Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School ...

40
Running head: COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN De relatie tussen implementatiekwaliteit van competentiegericht werken en kwaliteit van leven van cliënten in residentiële zorg Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam R. J. Groothuis (10001529) Begeleiding: Dr. P. E. Helmond Tweede beoordelaar: Dr. A. L. van den Akker Amsterdam, Juni 2015

Transcript of Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School ...

Running head: COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN

De relatie tussen implementatiekwaliteit van competentiegericht werken en kwaliteit

van leven van cliënten in residentiële zorg

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

R. J. Groothuis (10001529)

Begeleiding: Dr. P. E. Helmond

Tweede beoordelaar: Dr. A. L. van den Akker

Amsterdam, Juni 2015

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 2

Inhoudsopgave

Abstract 3

Abstract (English version) 4

Inleiding 5

Kwaliteit van leven 6

Competentiegericht werken 8

Implementatie 12

Implementatiekwaliteit van competentiegericht werken en

kwaliteit van leven 14

Methode 16

Deelnemers 16

Instrumenten 17

Procedure 20

Analyse 20

Resultaten 21

Discussie 23

Literatuurlijst 31

Bijlage 39

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 3

Abstract

In dit onderzoek is de samenhang tussen het trainen en coachen van medewerkers, de

implementatiekwaliteit van competentiegericht werken (CGW) en de kwaliteit van

leven van cliënten met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking binnen de

residentiële zorg bestudeerd. Ook is onderzocht of de implementatiekwaliteit van

CGW de relatie tussen training en coaching van medewerkers en emotioneel

welbevinden van de cliënt medieert. De steekproef bestond uit 107 medewerkers van

zorginstelling Pluryn. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat een hogere mate

van training en coaching samenhangt met een hogere implementatiekwaliteit van

CGW. Ook blijkt een hogere implementatiekwaliteit samen te hangen met een hogere

mate van emotioneel welbevinden. Er bleek echter geen sprake te zijn van mediatie.

De bevindingen tonen het belang van training en coaching van medewerkers aan voor

een goede implementatie en zijn een eerste indicatie dat implementatiekwaliteit van

CGW in relatie staat met de kwaliteit van leven van de cliënt.

Kernwoorden: implementatiekwaliteit, competentiegericht werken, kwaliteit

van leven, residentiële zorg, verstandelijke en/of lichamelijke beperking

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 4

Abstract (English version)

The relationship between implementation quality of strength-based approach

(SBA) and quality of life of clients in residential care

In this study the relationship between staff training, the implementation quality of

strength-based approach (SBA) and quality of life of clients with intellectual and/or

physical disabilities in residential care was investigated. In addition, it was

investigated whether implementation quality mediated the relationship between staff

training and quality of life. The sample consisted of 107 employees of the Dutch care

facility Pluryn. Results showed a positive correlation between staff training and

implementation quality of SBA as well as between implementation quality and clients’

emotional wellbeing. A mediation effect was not found. These findings show the

importance of training and coaching of employees for a good implementation of SBA

and are a first indicator towards the relationship between implementation quality of

SBA and clients’ quality of life.

Keywords: implementation quality, strength-based approach, quality of life,

residential care, disabilities

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 5

De relatie tussen implementatiekwaliteit van competentiegericht werken en

kwaliteit van leven van cliënten in residentiële zorg

Het concept ‘kwaliteit van leven’ heeft de afgelopen jaren een prominente rol

gekregen binnen de gehandicaptenzorg. De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland

(VGN) is van mening dat de kwaliteit van leven van de cliënt centraal dient te staan

(Toonen, 2007). Ook in wetenschappelijk onderzoek naar de zorg voor mensen met

een verstandelijke en/of lichamelijke beperking neemt dit concept een belangrijke

plaats in (Maes & Petry, 2006; Schalock et al., 2002). Het is niet eenvoudig een

eenduidige definitie te geven van het concept kwaliteit van leven (Maes & Petry,

2006). Kwaliteit van leven is een multidimensionaal construct, dat wordt beïnvloed

door zowel persoonlijke als omgevingsfactoren en de interacties daartussen

(Cummins, 2005; Schalock, 2004). De VGN hanteert het beginsel dat mensen met een

verstandelijke en/of lichamelijke beperking net als ieder ander recht hebben op een zo

volwaardig mogelijk bestaan en een goede kwaliteit van leven. In het kader van

(residentiële) zorg voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking

dient de cliënt regie te hebben over zijn of haar eigen leven en hoort de hulpvraag van

de cliënt (en de familie) centraal te staan in de behandeling (Toonen, 2007).

Een methodiek die goed lijkt aan te sluiten op bovenstaande doelstellingen van

de VGN is het competentiegericht werken (CGW). CGW heeft als doel het vergroten

van de competenties van cliënten en het verminderen van probleemgedrag door de

focus te leggen op de sterke punten van een cliënt en diens omgeving (Slot &

Spanjaard, 2009). Op deze manier wordt de cliënt geholpen in het ontwikkelen van

mogelijkheden en vaardigheden die kunnen ondersteunen in het bereiken van een

betere kwaliteit van leven (Saleebey, 2006). Om dit doel te bereiken is het van groot

belang dat CGW goed geïmplementeerd wordt binnen een hulpverleningsorganisatie.

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 6

Het begrip implementatie wordt gedefinieerd als de manier waarop een interventie of

methodiek wordt uitgevoerd in vergelijking tot de manier waarop deze oorspronkelijk

bedoeld is (Durlak & DuPre, 2008). De implementatiekwaliteit van een methodiek

heeft grote invloed op de uitkomsten: een hogere mate van implementatiekwaliteit

hangt samen met betere behandeluitkomsten (Durlak & DuPre, 2008). Er is nog

weinig onderzoek gedaan naar de invloed van de implementatiekwaliteit van CGW op

de gewenste behandeluitkomsten, terwijl uit onderzoek blijkt dat het lastig is om

CGW goed te implementeren in de klinische praktijk (Roose, Roets, & Schiettecat,

2014). Het is daarom van belang onderzoek te doen naar de samenhang tussen de

mate van implementatiekwaliteit van CGW en de gewenste behandeluitkomsten.

Aangezien kwaliteit van leven van de cliënt centraal dient te staan in de zorg voor

mensen met een verstandelijk en/of lichamelijke beperking, is dit een belangrijke

behandeluitkomst. In de huidige studie wordt gekeken naar de relatie tussen de

implementatiekwaliteit van CGW en kwaliteit van leven van de cliënt. Om tot een

goede implementatiekwaliteit te komen is het trainen en coachen van de mensen die

met de interventie of methodiek aan de slag gaan een belangrijke factor (Fixsen, Blase,

Naoom en Wallace, 2009). Daarom wordt er in dit onderzoek ook gekeken naar de

relatie tussen de mate van training en coaching van medewerkers en de

implementatiekwaliteit van CGW. Tot slot wordt gekeken of de

implementatiekwaliteit van CGW de relatie tussen training en coaching van

medewerkers en de kwaliteit van leven van de cliënt medieert.

Kwaliteit van leven

Kwaliteit van leven wordt omschreven als het functioneren van personen op fysiek,

psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan (Schalock, 2004). De

kwaliteit van leven wordt beïnvloed door de interactie tussen persoonlijke factoren en

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 7

omgevingsfactoren. Volgens Cummins (2005) omvat de kwaliteit van leven van

mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking dezelfde factoren als de

factoren die belangrijk zijn voor ieder mens en kunnen zij hetzelfde niveau van

kwaliteit van leven bereiken. Ook in het Verdrag inzake de rechten van personen met

een handicap van de Verengde Naties wordt benadrukt dat de rechten van personen

met een verstandelijke en/of lichamelijk beperking gelijk zijn aan de rechten van

mensen zonder beperking (United Nations, 2006; Verdugo, Navas, Gómez, &

Schalock, 2012). Tevens wordt in dit verdrag het belang benadrukt voor mensen met

een verstandelijk en/of lichamelijk beperking om onderwijs te volgen, de

mogelijkheid te hebben om te werken en onafhankelijk te kunnen zijn om de kwaliteit

van leven te verbeteren.

Twee belangrijke aspecten van het concept kwaliteit van leven zijn

zelfbepaling en emotioneel welbevinden en hier ligt dan ook de focus op binnen het

huidige onderzoek. Zelfbepaling is de mate waarin iemand eigen doelen en wensen

kan hebben, zeggenschap heeft over zijn of haar eigen leven en keuzes en

beslissingen kan maken zonder bemoeienis van anderen. (Maes & Petry, 2006). Het

belang van zelfbepaling kreeg steeds meer aandacht in de jaren ’90 van de vorige

eeuw doordat in toenemende mate werd erkend dat mensen met een verstandelijke

en/of lichamelijke beperking vaak zeer geringe mogelijkheden hadden in het zelf

maken van keuzes (Shogren, Fagella-Luby, Bae, & Wehmeyer, 2004). Verbeteringen

in de mogelijkheden om zelf keuzes te kunnen maken blijken samen te hangen met

positieve uitkomsten op meerdere gebieden, zoals toename van adaptief gedrag en

afname van gedragsproblemen (Shogren et al., 2004). Uit longitudinaal onderzoek is

bovendien gebleken dat jongeren met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking

met een hoge mate van zelfbepaling een grotere kans hebben op het behalen van

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 8

positieve uitkomsten wanneer ze volwassen zijn, zoals het hebben van een baan en

een hoger inkomen, betere toegang tot gezondheidszorg en zelfstandig wonen

(Wehmeyer & Palmer, 2003; Wehmeyer & Schwartz, 1997). Volgens Schalock et al.

(2002) is er sprake van een goede kwaliteit van leven wanneer iemand de kans heeft

om levenservaringen op te doen, waarbij men zelf keuzes kan maken. Uit

verschillende correlationele onderzoeken komt dan ook naar voren dat de mate van

zelfbepaling een goede voorspeller is voor iemands kwaliteit van leven (Lachapelle et

al., 2005; Wehmeyer & Schwartz, 1998).

Het concept emotioneel welbevinden refereert aan iemands psychologisch

functioneren (Ryan & Deci, 2001) en is een centraal begrip bij het ontwikkelen van

een goede kwaliteit van leven (Park, 2004). Belangrijke aspecten van emotioneel

welbevinden zijn voldoening (tevredenheid, stemming, plezier), zelfconcept

(identiteit, zelfwaardering), vrijheid van stress (voorspelbaarheid, controle), sociale

interactie en relaties (sociale contacten, familie, vrienden) en ondersteuning

(emotioneel, fysiek, financieel, advies) (Schalock, 2004; Maes & Petry, 2006).

Volgens de zelf-determinatietheorie wordt het emotioneel welbevinden van een

persoon bepaald door de vervulling van drie fundamentele psychologische behoeftes,

namelijk autonomie, competentie en betrokkenheid (Ryan & Deci, 2000; Ryan &

Deci, 2001). Wanneer gekeken wordt naar de rol van emotioneel welbevinden in de

ontwikkeling van adolescenten blijkt een hoge mate van emotioneel welbevinden

samen te hangen met positieve ontwikkelingen, zoals een hoge mate van

zelfvertrouwen (Park, 2004). Daarnaast hangt een lage mate van emotioneel

welbevinden samen met negatieve ontwikkelingen, zoals depressie, agressie,

drugsgebruik en tienerzwangerschappen (Park, 2004).

Competentiegericht werken

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 9

CGW is een methodiek die goed lijkt aan te sluiten bij doelstellingen met betrekking

tot het vergroten of in stand houden van de kwaliteit van leven van mensen met een

verstandelijk en/of lichamelijke beperking. Het sociale competentiemodel is de

theoretische basis van CGW (Slot & Spanjaard, 2009). Volgens het sociale

competentiemodel is er sprake van competentie als iemand over voldoende

vaardigheden beschikt om zijn of haar ontwikkelingstaken te vervullen (Spanjaard,

2005). De ontwikkelingstaken waar iemand mee te maken krijgt, verschillen per

leeftijdscategorie. Voorbeelden van ontwikkelingstaken voor jongeren tussen de 12 en

21 jaar zijn: minder afhankelijk worden van ouders, kennis en vaardigheden opdoen

om een beroep te kunnen uitoefenen, ondernemen van activiteiten in vrije tijd en

sociale en vriendschappelijke contacten leggen en onderhouden (Slot & Spanjaard,

2009). Competentie kan worden voorgesteld als een balans tussen ontwikkelingstaken

en vaardigheden (Slot & Spanjaard, 2009). Doorgaans verwerven mensen gedurende

hun ontwikkeling de benodigde vaardigheden om ontwikkelingstaken te vervullen. Er

zijn echter factoren die de balans kunnen beïnvloeden. Factoren die een negatieve

invloed hebben op de balans tussen ontwikkelingstaken en vaardigheden worden

stressoren genoemd (Slot & Spanjaard, 2009). Voorbeelden van externe stressoren

zijn huiselijk geweld of de dood van een geliefd persoon. Daarnaast kan de

aanwezigheid van een psychische stoornis of cognitieve beperking van invloed zijn op

het vaardigheidsniveau en daarmee ook op de competentiebalans. Dit worden interne

stressoren genoemd. Een depressieve adolescent zal bijvoorbeeld niet gauw aanstalten

maken vrijetijdsactiviteiten op te zoeken of nieuwe contacten te leggen. De balans

raakt uit evenwicht door een gebrek aan vaardigheden (Slot & Spanjaard, 2009).

Anderzijds kunnen bepaalde eigenschappen van mensen en omstandigheden dienen

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 10

als protectieve factoren tegen het ontstaan van problemen, denk hierbij aan

zelfvertrouwen of een betrokken familie.

Binnen de methodiek CGW bepalen de behandelwensen van de cliënt welke

ontwikkelingstaken centraal staan in de behandeling (Slot & Spanjaard, 2009). Niet

de hulpverleners, maar de cliënt is leidend in het bepalen van behandeldoelen en de

manier van ondersteuning voor het behalen van deze doelen. Hierbij is de taak van de

hulpverleners om de cliënt te begeleiden en te ondersteunen in het ontdekken van zijn

of haar wensen, behoeftes en dromen (Manthey, Knowles, Asher, & Wahab, 2011).

Daarnaast dient de cliënt gestimuleerd te worden om een actieve rol aan te nemen

binnen zijn of haar eigen behandeling. Binnen CGW staat de overtuiging centraal dat

cliënten vaker slagen in het behalen van hun doelen wanneer zij hun eigen

competenties en mogelijkheden herkennen en leren gebruiken (Rapp, 2006). Dit

wordt gedaan door de focus te leggen op adequaat gedrag in plaats van op inadequaat

en ongewenst gedrag. In de praktijk betekent dit dat er complimenten worden gegeven

bij adequaat gedrag en dat er instructies worden gegeven om inadequaat gedrag om te

buigen naar gewenst gedrag. Hierbij wordt steeds alternatief gedrag geïnstrueerd en

vervolgens gecomplimenteerd (Slot & Spanjaard, 2009). De focus ligt vooral op

adequaat gedrag dat cliënten ondersteunt in het behalen van hun behandeldoelen.

Hierbij is het belangrijk dat de behandeldoelen worden opgesplitst in kleinere

subdoelen of subtaken, zodat deze haalbaar zijn voor de cliënt en de cliënt veel

succeservaringen heeft (Slot & Spanjaard, 2009).

CGW wordt gebruikt bij een brede doelgroep: jeugdige delinquenten, kinderen

en adolescenten met gedragsproblematiek, getraumatiseerde kinderen, verstandelijk

gehandicapten, gedetineerden en tbs-gestelden (Bartels, 2001). CGW kan gezien

worden als een houding van hulpverleners in de behandeling, waarbij zij werken

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 11

vanuit de overtuiging van de mogelijkheden van de individuele cliënt (Slot &

Spanjaard, 2009). Kernelementen van CGW binnen de residentiële hulpverlening zijn:

activeren en betrekken van de cliënt, aansluiten bij hulpvraag cliënt,

ontwikkelingsgericht werken, focus op adequaat gedrag, gebruik van

competentievergrotende interventies en technieken, doelgerichte en stapsgewijze

werkwijze (Helmond, Huitink, Dieker, & Embregts, in voorbereiding; Slot &

Spanjaard, 2009).

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de behandeluitkomsten van

interventies en methodieken die gebaseerd zijn op het sociaal competentiemodel

(Bartels, 2001). Zo hebben Slot, Jagers en Beumer (1992) onderzoek gedaan naar de

behandeluitkomsten van de zogenaamde Kursushuizen. In een Kursushuis werden

jongeren met ernstige psychosociale- en gedragsproblemen begeleid. Technieken die

hierbij gebruikt werden waren onder andere systematische positieve feedback bij

gewenste vaardigheden en het geven van gedragsinstructies. Bij de follow-up bleek

dat de jongeren vooruit waren gegaan op verschillende aspecten van sociale

competentie en dat er een significante afname was van delinquent gedrag. In

onderzoek van Kalke, Glanton en Cristalli (2006) werd gekeken naar de verschillen

voor en na het invoeren van positieve gedragsinterventies op behandelgroepen voor

kinderen met emotionele- en gedragsproblemen. De bekrachtiging van positief gedrag

en de focus op individuele krachten bleek samen te hangen met een vermindering van

probleemgedrag. In een onderzoek naar Agression Replacement Training (ART), een

training gericht op het vergroten van sociale competentie, werd gekeken op welke

manier sociale competentie probleemgedrag vermindert. Uit de herhaalde metingen

bleek dat de verbeterde sociale competentie na deelname aan de training een

mediërende rol heeft in het verminderen van gedragsproblemen (Langeveld,

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 12

Gundersen, & Svartdal, 2012). Tot slot concluderen Bartels, Schuursma en Slot

(2001) in hun meta-analyse naar effectieve interventies bij jeugdige delinquenten dat

interventies met kenmerken van het competentiemodel succesvol zijn. Het gaat

daarbij met name om structuur biedende programma’s, een cognitieve component en

het werken in of voorbereiden op de (nieuwe) leefomgeving van de jongere. Gesteld

kan worden dat er meerdere onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van

verschillende aspecten van CGW, waarbij vooral gekeken is naar de samenhang met

gedragsproblemen en vaardigheden bij cliënten. Er is echter nog niet eerder

onderzoek gedaan naar de relatie tussen de methodiek CGW en de kwaliteit van leven

van cliënten.

Implementatiekwaliteit

Om positieve effecten te bereiken met CGW, is het van belang CGW goed te

implementeren. Goede implementatie van een methodiek of interventie is belangrijk,

omdat dit een grote invloed heeft op de effectiviteit (Aarons, Hurlburt, & Horwitz,

2011; Durlak & DuPre, 2008; Newcomer, Freeman, & Barrett, 2013). In de afgelopen

jaren is veel onderzoek verricht naar de effectiviteit van interventies en methodieken,

maar is er nog weinig onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de implementatie

hiervan (Fixsen, Naoom, Blase, & Friedman, 2005; Perepletchikova, Treat, & Kazdin,

2007). Het is echter van groot belang om onderzoek te doen naar de

implementatiekwaliteit van interventies en methodieken, omdat de effectiviteit van

een interventie zelfs kan verdubbelen bij een goede implementatie (Durlak & DuPre,

2008).

Eén van de weinige onderzoeken dat zich heeft gericht op het effect van de

implementatiekwaliteit op de uitkomsten van een competentiegerichte methodiek is

de studie van Van Wouwe, Simons en Janssen (2013). In dit onderzoek is gekeken

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 13

naar de implementatie van Triple-C, een methodiek voor de behandeling van mensen

met een verstandelijke beperking binnen de residentiële setting waarbij

competentievergroting centraal staat. In dit onderzoek werden herhaalde metingen

gedaan bij 47 cliënten voor en na het invoeren van Triple-C. Aangetoond werd dat de

vaardigheden van de cliënten significant toenamen en gedragsproblemen significant

afnamen na de invoering van Triple-C. Deze veranderingen waren groter bij een

adequatere implementatie van Triple-C.

CGW blijkt echter een moeilijke methode om op een gedegen manier te

implementeren in de praktijk en hierbij een hoge implementatiekwaliteit te

waarborgen (Boendermaker, Boomkens, & Boering, 2013; Roose et al., 2014). Dit is

dan ook de voornaamste kritiek op de methode (Bartels, 2001; McMillen, Morris, &

Sherraden, 2004). Verschillende factoren kunnen het implementatieproces

beïnvloeden. Dit kunnen factoren zijn die betrekking hebben op de interventie zelf, op

de professionals of op de organisatie (Aarons et al., 2011; Boendermaker, 2011;

Peterson et al., 2014). CGW is lastig te implementeren, omdat expliciete instructies

voor het werk als hulpverlener ontbreken en het moeilijk is de processen te

operationaliseren. CGW kan gezien worden als een houding of visie van de

hulpverlener (Slot & Spanjaard, 2009). Binnen de methodiek worden processen

omschreven die belangrijk zijn, maar er wordt niet verteld hoe deze processen in de

praktijk vormgegeven moeten worden (Manthey et al., 2011).

Wanneer een bepaalde methodiek of interventie, zoals CGW, binnen een

organisatie wordt ingevoerd, dan is het van belang dat de professionals die met de

methodiek gaan werken hier kennis van nemen, bereid zijn hiermee te gaan werken en

hier daadwerkelijk mee aan de slag gaan (Boendermaker, 2011). Fixsen et al. (2009)

beschrijven een aantal kernelementen voor het implementeren van een methodiek of

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 14

interventie zoals CGW. Twee belangrijke kernelementen die zij noemen zijn training

en coaching. Training is een efficiënte manier om mensen die gaan werken met een

bepaalde interventie of methodiek te voorzien van de benodigde

achtergrondinformatie en theorieën (Fixsen et al., 2009). Daarbij is het belangrijk om

binnen de training de mogelijkheid te bieden om nieuwe vaardigheden te oefenen

feedback te geven in een veilig trainingsomgeving. Om deze vaardigheden

daadwerkelijk te leren beheersen is het naast training belangrijk om de vaardigheden

op de werkvloer toe te passen onder begeleiding van een coach (Fixsen et al, 2009).

Uit een literatuurstudie van Stals, Van Yperen, Reith en Stams (2008) naar effectieve

implementatie van interventies in de gezondheidszorg, het onderwijs en het

bedrijfsleven blijkt dat training en coaching van medewerkers van groot belang zijn

bij het borgen van een duurzame implementatie. Fleuren, Paulussen, Van Dommelen

en Van Buuren (2012) hebben recentelijk onderzocht wat de condities voor

succesvolle implementatie zijn op het terrein van de jeugdgezondheidszorg en het

onderwijs. Gunstige implementatiekenmerken horend bij de uitvoerende professionals

zijn dat de professional over voldoende kennis beschikt om de innovatie te kunnen

gebruiken en dat de professional ook de verwachting heeft dat de innovatie effectief

zal zijn. Dit kan bereikt worden door middel van training en coaching (Fleuren et al.,

2012).

Implementatiekwaliteit van competentiegericht werken en kwaliteit van leven

In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen de mate waarin

medewerkers getraind zijn in CGW, de implementatiekwaliteit van CGW en de

kwaliteit van leven (zelfbepaling en emotioneel welbevinden) van cliënten met een

verstandelijke en/of lichamelijke beperking op residentiële woongroepen. Ten eerste

wordt hierbij gekeken naar de samenhang tussen de mate van training en coaching

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 15

van medewerkers in CGW en de implementatiekwaliteit van CGW. Training en

coaching van medewerkers is van groot belang voor een goede

implementatiekwaliteit. Daarom wordt verwacht dat een hogere mate van training en

coaching van medewerkers op het gebied van CGW binnen een team samenhangt met

een hogere implementatiekwaliteit van CGW binnen dat team.

Ten tweede wordt de samenhang tussen implementatiekwaliteit van CGW en

zelfbepaling van de cliënt onderzocht. CGW stelt de doelen en wensen van cliënten

centraal, bekrachtigt hen in hun mogelijkheden en biedt hen de mogelijkheid om zelf

keuzes te maken. Dit zijn belangrijke aspecten met betrekking tot de zelfbepaling van

cliënten. Hoe beter CGW geïmplementeerd is en de focus dus ligt op doelen en

wensen van de cliënt, de cliënt bekrachtigt wordt in zijn of haar mogelijkheden en zelf

keuzes kan maken, hoe groter de kans dat de cliënt een grotere mate van zelfbepaling

heeft. Daarom wordt verwacht dat een hogere mate van implementatiekwaliteit van

CGW samenhangt met een grotere mate van zelfbepaling van de cliënt.

Ten derde wordt gekeken naar de samenhang tussen implementatiekwaliteit

van CGW en emotioneel welbevinden van de cliënt. CGW richt zich op het vergroten

van competenties, het ontwikkelen van autonomie en het betrekken van cliënten bij

zijn of haar eigen behandeling. De mate van emotioneel welbevinden van een persoon

wordt bepaald door de behoefte aan autonomie, competentie en betrokkenheid. Hoe

beter CGW geïmplementeerd is en er wordt gewerkt aan het vergroten van

competenties van de cliënt, het ontwikkelen van autonomie en de cliënt betrokken

wordt bij zijn of haar eigen behandeling, hoe groter de kans dat de cliënt een hoge

mate van emotioneel welbevinden heeft. Daarom wordt verwacht dat een hogere

mate van implementatiekwaliteit van CGW samenhangt met een grotere mate van

emotioneel welbevinden.

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 16

Tot slot wordt gekeken of de implementatiekwaliteit van CGW de relatie

tussen training en coaching van medewerkers en emotioneel welbevinden van de

cliënt medieert. Zoals hiervoor beschreven, wordt verwacht dat een hogere mate van

training en coaching van medewerkers samenhangt met een hogere

implementatiekwaliteit van CGW, waarvan weer verwacht wordt dat het samenhangt

met een hogere kwaliteit van leven. Hierdoor kan verwacht worden dat de

implementatiekwaliteit van CGW de relatie tussen training en coaching van

medewerkers en kwaliteit van leven van cliënten medieert.

Methode Deelnemers

Het huidige onderzoek is uitgevoerd bij Pluryn, een instelling voor mensen met een

verstandelijke en/of lichamelijke beperking. Pluryn heeft verschillende woon- en

behandelgroepen in Gelderland, Noord-Limburg en Noordoost-Brabant. Elke locatie

van Pluryn heeft een specifieke doelgroep. Bij het onderzoek waren twintig

woongroepen, verdeeld over drie verschillende locaties van Pluryn betrokken. De

eerste locatie is Het Hietveld, met vier woongroepen. Hier worden (jong)volwassenen

met een licht tot matige verstandelijke handicap en een intensieve zorgvraag

ondersteund. Het gaat om mensen met complexe gedrags- en bijkomende

psychiatrische problemen. De cliënten die betrokken zijn geweest bij het onderzoek

waren tussen de 20 en 80 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 43. De tweede locatie

is Jan Pieter Heije, met acht woongroepen. Dit is een orthopedagogisch

behandelcentrum voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen met een licht

verstandelijke handicap en gedragsproblemen. De cliënten die betrokken zijn geweest

bij het onderzoek waren tussen de 7 en 18 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 14.

De derde locatie is Werkenrode Jeugd, met acht woongroepen. Hier verblijven

jongeren met een lichamelijke of licht verstandelijke handicap, autisme, niet

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 17

aangeboren hersenletsel of een chronische ziekte. De cliënten die betrokken zijn

geweest bij het onderzoek waren tussen de 14 en 25 jaar, met een gemiddelde leeftijd

van 19.

In het onderzoek zijn medewerkers gevraagd om een beoordeling te geven

over de kwaliteit van leven van de cliënten en de implementatiekwaliteit van CGW op

de woongroep. In totaal hebben 107 begeleiders de vragenlijsten ingevuld over 121

cliënten. Van de 107 begeleiders waren 30 man (28%) en 77 vrouw (72%). Van hen

had 5% als hoogst genoten opleiding middelbare school, 49% MBO, 43% HBO en

4% universiteit. Gemiddeld waren ze 5 jaar werkzaam op de groep waar ze ten tijde

van het onderzoek werkten.

Instrumenten

Training en coaching. Om de mate van training en coaching van de

medewerkers in CGW te meten zijn de volgende vragen gesteld: “Heeft u de

basistraining CGW afgerond?”, “Heeft u de vervolgtraining CGW afgerond?” en

“Heeft u 3 of meer bijeenkomsten Coaching On The Job CGW gevolgd?” De vragen

konden beantwoord worden met ja (1) of nee (0). De minimale score op training en

coaching was 0, hetgeen overeenkomt met een lage mate van training en coaching in

CGW. De maximale score was 3, hetgeen overeenkomt met een hoge mate van

training en coaching in CGW. Binnen het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van

een gemiddelde score per team.

Implementatiekwaliteit van CGW. De Quickscan CGW is ontwikkeld door

Pluryn en is een screeningsinstrument dat binnen een kort tijdsbestek een globaal

beeld geeft van de mate van implementatie van CGW in de praktijk (Helmond et al.,

in voorbereiding). De Quickscan CGW is een vragenlijst die bestaat uit drie

subschalen, namelijk competentiegerichte verslaglegging, competentiegerichte

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 18

werkhouding en competentiegerichte teamhouding. De subschaal competentiegerichte

verslaglegging bestaat uit drie items die op een tienpunts Likert-schaal kunnen

worden beantwoord, variërend van 1 (helemaal niet) tot 10 (volledig). Een

voorbeeldvraag is: “Is het behandelplan volgens de visie van CGW opgebouwd en

ingevuld? (Denk aan: beschrijving hulpvraag, doelen, aanpak, activiteiten enz.)”. De

subschaal competentiegerichte werkhouding bestaat uit negen items die op een

tienpunts Likert-schaal kunnen worden beantwoord, variërend van 1 (helemaal niet)

tot 10 (volledig). Een voorbeeldvraag is: “Wordt de cliënt betrokken in het eigen

hulpverleningsproces?” De subschaal competentiegerichte teamhouding bestaat uit

zeven items die op een vierpunts Likert-schaal kunnen worden beantwoord, variërend

van 0 (niet) tot 3 (helemaal). Een voorbeeldvraag is: “Is er sprake van

overeenstemming wat betreft het uitvoeren van de methodiek CGW tussen

begeleiders onderling?”. De scores zijn omgezet naar procenten. De minimale score

op de Quickscan CGW is 0%, hetgeen overeenkomt met een extreem lage mate van

implementatiekwaliteit. De maximale score op de Quickscan CGW is 100%, hetgeen

overeenkomt met een extreem hoge mate van implementatiekwaliteit. Binnen het

huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een gemiddelde score van de Quickscan

CGW per team.

Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat de Quickscan CGW een

betrouwbaar instrument is (Helmond et al., in ontwikkeling). Over het algemeen

wordt een schaal betrouwbaar geacht bij een Cronbach’s α boven .70 (Brace, Kemp,

& Snelgar, 2012). Uit het onderzoek van Helmond et al. (in ontwikkeling) kwam een

goede betrouwbaarheid van Cronbach’s α = .89 naar voren. Voor het huidige

onderzoek is een gedeelte van de dataset van het onderzoek van Helmond et al. (in

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 19

ontwikkeling) gebruikt. Hierbij kwam eveneens een goede betrouwbaarheid naar

voren van Cronbach’s α = .90.

Kwaliteit van leven. De Persoonlijke Ondersteuningsuitkomsten Schaal

(POS) beoogt de kwaliteit van leven te meten op basis van de acht kerndomeinen van

kwaliteit van bestaan, namelijk persoonlijke ontwikkeling, zelfbepaling, persoonlijke

relaties, sociale inclusie, rechten, emotioneel welbevinden, materieel welbevinden en

fysiek welbevinden. (Van Loon, Van Hove, Schalock, & Claes, 2009). De vragenlijst

bestaat uit twee versies, namelijk een versie die een persoon in kan vullen over

zichzelf (zelfbeoordeling) en een versie die ingevuld kan worden over een ander

(geobjectiveerde beoordeling). De huidige studie heeft zich gericht op de domeinen

zelfbepaling en emotioneel welbevinden, dus enkel de subschalen gericht op deze

twee domeinen zijn ingevuld door de medewerkers (de geobjectiveerde beoordeling).

Allebei de subschalen bestaan uit zes items die op een driepunts Likert-schaal kunnen

worden beantwoord, variërend van 1 tot 3. De antwoordcategorieën variëren per item.

Een voorbeeldvraag op de subschaal emotioneel welbevinden is: “Laat de persoon

zien dat hij/zij anderen vertrouwt door zijn/haar gevoelens te uiten of zich zichtbaar

op zijn/haar gemak te voelen bij anderen?”. Een voorbeeldvraag op de subschaal

zelfbepaling is: “In hoeverre heeft de persoon zeggenschap over wat hij/zij wil dragen,

eten, waar hij/zij naar toe wil gaan?” De minimale score op beide subschalen is 1,

hetgeen overeenkomt met een lage mate van zelfbepaling of emotioneel welbevinden.

De maximale score op beide subschalen is 3, hetgeen overeenkomt met een hoge mate

van zelfbepaling of emotioneel welbevinden. Voor elke cliënt worden de POS-schalen

door meerdere begeleiders ingevuld. Per cliënt werd een gemiddelde score over de

begeleiders per item berekend.

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 20

Uit onderzoek is gebleken dat de POS een betrouwbaar en valide instrument is

(Claes, Van Hove, Van Loon, Vandevelde, & Schalock, 2009; Van Loon et al., 2009).

Uit eerder onderzoek kwam een redelijke mate van betrouwbaarheid van de subschaal

emotioneel welbevinden naar voren van Cronbach’s α = .69 (Van Loon et al., 2009).

Uit het huidige onderzoek kwam een goede betrouwbaarheid naar voren van

Cronbach’s α = .83. De betrouwbaarheid van de subschaal zelfbepaling bleek in

eerder onderzoek goed te zijn, met Cronbach’s α = .80 (Van Loon et al., 2009). Ook

uit het huidige onderzoek kwam een goede betrouwbaarheid naar voren van

Cronbach’s α = .77.

Procedure

Aan de locatiemanagers van Pluryn is gevraagd woongroepen te selecteren voor

deelname aan het huidige onderzoek op basis van een aantal criteria. Een woongroep

kon deelnemen aan het onderzoek wanneer er 24-uurszorg werd verleend, een

psycholoog betrokken was en de groepsleiders werkzaam op de woongroep de interne

driedaagse training over competentiegericht werken hadden gevolgd. Daarnaast moest

het merendeel van de cliënten al langer dan zes maanden op de groep verblijven, voor

tenminste vier dagen per week. Nadat duidelijk was welke groepen mee zouden doen

aan het onderzoek, is aan alle medewerkers van deze groepen gevraagd om de

vragenlijsten in te vullen. Elke medewerker vulde de subschalen van de POS in over

meerdere cliënten. De cliënten zijn blind gekozen voor het onderzoek, het betrof een

selectie van alle cliënten van elke groep.

Analyse

De onderzoeksresultaten zijn geanalyseerd met behulp van Statistical Package for

Social Studies (SPSS) versie 22.0. Aan de hand van een Pearson’s correlatietoets

werd gekeken of er een samenhang was tussen de mate van training en coaching van

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 21

medewerkers en de implementatiekwaliteit van CGW. Daarnaast werd met een

Pearson’s correlatietoets gekeken of er een samenhang was tussen de

implementatiekwaliteit van CGW en de zelfbepaling en emotioneel welbevinden van

de cliënten. Tot slot werd door middel van een mediatie analyse getoetst of er sprake

was van mediatie waarbij de relatie tussen training en coaching van medewerkers en

emotioneel welbevinden of zelfbepaling van de cliënt geheel of gedeeltelijk loopt via

de implementatiekwaliteit van CGW. Hierbij is gebruik gemaakt van de SPSS syntax

macro van Preacher en Hayes (Preacher & Hayes, 2008).

Resultaten

Om eventuele outliers te identificeren zijn de relaties tussen training en coaching van

medewerkers en implementatiekwaliteit van CGW en tussen implementatiekwaliteit

van CGW en emotioneel welbevinden en zelfbepaling van de cliënt in kaart gebracht

in verschillende ‘scatterplots’. Hieruit kwamen geen duidelijk aanwijsbare outliers

naar voren. Daarnaast is er voldaan aan de assumpties van een normale verdeling,

lineariteit en homogeniteit van varianties.

De samenhang tussen training en coaching van medewerkers, de

implementatiekwaliteit van CGW en kwaliteit van leven van de cliënt is onderzocht

met behulp van een Pearson correlatietoets (zie tabel 1). Er was sprake van een

significante positieve correlatie tussen mate van training en coaching van

medewerkers en de implementatiekwaliteit van CGW (r = .444, p < .001). Dit

betekent dat een hogere mate van training van medewerkers samenhangt met een

hogere mate van implementatiekwaliteit van CGW. De samenhang kan gezien worden

als matig (Cohen, 1988). Daarnaast was er ook sprake van een significante positieve

correlatie tussen implementatiekwaliteit van CGW en emotioneel welbevinden van de

cliënt (r = .224, p < .05). Dit betekent dat een hogere score op implementatiekwaliteit

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 22

van CGW samenhangt met een hogere score op emotioneel welbevinden van de cliënt.

De correlatie is zwak te noemen (Cohen, 1988). Verder was er geen significante

correlatie tussen implementatiekwaliteit van CGW en zelfbepaling van de cliënt (r = -

.116, p = .102).

Tot slot is er een mediatie analyse uitgevoerd om te toetsen of de

implementatiekwaliteit van CGW de relatie tussen training en coaching van

medewerkers en emotioneel welbevinden van de cliënt medieert (zie tabel 2 en figuur

1). De mediatie analyse is niet uitgevoerd voor zelfbepaling van de cliënt, omdat niet

voldaan kon worden aan de criteria van mediatie (Pracher & Hayes, 2008; Verboon,

2012). Uit bovenstaande resultaten kwam namelijk geen significante correlatie tussen

implementatiekwaliteit van CGW en zelfbepaling cliënt naar voren. Om die reden

wordt alleen de mediatie analyse voor emotioneel welbevinden van de cliënt

besproken.

Om te voldoen aan de criteria van mediatie moet er een significant verband

bestaan tussen training en coaching van medewerkers en implementatiekwaliteit van

CGW (pad a). Uit de mediatie analyse bleek dat er een significant positief verband was.

Daarnaast moet er een significant verband bestaan tussen implementatiekwaliteit van

CGW en emotioneel welbevinden van de cliënt, waarbij ook training en coaching van

medewerkers wordt meegenomen als voorspeller (pad b). Uit de analyse kwam naar

voren dat er geen significant verband was tussen implementatiekwaliteit van CGW en

het emotioneel welbevinden van de cliënt wanneer training en coaching van

medewerkers werd meegenomen als voorspeller. Tot slot moet er een significant

verband zijn tussen training en coaching van medewerkers en emotioneel welbevinden

van de cliënt, wanneer implementatiekwaliteit van CGW niet als mediator wordt

meegenomen (pad c). Uit de analyse kwam naar voren dat er een significant verband

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 23

bestond tussen training en coaching van medewerkers en emotioneel welbevinden van

de cliënt, wanneer implementatiekwaliteit van CGW niet als mediator werd

opgenomen in het model.

Er is sprake van mediatie wanneer voldaan wordt aan bovenstaande criteria en

het verband tussen training en coaching medewerkers en emotioneel welbevinden van

de cliënt niet meer significant is wanneer implementatiekwaliteit van CGW als

mediator wordt opgenomen in het model (pad c’). Uit de analyse is gebleken dat er

geen significant verband bestond tussen training en coaching van medewerkers en

emotioneel welbevinden van de cliënt, wanneer implementatiekwaliteit van CGW als

mediator werd opgenomen in het model. Er kan echter niet gesproken worden van

mediatie, omdat niet voldaan is aan het criterium waarbij het verband tussen de

mediator (implementatiekwaliteit van CGW) en de afhankelijke variabele (emotioneel

welbevinden cliënt), gecontroleerd voor de onafhankelijke variabele (training en

coaching medewerkers), significant moet zijn (pad b).

Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar de relatie tussen training en coaching van

medewerkers en de implementatiekwaliteit van CGW. Ook is gekeken naar de relatie

tussen de implementatiekwaliteit van CGW en twee aspecten van kwaliteit van leven

van cliënten (emotioneel welbevinden en zelfbepaling). Tot slot is gekeken of de

implementatiekwaliteit van CGW de relatie tussen training en coaching van

medewerkers en emotioneel welbevinden van de cliënt medieert. Zoals verwacht

kwam uit de onderzoeksresultaten naar voren dat een hogere mate van training en

coaching van medewerkers samenhangt met een hogere implementatiekwaliteit van

CGW. Verder bleek een hogere implementatiekwaliteit van CGW, zoals verwacht,

samen te hangen met een hogere mate van emotioneel welbevinden van de cliënt. In

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 24

tegenstelling tot de verwachting, bleek er geen samenhang te zijn tussen

implementatiekwaliteit van CGW en zelfbepaling van de cliënt. Tot slot kon op basis

van deze studie niet geconcludeerd worden dat de implementatiekwaliteit van CGW

de relatie tussen het trainen en coachen van medewerkers en emotioneel welbevinden

van de cliënt medieert.

Wanneer de resultaten van het huidige onderzoek vergeleken worden met

eerder onderzoek naar implementatiekwaliteit blijkt dat er zowel overeenkomsten als

verschillen zijn. In het onderzoek van Van Wouwe et al. (2013) naar de

competentiegerichte methodiek Triple C bleek een hogere implementatiekwaliteit

samen te hangen met een betere progressie in behandeluitkomst. In het huidige cross-

sectionele onderzoek bleek een hogere implementatiekwaliteit wel samen te hangen

met emotioneel welbevinden van de cliënt, maar niet met zelfbepaling van de cliënt.

Dit laatste is in tegenstelling tot de verwachting, aangezien CGW een methodiek is

waarbij de hulpvraag van de cliënt centraal staat en de cliënt gestimuleerd wordt een

actieve rol in te nemen in zijn of haar behandeling (Slot & Spanjaard, 2009). Een

mogelijke alternatieve verklaring is de paradox waarin begeleiders zich bevinden:

enerzijds is het de taak van de begeleider om oog te hebben voor de rechten,

interesses en wensen van de cliënt, anderzijds is het de taak van de begeleider om de

cliënt goede zorg en bescherming te bieden, wat de zelfbepaling van de cliënt kan

beperken (Jansen, 2014). De afgelopen jaren is in de zorg steeds meer de focus komen

te liggen op krachten en competenties in plaats van de beperkingen (Graybeal, 2001).

Mogelijk is deze nieuwe zorgvisie nog niet volledig geïmplementeerd (Roose et al.,

2014). Uit onderzoek van Jingree, Finlay en Antaki (2006) blijkt dan ook dat

begeleiders er vaak niet in slagen de voorkeuren en wensen van de cliënt duidelijk te

krijgen. Verder hebben cliënten met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 25

vaak moeite met het inschatten van situaties en het overzien van gevolgen (Douma,

Moonen, Noordhof, & Ponsioen, 2012), waardoor begeleiders mogelijk meer geneigd

zijn te focussen op de bescherming dan op de wensen van de client.

Verder lijken de resultaten van het huidige onderzoek het belang van een

goede implementatie van CGW in enige mate te kunnen bevestigen. Durlak en DuPre

(2008) toonden in hun review aan dat de implementatiekwaliteit van methodieken en

interventies van grote invloed is op de uitkomst ervan. De samenhang tussen

implementatiekwaliteit van CGW en emotioneel welbevinden van de cliënt is

opnieuw een aanwijzing voor het belang van een goede implementatie. Een verschil

hierin is echter dat Durlak en DuPre (2008) in hun review aantoonden dat de

effectiviteit van een interventie kan verdubbelen bij een goede implementatie, terwijl

de samenhang tussen implementatiekwaliteit en emotioneel welbevinden van de cliënt

die in het huidige cross-sectioneel onderzoek naar voren komt zwak te noemen is. Tot

slot bevestigt het huidige onderzoek het belang van training en coaching van

medewerkers in het werken met een bepaalde methodiek of interventie voor een

hogere implementatiekwaliteit, wat eerder gesteld werd door onder anderen Fixsen et

al. (2009), Fleuren et al. (2012) en Stals et al. (2008). Een belangrijke kanttekening

hierbij is dat van groot belang is hoe de training en coaching vormgegeven wordt. Uit

het onderzoek van Stals et al. (2008), waarbij gekeken wordt naar de effectiviteit van

verschillende implementatie strategieën, blijkt dat passieve verspreiding van

informatie weinig of geen effect heeft. Wel effectief zijn interactieve educatieve

bijeenkomsten en het geven van feedback (Stals et al., 2008). Volgens Fixsen et al.

(2009) is coaching ‘on the job’ en het regelmatig krijgen van feedback essentieel om

in een training aangeleerde vaardigheden daadwerkelijk eigen te maken.

De bevindingen in dit onderzoek kennen een aantal beperkingen. Ten eerst is

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 26

de kwaliteit van leven van cliënten gemeten aan de hand van de subschalen

emotioneel welbevinden en zelfbepaling van de POS, die ingevuld zijn door

begeleiders. Verschillende onderzoekers hebben de mate van overeenstemming

onderzocht tussen de antwoorden op een vragenlijst ingevuld door een begeleider of

familielid en de antwoorden die een persoon met een verstandelijke en/of lichamelijke

beperking zelf geeft. In sommige onderzoeken wordt zeer weinig overeenstemming

tussen beide antwoorden gevonden (Cummins, 2002; Stancliffe, 2000), terwijl

anderen een grotere overeenstemming vinden (McVilly, Burton-Smith, & Davidson,

2000). In andere studies wordt gewezen op de verschillen tussen de beoordelingen

van verschillende familieleden of begeleiders over dezelfde cliënt (Claes et al., 2009;

Hogg, Reeves, Roberts, & Mudford, 2001). Bij de POS is gebleken dat deze

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid laag is op de subschaal zelfbepaling. Op de andere

subschalen scoort de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid goed (Claes et al., 2009).

Mogelijk heeft deze lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid de resultaten van het

huidige onderzoek met betrekking tot het construct zelfbepaling beïnvloed. Omwille

van bovenstaande redenen is in eerdere studies voorgesteld om het perspectief van

begeleiders of familie eerder als aanvulling dan als een vervanging van het perspectief

van de persoon met verstandelijke en/of lichamelijke beperking zelf te beschouwen

(Maes & Petry, 2006; Schalock et al., 2002). Het combineren van verschillende

bronnen van informatie over de kwaliteit van leven van mensen met een

verstandelijke en/of lichamelijke beperking heeft als dusdanig een meerwaarde

(Janssen et al., 2005) en wordt dan ook aanbevolen voor verder onderzoek. Daarnaast

wordt voor vervolgonderzoek aangeraden om de POS volledig af te nemen, zodat een

completer beeld verkregen wordt over de kwaliteit van leven van de cliënt. Naast de

subschalen emotioneel welbevinden en zelfbepaling, zouden dan ook de subschalen

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 27

persoonlijke ontwikkeling, persoonlijke relaties, sociale inclusie, rechten, materieel

welbevinden en fysiek welbevinden afgenomen kunnen worden.

Een tweede beperking bij deze studie is de opbouw van de data. Het construct

kwaliteit van leven is gemeten op cliëntniveau, terwijl de constructen training

medewerkers en implementatie CGW na de metingen zijn geaggregeerd naar

teamniveau. De analysemethoden die gebruikt zijn binnen het huidige onderzoek gaan

er van uit dat onderzoekseenheden (meestal personen) onafhankelijk zijn van elkaar.

De onderzoekseenheden in dit onderzoek (cliënten) zijn echter gegroepeerd binnen

een bepaalde woongroep waar een bepaald team medewerkers werkzaam is. De

woongroepen zijn weer gegroepeerd binnen verschillende locaties. De gegevens

hebben dus verschillende niveaus: de cliënten vormen het eerste niveau, de

woongroepen (teams) een tweede niveau en de locaties een derde niveau. De

verschillen tussen zowel de woongroepen als de locaties (bijvoorbeeld hoeveelheid

cliënten op de groep of werkervaring van de medewerkers) hebben mogelijk de

resultaten beïnvloed. Het niet corrigeren voor meerdere niveaus binnen een

databestand vergroot de kans op het onterecht verwerpen van de nulhypothese (Hox,

2002). Om te corrigeren voor de verschillende niveaus had gebruik gemaakt kunnen

worden van een multilevel analyse, wat mogelijk passender was geweest bij de

opbouw van het databestand van de huidig studie (Van den Noortgate, Opdenakker, &

Onghena, 2004; Verboon, 2012). Wanneer in vervolgonderzoek wederom data wordt

verzameld over begeleiders en over cliënten, die gegroepeerd zijn in bepaalde teams,

wordt aangeraden om een multilevel analyse toe te passen.

Een derde beperking bij het onderzoek heeft betrekking op de steekproef. De

groepen die deel hebben genomen aan het onderzoek zijn geselecteerd door de

locatiemanagers op basis van een aantal voorwaarden, zoals betrokkenheid van een

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 28

psycholoog en het bieden van 24-uurs zorg. Wanneer meerdere groepen voldeden aan

de voorwaarden, kon de locatiemanager beslissen of de groep wel of niet mee deed

aan het onderzoek. Hierdoor is de steekproef mogelijk niet representatief voor alle

groepen bij Pluryn. Daarnaast is het onderzoek niet generaliseerbaar naar andere

zorgaanbieders, omdat de data enkel verzameld is binnen Pluryn. Voor verder

onderzoek wordt aangeraden om groepen van meerdere zorginstellingen op random

wijze te selecteren voor deelname, zodat de resultaten representatief zijn voor

meerdere zorginstellingen en de resultaten generaliseerbaar zijn naar een bredere

populatie.

Ondanks eerdergenoemde beperkingen kent de huidige studie verschillende

sterke en vernieuwende aspecten, waardoor het een waardevolle toevoeging is op de

bestaande wetenschappelijke literatuur betreffende dit onderwerp. Zo is in dit

onderzoek voor het eerst gekeken naar het effect van CGW op kwaliteit van leven van

de cliënt. Veel methodieken en interventies in de zorg voor lichamelijk en/of

verstandelijke gehandicapten zijn gebaseerd op het competentiemodel (Graybeal,

2001; Slot & Spanjaard, 2009). Daarnaast is het verbeteren van de kwaliteit van leven

van cliënten een belangrijk speerpunt van veel zorgaanbieders (Toonen, 2007).

Daarom is het belangrijk inzicht te krijgen in de bijdrage die competentiegerichte

methodieken en interventies kunnen leveren aan het verbeteren van kwaliteit van

leven. Het huidige onderzoek heeft hier een start mee gemaakt. Daarnaast is de

QuickScan CGW een betrouwbaar instrument om op een snelle en efficiëntie wijze

een globaal beeld te krijgen van de implementatiekwaliteit van CGW binnen de

residentiële zorg (Helmond et al., in voorbereiding). Tot slot heeft de manier waarop

informatie is verzameld over de kwaliteit van leven, naast de eerder genoemde

nadelen, ook voordelen. De subschalen van de POS zijn namelijk door verschillende

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 29

medewerkers over dezelfde cliënt ingevuld, waar vervolgens een gemiddelde score

over is berekend. Dit maakt het beeld over de kwaliteit van leven van de cliënt

betrouwbaarder.

De bevindingen van dit onderzoek kennen enkele belangrijke implicaties voor

de klinische praktijk. Zo blijkt het investeren in goede trainingen en het coachen van

mensen op de werkvloer wederom van belang te zijn voor de implementatiekwaliteit

van interventies en methodieken in de zorg. Juist bij een methodiek als CGW,

waarvan bekend is dat het lastig is een goede implementatiekwaliteit te waarborgen,

lijkt het trainen en coachen van medewerkers belangrijk. Naast de groeiende aandacht

voor de effectiviteit van methodieken en interventies, dient dus ook de

implementatiekwaliteit ruime aandacht te krijgen in de klinische praktijk. Daarnaast is

in het huidige onderzoek voor het eerst gekeken naar de relatie tussen de

implementatiekwaliteit van CGW en de kwaliteit van leven van cliënten. Een hogere

mate van emotioneel welbevinden van de cliënt blijkt samen te hangen met een

hogere implementatiekwaliteit van CGW. Om duidelijk te krijgen of dit ook geldt

voor de overige aspecten van kwaliteit van leven is vervolgonderzoek nodig. Met een

gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep zou gekeken kunnen worden of

CGW daadwerkelijk leidt tot een hogere kwaliteit van leven van cliënten met een

verstandelijk en/of lichamelijke beperking binnen de residentiële zorg. Tot slot blijkt

uit de resultaten van het huidige onderzoek dat de implementatiekwaliteit van CGW

niet samenhangt met zelfbepaling van de cliënt. Indien in verder onderzoek bevestigd

kan worden dat CGW niet bijdraagt aan de zelfbepaling van de cliënt, dient te

klinische praktijk extra aandacht te geven aan mogelijkheden om de zelfbepaling van

cliënten te vergroten.

Uit het huidige onderzoek is naar voren gekomen dat een hogere mate van

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 30

training en coaching samenhangt met een hogere implementatiekwaliteit van CGW.

Daarnaast kwam naar voren dat een hogere implementatiekwaliteit van CGW

samenhangt met een hogere mate van emotioneel welbevinden van de cliënt. Deze

samenhang is niet gevonden voor zelfbepaling van de cliënt. Ook kan niet

geconcludeerd worden dat de relatie tussen training en coaching van medewerkers en

kwaliteit van leven van de cliënt gemedieerd wordt door de implementatiekwaliteit

van CGW. De bevindingen tonen het belang van training en coaching van

medewerkers aan voor een goede implementatie en zijn een eerste indicatie dat

implementatiekwaliteit van CGW in relatie staat met kwaliteit van leven van de cliënt.

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 31

Literatuurlijst

Aarons, G. A., Hurlburt, M., & Horwitz, S. M. (2011). Advancing a conceptual model

of evidence-based practice implementation in public service sectors.

Administration and Policy in Mental Health and Mental Health Services

Research, 38, 4-23. doi:10.1007/s10488-010-0327-7

Bartels, A. A. J. (2001). Behandeling van jeugdige delinquenten volgens het

competentiemodel. Kind en Adolescent, 22, 139-148. doi:10.1007

/BF03060818

Bartels, A. A. J., Schuursma, S., & Slot, N. W. (2001). Interventies. In R. Loeber, N.

W. Slot & J. Sergeant (Red.), Ernstige en gewelddadige jeugdige

delinquenten: omvang, oorzaken en interventies (pp. 291-318). Houten: Bohn

Stafleu Van Loghum.

Boendermaker, L. (2011). Implementeren is reflecteren. Evidence based werken en de

implementatie van interventies in de jeugdzorg. Amsterdam: Academische

Uitgeverij Amsterdam.

Boendermaker, L., Boomkens, C., & Boering, T. (2013). Basismethodieken en

interventies in de Amsterdamse jeugdzorg: invoering en borging in de praktijk.

Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Verkregen van http://

kennisbank.hva.nl/document/492915

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2012). SPSS for psychologists. Hampshire:

Palgrave Macmillan.

Claes, C., Van Hove, G. H. M., Van Loon, J., Vandevelde, S., & Schalock R. L.

(2009). Quality of life measurement in the field of intellectual disabilities:

Eight principles for assessing quality of life-related personal outcomes. Social

Indicators Research, 98, 61–72. doi:10.1007/s11205-009-9517-7

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 32

Cohen, J. W. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences.

Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Cummins, R. A. (2002). Proxy responding for subjective well-being: A review.

International Review of Research in Mental Retardation, 25, 183-207.

doi:10.1016/S0074-7750(02)80009-X

Cummins, R. A. (2005). Moving from the quality of life concept to a theory. Journal

of Intellectual Disability Research, 49, 699-706. doi:10.1111/j.1365278

8.2005.00738.x

Durlak, J. A., & DuPre, E. P. (2008). Implementation matters: A review of research

on the influence of implementation on program outcomes and the factors

affecting implementation. American Journal of Community Psychology, 41,

327-350. doi:10.1007/s10464-008-9165-0

Fixsen, D. L., Blase, K. A., Naoom, S. F., & Wallace, F. (2009). Core implementation

components. Research on Social Work Practice, 19, 531-540.

doi:10.1177/1049731509335549

Fixsen, D. L., Naoom, S. F., Blase, K. A., Friedman, R. M., & Wallace, F. (2005).

Implementation research: A synthesis of the literature. Tampa: University of

South Florida, The National Implementation Research Network.

Fleuren, M. A. H., Paulussen, T. G. W. M., Van Dommelen, P., & Van Buuren, S.

(2012). Ontwikkeling meetinstrument voor determinanten van innovaties

(MIDI). Leiden: TNO. Verkregen van https://www.tno.nl/media/1870

/midivragenlijst.pdf

Graybeal, C. (2001). Strengths-based social work assessment: Transforming the

dominant paradigm. Families in Society: The Journal of Contemporary Social

Services, 82, 233-242. doi:10.1606/1044-3894.236

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 33

Helmond, P., Huitink, C., Dieker, M., & Embregts, P. (in voorbereiding).

Implementation of a Strength Based Approach (SBA) in residential care for

clients with complex care needs: Reliability and validity of the Quickscan

SBA.

Hogg, J., Reeves, D., Roberts, J., & Mudford, O. C. (2001). Consistency, context and

confidence in judgements of affective communication in adults with profound

intellectual and multiple disabilities. Journal of Intellectual Disability

Research, 45, 18-29. doi:10.1111/j.1365-2788.2001.00289.x

Hox, J. (2002). Multilevel analysis. Techniques and applications. Mahwah, NJ:

Lawrence Erlbaum Associates.

Jansen, K. (2014). Dat maak ik zelf wel uit! Zeggenschap en autonomie in de

residentiële gehandicaptensector. Journal of Social Intervention: Theory and

Practice, 23, 60-73. Verkregen van http://www.journalsi.org/index.php/si

/article/viewFile/URN%3ANBN%3ANL%3AUI%3A10-1-114635/357

Jingree, T., Finlay, W. M. L., & Antaki, C. (2006). Empowering words,

disempowering actions: an analysis of interactions between staff members and

people with learning disabilities in residents’ meetings. Journal of Intellectual

Disability Research, 50, 212-226. doi:10.1111/j.1365-2788.2005.00771.x

Kalke, T., Glanton, A., & Cristalli, M. (2006). Positive behavioral interventions

and supports: using strength-based approaches to enhance the culture of care

in residential and day treatment education environments. Child Welfare, 86,

151-174. Verkregen van http://europepmc.org/abstract/med/18422053

Lachapelle, Y., Wehmeyer, M. L., Haelewyck, M. C., Courbois, Y., Keith, K. D.,

Schalock, R., … Walsh, P. N. (2005). The relationship between quality of life

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 34

and self‐determination: an international study. Journal of Intellectual

Disability Research, 49, 740-744. doi:10.1111/j.13652788.2005.00743.x

Langeveld, J. H., Gundersen, K. K., & Svartdal, F. (2012). Social competence as a

mediating factor in reduction of behavioral problems. Scandinavian Journal of

Educational Research, 56, 381-399. doi:10.1080/00313831.2011.594614

Maes, B., & Petry, K. (2006). Kwaliteit van leven bij personen met verstandelijke

beperkingen. Gedrag en Gezondheid, 34, 192-201. doi:10.1007/BF03071136

Manthey, T. J., Knowles, B., Asher, D., & Wahab, S. (2011). Strengths-based practice

and motivational interviewing. Advances in Social Work, 12, 126-151.

Verkregen van https://journals.iupui.edu/index.php/advancesinsocialwork

/article/view/959/1866

McMillen, J. C., Morris, L., & Sherraden, M. (2004). Ending social work’s grudge

match: Problems versus strengths. Families in Society: The Journal of

Contemporary Social Services, 85, 317-325. doi:10.1606/1044-3894.1492

McVilly, K. R., Burton-Smith, R. M., & Davidson, J. A. (2000). Concurrence

between subject and proxy ratings of quality of life for people with and

without intellectual disabilities. Journal of Intellectual and Developmental

Disabilities, 25, 19-40. doi:10.1080/132697800112767

Newcomer, L. L., Freeman, R., & Barrett, S. (2013). Essential systems for sustainable

implementation of tier 2 supports. Journal of Applied School Psychology, 29,

126-147. doi:10.1080/15377903.2013.778770

Park, N. (2004). The role of subjective well-being in positive youth development. The

Annals of the American Academy of Political and Social Science, 591, 25-39.

doi:10.1177/0002716203260078

Perepletchikova, F., Treat, T. A., & Kazdin, A. E. (2007). Treatment integrity in

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 35

psychotherapy research: analysis of the studies and examination of the

associated factors. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75, 829-

841. doi:10.1037/0022-006X.75.6.829

Peterson, A. E., Bond, G. R., Drake, R. E., McHugo, G. J., Jones, A. M., & Williams,

J. R. (2014). Predicting the long-term sustainability of evidence-based

practices in mental health care: An 8-year longitudinal analysis. The journal of

behavioral health services & research, 41, 337-346. doi: 10.1007/s11414-013

-9347-x

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2008). Asymptotic and resampling strategies for

assessing and comparing indirect effects in multiple mediator models.

Behavior Research Methods, 40, 879-891. doi:10.3758/BRM.40.3.879

Rapp, R. C. (2006). Strengts-based case management: Enhancing treatment for

persons with substance abuse problems. In D. Saleebey (Ed.), The strengths

perspective in social work practice (pp. 128-147). Boston: Pearson Education,

Inc.

Roose, R., Roets, G., & Schiettecat, T. (2014). Implementing a strengths perspective

in child welfare and protection: A challenge not to be taken lightly. European

Journal of Social Work, 17, 3-17. doi:10.1080/13691457.2012.739555

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of

intrinsic motivation, social development and well-being. American

Psychologists, 55, 68-78. doi:10.1037//0003-066X.55.1.68

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2001). On happiness and human potentials: A review of

research on hedonic and eudaimonic well-being. Annual Review of Psychology,

52, 141-166. doi:10.1146/annurev.psych.52.1.141

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 36

Saleebey, D. (2006). The strengths perspective in social work practice. Boston, MA:

Pearson Education, Inc.

Schalock, R. L. (2004). The concept of quality of life: what we know and do not

know. Journal of Intellectual Disability Research, 48, 203-216.

doi:10.1111/j.1365-2788.2003.00558.x

Schalock, R. L., Brown, I., Brown, R., Cummins, R. A., Felce, D., Matikka, L.,

… Parmenter, T. (2002). Conceptualization, measurement, and

application of quality of life for people with intellectual disabilities: Report of

an international panel of experts. Mental Retardation, 40, 457-470.

doi:10.1352/0047-6765(2002)040

Shogren, K. A., Faggella-Luby, M. N., Bae, S. J., & Wehmeyer, M. L. (2004). The

effect of choice-making as an intervention for problem behavior: A meta

analysis. Journal of Positive Behavior Interventions, 6, 228-237.

doi:10.1177/10983007040060040401

Slot, N.W., Jagers, J. D., & Beumer, M. H. (1992). Tien jaar Kursushuis: ervaringen

en follow up gegevens. Kind en Adolescent, 13, 82-97. doi:10.1007

/BF03060454

Slot, N. W., & Spanjaard, H. J. M. (2009). Competentievergroting in de residentiële

jeugdzorg. Baarn: HB Uitgevers.

Spanjaard, H. (2005). Behandeling van delinquente jongeren: competentievergroting

in een jeugdinrichting. In M. Bruining & G. Ruiterberg (Red.), Rechten van

het kind in internationaal perspectief (pp. 193-205). Amsterdam: Uitgeverij

SWP.

Stals, K., Van Yperen, T. A., Reith, W., & Stams, G. J. (2008). Effectieve en

duurzame implementatie in de jeugdzorg. Een literatuurrapportage over

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 37

belemmerende en bevorderende factoren op implementatie van interventies in

de jeugdzorg. Utrecht: Universiteit Utrecht. Verkregen van http://www.nji.nl

/nl/Effectieve_en_duurzame_implementatie_in_de_jeugdzorg.pdf

Stancliffe, R. J. (2000). Proxy respondents and quality of life. Evaluation and

Program Planning, 23, 89-93. doi:10.1016/S0149-7189(99)00042-7

Toonen, R. (2007). VGN: Kwaliteit van leven staat centraal. Verkregen van

http://www.vgn.nl/artikel/1082

United Nations (2006). Convention of the rights of persons with disabilities.

Verkgregen van http://www.un.org/disabilities/convention

/conventionfull.shtml.

Van den Noortgate, W., Opdenakker, M., & Onghena, P. (2005). The effects of

ignoring a level in multilevel analysis. School Effectiveness and School

Improvement, 16, 281-303. doi:10.1080/09243450500114850

Van Loon, J. H. M., Van Hove, G., Schalock, R., & Claes, C. (2009). Personal

Outcomes Scale: Administration and standardization manual. Stichting

Adruin & Universiteit Gent. Verkregen van http://www.thepdfportal.com/pos-

admin-standmanual_155576.pdf

Van Wouwe, H., Simons, L., & Janssen, C. G. C. (2013). Implementatie van

Triple-C: Veranderingen in vaardigheden en probleemgedrag. Nederlands

Tijdschrift voor de Zorg aan Verstandelijk Gehandicapten, 39, 31-43.

Verboon, P. (2012). Multi-level analyse. Open Universiteit. Verkregen van

http://www.academia.edu/1747623/Multilevel_Analyse

Verdugo, M. A., Navas, P., Gómez, L. E., & Schalock, R. L. (2012). The concept of

quality of life and its role in enhancing human rights in the field of intellectual

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 38

disability. Journal of Intellectual Disability Research, 56, 1036-1045.

doi:10.1111/j.1365-2788.2012.01585.x

Wehmeyer, M. L., & Palmer, S. B. (2003). Adult outcomes for students with

cognitive disabilities three-years after high school: The impact of self

determination. Education and Training in Developmental Disabilities, 38,

131-144. Verkregen van http://www.jennyhatchjusticecenter.org/sites/default

/files/adult_outcomes_students_impact_self-determination.pdf

Wehmeyer, M., & Schwartz, M. (1997). Self-determination and positive adult

outcomes: A follow-up study of youth with mental retardation or learning

disabilities. Exceptional Children, 63, 245-255. doi:10.1177

/001440299706300207

Wehmeyer M. L., & Schwartz M. (1998). The relationship between self-

determination, quality of life and life satisfaction for adults with mental

retardation. Education and Training in Mental Retardation and

Developmental Disabilities, 33, 3-12. Verkregen via

http://supporteddecisionmaking .com /sites/default/files/relationship_between

_selfdetermination_quality_of _life.pdf

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 39

Bijlage

Tabel 1

Correlatiematrix tussen emotioneel welbevinden en zelfbepaling cliënt,

implementatiekwaliteit van CGW en training medewerkers

Noot. * p < .05. ** p < .01. Eenzijdig getoetst.

Tabel 2

Mediatie effect van implementatiekwaliteit van CGW op de relatie tussen training en

coaching van medewerkers en emotioneel welbevinden van de cliënt

Regressie paden B t p

Mediatie pad a (training op implementatie) 6.85 5.41 .00

Mediatie pad b (implementatie op emotioneel welbevinden) .01 1.50 .15

Totale effect, pad c (training op emotioneel welbevinden, zonder

mediator)

.12 2.67 .01

Directe effect c’ (training op emotioneel welbevinden met

implementatie als mediator)

.09 1.74 .09

Indirect effect bootstrap (c – c’) met bootstrap 95% BI .03 [-.01, .08]

Noot. B = ongestandaardiseerde coëfficiënt, BI = Betrouwbaarheidsinterval.

Variabelen 1 2 3 4

1. Emotioneel welbevinden cliënt -

2. Zelfbepaling cliënt - -

3. Implementatiekwaliteit van CGW .224** -.116 -

4. Training medewerkers - - .444** -

COMPETENTIEGERICHT WERKEN EN KWALITEIT VAN LEVEN 40

c = .12**

a = 6.85** b = .01

c’= .09

Figuur 1. Mediatiemodel van implementatiekwaliteit van CGW op de relatie tussen training en coaching van medewerkers en het emotioneel welbevinden van de cliënt. * p < .05, ** p < .01.

Training en coaching medewerkers

Emotioneel welbevinden cliënt

Training en coaching medewerkers

Implementatiekwaliteit van CGW

Emotioneel welbevinden cliënt