Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid...

145
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal slaan” : Kindermishandeling na 1912. Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Anouk De Vleeshouwer (studentennr. 00607095) (major: Burgerlijk en strafrecht) Promotor: Professor Dirk Heirbaut Commissaris: Professor Georges Martyn

Transcript of Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid...

Page 1: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent

Academiejaar 2009-10

Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal slaan” :

Kindermishandeling na 1912.

Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’

Ingediend door

Anouk De Vleeshouwer (studentennr. 00607095)

(major: Burgerlijk en strafrecht) Promotor: Professor Dirk Heirbaut Commissaris: Professor Georges Martyn

Page 2: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

2

“Experience is a brutal teacher,

but you learn. My god do you learn.”

C.S. Lewis

Page 3: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

3

Page 4: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

4

INHOUDSTAFEL

I. Inleiding en probleemstelling ............................................................................10

II. Historische evolutie van de kinderbescherming sinds de Oudheid....................12

A) Oude Grieken..........................................................................................12

B) Romeinen................................................................................................12

C) Middeleeuwen en Renaissance...............................................................13

D) 17de eeuw.................................................................................................14

E) 18de eeuw.................................................................................................14

F) Industriële revolutie/ 19de eeuw..............................................................15

III. Wet betreffende de jeugdbescherming van 1912................................................18

A) Wetsontwerp Lejeune.............................................................................18

B) Wetsontwerp Denis.................................................................................20

C) Inhoud van de wet van 15 mei 1912.......................................................21

a) Burgerrechtelijk gebied....................................................................21

b) Strafrechtelijk gebied.......................................................................23

D) Kritiek op de wet van 1912.....................................................................25

IV. Wet betreffende de jeugdbescherming van 8 april 1965....................................28

A) Veranderingen in het wetgevend kader..................................................28

a) Internationaal niveau........................................................................28

b) Nationaal niveau..............................................................................29

B) Verschillende hervormingscommissies..................................................32

a) Commissie Wets..............................................................................32

b) Commissie Struye- Carton de Wiart................................................33

c) Commissie Nossent..........................................................................35

d) Commissie Cornil............................................................................36

C) Verschillende wetsontwerpen.................................................................39

a) Wetsontwerp Lilar...........................................................................39

b) Wetsvoorstel Terwagne...................................................................43

c) Wetsontwerp Vermeylen.................................................................44

1) Preventieve sociale actie...............................................44

Page 5: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

5

2) Jeugdbeschermingscomités...........................................45

3) Bevoegdheid jeugdrechtbank in sommige

burgerlijke zaken.........................................................45

4) Verzachting van de maatregels ten

aanzien van de ouders..................................................47

5) Verzachting van de maatregels ten

aanzien van de minderjarigen...................................... 47

6) Oprichting van gespecialiseerde en

gekwalificeerde instellingen.........................................48

7) Amendementen.............................................................49

8) Buitenlandse initiatieven..............................................51

D) Bespreking van de wet betreffende jeugdbescherming van 8 april 1965..52

a) De sociale bescherming...................................................................53

1) De preventieve sociale actie..........................................54

2) De algemene preventie.................................................55

3) Medewerking met de gerechtelijke bescherming.........56

4) Jeugdbeschermingscomités..........................................57

5) De Nationale Raad voor Jeugdbescherming................57

b) De gerechtelijke bescherming..........................................................58

1) Burgerrechtelijke bepalingen.......................................58

2) Maatregelen ter bescherming van de minderjarige......59

i. Maatregelen ten aanzien van de ouders............59

ii. Maatregelen ten aanzien van de minderjarige..61

3) Het institutioneel kader van de

gerechtelijke bescherming............................................65

E) Kritiek op de wet betreffende de jeugdbescherming van 8 april 1965......65

a) De filosofisch theoretische gevolgen...............................................65

b) De praktische gevolgen....................................................................67

c) Conclusie.......................................................................................68

V. Veranderingen in het jeugdbeschermingsrecht na 1965...................................69

A) De bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot

hervorming der instellingen...............................................................................69

B) De bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot wijziging

Page 6: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

6

van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen..........................71

a) De bijzondere jeugdbijstand: de

buitengerechtelijke Jeugdbescherming.......................................72

b) De bijzondere jeugdbijstand : de

gerechtelijke Jeugdbescherming..................................................73

C) Het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990 en de

Wet van 2 februari 1994 tot wijziging van

de wet betreffende de jeugdbescherming................................................75

a) Het subsidiariteitsbeginsel ..............................................................76

b) De proportionaliteit.........................................................................77

D) Wetgevende initiatieven van de federale overheid

en de Vlaamse gemeenschap...................................................................78

a) Federale overheid..........................................................................78

b) Vlaamse Gemeenschap..................................................................79

VI. Wetten van 15 mei en 13 juni 2006..................................................................80

A) Totstandkoming van de nieuwe Jeugdwet...............................................80

B) Krachtlijnen van de hervormingswetten..................................................82

a) De uithandengeving......................................................................83

b) De ouderstage..............................................................................83

C) Kritiek op de hervormingen.....................................................................84

VII. Internationale Verdragen................................................................................86

A) Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten

van de Mens en de Fundamentele Vrijheden...........................................86

a) Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen...........87

b) Recht op persoonlijke vrijheid.......................................................89

c) Recht op een eerlijk proces............................................................90

d) Recht op de eerbiediging van het gezinsleven..............................91

e) Vrijheid van godsdienst.................................................................92

f) Verbod van discriminatie..............................................................93

B) BUPO........................................................................................................93

C) IVRK.........................................................................................................94

a) Totstandkoming IVRK..................................................................94

Page 7: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

7

b) Inhoud IVRK.................................................................................96

c) De VN-Resoluties inzake jeugdbescherming................................96

1) UN Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice............97 2) UN Guidelines for the Prevention of Juvenile Delinquency..........................................97 3) UN Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty.......................................98

d) Het IVRK en de Jeugdbeschermingswet..........................................98

e) Het IVRK en de Grondwet.............................................................101

f) Conclusie........................................................................................102

VIII. Dossier : de pedagogische tik........................................................................103

A) Definities...............................................................................................103

a) Algemene definitie van kindermishandeling.................................103

1) Lichamelijke mishandeling.................................104

2) Lichamelijke verwaarlozing.................................104

3) Emotionele mishandeling....................................104

4) Affectieve verwaarlozing....................................104

5) Seksueel misbruik...............................................104

b) Definitie van de pedagogische tik.................................................105

B) Argumentatie pro en contra de pedagogische tik..................................106

a) Argumenten Contra........................................................................106

1) Respect van ouders voor hun kind......................106

2) Onduidelijke rechtvaardigingsgrond...................107

3) Internationale richtlijnen.....................................107

4) Integrale Jeugdhulp.............................................108

b) Argumenten Pro.............................................................................108

1) Plicht van gehoorzaamheid van kinderen...........108

2) Afdwingbaarheid van het ouderlijk gezag en leeftijd van het kind...........................109

3) Recht op eerbiediging van het gezinsleven........109

4) Eerbied voor de eigen inzichten en vaardigheden van ouders.....................................110 5) Vergelijking met andere vormen van intrafamiliaal geweld tegen kinderen.................111

c) Besluit............................................................................................112

Page 8: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

8

C) Positie van België.................................................................................112

a) Bepalingen in de Belgische wetgeving..........................................112

b) Klachten en aanbevelingen tegen België.......................................114

1) Klacht nr. 21/2003 van het OMCT......................114

2) Aanbevelingen van de comités van de VN..........116

3) Druk vanwege de Commissaris

voor de Mensenrechten......................................117

c) Reactie van België.........................................................................117

d) Recente wetsvoorstellen in België.................................................118

1) Wetsvoorstel van Sabine de Bethune...................118

2) Wetsvoorstel van Karin Jiroflée..........................120

3) Wetsvoorstel van Christian Bontronce................121

e) Rechtsvergelijkend........................................................................122

D) Internationaal instrumentarium............................................................122

a) De Verenigde Naties......................................................................122

1) General Comment nr. 8........................................123

b) De Raad van Europa......................................................................125

1) Het Europees Comité inzake Sociale Rechten.....125

2) De Parlementaire Vergadering en het

Comité van Ministers........................................126

3) Het EHRM...........................................................127

i. Tyrer t. Verenigd Koninkrijk .........................128

ii. Campbell & Constans t.

Verenigd Koninkrijk....................................128

iii. Costello-Roberts t. Verenigd Koninkrijk........128

iv. A . t. Verenigd Koninkrijk..............................129

c) Conclusie.....................................................................................129

E) Toekomst...............................................................................................130

IX. Algemeen Besluit ..........................................................................................132

X. Bibliografie.....................................................................................................134

Page 9: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

9

Voorwoord

Bij de keuze van het onderwerp heb ik me laten leiden door een bijzondere

interesse voor de positie van het kind in de maatschappij. Kinderen zijn de meest

kwetsbare personen in de maatschappij en verdienen daarom ook een speciale

behandeling. Het leek me zeer interessant om uit te zoeken hoe de positie van het

kind in het recht geëvolueerd is doorheen de tijd.

Deze masterproef zou er niet gekomen zijn zonder de hulp van Professor

Heirbaut. Hierbij wil ik hem dan ook oprecht bedanken voor alle tijd en moeite.

Ook mijn ouders en familie verdienen een speciale vermelding. Zonder hun

jarenlange aanmoedigingen en steun, had ik het een pak moeilijker gehad om mijn

opleiding tot een goed einde te brengen.

Tot slot wil ik mijn vriendinnen bedanken voor hun steun en de broodnodige

momenten van ontspanningen, die ik bij momenten absoluut nodig had.

Page 10: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

10

I. Inleiding en probleemstelling Zoals de titel vermeldt is het de bedoeling om het begrip ‘kindermishandeling’

onder de loep te nemen. Hoe is dit begrip geëvolueerd doorheen de tijd, hoe werd

het vroeger geïnterpreteerd en hoe staan we er nu tegenover in de huidige

maatschappij. Kindermishandeling komt voor in verschillende vormen, maar in dit

werkstuk zal ik de nadruk leggen op mishandeling van kinderen door hun eigen

ouders, hetgeen wat ook het ouderlijk tuchtigingsrecht wordt genoemd, maar

waarnaar tegenwoordig vaak wordt verwezen als zijnde de ‘pedagogische tik’.

Vanaf het moment dat er gepraat wordt over kindermishandeling is het een

logische stap naar de kinderbescherming. De bescherming van de rechten van het

kind is lange tijd niet zo vanzelfsprekend geweest als nu. Het eerste wetgevend

initiatief in België dateert van in het jaar 1912, toen de eerste wet op de

kinderbescherming werd goedgekeurd. Nadien was er een lange wetgevende stilte

totdat in 1965 de eerste wet op de jeugdbescherming verscheen. De laatste grote

verandering zijn de wetten van 15 mei en 13 juni geweest die de wet op de

jeugdbescherming hebben hervormd.

Kinderrechten gaan niet alleen over het beschermen van kinderen tegen

lichamelijk, psychisch of seksueel geweld, maar gaan evengoed over het besef dat

de positie van kinderen en jongeren anders is dan die van volwassenen. Doorheen

dit werkstuk zal ik uitgebreid beschrijven hoe de rechten van het kind doorheen de

jaren heen zijn gewijzigd in positieve zin en welke rechten kinderen en jongeren

hebben verworven.

Uiteindelijk zal blijken dat de positie van kinderen er enorm op is vooruitgegaan,

maar toch is er in België nog een belangrijke zwarte vlek, nl. de ‘pedagogische

tik’. Art. 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ( hierna: EVRM )

luidt: “Niemand mag worden onderworpen aan foltering, noch aan onmenselijke

of vernederende behandelingen of straffen1.” Dit betekent dat het ook aan ouders

niet is toegelaten om hun eigen kinderen onmenselijk te behandelen of

1 Art. 3 EVRM.

Page 11: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

11

vernederend te straffen. Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna

EHRM) heeft zich al meermaals uitgesproken over het gebruik van lijfstraffen

tegen kinderen. Op het einde van dit werkstuk zal ik dan ook toelichten waarom er

nog steeds geen wetgeving is omtrent de ‘pedagogische tik’ in België.

In het tweede hoofdstuk beschrijf ik de situatie vanaf de Oude Grieken tot en met

de Industriële revolutie. Het derde hoofdstuk gaat over de Wet betreffende de

jeugdbescherming van 1912, dit omvat de parlementaire voorbereidingen, de

verschillende hervormingscommissies van de wet en de kritiek erop. Het vierde

hoofdstuk handelt over de wet betreffende de jeugdbescherming van 1965,

inclusief alle parlementaire voorbereidingen, een bespreking van de eigenlijke wet

en de kritiek erop. In het vijfde hoofdstuk heb ik het over alle veranderingen in het

wetgevend kader sinds 1965. Het zesde hoofdstuk handelt over de Wetten van

2006 en in het zevende hoofdstukken bespreek ik de internationale instrumenten

van het Jeugdbeschermingsrecht. Het achtste en laatste hoofdstuk tenslotte is een

uitgebreid dossier over de pedagogische tik.

Page 12: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

12

II. Historische evolutie van de kinderbescherming sinds de Oudheid

De positie van kinderen in het rechtssysteem is niet altijd geweest zoals nu. Zelfs

in de oudste geschriften is er sprake van wreedheid ten opzichte van kinderen. Van

een bijzondere positie voor kinderen in het rechtssysteem is er een heel lange tijd

geen sprake geweest. Hierna volgt een overzicht van de positie van kinderen

doorheen de tijd.

A) Oude Grieken

De Oude Grieken gingen ervan uit dat kinderen enkel tot de wereld van de

volwassenen konden toetreden door opvoeding2. Onder opvoeding werd begrepen

dat ouders hun kinderen konden slaan om hen te laten luisteren. Het is ook bekend

dat de filosofen hun leerlingen, over wie ze macht uitoefenden, sloegen om hen

volgzaam en gehoorzaam te maken.

B) Romeinen

Bij de Romeinen was er het concept van de ‘Pater Familias’. De pater familias

had de ‘patria potestas’ over al zijn afstammelingen uit de mannelijke lijn, als ze

zelf ook Romeinen zijn3. Het begrip afstammelingen betekende dan niet alleen

kinderen, maar letterlijk afstammelingen. Zelfs indien de kinderen al getrouwd

waren bleef de pater familias de patria potestas uitoefenen over zijn

afstammelingen4. Als de kinderen van de pater familias zelf al kinderen hadden,

dan vielen de kinderen van de mannelijke afstammelingen onder de patria

potestas, de kinderen van vrouwelijke afstammelingen vielen onder de patria

potestas van hun schoonvader5.

Er zijn dus een aantal duidelijke verschillen met het begrip ‘ouderlijk gezag’ van

2 www.kindermishandeling.org. 3 D. HEIRBAUT, Privaatsrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 205 (hierna verkort: D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis). 4D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, supra noot 3, 205. 5 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, supra noot 3, 205.

Page 13: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

13

nu. Het begrip ouderlijk gezag wordt nu gebruikt om aan te tonen dat de ouders

niet langer de macht hebben over hun kinderen, maar een gezag met het oog op

de bescherming van het kind6. Het begrip ouderlijk gezag reikt ook niet langer tot

de volgende generatie, het heeft enkel betrekking op de eigen kinderen en eindigt

bij de volwassenheid7. Het duidelijkste verschil is echter dat de ouderlijke macht

niet langer alleen wordt uitgeoefend door de vader, maar door beide ouders8.

De pater familias had onbeperkte macht over de huisgemeenschap. Zo kon hij

beslissen het kind te verkopen aan een ander, weigeren een kind in de familie op

te nemen en had hij de macht over leven en dood9. Lijfstraffen waren trouwens

wettelijk erkend10. Het wetboek van keizer Justinianus (6de eeuw) citeert : “zo is

het ook voor zweepslagen, die straffeloos worden toegediend door een ouder of

opvoeder, omdat ze dienen om te corrigeren en niet om te vernederen.” Hierbij

kwam het er wel op aan om geen blijvend letsel te veroorzaken11.

Hieruit afleidend kan ik besluiten dat de pater familias de macht had het kind te

bestraffen en te slaan.

Er was duidelijk geen sprake van kinderrechten bij de Romeinen.

C) Middeleeuwen en Renaissance

Tijdens de Middeleeuwen en de Renaissance was het begrip ‘kinderrechten’

onbekend. Kinderen kregen alleen liefde en affectie zolang ze afhankelijk waren

van de moeder12, nadien werden ze meteen beschouwd als volwaardige

volwassenen. Het besef dat kinderen een ander bewustzijn hadden dan volwassen

was afwezig13. Kinderen werden vanaf hun 7de levensjaar in een andere familie

6 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, supra noot 3, 206. 7 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, supra noot 3, 206. 8 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, supra noot 3, 206. 9 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, supra noot 3, 206. 10 C. LAES EN J. STRUBBE, Kleine Romeinen, jonge kinderen in het antieke Rome, Amsterdam, University Press, 2006, 64 (hierna verkort als : C. LAES EN J. STRUBBE, Kleine Romeinen) . 11 C. LAES EN J. STRUBBE, Kleine Romeinen, supra noot 10, 65. 12 P. ARIES, L’enfant et la vie familiale sous L’Ancien Régime, Parijs, 1960. 13 www.kinderrechtenhuis.be.

Page 14: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

14

geplaatst om er te dienen en ingeschakeld te worden in een beroepsactiviteit14. Een

aparte opvoeding voor het kind bestond er niet.

D) 17de eeuw

Rond de 16de /17de eeuw veranderde er veel. Met de opkomst van scholen en

colleges voor de jeugd15 kregen kinderen een eigen identiteit. De focus schift van

beroepsopvoeding naar een opvoeding binnenin het gezin. Toch moet worden

opgemerkt dat het naar school gaan nog lang geen recht was voor de meeste

kinderen. Enkel de kinderen uit de hogere sociale klassen hadden de mogelijkheid

om naar school te gaan. De kinderen uit de lagere sociale klassen werden nog

steeds onderworpen aan kinderarbeid.

E) 18de eeuw

In de 18de eeuw verschijnen de eerste concepten over het begrip ‘kindertijd’16.

Jean-Jacques Rousseau lanceert met het boek ‘Emile17’ enkele revolutionaire

ideeën over de kindertijd. Rousseau heeft het over de opeenvolgende

ontwikkelingsstadia, de noodzaak de mentale functies van het kind te oefenen, het

scheppen van een leeftijdsgebonden omgeving in het belang van de individualiteit

van het kind18. Toch werden Rousseau ideeën niet onmiddellijk wijd verspreide

kennis. ‘Emile’ werd bij het verschijnen meteen verboden en verbrand en

Rousseau moet vluchten om niet in de gevangenis te belanden.

Het kind wordt in de 18de eeuw eindelijk als een aparte categorie mens

beschouwd19, maar lange tijd is deze verschuiving alleen zichtbaar in de hogere

sociale klassen.

14 E. EGGERMONT, P. ADRIAENSSENS, Kindermishandeling: perspectief in interacties, Leuven/Appeldoorn, Garant, 1991, 242. 15 E. Eggermont, P. Adriaenssens, Kindermishandeling: perspectief in interacties, Leuven/Appeldoorn, Garant, 1991, 243. 16 www.kindermishandeling.org. 17 J-J. ROUSSEAU, J-M. NOËL EN A. BRASSINGA, Emile of Over de opvoeding, Boom, 1983, 420 (hierna verkort: J-J. ROUSSEAU, J-M. NOËL EN A. BRASSINGA, Emile). 18 J-J. ROUSSEAU, J-M. NOËL EN A. BRASSINGA, Emile, supra noot 15, 420. 19 www.kinderrechtenhuis.be.

Page 15: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

15

F) Industriële revolutie/ 19de eeuw

De Industriële revolutie was een bijzonder moeilijke tijd voor de kinderrechten. De

lagere sociale klassen werden uitgebuit en de kinderen moesten meewerken zodat

er genoeg inkomen was om het gezin te onderhouden20. Zuigelingen werden naar

kraamverzorgsters gestuurd zodat de moeders hun werk konden behouden en zo

konden overleven. Ook kinderverlating kwam regelmatig voor, zodat

vondelingentehuizen werden opgericht. Het lot van deze weeskinderen was echter

niet veel beter, het aantal sterfgevallen was enorm. Eens kinderen oud genoeg

waren werden ze ingezet in fabrieken of mijnen als goedkope arbeidskrachten,

waar ze leden onder de zware uitbuiting van de bazen. Deze wantoestanden

leidden uiteindelijk tot de eerste wettelijke bepalingen omtrent kinderarbeid. In

België werd kinderarbeid verboden in 1889 voor kinderen onder de 12jaar21. Later

werd deze wet nog gewijzigd en werd kinderarbeid verboden voor alle

leerplichtige kinderen22.

In de 19de eeuw werd het ouderlijk gezag als onaantastbaar beschouwd23. Zolang

de minderjarige geen misdrijven pleegde, kon de overheid zich niet mengen in de

opvoeding van kinderen24. Straffen voor ouders/ beschermingsmaatregelen voor

kinderen als de ‘ontzetting uit de ouderlijke macht’25 waren zeer uitzonderlijk.

Enkel in geval van landloperij en bedelarij kon de Staat de opvoeding van

‘probleemjongeren’ overnemen26. Minderjarigen die al bedelend of zwervend

werden aangetroffen konden na een rechterlijke beslissing worden opgenomen in

een ‘weldadigheidsschool’, zonder het toezicht van hun ouders27. We kunnen dit in

20 www.kindermishandeling.org. 21 www.kinderrechtswinkel.be. 22 www.senate.be. 23 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in kort bestek, Leuven, Intersentia, 2005, 4 (hierna verkort: B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht). 24 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 4. 25 sanctie uitgesproken door de jeugdrechter ten aanzien van beide of een van de ouders van een minderjarig kind. Het wordt opgelegd in het kader van de gerechtelijke jeugdbescherming en is een bestendige maatregel. Het brengt tevens het verlies mee van één of meerdere ouderlijke rechten. E. DIRIX, B. TILLEMAN, P. VAN ORSHOVEN, Valks jurisdisch woordenboek, Leuven, Intersentia, 2004, 248. 26 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 4. 27 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 4.

Page 16: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

16

geen enkel geval jeugdrecht noemen, daar er geen gespecialiseerde magistraat was

die zich enkel bezighield met dergelijke problemen. Toch waren er enkele

wetteksten uit die periode die kenschetsend zijn voor de toenmalige zorg van de

overheid voor delinquente en verwaarloosde jongeren :

- de wet van 16 augustus 1887 die straffen voorziet voor

uitbaters van drankslijterijen die alcoholische dranken

schenken aan minderjarigen onder de 16 jaar en voor diegenen

die minderjarigen van diezelfde leeftijd aanzetten tot

manifeste dronkenschap, 28

- art 4. Wet van 28 mei 1888 betreffende de bescherming van

kinderen gebruikt bij rondreizende beroepen29, dat bepaalt dat

de ouders die werden veroordeeld omdat ze hun kinderen

gevaarlijke of onmenselijke oefeningen of bewegingen lieten

uitvoeren of omdat zij hen ter beschikking hadden gesteld van

acrobaten, hun ouderlijke rechten kunnen worden ontnomen30,

- De wetten van 27 november 189131 en 15 februari 189732 op

de landloperij en bedelarij schaffen de politiestraffen af voor

kinderen beneden de leeftijd van 16 jaar, ze handhaven alleen

de berisping en terbeschikkingstelling van de Regering33.

Ook werden er in die periode een aantal instellingen opgericht die zich toelegden

op de kinderbescherming. In 1888 was er de oprichting van de

‘Beschermingscomités of Comités de Patronage’. Dit waren instellingen die

bestonden per arrondissement. Ze droegen de zorg voor moreel verlaten kinderen

door voor hen een aangepaste opvoedingsinstelling te zoeken34. Ook hadden ze de

28 P. TANT, De wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: haar voorgeschiedenis en betekenis , onuitg., verhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de staatswetenschappen, Rijksuniversiteit Gent,1973-1974, 14 (hierna verkort : P. TANT, De wet van 8 april 1965). 29 Art 4. Wet van 28 mei 1888 betreffende de bescherming van kinderen gebruikt bij rondreizende beroepen. 30 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26,14. 31 Wet van 27 november 1891 op de landloperij. 32 Wet van 15 februari 1897 op de bedelarij. 33 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 15. 34 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 15.

Page 17: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

17

voogdij over in vrijheid gestelde gevangenen. In 1894 bij K.B. van 15 maart35

werd de Koninklijke Patronaatscommissie in het leven geroepen, één van de

hoogtepunten in de carrière van Jules Le Jeune36. Deze commissie had

hoofdzakelijk een adviserende taak op administratief en rechterlijk gebied, ter

voorkoming van jeugdcriminaliteit en met als doel de minderjarigen te

beschermen. Het beoogde ook een zeker coördinatie tussen de verschillende

‘beschermingscomités’ tot stand te brengen. De Koninklijke Patronaatscommissie

bestond uit hogere ambtenaren, waaronder Le Jeune zelf, magistraten en

vertegenwoordigers uit de ‘beschermingscomités37.

35 K.B., 15 maart 1894 betreffende de oprichting van de Koninklijke Patronaatscommissie. 36 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek : leven en beleid van Jules Le Jeune, Leuven, University Press, 2004, 511 (hierna verkort: S. CHRISTIAENSEN, Jules Le Jeune). 37S. CHRISTIAENSEN, Jules Le Jeune, supra noot 34, 512.

Page 18: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

18

III. Wet van 15 mei 1912 op de Kinderbescherming

De noodzakelijkheid van een aparte benadering van kinderen en jeugd, werd steeds

meer voelbaar in de 19de eeuw en werd in de wet van 15 mei 1912 eindelijk op

papier neergezet38. Deze wet werd voorafgegaan door talloze wetsontwerpen en -

voorstellen, gedurende een periode van meer dan 20 jaar. Het chronologische

overzicht dat hieronder wordt weergegeven, toont de wil om de werelden van

volwassenen en kinderen te scheiden39.

A) Wetsontwerp Lejeune

Kamerlid Le Jeune, is de eerste die met een wetsontwerp naar voren komt. Jules Ange Ladislas Le Jeune (5 mei 1828- 18 februari 1911) was een Belgisch politicus voor de Katholieke partij. Le Jeune was doctor in de rechten en de politieke en administratieve wetenschappen en was advocaat en hoogleraar aan de ULB. Le Jeune was van 1887 tot 1894 minister van Justitie. Hij lag ook mede aan de basis van de wet op de voorwaardelijke invrijheidsstelling40. Le Jeune werd opgeleid door vooraanstaand professor aan de ULB, Adolphe Prins, die mee aan de basis van het wetsontwerp Lejeune stond. Op 10 augustus 1889 dient hij een voorstel in met een inhoud die het grootste deel

van de latere wet zal bepalen41. Het wetsontwerp Lejeune bevat 3 hoofdstukken:

a) Hoofdstuk I handelt over de ontzetting uit de ouderlijke

macht. Waar dit voordien slecht mogelijk was bij bepaalde

inbreuken, wordt de ontzetting uit de ouderlijke macht in dit

wetsontwerp enorm verruimd42. Ook voogden kunnen ontzet

38 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming en jeugdbeschermingsrecht, Mechelen, Kluwer, 1988, 36 (hierna verkort: E. VERHELLEN, Jeugdbescherming). 39 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 37. 40 http://www.canonsociaalwerk.eu/uit/details.php?id=2. 41 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 36. 42 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 36.

Page 19: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

19

worden uit de ouderlijke macht indien ze onwaardig worden

geacht deze autoriteit uit te oefenen43.

b) Hoofdstuk II handelt over de strafrechterlijke vervolgingen

van kinderen. Het behoudt grotendeels het systeem van het

strafwetboek uit 1867, maar voegt er enkele beschikkingen

aan toe teneinde het kind te beschermen tegen de negatieve

invloed die een verschijning op een openbare zitting kan

hebben op zijn verdere toekomst44. Het kind dat niet of

slechts weinig toerekeningsvatbaar is moet beschermd

worden tegen deze negatieve invloeden.

c) Hoofdstuk III, tenslotte, gaat over de strengere beteugeling

van zedenmisdrijven tegenover kinderen45. Als reden

hiervoor wordt het feit aangevoerd dat de bestraffing de

laatste jaren eerder lichter werd in plaats van strenger, wat

een nadelige invloed had op het afschrikwekkend karakter

ervan.

Het wetsontwerp Lejeune werd uitvoerig besproken in de Kamer, de

middenafdeling van de kamer, die het ontwerp bestudeert, concludeert dat het pas

zinnig kan worden besproken na een onderzoek van het rapport van de

“Commissie voor Herziening van het Burgerlijk Wetboek” betreffende titel IX:

“Over de autoriteit van vader en moeder”46. Op grond hiervan werd het

wetsontwerp Lejeune zeer uitvoerig besproken door de middenafdeling van de

kamer. De heer Colaert legt op 27 april 1892 zijn verslag zijn, in naam van de

midddenafdeling, maar de kamerontbinding van 23 mei 1892 maakt een einde aan

het ontwerp. Op 1 februari 1893 werd het ontwerp opnieuw ingediend en vormde

het het onderwerp van een tweede kamerverslag, ingediend op 22 februari 189347.

In dit kamerverslag worden verschillen wijzigingen voorzien, waarmee de

43 I. MAUS, Commentaire législatif de la loi du 15 mai 1912 sur la protection de l’enfance, Bruxelles, Librairie générale de droit et de jurisprudence, Veuve Larcier, 1912, 23 (hierna verkort: I. MAUS, Commentaire legislatif). 44 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 17. 45 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 38. 46 I. MAUS, Commentaire legislatif, supra noot 41, 24. 47 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 36.

Page 20: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

20

Regering rekening wenst te houden. Lejeune legt dan ook een hele reeks

amendementen neer. Wederom legt een kamerontbinding de werkzaamheden stil

op 19 september 1894. Justitieminster Begerem dient op 24 mei 1985 het ontwerp

Lejeune met enkele veranderingen, opnieuw in, waarna het opnieuw onderwerp

wordt van een kamerverslag. Het ontwerp wordt samen met het kamerverslag

neergelegd door de heer Colaert op 26 mei 1897, maar de kamerontbinding van 7

me 1900 treft het ontwerp nogmaals en nu wordt het niet meer hernomen door de

regering, ondanks herhaaldelijke verzoeken van enkele kamerleden48.

B) Wetsontwerp Denis

Volksvertegenwoordiger Denis dient in 1904 het wetsontwerp opnieuw in. Het is

een quasi letterlijke overname van het onderwerp dat in 1897 geamendeerd werd49.

Het ontwerp wordt voorwerp van een vijfde kamerverslag, dat ingediend wordt

door de heer Colaert, maar de bespreking ervan wordt steeds uitgesteld, omdat de

aandacht van de Kamer wordt opgeëist door een massa andere problemen50.

Gravin Carton de Wiart, echtgenote van graaf en justitieminister Carton de Wiart

(31 januari 1869 - 6 mei 1951), schrijft ondertussen een verslag dat het bijzondere

gerecht voor minderjarigen in de Angelsaksische landen beschrijft51. Dit

meesterlijke verslag baart opzien en geeft de toenmalige justitieminister Carton de

Wiart een impuls om het voorstel Denis, met aanpassingen en amendementen,

opnieuw in te dienen52. Hierin worden hoofdstuk I en III grotendeels behouden,

maar hoofdstuk II wordt door Carton de Wiart vervangen door een hoofdstuk dat

hij de titel : “ Van de maatregelen ten aanzien van de in rechte vervolgde kinderen”

geeft53. Het wetsontwerp wordt sceptisch onthaald in de Kamer, daar het bijna

legendarisch is geworden. Toch moet dit scepticisme de duimen leggen, want na

een laatste kamerrapport van de heer Colaert, in naam van de middenafdeling van 48 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 18. 49 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 37. 50 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 18. 51 MINISTERIE VAN JUSTITIE – SIENST VOOR KINDERBESCHERMING, 50 jaar Kinderbescherming, publicatie naar aanleiding van de viering van het vijftigjarig bestaan van de wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, Brussel, 1962, 5. 52 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 37. 53 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 19.

Page 21: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

21

de Kamer, wordt het wetsontwerp na een eerste stemming op 3 april 1912 en een

tweede op 19 april 1912 aangenomen. Op 13 mei 1912 wordt het ontwerp

aangenomen door de Senaat en het krijgt eindelijk kracht van wet op 15 mei 1912

na bekrachtiging door de Koning54. De wet op de kinderbescherming is geboren.

C) Inhoud wet van 15 mei 1912

België is het eerste Europese land op het continent dat een volledige wettelijke

hervorming realiseerde op het gebied van jeugdrecht. In navolging van de

Angelsaksische landen, die al eerder een eigen wetgeving en jurisdictie voor

minderjarigen hadden, was België het eerste land met een aparte regelgeving55. De

Griekse wet van 1931 en de wet van het Groot-Hertogdom Luxemburg van 1940

vonden inspiratie in de Belgische wet van 1912.

In geschriften van toen werd de Belgische wet revolutionair pionierswerk

genoemd.

Er waren nieuwe opvattingen, zowel op burgerrechtelijk gebied, als op

strafrechtelijk gebied.

a) Burgerrechtelijk gebied

Op het burgerrechtelijk vlak werd duidelijk afbreuk gedaan aan het tot dan toe

onaantastbare en absoluut geachte ouderlijke gezag. De nieuwe wet voorziet

immers de ontzetting van de ouderlijke macht als een burgerrechtelijke sanctie.

Volgens Prof. De Bock56 moet onder de ouderlijke macht worden begrepen: “ Het

geheel van rechten door de wet aan de vader en moeder toegekend op de persoon

en de goederen van hun minderjarige, niet geëmancipeerde kinderen, teneinde zich

te kwijten van hun plichten van kost, onderhoud en opvoeding.” De ontzetting uit

de ouderlijke macht werd uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg, op een

54 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 20. 55 A. RACINE, Les enfant traduits en justice, Brussel, Georges Thone editeur, 1935, 68 (hierna verkort als : A. RACINE, Les enfant traduits en justice). 56 G. DE BOCK, Jeugdbescherming, onuitgeg. Cursus, Rijksuniversiteit Gent, 1972-73, 4.

Page 22: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

22

vervolging die ambtshalve werd ingesteld door het openbaar ministerie57. Er werd

een onderscheid gemaakt tussen de verplichte en de facultatieve ontzetting.

Artikel 1 van de Wet van 15 mei 192 betreffende de kinderbescherming bepaalde

dat de ontzetting verplicht was in gevallen van ‘aanranding der eerbaarheid,

verkrachting of aanhitsing tot ontucht’ en in gevallen van vruchtafdrijving,

kindermoord, gepleegd op de persoon van het kind58. Opmerkelijk is dat de

ontzetting uit de ouderlijke macht hier telkens vooraf diende gegaan te worden

door een veroordeling van één of beide ouders, de rechter in eerste aanleg had niet

de mogelijk om preventief op te treden59. Hier had noch het openbaar ministerie,

noch de rechtbank van eerste aanleg enige beoordelingsbevoegdheid.

De ontzetting uit de ouderlijke macht was facultatief in de gevallen opgesomd door

artikel 3 waaronder bijvoorbeeld het houden van een huis van ontucht60. Hier

hadden de bevoegde magistraten wel de mogelijkheid om, op grond van een

beoordeling van de feitelijke toestand en rekening houdend met het belang van de

betrokken kinderen, de opportuniteit van de ontzetting te overwegen61. De

ontzetting is dan facultatief en kan geheel of gedeeltelijk worden uitgesproken ten

aanzien van één of alle kinderen van de betrokkene(n).

De ontzetting brengt de overdracht van het ouderlijke gezag over het kind aan een

andere persoon met zich mee. Het is de familieraad, bijeengeroepen bij

bevelschrift van de rechtbank van eerste aanleg, die een vervanging van de ouders

moet aanstellen. Deze keuze kan echter wel steeds door de rechtbank gewijzigd

worden volgens artikel 562. Naast deze algemene regels moet er nog bijzondere

aandacht worden gegeven aan een aantal bijzondere gevallen:

57 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, onuitgeg., scriptie neergelegd tot het behalen van de Graad van Licentiaat in de Criminologische Wetenschappen, Universiteit Gent, 2004-2005, 17 (hierna verkort als: G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming). 58 Art. 1 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 59 R. CRANZ, ‘La presse et le projet de loi relatif aux tribunaux pour enfants’, Rev. dr. pén., 1912, 264-274. 60 Art. 3 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 61 P. TANT, De wet van 8 april 1965, supra noot 26, 25. 62 Art. 5 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming.

Page 23: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

23

i. Artikel 5, tweede lid zegt dat ingeval alleen de

moeder wordt ontzet, de ouderlijke macht met

alle attributen aan de vader blijft toebehoren,

samen met alle rechten die hij samen met de

moeder moest uitoefenen63.

ii. Artikel 5, derde lid zegt dat ingeval alleen de

vader wordt ontzet, de ouderlijke macht in

principe, ingevolge de regel van de

indeplaatstreding, zou moeten overgaan op de

moeder. De familieraad kan echter een andere

persoon aanduiden, met het belang van het

kind voor ogen64.

Ouders die ontzet waren uit hun ouderlijke macht beschikten volgens artikel 7 wel

over de mogelijkheid om opheffing te vragen van de maatregel bij de rechtbank die

ze uitsprak, maar dit kon pas na 10 jaar in geval van verplichte ontzetting en na 5

jaar in geval van facultatieve ontzetting65.

b) Strafrechtelijk gebied

De wet van 15 mei 1912 gaf een aanzet voor een systeem van jeugdbescherming,

als is het nog lang niet zo uitgebreid als nu. Toch waren er een aantal belangrijke

vernieuwingen.

- Jongeren, jonger dan 16, konden zich niet verantwoorden voor de gewone

strafrechter, zelfs al hadden ze voldoende ‘oordeel des onderscheids’. Voor

deze jongeren werd een onweerlegbaar vermoeden van schuldonbekwaamheid

aanvaard66,

63 Art. 5, tweede lid Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 64 Art. 5, derde lid Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 65 Art. 7 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 66 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 6.

Page 24: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

24

- in elk arrondissement werd een kinderrechter aangeduid, waarvoor de jongeren

zich moesten verantwoorden67. Deze kinderrechter was dus bevoegd voor alle

jongeren, jonger dan 16 jaar op het ogenblik van de feiten die68 :

• een misdrijf hadden gepleegd69

• overgegaan waren tot prostitutie of ontucht of hun heil zochten in spel

of handelingen die konden leiden tot bedelarij, landloperij of

criminaliteit70.

- De kinderrechter was tevens bevoegd voor jongeren, jonger dan 18 jaar, die :

• bedelend of zwervend werden aangetroffen71

• door wangedrag of ongehoorzaamheid ernstige reden tot ongenoegen

gaven aan hun ouders of voogd72.

- De kinderrechter gaf geen straffen, maar legde maatregelen, van onbepaalde

duur, tot bewaking, opvoeding en behoeding op aan minderjarigen die

misdrijven pleegden of zich in een problematische opvoedingssituatie

bevonden73. Artikel 13 somt de drie mogelijke opties voor de kinderrechter

op74 :

• de berisping;

• de terbeschikkingstelling van de regering (TBR);

• de plaatsing bij een particulier, vereniging of instelling;

De kinderrechter is vrij in zijn keuze, zolang zijn beslissing gemotiveerd werd

met het oog op het belang van het kind.

- Artikel 25 en 26 regelden de invrijheidsstelling onder toezicht. Wanneer een

kind, vooraleer hij meerderjarig was, een plaatsing in een instelling achter de

rug had, werd hij/zij tot aan hun meerderjarigheid bijgestaan door een

afgevaardigde van de kinderbescherming. Hun taak bestond eruit om minimum

67 Art. 11 en 12 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 68 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys en Breesch, 1996, 52 (hierna verkort als : E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht ). 69 Art. 16 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 70 Art. 15 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 71 Art. 13 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 72 Art. 15 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 73 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 5. 74 Art. 13 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming.

Page 25: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

25

eenmaal per maand verslag uit te brengen bij de kinderrechter over de zedelijke

en stoffelijke toestand van het kind75.

- De artikelen 48 tot 61 handelen over de vervanging van de strafrechtelijke

artikelen 370 tot en met 377. Ze zullen deze vervangen of aanvullen wat betreft de

misdrijven tegen de moraliteit of zedelijkheid van het kind76.

D) Kritiek op de wet van 1912

Net na de stemming van de wet kreeg ze een grote persaandacht, die bijna volledig

positief was. Maar in de jaren die volgden op de inwerkingtreding ervan kon men

een aantal effecten waarnemen. Deels slaagde de wet erin haar doelstellingen te

bereiken, maar deels genereerde ze ook een aantal ongewenste neveneffecten77. In

het volgende deel zal ik ingaan op de effecten die relevant zijn voor de latere

aanpassing van de wet.

Zoals reeds eerder vermeld bleef de bevoegdheid van de kinderrechter in zekere

mate beperkt. De rechter kon pas optreden als de minderjarige reeds een strafbaar

feit had gepleegd of als de ouders iets strafbaars hadden gedaan. Preventief

optreden was dus onmogelijk78. Dit is moeilijk te begrijpen als je ervan uitgaat dat

de kinderrechter moet optreden met als doel de leefsituatie van het kind te

verbeteren of schendingen van de integriteit van het kind te voorkomen. Het doel

was niet de bestraffing van de feiten die het kind eventueel gepleegd had. Als de

hulpverlening pas op gang komt na een botsing met het gerecht dan noemen we dit

het ‘premie voor delict mechanisme’79. Hieruit kunnen we besluiten dat men ervan

uitging dat de bestijding van jeugdcriminaliteit het beste kon gebeuren vanuit een

gerechtelijk kader en niet louter door de uitbouw van

75 Art. 25 en 26 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 76 Art. 48 tot 61 Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming. 77 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 20. 78 R. CRANZ, ‘La presse et le projet de loi relatif aux tribunaux pour enfants’, Rev. dr. pén., 1912, 264-274. 79 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 20.

Page 26: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

26

hulpverleningsmogelijkheden80. Als dit samengenomen wordt met het feit dat de

kinderrechter zijn beslissing mede liet afhangen van de persoonlijke situatie van de

minderjarige, dan zorgde dit ervoor dat er in slechts weinig verschillende situaties

compleet verschillende maatregelen genomen werden81.

De belangrijkste kritieken van de wet van 1912 zijn samen te vatten in 3 punten82 :

• De strafrechtelijke meerderjarigheid vanaf 16 werd als te jong

beschouwd, hierdoor ging men de wet op pretoriaanse wijze toepassen.

Na een ouderlijke klacht kon men 16- tot 18 jarigen vanonder de

bevoegdheid van de klassieke strafrechter halen en ze onder de

bevoegdheid van de kinderrechter plaatsen. Deze kritiek zou later

aanleiding geven tot het verhogen van de strafrechterlijke

meerderjarigheid;

• Er was een gebrek aan sociale preventie in de wet, waardoor het

onmogelijk werd voor de rechter om preventief in te grijpen. Enkel de

jongeren die in het juridische circuit terecht kwamen kregen

maatregelen in hun belang opgelegd;

• Er was een gebrek aan verscheidenheid in de maatregelen die de rechter

kon opleggen. Het verschil tussen plaatsing en berisping was te groot

waardoor er een pretoriaanse praktijk ontstond, nl. het officieus onder

toezicht van de sociale diensten plaatsen. Op deze manier konden de

ouders worden bijgestaan in de opvoeding van hun kinderen op een

juiste manier.

Het valt op dat bij de uitvoeringsinitatieven van deze wet alle aandacht naar het

gerechtelijke vlak ging, als men daadwerkelijk de bescherming van de kinderen

beoogde zou men meer aandacht gehad hebben voor de hulpverleningsaspecten83.

80 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 52. 81 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 52. 82 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 20. 83 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 21.

Page 27: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

27

Al in 1935 formuleerde Aimée Racine vijf punten die ze omschreef als “réformes

souhaitables”, deze geven de richting, in welke men zou moeten gaan met de

hervormingen van de wet, goed weer84:

• Vergroting van de bevoegdheid ratione materiae van de

jeugdrechtbanken;

• Uniformisering in de leeftijd die de bevoegdheidsgrens aanduidt voor

de jeugdrechtbanken;

• Het oprichten van een aparte politie dienst voor jongeren;

• Specifieke en afdoende opleiding oprichten voor de jeugdrechter, maar

voornamelijk voor de afgevaardigden van de jeugdbescherming;

• Betere communicatie en coördinatie tussen de verschillende

hulpverleningsdiensten onderling en ten overstaan van de

jeugdrechtbank.

Toch zou het nog zo’n dertig jaar duren vooraleer men deze voorgestelde

aanpassingen zou doorvoeren in de wet op de jeugdbescherming.

Tenslotte mogen we niet voorbijgaan aan het feit dat de wetgever tekort kwam aan

enkele elementaire strafrechtsbeginselen, waardoor kinderen in een uiterst zwakke

rechtspositie terecht kwamen85.

• De grote rekbaarheid van de notie pre-delinquentie deed grote afbreuk

aan het legaliteitsbeginsel. Juist door een duidelijke omschrijving van

misdrijf en straf probeerde de wetgever de rechterlijke willekeur aan

banden te leggen.

• Het beginsel van tegenspraak werd ook niet gehandhaafd. Nergens in

de wet wordt voorzien in effectieve rechtsbijstand voor de minderjarige,

waardoor hij zijn belangen zou kunnen verdedigen of zijn visie kenbaar

zou kunnen maken.

Deze tekortkomingen bleven zelfs na de hervorming van de wet, in de nieuwe wet

van 8 april 1965, bestaan.

84 A. RACINE, Les enfant traduits en justice, supra noot 53, 364. 85 E. VERHELLEN, Jeugdbescherming, supra noot 36, 41.

Page 28: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

28

IV. Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming

Na de wet van 15 mei 1912 kwamen er nog een heel deel verdragen en wetten die

tot doel hadden kinderen te beschermen en de wet van 1912 aan te vullen.

Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste wetgevende initiatieven op

internationaal en nationaal niveau.

A) Veranderingen in het wetgevend kader

a) Internationaal niveau

Het verdrag tot regeling van de voogdij van minderjarigen van 12 juni 1902

door de Haagse conferentie voor internationaal privaatrecht86

Dit verdrag stelt dat als er problemen zijn bij een voogdijregeling omdat de

minderjarige in het buitenland verblijft, niet de wet van het land waar de

minderjarige verblijft van toepassing is, maar zijn de wet van het land van wie hij

de nationaliteit draagt87.

Het verdrag inzake de minimumleeftijd industrie van 1919 door de

Internationale Arbeiders Organisatie (IAO)88

Dit verdrag bepaalt dat er een verbod komt op kinderarbeid en het verdrag plaatst

de minimumleeftijd voor kinderen om in de industrie te werken op 14jaar. Later

werkt de IAO dit ook voor andere sectoren uit en worden ook daar

minimumleeftijden bepaald89.

Verklaring van Genève van 1924 door de volkerenbond90

86 Verdrag tot regeling van de voogdij van minderjarigen van 12 juni 1902 door de Haagse conferentie voor internationaal privaatrecht. 87 Art. 1 van het verdrag tot regeling van de voogdij van minderjarigen van 12 juni 1902 door de Haagse conferentie voor internationaal privaatrecht. 88 Verdrag inzake de minimumleeftijd industrie van 1919 door de Internationale Arbeiders Organisatie (IAO). 89 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 38. 90 Verklaring van Genève van 1924 door de volkerenbond.

Page 29: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

29

Deze verklaring wees ouders op een nogal vage manier op de taken en

verantwoordelijkheden die zij dragen ten opzichte van hun kinderen. Dit werd

samengevat in 5 punten :

• Recht op normale ontwikkeling;

• Recht op voedsel, gezondheidszorg en zorg;

• Recht als eerste op hulp;

• Bescherming tegen uitbuiting;

• Opvoeding tot wederdienst aan anderen.

De verklaring van de rechten van het kind van 20 november 1959 door de

algemene vergadering van de Verenigde Naties91

In dit verdrag, dat unaniem werd aangenomen, vraagt de algemene vergadering

van de Verenigde Naties (hierna: VN) dat men voor kinderen zorgt en ze

beschermt. Men beschermt hier naast de materiële noden ook de immateriële

noden van het kind. Men zet hier ook de eerste stappen naar de erkenning van het

kind als rechtssubject. Het taalgebruik is meer juridisch dan de Verklaring van

Genève. De verklaring droeg zelfs eerst de naam VN-Charter voor de rechten van

jet kind, maar de Verenigde Staten waren hiertegen omdat het dan bindend zou

worden. Het onaflatend ijveren van sommige staten heeft ervoor gezorgd dat deze

verklaring uiteindelijk een bindend verdrag zou worden, dat zou leiden tot het

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind92 van 1989.

Het is wel opmerkelijk dat de internationale veranderingen slechts in zeer geringe

mate in beschouwing werden genomen bij de hervorming van de

jeugdbescherming93.

b) Nationaal niveau

De wet van 5 september 1919, instellende het nationaal werk voor

kinderwelzijn94

91 Verklaring van de rechten van het kind van 20 november 1959 door de algemene vergadering van de Verenigde Naties. 92 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989. 93 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 27. 94 Wet van 5 september 1919, instellende het nationaal werk voor kinderwelzijn.

Page 30: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

30

Het nationaal werk voor kinderwelzijn is een studie-, steun- en inspectiedienst voor

verschillende andere organisaties. Het had een dubbele taak: enerzijds een louter

wetenschappelijke taak, anderzijds een louter inspecterende taak95.

Artikel 5 van de wet geeft aan het nationaal werk voor kinderwelzijn de taak om:

de kinderbescherming aan te moedigen en te ontwikkelen, inzonderheid de

verspreiding en de toepassing van de voorschriften en wetenschappelijke methoden

voor kinderhygiëne, hetzij in de huisgezinnen, hetzij in openbare of private

instellingen voor opvoeding, bijstand en bescherming. De werken welke zich met

kinderhygiëne bezighouden aan te moedigen en met toelagen of op een andere

wijze te ondersteunen, bestuurlijk en geneeskundig toezicht te houden op de

beschermde werken96.... Deze wet is een gevolg van de tendens tot uitbreiding van

de kinderhygiëne, wat vooral opgang maakte tijdens de eerste wereldoorlog. Door

deze wet ontstaat er duidelijkheid over de statuten van dergelijke organisaties en

een zekerheid van financiële middelen.

De wet van 19 mei 1914 op de leerplicht97

Deze wet legt ieder gezinshoofd op om kinderen vanaf 6 jaar naar school te sturen

of zelf onderwijs te verstrekken. Gezinshoofden die deze verplichting niet

nakomen verschijnen voor de vrederechter. Indien de door de vrederechter

uitgesproken strafbepalingen niet doelmatig zijn, wordt het kind verwezen naar de

kinderrechter die dan de bij de wet van 15 mei 1912 voorziene maatregelen kan

nemen98. De leerplicht duurt acht jaar, dus tot de kinderen 14 jaar zijn99. Artikel 45

van deze wet regelt de organisatie van de medische inspectie in scholen100. De arts-

inspecteur was ertoe gehouden verslag uit te brengen aan de burgemeester en de

95 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 23. 96 Art. 5 van de wet van 5 september 1919, instellende het nationaal werk voor kinderwelzijn. 97 Loi du 19 mai 1914 décrétant l’instruction obligatoire et apportant des modifications à la loi organique de l’enseignement primaire, Pasin., 1914, 151-256. 98 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 36. 99 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 35. 100 Art. 45 Loi du 19 mai 1914 décrétant l’instruction obligatoire et apportant des modifications à la loi organique de l’enseignement primaire, Pasin., 1914, 151-256.

Page 31: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

31

hygiënische inspectiedienst. De wet houdt tevens een verplichting in voor elke

gemeente om klasjes in te richten voor kinderen met een zekere achterstand101.

Het K.B. van 25 oktober 1921 omtrent de leerplicht dat t.a.v. de

gezinshoofden dezelfde verplichtingen oplegt als de wet op de leerplicht van

1914102

Artikel 5 zegt dat wanneer kinderen niet regelmatig de lessen volgen en het

schoolhoofd de daartoe aangehaalde redenen twijfelachtig acht, de zaak ter kennis

wordt gesteld van de bij de school aangestelde afgevaardigde der

kinderbescherming welke “... inlichtingen laat inwinnen in de woning der kinderen

en er verslag over uitbrengt aan voornoemd schoolhoofd. Zo het niet-naleven der

wet te wijten is aan armoede, onderzoekt hij wat er moet gedaan worden en lokt, in

voorkomend geval, de tussenkomst van de ondersteuningsfondsen uit”103.

De wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand104

Deze wet richtte de commissies van openbare onderstand op, die zich zouden

ontfermen over de opvoeding van verlaten kinderen en behoeftige wezen tot ze

meerderjarig waren.

De wet van 15 juli 1960 tot zedelijke bescherming van de jeugd105

Deze wet verbood jongeren toegang tot speelhuizen, honden- en paardenrenbanen

en alle plaatsen waar men weddenschappen liet plaatsvinden. Ook rendez-

voushuizen werden verboden voor alle jongeren onder de 18 jaar. Ook wordt het

aan niet-getrouwde minderjarigen verboden om danszalen of drankgelegenheden te

betreden als ze niet in het gezelschap zijn van een ouder of een voogd. Als de

minderjarige zich niet aan deze regels houdt, moet hij voor de kinderrechter

verschijnen die dan maatregelen zal opleggen, zoals deze zijn vastgelegd in de wet

101 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 24. 102 K.B. van 25 oktober 1921 omtrent de leerplicht dat t.a.v. de gezinshoofden dezelfde verplichtingen oplegt als de wet op de leerplicht van 1914. 103 Art. 5 K.B. van 25 oktober 1921 omtrent de leerplicht dat t.a.v. de gezinshoofden dezelfde verplichtingen oplegt als de wet op de leerplicht van 1914. 104 De wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand. 105 Loi de 15 juillet sur la préservation morale de la jeunesse, Pasin., 1960, 905-967.

Page 32: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

32

van 15 mei 1912106. Voor de uitbater werd een geldboete of gevangenisstraf

voorzien bepaald op het aantal minderjarigen dat werd aangetroffen op een

verboden plaats107.

Het verbod gold voor alle jongeren, hierdoor kunnen we ervan uitgaan dat men het

gevaarlijk vond voor alle jongeren en men hen hiervoor probeerde te behoeden. Dit

is de eerste duidelijke aanwijzing dat er sprake is van een ‘beschermingsgedachte’

op het wetgevende vlak. Deze wet was trouwens een belangrijk precedent voor de

uiteindelijke wet op de jeugdbescherming.

B) Verschillende hervormingscommissies

Al vanaf 1935 werden er een aantal commissies opgericht die de zouden proberen

de wet van 15 mei 1912 te wijzigen. Algemeen gezien zouden de commissies

proberen om de negatieve effecten van de wet van 1912 weg te werken. Toch valt

het op dat er verschillende tendensen zijn binnen de verschillende commissies.

a) Commissie Wets

Minister van justitie E. Soudan richtte op 27 november 1935 via een ministerieel

besluit de commissie Wets op. Kinderechter P. Wets was de voorzitter van de

commissie die aan het einde van haar werkzaamheden de volgende concrete

voorstellen deed108:

• een verhoging van de grens van strafrechtelijke meerderjarigheid;

• de institutionalisering van een reeks nieuwe maatregelen van

opvoedkundige bijstand;

• een verbreding van de bevoegdheid voor de jeugdrechter wat betreft

kinderen in moreel gevaar.

106 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 37. 107 J. MOENS EN P. VERLYNDE, Maatregelen ten aanzien van minderjarigen, Brussel, Bruylant, 1988, 26. 108 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, Larcier, 2000, 188 (hierna verkort als : F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse ).

Page 33: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

33

Kinderrechter Wets beklemtoonde het beschermende karakter van de en stond een

extensieve interpretatie van de bevoegdheden van de kinderrechtbank voor109. Hij

bepleitte ook de uitbreiding van de bevoegdheden van de kinderrechtbank naar de

‘minderjarigen in gevaar’110.

Voor de commissie Wets was het zeer duidelijk dat de jeugdrechtbank het beste

geplaatst was om zich te ontfermen over de verlaten en ongelukkige kinderen111.

De commissie Wets was trouwens de eerste commissie waar het idee van de

opvoedkundige bijstand als nieuw intermediair interventie niveau concreet

uitgewerkt werd.

b) Commissie Struye – Commissie Carton de Wiart

De officiële naam van deze commissie was de commissie Struye, maar vaak wordt

het de commissie Carton de Wiart genoemd, naar haar voorzitter en tevens

voormalig justitieminister. Ze werd opgericht op 13 oktober 1947 door een besluit

van minister Struye en bestond uit magistraten, parlementairen, medewerkers en

vertegenwoordigers van de sociale gemeenschapsdiensten112. De commissie

bestond uit drie deelcommissies:

• Deelcommissie bevoegdheden van de kinderrechtbanken en de statuten

van de kinderrechters;

• Deelcommissie huldiensten van de kinderrechtbanken;

• Deelcommissie maatregelen van bewaking, opvoedkundige en de

beschermende aard.

Het belangrijkste doel van deze commissie was de hervorming van het eerste

hoofdstuk van de wet van 1912 dat handelde over de ontzetting uit de ouderlijke

macht en eventueel ook de uitbreiding van de bevoegdheden van de kinderrechter.

Toch hield de commissie zich voornamelijk bezig met de problematiek van het

109 J.SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 14 (hierna verkort als: J.SMETS, Jeugdbeschermingsrecht ). 110 J.SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 103, 14. 111 M. DUBOIS, ‘La loi de 15 mai 1912 son application, ses résultats et ses lacunes’, Rev. dr. pén., 1957, 225. 112 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, Brussel, CEDJ, 1976, 29 (hierna verkort als : C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse).

Page 34: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

34

verhogen van de strafrechtelijke meerderjarigheid. Op deze manier ‘vergat’ ze om

één van de belangrijkste problemen, namelijk de ontzetting uit de ouderlijke

macht, te behandelen113. De enige stelling die de commissie innam, was dat de

ontzetting uit de ouderlijke macht een bevoegdheid zou moeten worden van de

jeugdrechter114, maar dit voorstel was reeds vroeger geopperd door Belgische en

internationale specialisten en was eigenlijk niets meer dan een gelijkschakeling

met Nederland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten115.

Binnen de commissie was er algemene overeenstemming over het feit dat men de

strafrechtelijke meerderjarigheid voor jongeren diende te veranderen van 16 naar

18 jaar. Al in 1950, nog voor het definitieve eindrapport van de commissie Struye,

diende Carton de Wiart een dergelijk wetsvoorstel in116. Dit voorstel haalde het

niet en verkreeg nooit kracht van wet, maar nadat het geamendeerd werd speelde

het wel een belangrijke rol in de uiteindelijke vorming van de wet van 8 april 1965.

Het amendement bestond erin dat sommige jongeren tussen de 16 en 18 jaar die

een misdrijf gepleegd hebben door de jeugdrechtbank doorverwezen kunnen

worden naar de rechtbank van eerste aanleg, als de opvoedingsmaatregelen, die de

jeugdrechtbank ter beschikking heeft, niet adequaat genoeg zijn117. De discussie

over een verhoging van de strafrechtelijke meerderjarigheid was zelfs al aan bod

gekomen tijdens de bespreking van de wet van 1912, maar had nooit gevolg

gekregen118.

Een van de meest opmerkelijke voorstellen van de commissie is dat tot oprichting

van een provinciale jeugdrechtbank119. De commissie motiveerde dit door te

zeggen dat het een garantie zou zijn voor de specialisatie van de magistraat.

Tevens benadrukte het volgens de commissie het onafhankelijke en meer sociale

karakter van de jeugdrechtbank. Als laatste zei de commissie dat het voldoende

113 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 55. 114 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 188. 115 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 32. 116 Voorstel van wet tot verhoging van de strafrechtelijke meerderjarigeid van 16 naar 18 jaar, Parl.St. Kamer 1950-1951, nr. 161. 117 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 55. 118 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 31. 119 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 33.

Page 35: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

35

hulpdiensten zou garanderen die de jeugdrechtbank nodig had bij het uitvoeren van

haar taken.

In juni 1951 legde de commissie Struye haar besluiten neer en hiervan kan alleen

maar gezegd worden dat de voorstellen van de commissie alleen een

verduidelijking inhouden van de bestaande situatie en dat ze sommige aspecten

meer op punt proberen te stellen. Het negeren van de hervormingen met betrekking

tot de ouderlijke macht wordt fel betreurd120.

c) Commissie Nossent

De commissie Nossent was werkzaam van februari 1953 tot maart 1954 en bestond

uit een zeer beperkt aantal leden. De bedoeling was dat de commissie zich zou

ontfermen over de algemene hervorming van het eerste hoofdstuk van de wet van

1912, dat handelt over de ontzetting uit de ouderlijke macht. Uit het eindrapport

bleek echter dat de commissie zich voornamelijk heeft beziggehouden met de

hervorming van de maatregelen van opvoedende sociale bijstand teneinde

ontzettingen uit de ouderlijke macht te vermijden.

De commissie Nossent zag de educatieve hulp aan ouders als een tussenoplossing

tussen wel en niet juridisch ingrijpen121. Het voorstel van de commissie hield in dat

de afgevaardigde van de educatieve hulp de ouders zou ondersteunen bij het

uitvoeren van hun educatieve taken en verplichtingen tegenover hun kind, zodat

deze educatieve hulp zou evolueren naar een niet stigmatiserende maatregel van

hulp aan de ouders122. Het idee van de commissie was dat men de verplichte

ontzetting uit de ouderlijke macht zou afschaffen en vervangen door een altijd

facultatieve ontzetting uit de ouderlijke macht. Op deze manier zou de educatieve

bijstand aan ouders een soort probatie-achtige maatregel kunnen worden voor

ouders die in het verleden hun kind verwaarloosden123. De effectieve beslissing tot

ontzetting uit de ouderlijke macht zou gaan toebehoren aan de jeugdrechter, die

hiervoor bevoegdheid zou krijgen. 120 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 40. 121 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 33. 122 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 193. 123 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 34.

Page 36: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

36

De algemene voorstellen die de commissie deed kunnen samengevat worden als

volgt124:

• verwerping van de ontzetting uit de ouderlijke macht als strafmaatregel;

• de verhoogde en verbrede toepassing van de opvoedingsbijstand;

• de idee dat zelfs voor veroordeelde ouders die in het verleden hun kind

verwaarloosd hebben er een vorm van opvoedingsbijstand of hulp

diende te zijn.

De sterke aandacht die de commissie Nossent besteedde aan de opvoedingsbijstand

is te verklaren vanuit het perspectief dat men haastig op zoek was naar maatregelen

die de stijging in het aantal ontzettingen uit de ouderlijke macht konden

indijken125. Voor het eerst kwamen ook de problemen aan het licht die de

minderjarige zelf kon veroorzaken. Als de minderjarige het zijn ouders onmogelijk

maakte om hun opvoedkundige taken uit voeren door zijn slecht gedrag, moest het

mogelijk zijn om de ouders hulp aan te bieden die in hun voordeel is. Op deze

manier konden de ouders geholpen worden zonder de ernstige gevolgen van een

juridische tussenkomst te moeten dragen126.

Uiteindelijk is het eindrapport van de commissie Nossent nooit tot bespreking

gekomen in de Kamer omdat toen al bleek dat er nood was aan een volledige en

geen gedeeltelijke hervorming van de wet van 15 mei 1912.

d) Commissie Cornil

De commissie Cornil wordt opgericht bij ministerieel besluit van 28 juli 1954, dus

kort na de neerlegging van de rapporten van de commissie Nossent. Als voorzitter

van de commissie wordt secretaris-generaal van het ministerie van justitie, Paul

Cornil aangeduid.

124 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 35. 125 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 103, 18. 126 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 36.

Page 37: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

37

De taak van de commissie Cornil was het voorbereiden van een algemene

hervorming van de wet van 1912127, maar toch was het voornamelijk de bedoeling

van dieper in te gaan op het juridische statuut van de opvoeder128.

In tegenstelling tot de vorige 2 commissies was het hier de bedoeling een algemene

vernieuwing en herwerking van de wet van 1912 te bekomen. Men wou een

samenvoeging van de materie uit hoofdstuk 1, de ontzetting uit de ouderlijke

macht, en hoofdstuk 2, dat handelt over de strafrechtelijke vervolging van

kinderen. De jeugdrechter zou dan bevoegd zijn over beide materies, waar

daarvoor de rechterbank van eerste aanleg bevoegd was voor de ontzetting uit de

ouderlijke macht. De commissie Cornil volgt de visie van de commissie Nossent

wat betreft de verplichte ontzetting uit de ouderlijke macht. Ook bij de commissie

Cornil gaat de voorkeur uit naar het nemen van maatregelen van opvoedkundige

aard als tussenoplossing, in plaats van een juridisch optreden129.

De commissie Cornil ijvert net zoals de commissie Struye voor een provinciale

jeugdrechtbank met volgende voordelen130:

• de garantie dat de magistraten en het parket gespecialiseerd zullen zijn

in de materie van het jeugdrecht;

• een duidelijke en betere werkverdeling voor de magistraten en het

parket;

• een unificatie van de jurisprudentie;

• een centralisatie van de werkingsmiddelen;

• een volledige en duidelijke splitsing tussen de jeugdrechtbank en de

andere rechtbanken.

In het begin van haar werkzaamheden werkte de commissie voornamelijk aan de

contradictie binnen de jeugdbescherming. Aan de ene kant was er de wil om

preventief te kunnen ingrijpen, maar aan de andere kant de wil om een juridisch

127 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 56. 128 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 56. 129 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 37. 130 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 37.

Page 38: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

38

ingrijpen zo min mogelijk te laten voorkomen131. Het voorstel van de commissie

was om een exclusief sociale matregelen pakket uit te bouwen, dat ze dan wilden

kaderen in een pre-juridische preventieve fase132. Hiervoor diende men bestaande

instellingen te vernieuwen of gewoon nieuwe instellingen op te richten. De enige

moeilijkheid hier was dat de sociale maatregelen zouden vallen onder de

bevoegdheid van de jeugdrechtbank, maar dat ze radicaal moesten verschillen van

de maatregelen die de jeugdrechtbank kon opleggen133. Om deze sociale rol goed

uit te kunnen voeren moesten de jeugdrechtbanken kunnen rekenen op de steun en

medewerking van de verschillende sociale diensten. De commissie Cornil vond het

dan ook noodzakelijk om “conseils de protection de l’enfance” op te richten.

Deze Raad voor de Kinderbescherming zou functioneren onder de voorzitters van

de jeugdrechtbanken en de leden zouden mensen zijn uit alle velden, ondermeer

mensen van het parket, de sociale diensten, de patronage comités, het nationaal

werk voor het kinderwelzijn, de schoolinspectie... Deze leden zouden aangeduid

worden door de minister van justitie en gekozen worden uit twee verschillende

lijsten, de ene opgesteld door de jeugdrechter, de andere door de vrederechter134.

De taak van de Raad voor Kinderbescherming was om een onderzoek uit te voeren

naar de situatie van het kind dat hen werd toegewezen. Nadien zouden ze

oplossingen voorstellen in akkoord met alle betrokkenen135. Als dit niet lukte werd

de zaak terugverwezen naar de jeugdrechtbank. In tegenstelling tot de vorige

commissie die de provincie als territoriale basis wilden, koos men ervoor om de

raad van de kinderbescherming te laten opereren op het niveau van het gerechtelijk

arrondissement.

Het belang dat de commissie Cornil gehad heeft op de latere wet van 1965 is af te

leiden uit de volgende punten:

131 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 38. 132 G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, supra noot 54, 35. 133 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 38. 134 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 39. 135 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 39.

Page 39: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

39

• de oprichting van de Raad voor Kinderbescherming;

• de mogelijkheid tot autonome sociale maatregelen los van een juridisch

ingrijpen;

• het oprichten van een comité dat belast is met de uitvoering van deze

sociale maatregelen;

• meer aandacht voor de instemming van alle betrokkenen.

Deze commissie zou voor een definitieve ommekeer zorgen in het parlementaire

denken over de jeugdbescherming. Het klassieke systeem waarbij de bescherming

louter en alleen steunde op een juridische bescherming moet nu plaatsmaken voor

een gemengd systeem dat zowel een juridisch interliniërend luik als een preventief

extrajuridisch luik bevat136. Het uiteindelijke rapport, ingediend in februari 1956,

zou leiden tot het wetsontwerp Lilar ter vervanging van de wet van 1912.

C) Verschillende wetsontwerpen

a) Wetsontwerp Lilar

Het wetsontwerp Lilar, ingediend op 19 maart 1958137, stond sterk onder invloed

van het enkele jaren voordien opgerichte centre d’étude de la délinquance juvénile

of het CEDJ, dat liet blijken dat er dringend nood was aan een nieuwe wetgeving

omtrent het jeugdbeschermingsrecht. In het memorie van toelichting van het

wetsontwerp wordt expliciet verwezen naar de werkzaamheden van voorgaande

commissies en er wordt ook duidelijk vermeld dat het wetsvoorstel voortvloeit uit

de verschillende conclusies van de verschillende commissies138.

Artikel 1 van het wetsontwerp Lilar gaat over de oprichting van de kantonale

comités voor de bescherming van de minderjarigen139. Het doel hiervan was de

136 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 193. 137 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1. 138 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1. 139 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1, 5.

Page 40: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

40

vroegere pretoriaanse acties in verband met de opvoedingsbijstand door het Parket

en de officieuze berispingen en raadgevingen door de kinderrechter wettelijk toe te

passen door het voeren van een preventieve sociale actie140. De comités konden

ingrijpen als de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid van minderjarigen in het

gedrag kwamen door zijn omgeving of door zijn eigen handelingen. Een kantonaal

comité bestond uit maximaal 10 leden en werd voorgezeten door de jeugdrechter.

De andere leden werden gekozen uit vertegenwoordigers van diensten en

organisaties die zich bezighielden met de bescherming van minderjarigen. Het is

de taak van de comités om de minderjarigen en hun ouders bij te staan in de

opvoeding zolang zij hiervoor zelf de toelating geven141. Hoewel het de bedoeling

was om de kantonale comités los van de gerechtelijke jeugdbescherming te plaatse,

werden er binnen artikel 1 toch nog bepaalde vormen van samenwerking

opgericht142.

Een uitbreiding van de preventieve extrajuridische fase was niet voor iedereen

evident, sommigen hadden liever gezien dat het arsenaal aan juridische

maatregelen was uitgebreid143. Toch is er wel voorzien in een beperking wat

betreft de mogelijkheden waarbinnen de opvoedkundige bijstand mogelijk is144:

• de toestemming van de ouders en indien het kind ouder is dan 16 jaar,

de toestemming van het kind;

• opvoedkundige bijstand kan enkel mogelijk zijn als een zaak minder

ernstig is dan deze die men voor de jeugdrechter dient te brengen.

Naast de oprichting van kantonale comités zijn er nog enkele vernieuwingen in het

wetsontwerp Lilar, waarvan de meest opvallende de oprichting is van en

provinciale Kinderrechtbank en een sociale dienst voor minderjarigen145. De

inspiratie achter deze Kinderrechtbank is duidelijk Frans. In Frankrijk had men in

140 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 40. 141 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1, 6. 142 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 18 (hierna verkort als : J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht ). 143 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 197. 144 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 46. 145 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 41.

Page 41: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

41

1951 de “Tribunal départemental pour les mineurs” opgericht146. De

Kinderrechtbank is binnen de provinciale grenzen bevoegd voor minderjarigen in

de volgende 4 situaties147:

• als de gezondheid, zedelijkheid of de veiligheid van de minderjarige in

het gedrang komen;

• in situaties van bedelarij, dakloosheid, prostitutie of ontucht;

• bij het plegen van wangedrag of onbuigzaamheid;

• wanneer ze een als een misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

De maatregelen die de Kinderrechtbank neemt ten overstaan van de minderjarigen

zijn altijd maatregelen van bewaking, behoeding of opvoeding. Het doel van deze

beschermingsmaatregelen is om bij een situatie van “kind in gevaar”

opvoedingsbijstand te kunnen verlenen aan de ouders. Het is wel belangrijk dat als de

minderjarige de volle leeftijd van 16 jaar bereikt had en voor de rechtbank moest

verschijnen omwille van een als een misdrijf omschreven feit, de rechtbank dan de

mogelijkheid had om de zaak uit handen te geven via een met reden omklede

beslissing.

Er zijn 11 mogelijke beschermingsmaatregelen148:

• de berisping;

• de plaatsing onder het toezicht van een afgevaardigde voor de

bescherming van minderjarigen;

• het toevertrouwen aan een persoon die ze aan het gezinsleven zal laten

deelnemen;

• de verplichting in de leer te gaan bij of te gaan werken voor een private

persoon;

• de verplichting in de leer te gaan of te werken voor een openbare of

private instelling;

• de minderjarige onderbrengen in een inrichting voor onderwijs of

vakonderricht met een internaat;

• het plaatsen in een tehuis voor studenten of arbeiders; 146 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 197. 147 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1. 148 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1, 11-13.

Page 42: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

42

• de plaatsing in een tehuis met beperkte vrijheid;

• de plaatsing in een verzorgingsinrichting of een inrichting voor

bijzonder onderwijs;

• de plaatsing in een openbare of private opvoedingsinstelling;

• het toevertrouwen van de minderjarige aan een rijksinstelling.

De wet van 1912 kende slechts 3 beschermingsmaatregelen: de berisping, de

plaatsing buiten het gezinsmilieu en de terbeschikkingstelling van de Regering. De

rechter werd hier ook verplicht te kiezen tussen de laatste twee maatregelen, indien

de ouders van de minderjarige een verzoek tot afstraffing hadden ingediend of

wanneer de minderjarige zich gewoonlijk overleverde aan bedelarij en/of

landloperij149.

Artikel 36 van het wetsontwerp Lilar bepaalt de regeling omtrent de ontzetting uit

de ouderlijke macht. Nieuw is dat de ontzetting steeds facultatief is op vraag van

het parket en dat er een onderscheid is tussen gehele en gedeeltelijke ontzetting150.

De uitspraak van deze maatregel blijft echter wel bevoegdheid van de gewone

rechtbank van eerste aanleg151.

De Raad van State gaf op 10 juli 1957 advies over dit wetsontwerp en somde

hierin de belangrijkste verschilpunten met de wet van 1912 op:

• de oprichting van een nieuw gerecht en nieuwe diensten;

• de preventieve en maatschappelijke acties ten overstaan van gezinnen;

• de verhoging van de strafrechtelijke meerderjarigheid tot 18 jaar;

• het afschaffen van de verplichting tot ontzetting uit de ouderlijke

macht;

• het volgen van de strafrechter in de vordering tot ontzetting uit de

ouderlijke macht;

• het van toepassing zijn van de wet op zowel ongelukkige als op

schuldige kinderen;

• het uitbreiden van de bevoegdheid van de jeugdrechtbank. 149 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1, 13. 150 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 136, 19. 151 Ontwerp van wet van 19 maart 1958 op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-1958, nr. 885-1, 32.

Page 43: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

43

Toch kreeg het wetsontwerp Lilar niet het verhoopte gehoor en dit resulteerde in

een nieuw wetsontwerp, nl. het wetsontwerp Terwagne.

b) Wetsvoorstel Terwagne

Het wetsontwerp Terwagne, ingediend op 22 juni 1960152, kende een groot aantal

gelijkenissen met het wetsontwerp Lilar. Toch zijn er wel enkele verschillen op te

merken zoals bijvoorbeeld : de oprichting van de provinciale dienst voor sociale

bescherming van de jeugd. Deze dienst zou functioneren onder het toezicht en het

gezag van de minister van justitie153 en zou haar taken optimaal kunnen uitvoeren

door samen te werken met andere betrokken diensten. Ook zou deze dienst in staat

zijn om rechterlijke maatregelen uit te voeren en de oprichting van kantonale

diensten te bevorderen154.

Een groot aantal hervormingen in het wetsvoorstel Terwagne werd overgenomen

uit het wetsontwerp Lilar. Onder andere de bevoegdheid van de jeugdrechtbank om

uitspraak te doen over de vordering van het openbaar ministerie tot ontzetting uit

de ouderlijke macht155. Een andere overeenkomst met het wetsontwerp Lilar is

artikel 41 uit het wetsvoorstel Terwagne dat zegt dat wanneer de gezondheid,

veiligheid, zedelijkheid of opvoeding van de minderjarige in het gedrang zijn, de

jeugdrechtbank maatregelen van opvoedkundige aard kan opleggen als deze

gevorderd zijn door het parket156.

Toch waren er ook enkele zaken die verschillend waren. Het wetsvoorstel

Terwagne koos ervoor om de jeugdrechtbank niet te situeren op het provinciale

niveau. Men wou een soort van nabijheid creëren en tussen de jeugdrechter en de

betrokken gezinnen. De beste manier om dit te doen was om de jeugdrechtbank te

behouden als een gespecialiseerde afdeling van de rechtbank van eerste aanleg. 152 Voorstel tot wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1. 153 Voorstel tot wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1. 154 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 136, 20. 155 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 136, 20. 156 Voorstel tot wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1.

Page 44: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

44

Opmerkelijk is dat jongeren tussen de 16 en de 18 jaar, die een als een misdrijf

omschreven feit hadden gepleegd, de mogelijkheid hadden om voor een aparte

kamer te verschijnen, de zogenaamde “tribunal des adolescents”157. In dit

wetsvoorstel wordt er wel een duidelijke onderverdeling gemaakt tussen de

verschillende rechtssprekende organen158:

• de rechter voor de minderjarigen, zetelend in kabinet, voor sociale

instructie van de zaken en de voorlopige maatregelen;

• een burgerrechtelijke kamer samengesteld uit de rechter voor

minderjarigen en 2 assessoren met een raadgevende stem;

• een adolescentenrechtbank eveneens samengesteld uit de rechter voor

minderjarigen en 2 assessoren.

Er gaat heel wat belangstelling uit naar het wetsvoorstel Terwagne, maar het wordt

nooit besproken, daar Justitieminister P. Vermeylen onmiddellijk liet weten dat hij

een nieuw wetsontwerp zou indienen.

c) Wetsontwerp Vermeylen

Het wetsontwerp Vermeylen, ingediend op 13 september 1963159, steunt enorm op

de voorgaande wetsontwerpen en –voorstellen. Het tracht nu tot een synthese te

komen zodat eindelijk een nieuwe wet op de jeugdbescherming kan gestemd

worden. Hierna volgt een korte samenvatting van wat het ontwerp Vermeylen

omvat.

1) Preventieve sociale actie

Als eerste punt zegt het wetsontwerp Vermeylen dat er een preventieve sociale

actie moet zijn, net zoals in de voorgaande wetsontwerpen, waarbij er bijstand

wordt verleend aan gezinnen die hierom vragen of dit aanvaarden. In het ontwerp

Vermeylen wordt nadrukkelijk vermeld dat het ook mogelijk moet zijn om deze 157 Voorstel tot wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1. 158 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 41. 159 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1.

Page 45: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

45

bijstand op te leggen als dit onontbeerlijk blijkt om de minderjarige te

beschermen160. Als dwangmaatregelen nodig zijn, moet de rechtelijke macht

ingrijpen door maatregelen te nemen die de handelingsvrijheid van het gezin

beperken. De gezinnen die wel om hulp vragen omdat ze niet in staat zijn om

zonder hulp van buitenaf hun problemen op te lossen, krijgen een ruime reeks van

diensten met bevoegd en gespecialiseerd personeel ter beschikking. De diensten

werken samen en hun tussenkomsten zijn op elkaar afgestemd aan de hand van een

behandelingsplan161.

2) Jeugdbeschermingscomités

Het wetsontwerp Vermeylen haalt ook de jeugdbeschermingcomités uit het

wetsontwerp Lilar weer boven. Ze zijn niet langer gesitueerd op het niveau van het

kanton, maar op het niveau van het arrondissement zodat ze doelmatig kunnen

optreden en niet te ver van de gezinnen af zouden staan162. De

jeugdbeschermingcomités moeten kunnen steunen op een onderbouw van

instellingen, daarom zegt het ontwerp dat de minister van justitie gespecialiseerde

instellingen moet oprichten waar dit nodig blijkt te zijn. De voornaamste taak van

de jeugdbeschermingcomités is de coördinatie van alle taken, zodat het niet

voorkomt dat een tussenkomst uitblijft of dat er uiteenlopende initiatieven worden

genomen163.

3) Bevoegdheid jeugdrechtbank in sommige burgerlijke

zaken

Het wetsontwerp Vermeylen tracht de gerechtelijke bescherming van de

minderjarige te centraliseren bij een gespecialiseerd orgaan : de jeugdrechtbank.

Het ontwerp Vermeylen breekt met het onderscheid dat in de wet van 1912 160 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 3. 161 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 4. 162 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 4. 163 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 5.

Page 46: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

46

gemaakt werd tussen Hoofdstuk I en II en verleent aan eenzelfde gerecht de

bevoegdheid om uitspraak te doen in een reeks burgerlijke zaken die de wezenlijke

rechten van het kind raken en zijn status kunnen wijzigen zoals164:

• de vorderingen waarin er tegenstrijdigheid is tussen het belang van de

lichamelijke of zedelijke gezondheid van het kind en de uitoefening van

de ouderlijke macht:

– de voogdij over de kinderbijslag

– de opvoedende bijstand

– de ontzetting van de ouderlijke macht;

• de vorderingen waarin de ouders tegenover elkaar staan terwijl zulks

grote gevolgen kan hebben voor het kind:

– het bewaringsrecht over de kinderen in geval van

echtscheiding of scheiding van tafel en bed

– geschillen betreffende de uitoefening van de ouderlijke macht;

• het toezicht op bepaalde beslissingen betreffende de status van

minderjarigen

– aanneming

– de ontvoogding

De jeugdrechtbank is dus niet langer meer beperkt tot zaken met een

strafrechtelijke inslag. Door deze bevoegdheidsuitbreiding was het noodzakelijk

dat de gerechten zo dicht mogelijk bij de rechtsonderhorigen bleven zodat ze

voeling met hen hadden. Om die reden werd er niet afgeweken van het beginsel uit

de wet van 1912 die een jeugdrechtbank plaatste in elk arrondissement165. De taak

die het parket had ten opzichte van de kinderen van ontzette ouders, wordt door de

jeugdrechtbank overgenomen.

164 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 6. 165 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 6.

Page 47: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

47

4) Verzachting van de maatregels ten aanzien van de

ouders

Het wetsontwerp Vermeylen stelt ook dat de opvoedende bijstand in vele gevallen

een loos dreigement zou zijn, moest het niet gepaard gaan met waarborgen met

betrekking tot het goed gebruik van de sociale uitkeringen ten behoeve van het

gezin166. Door het invoeren van een voogdij over de kinderbijslag gaat het ontwerp

verder op de weg die werd ingeslagen door de wet van 20 juli 1961 houdende

wijziging van artikel 70 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag

voor loontrekkenden167.

Het is wenselijk dat door dergelijke maatregelen de ontzetting uit de ouderlijke

macht zo vaak mogelijk zal vermeden kunnen worden. Toch moet deze sanctie

behouden blijven als maatregel tegen bijzonder onwaardige ouders. Zelfs na de

ontzetting uit de ouderlijke macht moet alles in het werk gesteld worden om het

contact tussen ouders en kinderen te behouden of herstellen als dit wenselijk is. In

dit wetsontwerp is de ontzetting uit de ouderlijke macht een facultatieve regel die

kan opgelegd worden door de jeugdrechtbank, de verplichte ontzetting is voorgoed

verleden tijd.

De jeugdrechtbank staat ook in voor de taak om het kind toe te vertrouwen aan een

private persoon of jeugdbeschermingscomité als de familie van de minderjarige de

verplichting om voor de minderjarige te zorgen niet op zich wil nemen.

5) Verzachting van de maatregels ten aanzien van de

minderjarigen

De maatregelen die de jeugdrechtbank mag nemen zijn in het ontwerp Vermeylen

zeer ruim opgevat.

De jeugdrechtbank kan ten allen tijde haar vroegere beslissingen herzien en

wijzigen, de driejaarlijkse herziening uit de wet van 1912 wordt wel afgeschaft,

166 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 7. 167 Wet van 20 juli 1961 houdende wijziging van artikel 70 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loontrekkende.

Page 48: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

48

daar deze veel moeilijkheden heeft veroorzaakt. In de plaats daarvan wordt een

gelijkwaardige waarborg voorzien door de herziening mogelijk te maken wanneer

het openbaar ministerie erom verzoekt, of een herziening op te leggen wanneer de

betrokkene er na 2 jaar om verzoekt168. Het lijkt erop dat het gemakkelijk zou zijn

om de bevoegdheid van de jeugdrechtbank af te bakenen door simpelweg een

leeftijdsgrens van 18 jaar in te stellen, maar dit is te arbitrair. Daarom voorziet men

de mogelijkheid dat de jeugdrechtbank jongeren tussen 16 en 18 jaar, die een als

een misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, uit handen kan geven en naar de

gewone rechtbank kan verwijzen.

In sommige gevallen moest naast de persoonlijkheid van de minderjarige, ook de

zwaarte van de feiten in aanmerking genomen worden. Als de minderjarige een als

een misdaad omschreven feit heeft begaan kan bezwaarlijk worden gesteld dat hij

opnieuw zal aangepast zijn aan de maatschappij op de leeftijd van 21 jaar. Daarom

wordt een maatregel gemaakt waarbij het gerecht de zaak dan opnieuw kan

onderzoeken en de genomen maatregel eventueel verlengen tot de leeftijd van 25

jaar bereikt is. Deze gevallen zijn weliswaar zeer zeldzaam, maar er moet toch op

geanticipeerd worden.

Op deze manier behoudt de jeugdrechtbank het strikt opvoedende karakter dat het

moet vertonen en waarop nog meer nadruk gelegd is door de uitbreiding van haar

bevoegdheid tot burgerlijke zaken169.

6) Oprichting van gespecialiseerde en gekwalificeerde

instellingen

De doelmatigheid van de sociale en gerechtelijke actie die door dit ontwerp

worden ingevoerd hangen hoofdzakelijk af van de waarde van de instellingen die

ter beschikking zullen worden gesteld van de jeugdbeschermingcomités en de

jeugdrechtbanken. De instellingen moeten zeer verscheiden zijn en opsporings- en

diagnosecentra of behandelingscentra met open kuur, beperkt internaat of internaat

168 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 8. 169 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 9.

Page 49: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

49

omvatten en zowel sociale diensten als heropvoedingsgestichten zijn170. Deze

instellingen moeten voldoende uitgerust zijn en geschoold personeel hebben.

Het is duidelijk dat de sociale uitrusting enorme leemten vertoonde en het

wetsontwerp Vermeylen probeerde deze leemte op te vullen. De autoriteiten

hebben de plicht aan dit programma mee te werken door initiatieven aan te

moedigen of er zelf te nemen171.

Om aan de behoeften van de praktijk te voldoen was het wenselijk dat de sociale

dienst, naast de maatschappelijke assistenten die er het gebinte van uitmaken,

andere beoefenaars van de sociale actie zouden omvatten , zoals opvoeders en

gezinshelpsters172.

7) Amendementen

Nadat Justitieminister P. Vermeylen zijn wetsontwerp had ingediend op 13

september 1963, kregen de leden van het parlement en de regering de kans om het

wetsontwerp te amenderen173. Op 29 januari 1964 diende Hermans een aantal

amendementen in, waaruit de volgende 2 dingen als belangrijkste eisen naar boven

kwamen174:

• een duidelijkere omschrijving van welk soort gezinnen onderhevig is

aan de sociale bescherming. Hier wou Hermans garanderen dat het

effectief om probleemgezinnen ging;

• de oprichting van 2 afdelingen binnen de sociale dienst om zo te

vermijden dat tijdens de prejuridische fase de sociale dienst in een

vertrouwensband probeert samen te werken met gezinnen, terwijl

diezelfde dienst later en verlengstuk zal zijn van het juridische systeem.

Op 11 februari 1964 diende Moyersoen een amendement in met daarin het voorstel

om het aantal jeugdbeschermingcomités te verhogen en afhankelijk te maken van 170 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 9. 171 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 10. 172 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 11. 173 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 217. 174 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 218.

Page 50: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

50

bevolkingsaantal op bepaalde plaatsen. OP 16 juni 1964 dient de regering zelf een

amendement in bij haar eigen tekst, die alle waardevolle voorstellen uit de

amendementen van de parlementairen bundelt175.

De behandeling van het wetsontwerp gaat van start op 24 oktober 1964 in de

Kamer met de behandeling van het rapport opgesteld door Mevr. DeRiemaecker en

Meneer Terwagne in naam van de commissie justitie. Het rapport begint met

enkele bedenkingen over de wet van 1912 en de geest van die wet en bevat tevens

enkele verduidelijkingen gemaakt door minister van justitie Vermeylen. Hij zegt

dat het wetsontwerp ontstaan is uit een parlementair en een regeringsinitiatief, daar

het wetsontwerp in grote lijnen overeenkomt met het wetsvoorstel Terwagne. Hij

bemerkt dat het essentiële van de wet is dat men een systeem met sociale en

juridische bescherming zal installeren en dat de wet niet louter een aangepaste of

verbeterde versie is van de wet van 1912, maar dat deze nieuwe wet een volledig

antwoord biedt op de problemen in verband met de verwaarloosde jeugd, het

ongelukkige kind en de jeugddelinquentie.

De heer Terwagne vermeldt in zijn rapport dat er weinig middelen zullen zijn voor

de effectieve uitvoering van de wet, omdat de wet veronderstelt dat er een nieuw

kader van instellingen zal worden opgericht. De wet veronderstelt dus een groot

aantal nieuwe uitgaven terwijl er geen toename in budget is voorzien.

De belangrijkste vragen van de volksvertegenwoordigers hadden allemaal

betrekking op het probleem dat alle medische, sociale en psychologische

instellingen die ons land tot dan toe kende, een sterk verzuild karakter hadden. De

vraag van de volksvertegenwoordigers was dan ook of we de jeugdbescherming

moesten plaatsen binnen deze verzuilde structuren of dat men een nieuw en

onafhankelijk kader diende op te richten. De uiteindelijke stemming in de Kamer

eindigde op 19 november 1964 met 151 ja stemmen en 5 onthoudingen176.

De bespreking van het wetsontwerp in de Senaat begint op 25 februari 1965 met de

behandeling van een rapport, opgesteld door senator Hambye, in naam van de 175 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 219. 176 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 223.

Page 51: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

51

commissie justitie. Het rapport begint met de opsomming van de verschillende

redenen tot hervorming van de wet van 1912 voornamelijk in het kader van de

jeugddelinquentie. De nadruk in het rapport wordt gelegd op de preventie.

Het echte debat begon op 10 maart 1965 en het is weer senator Hambye die drie

belangrijke punten naar voren schuift177, nl.:

• de nood aan een forse toename van instellingen en organisaties om de

uitvoering van de wet goed te laten verlopen;

• de wens dat in relatie tot de rechtbank van eerste aanleg de hoge

discreperende bevoegdheid van de jeugdrechter enkel zal aangewend

worden wanneer deze essentieel is in het belang van het kind;

• de nood aan de behandeling van de verhoogde macht en bevoegdheid

van het ministerie van justitie.

Op 25 maart 1965 keert het wetsontwerp terug naar de Kamer, waar blijkt dat de

meeste commentaren van de Senaat slecht betrekking hebben op de juridisch

technische aspecten van de wet. De wet werd bijna met unanimiteit gestemd en zou

in werking treden vanaf 1 september 1966178. Het zou de eerste maal zijn dat een

jeugdrechtbank op het Europese vasteland de mogelijkheid had om maatregelen te

nemen die niet het karakter van straf hadden179.

8) Buitenlandse initiatieven

Overal in Europa ging men na de 2de wereldoorlog de verklaring van de rechtaan

van het kind uit 1923 omzetten in wetgevende initiatieven. Voorbeelden hiervan

zijn:

• de Engelse “Children Act” van 1948

• de Franse ordonnantie van december 1958 in verband met de

jeugdbescherming

177 F. TULKENS EN T. MOREAU, Droit de la jeunesse, supra noot 102, 221-223. 178 C. SOMERHAUSEN, Les comités de protection de la jeunesse, supra noot 106, 56. 179 CONSTANT, J., ‘La protection sociale et judiciaire de la loi de la protection de la jeunesse’, J.T., 1965, 535.

Page 52: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

52

• de Nederlandse kinderwetten van 1947

De ontwikkeling van wetgeving omtrent kinderen is dus zeker geen evolutie die

zich louter tot België beperkt. Deze evolutie stond sterk onder invloed van de

verklaring van de rechten van het kind180 die op 20 november 1959 werd

aangenomen door de algemene vergadering van de VN. Uit deze verklaring kwam

de idee van het kind als rechtssubject met een specifiek juridisch statuut dat ook

terug te vinden is in de nieuwe wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965181182.

D) Bespreking van de wet betreffende de jeugdbescherming van 8 april 1965

De wet van 1912 was gebaseerd op het bestrijden van de potentiële

jeugddelinquentie en op die manier vormde ze voor de Staat een instrument van

criminele politiek. Ze bewaakte de matschappelijke orde.

De wet van 8 april 1965183 wou zich in tegenstelling tot de wet van 1912 meer

opwerpen als de verdediger van de rechten van het kind. Ze wou de belangen van

de minderjarige als individu en als lid van het gezin en de natie behartigen. Ze nam

al deze beschermingsmaatregelen om de normale ontwikkeling van de

minderjarige te garanderen, enerzijds door en met medewerking van de ouders,

anderzijds door aan die ouders een bijstand of controle op te leggen indien nodig of

door hen te vervangen en zelf directe maatregelen te nemen als het kind in gevaar

verkeerde of door ze te ontzetten uit hun ouderlijke macht en het toezicht toe te

vertrouwen aan anderen184. Het probleem van de jeugddelinquentie vormde maar

één aspect van de wet op de jeugdbescherming.

Zowel qua inhoud als vorm bevat deze wet 2 essentiële delen, met name de sociale

en de gerechtelijke jeugdbescherming, die respectievelijk vastliggen in Titel I en II

180 Verklaring van de rechten van het kind van 20 november 1959 door de algemene vergadering van de Verenigde Naties. 181 Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 182 VAN HEULE, F., ‘De nieuwe wet op de jeugdbescherming’, Rechtskundig weekblad, 1967, 1635. 183 Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 184 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 42.

Page 53: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

53

van de wet. De algemene bepalingen, strafbepalingen , opheffings-, wijziging- en

overgangsbepalingen maken het voorwerp uit van Titel III, IV en V.

a) De sociale bescherming

De sociale bescherming wordt geregeld door de artikelen 1 tot en met 6 van de

wet. Het is de belangrijkste nieuwigheid van de wet van 1965. Ze voorziet in een

buitengerechtelijke bescherming, en omvat alle maatregelen die door de

gemeenschap kunnen worden genomen, teneinde de jongeren die in gevaar

verkeren te beschermen185. Terugblikkend zien we dat de opeenvolgende

commissie Struye, Nossent en Cornil, geen melding maken van een sociale

bescherming, we vinden ze echter wel terug in het wetsontwerp Lilar en het

voorstel Terwagne. Deze hebben geprobeerd de pretoriaanse praktijken die waren

ontstaan te officialiseren.

De bedoeling en inhoud van de sociale bescherming vinden we terug in artikel 2

van de wet van 1965186. De bescherming situeert zich op 3 vlakken187:

• een individuele preventieve sociale actie ten aanzien van de in gevaar

verkerende minderjarigen (tot 21 jaar);

• een algemene preventieve actie door op plaatselijk of gewestelijk vlak

alle initiatieven ter bescherming van de jeugd te bevorderen, te

oriënteren en te coördineren;

• een medewerking met de bevoegde rechterlijke overheden wanneer

daarom gevraagd wordt in die gevallen zoals voorzien in de wet, of een

signaleren waneer de gevaarstoestand van die aard is dat enkel de

rechterlijke overheden bevoegd zijn.

Artikel 2 leert verder dat de sociale bescherming enkel geldt :

• voor minderjarigen wiens gezondheid, veiligheid of zedelijkheid gevaar

loopt;

• en als hulp gevraagd of aanvaard wordt door de ouders.

185 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 44. 186 Art. 2 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 187 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 44.

Page 54: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

54

De begrippen gezondheid, veiligheid en zedelijkheid verdienen een verder uitleg

daar ze zeer belangrijk zijn in de gehele wet van 1965. Men treft ze niet alleen aan

in de sociale bescherming, maar ook in de gerechtelijke onder de noemer

‘gevaarsnotie’188.

• onder bedreiging van de “gezondheid” wordt meestal verstaan een

gebrek aan voeding, kleding, hygiëne, het slachtoffer zijn van

mishandeling enz.. Tevens begrijpt men hieronder zowel de

lichamelijke als de geestelijke gezondheid;

• De “veiligheid” loopt gevaar wanneer er een gebrek aan toezicht is, en

de minderjarige aldus het slachtoffer van een ongeval kan worden.

Tevens wordt gebrekkige verstandhouding in het gezin meermaals

aanzien als een gevaarssituatie;

• Onder bedreiging van de “zedelijkheid” begrijpt men doorgaans de

gedragingen van de ouders, die de minderjarige tot wangedrag kunnen

brengen. Het betreft meestal zware gebreken in de opvoeding en de

opleiding.

Waar de gevaarsnotitie de sleutel vormt tot de ganse wet van 1965, door de

verbinding die ze maakt tussen sociale en gerechtelijke bescherming en hierbinnen

tussen maatregelen ten aanzien van de ouders en maatregelen ten aanzien van de

minderjarigen, is de houding van de ouders het criterium dat de sociale en

gerechtelijke bescherming zal onderscheiden189. Er kan worden opgetreden als de

ouders:

• niet zelf de gepaste middelen ter hand namen om redenen van

onbekwaamheid, onwetendheid of nalatigheid;

• geen voldoende of onaangepaste hulp hebben gevonden bij de

instellingen die zich met algemene preventie bezighouden

1) De preventieve sociale actie

Deze actie geldt ten aanzien van minderjarigen die in gevaar verkeren en mag

slechts ingezet worden nadat aan de hierbovenvermelde criteria van 188 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 45. 189 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 48.

Page 55: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

55

gevaarstoestand en gedrag van de ouders wordt voldaan. Een gevaarssituatie kan

aanhangig gemaakt worden door om het even welke persoon en in het bijzonder

door de minderjarige zelf, zijn ouders, de personen die hem onder hun bewaring

hebben, de schooldirectie en de gerechtelijke autoriteiten, deze laatste wanneer ze

van mening zijn dat er geen behoefte is aan gerechtelijke bescherming190.

Na het inwinnen van de noodzakelijke gegevens door de sociale dienst, eventueel

aangevuld met bijkomende onderzoekingen en technisch advies en rekening

houdend met het al dan niet beantwoorden aan de basiscriteria, onderzoekt het

Jeugdbeschermingscomité of het bevoegd is en stelt het een actieplan op191.

Voor het instellen van de preventieve sociale actie vereist dat de ouders zelf de

hulp vragen of aanvaarden, hun instemming is dus nodig en deze moet

gehandhaafd blijven gedurende de ganse duur van de actie. De maatregelen die

kunne genomen worden staan dus begrijpelijkerwijze niet in de wet aangezien de

instemming van de ouders vereist is. Het jeugdbeschermingscomité kan dus enkel

maatregelen voorstellen en deze mogelijk maken door coördinerende en financiële

tussenkomst192.

Als uiterst belangrijk principe geldt wel dat de maatregel zijn uitwerking moet

krijgen binnen het gezin en dat de plaatsing buiten het gezinsmilieu vermeden

moet worden193.

2) De algemene preventie

De sociale bescherming heeft niet alleen als taak om voor een bepaalde

minderjarige of bepaald gezin te zorgen, maar ze heeft tevens een algemene

opdracht in verband met de jeugdbescherming194. De algemene opdracht is

tweeledig. Enerzijds dienen de bevoegde overheden ingelicht te worden omtrent al

190 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 48. 191 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 48-49. 192 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 49. 193 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 49. 194 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 49.

Page 56: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

56

de feiten die op de lichamelijke gezondheid of de zedelijkheid van de jeugd

nadelig kunnen inwerken. Anderzijds dient het jeugdbeschermingscomité in

plaatselijk of gewestelijk verband alle initiatieven voor een betere bescherming van

de jeugd te bevorderen, oriënteren en coördineren.

3) Medewerking van de gerechtelijke bescherming

Naast de individuele en algemene preventie vermeldt de wet eveneens dat het

jeugdbeschermingscomité zijn medewerking dient te verlenen aan de bevoegde

overheden zoals dat verder in de wet wordt bepaald. Het jeugdbeschermingscomité

kan gevat worden voor195:

• tijdens de rechtspleging kan de procureur des konings of de

jeugdrechtbank de inlichtingen vragen die het

jeugdbeschermingscomité over de minderjarige en zijn milieu

verzameld heeft;

• bij het nemen van een voorlopige bewaringsmaatregel kan de

minderjarige onder toezicht van het jeugdbeschermingscomité geplaatst

worden;

• de jeugdrechtbank kan het jeugdbeschermingscomité belasten met de

voogdij op de sociale uitkeringen, de opvoedingsbijstand, het toezicht

op de minderjarige en het aanwijzen van een provoogd in het geval van

de ontzetting uit de ouderlijke macht;

• in het raam van maatregelen genomen ten aanzien van de minderjarige

kan het jeugdbeschermingscomité gevraagd worden voor het uitoefenen

van toezicht in open milieu, op geplaatste minderjarigen, op

minderjarigen die geplaatst geweest zijn en dit tot aan hun

meerderjarigheid;

• het jeugdbeschermingscomité kan ook belast worden met het toezicht

op minderjarigen die ter beschikking van de regering zijn gesteld.

Uit het overzicht blijkt dat de wetgever een zeer uitgebreide medewerking aan de

gerechtelijke bescherming heeft voorzien.

195 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 50.

Page 57: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

57

4) Jeugdbeschermingscomités

Krachtens artikel 1 van de wet van 8 april 1965196 wordt in elk gerechtelijk

arrondissement een jeugdbeschermingscomité opgericht en , indien bepaalde

voorwaarden vervuld zijn, kan de Koning er meerdere per arrondissement

oprichten. Volgens artikel 3 van de wet van 1965197 bestaat elk comité uit 12 tot

24 leden, benoemd door de minister van justitie voor een termijn van 5 jaar, die

hernieuwbaar is. Zij vertegenwoordigen diensten, instellingen, of organisaties die

zich actief let de jeugd, jeugdbescherming en het gezin bezighouden en er wordt

van hen verwacht dat ze een zekere deskundigheid bezitten omtrent de gegeven

problematiek. De leden van een comité werken niet individueel, maar als een

college en de minister van justitie heeft een duidelijke, rechtstreekse en grote

administratieve controle op de comités198. Al de actiemiddelen van de comités

moeten hen door de minister van justitie ter beschikking worden gesteld, daar ze

geen eigen rechtspersoonlijkheid en dus geen eigen patrimonium hebben.

Artikel 64 van de wet van 1965199 richt per gerechtelijk arrondissement één sociale

dienst voor jeugdbescherming op. Deze sociale dienst bestaat uit twee afdelingen:

één waarvan de afgevaardigden ter beschikking staan van het

jeugdbeschermingscomité en één afdeling waarvan de afgevaardigden ter

beschikking staan van de gerechtelijke overheden. De afdeling van de sociale

dienst is zowat het voornaamste orgaan of werkmiddel van het

jeugdbeschermingscomité.

5) De Nationale Raad voor de Jeugdbescherming

In het oorspronkelijk wetsontwerp werd dit niet voorzien, het werd per

amendement ingevoerd200. Krachtens artikel 4 van de wet van 1965201 wordt de

196 Art. 1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 197 Art. 3 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 198 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 52. 199 Art. 64 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 200 Amendement ingediend door de heer Hermans, nr. 2 artikel 3bis, 29januari 1964, 637.

Page 58: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

58

Nationale Raad voor de Jeugdbescherming opgericht. Hij bestaat uit 21 à 24 leden

die door de minister van justitie voor een hernieuwbare termijn worden benoemd.

De Raad heeft tot taak adviezen, voorstellen en suggesties te doen.

b) De gerechtelijke bescherming

De gerechtelijke bescherming in de wet van 1965 baseert zich op 2 fundamentele

opties:

- Enerzijds waken over de essentiële rechten van het kind als persoon en als

volwaardig lid van het gezin en zijn natie. Het kind dient dan beschouwd te

worden als rechtssubject, waarvan de hoedanigheid hem een justitiële

bescherming toekent en hem de voldoening van zijn essentiële behoeften

waarborgt202. Hiertoe verleent de wetgever aan de Jeugdrechtbank en de andere

autoriteiten belangrijke bevoegdheden. Dit is terug te vinden in de wet onder

Titel II, Hoofdstuk II : de burgerrechtelijke bepalingen;

- Anderzijds is het recht en de plicht om tot dwangmaatregelen over te gaan

wanneer de sociale bescherming, omwille van de gevaarstoestand en/of het

gedrag van de ouders, ontoereikend is, of wanneer bepaalde inbreuken

gepleegd zijn. Dit is terug te vinden in de wet onder Titel II, Hoofdstuk III,

Afdelingen 1 en 2: de beschermingsmaatregelen.

1) De burgerrechtelijke bepalingen

Dit deel in de jeugdbescherming was nieuw in het juridisch systeem in België.

Door het verder toevoegen van privaatrechtelijke materie aan deze, in origine

publiek of strafrechtelijke wettekst, wordt de jeugdbeschermingswet een rare

“coctail” die achteraf voor de nodige verwarring zal zorgen. Maar in 1965 werd dit

gezien als een ware vooruitgang en zodanig gemotiveerd203. De toekenning van

bevoegdheden aan de jeugdrechtbanken die eigenlijk aan de rechtbanken van

201 Art. 4 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 202 MATTHIJS, J., ‘De civielrechtelijke bepalingenbetreffende de minderjarige in de nieuwe wet op de jeugdbescherming’, T.P.R., 2de jrg., 1965, nr. 3, 315-316. 203 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 54.

Page 59: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

59

eerste aanleg toebehoren werd zelfs beschouwd als een ware omwenteling in het

personen- en familierecht204.

Vooreerst heeft men de bevoegdheid van de jeugdrechtbanken willen uitbreiden tot

op alle vlakken van de jeugdbescherming. Men wou niet enkel het quasi

strafrechtelijk beeld wegnemen van de vroegere Kinderrechtbank, maar

oriënteerde de jeugdrechtbanken naar een magistratuur van een familiaal type205.

Het depenalisatieproces werd versneld door het benadrukken van het

beschermingskarakter en door zich op te werpen als de verdediger van de rechten

van het kind, beïnvloed door de Verklaring van de Rechten van het Kind,

aangenomen door de VN. Een tweede reden is dat op deze manier, de bescherming

en verdediging worden toevertrouwd aan een specialist, de jeugdmagistraat. Deze

is bovendien vrij in de keuze van de maatregelen die nodig zijn. Tenslotte beschikt

de jeugdrechter over nieuwe gerechtelijke controlemiddelen ten aanzien van de

uitoefening van het ouderlijk gezag. Hij kan nu, waar nodig, het statuut van de

minderjarige in zijn belang wijzigen, door huwelijkstoestemming, ontvoogding,

adoptie...

2) Maatregelen ter bescherming van minderjarigen

Hoofdstuk II van de wet van 1965 handelt over de maatregelen die genomen

kunnen worden ter bescherming van de minderjarige.

i. Maatregelen ten aanzien van de ouders

Afdeling I overloopt de maatregelen die genomen kunnen worden ten overstaan

van de ouders:

- Toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen: wanneer de situatie

wat betreft huisvesting, hygiëne en voeding niet voldoende zijn binnen het

gezin en het blijkt dat de toelagen niet gebruikt worden in het belang van het

204 MATTHIJS, J., ‘De civielrechtelijke bepalingenbetreffende de minderjarige in de nieuwe wet op de jeugdbescherming’, T.P.R., 2de jrg., 1965, nr. 3, 313. 205 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 17.

Page 60: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

60

kind voor wie ze indirect bedoeld zijn, dan kan men een persoon aanstellen die

deze toelagen zal innen en deze uitsluitend zal aanwenden om er de behoeften

van het kind mee te vervullen;

- Opvoedingsbijstand: deze maatregel werd uitgesproken door de jeugdrechter

op verzoek van het parket wanneer de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid

van de minderjarige in het gedrag kwam206. In tegenstelling tot artikel 2, de

preventieve sociale actie, is dit geen vrijwillige maatregel waarmee de ouders

kunnen instemmen, maar een gerechtelijke dwangmaatregel die aan de ouders

werd opgelegd207. De maatregel werd dus enkel gevorderd ten aanzien van

ouders die de sociale bescherming niet aanvaarden of waarvan kan verwacht

worden dat ze niet tot medewerking bereid zijn208. Deze maatregel heeft wel

nog steeds het karakter van hulp en niet van straf, er hoeft dus geen fout

gemaakt zijn in hoofde van de ouders opdat deze maatregel zou kunnen

gevorderd worden209. Artikel 31 van de wet210 gaat wat dieper in op de

strekking van de opvoedingsbijstand en verzeker aan de ouders de hulp van het

jeugdbeschermingscomité of van een afgevaardigde van de jeugdbescherming.

Het is dus zeker de bedoeling om via de opvoedingsbijstand de opvoedingsrol

van de ouders te activeren en niet om deze uit te schakelen211.

- De ontzetting uit de ouderlijke macht: de artikelen 32 tot 35 van de wet van

1965212 bespreken de ontzetting uit de ouderlijke macht in de volgende

gevallen.

• Als een van de ouders een criminele of correctionele straf opgelegd

heeft geregen voor feiten die ze pleegden op de persoon van hun

kinderen of met behulp van de kinderen;

206 Art. 30 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 207 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 56. 208 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 21. 209 Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963, Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1, 34. 210 Art. 31 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 211 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 59. 212 Art. 32 t.e.m. 35 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Page 61: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

61

• Als een van de ouders door slechte behandeling, misbruik van gezag of

nalatigheid de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid van het kind in

gevaar brengt;

• Als een ouder trouwt met iemand die ontzet is uit de ouderlijke macht.

Bij de gedeeltelijke ontzetting is de ontzetting enkel relevant voor de rechten die

de jeugdrechtbank bepaalt. Bij de volledige ontzetting is zij van toepassing op:

• het recht van bewaring en opvoeding;

• het recht om hen te vertegenwoordigen, toestemming te geven tot hun

handelen en hun goederen te beheren;

• het recht op genot van de goederen van de kinderen tot aan hun

meerderjarigheid213;

• het recht om levensonderhoud te vorderen van de kinderen

• het recht om de gehele of gedeeltelijke nalatenschap te verkrijgen.

Als de jeugdrechtbank de ontzetting uitspreekt dan zorgt ze ervoor dat er iemand

aangeduid wordt om de rechten van bewaring en opvoeding en het recht om hen te

vertegenwoordigen uitoefent. Ook zal deze persoon hen toestemming geven tot

handelen en hun goederen beheren.

ii. Maatregelen ten aanzien van de minderjarigen

Afdeling II regelt de maatregelen die ten aanzien van minderjarigen kunnen

genomen worden, vooral artikel 36 en 37 van de wet van 1965214 zijn hier

belangrijk. De wet op de jeugdbescherming kent een zestal

interventiegronden:

- De ouderlijke klacht of klachten ingediend door personen die het ouderlijk

gezag uitoefenen en voor wie het wangedrag of de onbuigzaamheid van de

minderjarige ernstige redenen tot ontevredenheid geeft215;

- Bij een gevaarstoestand (deze is identiek aan de situatie waar er

opvoedingsbijstand als preventieve maatregel mogelijk is)216;

213 Art. 384 B.W. 214 Art. 36 en 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 215 Art. 36 §1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 216 Art. 36 §2 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Page 62: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

62

- Wanneer de minderjarige zwervend wordt aangetroffen (landloperij) of zich

bezighoudt met bedelarij217;

- Wanneer het openbaar ministerie een vordering instelt tegen de minderjarige

ten laste van een als misdrijf omschreven feit218;

- Wanneer de minderjarige zich schuldig maakt aan spijbelen en

schoolverzuim219.

- Wanneer de zedelijke bescherming van de minderjarige in het gedrang komt

door verboden lokalen te bezoeken220.

Hoewel de wet het niet uitdrukkelijk bepaalt kunnen de maatregelen

onderverdeeld worden in officieuze, gewone en bijzondere maatregelen. Deze

worden opgesomd in artikel 37 van de wet van 1965221.

De officieuze maatregelen: de jeugdrechter kan nu een maatregel nemen, maar

hoeft dit niet. Een officieuze berisping wordt doorgaans geseponeerd.

De gewone maatregelen: één van de grote vernieuwingen aan de wet is dat de

jeugdrechter direct maatregelen kan nemen, zonder daarvoor afhankelijk te zijn

van de ontzetting uit de ouderlijke macht of de opvoedingsbijstand222.

• de berisping: deze maatregel kan zowel officieus in een gesprek als

officieel bij een vonnis223;

• de ondertoezichtstelling224: de minderjarige komt dan onder het toezicht

te staan van het jeugdbeschermingscomité of bij een afgevaardigde van

de jeugdbescherming, deze dienen er dan op toe te zien of de

voorwaarden opgelegd door de jeugdrechtbank uitgevoerd worden.

Men kan het al dan niet weghalen van een kind koppelen aan een aantal

voorwaarden, nl.:

217 Art. 36 §3 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 218 Art. 36 §4 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 219 Art. 36 §5 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 220 Art. 91 §11 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 221 Art. 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 222 HUYNEN, S., ‘De nouveau horizons pour la protection de la jeunesse’ Rev. dr. pén., 1967, 186. 223 Art. 37 §1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 224 Art. 37 §2 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Page 63: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

63

- geregeld schoolbezoek;

- het leveren van een prestatie van opvoedkundige of

filantropische aard in relatie tot de leeftijd en de beschikbare

middelen;

het naleven van de pedagogische en medische richtlijnen

afkomstig van een centrum voor opvoedkundige voorlichting en

geestelijke hygiëne;

• de plaatsing: de plaatsing gebeurt met het oog op de behoefte aan

huisvesting, behandeling, opvoeding, onderrichting en beroepsopleiding

en kan gebeuren bij een betrouwbaar persoon, een geschikte

instelling225 of een rijksgesticht226.

Minderjarigen tegen wie één van de laatste twee maatregelen van artikel 37 werd

genomen blijven tot aan hun meerderjarigheid onder toezicht van de

jeugdrechtbank, ook al wordt de maatregel bij een nieuwe beslissing opgeheven227.

De buitengewone maatregelen: dit zijn de maatregelen die genomen worden

wanneer de jeugdrechtbank vaststelt dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn die

het haar onmogelijk maken haar gewone opdracht te vervullen of wanneer ze van

mening is dat de gewone maatregelen onvoldoende zijn. Als dit het geval is kan ze

beslissen buitengewone maatregelen te treffen of de zaak uit handen te geven228:

• de terbeschikkingstelling van de regering (hierna: TBR): dit bestond

reeds voor de wet van 1912 als vervanging voor de opsluiting van

minderjarigen in gevangenissen. De bepaling werd overgenomen in de

wet van 1912, maar slechts zelden toegepast. In de wet van 1965 blijft

de TBR behouden, maar het karakter ervan werd sterk gewijzigd. De

TBR kan slecht s worden opgelegd aan minderjarigen tegen wie reeds

één van de maatregelen van artikel 37 van de wet van 1965 is genomen

en dit in twee gevallen

225 Art. 37 §3 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 226 Art. 37 §4 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 227 Art. 42 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 228 Art. 38 t.e.m. 42 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Page 64: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

64

indien deze maatregelen hun uitwerking missen door het

voortdurend wangedrag of gevaarlijke gedragingen van de

minderjarigen. Dan duurt de TBR tot aan zijn

meerderjarigheid229;

indien de minderjarige een als een misdaad omschreven feit

heeft gepleegd en indien de jeugdrechter een bepaalde maatregel

krachtens artikel 37 van de wet van 1965 heeft genomen, dan

kan deze beschikken dat de zaak hem, voor de meerderjarigheid

van de betrokkene opnieuw zal worden voorgelegd en eventueel

een TBR uitspreken, dit tot maximum de dag waarop de

betrokkene 25 jaar wordt230.

Als de TBR wordt uitgesproken komt de minderjarige onder het gezag

van de minister van justitie te staan231, hetzij tot zijn meerderjarigheid,

hetzij tot de leeftijd van 25 jaar als de rechter zo heeft beslist.

• de inbewaringstelling232: wanneer de jeugdrechter dit nodig acht kan hij

na een psychiatrische expertise en een met reden omklede beslissing

een minderjarige onderbrengen in een psychiatrische inrichting. Op

deze manier verliest de jeugdrechtbank de bevoegdheid over de zaak en

valt deze voortaan onder de wetten van 18 juni 11850 en 28 december

1873 op de behandeling van krankzinnigen233;

• verwijzing naar een gewone rechtbank234: wanneer de minderjarige een

als een misdrijf omschreven feit heeft gepleegd en op het moment van

de feiten 16 jaar is kan de jeugdrechter, als daartoe gronden bestaan, de

zaak doorverwijzen naar het openbaar ministerie met het oog op

vervolging ij de daartoe bevoegde rechtbank, de correctionele

rechtbank of het hof van assisen.

229 Art. 39 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 230 Art. 40 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 231 Art. 41 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 232 Art 43 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 233 Wetten van 18 juni 1850 en 28 december 1873 op de behandeling van krankzinnigen. 234 Art. 38 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Page 65: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

65

• de plaatsing in een huis van arrest235: de jeugdrechter had de

mogelijkheid om de minderjarige voor een periode van 15 dagen in een

huis van arrest te plaatsen.

3) Het institutioneel kader van de gerechtelijke

bescherming

De artikelen 7 tot en met 11 van de wet van 1965236 zeggen dat er een

jeugdrechtbank wordt opgericht in elke rechtbank van eerste aanleg, waarvan elke

kamer bestaat uit een rechter. De jeugdrechters worden aangeduid door de koning

uit de rechters van de rechtbank van eerste aanleg met ten minste 2 jaar

anciënniteit. De rechters worden benoemd voor een termijn van 3 jaar die telkens

verlengbaar is met 5 jaar en na 8 jaar kunnen ze vast benoemd worden.

Op het niveau van het hof van beroep komt er in elk hof van beroep een

jeugdkamer, het openbaar ministerie op dit niveau bestaat uit één of meerder

magistraten van het parket generaal die door de procureur generaal aangewezen

zijn.

E) Kritiek op de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming van 8

april 1965

De kritieken op de wet van 8 april 1965 zijn onder te verdelen in 2 grote delen.

Enerzijds de filosofische theoretische gevolgen, anderzijds de meer praktische

gevolgen.

a) De filosofisch theoretische gevolgen

Bij het ontstaan van de wet kreeg ze internationaal aanzien als zijnde een van de

modernste en beste wetten van die tijd237. Toch kwam er al snel kritiek, de meeste

juristen in die tijd zagen de wet vanuit het oogpunt van de jonge misdadiger en niet

235 Art. 53 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 236 Art. 7 t.e.m. 11 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 237 HIRSCH, J., ‘La grande misère de la protection de la jeunesse’, J.T., 1970, 181.

Page 66: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

66

vanuit het oogpunt van het kind in gevaar en het was logisch dat de reacties die

hieruit voortvloeiden niet altijd even positief waren238.

Eén van de belangrijkste problemen is dat de jeugdrechtbanken zich situeerden in

een grijze zone tussen bestraffing en hulp bieden. Ze positioneerden zich op de

grens tussen hulpverlening- en het strafrechtelijke spanningsveld. Ook kent het

systeem een rolverwarring: jongeren die geen criminele feiten hebben begaan

kunnen wel dezelfde maatregelen opgelegd worden als jongeren die wel een als

een misdrijf omschreven feit hebben begaan239. Deze situatie resulteerde in een

laag vertrouwen bij het publiek in de werking van jeugdbeschermingcomités en het

kwam zeker de werking van de comités niet ten goede240.

Hoewel de geest van de wet benadrukte dat het gezin de hoeksteen van de

opvoeding is en dat men dit koste wat het kost diende te ondersteunen, blijkt dat de

wet in de praktijk vaak overgaat tot het weghalen van minderjarigen uit het

gezinsmilieu. De opvoedingsbijstand die bedoeld was om plaatsingen te vermijden

en kinderen zo binnen hun gezin te houden blijkt een moeilijk opvolgbare of

evalueerbare maatregel, daar waar men bij plaatsing in een gesubsidieerde

instelling perfect weet wat de maatregel inhoudt. Bij opvoedingsbijstand blijft de

zaak onder de verantwoordelijkheid van de jeugdbeschermer die een plan moet

uitwerken in samenspraak met het gezin dat niet altijd even bereidwillig is.

De wet van 8 april 1965 ging ervan uit dat het beter was om probleemsituaties te

vermijden dan ze op te lossen en heeft dus duidelijk een preventief karakter. Toch

is in de uitwerking van de wet de preventie duidelijk ondervertegenwoordigd. Wat

betreft de individuele preventie gaan de jeugdrechtbanken in 10% van de gevallen

over tot plaatsing, in 15% van de gevallen wordt de zaak geseponeerd. De

algemene preventie is zeer vaag omschreven in de wet en toevertrouwd aan de

238 HUYNEN, S., ‘Premiers aperçus de la loi de 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse’, J.T., 1965, 325. 239 B. DE RUYVER, De maatschappelijke reactie op jeuddelinquentie: een evenwichtsoefening op het kruispunt van strafrechtsideologie en politieke realiteit in Jongeren en criminaliteit, Mechelen, Kluwer, 2003, 156. 240 WALGRAEVE, L., ‘La protection de la jeunesse la recherche d’une relation de confiance’, Rev.dr.pen., 1972, 921.

Page 67: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

67

jeugdbeschermingcomités. Als we rekening houden met hoe vaag de taken van de

jeugdbeschermingcomités zijn omschreven, dan is het niet vreemd dat slechts

enkele comités daadwerkelijk actie ondernemen. Volgens sommigen is net deze

vaagheid de voornaamste reden voor het niet slagen van dit aspect van de wet241.

b) De praktische gevolgen

Reeds voor het wetsontwerp van deze wet werd ingediend vroeg mevr. Huynen,

een van de medeschrijvers aan minister van justitie Vermeylen om het ontwerp niet

in te dienen omdat er volgens haar niet genoeg middelen vrij waren om de wet op

een degelijke manier uit te voeren. Hoewel het budget voor de post

jeugdbescherming binnen de totale begroting altijd was blijven stijgen en

aanzienlik is toegenomen, blijkt dat er toch nog steeds een onderfinanciering is.

Een van de oorzaken waarom het project zo kostelijk bleek is dat men heel weinig

plaatsingen deed bij betrouwbare personen en veel te veel plaatsingen in

overheidsinstellingen, die duurder waren en relatief weinig opbrachten.

Daarbovenop komt nog dat het merendeel van de plaatsingen overbodig was en

louter het gevolg was van het feit dat de plaatsing eigenlijk een

geïnstitutionaliseerde strafmaatregel was geworden.

Ook een maatregel als de opvoedingsbijstand die in het extra-juridische kader

gezien diende te worden kan men niet als geslaagd evalueren, omdat er bij zo’n

maatregelen de nodige uitvoeringsvoorzieningen horen. De opvoedingsbijstand is

een zeer arbeidsintensieve maatregel waardoor de afgevaardigde van

jeugdbescherming te veel werk kreeg en niet langer efficiënt kon werken242.

Hetzelfde gebeurde bij de jeugdrechtbank waar de rechter aanzienlijk meer werk

kreeg door al de burgerlijke taken die hij nu moest vervullen. Door het tekort aan

middelen en de ondercapaciteit van de jeugdrechtbanken slaagden zij er niet meer

241 C. SOMERHAUSEN, ‘Les comités de protection de la jeunesse, dix ans d’expérience’, Rev.dr.pén., 1978, 5. 242 M. DECHESNE, Jeugdmisdadigheid in België van 1971 tot 1975, Brussel, CEDJ, 1978, 128.

Page 68: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

68

in al hun door de wet opgelegde taken naar behoren uit te voeren243. Als reactie

hierop werden enkel de ernstigere zaken naar de jeugdrechtbanken gestuurd. En

net daar missen de preventieve maatregelen tot opvoeding en bescherming hun

doel en zijn ze te laat244.

c) Conclusie

De wet op zich is een vooruitstrevende en positieve tekst met slechts enkele

lacunes, maar de afwezigheid van middelen verhindert de optimale uitvoering van

de wet. De wetgever heeft een uitgebreider gamma van maatregelen opgesteld in

1965, maar deze hebben eigenlijk een omgekeerd effect en de

jeugdbeschermingcomités zijn onbekend of men heeft er geen vertrouwen in.

Vanaf de jaren 70 constateerde men dan ook een toenemend ongenoegen bij

iedereen die bij deze wet en haar toepassing van nabij betrokken was. Sindsdien

werd het terrein van de jeugdbescherming gekenmerkt door intense, en bij

momenten fundamentele discussies. Het inhoudelijke debat werd doorkruist door

bevoegdheidsconflicten tussen de Gemeenschappen en de Federale regering bij de

staatshervormingen, welke aan bod komen in het volgende hoofdstuk.

243 M. DECHESNE, Jeugdmisdadigheid in België van 1971 tot 1975, Brussel, CEDJ, 1978, 129. 244 M. DECHESNE, Jeugdmisdadigheid in België van 1971 tot 1975, Brussel, CEDJ, 1978, 129.

Page 69: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

69

V. Veranderingen in het jeugdbeschermingsrecht na 1965

A) De bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen

Sinds de Bijzondere wet van 8 augustus 1980245 is de materie van het

jeugdbeschermingsrecht opgesplitst in verschillende pakketten en toebedeeld aan

verschillende staatsorganen, die los van elkaar optreden246. Aanleiding van deze

verbrokkeling is de interpretatie van jeugdbijstand als een persoonsgebonden

materie, die toekomt aan de Gemeenschappen247 en de keuze om de dwingende

maatregelen van opvoeding in het kader van een strafprocedure als een federale

materie te beschouwen.

Alles wat verband houdt met jeugdbescherming behoort tot de bevoegdheid van de

Gemeenschappen, zij het dat er een restcategorie overblijft et materies waarin

enkel de federale wetgever kan optreden. Tot het luik van de nationale

bevoegdheden behoren dus248:

• de burgerlijke regels over het statuut van de minderjarige en de familie;

• de regels over de bestraffing van gedragingen die een inbreuk vormen

op de Wet betreffende de Jeugdbescherming van 8 april 1965

• organisatie van de jeugdrechtbanken, hun territoriale bevoegdheid en de

rechtspleging voor deze colleges;

• opgave van maatregelen die kunnen worden opgelegd aan

minderjarigen die een als een misdrijf omschreven feit hebben

gepleegd;

• ontzetting uit het ouderlijk gezag.

245 Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980. 246 J. SMETS, De bevoegdheidsverdeling in het federale België. Deel Jeugdbescherming, Brugge, Die Keure, 2001, 104 (hierna verkort als : J. SMETS, De bevoegdheidsverdeling in het federale België.). 247 Art. 5bis§1 Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980. 248 Art. 5bis§1, 6° en 6§3bis, 4° Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980.

Page 70: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

70

Toenmalig minister Vanderpoorten vatte 3 materies samen in een verklarende nota

aan de leden van de Kamer om duidelijk te maken welke materies exclusief aan de

Gemeenschappen toebehoren.

Hieruit volgt dat de volgende materies gemeenschapsmateries zijn249:

• de sociale bescherming, zijnde de werking, organisatie en samenstelling

van de jeugdbeschermingcomités. Eveneens de Nationale Raad voor de

Kinderbescherming kan hierin worden begrepen;

• De sociale diensten met hun twee afdelingen per gerechtelijk

arrondissement: één waarvan de afgevaardigden ter beschikking staan

van de jeugdbeschermingcomités en één waarvan de afgevaardigden ter

beschikking staan van de gerechtelijke overheden;

• De erkenning van personen en verenigingen die minderjarigen wensen

op te nemen.

Ook waren er heel wat moeilijkheden met betrekking tot de bevoegdheden “ratione

materiae” tussen het federale en gemeenschapsniveau. Het hek was helemaal van

de dam met betrekking tot de uitvoering van de bevoegdheden omtrent de

maatregelen die genomen kunnen worden in het kader van de

jeugdbeschermingswet van 1965. Noch in de Bijzondere wet van 8 augustus 1980,

noch in de verklarende nota van minister Vanderpoorten, werd enige aanwijzing in

die zin gegeven. Het zijn de federale instanties die de gerechtelijke bescherming

bevelen en ook instaan voor de tenuitvoerlegging, maar de materiële uitvoering

werd toegewezen aan de gemeenschapsinstanties. De gerechtelijke bescherming

kan dus afhankelijk gemaakt worden van het al dan niet ter beschikking stellen van

de nodige materiële middelen door de Gemeenschapsexecutieve250.

Samengevat komt het er echter op neer dat de Gemeenschappen bevoegd zijn voor

de bijstand aan minderjarigen die zich in een problematische opvoedingssituatie

bevinden (hierna: POS-jongeren) , terwijl de Federale Staat bevoegd blijft voor de

aanpak van minderjarigen die een ‘als een misdrijf omschreven feit’ hebben

gepleegd (hierna: MOF-jongeren)251. Deze opsplitsing komt erg vreemd over, daar

249 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 410. 250 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 411. 251 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21,10.

Page 71: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

71

in de wet van 1985 dezelfde maatregelen konden worden genomen tegen zowel

POS- als MOF-jongeren. De kern van het probleem is dat de jeugdrechter in MOF-

zaken federale maatregelen moet opleggen, maar geheel afhankelijk is van de

middelen die de Gemeenschappen hem ter beschikking stellen252. De jeugdrechter

kan de directeurs van de Vlaamse onstellingen niet dwingen een federale

maatregelen uit te voeren en is dus genoodzaakt een plaats te reserveren alvorens

een beslissing te nemen. Op deze manier wordt het jeugdbeschermingsrecht een

erg complexe materie, die zelfs voor specialisten erg moeilijk is om wegwijs in te

raken.

B) De Bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere

wet tot hervorming der instellingen

Op 27 juni 1985 werd door de Vlaamse Raad op voorstel van

gemeenschapsminister Steyaert het Decreet inzake bijzondere jeugdbijstand253254

aangenomen dat voorzag in de quasi-totale vervanging van de vroegere “Sociale

Bescherming”, vastgelegd in de artikelen 1 tot en met 6 van de Wet op de

Jeugdbescherming van 8 april 1965.

De eerder gemaakte twee-éénheid tussen het gerechtelijk en buitengerechtelijk luik

blijft hier behouden.

252 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21,10. 253 Besluit van de Vlaamse Executieve van 4 april 1990 tot coördinatie van de Decreten inzake Bijzondere Jeugdbijstand (B.S. 8 mei 1990). 254 Gecoördineerd decreet van 4 april 1990, B.S. 8 mei 1990.

Page 72: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

72

a) De bijzondere jeugdbijstand: de buitengerechtelijke

Jeugdbescherming

Vlaamse Gemeenschap Erkenningscommissie Hoge Raad voor

Bijzondere

Jeugdbijstand

Bestuurlijk

arrondissement

Comité voor Bijzondere

Jeugdzorg

Bureau voor

Bijzondere

Jeugdzorg

Preventie-

cel

Administratief

secretariaat

Sociale dienst voor

Bijzondere

Jeugdbijstand

Gerechtelijk

arrondissement

Bemiddelingscommissie

Jeugdrechtbank

Administratief

secretariaat

Net als de Jeugdbeschermingswet van 1965 vooropstelde heeft het Comité voor

Bijzondere Jeugdzorg een dubbele missie255:

• enerzijds het garanderen van individuele zorg en bijstand aan jongeren

en gezinnen. Dit is een bevoegdheid van het Bureau voor Bijzondere

Jeugdzorg. De concrete aanleiding voor een tussenkomst van het

Comité in individuele gevallen, moet omschreven worden als een

problematische opvoedingssituatie of POS. Het is in eerste instantie de

Sociale Dienst voor Bijzondere Jeugdbijstand die zich met het dossier

belast. 255 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 161-162.

Page 73: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

73

• anderzijds de algemene preventie. Dit is een bevoegdheid van de

Preventiecel. Onder algemene preventie wordt begrepen256:

de omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de

fysieke integriteit, het psycho-sociaal welzijn en de

ontplooiingskansen, ter kennis brengen van private organisaties

en van de overheid, met het oog op initiatieven om deze

toestanden en omstandigheden te voorkomen en te bestrijden;

in plaatselijk of regionaal verband met dergelijke initiatieven

samenwerken, ze ondersteunen, bevorderen en desgevallend

coördineren.

Voor de rest is er zeer weinig concreet vastgelegd over de concrete

uitvoering van de algemene preventietaak.

De volledige, buitengerechtelijke bijzondere jeugdbijstand is rondom deze twee

opdrachten georganiseerd.

b) De bijzondere jeugdbijstand : de gerechtelijke

Jeugdbescherming257

Gerechtelijke Jeugdbescherming

Politie ↕

Parket

Jeugdrechter

Griffie Sociale dienst van de

Vlaamse Gemeenschap

bij de Jeugdrechtbank

256 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 173. 257 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 174.

Page 74: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

74

De organisatie en werking van de gerechtelijke jeugdbescherming ligt sinds 1990

niet meer vast in één wet. De Staatshervormingen brachten ook hier met zich mee

dat in Vlaanderen de Vlaamse Minister van Welzijn en Gezin een nieuwe

regelgeving ging uitwerken voor dit gedeelte waarover zijn bevoegdheid zich

uitstrekte. Het Decreet van 28 maart 1990 tot wijziging van het Decreet van 27 juni

1985 inzake Bijzondere Jeugdbijstand258. Ook internationale regelgeving zoals de

Verklaring inzake de Rechten van het Kind had zijn invloed. De federale minister

van justitie stelde een partiële wetswijziging voor, voor datgene wat nationale

materie bleef: De wet van 2 februari 1994 tot wijziging van de Wet van 8 april

1965 betreffende de Jeugdbescherming259.

De jeugdrechtbank wordt als een speciale afdeling in elke Rechtbank van Eerste

Aanleg in elk gerechtelijk arrondissement ingericht. Het is dus geen autonome

rechtbank. Ze bestaan uit één of meerdere kamers en elke kamer bestaat uit één

rechter. De Koning wijst de jeugdrechters aan uit de magistraten van de Rechtbank

van Eerste Aanleg voor een termijn van één jaar als een soort van stage. De

benoeming is hernieuwbaar, de eerste maal voor twee jaar, vervolgens telkens voor

vijf jaar. Opmerkelijk is wel dat de wet geen enkele specialisatie in jeugdrecht

vereist voor de benoemde jeugdrechters. Het ambt van jeugdrechter is tevens een

full-time opdracht260.

Het Openbaar Ministerie is de verdediger van de belangen van het kind en de

vertegenwoordiger van de samenleving. Ook hier wordt geen specialisatie vereist.

Elk Hof van Beroep heeft een Jeugdkamer die kennis neemt van het hoger beroep

tegen beslissingen van de Jeugdrechtbank.

258 Gecoördineerd decreet van 4 april 1990, B.S. 8 mei 1990. 259 Wet van 2 februari 1994 tot wijziging van de Wet van 8 april 1965 betreffende de Jeugdbescherming. 260 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 175.

Page 75: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

75

C) Het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990 en de Wet van 2 februari

1994 tot wijziging van de wet betreffende de

jeugdbescherming261

Sinds de Staatshervorming heft het Vlaamse Parlement verschillende Decreten

uitgevaardigd om hulp te bieden aan minderjarigen in probleemsituaties. Dit waren

de decreten van262:

• 27 juni 1985 inzake Bijzondere Jeugdbijstand263;

• 4 juni 1986 houdende aanvulling van het decreet van 27 juni 1985

inzake bijzondere jeugdbijstand en uitvoeringsbesluiten264;

• 28 maart 1990 tot wijziging van het decreet van 27 juni 1985 inzake

bijzondere jeugdbijstand en uitvoeringsbesluiten265.

Bij besluit van de Vlaamse regering van 4 april werden deze Decreten

samengesmolten tot één geheel, nl. het Gecoördineerde decreet van 4 april 1990266.

Hierin komen de volgende thema’s aan bod267:

• Taak en samenstelling van de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg (art

3-11)268;

• Taak en samenstelling van de Bemiddelingscommissie voor bijzondere

jeugdbijstand (art. 12-21)269;

• Bevoegdheid van de jeugdrechtbank (art. 22)270;

• Dwingende maatregelen van jeugdbescherming (art. 23-29)271;

• Vrijwillige hulpverlening na 18 jaar (art. 30)272;

261 Wet van 2 februari 1994 tot wijziging van de wet betreffende de jeugdbescherming. 262 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21,12. 263 Decreet inzake Bijzondere Jeugdbijstand van 27 juni 1985 en uitvoeringsbesluiten het zogenaamde decreet Steylaert. 264 Decreet van 4 juni 1986 houdende aanvulling van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand. 265 Decreet van 28 maart 1990 tot wijziging van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand. 266 Gecoördineerd decreet van 4 april 1990, B.S. 8 mei 1990. 267 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21,12. 268 Art. 3-11 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 269 Art. 12-21 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 270 Art. 22 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 271 Art. 23-29 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 272 Art. 30 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990.

Page 76: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

76

• Erkenning van instellingen voor jeugdbijstand (art. 31-40)273;

• Taak en samenstelling van de sociale dienst van de Vlaamse

Gemeenschap bij de jeugdrechtbank (art 40-42)274;

• Beroepsgeheim van de hulpverleners (art. 43-45)275;

De procedure uitgewerkt in het Decreet van 4 april 1990 geldt voor minderjarigen

die in het Vlaamse Gewest wonen, zich bevinden in een problematische

opvoedingssituatie of POS en geen strafbare feiten hebben gepleegd276.De POS

kan het gevolg zijn van misdrijven door de ouders, tekorten in de opvoeding of het

wangedrag van de minderjarige, zoals onbuigzaamheid of weglopen. In de POS-

procedure staan volgende principes centraal.

a) Subsidiariteitsbeginsel

Wanneer het gaat om de opvoeding van minderjarigen moet de overheid zich

terughoudend opstellen.Uit het recht op eerbiediging van het gezinsleven dat

vaststaat in art 8 Europese Verklaring van de Rechten van de Mens (Hierna :

EVRM) volgt dat ouders zelf normen en waarden kiezen als richtlijn voor de

minderjarige. De overheid moet de religieuze of filosofische overtuiging van

ouders eerbiedigen en mag pas in het belang van de minderjarige ingrijpen als de

ouders niet in staat zijn een veilige en stabiele omgeving te creëren voor hun

kind277.

Er moet een duidelijke gevaarssituatie bestaan, sporadische conflicten tussen

ouders en hun kinderen zijn niet voldoende om de minderjarige onder het toezicht

van de jeugdrechter te plaatsen. Indien de opvoeding van de minderjarige

structurele tekorten vertoont, moet eerst een oplossing worden gezocht via

273 Art. 31-40 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 274 Art. 40-42 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 275 Art. 43-45 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 276 DECOCK, G., ‘ De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen. Naar een rechtspositie voor de gebruiker’, Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, 177-206 (hierna : DECOCK, G., ‘ De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen’). 277 K. RIMANQUE, De levensbeschouwelijke opvoeding van de minderjarge, Brussel, Bruylant, 1980, 82-83.

Page 77: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

77

vrijwillige hulpverlening. Pas als bemiddeling met de ouders geen resultaat

oplevert, mag worden overgeschakeld naar dwingende maatregelen van

jeugdbescherming278279. De hulp van de jeugdrechtbank is dus ondergeschikt aan

de vrijwillige hulpverlening. In het Vlaamse Gewest mag de jeugdrechter slechts

optreden als het Comité voor Bijzondere Juegdzorg of de Bemiddelingscommissie

er niet in geslaagd zijn hulp te bieden op vrijwillige basis280. De

Bemiddelingscommissie heeft als taak een ultiem akkoord uit te werken tussen

partijen en de dossiers van problematische opvoedingssituaties te filteren. Het

dossier kan dan afgesloten worden zonder melding aan het parket als de

problematiek niet te ernstig is281. Toch is het mogelijk om in dringende gevallen

onmiddellijk de jeugdrechter in te schakelen zonder tussenkomst van het Comité of

de Bemiddelingscommissie. Een hoogdringende maatregel is mogelijk als de

veiligheid van de minderjarige ernstig in gevaar is en vrijwillige hulpverlening niet

meteen mogelijk is. De jeugdrechter moet er wel op toezien dat dit niet onnodig

gebeurd. Als dit het geval is en er wordt geprobeerd de vrijwillige hulpverlening te

omzeilen moet de jeugdrechter zich onbevoegd verklaren282.

b) Proportionaliteit

Wanneer begeleiding van de minderjarige noodzakelijk is, moet worden gekozen

voor ‘de minst ingrijpende maatregel’, gericht op het behoud van de jongere in zijn

natuurlijk milieu. De jeugdrechter moet de voorkeur geven aan begeleiding van de

minderjarige in het gezin boven de plaatsing in een instelling of pleeggezin283. Is

plaatsing in een instelling onvermijdelijk dan moet de minderjarige bij voorkeur

worden behandeld in een open instelling284.

278 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 166-172. 279 DECOCK, G., ‘ De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen’, Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 178-179. 280 Art. 22§1, 2° van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 281 Art. 17§2 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 282 Ministeriële omzendbrief van 14 oktober 1994 betreffende de gerechtelijke jeugdbijstand voor minderjarigen in een problematische opvoedingssituatie, B.S. 4 februari 1995, toelichting bij art. 22 (hierna verkort als : ministeriële omzendbrief van 14 oktober 1994). 283 J. SMETS, De bevoegdheidsverdeling in het federale België , supra noot 243, 45-46. 284 J. SMETS, De bevoegdheidsverdeling in het federale België, supra noot 243, 45.

Page 78: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

78

De vereiste van proportionaliteit houdt ook in dat de maatregelen niet langer

mogen duren dan noodzakelijk285. Artikel 23 van het Decreet zegt dat maatregelen

van plaatsing aan bepaalde termijnen gebonden zijn286, ze moeten ook jaarlijks

geëvalueerd worden als ze bij vonnis bevolen zijn. Aan de hand van verslagen van

de sociale dienst moet de jeugdrechter nagaan of de maatregelen van opvoeding

het juiste effect bereiken en of verdere begeleiding noodzakelijk is. Het is niet de

bedoeling dat jongeren tot hun 18de onder toezicht van de jeugdrechter blijven. Hij

kan de maatregelen van plaatsing vervangen door minder ingrijpende maatregelen

of zelfs het dossier afsluiten, zonder voorafgaand debat op de terechtzitting. Bij

nieuwe problemen kan de jeugdrechter dan enkel tussenkomen na vrijwillige

hulpverlening.

D) Wetgevende initiatieven van de federale overheid en de Vlaamse

gemeenschap

a) Federale overheid

- De wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht en uitvoeringsbesluiten287;

- De wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende

de afstamming en uitvoeringsbesluiten288;

- De wet van 27 april 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende

de adoptie en uitvoeringsbesluiten289;

- De wet van 20 mei 1987 betreffende de verlating van minderjarigen en

uitvoeringsbesluiten290;

- De wet van 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van burgerlijke

meerderjarigheid tot 18 jaar en uitvoeringsbesluiten291;

285 J. SMETS, De bevoegdheidsverdeling in het federale België, supra noot 243, 45. 286 Art. 23 van het Gecoördineerd decreet van 4 april 1990. 287 De wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. 288 De wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming. 289 De wet van 27 april 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de adoptie. 290 De wet van 20 mei 1987 betreffende de verlating van minderjarigen.

Page 79: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

79

- De wet van 24 december 1992 tot wijziging van de artikelen 36,4° en 37 en tot

de opheffing van artikel 37bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de

jeugdbescherming en tot invoeging van een artikel 43bis in dezelfde wet292;

- De wet van 30 juni 1994 houdende wijziging van artikel 931 van het

Gerechtelijk Wetboek en van de bepalingen betreffende de procedures van

echtscheiding293;

- De wet van 13 april 1995 betreffende de gezamenlijke uitoefening van het

ouderlijk gezag294.

b) Vlaamse Gemeenschap

- Decreet van 27 juni 1985 inzake Bijzondere Jeugdbijstand

- Decreet van 4 juni 1986 houdende aanvulling van het decreet van 27 juni 1985

inzake bijzondere jeugdbijstand en uitvoeringsbesluiten

- Decreet van 28 maart 1990 tot wijziging van het decreet van 27 juni 1985

inzake bijzondere jeugdbijstand en uitvoeringsbesluiten

Deze drie decreten van het Vlaamse Gemeenschapsministerie van Welzijn en

Gezin werden in één globale tekst gecoördineerd: Het Besluit van de Vlaamse

Executieve van 4 april 1990 tot coördinatie van de decreten inzake bijzondere

jeugdbijstand.

291 De wet van 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van burgerlijke meerderjarigheid tot 18 jaar. 292 De wet van 24 december 1992 tot wijziging van de artikelen 36,4° en 37 en tot de opheffing van artikel 37bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en tot invoeging van een artikel 43bis in dezelfde wet. 293 De wet van 30 juni 1994 houdende wijziging van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek en van de bepalingen betreffende de procedures van echtscheiding. 294 De wet van 13 april 1995 betreffende de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag.

Page 80: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

80

VI. De wetten van 15 mei en 13 juni 2006

A) Totstandkoming van de nieuwe Jeugdwet

De nood aan een nieuwe Jeugdwet werd ingeschreven in het regeerakkoord van 9

juli 2003. Er moest worden gestreefd naar een evenwicht tussen bescherming en

sanctionering, met als centraal aandachtspunt de responsabilisering van de jongere.

Toenmalig Minister van Justitie, Laurette Onkelinx, is op 13 februari 2004, na

goedkeuring van de ministerraad, naar het werkveld gestapt met een kadernota

waarin de aangekondigde hervorming in grote lijnen uiteengezet werd. Het besef

dat het Vlaamse en het Franstalige landsgedeelte andere opvattingen hebben over

bepaalde hervormingen was belangrijk en daarom werd een consultatieronde

opgestart. Al snel bleek dat over bepaalde belangrijke punten van de

hervormingen, zoals het behoud van de uithandengeving en de mogelijkheid om

maatregelen te verlengen tot de leeftijd van 23 jaar, een verschil in opvatting

bestond tussen het Vlaamse en Franstalige landsgedeelte295. De federale wet zou

dus een evenwicht moeten vinden tussen de verzuchtingen van beide regeringen.

Na de uitwerking van een eerste voorontwerp heeft de ministerraad op 30 maart

200’ het licht op groen gezet voor een officieel overleg met de gemeenschappen.

Na meer dan 20 vergaderuren en een uitgebreide rapportering met alle betrokken

kabinetten en administraties, is het overleg afgerond op 28 mei 2004. Op 4 juni

2004 werd een nieuw voorontwerp goedgekeurd dar rekening hield met

verscheidene opmerkingen die tijdens de overlegvergaderingen waren

geformuleerd. Het voorontwerp werd dan voor advies aan de Raad van State

voorgelegd en de aan dat advies aangepaste tekst werd door de federale

ministerraad voorgelegd aan de Kamer op 29 november 2004296.

295 J. PUT EN M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 10. 296 J. PUT EN M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 10.

Page 81: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

81

Het eerste wetsontwerp van 29 november 2004297 streeft twee grote doelstellingen

na. Vooreerst298 beoogt het een wettelijke basis te bieden aan een aantal praktijken

die doorheen de jaren met succes op het terrein zijn ontwikkeld op het vlak van

op herstelgerichte maatregelen zoals de bemiddeling en het herstelgericht

groepsoverleg. De herstelgedachte heeft een prominente plaats in het wetsontwerp.

Dit wordt eveneens weerspiegeld door een aanpassing van de titel van de wet van 8

april 1965. Eveneens voortvloeiend uit het herstelgericht denken, voorziet het

wetsontwerp in een actievere rol voor de jongere door de mogelijkheid te voorzien

dat de minderjarige een project voorlegt aan de jeugdrechter. De rechten van het

slachtoffer worden eveneens aanzienlijk uitgebreid.

Op de tweede plaats299 voert het wetsontwerp een aantal hervormingen door in

verband met het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf

omschreven feit hebben gepleegd. Zo wordt de mogelijkheid om de uitgesproken

maatregelen te verlengen na de leeftijd van 18 jaar uitgebreid en wordt ook de

procedure van uithandengeving gewijzigd ter uitbreiding van de procedurele

waarborgen voor de betrokken jongeren. De jeugdrechtbank wordt ook bevoegd

ten aanzien van geesteszieke minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit

hebben gepleegd. De wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de

persoon van de geesteszieke300 wordt in die zin aangepast.

Het wetsontwerp besteedt tevens bijzondere aandacht aan de rechtswaarborgen van

de minderjarige. Zo bepaalt het wetsontwerp criteria op grond waarvan de

jeugdrechtbank een bepaalde maatregel moet opleggen. Het onderwerpt de

mogelijkheid om een jongere in een open of gesloten gemeenschapsinstelling te

plaatsen aan welomschreven voorwaarden en aan een verstrengde 297 Wetsontwerp van 29 november 2004 tot het wijzigen van de wet betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1467/001. 298 Wetsontwerp van 29 november 2004 tot het wijzigen van de wet betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1467/001, 3. 299 Wetsontwerp van 29 november 2004 tot het wijzigen van de wet betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1467/001, 3. 300 De wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, B.S. 27 juli 1990.

Page 82: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

82

motiveringsplicht. Bijzondere aandacht wordt in het wetsontwerp ook besteed aan

de responsabilisering van de ouders, inzonderheid door de verplichting in te stellen

om ze systematisch samen met de jongere op te roepen, om hen een kopie van de

beschikkingen en vonnissen te overhandigen en door het invoeren van een

ouderstage301. Tevens voorziet het wetsontwerp in de creatie van de functie van

verbindingsmagistraat jeugd teneinde de uitvoering van de rechterlijke beslissingen

te coördineren.

De parlementaire werkzaamheden werden gestart en op 2 februari 2005 heeft het

overlegcomité beslist dat het na de stemming in de Kamercommissie Justitie, een

interministeriële conferentie zou opstarten waarbij de ministers nadere afspraken

zouden maken, aangaande de uitvoeringsmodaliteiten van de nieuwe wet. Vanaf

juli 2005 gebeurde dit inderdaad en kwamen voornamelijk de budgettaire aspecten

en de verschillende ogenblikken van inwerkingtreding aan bod302.

Midden 2006 is het jeugdbeschermingsrecht dan grondig hervormd, na diepgaand

interministerieel en sectoraal overleg en parlementair debat van begin 2005 tot mei

2006, in Kamer, Senaat en opnieuw Kamer.

B) Krachtlijnen van de hervormingswetten

De hervormingswetten bieden de jeugdrechters een ruime waaier aan

mogelijkheden, om de sociaal-educatieve, herstelgerichte en in voorkomend geval

bestraffende maatregelen gerichter toe te passen. De bemiddeling, het

herstelgerichte groepsoverleg, de responsabilisering van de jongere en diens

ouders, zijn sleutelelementen van de wet. De handelswijzen die in de praktijk reeds

werden toegepast worden met deze wetten veralgemeend en er worden nieuwe

antwoorden op de jeugddelinquentie ingevoerd.

Ook de rechten van de jongere worden beter beschermd. De advocaat van de

301 Wetsontwerp van 29 november 2004 tot het wijzigen van de wet betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1467/001,3. 302 J. PUT EN M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 10.

Page 83: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

83

jongere krijgt een centralere rol dan voorheen en de jongere krijgt sneller

duidelijkheid over de duur van de maatregelen die getroffen zullen worden. De

jeugdrechter en jeugdrechtbank worden onderworpen aan een versterkte

motiveringsplicht, aan beslissingcriteria, aan frequentere herzieningen. De

plaatsing wordt zoveel mogelijk beperkt om de problemen aan te pakken bij de

wortel: het dagelijkse leefmilieu van de jongere303.

a. De uithandengeving

Deze maatregel, waarbij minderjarigen vanaf 16 jaar kunnen doorverwezen

worden naar de gewone rechtbanken, werd ook hervormd. Een uithandengeving

kan voortaan niet langer plaatsvinden zonder voorgeschiedenis in de

jeugdbescherming, tenzij extra ernstige feiten zijn gepleegd. Bovendien wordt de

uit handen gegeven jongere vanaf 1 oktober 2007 doorverwezen naar een speciale

kamer van de jeugdrechtbank. Deze heeft de mogelijkheid het strafrecht toe te

passen op een wijze die aangepast is aan de leeftijd van de jongere. Ook zetelen

hierin rechters die een speciale opleiding hebben genoten of bijzondere ervaring

met jeugdrecht hebben. Bij extra zware omstandigheden kon de jongere verwezen

worden naar een Hof van Assisen, maar het Grondwettelijk Hof heeft op 13 maart

2008304 deze bepaling uit het jeugdsanctierecht vernietigd omdat er in het Hof van

Assisen geen rechters zetelen die een speciale opleiding of ervaring hebben in het

jeugdsanctierecht. Het verschil tussen een gewone rechter en het Hof van Assisen

was dus disproportioneel en was grond voor de schrapping van de bepaling. De

regering Leterme had tot 30 juni 2009 om het jeugdsanctierecht aan te passen,

maar heeft deze deadline niet gehaald.

b. De ouderstage

De jeugdrechtbank kan onverschillige of nalatige ouders, die het delinquent gedrag

van hun minderjarige kind ontkennen of minimaliseren voorstellen om een

ouderstage te volgen305. Men gaat ervan uit dat zulke ouders door hun ongepaste

303 J. PUT EN M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 11. 304 GwH 13 maart 2008, nr. 49/2008. 305 www.belgium.be/nl/justitie/veiligheid/criminaliteit/jeugdcriminaliteit/ouderstage.

Page 84: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

84

houding bijgedragen hebben tot het delinquent gedrag van hun kind. Het gaat dus

om een hoogst uitzonderlijke maatregel.

Het doel van de ouderstage is dubbel:

• ze zet de ouders ertoe aan om nieuwe interesse te krijgen voor het lot van

hun kind en het helpt hen bij hun opvoedingstaken. Het is wel

belangrijk dat dit gebeurt zonder de ouders te stigmatiseren of hun

ouderlijk gezag in vraag te stellen;

• de ouderstage komt ook ten goede aan de minderjarige.

Bij een ouderstage werkt het parket samen met de ouders aan hun juridische en

maatschappelijke verantwoordelijkheid en aan hun opvoedingsvaardigheden306.

Als de ouderstage is opgelegd door de jeugdrechtbank is het een sanctie. Toch zijn

het de drie gemeenschappen die de ouderstages organiseren. Het moet een

aanvulling vormen op de maatregelen die tegelijkertijd tegen de delinquente

jongeren genomen zijn. De sanctie van de ouders mag niet het enige verweer zijn

tegen jeugddelinquentie, met andere woorden : ook de jongere die in de fout ging

moet gestraft worden. Ouders die niet willen meeweren aan de ouderstage kunnen

worden veroordeeld door de jeugdrechtbank, maar enkel als de ouderstage hen

werd opgelegd als sanctie307.

C) Kritiek op de hervormingen

In het nieuwe jeugdrecht zijn verschillende modellen met elkaar vermengd

(jeugdbescherming, jeugdsanctierecht en herstelrecht). Een duidelijk recept om

deze cocktail op smaak te brengen bestaat echter niet. De jeugdrechter dient wel de

voorkeur te geven aan herstelgerichte maatregelen308, maar nergens is bepaald in

welke gevallen hij kan overstappen naar het beschermingsmodel of sanctiemodel.

Zo is het niet duidelijk of de jeugdrechter een aanbod van herstelbemiddeling mag

306 J. PUT EN M. ROM, Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 11. 307 www.belgium.be/nl/justitie/veiligheid/criminaliteit/jeugdcriminaliteit/ouderstage. 308 Art. 37§1 van de wetten van 15 mei en 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.

Page 85: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

85

verwerpen wegens de ernst van het misdrijf of de noodzaak van verdere

begeleiding van de minderjarige. De keuze tussen maatregelen van onbepaalde

duur of sancties wordt volledig aan de jeugdrechter overgelaten. Uit de lijst van

criteria (art. 37 § 1 JBW) volgt niet dat de jeugdrechter meer waarde moet

toekennen aan de ‘persoonlijkheid van de minderjarige’ dan aan de ‘ernst van het

misdrijf’. De jeugdrechter kan dus zelf aangeven welk model hij geschikt acht om

de minderjarige te confronteren met ontoelaatbaar gedrag.

Het gevaar bestaat dus dat elke samenhang in het systeem verdwijnt, en alles

afhangt van de opvatting van de jeugdrechter over jeugdcriminaliteit. Het is niet

uitgesloten dat in identieke zaken jeugdrechter A vasthoudt aan het

beschermingsmodel, terwijl jeugdrechter B systematisch gebruikt maakt van het

sanctiemodel. Dergelijke verschillen zijn nefast voor het vertrouwen in het gerecht

en leiden onvermijdelijk tot een nieuw debat, met als inzet de afschaffing van één

van beide modellen. Ook vanuit de praktijk zal dus een druk ontstaan om de

regeling bij te schaven. De kans dat de hervorming van 2006 een einde maakt aan

de controverse over het ‘beschermingsmodel’ van 1965 is dan ook vrij gering.

Het Kinderrechtencommissariaat vindt de nieuwe wet van 2006 helemaal geen

nieuwe wet. Een volledig herdacht systeem op basis van het Internationaal Verdrag

inzake de rechten van het kind blijft uit, slecht enkele cosmetische ingrepen zijn

uitgevoerd en er is geen coherente visie op de gewenste en vereist aanpak van de

jeugddelinquentie309.

309 VANDEKERCKHOVE, A., “(G)een ‘nieuw’ jeugdrecht?”, TJK, 2004/2, 131.

Page 86: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

86

VII. Internationale Verdragen

We zien een steeds verder toenemende ontwikkeling naar supranationale en/of

intergouvernementele structuren en beleid. We moeten vaststellen dat de

problemen waar kinderen mee te maken krijgen niet exclusief zijn voor het één of

het ander land en dat er dus nood is aan een grensoverschrijdende aanpak en

reflectie.

Een analyse van de internationale regelgeving leert dat het jeugdrecht, in al zijn

facetten, reeds voorwerp is geweest van internationale legislatieve ijver. Zowel

burgerrechtelijke, strafrechtelijke en jeugdbeschermingsmaatregelen kwamen aan

bod, maar recent komen ook de meer concrete problemen als kinderbescherming

aan bod. Hierna volgt een overzicht van de verschillende wetgevende initiatieven.

A) Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950310

Het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950 (hierna verkort als : EVRM) is een

systeem van rechtsbescherming uitgebouwd door de lidstaten van de Raad van

Europa. De Verenigde Naties slaagden er in de jaren 40 niet in om een akkoord te

vormen over de mensenrechten. Het EVRM bevat naast een lijst van fundamentele

rechten en vrijheden ook een supranationaal controlemechanisme, genaamd het

Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna verkort als : EHRM) gevestigd

te Straatsburg. Het EVRM werd in België goedgekeurd bij de Wet van 13 mei

1955311 en heeft directe werking in de Belgische rechtsorde312313. Partijen kunnen

de verdragsbepalingen dus inroepen voor de nationale rechter, die bij de

interpretatie moet letten op de visie van het Europees Hof. 310 Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950 (hierna EVRM). 311 Wet van 13 mei 1955, B.S. 19 augustus 1955. 312 J. VANDE LANOTTE EN Y. HAECK, “Artikel 1 EVRM. Verplichting tot het verzekeren verdragsrechten”, in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 24. 313 K. RIMANQUE , De toepassing van het EVRM in de praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1988, 20.

Page 87: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

87

De bepalingen van het EVRM en de aanvullende protocollen hebben een grote

waarde voor de jeugdrechtbank, hoewel zij niet specifiek op minderjarigen zijn

toegesneden. Vroeger ging er weinig aandacht uit naar de procedure voor de

jeugdrechtbank. Wat telde, was dat de jeugdrechter een beslissing neemt in het

belang van het kind, niet dat de procedure met waarborgen is omringd. Sinds het

EVRM is ook de manier waarop de jeugdrechter het belang van de minderjarige

afweegt cruciaal314. De minderjarige moet in diverse procesfasen aan bod komen

en moet ook bij ingrijpende maatregelen zijn grondrechten behouden (vb. Vrijheid

van godsdienst).

Inzake jeugdbescherming zijn de volgende bepalingen van het EVRM belangrijk:

a) Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen315

Ouders of opvoeders mogen geen straffen opleggen die ernstige schade toebrengen

aan de fysieke en psychische integriteit van het kind. Het recht op gezinsleven van

de ouders (artikel 8) mag voor de overheid geen alibi zijn om zich afzijdig te

houden. De overheid heeft de plicht om op te treden tegen mishandeling of

verwaarlozing van kinderen, en moet de daders straffen.

Hier werd voor het eerst een uitspraak over gedaan in de zaak A. v. UK316. In deze

zaak werd de Britse overheid veroordeeld omdat het geen adequate bescherming

geboden had aan een 9-jarige jongen en zijn broertje, die door hun stiefvader met

een rieten stok werden geslagen met een “considerable force” op meer dan één

gelegenheid317. Op deze manier werd de minimumdrempel van artikel 3 zeker

overschreden. De grote vraag was of een staat ook aansprakelijk kon gesteld

worden voor slagen toegediend door een privé-persoon. Het EHRM antwoordde

314 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 15. 315 Art. 3 EVRM. 316 Hof Mensenrechten, A. v. UK, arrest van 23 september 1998, Recueil/Reports, 1988 §21-22. 317 Y. HAECK EN V. STAELENS, “Artikel 3 EVRM. Verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen”, in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 214.

Page 88: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

88

positief en verwees hiervoor naar de positieve verplichting van de overheid318.

De verplichting tot bescherming in de vorm van “effective deterrence” of

effectieve afschrikking tegen een serieuze afbreuk van iemands persoonlijke

integriteit geldt in het bijzonder ten aanzien van kinderen en andere kwetsbare

personen319. Opvallend is dat het EHRM hier verwijst naar artikel 19 en 37320 van

het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna verkort als: IVRK) van de

VN, waar ik nadien nog op zal terugkomen.

Nu vaststond dat het Verenigd Koninkrijk ter zake principieel aansprakelijk kon

worden gesteld, diende het EHRM enkel nog na te gaan of de Engelse wet ook

voldoende bescherming bood, wat niet het geval was. Het Hof baseerde zich

daarvoor niet enkel op het feit dat de toepassing van de wet tot de vrijspraak van de

stiefvader had geleid, maar voornamelijk op het feit dat de Britse Regering had

toegegeven dat de desbetreffende wet onvoldoende bescherming bood en

gewijzigd diende te worden.

Het feit dat deze uitspraak met unanimiteit is genomen versterkt alleen maar de

gedachte dat ‘opvoedkundige maatregelen’ in de vorm van het herhaaldelijk

toedienen van klappen of ‘pedagogische tikken’, door ouders of opvoeders niet

door de beugel kunnen in de ogen van het Hof.

Wel moet vermeld worden dat eerdere uitspraken van het EHRM, zoals Costello-

Roberts v. United Kingdom en Y. V. United Kingdom , erop wijzen dat occasionele

ouderlijke klappen met een mindere gradatie dan die in A. v. United Kingdom wel

toegelaten worden, als ze tenminste de toetsing van artikel 3 EVRM weerstaan.

318 Hof Mensenrechten, H.L.R. v. France, arrest van 29 april 1997, Recueil/Reports,1997, §40. 319 319 Hof Mensenrechten, A. v. UK, arrest van 23 september 1998, Recueil/Reports, 1988 §22. 320 Art. 19 IVRK en art. 37 IVRK.

Page 89: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

89

b) Recht op persoonlijke vrijheid321

Minderjarigen die worden gearresteerd wegens strafbare feiten of een

problematische opvoedingssituatie moeten zo snel mogelijk voor een rechter

worden geleid322. Artikel 5 § 1, d zegt dat de vrijheidsberoving van een

minderjarige is toegelaten in geval van rechtmatige gevangenhouding van de

minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in geval van

rechtmatige gevangenhouding, teneinde hem voor het bevoegde gezag te leiden323.

In het arrest Bouamar v. Belgium324 komt voor het eerst het belang van een

opvoedkundig doel van de detentie van minderjarigen aan bod. De klager in

kwestie, een 16-jarige jongen was tijdens en periode van één jaar maar liefst 9

maal opgesloten voor een korte periode van 7 tot maximaal 14 dagen in een huis

van arrest overeenkomstig het toenmalige artikel 53 van de

Jeugdbeschermingswet325. De Belgische Regering vond dat dit absoluut een

opvoedkundig doel had, maar het EHRM was het er niet mee eens. Het Hof vond

dat de opeenvolgende opsluitingen moesten gezien worden als een gewone

opsluiting en dus niet kon voldoen aan de vereisten van artikel 5 §1, d van het

EVRM en dus bijgevolg onrechtmatig was326.

Het gevolg van de veroordeling van België was dat de Wet van 8 april 1965

betreffende de Jeugdbescherming en artikel 53 in het bijzonder grondig herzien

werden en nadien gewijzigd werden door de Wet van 2 februari 1994 en de Wet

van 4 mei 1999.

321 Art. 5 EVRM. 322 Art. 5§1, d EVRM. 323 F. D’HONDT, “Artikel 5 EVRM. Recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 317. 324 Hof Mensenrechten, Bouamar v. Belgium, arrest van 29 februari 1988, Publ. Hof, Serie A, Vol. 129, §§ 50 , 52 en 53. 325 Art. 35 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. 326 F. D’HONDT, “Artikel 5 EVRM. Recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 318.

Page 90: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

90

c) Recht op een eerlijk proces327

Een proces is eerlijk in de zin van artikel 6 als de partijen voldoende kansen

krijgen om de rechterlijke beslissing te beïnvloeden met het recht op tegenspraak

en op dezelfde manier worden behandeld. Daarbij geldt het gehele proces als

maatstaf. Een gebrek aan tegensprak in de voorbereidende fase kan worden

gecompenseerd op de openbare terechtzitting. Omgekeerd levert een snelle

behandeling van de zaak op basis van processtukken geen schending op van artikel

6 §1 als de verdediging in de voorfase genoeg ruimte voor discussie kreeg.

Verder omvat het recht op een eerlijk proces de volgende waarborgen328:

• recht op een openbaar proces;

• recht op onafhankelijke en onpartijdige rechter;

• recht op een uitspraak ten gronde binnen een redelijke termijn;

• recht op een eerlijke bewijsvoering;

• recht op deelname aan het onderzoek ter terechtzitting: de minderjarige

moet weten wat de inzet van het proces is en mag zich niet geremd

voelen om het woord te nemen329;

• zwijgrecht.

Het recht op een eerlijk proces geldt voor personen tegen wie en strafvervolging is

ingesteld.Voor minderjarigen die verdacht worden van een als misdrijf omschreven

feit (MOF) levert de toepassing van artikel 6 weinig problemen op. Ook is het

evident dat artikel 6 geldt in civiele zaken over het ouderlijk gezag en de

verblijfsregeling van kinderen330. De toepassing van artikel 6 in zaken van een

problematische opvoedingssituatie (POS) is wel stof voor discussie331. Zaken over

minderjarigen die nood hebben aan bescherming worden behandeld op de ‘penale

327 Art. 6§1 EVRM. 328 B. DE SMET, J. LATHOUWERS EN K. RIMANQUE, “Artikel 6 EVRM. Recht op een eerlijk proces” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 377-518. 329 Hof mensenrechten, T.&V. t./Verenigd Koninkrijk, arrest van 16 december 1999, Recueil/Reports, 1999. 330 Hof mensenrechten, McMichael v. Verenigd Koninkrijk, arrest van 24 februari, Recueil/Reports 1995, A-307-B. 331 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 17.

Page 91: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

91

zitting’ van de jeugdrechter, omdat het initiatief uitgaat van het openbaar

ministerie. Ouders of kinderen kunnen zelf geen POS-zaken aanhangig maken.

Hoewel de voorschriften van de strafprocedure op een gelijkaardige manier

worden toegepast in POS-dossiers, is er geen sprake van een strafvervolging,

omdat de ouders noch hun kinderen zich voor enig strafbaar feit moeten

verantwoorden. In zaken van kindermishandeling worden de ouders vervolgd voor

de correctionele rechtbank. De ‘penale kant’ van artikel 6 komt dus niet aan bod in

POS-zaken.

In het licht van het recht op een eerlijk proces moet ook het recht op een

vermoeden van onschuld332 en de rechten van de verdediging333 vermeld worden.

d) Recht op de eerbiediging van het gezinsleven334

Minderjarigen in een problematische opvoedingssituatie moeten zo veel mogelijk

in hun thuismilieu worden begeleid335. Zij mogen pas van hun ouders worden

gescheiden als dit niet anders kan om hun fysieke of psychische integriteit te

beschermen336337. De noodzaak van een plaatsing in een instelling of een

pleeggezin moet regelmatig worden geëvalueerd, met inspraak van de ouders.

Verlenging van de plaatsing is enkel verantwoord als er sterke aanwijzingen zijn

dat het kind bij de ouder in gevaar is338. Bij de keuze van een geschikte instelling

dient de rechter rekening te houden met de levensvisie van het gezin. Er mag dus

gen breuk ontstaan in de opvoeding. Dit principe van continuïteit sluit ook aan op

de vrijheid van godsdienst339.

332 Art. 6 § 2 EVRM. 333 Art. 6 § 3 EVRM. 334 Art. 8 EVRM. 335 P. DE HERT, “Artikel 8 EVRM. Recht op privacy” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 753-754. 336 Hof mensenrechten, Johansen v. Norway, arrest van 7 augustus 1996, Recueil/Reports, 1996. 337 Hof mensenrechten, Haase v. Germany, arrest van 8 april 2004, Recueil/Reports, 2004. 338 Hof mensenrechten K.A. v. Finland, arrest van 14 januari 2003, Recueil/Reports, 2003. 339 Art. 9 EVRM.

Page 92: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

92

In geval van een ontzetting uit de ouderlijke macht hanteert het Hof twee

richtsnoeren. Ten eerste betekent het samenzijn voor een ouder en een kind een

essentieel en fundamenteel element van het gezinsleven, wat meebrengt dat alleen

pertinente en voldoende motieven een ontzetting uit de ouderlijke macht

verantwoorden340. Ten tweede maakt de ontzetting uit de ouderlijke macht of de

uithuisplaatsing nog geen einde aan de relatie tussen de ouders en het kind.

Integendeel, op de staten rust een positieve verplichting het bestaande familieleven

in de mate van het mogelijke in stand te laten en naar de toekomst toe niet

onmogelijk te maken. Als de ontzetting of de uithuisplaatsing kan worden

stopgezet dan moet dit gebeuren zodra de omstandigheden dit toelaten341. Dit

verklaart waarom de uithuisplaatsing, de ontzegging van de ouderlijke rechten en

de toegang tot het kind in beginsel verdragsonverenigbaar zijn. De genomen

maatregelen moeten, volgens het verdrag, blijvend gericht zijn op de hereniging

van ouder en kind.

e) Vrijheid van godsdienst342

De vrijheid van godsdienst geldt niet alleen voor personen die volgens de nationale

wet als volwassenen worden beschouwd. Ook minderjarigen moeten een schending

van dit grondrecht kunnen aanklagen bij een nationale rechter343. Ouders mogen

leiding geven aan de religieuze opvoeding van kinderen, maar moeten hun

kinderen ook de nodige ruimte bieden om een eigen religieuze of filosofische

overtuiging te kiezen344. Hierbij moet rekening gehouden worden met de

intellectuele vermogens van het kind.

340 P. DE HERT, “Artikel 8 EVRM. Recht op privacy” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 752. 341 Hof mensenrechten, Stig and Gun Olsson v. Sweden, arrest van 24 maart 1988, Publ. Hof. Serie A, Vol. 130, §68. 342 Art. 9 EVRM. 343 Hof mensenrechten, Valsalmis v. Greece, arrest van 18 december 1996, Recueil/Reports 1996. 344 K. HANSON, “Artikel 9 EVRM. Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 807-808.

Page 93: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

93

f) Verbod van discriminatie345

Bij het toekennen van waarborgen mag de overheid geen onderscheid maken

volgens ras, geloof, nationaliteit en sociale status. Ook jongeren die niet de

Belgische nationaliteit hebben, moeten aanspraak kunnen maken op maatregelen

van jeugdbescherming, tenminste als zij in België verblijven of in België worden

aangetroffen.

B) BUPO346

Onder impuls van de Verenigde Naties kwam op 19 december 1966 het

Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten tot stand. Dit

verdrag werd goedgekeurd bij de wet van 15 mei 1981347 en heeft voor een groot

deel directe werking in de Belgische rechtsorde. Bepalingen die voldoende

duidelijk zijn en rechten bevatten die geen inspanningsverbintenis van de overheid

inhouden, kunnen rechtstreeks worden ingeroepen voor de jeugdrechter348.

In het kader van de jeugdbescherming kunnen minderjarigen en hun ouders zich op

de volgende waarborgen beroepen:

- Recht op aparte berechting349. Jeugdige personen verdacht van strafbare

feiten moeten worden gescheiden van meerderjarige (mede)daders en zo snel

mogelijk worden voorgeleid voor een rechter.

- Recht op begeleiding tijdens de detentie350. Minderjarigen moeten in

gevangenissen worden gescheiden van volwassenen, en moeten aangepaste

begeleiding krijgen, gericht op heropvoeding.

- Recht op eerbiediging van het gezinsleven351. Als de overheid ingrijpt in de

345 Art. 14 EVRM. 346 Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten van 19 december 1966 (hierna verkort als: BUPO). 347 Wet van 15 mei 1981, B.S. 6 juli 1983. 348 A. VANDAELE, “De directe werking van en capita selecta uit het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind”, Jongeren& Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 248. 349 Art. 10.2 BUPO. 350 Art. 10.3 BUPO. 351 Art. 23 BUPO.

Page 94: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

94

opvoeding, moet ernaar gestreefd worden de minderjarige in het gezin te

begeleiden.

Volgens artikel 23 vormt het gezin de ‘natuurlijke en fundamentele kern van de

maatschappij’. Tevens moet de overheid rekening houden met de religieuze of

morele opvatting van de ouders en van de minderjarige352. Plaatsing in een

instelling moet dus zoveel mogelijk worden afgestemd op de levensvisie van

het gezin.

- Verbod van discriminatie353. Kinderen moeten zonder onderscheid naar ras, taal

of godsdienst aanspraak kunnen maken op beschermende maatregelen (art. 24).

C) IVRK

a) Totstandkoming IVRK

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind354 (hierna verkort als:

IVRK), ondertekend te New York op 20 november 1989, bracht een ongekende

dynamiek teweeg rond kinderrechten. Al op 2 september 1990, dertig dagen na de

vereiste neerlegging van de twintigste ratificatie, trad het IVRK internationaal in

werking. Met 191 ratificaties was het eerste verdrag met zo veel ratificaties. Alleen

de Verenigde Staten en Somalië ratificeerden niet. De Verenigde Staten omdat het

verdrag de doodstraf voor minderjarigen verbiedt en Somalië omdat het geen

officiële staatsstructuur meer heeft. Wel moet vermeld worden dat veel landen

ratificeerden met een voorbehoud of een interpreterende verklaring355. Zo heeft

België bijvoorbeeld een interpreterende verklaring bij de artikelen 2, 13, 14 , 15 en

40 van het IVRK356.

Het Verdrag werd in België goedgekeurd bij Wet van 25 november 1991357 en

352 Art. 18 BUPO. 353 Art. 24 BUPO. 354 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989. 355http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-11&chapter=4&lang=en. 356 Art. 2, 13, 14, 15 en 40 IVRK 357 Wet van 25 november 1991, B.S. 17 januari 1992.

Page 95: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

95

door het Decreet van de Vlaamse Raad van 15 mei 1991358 , en vormt een

belangrijke inspiratiebron van nationale regels van jeugdbescherming.

Alle mensenrechteninstrumenten als het EVRM, BUPO en Het Internationaal

Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten359 (hierna verkort als :

ECOSOC) gelden voor alle mensen, dus principieel ook voor kinderen. Het blijft

daarom een vraag of aparte instrumenten voor kinderen wel noodzakelijk zijn. De

discussie is lang gaande geweest, maar in 1989 heeft de internationale

gemeenschap dan toch beslist om een apart Kinderrechtenverdrag aan te nemen.

Anders dan het EVRM bevat het IVRK een ware catalogus van waarborgen die

specifiek zijn toegesneden op minderjarigen, en niet enkel relevant zijn voor de

strafprocedure. In het IVRK worden ook een aantal waarborgen toegekend aan

minderjarigen die wegens een problematische opvoedingssituatie worden geplaatst

of het voorwerp uitmaken van civiele procedure over het ouderlijk gezag360.

Het IVRK had enkele voorlopers, die elk een uitdrukkelijke opvatting over

kinderen weerspiegelden. De reeds hiervoor vermelde Verklaring van Genève361

van 1924 was een redelijk naïeve verklaring, die wees op de plichten van

volwassenen tegenover kinderen. In 1959 was er dan de verklaring van de rechten

van het kind van de VN362. In die tien beginselen werd voornamelijk de

bescherming van het kind benadrukt. Tevens zette ze de eerste stappen om het kind

te erkennen als rechtssubject. De verklaring droeg eerst de naam VN-Charter, wat

de verklaring bindend zou maken, maar de Verenigde Staten waren tegen363. Toch

heeft het onaflatend ijveren van sommige staten ervoor gezorgd dat de verklaring

uiteindelijk is omgevormd tot het bindende IVRK, aangevuld met fundamentele

mensenrechten en vrijheden.

358 Decreet Vlaamse Raad van 15 mei 1991, B.S. 13 juli 1991. 359 Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 19 december 1966. 360 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 19. 361 Verklaring van Genève van 1924 door de volkerenbond. 362 De verklaring van de rechten van het kind van 20 november 1959 door de algemene vergadering van de Verenigde Naties. 363 E. VERHELLEN, Verdrag inzake de rechten van het kind: achtergronden, motieven, strategieën, hoofdlijnen, Garant, 2000, 86.

Page 96: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

96

b) Inhoud IVRK

Naast een uitgebreide pre-ambule, die de belangrijke beginselen bevat waarop het

Verdrag is gebaseerd, zijn de 54 artikelen zelf in 3 grote delen ondergebracht. Het

eerste deel (artikel 1- 41) bevat de artikelen die de substantiële rechten van het

kind vastleggen. Een tweede deel (artikelen 42-45) bepaalt de toezichtregeling en

het derde en laatste deel (artikelen 46-54) bevat de formele bepalingen voor de

inwerkingtreding van het verdrag.

Inhoudelijk is het een zeer veelzijdig instrument. Er werden zowel economische,

politieke, sociale, culturele als burgerrechten opgenomen. Naar doelstelling

kunnen de rechten opgesplitst worden in zelfbeschikkingsrechten,

beschermingsrechten en specifieke rechten die in het bijzonder op kinderen van

toepassing zijn (zoals adoptie, recht op spel,...) of die bijzondere groepen kinderen

viseren364.

Ook kan het Verdrag gelezen worden volgend het zogenaamde 3P’s model365:

• Provision: rechten die toegang geven tot diensten (onderwijs,

gezondheidszorg,...);

• Protection: het recht om tegen bepaalde activiteiten beschermd te worden

( mishandeling, uitbuiting,...);

• Participation: het recht om zelf bepaalde handelingen te stellen en het

recht op inspraak (ook privacy en geloofskeuze vallen hieronder).

Er is voorzien in een Comité voor de Rechten van het Kind (artikelen 43-44) dat

moet zorgen voor de naleving van de verdragsbepalingen. Toch is er niet

voorzien in een individueel klachtrecht of een klachtrecht van staat tot staat.

c) De VN-Resoluties inzake jeugdbescherming

Het Verdrag is zowel in zijn uitgangspunten als in de concrete invulling van de

verschillende bepalingen zeer belangrijk voor de gehele sector van de

jeugdbescherming. Het Verdrag moet samen kunnen gelezen worden met drie 364 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 458. 365 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 458.

Page 97: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

97

VN-resoluties die zeer gedetailleerd minima-bepalingen en richtlijnen bepalen

voor het omgaan met ‘probleem’-jongeren. Deze VN-Resoluties met betrekking

tot jeugdbescherming en jeugddelinquentie zijn de volgende: de in 1985

gestemde ‘United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of

Juvenile Justice366’ en de in 1990 aangenomen ‘ United Nations Guidelines for

the Prevention of Juvenile Delinquency367’ en de ‘United Nations Rules for the

Protection of Juveniles Deprived of their Liberty368’.

1) UN Standard Minimum Rules for the Administration of

Juvenile Justice

De United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile

Justice of de Beijing-rules zoals ze meestal worden genoemd moeten gesitueerd

worden binnen het breder concept van bescherming en bevordering van

mensenrechten. Ze zijn gericht op de gerechtelijke afhandeling van

jeugddelinquentie. De principes van het ‘jeugdbeschermingssysteem’ worden niet

in vraag gesteld, maar de Beijing-rules bevatten wel een aantal correcties op de

als negatief ervaren gevolgen van het systeem, zoals de gebrekkige

rechtsbescherming en het hoge aantal plaatsingen369.

2) UN Guidelines for the Prevention of Juvenile

Delinquency

De United Nations Guidelines for the Prevention of Juvenile Delinquency of de

Riyadh Guidelines, zijn een poging tot voorkoming van jeugddelinquentie. Dit

wordt gekoppeld aan inspanningen voor alle kinderen op alle maatschappelijke

terreinen. De Riyadh guidelines stellen voor om bepaalde gedragingen van

minderjarigen te decriminaliseren, zodat ze geen aanleiding meer kunnen geven

366 United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice van 29 november 1985. 367 United Nations Guidelines for the Prevention of Juvenile Delinquency van 14 december 1990. 368 United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty van 14 december 1990. 369 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 460.

Page 98: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

98

tot een gerechtelijke interventie370. Op deze manier kan stigmatisering vermeden

worden en kan misschien voorkomen worden dat het kind een criminele carrière

tegemoet gaat. Een ander belangrijk punt in de guidelines, is dat kinderen meer

en meer als volwaardige participanten van de samenleving gaan gezien worden.

3) UN Rules for the Protection of Juveniles Deprived of

their Liberty

De United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty

is een resolutie die zowel naar letter als naar geest in het verlengde ligt van de

Beijing-rules. Vrijheidsberoving moet steeds subsidiair zijn tegenover

oplossingen die kunnen genomen worden in het eigen milieu en dat wordt

opnieuw beklemtoond in deze resolutie. De resolutie is erg gedetailleerd en er

zijn minima-regels uitgewerkt voor alle aspecten van het leven tijdens een

vrijheidsberoving. Het enige criterium hierbij is dat alles in het belang moet zijn

van de mensenrechten van minderjarigen371.

d) Het IVRK en de Jeugdbeschermingswet

Voor de sector van het jeugdbeschermingsrecht zijn volgende verdragsbepalingen

van belang372:

• Artikel 3373 : in procedures over de persoon van kinderen moet de rechter

zich vooral richten op het belang van het kind;

• Artikel 9374 : kinderen hebben recht op een gezinsleven (art. 9). Een kind

mag niet tegen zijn wil worden gescheiden van zijn ouders, behalve als

deze scheiding in zijn belang wordt bevolen door de ‘bevoegde

autoriteiten’. In elk geval moet de scheiding voor een rechter kunnen

worden aangevochten. Tevens moeten de ouders de kans krijgen om de

370 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 463. 371 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 464. 372 G. DECOCK, “De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen”, in Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, 185-197. 373 Art. 3 IVRK. 374 Art. 9 IVRK.

Page 99: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

99

procedure over de plaatsing van het kind te beïnvloeden en hun kind

regelmatig te ontmoeten;

• Artikel 12375 : kinderen die in staat zijn een eigen mening te vormen

moeten hun visie naar voor kunnen brengen in procedures die hun

aanbelangen. De rechter dient een ‘passend belang’ te hechten aan de

mening van het kind, rekening houdend met de ‘leeftijd en rijpheid’ van

het kind;

• Artikel 14376 : staten moeten bij maatregelen van plaatsing rekening

houden met de religieuze of morele opvatting van de ouders en van het

kind;

• Artikel 18377 : ouders dragen in beginsel de gezamenlijke

verantwoordelijkheid over de opvoeding van hun kind;

• Artikel 19378 : staten moeten maatregelen nemen om kinderen te

beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld of

verwaarlozing .Kinderen in nood hebben dus recht op bescherming via

een procedure van ‘problematische opvoedingssituatie’, waarbij het

initiatief uitgaat van de overheid;

• Artikel 22379 : staten moeten passende bescherming en bijstand bieden aan

kinderen die zonder visum het land binnenkomen en het statuut van

vluchteling aanvragen380;

• Artikel 25381: kinderen die geplaatst zijn in een instelling of pleeggezin

hebben recht op een periodieke evaluatie van de plaatsing;

• Artikel 37b382 : minderjarige verdachten mogen slechts uitzonderlijk

worden aangehouden in afwachting van hun proces. Bovendien mag de

opsluiting slechts ‘voor de kortst mogelijke duur’ worden opgelegd;

375 Art. 12 IVRK. 376 Art. 14 IVRK. 377 Art. 18 IVRK. 378 Art. 19 IVRK. 379 Art. 22 IVRK. 380 E. BERGHMANS, “De waarborgen van het kinderrechtenverdrag voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in België”, in Jongeren& Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 269-302. 381 Art. 25 IVRK. 382 Art. 37b IVRK.

Page 100: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

100

• Artikel 37d383 : minderjarige verdachten die van hun vrijheid worden

beroofd hebben recht op juridische bijstand en recht op beoordeling van

de aanhouding door een rechter ;

• Artikel 40384 : de strafprocedure gericht tegen minderjarigen die strafbare

feiten plegen moet aan een aantal kwaliteitseisen voldoen (art. 40).

Vooreerst moeten minderjarige verdachten worden behandeld op een

manier die geen afbreuk doet aan het ‘gevoel van waardigheid en

eigenwaarde van het kind’ (art. 40.1). Staten moeten daarom een

‘verscheidenheid van regelingen’ uitwerken om de minderjarige te

begeleiden, zoals pleegzorg of beroepsopleiding (art. 40.4). Voorts

moet de minderjarige beschikken over een aantal proceswaarborgen,

die veel gelijkenis vertonen met deze van art. 6 EVRM: vermoeden van

onschuld, kennis van de tenlastelegging, recht op bijstand van een

raadsman, recht op een proces voor een onafhankelijke en onpartijdige

rechter, zwijgrecht, recht op het ondervragen van belastende getuigen,

recht op het oproepen van getuigen en recht op bijstand van een tolk

(art. 40.2). Aangezien het Verdrag geldt voor alle jongeren beneden de

leeftijd van 18 jaar (art. 1) kunnen ook jongeren die na uithandengeving

voor de gewone strafrechter verschijnen zich op artikel 40 IVRK

beroepen385.

Vooral de artikelen 37 en 40386 zijn enorm van belang voor het jeugdrecht in

België, maar ondanks het feit dat ze beiden directe werking hebben387 zijn ze niet

volledig geïmplementeerd in de Belgische wetgeving. Het Kinderrechten-

commissariaat is er van overtuigd dat beide artikelen, die trouwens zeer

gedetailleerd zijn uitgewerkt en weinig ruimte voor interpretatie laten, de

uitgangspunten zijn voor een nieuw en deugdelijk jeugdrecht388.

383 Art. 37d IVRK. 384 Art. 40 IVRK. 385 Cass. 22 maart 2005, nr. P050340N, R.W. 2005-2006, 1505. 386 Art. 37 en 40 IVRK. 387 Niet alle elementen van deze artikelen hebben directe werking. In ieder geval zijn het wel stand still bepalingen: later genomen beleidsbeslissingen mogen derhalve niet minder rechtsbescherming inhouden of veroorzaken dan voorheen. 388 VANDEKERCKHOVE, A., “(G)een ‘nieuw’ jeugdrecht?”, TJK, 2004/2, Larcier, 131.

Page 101: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

101

e) Het IVRK en de Grondwet

Ingevolge het Kinderrechtenverdrag werd in de Grondwet de bepaling 22bis389

ingevoerd die elk kind het recht geeft op ‘eerbiediging van zijn morele,

lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit’. Het openbaar ministerie moet

dus voldoende ijver aan de dag leggen om klachten van problematische

opvoedingssituaties te onderzoeken en de jeugdrechter te vorderen als kinderen

dringend nood hebben aan bescherming390. Het nieuwe artikel 22bis heeft

voornamelijk een symbolische en politieke betekenis, daar het recht op integriteit

reeds vervat zat in andere internationaal-rechtelijke normen391 zoals artikel 8

EVRM392 en artikel 17 BUPO393. Sinds de goedkeuring van het IVRK tekende

zich een gewijzigde perceptie af tegenover de plaats van kinderen in de

maatschappij, waarbij kinderen nu eerder als rechtssubject dan als rechtsobject

worden bekeken394. De Grondwet weerspiegelt nu de huidige maatschappelijke

waarde die aan de positie van het kind in het recht wordt gegeven en heeft het een

pedagogische waarde voor de burgers in eigen land. Ook heeft artikel 22bis G.W.

een politieke betekenis, daar het invoegen ervan het debat rond geweld tegenover

kinderen als prioritair op de agenda kan zetten zodat de broodnodige wetgevende

maatregelen kunnen genomen worden.

De Grondwet bevat nog een aantal andere bepalingen waarop minderjarigen zich

kunnen beroepen: beperking van de duur van de arrestatie tot 12uur395, recht op

berechting door de bij wet bevoegde rechter396, recht op eerbiediging van het

privé-leven397, recht op vrijheid van meningsuiting398 en recht op behoorlijke

389 Art. 22bis G.W. 390 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 21, 19. 391 VANDAELE, A. EN VERHEYDE, M., ‘Artikel 22bis van de Grondwet : een grondwettelijke bescherming in de kinderschoenen’, TJK, 2000/1, Larcier 7. 392 Art. 8 EVRM. 393 Art. 17 BUPO. 394 VANDAELE, A. EN VERHEYDE, M., ‘Artikel 22bis van de Grondwet : een grondwettelijke bescherming in de kinderschoenen’, TJK, 2000/1, Larcier, 10. 395 Art. 12 G.W. 396 Art. 13 G.W. 397 Art. 22 G.W. 398 Art. 19 G.W.

Page 102: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

102

huisvesting399. Deze bepalingen zijn belangrijk omdat minderjarigen zich daarop

kunnen beroepen om wetten of decreten inzake jeugdbescherming te betwisten

bij Het Grondwettelijk Hof, hetzij na een procedure tot vernietiging, hetzij na een

prejudiciële vraag in een concreet geschil.

f) Conclusie

Het is duidelijk dat de internationaal-rechtelijke normen een grote invloed hebben

op de jeugdbescherming in het algemeen. Toch is nog niet alle Belgische

wetgeving volledig aangepast aan de internationale regelgeving. De beste

voorbeelden hiervan zijn de uithandengeving, die in strijd is met het IVRK en het

feit dat de pedagogische tik nog steeds niet verboden is in België, hoewel het

IVRK duidelijk anders zegt en het EHRM al verschillende landen veroordeeld

heeft waarvan de wetgeving niet in overeenstemming is met het IVRK400. In het

volgende hoofdstuk zal ik uitleggen waarom België de pedagogische tik nog

steeds niet verboden heeft en wat de recente wetsvoorstellen zijn op dit gebied.

399 Art. 23 G.W. 400 Hof Mensenrechten, A. v. UK, arrest van 23 september 1998, Recueil/Reports, 1988 §21-22.

Page 103: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

103

VIII. Dossier: de pedagogische tik

A) Definities

a) Algemene definitie kindermishandeling

Wanneer men gezamenlijk wil reflecteren over een onderwerp, zeker wanneer het

gaat om een delicaat onderwerp als kindermishandeling, dan moet men het vooraf

eens zijn over een aantal definities en gebruikte termen. En net dat blijkt niet zo

gemakkelijk. Een accurate definitie geven van kindermishandeling is zeer

moeilijk. De beste definitie, in mijn opinie, werd gegeven door R. Clara van de

Universiteit Antwerpen. Hij definieert kindermishandeling als “alle gedragingen

waarbij een kind lichamelijk of psychisch geschaad wordt door actief optreden of

passieve nalatigheid van zijn ouders of de volwassenen die instaan voor zijn

verzorging. Zelfs in strafsituaties, waarvan men weet dat ze cultureel en

individueel sterk kunnen verschillen, mag bestraffing niet tot mishandeling

ontaarden.401”

Bij de beoordeling van kindermishandeling moeten we niet alleen rekening

houden met de opgelopen letsels, maar ook met het inzicht en de intentie van de

verwekker. Wanneer het gaat om gebrek aan inzicht dan spreekt men meestal

over pedagogische onmacht en dit staat tegenover de verkeerde intentie. Bij

allebei moet men voor ogen houden dat een kind een intrinsieke waarde heeft, die

door alle volwassenen dient gerespecteerd te worden402.

Bij de beschrijving van de verschillende vormen van kindermishandeling maakt

men gewoonlijk gebruik van de definitie van de Nederlandse arts, dr. Koers403.

Hij omschrijft kindermishandeling als elke vorm van lichamelijke of emotionele 401 R. CLARA, MMV P.ADRIAENSSENS, E. EGGERMONT, A. LAMPO, M. LENAERTS, C. MANEFFE EN M. MICHIELS, Kindermishandeling en verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven. Leuven, Acco, 1990, 25. (Hierna verkort als : R. CLARA, Kindermishandeling en verwaarlozing in Vlaanderen.) 402 R. CLARA, Kindermishandeling en verwaarlozing in Vlaanderen, supra noot 401, 26. 403 A.J. KOERS, Kindermishandeling.. en wat dan nog?, Rotterdam, Ad Donker, 1981.

Page 104: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

104

geweldpleging die kinderen overkomt, niet door ongeval, maar door toedoen of

nalaten van de ouders of verzorgers, waarbij afwijkingen bij het kind zullen

ontstaan of redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze zullen ontstaan.

1) Lichamelijke mishandeling

Hierbij worden lichamelijke letsels aangebracht door allerlei vormen van

geweldpleging zoals slaan, schoppen, schudden, verbranden, enz…

2) Lichamelijke verwaarlozing

Hierbij moet het kind een aantal van zijn essentiële basisbehoeften ontberen zoals

voeding, hygiëne, kledij, medische zorgen,… terwijl de ouders wel over de

mogelijkheden beschikken.

3) Emotionele mishandeling

Hier wordt het kind onder de vorm van pesten, beledigen en vernederen

wezenlijk en bij herhaling in zijn integriteit aangetast.

4) Affectieve verwaarlozing

Dit treedt op wanneer een kind in een sfeer van affectieve onverschilligheid

wordt opgevoed. Het gebrek aan bemoedering kan zelfs leiden tot lichamelijke

afwijkingen.

5) Seksueel misbruik

Dit is een bijzondere vorm van lichamelijke en emotionele mishandeling, waarin

op hetzelfde ogenblik ook elementen van liefde en tederheid verweven kunnen

zijn. Bij elk geval moet vastgesteld worden of de seksuele mishandeling bestaat

uit lichamelijk contact en indien dit het geval is, de aard ervan. Het is ook

mogelijk dat de seksuele mishandeling bestaat uit blootstelling aan pornografie,

exhibitionisme, voyeurisme enz…

Page 105: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

105

De term incest is een bijzondere vorm van seksuele mishandeling waarbij

seksuele gemeenschap optreedt tussen onmiddellijke familieleden tussen wie het

huwelijk verboden is, zoals vader-dochter, moeder-zoon, grootvader-

kleindochter/zoon, broer/zus.

b) Definitie van de pedagogische tik

Ouders genieten het ouderlijk gezag. Dit omvat een hele reeks bevoegdheden en

rechten die de ouders de mogelijkheid geven in te grijpen in het leven van het

kind. Ze kunnen stimuleren, begeleidend, controlerend en zelfs bestraffend

optreden404. Een juiste afbakening van dit ouderlijk gezag wordt nergens

gegeven. Nergens worden er in de wet duidelijke grenzen getrokken.

Zoals gezegd geeft het ouderlijk gezag de ouders de bevoegdheid om bestraffend

op te treden indien nodig405. Welke sanctie voor welk gedrag wordt toegepast,

varieert in tijd en plaats en traditioneel is het gebruik van een (gematigde) vorm

van fysiek geweld hier een onderdeel van. Dit wordt het ouderlijk

tuchtigingsrecht of de pedagogische tik genoemd . Traditioneel wordt

aangenomen dat lichte slagen (vb. oorvegen, een kleine tik op de vingers,...) door

ouders op hun kinderen gepleegd, op grond van artikel 70 Sw.406 kunnen worden

gerechtvaardigd. Strikt genomen gaat het hier om een schending van artikel 398

Sw.407, opzettelijke slagen en verwondingen. De tegennorm wordt hier gevormd

door de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (hierna verkort als: B.W.)

waardoor ouders tot opvoeding en bewaking worden verplicht. Deze, enigszins

vage, tegennorm kan uiteraard niet alle feitelijkheden van ouders ten aanzien van

hun kinderen rechtvaardigen. De tegennorm zal worden beoordeeld in het licht

van wat in de omstandigheden van de zaak sociaal en pedagogisch aanvaardbaar

404 A. VANDEKERCKHOVE, ‘Is driemaal scheepsrecht, of toch weer niet? De Belgsche wetgever en lijfstraffen tegen kinderen.’ TJK, 2001/5, Larcier, 230. 405 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 185-186. 406 Art. 70 Sw. 407 Art. 398 Sw.

Page 106: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

106

is408.

Het gebruik van (fysiek) geweld tegen kinderen als een ‘opvoedend’ motief, moet

achterwege worden gelaten. Het ‘opvoedend’ karakter ervan neutraliseert immers

elke rechtvaardiging voor de toevlucht tot het gebruik van geweld tegen kinderen.

B) Argumentatie pro en contra de pedagogische tik

a) Argumenten Contra

Vanuit het Kinderrechtenperspectief kan het ouderlijk tuchtigingsrecht of de

pedagogische tik niet langer door de beugel. Geweld betekent onderwerping en

dit strookt niet langer met de het beeld van het kind als rechtssubject. Kinderen

hebben net als volwassenen recht op vrije meningsuiting en eerbiediging van hun

fysieke integriteit.

1) Respect van ouders voor hun kind

Ouders mogen hun kinderen niet langer als tirannen opvoeden. Naar Belgisch

recht moeten ouders respect tonen voor hun kinderen (art. 371 B.W.409). Het

toebrengen van slagen kan moeilijk als respectvol worden omschreven, zeker nu

in het huidige opvoedingsklimaat steeds meer de nadruk ligt op een warme band

tussen ouders en kinderen. Zelfs licht geweld past niet langer in dit plaatje, want

zodra er een klap valt, zelfs al is dit met goede bedoelingen van de ouders, is er

van gelijkheid tussen rechtssubjecten geen sprake meer. Het is aangetoond dat

slagen van ouders die weinig respect tonen voor kind of slagen van ouders met

goede bedoelingen even hard aankomen voor het kind410.

408 C. VAN DEN WIJNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 220. 409 Art. 371 B.W. 410 B. DE SMET EN K. DEKONINCK, “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 26.

Page 107: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

107

2) Onduidelijke rechtvaardigingsgrond

De wetsbepaling van “opzettelijke slagen en verwondingen” (art 398 Sw411.)

bevat zelf geen rechtvaardigingsgrond voor lichte slagen toegediend door ouders

die hun gezag uitoefenen. Naar Belgisch recht is het wettelijk voorschrift een

rechtvaardigingsgrond, een omstandigheid die het strafbaar karakter van een feit

wegneemt412. De vraag rijst echter of de plicht tot gehoorzaamheid van de

kinderen, vervat in artikel 371 B.W413., en tradities in de opvoeding van kinderen

voldoende duidelijk zijn als tegennorm van het misdrijf “opzettelijke slagen en

verwondingen”. Men kan argumenteren dat, bij gebrek aan een wettelijke

omschrijving, kinderen dezelfde bescherming moeten genieten als volwassenen

tegen lichte slagen, en dat het ouderlijk tuchtigingsrecht dus wettelijk moet

aangepakt worden.

3) Internationale richtlijnen

De internationale richtlijnen zijn in dit werkstuk reeds aan bod gekomen, en

worden nadien ook nog verder uitgewerkt. Hier geef ik een korte schets voor de

volledigheid.

Volgens artikel 19 IVRK414 zijn staten verplicht om alle nodige maatregelen te

nemen om kinderen te beschermen, zolang het kind onder de hoede staat van de

ouders of voogd. In artikel 19 is er geen onderscheid gemaakt tussen zware en

lichte slagen en ook het onderscheid tussen slagen met een pedagogisch doel en

andere vormen van (licht) geweld is er niet in opgenomen. Het Comité voor de

Rechten van het Kind zegt daarom dat kinderen in familiale sfeer niet mogen

blootgesteld worden aan enige vorm van geweld.

Het EVRM gaat iets minder ver en biedt kinderen alleen bescherming tegen

zware mishandeling of verwaarlozing. 411 Art. 398 Sw. 412 C. VAN DEN WIJNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 220. 413 Art. 371 B.W. 414 Art 19 IVRK.

Page 108: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

108

4) Integrale Jeugdhulp

Jongeren met een gezinsverblijfplaats in het Vlaamse Gewest die verkeren in een

problematische opvoedingssituatie maken aanspraak op waarborgen opgenomen

in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige en

de integrale jeugdhulp415416. In instellingen erkend door de Vlaamse

Gemeenschap zijn lichamelijke straffen, geestelijk geweld en het onthouden van

maaltijden verboden volgens artikel 28 van het decreet417.

Men kan dus aanvoeren dat als opvoeders in instellingen gen enkel vorm van

lijfstraffen mogen toepassen, het ook aan de ouders niet toekomt om licht geweld

te gebruiken. Er mag immers geen discriminatie ontstaan tussen kinderen die in

een gezin worden opgevoed en kinderen die wegens problemen rond de

opvoeding tijdelijk in een instelling verblijven418.

b) Argumenten Pro

1) Plicht van gehoorzaamheid van kinderen

Ouders hebben de verplichting hun kinderen op te voeden en vertrouwd te maken

met normen en waarden. Ze hebben volgens artikel 372 B.W419. gezag over hun

kinderen en zijn burgerlijk aansprakelijk voor schade toegebracht door hun

kinderen (artikel 1384 B.W420.). Ouderlijk gezag heeft alleen maar zin als

kinderen de plicht hebben te gehoorzamen aan hun ouders en minderjarigen moet

zich volgens artikel 372 B.W. onderwerpen aan het gezag van hun ouders.

415 Decreet 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige en de integrale jeugdhulp. B.S. 4 oktober 2004. 416 C. DE WILDE EN J. BOSMANS, “Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige en de integrale jeugdhulp”, TJK, 2004, 213-219 en J.PUT EN I. VAN DER STRAETE, “Integrale jeugdhulp en rechtspositie minderjarige”, TJK, 2004, 230-257. 417 Art. 28 van het Decreet 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige en de integrale jeugdhulp. B.S. 4 oktober 2004. 418 B. DE SMET EN K. DEKONINCK, “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 28. 419 Art. 372 B.W. 420 Art. 1384 B.W.

Page 109: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

109

Volgens sommige auteurs421 maakt de plicht tot gehoorzaamheid van kinderen

een rechtvaardigingsgrond uit voor ouders die licht geweld aanwenden in de

uitoefening van hun ouderlijk gezag en zich aldus moeten verantwoorden voor

opzettelijke slagen en verwondingen aan hun kind zonder letsels.

Waar alternatieve opvoedingstechnieken falen om bij jonge kinderen de juiste

normen en waarden bij te brengen, kan een licht fysiek ingrijpen verantwoord

zijn, zonder dat dit “fysiek corrigeren” een gewoonte mag worden.

2) Afdwingbaarheid van het ouderlijk gezag en

leeftijd van het kind

Uit de plicht van opvoeding van ouders kan men afleiden dat ouders en kinderen

niet op gelijke hoogte staan. Ouders mogen eisen dat het kind zich onderwerpt

aan redelijke richtlijnen. Ze hoeven niet te onderhandelen met het kind422. Als de

kinderen niet willen plooien door technieken als inpraten, afnemen van voordelen

of straffen zoals thuisblijven, dan kan men de ouders niet zomaar het laatste

redmiddel van licht geweld ontnemen. De leeftijd van het kind is een relevante

factor. Een kind met voldoende maturiteit kan op een andere manier aangepakt

worden, want dat is vatbaar voor rede. Wanneer bij een driejarige kleiter, de

meest voor de hand liggende opvoedingstechnieken echter gefaald hebben, kan

het aangewezen zijn om fysieke bijsturing toe te passen.

3) Recht op eerbiediging van het gezinsleven

Het ouderlijk gezag heeft alleen maar waarde aks de overheid zich niet te pas en

te onpas mengt in de opvoeding van kinderen. De overheid kan niet aan de ene

kant stellen dat kinderen het best in een gezin worden opgevoed en tegelijk

verregaande regels opleggen over de manier waarop ouders hun gezag moeten

laten gelden. 421 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, supra noot 66, 193 en C. VAN DEN WIJNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 220. 422 B. DE SMET EN K. DEKONINCK, “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 28.

Page 110: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

110

Zowel uit artikel 8 EVRM423 als uit artikel 23 BUPO424 blijkt dat het gezin de

natuurlijke en fundamentele kern van de maatschappij vormt. Een totalitaire

samenleving, waarbij kinderen worden opgevoed door de overheid, is dus uit den

boze. Als ouders het opvoedkundig project zelf mogen invullen, dan past het dat

de overheid hen ruimte geeft om hun gezag af te dwingen op de manier die zij

wensen425.

4) Eerbied voor de eigen inzichten en vaardigheden van

ouders

In het debat rond de pedagogische tik mag men niet vergeten dat vele ouders

voldoen aan het profiel van de zachte, zorgzame ouder, die meestal louter door

overredingskracht lastig gedrag van kinderen kan corrigeren en slechts gematigd

zal omspringen met gebruik van licht geweld of fysiek ingrijpen. De meeste

ouders gebruiken de pedagogische tik als een stok achter de deur426.

Een totaalverbod op de pedagogische tik in de wet opnemen dreigt een lawine

van klachten en aangiften in verband met kindermishandeling te veroorzaken.

Wellicht zullen voorstanders van een totaal verbod op fysiek geweld tegenover

kinderen aanvoeren dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen. De pedagogische

tik zal immers ook meestal niet leiden tot bestraffing van de ouders of dwingende

maatregelen van jeugdbescherming, maar bij vele ouders aal de controle van

politie en parket toch een wrange nasmaak achterlaten.

Het is ook niet zeker dat in een multiculturele samenleving een geweldloze

opvoeding door alle groepen van ouders als positief zal worden ervaren. De

manier waarop ouders hun gezag uitoefenen is immers voor een deel cultureel

ingekleurd. Waarschuwen, dreigen of straffen levert in sommige culturen meer

op dan overtuigen en afspraken maken. Het is niet uitgesloten dat bepaalde

423 Art. 8 EVRM. 424 Art. 23 BUPO. 425 B. DE SMET EN K. DEKONINCK, “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 29. 426 B. DE SMET EN K. DEKONINCK, “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 30.

Page 111: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

111

groepen zich geviseerd zullen voelen bij het vervolgen van alle lichte vormen van

geweld, die zo cultureel ingebed zijn bij hen427.

5) Vergelijking met andere vormen van intrafamiliaal

geweld tegen kinderen

Als de overheid streng is voor alle vormen van geweld op kinderen, past het even

had op te treden tegen ouders die hun kind verwaarlozen of psychisch

mishandelen. Door alleen in te zoomen op “slagen” worden ouders die psychisch

geweld gebruiken buiten de strafrechtelijke sfeer gehouden. Nochtans kan

psychisch geweld meer schade toebrengen dan fysiek geweld zonder letsels428.

Ouders die hun kinderen psychisch treffen, riskeren alleen een vervolging voor

“onmenselijke behandeling zoals vervat in artikel 417quater B.W.429 of de

lichtere versie van “onterende behandeling zoals vervat in artikel 417quinquies

B.W.430 Deze strafbaarstellingen zijn gebaseerd op artikel 3 EVRM431.

Als ouders die enige vormen van psychisch geweld niet schuwen, buiten schot

blijven, dat moeten ook ouders die een lichte klap uitdelen buiten schot blijven432.

Ouders die uit onmacht of frustratie een tik geven, hebben de “pech” dat deze

vormen van geweld gemakkelijk vast te stellen zijn. Psychisch geweld laat niet

meteen sporen na en geeft inhoudelijk veel meer aanleiding tot discussie, zodat

ouders die op dergelijke wijze hun ouderlijk gezag uitoefenen, buiten schot

blijven, ondanks dat men een nultolerantie wil hanteren.

427 T. PELS, “De pedagogische omgeving van nieuwe Nederlanders”, in Jeugdcriminologie, Den Haag, Boom Uitg., 2008, 320. 428 www.kindermishandeling.org/VK/volwassenen/soorten. 429 Art. 417quater. 430 Art. 417quinquies. 431 Art. 3EVRM. 432 B. DE SMET EN K. DEKONINCK, “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 31.

Page 112: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

112

c) Besluit

Na het bekijken van de argumenten pro en contra kunnen we tot de volgende

standpunten komen.

Ofwel aanvaardt men openlijk dat ouder hun gezag met licht geweld kunnen

afdwingen, en dan gaat de voorkeur naar een rechtvaardigingsgrond gehecht aan

artikel 398 Sw., doch in het licht van de toenemende internationale druk en de

evoluerende opvoedkundige principes zou België hiermee een afwijkende koers

varen.

Als tegengesteld standpunt kan resoluut worden gekozen voor een geweldloze

opvoeding. Voor deze laatste optie kan meen aan de bepaling over ouderlijk

gezag in het B.W. toevoegen dat kinderen niet mogen blootstaan aan enige vorm

van geweld, zodat het ouderlik tuchtigingsrecht verdwijnt. Dergelijke

wetsvoorstellen zijn er reeds geweest in België, maar daar wordt later in dit

werkstuk uitvoerig op teruggekomen.

C) Positie van België

a) Bepalingen in de Belgische wetgeving

Tot aan de wet van 15 mei 1912 bevatte het B.W. een aantal bepalingen (art. 375-

383 B.W.) in verband met het recht van de vader om zijn kinderen te bestraffen

met lijfstraffen. De voornoemde wet heeft echter enkel het alleenrecht van de

vader afgeschaft, en niet zozeer het recht van de ouders om, op grond van hun

ouderlijk gezag, hun kinderen te disciplineren met lijfstraffen433.

Nergens in de Belgische wet staat het geschreven dat ouders geen licht geweld

mogen gebruiken bij de opvoeding van hun kinderen. Zelfs artikel 398 Sw.434

verandert hier niets aan. Op grond van deze bepaling wordt “het toebrengen van

433 DE RYCK K., ‘Het ouderlijk tuchtigingsrecht’, TJK, 2009/1, Larcier, 19. 434 Art. 398 Sw.

Page 113: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

113

opzettelijke verwondingen of slagen” verboden. Maar artikel 70 Sw.435 of de

bepaling die het wettelijk voorschrift inhoudt, vormt en rechtvaardigheidsgrond

waardoor lichte slagen door ouders op hun kinderen gepleegd, geen schending

van art. 398 Sw. zouden uitmaken.

België heeft dus geen expressis verbis wettelijk verbod op lijfstraffen, maar

impliciet vloeit dit verbod wel voort uit een scala aan (grond)wettelijke

bepalingen436:

• Art. 22GW.437 Bepaalt dat elk kind recht heeft op eerbiediging van zijn

morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit. Op 22

december 2008438 werd dit artikel uitgebreid om enkele bepalingen van

het IVRK eraan toe te voegen, waaronder het recht van kinderen op

maatregelen en diensten die hun ontwikkeling bevorderen;

• Artikel 371 B.W.439 bepaalt dat een kind en zijn ouders op elke leeftijd

respect aan elkaar verschuldigd zijn;

• Volgens de artikelen 398 en volgende Sw.440 leveren opzettelijke slagen

en verwondingen jegens minderjarigen een verzwarende omstandigheid

op (art. 405 Sw.441 e.v. in het bijzonder);

• De artikelen 417bis tot quinquies Sw.442 voorzien in verzwarende

omstandigheden voor foltering, onmenselijke of onterende behandeling

in het bijzonder ten aanzien van minderjarigen;

• Artikel 425 Sw.443 ingevoerd bij wet van 28 november 2000444, bestraft de

daad die erin bestaat een minderjarige opzettelijk voedsel of verzorging

te onthouden, in dusdanige mate dat zijn gezondheid in het gevaar 435 Art. 70 Sw. 436 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 15. 437 Art. 22 G.W. 438 Wet van 22 december 2008 tot wijziging van de Grondwet, B.S. 29 december 2008. 439 Art. 371 B.W. (onder Titel IX – Ouderlijk gezag) 440 Art. 398 e.v. Sw. 441 Art. 405 Sw. 442 Art. 417bis tot quinquies Sw. 443 Art. 425 Sw. 444 Wet van 28 november 2000 tot strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, B.S. 17 maart 2001.

Page 114: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

114

komt.

Het is dus duidelijk dat België geen voldoende instrumentarium heeft om het

geweld tegen kinderen in familiale of opvoedende situaties te beperken.

b) Klachten en aanbevelingen tegen België

1) Klacht nr. 21/2003 van het OMCT

In 2003 heeft België het protocol inzake de collectieve klachtenprocedure

bekrachtigd. Dit heeft de World Organisation Against Torture (Hierna verkort

als: OMCT) dan ook toegelaten onmiddellijk een klacht in te dienen tegen België

wegens een schending van artikel 17 van het Europees Sociaal Handvest445

(Hierna verkort als: ESH). De OMCT werpt op in de collectieve klacht nr.

21/2003446 dat de Belgische wetgeving ontoereikend is om een effectieve

bescherming tegen lijfstraffen te kunnen bieden aan kinderen. Noch hebben de

hierboven vermelde grondwettelijke, burgerrechtelijke en strafrechtelijke

bepalingen betrekking op lijfstraffen, noch worden ze geïnterpreteerd als een

verbod inhoudend voor ouders en andere personen betreffende de praktijk van

lijfstraffen. De OMCT meent dat alle wetgevende initiatieven mislukt zijn en dat

ook de bewustwordingscampagnes ondoeltreffend gebleken zijn447.

Het Europees Comité wijst er in zijn conclusie in de eerste plaats op dat er zich

geen probleem stelt ten aanzien van een verbod op lijfstraffen in gevangenissen

en onderwijsinstellingen. De klacht betreft enkel een verbod ten aanzien van

ouders en andere personen, met inbegrip van het toedienen van lijfstraffen met

pedagogische doeleinden. Ten aanzien van deze doelgroep bestaat er volgens het

445 Art. 17 Europees Sociaal Handvest. 446 Besl. Europees Comité inzake Sociale Rechten betreffende collectieve klacht nr. 21/2003, OMCT t. België. 447 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 16.

Page 115: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

115

Europees Comité inderdaad geen uitdrukkelijk verbod448.

De argumenten van het Europees Comité met betrekking tot bovenvermelde

relevante Belgische wetgeving kunnen als volgt worden samengevat:

• art. 22bis G.W.449 biedt onvoldoende bescherming omwille van de

beperkte bewoordingen van het artikel, dat niet het gehele artikel 17

van het ESH450 omvat. Ook het type van controle dat uitgevoerd kan

worden is onvoldoende, aldus het Europees Comité;

• de relevante bepalingen van het Sw. zijn eveneens onvoldoende. Zelfs het

feit dat geweld tegen kinderen een verzwarende omstandigheid

uitmaakt, volstaat niet om een voldoende wettelijke bescherming te

bieden;

• ook de relevante bepalingen uit het B.W. zijn onvoldoende. Het in 1995

ingevoerde concept van wederzijds respect tussen ouders en kinderen

mag dan wel conform artikel 17 ESH zijn, het is onvoldoende precies

geformuleerd om te kunnen spreken van een verbod op lijfstraffen voor

pedagogische doeleinden;

• Bovendien is er geen rechtspraak voorhanden die aantoont dat deze

bepalingen geïnterpreteerd zouden worden als een verbod op

lijfstraffen.

Het Europees Comité heeft daarom in december 2004 geconcludeerd tot een

schending van artikel 17 ESH. Het Comité van Ministers heeft deze beslissing

verankerd in een resolutie van 8 juni 2005451, zonder evenwel aanbevelingen te

doen tot België. Het Comité heeft zich tevredengesteld met de positie die de

Belgische delegatie tijdens de voorbereidende vergadering van 20 april 2005

mondeling heeft toegelicht.

Ook al heeft de beslissing van het Europees Comité geen dwingende waarde en

448 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 16. 449 Art. 22bis G.W. 450 Art. 17 Europees Sociaal Handvest. 451 Resol. Comité van Ministers van de Raad van Europa van 8 juni 2005.

Page 116: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

116

achtte het Comité van ministers het niet nodig om specifiek aanbevelingen te

doen tegenover België, dan nog kan worden gesteld dat deze beslissing als

ankerpunt heeft gediend voor verschillende initiatieven vanuit verscheidene

hoeken ten aanzien van België.

2) Aanbevelingen van de comités van de VN

Verschillende comités van de VN hebben zich reeds uitgesproken over deze

materie, hetzij meer algemeen ter verduidelijking van de bepalingen van hun

respectievelijke basisverdragen, hetzij specifiek in het kader van de

landenrapporten ten aanzien van België.

Het Comité voor de Rechten van het Kind (hierna verkort als : CRK), dat toeziet

op de naleving van het IVRK, heeft reeds in 1993 gewezen op de noodzaak van

een algemeen verbod op lijfstraffen. Het CRK moedigde België in een rapport

van 1995 aan om een wetshervorming terzake door te voeren. In 2002 heeft het

CRK België nogmaals uitdrukkelijk aanbevolen om maatregelen te nemen tot het

invoeren van een verbod op lijfstraffen binnen het gezin en in onderwijs- en

andere instellingen452.

Ook het Mensenrechtencomité, het Comité inzake Economische, Sociale en

Culturele Rechten453, het Comité tegen Foltering454 en het Comité voor de

Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen455 hebben gelijkaardige opmerkingen

gemaakt en hebben België op de vingers getikt. Allen zonder resultaat.

452 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 16. 453 Concluding Observations of the Committee on Economic, Social and Cultural Rights, Third periodic report of Belgium of 4 january 2008, VN Doc. E/C 12/BEL/CO/3. 454 Observations finales du Comité de la torture, Deuxième rapport périodique de la Belgique of 21 november 2008, VN Doc. CAT/C/BEL/CO/2. 455 Concluding Observations of the Committee on the Elimiation of Discrimination against Women, fifth and sixth periodic reports of Belgium, VN Doc. CEDAW/C/BEL/CO/6.

Page 117: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

117

3) Druk vanwege de Commissaris voor de Mensrechten

Thomas Hammarberg, de Commissaris voor de Mensenrechten, is een bijzonder

bezield man als het gaat om kinderrechten. Van de afschaffing van de lijfstraffen

heeft hij zelfs zijn stokpaardje gemaakt.

In 2007 heeft hij een brief gericht aan alle lidstaten waarvan de wetgeving nog

steeds niet in orde was. Ook toenmalig eerste minister, Guy Verhofstadt, werd

aangeschreven. Hij benadrukt nogmaals de nood aan een verbod expressis verbis

in de Belgische wetgeving en zegt dat België alsnog tekortschiet in de

onmiddellijke plicht voor alle lidstaten om een uitdrukkelijk verbod op

lijfstraffen in te voeren.

In 2008 heeft Hammarberg een bezoek gebracht aan België, het eerste bezoek

van de Commissaris voor Mensenrechten, sinds de functie in 1999 werd

gecreëerd. Het verbod op lijfstraffen is uitvoerig aan bod gekomen en zal

figureren in de aanbevelingen die de Commissaris zal overmaken aan ons land.

c) Reactie van België

Noch de veroordeling van België door het Europees Comité inzake Sociale

Rechten, noch de constante internationale druk vanuit verschillende hoeken

hebben de Belgische beleidsmakers ertoe gebracht om wetgeving aan te nemen

die een verbod expressis verbis op lijfstraffen invoert.

Het thema krijgt nochtans al jaren genoeg aandacht, maar het ontbreekt de

wetgever in België aan een eensgezinde en duidelijke visie456. België beschouwt

zijn wetgeving als toereikend en vindt een verdere verduidelijking in het

Strafwetboek overbodig. Ook een specifieke bepaling in het B.W. wordt door de

wetgever als inefficiënt beschouwd.

456 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 17.

Page 118: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

118

Uiteindelijk heeft voormalig minister van Justitie Jo Vandeurzen eind 2008

alsnog een initiatief genomen teneinde de internationale kritiek tegemoet te

komen. Hij richtte een omzendbrief tot het college van procureurs-generaal.

Daarin wordt de definitie van lijfstraffen, zoals geïnterpreteerd door het CRK

opgenomen en de minister wijst erop dat lijfstraffen kunnen worden vervolgd en

bestraft op grond van de artikelen 398 e.v. Sw. en artikel 417 quinquies Sw. Ook

heeft hij een brief gericht aan de drie minister-presidenten van de

gemeenschappen en heeft hij hen hierbij gewezen op de problematiek van de

lijfstraffen. Op burgerrechtelijk vlak verduidelijkt de minister van Justitie dat het

naar zijn mening en op grond van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot

hervorming der instellingen457, de taak is van de gemeenschappen om op te

treden ten aanzien van deze problematiek. De verantwoordelijkheid werd dus

nogmaals doorgeschoven.

d) Recente wetsvoorstellen in België

Doorheen de jaren werden verschillende wetsvoorstellen gelanceerd. Deze

voorstellen viseren allen voornamelijk een toevoeging in artikel 371 B.W.458

teneinde aan kinderen een geweldloze opvoeding, vrij van lijfstraffen te

waarborgen.

1) Wetsvoorstel van Sabine de Bethune459

Dit wetsvoorstel beoogt een invoeging van een nieuw artikel 371bis in het B.W.

Dit nieuwe artikel zou moeten luiden : “Elk kind heeft recht op verzorging,

veiligheid en een goede opvoeding. Het moet worden behandeld met respect voor

zijn persoon en zijn eigenheid en het mag niet worden onderworpen aan

vernederende behandelingen, of andere vormen van fysisch of psychisch

geweld.”

457 Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980. 458 Art 371 B.W. 459 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek van 6 oktober 1999, nr. 2-98/1.

Page 119: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

119

In de toelichting van dit wetsvoorstel wordt heel duidelijk verwezen naar de

correlatie tussen het geweld in de samenleving en het geweld gebruikt bij de

opvoeding460. Het is nodig om dit geweld bij de wortel aan te pakken en ervoor te

zorgen dat alle geweld uit de opvoeding gebannen wordt.

Uit onderzoek blijkt dat het fysiek bestraffen zo wijdverspreid is dat het als het

ware deel uitmaakt van het opgroeien van kinderen in de meeste landen ter

wereld.

Een onderzoek uitgevoerd in 1988 in opdracht van de toenmalige staatssecretaris

voor Leefmilieu en Maatschappelijke Emancipatie, toont aan dat 65% van de

ondervraagden ooit te maken heeft gehad met fysiek geweld door de ouders. 41%

kreeg hier reeds mee te maken als kleuter, 21% tussen de leeftijd van 6 en 12

jaar. Ook onderzoeken in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde

Staten en Roemenië tonen aan dat de meeste mensen te maken hebben gehad met

fysiek geweld door hun ouders in hun kindertijd461. De onderzoeken tonen

eveneens aan dat familiaal fysiek geweld voorkomt in alle lagen van de

bevolking.

Hieruit blijkt zeer duidelijk dat er nood is aan een wetgevend optreden om de

onmiskenbare schadelijke effecten te vermijden. Strikt juridisch valt het gebruik

van geweld/ de pedagogische tik ten aanzien van kinderen onder het strafrecht,

maar gezien de verschillende gradaties van geweld, is het beter om een artikel in

te voegen in het B.W. Op het moment dat de pedagogische tik verandert in

kindermishandeling is er het strafrecht om de ouders te bestraffen. Ter

voorkoming van de pedagogische tik is het nuttiger om een preventie-artikel in te

voegen om ouders bewust te maken van de schadelijke effecten van de

pedagogische tik op hun kinderen.

460 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek van 6 oktober 1999, nr. 2-98/1, 1. 461 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek van 6 oktober 1999, nr. 2-98/1, 2.

Page 120: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

120

Op 20 augustus 2003 werd het wetsvoorstel462 opnieuw ingediend om opnieuw te

proberen een nieuw artikel in het B.W. in te voegen, nog steeds zonder resultaat.

2) Wetsvoorstel van Karin Jiroflée463

Dit wetsvoorstel beoogt een bijvoeging van een tweede lid aan artikel 371 B.W.

Dit artikel zou dan luiden :

“Een kind en zijn ouders zijn op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd.”

“Zij passen geen geestelijk of lichamelijk geweld toe of enige andere

vernederende behandeling.”

Het wetsvoorstel zegt dat ouders hun kinderen bepaalde waarden proberen mee te

geven, zoals geweldloosheid. Als ouders zelf geweld gebruiken tegenover de

kinderen in hun opvoeding, dan leert dit de kinderen alleen maar dat geweld in

bepaalde omstandigheden toch gerechtvaardigd is.

Het wetsvoorstel beoogt voornamelijk een mentaliteitswijziging door een

toevoeging aan artikel 371 B.W. Het is niet de bedoeling om een heksenjacht te

openen op ouders, maar vooral een poging om een basis te leggen, zodat met

ouders kan gepraat worden over hun gedrag, om initiatieven inzake

opvoedingsondersteuning mee in te kleuren en om sensibiliteitscampagnes mee

uit te werken464.

Op 16 januari 2007 werd dit voorstel465 overgenomen door Mevr. Magda

Raemaekers, opnieuw zonder resultaat. 462 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek van 20 augustus 2003, nr. 3-149/1. 463 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een verbod op geweld tussen kinderen en ouders van 4 september 2006, DOC51 2673/001. 464 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een verbod op geweld tussen kinderen en ouders van 4 september 2006, DOC51 2673/001, 5. 465 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een verbod op geweld tussen kinderen en ouders van 16 januari 2007, DOC51 2673/002.

Page 121: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

121

3) Wetsvoorstel van Christian Bontronce466

Dit wetsvoorstel beoogt net zoals het vorige een toevoeging aan artikel 371 B.W.

zodat het tweede lid zal luiden : “Het kind heeft recht op een geweldloze

opvoeding. Het mag niet worden onderworpen aan lijfstraffen of aan andere

vormen van lichamelijk of psychisch geweld.”

De wetswijziging is niet bedoeld om tegen meer ouders of opvoeders

strafvervolging te kunnen instellen. Het gaat er veeleer om categorisch duidelijk

te maken dat het onaanvaardbaar en onwettig is een kind te slaan. Het is dus

vooral de bedoeling de gedragingen en de praktijk te wijzigen, om aldus het

geweld terug te dringen467.

Ofschoon die bepaling zou worden opgenomen onder de titel betreffende het

ouderlijk gezag, zou die tekst bij uitbreiding ook gelden voor de andere personen

die belast zijn met de opvoeding van het kind, zoals de opvoeders of de

leerkrachten.

Artikel 22bis van de Grondwet en het nieuwe lid van artikel 371 van het

Burgerlijk Wetboek, vormen samen met die strafbepalingen een werkzame

grondslag om de lijfstraffen uitdrukkelijk te verbieden, zowel binnen het gezin

als op school468.

Ook op dit voorstel kwam geen reactie, al is het logisch dat dit binnen de huidige

466 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, teneinde daarin het recht op een geweldloze opvoeding op te nemen alsmede het verbod op het plegen van psychisch of lichamelijk geweld tegen kinderen van 14 juli 2008, DOC52 1376/001. 467 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, teneinde daarin het recht op een geweldloze opvoeding op te nemen alsmede het verbod op het plegen van psychisch of lichamelijk geweld tegen kinderen van 14 juli 2008, DOC52 1376/001, 3. 468 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, teneinde daarin het recht op een geweldloze opvoeding op te nemen alsmede het verbod op het plegen van psychisch of lichamelijk geweld tegen kinderen van 14 juli 2008, DOC52 1376/001, 7-8.

Page 122: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

122

politieke situatie in België geen voorrang krijgt.

e) Rechtsvergelijkend

Het volstaat hier om kort de stand van zaken te vermelden bij onze Europese

buren. In de volgende staten worden kinderen wettelijk beschermd tegen alle

vormen van lijfstraffen469: Spanje (2007), Portugal (2007), Nederland (2007),

Griekenland (2006), Hongarije (2005), Roemenië (2004), Oekraïne (2004),

Ijsland (2003), Duitsland (2000), Bulgarije (2000), Kroatië (1999), Letland

(1998), Denemarken (1997), Italië (1996), Cyprus (1994), Oostenrijk (1989),

Noorwegen (1987), Finland (1983) en Zweden (1979).

Ook daarbuiten zijn er landen die hun wetgeving reeds in overeenstemming

hebben gebracht met het IVRK470: Nieuw-Zeeland, als eerste Engelstalige land,

en drie Zuid-Amerikaanse landen, Venezuela, Uruguay en Chili.

Sommige landen, waaronder België, zijn echter hardhorig en zetten hun tradities

voort tegen de internationale stroming in.

D) Internationaal instrumentarium

a) De Verenigde Naties

De VN hebben de problematiek van de lijfstraffen ter harte genomen en waar

mogelijk gestroomlijnd. Toch was dat niet van in het begin zo. Bij het opstellen

van het IVRK werd er niet eens aan gedacht om een expressis verbis verbod op te

nemen. In 1992 heeft het Mensenrechtencomité de VN in zijn General Comment

nr. 20471 wel een duidelijke voorzet gegeven door te zeggen dat lijfstraffen onder

het verbod op foltering vallen.

469HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 10- 18. 470 HAMMARBERG, T., “Europas evolueert naar een volledig verbod op huiselijk geweld tegen kinderen.” TJK, 2009/1, 41-42 471 General Comment nr. 20, 1992.

Page 123: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

123

Het CRK, daarentegen, heeft wel van in het begin gepleit voor een verbod op

lijfstraffen. Door de toenemende”quasi-interdependentie” van de verschillende

VN-comités komen bovendien de aanbevelingen over lijfstraffen in

landenrapporten en General Comments terug in meerdere contexten472. De

comités houden steeds meer rekening met elkaars werk en bouwen daarop verder,

in de mate van het mogelijke. Dit kan enkel toegejuicht worden daar het de

behandeling van deze kwestie op internationaal niveau ten goede komt en

duidelijkheid creëert over dat wat van de nationale overheden verwacht wordt.

Het houdt ook de druk op deze nationale overheden, wat zeer belangrijk is om

uiteindelijk een wereldwijd en volledig verbod op lijfstraffen te bekomen.

1) General Comment nr. 8

Het CRK heeft in 2006 een General Comment: The right of the child to

protection from corporal punishment and other cruel or degrading forms of

punishment473 opgesteld die als leidraad moet dienen. Het is nuttig dieper in te

gaan op het bredere conceptuele kader dat het CRK hanteert, evenals op de visie

van het CRK betreffende de noodzakelijke maatregelen ter uitbanning van

lijfstraffen.

In de eerste plaats moeten “geweldpleging” en “discriminatie” van elkaar

onderscheiden worden. Het CRK verwerpt geenszins het concept van discipline

als onderdeel van de opvoeding, waartoe eveneens fysieke handelingen jegens het

kind kunnen behoren, maar “the minimum necessary use of force for the shortest

period of time must always apply”474Anders spreken we van lijfstraffen. Deze

term komt niet als dusdanig voor in het IVRK , maar aangezien we het IVRK

472 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 11. 473 VN Doc. CRC/C/GC/8 General Comment n° 8(2006) “The right of the child to protection from corporal punishment and other cruel or degrading forms of punishment (articles 19, 28(2) and 37, inter alia)”. 474 VN Doc. CRC/C/GC/8 General Comment n° 8(2006) “The right of the child to protection from corporal punishment and other cruel or degrading forms of punishment (articles 19, 28(2) and 37, inter alia)” § 15.

Page 124: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

124

moeten beschouwen als een levend instrument kunnen we in de artikelen 19,

28§2 en 37475 specifieke aanknopingspunten vinden om de evolutieve

interpretatie van het Verdrag te onderbouwen. De uitbanning van lijfstraffen kan

ook beschouwd worden als een onderliggend principe van het Verdrag zelf.

Ook heel belangrijk is dat het CRK religieuze rechtvaardigingen verwerpt voor

de toevlucht tot lijfstraffen. Het respect voor de waardigheid van kinderen

primeert hier duidelijk op de vrijheid van religie en geloofsovertuiging.

De rode draad doorheen de benadering van de internationale gemeenschap ten

aanzien van deze problematiek is de legalistische visie over de methodologie tot

uitbanning van lijfstraffen. De klemtoon ligt op de eerste plaats op het voorzien

van wettelijke bepalingen die uitdrukkelijk lijfstraffen verbiedt. Volgens het CRK

volstaat het niet om eventuele machtigingen tot het toedienen van lijfstraffen te

schrappen of te herroepen. Zelfs indien de wetgever zich hier nooit over

uitgesproken heeft, gaat het CRK er van uit dat de traditie van de lidstaten bijna

altijd een oogje toeknijpt of het gebruik van lijfstraffen zelfs impliciet

goedkeurt476. Wat het CRK uiteindelijk beoogt is een algemeen wettelijk

expressis verbis verbod op lijfstraffen en een mentaliteitswijziging en dit in alle

relevante rechtstakken.

Het CRK benadrukt ook nog dat het niet de bedoeling is om een heksenjacht te

openen op ouders. Het inleiden van strafvervolgingen tegen de ouders of het

onttrekken van het ouderlijk gezag moet steeds ten dienste staan van het belang

van het kind, de geviseerde daad moet dan ook een zekere graad van ernst

bereiken en het kind moet indien mogelijk gehoord worden. Wel is het CRK

minder terughoudend in de vervolging van verzorgers buiten het kader van het

ouderlijk gezag.

475 Art. 19, 29§2 en 37 IVRK. 476 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 11.

Page 125: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

125

b) De Raad van Europa

De Verenigde Naties mogen dan al hun mondiale gewicht achter de uitbanning

van lijfstraffen gegooid hebben, de Raad van Europas slaagt er veel meer in een

directe impact te hebben op het nationale niveau en dit omwille van een

collectiviteit aan organen die zich achter deze doelstelling heeft geschaard477.

1. Het Europees Comité inzake Sociale Rechten

Het Europees Comité inzake Sociale Rechten (hierna verkort als: Het Europees

Comité) ziet toe op de naleving van de bepalingen van het ESH door de lidstaten

van de Raad van Europa. Een protocol van 1998 bepaalt dat collectieve klachten

voor het Europees Comité kunnen worden ingeleid door daartoe geaccrediteerde

niet-gouvernementele organisaties (hierna verkort als : NGO’s). Het Europees

Comité neemt na onderzoek van de klacht een beslissing, die beslissing wordt

vervolgens in een resolutie ( bij niet-schending) of een aanbeveling (bij

schending) van het Comité van Ministers gegoten. Zoals eerder vermeld is er bij

de klacht tegen België, die als schending gekwalificeerd werd, toch geen

aanbeveling gedaan door het Comité van Ministers.

Verschillende collectieve klachten werden reeds ingeleid voor het Europees

Comité betreffende de problematiek van lijfstraffen. In 203 bracht de OMCT een

klacht aan tegen Italië, België, Ierland, Portugal en Griekenland. Enkel ten

aanzien van Italië en Portugal was het Europees Comité van mening dat er geen

schending was. De OMCT liet het daar echter niet bij en introduceerde in 2006

opnieuw een klacht tegen Portugal. Het Hooggerechtshof van Portugal had

immers in een arrest het gebruik van lijfstraffen toegestaan en op deze manier

eerdere beslissingen teruggedraaid. Portugal heeft sindsdien de nodige wettelijke

aanpassingen doorgevoerd, een bewijs dat de internationale politieke druk werkt.

477 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 12.

Page 126: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

126

De quasi-rechtspraak van het Europees Comité is duidelijk. Artikel 17 van het

ESH478 veronderstelt een afschaffing van alle vormen van vernederende

behandelingen en bestraffingen van kinderen, waaronder lijfstraffen. De

wettelijke bepalingen die dit verbod voorschrijven dienen bindend en voldoende

duidelijk geformuleerd te zijn om aan alle nationale rechters niet de kans te laten

om ze niet te kunnen toepassen. Ten slotte dienen de nodige bevoegde

instellingen en diensten belast te worden met de bescherming tegen en het

voorkomen van het gebruik van lijfstraffen tegen kinderen479.

2. De Parlementaire Vergadering en het Comité van

Ministers

Ook de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa heeft zich in deze

materie uitgesproken. Ze stelt vast dat alle lidstaten van de Raad formeel het

gebruik van lijfstraffen in onderwijsinstellingen hebben afgeschaft, maar dat dit

niet het geval is voor zorginstellingen. Een dergelijk verbod, als het al bestaat,

wordt niet systematisch en overal gerespecteerd. Meer specifiek verzoekt de

Parlementaire Vergadering het Comité van Ministers om volgende aanbevelingen

te richten tot de lidstaten480:

• het aannemen van wetgeving ter afschaffing van lijfstraffen, voornamelijk

inzake geweld binnen het gezin;

• toezien op de efficiëntie van de toepassing van het verbod;

• ervoor te zorgen dat de relevante rechtspraak van het EHRM en de

conclusies van het Europees Comité volkomen worden toegepast.

Het Comité van Ministers heeft op 20 april 2005 een antwoord gegeven op deze

aanbeveling. Daarin hebben ze een driejarig actieprogramma aangekondigd met

478 Art. 17 ESH. 479 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 12. 480 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 14.

Page 127: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

127

volgende drie objectieven481:

• het bieden van assistentie aan lidstaten om internationale standaarden op

nationaal en lokaal niveau te helpen toepassen;

• tegen 2007 een allesomvattend en coherent geheel van instrumenten en

methodologische richtlijnen opstellen;

• het bevorderen van de zichtbaarheid en de impact van het werk van de

Raad van Europa in dit domein.

3. Het EHRM

Het EHRM heeft zich in verschillende arresten uitgesproken over de kwestie

lijfstraffen. Het merendeel van deze rechtspraak is gericht tegen het Verenigd

Koninkrijk en voornamelijk ten aanzien van het geweld binnen het onderwijs482.

Het Verenigd Koninkrijk heeft altijd een streng gedoogbeleid gevoerd en is tot op

dit moment één van de landen waar de wetgeving nog niet helemaal in

overeenstemming is met de internationale aanbevelingen.

Artikel 3 EVRM483, dat directe werking heeft luidt: “Niemand mag worden

onderworpen aan foltering, noch aan onmenselijke of vernederende

behandelingen of straffen.” Om binnen het toepassingsgebied van artikel 3

EVRM te vallen, moet de behandeling of straf een minimale graad van ernst

bezitten484. Deze minimumdrempel is variabel en hangt af van de concrete

omstandigheden van de zaak, nl. de aard en omstandigheden van de straf, de duur

en de wijze van uitvoering van de straf of behandeling, de fysieke en geestelijke

gevolgen, de leeftijd, het geslacht en de gezondheidstoestand van het slachtoffer.

Men moet dus rekening houden met alle omstandigheden, ook diegenen die eigen

zijn aan de persoon485.

481 Europe-wide ban on corporal punishment of children. Reply adopted by the Committe of Ministers to Parliamentary Assembly Recommendation 1666(2004), 20 april 2005, CM/AS(2005)Rec 1666 final. 482 Gelet op de lange traditie van de “whipping boy”. 483 Art. 3 EVRM. 484 Hof Mensenrechten, A. v. UK, arrest van 23 september 1998, Recueil/Reports, 1988 §21-22. 485 O. DE SCHUTTER, “L’intervention des autorités publiques dans les relations familiales et l’obligation de prévenir les mauvais traitements: vie familale et droit à la

Page 128: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

128

Volgende zaken kunnen als toonaangevend worden beschouwd.

i. Tyrer t. Verenigd Koninkrijk 486

De verzoeker in deze zaak, een 15jarige jongen, was door de lokale

jeugdrechtbank veroordeeld tot drie stokslagen op het blote achterwerk. Het

EHRm besliste dat in casu de gerechtelijk opgelegde lijfstraf een vernederende

behandeling uitmaakte in de zin van artikel 3 EVRM, rekening houdend met de

termijn van drie weken tussen de veroordeling en de uitvoering van de straf en et

het vernederend karakter van de straf. Hier werd de minimumdrempel dus

duidelijk gehaald.

ii. Campbell & Cosans t. Verenigd Koninkrijk487

Het feit dat er een risico bestaat op lijfstraffen te moeten ondergaan op school,

betekent nog niet dat er een schending is van artikel 3 EVRM. In casu had een

moeder haar zoon ingeschreven op een school die gereputeerd was voor haar

strenge discipline. De moeder was er zich niet van bewust dat dit ook het

toedienen van lijfstraffen omvatte. Het is volgens het EHRM niet bewezen dat

leerlingen, louter door het bestaan van de traditie van lijfstraffen op een school,

een vernederende behandeling zouden ondergaan. Hier werd de

minimumdrempel van artikel 3 EVRM dus niet gehaald. Het Hof oordeelde wel

tot een schending van artikel 2 protocol 1 EVRM488 in de zin dat de filosofische

overtuiging van de ouders niet gerespecteerd werd.

iii. Costello-Roberts t. Verenigd Koninkrijk489

De verzoeker in deze zaak werd als zevenjarige enkele keren let een schoen protection de l’enfant dans la jurisprudence de la Cour Européenne des droits de l’homme”, Rev. Trim. Dr. fam. 1999, 432. 486 Hof Mensenrechten, Tyrer v. United Kingdom, arrest van 25 april 1978. 487 Hof Mensenrechten, Campbell & Cosans v. United Kingdom, arrest van 25 februari 1982. 488 Art. 2 Protocol 1 EVRM. 489 Hof Mensenrechten, Costello-Roberts v. United Kingdom, arrest van 25 maart 1993.

Page 129: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

129

geslagen door de directeur van zijn privé-school. Het EHRM noteert in de eerste

plaats dat er geen verschil bestaat tussen privé- en publieke scholen wanneer het

aankomt op het toepassen van discipline. In casu werd echter de

minimumdrempel niet bereikt, ondanks het automatische karakter van de straf en

het feit dat ze pas na drie dagen werd toegepast. Interessant aan deze zaak is dat

het Hof vindt dat artikel 8 EVRM490 een bredere bescherming kan bieden dan

artikel 3 EVRM voor wat disciplinaire maatregelen betreft. In casu werd de

drempel niet bereikt om te kunnen spreken van een inmenging in het privé-leven

en is er dus een aantasting van de fysieke of morele integriteit.

iv. A. t. Verenigd Koninkrijk491

Deze zaak werd reeds eerder in dit werkstuk uitvoerig vermelden maar voor de

volledigheid zal ik hem hier kort opnieuw schetsen.

Deze zaak betreft het toepassen van lijfstraffen binnen het gezin. Verzoeker werd

als negenjarige meerdere malen zeer hard geslagen door zijn stiefvader. Het

EHRM is van oordeel dat de minimumdrempel van artikel 3 hier duidelijk werd

bereikt. Het Verenigd Koninkrijk biedt volgens het EHRM onvoldoende

wettelijke bescherming voor kinderen tegen vernederende behandelingen of

straffen.

c) Conclusie

Hoewel de druk wordt opgevoerd, kunnen we niet stellen dat de Verenigde Naties

of het EVRM de pedagogische tik zonder meer verbieden492. De staten hebben

niet de verplichting om kinderen te beschermen tegen elke vorm van fysiek

geweld door hun ouders. Artikel 8 EVRM493 waarborgt immers het recht op

490 Art. 8 EVRM. 491 Hof Mensenrechten, A. v. UK, arrest van 23 september 1998, Recueil/Reports, 1988 §21-22. 492 R. SMITH, “To Smack or Not to Smack? A review of A. v. United Kingdom in an international and European context and its potential impact on physical parental chastisement” (http:// webjcli.ncl.ac.uk/1999/issue1/smith1.html). 493 Art. 8 EVRM.

Page 130: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

130

eerbiediging van het privé-en gezinsleven. Dit recht ziet mede toe op de

keuzevrijheid die ouders hebben ten aanzien van de opvoedingsmethode van hun

kinderen494. De uitoefening van dit ouderlijk gezag gaat door als één van de

fundamentele bestanddelen van het gezinsleven495. Bijgevolg behoort de

pedagogische tik tot dit domein. Wanneer het EHRM zou beslissen dat artikel 3

EVRM496 voor de staten de verplichting zou inhouden om kinderen, ten allen

tijde, tegen klein geweld te beschermen, zou dit betekenen dat de staten afbreuk

mogen doen aan het fundamentele recht op eerbied voor het gezinsleven. Beide

verplichtingen kunnen dus conflicteren497. Toch is het, mijns inziens, goed om te

proberen het verbod op alle fysiek geweld tegen kinderen wereldwijd door te

voeren. Het is immers een win-win situatie voor zowel ouders als kinderen.

Instrumenten als het EVRM en IVRK kunnen hierbij een voorbeeldrol spelen,

ook al is het niet gemakkelijk, maar dat is het nooit als het om eeuwenoude,

culturele tradities gaat, die men probeert te wijzigen.

E) Toekomst

Wat is nu de ideale manier om een verbod op lijfstraffen wettelijk door te voeren.

Er zijn drie manieren498:

• de ideale aanpak is een verbod zowel in het burgerlijk als in het strafrecht,

zoals het geval is in Ijsland;

• een uitdrukkelijk verbod, enkel in het burgerlijk recht kan ook volstaan,

494 S. DAMMINGA EN B. DEGELINK, “De pedagogische tik afgestraft?”, Ars Aequi, 2000, 953. 495 S. MOSSELMANS, “Een evolutie op het terein van het ouderlijk gezag, het omgangsrecht, het hoorrecht van minderjarigen en het recht op informatie van ouders en hun minderjarige kinderen: het EVRM, “The Recommendation on Parental Responsabilities” en het IVRK als leidraad?”, T.P.R., 1997, 546-547. 496 Art. 3 EVRM. 497 O. DE SCHUTTER, “L’intervention des autorités publiques dans les relations familiales et l’obligation de prévenir les mauvais traitements: vie familale et droit à la protection de l’enfant dans la jurisprudence de la Cour Européenne des droits de l’homme”, Rev. Trim. Dr. fam. 1999, 427. 498 HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 15.

Page 131: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

131

voor zover er een boemerangeffect is op het strafrechtelijk niveau, zoals

het geval is in Denemarken, Oostenrijk, Noorwegen, Finland en

Zweden;

• Een uitdrukkelijk verbod enkel in het strafrecht is ook voldoende, zoals

het geval is in Letland.

In België ligt het eigenlijk vrij simpel, een kleine aanpassing aan artikel 371

B.W499. kan de gehele situatie oplossen. En een dergelijk wetsvoorstel is al 5 keer

ingediend en nooit aangenomen. Dit zegt meer over de politieke situatie in België

dan over de wetsvoorstellen en hun inhoud. Aangevuld met de bestaande

maatregelen uit het jeugdbeschermingsrecht krijgen we, mijns inziens, een

perfecte oplossing.

De invoering in het B.W. zorgt ervoor dat ouders niet aan een “heksenjacht”

onderworpen worden en zullen ook de rechtbanken niet (nog meer) overbelast

geraken. Wel kan de Belgische wetgever hiermee een duidelijk signaal geven.

Een dergelijk artikel zou ook perfect kunnen dienen als basis voor grote

publiekscampagnes en opvoedingsondersteunende initiatieven500. Een wettelijk

verbod is namelijk enkel een eerste stap, een noodzakelijke maar op zich

voldoende voorwaarde om een einde te stellen aan lijfstraffen voor kinderen.

Ondersteuning in het effectief veranderen van de mentaliteit en het gedrag van de

Belgische bevolking, zal meer vergen dan een loutere wetswijziging, laat dat

duidelijk zijn.

499 Art. 371 B.W. 500 A. VANDEKERCKHOVE, “En nogmaals... Over de weinig pedagogische tik”, TJK, 2009/1, 8-9.

Page 132: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

132

IX. Algemeen Besluit

De aandacht voor kinder-en jeugdbescherming heeft zich amper een eeuw

geleden voornamelijk in de Westerse wereld geïnstitutionaliseerd. Met België als

voorloper, verschenen overal in Europa wetten inzake de jeugdbescherming. In

het begin was de wetgeving enorm gericht op de bescherming van kinderen, pas

later ging met ook het belang inzien van een sanctierecht en een herstelgericht

model. De controverse is er nog steeds en het is wachten op een duidelijke, grote

hernieuwing van het volledige jeugdbeschermingsrecht om te zien welke van de

modellen het pleit zal winnen.

Ook op internationaal vlak is er enorme vooruitgang geboekt. Vanaf 1902 zijn er

verschillende internationale regelgevingen verschenen, allen waarin het

toetsingscriterium ‘het belang van het kind’ terugkeert. Toch heeft het tot het

einde van de vorige eeuw geduurd alvorens men volop de jeugdbescherming op

internationaal vlak is gaan uitwerken. De erkenning van kinderen als

rechtssubjecten die de rechten uit het EVRM kunnen gebruiken was een eerste

stap, maar het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind was

ongetwijfeld de belangrijkste gebeurtenis op internationaal gebied. Nog steeds

neemt de internationale druk toe en het is een kwestie van tijd vooraleer ook de

Belgische Jeugdbeschermingswet volledig in overeenstemming zal zijn met de

internationale normen.

Ik kan alleen maar concluderen dat de rechtspositie van het kind, zowel op het

gebied van bescherming tegen problematische opvoedingssituaties als op het

gebied van delinquente minderjarigen er steeds is op vooruitgegaan. Door de

jaren heen zijn de beschermingssystemen alleen maar beter geworden en is men

meer en meer rekening gaan houden met de speciale positie van de minderjarige

in het recht.

Dit wil niet zeggen dat het Jeugdbeschermingsrecht in België volledig op punt

staat. Er is duidelijk nood aan een volledige hernieuwing van het

Jeugdbeschermingsrecht zodat men niet langer in een positie tussen

Page 133: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

133

beschermingsrecht en herstelrecht blijft hangen. In de nabije toekomst zullen

daarover dus beslissingen moeten genomen worden.

België blijft echter achter met één belangrijke zwarte vlek, namelijk de

pedagogische tik. Het is duidelijk dat België zijn wetgeving uiteindelijk zal

moeten aanpassen om te voldoen aan de internationale normen. Eender welke

redelijke persoon met voldoende gezond verstand ziet in dat het hoog tijd is om

eindelijk een wetsverandering door te voeren die kinderen niet langer blootstelt

aan fysiek geweld. Kinderen zouden nooit te maken mogen krijgen met geweld,

het zijn de meest kwetsbare personen in de maatschappij, juist zij zouden moeten

kunnen opgroeien in een geweldloos milieu.

Page 134: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

134

X. Bibliografie

Wetgeving A. Internationale verdragen en wetgeving

- Het verdrag tot regeling van de voogdij van minderjarigen van 12 juni 1902

door de Haagse conferentie voor internationaal privaatrecht.

- Het verdrag inzake de minimumleeftijd industrie van 1919 door de Internationale Arbeiders Organisatie (IAO).

- Verklaring van Genève van 1924 door de volkerenbond.

- Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950. - De verklaring van de rechten van het kind van 20 november 1959 door de

algemene vergadering van de Verenigde Naties.

- Europees Sociaal Handvest van 18 oktober 1961. - Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten van 19

december 1966.

- Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 19 december 1966.

- United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile

Justice van 29 november 1985.

- Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989.

- United Nations Guidelines for the Prevention of Juvenile Delinquency van 14 december 1990.

- United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty

van 14 december 1990. B. Belgische wetgeving

- Grondwet.

- Strafwetboek.

- Gerechtelijk Wetboek. - Wetten van 18 juni 1850 en 28 december 1873 op de behandeling van

krankzinnigen.

Page 135: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

135

- Wet van 27 november 1891 op de landloperij. - Wet van 15 februari 1897 op de bedelarij. - Wet 15 mei 1912 betreffende de kinderbescherming.

- Loi du 19 mai 1914 décrétant l’instruction obligatoire et apportant des

modifications à la loi organique de l’enseignement primaire, Pasin., 1914, 151-256.

- Wet van 5 september 1919, instellende het nationaal werk voor kinderwelzijn.

- Het K.B. van 25 oktober 1921 omtrent de leerplicht dat t.a.v. de gezinshoofden

dezelfde verplichtingen oplegt als de wet op de leerplicht van 1914. - Wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand. - Wet van 15 juli 1960 tot zedelijke bescherming van de jeugd. - Wet van 20 juli 1961 houdende wijziging van artikel 70 van de gecoördineerde

wetten betreffende de kinderbijslag voor loontrekkende.

- Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. - Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15

augustus 1980. - Wet van 15 mei 1981, B.S. 6 juli 1983. - Wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, B.S. 6 juli 1983. - Decreet inzake Bijzondere Jeugdbijstand van 27 juni 1985, B.S. 5 juli 1986. - Decreet van 4 juni 1986 houdende aanvulling van het decreet van 27 juni 1985

inzake bijzondere jeugdbijstand, B.S. 5 juli 1986. - Wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de

afstamming, B.S. 27 mei 1987. - Wet van 27 april 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de

adoptie, B.S. 27 mei 1987. - Wet van 20 mei 1987 betreffende de verlating van minderjarigen, B.S. 27 mei

1987. - Bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet tot

hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1988.

Page 136: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

136

- Wet van 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van burgerlijke meerderjarigheid tot 18 jaar, B.S. 30 januari 1990.

- Gecoördineerd decreet van 4 april 1990, B.S. 8 mei 1990. - Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de

geesteszieke, B.S. 27 juli 1990. - Decreet Vlaamse Raad van 15 mei 1991, B.S. 13 juli 1991. - Wet van 25 november 1991, B.S. 17 januari 1992. - Wet van 24 december 1992 tot wijziging van de artikelen 36,4° en 37 en tot de

opheffing van artikel 37bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en tot invoeging van een artikel 43bis in dezelfde wet, B.S. 31 december 1992.

- Wet van 2 februari 1994 tot wijziging van de Wet van 8 april 1965 betreffende

de Jeugdbescherming, B.S. 17 september 1994. - Wet van 30 juni 1994 houdende wijziging van artikel 931 van het Gerechtelijk

Wetboek en van de bepalingen betreffende de procedures van echtscheiding, B.S. 21 juli 1994.

- Wet van 13 april 1995 betreffende de gezamenlijke uitoefening van het

ouderlijk gezag, B.S. 24 mei 1995.

- Wet van 28 november 2000 tot strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, B.S. 17 maart 2001.

- Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige en de

integrale jeugdhulp. B.S. 4 oktober 2004. - Wetten van 15 mei en 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming, het ten

laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, B.S. 2 juni 2006.

- Wet van 22 december 2008 tot wijziging van de Grondwet, B.S. 29 december

2008. C. Parlementaire Handelingen

- Voorstel van wet tot verhoging van de strafrechtelijke meerderjarigheid van 16 naar 18 jaar, Parl.St. Kamer 1950-1951, nr. 161.

- Ontwerp van wet op de bescherming van minderjarigen, Parl.St. Kamer 1957-

1958, nr. 885-1.

Page 137: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

137

- Voorstel van wet van 22 juni 1960 op de jeugdbescherming, Parl.St. Kamer 1959-1960, nr. 567-1.

- Wetsontwerp betreffende de jeugdbescherming van 13 september 1963,

Parl.St. Kamer 1962-1963, nr. 637-1. - Amendement ingediend door de heer Hermans, nr. 2 artikel 3bis, 29januari

1964, 637.

- Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek van 6 oktober 1999, nr. 2-98/1.

- Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek

van 20 augustus 2003, nr. 3-149/1. - Wetsontwerp van 29 november 2004 tot het wijzigen van de wet betreffende de

jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1467/001.

- Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een

verbod op geweld tussen kinderen en ouders van 4 september 2006, DOC51 2673/001.

- Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een

verbod op geweld tussen kinderen en ouders van 16 januari 2007, DOC51 2673/002.

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek,

teneinde daarin het recht op een geweldloze opvoeding op te nemen alsmede het verbod op het plegen van psychisch of lichamelijk geweld tegen kinderen van 14 juli 2008, DOC521376/001.

D. Ministeriële Omzendbrieven

- Ministeriële omzendbrief van 14 oktober 1994 betreffende de gerechtelijke jeugdbijstand voor minderjarigen in een problematische opvoedingssituatie, B.S. 4 februari 1995, toelichting bij art. 22.

Page 138: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

138

Rechtspraak A.Internationale rechtspraak

- Hof Mensenrechten, Tyrer v. United Kingdom, arrest van 25 april 1978. - Hof Mensenrechten, Campbell & Cosans v. United Kingdom, arrest van 25

februari 1982.

- Hof Mensenrechten, Bouamar v. Belgium, arrest van 29 februari 1988, Publ. Hof, Serie A, Vol. 129, §§ 50 , 52 en 53.

- Hof mensenrechten, Stig and Gun Olsson v. Sweden, arrest van 24 maart 1988,

Publ. Hof. Serie A, Vol. 130, §68.

- Hof Mensenrechten, Costello-Roberts v. United Kingdom, arrest van 25 maart 1993.

- Hof mensenrechten, McMichael v. Verenigd Koninkrijk, arrest van 24 februari,

Recueil/Reports 1995, A-307-B. - Hof Mensenrechten, H.L.R. v. France, arrest van 29 april 1997,

Recueil/Reports,1997, §40. - Hof Mensenrechten, A. v. UK, arrest van 23 september 1998, Recueil/Reports,

1988 §21-22. - Hof mensenrechten, Johansen v. Norway, arrest van 7 augustus 1996,

Recueil/Reports, 1996. - Hof mensenrechten, Valsalmis v. Greece, arrest van 18 december 1996,

Recueil/Reports 1996. - Hof mensenrechten, T.&V. t./Verenigd Koninkrijk, arrest van 16 december

1999, Recueil/Reports, 1999. - Hof mensenrechten K.A. v. Finland, arrest van 14 januari 2003,

Recueil/Reports, 2003. - Hof mensenrechten, Haase v. Germany, arrest van8 april 2004,

Recueil/Reports, 2004. B. Resoluties en Besluiten

- General Comment nr. 20, 1992. - Besl. Europees Comité inzake Sociale Rechten betreffende collectieve klacht

nr. 21/2003, OMCT t. België.

Page 139: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

139

- Europe-wide ban on corporal punishment of children. Reply adopted by the Committe of Ministers to Parliamentary Assembly Recommendation 1666(2004), 20 april 2005, CM/AS(2005)Rec 1666 final.

- Resol. Comité van Ministers van de Raad van Europa van 8 juni 2005.

- VN Doc. CRC/C/GC/8 General Comment n° 8(2006) “The right of the child to

protection from corporal punishment and other cruel or degrading forms of punishment”.

- Concluding Observations of the Committee on Economic, Social and Cultural

Rights, Third periodic report of Belgium of 4 january 2008, VN Doc. E/C 12/BEL/CO/3.

- Observations finales du Comité de la torture, Deuxième rapport périodique de

la Belgique of 21 november 2008, VN Doc. CAT/C/BEL/CO/2.

- Concluding Observations of the Committee on the Elimiation of Discrimination against Women, fifth and sixth periodic reports of Belgium, VN Doc. CEDAW/C/BEL/CO/6.

C.Nationale rechtspraak

- GwH 13 maart 2008, nr. 49/2008. - Cass. 22 maart 2005, nr. P050340N, R.W. 2005-2006, 1505.

Page 140: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

140

Rechtsleer A.Boeken

- ADRIAENSSENS, P. EN EGGERMONT, E., Kindermishandleing : perspectief in

interacties, Leuven/Appeldoorn, Garant, 1991, 275. - ARIES, P., L’enfant et la vie familiale sous L’Ancien Régime, Parijs, 1960, X. (In

het Nederlands vertaald als: De ontdekking van het kind: Sociale geschiedenis van school en gezin.)

- CHRISTIAENSENS, S., Tussen klassieke en moderne criminele politiek : leven en

beleid van Jules Le Jeune, Leuven, University Press, 2004, 745.

- CLARA, R., MMV ADRIAENSSENS, P., EGGERMONT, E., LAMPO, A., LENAERTS, M., MANEFFE, C.EN MICHIELS, M., Kindermishandeling en verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven. Leuven, Acco, 1990, 188.

- DE BOCK, G., PROF. DR., Jeugdbescherming, onuitgeg. Cursus,

Rijksuniversiteit Gent, 1972-73, 4. - DECHESNE, M., Jeugdmisdadigheid in België van 1971 tot 1975, Brussel,

CEDJ, 1978, 150. - DE HERT, P., “Artikel 8 EVRM. Recht op privacy” in Handboek EVRM.

Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1066. - DEMAUSE, L., The history of childhood: the untold history of child abuse,

Harper&Row, 450. - DE RUYVER, B., De maatschappelijke reactie op jeuddelinquentie: een

evenwichtsoefening op het kruispunt van strafrechtsideologie en politieke realiteit in Jongeren en criminaliteit, Mechelen, Kluwer, 2003, 260.

- DE SMET, B., LATHOUWERS, J.EN RIMANQUE, K., “Artikel 6 EVRM. Recht op

een eerlijk proces” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1066.

- DE SMET, B., Jeugdbeschermingsrecht in kort bestek, Leuven, Intersentia,

2005, 435. - D’HONDT, F., “Artikel 5 EVRM. Recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid”

in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1066.

- DIRIX, E., TILLEMAN, B., VAN ORSHOVEN, P., Valks Juridisch woordenboek,

Leuven, Intersentia, 2004, 469.

Page 141: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

141

- HAECK, Y. EN STAELENS, V., “Artikel 3 EVRM. Verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen”, in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1066.

- HANSON, K., “Artikel 9 EVRM. Vrijheid van gedachte, geweten en

godsdienst” in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1066.

- HEIRBAUT, D., Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent,

Academia Press, 2005, 416.

- KOERS A.J., Kindermishandeling.. en wat dan nog?, Rotterdam, Ad Donker, 1981, x.

- LAES, C. EN STRUBBE, J., Kleine Romeinen, jonge kinderen in het antieke

Rome, Amsterdam, University Press, 2006, 141. - MAUS, I., Commentaire legislatif de la loi du 15 mai 1912 sur la protection de

l’enfance, Bruxelles, Librairie générale de droit et de jurisprudence, Veuve Larcier, 1912, 589.

- MINISTERIE VAN JUSTITIE – DIENST VOOR KINDERBESCHERMING, 50 jaar

Kinderbescherming, publicatie naar aanleiding van de viering van het vijftigjarig bestaan van de wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, Brussel, 1962, x.

- MOENS, J. EN VERLYNDE, P., Maatregelen ten aanzien van minderjarigen,

Brussel, Bruylant, 1988, 374. - PUT, J., EN ROM, M., Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 325. - RACINE, A., Les enfant traduits en justice, Brussel, Georges Thone editeur,

1935, 364. - RIMANQUE, K., De levensbeschouwelijke opvoeding van de minderjarge,

Brussel, Bruylant, 1980, 1065. - RIMANQUE K., De toepassing van het EVRM in de praktijk, Antwerpen,

Kluwer, 1988, 138. - ROUSSEAU, J-J., NOEL, J-M. EN BRASSINGA, A., Emile of Over de opvoeding,

1983, 420. - SMETS, J., Jeugdbeschermingsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 821. - SMETS, J., De bevoegdheidsverdeling in het federale België. Deel

Jeugdbescherming, Brugge, Die Keure, 2001, x. - SOMERHAUSEN, C., Les comités de protection de la jeunesse, Brussel, Centre

d’etude de la delinquance juvénile of CEDJ, 1976, 688.

Page 142: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

142

- TULKENS, F. EN MOREAU, T., Droit de la jeunesse, Larcier, 2000, 1144. - VANDE LANOTTE, J. EN HAECK, Y., “Artikel 1 EVRM. Verplichting tot het

verzekeren verdragsrechten”, in Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1066.

- VAN DEN WIJNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal

strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314.

- VERHELLEN, E., Jeugdbescherming en jeugdbeschermingsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1988, 550.

- VERHELLEN, E., Jeugdbescherming, Gent, Mys en Breesch, 1996, 616.

- VERHELLEN, E., Jeugdbescherming, Gent, Mys en Breesch, 1998, 616.

- VERHELLEN, E., Verdrag inzake de rechten van het kind: achtergronden,

motieven, strategieën, hoofdlijnen, Garant, 2000, 252. B.Tijdschriften

- BERGHMANS, E., “De waarborgen van het kinderrechtenverdrag voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in België”, in Jongeren& Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 269-302.

- CONSTANT, J., ‘La protection sociale et judiciaire de la loi de la protection de la

jeunesse’, J.T., 1965, 535. - CRANZ, R., ‘La presse et le projet de loi relatif aux tribunaux pour enfants’,

Rev. dr. pén, 1912, 264-274.

- DAMMINGA, S.EN DEGELINK, B., “De pedagogische tik afgestraft?”, Ars Aequi, 2000, 953.

- DECOCK, G., ‘ De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen. Naar een

rechtspositie voor de gebruiker’, Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 175-208.

- DECOCK, G., ‘ De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen’, Jongeren

& Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 177-206.

- DE RYCK K., ‘Het ouderlijk tuchtigingsrecht’, TJK, 2009/1, Larcier, 19-23.

- DE SCHUTTER, O., “L’intervention des autorités publiques dans les relations familiales et l’obligation de prévenir les mauvais traitements: vie familale et droit à la protection de l’enfant dans la jurisprudence de la Cour Européenne des droits de l’homme”, Rev. Trim. Dr. fam. 1999, 432.

Page 143: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

143

- DE SMET, B. EN DEKONINCK, K., “Reflectie; De aanslepende controverse over het ouderlijke kastijdingsrecht”, Larcier, TJK, 2009/1, 24- 34.

- DE WILDE, C.EN BOSMANS, J., “Decreet betreffende de rechtspositie van de

minderjarige en de integrale jeugdhulp”, TJK, 2004, 213-219.

- DUBOIS, M., ‘La loi de 15 mai 1912 son application, ses résultats et ses lacunes’, Rev. dr. pén., 1957, 225.

- HAMMARBERG, T., “Europas evolueert naar een volledig verbod op huiselijk

geweld tegen kinderen.” TJK, 2009/1, 41-42. - HIRSCH, J., ‘La grande misère de la protection de la jeunesse’, J.T., 1970, 181.

- HOEFMANS, A., NIEDLISPACHER, I., ‘Het nationaal en internationaal

instrumentarium ter bevordering van het verbod op lijfstraffen.’, TJK, 2009/1, Larcier, 10- 18.

- HUYNEN, S., ‘Premiers aperçus de la loi de 8 avril 1965 relative à la protection

de la jeunesse’, J.T., 1965, 325. - HUYNEN, S., ‘De nouveau horizons pour la protection de la jeunesse’ Rev. dr.

pén., 1967, 186. - MATTHIJS, J., ‘De civielrechtelijke bepalingenbetreffende de minderjarige in de

nieuwe wet op de jeugdbescherming’, T.P.R., 2de jrg., 1965, nr. 3, 315-316.

- MOSSELMANS, S., “Een evolutie op het terein van het ouderlijk gezag, het omgangsrecht, het hoorrecht van minderjarigen en het recht op informatie van ouders en hun minderjarige kinderen: het EVRM, “The Recommendation on Parental Responsabilities” en het IVRK als leidraad?”, T.P.R., 1997, 546-547.

- PELS, T., “De pedagogische omgeving van nieuwe Nederlanders”, in

Jeugdcriminologie, Den Haag, Boom Uitg., 2008, 320.

- PUT, J.EN VAN DER STRAETE, I., “Integrale jeugdhulp en rechtspositie minderjarige”, TJK, 2004, 230-257.

- SMITH, R., “To Smack or Not to Smack? A review of A. v. United Kingdom in

an international and European context and its potential impact on physical parental chastisement”.

- SOMERHAUSEN, C., ‘Les comités de protection de la jeunesse, dix ans

d’expérience’, Rev.dr.pén., 1978, 3-27.

- VANDAELE, A. EN VERHEYDE, M., ‘Artikel 22bis van de Grondwet : een grondwettelijke bescherming in de kinderschoenen’, TJK, 2000/1, Larcier, 4-15.

- VANDAELE, A., “De directe werking van en capita selecta uit het Internationaal

Page 144: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

144

Verdrag inzake de rechten van het kind”, Jongeren& Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 248.

- VANDEKERCKHOVE, A., “(G)een ‘nieuw’ jeugdrecht?”, TJK, 2004/2, Larcier,

131-135.

- VANDEKERCKHOVE A., ‘Is driemaal scheepsrecht, of toch weer niet? De Belgsche wetgever en lijfstraffen tegen kinderen.’ TJK, 2001/5, Larcier, 230-234.

- VANDEKERCKHOVE, A., “En nogmaals... Over de weinig pedagogische tik”,

TJK, 2009/1, 8-9. - VAN HEULE, F., ‘De nieuwe wet op de jeugdbescherming’, Rechtskundig

weekblad, 1967, 1635. - WALGRAEVE, L., ‘La protection de la jeunesse la recherche d’une relation de

confiance’, Rev.dr.pen., 1972, 911-933. C.Websites

- www.belgium.be/nl/justitie/veiligheid/criminaliteit/jeugdcriminaliteit/ouderstage

- www.canonsociaalwerk.eu - www.kindermishandeling.org - www.kinderrechtencommissariaat.be - www.kinderrechtenhuis.be - www.kinderrechtswinkel.be - www.senate.be

- http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-

11&chapter=4&lang=en

- http://webjcli.ncl.ac.uk/1999/issue1/smith1.html D.Thesissen

- P. TANT, De wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: haar voorgeschiedenis en betekenis , onuitg., verhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de staatswetenschappen, Rijksuniversiteit Gent, 1973-1974.

Page 145: Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal ... · Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Masterproef: “Mamaatje die zal kijven, Papaatje

145

- G. PROVOOST, De ontstaansgeschiedenis van de wet op de jeugdbescherming, onuitg., scriptie neergelegd tot het behalen van de Graad van Licentiaat in de Criminologische Wetenschappen, Universiteit Gent, 2004-2005