:
Stadium Ia: brachytherapie
Stadium Ib: brachytherapie. Standaard geen chemotherapie (alleen in ENGOT/EORTC
55102 studie).
Stadium II: na Wertheim met complete stagering: uitwendige RT afhankelijk en eventueel
brachytherapie afhankelijk van radicaliteit, eventueel bovengrens aanpassen bij N0. Na
complete stagering, geen Wertheim: RT uitwendig met brachyboost. Standaard geen
chemotherapie (alleen in ENGOT/EORTC 55102 studie).
Stadium III: 6 kuren paclitaxel/carboplatin gevolgd door brachytherapie (eventueel
uitwendige radiotherapie met boost op (geclipte) tumorrest).
Stadium IV curatieve intentie: inductiechemotherapie 3 kuren carboplatin-taxol gevolgd
door intervaldebulking en nog 3 kuren en brachytherapie met evt uitwendige boost op
tumorrest. Indien na primaire chirurgie: 6 kuren chemotherapie paclitaxel/carboplatin en
brachytherapie met evt uitwendige boost op tumorrest.
Stadium IV palliatieve intentie: palliatieve chemotherapie of radiotherapie bij klachten.
Als stadiëren niet mogelijk is: uterusextirpatie gevolgd door:
Stadium Ia: uitwendige RT
Stadium Ib: chemotherapie waarna uitwendige radiotherapie
Stadium II: chemotherapie met uitwendige RT en brachytherapie
Stadium III: chemotherapie met uitwendige RT en evt brachytherapie
32 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Sereus Chirurgie Chemotherapie radiotherapie Als stadieren niet
mogelijk na AUE
IA Volledig stadieren Standaard: geen
Brachytherapie Uitw radiotherapie
IB Volledig stadieren Standaard geen
Brachytherapie Chemotherapie met
uitwendige
radiotherapie
II Wertheim en volledig
stadieren
Standaard geen
RT (met eventueel
brachytherapie
afhankelijk van
radicaliteit)
Chemotherapie met
uitwendige
radiotherapie en
brachytherapie
IIIA AUE* + BSO +
omentectomie
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Brachytherapie Onveranderd
chemotherapie en
RT
IIIB Wertheim + BSO +
omentectomie +
vaginamanchet
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Brachytherapie, evt
uitwendige RT met
boost op tumorrest
Onveranderd
chemotherapie en
RT
IIIC AUE* + BSO +
omentectomie +
lymfklierdebulking
6 kuren
paclitaxel/carboplatin
Uitwendige RT met
zn brachytherapie
en boost op
tumorrest
Onveranderd
chemotherapie en
RT
IV in
opzet
curatief
Intervaldebulking 3 kuren carbo-taxol
inductie
3 kuren postoperatief
of 6 kuren na
primaire chirurgie
Brachytherapie, evt
uitwendige RT
boost op tumorrest
Nvt
IV in
opzet
palliatief
Geen of palliatief Palliatieve
chemotherapie
Palliatieve
bestraling op
indicatie
Nvt
* Indien ingroei cervix: Wertheim
+ tot heden: beleid bij IB en II was PORTECIII of uitwendige RT.
Tabel 9: overzicht van behandeling bij verschillende stadia van het sereus endometrium carcinoom.
7.4 Clear cell endometriumcarcinoom
De etiologie van het Clear Cell carcinoom (CCC) van de uterus is niet duidelijk. Een CCC van
het endometrium heeft een overal 5-jaars overleving van 62.5% [50]. De behandeling is niet
goed uitgekristalliseerd, mede omdat er bij onderzoek vaak geen onderscheid wordt gemaakt
tussen CCC en sereus endometrium carcinoom. Er wordt over het algemeen vanuit gegaan dat
het CCC minder radio- en chemotherapie gevoelig is. Het metastasering patroon van CCC is
wat anders dan bij de meeste endometriumcarcinomen: intra-abdominale metastasering komt
niet zoveel voor, de tumor metastaseert of lokaal, of naar de PAO lymfeklieren of op afstand
[50]. Er worden frequent trombo-embolische complicaties beschreven bij CCC.
Occulte extrauteriene ziekte is al bij 40% van de patiënten met ziekte die beperkt lijkt tot de
uterus aanwezig. Wel lijkt het CCC, als het beperkt is tot de uterus, zich minder agressief te
gedragen dan sereus endometriumcarcinoom [51].
De primaire behandeling van een vroeg stadium CCC is chirurgische stagering [50], in latere
stadia complete debulking. Prospectief onderzoek naar de waarde van stageren bij een CCC
van het endometrium is niet verricht echter van complete debulking is progressie vrije
33 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
overlevingswinst aangetoond ten opzichte van suboptimale debulking (17 versus 7
maanden)[51]. Chirurgische stadiering vormt de basis van de behandeling van het
vroegstadium CCC van het endometrium. In principe bestaat de operatie uit een totaal extirpatie
en afname van vrij vocht dan wel spoelvocht (prognostisch kenmerk), kliersampling (pelvien en
paraaortaal) omentectomie en afname van biopten. Laparoscopische stadiering kan
plaatsvinden in het Erasmus Medisch Centrum.
Adjuvante behandeling: Adjuvante radiotherapie vermindert de kans op een lokaal recidief,
maar beïnvloedt de OS waarschijnlijk niet [48-54]. Door de zeldzaamheid van de ziekte zijn er
geen gerandomiseerde data van adjuvante behandelingen alleen voor patiënten met CCC. In
het retrospectieve cohort van Thomas [51] kreeg slechts een patiënt met stadium I en II ziekte
na een lymfeklierdissectie een (vaginaal) recidief. Na een suboptimale klierdissectie
recidiveerde 33%, allen in het bekken. Volgens Thomas zou aldus na een adequate
klierdissectie (meer dan 20 klieren verwijderd) mogelijk alleen vaginale brachytherapie genoeg
zijn. Ook Dubeshther et al. [55] en Varughese [56] adviseren vaginale brachytherapie alleen
voor stadium I patiënten met een 96% lokale controle. Ook gecombineerde studies naar
adjuvante brachytherapie bij sereus en clear cell carcinoom ondersteunen dit [43, 57, 58]. Na
suboptimale kliersampling lijkt bekkenbestraling wel noodzakelijk. Systemische therapie lijkt niet
nodig voor stadium I en II. Verder bleek in de analyse van Thomas dat ook bij kliermetastasen
bekkenbestraling het aantal recidieven vermindert [51]. Bij stadium III en IV ziekte worden vaak
peritoneale of afstandsmetastasen gezien, wat pleit voor adjuvante chemotherapie. Na sluiting
van de PORTEC3 studie heeft de landelijke werkgroep LPRGT aanbevelingen gedaan voor het
beleid bij het clear cell carcinoom: CCC stadium IA na volledige stadiering: alleen vaginale
brachytherapie. CCC stadium IB en hoger: uitwendige RT (bovengrens aanpassen bij N0 na
LKD), er zijn volgens het LPRGT onvoldoende data om chemotherapie te overwegen [59]. Er
moet aangetekend worden dat het LPGRT alleen bestaat uit radiotherapeuten en dat in dit
platform geen internist-oncologen zijn vertegenwoordigd. De medische oncologie sectie van de
WOG heeft nog geen uitspraak gedaan.
Onderzoek: het is onduidelijk of adjuvante behandeling voor vroege stadia (I en II) de overleving
verbetert. De data van de PORTEC 3 studie worden nog afgewacht. Andere studies die lopen:
MITO & NSGO.
7.4.1 Chirurgische behandeling CCC endometrium:
Stadium I: volledig stageren
Stadium II: Wertheim met volledige stageren
Stadium III: complete debulking (eventueel interval debulking na inductie chemotherapie).
Lymfekliersampling wordt met name gedaan om hoogte radiotherapieveld te bepalen.
Stadium IVa: overweeg inductie chemotherapie met IDS/ exenteratie bij goede respons
Stadium IVb: eventueel palliatief
7.4.2 Adjuvante behandeling:
Stadium IA: brachytherapie
Stadium IB en II: uitwendige RT (bovengrens aanpassen bij N0 na LKD)
Stadium III: uitwendige RT, eventueel in combinatie met brachytherapie.
Stadium IV: indien curatief intentie: inductie chemotherapie paclitaxel/carboplatin gevolgd
door intervaldebulking en nog 3 kuren, en uitwendige RT tenzij de ziekte zich uitbreidt
buiten bekken, liezen, of para-aortale klieren.
Stadium IV palliatieve intentie: palliatieve chemotherapie of radiotherapie
34 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Na uterusextirpatie zonder dat secundaire stagering mogelijk is:
Stadium IA: uitwendige RT
Stadium IB: uitwendige RT
Stadium II: chemotherapie met uitwendige RT en evt. brachytherapie
Stadium III: chemotherapie en uitwendige RT
Clear cell Chirurgie Chemotherapie radiotherapie Als stadieren
niet mogelijk
1a Volledig stadieren Standaard geen
Brachytherapie Uitwendige
radiotherapie
1b Volledig stadieren Standaard geen
Uitwendige RT Uitwendige
radiotherapie
II Wertheim en
volledig stadieren
Standaard geen
Uitwendige RT met evt
brachytherapie
uitwendige
radiotherapie en
brachy
IIIA AUE* + BSO +
omentectomie +
lymfekliersampling
Geen Uitwendige RT Onveranderd RT
IIIB Wertheim + BSO +
omentectomie +
vaginamanchet +
lymfekliersampling
Geen Uitwendige RT +
overweeg boost
uitwendig of
brachytherapie
Onveranderd RT
IIIC AUE* + BSO +
omentectomie +
lymfklierdebulking
Geen Uitwendige RT +
overweeg boost bij
irradicaliteit
Onveranderd RT
IV in opzet
curatief
Intervaldebulking Inductie
chemotherapie
paclitaxel/carboplatin
gevolgd door
chirurgie en nog 3
kuren
Uitwendige RT tenzij
de ziekte zich uitbreidt
buiten bekken, liezen,
of para-aortale klieren
Nvt
IV in opzet
palliatief
Geen of palliatief Palliatieve
chemotherapie
Palliatieve RT bij
klachten
Nvt
* Indien ingroei cervix: Wertheim
Tabel 10: overzicht van behandeling bij verschillende stadia van het clear cell endometrium carcinoom.
7.5 Lokaal en regionaal recidief bij hoogstadium endometrium carcinomen
Bij voorkeur wordt het lokale en/of regionale recidief behandeld met bestraling en/of chirurgie.
Indien deze opties niet (meer) mogelijk zijn, kan systemische endocriene- of chemotherapie
overwogen worden. Met name bij chemotherapie dient een goede afweging gemaakt te worden
tussen de te verwachten winst, de problemen die het lokaal recidief veroorzaakt en de
bijwerkingen van de chemotherapie (zie systemische therapie).
Van de recidief sereuze carcinomen blijkt meer dan 50% een component buiten het bekken te
hebben. Bij de CCC is dit ongeveer 10-15% hoewel de gegevens hierover schaars zijn en deze
tumoren nogal eens gemengd clear cell /sereus zijn, waarbij die laatste weer meer kans op
recidieven buiten het bekken zullen hebben. De recidief carcinosarcomen hebben in 50% een
lokale component en in ongeveer 10% een geïsoleerde lokale component. Afhankelijk van de
35 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
locatie van het recidief zal een keuze gemaakt worden tussen radiotherapie of chemotherapie.
De rol van chirurgie bij hooggradige recidieven is klein.
Lokaal recidief:
Bij patiënten met een lokaal recidief die niet eerder bestraald zijn, wordt dit, nadat uitbreiding
buiten het bekken middels beeldvorming zo goed mogelijk is uitgesloten, bij voorkeur behandeld
met lokale curatieve bestraling. Bij patiënten met een type 1 recidief is de kans op een complete
remissie dan 75-80%. Bij deze groep kan bij een lokaal recidief >2cm chirurgische resectie
(‘debulking') worden overwogen voorafgaand aan radiotherapie.
Bij patiënten met een lokaal recidief op de vaginatop in bestraald gebied is een exenteratie in
een centrum een optie. Voorwaarde hiervoor is dat metastasen op afstand met de grootst
mogelijke zekerheid zijn uitgesloten (PET-CT), patiënte in een goede conditie is en dat de
patiënte gemotiveerd is om deze ingrijpende chirurgische behandeling te ondergaan.
Uitgebreide counseling door uroloog, chirurg en stomaverpleegkundige en verpleegkundig
specialist of psycholoog zijn een noodzakelijk onderdeel van het preoperatieve traject.
Regionaal recidief
Een recidief endometrioid type endometriumcarcinoom laag in de vagina zal bij voorkeur
radiotherapeutisch worden behandeld. Wanneer dit door eerdere bestraling niet mogelijk is,
biedt chirurgische behandeling in een centrum een enkele keer uitkomst. De behandeling is
sterk geïndividualiseerd. Voor bekkenwandrecidieven zijn de behandelingsmogelijkheden
beperkt.
Radiotherapie indien niet eerder bestraald, kan in 20% succesvol zijn[1]. Bij een beperkt
recidief, afwezigheid van afstandsmetastasen, en een goede conditie c.q. levensverwachting
valt een radiotherapeutische behandeling met curatieve intentie te overwegen. Meestal zal er bij
type II recidieven echter sprake zijn van een gecombineerd bekken en abdominaal recidief of
afstandsrecidief. In dat geval zal chemotherapie worden overwogen, afhankelijk van de conditie,
comorbiditeit en wens patiënte.
7.6 Metastasen op afstand
Diagnostiek
Metastasen kunnen worden gevonden in het kader van metastaseringonderzoek bij een
locoregionaal recidief bij klinische symptomen. Als behandeling wordt overwogen, dient nader
onderzoek verricht te worden: CT-scan van thorax en abdomen, bloedonderzoek incl. CA-125
en op indicatie botscan of PET-scan. Hoewel vaak duidelijk is dat het hier gaat om metastasen
van de eerdere primaire gynaecologische tumor kan soms een cytologische of histologische
bevestiging noodzakelijk zijn.
Behandeling
Veelal systemische therapie aangewezen, met name als deze symptomatisch zijn of verwacht
wordt dat deze op korte termijn symptomatisch zullen worden.
Een geïsoleerde metastase op afstand kan soms lokaal (radicaal) worden behandeld d.m.v.
chirurgie en/of radiotherapie.
36 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Systemische therapie
Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat hormonale therapie (megace) succesvol is bij
hooggradige tumoren. Het is eventueel alleen te overwegen bij hormoon positieve tumoren.
Effectieve middelen zijn anthracyclines, platinumderivaten en taxanen. Veelal wordt
behandeling toegepast met paclitaxel/carboplatin, vanwege de responskans en het gemakkelijk
toepasbare en tolereerbare schema. In eerdere fase III studies (GOG163 en GOG177) bij
patiënten met uitgebreid of recidief endometriumcarcinoom met andere schema’s, AT en AP
(+/- paclitaxel), bleek TAP iets effectiever maar toxischer dan AP. De responskans was 34% -
57%, en de mediane PFS 6-8 mnd, OS 12-15 mnd [60]8]. In 2 studies GOG 209 en JGOG2043,
wordt paclitaxel/carboplatin gerandomiseerd vergeleken met een combinatie van 3 middelen
(paclitaxel, doxorubicine, cisplatin (TAP) in de GOG209) of ten opzichte van docetaxel/ cisplatin
en doxorubicine/cisplatin. Resultaten worden nog afgewacht.
Bij het carcinosarcoom zijn effectieve middelen ifosfamide, cisplatin, en paclitaxel. Adriamycine
lijkt weinig effectief. In de VS wordt de combinatie ifosfamide-paclitaxel veel gebruikt nav een
GOG studie waarbij een verbetering in PFS (5.8 vs 3.6maanden) en OS (13.5 vs 8.4 maanden)
werd gezien tov ifosfamide monotherapie, ten koste van meer toxiciteit [61]. In een aantal fase II
studies werden goede resultaten behaald met paclitaxel/carboplatin, RR 54-69%, PFS 7.6m,
OS 14.7 maanden [62-64] De GOG261 noninferiority studie waarbij paclitaxel/carboplatin wordt
vergeleken met ifosfamide/paclitaxel in uterus- en ovarium carcinosarcomen is momenteel
gaande. Onze voorkeur bij recidief carcinosarcoom gaat uit naar paclitaxel/carboplatin.
37 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
8 Follow up
8.1 Algemeen
Er is veel discussie over de waarde van gynaecologische follow-up bij patiënten met gynaecologische
tumor en er lopen momenteel verschillende studies om de waarde van follow-up bij
endometriumcarcinoom te bepalen.
Na de behandeling krijgt iedere patiënt mondelinge en schriftelijke voorlichting over:
- de periode van herstel na afloop van de behandeling;
- de follow-up;
- over mogelijke symptomen van een recidief;
- de contactnummer(s) waarmee zij bij symptomen snel toegang tot consult en diagnostiek krijgt;
- het hoofdbehandelaarschap dat ligt bij de behandelend gynaecoloog.
Hierbij verdient het aanbeveling de behoefte aan psychosociale, lotgenotencontact en de deelname aan
‘Herstel & Balans’ te inventariseren en zo nodig gericht te verwijzen.
Een follow-up controle bestaat uit:
Anamnese
Lichamelijk onderzoek (vooral geïndiceerd bij klachten) inclusief:
Gynaecologisch/bekkenonderzoek,
Transvaginale echografie
Palperen lymfeklieren hals en liezen.
Routinematig afnemen van vaginatop cytologie is niet aan te bevelen.
Op indicatie wordt de follow-up uitgebreid met CT, MRI, lab (Ca125).
Voor de frequentie van follow-up bezoeken is te overwegen het volgende schema aan te houden:
- Eerste en tweede jaar: controle elke drie tot vier maanden.
- Derde jaar: controle elke vier tot zes maanden.
- Vierde en vijfde jaar: controle elke twaalf maanden.
De follow-up na chemotherapie kan alternerend plaats vinden bij de gynaecoloog en de internist-
oncoloog.
Er kan overwogen worden om bij een patiënt die behandeld is voor endometriumcarcinoom stadium 1a en
1b graad 1 en 2, de follow-up te laten verrichten door de oncologieverpleegkundige die werkzaam is op de
polikliniek gynaecologie. De consulten bij de oncologieverpleegkundige hebben als doel de psychosociale
behoefte te signaleren en ondersteuning te bieden. Tevens wordt problematiek op somatisch gebied
gescreend en verwijst de oncologieverpleegkundige de patiënt zonodig door.
Er vindt dan eenmaal per jaar controle plaats door de gynaecoloog.
Overweeg deelname ENSURE studie voor patiënten met endometriumcarcinoom stadium 1 (FIGO 2009)
met de volgende combinatie van stadium, leeftijd en graad:
a) Stadium 1A, elke leeftijd, graad 1 of 2;
b) Stadium 1B, <60 jaar, graad 1 of 2 zonder LVSI
38 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
8.2 Rol radiotherapeut in de follow-up
De radiotherapeut speelt tevens een rol gedurende de follow-up fase. Daarbij wordt onderscheid gemaakt
in twee categorieën:
- Brachytherapie: patiënt komt zes maanden na het einde van de behandeling voor controle op de
poli bij de radiotherapeut. Deze bepaalt vervolgens of vervolgcontrole bij de radiotherapie nog
langer benodigd is. Doorgaans zal dit niet het geval zijn, aangezien patiënten meestal weinig tot
geen toxiciteit hebben. In dat geval blijft de patiënt vervolgens alleen onder controle van de
gynaecoloog. Zo nodig kan deze de radiotherapeut consulteren bij specifieke vragen.
- Uitwendige bestraling: patiënt staat drie tot vijf jaar onder controle bij de radiotherapeut. De follow
up wordt alternerend uitgevoerd door de radiotherapeut en de gynaecoloog. De frequentie is in
de eerste twee jaar van de follow-up eens per drie maanden. Daarna kan dit worden
teruggebracht naar eens per zes maanden.
Goede communicatie tussen gynaecoloog en radiotherapeut is van groot belang en verdient permanente
aandacht.
Voor verdere procesinformatie: zie onderdeel ‘Follow-up’ in het zorgpad endometriumcarcinoom.
39 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
9 Palliatieve zorg ‘Palliatieve zorg’ wordt omschreven als een benadering die de kwaliteit van leven wil verbeteren
van patiënten en hun naasten, die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening,
door het voorkomen en verlichten van lijden, door middel van vroegtijdige signalering en
zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen van lichamelijke,
psychosociale en spirituele aard [65]. Palliatieve zorg kan vroeg in het ziektebeloop aan de orde
zijn, al dan niet in combinatie met therapieën die levensverlengend zijn (zoals chemotherapie,
hormonale therapie, immunotherapie en radiotherapie). Palliatieve zorg kan ook (medische)
onderzoeken omvatten die nodig zijn om pijnlijke, ziekte gerelateerde complicaties te begrijpen
en te behandelen [65]. Gezien de multidimensionale problematiek lijkt betrokkenheid van een
multidisciplinair consultatief team voor de palliatieve zorg van belang; onderzoek in het
buitenland heeft aangetoond dat inzet van dergelijke teams positief kunnen bijdragen aan de
zorg voor patiënten in de laatste levensfase [66].Tijdige markering van de palliatieve fase is
zeer belangrijk. Verder is goede afstemming en communicatie tussen de betrokken
hulpverleners, juist in deze fase van essentieel belang.
Om palliatieve zorg goed in te kunnen zetten is markering van de start van de palliatieve fase
essentieel. Deze fase breekt aan wanneer duidelijk is dat de onderliggende aandoening
levensbedreigend is. Dit moment kan zich aandienen indien er toenemende symptomen en
klachten zijn, de patiënt niet meer opknapt van bijkomende aandoeningen, er geen verbetering
na eerdere behandelingen optreedt of er zorgen zijn over zijn/haar situatie. Het gesprek kan ook
geïnitieerd worden door de hoofdbehandelaar of andere zorgverleners vanwege signalen of
indicaties wat duidt op een beperkte levensverwachting. De arts kan zichzelf op dat moment de
‘surprise question’ stellen: ‘Zou het mij verbazen als deze patiënt binnen een jaar zou
overlijden?’ Indien deze ontkennend beantwoord wordt, begint volgens de Zorgmodule de
palliatieve fase [65].
Tijdige markering van de palliatieve fase is zeer belangrijk. Verder is goede afstemming en
communicatie tussen de betrokken hulpverleners, juist in deze fase van essentieel belang.
In de palliatieve fase wordt onderscheid gemaakt in de ziektegerichte fase, de symptoom-
gerichte fase en uiteindelijk de stervensfase. Ook de (na)zorg voor nabestaanden en
ondersteuning bij rouw worden als onderdeel van de palliatieve zorg gezien. Tijdens de ziekte-
en symptoomgerichte palliatieve fase staat het streven naar goede kwaliteit van leven centraal.
In de stervensfase verschuift dat naar een zo goed mogelijke kwaliteit van sterven. Over het
algemeen gaat het hier om enkele dagen tot uren voor het overlijden.
40 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
model van Joanne Lynn en David Adamson
Klachten bij de patiënt met endometriumcarcinoom in de palliatieve fase worden behandeld
aan de hand van de palliatieve richtlijnen. Afhankelijk van de klachten, comorbiditeit en wensen
van patiënt kan een behandelplan worden opgesteld. De antitumortherapie zou kunnen bestaan
uit chemotherapie, hormonale therapie, chirurgie of radiotherapie. Zie paragraaf 7.6 voor de
systemische behandelingsopties.
41 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
10 Bijzondere patiëntgroepen Dit hoofdstuk beschrijft een aantal onderwerpen die niet specifiek zijn voor laag- of hooggradig
endometriumcarcinoom, maar te maken hebben met specifiek te onderscheiden
patiëntgroepen: patiënten met kinderwens, de obese patiente en de oudere patiente.
10.1 De patiënt met kinderwens
De ‘standaard’ behandeling van endometriumcarcinoom betekent voor de patiënt met een
kinderwens een definitieve sterilisatie. Een alternatief voor chirurgie zou hormonale behandeling
met progestativa gecombineerd met histologische controles kunnen zijn, zoals weergegeven in
het onderstaande protocol:
Protocol conservatieve behandeling endometriumcarcinoom bij patiënten met kinderwens
M.D.J.M. van Gent, Dr. M.J. Kagie, Prof. Dr. J.B. Trimbos (juli 2014)
Achtergrond
Endometriumcarcinoom is het meest voorkomende carcinoom van de tractus genitalis van de vrouw in
veel westerse landen. Het is de vierde meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen na borst-, long-
en colorectale kanker.1,2
De incidentie van endometriumcarcinoom is 20 per 100.000. 4 % van de
patiënten is jonger dan 40 jaar.3 Dat betekent dat in Nederland ongeveer 56 patiënten per jaar in de
fertiele levensfase worden gediagnosticeerd met endometriumcarcinoom.4 Hoge BMI en verminderde
fysieke activiteit verhogen de kans op het ontstaan van endometriumcarcinoom.5 Aangezien de
gemiddelde BMI de komende jaren zal stijgen, zal ook de incidentie van fertiele vrouwen met
endometriumcarcinoom stijgen.6 Overgewicht zorgt voor insulineresistentie, overmatige androgeen
productie door de ovaria, anovulatie en chronisch progesteron tekort.7 De meeste vrouwen in de fertiele
levensfase presenteren zich met een type 1, laaggradig, endometrioid type adenocarcinoom, deze
ontstaat vanuit de achtergrond van endometriumhyperplasie en langdurige oestrogeen stimulatie zonder
tegenwerking van voldoende progestageen.8 Dit type gedraagt zich minder agressief dan het type 2
endometriumcarcinoom wat vooral bij post menopausale vrouwen voorkomt. 9-11
De standaard
behandeling van stadium I endometriumcarcinoom is uterusextirpatie met bilaterale adnexextirpatie.12
Voor patiënten met kinderwens betekent dit definitieve sterilisatie. Een alternatief voor chirurgie zou
hormonale behandeling met progestativa kunnen zijn. Er zijn meerdere studies die hebben gekeken naar
de effectiviteit en veiligheid van deze behandelmethode.10,11,13-19
Respons-recidief
Hormonale therapie met behulp van progestativa heeft een goede initiële respons van 76,2% maar er is
een relatief hoge kans op een recidief (32-40,6%), zonder dat dit gevolgen heeft voor de lange termijn
prognose.13,14
Een strikte follow-up met behulp van hysteroscopie met biopten dan wel afname van micro-
curettement is noodzakelijk.20
Risico-inschatting
Hormonale therapie dient alleen te worden voorgesteld bij een laaggradig, laag stadium
endometriumcarcinoom. Het endometriumcarcinoom wordt pathologisch gestadieerd. Om pre-operatief
een zo accuraat mogelijke inschatting te kunnen maken van het stadium waarin de ziekte zich bevindt,
dienen een transvaginale echografie (TVE) en een MRI met contrast te worden verricht.21
Men kan
overwegen een diagnostische laparoscopie te verrichten in verband met een kans van 4,3% op een
42 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
simultaan optredend ovariumcarcinoom.22
De diagnostiek wordt verricht middels hysteroscopie. Een
afwijkende lesie wordt gereseceerd en er zal tevens een micro-curettement af worden genomen.
Als er geen of juist diffuus afwijkingen te zien zijn, wordt geadviseerd een micro-curettement af te nemen.
Wij adviseren twee afnamen met een tussenpose van 2 weken en centrale revisie van het preparaat.20
Dosering
In de literatuur is gekeken naar de meest effectieve dosering van progestativa. Over het algemeen wordt
gebruik gemaakt van medroxyprogesteron. In een dosis-respons studie van Thigpen23 zijn doseringen
tussen de 200 en 1000 mg per dag vergeleken en bleek de effectiviteit van 200 mg per dag superieur ten
opzichte van 1000 mg per dag met minder bijwerkingen. Er is echter nog geen dosis-respons studie
gedaan met lagere doseringen progestativa dan wel een vergelijkende studie tussen de effectiviteit van
orale progestativa en een intra uterien levonogestrel (LNG) houdend spiraal.24
Protocol Conservatieve behandeling endometriumcarcinoom bij patiënten met kinderwens
Doel van het protocol
Verbeteren veiligheid en effectiviteit van hormonale behandeling van laag stadium, laaggradig
endometriumcarcinoom.
Methode
Uniforme behandeling van een kleine patiëntengroep
Prospectieve registratie data
Plan
Analyse gegevens en optimaliseren individueel gerichte behandelvoorstellen
Inclusie criteria:
Endometriumcarcinoom graad 1 en 2, stadium I
Vrouw in fertiele levensfase (< 40 jaar)
Progesteron receptor positieve tumor
Kinderwens
Informed consent van behandel advies volgens oncoline
Exclusie criteria:
Recidief endometriumcarcinoom
Langdurige hormonale behandeling met progestativa in de voorgeschiedenis
Werkwijze: Flowchart (Figuur 1)
• Hysteroscopie + endometriumsampling, 2 samples afnemen met een tussenpose van 2 weken.
In geval van hysteroscopisch te verwijderen lesie: resectie
• Bepalen progesteronreceptor status. Bepalen CA 125 in serum
• Klinische bepaling stadium en uitsluiten adnexpathologie met behulp van TVE en MRI
• Metastasen op afstand in kaart brengen met behulp van X-thorax
• Verwijzen naar klinisch geneticus
• Centrale revisie PA (LUMC)
• Start medicatie: 1 dd 200 mg medroxyprogesteron, overweeg tegelijktijdig LNG-spiraal
Minimale behandelduur: 1 x 3 maanden behandelkuur + 1 x 3 maanden consolidatiekuur
• Evaluatie endometrium met behulp van hysteroscopie + PA na 3 maanden tenzij eerder klachten.
In geval van hysteroscopisch te verwijderen lesie: resectie
43 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Start conceptie na 2 x negatieve endometriumsampling
Oriënterend fertiliteitonderzoek. Afhankelijk van de resultaten therapie starten
Follow-up: 2x negatieve PA, daarna à 6 mnd hysteroscopie + endometriumsampling gedurende 5
jaar. Daarna jaarlijkse controle
Uterus extirpatie na voltooien gezin
Na zwangerschap indien amenorroe bij borstvoeding: hysteroscopie + PA vanaf 6 mnd post partum,
indien cyclus (stoornissen) of gemengde/flesvoeding, herstart hysteroscopie + PA vanaf 3 mnd post
partum.
Reden om met de behandeling te stoppen:
Als er na 3 cycli van 3 maanden behandeling nog complexe hyperplasie met atypie/endometrioid
intraepithelial neoplasia (EIN) of carcinoom wordt gevonden.
References: zie bijlage B2
Expectatief
Endometriumcarcinoom
2 x PA ≤ graad 2
Stadium 1
Pg Receptor positief
≤ 40 jaar
Informed consent
Conservatieve behandeling • Evt. OFO • Centrale revisie PA • MPA 200 mg/dag + evt LNG IUD • Hysteroscopie + PA à 3 maanden
PA 2x negatief met
tussenpose van 3 maanden.
max. 3 cycli van 3 maanden
Nee
Behandeling fertiliteitstoornis
UE + BSO
Start conceptie
Figuur 1
Standaard behandeling
UE + BSO
44 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
10.2 Patiënt met (morbide) obesitas
Endometriumcarcinomen (met name EEC) komen vaker voor bij vrouwen met adipositas [10].
Adipositas geeft een verhoogde morbiditeit en mortaliteit bij chirurgie en anesthesie.
Literatuuronderzoek laat geen specifieke criteria, bijv. BMI / buikomvang / gewicht, zien
waarboven een patiënte niet geopereerd kan of mag worden. De anesthesie bij patiënten met
adipositas vraagt om specifieke perioperatieve maatregelen. De risico’s zijn aanmerkelijk hoger
in de adipositas 3 en per magna groep:
WHO classificatie adipositas BMI (kg/m2)
Overgewicht 25-29,9
Adipositas 1 30-34,9
Adipositas 2 35-39,9
Adipositas 3 > 40
Adipositas per magna > 45
Morbide obese patiënten worden verdeeld in 2 verschillende types.
1. Het Androide type ( appelvormig-meer gewicht boven middel) heeft een hogere kans op
cardiovasculaire afwijkingen en kans op metabool syndroom (meer intra-abdominaal en
vooral visceraal vet, hypertensie, insuline ongevoeligheid, verhoogde kans op inflammatie
en trombo- embolische processen). De kans op een moeilijke luchtweg en peroperatieve
beademingsproblemen is in deze patiëntengroep eveneens verhoogd.
2. Het Gynaecoide type ( peervormig- meer gewicht beneden de middel) met minder kans op
co-morbiditeit en een kleinere kans op een moeilijke luchtweg en beademingsproblemen.
Terecht wordt vaak gesteld dat bij morbide obesitas alleen deze perifere verdeling niet
voorkomt.
In de huidige situatie worden patiënten met endometrium carcinoom en morbide obesitas,
indien mogelijk en gewenst, in alle ziekenhuizen in de regio geopereerd. Het wordt wenselijk
geacht om op lange termijn in te zetten op het concentreren van deze behandelgroep op één of
meerdere locaties. Dit met het oog op specifieke risico’s voor de patiëntveiligheid en – kwaliteit
en vereiste operatietechnieken en – expertise. Het ziekenhuis waar de obese patiënt wordt
geopereerd, moet in ieder geval toegerust zijn om deze goed te kunnen behandelen. Dit houdt
in dat essentiële materialen aanwezig moeten zijn op de operatiekamer (o.a. juiste
operatietafels, zo zijn er operatietafels die > 350 kg kunnen hebben), apparatuur voor de
moeilijke luchtweg en op de afdeling o.a. grotere bedden, speciale stoelen , tillift en
saturatiebewaking.
Adipositas is geassocieerd met hoge comorbiditeit zoals boven reeds vermeld, er is een
kortere levensverwachting, meer cardiovasculaire afwijkingen, zoals hypertensie en chronisch
hartfalen, meer pulmonale problematiek waaronder OSAS, pulmonale hypertensie en
restrictieve ventilatie stoornissen, meer endocriene afwijkingen zoals Diabetes Mellitus en
dyslipoproteinemie.
De keuze voor een ingreep en het type ingreep, is de verantwoordelijkheid van de gynaecoloog
en anesthesist. Deze keuze wordt ingegeven door: 1) de haalbaarheid en wenselijkheid met
het oog op eventuele complicaties, 2) de draagkracht van de operatietafel en 3) de
instrumenten (zoals de verresnaald, lange laparascopische instrumenten).
45 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Evaluatie Pre Operatief Spreekuur (POS) bij Adipositas:
Evaluatie vindt plaats door de anesthesioloog tijdens de anesthesiologische screening op de
POS. De anesthesioloog inventariseert de risicofactoren en co-morbiditeit, vraagt eventueel een
consult longartsen/ of cardioloog, beoordeelt lab en ECG en probeert de conditie van de patiënt
pre-operatief te optimaliseren. Daarnaast informeert hij/zij de patiënt over de
anesthesietechniek en over de risico’s van de operatie en het postoperatieve beleid (o.a. de
pulmonale risico’s deze zijn hoog: 10-29 %). Een PACU plaats bij patiënten met BMI> 40 wordt
over het algemeen afgesproken.
Of de operatie kan plaatsvinden of niet is met name afhankelijk van de reeds bestaande co-
morbiditeit bij de Obese patiënt. Dit risico is hoger bij BMI> 40, we hanteren geen absolute
grens aan BMI of operatie door kan gaan of niet. Het besluit blijft zodoende een afweging van
winst chirurgie ten opzichte van risico’s per/postoperatief. Daarbij rekening houdend met
eventuele, alternatieve therapie ( radiotherapie) mede daar laparotomie/ positie durante OK
risico vergroot .
Anesthesiebeleid:
Een standaard operatietafel kan belast worden tot 135 kg, speciale operatietafels zijn
ontwikkeld voor de adipeuze patiënt met belastbaarheid ok tafel (225-350kg).
Positie patiënt: indien mogelijk: bovenlijf 30% omhoog ( verbetering van FRC).
Anesthesie: voorkeur gaat uit naar combinatie van locoregionale techniek en algehele
anesthesie. Als onderhoud remifentanyl (minder opioid- geïnduceerde hypoventilatie),
desflurane ( sneller uit vetcompartiment),Cis-atracurium als spierverslapper, (TOF 4/4 > 90%
voor detubatie ivm Post Operative Residual Curarization).
Als aanvulling op de analgesie: overweeg lokale infiltratie (met Naropine 0,75%)
Eventueel kan ketamine worden gegeven.
Op verkoever: patiënt met bovenlijf 30% omhoog positioneren en eventueel CPAP overwegen.
Bewaking postoperatief: de patiënt heeft een 2-4 maal hogere postoperatieve morbiditeit! Bij
BMI> 40 moet de patiënten altijd naar de PACU. Indien overplaatsing naar IC gewenst is
gedurende het postoperatieve traject, kan de MICU een obese patiënt vervoeren.
Tromboseprofylaxe: De VTE profylaxe postoperatief ( 2-4 maal hoger risico op tromboembolisch
event) LMWH toediening wordt geadviseerd binnen 6-12 uur na de ingreep te starten. Bij
patiënten met een BMI > 40 of een gewicht > 190 kg wordt aangeraden 2 maal daags te
doseren in een 25% lagere dosis dan de therapeutische dosis gebaseerd op werkelijk
lichaamsgewicht.
Radiotherapie
Mochten patiënten door overgewicht of comorbiditeit inoperabel zijn, dan is primaire
radiotherapie een overweging als enige behandeling voor laag stadium patiënten [68-70]. In de
prospectieve van Incura (ref) werden 29 patiënten met alleen radiotherapie behandeld wat leidde tot een
10 jaar ziektevrije overleving van 73% voor alle stadia.
Momenteel is radiotherapie op de toestellen binnen het Erasmus MC mogelijk tot een gewicht van 175 kg.
Patiënten worden uitwendig bestraald en zullen hierna brachytherapie krijgen binnen het EMC of met een
speciale applicator in het ARTI in Arnhem.
46 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
Het lijkt raadzaam om de chirurgische behandeling van het endometrium carcinoom bij morbide obesitas
te centreren. Er zal in de regio Zuidwest Nederland worden gekeken welke ziekenhuizen hiervoor in
aanmerking komen.
10.3 De oudere patiënt [71-76]
Ruim 40% van alle kankerpatiënten is ouder dan 70 jaar en dit aantal zal als gevolg van de dubbele
vergrijzing alleen maar toenemen. De laatste jaren is er meer aandacht voor de oncogeriatrie; een
synergie tussen de oncologie en de geriatrie om de oncologische behandelingen zo goed mogelijk af te
stemmen op de specifieke problematiek van de oudere patiënt. Omdat de groep oudere patiënten zeer
heterogeen is; is alleen leeftijd niet voldoende om de keuze voor de behandeling te bepalen. De
uitkomsten van behandeling hangt af van hun zelfredzaamheid, geestelijk en emotioneel functioneren,
bijkomende ziekten, voedingsstatus en de sociale ondersteuning. Men heeft een handvat nodig om goed
in te schatten wie de standaardbehandeling moet krijgen (de vitale oudere patiënt), wie je een aangepast
schema geeft (de kwetsbare oudere patiënt) en wie het beste af is met alleen palliatieve zorg (de fragiele
oudere patiënt).
Een volledig Comprehensive Geriatric Assessment (CGA) is de superieure manier om deze patiënten
goed in kaart te brengen en geschikt te behandelen. Niet alleen somatische en psychische comorbiditeit
worden aan het licht gebracht, maar ook het functioneren en de sociale as is dan duidelijk. En met de uit
de CGA voortkomende individueel behandelplan hebben we haalbare en wenselijke doelen in handen en
dit levert informatie op over de levensverwachting en de verwachte achteruitgang. Deze tijdrovende en
dure methode is niet haalbaar voor iedere oudere oncologische patiënt en is ook niet nodig. De oudere
patiënt die bij de oncoloog terechtkomt is reeds geselecteerd door de huisarts en behoort grofweg tot de
vitalere. Er zijn de laatste jaren verscheidene screeningsmethoden ontwikkeld om de kwetsbare patiënt te
selecteren voor wie een CGA meerwaarde heeft.
Screeningsinstrumenten
De G8, VES-13, Groningen Frailty en de ISAR-HP zijn vaak gebruikte screeningsmethoden en recent
is de Geriatric Navigator ontwikkeld. Op dit moment zijn vele onderzoeken gaande om de meeste
sensitieve en specifieke methode te selecteren.
De G8, met slechts 8 vragen, zal 70 % doorsturen naar de geriater en in de helft van de patiënten
komen geriatrische problemen aan het licht die eerder niet onderkend zijn. Boven 14 punten (14/17)
dient een volledig CGA verricht te worden.
De VES-13 heeft 13 items en indien de score laag is (onder de 3) dient toch een CGA gedaan te
worden als er ook sprake is van cognitieve stoornissen of andere geriatrische syndromen.
De GFI heeft 15 items en indien boven de 4 gescoord wordt kan de patiënt als kwetsbaar worden
gezien en dient een CGA gedaan te worden. De sensitiviteit is 76% en specificiteit is 73%.
De ISAR-HP is de makkelijkste hanteerbare instrument, met slechts 4 items, en is gevalideerd om
risicovolle patiënten te identificeren. De waarde voor de oncologie is nog niet bewezen; wordt nu
vooral gebruikt bij acuut opgenomen ouderen.
De Geriatric Navigator is ontwikkeld door Gerionne (stichting Geriatrische Oncologie in Nederland) en
wordt nu doorontwikkeld. Onduidelijk is het nog of deze methode een volledige CGA kan vervangen; voor
een screening is deze methode tijdrovend (30 min).
47 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
Indien de patiënt bij de bovenstaande screenings-methoden positief wordt gescreend, zal er een CGA
gedaan moeten worden gedaan. Afhankelijk van de aanwezige geriaters kan dit in verschillende settings
gedaan worden.
Multidisciplinair overleg
Na een CGA dient idealiter een multidisciplinair overleg plaats te vinden over de behandeling en in welke
vorm dit gegoten moet worden. Bijvoorbeeld: soort setting, preventieve maatregelen zoals dieetvoeding,
fysiotherapie en delier-preventie en er wordt in vroeg stadium aandacht besteedt aan de nazorg. De
aanwezigheid van een geriater bij bespreking van kwetsbare ouderen in het MDO heeft meerwaarde en
zou in elk ziekenhuis gefaciliteerd moeten worden.
Waar moet men vooral op letten bij ouderen die opgenomen worden in het ziekenhuis? Dit is
weergegeven in de praktijkgids “Kwetsbare ouderen van VMS”. Elk ziekenhuis kent inmiddels deze
screeningsmethode die de vier belangrijkste domeinen van kwetsbaarheid aan bod laat komen: delier,
vallen, ondervoeding en functieverlies. Belangrijk is dat deze groep patiënten de voorkoombare
complicaties niet krijgen tijdens de opname, met voordelen voor opnameduur, terugkeer naar de
thuissituatie en vooral kwaliteit van leven. Er dient actief beleid gevoerd te worden op moment van
binnenkomst door het gehele team, die hun taken kennen in dit proces.
Toekomstbeeld is het geriatrisch oncologisch zorgpad; een gestandaardiseerde wijze met geriatrische
aandachtspunten en geriatrische screening op gerichte momenten. De informatie die hiermee verkregen
wordt, kan gebruikt worden in de besluitvorming tijdens het multidisciplinair overleg om tot een optimaal
behandelplan te komen. Geriatrische interventies kunnen al in een vroeg stadium ingezet worden. Doelen
van het project zijn: bewustwording van de specifieke geriatrische karakteristieken van de oudere
oncologie-patiënt vergroten bij de oncologische behandelaars.
48 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
11 Lopende studies
11.1 PORTEC IV
Gerandomiseerde fase III studie waarin vaginale brachytherapie (twee doseringsschema’s: 21
or 15 Gy HDR in 3 fracties) wordt vergeleken met observatie na chirurgie bij patiënten met
endometrium carcinoom met een high-intermediate risicoprofiel. Primaire uitkomstmaat:
vaginaal recidief
Inclusion criteria:
Histologically confirmed endometrioid type endometrial carcinoma, FIGO 2009 stage I, with
one of the following combinations of substage, age, and grade:
1. Stage IA, any age and grade 3 without lymph-vascular space invasion (LVSI)
2. Stage IB, age 60 years or older and grade 1 or 2
3. Stage IB, any age, grade 1-2 with documented LVSI
Surgery consisted of Total Abdominal or Laparoscopic Hysterectomy and Bilateral
Salpingo-oophorectomy (TH-BSO)
WHO-performance status 0-2
Written informed consent
Exclusion criteria:
Any other stage and type of endometrial carcinoma
Histological types papillary serous carcinoma or clear cell carcinoma
Uterine sarcoma (including carcinosarcoma)
Previous malignancy (except for non-melanomatous skin cancer) < 5 yrs
Previous pelvic radiotherapy
Interval between the operation and start of radiotherapy exceeding 8 weeks
11.2 ENTOG/EORTC55102
Gerandomiseerde fase III studie waarin chemotherapie vergeleken wordt met observatie bij
patiënten met stadium I-II medium of high risk lymfeklier-negatieve endometriumcarcinoom.
Primaire uitkomstmaat: overall survival.
- Inclusiecriteria
Alleen lymfeklier-negatieve patiënten komen in aanmerking: Histologisch bevestigd
endometriumcarcinoom zonder macroscopische residuele tumor na primaire chirurgie en
lymfeklier-negatieve ziekte, met een van de volgende postoperatieve FIGO 2009 stadia en
graden:
1. Stadium I graad 3 endometrioid adenocarcinoom
2. Stadium II endometrioid adenocarcinoom
3. Stadium I en II type 2 histologie (clear cel, sereus, plaveiselcelcarcinoom of
ongedifferentieerd carcinoom). Carcinosarcoom is uitgesloten van inclusie.
Voorafgaande therapie:
1. De patiënten hebben hysterectomie ondergaan (totale abdominale hysterectomie,
radicale hysterectomie, laparoscopische of robot hysterectomie) en bilaterale
salpingo-ooforectomie (BSO) en pelviene lymfadenectomie (LND)
2. Lymfeklierverwijdering: minimaal 12 pelviene klieren (6 aan elke kant) moeten
verwijderd zijn. Para-aortale lymfeklierverwijdering is optioneel
49 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
3. Omentectomie sterk aanbevolen bij clear cel, sereus of ongedifferentieerd
carcinoom
4. Chirurgie uitgevoerd binnen de 10 weken voor de randomisering. Indien de datums
van de hysterectomie en de lymfeklierdissectie verschillen, rekent men 10 weken
vanaf de laatste chirurgie en mag de kloof tussen de twee ingrepen niet groter zijn
dan 8 weken.
11.3 GCIG Lymphadenectomy for high risk endometrial cancer (STATEC studie)
Non-inferiority studie bij tij type 2 endometrium carcinoom waarin de waarde van
bekkenklierdissectie wordt onderzocht. Randomiseren tussen lymfeklierdissectie en geen
lymfeklierdissectie. Bij klierpositieve patiënten en bij patiënten die geen kliersampling hebben
gehad: Chemotherapie en radiotherapie versus chemotherapie alleen. Patiënten die
lymfekliernegatief zijn krijgen alleen brachytherapie. Er is nog geen definitief protocol.
11.4 PAZEC studie met pazopanib
Pazopanib bij recidief endometriumcarcinoom: open label studie in patiënten met recidief of
lokaal inoperabele endometrium carcinoom. In de fase II PAZEC studie, die in Nederland via
de DGOG onder andere in het AMC en LUMC loopt, wordt pazopanib onderzocht als 2e lijn
therapie bij het recidief endometriumcarcinoom.
11.5 Clear cell studie met nintedanib
Voor patiënten met een recidief clear cell endometriumcarcinoom of clear cell ovariumarcinoom,
gaat de studie met Nintedanib van start (Scottish/ EORTC1212 studie) in het AMC als landelijk
centrum.
11.6 ZOPTEC studie
Studie loopt onder andere in het AMC, voor endometriumcarcinoom na maximaal 1 lijn
chemotherapie.
11.7 ENSURE
Dit is een studie die kijkt naar minder frequente follow-up bij patiënten met een endometrium-
carcinoom. Patiënten met endometriumcarcinoom zonder indicatie voor adjuvante therapie
worden gerandomiseerd tussen het standaard follow-up schema en een schema met minder
frequente controles. Inclusie in Ensure is mogelijk voor patiënten met endometriumcarcinoom
stadium 1 (FIGO 2009) met de volgende combinatie van stadium, leeftijd en graad:
11.8 Stadium 1A, elke leeftijd, graad 1 of 2;
11.9 b. Stadium 1B, <60 jaar, graad 1 of 2 zonder LVSI
Meer informatie http://www.iknlzuid.nl/nieuws/index.php?id=8072.
50 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
B1 Literatuurlijst 1. Endometriumcarcinoom. Epidemiologie en Etiologie. 2011 [cited 2014 20-03-2014]; Available
from: http://www.oncoline.nl/endometriumcarcinoom.
2. Bokhman, J.V., Two pathogenetic types of endometrial carcinoma. Gynecol Oncol, 1983. 15(1):
p. 10-7.
3. Creutzberg, C.L., et al., Fifteen-year radiotherapy outcomes of the randomized PORTEC-1 trial
for endometrial carcinoma. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 2011. 81(4): p. e631-8.
4. Keys, H.M., et al., A phase III trial of surgery with or without adjunctive external pelvic radiation
therapy in intermediate risk endometrial adenocarcinoma: a Gynecologic Oncology Group study.
Gynecol Oncol, 2004. 92(3): p. 744-51.
5. Smit VTHBM, et al., Molculaire pathologie van het endometriumcarcinoom: kansen voor
verbetering van diagnostiek en behandeling. Ned Tijdschr Oncologie, 2013. 10(6): p. 219-225.
6. Bhaskaran, K., et al., Body-mass index and risk of 22 specific cancers: a population-based cohort
study of 5.24 million UK adults. Lancet, 2014.
7. Johnson, N. and P. Cornes, Survival and recurrent disease after postoperative radiotherapy for
early endometrial cancer: systematic review and meta-analysis. BJOG, 2007. 114(11): p. 1313-
20.
8. Kong, A., et al., Adjuvant radiotherapy for stage I endometrial cancer. Cochrane Database Syst
Rev, 2012. 4: p. CD003916.
9. Kong, A., et al., Adjuvant radiotherapy for stage I endometrial cancer: systematic review and
meta-analysis. Ann Oncol, 2007. 18(10): p. 1595-604.
10. Nout, R.A., et al., Quality of life after pelvic radiotherapy or vaginal brachytherapy for endometrial
cancer: first results of the randomized PORTEC-2 trial. J Clin Oncol, 2009. 27(21): p. 3547-56.
11. Nout, R.A., et al., Vaginal brachytherapy versus pelvic external beam radiotherapy for patients
with endometrial cancer of high-intermediate risk (PORTEC-2): an open-label, non-inferiority,
randomised trial. Lancet, 2010. 375(9717): p. 816-23.
12. Carey, M.S., et al., Systematic review of systemic therapy for advanced or recurrent endometrial
cancer. Gynecol Oncol, 2006. 101(1): p. 158-67.
13. Decruze, S.B. and J.A. Green, Hormone therapy in advanced and recurrent endometrial cancer:
a systematic review. Int J Gynecol Cancer, 2007. 17(5): p. 964-78.
14. Kitchener H, et al., Efficacy of systematic pelvic lymphadenectomy in endometrial cancer (MRC
ASTEC trial): a randomised study. Lancet, 2009. 373(9658): p. 125-36.
15. Benedetti Panici, P., et al., Systematic pelvic lymphadenectomy vs. no lymphadenectomy in
early-stage endometrial carcinoma: randomized clinical trial. J Natl Cancer Inst, 2008. 100(23): p.
1707-16.
16. Kim, H.S., et al., Systematic lymphadenectomy for survival in patients with endometrial cancer: a
meta-analysis. Jpn J Clin Oncol, 2012. 42(5): p. 405-12.
17. Wright, J.D., et al., Optimizing the management of stage II endometrial cancer: the role of radical
hysterectomy and radiation. Am J Obstet Gynecol, 2009. 200(4): p. 419 e1-7.
18. Clayton Smith, D., O. Kenneth Macdonald, and D.K. Gaffney, The impact of adjuvant radiation
therapy on survival in women with uterine carcinosarcoma. Radiother Oncol, 2008. 88(2): p. 227-
32.
19. Nemani, D., et al., Assessing the effects of lymphadenectomy and radiation therapy in patients
with uterine carcinosarcoma: a SEER analysis. Gynecol Oncol, 2008. 111(1): p. 82-8.
20. Randall, M.E., et al., Randomized phase III trial of whole-abdominal irradiation versus doxorubicin
and cisplatin chemotherapy in advanced endometrial carcinoma: a Gynecologic Oncology Group
Study. J Clin Oncol, 2006. 24(1): p. 36-44.
21. Maggi, R., et al., Adjuvant chemotherapy vs radiotherapy in high-risk endometrial carcinoma:
results of a randomised trial. Br J Cancer, 2006. 95(3): p. 266-71.
51 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
22. Susumu, N., et al., Randomized phase III trial of pelvic radiotherapy versus cisplatin-based
combined chemotherapy in patients with intermediate- and high-risk endometrial cancer: a
Japanese Gynecologic Oncology Group study. Gynecol Oncol, 2008. 108(1): p. 226-33.
23. Hogberg, T., et al., Sequential adjuvant chemotherapy and radiotherapy in endometrial cancer--
results from two randomised studies. Eur J Cancer, 2010. 46(13): p. 2422-31.
24. Kuoppala, T., et al., Surgically staged high-risk endometrial cancer: randomized study of adjuvant
radiotherapy alone vs. sequential chemo-radiotherapy. Gynecol Oncol, 2008. 110(2): p. 190-5.
25. Johnson, N., et al., Adjuvant chemotherapy for endometrial cancer after hysterectomy. Cochrane
Database Syst Rev, 2011(10): p. CD003175.
26. Galaal, K., et al., Laparoscopy versus laparotomy for the management of early stage endometrial
cancer. Cochrane Database Syst Rev, 2012. 9: p. CD006655.
27. Garg, G., et al., Ovarian and uterine carcinosarcomas: a comparative analysis of prognostic
variables and survival outcomes. Int J Gynecol Cancer, 2010. 20(5): p. 888-94.
28. Oncoline. Sarcoom en carcinosarcoom van de uterus. 2010; Available from:
http://www.oncoline.nl/sarcoom-en-carcinosarcoom-van-de-uterus.
29. Berton-Rigaud D. and Devoussoux M., Uterine and ovarian carcinosarcoma. GCIG consensus
review, 2013.
30. Vorgias, G. and S. Fotiou, The role of lymphadenectomy in uterine carcinosarcomas (malignant
mixed mullerian tumours): a critical literature review. Arch Gynecol Obstet, 2010. 282(6): p. 659-
64.
31. Sagae S, et al., Uterine Serous carcinoma. 2013.
32. Sartori, E., et al., Carcinosarcoma of the uterus: a clinicopathological multicenter CTF study.
Gynecol Oncol, 1997. 67(1): p. 70-5.
33. Temkin, S.M., et al., Early-stage carcinosarcoma of the uterus: the significance of lymph node
count. Int J Gynecol Cancer, 2007. 17(1): p. 215-9.
34. Wolfson, A.H., et al., A gynecologic oncology group randomized phase III trial of whole abdominal
irradiation (WAI) vs. cisplatin-ifosfamide and mesna (CIM) as post-surgical therapy in stage I-IV
carcinosarcoma (CS) of the uterus. Gynecol Oncol, 2007. 107(2): p. 177-85.
35. Galaal, K., et al., Adjuvant radiotherapy and/or chemotherapy after surgery for uterine
carcinosarcoma. Cochrane Database Syst Rev, 2013. 2: p. CD006812.
36. Growdon, W.B., et al., Prognostic determinants in patients with stage I uterine papillary serous
carcinoma: a 15-year multi-institutional review. Int J Gynecol Cancer, 2012. 22(3): p. 417-24.
37. Rauh-Hain, J.A., et al., Prognostic determinants in patients with stage IIIC and IV uterine papillary
serous carcinoma. Gynecol Oncol, 2010. 119(2): p. 299-304.
38. Kelly, M.G., et al., Improved survival in surgical stage I patients with uterine papillary serous
carcinoma (UPSC) treated with adjuvant platinum-based chemotherapy. Gynecol Oncol, 2005.
98(3): p. 353-9.
39. Huh, W.K., et al., Uterine papillary serous carcinoma: comparisons of outcomes in surgical Stage
I patients with and without adjuvant therapy. Gynecol Oncol, 2003. 91(3): p. 470-5.
40. Fader, A.N., et al., Stage II uterine papillary serous carcinoma: Carboplatin/paclitaxel
chemotherapy improves recurrence and survival outcomes. Gynecol Oncol, 2009. 112(3): p. 558-
62.
41. Viswanathan, A.N., et al., The importance of chemotherapy and radiation in uterine papillary
serous carcinoma. Gynecol Oncol, 2011. 123(3): p. 542-7.
42. Martin, J.D., B. Gilks, and P. Lim, Papillary serous carcinoma--a less radio-sensitive subtype of
endometrial cancer. Gynecol Oncol, 2005. 98(2): p. 299-303.
43. Barney, B.M., et al., The role of vaginal brachytherapy in the treatment of surgical stage I papillary
serous or clear cell endometrial cancer. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 2013. 85(1): p. 109-15.
44. Kiess, A.P., et al., Five-year outcomes of adjuvant carboplatin/paclitaxel chemotherapy and
intravaginal radiation for stage I-II papillary serous endometrial cancer. Gynecol Oncol, 2012.
127(2): p. 321-5.
52 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
45. Desai, N.B., et al., Patterns of relapse in stage I-II uterine papillary serous carcinoma treated with
adjuvant intravaginal radiation (IVRT) with or without chemotherapy. Gynecol Oncol, 2013.
131(3): p. 604-8.
46. Robbins, J.R., et al., Clinical outcomes of adjuvant chemotherapy and vaginal brachytherapy with
or without pelvic radiation for surgical stage I-II uterine serous carcinoma. Eur J Gynaecol Oncol,
2012. 33(5): p. 449-54.
47. Sutton, G., et al., Adjuvant whole abdominal irradiation in clinical stages I and II papillary serous
or clear cell carcinoma of the endometrium: a phase II study of the Gynecologic Oncology Group.
Gynecol Oncol, 2006. 100(2): p. 349-54.
48. Kwon, J., I. Ackerman, and E. Franssen, The role of abdominal-pelvic radiotherapy in the
management of uterine papillary serous carcinoma. International Journal of Radiation Oncology
Biology Physics, 2004. 59(5): p. 1439-1445.
49. Lim, P., et al., Early stage uterine papillary serous carcinoma of the endometrium: effect of
adjuvant whole abdominal radiotherapy and pathologic parameters on outcome. Cancer, 2001.
91(4): p. 752-7.
50. Hasegawa K, Ysuda M, and Fujiwara K, Clear Cell Carcinoma of the Uterine Corpus and cervix,
GCIC consensus review. 2013.
51. Thomas M, et al., Surgical management and adjuvant therapy for patients with uterine clear cell
carcinoma: A multi-institutional review. Gyn Oncol, 2008. 108: p. 293-297.
52. Batchelor, E.C., et al., The role of radiotherapy in the management of resected uterine papillary
serous and clear cell carcinoma. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol, 2008. 141(2): p. 163-8.
53. Craighead, P.S., et al., Management of aggressive histologic variants of endometrial carcinoma
at the Tom Baker Cancer Centre between 1984 and 1994. Gynecol Oncol, 2000. 77(2): p. 248-
53.
54. Murphy, K.T., et al., Outcome and patterns of failure in pathologic stages I-IV clear-cell carcinoma
of the endometrium: implications for adjuvant radiation therapy. Int J Radiat Oncol Biol Phys,
2003. 55(5): p. 1272-6.
55. DuBeshter, B., et al., High-dose rate brachytherapy for Stage I/II papillary serous or clear cell
endometrial cancer. Gynecol Oncol, 2004. 94(2): p. 383-6.
56. Varughese, J., et al., Clear cell cancer of the uterine corpus: the association of clinicopathologic
parameters and treatment on disease progression. J Oncol, 2011. 2011: p. 628084.
57. Townamchai, K., et al., Vaginal brachytherapy for early stage uterine papillary serous and clear
cell endometrial cancer. Gynecol Oncol, 2013. 129(1): p. 18-21.
58. Turner, B.C., et al., Effective treatment of stage I uterine papillary serous carcinoma with high
dose-rate vaginal apex radiation (192Ir) and chemotherapy. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 1998.
40(1): p. 77-84.
59. PORTEC-3 Nieuwsbrief 9 - NL appendix 20-11-2013
60. Fleming, G.F., et al., Phase III trial of doxorubicin plus cisplatin with or without paclitaxel plus
filgrastim in advanced endometrial carcinoma: a Gynecologic Oncology Group Study. J Clin
Oncol, 2004. 22(11): p. 2159-66.
61. Homesley, H.D., et al., Phase III trial of ifosfamide with or without paclitaxel in advanced uterine
carcinosarcoma: a Gynecologic Oncology Group Study. J Clin Oncol, 2007. 25(5): p. 526-31.
62. Hoskins, P.J., et al., Carboplatin plus paclitaxel for advanced or recurrent uterine malignant mixed
mullerian tumors. The British Columbia Cancer Agency experience. Gynecol Oncol, 2008. 108(1):
p. 58-62.
63. Lacour, R.A., et al., A phase II trial of paclitaxel and carboplatin in women with advanced or
recurrent uterine carcinosarcoma. Int J Gynecol Cancer, 2011. 21(3): p. 517-22.
64. Powell, M.A., et al., Phase II evaluation of paclitaxel and carboplatin in the treatment of
carcinosarcoma of the uterus: a Gynecologic Oncology Group study. J Clin Oncol, 2010. 28(16):
p. 2727-31.
65. Zorg, Z.P., Concept Zorgmodule Palliatieve Zorg. 2013.
53 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
54 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Nederland, 13 november 2014
B2 References conservatieve behandeling
endometriumcarcinoom bij patiënten met kinderwens 1 Siegel R, Ma J, Zou Z, Jemal A. Cancer statistics, 2014. CA Cancer J Clin. 2014;64:9-29.
2 Parkin DM, Bray F, Ferlay J, Pisani P. Global cancer statistics, 2002. CA Cancer J Clin.
2005;55:74-108.
3 Lee NK, Cheung MK, Shin JY, Husain A, Teng NN, Berek JS, et al. Prognostic factors for uterine
cancer in reproductive-aged women. Obstet Gynecol. 2007;109:655-62.
4 Treffers. Obstetrie en gynaecologie. 2e herziene druk, 672.; 1995.
5 Schouten LJ, Goldbohm RA, van den Brandt PA. Anthropometry, physical activity, and
endometrial cancer risk: results from the Netherlands cohort study. Int J Gynecol Cancer. 2006;16
Suppl 2:492.
6 Renehan AG, Soerjomataram I, Leitzmann MF. Interpreting the epidemiological evidence linking
obesity and cancer: A framework for population-attributable risk estimations in Europe. Eur J
Cancer. 2010;46:2581-92.
7 Amant F, Moerman P, Neven P, Timmerman D, Van LE, Vergote I. Endometrial cancer. Lancet.
2005;366:491-505.
8 Bokhman JV. Two pathogenetic types of endometrial carcinoma. Gynecol Oncol. 1983;15:10-7.
9 Boing C and Kimmig R. Fertility-preserving treatment in young women with endometrial cancer.
Gynakol.Geburtshilfliche Rundsch. 2006;46:25-33.
10 Ramirez PT, Frumovitz M, Bodurka DC, Sun CC, Levenback C. Hormonal therapy for the
management of grade 1 endometrial adenocarcinoma: a literature review. Gynecol Oncol.
2004;95:133-8.
11 Niwa K, Tagami K, Lian Z, Onogi K, Mori H, Tamaya T. Outcome of fertility-preserving treatment
in young women with endometrial carcinomas. BJOG. 2005;112:317-20.
12 oncoline. 1-7-2014.
13 van Gent MDJM, Kagie MJ, Trimbos JB. No surgery for Low-Grade Endometrial Cancer in
Women with a Desirre to Preserve Fertility. Journal of gynecologic Surgery. 2012;28:389-98.
14 Gallos ID, Yap J, Rajkhowa M, Luesley DM, Coomarasamy A, Gupta JK. Regression, relapse,
and live birth rates with fertility-sparing therapy for endometrial cancer and atypical complex
endometrial hyperplasia: a systematic review and metaanalysis. Am J Obstet Gynecol.
2012;207:266-12.
15 Yamazawa K, Hirai M, Fujito A, Nishi H, Terauchi F, Ishikura H, et al. Fertility-preserving
treatment with progestin, and pathological criteria to predict responses, in young women with
endometrial cancer. Hum Reprod. 2007;22:1953-8.
16 Simpson AN, Feigenberg T, Clarke BA, Gien LT, Ismiil N, Laframboise S, et al. Fertility sparing
treatment of complex atypical hyperplasia and low grade endometrial cancer using oral progestin.
Gynecol Oncol. 2014;133:229-33.
17 Gotlieb WH, Beiner ME, Shalmon B, Korach Y, Segal Y, Zmira N, et al. Outcome of fertility-
sparing treatment with progestins in young patients with endometrial cancer. Obstet Gynecol.
2003;102:718-25.
18 Ota T, Yoshida M, Kimura M, Kinoshita K. Clinicopathologic study of uterine endometrial
carcinoma in young women aged 40 years and younger. Int J Gynecol Cancer. 2005;15:657-62.
19 Ushijima K, Yahata H, Yoshikawa H, Konishi I, Yasugi T, Saito T, et al. Multicenter phase II study
of fertility-sparing treatment with medroxyprogesterone acetate for endometrial carcinoma and
atypical hyperplasia in young women. J Clin Oncol. 2007;25:2798-803.
55 Medisch protocol bij regionaal zorgpad endometriumcarcinoom | Richtlijnen voor onderzoek en behandeling | © IKNL regio Zuidwest
Fout! Geen tekst met de opgegeven stijl in het document. | © IKNL IKNL regio Zuidwest Nederland, 13 november 2014
20 Larson DM, Johnson KK, Broste SK, Krawisz BR, Kresl JJ. Comparison of D&C and office
endometrial biopsy in predicting final histopathologic grade in endometrial cancer. Obstet
Gynecol. 1995;86:38-42.
21 Creasman WT, Morrow CP, Bundy BN, Homesley HD, Graham JE, Heller PB. Surgical pathologic
spread patterns of endometrial cancer. A Gynecologic Oncology Group Study. Cancer.
1987;60:2035-41.
22 Song T, Seong SJ, Bae DS, Suh DH, Kim DY, Lee KH, et al. Synchronous primary cancers of the
endometrium and ovary in young women: a Korean Gynecologic Oncology Group Study. Gynecol
Oncol. 2013;131:624-8.
23 Thigpen JT, Brady MF, Alvarez RD, Adelson MD, Homesley HD, Manetta A, et al. Oral
medroxyprogesterone acetate in the treatment of advanced or recurrent endometrial carcinoma: a
dose-response study by the Gynecologic Oncology Group. J Clin Oncol. 1999;17:1736-44.
24 Wheeler DT, Bristow RE, Kurman RJ. Histologic alterations in endometrial hyperplasia and well-
differentiated carcinoma treated with progestins. Am J Surg Pathol. 2007;31:988-98.