Masterscriptie (Internationale Betrekkingen, Rijksuniversiteit Groningen)
-
Upload
theo-myronidis -
Category
Documents
-
view
221 -
download
0
description
Transcript of Masterscriptie (Internationale Betrekkingen, Rijksuniversiteit Groningen)
De private militaire sector
Een bedreiging voor het staatsmonopolie op legitiem geweld?
Theo Myronidis
2
De private militaire sector; Een bedreiging voor het staatsmonopolie op legitiem geweld? Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Letteren Internationale Betrekkingen/Internationale Organisaties Afstudeerscriptie Datum: 20-04-2006 Auteur: T. Myronidis Begeleider: Dr. A. van den Assem
3
Inhoudsopgave Inleiding………………………………………………………………………………….. p 4 1. In hoeverre wordt het monopolie op het legitieme geweld van staten binnen de
militaire veiligheidsstructuur ondermijnd ?…………………………………………. 7
1.1 Staten, een monopolie op het legitieme gebruik van geweld ? …………. 7
1.2 De kritiek van Susan Strange……………………………………………. 10 1.3 Na de Koude Oorlog: globalisering en failed states……………………... 15 1.4 Conclusie………………………………………………………………… 19
2. In hoeverre ondermijnen PMO’s het monopolie op geweld van staten ? …………… 21
2.1 Huurlingen……………………………………………………………….. 21 2.2 Na de Koude Oorlog: privatisering……………………………………… 22
2.3 Private Militaire Ondernemingen……………………………………….... 25
2.4 Typering van PMO’s en hun activiteiten…………………………………. 28
2.5 Conclusie…………………………………………………………………. 32
3. In hoeverre tonen de activiteiten van Executive Outcomes, MPRI en Sandline International
aan dat PMO’s het monopolie van staten binnen de militaire veiligheidsstructuur ondermijnen?…………………………………………………………........................ 34
3.1 MPRI……………………………………………………………………… 34 3.2 Executive Outcomes……………………………………………………… 38
3.3 Sandline International……………………………………………….......... 43
3.4 Conclusie…………………………………………………………………. 45
Conclusie……………………………………………………………………………………. 48 Geraadpleegde literatuur……………………………………………………………………. 52
4
Inleiding
uurlingen nemen een opvallende rol in binnen de internationale militaire
geschiedenis. Hun eerste beschreven verschijning gaat terug tot de vijfde eeuw
voor Christus, toen koning Xerxes I van Perzië zich bij zijn invasie in Griekenland
liet assisteren door Griekse militairen. Het is echter aannemelijk dat huurlingen zich nog
eerder hebben gemanifesteerd.
In de 20e eeuw werd veel media-aandacht besteed aan de huurlingen die hun diensten
aanboden tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van de vele Afrikaanse koloniën. Bekende
huurlingen uit deze tijd zijn de Ier “Mad” Mike Hoare en de Fransman Bob Denard. Hoare
was betrokken bij de Congo-crisis in 1960, waarbij hij samenwerkte met een Amerikaanse
task force om de Congolese rebellen te verslaan, alsook bij een mislukte coup op de
Seychellen in 1978. Denard was vanaf de jaren ’50 tot ’90 betrokken bij meerdere conflicten
in voornamelijk Afrikaanse staten. De avontuurlijke levensstijl van de huurlingen, die ook
nog eens omgeven was door geheimzinnigheid en complottheorieën, inspireerde schrijvers en
filmmakers tot geromantiseerde werken. Een bekend voorbeeld is Frederick Forsyth’s roman
“The Dogs of War”, die later ook werd verfilmd. Klassieke huurlingen zijn nog niet geheel
buiten beeld: in 2004 komt aan het licht dat Zuid-Afrikaanse huurlingen een couppoging
wilden plegen in Equatoriaal Guinee en dat deze zou zijn gefinancierd door Mark Thatcher,
de zoon van de ex-premier van het Verenigd Koninkrijk.
Halverwege de jaren ’90 ontstaat er aandacht voor zogenaamde ‘moderne huurlingen’.
De meest opvallende gebeurtenissen zijn de succesvolle en spectaculaire verrichtingen van het
Zuid-Afrikaanse bedrijf Executive Outcomes, dat in Angola en Sierra Leone verantwoordelijk
leek te zijn voor de beëindiging van militaire conflicten. De media bericht voornamelijk op
welhaast klassieke, negatieve wijze over deze nieuwe ondernemingen, die aan het oog van de
burger zijn onttrokken. Het woord ‘onderneming’ markeert zelf al het grote verschil met
klassieke huurlingen: hier zijn officieel ingeschreven bedrijven aan het werk, geen
avontuurlijke individuen. Bovendien zijn hun werkzaamheden doorgaans vastgesteld in
contracten, die zijn aangegaan met hun afnemer. Naarmate er meer onderzoek werd gedaan
naar deze Private Militaire Ondernemingen (PMO’s), zoals zij mettertijd werden betiteld,
bleek er al een langere tijd een trend in militaire uitbesteding aan de gang te zijn; met
terugwerkende kracht kan een bedrijf als de Amerikaanse Vinnell Corporation, dat sinds 1975
werd aangesteld om de Saoedi-Arabische troepen te trainen, ook als PMO worden gezien.
H
5
PMO’s zijn een interessant fenomeen in de zin dat zij de belichaming zijn van de
privatisering van militaire veiligheid. Militaire veiligheid wordt sinds jaar en dag als een
publiek goed1 beschouwd waarbij de staat de enige aanbieder zou kunnen zijn. Dit wordt ook
wel het ‘monopolie van de staat op het legitieme gebruik van fysiek geweld2’ genoemd.
Private militaire activiteit lijkt hier verandering in te brengen. In deze scriptie wordt
onderzocht in hoeverre dit zich reeds heeft voltrokken.
De probleemstelling is: in hoeverre tonen de activiteiten van PMO’s aan dat zij het
monopolie van staten binnen de militaire veiligheidsstructuur ondermijnen?
Deze probleemstelling zal worden onderzocht door middel van de volgende deelvragen:
- In hoeverre wordt het monopolie op het legitieme geweld van staten binnen de militaire
veiligheidsstructuur ondermijnd ?
- In hoeverre ondermijnen PMO’s het monopolie op het legitieme geweld van staten ?
- In hoeverre tonen de activiteiten van de Zuid-Afrikaanse PMO Executive Outcomes, de
Amerikaanse PMO Military Professional Resources Incorporated en de Britse PMO
Sandline aan dat PMO’s het monopolie van staten binnen de militaire veiligheidsstructuur
ondermijnen ?
Als theoretische basis wordt de benadering van Susan Strange gebruikt, omdat zij, in
tegenstelling tot mainstream-theorieën zoals het realisme, de nadruk legt op de dynamiek van
de internationale betrekkingen en veel belang hecht aan technologische factoren en non-
statelijke actoren. Strange zou een buitenbeentje in de IB genoemd kunnen worden: abstracte
theorievorming komt bij haar op het tweede plan. Geschiedenis en praktische kwesties zijn
volgens haar minstens zo belangrijk.
In het eerste hoofdstuk zal worden ingegaan op het geweldsmonopolie van staten en
zijn geleidelijke afname, ondersteund door Strange’ theorie. Vervolgens wordt in het tweede
hoofdstuk onderzocht in hoeverre de activiteiten van de private militaire ondernemingen in
theorie dit monopolie kunnen ondermijnen. In het laatste hoofdstuk wordt via case studies
1 Een publiek goed wordt gekarakteriseerd door non-rivaliteit en niet-uitsluitbaarheid van de consumptie. Met non-rivaliteit wordt bedoeld dat de consumptie van het goed door een actor de consumptie van hetzelfde goed door een andere actor niet verhindert. Onder niet-uitsluitbaarheid wordt verstaan dat wanneer het goed eenmaal geproduceerd is, het onmogelijk is de consumptie ervan uit te sluiten aan sommige actoren. (Volatilisering in de Economie, M.F. Gelok en W.M. de Jong (red.), Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid, Sdu Uitgevers (1997)), p. 14 2 Weber, Max, Theory of Social and Economic Organization, vertaald door A.M. Henderson, Free Press (1964), geciteerd in: Singer, P.W. , Corporate Warriors: The Rise of the Privatized Military Industry (Cornell University Press 2003), p. 170
6
onderzocht in hoeverre de operaties van de PMO’s Executive Outcomes (EO), Military
Professional Resources Incorporated (MPRI) en Sandline International aantonen dat zij
daadwerkelijk aanspraak maken op het legitieme gebruik van geweld in de, door Strange
geconcretiseerde, militaire veiligheidsstructuur.
Er moet, tenslotte, worden opgemerkt dat de informatie grotendeels op secundaire
bronnen is berust, aangezien de private militaire sector nogal ondoorzichtig is wat betreft
informatie. Oorlogseconomieën zijn van nature geheimzinnig en de meeste transacties worden
buiten het zicht van de burger gesloten3.
3 Douma, P.S., The Political Economy of Internal Conflict: A Comparative Analysis of Angola, Colombia, Sierra Leone and Sri Lanka, Netherlands Institute of International Relations Clingendael study (Den Haag, November 2003), p. 13
7
1. In hoeverre wordt het monopolie op het legitieme geweld van staten binnen de militaire veiligheidsstructuur ondermijnd ?
n dit hoofdstuk zal worden onderzocht in hoeverre het monopolie op het legitieme
gebruik van geweld van staten binnen de militaire veiligheidsstructuur wordt
ondermijnd. Dit zal dienen als theoretische basis voor de beantwoording van de
probleemstelling. Ten eerste zal worden ingegaan op de klassieke gedachte dat staten een
monopolie op het gebruik van geweld bezitten en hoe deze aanname haar invloed heeft gehad
op de leer der internationale betrekkingen. Vervolgens wordt de kritiek van Susan Strange op
de klassieke theorie behandeld, met betrekking tot de veranderde rol van staten in de
internationale betrekkingen en haar nadruk op de rol van non-statelijke actoren in deze
verandering. Tenslotte zal worden geanalyseerd in hoeverre deze non-statelijke actoren het
geweldsmonopolie kunnen ondermijnen.
1.1 Staten: een monopolie op het legitieme gebruik van geweld? De Vrede van Westfalen in 1648, die een einde maakte aan de Dertigjarige Oorlog, omvatte
verschillende verdragen. In het Verdrag van Münster zou voor het eerst impliciet het principe
van soevereiniteit zijn erkend4. Soevereiniteit, zowel intern als extern, is één van de essentiële
kenmerken van de moderne staat (naast een afgebakend territoir en een bevolking) en wordt
het ‘centrale organisatieprincipe’ van de staat genoemd. Interne soevereiniteit betekent dat de
staat de hoogste, oorspronkelijke en niet aan een andere rechtsorde gebonden macht binnen de
statelijke rechtsorde bezit en effectief en daadwerkelijk gezag uitoefent over de op het territoir
aanwezige bevolking. Externe soevereiniteit behelst de onafhankelijkheid van een staat: het
recht van de staat op politieke onafhankelijkheid, op erkenning van zijn interne soevereiniteit
en respect voor zijn interne soevereiniteit, met als resultaat het vermogen om betrekkingen
met andere staten aan te gaan5.
Samen met het idee van soevereiniteit hangt de gedachte dat veiligheidspolitiek het
exclusieve terrein van staten is, omdat militaire veiligheid en defensie publieke goederen zijn.
Het bieden van veiligheid aan de bevolking is wellicht de belangrijkste taak van de staat,
aangezien het haar essentie en overleving raakt. Eén van de belangrijkste voorstanders van
4 Lesaffer, Randall, “La Dimensión Internacional de los Tratados de Paz de Westfalia”, in : 350 años de la Paz de Westfalia (1e druk, Biblioteca Nacional y Fundación Carlos de Amberes 1999), p. 37 5 Kooijmans, P.H., Internationaal Publiekrecht in Vogelvlucht (7e druk , Wolters-Noordhoff 1997), p. 33
I
8
deze stelling, de beroemde Duitse socioloog Max Weber, meent dat staten een monopolie
hebben op het legitieme gebruik van fysiek geweld ten behoeve van ordehandhaving binnen
een gegeven territoir. Hij bedoelt hier overigens niet mee dat de staat een
‘alleenvertoningsrecht’ heeft op het gebruik van geweld. Het is mogelijk dat bijvoorbeeld de
veiligheidstaken (gedeeltelijk) worden uitbesteed, mits de staat maar de exclusieve bron op dit
gebied blijft vormen, omdat het recht op geweld aan haar geattribueerd is6. De Franse
politicologe Anna Leander noemt een aantal historische uitzonderingen op dit monopolie,
waaronder de Siciliaanse maffia en internationale piraterij, maar deze lijken gedurende lange
tijd voornamelijk de regel te bevestigen7.
De bewering van Weber heeft vooral sinds de opkomst van globalisering kritiek
ontvangen. Leander bijvoorbeeld zet vraagtekens bij het zo vaak als gegeven beschouwde
‘legitieme monopolie’ op geweld, aangezien staten net zo vaak een gevaar voor hun
bevolking zijn geweest als de groeperingen die zij bestrijden8. Pyt Douma van het Nederlands
Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael voegt toe dat deze legitimering van
geweld gedeeltelijk voortvloeit uit de actuele machtsrelaties tussen staten en niet zozeer uit
morele overwegingen of internationaal recht. Als voorbeeld noemt hij de lakse houding van
de internationale gemeenschap tegenover mensenrechtenschendingen die statelijke
grootmachten als Rusland en China hebben begaan, welke contrasteert met de snelle en
scherpe kritiek op de acties van kleinere actoren als de Liberiaanse warlord Charles Taylor en
op de etnische zuiveringen in voormalig Joegoslavië9. De Duitse professor Herbert Wulf,
onderzoeker op het gebied van militaire privatisering en internationalisering, meent dat
globalisering ervoor heeft gezorgd dat het staatsmonopolie op het legitieme gebruik van
geweld de facto onder druk is komen te staan. Aangezien er geen internationaal werkzaam
geweldsmonopolie bestaat en het functioneren van de Verenigde Naties op het gebied van
internationale veiligheid volgens hem niet voldoet, is er eerder vraag naar een vorm van
‘global governance’ op veiligheidsgebied, die nog niet is bevredigd10.
Volgens de Amerikaanse socioloog Charles Tilly is staatsvorming in Europa in feite
ontstaan in de Late Middeleeuwen uit de machtsstrijd tussen verschillende concurrerende
actoren, waarbij de uitschakeling van politieke tegenstanders het doel was. Van ‘legitiem’ 6 Weber, Theory of Social and Economic Organization, geciteerd in: Singer, Corporate Warriors, p. 170 7 Leander, Anna, “Shifting Political Identities and the Justified Use of Force”, Paper presented at the conference Conflits, Paix, et Identité – Regard croisés franco-scandinaves - Institut de recherches sur la paix (PRIO) /Ambassade de France (18-29 November 2002), p. 3 8 Ibid., p. 15-22 9 Douma, The Political Economy of Internal Conflict, p. 95 10 Wulf, Herbert, “Rent-a-soldier: Die Privatisierung des Militärs”, in: Wissenschaft & Friede (Februari 2003), p. 7
9
geweld was destijds nog nauwelijks sprake; ridders en zeelieden in dienst van koningen
financierden zichzelf via plunderingen en begingen meerdere criminele daden. Pas tegen het
eind van de achttiende eeuw beschikten staatshoofden over permanente professionele legers,
die de hoogste vorm van professionele militaire organisatie tot dan toe belichaamden.
Uiteindelijk bereikten de regeringen binnenlandse orde door ook op lokaal niveau geweld te
monopoliseren via de instelling van politie. Het staatsmonopolie op het legitieme gebruik van
geweld ontstond enerzijds uit de angst van concurrerende actoren voor een tegenaanval en
anderzijds het gevoel van dezelfde actoren dat de staat voldoende veiligheid bood. Tilly
benadrukt derhalve de interdependentie tussen oorlogsvoering en staatsvorming en geeft aan
dat er een slechts een dunne lijn bestaat tussen staatsvorming en georganiseerde misdaad.
Georganiseerd staatsgeweld zoals oorlogsvoering, staatsvorming, bescherming en extractie
hebben respectievelijk geleid tot instituties als legertroepen, het bestuursapparaat van de staat,
de rechtgevende macht en fiscale autoriteiten. Zodoende is de organisatie van geweld
verantwoordelijk voor een groot deel van de karakteristieke structuur van staten.
Staatsvorming in gedekoloniseerde landen heeft een ander karakter in de zin dat deze
nieuwe staten het vormingsproces zoals zich dat heeft voortgedaan in bijvoorbeeld Europa
niet hebben gekend. Zij hebben hun militaire organisatie van buitenaf ontvangen. Dit verschil
heeft vooral een significant effect op de relatie tussen staat en bevolking gehad. In deze staten
beschikt militaire organisatie, die meestal grotendeels is ontstaan dankzij buitenlandse hulp,
over disproportioneel veel macht in vergelijking met andere vormen van organisatie, die zich
bij gebrek aan een uitgebalanceerd staatsvormingsproces nauwelijks hebben ontwikkeld11.
Bjørn Møller van het Danish Institute for International Studies beschouwt een werkelijk
monopolie van de staat op het legitieme gebruik van geweld als een realiteit in Westerse
staten. Binnenlandse orde en nationale veiligheid zijn de belangrijkste doelen in dit opzicht,
waarbij de bevoegdheden van het leger en de politie zowel theoretisch als in de praktijk
duidelijk zijn afgebakend. In vele Afrikaanse staten echter is dit concept het niveau van de
wensgedachte nog niet ontstegen. Grenzen tussen bevoegdheden zijn minder goed afgebakend
en non-statelijke actoren spelen een significante rol. De strijd tegen rebellie en grootschalige
criminaliteit heeft een grote prioriteit. Er is in deze situatie nauwelijks meer sprake van
veiligheid als een publiek goed, aangezien private actoren en (vaak transnationale)
11 Tilly, Charles, “War Making and State Making as Organized Crime”, in: Evans, Peter, Dietrich Rueschemeyer en Theda Skocpol (eds.), Bringing the State Back in (Cambridge University Press 1985), p. 186
10
rebellengroeperingen voornamelijk in hun eigen belang opereren12. Tilly noemt drie
voorwaarden die er voor zorgen dat geweld blijvend is in ondemocratische regimes. Ten
eerste de aanwezigheid van kwetsbare regeringen, die echter wel voor macht en winst voor de
controlerende elite zorgen. Ten tweede is er sprake van externe hulp in de vorm van
internationale handel of internationale erkenning van de gevestigde orde. Ten derde is er
plaats voor vrijwel autonoom opererende milities en huurlingen binnen het territoir13. Op deze
regimes wordt later ingegaan.
Sinds de Vrede van Westfalen worden staten gezien als de belangrijkste actoren in de
internationale betrekkingen. Het realisme, wellicht het belangrijkste en meest invloedrijke
paradigma binnen de leer der internationale betrekkingen, behandelt soevereine staten als
belangrijkste actoren in het anarchische wereldsysteem. Non-statelijke en private actoren
hebben in hun ogen veel minder autonome invloed op de IB en moeten manoeuvreren binnen
de grenzen die staten hen bieden. Volgens de realisten zijn staten er op uit hun macht te
vergroten en bestaat wereldorde bij gebrek aan een wereldregering uit een machtsbalans
tussen staten. Bovendien bestaat er een duidelijke scheiding tussen de essentiële ‘high
politics’ als veiligheid en de ondergeschikte ‘low politics’ als economische betrekkingen.
Veiligheidspolitiek is van het hoogste belang en heeft een autonoom karakter. Verandering in
de IB kan slechts plaatsvinden via een verschuiving in de machtsbalans. Het realisme is een
conservatief paradigma in de zin dat in zijn ogen de IB een status-quo karakter hebben, waar
verandering beperkt mogelijk is en de actoren vaststaan. Deze benadering is mettertijd aan
steeds meer kritiek onderhevig geweest.
1.2 De kritiek van Susan Strange
De Britse Susan Strange behoort tot de pioniers en meest invloedrijke auteurs op het gebied
van de Internationale Politieke Economie (hierna IPE). IPE is een stroming binnen de IB die
zich bezig houdt met de invloed van economische factoren op internationale politieke
betrekkingen. Zij is ontstaan als gevolg van het onvermogen van het realisme, zoals vermeld
de dominante stroming binnen de IB, om het belang van economische kwesties aan te
stippen14. Internationale Politieke Economen proberen de groeiende vormen van complexe
12 Møller, Bjørn, Europe and the Crises in the Great Lakes Region, Paper for the conference of the African Peace Research and Education Association (AFPREA) on Peace Building in the Great Lakes Region in Africa (24-26 Juli 2001, Kampala, Uganda), p. 22 13 Tilly, Charles, “Violence, Terror and Politics as Usual”,in: Boston Review (Zomer 2002), p. 5 14 Verbeek, Bertjan, “Internationale Politieke Economie”, in: Vrede en Veiligheid 29 (2000), p. 211
11
interdependentie in de IB te bevatten, alsook de invloed van instituties en regimes die het
internationale economische verkeer reguleren te achterhalen15. De kern van Strange’ werk is
dat zij altijd heeft gepleit voor een interdisciplinaire brug tussen politiek en economie. In dit
hoofdstuk zal de benadering van Strange worden behandeld omtrent de terugtred van de staat
en de rol van non-statelijke actoren op het gebied van veiligheid. Hierbij moet meteen worden
opgemerkt dat er, wegens haar terughoudendheid tegenover abstracte theorievorming, geen
duidelijke, ‘eenvoudige’ theorie van de hand van Strange over de IB is gekomen. Strange
legde veel nadruk op empirie en een nauwe relatie tussen theorie en praktijk16. Wat volgt is
een analyse van haar – voor deze scriptie relevante – gedachtegang, zoals die op te maken is
uit haar verschillende publicaties.
Als uitgangspunt van haar benadering noemt Strange vier fundamentele waarden voor
de mensheid: fysieke veiligheid, welvaart, rechtvaardigheid en keuzevrijheid. Hoe mensen
hieraan hun prioriteiten toekennen beïnvloedt op welke manier de maatschappij wordt
gereguleerd. Enerzijds kan dit op centrale wijze gebeuren via gezagsrelaties, anderzijds op
decentrale wijze via marktrelaties. Hoe deze waardenverdeling tot stand komt en welke
gevolgen zij heeft, is volgens Strange het empirische doel van de IPE. Staten spelen hierin een
belangrijke rol, maar ook alle andere non-statelijke actoren die grensoverschrijdende invloed
op de waardenverdeling uitoefenen, moeten volgens Strange in acht worden genomen.
Machtsuitoefening is een essentiële factor binnen haar analyse, omdat het een wezenlijke rol
speelt in de bepaling van de waardenverdeling en dus de verhouding tussen staat en markt.
Een individu kan door middel van machtverwerving verandering bewerkstelligen in de
waardenverdeling. Dit is louter mogelijk binnen één van de vier zogenaamde
‘machtsstructuren’– te weten veiligheid, productie, ‘finance’ en kennis – die elk hun unieke
organisatiewijze hebben. Strange onderscheidt twee wijzen waarop macht in deze structuren
wordt verdeeld. Dit zijn ‘structurele macht’ en ‘relationele macht’. Kort gezegd is structurele
macht de macht om de regels van het spel te bepalen; hiermee kan de keuzevrijheid van de
deelnemende actoren worden vergroot of beperkt. Relationele macht wordt binnen de grenzen
van deze regels uitgeoefend. Strange beweert dat er een asymmetrische verhouding bestaat
tussen actoren met en actoren zonder structurele macht. De verdeling en de verandering van
15 Steans, Jill & Lloyd Pettiford, International Relations: Perspectives and Themes (Pearson Education Limited 2001), p. 36 16 Verbeek, p. 212-213, 218
12
de structurele macht is het hoofdpunt van analyse17. In deze scriptie wordt voornamelijk de
verdeling van macht binnen de veiligheidsstructuur onderzocht.
Zoals eerder vermeld worden staten door de dominante paradigmata binnen de leer der
internationale betrekkingen beschouwd als de belangrijkste actoren in de IB. De benadering
van Strange vormt hierop ten dele een uitzondering. Ten eerste ziet ook zij staten als
belangrijke actoren, maar, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de realisten, niet als uniforme
eenheden. Strange wijst op de verschillende belangen binnen een staat, die invloed hebben op
de regeringsbesluitvorming. Deze interne machtsstrijd geldt ook voor andere actoren. Ten
tweede benadrukt Strange de afgenomen autoriteit van de staat in de IB. Naast staten
beschouwt Strange ook non-gouvernementele actoren als belangrijke actoren op het
wereldtoneel. Het belang van de markt ten opzichte van de staat is toegenomen als gevolg van
grootschalige privatisering en uitbesteding van overheidsdiensten, alsook door de toegenomen
oncontroleerbaarheid van de internationale markt door de globalisering van de economie.
Vooral multinationale ondernemingen (MNO’s) hebben een toenemende invloed op
processen in de IB. Het aantal multinationals is gedurende de laatste vier decennia
verzesvoudigd tot ca. 60.000 ondernemingen en multinationale handel vertegenwoordigt een
kwart van de omzet in de wereldeconomie. De totale omzet van de grootste MNO’s
overschaduwt die van tientallen individuele staten; hieruit blijkt dat beslissingen van
multinationals aanzienlijke en grensoverschrijdende invloed hebben op het leven van burgers
wereldwijd18. Dit brengt ook een grotere sociale verantwoordelijkheid met zich mee en
verbreedt de focus van corporate governance. Andersom hebben politieke beslissingen van
staatswege in toenemende mate invloed op het beleid van MNO’s, ook in zaken als oorlog en
vrede19. Globalisering leidt tot steeds meer complexe interdependentie.
De rol van de staat als centrum van politieke analyse is derhalve sterk afgebrokkeld.
De internationalisering van productie is de belangrijkste ontwikkeling in de afname van
staatsautoriteit geweest. MNO’s kunnen in meerdere nationale economieën en maatschappijen
tegelijk opereren. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat MNO’s hun hoofdkwartier,
productiebedrijf en financiële holding elk in een andere staat hebben ondergebracht, omwille
van bijvoorbeeld lagere loonkosten en/of fiscale redenen. Waar staten ooit effectieve controle
op de (nationale) markt uitoefenden, lijkt de internationale markt nu zelf meer en meer de
uitkomst van de processen waarin staten en multinationale ondernemingen acteren te 17 Verbeek, p. 213-215 18 Orts, Eric W., War and The Business Corporation, William Davidson Institute Working Paper Number 427 (December 2001), p. 6-8 19Strange, The Retreat Of The State, p. 14
13
bepalen20. Strange meent bovendien dat MNO’s niet louter uit zijn op winstmaximalisatie,
maar zeker ook een toeëigening van politieke autoriteit nastreven. Heden ten dage delen zij
sommige functies van politieke autoriteit met staten, welke slechts macht uitoefenen over hun
eigen territoir. In deze veranderde relatie tussen staat een markt is er volgens Strange sprake
van ‘machtsdiffusie’. Als belangrijkste voorbeelden van deze autoriteit van MNO’s noemt zij
ten eerste de gevolgen van de grootschalige privatisering van productie en ten tweede de
toegenomen rol van MNO’s inzake redestributie van welvaart vanuit de ontwikkelde naar de
minder ontwikkelde landen. Hoewel controversieel, worden al dan niet directe investeringen
in deze landen gezien als belangrijke stappen richting economische groei. Strange beschrijft
de rol van MNO’s hierin als een ‘parallelle autoriteit’21.
Deze verandering betreft in Strange-terminologie een verschuiving in de domeinen
van de structurele macht. De oorzaak van deze veranderingen is een combinatie van
technologische vooruitgang (met name op communicatie- en transportgebied) en de dynamiek
van markten (zoals zich dit uit in de internationalisering van productie). Meer precies zijn dit
de al dan niet bedoelde gevolgen van zowel het eerder genoemde bewuste dereguleringsbeleid
van staten, als van het ontstaan van een ‘ungovernance’- vacuüm wegens de terugtred van de
staat. Nieuwe actoren verkrijgen op deze manier een deel van de autoriteit die voorheen
exclusief aan de staat toebedeeld was.
De aanwezigheid van non-statelijke autoriteit kan door de staat als wenselijk, maar
ook als schadelijk worden ervaren. Als voorbeeld van wenselijke non-statelijke actoren noemt
zij de instituties uit het accountancy- en verzekeringswezen, die een soort van ‘morele
autoriteit’ bezitten dankzij hun technische expertise. Deze zijn ook een voorbeeld van
instituties waarvan de aard dankzij de dynamiek binnen de IB is veranderd: oorspronkelijk
sterk onder de invloed van de staat, heden dankzij de druk van globalisering steeds meer
autonoom opererend. De belangrijkste voorbeelden van schadelijke non-statelijke actoren zijn
de internationale criminele organisaties. Een voorbeeld van non-statelijke actoren die,
afhankelijk van de macht van de betreffende staat, zowel wenselijk als vijandig kunnen
worden beschouwd zijn de vele internationale organisaties die de IB rijk is. Deze kunnen door
de grootmachten als instrument van hun macht worden gebruikt, terwijl zij door kleine landen
als vijandige autoriteit worden ervaren. Hetzelfde geldt in variabele mate voor transnationale
bedrijfsnetwerken en NGO’s22.
20 Strange, The Retreat Of The State, p. 4-15 21 Ibid., p. 65 22 Ibid., p. 92-94
14
Tenslotte weigert Strange het onderzoek naar (internationale) veiligheidsrelaties te
beperken tot louter interstatelijke oorlogen en conflicten. Sinds de Koude Oorlog ligt het
zwaartepunt van conflicten juist op intrastatelijk niveau: geweld binnen een staat zoals
burgeroorlogen en etnische conflicten, die een veel grotere dreiging voor de bevolking en haar
bezit kunnen vormen23. Zoals er op internationaal niveau een machtsbalans bestaat, zo is deze
er volgens Strange ook op nationaal niveau en deze kan tot dezelfde machtspolitieke
spanningen leiden24.
Naast Strange houden meer auteurs zich bezig met de veranderde relatie tussen staat
en markt. De Japanse managementgoeroe Kenichi Ohmae ondersteunt het beeld van de
toenemende invloed van MNO’s door te stellen dat staatsgrenzen op termijn zullen
verdwijnen, omdat deze steeds minder capabel zijn om de toenemende internationale kapitaal-
en personenstromen in goede banen te leiden en op deze manier in grootschalige economische
inefficiëntie op wereldniveau zullen resulteren. Ohmae ziet een rooskleurige toekomst
tegemoet voor nauwe, regionale en grensloze samenwerkingsverbanden als de Europese
Unie25. De Canadese politieke econoom Geoffrey Underhill ziet echter geen duidelijke
scheiding tussen staat en markt. Buiten het feit dat hij deze termen weinig concreet acht,
vormen de staat en de markt heden ten dage een zogenaamde ‘governance-ensemble’ ofwel
een ‘staat-markt condominium’. Enerzijds bepalen politieke processen van de staat de
structuur van de markt, anderzijds zijn de voorkeuren van marktactoren reeds geïntegreerd in
staatsinstituties via beleids- en reguleringsprocessen op zowel nationaal als internationaal
niveau. De mate van private invloed is vooral afhankelijk van de relatieve macht van deze
private actoren. Globalisering heeft volgens Underhill niet zozeer voor een terugtocht van de
staat gezorgd, zoals Strange beweert, als wel voor een transformatie van de staat in symbiose
met de transformatie van de markt26. De Amerikaanse politiek econome Virginia Haufler
beweert dat private actoren zelf onafhankelijk internationale regimes27 kunnen
bewerkstelligen. Deze private regimes kunnen zelfs dienen als leverancier van publieke
goederen. Als voorbeeld noemt zij het systeem van de operationalisering van vuurtorens.
23 Strange, The Retreat Of The State, p. 69 24 Friman, H. Richard, “Caught Up in the Madness? State Power and Transnational Organized Crime in the Work of Strange”, in: Alternatives 28 (2003), p. 476 25 Ohmae, K.,The End of the Nation State: The Rise of Regional Economies (New York: The Free Press 1995) 26 Underhill, Geoffrey R.D., “States, markets and governance for emerging market economies: private interests, the public good and the legitimacy of the development process”, in: International Affairs 79(4), (2003)(samenvattend) 27 “Sets of implicit or explicit principles, norms, rules, and decision-making procedures around which actors’ expectations converge in a given area of international relations” (Krasner, Stephen D., International Regimes, (Ithaca 1983))
15
Deze zijn vaak eigendom van private ondernemers. Elk zeeschip geniet van de voordelen van
de dienst die door de vuurtoren wordt geleverd, en het is onmogelijk om zeeschepen uit te
sluiten van de deze diensten. In een private regime is volgens Haufler coöperatie tussen
private actoren geïnstitutionaliseerd, waarbij staten niet participeren in de formulering van
principes, normen, regels en procedures die het gedrag van de leden reguleren. Het
formuleren van principes en normen zou deze regimes onderscheiden van pure
marktstructuurafspraken. Haufler geeft evenwel toe dat deze regimes in veel mindere mate
voorkomen dan puur statelijke internationale regimes, of ‘gemixte regimes’ tussen staten en
non-statelijke actoren28.
Het debat over de toekomst van de staat als primair model van politieke organisatie is
zeer actueel. Globaal gezien staan twee stromingen tegenover elkaar. Enerzijds de theorie van
de veerkracht van de staat, anderzijds de theorie van het verval van de staat. De eerste theorie
beweert dat de staat de enige actor is die de autoritaire structuren kan verschaffen welke
noodzakelijk zijn om het hoofd te bieden aan de onophoudelijke eisen van sociale
groeperingen en om sociale rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling te garanderen ten
bate van publieke orde en stabiliteit. De tweede theorie voorspelt dat globalisering,
geconcretiseerd als de toename van transnationale activiteit op zowel supranationaal als
substatelijk niveau en de groeiende politieke en economische interdependentie onder staten,
uiteindelijk de staat zal marginaliseren. Volgens hen belichamen failed states het ultieme
verval van de staat29. Op deze vorm van staten zal nu dieper worden ingegaan.
1.3 Na de Koude Oorlog: Globalisering en Failed States
Uit het voorgaande blijkt dat de autoriteit van staten binnen de IB is afgenomen ten gunste
van de markt. Er zal nu worden onderzocht in hoeverre deze markt het monopolie van staten
op het legitieme gebruik van geweld ondermijnt binnen de veiligheidsstructuur. Het fenomeen
failed states verdient hierbij speciale aandacht. In de praktijk bestaat er een directe
verhouding tussen een werkelijk staatsmonopolie op militaire veiligheid en een sterke
staatsstructuur. Zwakke staatsstructuren zorgen voor een afbreuk van de staat als soevereine
autoriteit. Non-statelijke actoren, zoals terroristische cellen, PMO’s, georganiseerde misdaad
of rebellengroeperingen, kunnen een direct gevaar vormen voor dit monopolie. Volgens Susan 28 Haufler, Virginia, “Crossing the Boundary between Public and Private: International Regimes and Non-State Actors”, in: Rittberger, V., Regime Theory and International Relations (Clarendon Press, 1993)(samenvattend) 29 Yannis, Alexandros, “State Collapse and its Implications for Peace-Building and Reconstruction”, in: Development & Change 33(5) (November 2002)”, p. 820-821
16
Strange is de afname van de legitimiteit van de staat te wijten aan het onvermogen van de
staat om haar fundamentele taken uit te oefenen30.
De jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw kenden een grootschalige dekolonisatiegolf
met vele onafhankelijkheidsoorlogen. De postkoloniale machthebbers kregen vervolgens met
hulp van buitenlandse grootmachten grip op het regeringsapparaat en gebruikten deze om
politieke rivalen uit te sluiten. Tegen de achtergrond van de Koude Oorlog groeiden deze
rivalen, op hun beurt ook met internationale dan wel transnationale steun, uit tot gewapende
rebellen die zelf hun autonoom territoir trachtten te veroveren. Zo kregen conflicten, die op
het eerste gezicht een burgeroorlog leken, een sterk internationale dimensie. Tevens vond er
een stijging plaats in non-statelijk geweld.
Na het eind van de Koude Oorlog staakten de grote mogendheden een groot deel van
hun militaire verplichtingen jegens Afrikaanse staten als Ethiopië, Liberia, Somalië en de
Democratische Republiek Congo, omdat deze toezeggingen niet meer in hun nationaal belang
konden worden gezien. Het besluit tot eenzijdige afschaffing van deze afspraken leidde tot
een zeer instabiele veiligheidssituatie in grote delen van het Afrikaanse continent. Een groot
aantal intrastatelijke conflicten, voor een aanzienlijk deel te wijten aan intertribale
spanningen, was het gevolg. De volgende figuur toont aan dat het aantal burgeroorlogen sinds
de onafhankelijkheidsstrijdperiode sterk is gestegen. Ook is er een duidelijke opleving te
bemerken sinds het einde van de Koude Oorlog (ca. 1990), alhoewel in de paar jaren daarna
een terugval plaatsvindt.
Figuur 1: Aantal burgeroorlogen per jaar (1960-1999). Bron: Charles Tilly, “Violence, Terror and Politics as Usual”,in: Boston Review (Zomer 2002)
Volgens de gerenommeerde militair historicus Martin van Creveld is sinds het
nucleaire tijdperk het karakter van oorlog verschoven van de ‘Grote Oorlogen’ naar 30 Strange, The Retreat Of The State, p. 5
17
zogenaamde ‘Low Intensity Conflicts’ (LIC’s). Een LIC heeft de volgende kenmerken: ten
eerste blijken ze vooral voor te komen in minder ontwikkelde gebieden zoals de Derde
Wereld-landen, ten tweede bestaan de strijdende partijen uit een statelijke en een non-
statelijke actor en tenslotte worden er nauwelijks ‘hi-tech’ wapens gebruikt in deze
conflicten31. Geweld wordt selectief toegepast, de nadruk ligt vooral op inlichtingen. Vele
intrastatelijke conflicten hebben het karakter van een LIC.
De genoemde staten, bijvoorbeeld, zijn financieel noch politiek in staat een goed
functionerend militair en politieapparaat te bewerkstelligen, zowel op nationaal en regionaal
als op lokaal niveau. Daarbij komt nog dat door talloze couppogingen en excessen de
strijdkrachten in deze landen vaak eerder een bedreiging dan een bescherming voor de interne
stabiliteit van de staat zijn geweest. In tijden van chaos, zoals bijvoorbeeld na een escalatie
van intertribale spanningen, is het gevaar voor regeringsimplosie het grootst. Het onvermogen
van de staat om de orde te handhaven leidt tot een bloeiend nationaal klimaat van rebellie,
terrorisme, wapenhandel en georganiseerde misdaad, hetgeen kan uitgroeien tot een gevaar
voor de regionale en zelfs internationale veiligheid, zoals de terroristische aanslagen tegen de
Verenigde Staten op 11 september 2001 hebben aangetoond32.
In dergelijke situaties spreekt Richard Cornwall van het Zuid-Afrikaanse Institute for
Security Studies van een ‘politieke economie van wanorde’. Door het uitblijven van nationale
orde vechten meerdere, soms transnationale actoren om economisch belangrijke gebieden.
Deze actoren zorgen voor hun eigen vorm van militaire veiligheid in ‘pseudo-staten’ waar
gemeenschappelijk belang en rechtshandhaving geen waarde hebben. De
rebellengroeperingen financieren zichzelf door middel van grootschalige transnationale
schaduweconomieën via handel in wapens, drugs, illegale mensenhandel, olie en diamanten.
De regeringen van deze zwakke staten zien zich derhalve steeds meer geconfronteerd met
goed georganiseerde opponenten in zowel financieel als militair opzicht33. De focus van de IB
en internationale politieke leiders is volgens Cornwall nog steeds te veel op staten gericht en
daarom niet staat in deze crises te doorgronden34. In een rapport van Instituut Clingendael
zegt Pyt Douma dat er een nieuwe politieke economie van oorlog is ontstaan uit de
globalisering van illegale economieën dankzij de interactie van warlords, drugshandelaren en
de private militaire sector. De klassieke politieke economie van oorlog betreft volgens hem de 31 Creveld, van, Martin, The Transformation of War (10e Editie; Free Press, 1991), p. 20. 32 Krasner, Stephen D. en Carlos Pascual, “Addressing State Failure: The Danger of Failed States”, in: Foreign Affairs (Juli/Augustus 2005), 84(4), p. 153-163 33 Tilly, “Violence, Terror and Politics as Usual”, p. 4 34 International Alert, The Privatization of Security: Framing a Conflict Prevention and Peacebuilding Policy Agenda, International Alert Wilton Park Conference (19-21 november 1999), rapport, p. 24-27
18
historische relatie tussen staatsvorming en de mobilisatie van economische middelen ten bate
van de oorlogsprestaties, zoals bijvoorbeeld ook Europa deze heeft ondergaan. Het is de
legitieme vorm van zelfverdediging voor een staat gedurende oorlogstijd. Recentelijk lijkt
echter een omgekeerde relatie te zijn ontstaan: een langere voortduring van oorlog zorgt voor
verdere economische groei. Deze relatie manifesteert zich in de moderne, intrastatelijke
conflicten. Deze ‘oorlogen’ kenmerken zich door een focus op strategische economische
gebieden. De betrokken actoren staan vaak in direct contact met transnationale en
internationale economieën en de conflicten kunnen moeilijk worden betiteld als
‘burgeroorlog’ aangezien grote delen van de bevolking niet participeren. Niet zelden zijn alle
betrokkenen, inclusief de staat, schuldig aan illegale handelingen; economische accumulatie
en overleving zijn het doel, ongeacht rechtvaardige redistributie van welvaart. Net als bij
interstatelijke conflicten vindt er relatieve vrede plaats wanneer er sprake is van een
‘machtsbalans’. Volgens Douma beperkt de liberale marktideologie van globalisering de
supervisie van staten en IGO’s in deze conflicten en daardoor worden transacties van morele
en legale restricties ontdaan. Er bestaat een verbinding tussen de interne oorlogseconomie en
de wereldeconomie. Zo is privatisering een essentieel onderdeel van vrijwel elk, door het IMF
opgezet, ‘structural adjustment’-project in zwakke staten. Dit heeft in deze gebieden geleid tot
een groeiende vraag naar de private militaire sector, die kan profiteren van de aanwezige
conflictdynamiek35.
Internationale orde in traditionele zin is gebaseerd op de interne stabiliteit van staten,
de ‘leden van het internationale systeem’. Dankzij de desintegratie van de staat, die zich in
bijvoorbeeld in Afrika heeft voorgedaan, vullen non-statelijke actoren zoals terroristische
groeperingen nu het machtsvacuüm op dat de staat heeft achtergelaten, en zorgen dankzij
moderne technologie voor een sinistere vorm van globalisering36. Vanwege deze globalisering
worden steeds meer internationale dan wel transnationale actoren direct geraakt door
grensoverschrijdende conflicten die op het eerste gezicht van louter lokaal belang lijken.
Buzan gebruikt de term regional security complex om interdependente veiligheidsrelaties op
een regionale level of analysis te beschrijven. Hij definieert deze term als ‘een groep staten
wier primaire veiligheidsbelangen in dergelijke mate met elkaar verbonden zijn, dat hun
nationale veiligheid reëel gezien niet los van elkaar kan worden gezien37’. Deze
veiligheidsregio’s zijn soms geïnstitutionaliseerd zoals bijvoorbeeld in de West-Afrikaanse 35 Douma, The Political Economy of Internal Conflict, p. 78 36 Yannis, “State Collapse”, p. 825 37 Buzan, Barry, People, States and Fear. An Agenda for International Security Studies in the Post-Cold War Era (New York - London, 1991), p. 186-229
19
ECOWAS, maar kunnen even zo goed ‘onbewust’ bestaan. Buzan beperkt zich in zijn
definitie tot staten, maar uit het voorgaande blijkt dat ook transnationale, non-statelijke
actoren van dit complex deel uit kunnen maken.
Staten die hun nationale veiligheid niet kunnen bewaren en het monopolie op het
legitieme gebruik van geweld hebben verloren, worden ook wel failed states genoemd. Deze
zijn er niet in geslaagd een functionerende democratie in hun land te genereren, wat
verstrekkende gevolgen heeft voor hun autoriteit. Enerzijds hebben deze staten te maken met
vijandelijke non-statelijke actoren, zoals rebellengroeperingen en terroristen, die
tegenwoordig autonoom kunnen opereren in een transnationale politieke economie.
Anderzijds zijn dergelijke staten vaak genoodzaakt om de essentiële taken van de staat uit te
besteden aan de markt van veelal buitenlandse ondernemingen. Deze privatisering omvat
belangrijke economische sectoren zoals oliewinning, maar ook defensietaken, die kunnen
worden uitbesteed aan de private militaire sector. Hier wordt volgend hoofdstuk op ingegaan.
In deze staten blijkt derhalve dat het monopolie op het legitieme gebruik op fysiek geweld in
de veiligheidsstructuur vanuit twee kanten wordt ondermijnd door non-statelijke actoren.
1.4 Conclusie
In dit hoofdstuk werd onderzocht in hoeverre het monopolie op het legitieme gebruik van
fysiek geweld van staten wordt ondermijnd. Staten worden sinds de Vrede van Westfalen
gezien als de belangrijkste actoren in de internationale betrekkingen. Soevereiniteit werd een
essentieel kenmerk van de staat. Uit dit principe volgt de gedachte dat veiligheidspolitiek het
exclusieve terrein van staten is; staten beschikken daarvoor over een ‘monopolie op het
legitieme gebruik van fysiek geweld’. Verschillen in staatsvorming hebben later echter
wereldwijd tot verschillende uitkomsten in militaire organisatie geleid. Volgens het realisme
zijn soevereine staten de primaire actoren binnen de IB. Non-statelijke en private actoren
hebben in hun ogen veel minder autonome invloed op de IB en moeten manoeuvreren binnen
de grenzen die staten hen bieden. Realisten beschouwen het internationale systeem als
statisch; veranderingen hierbinnen kunnen slechts voorkomen via een verschuiving in de
machtsbalans die er tussen staten bestaat.
Susan Strange, één van de meest interessante critici van het realisme, benadrukt juist
de dynamiek van het internationale systeem. Zij betoogt dat staten, de belangrijkste actoren in
de IB volgens klassieke theorieën, een afname van politieke autoriteit hebben ondergaan en
daarom niet meer het centrum van politieke analyse moeten blijven. De dynamiek van het
20
internationale systeem, waarvan de meest recente fase ‘globalisering’ wordt genoemd, wordt
gekenmerkt door voortdurende technologische ontwikkelingen en een onvoorspelbare markt
op internationaal niveau. Deze groeiende rol van de markt in de internationale politieke
economie heeft een machtsdiffusie tot gevolg die non-gouvernementele actoren een grotere
invloed op internationale politieke processen heeft toegekend. Er heeft een verschuiving van
zogenaamde ‘structurele macht’ plaatsgevonden, waarbij non-statelijke actoren zich een
gedeelte van de voormalige autoriteit van staten hebben toegeëigend. Deze non-statelijke
autoriteit kan voor staten zowel wenselijk als ongewenst zijn. Het debat over de toekomst van
de staat als primair model van politieke organisatie is zeer actueel. Een gedeelte van de
theoretici voorspelt dat het verval van de staat dankzij de groeiende globalisering niet meer is
terug te draaien. Anderen menen dat de staat uiteindelijk de enige autoriteit is die politieke,
maar ook sociale orde en stabiliteit kan garanderen.
In de praktijk bestaat er een directe verhouding tussen een werkelijk staatsmonopolie
op het gebruik van geweld en een sterke staatsstructuur. In verschillende Afrikaanse landen
met zwakke staatsstructuren is het aantal interne conflicten sterk toegenomen sinds ten eerste,
de dekolonisatie en ten tweede, het verlies van militaire hulp na het einde van de Koude
Oorlog. Non-statelijke actoren spelen in deze low intensity conflicts een belangrijke rol. Deze
conflicten lijken op het eerste gezicht van lokaal belang, maar vertegenwoordigen een
transnationale politieke oorlogseconomie met gevolgen voor lokale, regionale en soms
internationale veiligheid. De grote rol voor non-statelijke, soms ook private actoren in een
dergelijk regional security complex, alsook de geringe invloed en controle van staten hierop
als gevolg van globalisering, toont aan dat de focus van analyse in dezen niet tot het statelijk
niveau moet worden beperkt. Staten die hun nationale veiligheid niet kunnen bewaren worden
ook wel failed states genoemd. Hun voormalige monopolie op het legitieme gebruik van
fysiek geweld wordt vanuit twee kanten bedreigd. Enerzijds vullen vijandelijke non-statelijke
actoren zoals terroristische groeperingen het machtsvacuüm op dat de desintegratie van
dergelijke staten heeft achtergelaten. Anderzijds is de staat in deze positie genoodzaakt enkele
kerntaken, waaronder defensie, te privatiseren.
21
2. In hoeverre ondermijnen PMO’s het monopolie op het legitieme geweld van
staten ?
n dit hoofdstuk wordt onderzocht in hoeverre private militaire ondernemingen (PMO’s)
het monopolie van staten op het legitieme gebruik van fysiek geweld kunnen
ondermijnen. Dit hoofdstuk tracht via literatuuronderzoek het theoretische gedeelte van
het antwoord op de probleemstelling te geven. Ten eerste zal er dieper worden ingegaan op de
private militaire sector via een korte beschrijving van de historische achtergrond van private
militaire activiteit en een analyse van de sociaal-economische factoren die de gelegenheid
bieden voor de aanwezigheid van private militaire ondernemingen. Vervolgens wordt er een
typering gegeven van de activiteiten die deze bedrijven zoal ontplooien en in hoeverre deze
het monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld van staten kunnen ondermijnen.
2.1 Huurlingen
Het begrip ‘huurling’ doet al de ronde sinds er oorlog bestaat. Het tijdelijk contracteren van
ongebonden buitenlandse strijdkrachten was eeuwenlang min of meer een gebruikelijke zaak
tijdens oorlogsvoering. De handel in huurlingen was gebaseerd op een vrije markt. De vraag
kwam voort uit een behoefte aan professionele, vaardige troepen die efficiënt opereerden. Het
aanbod van huurlingen resulteerde uit een overschot aan ‘uitgevochten’ nationale soldaten. De
grensoverschrijdende huurlingenmarkt functioneerde het beste in structuren van zwakke
overheidsregulering. Overigens was er in de doorgaans weinig transparante huurlingenmarkt
van de Middeleeuwen al sprake van professionele organisatievormen. Zo contracteerden
Italiaanse stadstaten in de 14e eeuw reeds professionele huurlingengroepen, die werden geleid
door condottieri. De politieke leiders kozen voor deze oplossing, opdat zij geen productieve
onderdanen hoefden te rekruteren; dit zou immers een aderlating zijn voor het lokale
economische leven38. Men moet huurlingen overigens niet verwarren met bijvoorbeeld de
Zwitserse Garde, de pontificale bewakingseenheid die al sinds 1505 bestaat, of het Franse
Vreemdelingenlegioen. Deze troepen maken officieel en voor onbeperkte duur deel uit van
nationale legers.
38 Fredland, J. Eric, “Outsourcing Military Force: A Transactions Cost Perspective on the Role of Military Companies”, in: Defence and Peace Economics, Volume 15(3), (Juni 2004), p. 206
I
22
Twee zaken hebben voor een afname van de al dan niet noodzakelijke inzet van
huurlingen gezorgd. Ten eerste de officieuze geboorte van het statensysteem dankzij de Vrede
van Westfalen in 1648, die het ontstaan van soevereiniteit en nationale legers betekende, en
ten tweede de opkomst van het nationalisme en de invoering van dienstplicht omstreeks 1815.
Hierna werden huurlingen in de publieke opinie afgedaan als amorele, moordlustige
geldwolven. De dogs of war, actief in dienst van zowel regeringen als rebellen tijdens de
onafhankelijkheidsstrijd van meerdere Afrikaanse landen in de jaren ’50,’60 en ’70 van de
vorige eeuw, rechtvaardigen dit beeld dankzij de vele mensenrechtenschendingen die zij
hebben begaan tijdens deze bloedige conflicten. In 1977 wordt in Protocol I, Artikel 47 van de
Geneefse Conventie het begrip huurling gedefinieerd en de betrokkenheid van huurlingen in
oorlogsvoering verboden:
2.2 Na de Koude Oorlog: privatisering
Er is een directe lijn te trekken van de ouderwetse huurling naar de huidige opkomst van de
private militaire sector. Sinds het einde van de jaren ’80 van de vorige eeuw hebben twee
punten gezorgd voor een toenemende privatisering op het gebied van militaire diensten. Ten
eerste de gevolgen van het einde van de Koude Oorlog en ten tweede de trend om
(i) Article 47.-Mercenaries
1. A mercenary shall not have the right to be a combatant or a prisoner of war.
2. A mercenary is any person who:
(a) Is specially recruited locally or abroad in order to fight in an armed conflict;
(b) Does, in fact, take a direct part in the hostilities;
(c) Is motivated to take part in the hostilities essentially by the desire for private gain and, in fact, is promised, by or on behalf of a Party to the conflict, material compensation substantially in excess of that promised or paid to combatants of similar ranks and functions in the armed forces of that Party;
(d) Is neither a national of a Party to the conflict nor a resident of territory controlled by a Party to the conflict;
(e) Is not a member of the armed forces of a Party to the conflict; and
(f) Has not been sent by a State which is not a Party to the conflict on official duty as a member of its armed forces.
23
overheidsdiensten uit te besteden aan de private sector. Deze zaken zijn nauw met elkaar
verbonden.
Sinds het einde van de Koude Oorlog is, na decennialange bipolaire confrontatie, de
frequentie van militaire activiteit afgenomen. Risicovolle militaire operaties in het buitenland
worden bij gebrek aan een duidelijk politiek doel steeds moeilijker te verkopen aan het
electoraat. De slechte ervaringen van het Amerikaanse leger met operaties in Bosnië en
Somalië in het begin van de jaren ’90 leidden tot een op internationaal niveau terughoudend
klimaat met betrekking tot perifere militaire betrokkenheid39. Veel ontwikkelde staten
besloten bovendien tot afschaffing van de nationale dienstplicht en een inkrimping van de
militaire troepen. Vele soldaten in met name de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en het
Zuid-Afrika na de Apartheid verloren hun baan na de reorganisatie van het militaire apparaat.
Volgens O’Brien zijn zowel vele westerse landen als staten uit de voormalige Sovjet-Unie er
niet in geslaagd herscholingsprogramma’s op te zetten om deze beroepsgroep een succesvolle
transitie van de militaire naar de civiele sector te garanderen40. Buitenlandse militaire bases in
bijvoorbeeld Europa en Afrika werden ontruimd. Volgens Kurth leidde deze reorganisatie tot
een stagnatie van het zogenaamde ‘militair-industrieel complex’, waarmee de overlappende
belangen van de wapenindustrie, het leger en de politiek worden bedoeld, die vooral tijdens
de Koude Oorlog van dominante invloed waren op het politiek-militaire leven in zowel de
V.S. als in de Sovjet-Unie en een aanzienlijk positief effect hadden op de economische
groei41. Sinds het begin van de jaren ’90 wordt er binnen de militaire wereld gesproken over
een Revolution in Military Affairs (RMA). Hiermee worden de veranderingen in militaire
theorieën, tactieken en strategieën bedoeld die het gevolg zijn van de ontwikkeling en
invoering van nieuwe technologie op het gebied van wapens en oorlogsvoering. Deze
revolutie zou het antwoord moeten bieden aan moderne en wereldwijde politieke, sociale en
economische factoren, die een compleet verschillende manier van militaire organisatie
vereisen. Voorbeelden van deze factoren zijn de neergang van de natie-staat, het karakter van
de nieuwe internationale orde en de noodzaak tot nieuwe vormen van geweld in de nabije
toekomst42. Deze RMA heeft dankzij haar nadruk op het belang van moderne technologie
39 Adams, Thomas K., “Private Military Companies: Mercenaries for the 21st Century”, in: Small Wars & Insurgencies, 13(2), (Summer 2002), p. 59 40 O’Brien, Kevin A., “Military-Advisory Groups and African Security: Privatised Peacekeeping?”, in: International Peacekeeping 5(3) (Herfst 1998), p. 78-105 41 Kurth, James, “Military-Industrial Complex” in: The Oxford Companion to American Military History, ed. John Whiteclay Chambers II, (Oxford & New York: Oxford University Press, 1999), p. 440-42. 42 Zie bijvoorbeeld: Cohen, Eliot A., “A Revolution in Warfare”, in: Foreign Affairs (Maart/April 1996)
24
mede geleid tot de bezuiniging op militair personeel en verdere uitbesteding aan de private
sector.
Volgens Strange kenmerkt de huidige wereldeconomie zich door de nadruk op de
dienstensector43. Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw worden bepaalde diensten, die
vanoudsher onder een overheidsmonopolie staan omdat zij een (semi-)publiek goed leveren,
overgeheveld van de publieke naar de private sector ofwel ‘geprivatiseerd’. Efficiëntie en
kostenreductie worden genoemd als de belangrijkste voordelen van deze privatisering.
Voorbeelden van geprivatiseerde sectoren in Nederland zijn energielevering,
telecommunicatie en openbaar vervoer. Deze wereldwijde trend is sterk gestegen na het einde
van de Koude Oorlog, omdat de voorheen communistische staten met oog op een
functionerende markteconomie en masse het grote aantal staatsbedrijven zijn gaan
privatiseren.
Inmiddels heeft deze uitbestedingstrend ook de veiligheids- en defensiesector bereikt.
Privatisering van defensie is kostenbesparend geworden, omdat nationale legers steeds minder
worden ingezet en daarom relatief duur zijn geworden. Enerzijds heeft inkrimping van
nationale legers heeft er voor gezorgd dat perifere werkzaamheden als logistiek steeds meer
vrijwillig worden uitbesteed. Anderzijds wijzen de recente, grootschalige militaire operaties
van de Verenigde Staten in bijvoorbeeld Irak en Afghanistan op ‘overstretching’ van de
militaire capaciteit. Een continue en zelfs groeiende vraag naar dergelijke private hulp is het
gevolg. Nu al zou meer dan de helft van de werkzaamheden van het Amerikaanse Ministerie
van Defensie zijn uitbesteed44. Privatisering zorgt voor een overheveling van publiek
eigendom van de productiemiddelen naar de particuliere sector. Voor de staat gaat hiermee
een verlies gepaard van bevoegdheden en directe controle. Volgens Strange is dankzij
privatisering en uitbesteding van overheidsdiensten het belang van de markt ten opzichte van
de staat toegenomen. Op defensiegebied betekent verdere uitbesteding van diensten daarom
wellicht een ondermijning van het staatsmonopolie op het legitieme gebruik van fysiek
geweld. Het publieke goed veiligheid wordt nu immers in toenemende mate geleverd door de
private sector. Militaire diensten worden voornamelijk uitbesteed aan zogeheten Private
Militaire Ondernemingen. Deze zullen nu besproken worden.
43 Strange, The Retreat Of The State, p. 51 44 Whyte, Dave, “Lethal Regulation: State-Corporate Crime and the United Kingdom Government's New Mercenaries”, in: Journal of Law and Society 30(4), (December 2003), p. 590
25
2.3 Private Militaire Ondernemingen
Private Militaire Ondernemingen (kortweg PMO’s) zijn bedrijven die zich hebben
gespecialiseerd in het aanbieden van diensten op het gebied van militaire veiligheid. Naast de
reeds genoemde historische context zijn er ook technische redenen aan te wijzen voor het
ontstaan van de private militaire sector, namelijk ten eerste het aanbod van voormalig
legerpersoneel en ten tweede de technologie- en communicatierevolutie. Zonder deze
vereisten zou de ontwikkeling van de private militaire sector een kostbare en tijdrovende
onderneming zijn geweest.
De militaire reorganisatie, die wereldwijd is ingezet, betekent niet alleen een groot,
maar ook een relatief goedkoop arbeidspotentieel voor de private militaire sector. Voor de ex-
militairen is het ook nog interessant dat, ondanks dat zij niet dezelfde gunstige secundaire
arbeidsvoorwaarden genieten als bij de overheid, het gemiddelde salarisniveau bij een PMO
significant hoger ligt dan bij nationale legers. Ook de technologierevolutie en de markt van
defensieproductie hebben bijgedragen aan de totstandkoming van PMO’s. De snelheid
waarmee internationale transacties, zoals bijvoorbeeld het gewenste wapenmaterieel, kunnen
worden afgehandeld wordt alsmaar hoger en de kosten steeds lager. Een belangrijke recente
ontwikkeling in oorlogsvoering die met de eerder genoemde RMA in verband staat is
information warfare. Deze term wordt gedefinieerd als het ontregelen of vernietigen van
vijandelijke informatievoorziening45. Gemoderniseerde inlichtingendiensten kunnen een
voorsprong op hun vijand verkrijgen via het gebruik van geavanceerde technologie.
Information warfare is vooral populair bij non-statelijke actoren die niet over een hi-tech
wapenarsenaal beschikken. Staten en hun legers hebben de neiging relatief laat aan te haken
bij dergelijke moderne ontwikkelingen in vergelijking met de non-statelijke sector.
De aangehaalde definitie van de Geneefse Conventie omtrent huurlingen, die
overigens door de meeste westerse landen niet is geratificeerd, is volgens velen niet van
toepassing op deze ondernemingen. Private militaire ondernemingen onderscheiden zich van
de klassieke huurlingen door hun permanente bedrijfsstructuur46 en zijn als onderneming
aansprakelijk. De ondernemingen beschikken over een vast aantal stafleden en omarmen
bedrijfskundige principes als efficiëntie, expertise en goed bestuur inzake hun
45 Fogelman, Ronald en Sheila E. Widnall, Cornerstones of Information Warfare, US Air Force document (1997), p. 11 46 Sandline International, Activities of Private Military Companies
26
werkzaamheden47. Stafwerknemers van PMO’s zijn meestal ex-legerofficieren uit de hoogste
rangordes. In tegenstelling tot de klassieke huurlingen, die zich voornamelijk bezig hielden
met gevechtsoperaties, zijn PMO’s gespecialiseerd in het verschaffen van militaire
vaardigheden in brede zin. De sector belichaamt als het ware de privatisering van geweld. Dit
wil overigens niet zeggen dat ‘ouderwetse’ huurlingen niet meer bestaan. In conflictueuze
gebieden als Chiapas (Mexico), Kashmir (India) en Koerdistan (voornamelijk Turkije en Irak)
wordt nog regelmatig bericht over – vaak ongeorganiseerde – huursoldaten. Dit geldt ook
voor de zogenaamde ‘mujaheddin’-krijgers die bereid zijn in alle islamitische broederlanden
te vechten. Zo zouden soldaten uit Afghanistan en Saoedi-Arabië aan de kant van de
Bosnische moslims hebben gevochten tijdens de Joegoslavische burgeroorlog48. In 2004
werden tientallen Zuid-Afrikanen aangehouden die een staatsgreep in olierijk Equatoriaal
Guinee hadden voorbereid49. Controversiële PMO’s als Executive Outcomes en Sandline
International hebben omwille van een plausibel ‘corporate’ imago altijd geprobeerd zich zo
veel mogelijk te distantiëren van deze huurlingen.
Het private karakter van de PMO zorgt voor een aantal juridische en ethische
complicaties. PMO’s handelen net als andere ondernemingen op basis van economische ratio
en eigenbelang en niet, in tegenstelling tot staten, om politieke redenen, religie,
rechtvaardigheid of overleving50. Het is de vraag in hoeverre PMO’s als multinationals met
werknemers uit verschillende landen zich verbonden voelen met hun staat van herkomst. In
principe zouden werknemers van een PMO ook operaties tegen hun eigen landgenoten
moeten kunnen uitvoeren. Het gebrek aan transparantie van de interne structuur en de
activiteiten van een groot gedeelte van deze ondernemingen, hoewel deels begrijpelijk door de
aard van de sector, draagt evenmin bij aan de geloofwaardigheid van PMO’s. Deze zaken
roepen vragen op inzake verantwoordelijkheid, aangezien de activiteiten van PMO’s
regelmatig plaatsvinden in dienst van staten.
De private militaire sector lijkt een voor staten moeilijk controleerbaar fenomeen te
zijn. De staat waarin de PMO is gevestigd bemoeit zich, weliswaar in verschillende maten van
intensiteit, normaliter echter wel met de contractonderhandelingen. In de Verenigde Staten
hanteert het Pentagon bijvoorbeeld een licentieregime, terwijl regeringen van andere staten
minder direct betrokken zijn. In extremis lijkt een dergelijk contract op een bilaterale
47 Adams, “Private Military Companies: Mercenaries for the 21st Century”, p. 56 48 O’Brien, “Military-Advisory Groups”, p. 85 49 “Pretoria verbiedt huurlingen in oorlogsgebied”, NRC Handelsblad 18-10-2005 50 Creveld, van, Martin, The Transformation of War, p. 105
27
overeenkomst tussen het gastland en de afnemer51. Desondanks betekent de uitbesteding van
militaire taken het verlies van directe (democratische) controle van overheidswege op de
uitvoering, die er wel is wanneer deze taken worden uitgevoerd door het nationale leger.
Betalingen kunnen per afnemer verschillen; bij de directe gevechtsoperaties waarbij
Executive Outcomes was betrokken in Sierra Leone kon pas betaald worden nadat de PMO
zélf de diamantmijnen van de vijand had heroverd. PMO’s opereren doorgaans buiten de
exclusieve controle en buiten het exclusieve domein van een bepaalde staat52. Bij een aantal
ondernemingen, zoals DynCorp en MPRI, ligt deze verhouding anders. Zij werkt min of meer
direct in het verlengde van het leger van de Verenigde Staten53. Samenwerking tussen PMO’s
en buitenlandse gespecialiseerde ondernemingen gebeurt transnationaal en op efficiënte wijze.
Wetgeving van staten kan ontweken worden door productie naar een ander, minder restrictief
rechtsstelsel te verplaatsen.
De activiteiten van PMO’s gaan gepaard met intransparantie, aangezien zij – in
tegenstelling tot regeringen – niet geacht zijn volledige openheid te geven ofwel
verantwoording af te leggen inzake hun werkzaamheden. Zij hoeven geen rekening te houden
met een electoraat. Enerzijds brengt dit een democratisch deficiet met zich mee, aangezien
politieke controle over de werkzaamheden van de PMO volledig ontbreekt. Anderzijds zorgt
dit voor meer slagvaardigheid voor PMO’s in vergelijking met publieke actoren als staten en
IGO’s.
Het grootste gedeelte van de PMO’s komt oorspronkelijk uit het Verenigd Koninkrijk
(zoals Sandline, DSL), de Verenigde Staten (DynCorp, MPRI, Brown & Root) en Zuid-Afrika
(Executive Outcomes). Veel van hen zijn onderdeel van grotere holdings en multinationals.
Het Amerikaanse Brown & Root maakt deel uit van het energiebedrijf Halliburton, dat grote
contracten heeft ontvangen voor de heropbouw van Irak. De Amerikaanse Vinnell
Corporation is indirect een onderdeel van de wapenreus Northrop-Grumman. Recentelijk zijn
er ook een aantal Afrikaanse PMO’s (buiten Zuid-Afrika) op het toneel verschenen, die
natuurlijk dicht bij de brandhaarden opereren. Deze kunnen aanzienlijke comparatieve
kostenvoordelen bereiken, maar de vraag is in hoeverre zij in staat zijn een plausibele relatie,
zowel zakelijk als ethisch, op te bouwen met potentiële (Westerse) afnemers54.
De private militaire sector is een lucratieve en omvangrijke economische sector
geworden. De eerste PMO die een een groot contract binnenhaalde was de eerdergenoemde 51 Adams, “Private Military Companies: Mercenaries for the 21st Century”, p. 57 52 Singer, Corporate Warriors, p. 170 53 Adams, “Private Military Companies: Mercenaries for the 21st Century”, p. 62 54 The Privatization of Security, p. 9
28
Vinnell Corporation in 1975. Voor het bedrag van 77 miljoen dollar ging het de nationale
garde van Saudi-Arabië trainen in de bescherming van de olievelden55. Sindsdien heeft de
Amerikaanse regering contracten gesloten met PMO’s voor een totaalwaarde van meer dan
300 miljard dollar. Tijdens de Eerste Golfoorlog in 1990 werkte één op de 50 Amerikaanse
soldaten voor de private sector; nu is deze verhouding één op de tien56. Bij de heropbouw van
Irak zijn ca. 60 private militaire ondernemingen betrokken, die over zo’n 20.000 mankrachten
beschikken57. Het belang van de private militaire sector ten opzichte van staten voor
internationale veiligheid is derhalve aanzienlijk toegenomen.
2.4 Typering van PMO’s en hun activiteiten
Paul Jackson onderscheidt vijf basiscategorieën van ‘private militaire activiteit’: huurlingen,
private legers, private beveiligingsondernemingen, private inlichtingendiensten en private
militaire ondernemingen. Onder private legers verstaat hij de troepen van warlords als
Charles Taylor in Liberia en de Al-Qaeda-eenheden rondom Osama Bin Laden, alsook de
legers van de drugsbaronnen in Zuid-Amerikaanse landen als Colombia. Private
beveiligingsondernemingen bestaan net als huurlingen al eeuwenlang, al is hun rol sindsdien
geëvolueerd. Heden ten dage hebben deze ondernemingen hun werkzaamheden verbreed,
deze omvatten nu vaak ook diensten van medische en logistieke aard. Deze ondernemingen
zijn regelmatig ingezet voor het beschermen van goud- en diamantmijnen, waarbij zij
eventueel ook de wapens kunnen trekken. Private inlichtingendiensten maken soms deel uit
van private beveiligingsondernemingen, maar houden zich vaak verre van concrete militaire
activiteit. De onderscheidende factor van private militaire ondernemingen is dat zij in staat
zijn deel te nemen aan gevechtsoperaties58. Dergelijke bedrijven zijn schaars. Een tweede
mogelijkheid tot onderscheiden is een verdeling tussen bedrijven die offensieve activiteiten
(zoals actieve gevechtsdeelname en strategisch advies) ontplooien enerzijds en zij die
defensieve diensten (beveiliging en inlichtingen) leveren anderzijds. Een werkelijke
waterdichte indeling blijft echter onmogelijk, aangezien er bedrijven zijn die meerdere, soms
overlappende diensten aanbieden als men de voorgaande indeling in beschouwing neemt.
55 Peterson, Laura, “Privatizing Combat, the New World Order”, http://www.publicintegrity.org/bow/report.aspx?aid=148 56 Wulf, Herbert, “Rent-a-soldier: Die Privatisierung des Militärs”, in: Wissenschaft & Friede (Februari 2003), p. 4 57 Netwerk TV-uitzending, Huurlingen in Irak, (19 November 2004) 58 Jackson, Paul, “’War is Much Too Serious a Thing to be Left to Military Men’: Private Military Companies, Combat and Regulation”, in: Civil Wars 5(4), (Winter 2002), p. 37-39
29
Volgens de politieke econoom Carlos Ortiz, specialist op het gebied van militaire
uitbesteding, onderscheiden PMO’s zich van de pure beveiligingssector door het veel grotere
‘defensieve en offensieve potentieel’ dat de private militaire sector kan aanbieden. Wel
hebben er reeds fusies plaatsgevonden tussen PMO’s en beveiligingsbedrijven59. Een laatste
mogelijkheid tot indeling wordt geboden door P.W. Singer, een Amerikaanse expert op het
gebied van PMO’s. Hij maakt een onderverdeling aan de hand van de groepen aanbieders,
adviseurs en ondersteuners. Onder aanbieders verstaat hij de bedrijven die actief deelnemen
aan gevechtshandelingen, adviseurs zijn bedrijven die zich bezighouden met training en
strategische kennis en ondersteuners houden zich voornamelijk bezig met logistiek60. De
samenwerking tussen PMO’s en bedrijven uit de wapen-, electronica- en communicatiesector
is sterk gegroeid61. Regelmatig worden verschillende gedeeltes van een operatie uitgevoerd
door specifiek gespecialiseerde bedrijven, niet zelden op transnationale basis.
De activiteiten van PMO’s gaan gepaard met intransparantie, aangezien zij – in
tegenstelling tot regeringen – niet geacht zijn volledige openheid te geven ofwel
verantwoording af te leggen inzake hun werkzaamheden. Zij hoeven geen rekening te houden
met een electoraat. Enerzijds brengt dit een democratisch deficiet met zich mee, aangezien
politieke controle over de werkzaamheden van de PMO volledig ontbreekt. Anderzijds zorgt
dit voor meer slagvaardigheid voor PMO’s in vergelijking met publieke actoren als staten en
IGO’s. Anna Leander betoogt dat transnationale en private actoren in toenemende mate een
claim leggen op het legitieme gebruik van geweld en hiermee een nieuwe wending geven aan
staatsvorming. PMO’s hebben reeds gezorgd voor sociaal-economische bescherming en
stabiliteit, ook al handelen zij puur uit eigenbelang: er is wel sprake van een zogenaamde
‘selectieve agenda62’. In de gebieden waar PMO’s actief zijn hebben zij twee vormen van
georganiseerd staatsgeweld, te weten oorlogsvoering en bescherming, reeds naar zich toe
getrokken.
De voornaamste werkgever van de private militaire sector, zo heeft de geschiedenis tot
nog toe uitgewezen, is de staat. Het doel van uitbesteding kan meerdere redenen hebben.
PMO’s kunnen activiteiten uitvoeren in dienst van minder ontwikkelde staten, die zelf door
gebrek aan financiële middelen en/of kennis niet hiertoe in staat zijn. Deze voornamelijk
59 Ortiz, Carlos, “Regulating Private Military Companies: States and the Expanding Business of Commercial Security Provision”, in: Global Regulation. Managing Crises After the Imperial Turn. L. Assassi, D. Wigan and K. van der Pijl (eds.), (Palgrave MacMillan 2004), pp. 205-219. 60 Singer, Corporate Warriors, p. 30-31 61 Beernink, Stella, “Particuliere Militaire Ondernemingen, Conflicten en Falende Staten”, (IKV; April 2005), p. 6 62 Leander, “Shifting Political Identities and the Justified Use of Force”, p. 15-22
30
Afrikaanse staten hebben een aantal zogenaamde low intensity conflicts gekend op
intrastatelijk niveau. Doordat de focus van de IB nog teveel op staten is gericht, wordt de
conflictdynamiek van de moderne intrastatelijke conflicten niet goed doorgrond. Geweld
vindt in grote mate op substatelijk en transnationaal niveau plaats en heeft dankzij
globalisering verstrekkende gevolgen. Door de verandering van het karakter van conflicten
blijven nationale legers in gebreke, omdat zij niet zijn opgewassen tegen de vele vormen van
non-militair geweld. Uitbesteding aan gespecialiseerde PMO’s, voor uiteenlopende taken als
logistiek, inlichtingen, ‘counter-insurgency’, militaire training en strategische analyse wordt
daarom in toenemende mate een uitkomst. Zij bieden een aantrekkelijk snel, flexibel en
efficiënt alternatief voor de vaak te kleine, incapabele en moreel verwaarloosde nationale
legers in deze zwakke staten. Het is echter de vraag in hoeverre staten in dergelijke situaties
hun controle op hun monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld kunnen behouden.
Ook voor ontwikkelde staten is uitbesteding een goedkopere oplossing dan een onregelmatig
actief nationaal leger. Een voordeel is de mogelijkheid om PMO’s ad hoc voor een bepaalde
operatie te contracteren. Zij zijn op basis van noodzaak snel in te huren zonder directe
politieke verantwoordelijkheid te eisen, wat in contrast staat tot de vaak trage en gevoelige
besluitvorming rond het inzetten van nationale legers. Door te kiezen voor uitbesteding
kunnen regeringen op min of meer ondemocratische wijze een afkeurende publieke opinie
voorkomen. Tevens biedt het contracteren van PMO’s een uitkomst voor de overbelasting van
de sterk ingekrompen nationale legers. In deze situatie lijkt de afnemer een grotere controle te
behouden op de activiteiten die de PMO zal ontplooien. Uit het voorgaande blijkt dat een
PMO over beide vormen van non-statelijke autoriteit, die in het vorige hoofdstuk zijn
besproken, kan beschikken. Wanneer zij door een zwakke staat wordt ingehuurd kan zij
dermate veel autoriteit en macht naar zich toe trekken, dat dit ongewenst wordt voor de staat.
Voor ontwikkelde staten kan de private militaire sector daarentegen een wenselijke vorm van
autoriteit betekenen, aangezien zij een aantrekkelijk beleidsalternatief biedt.
Naast staten kunnen PMO’s tevens internationale organisaties en private
ondernemingen tot hun afnemers rekenen. Een gezamenlijk rapport van de hulporganisatie
CARE Canada en de Universiteit van Toronto stelt zelfs voor om ter beveiliging van het
personeel van humanitaire hulporganisaties vaker een beroep te doen op de private
beveiligingssector. Dit omdat deze internationale hulporganisaties niet officieel verbonden
zijn aan een bepaalde staat, en staten op hun beurt terughoudend zijn in het bieden van
31
beveiliging aan werknemers van dergelijke organisaties63. Er is echter ook een debat gaande
over de vraag in hoeverre de private militaire sector een rol zou kunnen spelen in
internationale ‘peacekeeping’-operaties. De voornaamste reden hiervoor is al eerder genoemd:
westerse staten willen hun vingers niet meer branden aan gevaarlijke en gevoelige
buitenlandse operaties. De inzet van PMO’s als vervanging of additionele hulp zou wellicht
de frequentie en het succes van humanitaire interventies kunnen vergroten. Verschillende
NGO’s, maar ook VN-vertegenwoordigers sluiten niet uit om ooit de hulp van de private
sector in te roepen64. Dit zou betekenen dat PMO’s activiteiten gaan ondernemen op militair
gebied die voorheen louter aan staten waren voorbehouden.
Tenslotte zijn er tevens private ondernemingen die gebruik maken van de diensten van
de private militaire sector. Hierbij valt voornamelijk te denken aan MNO’s die hebben
besloten te investeren in zeer gevaarlijke regio’s, die rijk zijn bedeeld met grondstoffen. In
deze politiek riskante gebieden bieden PMO’s een uitkomst wanneer de verantwoordelijke
buitenlandse regeringen niet in staat of bereid zijn deze ondernemingen te hulp te schieten.
Een voorbeeld van deze veiligheidsproblematiek zijn de aanvallen op pijpleidingen van de
oliemultinational Shell Nigeria en gijzeling van haar werknemers door de militante groepering
“Beweging voor de Emancipatie van de Niger Delta” in 2005/06. Ook bedrijven uit de
diamantsector in landen als Angola en Sierra Leone hebben regelmatig te kampen met
veiligheidsproblemen. Het gevolg van de inzet van de private militaire sector kan tot een
situatie leiden waarin er sprake is van een afgesloten bastion van de MNO, waarbij de
gecontracteerde PMO als privé-beveiligingsleger opereert. Veiligheid is dan volledig
geprivatiseerd, als gevolg van het onvermogen en/of de nalatigheid van staatswege om
bescherming te bieden.
Uit de analyse van deze activiteiten blijkt dat de private militaire sector een bedreiging
kan vormen voor het monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld van de staat. De
opkomst van PMO’s laat zien dat bij de verdeling van Strange’ fundamentele waarden het
patroon van regulering verschuift van centraal gezag naar een steeds meer marktgerichte
oplossing. In dit geval ligt de nadruk op fysieke veiligheid en keuzevrijheid, die steeds meer
gereguleerd worden via de private militaire sector. Deze verandering geeft blijk van de
afgenomen autoriteit van staten binnen de internationale politieke economie. Anna Leander
betoogt dat transnationale en private actoren in toenemende mate een claim leggen op het
63 Bryans, Michael, Bruce D. Jones and Janice Gross Stein, “Mean Times: Humanitarian Action in Complex Emergencies – Stark Choices, Cruel Dilemmas”, in: Coming to Terms 1(3), (University of Toronto 1999) 64 http://www.sandline.com/comment/list/comment45.html
32
legitieme gebruik van geweld en hiermee een nieuwe wending geven aan staatsvorming.
PMO’s hebben reeds gezorgd voor sociaal-economische bescherming en stabiliteit, ook al
handelen zij puur uit eigenbelang: er is wel sprake van een zogenaamde ‘selectieve agenda65’.
In de gebieden waar PMO’s actief zijn hebben zij twee vormen van georganiseerd
staatsgeweld, te weten oorlogsvoering en bescherming, reeds naar zich toe getrokken. In het
volgende hoofdstuk zal via case studies worden onderzocht in hoeverre deze ondermijning
van het monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld van staten werkelijk heeft
plaatsgevonden. Ter ondersteuning hiervan wordt bekeken in hoeverre PMO’s over macht en
autoriteit beschikken in de militaire veiligheidsstructuur.
2.5 Conclusie
In dit hoofdstuk werd onderzocht in hoeverre PMO’s het monopolie van staten op het
legitieme gebruik van fysiek geweld kunnen ondermijnen. Eeuwen geleden functioneerde de
grensoverschrijdende huurlingenmarkt het beste in structuren van zwakke
overheidsregulering. Er was sprake van een vrije handel in professionele, efficiënte soldaten.
De opkomst van het statensysteem en het nationalisme bezorgde huurlingen echter een
negatief imago. Van deze ouderwetse huurlingen is er een directe lijn te trekken naar de
huidige PMO’s, nu de terugtred van de staat wederom ruimte biedt aan private militaire
oplossingen. Na de Koude Oorlog zorgden veranderde internationale politiek-militaire
verhoudingen en een wereldwijde aanzet tot privatisering van overheidsdiensten voor een
aardverschuiving in de defensiesector. Defensieve werkzaamheden van de inmiddels
ingekrompen nationale legers werden steeds vaker uitbesteed aan de private sector, waarmee
staten een deel van de bevoegdheden en controle op militaire diensten zijn kwijtgeraakt. De
vraag naar private militaire hulp is nog immer groeiende en contracten zijn vaak miljoenen
waard.
Deze bedrijven die diensten aanbieden op het gebied van militaire veiligheid worden
PMO’s genoemd. Zij zijn dankzij moderne technologie, economische globalisering en de
militaire heroriëntatie opgekomen. Met vrijwel louter ex-militairen op de loonlijst profileren
PMO’s zich als professionele en respectabele ondernemingen die niets met de, sporadisch nog
steeds actieve, ouderwetse huurlingen te maken willen hebben. Er bestaan echter wel
belangrijke verschillen tussen nationale legers en PMO’s op gebieden als
65 Leander, “Shifting Political Identities and the Justified Use of Force”, p. 15-22
33
verantwoordelijkheid en morele doelen. Uit de sterk groeiende wereldwijde inzet van de
private militaire sector blijkt de toegenomen invloed van de markt ten opzichte van staten op
het gebied van internationale veiligheid.
De werkzaamheden van PMO’s variëren van logistiek tot directe gevechtsoperaties,
maar de bedrijven zijn vaak moeilijk in hokjes in te delen omdat de verschillende activiteiten
die zij ondernemen regelmatig overlappen. Staten zijn tot nog toe de grootste afnemers van de
diensten van de private militaire sector, maar ook internationale organisaties, NGO’s en
andere private ondernemingen behoren tot de klandizie van PMO’s. Via deze werkzaamheden
kan de private militaire sector aanzienlijke macht en autoriteit ontvangen, wat vergaande
implicaties heeft voor veiligheid als publiek goed en het monopolie op het legitieme gebruik
van fysiek geweld van de staat.
34
3. In hoeverre tonen de activiteiten van Executive Outcomes, MPRI en
Sandline International aan dat PMO’s het monopolie van staten binnen de
militaire veiligheidsstructuur ondermijnen ?
it het vorige hoofdstuk bleek dat de private militaire sector het monopolie op het
legitieme gebruik van fysiek geweld ondermijnt. In dit hoofdstuk zal deze
bewering worden getoetst aan de hand van drie korte case studies, waarin de
activiteiten van drie grote PMO’s worden onderzocht, te weten het Amerikaanse MPRI, het
Zuid-Afrikaanse Executive Outcomes en het Britse Sandline International. Dit hoofdstuk zal
het empirische gedeelte van het antwoord op de probleemstelling geven. Er zal worden
geanalyseerd in hoeverre PMO’s over autoriteit en macht binnen de militaire
veiligheidsstructuur beschikken.
3.1 MPRI
Military Professional Resources Incorporated (MPRI) is opgezet in 1987 en bestaat
voornamelijk uit Amerikaanse ex-militairen uit de hogere rangordes. Aanvankelijk richtte het
bedrijf zich voornamelijk op de nationale markt in de Verenigde Staten naar aanleiding van de
reorganisatie van het Pentagon, maar globalisering op het gebied van militaire diensten bood
deze onderneming nieuwe mogelijkheden op internationaal niveau. De kern van haar
werkzaamheden bestaat uit “hervorming van de veiligheidssector, institution-building, het
opleiden van leiders op alle niveaus, training, onderwijs en crisismanagement66”. Deze
werkzaamheden worden aangeboden aan de Amerikaanse regering, selectief uitgekozen
buitenlandse regeringen, internationale organisaties en de private sector. Buitenlandse
opdrachten betreffen voornamelijk het overbrengen van Amerikaanse militaire kennis en
training van eenheden naar Amerikaanse standaarden. MPRI zegt dat haar activiteiten nooit
botsen met de doelen van het Amerikaanse buitenlandse beleid. Volgens Singer heeft de
regering in Washington zelfs het laatste woord wat betreft het aannemen van een contract
door MPRI. Dit uit zich in het systeem van de uitgave van verplichte licenties door het
Amerikaanse Ministerie van Defensie67. Het Pentagon zou bijvoorbeeld in 1994 een offerte
66 http://www.mpri.com 67 Singer, Corporate Warriors, Hoofdstuk 8: “The Military Consulting Firm: MPRI”
U
35
voor een opdracht in Angola, die bedoeld was voor MPRI, hebben afgewezen68. Deze
intensieve verhouding zorgt, samen met het min of meer homogene personeel beider
organisaties, voor een belangrijk contactennetwerk en een concurrentievoordeel ten aanzien
van andere PMO’s. Een database met meer dan 12.500 man personeel69, waarvan het
leeuwendeel op projectbasis in te huren is, vormt het fundament van de onderneming. De
bedrijfstop bestaat louter uit ex-topofficieren, waaronder voorzitter Carl Vuono, die de
Amerikaanse militaire missie in Irak leidde tijdens de Eerste Golfoorlog. MPRI zegt zelfs
“meer viersterren-generaals per vierkante meter te bezitten dan het Pentagon”70. Sinds juni
2000 is MPRI onderdeel van de in militaire communicatie gespecialiseerde onderneming L-3
Communications71.
In 2000 werd MPRI via het Pentagon ingezet in Colombia om daar het nationale leger
en de nationale politie te trainen op gebieden als logistiek en inlichtingen. De verrichtingen
van MPRI werden echter scherp bekritiseerd door Colombiaanse officieren, die beweerden
dat MPRI ‘het wiel opnieuw had uitgevonden’ en zich beklaagden over het feit dat de PMO
nauwelijks Spaanstalig personeel in huis had. Met voortdurende steun van het Pentagon heeft
MPRI het contract naar eigen zeggen echter succesvol uitgediend. Sinds 2003 is de PMO
onder andere actief in Irak, wederom onder contract bij het Amerikaanse Ministerie van
Defensie. De werkzaamheden betreffen voornamelijk trainingsactiviteiten die in verband
staan met de reorganisatie van het Irakese leger72.
De betrokkenheid van MPRI in de burgeroorlog van Joegoslavië is echter het meest
spraakmakende wapenfeit van deze PMO en bovendien een goed voorbeeld van de grote
invloed die externe strategische planning en advies kunnen hebben op gevechtsoperaties. In
1995, het vierde jaar van de burgeroorlog, waren Bosnië-Herzegovina en Kroatië reeds
onafhankelijke staten. De legers van deze twee staten vielen qua organisatie en training echter
in het niet bij hun Servische vijand. De strijd om land werd vaak in het voordeel van het
Servisch-Joegoslavische leger beslecht. De Verenigde Staten besloten de Kroaten te steunen
met als doel een machtsbalans in de regio te bewerkstelligen. Aangezien het VN-
wapenembargo uit 1991 wapenhandel en militaire training aan één van de betrokken partijen
verbood, besloot het Pentagon begin 1995 de Kroaten te adviseren om contact op te nemen
met MPRI. De PMO sloot twee contracten met de Kroatische regering. Ten eerste zou het
68 Schrader, Esther, “US Companies Hired To Train Foreign Armies”, in: Los Angeles Times (14 April 2002) 69 http://www.mpri.com 70 Schrader, “US Companies” 71 http://www.l-3com.com 72 http://www.mpri.com
36
Kroatische Ministerie van Defensie worden geholpen met het opzetten van een programma
inzake defensiestrategie en beleidsformulering. Ten tweede zou het Kroatische leger worden
getraind in “de overgang naar een modern democratisch gestructureerd leger” naar NAVO-
maatstaven. Een aantal maanden later, in augustus 1995, voerde het Kroatische leger echter
een verrassend tegenoffensief – “Operation Storm” – uit op Servisch grondgebied, in de regio
Krajina. Meer dan 200.000 Kroatische Serven werden gedwongen hun grondgebied te
verlaten en hun dorpen werden verbrand73. NAVO-medewerkers noemden de operatie een
‘textbook operation’ (‘uit het boekje’) met een sterk Amerikaanse inslag. Het stond in schril
contrast met de achterhaalde Sovjet-tactieken die de Kroaten tot dan toe hadden gebruikt74.
De oorlog in Joegoslavië verloor na deze succesvolle operatie tijdelijk een groot deel van zijn
intensiteit.
Hoewel MPRI categorisch ontkent een rol te hebben gespeeld in deze operatie, die
grootschalige etnische zuiveringen kende, lijkt het duidelijk dat zij impliciet dan wel expliciet
een grote invloed hierop heeft uitgeoefend. MPRI-bestuurslid Harry Soyster beweerde dat de
situatie in Kroatië te vergelijken was met de zeer moeilijke omstandigheden in Afghanistan
anno 2005; volgens hem zou het vanuit de PMO derhalve onmogelijk zijn geweest om
Operation Storm binnen slechts enkele maanden voor te bereiden75. Een aantal
veiligheidsanalytici benadrukte echter dat het offensief onmogelijk zonder extern advies zou
kunnen zijn uitgevoerd en het een cruciale verandering in de regionale machtsbalans teweeg
had gebracht. Het Bosnische leger heeft naar aanleiding van deze operatie via de Verenigde
Staten ook de hulp ingeroepen van deze PMO om zijn eigen troepen te trainen, door dit als eis
te stellen ter ondertekening van het Dayton-vredesakkoord. Het betrof een contract ter waarde
van 50 miljoen dollar en het project startte in mei 199676. Er wordt gezegd dat het geld voor
dit contract beschikbaar werd gesteld door Islamitische ‘broederlanden’ van Bosnië als
Saoedi-Arabië, Koeweit, Brunei, de Verenigde Arabische Emiraten en Maleisië, die dit
bedrag rechtstreeks zouden hebben overgemaakt naar de schatkist van de V.S., waarna het via
een constructie bij MPRI terecht zou zijn gekomen77.
Het contracteren van MPRI door de Verenigde Staten tijdens de Joegoslavische
burgeroorlog vormt een voorbeeld van een wenselijke vorm van non-statelijke autoriteit voor
73 Silverstein, Ken, “Privatizing War: How affairs of state are outsourced to corporations beyond public control”, in: The Nation (28 Juli 1997) 74 McGhie, Stuart, “Private military companies: Soldiers, Inc.”, in:, Janes Defence Weekly (22 Mei 2002) 75 Schrader, “US Companies” 76 Singer, Corporate Warriors, Hoofdstuk 8: “The Military Consulting Firm: MPRI” 77 Zie bijvoorbeeld: Wayne, Leslie, “America's For-Profit Secret Army”, in: New York Times (13 Oktober 2002); O’Brien, “Military-Advisory Groups”
37
de staat. De V.S. waren wegens een internationale overeenkomst zelf niet in staat om actie te
ondernemen zoals zij dat hadden voorzien uit hoofde van hun buitenlands beleid. Uitbesteding
aan een PMO werd noodzakelijk geacht om deze operatie succesvol ten einde te brengen. In
feite speelde de PMO in dezen een essentiële rol voor de staat op het gebied van militaire
veiligheidspolitiek. Ook voor Kroatië, de feitelijke afnemer van de diensten van MPRI,
zorgde de inzet van deze PMO voor een belangrijke stap richting stabilisatie van de oorlog.
De relatie tussen staat en PMO stond onder controle van de structurele macht van de staat. De
Verenigde Staten bepaalden de regels waarbinnen MPRI zich kon manifesteren. MPRI
beschikte dankzij haar expertise echter wel over aanzienlijke relationele macht ten opzichte
van Kroatië, de directe afnemer. De autoriteit van MPRI was echter niet dermate groot dat het
zich een grote mate van autonomie kon permitteren. Door haar nauwe samenwerking met het
Amerikaanse Ministerie van Defensie zal deze intentie er echter ook niet zijn (geweest). Uit
de verhouding tussen de regering van de V.S. en MPRI blijkt dat de PMO eerder een
verlengstuk is van het Amerikaanse buitenlandse beleid. Hiervoor zijn drie redenen aan te
wijzen. Ten eerste bestaat het bestuur van MPRI louter uit ex-topofficieren uit het
Amerikaanse leger. Ten tweede is het voor een Amerikaanse PMO noodzakelijk om een
licentie te verkrijgen van het Pentagon inzake de te ondernemen buitenlandse missie, wat het
in ieder geval onwaarschijnlijk maakt dat deze operatie in strijd zal zijn met het Amerikaanse
buitenlandse beleid. Tijdens de werkzaamheden blijft het Pentagon toezicht houden op het
verloop van de opdracht. Tenslotte kan de betrokkenheid van MPRI in Kroatië wel degelijk in
samenhang met de Amerikaanse belangen worden gezien, aangezien volgens Singer het
Pentagon uiteindelijk had bemiddeld tussen de Kroaten en de PMO. Dat er tijdens de oorlog
een VN-verbod op militaire training door staten in werking was getreden, maakt deze nauwe
relatie enkel aannemelijker.
Hieruit blijkt dat afnemers een PMO kunnen inhuren om wetgeving te ontlopen.
Zolang het internationale recht onduidelijk blijft over de juridische status van PMO’s, kunnen
zij zich activiteiten veroorloven die voor legers of huurlingen strafbaar zijn, zoals blijkt uit
bijvoorbeeld de situatie in Kroatië. Naarmate de inzet van de private militaire sector blijft
groeien, zal ook de roep om internationale regulering stijgen. Zowel van intellectuele als van
politieke kant zijn hier reeds vele publicaties aan gewijd. Het probleem blijft echter niet
volledig oplosbaar: de grootste afnemers van private militaire hulp in gevechtsoperaties zijn
tot nu toe zwakke staten geweest. In tijden van directe politieke bedreiging valt te betwijfelen
in hoeverre de betrokken regering zich houdt aan internationale regels. Zo heeft Angola de
“International Convention Against the Recruitment, Use, Financing, and Training of
38
Mercenaries” geratificeerd terwijl het één van de weinige staten is geweest die openlijk de
hulp heeft ingeroepen van een private militaire hulp in de vorm van Executive Outcomes78.
Bovendien bestaan er significante problemen te bij het verzamelen van bewijs tegen
aangeklaagde individuen79.
3.2 Executive Outcomes
Het Zuid-Afrikaanse Executive Outcomes (hierna EO) was wellicht de eerste PMO die het
private militaire fenomeen in het nieuws bracht. Het werd opgericht in 1989 en heeft het tien
jaar volgehouden. Op 1 januari 1999 stopte EO namelijk officieel met het aanbieden van haar
diensten. Veel van haar werknemers hebben echter reeds ergens ander vergelijkbaar emplooi
gevonden. Deze werknemers bestonden voornamelijk uit elitemilitairen uit het Zuid-
Afrikaanse leger ten tijden van de apartheid, waarvoor na de reorganisatie geen plaats meer
was. Er werden echter ook buitenlandse experts aangetrokken. Het loon van de EO-
werknemers was gemiddeld een veelvoud van wat bij het Zuid-Afrikaanse nationale leger kon
worden verdiend. Daarbovenop werd ook gezorgd voor de standaardprovisie van
levensverzekeringen en medische hulp.
EO was gespecialiseerd in LIC’s, militaire training en snelle inzetbaarheid van
eenheden, alsook ‘counter-insurgency’-operaties. Het stond er om bekend dat het binnen
enkele dagen een staand leger op de been kon brengen. Dit gebeurde, net als bij MPRI, via
een database met beschikbaar personeel, dat op projectbasis werd aangetrokken. EO “sprong
in het vacuüm dat de Koude Oorlog achterliet”, zoals oprichter Eben Barlow het zelf stelt.
Een andere woordvoerder van de onderneming beweerde dat EO erin zou zijn geslaagd om in
1994 vrede te bewerkstelligen in Rwanda en daarmee de genocide zou hebben kunnen
voorkomen, daar waar de VN had gefaald80. Het bedrijf had nauwe banden met een aantal
mijn- en oliebedrijven in Afrika en was officieel een gedeelte van een grotere economische
holding. EO maakte vrijwel altijd gebruik van de diensten van de legervliegtuigmaatschappij
Ibis Air, die ook deel uitmaakte van deze holding. Meerdere bronnen berichten dat EO tevens
over een aandeel van 60% beschikte in het diamantmijnbedrijf Branch Heritage, dat grote
projecten in zowel Angola als Sierra Leone had81.
78 Adams, “Private Military Companies: Mercenaries for the 21st Century”, p. 62 79 Jackson, “’War is Much Too Serious a Thing to be Left to Military Men’”, p. 42. 80 Lilly, Damian, “The Privatization of Peacekeeping: Prospects and Realities”, in: Disarmament Forum (Maart 2000) 81 Zie bijvoorbeeld: O’Brien, “Military-Advisory Groups”
39
De eerste opdrachten voor EO bestonden uit training van de Zuid-Afrikaanse
commando’s (waaruit een aanzienlijk gedeelte van het EO-personeel oorspronkelijk
afkomstig was82) en enkele beveiligingsopdrachten voor grote bedrijven, zoals de
diamantfirma De Beers. De eerste grote opdracht waarmee EO voor het voetlicht trad, werd
uitgevoerd namens de regering van Angola tijdens de burgeroorlog in 1993. Het betrof de
herovering van oliefaciliteiten in de Angolese stad Soyo uit de handen van de
rebellengroepering UNITA. EO handelde snel en succesvol, zowel in het opzetten van de
gevechtseenheid als in de uiteindelijke herovering zelf. Ironisch genoeg vochten vele EO-
soldaten eerder aan de kant van de rebellen en dus tegen de Angolese regering. Deze
gebeurtenis toonde voor de eerste maal aan dat een PMO een cruciale rol kon betekenen in
een militair conflict. Het verloop van de oorlog had een draai genomen ten gunste van de
regering in Luanda; dit was in essentie te danken aan de operatie van EO. In het kielzog van
deze onderneming werd EO een contract aangeboden om het Angolese leger te trainen inzake
frontlinieoperaties. Tevens verschafte EO de Angolese regering wapenmaterieel. Met behulp
van dit materieel en de tactische assistentie van de 500-man sterke EO-eenheid wist het
Angolese leger vervolgens alle grote steden en de meeste olie- en diamantgebieden te
heroveren. Deze succesvolle militaire operatie zorgde ervoor dat UNITA besloot om een
vredesakkoord te sluiten met de regering. De EO-eenheden verlieten vervolgens het land en
een VN-peacekeepingmissie werd gestart. Deze kon echter niet voorkomen dat de oorlog
herstartte.
In 1995 werd EO ingeschakeld door de regering van Sierra Leone. Net als in Angola
was de politieke elite van Sierra Leone niet in staat om de rijkdom aan natuurlijke
grondstoffen succesvol te exploiteren. De politieke onrust, mede gevoed door
corruptieschandalen op regeringsniveau, leidde tot een burgeroorlog. Begin jaren ’90
exporteerde het West-Afrikaanse land ca. € 1,5 miljoen aan diamanten, terwijl de officieuze
diamantinkomsten rond de € 70 miljoen werden geschat. Deze grote extra hoeveelheden
werden geëxporteerd door de rebellengroepering Revolutionary United Front (RUF), reeds
actief sinds 1991, en de opbrengsten werden besteed aan de verwerving van wapens83. Het
RUF, gesteund door de latere Liberiaanse president Charles Taylor, stond tegenover de
nationale regering. Deze nationale regering werd in 1992 nog via een militaire coup afgezet
82 Montague, Dena, “The Business of War and the Prospects for Peace in Sierra Leone”, in: The Brown Journal of World Affairs 9(1), (Herfst 2002), p. 228 83 Ibid.
40
met steun van de West-Afrikaanse regionale veiligheidsalliantie ECOMOG84. De bedoeling
was om een eind te maken aan het corrupte en ineffectieve beleid van de regering van de
éénpartijstaat Sierra Leone; bovendien was zij er niet in geslaagd tegenwicht te bieden aan de
rebellen. Het RUF, dat vooral het meest onderbedeelde gedeelte van de bevolking tot zijn
aanhang mocht rekenen, had namelijk met opvallend gemak verschillende gebieden veroverd,
waaronder belangrijke diamantmijnen. Het bleek dat het nationale leger van Sierra Leone
voornamelijk uit amateuristische jongeren bestond. Hierop besloot het leger zich uit te breiden
met criminelen en straatjeugd, met consequenties voor moraal en discipline van dien. Er
ontstond een situatie van ‘civiele chaos’. Om meer orde en structuur binnen het leger te
verkrijgen werd de Gurkha Security Group ingehuurd, een PMO die voornamelijk uit
Nepalese ex-commando’s bestaat die hebben gediend in het Britse leger. Deze Gurkha’s
kregen na aankomst in Sierra Leone echter onmiddellijk te maken met een hinderlaag, waarbij
één van hun commandanten op brute wijze werd vermoord. Ze lieten het vervolgens snel voor
gezien. Ondertussen naderden de rebellen de hoofdstad Freetown en verliet het leeuwendeel
van het personeel van de verschillende buitenlandse ambassades het land.
De regering wendde zich tot EO, omdat de westerse grootmachten afzagen van
militaire interventie. Net als in Angola werd de PMO een contract aangeboden waarbij werd
gevraagd om het verslaan van de rebellen en het heroveren van belangrijke gebieden. Het
contract zou EO ca. 35 miljoen dollar opleveren. De 160-man grote eenheid van EO trainde
een eenheid van de Kamajor, een lokale jagersstam die bekend was met de jungle, tot extra
hulptroepen. Het verslaan van de RUF verliep uiteindelijk sneller en gemakkelijker dan de
vergelijkbare operatie in Angola. Rebellenleider Sankoh benadrukte de essentiële rol die EO
had gespeeld in het verloop van de oorlog. De rebellen stemden vervolgens in met een
vredesakkoord en er werden democratische verkiezingen gehouden, waarbij oud-VN-
functionaris Ahmed Kabbah tot ‘civiele president’ werd verkozen. Onder politieke druk
vanuit onder andere het IMF, verliet EO vervolgens snel het land, ondanks waarschuwingen
van de zijde van de PMO dat er nog immer significant gevaar bestond. Door haar activiteiten
ontving EO echter een slechte reputatie als huurlingenbedrijf in de ogen van de wereldwijde
publieke opinie85. De voornamelijk Nigeriaanse troepen van ECOMOG bleven achter om het
land te verdedigen. Er voltrok zich uiteindelijk echter een vergelijkbare situatie als in Angola.
Sierra-Leonese legerofficieren die samenwerkten met de RUF pleegden in september 1996
84 De “Economic Community of West African States Monitoring Group” maakt deel uit van ECOWAS, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten. 85 Singer, Corporate Warriors, Hoofdstuk 7: “The Military Provider Firm: Executive Outcomes”
41
een coup en de herbewapende rebellen trokken richting Freetown, alwaar zij overgingen tot
massale slachtingen. Pas in december 1998 gelukte het de ECOMOG na een tweede
bestorming van Freetown om Kabbah terug aan de macht te helpen. Dit gebeurde wederom
met hulp van een PMO, namelijk het Britse Sandline International. In juli 1999 werd onder
auspiciën van de VN in de Togolese hoofdstad Lomé een vredesakkoord gesloten tussen de
regering en de rebellen.
De operatie van EO in Sierra Leone wordt regelmatig in verband gebracht met de
belangen van het bedrijf Branch Energy in de diamantmijnen van Sierra Leone. Deze zou als
een soort ‘verborgen agenda’ en partner van EO mede doorslaggevend zouden zijn geweest
voor de betrokkenheid van de PMO. Er zou met de regering van Sierra Leone zijn
afgesproken om de mijnrechten aan Branch Energy te verlenen zodra de herovering van deze
gebieden door EO verzekerd zou zijn. EO zou zich tijdens het verslaan van de RUF dan ook
voornamelijk hebben gericht op deze veiligstelling, die zowel in militair-strategische als
financiële zin prioriteit had gedurende de opdracht. In dit opzicht was er sprake van
divergerende belangen en een gezamenlijk doel.
De werkzaamheden van EO in Angola en Sierra Leone hebben vele overeenkomsten.
Het inhuren van deze PMO had in beide gevallen een asymmetrische afhankelijkheidsrelatie
tussen een statelijke en een non-statelijke actor tot gevolg. De inzet van EO betekende een
laatste strohalm voor de regeringen van de Afrikaanse staten: een reëel alternatief leek niet
voorhanden. Dit gaf de PMO zeer veel relationele macht ten opzichte van deze staten en
aangezien er geen sprake was van controle door andere staten, een grote mate van autonomie
en wellicht een vorm van structurele macht. Een sterke autonomie en een hoge mate van
autoriteit voor de PMO kunnen complexe gevolgen hebben voor de interne
machtsverhoudingen binnen een staat. De komst van een PMO kan zowel tot stabilisatie als
interne conflicten leiden. In Sierra Leone zorgde EO voor een marginalisering van het zwakke
nationale leger op het gebied van staatsverdediging. Omdat een gedeelte van de Kamajor-stam
tot een belangrijk legerbataljon in de bestrijding van het RUF werd getraind, werd deze
groepering vanaf dat moment een belangrijke stem in de nationale politiek van Sierra Leone.
Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van EO de interne politieke machtsbalans in Sierra Leone
aanzienlijk had veranderd. In extreme omstandigheden kan de autoriteit en structurele macht
van PMO’s zulke vormen aannemen dat zij de ondernemingen toestaan om hun eigen
‘buitenlandse beleid’ uit te voeren. Hoewel het contract met EO op korte termijn voordelen
opleverde voor de staat, moest zij door gebrek aan harde valuta mijnrechten als concessie
leveren. In een rapport uit 1996 voor de Verenigde Naties schrijft toenmalig speciaal
42
rapporteur van huurlingenactiviteiten Enrique Bernales Ballesteros over Executive Outcomes
het volgende: ‘Zodra de situatie enigszins stabiel is, begint de firma de concessies te
exploiteren door het oprichten van een reeks dochterondernemingen, die op hun beurt actief
worden in de sectoren luchtvaart, wegenbouw en import en export. Op die manier neemt ze
belangrijke, om niet te zeggen dominante posities in het economische leven van die landen
in’. Zulke deals, waarschuwt Ballesteros, brengen de nationale soevereiniteit van die landen in
gevaar86. Het overleven van de failliete staat was volgens hem overgeleverd aan een PMO die
in naam van zichzelf en eventuele zakelijke partners feitelijk haar eigenbelang najoeg.
Voor Zuid-Afrika bleken de activiteiten van de PMO Executive Outcomes een
schadelijke vorm van non-statelijke autoriteit te bezitten. EO had haar hoofdkantoor in Zuid-
Afrika en bracht de regering in Kaapstad in verlegenheid vanwege de export van non-statelijk
geweld via haar operaties in het buitenland, waarschijnlijk buiten het medeweten van de
overheid om. Als gevolg van deze slechte publiciteit besloot de regering van Zuid-Afrika, dat
relatief veel PMO’s herbergt, in 1998 een wet aan te nemen, de Foreign Assistance Military
Act. Deze moest militaire activiteiten buiten het land, waarmee klassieke huurlingen uit Zuid-
Afrika betrokken zijn, verbieden. Hiermee wordt directe deelname aan gevechtsoperaties
bedoeld. Advies, training en logistieke hulp is nog wel toegestaan87. De ondernemingen die
aan deze eisen voldoen verkrijgen een licentie van de Zuid-Afrikaanse regering. Een gevolg
van deze wet was dat EO de deuren moest sluiten. Uit de resten van de onderneming rees een
aantal PMO’s dat tot nog toe wel aan de gestelde eisen voldoet. Verder geeft de wet aanzet tot
meerdere gerechtelijke onderzoeken inzake mogelijke overtredingen met betrekking tot
huurlingenactiviteit buiten Zuid-Afrika. Er zijn echter nadelen te te bespeuren: bij de
wederopbouw in Irak zijn Zuid-Afrikaanse bedrijven actief die op de scheidslijn opereren van
militaire activiteit en training. Bovendien zijn er bedrijven die een gemengde nationaliteit
bezitten, zodat ze niet onder de Zuid-Afrikaanse wet blijken te vallen88. In oktober 2005
ontstond er derhalve een nieuw wetsvoorstel in het Zuid-Afrikaanse parlement dat
huurlingenactiviteiten in oorlogsgebieden voor alle Zuid-Afrikaanse staatsburgers verbiedt.
Ook niet-Zuid-Afrikaanse huurlingen zouden vervolgd kunnen worden, mits zij de Zuid-
Afrikaanse grens oversteken. Hieruit zullen echter wederom grote complicaties ontstaan,
86 Bernales Ballesteros, Enrique, UN Press Release GA/SHC/3376, (5 November 1996) 87 Beernink, Stella, “Particuliere militaire ondernemingen”, p. 549-550 88 Taljaard, Raenette, “Modern Day Mercenaries”, Yale Global (9 December 2003)
43
aangezien de PMO’s die voor Zuid-Afrikaanse missies elders zijn ingehuurd, hierdoor
verboden zouden worden(!)89.
De maatregelen die door de regering van Zuid-Afrika zijn genomen proberen de
activiteiten van PMO’s onder staatscontrole te behouden. Dit geeft een interessante kijk op
een botsing van actoren in het domein van structurele macht binnen de veiligheidsstructuur.
De nieuwe wet die door de Zuid-Afrikaanse regering werd aangenomen zorgde voor een
verplichte sluiting van EO. Anderzijds ontsproten uit de resten van deze PMO weer nieuwe
ondernemingen, die louter activiteiten ontplooien die officieel gezien buiten deze wetgeving
vallen. Naast de relationele macht die PMO’s zich hebben toegeëigend, lijkt de Zuid-
Afrikaanse regering derhalve niet geheel in staat deze non-statelijke autoriteit te kunnen
beteugelen. Zo lijkt de private militaire sector aan structurele macht te hebben gewonnen.
Ondanks haar ongewenste autoriteit vanuit vooral Zuid-Afrikaanse optiek lijkt EO
tevens een voorbeeld hoe PMO’s op een meer positieve wijze aanspraak kunnen maken op het
legitieme gebruik van fysiek geweld. De regering van Sierra Leone en intergouvernementele
organisaties als de VN en ECOMOG waren door politieke strubbelingen zelf niet in staat een
adequaat antwoord te bieden aan de problemen van het conflict (een Nigeriaanse generaal van
ECOMOG werd zelfs nog beschuldigd van zakelijke contacten met de rebellen90). EO en later
Sandline hebben door hun snelle operaties waarschijnlijk grotere humanitaire rampen kunnen
voorkomen. Hiermee kwamen zij dichter in de buurt van een vorm van wenselijke non-
statelijke autoriteit.
3.3 Sandline International
De Britse PMO Sandline International werd begin jaren ’90 van de vorige eeuw opgezet. In
april 2004 beëindigde zij haar werkzaamheden. Manager van de onderneming was de
voormalige Britse kolonel Timothy Spicer. Sandline bood regeringen en andere “legitieme
organisaties” specialistische militaire expertise aan en wilde hiermee vacuüm opvullen, dat
staten achterlieten na de Koude Oorlog. Volgens Sandline zagen staten namelijk steeds vaker
af van militaire hulp aan bevriende regeringen. De PMO nam nadrukkelijk afstand van
potentiële afnemers die niet voldeden aan internationale normen, zoals terroristische
groeperingen, drugskartels of regimes onder embargo. De diensten van Sandline bestonden uit
89 “Pretoria verbiedt huurlingen in oorlogsgebied”, NRC Handelsblad 18-10-2005 90 Montague “The Business of War”, p. 236
44
het geven van strategisch advies, militaire training, directe hulp bij gevechtsoperaties op het
gebied van logistiek en inlichtingen, alsook humanitaire operaties91.
De eerste grote opdracht van Sandline betrof militaire assistentie aan de regering van
Papoea Nieuw-Guinea in 1997. De PMO werd voor een contractwaarde van 36 miljoen dollar
ingehuurd om het hoofd te bieden aan een rebellenopstand vanuit de economisch belangrijke
eilandprovincie Bougainville, nadat de regering alle diplomatieke mogelijkheden had uitgeput
om het conflict te beëindigen en de regeringen van Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland weigerden
om hulp te bieden. De opdracht liep voor beide partijen echter uit op een chaos, nadat
publiekelijk bekend werd dat het nationale leger opzij was gezet ten faveure van de PMO.
Corruptiebeschuldigingen aan het adres van de nationale regering vanuit het leger werden
ondersteund door de publieke opinie in de vorm van protesten, waarna de premier zijn ontslag
moest indienen en de werknemers van Sandline zich terugtrokken. In tegenstelling tot de
betrokkenheid van EO in Angola en Sierra Leone, leidde de komst van Sandline in Papoea
Nieuw-Guinea tot instabiliteit en een politieke nederlaag voor de regering. Gezien de publieke
protesten lijkt deze instabiliteit te volgen uit een verstoring van de civiel-militaire balans
tussen bevolking, leger en regering, die wordt veroorzaakt door de overdracht van
bevoegdheden aan private militaire ondernemingen.
In 1998 bleek Sandline betrokken bij de zogenaamde “Arms-to-Africa Affair”, een
politiek schandaal dat de betrokkenheid van het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken
blootstelde bij de illegale verkoop van wapens aan in Sierra Leone. Deze financiering betrof
de overdracht van 28 ton aan wapens vanuit Bulgarije naar de Afrikaanse staat, officieel
uitgevoerd door Sandline omdat er een VN-wapenembargo op Sierra Leone van kracht was
(vergelijkbaar met de relatie tussen de Verenigde Staten en MPRI in Kroatië). Later bleek
echter dat deze levering tot stand kwam dankzij steun van de Britse Hoge Vertegenwoordiger
in Freetown en met medeweten van het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat een
sterk pleitbezorger van president Kabbah was92. De participatie van Sandline in het conflict
werd net als bij EO gezien in het licht van de diamantmijnbelangen van Branch Energy
gezien, die als katalysator voor de operatie zouden hebben gediend93. Uiteindelijk werd na een
onderzoek door het departement naar de activiteiten van PMO’s een Green Paper
gepubliceerd, met als inhoud een analyse van de situatie en mogelijke opties tot regulering. Er
worden een aantal redenen voor regulering gegeven in deze paper. Ten eerste de mogelijke
91 http://www.sandline.com/site (13-04-2006) 92 McGhie, Stuart, “Private military companies: Soldiers, Inc.”, in:, Janes Defence Weekly (22 Mei 2002) 93 Montague, “The Business of War”, p. 235
45
verstoring van de Britse buitenlandse politiek door de activiteiten van PMO’s, ten tweede de
problematische verantwoordelijkheid van de Britse regering t.a.v. Britse PMO’s en als laatste
het mogelijke assisteren van vijandelijke actoren door Britse PMO’s, wat natuurlijk ook in
strijd zou zijn met de buitenlandse politiek van het Verenigd Koninkrijk. Als voordelen van
deze regulering worden genoemd het uitzetten van richtlijnen door de Britse regering, waarin
wordt vermeld wat wel en niet gewenst wordt, alsook het opzetten van een respectabele en
legale private militaire sector, met nadruk op transparantie, iets wat door de betreffende
bedrijven zelf ook wordt gewenst94. Maar er worden ook nadelen genoemd: naast de extra
kosten wordt ook de mate van effectiviteit van de regulering aangehaald. PMO’s kunnen dan
wel worden gereguleerd onder de Britse wet, ze kunnen net zo goed over de grens verhuizen
naar een andere, minder strenge rechtsorde. Volgens het Foreign Office is succes voor een
groot deel afhankelijk van de private militaire sector zelf. Als PMO’s gezamenlijk de gekozen
regulering in hun voordeel zien, zullen de bedrijven die zich tóch buiten de nieuwe jurisdictie
wensen te blijven als minder respectabel worden gezien, met de noodzakelijke gevolgen voor
hun succes als onderneming. Als opties voor regulering noemt de paper, respectievelijk in
oplopende mate van vrijheid voor PMO’s, een totaal verbod op buitenlandse militaire
activiteit, een verbod op het recruteren van buitenlandse huurlingen, een licentieregime voor
het verlenen van militaire diensten, een registratiesysteem, en tenslotte een vrijwillige ‘Code
of Conduct’, opgesteld door de sector zelf. Een werkelijk beleidsadvies geeft de paper echter
niet95. De Britse regering probeert via haar Green Paper de weg vrij te maken voor
regulering van de private militaire sector. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat deze volledig te
controleren is. De vraag is ook in hoeverre deze besluiten in onderhandeling met de private
militaire sector zelf worden gemaakt.
3.4 Conclusie
In dit hoofdstuk werd aan de hand van drie korte case studies onderzocht in hoeverre het
monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld wordt ondermijnd door PMO’s.
Het contracteren van MPRI door Kroatië tijdens de Joegoslavische burgeroorlog vormt
een voorbeeld van een wenselijke vorm van non-statelijke autoriteit voor de staat. In Amerika
werd uitbesteding aan een PMO noodzakelijk geacht om deze operatie succesvol ten einde te 94 Sandline International, Private Military Companies: Independent or Regulated?, http://www.sandline.com, (28 Maart 1998) 95 UK Foreign and Commonwealth Office, HC 577 Private Military Companies: Options for Regulation 2001-02 (London: The Stationery Office, 2002)
46
brengen, omdat zij op deze manier wetgeving officieel konden ontlopen. In feite speelde de
PMO in dezen een essentiële rol voor de staat op het gebied van militaire veiligheidspolitiek.
Ook voor Kroatië, de feitelijke afnemer van de diensten van MPRI, zorgde de inzet van deze
PMO voor een belangrijke stap richting stabilisatie van de oorlog. De relatie tussen staat en
PMO stond onder controle van de structurele macht van de staat. De Verenigde Staten
bepaalden de regels waarbinnen MPRI zich kon manifesteren. MPRI beschikte dankzij haar
expertise echter wel over aanzienlijke relationele macht ten opzichte van Kroatië, de directe
afnemer. De autoriteit van MPRI was echter niet dermate groot dat het zich een grote mate
van autonomie kon permitteren. Uit de verhouding tussen de regering van de V.S. en MPRI
blijkt dat de PMO eerder een verlengstuk is van het Amerikaanse buitenlandse beleid.
De inzet van Executive Outcomes in Angola en Sierra Leone betekende een laatste
strohalm voor de regeringen van deze Afrikaanse staten: een reëel alternatief leek niet
voorhanden. Dit gaf de PMO zeer veel relationele macht ten opzichte van deze staten en
aangezien er geen sprake was van controle door andere staten, een grote mate van autonomie
en wellicht een vorm van structurele macht. De aanwezigheid van EO had de interne politieke
en militaire machtsbalans in Sierra Leone aanzienlijk veranderd, wat bleek uit de degradatie
van het nationale leger en de training van een lokale jagersstam tot speciale gevechtseenheid.
Omdat EO voor de Zuid-Afrikaanse regering een ongewenste vorm van non-statelijke
autoriteit bezat, probeerde de regering via de Foreign Assistance Military Act de private
militaire sector onder staatscontrole te behouden. Deze zorgde voor de directe sluiting van
EO, maar bleek niet waterdicht. Buiten de relationele macht die de private militaire sector
zich heeft toegeëigend, lijkt de Zuid-Afrikaanse regering derhalve niet geheel in staat deze
non-statelijke autoriteit te kunnen beteugelen. Zo lijkt de private militaire sector aan
structurele macht te hebben gewonnen. Ondanks haar ongewenste autoriteit vanuit vooral
Zuid-Afrikaanse optiek lijkt EO tevens een voorbeeld van hoe PMO’s op een meer positieve
wijze aanspraak kunnen maken op het legitieme gebruik van fysiek geweld, omdat zij over
een slagvaardigheid beschikken die staten ontberen.
In tegenstelling tot de betrokkenheid van EO in Angola en Sierra Leone, leidde de
komst van Sandline in Papoea Nieuw-Guinea tot instabiliteit en een politieke nederlaag voor
de regering. Gezien de publieke protesten leek deze instabiliteit te volgen uit een verstoring
van de civiel-militaire balans tussen bevolking, leger en regering, die wordt veroorzaakt door
de overdracht van bevoegdheden aan private militaire ondernemingen. Na een politiek
schandaal waarbij zowel Sandline als het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken was
betrokken, probeert het Foreign Office via haar Green Paper de weg vrij te maken voor
47
regulering van de private militaire sector. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat deze volledig te
controleren is. De vraag is ook in hoeverre deze besluiten in onderhandeling met de private
militaire sector zelf worden gemaakt. Net als in het Zuid-Afrikaanse geval lijkt ook de Britse
regering derhalve niet volledig haar grip te krijgen op deze non-statelijke autoriteit.
48
Conclusie
n deze scriptie is onderzocht in hoeverre de activiteiten van PMO’s aantonen dat zij het
monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld ondermijnen. In drie
hoofdstukken werd getracht via deelvragen een antwoord op deze vraag te geven.
In het eerste hoofdstuk werd onderzocht in hoeverre het monopolie op het legitieme
gebruik van fysiek geweld van staten wordt ondermijnd. Staten worden sinds de Vrede van
Westfalen gezien als de belangrijkste actoren in de internationale betrekkingen. Soevereiniteit
is sindsdien een essentieel kenmerk van de staat. Uit dit principe volgt de gedachte dat
veiligheidspolitiek het exclusieve terrein van staten is; staten beschikken daarvoor over een
‘monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld’. Verschillen in staatsvorming hebben
later echter wereldwijd tot verschillende uitkomsten in militaire organisatie geleid. Volgens
het realisme zijn soevereine staten de primaire actoren binnen de IB. Non-statelijke en private
actoren hebben in hun ogen veel minder autonome invloed op de IB en moeten manoeuvreren
binnen de grenzen die staten hen bieden. Realisten beschouwen het internationale systeem als
statisch; veranderingen hierbinnen kunnen slechts voorkomen via een verschuiving in de
machtsbalans die er tussen staten bestaat. Susan Strange, één van de meest interessante critici
van het realisme, benadrukt juist de dynamiek van het internationale systeem. Zij betoogt dat
staten, de belangrijkste actoren in de IB volgens klassieke theorieën, een afname van politieke
autoriteit hebben ondergaan en daarom niet meer het centrum van politieke analyse moeten
blijven. De dynamiek van het internationale systeem, waarvan de meest recente fase
‘globalisering’ wordt genoemd, wordt gekenmerkt door voortdurende technologische
ontwikkelingen en een onvoorspelbare markt op internationaal niveau. Deze groeiende rol van
de markt in de internationale politieke economie heeft een machtsdiffusie tot gevolg die non-
gouvernementele actoren een grotere invloed op internationale politieke processen heeft
toegekend. Er heeft een verschuiving van zogenaamde ‘structurele macht’ plaatsgevonden,
waarbij non-statelijke actoren zich een gedeelte van de voormalige autoriteit van staten
hebben toegeëigend. Deze non-statelijke autoriteit kan voor staten zowel wenselijk als
ongewenst zijn.
Er bestaat een directe verhouding tussen een werkelijk staatsmonopolie op het gebruik
van geweld en een sterke staatsstructuur. In verschillende Afrikaanse landen met zwakke
staatsstructuren is het aantal interne conflicten gedurende de laatste decennia sterk
toegenomen. Non-statelijke actoren spelen in deze low intensity conflicts een belangrijke rol.
I
49
Deze conflicten lijken op het eerste gezicht van lokaal belang, maar vertegenwoordigen een
transnationale politieke oorlogseconomie met gevolgen voor lokale, regionale en soms
internationale veiligheid. De grote rol voor non-statelijke, soms ook private actoren in een
dergelijk regional security complex, alsook de geringe invloed en controle van staten hierop
als gevolg van globalisering, toont aan dat de focus van analyse in dezen niet tot het statelijk
niveau moet worden beperkt. Staten die hun nationale veiligheid niet kunnen bewaren worden
ook wel failed states genoemd. Hun voormalige monopolie op het legitieme gebruik van
fysiek geweld wordt vanuit twee kanten bedreigd. Enerzijds vullen vijandelijke non-statelijke
actoren zoals terroristische groeperingen het machtsvacuüm op dat de desintegratie van
dergelijke staten heeft achtergelaten. Anderzijds is de staat in deze positie genoodzaakt enkele
kerntaken, waaronder defensie, te privatiseren.
In het tweede hoofdstuk werd onderzocht in hoeverre PMO’s het monopolie van staten
op het legitieme gebruik van fysiek geweld kunnen ondermijnen. Na de Koude Oorlog
zorgden veranderde internationale politiek-militaire verhoudingen en een wereldwijde aanzet
tot privatisering van overheidsdiensten voor een aardverschuiving in de defensiesector.
Defensieve werkzaamheden van de inmiddels ingekrompen nationale legers werden steeds
vaker uitbesteed aan de private sector, waarmee staten een deel van de bevoegdheden en
controle op militaire diensten zijn kwijtgeraakt. Deze bedrijven die diensten aanbieden op het
gebied van militaire veiligheid worden PMO’s genoemd. Zij zijn dankzij moderne
technologie, economische globalisering en de militaire heroriëntatie opgekomen en
vertegenwoordigen heden een bloeiende sector. Met vrijwel louter ex-militairen op de
loonlijst profileren PMO’s zich als professionele en respectabele ondernemingen die niets met
de, sporadisch nog steeds actieve, ouderwetse huurlingen te maken willen hebben. Er bestaan
echter wel belangrijke verschillen tussen nationale legers en PMO’s op gebieden als
verantwoordelijkheid en morele doelen. Uit de sterk groeiende wereldwijde inzet van de
private militaire sector blijkt de toegenomen invloed van de markt ten opzichte van staten op
het gebied van internationale veiligheid. De werkzaamheden van PMO’s variëren van
logistiek tot directe gevechtsoperaties, maar de bedrijven zijn vaak moeilijk in hokjes in te
delen omdat de verschillende activiteiten die zij ondernemen regelmatig overlappen. Staten
zijn tot nog toe de grootste afnemers van de diensten van de private militaire sector, maar ook
internationale organisaties, NGO’s en andere private ondernemingen behoren tot de klandizie
van PMO’s. Via deze werkzaamheden kan de private militaire sector aanzienlijke macht en
autoriteit ontvangen, wat vergaande implicaties heeft voor veiligheid als publiek goed en het
monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld van de staat.
50
In het laatste hoofdstuk werd aan de hand van drie korte case studies onderzocht in
hoeverre het monopolie op het legitieme gebruik van fysiek geweld wordt ondermijnd door
PMO’s. Het contracteren van MPRI door Kroatië tijdens de Joegoslavische burgeroorlog
vormt een voorbeeld van een wenselijke vorm van non-statelijke autoriteit voor de staat. In
Amerika werd uitbesteding aan een PMO noodzakelijk geacht om deze operatie succesvol ten
einde te brengen, omdat zij op deze manier wetgeving officieel konden ontlopen. In feite
speelde de PMO in dezen een essentiële rol voor de staat op het gebied van militaire
veiligheidspolitiek. Ook voor Kroatië, de feitelijke afnemer van de diensten van MPRI,
zorgde de inzet van deze PMO voor een belangrijke stap richting stabilisatie van de oorlog.
De relatie tussen staat en PMO stond onder controle van de structurele macht van de staat. De
Verenigde Staten bepaalden de regels waarbinnen MPRI zich kon manifesteren. MPRI
beschikte dankzij haar expertise echter wel over aanzienlijke relationele macht ten opzichte
van Kroatië, de directe afnemer. De autoriteit van MPRI was echter niet dermate groot dat het
zich een grote mate van autonomie kon permitteren. Uit de verhouding tussen de regering van
de V.S. en MPRI blijkt dat de PMO eerder een verlengstuk is van het Amerikaanse
buitenlandse beleid.
De inzet van Executive Outcomes in Angola en Sierra Leone betekende een laatste
strohalm voor de regeringen van deze Afrikaanse staten: een reëel alternatief leek niet
voorhanden. Dit gaf de PMO zeer veel relationele macht ten opzichte van deze staten en
aangezien er geen sprake was van controle door andere staten, een grote mate van autonomie
en wellicht een vorm van structurele macht. De aanwezigheid van EO had de interne politieke
en militaire machtsbalans in Sierra Leone aanzienlijk veranderd, wat bleek uit de degradatie
van het nationale leger en de training van een lokale jagersstam tot speciale gevechtseenheid.
Omdat EO voor de Zuid-Afrikaanse regering een ongewenste vorm van non-statelijke
autoriteit bezat, probeerde de regering via de Foreign Assistance Military Act de private
militaire sector onder staatscontrole te behouden. Deze zorgde voor de directe sluiting van
EO, maar bleek niet waterdicht toen veel werknemers haar activiteiten onder een andere naam
voortzetten. Buiten de relationele macht die de private militaire sector zich heeft toegeëigend,
lijkt de Zuid-Afrikaanse regering derhalve niet geheel in staat deze non-statelijke autoriteit te
kunnen beteugelen. Zo lijkt de private militaire sector aan structurele macht te hebben
gewonnen. Ondanks haar ongewenste autoriteit vanuit vooral Zuid-Afrikaanse optiek lijkt EO
tevens een voorbeeld van hoe PMO’s op een meer positieve wijze aanspraak kunnen maken
op het legitieme gebruik van fysiek geweld, omdat zij over een slagvaardigheid beschikken
die staten ontberen.
51
In tegenstelling tot de betrokkenheid van EO in Angola en Sierra Leone, leidde de
komst van Sandline in Papoea Nieuw-Guinea tot instabiliteit en een politieke nederlaag voor
de zittende regering. Gezien de publieke protesten leek deze instabiliteit te volgen uit een
verstoring van de civiel-militaire balans tussen bevolking, leger en regering, die wordt
veroorzaakt door de overdracht van bevoegdheden aan private militaire ondernemingen. Na
een politiek schandaal waarbij zowel Sandline als het Britse Ministerie van Buitenlandse
Zaken was betrokken, probeert het Foreign Office via haar Green Paper de weg vrij te maken
voor regulering van de private militaire sector. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat deze
volledig te controleren is. De vraag is ook in hoeverre deze besluiten in onderhandeling met
de private militaire sector zelf worden gemaakt. Net als in het Zuid-Afrikaanse geval lijkt ook
de Britse regering derhalve niet volledig haar grip te krijgen op deze non-statelijke autoriteit.
Uit de case studies blijkt dat de non-statelijke autoriteit, die PMO’s bezitten in de
veiligheidsstructuur, als zowel wenselijk als ongewenst kunnen worden beschouwd. In
gevallen van ongewenste autoriteit hebben regeringen getracht deze autoriteit onder controle
te houden door middel van (plannen tot) nieuwe wetgeving. Er is echter al gebleken dat deze
maatregelen de activiteiten van de private militaire sector niet in zijn geheel kunnen
reguleren. Er heeft een machtsdiffusie plaatsgevonden in de veiligheidsstructuur, waarbij de
markt, in de vorm van de private militaire sector, het verlies van de structurele macht van
staten hebben opgevangen.
52
Geraadpleegde literatuur Aboagye, Festus B. en Martin R. Rupiya, “Enhancing post-Conflict Democratic
Governance through effective Security Sector Reform in Liberia”, in: Aboagye, Festus en Alhaji M.S. Bah (eds.), A Tortuous Road To Peace: The Dynamics of Regional, UN and International Humanitarian Interventions in Liberia ( Institute for Security Studies, Pretoria, Mei 2005)
Adams, Thomas K., “Private Military Companies: Mercenaries for the 21st Century”, in: Small Wars & Insurgencies 13(2) (Zomer 2002)
Beernink, Stella, “Particuliere Militaire Ondernemingen, Conflicten en Falende Staten”, IKV (April 2005)
Bernales Ballesteros, Enrique, UN Press Release GA/SHC/3376 (5 November 1996) Bryans, Michael, Bruce D. Jones and Janice Gross Stein, “Mean Times: Humanitarian
Action in Complex Emergencies – Stark Choices, Cruel Dilemmas”, in: Coming to Terms, Volume I, No. 3 (University of Toronto, 1999)
Buzan, Barry, People, States and Fear. An Agenda for International Security Studies in the Post-Cold War Era (New York - London, 1991)
Cohen, Eliot A., “A Revolution in Warfare”, in: Foreign Affairs (Maart/April 1996) Creveld, van, Martin, The Transformation of War (10e Editie; Free Press, 1991) Douma, P.S., The Political Economy of Internal Conflict: A Comparative Analysis of
Angola, Colombia, Sierra Leone and Sri Lanka, Netherlands Institute of International Relations Clingendael study (Den Haag, November 2003)
Fogelman, Ronald en Sheila E. Widnall, Cornerstones of Information Warfare, US Air Force document (1997)
Fredland, J. Eric, “Outsourcing Military Force: A Transactions Cost Perspective on the Role of Military Companies”, in: Defence and Peace Economics 15(3) (Juni 2004)
Friman, H. Richard, “Caught Up in the Madness? State Power and Transnational Organized Crime in the Work of Strange”, in: Alternatives 28 (2003)
Haufler, Virginia, “Crossing the Boundary between Public and Private: International Regimes and Non-State Actors”, in: Rittberger, V., Regime Theory and International Relations (Clarendon Press, 1993)
International Alert, The Privatization of Security: Framing a Conflict Prevention and Peacebuilding Policy Agenda, International Alert Wilton Park Conference rapport (19-21 November 1999)
Isenberg, David, Have Lawyer, Accountant, and Guns, Will Fight: The New, Post-Cold War Mercenaries, http://www.nyu.edu/globalbeat/pubs/Isenberg021999.html
Jackson, Paul, “’War is Much Too Serious a Thing to be Left to Military Men’: Private Military Companies, Combat and Regulation”, in: Civil Wars 5(4) (Winter 2002)
Kooijmans, P.H., Internationaal Publiekrecht in Vogelvlucht, (7e druk; Wolters-Noordhoff, 1997)
Krasner, Stephen D., International Regimes (Ithaca, 1983) Krasner, Stephen D., “The Day After”, in: Foreign Policy 146 (Januari/Februari 2005) Krasner, Stephen D. en Carlos Pascual, “Addressing State Failure: The Danger of Failed
States”, in: Foreign Affairs 84(4) (Juli/Augustus 2005), Kurth, James, “Military-Industrial Complex” in: The Oxford Companion to American
Military History, ed. John Whiteclay Chambers II, (Oxford & New York: Oxford University Press, 1999)
Leander, Anna, “Shifting Political Identities and the Justified Use of Force”, Paper presented at the conference Conflits, Paix, et Identité – Regard croisés franco-
53
scandinaves - Institut de recherches sur la paix (PRIO) /Ambassade de France (18-29 November 2002)
Lesaffer, Randall, “La Dimensión Internacional de los Tratados de Paz de Westfalia”, in : 350 años de la Paz de Westfalia, 1e druk, (Biblioteca Nacional y Fundación Carlos de Amberes, 1999)
Lilly, Damian, “The Privatization of Peacekeeping: Prospects and Realities”, in: Disarmament Forum (Maart 2000)
McGhie, Stuart, “Private military companies: Soldiers, Inc.”, in: Janes Defence Weekly, (22 Mei 2002)
Möller, Björn, Europe and the Crises in the Great Lakes Region, Paper for the conference of the African Peace Research and Education Association (AFPREA) on Peace Building in the Great Lakes Region in Africa (24-26 Juli 2001, Kampala, Uganda)
Montague, Dena, “The Business of War and the Prospects for Peace in Sierra Leone”, in: The Brown Journal of World Affairs 9(1) (Herfst 2002)
Netwerk TV-uitzending Huurlingen in Irak (19 November 2004) O’Brien, Kevin A., “Military-Advisory Groups and African Security: Privatised
Peacekeeping?”, in: International Peacekeeping 5(3) (Herfst 1998) Ohmae, K.,The End of the Nation State: The Rise of Regional Economies (New York: The
Free Press, 1995) Ortiz, Carlos, “Regulating Private Military Companies: States and the Expanding
Business of Commercial Security Provision”, in: Global Regulation. Managing Crises After the Imperial Turn. L. Assassi, D. Wigan and K. van der Pijl (eds.), (Palgrave MacMillan, 2004)
Orts, Eric W., War and The Business Corporation, William Davidson Institute Working Paper Number 427 (December 2001)
Peterson, Laura, Privatizing Combat, the New World Order, http://www.publicintegrity.org/bow/report.aspx?aid=148
Sandline International, Private Military Companies: Independent or Regulated?, http://www.sandline.com (28 Maart 1998)
Singer, P.W. , Corporate Warriors, The Rise of the Privatized Military Industry (Cornell University Press 2003)
Schrader, Esther, “US Companies Hired To Train Foreign Armies”, in: Los Angeles Times (14 April 2002)
Silverstein, Ken, “Privatizing War: How affairs of state are outsourced to corporations beyond public control”, in: The Nation (28 Juli 1997)
Steans, Jill & Lloyd Pettiford, International Relations: Perspectives and Themes (Pearson Education Limited, 2001)
Stopford, J.M., S. Strange m.m.v. J.S. Henley, Rival States, rival firms. Competition for world market shares (Cambridge University Press, 1991)
Strange, Susan, “Cave! Hic dragones: A Critique of Regime Analysis”, in: International Organization 36(2), (1982)
Strange, Susan, The Retreat Of The State, (5e editie; Cambridge University Press, 1999) Summers, Harry, On Strategy: A Critical Analysis of the Vietnam War (New York
Presidio Press, 1982) Taljaard, Raenette, “Modern Day Mercenaries”, Yale Global (9 december 2003) Tilly, Charles, “Violence, Terror and Politics as Usual”,in: Boston Review (Zomer 2002) Underhill, Geoffrey R.D., “States, markets and governance for emerging market
economies: private interests, the public good and the legitimacy of the development process”, in: International Affairs 79(4), (2003)
54
Tilly, Charles, “War Making and State Making as Organized Crime”, in: Evans, Peter, Dietrich Rueschemeyer en Theda Skocpol (eds.), Bringing the State Back in (Cambridge University Press, 1985)
UK Foreign and Commonwealth Office, HC 577 Private Military Companies: Options for Regulation 2001-02 (London: The Stationery Office, 2002)
Verbeek, Bertjan, “Internationale Politieke Economie”, in: Vrede en Veiligheid 29 (2000) Wayne, Leslie, “America's For-Profit Secret Army”, in: New York Times (13 Oktober
2002) Whyte, Dave, “Lethal Regulation: State-Corporate Crime and the United Kingdom
Government's New Mercenaries”, in: Journal of Law and Society, 30/4 (December 2003) Wulf, Herbert, “Rent-a-soldier: Die Privatisierung des Militärs”, in: Wissenschaft &
Friede (Februari 2003) Yannis, Alexandros, “State Collapse and its Implications for Peace-Building and
Reconstruction”, in: Development & Change 33(5) (November 2002) Zagorin, Adam en Bruce Cromley, “Soldiers for Sale”, in: Time Australia 21 (26 Mei
1997)