Maja#3 Work/life

56
#3 MAART 2016 MAGAZINE VAN DE JONGE ACADEMIE Kunstwerk: Frederik De Wilde

description

Het derde nummer van Maja, het magazine van de Jonge Academie, staat helemaal in het teken van work/life. We zien werk en leven niet als tegengestelden, maar gaan juist op zoek naar de vele raakvlakken tussen beide. Hoe houden wetenschappers de passie voor hun job levend, maar vooral ook leefbaar? Hoe maken ze werk van hun privébestaan te midden van alle professionele drukte?

Transcript of Maja#3 Work/life

Page 1: Maja#3 Work/life

#3MAART 2016

MAGAZINE VAN DE JONGE ACADEMIE

Kun

stw

erk:

Fre

der

ik D

e W

ilde

Page 2: Maja#3 Work/life

/3/ Voorwoord

/4/ A terrible loss of time

/6/ Ik was 35 in ’94: Katlijne Van der Stighelen

WELBEVINDEN OP HET WERK/10/ To stress or not to stress?/14/ Academische coach Maaike Meijer/18/ Mentale problemen bij doctorandi

/22/ De inspiratie: Koenraad Jonckheere

/26/ Nieuwe leden

/30/ Dwarse statistieken

/34/ Mag het wat minder zijn?

/38/ De Jongste Academie

/44/ Inspirerende werkplekken

/51/ Dagboek: Katelijne De Corte

/54/ Mentale hygiëne

Colofon

VERANTWOORDELIJKE UITGEVER Liesbet Geris

Peter Van Aelst

HOOFDREDACTEUR Marianne Van Remoortel

REDACTIERAAD Koenraad Brosens,

Sophie Dejaegher, Ben Dhooge, Koenraad

Jonckheere, Jelle Haemers, Tine Huyse, Tina Kyndt,

Samuel Mareel, Pieter Martens, Karolien Poels,

Dorien Van De Mieroop

EINDREDACTIE Bjorn Cocquyt Ben Dhooge

VORMGEVING Hans Van den Eynde - Bronze

DRUK- EN BINDWERK Drukkerij Peeters, Herent

LEDENAcosta Emiliano, Aerts Jan, Anseel Frederik, Brosens Koenraad,

De Becker Alexander, De Clerck Goedele, De Corte Katelijne, Dedeurwaerdere Stefanie, Dehaes Ugo, De Herdt Veerle, De Laender

Frederik, De Meyer Simon, De Smedt Bert, De Temmerman Koen, De Wael Karolien, De Wilde Frederik, D’Hondt Jorgen, Dhooge Ben,

Dooms Ann, Geris Liesbet, Goris Joke, Haemers Jelle, Hens Niel, Husson Steven, Huyse Tine, Jonckheere Koenraad, Kyndt Tina,

Latré Steven, Lebeer Sarah, Mareel Samuel, Martens Pieter, Martens Lennart, Meyers Johan, Nicaise Johannes , Op de Beeck Hans, Poels Karolien,

Rabaey Korneel, Remaut Katrien, Salazar Noel, Samaey Giovanni, Smits Evelien, Soen Violet, Thielemans Wim, Van Aelst Peter,

Van De Mieroop Dorien, Vanderborght Bram, Van der Veken Pieter, Vanhaesebrouck Karel, Van Hoof Lieve, Van Hoyweghen Ine, Van Nuff elen Peter,

Van Remoortel Marianne, Verbeken Kim, Verhelst Marian, Vermeulen Nathalie, Verpoest Lien, Vinken Mathieu,

Foto

: Sop

hie

Dej

aegh

er

INHOUD

ISSN 2295-6158

/ 2 /

Page 3: Maja#3 Work/life

VOOR-WOORDZondag 2 december 2007. De dag voor mijn doctoraatsverdediging. Met mijn zoon van drie naast me op de bank neem ik mijn proefschrift door. Terwijl ik notities maak, bekrabbelt hij vrolijk de tekst waar ik langer aan geschreven heb dan hij al heeft geleefd. Af en toe legt hij zijn handje op een blanco bladzijde en dan teken ik de omtrek. Zo slaag ik erin, terwijl mijn partner uit werken is, een dartele kleuter te entertainen én een laatste blik te werpen op mijn doctoraat.

Ruim acht jaar later zijn die handomtrekken voor mij symbool geworden voor zoveel meer dan de soms lastige evenwichtsoefening tussen arbeid en gezin. Wat de precieze constellatie van je persoonlijke leven ook is, werk en privé vloeien vaak sterk in elkaar over in de academische wereld. Die vage grenzen bieden enorme vrijheid en flexibiliteit, maar ze zijn ook een belangrijke bron van conflict en stress.

Het derde nummer van Maja, het magazine van de Jonge Academie, staat helemaal in het teken van work/life. We zien werk en leven niet als tegengestelden, maar gaan juist op zoek naar de vele raakvlakken tussen beide. Hoe houden wetenschappers de passie voor hun job levend, maar vooral ook leefbaar? Hoe maken ze werk van hun privébestaan te midden van alle professionele drukte?

Vorig jaar traden de eerste kunstenaars toe tot de Jonge Academie. Deze nieuwe Maja is dan ook een uitgelezen kans om daar eens te polsen naar work/life. Naast creativiteit, drang naar vernieuwing en een kritische blik is er namelijk nog iets wat ons bindt: het huid-op-huidcontact tussen leven en werk, die handen op dat blad papier.

Marianne Van Remoortel

Deze nieuwe Maja is dan ook een uitgelezen kans om daar eens te polsen naar work/life. Naast creativiteit, drang naar vernieuwing en een kritische blik is er namelijk nog iets wat ons bindt: het huid-op-huidcontact tussen leven en werk, die handen op dat blad papier.

Marianne Van Remoortel

Afb

eeld

inge

n va

n au

teur

@maidmarianne

/ 3 /

Page 4: Maja#3 Work/life

Het concept work-life balance zelf is relatief jong. De term dook voor het eerst op in het Verenigd Koninkrijk van de jaren 1970. Niet toevallig in een periode waarin de tertiaire sec-tor sterk groeide, vrouwen steeds va-ker gingen werken en arbeidstijden fl exibeler werden. Met enige ver-traging bereikte het thema ook de universiteiten. Daar wordt het vaak in verband gebracht met de recent toegenomen tijdsdruk, die sommi-gen linken aan de opkomst van de zogenaamde high-speed university.Dat de term nog maar recent op-gang maakt, wil niet zeggen dat we-tenschappers in het verleden niet worstelden met tijdsdruk. Tot de negentiende eeuw echter ervaarden ze dat zelden als een confl ict tussen

leven en werk. Wetenschap werd im-mers tot de late negentiende eeuw nauwelijks als een job aangezien. Het ideaal was dat van de gentleman scientist – een bemiddelde man (zel-den een vrouw) die wetenschap als een roeping zag, niet als een manier om geld te verdienen. Commercië-le motieven, zo werd verondersteld, konden de ware wetenschap enkel corrumperen.

EEN LEVEN IN DIENST VAN DE KENNISZelfs gefortuneerde gentlemen scientists werden niet gespaard wan-neer ze probeerden een familieleven te combineren met wetenschappelijk onderzoek. Dat was zeker het geval voor de bekendste van alle negen-

Raf De Bont

Het thema work-life balance

is trendy in de universitaire

wereld. Het is erg aanwezig

op de sociale media en in

de blogosfeer. Er worden

workshops over georgani-

seerd, humanresource-

departementen buigen

zich erover en er wordt

wetenschappelijk

onderzoek naar verricht.

Foto: To marry or not – 2nd Note, MS Dar 210.8:2r, ©Cambridge University Library

Wetenschap en leven in de negentiende eeuw

/ 4 /

Page 5: Maja#3 Work/life

tiende-eeuwse gentlemen scientists: Charles Darwin. In 1838 was hij nog niet getrouwd, toen hij in zijn dag-boek toch al de voor- en nadelen van het huwelijk opsomde. Bij de nadelen ging het vooral om de negatieve ef-fecten die een huwelijk mogelijk kon hebben op zijn onderzoek. “If marry – means limited. Feel duty to work for money. […] No tours, no large zoolog[ical] collect[ions]. No books.” Darwin vreesde dus dat het huwelijk hem zou dwingen een betaalde baan te nemen die ten koste zou gaan van de tijd die hij aan de wetenschap kon wijden. Dat terwijl de kosten van het familieleven zijn wetenschappelij-

ke uitgaven zouden be-

perken. Zelfs de voordelen

van het huwelijk kwamen niet zon-

der kanttekening: “Charms of music

& female chit-chat. These things good

for one’s health, but terrible loss of time.” Hij

huwde uiteindelijk toch.Het idee dat wetenschap-

pelijk werk een roeping is, verdween niet meteen met

de professionalisering van de wetenschap in de loop van de

negentiende eeuw. Verschillen-de seculiere wetenschappers, die

de overheid betaalde, streefden de autoriteit van priesters na en namen daarbij gedeeltelijk een priesterlijk zelfb eeld over. Ze droegen het ideaal uit van een ascetisch leven in dienst van een hoger doel. Het ideaalbeeld was er een van zelfopoff ering, van een leven in dienst van de kennis omwille van de kennis zelf.

WERKDRUK VOOR MANNENDie nobele idealen namen niet weg dat er ook toen geklaagd werd. De groei van de onderzoeksuniversiteit in de late negentiende eeuw creëer-de nieuwe banen, maar verscherpte ook de competitiviteit. De Duitse bioloog August Weismann klaagde in 1880 in een brief aan een vriend dat de druk om snel te publiceren sterk was toegenomen, gezien het groeiend aantal onderzoekers in zijn veld. Rust, zo verzekerde hij, was er niet meer bij. Maar ook in Weis-manns tijd werden dergelijke pro-blemen niet geïnterpreteerd als de uiting van een slechte balans tussen werk en leven.

Grote onderzoeksinstituten voorza-gen soms zelfs een leefruimte voor hun wetenschappers. Wanneer in 1888 in Parijs ter ere van Louis Pas-teur een groot instituut werd opge-richt, was er niet alleen een labora-torium, maar ook een appartement voor de wetenschapper-directeur. Na zijn dood kreeg Pasteur er een crypte in de kelder.De idealen van een ascetisch leven in dienst van de wetenschap golden duidelijk enkel voor mannen. Ze le-ken onverzoenbaar met ideeën over goed moederschap en sloten vrou-wen dus buiten uit de wetenschap-pelijke wereld. De uitzonderlijke vrouwen die de rollen van moeder en wetenschapper konden combi-neren, deden dat niet zonder proble-men. Zoals historica Kaat Wils heeft

aangetoond, propageerde Marie Curie bijvoorbeeld zelf idealen van wetenschappelijk ascetisme. Maar ze vond het tegelijkertijd moeilijk om een leven in dienst van de we-tenschap met de praktische kanten van het familieleven te combineren. Pierre Curie vond dat zijn vrouw va-ker in het laboratorium moest zijn, terwijl Marie zich eraan ergerde dat Pierre nauwelijks tijd met zijn familie doorbracht. Marie droeg – haast van-zelfsprekend – de grootste zorg voor kinderen en huishouden.

NIEUWE REALITEITDe idealen zijn intussen wat bijge-steld. De opkomst van teamwerk in de vroege twintigste eeuw ontkracht-te enigszins het idee dat wetenschap louter een zaak is van heroïsche genieën. In de industrie zag men daarenboven de opmars van weten-schappelijke entrepreneurs voor wie commerciële motieven niet langer des duivels waren. Desondanks blijkt aan universiteiten het ideaal van we-tenschappelijke zelfopoff ering niet volledig verdwenen. Naast de oude idealen kwam echter ook een nieuwe realiteit. Geïnspi-reerd door het zogenaamde New Public Management maakte vanaf Public Management maakte vanaf Public Managementde jaren 1980 de managerial univer-sity opgang. Dat was aanvankelijk vooral het geval in de Anglo-Ame-rikaanse wereld. Wetenschap om de wetenschap stond niet langer centraal in dit model, maar effi ciën-tie en output. Er kwam een nieuwe dynamiek uit het bedrijfsleven, met een eigen bureaucratie, top-down beslissingsstructuren, meetinstru-menten om performance te beoorde-len en rankings. Tegelijkertijd werd – misschien enigszins ironisch – uit hetzelfde bedrijfsleven het concept work-life balance ingevoerd.

R. Herzig (2005). Suffering for Science: Reason and Sacrifi ce in Modern America. New Brunswick. S. Shapin (2008). The Scientifi c Life: A Moral History of a Late Modern Vocation. Chicago. K. Wils (2011). ‘The Revelation of a Modern Saint: Marie Curie’s Scientifi c Ascetism and the Culture of Professionalized Science’, in E. Peeters, L. Van Molle en K. Wils (eds.). Beyond Pleasure: Cultures of Modern Ascetism. New York, 171-189. C. Darwin (1986). The Correspondence of Charles Darwin. vol. 2: 1837-1843. Cambridge.

Foto: To marry or not – 2nd Note, MS Dar 210.8:2r, ©Cambridge University Library

Aan de universiteitenblijkt het ideaal van wetenschappelijke zelfopoff ering niet

volledig verdwenen.

/ 5 /

Page 6: Maja#3 Work/life

Van der StighelenKatlijne

Koenraad Brosens

35Kunsthistorica en gewoon

hoogleraar Katlijne Van

der Stighelen is gespecia-

liseerd in de schilderkunst

van de Vlaamse barok

en in vrouwelijke kunste-

naars. Ze komt voorbereid

naar ons gesprek: met een

oude zakagenda van de

KU Leuven in de ene hand

en een A4’tje met enkele

woorden erop in de ande-

re. Maar ze zal die hulp

niet nodig hebben, wan-

neer het gaat over 1994.

Foto

: Rob

Ste

vens

/ 6 /

Page 7: Maja#3 Work/life

1994 is een jaar waaraan Katlijne Van der Stighelen sterke herin-neringen heeft. “Een agenda met veel wit, drie voltijdse secretares-ses voor de afdeling, evenveel on-derwijs- en onderzoeksassisten-ten en een afdelingsbudget die naam waardig. 1994 was achteraf gezien een paradijs. Maar voor mij begon het jaar heel somber. Net vóór kerst 1993 had ik, als Aangesteld Navorser van het Na-tionaal Fonds voor Wetenschap-pelijk Onderzoek (het postdocto-raal mandaat van vandaag), een gesprek gehad met José Traest, toenmalig secretaris-generaal van het Nationaal Fonds. Dat kon toen nog, een een-op-een met de grote baas in de Egmontstraat. Hij had mijn hoop op een vaste aan-stelling als Onderzoeksdirecteur van het NFWO gekelderd. Zo’n aanstelling was jarenlang mijn doel geweest. Naar wat men zei, had ik ook uitstekende kaarten, maar de regels waren veranderd tijdens het spel: onderzoeksdirec-teur was een uitdovend statuut geworden.”

DOODLOPENDE STRAAT“Dat was een bijzonder harde klap. In totaal had ik twaalf jaar geïnvesteerd in een loopbaan als onderzoekster. Emotioneel én fi nancieel. Mijn toenmalige echtgenoot was ook voltijds on-derzoeker. Daarom hadden we een vaste kinderoppas in dienst voor onze zoon van negen en onze dochter van vijf. Meer dan de helft van mijn loon ging recht-streeks naar de oppas. Dat sneed in het vlees natuurlijk. Maar na de geboorte van mijn dochter had ik snel begrepen dat dat de prijs

was voor mijn ambitie en droom. De oppas werd gelukkig een ‘der-de oma’, een onmisbaar rader-tje in de machine. Mijn dochter heeft nog steeds een hechte band met haar.”

“Maar 1994 begon dus met de pijnlijke vaststelling dat ik in volle vaart een doodlopende straat was ingeslagen. Ik zag een verleden van tien jaar NFWO én een toe-komst verdampen. Natuurlijk dacht ik aan de universi-teit als een mo-gelijk vangnet. Ik had immers ook inge-zet op on-derwijs en twee opleidingen bij de Dienst Universitair Onderwijs gevolgd. Zo’n engagement was toen heel uitzonderlijk.

Al helemaal voor iemand met een statuut als onderzoeker van het Nationaal Fonds. Daarnaast doceerde ik één college binnen de opleiding Kunstwetenschap-pen en één aan de Universiteit Antwerpen – toen nog UFSIA. Ik was ook betrokken bij het in-

teruniversitair programma Vrou-wenstudies waarin ik het vak Vrouw en Kunst gaf. Alle docen-ten die bij dat programma be-trokken waren, waren overigens vrouwen, op één uitzondering na: de jonge Rik Torfs. Hij voelde zich heel erg op zijn gemak tus-sen het vrouwelijke geweld.”

“De manier waarop het vak bin-nen Kunstwetenschappen aan mij was toegewezen, onthult een en ander over de toenmalige gang van zaken. Tijdens een ver-gadering van de afdeling liet de toenmalige titularis van het vak weten dat hij het niet langer wou doceren. Het was een inleidend methodologisch college, weinig populair bij studenten én op het eerste gezicht weinig uitdagend voor professoren. Een eenvoudi-ge rondvraag volgde. Ik bleek de enige kandidaat-titularis en de zaak was beklonken.”

“Wanneer een academische opdracht

geen enkele marge meer laat voor andere aspecten

van het leven, houd ik mijn hart vast voor het type academicus van

de toekomst.”

/ 7 /

Page 8: Maja#3 Work/life

“Maar die snelle, informele ma-nier van werken betekende aller-minst dat ook de relatie met de oudere collega’s informeel ver-liep of dat de sfeer losjes was. Tu-toyeren was absoluut uit den boze en aanwezigheid werd streng ge-controleerd. Elke dag was ik van half negen tot zes op post. Elke activiteit buitenshuis – een lezing, bijvoorbeeld, of archief- of biblio-theekonderzoek in een andere stad – moest worden goedge-keurd door de afdelingsvoorzit-ter. Werk en privé waren strikt ge-scheiden werelden. Tussendoor even met een ziek kind naar de dokter gaan was niet eenvoudig, laat staan vanzelfsprekend. Alle ZAP-leden waren mannen en ze toonden niet allemaal evenveel begrip voor jonge moeders met academische ambities.”

HOBBELIGE LANDINGSBAAN“Dat ZAP wilde of kon in 1994 geen uitkomst bieden. De afde-lingsvoorzitter beantwoordde het slechte nieuws uit de Eg- montstraat met schouderophalen. Later hoorde ik dat hij me – en ik citeer – ‘een franke tong’ vond. Mijn voormalige promotor steun-de mijn ambities wel. Maar hij was helaas maar deeltijds aan de universiteit verbonden en hij kon nauwelijks gewicht in de lobby-schaal leggen.”

“Gelukkig waren er twee invloed-rijke mensen buiten de afdeling die zich mijn lot aantrokken. De-caan Emiel Lamberts en toen-malig Groepsvoorzitter Humane Wetenschappen en notoir femi-niste Emma Vorlat. Na maanden onzekerheid boden ze me in ’95

een landingsbaan: een bijna vol-tijdse aanstelling binnen de aca-demische lerarenopleiding. De ene helft van de tijd doceerde ik kunsthistorische vakken en de andere helft stuurde ik de lera-renopleiding aan. Ik denk niet dat het nu nog zo gemakkelijk is om op die manier een vacature te creëren én ze onmiddellijk ook in te vullen. Maar het belang van toeval én van netwerken speelt nog altijd even sterk.”

“De lerarenopleiding was eerlijk gezegd niet onmiddellijk mijn droomjob. Uiteindelijk zou ik acht jaar op die springplank blijven staan. Dat waren opnieuw bijzon-der drukke jaren. Overdag wissel-de ik doceren af met stagelessen van Kortrijk tot Hasselt. Daardoor had ik plots veel minder tijd voor onderzoek, terwijl ik mijn publi-catie- en lezingenlijst natuurlijk op niveau wilde houden. Dus bleef ik jarenlang, vrijwel elke avond, werken van negen tot middernacht. Natuurlijk probeer-de ik ondertussen ook een goede moeder te zijn en er te zijn op alle momenten waarop kinderen je nodig hebben. Voor hobby’s had ik geen tijd, maar ik houd geluk-kig wel van huishoudelijk werk. Ik kan enorm genieten van verse bloemen in een kraaknet huis. Bovendien is uit onderzoek ge-

bleken dat wie het huishouden doet, langer leeft, dus dat is een mooie bonus.”

TRAGER, MAAR DIEPER“Onderzoek en de waardering ervoor toen en nu verschillen im-mens. Onderzoek ging in de ja-ren ’90 trager maar dieper. Er was vast en zeker druk om te publice-ren. Maar wanneer ik vaststel dat indrukwekkende dossiers van jonge onderzoekers nauwelijks of niet voldoende zijn om een aca-demische loopbaan te garande-ren, moet ik toch toegeven dat de tijden fundamenteel veranderd zijn.”

“Onderzoek was in 1994 minder gebonden aan retoriek. Niemand had het toen over interdisciplina-riteit bijvoorbeeld, al werkten we wel interdisciplinair, wanneer de materie ons in die richting duwde. Niet omdat nu eenmaal van ons verwacht werd interdisciplinair te werken. Internationalisering en mobiliteit zijn andere woorden die ik in 1994 nooit gehoord heb. Faculteitsbestuur noch onderzoe-kers ontwikkelden een doordach-te strategie om het buitenland te veroveren of om het buitenland naar Leuven te brengen. Mijn agenda was relatief internatio-naal, maar vooral omdat Flemish baroque – Rubens, Van Dyck, Jor-daens – in het buitenland altijd op veel belangstelling kon rekenen, niet omdat ik enige druk voelde om me te manifesteren op het in-ternationale toneel.”

“In de jaren ’80 en ’90 was er trou-wens veel minder dynamiek op dat toneel. In vergelijking met

“Alle ZAP-leden waren mannen en ze

toonden niet allemaal evenveel begrip voor jonge moeders met

academische ambities.”

/ 8 /

Page 9: Maja#3 Work/life

vandaag waren er veel minder congres-sen en workshops in binnen- en buiten-land. Onderzoekers gaven dus ook min-der internationale lezingen. Eén per jaar was een behoorlijk gemiddelde. Maar elke lezing bracht altijd nieuwe onder-zoeksresultaten. Recyclage, in welke mate of vorm ook, werd niet aanvaard door de onderzoeksgemeenschap, die toen kleiner, overzichtelijker en in zeke-re zin ook menselijker was. Ik herinner me dat ik in 1994 uitgenodigd was om een lezing te geven op een congres aan de universiteit van Bonn. Door een trein-staking dreigde ik te moeten passen. Een collega, toenmalig decaan, betaalde eenvoudigweg de taxirit Leuven-Bonn.”

“Ondanks de permanente druk heb ik genoten van al die jaren en zou ik het ongetwijfeld opnieuw willen doen. Vaak bedenk ik dat wij tot de eerste genera-tie vrouwen behoren die kunnen zeggen dat we het allemaal hebben: een partner, kinderen en een uitdagende job die uit-zonderlijk veel vreugde en voldoening schenkt. Maar in de huidige context zou ik het zeker niet willen overdoen. Wan-neer een academische opdracht geen enkele marge meer laat voor andere as-pecten van het leven, houd ik mijn hart vast voor het type academicus van de toekomst. Vandaar ook deze raad voor jonge onderzoekers: of je nu pre- of post-doc bent, of al verder staat, durf jezelf regelmatig de vraag te stellen of dit is wat je echt wilt? Maakt een academische loopbaan je echt gelukkig? Durf eerlijk te antwoorden. Durf uit de tredmolen te stappen wanneer de passie voor onder-zoek verdwenen is. Investeer voldoen-de tijd en energie in je partner en in je gezin. En houd je agenda’s goed bij, bij voorkeur op papier. Wie weet klopt er ooit een jonge collega op de deur, met de vraag hoe het met je ging toen je 35 was.”

/ 9 /

Page 10: Maja#3 Work/life

Tina Kyndt

Tine Huyse

en bestrijden bij jezelfStress herkennen

Foto

: Win

nok

De

Vos

WELBEVINDEN OP HET WERK

@tinakyndt

Onze academische vrij-heid mag ons dan wel behoeden voor een bore-out, helemaal immuun voor een burn-out blijkt de homo academicus toch ook weer niet. Een recent onderzoek van ECOOM (zie het artikel van collega Frederik Anseel op p. 18-22) toonde aan dat maar liefst één op drie doctorandi met ernstige stresssymptomen kampt. Dat percentage ligt

opvallend hoger dan bij andere beroepen. Gelijk-aardige onderzoeken bij postdoctorale onderzoe-kers en professoren laten nog even op zich wachten, maar echt grote verschil-len verwachten we niet.

/ 10 /

Page 11: Maja#3 Work/life

Doorgedreven prestatie- en pu-blicatiedruk zijn factoren die de mentale gezondheid van aca-demici niet ten goede komen. Denk daarbij aan de beperkte toekomstperspectieven, kwanti-tatieve evaluaties, toenemende administratieve verplichtingen, steeds grotere managementuit-dagingen… en je krijgt een goed idee van de druk die academici ondervinden. Universiteiten wor-den steeds meer als bedrijven gerund. Bij de aanstelling van nieuwe academici via een tenu-re-tracktraject worden soms zeer concrete key performance indica-tors vooropgesteld: zoveel docto-raten begeleiden, zoveel artikelen in tijdschriften met impactfactorx publiceren als eerste auteur…

DE PIJNPUNTEN VAN DE ACADEMISCHE WERELDAls die opgelegde eisen in con-fl ict komen met de persoonlijke motivatie van academici, veroor-zaakt dat volgens psycholoog Paul Verhaeghe (De Standaard, 8 december 2015) stress. De au-tonomie en stimulerende inhoud van een academische job com-penseren dat voor een stuk, maar toch wordt de druk voor sommi-gen te veel. Iedereen kent wel een collega die naast de obligate ‘internationale ervaring’, ‘topon-derzoeker’, ‘bevlogen lesgever’ en ‘toegewijde papa/mama/part-ner’ plots ook het vakje ‘burn-out’ moet aanvinken.Gelukkig beseff en de vijf Vlaam-se universiteiten dat het welzijn van hun medewerkers de nodi-ge aandacht verdient. Een kor-te rondvraag leerde ons dat de meeste universiteiten druk bezig zijn met het uitrollen van een actieplan rond psychosociaal welzijn. Enquêtes peilen naar de situatie op de werkvloer. Vertrou-wensnetwerken worden uitge-bouwd. Infosessies en workshops

over stress en burn-out staan op de agenda. Daarnaast zetten de universiteiten in op sensibilise-ring, loopbaanbegeleiding en mentoring/coaching. Meestal is dat laatste gericht op postdocs en jonge professoren, maar aan enkele universiteiten kunnen ook medewerkers van andere ge-ledingen hiervan genieten.

Deze begeleiding op individueel niveau en in kleine groepen is lo-venswaardig en kan zeker soelaas bieden in concrete risicogeval-len. De vraag blijft echter of der-gelijke kleinschalige mentoring de pijnpunten in de academische wereld voldoende blootlegt. Dat geldt ook voor het traag groeiend aanbod aan stressmanagement-workshops. Cursussen zoals Van stress tot resilience, Mindful@work en Stressbeheersing leggen de verantwoordelijkheid immers grotendeels bij het individu, dat zelf de stap moet zetten om zich in te schrijven en deel te nemen. Velen binnen de werkgroep Work-life van de Jonge Acade-mie menen dat meer structurele veranderingen nodig zijn om het probleem bij de bron aan te pak-ken.

NAAR EEN FLEXIBEL LOOPBAANMODELBovenal is er nood aan een fl exi-bilisering van het loopbaanmo-del aan onze universiteiten. Zo moeten jonge ouders of mensen met een zwaar zieke partner vlot-ter loopbaanonderbreking kun-nen opnemen. Offi cieel heeft elk personeelslid de mogelijkheid

Een burn-out treft vooral zeer gedreven,

gefocuste mensen.

Kun

stw

erk:

Fre

der

ik D

e W

ilde

@tinakyndt

/ 11 /

Page 12: Maja#3 Work/life

om een korte periode wat min-der te werken, maar in de praktijk kennen we maar weinig mensen die die mogelijkheid ook eff ectief benutten. (In het artikel Mag het wat minder zijn? op p. 34-37 leest u de ervaringen van twee jonge academici die bewust wat gas terug namen voor hun gezin). Er zijn verschillende redenen waarom academici niet zo gauw voor loopbaanonderbreking kie-zen. Een tijdelijke afwezigheid kan carrièreperspectieven in de competitieve academische we-reld sterk ondermijnen. Daar-naast blijkt loopbaanonderbre-king zoals een sabbatical vaak moeilijk te organiseren. Zo voor-ziet het Fonds voor Wetenschap-

pelijk Onderzoek voor een lang verblijf in het buitenland hetzelf-de bedrag voor een alleenstaan-de als voor een ouder van drie kinderen.

Een carrière even on hold zetten wordt daardoor dus eerder een fi nancieel en logistiek struikel-blok. En aangezien de fi nanciële middelen om tijdelijk extra per-soneel aan te werven beperkt

zijn, komen de lessen meestal op de schouders van (reeds druk be-zette) collega’s terecht. De structuur van onderzoeks-groepen kan in dat opzicht her-bekeken worden. Door onder-zoekers meer in teams te laten samenwerken en hen dan ook als team te evalueren, kan de indivi-duele prestatiedruk afnemen. Het bevordert ook de onderlinge col-legialiteit en samenwerking, zo-dat vervangingen tijdens onder-brekingen vlotter verlopen. Ten slotte kan een basisfi nanciering startende onderzoekers helpen om het uitbouwen van een nieu-we onderzoeksgroep en het zich inwerken in nieuwe onderwijsta-ken meer leefb aar te houden.

Burn-out is niet zomaar een ge-brek aan fut. Therapeut Marieke Impens van The Human Link on-derscheidt naast extreme fysie-ke en/of mentale vermoeidheid nog twee belangrijke kenmerken. “Mensen met een burn-out zijn vaak gelaten en cynisch over hun werk en werkomgeving. Vroeger deden ze hun job met passie, nu kan het hen allemaal niet meer schelen. Daarnaast beginnen ze vaak te twijfelen aan zichzelf. Ze zijn voortdurend bang om fouten te maken. Soms blijkt die angst terecht, want wie niet optimaal functioneert, laat sneller steken vallen.”Een burn-out treft volgens Impens vooral zeer gedreven, gefocuste mensen. Ze blijven doorgaan, ook als hun lichaam aangeeft dat de batterij plat is. Impens gelooft niet in algemene maatregelen om mensen tegen zichzelf te beschermen, zoals de

dertigurenweek waarmee in Scan-dinavië geëxperimenteerd wordt. “Sommigen willen echt twaalf uur of meer per dag werken, omdat zij net daarvan energie krijgen. Ook andere stressfactoren zoals werk-onzekerheid of administratieve rompslomp hoeven op zich geen probleem te zijn. Het is vooral belangrijk dat energievreters gecompenseerd worden door voldoende energiegevers, die je batterijen terug opladen. Als daar lange tijd geen evenwicht tussen is, krijg je last van chronische stress die dan kan uitmonden in overspanning of zelfs burn-out. Chronische stress geeft bij iede-re persoon andere symptomen. De ene slaapt slecht, de andere eet zeer weinig, weer een andere wordt heel prikkelbaar. Je eigen stresssignalen herkennen is heel belangrijk om een burn-out te voorkomen.”

Je eigen stresssignalen herkennen is heel belangrijk bij het voorkomen van een burn-out.

EEN HEEL PERSOONLIJKEKWESTIE

WELBEVINDEN OP HET WERK

/ 12 /

Page 13: Maja#3 Work/life

Voor Maja volgde Tina Kyndt in het najaar een sessie Mindful@Work aan de UGent.

“Scheelt er iets, Tina?” vroeg de vakgroepvoorzitter me toen ze de melding kreeg dat ik me inge-schreven had voor een workshop mindfulness. Nee, op de rand van een burn-out sta ik niet, ik doe mijn werk nog altijd met veel plezier. Maar af en toe grijpt een ferme dosis stress me toch eens goed bij de keel. Als ik én les moet geven én projectvoorstellen schrijf én artikelen moet reviewen én doctoraatsstudenten optimaal wil begeleiden én mijn kinderen op tijd van school wil afhalen, heb ik wel eens het gevoel dat ik de controle verlies. Een cursus stressmanagement zou me dan wel van pas kunnen komen. Al-leen, ik ben nogal down-to-earth, zou mindfulness me niet te zwe-verig zijn?Zo kwam het dat ik op een maan-dagochtend ietwat sceptisch het trainingslokaal binnenstapte. De stoelen stonden niet netjes in rijen, maar gezellig in een kring. Ik hoor het u al denken: ze zijn de sessie vast begonnen met een half uur mindful kauwen op een rozijn. Maar nee, de trainer begon gezapig te vertellen over

zijn persoonlijke motivatie om met mindfulness te beginnen, en waar het concept om draait: leven in het hier en nu, met je gedach-ten niet blijven hangen bij giste-ren, of anticiperen op morgen. Naadloos ging zijn praatje over in een eerste oefening: een bo-dyscan. Ogen dicht en al je lede-maten één voor één ‘voelen’. Hoe meer down-to-earth kan het zijn? Met je voeten stevig op de grond je even bewust worden van je ei-gen lichaam. Het bracht mij een enorme en onverwachte innerlij-ke rust. Het was maar een van de vele oefeningen die we die dag deden.Als wetenschapper houd ik na-tuurlijk van verklaringen en mo-dellen en gelukkig werd ook die honger gestild. We kregen een grondige uitleg over het stress-syndroom, hoe mensen met stress omgaan, hoe bepaalde si-tuaties tot stress kunnen leiden, waardoor de bloeddruk stijgt en de hartslag verhoogt. Zonder het te beseffen stapelt iedereen in de loop van een dag talrijke kleine stresservaringen op. Op lange termijn kan dat leiden tot stress-klachten zoals hoofdpijn, nekpijn en slapeloosheid. We gaan die stress al te vaak te lijf met kopjes koffie of een glaasje wijn, een si-

garet, te veel of net te weinig eten of simpelweg door altijd maar harder te werken en minder te slapen. Op die manier verdoeze-len we onze stresssymptomen.Zo hoort het volgens onze trainer uiteraard niet. Het mindfulness- principe stelt dat je een ‘slowtje’ moet doen wanneer je een stress-situatie voelt opkomen. Even ver-tragen, beseffen dat iets jou stress bezorgt en er afstand van nemen. Dat klinkt allemaal gemakkelij-ker gezegd dan gedaan, denk ik meteen. Zie je jezelf al tegen die vervelende collega die een berg dringend werk op je bureau komt gooien net voor een belangrijke presentatie of een deadline roe-pen: ‘Ho, wacht! Ik moet even een ‘slowke’ doen en mij bewust wor-den van wat deze stresssituatie met mijn lichaam doet?’ Wellicht niet. Maar ’s avonds in bed, als de stress nog lichtjes nazindert, is het wel mogelijk om even te focussen op je stress en die bewust te ‘voe-len’. Tijdens de training lukte het mij om iets te doen wat ik al heel lang verleerd ben: aan niets den-ken… Zalig is dat. Hoe lang ik dat gevoel zal kunnen vasthouden is zeer de vraag. Maar dat ik die ene maandag het hier en nu bewust beleefd heb, heeft mij alvast veel deugd gedaan.

HET HIER EN NU

/ 13 /

Page 14: Maja#3 Work/life

“EEN COACH IS ER NIET OM

ACADEMICI EFFICIËNTER

TE MAKEN”

Karel Vanhaesebrouck

over haar ervaringen als academische coach

Maaike Meijer

Maaike Meijer is emeritus hoogleraar genderstudiesaan de Universiteit Maas-tricht. Ze leidde er tot 2013 het Centrum voor Gender en Diversiteit en publiceerde onder meer een vuistdikke biografi e over de Nederlandse dichteres Maria Vasalis, maar ze deed even goed onderzoek naar het succes van André Rieu.

Ruim vijftien jaar lang begeleidde Meijer collega’s die nood hadden aan ondersteuning en coaching.

WELBEVINDEN OP HET WERK

@karelvhb

/ 14 /

Page 15: Maja#3 Work/life

HOE VERLIEPEN JOUW EERSTE STAPPEN ALS ACADEMISCHE COACH?Maaike Meijer: “Die heb ik ruim vijftien jaar geleden binnen de uni-versiteit zelf gezet. Het Centrum voor Gender en Diversiteit, dat ik op dat moment leidde, was een aparte groep binnen de universiteit met grote onafh ankelijkheid. In de schoot van dat centrum leidde ik van 2000 tot 2005 het Onderzoeksa-telier m/v, een coachingstraject voor vrouwelijke academici. Daarna bleef ik sporadisch doorwerken als free-lancecoach voor academici. Dat ging dan via mond-tot-mondreclame, ik heb daar zelf nooit bewust mee uit-gepakt. Ik heb ook wel eens kunste-naars gecoacht. Veel verschil met wetenschappers is er eigenlijk niet. Om te kunnen functioneren moeten kunstenaars en wetenschappers hun creativiteit kunnen laten stromen. Vaak zit die verstopt of is de bron opgedroogd. En dan is het eigenlijk al te laat.”

WAT WAREN DE PRECIEZE AMBITIES VAN DAT ONDERZOEKSATELIER?Maaike Meijer: “In de loop van de jaren negentig droogde de eerste geldstroom van de overheid op en kwam er steeds meer nadruk te lig-gen op fondsenwerving en onderne-merschap. Geld binnenhalen werd een integraal onderdeel van onze job. Het college van bestuur van de Universiteit Maastricht stelde niet alleen vast dat er te weinig actie-ve aanvragen waren, maar dat ook vrouwen minder aanvragen deden dan hun mannelijke collega’s. Op dat probleem hebben we met ons onder-zoeksatelier ingezet: we begeleidden vrouwen in de voorbereiding van hun aanvragen, deelden knowhow en expertise, organiseerden wat we lachend een ‘Grote-Geld-dag’ noem-den met workshops. We wilden bij vrouwelijke academici de durf ver-groten. Onze pragmatische aanpak

had onmiddellijk eff ect: meer vrou-wen dienden daadwerkelijk aanvra-gen in en er waren ook meer succes-volle aanvragen. Heel snel hebben we ons werkterrein dan ook ver-breed naar alle collega’s.”

WELKE CONCRETE STRA-TEGIE HANTEERDEN JULLIE?Maaike Meijer: “We maak-ten er een sport van. Ons uitgangspunt was dat je het voor je plezier moet doen. Je gaat op zoek naar bijkomende mid-delen omdat je ge-passioneerd bent door een bepaalde onderzoeksvraag en dus niet om-dat het moet. Je vraagt alleen dingen aan die je zelf ook écht wilt. Je moet precies weten wat je wil doen en je moet je daarbij laten helpen.

Met ons atelier wilden we de geïn-dividualiseerde, competitieve sfeer in faculteiten doorbreken en men-sen leren om open en vol vertrou-wen hun ambities bekend te maken. Vrouwelijke collega’s bleken te wei-nig overtuigd van hun eigen kunnen. Ontdek jezelf en laat jezelf ontdek-ken lijkt me de beste samenvatting van onze strategie. We zijn ook gaan

praten met het NWO. Slechts zeven procent van de hoogleraren was op dat moment een vrouw. Cv’s worden nog te veel en exclusief beoordeeld op kwantiteit, zorgtaken worden niet mee in rekening gebracht. Daar komt nu geleidelijk aan verandering in.”

LIGT DIE COMPETITIE VOLGENS JOU AAN DE BASIS VAN HET GROTE AANTAL BURN-OUTS BIJ ACADEMICI?Maaike Meijer: “Ja, dat denk ik. Er is te weinig aandacht voor het cre-atieve individu. Er wordt letterlijk te weinig gevraagd, er is te weinig échte interesse in elkaars werk. Zit je hier goed? Wat zou je graag doen? Welke plannen heb je? Sommige mensen verkeren ook echt in nood. Ik herinner me het verhaal van een universitaire hoofddocent die pro-movendi begeleidde. Telkens als haar aanbevelingen hun niet bevie-len, stapten ze naar de hoogleraar, haar hiërarchische meerdere. Die ging iedere keer in op de klachten

Karel Vanhaesebrouck

Om te kunnen functioneren moeten

kunstenaars en wetenschappers hun

creativiteit kunnen laten stromen. Vaak zit die verstopt

of is de bron opgedroogd. En dan is het eigenlijk

al te laat.

/ 15 /

Page 16: Maja#3 Work/life

Foto

: Anj

a M

eule

nbel

t

WELBEVINDEN OP HET WERK

/ 16 /

Page 17: Maja#3 Work/life

en holde zo systematisch de functie en het symbolische gezag van de hoofddocent in kwestie uit. Dat zijn onhoudbare situaties.”

OOK DE WERKBELASTING AAN DE UNIVERSITEIT IS ENORM TOEGENOMEN. Maaike Meijer: “Precies daarom moeten mensen neen leren zeggen en zich dezelfde vragen blijven stel-len. Wat kan ik aan? Wat wil ik? Je zit beter in je vel als je greep hebt op je grenzen. Op een dag kwam een vrouw langs die haar baan als onderzoeker combineerde met een artsenpraktijk in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.

Ze had het gevoel op de rand van het fysiek mogelijke te staan. Lunchen deed ze bijvoorbeeld niet. Elke mid-dag propte ze achter de computer een boterham met een slok koffie binnen. Ze nam geen tijd om te eten. Dat is juist de eerste stap: gewoon elke dag een half uur de tijd nemen om in alle rust te lunchen. Dergelijke klachten zijn trouwens niet seksespe-cifiek en ook niet generatiegebon-den. Steeds opnieuw zagen we de-zelfde kramp terug: je kapot werken in de hoop dat je ontdekt wordt, in plaats van jezelf te ontdekken. Soms kwamen mensen na ons traject tot de conclusie dat ze iets anders wilden doen, buiten de universiteit. Ook dat kan een goed resultaat zijn. Een coach is er niet om mensen efficiën-ter te maken, maar om te helpen het werk ‘vervullender’ te maken.”

KAN OF MOET EEN COACH BIJ ONTSPORINGEN NAAR DE ACADEMISCHE OVERHEID STAPPEN?Maaike Meijer: “Ik schrok er niet voor terug om bestuurders attent te maken op échte wantoestanden. Er waren toen plaatsen waar burn-outs aan de lopende band geproduceerd werden. Colleges van bestuur zijn soms niet dapper genoeg en ver-trouwenspersonen hebben te weinig mogelijkheden. ‘Rotte plekken’ moet men durven aan te pakken. Ons sys-teem is onwaarschijnlijk streng, maar daar waar strengheid écht nodig is, worden zaken toegelaten die abso-luut niet kunnen. Elke faculteit heeft zo wel haar publieke geheimen waar niet of onvoldoende op gereageerd wordt. Je moet altijd rechtuit zijn als coach, in de eerste plaats tegenover het beleid. Je moet hen de waarheid zeggen, je mag je niet als schaamlap laten gebruiken. Ik was overigens te vervelend om schaamlap te zijn (lacht). En ook al moet je aanpak al-tijd systemisch zijn, je moet niet alles tegelijk willen veranderen. Je helpt als coach collega’s om hun eigen doelen beter te realiseren. Dat sluit kritiek op het systeem niet uit, maar het helpt je om alles in het juiste per-spectief te plaatsen. Tegelijk moet je mensen leren dat je echt niet alles hoeft te aanvaarden. Leidinggeven-den die niet functioneren zoals het hoort, moet je daarop durven aan te spreken.”

WAT MOET ER VOLGENS JOU VERANDEREN AAN DE UNIVER-SITEIT ANNO 2016?Maaike Meijer: “De universiteit heeft een systeem ontwikkeld dat gebaseerd is op permanente moni-toring en wantrouwen. Er moet weer lucht komen en dus meer waardering voor de professionals die we zijn. De bezuinigingen gaan veel te hard, er is te weinig ruimte voor jonge men-sen en de competitie om geld loopt de spuigaten uit. Er gaat daarenbo-ven te veel onderzoeksgeld naar de

beoordelingsprocedures zelf – vijf-entwintig procent in het geval van het NWO. Slechts tien procent slaag-kans bij projectaanvragen is te wei-nig en dus per definitie frustrerend. Belangrijke waarden zoals collegiali-teit, wederzijdse belangstelling, aan-dacht, elkaar dingen gunnen, ja zelfs vriendschap, staan permanent onder druk. Het lijkt soms of we onderzoek doen om onze cv’s op te pompen. En er is in ons academische evaluatie-proces sowieso te weinig aandacht voor intermenselijke kwaliteiten.”

HOE BEWAAK JE IN DIE ACADEMISCHE RATRACE DE CREATIVITEIT?Maaike Meijer: “Ik hanteer in dat verband graag het begrip ‘flow’. Flow ontstaat wanneer je iets aan het doen bent en je vergeet al de rest. Je bent één met wat je doet, je bevindt je in een gelukkige staat van zelfverlies, precies omdat je helemaal op kan gaan in een moeilijke taak. Ook kun-stenaars kennen dat gevoel van op-perste geluk in hun atelier. En toch worden we voortdurend uit die con-centratie gehaald: we multitasken, we willen permanent bereikbaar zijn. Die ruimte van ‘onbereikbaarheid’ dreigt steeds meer taboe te worden, terwijl precies daar het geluk ligt. En dus ook de productiviteit van de on-derzoeker of kunstenaar. Je moet de condities leren creëren om die flow op te wekken, door bijvoorbeeld voor de middag geen e-mails te lezen, door elke dag opnieuw dat atelier in te trekken. Daar ligt de kern van ons professionele geluk.”

NOG EEN LAATSTE GOEDE RAAD?Maaike Meijer: “Ken jezelf. Maak jezelf niks wijs. Focus op wat je echt wilt. En vertel het aan iedereen. Zoek die ondersteuning. Maar houd altijd zelf de regie. Als je dat niet doet, ben je een vogel voor de kat. Waarom ben ik op aarde? Die vraag moet je kunnen beantwoorden…”

Belangrijke waarden zoals collegialiteit, wederzijdse belangstelling, aandacht,

elkaar dingen gunnen, ja zelfs vriendschap, staan

permanent onder druk.

/ 17 /

Page 18: Maja#3 Work/life

MENTALE PROBLEMEN BIJ DOCTORANDI

Frederik Anseel

“Eén op twee doctorandi voelt zich down”, kopte De Tijd op 23 oktober 2015. “Een derde van hen ver-toont zelfs symptomen van een klinische depressie.” De krant haalde die ver-ontrustende cijfers uit een recent onderzoek naar het psychisch welbevinden van Vlaamse doctoraats-studenten.

De resultaten gaven aan-leiding tot discussie aan de universiteiten en onder politici. Voor Maja gaat arbeidspsycholoog en Jonge Academie-lid Frederik Anseel in op de belangrijkste resultaten en wat ze kunnen beteke-nen voor beleidsmakers en universiteitsbestuurders.

zijn de bevindingen?Hoe alarmerend

WELBEVINDEN OP HET WERK

@fanseel

/ 18 /

Page 19: Maja#3 Work/life

Tabel 1. Prevalentie van mentale gezondheidsproblemen bij junior onderzoekers in een doctoraatstraject (SJR) in vergelijking met hoog opgeleiden in de algemene bevolking (HIS) in Vlaanderen 2013: % en gecorrigeerde relatieve risico’s (RR)

SJR%

HIS%

RR1

Zich constant gespannen voelen 40.8 27.2 1.5

Zich ongelukkig en depressief voelen 30.3 13.7 2.1

Slaaptekort door zorgen 28.3 18.1 1.7

Moeilijkheden niet de baas kunnen 26.1 11.8 2.5

Geen plezier van dagdagelijkse activiteiten 25.4 13.0 2.4

Verlies van zelfvertrouwen 24.4 8.1 3.3

Gevoel geen zinvolle rol te spelen 22.5 9.0 2.5

Concentratieproblemen 21.7 10.7 1.9

Zich niet gelukkig voelen 21.2 11.3 2.2

Zich waardeloos voelen 16.1 5.4 3.3

Geen beslissingen kunnen nemen 15.0 6.0 3.0

Problemen niet onder ogen kunnen zien 13.4 4.4 3.8

Risico op ernstige mentale gezondheidsproblemen (GHQ4+)

31.8 14.0 2.5

*Een wetenschappelijke bijdrage over het onderzoek is onder review en kan worden opgevraagd bij de auteurs (Levecque, K., Anseel, F., De Beuckelaer, A., Van der Heyden, J. & Gisle, L., “Work organization and common mental health problems in academia: Alarming findings of a large-scale survey in Flemish universities. Working Paper”.)

HET ONDERZOEK IN EEN NOTENDOPIn 2013 nam het interuniversitai-re Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring van de Vlaamse Gemeenschap (ECOOM) een survey af over loopbaanervaringen bij docto-raatsstudenten verbonden aan een van de vijf Vlaamse univer-siteiten. Het onderzoek werd uitgevoerd door ECOOM-UGent, dat zich voornamelijk bezighoudt met de monitoring van academi-sche human resources in Vlaan-deren. Van de 12191 mensen die werden aangeschreven leverden er uiteindelijk 3659 bruikbare antwoorden. Om mentaal welbe-vinden op een goede manier in te schatten, gebruikte ECOOM-UGent de zogenaamde General Health Questionnaire (GHQ)-12. Bij dat instrument moeten res-pondenten aangeven in welke mate ze recent last hebben gehad van twaalf welbepaalde symp-tomen (Tabel 1). Een symptoom wordt als ‘aanwezig’ beschouwd wanneer het in de afgelopen weken (veel) meer dan gewoon-lijk werd ervaren. Vier of meer symptomen (GHQ4+) wijzen op een ernstig mentaal probleem. De GHQ-4 wordt internationaal beschouwd als de gouden stan-daard in screeninginstrumenten voor ernstige mentale proble-men. De GHQ stelt niet vast of iemand een psychiatrische stoor-nis heeft. Zo’n diagnose kan al-leen maar via een psychiatrisch interview.

Om in te kunnen schatten in wel-ke mate het welzijn van de groep doctorandi afwijkt van wat je ge-middeld zou kunnen verwachten, maakte ECOOM-UGent ook ge-bruik van gegevens uit de nati-onale Gezondheidsenquête die het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid afnam bij een

representatieve steekproef van de Vlaamse bevolking. Om opti-maal te kunnen vergelijken met doctorandi, werden alleen de 755 hoger opgeleiden uit Vlaanderen in de vergelijkingsgroep opgeno-men.

De percentages in Tabel 1 ge-ven aan welke symptomen het meest voorkomen en hoe ze zich verhouden tot de vergelijkings-groep. De laatste kolom toont de relatieve risico’s op het optreden van symptomen. Alles samenge-nomen bleek zowat drieëndertig procent van de respondenten een risico op mentale problemen te vertonen. Dat percentage ligt ongeveer 2,5 maal hoger dan bij de vergelijkingsgroep. Analyses met andere vergelijkingsgroepen zoals masterstudenten en doc-

toraathouders leverden verge-lijkbare resultaten op. De docto-randi die bevraagd werden in de ECOOM-studie, rapporteerden beduidend meer mentale proble-men.

Daarnaast peilde ECOOM-UGent naar de werkomgeving van de doctorandi. In wat voor soort team werken ze? Hoe schat-ten ze hun promotor in? Hoeveel controle hebben ze over hun werk? Hoeveel werkdruk erva-ren ze? Om te begrijpen waarom doctorandi mentale problemen ervaren, is het immers belangrijk inzicht te verwerven in de ken-merken van de werkomgeving die samenhangen met het al dan niet voorkomen van problemen.

/ 19 /

Page 20: Maja#3 Work/life

Tabel 2 geeft een overzicht van de kenmerken van de werkomgeving die statistisch samenhangen met het risico op mentale problemen bij de doctorandi. We zien een sig-nificant hoger risico (1) bij hoge jobeisen (zoals werkbelasting, pu-blicatiedruk), (2) bij onderzoekers met een beurs of onderzoekers tewerkgesteld op een project (in vergelijking met assistenten), (3) bij onderzoekers in een team met alleen of overwegend mannen, (4) bij gesloten besluitvorming in het team en (5) bij onderzoekers die een conflict ervaren tussen de eisen van het werk en die van het gezin.

Het risico op mentale gezond-heidsproblemen is significant lager (1) bij een hoge mate van jobcon-trole, (2) tijdens de uitvoering van het doctoraat in vergelijking met de startfase, (3) wanneer de pro-motor van het doctoraat ervaren wordt als een inspirerend leider, (4) wanneer de doctoraatsstudent veel interesse heeft in een academische loopbaan, of (5) wanneer hij of zij een positieve perceptie heeft van de toegevoegde waarde van een doctoraat op de arbeidsmarkt bui-ten de universiteit, (6) wanneer de doctoraatsstudent kinderen heeft. Tabel 2 toont verder aan dat het risico op mentale problemen niet verschilt naargelang de universiteit of wetenschappelijke discipline. Het maakt ook niet zoveel uit hoe-veel promotoren er betrokken zijn bij het doctoraat, noch of de pro-

Tabel 2. Predictoren van een risico op ernstige mentale gezondheids-problemen (GHQ4+) bij junior onderzoekers in een doctoraatstraject, Vlaanderen 2013 (N=3659): odds ratio (OR), 95% betrouwbaarheidsinterval (95% BI), significantieniveau

OR 95% BI SignConstante 0.224 ***

WerkcontextJobeisen 1.655 (1.293-2.118) ***Jobcontrole 0.634 (0.500-0.804) ***Wetenschappelijke discipline n.s. Wetenschappen (ref) - - - Biomedische wetenschappen 0.842 (0.642-1.103) n.s. Toegepaste wetenschappen 0.988 (0.742-1.316) n.s. Humane wetenschappen 0.930 (0.661-1.309) n.s. Sociale wetenschappen 0.916 (0.692-1.211) n.s.Type aanstelling n.s. Assistentschap (ref) - - - Beurs 1.431 (1.099-1.863) ** Onderzoeksproject 1.378 (1.048-1.811) * Geen fondsen van de universiteit 1.229 (0.861-1.754) n.s. Andere fondsen 1.266 (0.842-1.903) n.s. Onbekend 1.380 (0.859-2.218) n.s.Doctoraatsfase ** Aanvangsfase (ref) - - - Uitvoeringsfase 0.671 (0.537-0.838) *** Afrondingsfase 0.772 (0.585-1.018) n.s.Aantal promotoren Eén (ref) - - Geen of meerdere 1.013 (0.849-1.208) n.s.Gender van de (hoofd)promotor Man (ref) - - - Vrouw 1.022 (0.825-1.266) n.s.Leiderschapsstijl: inspirerend 0.911 (0.835-0.994) *Leiderschapsstijl: autocratisch 0.925 (0.851-1.005) n.s.Leiderschapsstijl: laissez-faire 1.046 (0.973-1.123) n.s.Veel interesse in een academische carrière 0.783 (0.655-0.935) **Gepercipieerde hoge kans op een academische carrière 1.022 (0.855-1.221) n.s.Positieve perceptie van een carrière buiten de universiteit 0.791 (0.707-0.884) ***

OrganisatiecontextUniversiteit n.s. KU Leuven (ref) - - - Universiteit Gent 0.925 (0.755-1.133) n.s. Universiteit Antwerpen 0.989 (0.749-1.306) n.s. Vrije Universiteit Brussel 1.005 (0.755-1.337) n.s. Universiteit Hasselt 1.126 (0.755-1.678) n.s.Team gender compositie *** Gendergelijke verdeling (ref) - - - Enkel of overwegend mannen 1.474 (1.201-1.810) *** Enkel of overwegend vrouwen 1.254 (0.975-1.615) n.s.Team conflict 1.059 (0.933-1.202) n.s.Gesloten besluitvorming in het team 1.205 (1.081-1.345) **Gezin werk conflict 1.310 (1.174-1.463) ***Werk gezin conflict 1.515 (1.347-1.705) ***Sociodemografische kenmerkenVrouw 1.371 (1.093-1.586) **Leeftijd 1.002 (0.978-1.027) n.s.Partner 0.865 (0.713-1.049) n.s.Kinderen 0.647 (0.481-0.870) **Model fit GHQ4+: LR = 485.667 df = 35 p<0.001 Nagelkerke R²= 0.209

Uit de studie blijkt duidelijk dat de druk op

doctoraatsstudenten nefast is voor hun welbevinden, maar ook dat conflicten

en een gebrek aan toekomstperspectieven

een negatieve rol spelen.

WELBEVINDEN OP HET WERK

/ 20 /

Page 21: Maja#3 Work/life

motor een man of een vrouw is. Er is ook geen aantoonbaar verband met de ingeschatte kans op een toekomstige academische loop-baan.

Om deze resultaten correct te in-terpreteren, is het belangrijk te be-grijpen hoe stress op het werk tot stand komt. Mensen hebben een bepaalde natuurlijke draagkracht om om te gaan met jobeisen, uitda-gingen en druk. Wanneer die eisen te hoog worden, daalt het mentaal welbevinden vaak. Uit de studie van ECOOM-UGent blijkt duide-lijk dat de druk op doctoraatsstu-denten nefast is voor hun welbe-vinden, maar ook dat conflicten en

een gebrek aan toekomstperspec-tieven een negatieve rol spelen. Omgekeerd zijn er ook factoren die de draagkracht stimuleren of negatieve invloeden bufferen, zoals controle over hoe men werk plant en uitvoert, een leidinggevende die ondersteuning biedt en de erva-ring die men opgedaan heeft op en buiten het werk.

Een mogelijke conclusie van het ECOOM-onderzoek is dus dat de mentale gezondheid van docto-randi afhangt van een subtiel even-wicht tussen enerzijds de eisen van en druk uit de omgeving en ander-zijds de psychische reserves en ei-gen weerbaarheid. Dat zou kunnen

impliceren dat de werkomgeving minstens voor een deel verant-woordelijk is voor de vastgestelde problemen. Elk beleid dat mentaal welbevinden wil verbeteren zou zich moeten richten op het verla-gen van de werkdruk, het verhogen van de reserves en weerbaarheid of een combinatie van beide. Cor-relatie is echter geen causaliteit. Voorzichtigheid is dus geboden bij de interpretatie van deze gegevens. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat de academische wereld perfec-tionistische en ambitieuze mensen aantrekt. Die hebben vaker een strengere kijk op zichzelf en zijn meer geneigd hun werkomgeving negatief in te schatten.

(1) Panger, G., Tryon, J., & Smith, A. (2014). Graduate student happiness & well-being report. Internal Report of the Graduate Assembly of University of California, Berkeley (http://ga.berkeley.edu/wp-content/uploads/2015/04/wellbeingreport_2014.pdf)

Het artikel dat De Tijd vijf maan-den geleden aan het onderzoek van ECOOM-UGent wijdde, lokte uiteenlopende reacties uit. In een korte respons in dezelfde krant stelde de Leuvense vicerector voor onderzoek Liliane Schoofs de me-thodologie – en dus impliciet ook de conclusies – van de studie in vraag. “Doctorandi worden goed be-taald voor het behalen van een ex-tra diploma. Ik begrijp de commotie niet.” Tegelijk kreeg ik zelf heel wat persoonlijke e-mails van doctorandi en postdocs die zich wel herkenden in de resultaten, en van professoren en decanen die de resultaten ter harte namen. Velen vonden de re-sultaten geen verrassing en drukten de hoop uit dat de academisch over-heid niet langer het hoofd in het zand zou steken. “We weten al lang dat we onze doctorandi in een harde concurrentiestrijd onderdompelen”, schreef een VUB-collega me. Een Leuvense collega wenste dat het doctoraat opnieuw een vrijhaven voor intellectueel werk zou worden in plaats van een productiemachine voor publicaties. Een KUL-decaan hoopte dan weer dat de studie zou

helpen de bekende klaagzang over academia om te buigen tot een con-structieve discussie over de maak-baarheid van goede academische werkomgevingen.

De resultaten kunnen verbazen of net verwachtingen bevestigen, maar wat het onderzoek van ECOOM-UGent in elk geval doet is een eer-ste oriëntatiepunt bieden voor een debat op beleidsniveau. Zonder grootschalige onderzoeken vliegen beleidsverantwoordelijken en be-stuurders immers blind en moeten ze afgaan op individuele verhalen en persoonlijke opinies en impres-sies. De cijfers van de studie moe-ten ten minste opgevolgd worden om te zien hoe ze evolueren en hoe ze zich verhouden tot internationale benchmarks. Er zijn de afgelopen jaren verschillende buitenlandse studies verschenen die op gelijkaar-dige patronen wijzen. Zo vond een recente studie uit Berkeley(1) aan-wijzingen voor depressie bij 47 pro-cent van de doctoraatsstudenten. Dat zijn alarmerende percentages die niet genegeerd mogen worden. Doctorandi zijn de toekomst van de

wetenschap. Als universiteiten en beleidsmakers er niet in slagen hen een aantrekkelijke werkomgeving te bieden die hen gemotiveerd en gezond houdt, is dat op lange ter-mijn nefast voor de universiteiten.

Uiteraard hebben de Vlaamse uni-versiteiten intussen tal van initia-tieven voor doctorandi opgestart of zijn ze die verder aan het uitbouwen (zie in dat verband het interview met coach Maaike Meijer op p. 14-17 en To stress or not to stress op p. 10-13). Iedere universiteit heeft nu een team van vertrouwenspersonen. Er wordt volop geïnvesteerd in loop-baanbegeleiding voor doctorandi én de opleiding van promotoren, nieuwe manieren van werken door-breken de klassieke arbeidspatro-nen. Door dergelijke best practices uit te wisselen, kunnen de universi-teiten samen de potentieel alarme-rende resultaten van de huidige be-vraging helpen counteren. Ik hoop dan ook dat er over enkele jaren een vervolgstudie komt waaruit zal blij-ken dat de academische werkomge-ving op het vlak van mentaal welzijn een voorbeeld is voor Vlaanderen.

H ET O N D E R ZO E K AC H T E R A F B E K E K E N

/ 21 /

Page 22: Maja#3 Work/life

Het is misschien wel het mooiste beeld ooit dat het idee van inspiratie heeft proberen te vatten. Een oude man zit met één knie op een kruk met zijn pen in de hand over een boek gebogen. Hij luistert aan-dachtig naar een zweven-de engel boven hem. Zwie-rig, met wilde haardos en kinderlijk tellend op de vingers, lijkt de engel de oude man iets uit te leggen.

Samuel Mareel

ECHT DURVEN DENKEN

over inspiratie en arbeidKoenraad Jonckheere

@samuelmareel

/ 22 /

Page 23: Maja#3 Work/life

Deze Inspiratie van de Heilige Mattheus werd kort na 1600 ge-maakt door de Italiaanse schilder Michelangelo Merisi da Caravag-gio. Het is het middelste deel van een drieluik over het leven van de evangelist Mattheus en het werd geschilderd voor de kerk van San Luigi dei Francesi in Rome, waar het nog altijd hangt.

Met een reproductie van Cara-vaggio’s schilderij onder de arm trek ik naar mede-Jonge Acade-mielid Koenraad Jonckheere van de Universiteit Gent. Koenraad doceert Kunstwetenschappen en is gespecialiseerd in de zes-tiende en zeventiende eeuw, de periode waarin Caravaggio actief was. Aan de UGent onderwijst Koenraad onder andere Visuele Cultuur. Daarin leert hij eerste-jaarsstudenten Letteren en Wijs-begeerte naar beelden te kijken. Binnen de Jonge Academie is hij momenteel vooral actief in de re-cent opgerichte werkgroep Kunst en Wetenschap.

Koenraad is ervan overtuigd dat beelden de belangrijkste taal zijn waarin mensen communiceren. Hoe sterk de interactie is tussen beeldtaal en geschiedenis, analy-seerde hij treff end in zijn laatste boek Antwerp Art after Icono-clasm. Experiments in Decorum, 1566-1585 (2013). Daarom geen openingsvraag om ons gesprek over inspiratie, kunst en weten-schap op gang te brengen, maar Caravaggio’s schilderij van Mat-theus en de engel. Hoe relevant is deze visuele refl ectie op inspi-ratie van ruim 400 jaar geleden vandaag nog? Kan ze ook iets betekenen voor wetenschappers en ons inzicht bieden in de rela-tie tussen kunst en wetenschap vandaag?

INSPIRATIE DOOR ARBEIDCaravaggio stelde inspiratie voor als een visioen, een goddelijke fl its. Plotseling inspireert een engel de heilige Mattheus tot zijn versie van het Nieuwe Testa-ment. De evangelist is zo gehaast om de ingeving neer te schrijven dat hij niet eens de tijd neemt om te gaan zitten. Caravaggio moest hier in de eerste plaats een religi-eus idee uitbeelden. Maar hij ver-wees volgens Koenraad ook naar een bredere discussie die al in de zestiende eeuw gevoerd werd: de verhouding tussen arbeid en inspiratie. “Op een bepaald mo-ment moet je een idee op papier of op doek krijgen, als kunstenaar of als wetenschapper. Je moet er iets mee gaan doen, en dan komt de arbeid.”

“Is inspiratie inderdaad een god-delijke refl ex of komt ze eigen-lijk uit de arbeid voort?” vraagt Koenraad zich af. Hij erkent zeker het belang van de ingeving, van het plotselinge inzicht. Toch legt hij zelf vooral de nadruk op de arbeid: “In het werken zit ook een vorm van inspiratie. Je hebt van die invallen, maar aangezien je die nog moet uitwerken, is inspi-ratie vooral hard werken. Inspi-ratie is niet aan je tafel zitten en wachten tot het komt. Inspiratie komt heel vaak tijdens de arbeid. Om bij kunst te blijven: het is in de beweging van het tekenen dat de tekening komt. Dat is iets wat volgens mij zwaar onderschat wordt. Het is de arbeid zelf die inspireert.”

KWALITATIEF WERK DANKZIJ GELUK Biografen van Caravaggio hebben vaak gewezen op zijn gewelddadige karakter. De kun-stenaar bracht lange periodes in de gevangenis door vanwege herhaalde vechtpartijen. Hij zou

/ 23 /

Page 24: Maja#3 Work/life

ook iemand hebben vermoord en kwam zelf in duistere omstan-digheden om het leven. De kunst-geschiedenis heeft altijd veel aandacht gehad voor getormen-teerde genieën zoals Caravaggio of Vincent van Gogh en Francis Bacon. “Maar als je gaat tellen, zijn er helemaal niet zo veel on-gelukkige kunstenaars geweest”, merkt Koenraad op. “Dat is eigen-lijk logisch, want inspiratie komt maar als je goed functioneert. Als je niet goed in je vel zit, zal je zel-den veel inspiratie hebben. Goe-de kunstenaars zijn meestal hele succesvolle mensen die een vrij gelukkig en stabiel leven leiden zonder al te grote problemen.” Dat geldt volgens Koenraad ook voor wetenschappers. “Als je geen zorgen hebt, heb je tijd in je hoofd om geïnspireerd te gera-ken. Als je zorgen hebt, ben je de hele tijd aan het malen over van alles en nog wat, zodat je focus en energie worden afgeleid van de dingen die inspireren en positief kunnen zijn.” Hierin ligt volgens Koenraad een belangrijke les besloten voor uni-versiteitsbesturen wanneer het gaat over de toenemende druk die wetenschappers ervaren. “Vaak lijken bestuurders ervan uit te gaan dat iedereen gelijk is. Maar sommige mensen preste-ren goed onder druk en anderen niet. Als een universiteit een goed beleid wil voeren, moet zij op dat gebied diversifi ëren. Je moet kijken onder welke omstandighe-den de mensen met wie je werkt het best presteren. Met algemene richtlijnen kom je er niet. Je moet voor elk individu beoordelen op welke manier je het meeste uit hun capaciteiten kan halen. Druk kan de kwaliteit van het onder-zoek van sommigen optillen, maar van anderen ondermijnen.”

EEN DUIDELIJKE SCHEIDINGVoor het vinden van geluk en stabiliteit is uiteraard ook de ver-houding tussen privéleven en de professionele activiteiten van belang. Koenraad is getrouwd en vader van drie kleine kinderen. Organisatorisch vindt hij de com-binatie van werk en privé niet zo’n probleem.

Toch erkent hij dat het belang-rijk is voor een ouder die een succesvol academicus wil zijn om een partner te hebben die be-reid is mee te stappen in je ver-haal. “Ik zit wel gewrongen met de vraag hoe ver je mensen kan meetrekken in je eigen passie”, zegt Koenraad. “Dat is voor mij een veel groter probleem dan de praktische regelingen. Dat ik ook in mijn hoofd vaak afwezig ben, vooral als ik aan het broeden ben op een of ander idee, is voor mij niet storend maar voor mijn fa-milie en kinderen kan het dat wel zijn.”Toch zorgt Koenraad ervoor dat hij genoeg tijd en aandacht aan zijn gezin besteedt. “Drie weken per jaar zet ik het internet en de telefoon af. In de zomervakantie gaat alles uit en wijd ik me vol-ledig aan mijn gezin. Dat is het minste wat je kan doen. En het is ook nodig om de batterijen weer helemaal op te laden.”Ook in zijn omgang met kunst heeft Koenraad behoefte aan een duidelijke scheiding tussen werk en privé. “De kunst waar ik

De wetenschap vertoont een steeds grotere explicitering van

methodologieën en regels, wat haar niet ten goede

komt.”

/ 24 /

Page 25: Maja#3 Work/life

het meest van houd, bestudeer ik niet”, klinkt het. “Ik ben een grote fan van vroegzestiende-eeuwse Venetiaanse kunst. Giorgione en de jonge Titiaan zijn mijn all-time favourites. Maar die laat ik heel bewust links liggen in mijn on-derzoek omdat ik het esthetische genot dat ik eruit haal, kwijt zou geraken mocht ik hen bestude-ren. Ik wil de naïviteit behouden. Opera aperta noemde Umberto Eco dat. Als je een kunstwerk gaat be-studeren moet je het vanuit een bepaald perspectief belichten. Je kan het vervolgens nog eens van-uit een ander perspectief bekij-ken maar dan verlies je de open-heid van het kunstwerk met zijn veelheid aan betekenissen.”

GRENZEN OPZOEKEN… EN OVERSCHRIJDENMet de manier waarop Caravag-gio in zijn persoonlijk leven nor-men overschreed, mag Koenraad zich dan weinig kunnen vereen-zelvigen, met de manier waarop hij dat in zijn werk deed des te meer. “De Inspiratie van de Heili-ge Mattheus zoals ze er nu hangt, is niet de eerste versie. Die eerste versie werd geweigerd door de opdrachtgever omdat de kunste-naar met allerlei decorumwetten had gebroken”, weet Koenraad. Die eerste versie werd tot aan het midden van de twintigste eeuw bewaard in het Kaiser Friedrich Museum in Berlijn. Daar is ze aan het eind van de Tweede Wereld-oorlog in een brand vernietigd. Gelukkig bestaan er foto’s van het schilderij. Koenraad kent die eerste versie: “Caravaggio hield zich nooit aan de regeltjes. Hij stelde de heilige Mattheus veel te profaan voor, veel te menselijk: met vieze voeten en rimpels.” In de omgang met grenzen en regels ziet Koenraad een opval-lend verschil tussen kunstenaars

en wetenschappers vandaag. “De hedendaagse kunst bestaat uit heel veel ongeschreven regels. Daarbinnen moeten kunste-naars functioneren. Maar zij moeten ook de grenzen opzoeken, als zij mensen willen inspireren. De we-tenschap daarentegen vertoont een steeds grotere explicitering van methodologie-en en regels. Dat alsmaar strakkere keurslijf komt de wetenschap vol-gens mij niet ten goede.”

Koenraad is overtuigd dat weten-schappers op dit vlak iets kunnen leren van kunstenaars. “Kunst heeft de neiging om dood te val-len op het moment dat je haar in te veel regels gaat gieten. Dat zie je bijvoorbeeld in veel achttien-de-eeuwse kunst.

Het academische werd toen erg dominant en dwingend. Men ging ervan uit dat alles in bepa-lingen te vatten was en door ju-ry’s beoordeeld kon worden. Dan krijg je een soort kunst die bin-nen die regels wel functioneert

maar die niet inspireert. Die wer-ken verliezen na verloop van tijd ook hun waarde.”“Er zijn echter ook periodes waar-in kunstenaars expliciet de gren-zen van de regelgeving opzoeken om die af te tasten en te doorbre-ken. Caravaggio’s tijd is daar een mooi voorbeeld van. Dat zorgt op het moment zelf soms voor con-troverse maar tegelijk creëert het vaak een blijvende en zelfs uni-versele waarde. De wetenschap is zich daar veel te weinig van bewust. Af en toe moet je echt de grenzen opzoeken van de kennis en van de impliciete academi-sche regels die wij allemaal vol-gen. Je moet af en toe eens echt durven denken.”

Af en toe moet je echt de grenzen opzoeken van de

kennis en van de impliciete academische regels die wij allemaal volgen. Je moet af

en toe eens echt durven denken.

/ 25 /

Page 26: Maja#3 Work/life

AN

N

BESS

EMA

NS

(UH

asse

lt en

PX

L)

Ann Bessemans focust zich op typografisch leesbaarheidsonder-

zoek. Vanuit de praktijk bekijkt Ann letterontwerp onder een multi-

disciplinair en wetenschappelijk perspectief (een wetenschappelij-

ke én creatieve basis én output). Lezers – ook lezers met beperkingen –

ondersteunen in het leesproces en teksten visueel duidelijker maken, is

het doel van haar onderzoek.

31 maart 20211 april 2016 -

/ 26 /

Page 27: Maja#3 Work/life

TIM

OTH

YD

OU

GLA

S (U

Gen

t)

KRI

STIE

N

HEN

S (U

Ant

werp

en)

Timothy Douglas is geboeid door materialen voor biomedische

toepassingen. Hij ontwikkelt vooral composietbiomaterialen voor bot-

regeneratie, waarbij hij biomimeti-sche strategieën gebruikt die door

natuurlijke processen geïnspireerd zijn. Douglas zoekt ook inspiratie

in andere disciplines, onder meer de bio-ingenieurswetenschappen,

om zijn materialen nieuwe wense-lijke eigenschappen te geven.

Kristien Hens is als bio-ethicus gespecialiseerd in ethische vragen

over biomedische wetenschappen en biotechnologie. Ze heeft een bij-

zondere interesse voor vraagstuk-ken rond genetica, epigenetica,

nieuwe reproductieve technologie en neurologische diversiteit (au-

tisme/ADHD…). In haar huidig on-derzoek bestudeert ze de ethische

implicaties van biologische verkla-ringen van autisme.

/ 27 /

Page 28: Maja#3 Work/life

MA

GA

LY

ROD

RIG

UEZ

G

ARC

IA (KU

Leu

ven)

Magaly Rodríguez Garcíaonderzoekt sociale ge-

schiedenis in globaal per-spectief. Ze bestudeert

maatschappelijke kwesties zoals prostitutie, dwangar-

beid, bedelarij en kinder-arbeid vanuit een (inter-

nationaal) vergelijkend en een top-down/bottom-up

invalshoek. Daardoor komt niet alleen de visie van lo-

kale, nationale en suprana-tionale machtsactoren aan

bod maar ook de (zelf-) perceptie, levensomstan-

digheden en profielen van de betrokken personen.

FRA

NK

MER

KX

(CAM

PO)

Frank Merkx is de helft van Rob-bert&Frank Frank&Robbert. Dit

artistieke duo infiltreert en trans-formeert de (on)zichtbare wereld.

Als multidisciplinaire Trojaanse paarden gaan ze aan de slag met

diverse thematieken en rijgen zo humor, symboliek en macht aan

elkaar. Het zijn alchemisten van de werkelijkheid, die bouwen aan een

eigen universum vol metadata en magie.

/ 28 /

Page 29: Maja#3 Work/life

BRA

M

SPRU

YT (VU

B)

BRA

M

VER

SCH

UER

E (U

Gen

t)

Bram Spruyt is socioloog. Zijn be-langrijkste onderzoeksinteresses

situeren zich op het vlak van de on-derwijssociologie en de studie van

vooroordelen en stereotypes ver-bonden met etniciteit en opleiding.

Hij heeft bijzondere interesse voor de sociale reproductie in het onder-

wijs en bestudeert de gevolgen van onderwijsgebonden status. Bram

maakt daarbij vooral gebruik van surveyonderzoek en experimenten

bij volwassenen en jongeren.

Burgers verwachten van de over-heid antwoorden op complexe

maatschappelijke problemen. Bram Verschuere onderzoekt hoe de

overheid functioneert in een dynamische en complexe om-

geving, en onder welke om-standigheden het samenspel

tussen overheid, burger en samenleving tot een beter beleid en

betere publieke dienstverlening kan leiden.

/ 29 /

Page 30: Maja#3 Work/life

Hebben bètawetenschappers een grotere tuin dan alfaweten-schappers? Hoeveel wasmachines draait een hoogleraar per week? En drinken onderzoekers aan de KU Leuven meer koffi e dan hun Gentse collega’s? Maja biedt u dwarse statistieken en weetjes over het dagelijkse leven van we-tenschappers. Steekproefgrootte? 49 leden van de Jonge Academie! Statistische relevantie? Weinig tot geen! Verrassend? Dat wel!

DWARSE STATISTIEKEN

Aantal lopende doctoraten vs. affi liatie en geslacht.

Spreiding aantal lopende doctoraten vs. ZAP-graad.

4,3

7,7

6,9

7,0

KU Leuven

Hoogleraar

Hoofddocent

Docent

UAntwerpen

UGenT

VUB

3,3

8,9

1,6

3,0

1

0

10+

9

5 10

/ 30 /

Page 31: Maja#3 Work/life

We vonden geen correlatie tussen weekendwerk en het aantal succesvolle projectaanvragen. Er leek ook geen correlatie te zijn tussen het aantal succesvolle projectaanvragen en betaalde poetshulp, tot we mannen en vrouwen apart bekeken.

weekendwerk VS Toegekende

projecten

average stdev geen poetshulp 0.428704444 0.337503198

poetshulp 0.296303158 0.301681238

average stdev geen poetshulp 0.022223333 0.038491942

poetshulp 0.399048 0.324434349

100% rookvrij

ALFA62%

BETA90%

GAMMA86%

/ 31 /

Page 32: Maja#3 Work/life

woon-werkverkeer

tijd voor hobby’s/week

wasmachines/week

Kopjes koffie/DAG

Gemiddelde oppervlakte tuin en bezit moestuin vs. discipline

ALFA335m2

GAMMA487m2

BETA737m2

MOESTUIN 29,4% MOESTUIN 28,6%

MOESTUIN 42,9%

36% 32%28% 4%

3,5 uur 2,9 uur

postdoc

docent

hoofddocent

hoogleraar

kunstenaar

2,0

2,6

1,8

1

1,7

KU Leuven

UAntwerpen

UGent

VUB

2,6

2,2

2,9

3,5

AANTALDOCTORAATSSTUDENTEN

AANVRAGEN VOOR ONDERZOEKS-FINANCIERING IN HET AFGELOPEN JAAR

SUCCESS RATE AANVRAGEN VOOR ONDERZOEKSFINANCIERING

OPPERVLAKTE TUIN IN M²

AANTAL GEPLANDE WEKEN ZOMERVAKANTIE

TIJD VOOR HOBBY’S PER WEEK IN UREN

OUDERDOM GSM IN MAANDEN

KOPJES KOFFIE PER DAG

4,9

4,8

507

3

3,4

27,3

2,6

0,3

AANTAL KINDEREN

SUCCESVOLLE AANVRAGEN VOOR ONDERZOEKSFINANCIERING

WEEKENDWERK IN UREN

AFSTAND WOONPLAATS/WERK IN KM

AANTAL EFFECTIEF OPGENOMEN WEKEN ZOMERVAKANTIE

WASMACHINES PER WEEK

AANTAL AUTO’S

BMI

1,8

1,8

2,4

1,3

22,4

4,7

29

2,8

/ 32 /

Page 33: Maja#3 Work/life

Ik surf bijna dagelijks naar de site van Het Laatste Nieuws. Tijdens de jaarlijkse quiz scoor ik dan ook sterk op celebrity-nieuws.

Ik haat musea over geschiedenis. Ik ben historicus.

Afgelopen zomer heb ik een puzzel van 2000 stukken gemaakt. Bij elk stukje dacht ik: ‘Wat heb ik recht op deze fantastische tijdverspilling!’

Ik ben in de bioscoop naar Shaun the Sheep gaan kijken. Zonder kinderen.

Ik volg de stijlblog What Kate Wore. Als de Duchess of Cambridge een outfi t recycleert tijdens een publiek optreden, dan zie ik dat in een oogopslag.

Ik werk het best met Roy Orbison op de achtergrond. Mijn doctoraatstudenten schamen zich voor mijn muzieksmaak.

Tijdens de fi nale van K3 zoekt K3 was ik op vakantie in Lissabon. Ik heb al mijn IT-kennis aangewend om netwerkverbindingen op te zetten om toch maar te kunnen kijken.

Ik heb dit jaar geen enkele fi nancieringsaanvraag ingediend.

Ik eet ’s ochtends de restjes van het avondeten op.

Ik hou een dode plant op mijn bureau om mijn doctoraatstudenten op te monteren over wat er gebeurt als je te lang op de universiteit blijft hangen. Ik kreeg de (levende) plant ooit als cadeau van dezelfde doctoraatstudenten. Ik onderzoek werkmotivatie.

/ 33 /

Page 34: Maja#3 Work/life

Twee jonge academici over hun ouderschapsverlof

Jelle Haemers / 34 /

Page 35: Maja#3 Work/life

Karolien Poels en Joris Geldhof zijn twee jon-ge academici die recent besloten om wat gas terug te nemen, de meer-is-beter-mentaliteit telaten voor wat ze is en resoluut meer tijd te maken voor hun gezin en zichzelf. Ze vroegen ouderschapsverlof aan. Hoogst uitzonderlijk voor ZAP, maar uitzon-deringen die aangemoe-digd werden.

“Wellicht moet niet zozeer het be-leid veranderen, maar de mentali-teit bij het academisch personeel zelf”, stellen Karolien en Joris unisono. Het administratieve per-soneel bleek erg meegaand en de decaan dacht actief mee aan een oplossing toen beiden hun ouderschapsverlof aanvroegen. “Het AAP/BAP was zelfs blij dat een ZAP-lid eens voor deze optie koos, want gewoonlijk komt de aanvraag zelden van een profes-sor”, herinnert Joris zich, “meer zelfs, het formulier waarmee je het verlof aanvraagt, was duide-lijk niet op maat van het ZAP ge-maakt”.

Maar dat betekent niet dat er tegenkanting kwam vanuit de universiteit om het verlof op te nemen. “Ik bleek een voorbeeld-functie te vervullen met mijn aanvraag, die ook door de decaan werd ondersteund”, vertelt Joris. Karolien beaamt dat: “Er is de mogelijkheid om als ouder even je werk opzij te schuiven. Het is een recht van elke jonge ouder, maar vandaag is het nog hele-maal niet gebruikelijk onder aca-demici.” Joris en Karolien roei-den dus tegen de stroom in en namen meer tijd voor hun gezin én voor zichzelf.

MEER VADER DAN PROFESSORIn 2011 koos Joris er namelijk voor om als ‘meereizende echt-genoot’, zoals dat administratief heet, zijn partner te vergezellen op een studieverblijf van drie

maand aan de Amerikaanse westkust. Vandaag is hij voltijds coördinator van de onderzoeks-eenheid Pastoraaltheologie en Empirische Theologie van de KU Leuven. Joris doet dagelijks onderzoek naar de religieuze en maatschappelijke betekenis van de christelijke eredienst. Maar in 2011 dus even niet. “Integendeel, ik schoof toen het werk een drie-tal maanden doelbewust aan de kant”. Dat zoiets als vader eerder uit-zonderlijk is, bleek meteen toen hij met zijn gezin de Amerikaan-se ambassade opzocht. “De be-voegde ambtenaar richtte zich naar mij toen hij het visum voor de werkende partner in orde wil-de brengen, terwijl mijn vrouw natuurlijk de werkende partner was.” Joris werd dus even meer vader dan professor in een pe-riode die voor hem een belang-rijk rustpunt in zijn carrière was. “Terwijl mijn echtgenote werkte, verzorgde ik enerzijds het thuis-onderwijs van één van onze kin-deren en reisde ik anderzijds met hen Californië rond”.

HET GEREGEL WAARDKarolien Poels koos voor een an-dere optie. In het academiejaar 2015-16 onderbreekt zij haar druk-ke week als communicatiewe-tenschapper aan de Universiteit Antwerpen telkens op donder-dag. In een vier vijfde werkweek neemt ze dus voor twintig pro-cent ouderschapsverlof om toch één dag rustig te kunnen ontbij-ten en even op adem te komen. Met twee jonge kinderen en een echtgenoot die in de bedrijfs-wereld actief is, is dat meer dan welkom. “Maar de eerste weken brachten helaas weinig rust: mijn echtgenoot had medische zor-gen nodig, en dus was het verlof meteen even druk als voorheen.

Het formulier waarmee je het ouderschapsverlof aanvraagt, was duidelijk

niet op maat van het ZAP gemaakt.

Foto

: Sofi

e S

eger

s

/ 35 /

Page 36: Maja#3 Work/life

Ik werd deeltijds verpleegster in plaats van onderzoeker”, grapt ze. Karolien nam vooral ouder-schapsverlof om wat ademruimte te creëren in een hectisch leven waar werk en gezin gecombi-neerd worden. “Het is een klik die je moet maken”, argumenteert ze, “want steeds meer werken is iets te algemeen aanvaard en bijna een verplichting”. Maar het méér kan dus minder. “Zal je carrière werkelijk zoveel gunstiger lopen door elke week een paar uurtjes extra te besteden aan een zoveel-ste artikel of aan de redactie van een zoveelste projectvoorstel? We hebben nog een hele carriè-re voor ons, maar het gezinsleven daarentegen speelt zich nu af”. Joris knikt instemmend: “Het is allerminst tijdverlies om even de boeken toe te doen. Ook het nu is belangrijk”.

Uiteraard ging aan het ouder-schapsverlof heel wat praktisch geregel vooraf. Proff en zijn niet onvervangbaar maar enkele maanden of zelfs één dag in de week afwezig zijn, had duide-lijk toch wat voeten in de aarde. “Transparante communicatie voorkomt veel problemen”, weet Joris. “Ik koos ervoor om echt drie maanden onbereikbaar te zijn en vooraf maakte ik duide-lijke afspraken met doctorandi, studenten en collega’s.” Eén vak werd overgenomen door een collega, een ander vak werd vier uur per week ingepland in het tweede gedeelte van het tweede semester in de plaats van twee uur per week gedurende het hele semester en thesisstudenten kre-

“We hebben nog een hele carrière voor ons, maar het gezinsleven speelt zich nu af.”

Foto

: Jor

is G

eldh

of

/ 36 /

Page 37: Maja#3 Work/life

gen een duidelijke opdracht mee. “Geen feedback kunnen geven aan studenten was misschien wel het moeilijkste”, vindt Joris. “Ook van hen wordt dus enige flexibili-teit vereist”.

Tijdens haar deeltijds verlof geeft Karolien nog steeds les, maar twee vakken minder. Met de twintig procent loon die ze maan-delijks afstaat, kan een postdoc aan de slag. Met enkele thesisstu-denten minder moet dat lukken, maar natuurlijk loopt het onder-zoek wel door. “Toch kan ik alles opvolgen en voor dringende za-ken ben ik bereikbaar. Liever niet op donderdag, maar als het moet, moet het.” Karolien leest dus wel degelijk haar e-mails op donder-dag. Op dat vlak richt ze haar ver-lof dus anders in dan Joris des-tijds, die alleen al door de fysieke afstand doelbewust voor meer afzondering koos. Dat is meteen het voordeel van het systeem, weten beiden: ouderschapsverlof kan je op maat en soepel invul-len. Het bleek het geregel waard.

KIEZEN VOOR JE GEZINEn zijn de verwachtingen inge-lost? “Natuurlijk blijft het druk”, geeft Karolien toe. “Als acade-mici werken we doorgaans aan tweehonderd procent. Wanneer je daar een vijfde af doet, blijft er nog honderdzestig procent over”, lacht ze, maar ze heeft geen spijt van haar keuze. Ook Joris maakt opnieuw plannen om bij-voorbeeld opnieuw mee te reizen voor een ander onderzoeksver-blijf van zijn echtgenote. “Als je

een tijdelijke loonsvermindering kan opvangen én als je kinderen het toelaten, zie ik weinig reden om het niet te doen”, zegt Joris. “Je moet het niet doen omdat je je werk beu bent, maar omdat je denkt dat je gezin er nood aan heeft”. Natuurlijk spelen prak-tische overwegingen ook mee, want de schoolgaande kinderen kan je niet zomaar meenemen naar het buitenland. Bij Joris was onderwijs op reis een oplossing. “In elk geval was het ook voor de kinderen een leuke tijd met her-inneringen die ze nog lang zullen meedragen”.“Ouderschapsverlof zorgt voor een andere vorm van aanwezig-heid bij je gezin”, vat Joris zijn er-varing samen. “Het is misschien een cliché, maar je moet af en toe eens stil staan en tijd nemen voor je partner en je kinderen” treedt Karolien hem bij. Vooral jong ZAP heeft na de aanstelling het luxueuze perspectief op een hele carrière die ze zelf kunnen in-vullen”, weet Joris nog. Vóór die vaste aanstelling zou noch Joris, noch Karolien de keuze gemaakt hebben. Maar eenmaal enige ze-kerheid, krijgen jonge ouders dus zelf de sleutel in handen om, in de woorden van Karolien, even de klik te maken en de heersende meer-is-beter-mentaliteit tijdelijk naast zich neer te leggen. Als be-sluit stelt Karolien haar collega’s die eraan twijfelen of ze die stap wel moeten zetten, één vraag. “Zal je aan het eind van je carrière spijt hebben dat je de periode van het ouderschapsverlof niet hebt ingeruild voor wat meer werk?”

/ 37 /

Page 38: Maja#3 Work/life

Iedere wetenschapper kent vast de elevator pitch, dat praatje van amper enkele ogenblik-ken waarmee je een col-lega tussen de tiende verdieping en de lobby van een Amerikaans conferentiehotel moet overtuigen van het be-lang van je onderzoek. Stel jezelf en je werk voor

in tien verdiepingen zeg maar. Maar weten je eigen kinderen eigen-lijk wel wat je doet? Wat houdt je werk precies in volgens hen? En wat vinden ze ervan dat je regelmatig reist voor je werk? De Jongste Aca-demie krijgt het woord.

Kinderen van wetenschappers aan het woord

DE JONGSTE ACADEMIE

/ 38 /

Page 39: Maja#3 Work/life

WAT IS MIJN BEROEP?

“Onderzoeker van de hersenen. Hersenen zitten in je hoofd. Die heb je nodig om te praten en te horen.”

Jeroom (4), zoon van een neurobioloog.

“Jij bent juf van grote kindjes. Ik wil later graag bij jou in de klas zitten.”“Dat mag, maar dan kan je geen dierendokter worden hé.”

“Oooh, waarom niet? Ik wil graag dierendokter worden én bij jou in de klas zitten.”Juliette (4), dochter van een communicatiewetenschapper.

“Jij onderzoekt de slechte virussen en probeert die weg te halen.” Lena (8), dochter van een vaccinoloog.

“Ik snap wat de buschauff eur elke dag doet en ook wat de bakker en de kapper doen. Maar ik snap eigenlijk toch nog niet echt wat jij doet, mama.”

Marie (9), dochter van een ingenieur.

“Juff rouw van boeken en boeken maken.”Elizabeth (7), dochter van een letterkundige.

“Jij bent professor en papa is badmeester.”Olivia (6), dochter van een socioloog.

/ 39 /

Page 40: Maja#3 Work/life

WAT DOE IK OP MIJN WERK?

WAAR WERK IK?

“Je zit op je computer en leest een boekje. Je krijgt daar ook buskaarten, denk ik. En als je terugkomt van je werk, lees je een verhaaltje voor van Pipi Langkous.”Lia (5), dochter van een burgerlijk ingenieur-architect.

“Jij kijkt naar kleine spulletjes.”“Met een soort verrekijker.”“Een microscoop.”“Da’s een dicht-verrekijker hé.”Wolf (8) en Merijn (5), zonen van een farmaceutisch wetenschapper.

“Jij doet iets met rijstplantjes. Die zet je in buizen met zand. Rijst is een plant die groeit op die ‘streep’ op de wereldbol.” Hanne (7), dochter van een bio-ingenieur.

“Je zit de ganse tijd op de computer. Ik denk dat je daar dingen van de hersenen op doet.” Anton (6), zoon van een neurobioloog.

“Jij schrijft dingen, in het Engels en in andere talen. Je geeft uitleg aan de kinderen. Die moeten in hun boeken werken en oefeningen maken.” Keila Luna (7), dochter van een antropoloog.

“In Gent, in een groot gebouw. In een hokje! Met instrumenten die de tandarts gebruikt… Ah neen, toch niet. Een microscoop!”Wolf (8), zoon van een farmaceutisch wetenschapper.

“In een latorium of een boratomium.”Merijn (5), zoon van een farmaceutisch wetenschapper.

“In een labo. In het weekend mogen we soms mee als je iets moet afwerken of uitzetten. Dan mo-gen we tekenen op je bureau en krijgen we een sapje uit de automaat.”Hanna (5), dochter van een moleculair microbioloog.

“Soms ga je in een ander land werken. In China, Engeland, Nederland of Frankrijk.” Keila Luna (7), dochter van een antropoloog.

“Er is een lift en een heel lange gang. En veel deuren en bureaus. Daar zijn jouw vriendinnen. Jij geeft daar ratjes een spuitje om ze te genezen.”Anton (6), zoon van een neurobioloog.

/ 40 /

Page 41: Maja#3 Work/life

DENK JE DAT IK MIJN WERK GRAAG DOE?WAT DOE IK OP MIJN WERK?

“Ja, omdat je les mag geven.”“En omdat je de baas bent!”

Wolf (8) en Merijn (5), zonen van een farmaceutisch wetenschapper.

“Anders zou je het niet doen. Je helpt graag andere mensen met taal en met boeken schrijven.” Floris (10), zoon van een letterkundige.

“Ja, want ik ben eens op je bureau geweest toen het al donker was en ik zag je gezellig zitten met je lampje aan. Toen dacht ik dat je het wel leuk vond op je werk.”

Elizabeth (7), dochter van een letterkundige.

“Ik denk het niet, want jij moet de hele tijd tipperen op je computer en niks leuk doen. Wel leuk dat je centjes krijgt.”

Lia (5), dochter van een burgerlijk ingenieur-architect.

“Ja, want je werkt vaak ook ’s avonds. Je moet daarvoor niet altijd naar de universiteit gaan. Je kan veel met de computer thuis doen.”

Hanna (5), dochter van een moleculair microbioloog.

“Je zit op je computer en leest een boekje. Je krijgt daar ook buskaarten, denk ik. En als je terugkomt van je werk, lees je een verhaaltje voor van Pipi Langkous.”Lia (5), dochter van een burgerlijk ingenieur-architect.

“Jij kijkt naar kleine spulletjes.”“Met een soort verrekijker.”“Een microscoop.”“Da’s een dicht-verrekijker hé.”Wolf (8) en Merijn (5), zonen van een farmaceutisch wetenschapper.

“Jij doet iets met rijstplantjes. Die zet je in buizen met zand. Rijst is een plant die groeit op die ‘streep’ op de wereldbol.” Hanne (7), dochter van een bio-ingenieur.

“Je zit de ganse tijd op de computer. Ik denk dat je daar dingen van de hersenen op doet.” Anton (6), zoon van een neurobioloog.

“Jij schrijft dingen, in het Engels en in andere talen. Je geeft uitleg aan de kinderen. Die moeten in hun boeken werken en oefeningen maken.” Keila Luna (7), dochter van een antropoloog.

/ 41 /

Page 42: Maja#3 Work/life

WAT VIND JE NIET LEUK AAN MIJN WERK?

“Dat je zelf de bacteriën kan krijgen. Je moet voorzichtig zijn.” Lena (8), dochter van een vaccinoloog.

“Je werkt veel te veel op de computer en dan luister je niet goed naar mij. Als je op congres gaat, mis ik je. Ik zou liever meegaan.” Hanna (5), dochter van een moleculair microbioloog.

“Als ik op bezoek kom, ben ik soms de weg naar het toilet kwijt. Dan moet ik zoeken achter welke deur jij zit om te vragen waar het toilet is.” Anton (6), zoon van een neurobioloog.

“Soms ben je heel lang weg. Van straks tot nu, da’s toch veel?” Lia (5), dochter van een burgerlijk ingenieur-architect.

/ 42 /

Page 43: Maja#3 Work/life

ZOU JIJ LATER HETZELFDE WILLEN

DOEN ALS IK?

ZOU JE WILLEN DAT IK EEN ANDER BEROEP HAD?

WAT VIND JIJ LEUK AAN MIJN WERK?

“Ik wil kapster of juff rouw worden. Ik kan nog altijd van gedacht veranderen.”

Lena (8), dochter van een vaccinoloog.

“Ik ben niet goed in gedichten en verhaaltjes schrijven.

Misschien wil ik astronoom worden.”Floris (10), zoon van een letterkundige.

“Jij moet de baas spelen en dat vind ik niet leuk.

Ik wil dierendokter worden.”Keila Luna (7), dochter van een antropoloog.

“Ik ben nog altijd aan het twijfelen.” Wolf (8), zoon van een farmaceutisch wetenschapper.

“Ja, omdat je het altijd druk hebt en altijd naar je werk moet. Je hebt minder vakantie dan mama, Louisa, Leonie en ik.”Lena (8), dochter van een vaccinoloog.

“Nee, want dan kan je minder thuis werken.”Keila Luna (7), dochter van een antropoloog.

“Als je modeontwerpster was, kon je mooie kleren voor mij maken.”Hanna (5), dochter van een moleculair microbioloog.

“Dat daar een koekenkast is.”Merijn (5), zoon van een farmaceutisch wetenschapper. “Ik vind het leuk dat jij professor bent, want ‘professor’, dat klinkt zo heel serieus.” Floris (10), zoon van een letterkundige.

“Als jij ergens naartoe geweest bent, dan krijg ik altijd iets van jou. Bijvoorbeeld een schudbol waar iets in staat van dat land.”Elizabeth (7), dochter van een letterkundige.

“Als ik op bezoek kom, mag ik de ganse tijd spelletjes spelen op de computer.” Anton (6), zoon van neurobioloog.

“Ik ben eens bij de ratjes geweest en die zijn grappig.” Jeroom (4), zoon van een neurobioloog.

“Ik vind het fi jn dat je mensen helpt en virussen probeert op te lossen.” Lena (8), dochter van een vaccinoloog.

/ 43 /

Page 44: Maja#3 Work/life

Work-life balance is mis-schien wel het meest mis-leidende modewoord van het afgelopen decennium. Het leven stopt immers niet tijdens de werkuren en een aangename job kan een be-langrijke bron van energie en inspiratie zijn. Toch is het vaak zoeken naar een goed evenwicht tussen creativiteit en administratieve verplich-tingen, of tussen stilzitten en bewegen. We laten drie jonge academici – een kunstenaar en twee wetenschappers – aan het woord over de bij-zondere werkplekken die hen helpen om dat evenwicht te bewaren.

INSPIRERENDE WERKPLEKKEN

Pieter Martens

/ 44 /

Page 45: Maja#3 Work/life

Iemand met een hondentoilet als werkplek? Dat moet een bioloog zijn die coprafage insecten be-studeert. Of een stadssocioloog die onderzoekt hoe deze sanitai-re voorziening voor viervoeters correleert met de hoeveelheid hondenpoep op de stoep. Neen. Verrassend genoeg is het een choreograaf die hier zijn ideale werkplek heeft gevonden. De ta-ferelen die zich hier doorgaans afspelen, moeten tijdelijk wijken voor meer verheven vormen van lichamelijke expressie. Voor de ogen van verbaasde buurtbewo-ners voeren twee dansers op een geïmproviseerde bühne beurte-lings een hedendaagse choreo-grafi e op. Een van hen is Ugo Dehaes, artistiek leider van het Brusselse dansgezelschap Kwaad Bloed en lid van de Jonge Acade-mie. Na de voorstelling eisen on-geduldige terriërs terstond hun territorium weer op. Terwijl hier een husky hurkt en ginds een puppy zijn achterpootje opheft, licht Ugo de opzet toe van zijn opmerkelijke performance.

DE STRAATDANSER“Deze voorstelling maakt deel uit van het Parcours d’Artistes in Sint-Gillis. Dat is een initiatief

waarbij kunstenaars hun atelier open stellen voor het grote pu-bliek. Omdat wij dansers geen atelier hebben, zocht ik een leu-ke plek in de stad om ons werk te tonen. Toen ik hier in mijn eigen straat dit hondentoilet zag, be-dacht ik dat je door er wat plan-ken te leggen gemakkelijk een soort podium kunt maken. Kunst wordt al snel gezien als iets eli-tairs, terwijl wij toch met over-heidssubsidies werken. Er wordt van ons verwacht dat wij naar de mensen gaan. Nu dansen wij hier vier weekends lang op straat, telkens van 12 tot 18 uur. Het is trouwens niet de eerste keer dat we zoiets doen. Mijn allereerste dansvoorstelling was ook al op straat. Toen gingen we in Gent optreden in minderbedeelde wij-ken. Je kan het vergelijken met academici die aan wetenschaps-communicatie doen.” HOE REAGEERDE MEN OP JULLIE DANS-VOORSTELLING OP HET HONDENTOILET? Ugo Dehaes: “De mensen keken raar en sommigen werden kwaad omdat hun hond niet meer rustig zijn behoefte kon doen. In het be-gin zag ik veel jongeren met ons

spotten, maar na verloop van tijd merkte ik dat diezelfde jongeren trots aan anderen uitleg gingen geven over ‘hun’ dansers. We hadden een aantal bewegingen voorbereid, maar lieten ons ook inspireren door de houding of bewegingen van toevallige pas-santen. Als ze dan doorhadden dat we hen imiteerden, begon-nen ze met opzet gekke dingen te doen. Ook kwamen ze achteraf even babbelen of gewoon vragen wat we deden, wat het voorstelde. Ons idee om mensen op deze on-gewone plek kennis te laten ma-ken met hedendaagse dans werk-te dus wel. Maar ook voor mij was het inspirerend, want ik probeer voorstellingen te maken die toe-gankelijk zijn voor mensen die nog nooit dans gezien hebben.”

HOE ZIET JOUW NORMALE WERKPLEK ERUIT? Ugo Dehaes: “Ideeën voor een voorstelling komen op de gekste momenten en plaatsen. Maar om ze uit te werken, heb ik ruimte no-dig. Dat kan thuis niet, dus moet ik op zoek naar een studio. Zoals de meeste choreografen werk ik met ruimtes die ter beschikking worden gesteld. Dat maakt mijn

/ 45 /

Page 46: Maja#3 Work/life

‘werkplek’ heel gevarieerd. Soms werk en slaap ik op een provin-ciaal domein, soms ga ik enkele weken op residentie in het bui-tenland. De creatie zelf gebeurt in de repetitieruimtes van de verschillende theaters die mij steunen. Dan pendel ik elke dag naar Gent, Leuven of Antwerpen. Wanneer we lange uren hebben, reizen we niet altijd heen en weer. Dan slaap ik ergens in de studio of werken we de hele nacht door. Dat is leuk als je jong bent, maar nu is dat moeilijker te combine-ren met mijn privéleven.”

WAAR DOE JE DAN HET ONVERMIJDELIJKE BUREAUWERK? Ugo Dehaes: “Sinds dit jaar word ik structureel gesubsidieerd en heb ik een zakelijk leider in dienst. We gebruiken een bureau in de Pianofabriek, een gemeen-schapscentrum en kunstenwerk-plaats in Sint-Gillis. Op dagen dat ik niet in de studio zit, ga ik daarheen om e-mails te beant-woorden, dossiers te schrijven of affi ches te maken. We delen daar een grote ruimte met anderen, maar verder is onze bureauplek vrij conventioneel. Er komen veel artiesten over de vloer en dat is best fi jn. Vroeger werkte ik thuis, maar dat maakte het erg moeilijk

om werk en privé te scheiden. In de praktijk was ik vaak van ’s morgens tot ’s avonds laat aan het werk zonder tussendoor zelfs maar te eten. Sinds ik dat bureau heb, ga ik daarheen om 9 uur en stop ik om 17 uur, om mijn doch-ter te halen. Daarna werk ik thuis niet meer – enfi n, af en toe zondig ik wel eens. Ik ben op mijn bu-reau ook veel effi ciënter, omdat de mensen rondom mij allemaal werken.”

HOE ZIET JOUW IDEALE WERKPLEK ERUIT? Ugo Dehaes: “In het ideale geval kan ik al het bureauwerk delege-ren en heb ik een eigen studio, die dicht bij huis is en groot ge-noeg, zodat ik ook wat publiek kan uitnodigen. Met verwarming en een goede vloer. En met ra-men: geen black box, want soms zie ik de hele dag geen daglicht.”

DE WERKENDE WANDELAARTerwijl ik naar aanleiding van het bovenstaande interview be-denk dat lichaamsbeweging op het werk wellicht niet voor we-tenschappers is weggelegd, bots ik op een bekende collega die ogenschijnlijk maar wat rond-kuiert. Niets blijkt minder waar:

/ 46 /

Page 47: Maja#3 Work/life

Noël Salazar is aan het werk. Noël zit niet graag stil. Hij is een fer-vent loper en wereldreiziger en doet als antropoloog aan de KU Leuven onderzoek naar mobi-liteit, migratie en reizen. Maar zijn chronische Wanderlust gaat nog een stap verder. Noël wil zo veel mogelijk wandelend werken. Geïntrigeerd ga ik in op Noëls uitnodiging voor een gezamen-lijk ritje met de benenwagen op weg naar de wereld van de werkende wandelaar. “Wandelend werken is iets dat ik recent heb ontwikkeld, omdat mijn academisch leven meer en meer zittend verliep”, licht Noël zijn werkwijze toe. “Hoe hoger je opklimt in de academische hiërarchie, hoe meer je moet zit-ten. Verantwoordelijkheden ko-men met werkvormen die je niet zelf kan kiezen – zoals vergade-ringen – en die niet altijd bevor-derlijk zijn voor de gezondheid. Bij het lesgeven heb je tenminste nog de keuze om recht te staan of wat rond te wandelen. Daarom ben ik gaan nadenken over hoe onze manier van werken de kwa-liteit van het werk beïnvloedt. In het verleden werd beweging vaak gekoppeld aan creativiteit. Veel creatieve mensen, zowel kunste-naars als onderzoekers, namen doelbewust elke dag lichaams-beweging: meestal wandelen, soms ook lopen of andere spor-ten. Wie met mate beweegt, voelt zich niet alleen lichamelijk beter, maar voert zijn werk ook op een andere manier uit. Het eff ect van wandelen op creatieve processen wordt meer en meer onderzocht. Ik ben dan zelf ook beginnen ex-perimenteren. Ik wil niet beweren dat ik door het wandelen plots veel creatiever ben, maar onze norm om acht uur per dag in een kantoor te zitten, is zeker niet de meest bevorderlijke manier om creatief te zijn.”

HOE PAST WANDELEN IN HET WERK VAN EEN ACADE-MICUS?Noël Salazar: “Ik doe dat op verschillende manieren. Om te beginnen heb ik wandelen in-gebouwd in het lesgeven, onder meer in het vak Anthropology and Travel, dat ik in Leuven do-ceer. Dat lukt het best in groepjes van minder dan twintig studen-ten en ergens waar niet te veel afl eiding is. Als de inhoud van de les er zich toe leent, gebruik ik daarbij elementen uit de omge-ving. Tijdens een les over globa-lisering bijvoorbeeld gaan we in de Leuvense binnenstad op zoek naar kenmerken van globalise-ring. Maar ook als je de omgeving niet gebruikt, is wandelen zinvol, omdat het mensen op een ande-re manier doet nadenken. Recent psychologisch onderzoek naar het eff ect van wandelen sugge-reert dat niet zozeer de omgeving van belang is, maar wel de bewe-ging, het ritme.”

JE HOEFT NIET ALTIJD IN EEN KLASLOKAAL TE ZIT-TEN OM IETS TE LEREN?Noël Salazar: “Precies. In ons on-derwijssysteem brengen mensen vanaf de kleuterklas tot de uni-versiteit het grootste deel van hun tijd door in een klaslokaal. Je kan je afvragen of deze norm de beste manier is om kennis over te brengen. In Nederland heeft men in lagere scholen experi-menten gedaan om bijvoorbeeld turnen met rekenen te combine-ren. Daarbij bleek dat kinderen sneller leren als ze bewegen, wat logisch is omdat de hersenen dan meer zuurstof krijgen. Zelf gebruik ik het wandelen ook als een vorm van mentorship met mijn doctoraatsstudenten. Als je iemand begeleidt, zit je altijd – of je dat nu wil of niet – in een hi-erarchische relatie. Een gesprek

Foto

’s: I

LVO

/ K

elle

Mor

eau

/ 47 /

Page 48: Maja#3 Work/life

op het kantoor van de professor bevestigt automatisch die hi-erarchie. Maar als je samen gaat wandelen, verandert die relatie en ben je gewoon allebei aan het wandelen. Ik heb gemerkt dat studenten dat wel appreciëren.”

WAAR WANDEL JE DAN?Noël Salazar: “In Leuven wande-len we meestal in en rond het na-bijgelegen stadspark. Soms ook wat verder, tot aan de Kruidtuin. Dus liefst in een groene omge-ving. Ik heb recent ook deelge-nomen aan twee congressen waar ik in plaats van een paper te presenteren met de deelnemers ging wandelen – al ging dat dan wel specifi ek over wandelen als methodologie.”

WAT MET BUREAUWERK? Noël Salazar: “Thuis heb ik in mijn kantoorruimte een loop-

band. Dat zag ik voor het eerst toen ik meer dan tien jaar gele-den in Californië de fi lmstudio’s van Pixar bezocht – een creatieve werkomgeving waar beweging erg belangrijk is. Mensen die ani-matiefi lms tekenen, zitten ook veel stil. Zij hadden niet alleen bureaus waaraan je kan staan, maar ook bureaus waaraan je kan fi etsen op een soort hometrainer terwijl je met de computer werkt. En in het gebouw verplaatsten ze zich met autopedjes. Daarna ben ik dat zelf ook gaan uitproberen. Ik heb nu een zit-sta-bureau, waar ook een loopband onder kan. Als je traag wandelt, gaat dat zeer goed.”

VANWAAR EIGENLIJK JOUW PLEIDOOI VOOR HET WANDELEN? Noël Salazar: “Ik heb wandelen leren appreciëren in Tanzania. Mijn onderzoeksassistent daar was een Maasai. De Maasai wan-

delen heel veel en heel graag. Als ik mensen moest gaan opzoeken voor een interview stelde mijn assistent telkens voor te voet te gaan, wanneer het niet te ver was. Dat was dan een halve dag stappen. Pas later begon ik de connectie te maken tussen wan-delen en werken. Wij associëren wandelen immers met vrije tijd of zien het als een soort sport. Maar waarom integreren we dat niet wat meer in ons werk? We den-ken dat we meer werk kunnen verrichten door langer aan de computer te zitten. Voor mij klopt dat geenszins. Ik werk effi ciënter als ik wat minder aan de compu-ter zit en meer beweeg, of ik als beide kan combineren.”

HOE REAGEREN JOUW COLLEGA’S OP JOUW SPECIFIEKE WERKMETHODE?Noël Salazar: “Ze kijken soms wel raar op als ze mij zien wandelen

/ 48 /

Page 49: Maja#3 Work/life

met een doctoraatsstudent. Hoe-wel wij dan eigenlijk gewoon aan het vergaderen zijn, alleen doen we dat niet rond een tafel. De academische wereld is wat dat betreft gelukkig nog vrij fl exibel. Van ambtenaren op een ministe-rie zal men waarschijnlijk minder snel aanvaarden dat ze tijdens de werkuren even gaan wandelen.”

DE VISSENDE VORSERKelle Moreau werkt als visserij-bioloog aan het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) van de Vlaamse overheid en kiest beroepshalve regelma-tig het ruime sop. Met de on-derzoeksgroep Visserijbiologie bestudeert hij de respons van vispopulaties op de visserij en geeft hij advies aan de overheid om de visbestanden duurzaam te exploiteren. Data verzamelen gebeurt aan boord van commer-ciële vissersschepen en met we-tenschappelijke schepen. De Bel-gica is zo’n onderzoeksschip van de Belgische overheid dat wordt ingezet voor langere campagnes in de Noordzee.

HOE MOET IK ME ZO’N REIS MET DE BELGICA VOORSTELLEN?Kelle Moreau: “Als we met de Bel-gica echt de zee op gaan – en dus niet in de kustwateren blijven – duurt zo’n campagne meest-al twaalf dagen. Het doel is dan om een representatief staal van het visbestand in de Noordzee te nemen. Daarbij vissen wij net als gewone vissers, met dat verschil dat wij ook op plaatsen vissen die voor vissers verboden zijn en netten met kleinere maaswijdtes gebruiken. Zo kunnen wij ook de kleinere visjes vangen, wat nodig is om toekomstige populaties in te schatten en de visquota voor de volgende jaren te berekenen.”

“Tijdens zo’n campagne ben ik dag en nacht op het schip. We slapen meestal met twee in een kajuit. Die is vrij basic – een bed, een kast, een lavabo. Omdat de Belgica een militair schip van de Belgische marine is, is er on-der de bemanning een duidelijke hiërarchie – hoe hoger je rang, hoe meer ruimte en comfort. Maar voor ons maakt dat niet uit: wij zijn enkel in onze kajuit om te slapen. Werken doen we hoofdzakelijk aan dek, in weer en wind. Naast het bedienen van de vistuigen brengen wij de mees-te tijd door in het ‘vislabo’, dat rechtstreeks uitgeeft op het dek en speciaal is ingericht om de vangst te sorteren en biologische stalen te verwerken. Er is ook een computerlabo, dat ik gebruik om meteen na elke vangst al zo veel mogelijk data in te voeren. En er is een soort lounge, waar we eten en kunnen ontspannen. Maar verder is er op een schip natuur-lijk weinig ruimte om eens te ont-snappen. Aan boord is er weinig ruimte voor privéleven.”

HET IS HARD WERKEN OP ZO’N SCHIP, MAAR EVENGOED BEN JE OP REIS EN VEEL BUITEN. GEEFT DAT EEN VAKANTIEGEVOEL? Kelle Moreau: “Absoluut. Eerder dit jaar kon een campagne van twee weken niet doorgaan om-dat het schip in panne lag. Het eerste wat ik dacht was ‘verdo-rie, daar gaat mijn vakantie’. Dat geldt voor veel vaste deelnemers. Ook in mijn vrije tijd ga ik trou-wens regelmatig de zee op. Ik ben erg geïnteresseerd in vogels en zeezoogdieren, maar daar kan ik tijdens mijn werk op zee weinig aandacht aan besteden. Toen ik recent op vakantie was in Zuid-Afrika, ben ik een dag met een klein schip op zee gegaan om

zeevogels en bultruggen te zien. Maar ook hier op de Noordzee organiseer ik met vrienden voor grote groepen enkele vaartoch-ten met een oud vissersschip.”

ERVAAR JE VEEL ISOLEMENT OP ZEE?Kelle Moreau: “Tot enkele jaren geleden hadden we geen telefoon of internet aan boord – dat was écht isolement. Het deed mij tel-kens veel deugd om twee weken weg te zijn en geen e-mails of te-lefoon te moeten beantwoorden. Tijdens mijn eerste campagnes, een jaar of acht geleden, was een satelliettelefoon de enige moge-lijkheid tot contact. Maar dat was zo duur dat het gebruik ervan erg beperkt werd. Onze gsm’s heb-ben nog altijd geen bereik op zee, maar we hebben wel een goede internetverbinding via satelliet. Het gevoel van isolement is dus fel verminderd. Ik vind dat spijtig, want het had wel zijn charmes. Dat was écht weg zijn van alles en het gaf een zekere rust. Maar voor het werk is het nu wel effi ciënter.”

HEB JE OP ZO’N SCHIP VASTE WERKUREN? IS ER VRIJE TIJD?Kelle Moreau: “Er is geen echt onderscheid tussen werk en vrije tijd. Er is geen vaste dagindeling, enkel het tijdstip van de maaltij-den ligt vast. Verder werken we continu: netten uitzetten, vissen, netten binnenhalen, vangst sor-teren, stalen nemen en invriezen. Soms is er wel wat vrije tijd tussen twee vangsten, maar dat is altijd onvoorspelbaar. En zo’n pauze duurt nooit veel langer dan een uur. Tegen het einde van de cam-pagne, wanneer de vermoeidheid toeslaat, wordt zo’n vrij moment wel eens gebruikt om wat uit te rusten in de kajuit, maar dat is er voor mij niet bij. Als campagne-verantwoordelijke wil ik continu

/ 49 /

Page 50: Maja#3 Work/life

bereikbaar zijn. Dat betekent dat ik op zee meestal maar twee à drie uur per nacht slaap. Die kor-te nachten zijn niet alleen te wij-ten aan het vele werk, maar ook de weersomstandigheden. Soms gaat de zee zo wild te keer dat je bijna uit bed rolt. En in het begin had ik ook veel stress, omdat ik als hoofdwetenschapper op het schip – na de kapitein – de tweede in rang ben en ik een grote ver-antwoordelijkheid draag. We zijn met zo’n dertig man aan boord en ik moet soms moeilijke beslissin-gen nemen over onze planning en route, terwijl er altijd onvoor-spelbare factoren meespelen, zo-als de weersomstandigheden.”

GEEN TIJD VOOR ONTSPANNING?Kelle Moreau: “Aan boord zelden. Tijdens zo’n campagne van twaalf dagen hebben we halverwege wel een weekend vrij. Dan meren we aan in een havenstad, meest-al in Engeland: Hull, Grimsby, Great Yarmouth, Ipswich, Chatham... Iedereen kijkt daar-naar uit. Het is een mooie gele-genheid om wat te herbronnen en uit te rusten. Als we dan op vrijdagavond de haven binnen-varen is dat een feestelijke gebeurtenis. ’s Avonds is er meestal een receptie aan boord: de kapitein nodigt dan via de Belgische ambassade in Londen een aantal lokale hoogwaardig-heidsbekleders uit. Dat heeft wel iets.”

HOE VAAK BEN JIJ OP ZEE?Kelle Moreau: “Ik doe twee weten-schappelijke monitoringcampag-nes per jaar. Dat zijn jaarlijks dus vier weken op zee. Maar als lid van de Europese raad van onder-zoeksschepen neem ik ook deel aan campagnes van andere lan-den. Er zijn jaren geweest dat ik zes maanden per jaar op zee zat. Nu is dat wel wat minder.”

HOE COMBINEER JE DAT MET JE PRIVÉLEVEN?Kelle Moreau: “Dat is niet eenvou-dig. Je moet goed plannen. Ik heb geen kinderen, dat maakt het wat gemakkelijker. Maar ook voor re-laties is dat uiteraard een zware belasting. Anderzijds wilde ik al-tijd al graag reizen en met dieren werken. Een heel jaar thuis zitten zou niks voor mij zijn. Verder zijn activiteiten die een regelmatige deelname vereisen uitgesloten. Ik zou bijvoorbeeld wel in avond-school een vreemde taal willen leren, maar omdat ik sowieso de helft van de lessen zou missen, heeft het geen zin om daaraan te beginnen. Wekelijks sporten in clubverband is ook onmogelijk.”

ZO TE HOREN ZOU JE LIEVER NOG MEER CAMPAGNES OP ZEE DOEN.Kelle Moreau: “Absoluut! Maar naarmate ik op de hiërarchische ladder klim en duurder word, hebben mijn oversten alsmaar minder zin om mij op zee te laten gaan. Ik doe het alleen nog als het echt nodig is. Maar mocht ik het zelf voor het zeggen hebben, was ik nog meer op zee.”

/ 50 /

Page 51: Maja#3 Work/life

Katelijne De Corte is meesterin de schilderkunst en master in de moraalwetenschappen. De combinatie van beelden-de kunsten en een acade-misch-wetenschappelijke benadering heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in haar creaties. De fascinatie voor ordenen en chaos is een kernthema van haar werk.

LIEFSTE DAGBOEK

Katelijne De Corte

/ 51 /

Page 52: Maja#3 Work/life

/ 52 /

Page 53: Maja#3 Work/life

/ 53 /

Page 54: Maja#3 Work/life

Het is zover. Ik out mezelf en ik voeg me bij de snel groeiende groep mensen die uit de kast ko-men. Jarenlang heb ik het angst-vallig verborgen gehouden voor mijn collega’s. Erover gezwegen, het weggestoken… ik heb er zelfs over gelogen. Uit bestwil, uit schaamte, maar ook omdat ik er geniepig plezier aan beleefde. Genoeg daarvan. Deze Maja is de ideale plaats voor mijn outing. Hier komt het: ik werk nooit in het weekend!Het risico bestaat dat geen en-kele collega uit de academische of professionele wereld me nog serieus zal nemen. Hoongelach wordt mijn deel, misschien zelfs medelijden. Maar hopelijk ook wat jaloezie. Want ik zal luid ver-kondigen dat het een verrijking is voor jezelf, voor je gezin, en niet in het minst voor je werk, om er telkens in het weekend tussenuit

te glippen. In de wereld waarin ik ben opge-voed (academia zoals Engelsen het met een gemakkelijk te door-prikken sérieux noemen), schept omzeggens iedereen op over de uren werk die ze in het weekend hebben verzet, over de bergen papier die ze schreven, of over de tijd die ze in afzondering hebben doorgebracht. Al heel gauw voel je dat het niet past om niet mee te doen. Om in het wereldje mee te draaien, moet je de regels van het spel volgen. Maar de regels liggen me niet. Ik heb respect voor academische kameleons, maar ik begrijp niet hoe ze het doen. Verwaarlozen ze hun gezin? Plegen ze sociale zelf-moord? Werken ze zichzelf naar een burn-out? Nee, geef mij dan maar een hectisch drukke werk-week van vijf dagen hard labeur. Om dan twee dagen te verpozen,

om de echte dingen des levens te ontdekken en bovenal energie te absorberen om tijdens de week beter te kunnen nadenken. Noem het mentale hygiëne: de batterij-en volledig laten leeglopen en ze erna opladen om ervoor te zor-gen dat de hele machinerie op korte termijn beter functioneert en vooral op langere termijn een grotere levensduur heeft.Benieuwd hoe de collega’s zullen reageren op dit stuk. Vrienden en familie wisten het natuurlijk al lang, en ze zullen verbaasd zijn dit te lezen. Leeft hij echt in een mi-lieu waar weekendwerk de norm is? En waarom schrijft hij hierover in een boekje? Kan hij het niet gewoon zeggen? Ja, maar het is nu eenmaal makkelijker jezelf te outen wanneer je voor een com-puterscherm zit. Het ongeloof dat mijn deel was, toen de redactiele-den van dit blad hoorden dat mijn

Jelle Haemers

COLUMN

/ 54 /

Page 55: Maja#3 Work/life

weekends vrij zijn, was tekenend. Ik durfde niet te bekennen dat ik nooit anders heb geweten. “Ik koos er kort geleden voor”, pruil-de ik, bang dat ze me niet langer als een echte academicus zouden aanzien. Terwijl ik het dus al der-tien jaar uithoud. Oké, de laatste weken van het doctoraat waren de spreekwoordelijke uitzonde-ring, zoals dat congres op zater-dag een noodzakelijk kwaad is. Sommige collega’s zullen me niet geloven, andere zullen me weg-

lachen als ik beweer dat ik het heel druk heb, weer andere zullen stellen dat het niet houdbaar zal blijken, wanneer ik opklim in de universitaire hiërarchie. Ik ga de uitdaging aan en ik heb natuur-lijk bewondering voor iedereen die zijn weekends wel opoff ert. Niemand moet me volgen, ieder-een doet wat hem of haar het bes-te lijkt. Dat is immers de academi-sche vrijheid, hét axioma van ons bestaan. Maar niemand zal mijn geaardheid veranderen.

Foto

’s: S

ophi

e D

ejae

gher

/ 55 /

Page 56: Maja#3 Work/life

JongeAcademie.be

[email protected] @JongeAcademie

fb.me/JongeAcademie

Hertogstraat 1BE - 1000 Brussel

+32 2 550 23 20