media.scholieren.net€¦ · Web viewLeerdocument biologie H3 & H4. H3. 3.1. Er zijn verschillende...

33
Leerdocument biologie H3 & H4 H3 3.1 - Er zijn verschillende organisatieniveaus: molecuul, organel, cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel, organisme, populatie, ecosysteem en systeem aarde - Het kleinste niveau met alle levenskenmerken is het organisatieniveau van de cel - Cellen bestaan uit grondplasma en organellen, omgeven door een celmembraan - Het grondplasma van eukaryoten bevat een groot aantal organellen - De regeling van cel processen gebeurt met behulp van DNA - De cel maakt RNA-kopieën van de DNA-code. Ribosomen maken met behulp van de code eiwitten. - Binnen de cel gaat transport van eiwitten voornamelijk via het endoplasmatisch reticulum (ER) en het Golgi-systeem. - Mitochondriën leveren de energie voor de processen in de cel 3.2 - DNA bevat de suiker deoxyribose. Het DNA-molecuul is een dubbele streng - DNA bevat de stikstofbasen A,C,G en T. de volgorde van de basen vormt de code voor het maken van eiwitten - De groep stikstofbasen in het DNA, die samen de code vormen voor het maken van één eiwit is een gen. - RNA is een afschrift van DNA en brengt de code van de kern naar de ribosomen. - RNA bevat de suiker ribose in plaats van deoxiribose en de stikstofbase U in plaats van T en RNA bestaat uit één streng - Een ribosoom start het aflezen van het RNA met het startcodon AUG. Een stopcodon bepaalt wanneer het ribosoom stopt. - Een verandering in de DNA-code is een mutatie. - Mensen kunnen het DNA van organismen veranderen. Dit is genetische modificatie.

Transcript of media.scholieren.net€¦ · Web viewLeerdocument biologie H3 & H4. H3. 3.1. Er zijn verschillende...

Leerdocument biologie H3 & H4

H33.1

- Er zijn verschillende organisatieniveaus: molecuul, organel, cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel, organisme, populatie, ecosysteem en systeem aarde

- Het kleinste niveau met alle levenskenmerken is het organisatieniveau van de cel- Cellen bestaan uit grondplasma en organellen, omgeven door een celmembraan - Het grondplasma van eukaryoten bevat een groot aantal organellen- De regeling van cel processen gebeurt met behulp van DNA- De cel maakt RNA-kopieën van de DNA-code. Ribosomen maken met behulp van de

code eiwitten.- Binnen de cel gaat transport van eiwitten voornamelijk via het endoplasmatisch reticulum

(ER) en het Golgi-systeem.- Mitochondriën leveren de energie voor de processen in de cel

3.2

- DNA bevat de suiker deoxyribose. Het DNA-molecuul is een dubbele streng- DNA bevat de stikstofbasen A,C,G en T. de volgorde van de basen vormt de code voor

het maken van eiwitten- De groep stikstofbasen in het DNA, die samen de code vormen voor het maken van één

eiwit is een gen.- RNA is een afschrift van DNA en brengt de code van de kern naar de ribosomen.- RNA bevat de suiker ribose in plaats van deoxiribose en de stikstofbase U in plaats van T

en RNA bestaat uit één streng- Een ribosoom start het aflezen van het RNA met het startcodon AUG. Een stopcodon

bepaalt wanneer het ribosoom stopt.- Een verandering in de DNA-code is een mutatie.- Mensen kunnen het DNA van organismen veranderen. Dit is genetische modificatie.- Een celcyclus beschrijft de verschillende fasen uit het leven van een cel: ontstaan, groei,

verbreiding op deling en deling. Na een deling kan een dochtercel specialiseren of een nieuwe celcyclus ingaan.

- Tijdens de S-fase van een celcyclus verdubbelt het DNA- In de mitose (M-fase) ontstaan twee celkernen, ieder met de volledige DNA-code.

Daarna deelt de cel.

3.3

- Om niet te beschadigen, is het DNA van eukaryoten rond eiwitten gewikkeld. Zo’n DNA-molecuul met eiwitten heet een chromosoom.

- Tijdens de mitose (M-fase) rollen de chromosomen zich op. Ze komen in het midden van de cel te liggen.

- Trekdraden van eiwitten splitsen de beide chromatiden van de chromosomen

- Een tumor ontstaat als celdeling ongecontroleerd plaatsvindt. Bij kwaadaardige tumoren spreken we van kanker.

3.4

- Prokaryoten (bijvoorbeeld bacteriën) bezitten geen kern: hun DNA ligt los in het cytoplasma.

- Schimmelcellen en plantencellen bezitten een celwand en alle organellen die ook bij dierlijke cellen voorkomen. schimmelcellen hebben een vacuole, plantencellen hebben plastiden en een vacuole.

3.5

- Bij een transplantatie vervangen artsen weefsels en organen van een patiënt door die van een donor.

- Uit stamcellen proberen artsen kunstmatig weefsels en organen te maken.- Met behulp van genetische modificatie van bacteriën kunnen artsen medicijnen

maken. dit gebeurt in de moderne biotechnologie.

Cel opbouw

Verschillen RNA en DNA1. DNA heeft een dubbele streng, RNA heeft een enkele streng2. Bij DNA staat tegenover de A de T, RNA heeft geen T dus gebruikt U3. DNA heeft de suiker deoxyribose, RNA heeft riboseMitose en meioseMitose: 1. Profase = begin mitose. DNA rolt op in chromosomen. Centriolen (spoel, draad van de centriool) trekken naar een pool.

2. Promefase. Kernmembraan valt uit elkaar. Vezels van de spoelen gaan aan de chromatiden zitten.3. Metafase. Equatoriaalvlak = een soort evenaar. Centromeer van elke chromosoom ligt op die ‘evenaar’.4. Anafase. Spoelfiguren trekken chromatiden uit elkaar naar de pool van de cel. 5. Telofase. Dochtercellen krijgen vorm. Spoelfiguren verdwijnen, kernmembraan wordt hersteld. Chromosomen raken minder opgerold.

Meisose:

Organisatieniveaus

EiwitproductieEiwitten zijn steeds betrokken bij processen van een cel.Voor het maken van deze eiwitten bevat de celkern DNA. Verpakt in RNA-moleculen gaat die informatie via openingen in het kernmembraan naar het grondplasma. Daar maakt de cel met die informatie de benodigde eiwitten. Hebben de eiwitten hun werk gedaan, dan gaat een signaal naar de celkern (terugkoppeling). De productie ban nieuwe RNA-moleculen stopt tot er een nieuw signaal volgt.Levenscyclus cel

DNA-verdubbelingEnzymen ritsen het DNA-molecuul open door de verbindingen tussen de stikstofbasen te verbreken. De kern bevat een voorraad A, C, G en T. andere enzymen zetten deze stikstofbasen op de opengevallen pekken ban beide DNA-strengen. aan elke stikstofbase zit een suikermoleculen en een fosfaatgroep vast die de zijkant van de touwladder vormen.nu heb je twee complete identieke DNA-moleculen.

Kanker Kankercellen zijn snel delende cellen. De stof cisplatina (stof tegen kanker) bindt aan het DNA in de celkern waardoor het DNA niet meer kan verdubbelen. De celdeling blokkeert. Herstelenzymen aan het verdubbelde DNA na op fouten, daarna deelt de cel pas. Toch kan het misgaan. Cellen kunnenongecontroleerd gaan delen en er ontstaat een tumor, een gezwel van cellen. Een tumor is goedaardig wanneer het gezwel langzaam groeit en is ingesloten door bindweefsel. Bij sommige tumoren dringen woekerende cellen de omliggende weefsels binnen en beschadigen ze de organen. Deze tumoren zijn kwaadaardig: kankerBacteriënBacteriën zijn eencellige organismen, die zich onder gunstige omstandigheden snel kunnen vermeerderen. De cel is, buiten de celmembraan, omringd door een celwand. Er is dus geen kern: het DNA ligt los in het grondplasma. Hierdoor kunnen bacteriën snel eiwitten maken. Vrijwel alle bacteriën leven van organische stoffen die ze uit de omgeving halen: ze zijn dus heterotroof. Een bacteriecel heeft een celwand. Deze geeft stevigheid.SchimmelsSchimmels leven, net als bacteriën, van organische stoffen. Omdat ze vaak concurreren om voedingsstoffen, bestrijden schimmels de bacteriën. Dat doen ze door middel van gifstoffen. Schimmels zijn één- of meercellig. Ze hebben een celwand en een celkern. Het zijn eukaryoten cellen. Een schimmelcel heeft een celwand. Deze geeft stevigheid.PlantenPlantencellen maken allerlei stoffen die jouw cellen niet kunnen maken, maar die je wel nodig hebt, vitamine C bijvoorbeeld. Planten kunnen ook glucose maken door de bladgroenkorrels. Een plantencel heeft een celwand. Deze geeft stevigheid.Weefsel- en orgaankweek Het kweken van weefsels uit cellen is relatief eenvoudig. Organen kweken is complexer ze bestaan uit verschillende weefsels.

Onderzoekers isoleren het stuk DNA met het gen voor het eiwit insuline. Dat brengen zij in een cirkelvormig stukje bacterie-DNA, een plasmide. Een andere bacterie neemt de plasmide op na vermeerdering in de kweekreactor ontstaan veel genetisch gemodificeerde bacteriën. Zij maken het menselijk insuline voor diabetespatiënt.

Er is nog een manier om weefsel te kweken. Artsen kunnen patiënteigen stamcellen genetisch modificeren met het juiste gen. Daarna kweken medisch analisten met die stamcellen een weefsel voor de patiënt.

Cellen uit het lichaam (1) delen in platte flessen (2). Zijn er voldoende, dan vormen de cellen weefsels op voorgevormde gaasjes van oplosbare stevige vezels (3 en 4)eenmaal volgroeid, kunnen artsen de gaasjes met weefsel in het lichaam implanteren (5). De gaasjes lossen op en nieuwe weefsel groeit door.

Begrip BetekenisOrganisatieniveaus Systeem aarde

EcosysteemPopulatie/soortOrganismeOrgaanWeefselCelOrganelMolecuul

Cellen laagte organisatieniveau met alle levenskenmerkenLevenskenmerken Deze kenmerken bepalen of iets leeft

GroeiVoortplantingStofwisselingReageren op prikkelsCellen geven de eigenschappen door ia het erfelijk materiaal (DNA)

Weefsel Cellen met eenzelfde bouw en functie vormen een weefsel, een organisatieniveau hoger.

Orgaan Verschillende weefsels die samenwerken aan een taak, vormen een orgaan

Orgaanstelsel Alle organen die samenwerken aan dezelfde taak, vormen een orgaanstelsel

Organisme De orgaanstelsels samen vormen een nog hoger organisatieniveau : het complete organisme.

Grondplasma Bestaat uit water en opgeloste stoffen.Celmembraan Zit om het grondplasma heen en is opgebouwd uit

vetachtige stoffen (fosfolipiden) en eiwitten. Dit membraan vormt de grens tussen celinhoud en omgeving. Alle stoffen die de cel in- of uitgaan, passeren het celmembraan. Eiwitten in het celmembraan selecteren de meeste va die stoffen. Sommige eiwitten vormen ’poortjes’, waardoor alleen bepaalde stoffen kunnen passeren. De andere zijn receptoreiwitten

Receptoreiwitten Eiwitten die stoffen zoals hormonen opvangen. Daarna volgt er een reactie in de cel.

Organellen De onderdelen van een cel die per organel een specifieke taak hebben.

Cytoplasma Grondplasma en organellen vormen samen het cytoplasma

Celkern Een organel van de cel. Het regelt alle processen in een cel. Daarbij zijn steeds eiwitten betrokken.

Ribosomen De cel maakt RNA-kopieën van de DNA-code. Ribosomen maken met behulp van de code eiwitten.

Endoplasmatischreticulum (ER) Dit organel is een netwerk van membranen rond de

celkern. De membranen vormen holten en kanalen om eiwitten door de cel heen te verplaatsen. Via het ER transporteert de cel amylase en andere gemaakte eiwitten naar het Golgi-systeem.

Golgi-systeem Dit organel bestaat uit een aantal platte membraanzakken die de gevormde eiwitten sorteren. Vandaar gaat het amylase in een apart transportblaasje naar het celmembraan. Van het Golgi-systeem splitsen ook andere blaasjes af, lysosomen.

Lysosomen Bevatten enzymen die stoffen binnen de cel verteren. Zij breken oude organellen en grote (voedsel)deeltjes af.

Mitochondrium Een mitochondrium is een rond of boonvormig organel opgebouwd uit twee membranen: een glad buitenmembraan en een sterk geplooid binnen membraan. De meeste energie waar de cellen in je lichaam op werken, maken de mitochondriën beschikbaar. Het aantal mitochondriën in een cel is afhankelijk van de energiebehoefte van de cel en varieert van een paar enkelen naar duizenden.

DNA-moleculen De kern van je cellen bevat DNA-moleculen. Daarin is de informatie opgeslagen voor het maken van de duizenden eiwitmoleculen waaruit je lichaam bestaat.Het lijkt op een gedraaide touwladder. De strengen bestaan uit afwisselende fosfaatgroepen en suikermoleculen. De treden bestaan uit vier stikstofbasen: adenine, cytosine, guanine en thymine. Met de treden zijn de strengen verbonden aan elkaar.A tegenover T en C tegenover G. De volgorde is belangrijk. Het zorgt voor het maken van eiwitten.

Gen Een stuk DNA-molecuul met de informatie voor het maken van een eiwit.

Nonsense-DNA Stuk DNA zonder genen.RNA RNA is een afschrift van DNA en brengt de code van de

kern naar de ribosomen.Het overschrijven van het gen begint met het openen van het DNA-molecuul op de plaats van het gen. Daarna voegen enzymen losse stikstofbasen in tegenover één van de DNA-strengen. de stikstofbase Tis niet beschikbaar voor het maken van RNA en word vervangen door uracil.

Genetische code Drie opeenvolgende stikstofbasen vormen de genetische code voor één aminozuur.

Startcodon Het aflezen van het RNA-afschrift begint altijd met het startcodon (AUG). Dit codeert voor het aminozuur methionine.

Stopcodon Het aflezen eindigt bij het stopcodon (UAA, UAG of

UGA). Zij coderen voor geen enkel aminozuur.Mutatie Een verandering in het DNA (verdwijnen van

stikstofbase, extra stikstofbase, verkeerde stikstofbase). Hierdoor maakt het organisme een ander eiwit dat minder goed of helemaal niet werkt of het maakt helemaal geen eiwit meer.

Genetische modificatie Mensen kunnen het DNA van organismen veranderen. Dit is genetische modificatie.

Celcyclus Een cel heeft een vast patroon van leven. Er zijn vier fasen:G1-fase: groeiS-fase: verdubbeling DNAG2-fase: eiwitten aanmaakM-fase: de cel verdeelt het DNA in twee identieke delen

Replicatie De verdubbeling van DNASpecialisatie Specialisatie kan optreden in de rustfase van de

celcyclus. Door deze specialisatie maakt de cel zijn eigen eiwitten en kan hij een bepaalde taak uitvoeren. Hierdoor zijn de eiwitten in huidcellen anders dan die in bloedcellen

Chromosomen DNA en eiwit samen vormen de chromosomen. De eiwitten zorgen ervoor dat het DNA niet in de knoop raakt.

Chromatiden Na verdubbeling van het DNA bestaat elk chromosoom uit twee chromatiden.

Cetromeer Hierdoor blijven de chromatiden aan elkaar vastmitose Het proces, vanaf het oprollen van de chromosomen tot

aan de vorming van twee nieuwe kernenTumor Cellen kunnen ongecontroleerd gaan delen door een

fout, er ontstaat een tumor (een gezwel van cellen)Kwaadaardige tumor Bij kwaadaardige tumoren dringen woekerende cellen

de omliggende weefsels binnen en beschadigen ze de organen.

Kanker Een tumor ontstaat als celdeling ongecontroleerd plaatsvindt. Bij kwaadaardige tumoren spreken we van kanker.

Uitzaaiingen Via het bloed of lymfe komen cellen van de tumor in andere organen van het lichaam. Daar kunnen de tumorcellen uitgroeien tot een nieuwe tumor.

Prokaryoten Eencellig organisme zonder celkernFlagellen Prokaryoten gebruiken ze om voort te bewegen

(zweepharen)Eukaryote cellen Dan beschermt het kernmembraan het DNABladgroenkorrels Deze organellen bevatten bladgroen, waarmee ze

lichtenergie opvangen.Plasticiden Met de naam plastiden wordt een groep van organellen

aangeduid, die alleen in cellen van planten en algen

voorkomen. Plastiden vermeerderen zich min of meer zelfstandig door binaire deling (ongeslachtelijke voorplanting). Chloroplasten (bladgroenkorrels), chromoplasten (veranderde chloroplasten en geven de kleur aan veel plantendelen) en amyloplasten ( kleurloze plasticiden waarin zetmeel is opgeslagen) zijn plasticiden

Vacuole Een grote ruimte omgeven door een membraan. Dit organel bevat water en soms opgeloste kleurstoffen. Dit organel kan dus ook verantwoordelijk zijn voor de kleur.

Celwand Met een lichtmicroscoop kun je aan de buitenzijde van een plantencel een structuur zien die je bij een dierlijke cel nooit zult aantreffen: de celwand. Een celwand bestaat uit onder andere een cellulosevezels en geeft stevigheid aan een plantencel. Deze celstructuur tref je ook aan bij een schimmelcellen, in een andere vorm, bij bacteriën

Transplantatie Artsen verwijderen bij een transplantatie een slecht werkend of aan of weefsel en vervangen het door een donororgaan/weefsel.

Stamcellen Cellen met het vermogen te blijven delen. It deze cellen ontstaan gespecialiseerde cellen die mogelijk tot organen kunnen uitgroeien.

Biotechnologie Het gebruik ban genetisch veranderde organismen voor het maken van bepaalde producten zoals insuline

H44.1

- Bij de bevruchting komen de chromosomen uit de zaadcel bij de chromosomen van de eicel

- De bevruchte eicel (zygote) deelt, de dochtercellen ook. het klompje cellen gaat al delend naar de baarmoeder waar het zich innestelt

- De foetus is via een navelstreng verbonden met de placenta, waar uitwisseling van stoffen plaatsvind

- Een zaadlozing bestaat uit zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat- Eicellen ontwikkelen zich in de eierstokken, iedere maand komt er één eicel vrij- Het baarmoederslijmvlies bereidt zich voor op een mogelijke innesteling van een embryo- Bij de menstruatie stoot het lichaam een deel van het baarmoederslijmvlies af

4.2

- Gewone lichaamscellen zijn diploïd- Door de meiose ontstaan bij een man uit een diploïde cel in de zaadballen vier haploïde

zaadcellen- Door meiose ontstaat bij meisjes uit een diploïde cel in de eierstokken één eicel en drie

poollichaampjes

4.3

- De hypofyse geeft het startsignaal voor de puberteit en geeft de hormonen FSL en LH af- Bij jongens stimuleert FSH de productie van zaadcellen en LH de productie van

testosteron- Testosteron stimuleert bij jongens de secundaire geslachtskenmerken, oestrogenen doen

dat bij meisjes- Testosteron remt de vorming van LH door de eigen productie- Bij meisjes regelen FSH en LH samen met oestrogenen en progesteron de

menstruatiecyclus- De ontwikkelende follikels produceren oestrogenen. Die remmen de productie van FSH

en stimuleren de groei van nieuw baarmoederslijmvlies en de vorming van LH- LH stimuleert de ovulatie en het ontstaan van het geel lichaam- Het geel lichaam produceert progesteron, dat de groei van het baarmoederslijmvlies

stimuleert en de productie van FSH en LH remt - HCG houdt het geel lichaam in stand en remt daardoor d vorming van DSH en LH. Het

baarmoederslijmvlies blijft in stand- Een geboorte verloopt in drie fasen: ontsluiting, uitdrijving en nageboorte.

4.4

- Bij ivf vindt bevruchting buiten het lichaam plaats. Na enkele delingen brengt een arts een klompje cellen via de vagina in de baarmoeder

- ICSI is een vorm van ivf waarbij een arts onder een microscoop één zaadcel in een eicel brengt

- Bij prenatale diagnostiek onderzoeken artsen foetussen op afwijking: echoscopie, vlokkentest en vruchtwaterpunctie

4.5

- Hiv is een virus dat in witte bloedcellen vermeerdert en aids veroorzaakt- Seropositief zijn betekent dat in je vloed antistoffen tegen hiv zitten. Je bent dus

besmet met hiv- Hiv-medicijnen remmen het vermeerderen van het virus- Antibiotica pakken bacteriële soa’s aan, zoals syfilis, gonorroe en chlamydia - Er zijn verschillende methoden van geboorteregeling, o.a. anticonceptie

(condoom en pil), verhinderen innesteling (spiraaltje) en sterilisatie

Wat doet FSH en wat doet LH voor mannen en vrouwen

FSH LHStimuleert de zaadballen om zaadcellen te vormen

stimuleert speciale cellen tussen de zaadbuisjes om het hormoon testosteron te produceren

Zet aan tot afscheiding van testosteron

FSH LHStart de menstruatiecyclus

stimuleert de ontwikkeling van follikels

Start de menstruatiecyclus

door toename van LH barst de eicel uit de follikel en komt in de eileider terecht

zorgt voor vorming en handhaving van het geel lichaam.

Zwangerschap / vorming kind30 uur na bevruchting: Klievingen Ongeveer week 1/2: InnestelingOngeveer week 3: Aanleg zenuwstelsel. Embryo 2 mmOngeveer week 5: Embryonaal hart gat pompenWeek 8: Alle organen van het embryo zijn aangelegd en het embryo wordt

een foetus. foetus 3 cmWeek 12: foetus is ongeveer 8 cm langweek 20: foetus is 23 cmweek 24: foetus is 35 cmweek 28: foetus is 38 cm

Week 32: Snelle gewichtstoenameWeek 38: bevallingBevruchtingEens per maand komt er uit een eierstok een eicel brij. E eicel komt in een van beide eileiders terecht. Als rondom de eisprong geslachtsgemeenschap plaatsvind, kan dit leiden tot een zwangerschap. Bij een zaadlozing komen honderden miljoenen zaadcellen brij. De zaadcellen zwemmen vanuit de vagina naar de eileiders. Enkele honderden zaadcellen bereiken de eicel in de eileider, slechts één zaadcel bevrucht de eicel. E kern van de zaadcel dringt de eicel binnen. De chromosomen uit de zaadcel komen bij de chromosomen van de eicel: de eicel is nu bevrucht. De zygote vormt direct na het versmelten een ondoordringbare laag, die een tweede bevruchting voorkomt. De cellen gaan delen (klievingsdelingen) trilhaarcellen in de wad van de eileider vervoeren vervolgens het klompje delende cellen in ongeveer vijfdagen naar de baarmoederVorming zaad- en eicellenDe zaadballen bestaan uit dunne zaadbuisjes. De wand van de zaadbuisjes bevat duizenden cellen die vanaf de puberteit constant delen. Uit deze ‘extra’ cellen ontstaan de (diploïde) voorlopercellen van zaadcellen. Uit iedere voorloper cel ontstaan door meiose vier haploïde zaadcellen. Iedere zaadcel heeft een zwemstaart, een hals met mitochondriën en een kop. Door de zwemstaart kan de zaadcel zich verplaatsen, de mitochondriën leveren de energie en de kop bevat de kern met chromosomen. De zaadcellen blijven bewaard in de bijballen tot ze vrijkomen bij een zaadlozing va zo’n 3 ml sperma (10% zaad). (90% zaadvocht uit zaadblaasjes en prostaat). 12 dagen geen zaadlozing, dan ruimen witte bloedcellen e oude zaadcellen op.

Bij meiose uit een diploïde cel ontstaat slechts één haploïde eicel. Deze haploïde eicellen ontstaan in de eierstokkendoor meiose uit zogenaamde voorlopercellen.de meiose begint bij meisjes al voor de geboorte, maar stopt in het begin van meiose l. vanaf de puberteit tot de overgang maakt elke maand één eicel meiose l af. Na meiose l is een grote haploïde eicel en drie haploïde poollichaampjes ontstaan.Voorbehoedsmiddelen

SOA’s

Menstruatiecyclus

Elke maand stimuleert FSH de ontwikkeling van 5 tot 12 follikels in een van beide eierstokken. De rijpende follikels vormen vrouwelijke geslachtshormonen: oestrogenen. Door deze hormonen groeit nieuw baarmoederslijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder. Een follikel ontwikkelt volledig en vormt een eicel. De andere follikels verschrompelen. Halverwege de menstruatiecyclus, rond dag 14, stimuleert de grote hoeveelheid oestrogenen van de follikel de productie van extra LH door de hypofyse. Door de plotselinge toename van LH barst de eicel uit de follikel en komt in de eileider terecht: de ovulatie. De inde eierstok achtergebleven cellen van de follikel nemen veel vetachtige stoffen op, wat ze een gele kleur geeft. Het restant van de follikel heet nu geel lichaam. Het geel lichaam produceert, naast een klein beetje oestrogenen, het hormoon progesteron. Onder invloed van progesteron ontstaan extra bloedbaten in het baarmoederslijmvlies. Hierdoor is een grote aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof mogelijk ter voorbereiding op een mogelijke zwangerschap. Vindt er geen innesteling van een embryo plaats, dan sterft het geel lichaam af. Daarmee stopt de productie van progesteron. Door de daling van progesteron sterft ook het baarmoederslijmvlies af en begint de menstruatie. Zowel oestrogenen als progesteron remmen tijdens de menstruatiecyclus de FSH-productie door de hypofyse. Daarmee voorkomen ze dat er nog meer follikels gaan rijpen. Het verschrompelen van het geel lichaam heeft niet alleen invloed op het baarmoederslijmvlies. Het dalen van de hoeveelheid progesteron is er oorzaak van dat de hypofyse weer FAH gaat vormen. Hierdoor start de menstruatiecyclus opnieuw met de ontwikkeling van follikels in de eierstokken.geslachtsorganen met onderdelen

Begrip BetekenisEisprong de follikel springt door het hormoon LH van de eierstok (waar

hij gemaakt word) naar de eileider. Als rondom de eisprong geslachtsgemeenschap plaatsvindt, kan dit leiden tot een zwangerschap. Het is meestal tussen de 11e en 16e cyclusdag.

Ovulatie een ander woord voor eisprongZygote Een bevruchte eicelKlievingsdeling een deling waarbij de cel niet groeit. Dit gebeurd in de

eileider. De cel groeit niet omdat er geen vorming is van het cytoplasma.

Blastula Blastula is het stadium waarin het klompje gedeelde cellen na de bevruchting in de baarmoeder is aangekomen. Er ontstaat een holte.

Innesteling de buitenste cellaag van de holte vormt uitstulpingen (vlokken). Deze groeien het baarmoederslijmvlies in. Dit proces heet innesteling. In het baarmoederslijmvlies vormen zich rond de uitstulpingen vloedholtes

Placenta Samen met de uitstulpingen groeiend e bloedholten uit tot de placenta. Die bevat vloedvaten van zowel moeder als embryo.

Foetus na acht weken zijn alle organen aangelegd en is het embryo ongeveer 3cm lang. Vanaf dat moment heet het embryo foetus.

Zwangerschap Rond dag 14 (menstruatiecyclus) eisprong + bevruchtingEicel deelt tot klompje cellenKlompje cellen via de eileider naar de baarmoederInnesteling + vorming vlokkenCellen in vlokken vormen het hormoon HCGHCG komt in moeders bloedGeel lichaam en eierstokken verschrompelen nietGeel lichaam maakt progesteron waardoor het baarmoederslijmvlies niet afsterftPlacenta neemt na drie maanden taak van geel lichaam overbevalling

Ontsluiting Spieren van de baarmoeder trekken samen (weeën) onder invloed van hormonen. Hierdoor gaat de baarmoedermond open. De vruchtvliezen breken en het vruchtwater loopt weg

uitdrijving Door persweeën van de baarmoederwand en samentrekken van buikspieren komt de baby op de wereld

Nageboorte En slotte volgt een aantal naweeën. Die drijven de placenta, de resten van de vruchtvliezen en de navelstreng uit

HCG (humane chorion gonadotropine)

Gevormd door cellen in de vlokken. Zorgt ervoor dat het geel lichaam en de eierstok niet verschrompelt, maar blijft staan.

Zaadballen In de zaadballen worden zaadcellen geproduceerd. Ze zijn opgebouwd uit gekronkelde zaadbuisjes, bijeengehouden door een laagje bindweefsel.

Zwellichamen Bij seksuele opwinding vullen de zwellichamen zich met bloed

en wordt de penis stijf (een erectie).Zaadlozing bij zaadlozing trekken spiertjes rond de bijbal en zaadleiders

samen. Hierdoor duwen ze zaadcellen naar de penis.Prostaatklier geeft samen met de zaadblaasjes vocht mee aan de

passerende zaadcellen. Het vocht met zaadcellen samen is het sperma.

Zaadblaasjes geeft samen met de prostaatklier vocht mee aan de passerende zaadcellen. Het vocht met zaadcellen samen is het sperma.

Sperma Vocht van prostaatklier en zaadblaasjes gemengd met het zaad.

Menstruatie Spieren van de baarmoeder trekken samen en stoten het baarmoederslijmvlies af. Dit veroorzaakt bij veel vrouwen buikpijn.

Vagina Geslachtsorgaan bij vrouwen. De vagina heeft een lage pH, dus is zuur. dat voorkomt de ontwikkeling van ongewenste schimmels en bacteriën.

Maagdenvlies Rond de ingang van de vagina ligt een randje weefsel als een soort kraagje. Dit is het maagdenvlies en gaat bij de eerste geslachtsgemeenschap kapot, wat samengaat met bloedverlies.

Schaamlippen De grote en kleine schaamlippen bedekken de vagina aan de buitenzijde.

Clitoris Tussen de kleine schaamlippen ligt de clitoris, een orgaantje dat erg gevoelig is voor directe aanraking.

Masturberen het verkennen van het eigen lichaam door zelfbevrediging of masturberen is voor veel pubers daarvoor een middel. Het geeft een opwindend gevoel en kan leiden tot een orgasme.Vrouwen: prikkeling van de clitorisMannen: prikkeling van eikel

Orgasme KlaarkomenHeteroseksueel als je valt op het andere geslachtHomoseksueel Als je valt op hetzelfde geslachtBiseksueel Wanneer je valt op beide geslachtenVerkrachting Verkrachting is het ongewenst seksueel binnendringen in het

lichaam van een anderOngewenste intimiteit bij ongewenste intimiteit is er sprake van ongewenst gedrag

van seksuele aard.Incest Als een familielid betrokken is bij ongewenste intimiteitAanranding Als iemand ongewenst je geslachtsdelen aanraaktKaryogram Hierin staan de gefotografeerde chromosomen van een cel

netjes gesorteerd in paren bijeen.Diploïd (2n) als chromosomen in paren voorkomenHaploïd (n) Als chromosomen niet in paren voorkomenMeiose De deling die het chromosoomaantal halveert. Zo maak je

geslachtscellen.

Mitochondriën Hieruit haalt de zaadcel zijn energie om voort te bewegen.Twee-eiige tweeling Het komt voor dat twee eicellen zich tegelijkertijd volledig

ontwikkelen. Wanneer beide eicellen met een zaadcel versmelten ontstaat een twee-eiige tweeling. De kinderen hoeven niet op elkaar telijken, het kunnen zelfs broer en zus zijn.

Eeneiige tweeling een eeneiige tweeling ontstaat wel uit één eicel. Maar pas na de bevruchting, wanneer bij een deling twee losse groepjes cellen ontstaan die ieder uitgroeien tot een embryo. Ze ontstaan uit dezelfde bevruchte eicel, ze hebben dan ook precies hetzelfde DNA

Siamese tweeling Wanneer de groepjes vaneen eeneiige tweeling niet goed scheiden kan een Siamese tweeling ontstaan.

Hypofyse De vrucht\baarheid start in de puberteit. Jongens en meisjes beginnen geslachtscellen te maken. het begint in een hormoonklier die onderaan tussen beide hersenhelft en ligt: de hypofyse. Die heeft een grootte van een erwt en weegt 0,5 tot 1 gram. De productie door de hypofyse van de hormonen FSH en LH zet allerlei processen in gang, die het kinderlichaam gaan veranderen ineen volwassen lichaam.

FSH (follikelstimulerend hormoon)

Met bloed komt het hormoon overal in het lichaam, maar het zijn de zaadballen en eierstokken die reageren op dit hormoon.

Mannen:Stimuleert de zaadballen om zaadcellen te vormen en stimuleert speciale cellen tussen de zaadbuisjes om het hormoon testosteron te producerenVrouwen:Start de menstruatiecyclus en stimuleert de ontwikkeling van follikels

LH (luteïniserend hormoon) Met bloed komt het hormoon overal in het lichaam, maar het zijn de zaadballen en eierstokken die reageren op dit hormoon.

Mannen:Zet aan tot afscheiding van testosteronVrouwen:Start de menstruatiecyclus, door toename van LH barst de eicel uit de follikel en komt in de eileider terecht en zorgt voor vorming en handhaving van het geel lichaam.

Secundaire geslachtskenmerken

Uitwendige geslachtsorganen. Die krijg je tijdens de puberteit

Primaire geslachtskenmerken

De geslachtsorganen. Die zijn al vanaf de geboorte aanwezig.

Tertiaire geslachtskenmerken

het zijn geen lichamelijke kenmerken. Ze hebben te maken met het ontwikkelen vaneen eigen zelfstandige denkwijze en

daarbij behorend gedrag. Een eigen smaak ontwikkelen, eigen sociale netwerken opbouwen, een eigen kijk op waarden en normen krijgen. Deze ontwikkelingen gaan vaak gepaard met conflicten met de ‘vertrouwde omgeving’

Follikels een follikel is een blaasje van een aantal cellen, waaronder de toekomstige eicel. De rijpende follikels vormen vrouwelijke geslachtshormonen: oestrogenen.

Oestrogenen Door deze hormonen groeit nieuw baarmoederslijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder. Rond dag 14 stimuleert de grote hoeveelheid oestrogeen de productie van extra LH, dit zorgt voor de ovulatie. Zowel oestrogenen als progesteron remmen tijdens de menstruatiecyclus de FSH-productie door de hypofyse. Daarmee voorkomen ze dat er nog meer follikels gaan rijpen. Het heeft invloed op de secundaire geslachtskenmerken bij meisjes.

testosteron Testosteron beperkt de LH-productie en voorkomt hierdoor overvloed aan testosteron en stimuleert de productie van zaadcellen, zorgt ervoor dat het mannelijk lichaam verandert.

Geel lichaam Na de ovulatie nemen de achter gebleven cellen van de follikel veel vetachtige stoffen op, wat ze een gele kleur geven. Het restant van de follikel heet nu geel lichaam. Het geel lichaam produceert een kleine hoeveelheid oestrogenen en het hormoon progesteron.

Progesteron Onder invloed van progesteron ontstaan extra bloedbaten in het baarmoederslijmvlies. Hierdoor is een grote aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof mogelijk ter voorbereiding op een mogelijke zwangerschap. Zowel oestrogenen als progesteron remmen tijdens de menstruatiecyclus de FSH-productie door de hypofyse. Daarmee voorkomen ze dat er nog meer follikels gaan rijpen. Het dalen van progesteron door het afsterven van het geel lichaam zorgt ervoor dat de hypofyse weer FSH gaat vormen waardoor de menstruatiecyclus weer opnieuw begint.

Ivf (in vitro fertilisatie) (in glas bevruchting)

Wanneer de eileiders zijn aangetast maar je wel een kind wilt1. stimulering van follikelrijping. Door hormonen toe te dienen, rijpen tegelijk vijf tot tien follikels.2. aanprikken van follikels. Wanneer de follikels rijp zijn, zuigt de arts met een holle naald de eicellen uit de follikels en brengt ze over ineen schaaltje3. bevruchting. E partner levert op de dag van het aanprikken zijn sperma. Na een behandeling brengt een laborant de zaadcellen in het schaaltje (voor elke eicel zo’n tweehonderdduizend zaadcellen.4. plaatsing in de baarmoeder. Twee tot vijf dagen na het aanprikken plaatst de arts een of twee embryo’s, klompjes van vier tot acht cellen, in de baarmoederDe brouw krijgt hormonen om de groei van het

baarmoederslijmvlies en het innestelen van de embryo’s te stimuleren.

ICSI Wanneer de eileiders en de zaadleiders of zaad is aangetast maar je wel een kind wiltIn het laboratorium brengt een arts het erfelijke materiaal van één zaadcel bij een eicel in .

Prenatale diagnostiek Het onderzoeken van foetussen met verschillende technieken.

Echoscopie Echografie werkt met geluidsgolven. Een zenderontvanger-combinatie stuurt ultrasone geluidsgolven het lichaam in. De geluidspulsen van de zender worden op de grensvlakken van verschillende weefsels in het lichaam voor een deel teruggekaatst. De ontvanger detecteert dus en aantal opeenvolgende echo’s. uit het tijdsverschil kan de computer de ‘diepte’ van de grensvlakken berekenen. De computer construeert hiermee een echogram (een beeld van het inwendige van het lichaam).

Vlokkentest vlokkentest: . Een arts zuigt wat vlokken van de placenta op. hierin bevinden zich cellen van het embryo. Een laborant onderzoekt de chromosomen op erfelijke afwijkingen en brengt het in kaart in een karyogram. Bij deze test kan er ook geen uitkomst zijn. De kans op een miskraam is 1:200. Het kan vanaf de tiende week van de zwangerschap

Vruchtwaterpunctie vruchtwaterpunctie: het is mogelijk vanaf week 16 van de zwangerschap. Met een holle naald zuigt een arts var vruchtwater op, met daarin cellen van de foetus. Een laborant onderzoekt de chromosomen op erfelijke afwijkingen en brengt het in kaart in een karyogram. kans op een miskraam is 1:300.

Embryoselectie Als je een overdraagbare ziekte in je familie hebt kan je dit doen. Voor zo’n embryoselectie is een ivf-behandeling noodzakelijk. Van achtcellige embryo’s neemt de onderzoeker één of twee cellen. Hij onderzoekt deze cellen in het laboratorium op de aanwezigheid van de erfelijke aandoening.

Soa’s Seksueel overdraagbare aandoeningen.Seropositief Als je een onderzoek doet naar een ziekte en iemand heeft

die ziekte dan is de persoon seropositiefTerugtrekken Wanneer je zonder voorbehoedsmiddel toch geen kind wilt

krijgen. Je stopt vlak voordat de man een zaadlozing krijgt. Dit is onbetrouwbaar, omdat voorvocht ook al zaadcellen bevat en mensen meestal te laat stoppen

Periodieke onthouding Man en vrouw hebben geen geslachtsgemeenschap tussen de 8e tot 19e dag van de menstruatiecyclus.

Steriliseren Mannen: onderbreekt de arts de zaadleiders vlak bij de zaadballen en sluit ze afVrouwen: hetzelfde maar dan bij de eileiders

Spiraaltje Het kan ongeveer drie jaar achtereen blijven zitten. Het maakt het baarmoederslijmvlies ongeschikt voor innesteling. Er zijn ook spiraaltjes met hormonen. Deze hormonen hebben een zelfde werking als de pil

De pil De vrouw krijgt kunstmatige geslachtshormonen binnen die haar normale maandelijkse cyclus beïnvloeden. Deze hormonen remmen de productie van hypofysehormonen FSH en LH. Zonder deze hormonen rijpt er geen eicel. Bovendien verandert de samenstelling van het baarmoederhalsslijmvlies waardoor zaadcellen er moeilijker doorheen kunnen zwemmen.

Morning-afterpil Vindt seks plaats zonder voorbehoedsmiddel, of gaat het voorbehoedsmiddel kapot, dan kan een brouw maximaal72 uur na de geslachtsgemeenschap de morning-afterpil slikken. De ‘pil’ bestaat uit een aantal tabletten met hoge concentraties geslachtshormonen om het baarmoederslijmvlies te beïnvloeden

overtijdbehandeling Is een brouw minimaal 12 en maximaal 16 dagen over tijd, dan is het mogelijk met de overtijdsbehandeling de zwangerschap te onderbreken. Daarbij zuigt de arts het baarmoederslijmvlies met mogelijkerwijs en ingenesteld embryo weg. Bij deze behandeling horen een besluitvormingsgesprek met de behandelend arts, een vooronderzoek en nacontrole