Magna Charta Digital Law Review

121
Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht Tel.: 030 - 220 10 70 | Fax: 030 - 220 53 27 | [email protected] Magna Charta Digital Law Review Energielabel in alle gebouwen WWW.MAGNACHARTA.NL Mr. Anne Maren Langeloo advocaat Unger Hielkema Advocaten Mr. Huib Hielkema advocaat Unger Hielkema Advocaten Magna Charta is een onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Leergang 01 007

description

Energielabel in alle gebouwen

Transcript of Magna Charta Digital Law Review

Page 1: Magna Charta Digital Law Review

Postbus 13346 | 3507 LH UtrechtTel . : 030 - 220 10 70 | Fax: 030 - 220 53 27 | [email protected]

Magna Charta Digital Law Review

Energielabel in alle gebouwen

W W W . M A G N A C H A R T A . N L

Mr. Anne Maren Langelooadvocaat Unger Hielkema Advocaten

Mr. Huib Hielkemaadvocaat Unger Hielkema Advocaten

Magna Charta is een onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Leergang 01 007

Page 2: Magna Charta Digital Law Review

Woensdag 12 september - zondag 16 september

Altijd al aan Cambridge willen studeren? Dit is uw kans! Dit najaar organiseren we een driedaagse cursusArbeidsrecht, waarbij u studeert en verblijft op het Corpus Christi College.

Tot halverwege de middag volgt u college, gegeven door drie topdocenten op het gebied vanarbeidsrecht. De rest van de dag heeft u vrije tijd om Cambridge en omgeving te verkennen.Daarnaast kunt u drie webinars arbeidsrecht volgen in het najaar.

Sprekers

Praktische informatie

PE punten: PO: 15 + 6 POKosten: EURO 2.000,-- incl. studiemateriaal, excl. BTWNiveau: Verdieping en actualiteitenMax. aantal deelnemers: 20Extra informatie • Deze unieke cursus vindt plaats op het Corpus Christi College te

Cambridge, op 37 km van London Stansted vliegveld en 80 km van Londen. • De cursusprijs is inclusief vier overnachtingen in een studentenkamer in het

college; met aankomst op woensdagavond en vertrek op zondagochtend. Tevens inbegrepen zijn alle maaltijden, koffie/thee en het studiemateriaal.

• De cursusprijs is exclusief reiskosten. Op deze manier kunt u desgewenst zelf uw verblijf verlengen.

• Inschrijven via www.magnacharta.nl

w w w . m a g n a c h a r t a . n l

mr. M.J.M.T. Keulaerdsadvocaat BarentsKrans N.V.,voorzitter VAAN

mr. P.C. Vas Nunesadvocaat BarentsKrans N.V.

mr. R.A.A. Duk advocaat BarentsKrans N.V.

Ook interessant voor u!

Verdiepingscursus Arbeidsrecht in Cambridge

Page 3: Magna Charta Digital Law Review

Inhoudsopgave

Sprekers

Mr. H.M. Hielkema

Mr. A.M. Langeloo

• Brief aan de heer Donner p. 4 • drs. Ing. P.M.H.H. Bex, drs. P.A.M. van der Poll M.Sc, drs. J.J. van

der Heijden, Gevolgen administratieve en uitvoeringslasten herziene EPBDr p. 7

• Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen p. 43

• Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen p. 60

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr.1 p. 65

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr.2 p. 66

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr.3 p. 71

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr. 4 p. 85

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr. 5 p. 92

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr. 6 p. 100

• Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) nr. 7 p. 119

Page 4: Magna Charta Digital Law Review

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De heer Mr. J.P.H. Donner

Postbus 20011

2500 EA DEN HAAG

Datum

Uw kenmerk

Ons kenmerk

Bijlage(n)

21 april 2011

SvE/JS/2011/043

Onderwerp

Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen

Geachte heer Donner,

Op 13 april 2011 hebben wij de Wijziging van de Woningwet, de Kadasterwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen) voorgelegd gekregen voor de (reguliere) ex ante Actal-toets.

Dit dossier vormt voor ons geen aanleiding voor specifieke adviespunten, maar het illustreert volgens ons wel de noodzaak voor versterking van de voorbereiding op Europese beleidsvorming. Dit onderstreept de conclusies op dit punt van ons advies “Versterken Nederlandse EU-beleidsvoorbereiding om Europese regeldruk te beteugelen” aan de Minister van Buitenlandse Zaken van november 2010 (SvE/JS/PO/2010/185). Wij adviseren om de CET de keuze voor prioritaire dossiers niet alleen te laten baseren op (nationale) wetgevings-programma’s, maar ook op basis van de (Europese) Roadmaps.

In deze brief lichten wij dit advies nader toe. Wij hebben de brief daartoe onderverdeeld in twee delen: (a) de ex ante toets voor het wetsvoorstel en (b) de systeemimplicaties voor de regeldrukaanpak. Wij hebben een afschrift van dit advies verstuurd aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vanwege de systeemverantwoordelijkheid voor

de vermindering van regeldruk. Met het oog op de samenhang met de Europese beleids-voorbereiding en ons eerdere advies hierover hebben wij ook een afschrift verstuurd aan de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

a) Ex ante toets van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel betreft een minimale implementatie van een Europese Richtlijn, in de toelichting staat dat minder belastende alternatieven niet mogelijk zijn. De administratieve lasten voor bedrijven worden berekend op 3,2 miljoen euro per jaar; voor burgers is het ruim 80.000 uur en 4,8 miljoen euro per jaar. Daarnaast berekent uw ministerie eenmalige administratieve lasten van 20,8 miljoen euro.

Page 5: Magna Charta Digital Law Review

Uit de documentatie blijkt dat er bovendien hoge nalevingskosten zijn die niet werden berekend en dus ook niet in de afweging zijn betrokken. Voor zover de eenmalige administratieve lasten betrekking hebben op het tonen van het energielabel in niet overheidsgebouwen waar veel

publiek komt, moet met het oog op de beperkte geldigheidsduur van 10 jaar voor een energiecertificaat ook een structurele component worden onderscheiden. Uw ministerie onderzoekt op dit moment naar mogelijkheden om deze doelgroep die aan verplichte affichering wordt gehouden te verkleinen. Wij adviseren om de ruimte die de Richtlijn hiervoor biedt maximaal te benutten.

Het voorstel introduceert veel rompslomp in de Nederlandse huizenmarkt, dan wel het Nederlandse volkshuisvestingsbeleid. Naast het zichtbaar tonen van het energielabel in niet-overheidsgebouwen waar veel publiek komt noemen wij drie voorbeelden om dit te illustreren:

1. Bij koopwoningen wordt het onmogelijk om te verkopen zonder afgifte van een energie label doordat dan niet kan worden ingeschreven in de openbare registers. Verkopers worden hierdoor gedwongen om een certificaat te overleggen en de contractsvrijheid om hiervan af te zien is op dit punt uitgehold.

2. Bij huurwoningen in de geliberaliseerde sector en de utiliteitsbouw wordt een mogelijkheid geïntroduceerd voor huurders, om 10 procent van de huur in te houden totdat het energielabel door de verhuurder is overhandigd.

3. Bij vermelding in commerciële media, zoals advertenties bij huur en koop, moet voor alle huizen waarvoor een energielabel is afgegeven dit energielabel ook worden vermeld. (Let wel: er is een register waar een aspirant-koper dit zelf zou kunnen opvragen).

Wij hebben het specifieke wetsvoorstel desondanks niet geselecteerd voor een advies. Uit de toelichting blijkt dat uw Ministerie zich binnen de mogelijkheden van de Richtlijn inspant om te kiezen voor het minst belastende alternatief qua administratieve lasten. Daarmee spitst de vraag van beleidsalternatieven met minder gevolgen voor regeldruk zich toe op het Europese onderhandelingsresultaat.

Actal heeft over de regelgeving omtrent energieprestaties gebouwen één keer eerder advies uitgebracht (RL/JS/2005/165) en bovendien een brief verstuurd aan de Minister van VROM (RL/JS/2006/161). In het advies wordt gewezen op het grote belang van een tijdige, krachtige Nederlandse inzet op administratieve lasten op Europees niveau. Ook hebben wij met klem gevraagd om deze richtlijn aan te kaarten als “knellende regelgeving”, vooral met het oog op een volstrekt andere invulling waarbij wordt uitgegaan van vrijwillige certificering.

In het licht van het huidige wetsvoorstel blijven wij van mening dat het wenselijk is dat deze richtlijn wordt aangekaart bij de Europese Commissie als “knellende regelgeving”. Wij zijn graag bereid om daarbij te helpen.

Ten slotte wijzen wij er op dat dit voorstel een druk legt op de netto reductiedoelstelling. Wij zijn daarom zeer benieuwd naar de wijze waarop het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deze toenames voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven zal compenseren en zullen daar specifiek op letten bij de komende voortgangsrapportages vermindering regeldruk.

Page 6: Magna Charta Digital Law Review

2

b) Systeemimplicaties voor de regeldrukaanpak

In een recente studie door het Instituut Clingendael, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is de beleidsvoorbereiding van dit specifieke dossier uitvoerig geëvalueerd.1 Wij vatten dit als volgt samen:

• De verantwoordelijke ministeries hebben bij de Europese beleidsvoorbereiding veel aandacht besteed aan de gevolgen voor de administratieve lasten;

• In het BNC fiche stond expliciet vermeld dat het een groot dossier betrof (in termen van administratieve lasten);

• De verantwoordelijke ministeries hebben de Regiegroep Regeldruk en/of REAL niet betrokken in de beleidsvoorbereiding;

• De Regiegroep Regeldruk en REAL hebben het dossier niet opgemerkt, dan wel geen aanleiding gezien om in de voorbereiding hierop aan te haken;

• Bij de Europese beleidsbeïnvloeding heeft onbekendheid bij de betrokken ministeries met definitieverschillen tussen de Nederlandse en de Europese aanpak van administratieve lasten de effectiviteit geschaad;

• Ten aanzien van beïnvloeding van Europees beleid via de (internationale) netwerken van de regeldruk aanpak schrijft het Clingendael-rapport dat er sprake is van “een gemiste kans”.

Het dossier illustreert het belang van Europees beleid voor Nederlandse regeldruk. Tegen deze achtergrond stellen wij vast dat het van cruciaal belang is om de betrokkenheid van de Commissie Effect Toetsing (CET) ook ten aanzien van Europese beleidsvoornemens vorm te geven. Dit kan eenvoudig worden gerealiseerd binnen de beoogde systematiek, en moet worden gezien als aanvulling op de ambtelijke betrokkenheid van Regiegroep Regeldruk en het nieuwe REAL (PRED) in de BNC procedures.

Wij adviseren de CET de keuze voor prioritaire dossiers niet alleen te baseren op (nationale) wetgevingsprogramma’s, maar ook op basis van de (Europese) Roadmaps.

Hoogachtend,

Dr. S.R.A. van Eijck Dr. R.W. van Zijp

Collegevoorzitter Secretaris

1 Instituut Clingendael, Administratieve Lastenverlichting voor Burgers. Een uitdaging op verschillende bestuurlijke niveaus (Den Haag 2010); aldaar pp. 99 – 111

Page 7: Magna Charta Digital Law Review

Gevolgen administratieve en uitvoeringslasten herziene EPBDr

Onderzoek naar effecten op de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de uitvoeringslasten

van de overheid door de richtlijn 2010/31/EU

Page 8: Magna Charta Digital Law Review

Inleiding

Het efficiënt gebruiken van energie is een belangrijk middel voor de bescherming van het milieu,

het beheer van grondstoffen en de naleving van het Protocol van Kyoto. De Europese

Commissie (EC) heeft zichzelf dan ook tot doel gesteld om het energieverbruik in de lidstaten

voor 2020 met 20% te verminderen. Van het totale energieverbruik in de Europese Unie is

40% toe te schrijven aan gebouwen. Een belangrijk deel van de maatregelen die de EC heeft

uitgewerkt is dan ook gericht op het realiseren van energiebesparingen bij het gebruik van

gebouwen.

De EC heeft de maatregelen vastgelegd in de richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie

van gebouwen. In Nederland is deze richtlijn geïmplementeerd in het Bouwbesluit

2003, het Besluit en de Regeling energieprestatie gebouwen, en in de Wet milieubeheer.

Op 18 juni 2010 heeft de EC een herziening van de richtlijn 2002/91/EG gepubliceerd. Deze

herziene richtlijn (2010/31/EU) dient in de Nederlandse regelgeving te worden geïmplementeerd.

Het doel van het ministerie van BZK1 is om de richtlijn op een effectieve manier te

implementeren: zoveel mogelijk binnen de bestaande wet- en regelgeving en het beleid voor

energiebesparing in de gebouwde omgeving. De bedoeling hiervan is om het bestaande instrumentarium,

zoals het energielabel, maar ook nieuwe bepalingen, zoals een definitie over

ingrijpende renovatie, in te voeren op een effectieve manier die aansluit bij de bestaande

(bouw- en milieu)regelgeving. Daarnaast heeft het ministerie de inzet om de lasten als gevolg

van de implementatie voor burgers, bedrijven en overheden, zo laag mogelijk te houden.

Voor de implementatie zijn hiertoe verschillende beleidsopties geformuleerd om verschillende

manieren te vinden om de richtlijn in te voeren.

Op grond van het bovenstaande heeft het ministerie van BZK behoefte aan inzicht in lasteneffecten

die met de implementatie van de richtlijn 2010/31/EU gepaard gaan. Hiertoe is het

ministerie van BZK het project “Gevolgen administratieve en uitvoeringslasten herziene

Page 9: Magna Charta Digital Law Review

EPBDr2” gestart. In dit project zijn de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de

uitvoeringslasten voor overheden doorgerekend aan de hand van verschillende beleidsopties.

Het project geeft hiermee inzicht in de beste beleidsopties tegen de laagste administratieve en

uitvoeringslasten3.

2 Uitgangspunten en werkwijze

2.1 Definities

Administratieve lasten

Om haar publieke belangen te kunnen waarborgen, legt de overheid aan het bedrijfsleven en

aan burgers verplichtingen op tot het doen of nalaten van handelingen of gedragingen (inhoudelijke

verplichtingen). Daarnaast legt zij verplichtingen op tot het verschaffen van

informatie over die handelingen en gedragingen (informatieverplichtingen). Om aan de informatieverplichtingen

te voldoen, moeten bedrijven en burgers handelingen uitvoeren, zoals

het aanvragen van een bouwvergunning. De kosten die bedrijven en burgers hiervoor maken,

zijn gedefinieerd als Administratieve lasten. De definitie (zie onderstaand kader) en de methodiek

voor het berekenen van de Administratieve Lasten voor bedrijven zijn uitgewerkt in

de handleiding ‘Meten is Weten II’ van de Regiegroep Regeldruk4. Voor burgers is de methodiek

vastgelegd in de handleiding van het ministerie van BZK5.

Administratieve lasten

Administratieve lasten zijn de kosten voor het bedrijfsleven en burgers om te voldoen aan

informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het

verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie.

De kosten hebben betrekking op:

Bedrijven. Bestede tijd (uitgedrukt in uren en vermenigvuldigd met een uurtarief) en de

Page 10: Magna Charta Digital Law Review

gemaakte (out-of-pocket) kosten (uitgedrukt in euro’s).

Burgers. Bestede tijd (uitgedrukt in uren) en de gemaakte (out-of-pocket) kosten (uitgedrukt

in euro’s).

Bronnen: ‘Meten is Weten II’, Regiegroep Regeldruk, juni 2008 en ‘Standaardkostenmodel administratieve lastendruk

burger’, BZK, 2007.

Het is gebruikelijk om administratievelasten-effecten af te zetten tegen een nulmeting, zodat

het relatieve effect van een maatregel kan worden bepaald. Voor een deel van de voorschriften

die in dit onderzoek zijn onderzocht, is echter geen nulmeting beschikbaar6. Om

desondanks toch een beeld te krijgen van het effect van de wijzigingen, wordt in dit onderzoek

gebruikt gemaakt van een zogenaamde saldobenadering. Hierbij wordt alleen de

verandering van de administratieve lasten in kaart gebracht.

Uitvoeringslasten

Voor het berekenen van uitvoeringslasten is geen landelijk gehanteerde methodiek beschikbaar.

Voor het bepalen van de uitvoeringslasten van overheden zal daarom worden

aangesloten bij de meetmethodiek voor het meten van de administratieve lasten. Dit sluit aan

bij eerdere onderzoeken naar uitvoeringslasten, die door SIRA Consulting zijn uitgevoerd

voor het voormalige ministerie van VROM en andere ministeries.

Binnen de reikwijdte van de uitvoeringslasten vallen alle kosten waar de overheid mee te maken

krijgt bij de uitvoering van de richtlijn 2010/31/EU. Het betreft alleen de uitvoering van

de verplichtingen uit de richtlijn op de manier zoals wordt verwacht dat deze in Nederland zal

worden geïmplementeerd en niet de hieraan voorafgaande implementatie zelf. Deze eenmalige

uitvoeringslasten voor de implementatie worden in dit onderzoek buiten beschouwing

gelaten

Bij de berekening van de lasten voor overheden is gebruik gemaakt van de uurtarieven zoals

deze zijn vastgelegd in de ‘Handreiking overheidstarieven 2010’ van het ministerie van Financiën

en de CAR/UWO salaristabel voor gemeenteambtenaren.

Page 11: Magna Charta Digital Law Review

2.2 Werkwijze

Voor de beheersbare uitvoering is het onderzoek uitgevoerd in de volgende vier stappen:

1. beschrijven van de beleidsopties

2. opstellen kostenmodel EPBD 2010

3. praktijkonderzoek

4. consolideren van de onderzoeksresultaten en eindrapportage

Ad 1. Beschrijven van de beleidsopties

Op basis van de richtlijn 2010/31/EU is bepaald welke informatieverplichtingen relevant zijn

voor bedrijven, burgers en welke uitvoeringslasten van toepassing zijn voor overheden. Hiertoe

is de tekst van de richtlijn doorgenomen en zijn de hieruit geïnventariseerde

informatieverplichtingen vergeleken met de informatieverplichtingen uit de huidige Nederlandse

regelgeving. Het aan de hand van deze inventarisatie opgestelde overzicht is

afgestemd met de opdrachtgever.

Vervolgens zijn met de opdrachtgever de verschillende beleidsopties besproken die Nederland

overweegt bij de implementatie van de richtlijn. Voor elk van deze opties is bepaald

welke veranderingen in de regelgeving zullen plaatsvinden en hoe de verplichtingen voor

burgers bedrijven en de overheid hierdoor worden beïnvloed. Deze analyse is toegevoegd aan

het overzicht.

Ad 2. Opstellen kostenmodel EPBD 2010

Op basis van het bij stap 1 opgestelde overzicht met beleidsopties is het kostenmodel EPBD

2010 opgesteld. In dit model zijn bij alle beleidsopties de relevante verplichtingen opgenomen.

Hierbij wordt voor elke beleidsoptie onderscheid gemaakt tussen de eenmalige en

structurele kosten en de verschillende doelgroepen (bedrijven, burgers en overheden) waarop de verplichtingen van toepassing zijn. Aan de hand van dit kostenmodel is bepaald welke informatie

noodzakelijk is voor de berekening van de lasten.

Ad 3. Praktijkonderzoek

Page 12: Magna Charta Digital Law Review

In deze stap zijn de gegevens verzameld die noodzakelijk zijn voor het berekenen van de lasten

voor de verschillende doelgroepen. Hierbij is met name gebruik gemaakt van de gegevens

die op basis van deskresearch beschikbaar waren. Deze gegevens zijn aangevuld en geverifieerd

door middel van telefonisch contact met enkele deskundigen en bedrijven.

Aan de hand van de verzamelde gegevens is per beleidsoptie berekend wat de te verwachte

verandering is in de administratieve lasten voor bedrijven en burgers en de uitvoeringslasten

voor overheden als gevolg van de implementatie van de richtlijn 2010/31/EU.

Ad 4. Consolideren van de onderzoeksresultaten en eindrapportage

In overleg met de opdrachtgever zijn de onderzoeksgegevens aangevuld, gevalideerd en vastgelegd in deze eindrapportage. Naast een overzicht van de initiële en structurele lasten per

beleidsoptie, met een verdeling naar bedrijven, burgers en overheden, is bepaald bij welk beleidsoptiede lasten worden veroorzaakt voor bedrijven, burgers en overheden.

3 Regelgeving

3.1 Huidige situatie

De huidige verplichtingen ten aanzien van energieprestatie van gebouwen, zoals een energielabel,

vloeien voort uit de Europese richtlijn 2002/91/EG. Ze zijn geïmplementeerd in de

bestaande nationale regelgeving. Deze implementatie heeft deels plaatsgevonden in reeds bestaande regelgeving, zoals het Bouwbesluit 2003, en deels door het maken van nieuwe

regelgeving, zoals het Besluit en de Regeling energieprestatie gebouwen. Het besluit en de

regeling traden in werking op 1 januari 2008. In de onderstaande alinea’s worden drie onderdelen

van de regelgeving kort toegelicht. Dit betreft de volgende verplichtingen:

1. aanvragen en in bezit hebben van een energielabel

2. afgeven van een energielabel

3. tonen van het energielabel in de publieke ruimte

Ad 1. Aanvragen en in bezit hebben van een energielabel

In het Besluit energieprestatie gebouwen zijn de volgende verplichtingen opgenomen:

Bij de bouw van een gebouw is de eigenaar verplicht een energielabel te hebben voor

dat gebouw.

Page 13: Magna Charta Digital Law Review

Wanneer een eigenaar een gebouw verhuurt, moet een afschrift van het energielabel

aan de huurder worden gegeven.

Bij verkoop moet het energielabel worden overgedragen aan de koper.

Het naleven van deze verplichtingen levert lasten op voor bedrijven, burgers en overheden.

Ad 2. Afgeven van een energielabel

Wanneer een eigenaar van een gebouw een energielabel wil, dient dat te worden afgegeven

door een gecertificeerd adviesbureau. De systematiek van de certificatie kent de volgende onderdelen:

De certificatie-eisen betreffende het energielabel zijn vastgelegd in de beoordelingsrichtlijn

BRL9500. Deze richtlijn wordt beheerd door de Stichting Kwaliteitsborging

Installatiesector (KBI).

Certificerende instellingen (CI’s) kunnen adviesbureaus certificeren om energielabels

af te geven. Hiertoe moet de CI een gebruikersovereenkomst afsluiten voor de

BRL9500 en zich laten accrediteren bij de Raad van Accreditatie (RvA). Het KBI dient

het accreditatieverzoek in bij de RvA na het afsluiten van de gebruikersovereenkomst.

Daarna kan een CI bedrijven certificeren. In Nederland zijn er vier bedrijven geaccrediteerd

voor BRL9500.

Adviesbureaus die zich willen laten certificeren, moeten aantonen te kunnen werken

volgens de bepalingsmethoden van BRL9500. Als een adviesbureau is gecertificeerd,

mag het energielabels en maatwerkadviezen aanbieden.

Afgifte

Het energielabel moet centraal worden afgemeld om rechtsgeldig te zijn. Enkel een gecertificeerd

adviesbureau mag dit doen. Afmelden gaat als volgt: het adviesbureau stuurt vanuit de

labelrekensoftware een bestand naar de energielabelregistratie van NL Energie en Klimaat.

Dit systeem genereert een afmeldnummer en de labelrekensoftware neemt dat over. Het afmeldnummer

wordt afgedrukt op het energielabel.

Het energielabelregister is openbaar toegankelijk, waardoor iedere burger het kan inzien.

Daarnaast zijn er enkele partijen die met dit register werken:

Page 14: Magna Charta Digital Law Review

Gecertificeerde adviesbureaus: kunnen energielabel afmelden.

Certificerende instellingen: controleren energielabels middels steekproeven.

Kadaster: ontsluit de energieklassen vanaf 2007 via Kadaster-online.

NL Energie en Klimaat: beheert de energielabelregistratie en gebruikt de gegevens in

de energielabelregistratie om te rapporteren over het energielabel in Nederland.

Toezicht

In het Besluit en de Regeling energieprestatie gebouwen zijn geen expliciete bestuursrechtelijke

en strafrechtelijke sancties opgenomen. Partijen kunnen een eventueel geschil over het

verstrekken van een energielabel zo nodig voorleggen aan de burgerlijke rechter.

Het publiekrechtelijke toezicht op de naleving van de voorschriften van het besluit zal beperkt

zijn. In voorkomende gevallen kan de gemeente de overtreder erop wijzen dat hij in

strijd met het besluit en/of de regeling heeft gehandeld. Verder kan de gemeente derde belanghebbenden

informeren over de privaatrechtelijke mogelijkheden. Verdere sancties

kunnen dus niet worden opgelegd.

Ad 3. Tonen van het energielabel in de publieke ruimte

Vanaf 1 januari 2009 moet het energielabel op een voor publiek zichtbare plaats zijn aangebracht

in gebouwen waar de overheid aan het publiek diensten aanbiedt, zodra het

vloeroppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt,. Dit ongeacht of het nieuwe of bestaande gebouwen

betreft. Deze verplichting heeft niet in alle gevallen uitsluitend betrekking op de

overheid, bijvoorbeeld wanneer de overheid een gebouw huurt van een particuliere partij.

Uit onderzoek van de VROM-Inspectie in augustus 2009 blijkt dat het zichtbaar aanbrengen

van het energielabel in publieke gebouwen, met name van gemeenten, beperkt wordt nageleefd.

De VROM-Inspectie adviseert om de aanpak voor labelling van publieke gebouwen

opnieuw tegen het licht te houden7. Wel was de situatie iets verbeterd ten opzichte van de situatie

ten tijde van het onderzoek dat in januari 2009 was uitgevoerd.

Het publiek tonen van het energielabel valt buiten de definitie van administratieve lasten en

Page 15: Magna Charta Digital Law Review

wordt gerekend tot nalevingskosten, omdat het gaat om een informatieverplichting aan derden

(het publiek).

Page 16: Magna Charta Digital Law Review

3.2 Voorgenomen situatie

De nieuwe richtlijn bevat naast een aantal aanvullende verplichtingen ten opzichte van de

voorgaande richtlijn, ook een aantal volledig nieuwe verplichtingen. De aanvullende en

nieuwe verplichtingen in de nieuwe richtlijn 2010/31/EU veroorzaken veranderingen in de

lasten voor burgers en bedrijven, maar ook voor de overheid. Hieronder volgt een overzicht

van de artikelen in de nieuwe richtlijn 2010/31/EU, die nieuwe en aanvullende verplichtingen

opleggen. Achter elk artikel staat het soort lasten dat door deze verplichting worden beïnvloed.

Afhankelijk van de wijze waarop de verplichting in de regelgeving zal worden

geïmplementeerd, kunnen ook andere lasten ontstaan.

Tabel 1. Overzicht van nieuwe en aanvullende verplichtingen uit de richtlijn 2010/31/EU.

Artikel Beschrijving verplichting richtlijn *Bestaande verplichting is aangevuld in nieuwe richtlijn ten opzichte van huidige regelgeving **Nieuwe verplichting ten opzichte van de huidige regelgeving1/EU Soo

3.3 Beleidsopties

Nederland heeft een deel van de verplichtingen uit de huidige richtlijn getransponeerd in het

Besluit en de Regeling energieprestatie gebouwen. Aan een ander deel van de verplichtingen

had Nederland al voldaan op basis van andere nationale regelgeving. Het betrof hier voornamelijk

Page 17: Magna Charta Digital Law Review

het Bouwbesluit 2003. De nieuwe richtlijn laat evenals de vorige richtlijn, ruimte aan

nationale overheden om invulling te geven aan algemene verplichtingen. De beleidskeuzes

die door de nationale overheid op dit vlak worden gemaakt ten aanzien van de implementatie

van de richtlijn, kunnen van invloed zijn op de lastendruk van bedrijven, burgers en de overheid

zelf.

Voor de implementatie van de richtlijn 2010/31/EU in de Nederlandse regelgeving zijn inmiddels

verschillende beleidsopties geformuleerd. In het onderzoek zijn negen onderwerpen

onderzocht waarin veranderingen in de lasten voor burgers, bedrijven en overheden kunnen

optreden. Dit betreft de volgende onderwerpen, die na deze opsomming nader worden toegelicht:

1. introductie van het begrip ingrijpende renovatie

2. systeemeisen voor technische gebouwsystemen

3. uiterlijk in 2018 zijn alle nieuwe overheidsgebouwen bijna-energieneutraal

4. aanpassingen van het energielabel

5. advertentieplicht

6. uitbreiden reikwijdte definitie van publieke gebouwen

7. regime voor keuring en verslaglegging van verwarmingsystemen en airco's

8. handhaving en sanctionering (sancties voor de hele richtlijn)

9. overige punten

Ad 1. Introductie van het begrip ingrijpende renovatie

De richtlijn stelt minimumeisen aan de energieprestatie van gebouwen bij een ingrijpende renovatie.

Het ministerie van BZK moet ervoor zorgen dat deze eisen ook in Nederland gaan

gelden. De richtlijn geeft twee opties waarmee het begrip ‘ingrijpende renovatie’ kan worden

geïntroduceerd in de Nederlandse regelgeving:

a) Wanneer de totale kosten van renovatie met betrekking tot de bouwschil of technische

gebouwsystemen groter zijn dan 25% van de waarde van het gebouw, is sprake van ingrijpende

renovatie.

b) Wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de bouwschil een renovatie ondergaat, is

Page 18: Magna Charta Digital Law Review

sprake van ingrijpende renovatie.

In deze opties komen de volgende verplichtingen naar voren:

1. Bedrijven en burgers zullen bij een verbouwing van een pand moeten na gaan of deze

valt onder het begrip ‘ingrijpende renovatie’. Aangenomen wordt dat dit een beperkte

toets is die kan worden uitgevoerd in 15 (optie 1b) tot 30 minuten (optie 1a). Voor beide

opties wordt ervan uitgegaan dat de gegevens die nodig zijn om de toets uit te voeren,

bekend zijn. Voor optie 1a kan het zijn dat het noodzakelijk is om de kosten te onderbouwen

door middel van een taxatie van het gebouw. Voor het onderzoek wordt er echter

vanuit gegaan dat ook deze gegevens reeds bekend zijn, omdat deze voor de financiering

van een ingrijpende renovatie al bekend moeten zijn.

2. Bij het bevoegde gezag zal duidelijk moeten worden gemaakt dat een ingrijpende renovatie

plaats vindt. In verbouwingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, kan dit in

het proces van de vergunningaanvraag worden meegenomen en is de hiervoor noodzakelijke

tijd verwaarloosbaar. Indien geen vergunning nodig is, wordt ervan uitgegaan dat

een eenvoudige melding aan het bevoegde gezag volstaat.

Voor de berekening van de lasten is het van belang om te bepalen hoe vaak een dergelijke

melding zal moeten worden gedaan. Voor de ruim 7 miljoen woningen in Nederland8

wordt ervan uitgegaan dat gemiddeld 1,25% van deze woningen jaarlijks ingrijpend

wordt gerenoveerd. Dit is gebaseerd op het gegeven dat woningcorporaties jaarlijks 0,8%

van hun huurwoningenbestand grondig renoveert9 en dat koopwoningen ongeveer twee

maal vaker worden gerenoveerd dan huurwoningen10. Dit betekent dat jaarlijks circa

64.250 ingrijpende renovaties worden uitgevoerd door burgers (eigenaren van koopwoningen)

en circa 24.250 ingrijpende renovaties door bedrijven (eigenaren van

huurwoningen).

Voor burgers wordt in ongeveer 17.500 van de 64.250 gevallen11 een bouwvergunning

verstrekt, waardoor een aanvullende melding niet nodig is. Dit resulteert jaarlijks in

46.750 meldingen. Voor bedrijven is het aantal meldingen lager omdat dergelijke renovaties

vaak voor meerdere woningen tegelijk worden uitgevoerd. Er wordt aangenomen dat

per renovatie circa 25 woningen worden aangepast12. Dit geeft ongeveer 970 situaties per

Page 19: Magna Charta Digital Law Review

jaar waarin bedrijven woningen ingrijpend renoveren.

Voor bedrijven dienen ook de ingrijpende renovaties van utiliteitgebouwen mee te worden

genomen in de berekening. Voor de berekening wordt uitgegaan van 451.000

utiliteitgebouwen in Nederland13. Doordat niet bekend is of deze gebouwen wel of niet

vaker ingrijpend worden gerenoveerd, wordt ook hier het geschatte percentage van 1,25%

van het totale bestand aangehouden. Dit betekent bijna 6.000 ingrijpende renovaties per

jaar. Samen met de woningen geeft dit voor bedrijven 6.970 situaties waarin ingrijpend

wordt gerenoveerd. Net als bij burgers worden voor een deel ook al bouwvergunningen

verleend, waardoor een melding niet nodig is. Aangenomen wordt dat dit voor bedrijven

circa 3.000 vergunningen per jaar betreft11, waardoor elk jaar nog 3.970 meldingen moeten

worden gedaan.

De verwachting is verder dat voor optie 1a iets meer verbouwingen als een ingrijpende

renovatie zullen worden aangemerkt dan bij optie 1b. Op basis van de beschikbare gegevens

is echter geen onderbouwde aanname te maken over het verschil in aantallen. Wel is

duidelijk dat hierdoor de lasten van optie 1a ten opzichte van optie 1b verder zullen stijgen

dan in dit onderzoek zichtbaar kan worden gemaakt.

3. Bij de ingrijpende renovatie moet worden gezorgd dat (het gerenoveerde deel van) het

gebouw voldoet aan de minimumeisen uit artikel 4 van de nieuwe richtlijn. Bij het uitvoeren

van de verbouwing zal dan ook moeten worden gewerkt met installaties en

componenten die hiervoor zorgen. Dit zal de kosten van de renovatie verhogen. Dit zijn

nalevingskosten. Door de diversiteit van deze kosten zijn deze echter niet te kwantificeren.

Bij optie 2 wordt deze situatie nader toegelicht. Bij de administratieve

verplichtingen, zoals vergunningaanvragen, zullen deze inhoudelijke eisen niet zorgen

voor meer of minder lasten. De hoeveelheid benodigde informatie en de verwerking hiervan,

blijft op dit punt namelijk gelijk. Hierdoor zullen ook de uitvoeringslasten van de

overheid voor de beoordeling van de aanvraag niet veranderen.

Naast de bovenstaande opties bestaat ook een derde optie:

c) Geen definitie van ingrijpende renovatie introduceren, maar de huidige lijn in het Bouwbesluit

volgen wat betreft het stellen van componenteisen aan warmteweerstand/isolatie.

Page 20: Magna Charta Digital Law Review

In deze optie ontstaan alleen lasten voor bedrijven en burgers, die aan de componenteisen

dienen te voldoen. Dit laatste geeft, net als in optie 1a en 1b, nalevingskosten. Een voorbeeld

hiervan zijn de eisen aan de isolatie (de warmteweerstand of Rc-waarde) van een gebouw.

Hiervoor is in de huidige regelgeving voor bestaande bouw een minimum waarde gesteld van

1,3. Door de eisen van de nieuwe richtlijn zal deze waarde stijgen en worden bedrijven en

burgers genoodzaakt om meer of betere isolatie gaan gebruiken14. Dit geeft extra nalevingskosten.

Deze kosten zijn echter niet te kwantificeren omdat (1) de specifieke eisen aan de

componenten, zoals de toekomstige hoogte van de Rc-waarde, nog niet bekend zijn en (2) de

diversiteit van de kostenposten hoog is. Bij optie 2 wordt deze situatie nader toegelicht.

De inhoudelijke wijzigingen hebben geen invloed op de administratieve lasten voor burgers

en bedrijven. Bij de aanvraag van een vergunning om te mogen bouwen zal de Rc-waarde

moeten worden opgegeven, maar om deze waarde te berekenen zijn dezelfde gegevens nodig

ongeacht de vereiste hoogte van deze waarde. De administratieve lasten blijven hiermee gelijk,

net als de uitvoeringslasten om de aanvragen te beoordelen. Daarnaast is de hoogte van

de nalevingskosten ook onafhankelijk van de mate van toezicht die hierop wordt gehouden.

Het is de bedoeling dan iedereen zich aan de eisen houdt en dus de kosten maakt voor de

voorzieningen die hiervoor zorgen en niet alleen als er toezicht op wordt gehouden.

Ad 2. Systeemeisen voor technische gebouwsystemen

In de richtlijn zijn systeemeisen opgenomen voor de adequate installatie, het dimensioneren,

het aanpassen en het controleren van de installaties in gebouwen. De eisen uit de richtlijn

moeten ervoor zorgen dat de installaties binnen gebouwen goed worden afgesteld op de behoefte

van deze gebouwen. Dit om overcapaciteit en hierdoor mogelijk onnodig

energieverbruik uit te sluiten. Deze eisen zijn van toepassing op de volgende installaties:

verwarmingssystemen

warmwatersystemen

airconditioningsystemen

Page 21: Magna Charta Digital Law Review

ventilatiesystemen

Voor de implementatie van deze verplichtingen is slechts één beleidsoptie beschikbaar, namelijk:

a) Het volgen van de minimumeisen die de Europese richtlijn 2010/31/EU stelt. Hiertoe

moet voor elke installatie worden bepaald wat het kostenoptimale niveau is.

Om te voldoen aan deze eisen moeten ‘betere’ installaties worden aangeschaft. Hiertoe moeten

waarschijnlijk volledige installatiesystemen worden vervangen, die daarnaast ook duurder

zijn dan de installaties die nu worden geëist. Dit geeft extra nalevingskosten voor bedrijven

en burgers. De hoogte van deze kosten zijn afhankelijk van het verschil tussen de huidige eisen

en de nog vast te stellen kostenoptimale niveaus15.

De huidige eisen in Nederland voldoen naar verwachting niet aan de kostenoptimale niveaus,

die worden voorgeschreven in de richtlijn. Alle gebouwen die in Nederland worden gerenoveerd,

zullen te maken krijgen met deze zwaardere eisen16. De totale nalevingskosten die

hieruit voortkomen, kunnen dan ook aanzienlijk zijn. Deze kosten zijn binnen de kaders van

dit onderzoek echter niet kwantificeerbaar, omdat a) nog onduidelijk is wat de kostenoptimale

niveaus zullen zijn en b) door de hoge diversiteit van de kosten die in elke situatie anders zullen

zijn. Deze kosten overlappen met de nalevingskosten die voorkomen uit de beleidsopties

1a, b en c, waar het ‘ingrijpende renovatie’ betreft.

Door de zwaardere inhoudelijke eisen zullen de administratieve lasten voor burgers en bedrijven

en de uitvoeringslasten voor de overheid niet veranderingen. Dit is nader beschreven

in het voorbeeld van de Rc-waarde bij optie 1c.

Ad 3. Uiterlijk in 2018 zijn alle nieuwe overheidsgebouwen bijna-energieneutraal

Volgens richtlijn 2010/31/EU heeft een bijna-energieneutraal gebouw een zeer hoge energieprestatie.

De hoeveelheid energie die is vereist, dient dichtbij nul te liggen of zeer laag te zijn.

Deze energie dient daarnaast in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit hernieuwbare

bronnen en dient ter plaatse of dichtbij te zijn geproduceerd.

Page 22: Magna Charta Digital Law Review

Overheidsgebouwen dienen na 31 december 2018 aan deze eisen te voldoen. Deze eisen zijn

inhoudelijk niet zwaarder dan het huidige beleid van Nederland. Wel zal dit betekenen dat het

beleid moet worden versneld, omdat Nederland in haar beleid uitgaat van 2020. Het aantal

nieuwe overheidsgebouwen waarop deze eisen van toepassing zullen zijn, fluctueert van jaar

tot jaar. In 2007 werden bijna 300 aanbestedingen gestart voor het bouwen van nieuwe overheidgebouwen.

In 2009 betrof het bijna 600 aanbestedingen17.

Om deze eis uit de richtlijn in te vullen zijn twee beleidsopties in beeld:

a) Het aanscherpen van de eisen voor duurzaam inkopen door de overheid.

b) Er wordt een aparte energieprestatiecoëfficiënt (EPC) ingevoerd voor overheidsgebouwen,

die bepaalt dat op 31 december 2018 alle nieuwe overheidsgebouwen een EPC van

nul moeten hebben. Optie 3a

In de eerste beleidsoptie zal gebruik worden gemaakt van de aanscherping van de eisen voor

duurzaam inkopen. Binnen de huidige criteria voor duurzaam inkopen voor bouw, huur en

koop van gebouwen zijn al instrumenten opgenomen om de energieprestatie van een gebouw

mee te wegen in de aanbestedingsprocedure. Dit betekent dat alleen een verdere inhoudelijke

aanscherping noodzakelijk is om aan de doelstelling van richtlijn 2010/31/EU te voldoen. Het

gevolg hiervan is dat bedrijven die meedingen in een aanbesteding, niet te maken zullen krijgen

met hogere administratieve lasten. Wel zullen de kosten van de werkzaamheden hoger

liggen.

Optie 3b

Bij de tweede beleidsoptie worden niet de eisen van duurzaam inkopen aangescherpt, maar

wordt in regelgeving vastgelegd dat nieuwe overheidsgebouwen een EPC van nul dienen te

hebben. Door deze eis worden met name projectontwikkelaars verplicht om voorzieningen te

treffen om deze EPC te realiseren. Dit geeft nalevingkosten voor deze bedrijven. Zij zullen

deze extra kosten doorberekenen aan kopers van het gebouw, waardoor de kosten voor de

Page 23: Magna Charta Digital Law Review

nieuwbouw hoger zullen worden. Daarnaast zal de onderneming in de aanvraag voor de vergunning

en/of in de aanbestedingsprocedure moeten aantonen dat zij inderdaad de eis van een

EPC van nul gaan realiseren. Deze aantoonplicht veroorzaakt administratieve lasten voor deze

bedrijven. Op basis van de huidige regelgeving dienen deze bedrijven echter ook al een

EPC te berekenen en op te geven. Door de eisen in de regelgeving zal wel een separaat EPCregime

voor overheidgebouwen worden geïntroduceerd, maar voor het uitvoeren van de berekening

zelf zal niet meer of minder informatie nodig zijn. De administratieve lasten die

hieruit voortkomen, zullen dan ook niet anders zijn dan in de huidige situatie. Dit zelfde geldt

voor de uitvoeringslasten van de overheid die de aanvraag moet beoordelen.

Ad 4. Aanpassingen van het energielabel

Binnen deze beleidsoptie spelen twee onderwerpen van de nieuwe richtlijn:

1. Artikel 11.4: Door middel van een digitale koppeling zal een eigenaar of huurder meer

informatie over kostenefficiënte maatregelen kunnen krijgen. Het gaat hier om een koppeling

tussen de energielabeldatabase met bijvoorbeeld de energiebesparingsverkenner

van Agentschap NL.

2. Artikel 12.1: Bij nieuwbouw van gebouwen zal een energielabel aanwezig moeten zijn.

Voor de implementatie in de Nederlandse regelgeving heeft het ministerie van BZK twee beleidsopties:

a) Het invoeren van een energielabel bij zowel de aanvraag van de vergunning voor de

bouw als bij de oplevering van een pand.

b) Het invoeren van een verplicht energielabel bij de aanvraag van de vergunning om te

bouwen of de oplevering van een pand.

Deze beleidsopties geven de volgende verplichtingen:

1. De overheid zal een digitale koppeling moeten maken om invulling te geven aan de richtlijn.

Het huidige beleid van de Nederlandse overheid zorgt er echter al voor, dat een

dergelijke koppeling zal worden gerealiseerd. De richtlijn geeft voor de Nederlandse situatie

dan ook geen extra kosten voor de doelgroepen.

Page 24: Magna Charta Digital Law Review

2. Bij nieuw te bouwen gebouwen zal nu één (optie b) of tweemaal (optie a) een energielabel

moeten worden aangevraagd. De gemiddelde kosten hiervan zijn € 60 per woning,

ervan uitgaande dat regelmatig meerdere woningen tegelijk kunnen worden beoordeeld.

De kosten voor een utiliteitsgebouw18 bedragen gemiddeld € 480.

Voor de berekening van de lasten is ervan uitgegaan dat jaarlijks ongeveer 80.000 woningen

nieuw worden gebouwd19, en circa 5.700 utiliteitsgebouwen20. De kosten die met deze verplichtingen

zijn gemoeid, worden tot de administratieve lasten gerekend omdat het een

onderdeel kan zijn van de aanvraag voor de vergunning om te mogen bouwen en omdat toezicht

kan worden gehouden op de aanwezigheid van het energielabel.

Ad 5. Advertentieplicht

Op basis van de eisen in de nieuwe richtlijn dient in commerciële media, zoals advertenties

voor huur en verkoop, het energielabel te worden vermeld. Bij de implementatie hiervan zijn

twee beleidsopties aanwezig:

a) Het opleggen van een advertentieplicht voor alle gebouwen.

b) Het opleggen van een advertentieplicht voor de gebouwen die reeds beschikken over een

energielabel.

Uit deze beleidsopties komt één enkele verplichting voort, namelijk dat in advertenties voor

de verkoop van gebouwen het energielabel moet worden vermeld. Voor de berekening van de

lasten die hieruit voortkomen, zijn de volgende aannames gehanteerd:

1. Het aanpassen van de advertenties wordt vrijwel altijd gedaan door een makelaar (bedrijfsleven).

Het aantal burgers dat zelfstandig een advertentie plaatst, is

verwaarloosbaar. De lasten zijn hierdoor toegerekend aan het bedrijfsleven.

2. Het aanpassen van een advertentie met de aanvullende gegevens van het energielabel kost

ongeveer 10 minuten21 per keer. Dit betreft een gemiddelde voor de verschillende beschikbare

media: internet, kranten en advertenties bij makelaarskantoren.

Page 25: Magna Charta Digital Law Review

3. Volgens onderzoek van woonnieuws.nl zijn er gemiddeld over de jaren 2007, 2008 en

2009, jaarlijks 175.000 woningen die te koop worden aangeboden. Het aantal utiliteitsgebouwen

dat te koop wordt aangeboden is niet bekend. Uitgaande van percentage te koop

aangeboden utiliteitsgebouwen van 2,5% van het totale aanbod, hetzelfde percentage als

voor woningen, komt het aantal op 11.200 utiliteitsgebouwen per jaar22.

4. Voor optie 5b wordt alleen uitgegaan van de gebouwen die nu al een energielabel hebben.

Uit gegevens uit de databank van Agentschap NL23 blijkt dat dit circa 23% van de

gebouwen betreft. De lasten komen in deze optie dan ook lager uit. In de toekomst zal het

aantal energielabels echter moeten stijgen doordat de regelgeving deze meer verplicht

stelt. De lasten zullen op termijn dan ook vergelijkbaar zijn met optie 5a. Het gegeven dat

mensen in optie 5a eerder een energielabel moeten aanschaffen heeft geen effect op de

administratieve lasten.

Ad 6. Uitbreiden reikwijdte definitie van publieke gebouwen

Publieke gebouwen groter dan 500 vierkante meter, na 2015 zelfs groter dan 250 m2, dienen

niet alleen een energielabel te hebben, maar deze ook te tonen. Dit is een verzwaring van de

huidige verplichting waarbij deze eis geldt voor publieke gebouwen boven de 1.000 m2.

Daarnaast is niet duidelijk of ook zorg- en onderwijsinstellingen binnen deze definitie vallen.

Voor de implementatie van deze regelgeving geldt dan ook dat er twee beleidsopties zijn:

a) Zorg- en onderwijsinstellingen vallen onder de definitie van publieke gebouwen.

b) Zorg- en onderwijsinstellingen vallen niet onder de definitie van publieke gebouwen.

De verplichtingen uit deze beleidsopties, het hebben en tonen van een energielabel, zijn beide

eenmalige verplichtingen die leiden tot uitvoeringslasten voor de overheid. Het tonen van het

energielabel is echter nieuw. Alleen de eenmalige kosten die uit deze nieuwe verplichting

voortkomen, worden bij deze beleidsoptie meegenomen.

Voor het berekenen van de lasten is het noodzakelijk om het aantal organisaties te bepalen,

dat voor het eerst met deze verplichting te maken krijgt. Hiertoe is een schatting gemaakt aan

Page 26: Magna Charta Digital Law Review

de hand van gegevens van het CBS24. De volgende aantallen zijn gehanteerd:

Er zijn 1.920 onderwijsinstellingen met een gebouw met een oppervlakte > 500 m2

(organisaties

met meer dan 20 werknemers).

Er zijn 1.225 onderwijsinstellingen met een gebouw met een oppervlakte > 250 m2 en

< 500 m2 (organisaties met meer dan 5 en maximaal 20 werknemers).

Er zijn 2.645 zorginstellingen met een gebouw met een oppervlakte > 500 m2

(organisaties

met meer dan 20 werknemers).

Er zijn 1.950 zorginstellingen met een gebouw met een oppervlakte > 250 m2 en < 500

m2 (organisaties met meer dan 10 en maximaal 20 werknemers).

Er zijn 200 overheidgebouwen met een oppervlakte > 500 m2 en < 1.000 m2

(organisaties

met meer dan 20 en minder 50 werknemers).

Er zijn 60 overheidgebouwen met een oppervlakte > 250 m2 en < 500 m2 (organisaties

met meer dan 10 en maximaal 20 werknemers).

Ad 7. Regime voor keuring en verslaglegging van verwarmingsystemen en airco's

In de richtlijn worden eisen gesteld aan de keuring van installaties in gebouwen. Onderzocht

wordt of door middel van een kwaliteitsborgingssysteem en de formele aanwijzing daarvan

een regime voor keuring en verslaglegging kan worden ontwikkeld. De keuringsverslagen en

onderhoudsrapporten moeten hierbij volgens de richtlijn aan de eigenaren van gebouwen

worden overhandigd.

In deze rapportage zijn twee algemene opties beschreven aan de hand van de informatie die

op het moment beschikbaar is ten aanzien van de beleidskeuzes. Deze opties samen geven

een bandbreedte waartussen de lasten zich naar waarschijnlijkheid zullen bevinden. Het betreft

de volgende beleidsopties:

a) Nederland sluit voor de keuring en verslaglegging van verwarmingssystemen en airco’s

zoveel mogelijk aan bij bestaande kwaliteitsborgingssystemen.

b) Nederland ontwikkeld een nieuw kwaliteitsborgingssysteem waarin een regime voor keuring

Page 27: Magna Charta Digital Law Review

en verslaglegging van verwarmingssystemen en airco's wordt vastgelegd. Hieraan

worden vervolgens keuringsfrequenties en vormen van verslaglegging (bijvoorbeeld door

middel van een logboek) gekoppeld.

Bij optie 7a

In de huidige situatie zijn keuringen voor de energieprestatie van verwarmingssystemen voor

bedrijven reeds verplicht op basis van de Wet milieubeheer. Deze bestaande keuringseisen,

grenswaarden en logboekverplichting voor bedrijven voldoen aan de eisen uit de nieuwe

EPBD-richtlijn. Op dit vlak zal de richtlijn 2010/31/EU dan ook geen invloed hebben op de

lasten voor bedrijven.

Voor het keuren van airco-installaties wordt op dit moment al gewerkt aan regelgeving op basis

van de huidige EPBD-richtlijn. Bedrijven zullen hierdoor al te maken krijgen met de

keuringen van de energieprestaties van airco-installaties. Burgers zullen naar verwachting

geen aircosystemen bezitten boven de grens van 12 kW. De nieuwe richtlijn zal dan ook niet

zorgen voor nieuwe lasten voor deze doelgroepen. Binnen de nieuwe richtlijn is er de ruimte

om in plaats van een verplicht keuringssysteem, een vrijwillig keuringssysteem in te richten.

Hiermee zouden de lasten van bedrijven kunnen dalen ten opzichte van de regelgeving die nu

in ontwikkeling is. Omdat nog niet duidelijk is welke lasten het verplichte keuringsregime zal

gaan veroorzaken, is ook de mogelijke reductie van een vrijwillig systeem ook nog niet te bepalen.

Voor verwarmingsinstallaties van burgers wordt op dit moment gewerkt met een typegoedkeuring.

Hierbij wordt de energieprestatie nog niet specifiek meegenomen. Voor deze groep

zal een systeem van een vrijwillig keuringsregime in het leven worden geroepen. Hierbij stimuleert

de overheid burgers om de verwarmingsinstallaties goed te laten onderhouden en te

laten keuren. Het kwaliteitsborgingssysteem wordt hiermee overgelaten aan de markt. Doordat

het een vrijwillig systeem betreft, kunnen de kosten die bedrijven en burgers hierbij

Page 28: Magna Charta Digital Law Review

maken, niet aan tot de administratieve lasten of de nalevingskosten worden gerekend. Het bedrijfsleven

zal echter ook bij een vrijwillig systeem kosten moeten maken. Dit doen zij dan

op basis van een (overheidsgestimuleerde) vraag van vanuit de markt, en niet vanuit een wettelijke

verplichting. In Bijlage I is een inschatting gemaakt van de mogelijke kosten, die

hiermee zijn gemoeid.

Bij optie 7b

Bij optie b zal een volledig nieuw keuringsregime worden ontwikkeld voor het bewaken van

het energieverbruik25. Dit betreft alleen een nieuw regime voor de keuring van verwarmingsinstallaties,

omdat voor airco-installaties reeds een keuringsregime in werking zal treden op

basis van de huidige richtlijn. Aangenomen wordt dat dit keuringsregime ook voldoet aan de

eisen van de nieuwe richtlijn 2010/31/EU.

De ontwikkeling leidt in eerste instantie tot eenmalige kosten voor bedrijven en burgers. Voor

het berekenen van deze eenmalige kosten zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

De overheid zal de veranderingen in de regelgeving moeten aanpassen. Deze implementatiekosten

worden in dit onderzoek niet meegenomen.

Om te bepalen welke wijzigingen in de systematiek noodzakelijk zijn, wordt de certificerende

instelling, SCIOS26, bijgestaan door een Centraal College van Deskundigen

(CCvD). SCIOS heeft een CCvD waarin 17 vertegenwoordigers plaats hebben, die

voornamelijk uit het bedrijfsleven komen. Voor de certificering van de keuringen voor

verwarmingsinstallaties zal het CCvD moeten bepalen hoe de regelgeving moet worden

vertaald naar een certificeringssystematiek. Aangenomen wordt dat elk van de 17

leden van het CCvD hier 240 uur bij betrokken is. De kosten voor de overheidsorganen

die in dit proces betrokken zijn, vallen onder de implementatiekosten en worden niet

meegenomen in het onderzoek.

De Raad van Accreditatie (RvA) zal de nieuwe certificeringsmethodiek moeten goedkeuren.

De RvA heeft hier naar schatting een manmaand voor nodig.

Page 29: Magna Charta Digital Law Review

De certificerende instelling dient kennis te nemen van de nieuwe certificeringssystematiek

en deze op te nemen in het certificeringsregime. SCIOS zal naar verwachting circa

twee manmaanden nodig hebben tot een certificeringssystematiek te komen.

Er zijn vijf bedrijven die een SCIOS certificaat voor verwarmingsinstallaties mogen

afgeven27. Zij zullen naar verwachting 80 uur per bedrijf nodig hebben om zich bekend

te maken met de nieuwe eisen en deze kennis binnen de organisatie te verspreiden.

Er zijn in totaal 153 bedrijven door SCIOS gecertificeerd om keuringen uit te mogen

voeren. Bij elk van de bedrijven dient één leidinggevende kennis te nemen van de

nieuwe regelgeving en uit te zoeken wat de nieuwe certificering voor gevolgen heeft

voor het bedrijf. Dit zal circa drie mandagen per bedrijf kosten. In totaal hebben SCIOS

gecertificeerde bedrijven 688 monteurs in dienst. Zij zullen 4 uur cursus volgen om

de keuring te kunnen verrichten. Deze tijd is beperkt omdat zij al kennis hebben van

verwarmingssystemen en alleen het onderdeel ‘keuren van energieverbruik’ moeten

toevoegen aan hun kennis.

Er zijn in totaal circa 451.000 utiliteitsgebouwen28. Voor elk gebouw geldt dat de beheerder

zich op de hoogte moet stellen van de nieuwe eisen en moet onderzoeken wat

dat voor het bedrijf betekent. In totaal is hiervoor circa 15 minuten per gebouw nodig.

Hierbij wordt wel aangenomen dat hiervoor afdoende voorlichtingsmateriaal beschikbaar

is.

Nederland telt in totaal circa 6,6 miljoen huishoudens met een verwarmingsinstallatie29.

De hoofden van de huishoudens moeten kennis nemen van de nieuwe eisen. Dit

kost circa 10 minuten. Hierbij wordt wel aangenomen dat hiervoor afdoende voorlichtingsmateriaal

beschikbaar is.

Verder leidt een keuringsregime tot structurele kosten voor bedrijven. Om de kosten van een

dergelijk regime te kunnen berekenen, zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Er zijn in totaal circa 451.000 utiliteitsgebouwen. Het aantal gebouwen dat beschikt

over een verwarmingsinstallatie met een vermogen kleiner dan 20kW is verwaarloosbaar.

Een deel van deze gebouwen zal ook stookinstallaties bezitten met een vermogen

boven de 100 kW. Voor deze installaties is de keuring echter niet nieuw omdat deze al

in de huidige richtlijn is opgenomen. De stookinstallaties met een vermogen boven de

Page 30: Magna Charta Digital Law Review

100 kW zijn echter voor industriële toepassingen en zijn niet bruikbaar voor de verwarming

van bijvoorbeeld de kantoorruimtes in het gebouw. Nagenoeg alle

utiliteitsgebouwen bezitten daarom ook een kleinere CV-ketel voor de verwarming van

dit deel van de inrichting. Aangenomen wordt dat het aantal gebouwen waarvoor dit

niet geldt, verwaarloosbaar is. Alle utiliteitsgebouwen krijgen daarom te maken met de

nieuwe verplichting. 93% van deze gebouwen beschikt over een gasgestookte installatie30,

de overige 7% wordt op een andere brandstof verwarmd.

Gasgestookte installaties worden, conform de richtlijn, eens per 4 jaar gekeurd31. Voor

installaties op andere brandstoffen geldt een frequentie van eens per 2 jaar.

Het keuren van een verwarmingsinstallatie door een SCIOS-gecertificeerd bedrijf in

een utiliteitsgebouw kost een bedrijf naar verwachting circa € 12532. Daarnaast is de

beheerder van het pand circa 30 minuten kwijt om een afspraak te maken met de keuringsinstantie

en het ontvangen van de keurder. Het archiveren van de factuur, die

tevens fungeert als keuringsrapport voor de verslaglegging, kost 5 minuten.

Voor het berekenen van de kosten van het nieuwe keuringsregime voor burgers, zijn de volgende

uitgangspunten gehanteerd:

Er zijn in totaal circa 6,6 miljoen huishoudens met een verwarmingsinstallatie. Naar

verwachting is het aantal ketels met een capaciteit onder de 20kW te verwaarlozen.

In Nederland wordt meer dan 99% van de installaties gestookt op gas33. Het ligt daarom

in de lijn der verwachting dat voor deze ketels zal worden aangesloten op de eisen

voor bedrijven. De keuringsfrequentie komt dan op eens per 4 jaar34.

Het keuren van een verwarmingsinstallatie door een SCIOS-gecertificeerd bedrijf in

een woning kost de eigenaar van de woning naar verwachting circa € 5035. Daarnaast

zijn de bewoners circa 30 minuten kwijt om een afspraak te maken met de keuringsinstantie, het ontvangen van de keurder en het archiveren van het afschrift van het keuringsrapport

voor de verslaglegging.

Een opmerking bij deze berekening is dat uitgegaan is van een gelijkblijvend aantal SCIOSmonteurs.

Deze aantallen zijn echter gebaseerd op de verplichtingen voor bedrijven en niet

voor burgers. Onder het nieuwe regime zullen de SCIOS gecertificeerde monteurs ook bij

Page 31: Magna Charta Digital Law Review

burgers keuringen moeten uitvoeren, waardoor er mogelijk meer monteurs nodig zullen zijn.

Aangenomen wordt dat in de huidige praktijk ook vaak al SCIOS gecertificeerde monteurs

het onderhoud uitvoeren bij installaties bij burgers. Hierdoor zullen nauwelijks extra monteurs

nodig zijn in deze beleidsoptie.

Ad 8. Handhaving en sanctionering (sancties voor de hele richtlijn)

De Europese richtlijn 2010/31/EU verplicht Nederland regels inzake handhaving en sanctionering

vast te stellen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

Dit betreft met name de volgende verplichtingen:

advertentieplicht

toonplicht (in gebouwen > 500 m2, en vanaf 2015 >250 m2)

afgifteplicht (van het energielabel).

keuring en onderhoud van installaties

In deze rapportage zijn twee algemene opties beschreven aan de hand van de informatie die

op het moment beschikbaar is ten aanzien van de beleidskeuzes. Deze opties samen geven

een bandbreedte waartussen de lasten zich naar waarschijnlijkheid zullen bevinden.

Opties:

a) Nederland voert een handhavings- en sanctioneringsbeleid in waarbij volledig wordt aangesloten

bij de bestaande handhavingssystemen. Dit betekent dat er geen nieuwe

inspecties zullen worden ingevoerd, maar dat bestaande inspecties en controlesystemen

worden uitgebreid.

b) Nederland voert een apart handhavings- en sanctioneringsbeleid over de gehele linie van

richtlijn. Dit betekent dat nieuwe inspecties en controles zullen worden gebruikt om de

naleving van deze regelgeving te controleren.

Optie 8a

In optie 8a zal de overheid zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande handhavingsstructuren.

Het betreft voornamelijk aansluiting bij het bouw- en woningtoezicht voor de energielabels

Page 32: Magna Charta Digital Law Review

en burgers en het milieutoezicht voor toezicht op installaties bij bedrijven. Wel zullen zij de

sancties en aangewezen toezichthouders in de regelgeving moeten opnemen, waardoor eenmalige

uitvoeringslasten ontstaan. Aangenomen wordt dat het deze aanpassingen van de

regelgeving circa 15 mensdagen in beslag zullen nemen36. Doordat wordt aangesloten bij bestaande

handhavingsstructuren zullen de kosten voor het organiseren van het toezicht

verwaarloosbaar zijn. Wel zullen inspecteurs moeten worden opgeleid om het onderdeel

energieprestatie mee te nemen in het toezicht en de sancties hiervoor toe te kunnen passen.

Geschat wordt dat een halve dag hiervoor afdoende is. Het betreft echter wel een significant

aantal inspecteurs omdat alle gemeentelijke en provinciale inspecteurs op het gebied van milieu en bouw moeten worden opgeleid. Er wordt uit gegaan van 1.100 inspecteurs voor bouw

en woningtoezicht37 en 1.020 inspecteurs voor milieutoezicht38.

Naast initiële uitvoeringslasten, zijn er ook structurele uitvoeringslasten voor het uitvoeren

van toezicht. Aangenomen wordt dat toezicht op het energielabel en de installaties zodanig in

het huidige toezicht kan worden geïntegreerd dat het nauwelijks extra tijd zal kosten. Voor de

advertentie-, toon- en afgifteplicht wordt alleen incidenteel toezicht gehouden als daarvoor

aanleiding is. Dit betekent dat de structurele uitvoeringslasten die hieruit voortkomen, verwaarloosbaar

zullen zijn. De mate waarin de nieuwe sancties zullen worden opgelegd, en dus

structurele uitvoeringslasten veroorzaken, is afhankelijk van het nalevingsniveau, de mate

waarin hierop wordt toezien en dus de mate waarin overtredingen worden geconstateerd. Het

huidige nalevingsniveau wordt niet representatief geacht, omdat het invoeren van sanctionering

dit waarschijnlijk zal beïnvloeden. Er zijn vooralsnog geen gegevens om dit punt te

kunnen kwantificeren.

Bij keuze voor optie a verandert niets voor bedrijven en burgers. In de huidige situatie worden

inspecties ten aanzien van de keuring en onderhoud van installaties bij bedrijven reeds

uitgevoerd op basis van de Wet milieubeheer. Bij burgers wordt hierop geen apart toezicht

gehouden, omdat dit als gevolg van de combinatie van lage risico’s en hoge juridische complexiteit

Page 33: Magna Charta Digital Law Review

niet haalbaar wordt geacht. Daarnaast zal waarschijnlijk voor burgers een vrijwillig

keuringsregime worden gebruikt, waardoor er geen basis is om inspecties uit te voeren.

Optie 8b

Bij optie b zal een volledig nieuw inspectieregime worden geïntroduceerd. De ontwikkeling

leidt tot eenmalige kosten voor de overheid voor het opstellen van een handhavings- en sanctieprogramma,

het opleiden van de inspecteurs en het opzetten van de toezichtorganisatie.

Deze eenmalige implementatiekosten worden in dit onderzoek niet gekwantificeerd.

Op basis van de onderstaande uitgangspunten voor de berekening van de structurele lasten,

wordt aangenomen dat er 148 inspecteurs moeten worden opgeleid. Daarnaast zullen er kosten

moeten worden gemaakt voor de inspecteurs om hun werk te faciliteren. Zo moeten zij

bijvoorbeeld worden voorzien van een werkplek. Deze kosten zijn binnen de kaders van dit

onderzoek niet te kwantificeren.

Verder leidt het inspectieregime tot structurele kosten voor de bedrijven en voor de inspecterende

overheid. Om de kosten van een dergelijk regime te kunnen berekenen, zijn de

volgende uitgangspunten gehanteerd:

Er zijn in totaal circa 451.000 utiliteitsgebouwen. Circa 64.000 van deze gebouwen

vallen in een risicocategorie vanwege de ouderdom van het pand. Elk gebouw binnen

de risicocategorie wordt eens per 7 jaar bezocht voor een inspectie39. Dit betekent jaarlijks

ruim 9.000 inspecties.

Naar verwachting zal de inspectie op hoofdlijnen worden uitgevoerd. De beheerder van

de locatie zal 30 minuten kwijt zijn aan de inspectie. Daarnaast duurt het 5 minuten om

de inspectierapportage te archiveren. Voor de berekening van de uitvoeringslasten voor de overheid is uitgegaan van een

tijdsbesteding voor de inspecteur van 1,5 uur per bedrijfsinspectie en 45 minuten per

woninginspectie. Deze tijdsbesteding is inclusief voorbereiding, uitvoering en verslaglegging

van de inspectie.

Het toezicht op de advertentie-, toon- en afgifteplicht kan worden uitgevoerd zonder

verdere medewerking van bedrijven en burgers. De advertentieplicht kan worden gecontroleerd

Page 34: Magna Charta Digital Law Review

door een inspecteur advertenties na te laten lopen. Voor de toonplicht zal

een inspecteur de gebouwen moeten bezoeken, waar een energielabel aanwezig dient te

zijn. Aangezien deze labels op een goed zichtbare plek moeten hangen, is hiervoor

geen tijdsbesteding nodig van de gebouweigenaar. Aangenomen wordt dat voor elk van

deze twee onderwerpen 1 fte zal worden ingezet voor toezicht. Verder zal het toezicht

op de afgifteplicht moeten zijn geregeld. Hiervoor zal bij het kadaster een automatische

controle plaats vinden via het automatiseringssysteem. Aangenomen wordt dat in 10%

van de jaarlijks gemiddeld 170.775 inschrijvingen40 hier nog een handmatige controle

zal moeten plaats vinden. Aangenomen wordt dat een dergelijke controle niet meer dan

5 minuten in beslag neemt.

Het inspectieregime leidt tevens tot structurele lasten voor burgers. Voor de berekening zijn

de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Er zijn in totaal circa 6,6 miljoen woningen met een eigen verwarmingsinstallatie. Circa

1,7 miljoen van deze woningen valt op basis van de specifieke kenmerken, zoals

ouderdom en wijze van gebruik, in de risicocategorie. Elke woning binnen de risicocategorie

wordt eens per 7 jaar bezocht voor een inspectie41. Dit betekent jaarlijks bijna

250.000 inspecties.

Naar verwachting zal de inspectie op hoofdlijnen worden uitgevoerd. De bewoners zullen

15 minuten kwijt zijn aan de inspectie. Daarnaast kost het 5 minuten om de factuur,

die dient als inspectierapportage, te archiveren.

Een kanttekening bij het introduceren van een inspectieregime voor burgers betreft de juridische

haalbaarheid. Het is niet toegestaan om een woning te betreden zonder toestemming van

de bewoners, waardoor de haalbaarheid van een dergelijk inspectieregime beperkt is.

Ad 9. Overige punten

Naast de genoemde punten, zijn er nog enkele verplichtingen die buiten de bovenstaande beleidsopties

om leiden tot lasten voor bedrijven, burgers en overheden. Het betreft:

Kennisname van de wijzigingen in de regelgeving door burgers en bedrijven, die met

deze regelgeving te maken krijgen. Het betreft alleen die bedrijven die door hun werkzaamheden

Page 35: Magna Charta Digital Law Review

regelmatig met deze regelgeving in aanraking (gaan) komen, zoals

makelaars. Burgers of organisaties die incidenteel met verplichtingen te maken (gaan)

krijgen zullen niet vooraf uitgebreid kennisnemen van de wijzigingen. De specifieke

kennisname die nodig is bij de keuringen is meegenomen in beleidsoptie 7b.

Aangenomen wordt dat alle 451.000 gebouweigenaren kennis zullen moeten nemen

van de veranderingen in de regelgeving. Hierbij zitten automatisch ook de partijen die

met specifieke verplichtingen te maken zullen krijgen. Het betreft bijvoorbeeld de advertentieplicht voor makelaars , de componentseisen voor aannemers en de toonplicht

voor gebouwen met veel publiek. Voor de berekening van de lasten voor de kennisname

wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsbesteding van een half uur. Afhankelijk

van het aantal specifieke verplichtingen dat op een bedrijf van toepassing zal zijn, zal

deze tijd hoger of lager zijn.

De verplichting om het energielabel zichtbaar te tonen in niet-overheidsgebouwen groter

dan 500 m2 waar veel publiek komt, leidt tot eenmalige lasten voor bedrijven.

Aangenomen wordt dat ‘met veel publiek’ betekent dat dagelijks minimaal 50 personen

in het gebouw aanwezig kunnen zijn, die niet behoren tot de medewerkers van het

gebouw. Uit onderzoek van NVM blijkt dat er 14.500 kantoren zijn met een vloeroppervlak

van meer dan 500 m². In dergelijke panden zullen ook met enige regelmaat

bezoekers aanwezig zijn. Daarnaast wordt aangenomen dat de volgende doelgroepen

en aantallen gebouwen hiermee te maken zullen krijgen:

winkels (inclusief handelsbedrijven): 141.000 gebouwen

horeca en Hotels: 38.900 gebouwen

commerciële zwembaden en sauna’s: 400 gebouwen

congres- en vergadercentra: 29.000 gebouwen

In totaal zullen circa 223.800 commerciële gebouwen hun energielabel moeten tonen

volgens de verplichtingen in de nieuwe richtlijn.

4 Resultaten

4.1 Eenmalige lasteneffecten

In de onderstaande tabel zijn de eenmalige kosten weergegeven per beleidsoptie en per doelgroep.

Dit is exclusief de implementatiekosten voor de overheid, die in dit onderzoek niet

worden meegenomen. Onder de tabel worden deze kosten nader toegelicht.

Page 36: Magna Charta Digital Law Review

Tabel 1. Effect op de eenmalige lasten per beleidsoptie en per doelgroep

De hoogste lasten komen voort uit de kennisname die noodzakelijk is bij bedrijven, ongeveer

€ 10,2 miljoen, en de toonplicht voor commerciële gebouwen, circa € 10,6 miljoen. De voornaamste

reden voor deze hoge lasten is het aantal bedrijven dat met deze verplichtingen te

maken krijgt. De tijdsbesteding per bedrijf is beperkt, maar de kosten lopen op door het relatief

hoge aantal bedrijven dat met de verplichtingen te maken krijgt. Zo moeten alle eigenaren

van gebouwen op de hoogte zijn van de verschillen in de regelgeving en moeten naar schatting

223.800 bedrijven zichtbaar het label tonen.

De verplichtingen voor overheidgebouwen om het energielabel te tonen geeft voor de overheid

de meeste initiële lasten. Optie 6a, waarbij ook zorg- en onderwijsinstellingen tot de

overheid worden gerekend, heeft hierbij de meeste kosten.

Page 37: Magna Charta Digital Law Review

4.2 Structurele lasteneffecten

In de onderstaande tabel worden de effecten weergegeven van de beleidsopties op de structurele

lasten voor de verschillende doelgroepen. Onder de tabel worden deze kosten nader

toegelicht.

Tabel 2. Effect op de structurele lasten per beleidsoptie en doelgroep.

Eenmalige kosten AL bedrijven rt De hoogste lasten ontstaan als in Nederland een apart regime wordt opgetuigd voor de keuring

van verwarmingsinstallaties. Dit kost bedrijven en met name burgers tientallen miljoenen

euro’s per jaar. Voor de overheid zijn de meeste kosten te vinden in beleidsoptie 8b. Het feit

dat specifieke inspecties moeten worden uitgevoerd, geeft veel uitvoeringslasten. De hoogste

lasten betreft hier de inspecties die bij burgers zouden moeten worden uitgevoerd. Deze worden

geschat op € 12,6 miljoen per jaar.

De beleidsopties 1c en 2a veroorzaken geen structurele administratieve lasten voor bedrijven

en burgers, maar geven wel nalevingskosten voor deze doelgroepen. Vanwege de diversiteit

van deze kosten en het gegeven dat de kostenoptimale niveaus nog niet zijn bepaald, is het

niet mogelijk om deze kosten in het kader van dit onderzoek te kwantificeren.

4.3 Vergelijking van de beleidsopties

Op basis van de gemaakte berekeningen blijkt dat de verschillende beleidsopties bij het implementeren

van de richtlijn 2010/31/EU, tot verschillende lasten leiden. Deze verschillen

Page 38: Magna Charta Digital Law Review

zijn het grootst bij de opties 7 en 8. Het betreft hier een minimale en maximale variant van de

mogelijke kosten. Duidelijk is wel dat maximale opties, waarin nieuwe keurings- en inspectieregimes

worden opgezet, leiden tot significant hogere kosten. Deze kosten komen met

name voor rekening van burgers en de overheid, wanneer de overheid bij deze burgers inspecties

moet uitvoeren. Door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande keurings- en

toezichtssystematieken kunnen de lasten voor zowel de bedrijven en burgers als voor de

overheid worden beperkt.

Voor de beleidsopties 1a, b en c, komt optie c als meest gunstig naar voren doordat geen administratieve

lasten en uitvoeringslasten worden veroorzaakt. Mogelijk is het wel zo dat de

nalevingskosten van deze optie hoger zullen zijn, omdat de componentseisen op meerdere situaties

van toepassing kunnen zijn.

Beleidsopties 4a en 4b geven een duidelijk verschil doordat in 4a tweemaal zoveel energielabels

moeten worden aangevraagd. Ongeacht de keuze voor een beleidsoptie zal dit punt

leiden tot een stijging van de structurele administratieve lasten voor bedrijven en burgers met

minimaal enkele miljoenen euro’s per jaar.

De keuze tussen de beleidsopties 5a en 5b geven voor de huidige situatie een duidelijk verschil

in de administratieve lasten die worden veroorzaakt. Naar mate de naleving van het

hebben van een energielabel beter wordt, zullen de administratieve lasten van optie 5b steeds

dichterbij de administratieve lasten van optie 5a komen.

Bijlage I Schatting kosten opzetten vrijwillige certificeringssystematiek

De overheid heeft bij het opzetten van een certificeringssystematiek de keuze uit een verplicht

of een vrijwillig systeem. Door te kiezen voor een vrijwillig systeem, worden ontstaan

voor zowel burgers, bedrijven als voor de overheid geen nieuwe verplichtingen ontstaan.

Naar verwachting zijn de huidige verplichtingen ook zodanig inhoudelijk bruikbaar voor de

verplichtingen van de richtlijn 2010/31/EU dat, behalve de wettelijke implementatie, geen extra

Page 39: Magna Charta Digital Law Review

kosten hoeven te worden gemaakt. Wel zal energieprestatie als onderwerp moeten

ingevoegd in de bestaande keuringssystematiek. Dit geeft de volgende eenmalige kosten:

Om te bepalen welke wijzigingen in de systematiek noodzakelijk zijn, wordt de certificerende

instelling SCIOS bijgestaan door een Centraal College van Deskundigen

(CCvD). SCIOS heeft een CCvD waarin 17 vertegenwoordigers plaats hebben van

voornamelijk het bedrijfsleven. Doordat het toevoegen van het onderdeel energieprestatie

maar een beperkte toevoeging is, wordt aangenomen dit elk lid van het CCvD hier

maximaal 40 uur bij betrokken is.

Daarnaast is afstemming nodig met de Raad van Accreditatie vanwege de uitbreiding

van de scope van de bestaande certificeringsmethodiek. Hierdoor zal de noodzakelijke

tijdsbesteding van deze stap in het proces beperkt zijn. De tijd voor dit uitbreidingsonderzoek

wordt geschat op één manweek. Het onderdeel energieprestatie zal mee lopen

in de reguliere jaarlijkse controles en de vierjaarlijkse herbeoordeling.

De certificerende instelling SCIOS dient kennis te nemen van de gewenste aanpassingen

van de aangepaste systematiek en dit op te nemen in het certificeringsregime.

Hiervoor zal slechts een beperkte aanpassing nodig zijn daar alleen een klein onderdeel

aan het bestaande regime wordt toegevoegd. Het uitvoeren van deze aanpassingen

wordt geschat op één manweek.

De vijf bedrijven die SCIOS certificaten mogen verstrekken, zullen ook kennis moeten

nemen van de wijziging en dit naar de organisatie moeten communiceren. De tijdsbesteding

hiervoor wordt geschat op drie mandagen.

Bedrijven die de keuringen uitvoeren, moeten zich op de hoogte stellen van de verandering.

De personen die daadwerkelijk keuren, zullen moeten worden opgeleid om het

aspect van energieprestatie mee te kunnen nemen. Door de beperkte aanpassing wordt

aangenomen dat deze personen in een half uur de noodzakelijke materie tot zich kunnen

nemen. Daarnaast moeten eenmalig de documenten, waarbij verslag wordt gedaan

van de huidige keuringen, worden aangepast om het onderdeel energieprestatie mee te

kunnen nemen. Een dergelijke aanpassing van het standaardformulier kost maximaal

één uur per bedrijf.

Page 40: Magna Charta Digital Law Review

Burgers dienen ook op de hoogte te worden gesteld van de mogelijkheden. Ervan uitgaande

dat duidelijk en voldoende voorlichtingsmateriaal beschikbaar is, wordt

aangenomen dat deze tijd circa 10 minuten per woning zal bedragen.

De totale initiële kosten voor het opzetten van het vrijwillige systeem worden daarmee geschat

op € 113.100 voor het bedrijfsleven en 1,3 miljoen uur voor burgers. De kosten voor

burgers zijn volledig toe te rekenen aan de kennisname van het systeem. Voor bedrijven is de

voornaamste kostenpost (circa € 55.100) de kennisname door de bedrijven die de keuringen

uitvoeren. Voor beide posten geldt dat de omvang van de kosten voornamelijk wordt veroorzaakt

door de relatief grote aantal personen dat bij deze handelingen is betrokken.

Voetnoten

1 Bij de start van het onderzoek viel dit onderwerp nog onder de portefeuille van het voormalige ministerie van VROM.

2 EPBDr: Energy Performance Building Directive (revised).

3 In het vervolg van dit document worden de termen administratieve lasten en uitvoeringslasten regelmatig afgekort met

respectievelijk administratieve lasten en uitvoeringslasten.

4 ‘Meten is Weten II’, Regiegroep Regeldruk, juni 2008.

5 ‘Standaardkostenmodel administratieve lastendruk burger’, BZK, 2007.

6 Dit betreft met name het Besluit en de Regeling energieprestatie gebouwen. Hiervoor zijn wel berekeningen gemaakt om de

administratieve lasten-gevolgen te bepalen, maar deze zijn geen onderdeel van de administratieve lasten-nulmeting.

7 Aanbieding onderzoek VROM-Inspectie (peildatum augustus 2009) over de zichtbaarheid van energielabels in publieke

gebouwen (kenmerk SB 2009066037).

8 Hiervan is 43% huur en 57% koopwoning. ‘Cijfers over Wonen, Wijken en Integratie 2009’, VROM/WWI.

9 ‘Renovatie Monitor 2008’, USP Marketing Consultancy bv.

10 IBW 2002-2003, investeringen in de bestaande woningvoorraad, GfK en Renovatie Monitor 2008, USP Marketing Consultancy

bv.

11 Aanname gebaseerd op de aantallen bouwvergunningen uit ‘administratieve lasten-nulmeting bedrijven VROM 2002’,

Page 41: Magna Charta Digital Law Review

gecorrigeerd met de gegevens voor de ‘Nulmeting Administratieve Lasten bedrijven 2007’ en de onderzoeken naar de ALgevolgen

van de Besluit en Ministeriele regeling omgevingsrecht en het Besluit Bouwvergunningvrij bouwen. Deze schattingen

worden ondersteund door de cijfers van het CBS met betrekking tot het aantal bouwvergunningen voor woningen en aantallen

bouwvergunningen voor utiliteitsbouw.

12 De aantallen woningen verschillen sterk per situatie. Grotere woningcorporaties renoveren gemiddeld circa 100 woningen per

keer, terwijl dit aantal voor kleinere verhuurders veel lager ligt. In het laatste geval kan het ook individuele woningen betreffen.

13 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

14 Parallel aan deze wijzigingen wordt ook gewerkt aan een wijziging van het Bouwbesluit. In dit nieuwe Bouwbesluit zal de

vereiste Rc-waarde ook al worden verhoogd naar, mogelijk, 3,5.

15 De kostenoptimale niveaus zullen moeten worden vastgesteld bij de implementatie van de richtlijn in de Nederlandse

regelgeving. Deze implementatiekosten worden in dit onderzoek niet meegenomen.

16 De richtlijn is alleen van toepassing op bestaande gebouwen (artikel 8). Voor nieuwe gebouwen wordt ook gewerkt aan de eisen

voor energieprestaties, maar deze veranderingen komen voort uit ander beleid en worden hier dan ook niet meegenomen.

17 www.aanbestedingskalender.nl. Betreft de aanbestedingen met CPV-code 45210000-2 Bouwen van gebouwen.

18 ‘Onderzoek naar de gevolgen van de EPBD recast voor Nederland’, PRC, juli 2009. Voor woningen gaan Agentschap NL en

marktpartijen uit van een gemiddelde marktprijs van € 150 per individuele woning. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden

met het gebruik van referentiewoningen wat in de praktijk wel gebeurd.

19 CBS, woningvoorraad, gemiddelde van 2007, 2008 en 2009.

20 CBS, bouwvergunningen nieuwbouw utiliteitsbouw, gemiddelde van 2007, 2008 en 2009.

21 ‘Onderzoek naar de gevolgen van de EPBD recast voor Nederland’, PRC, juli 2009.

22 Het jaarlijkse rapport ‘Sprekende cijfers’ van Dynamis vastgoedmakelaars en adviseurs geeft aan dat gemiddeld over de jaren

2007, 2008 en 2009 er 980 transacties per jaar plaats vinden op de kantorenmarkt. Dynamis kijkt echter niet naar 100% van de

kantorenmarkt en kantoorpanden zijn slechts 1/6 van het totaal aantal utiliteitsgebouwen. Op basis hiervan wordt aangenomen dat

de in het onderzoek gebruikte schatting in de juiste orde van grootte ligt.

23 http://senternovem.databank.nl/

24 Aantallen bedrijven opgedeeld naar aantallen werknemers op de datum 1 januari 2009.

Page 42: Magna Charta Digital Law Review

25 In de huidige situatie wordt voor een deel van de installaties reeds een keuring uitgevoerd om de veiligheid en de conformiteit

aan de emissie-eisen te controleren. Hierbij wordt geen aandacht besteed aan het onderwerp energie-efficiëntie.

26 In dit scenario wordt ervan uitgegaan dat de bestaande certificerende instelling voor verwarmingsinstallaties, SCIOS, blijft

gehanteerd. Indien wordt gekozen voor een andere of nieuwe certificerende instelling zullen de kosten naar verwachting hoger zijn.

27 www.scios.nl

28 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

29 ‘Gas, hout en oliegestookte ketels met vermogen met minder dan 1 MWth’, ECN, 2010.

30 ‘Gas, hout en oliegestookte ketels met vermogen met minder dan 1 MWth’, ECN, 2010.

31 Deze eis is vastgelegd in het Activiteitenbesluit

32 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

33 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

34 De feitelijke frequentie wordt nog vastgelegd in overleg met de branche. Deze zal niet hoger komen te liggen dan de frequentie

van eens in de vier jaar in dit maximale scenario.

35 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

36 Dit betreft de afstemming van de wijzigingen, het aanpassen van de teksten van de regelgeving en de eerste juridische controle

37 Schatting op basis van info van bwtinfo.nl: 1 inspecteur op 15.000 inwoners.

38 Schatting: gemiddeld 2 per gemeente (430), 5 per provincie (12) plus ongeveer 100 inspecteurs van milieudiensten.

39 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

40 Kadaster, gemiddelde aantal inschrijvingen van woningen met een nieuwe eigenaar van de jaren 2007, 2008 en 2009.

41 ‘Gemeentelijk toezicht op de gas- en elektravoorzieningen in bestaande bouw’, PRC en SIRA Consulting, oktober 2009.

sten

Page 43: Magna Charta Digital Law Review

30

Ingekomen stukken

Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen

Negen brieven van de Directeur van het Kabinet der Ko-ningin, met de mededeling, dat Hare Majesteit de haardoor de Staten-Generaal toegezonden voorstellen van(rijks)wet, gedrukt onder de nummers 32609-XI, 32609-V, 31546, 32315, 32465, 32433, 32609-XIV, 31389 en 32185heeft goedgekeurd.

De Voorzitter stelt voor, deze brieven voor kennisgevingaan te nemen.

Koninklijke boodschap

Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)– 33121

minister van Financiën, J.C. de Jager – 15 december2011

Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stuk-ken, is al rondgezonden en gepubliceerd

Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten inverband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EUvan het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet ken-baarheid energieprestatie gebouwen) – 33124

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 16 december 2011

Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stuk-ken, is al rondgezonden en gepubliceerd

Brief regering

Naturalisatie van vreemdelingen met een Ranov-vergun-ning – 19637-1480

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Beleidsontwikkelingen op het gebied van het landgebon-den asielbeleid Libië. – 19637-1481

minister voor Immigratie en Asiel, G.B.M. Leers –15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag van schriftelijk overleg inzake de geannoteer-de agenda van de Raad Algemene Zaken van 16 decem-ber 2011, het verslag van de informele ministeriële bij-eenkomst van 25 november jl. en het fiche Commissie-voorstel tot wijziging van de verordening risicodelendeinstrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit –21501-08-397

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 14 december 2011

Page 44: Magna Charta Digital Law Review

Rondgezonden en gepubliceerd

Stand van zaken betreffende vaststelling van de broeikas-gaswaarde voor teerzandolie en EU voorstel Bewakings-en rapportagemechanisme broeikasgassen (COM (2011)789) – 21501-08-398

staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma– 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad decem-ber 2011 – 21501-32-561

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verzoek inzake doen toekomen onderhandelingsdocu-menten Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) III –21501-33-353

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Rapportage wapenexportbeleid eerste helft 2011 –22054-180

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding RVZ rapport "Preventie van welvaartsziekten"– 22894-305

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding van en reactie op het rapport "Diabetes Ca-re in The Netherlands: improving health and wealth" –22894-306

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanscherping gedoogcriteria coffeeshops – 24077-267

Page 45: Magna Charta Digital Law Review

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitvoering motie van Bemmel en Gesthuizen (24095, nr296) over open toegang tot de kabel – 24095-307

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Toezegging AO 13 december jl. inzake een afschrift van debrief van Eurocommissaris voor Handel De Gucht inzakeopenbaarmaking ACTA-documenten – 25074-179

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag van een schriftelijk overleg inzake het overlijdenpsychiatrisch patiënt Raymond – 25424-156

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitstel beantwoording van het verslag schriftelijk overlegover de brief van 23 september 2011 inzake standpunt ex-clusies-PGD bij ziekte van Huntington – 25424-157

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Subsidieplafond pgb-regeling 2012 – 25657-88

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 13 december2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Toezegging inzake het onderzoek naar de mogelijkhedenvan civielrechtelijke inning van buitenlandse boetes –25883-205

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid, P. de Krom – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 46: Magna Charta Digital Law Review

Verslag van een schriftelijk overleg inzake het rapport "Al-leen het UWV kan kiezen voor een beter UWV" van de Na-tionale ombudsman – 26448-472

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,H.G.J. Kamp – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Digitale Implementatie Agenda en derde voortgangs-rapportage Nederland Open in Verbinding (NOiV) –26643-217

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek van de leden Gesthuizen en El Fassedinzake een hack bij de certificatenleverancier Gemnet eninzake de intrekking van duizend certificaten door KPN –26643-218

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Rapport van bevindingen inzake de audit over de Ein-devaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006–2010 –27925-445

minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal – 2 de-cember 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Maximale huursomstijging woningcorporaties in relatietot 5% extra huurverhoging voor huishoudens met een in-komen boven € 43.000 – 27926-176

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Overzicht investeringen duurzame stallen – 28286-537

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitvoering motie Jansen c.s. (28325, nr. 134) inzakehet oprichten van een kenniscentrum funderingen –28325-145

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 13 december 2011

Page 47: Magna Charta Digital Law Review

en gepubliceerd

Afschrift van de brieven aan de ZN, NVZ, NFU en Nefar-ma over de voorwaardelijke pakkettoelating van specialis-tische geneesmiddelen – 29248-222

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Nationale koppen bij Tunnelwetgeving – 29296-26

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitstel beantwoording verslag schriftelijk overleg inzakeaanbieding jaarverslag Preïmplementatie Genetische Dia-gnostiek (PGD) Nederland 2010 – 29323-85

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Wijziging subsidiebeleid voor vrijwillige, duurzame terug-keer en herintegratie van ex-asielzoekers – 29344-84

minister voor Immigratie en Asiel, G.B.M. Leers – 8 de-cember 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verzoek inzake uitvoering van de motie Koopmans/Snij-der-Hazelhoff over aanpassing van het Besluit algemeneregels voor inrichtingen milieubeheer (agrarische activi-teiten) (29383, nr. 158) – 29383-189

staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma– 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek commissie over een viertal klachtbrie-ven van personen die problemen ondervinden van werk-wijze CBR over medische keuringen – 29398-312

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 48: Magna Charta Digital Law Review

Veiligheid bij wegwerkzaamheden – 29398-313

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Toezeggingen gedaan tijdens het AO op 14 september2011 over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(Wet WIA) in relatie tot ILO-verdrag nr. 121 – 29427-79

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid, P. de Krom – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Staatssteunregels voor woningcorporaties – 29453-217

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Ontwerpregeling tot wijziging van de bijlage bij de Rege-ling maximumprijzen geneesmiddelen – 29477-177

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Ontwikkelingen in de Nederlandse postsector – 29502-77

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding van het vertrouwelijke rapport "Evaluatie vande Universele Postdienst" – 29502-78

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitvoering motie Leijten en Voortman (Kamerstuk 29 538,nr. 119) over tegengaan loon- en kwaliteitsdumping in dethuiszorg – 29538-132

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 9 december2011

Page 49: Magna Charta Digital Law Review

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op het rapport van IBN "Maatschappelijk rende-ment als basis voor groei" – 29544-367

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid, P. de Krom – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Evaluatie tijdelijke crisismaatregel "Extra tijdelijke con-tracten voor jongeren" – 29544-368

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,H.G.J. Kamp – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Werkgeversinzet nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid politie-top – 29628-284

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Import van stro uit Turkije – 29683-107

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op het Evaluatierapport bijdrageregeling zorg-kosten illegalen en andere onverzekerbare vreemdelin-gen ingevolge artikel 122a van de Zorgverzekeringswet –29689-367

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 27 –29754-209

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Stikstofdepositie door wegverkeer – 30175-129

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 50: Magna Charta Digital Law Review

Schriftelijke antwoorden n.a.v. het AO Duurzaam Inkopenover duurzaam inkopen en palmolie – 30196-154

staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma– 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Toezending IGZ-jaarraportage 2010 Wet afbreking zwan-gerschap – 30371-23

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Informatie over de motie- Van Gent over een wettelijkeregeling tegen gewetensbezwaarde trouwambtenaren(27017, nr. 77) – 30420-161

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Voortgang in de totstandkoming van de ProgrammatischeAanpak Stikstof (PAS) – 30654-99

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Diverse toezeggingen op beleidsterrein natuur, meden.a.v. Algemeen Overleg decentralisatie natuur op 1 de-cember jl. – 30825-144

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Onderzoek naar de verlenging van ontheffingen voorwoonplaatsvereiste wethouders – 30902-20

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 16 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek Dibi om een reactie op de cijfers vande Landelijke Branchevereniging van Antidiscriminatiebu-reaus over het wegpesten van buurtbewoners – 30950-37

Page 51: Magna Charta Digital Law Review

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding Notitie Kansrijke oplossingsrichtingen van hetRijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer(RRAAM) – 31089-89

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Bestuursakkoord Voortgezet Onderwijs 2012–2015 –31289-110

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek commissie om informatie betreffendede herzieningsoperatie vanuit de WW gestarte zelfstandi-gen – 31311-85

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,H.G.J. Kamp – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Kinderopvangtoeslag zelfstandigen – 31322-163

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,H.G.J. Kamp – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitstel beantwoording van vragen over de voortgangsrap-portage SPEER – 31460-24

minister van Defensie, J.S.J. Hillen – 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Schouwen Hachchi over dwingende doelstellingen m.b.t. het per-soneelsbeleid bij de overheid – 31490-83

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 52: Magna Charta Digital Law Review

Rapportage over de personele gevolgen van de bezuini-ging op passend onderwijs – 31497-84

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding actieplannen Onderwijs en Jongeren Samen-werkingsProgramma (OJSP) en Institutionele Versterkingvan de Bestuurskracht (IVB) en mid-termevaluatie IVB –31568-90

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 16 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Beknopte voortgangsbrief inzake de Wet tegemoetkomingchronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) – 31706-54

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitkomst klimaatconferentie Durban – 31793-60

staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma– 13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Tarieven jeugdbescherming en jeugdreclassering na on-derzoek Algemene Rekenkamer – 31839-159

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven –9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Lijst van vragen en antwoorden inzake de beleidsbriefstelselwijziging jeugd "Geen kind buiten spel" – 31839-160

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 14 december2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Opbrengstenbeoordeling in het basisonderwijs – 32193-31

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 53: Magna Charta Digital Law Review

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unievan 6 december 2011 inzake Achughbabian (C-329/11) –32317-94

minister voor Immigratie en Asiel, G.B.M. Leers – 12 de-cember 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Advies European Data Protection Supervisor (EDPS) overhet PNR-akkoord met de VS – 32317-96

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –13 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Stand van zaken dyslexie en dyscalculie – 32463-12

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verdere uitwerking beleid provisieverbod complexe pro-ducten – 32545-5

minister van Financiën, J.C. de Jager – 13 december2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Gevolgen van het opheffen van het PBO-stelsel voor debegroting van het Ministerie van Economische Zaken,Landbouw en Innovatie – 32615-4

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aantal werknemers met zorgachtergrond bij NMa en NZa– 32620-35

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Natuurherstel in de Westerschelde – 32670-28

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 54: Magna Charta Digital Law Review

Uitstel Kabinetsreactie AIV-advies "Het mensenrechtenbe-leid van de EU" – 32735-40

minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal – 12 de-cember 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Gebruik van chemicaliën bij fracwerkzaamheden –32849-9

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Inzet conferentie internetvrijheid van 9 december – 33000-V-121

minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal – 8 de-cember 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek Arib over de uitnodiging van de As-Soenah moskee aan een omstreden imam – 33000-VI-65

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –7 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Evaluatie financiering regionale publieke media-instellin-gen 2009–2011 – 33000-VIII-147

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Brief n.a.v. de toezeggingen gedaan tijdens het wetge-vingsoverleg Water – 33000-XII-102

staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma– 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Schriftelijke reactie op moties uit WetgevingsoverlegEnergie van 5 december 2011 – 33000-XIII-139

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 55: Magna Charta Digital Law Review

Beantwoording vragen na 1e termijn WetgevingsoverlegEnergie van 21 november 2011 – 33000-XIII-142

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 29 november 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek vaste commissie Economische Zaken,Landbouw en Innovatie over stand van zaken uitvoeringmotie lid Dijksma – 33000-XIII-144

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding meerjarenbeleidsplan 2012–2015 "Voor ge-rechtvaardigd vertrouwen in verantwoorde zorg II" van deInspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) – 33000-XVI-100

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Maatschappelijk beleggen – 33003-82

staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers – 9 de-cember 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Lijst van vragen en antwoorden aan de Regering over hetrapport "Uitgavenbeheersing in de zorg" van de Algeme-ne Rekenkamer (Kamerstuk 33060, nr. 2) – 33060-4

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 8 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Lijst van vragen en antwoorden inzake de Najaarsnota2011 – 33090-2

minister van Financiën, J.C. de Jager – 15 december2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaat van het Infrastruc-tuurfonds voor het jaar 2011 (wijziging samenhangendemet de Najaarsnota) – 33090-A-3

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 16 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 56: Magna Charta Digital Law Review

Verslag houdende een vraag en een antwoord inzake wij-ziging van de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA)voor het jaar 2011 (wijziging samenhangende met de Na-jaarsnota) – 33090-IXA-3

minister van Financiën, J.C. de Jager – 15 december2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerievan Financiën (IXB) voor het jaar 2011 (wijziging samen-hangende met de Najaarsnota) – 33090-IXB-3

minister van Financiën, J.C. de Jager – 15 december2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministe-rie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor hetjaar 2011 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)– 33090-VIII-3

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerievan Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2011 (wijzi-ging samenhangende met de Najaarsnota) – 33090-XII-3

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 16 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministe-rie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (XIII)voor het jaar 2011 (wijziging samenhangende met de Na-jaarsnota) – 33090-XIII-3

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 16 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerievan SZW voor het jaar 2011 (wijziging samenhangendemet de Najaarsnota) – 33090-XV-3

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,H.G.J. Kamp – 12 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 57: Magna Charta Digital Law Review

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden in-zake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministe-rie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor hetjaar 2011 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)– 33090-XVI-3

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 14 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding Besluit van 11 november 2011 tot wijzigingvan onder meer het Examenbesluit beroepsopleidingenWEB inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Stb.2011, 563) – 33120-1

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 9 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Brief Algemene Rekenkamer t.g.v. het rapport "Vastgoedvan het Rijk: volume en waarde" – 33123-1

president van de Algemene Rekenkamer,S.J. Stuiveling – 15 december 2011

Rondgezonden en gepubliceerd

Brief regering

Afschrift van de brief aan de Nationale Ombudsman inza-ke de registratie van de fictieve geboortedatum in de GBA– 2011Z25597

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.P.H. Donner – 8 december 2011

Doorzenden aan de betrokken commissie(s)

De Voorzitter, de Eerste ondervoorzitter en de Tweede on-dervoorzitter stellen voor, te stellen in handen van

a. de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie:

Initiatiefnota Mediation (33122);

b. de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken:

Page 58: Magna Charta Digital Law Review

Wijziging van de Woningwet en enige andere wettenin verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EUvan het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet ken-baarheid energieprestatie gebouwen) (33124);

c. de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Weten-schap:

Wijziging van enkele onderwijswetten om te voorzienin een brede en duurzame grondslag voor innovatie ex-perimenten (Innovatieve experimenteerruimte onderwijs)(33116);

d. de vaste commissie voor minister van Financiën:

Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelas-ting) (33121);

e. de vaste commissie voor Economische Zaken, Land-bouw en Innovatie:

Regels voor de opslag duurzame energie (Wet opslagduurzame energie) (33115).

De volgende adressen

C.W.M. v. H-E. te M. m.b.t. een verzoek om toepassing vande hardheidsclausule;

F.T. te B., met betrekking tot dubbele belastingheffing;

M.E. te D., m.b.t. een verzoek om kwijtschelding belas-ting 2007;

J.A.A. R. te G. m.b.t. zorgtoeslag;

H.L.A.W. J.R. te G. m.b.t. teruggaaf omzetbelasting2003 t/m 2006;

W.A. B. te S.v.G. met betrekking tot een deel van zijnbrief inzake een klacht over de handelwijze van de belas-tingdienst;

B.C. te E., m.b.t. beslaglegging na afwijzing beroep-schrift;

M.A.T. te O, met betrekking tot een verzoek om herover-weging;

O.H.M. B. te V. met betrekking tot een verzoek om kwijt-schelding;

S. BV te R. met betrekking tot afhandeling beroep-schrift;

Page 59: Magna Charta Digital Law Review

W.B. te H. met betrekking tot inkomstenbelasting enToeslagen;

M.D.-K. te K. met betrekking tot de handelwijze van debelastingdienst;

M.R. S. te D-H. met betrekking tot verrekening;

J.H.M. J. te R., met betrekking tot aftrek beroepskosten.

Page 60: Magna Charta Digital Law Review

15

Ingekomen stukken

Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitterter zake gedane voorstellen

Brief regering

Accountantsrapport bij voortgangsrapportage 21 Zand-maas en Grensmaas – 18106-212

staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma– 18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Rapport meldingsbereidheid bij incidenten op gebied vangeloofsovertuiging en seksuele geaardheid – 19637-1520

minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,G.B.M. Leers – 16 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Voortgang Europese onderhandelingen Cohesiebeleid2014–2020 – 21501-08-423

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

SIPRI fact sheet over trends in de internationale wapen-handel – 22054-193

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Rapport over de relatie tussen THC en CBD – 24077-285

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Trimbos-rapport Tijd tussen het ontstaan van een psychi-sche aandoening en eerste zorgcontact – 25424-176

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Recente vondsten van boktorlarven in verpakkingshoutvan natuursteen afkomstig uit China – 27858-107

Page 61: Magna Charta Digital Law Review

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw enInnovatie, H. Bleker – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Voortgangsrapportage over het Fonds Eenmalige BijdrageNS (FENS) over het vierde kwartaal van 2011 – 29984-302

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz vanHaegen-Maas Geesteranus – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie en beantwoording vragen commissie over hetrapport van AbvaKabo FNV over de Belastingdienst –31066-127

staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers – 17 april2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op verzoek Kuiken n.a.v. de uitzending Zembla"Stress door de taxibus" – 31521-66

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Minutenregistratie – 31765-66

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Aanbieding van het rapport “Een kinderbeschermings-maatregel?” van de Inspectie Jeugdzorg naar aanleidingvan het onderzoek naar de kwaliteit van de meldingen vanbureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescher-ming – 31839-196

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 16 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Geannoteerde agenda JBZ-Raad 26-27 april 2012 –32317-116

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 62: Magna Charta Digital Law Review

EU voortgangsrapportage over Beleidscoherentie voorOntwikkeling in de periode 2009–2011 – 32605-91

staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen– 13 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Incident griepvaccin opslag – 32793-52

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 16 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Standpunt sectorstudie intramurale medische hulpmidde-lenmarkt – 32805-9

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie op het verzoek van het lid Samsom tijdens de re-geling van de werkzaamheden van 17 april 2012 – 33000-III-24

minister van Algemene Zaken, M. Rutte – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Uitspraak Gerechtshof Den Bosch over teruggaaf divi-dendbelasting aan Fins beleggingsfonds – 33000-IXB-17

staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers – 17 april2012

Rondgezonden en gepubliceerd

CPB-notitie "Second opinion rapport Nederland en de eu-ro van Lombard Street Research" – 33000-IXB-18

minister van Economische Zaken, Landbouw en Inno-vatie, M.J.M. Verhagen – 18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie van het kabinet op de, via Stichting Mea Culpa,aangeleverde informatie waarin een pastoor de namenvan een drietal klagers noemt. E.e.a. naar aanleiding vanhet verzoek van het lid Gesthuizen, gedaan tijdens de Re-geling van werkzaamheden van 5 april jl. – 33000-VI-95

Page 63: Magna Charta Digital Law Review

minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten –16 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Reactie betreffende de kosten bij naamsverandering eneen overzicht van de stand van zaken voor wat betreft hetkabinetsstandpunt over de door de Werkgroep liberalise-ring naamrecht gedane aanbevelingen – 33000-VI-96

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven –18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Beleidsreactie op en aanbieding van het onderwijsverslag2010–2011 van de Inspectie van het Onderwijs – 33000-VIII-185

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M.van Bijsterveldt-Vliegenthart – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Kabinetsreactie inzake het rapport van de onderzoeks-commissie COA en aanbieding van het onderzoeksrapport– 33042-10

minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,G.B.M. Leers – 18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Het onderzoek naar het Centraal orgaan opvang asielzoe-kers (COA) en de beantwoording van de schriftelijke vra-gen van Spekman, Gesthuizen, Van Gerven en Schouw –33042-11

minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,G.B.M. Leers – 18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Nota naar aanleiding van het verslag – 33124-6

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-ties, J.W.E. Spies – 18 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Informatie m.b.t. de advisering van het College bescher-ming persoonsgegevens t.a.v. het wetsvoorstel – 33127-62

staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner – 17 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd

Page 64: Magna Charta Digital Law Review

Reactie op het item over de psychotherapeut Pieter vanSteijn uit de uitzending van De Vijfde dag op 5 april 2012 –33149-12

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I. Schippers – 16 april 2012

Rondgezonden en gepubliceerd.

Page 65: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2 Vergaderjaar 2011–2012

33 124 Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr.1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen). De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

’s-Gravenhage, 16 december 2011 Beatrix.

Page 66: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2 Vergaderjaar 2011–2012

33 124

Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van de omzetting van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen in Nederlandse wetgeving noodzakelijk is de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen omtrent het beschikbaar hebben en stellen van een energieprestatiecertificaat, en de op de naleving daarvan gerichte maatregelen, in de Woningwet neer te leggen; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedge-vonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd: AAan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende: q. energieprestatie: berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting; r. energieprestatiecertificaat: op een gebouw betrekking hebbende schriftelijke verklaring:1°. waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de energie-prestatie;

2°. waarin referentiewaarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie kan worden vergeleken en beoordeeld en3°. die aanbevelingen voor een kostenoptimale verbetering van de energieprestatie bevat, tenzij een dergelijke verbetering redelijkerwijs niet mogelijk is;. BNa artikel 11 wordt een afdeling ingevoegd, luidende: Afdeling 2a. Het energieprestatiecertificaat

Artikel 11a

1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde wordt onder gebouw mede verstaan delen van een gebouw die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt. 2. Deze afdeling is niet van toepassing op:a. gebouwen waarvoor geen energie gebruikt wordt om het binnen-klimaat te regelen;b. beschermde monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Monumentenwet 1988, monumenten waarop artikel 5 van die wet van toepassing is, krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monumenten en monumenten waarop, voordat zij zijn aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is;c. gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;d. gebouwen die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden;e. gebouwen die ten hoogste

Page 67: Magna Charta Digital Law Review

twee jaar worden gebruikt;f. voor bewoning bestemde gebouwen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt, en met een verwacht energieverbruik van minder dan 25% van het energieverbruik bij permanent gebruik;g. alleenstaande gebouwen met een gebruiksoppervlakte van minder dan 50 m2 enh. gebouwen die bij minnelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van de Onteigeningswet worden verkregen en, met het oog op de uitvoering van het werk waarmee die verkrijging verband houdt, zullen worden gesloopt.

Artikel 11b

Een erkende deskundige geeft op een daartoe strekkend verzoek een energieprestatiecertificaat af aan degene die een belang heeft bij het beschikken daarover:a. als eigenaar of gebruiker van een gebouw waarvan een gebruiksop-pervlakte van meer dan 500 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en veelvuldig door het publiek wordt bezocht, teneinde te kunnen voldoen aan artikel 11e, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ofb. als partij of direct belanghebbende bij een verkoop of een verhuur aan een nieuwe huurder van een gebouw, teneinde te kunnen voldoen aan artikel 11c, eerste lid, 11d, eerste lid, of 11e, eerste lid, aanhef en onderdeel b. 2. Een energieprestatiecertificaat is geldig gedurende tien jaar na de datum van afgifte ervan. 3. Van een energieprestatiecertificaat maakt een in een letter of lettercombinatie uitgedrukte energieprestatieïndicator deel uit. 4. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven of aangewezen omtrent:a. de inhoud en de vormgeving van het energieprestatiecertificaat;b. de berekening, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, onder 1°;c. de wijze van totstandkoming van de referentiewaarden, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, onder 2°, end. de aan de deskundige, bedoeld in het eerste lid, te stellen kwaliteits-eisen.

Artikel 11c

1. Bij de eigendomsoverdracht of de oplevering van een gebouw, of de eigendomsoverdracht van een deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op het gebruik van een gebouw, verstrekt de verkoper een geldig energieprestatiecertificaat voor dat gebouw aan de koper. 2. De notaris verlijdt de tot de eigendomsoverdracht, bedoeld in het eerste lid, bestemde akte niet, zolang niet aan dat lid is voldaan.

Artikel 11d

1 Bij de aanvang van een huurovereenkomst ter zake van een gebouw verstrekt de verhuurder afschrift van een geldig energieprestatiecertificaat voor dat gebouw aan de huurder. 2. Indien de verhuurder niet voldoet aan het eerste lid, is de huurder van een zelfstandige woning als bedoeld in artikel 247 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of van een gebouw dat niet bestemd is om voor wonen te worden gebruikt, tot het tijdstip waarop de verhuurder voldoet aan het eerste lid, 10 procent van de huurprijs niet verschuldigd. 3. Indien de huurder voornemens is het ingevolge het tweede lid niet verschuldigde deel van de huurprijs geheel of gedeeltelijk daarop in mindering te brengen, geeft hij daarvan onverwijld schriftelijk onder opgave van redenen kennis aan de verhuurder. 4. Van dit artikel kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.

Artikel 11e

Page 68: Magna Charta Digital Law Review

1. De eigenaar van een gebouw brengt een daarvoor afgegeven geldig energieprestatiecertificaat aan op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in dat gebouw, indien:a. van dat gebouw een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en veelvuldig door het publiek wordt bezocht, ofb. een ander gebouw dan bedoeld in onderdeel a wordt verkocht of aan een nieuwe huurder wordt verhuurd, en een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 heeft, dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht. 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid van toepassing is op een of meer bij die regeling aan te wijzen onderdelen van het energieprestatiecertificaat.

Artikel 11f

Degene die een gebouw waarvoor een energieprestatiecertificaat is afgegeven te koop of te huur aanbiedt door middel van advertenties in commerciële media, vermeldt in die advertenties de energieprestatieïndi-cator, bedoeld in artikel 11b, derde lid. CIn artikel 92, eerste en tweede lid, wordt «hoofdstukken I tot en met III» vervangen door: hoofdstukken I, II, afdelingen 1, 2 en 3, en III.

DIn artikel 93, eerste lid, wordt na «hoofdstukken» ingevoegd: II, afdeling 2a,. EIn artikel 96 wordt «hoofdstukken I tot en met III» vervangen door: hoofdstukken I, II, afdelingen 1, 2 en 3, en III. FNa artikel 104 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 104a

Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen aan de eigenaar van een gebouw als bedoeld in artikel 11e, eerste lid, indien deze in strijd handelt met dat artikel. GIn artikel 105a, derde lid, wordt «hoofdstukken I tot en met III» vervangen door: hoofdstukken I, II, afdelingen 1, 2 en 3, en III.

ARTIKEL II

Met ingang van 1 juli 2015 wordt in de artikelen 11b, eerste lid, onderdeel a, en 11e, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet «500 m2» vervangen door: 250 m2.

ARTIKEL III

In de artikelen 10, eerste lid, en 13, vijfde lid, derde volzin, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte: a. wordt «de op grond van artikel 120» vervangen door «het bepaalde bij en krachtens de artikelen 11a tot en met 11d en 120» en b. wordt voor «energieprestatiecertificaat» ingevoegd: geldig.

ARTIKEL IV

In de artikelen IB en IC van de wet van 7 april 2011 (Stb. 191), houdende wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wettelijke grondslag verschillende waardering energieprestaties huurwoningen): a. wordt «de op grond van artikel 120» vervangen door «het bepaalde bij en krachtens de artikelen 11a tot en met 11d en 120» en b. wordt voor «energieprestatiecertificaat» ingevoegd: geldig.

ARTIKEL V

Page 69: Magna Charta Digital Law Review

Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2011 ingediende voorstel van wet, houdende herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) (32 769) tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, van die wet

eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd: AArtikel I, onderdeel A, komt te luiden: AIn artikel 1, eerste lid, worden in de alfabetische rangschikking de volgende twee begrippen en de daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd: – energieprestatie: berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting; – energieprestatiecertificaat: op een gebouw betrekking hebbende schriftelijke verklaring:a. waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de energieprestatie;b. waarin referentiewaarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie kan worden vergeleken en beoordeeld enc. die aanbevelingen voor een kostenoptimale verbetering van de energieprestatie bevat, tenzij een dergelijke verbetering redelijkerwijs niet mogelijk is;. BIn artikel I, onderdeel B, komen de onderdelen b en c van artikel 11b, vierde lid, van de Woningwet te luiden: b. de berekening, bedoeld in artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving energieprestatiecertificaat, onderdeel a;c. de wijze van totstandkoming van de referentiewaarden, bedoeld in onderdeel b van die begripsomschrijving, en. 2. Indien het in de aanhef van het eerste lid genoemde voorstel van wet tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan deze wet wordt de Woningwet als volgt gewijzigd: AIn artikel 1, eerste lid, worden in de alfabetische rangschikking de volgende twee begrippen en de daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd: – energieprestatie: erkende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting; – energieprestatiecertificaat: op een gebouw betrekking hebbende schriftelijke verklaring:a. waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de energieprestatie;b. waarin referentiewaarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie kan worden vergeleken en beoordeeld enc. die aanbevelingen voor een kostenoptimale verbetering van de energieprestatie bevat, tenzij een dergelijke verbetering redelijkerwijs niet mogelijk is;.

B

Artikel 11b, vierde lid, onderdelen b en c, komen te luiden: b. de berekening, bedoeld in artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving energieprestatiecertificaat, onderdeel a;c. de wijze van totstandkoming van de referentiewaarden, bedoeld in onderdeel b van die begripsomschrijving, en.

ARTIKEL VI

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt binnen vier jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 11a tot en met 11f van de Woningwet in de praktijk. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, bedoeld in artikel 60 van de Wet op het notarisambt, verleent die minister, voor zover dat verslag artikel 11c van de Woningwet betreft, alle medewerking daarbij.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Page 70: Magna Charta Digital Law Review

ARTIKEL VIII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Page 71: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2 Vergaderjaar 2011–2012

33 124

Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Doel en aanleiding van dit wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van de richtlijn nr. 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU L153/13) (hierna: de herziene EPBD (Energy Performance of Buildings Directive)-richtlijn of «de richtlijn»). Het betreft een herziening van richtlijn nr. 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (hierna: de oude EPBD-richtlijn). Doel van de herziene EPBD-richtlijn is het verminderen van het energie-verbruik in gebouwen in de Europese Unie. Van het energieverbruik in de Europese Unie komt 40% voor rekening van gebouwen. Reductie hiervan is belangrijk om ervoor te zorgen dat de Europese Unie minder afhankelijk wordt van energie. Daarnaast levert de richtlijn een bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgasemissies. Ook versterkt de richtlijn de energievoorzieningszekerheid, technologische ontwikkelingen en de werkgelegenheid in de bouw- en installatiesector. Verder is van belang dat gebouweigenaren hun woonlasten kunnen verminderen door energie te besparen. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op het uitgangspunt van strikte implemen-tatie. Het gaat uitsluitend om de noodzakelijke wet- en regelgeving die benodigd is voor juiste implementatie van de richtlijn zonder nationale kop. De implementatie van de herziene EPBD-richtlijn maakt onderdeel uit van het Plan van Aanpak Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving, zoals op 25 februari 2011 verzonden aan de Tweede Kamer. De richtlijn is van toepassing op de gehele gebouwde omgeving. Dat wil zeggen dat het zowel gaat om nieuwbouw als bestaande bouw en dat de regelgeving van toepassing is voor woningbouw en utiliteitsbouw.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 1

Omzetting

De lidstaten dienen uiterlijk 9 juli 2012 de nodige wettelijke en bestuurs-rechtelijke bepalingen vast te stellen ter implementatie van de richtlijn. Het gaat om de artikelen 2 tot en met 18 en de artikelen 20 en 27 van de richtlijn. Uiterlijk op 9 januari 2013 worden de bepalingen van de artikelen 2, 3, 9, 11, 12, 13, 17, 18, 20 en 27 toegepast. Voor de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 14, 15 en 16 ligt deze datum voor door de overheid gebruikte gebouwen op uiterlijk 9 januari 2013 en voor de overige gebouwen op uiterlijk 9 juli 2013. Gestreefd wordt naar zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de nationale wetgeving ter implementatie van de artikelen 2, 11, 12, 13 en 27, uiterlijk per 1 januari 2013. Achtergrond hiervan is dat Nederland op 6 april 2011 in gebreke is gesteld met betrekking tot de omzetting van de oude EPBD-richtlijn (inbreuknummer 2009/4205). Die ingebrekestelling (IGS) betreft de verplichtingen van artikel 7, eerste lid. Het gaat hier om de verplichting voor lidstaten om ervoor te zorgen dat bij de bouw, verkoop of

Page 72: Magna Charta Digital Law Review

verhuur van een gebouw een energieprestatiecertificaat (hierna: energielabel) wordt verstrekt aan de toekomstige huurder of koper van het gebouw. De onderhavige wetswijziging voorziet in handhaving van de aanwezigheid van het energielabel. In paragraaf 11 van dit algemeen deel is een transponeringstabel opgenomen, die een overzicht bevat van alle benodigde wijzigingen in wet- en regelgeving voor de implementatie van de herziene EPBD-richtlijn.

3. Implementatie herziene EPBD-richtlijn versus oude EPBD-richtlijn De implementatie van de oude EPBD-richtlijn heeft hoofdzakelijk vorm gekregen via het besluit van 24 november 2006 tot implementatie van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (Besluit energie-prestatie gebouwen). De nota van toelichting bij dat besluit bevat de transponeringstabel met betrekking tot die implementatie. Blijkens die tabel is de oude EPBD-richtlijn geïmplementeerd via de Woningwet, het Bouwbesluit 2003 en het Besluit en de Regeling energieprestatie gebouwen. De belangrijkste ten opzichte van de oude EPBD-richtlijn nieuwe onder-delen van de herziene EPBD-richtlijn zijn te vinden in de onderstaande tabel.

Artikel 5 Berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energie-prestatie De Europese Commissie stelt een vergelijkend methodologisch kader vast voor de berekening van kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie van het gebouw. De lidstaten berekenen de kostenoptimale niveaus aan de hand van dit kader en rapporteren uiterlijk 30 juni 2012 en daarna elke vijf jaar aan de Europese Commissie. Artikel 7 Bestaande gebouwen De lidstaten stellen eisen aan het gerenoveerde gebouw of aan de gerenoveerde onderdelen van het gebouw bij ingrijpende renovatie Artikel 8 Technische bouwsystemen De lidstaten stellen systeemeisen vast voor technische bouwsystemen Artikel 9 Bijna-energieneutrale gebouwen Nieuwe gebouwen moeten vanaf 31 december 2020 bijna-energieneutraal worden gebouwd; Overheidsgebouwen moeten vanaf 31 december 2018 bijna-energieneutraal worden gebouwd; De lidstaten stellen nationale plannen op ter bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen Artikel 10 Financiële stimulansen en marktbelem-meringen De lidstaten stellen een lijst op van financiële instrumenten die de werking van de richtlijn bevorderen Artikel 11, vierde lid energieprestatiecertificaten Het energielabel geeft aan waar de eigenaar of huurder meer informatie kan krijgen over energiebesparing, onder meer over de kostenefficiëntie van de geadviseerde maatregelen

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 2 Artikel 13 Afficheren van energieprestatiecertifica-ten De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat in overheidsgebouwen groter dan 500 m2 het energielabel op een zichtbare plaats wordt geafficheerd. Op 1 juli 2015 geldt dit voor overheidsgebouwen groter dan 250 m2. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat gebouwen die over een energielabel beschikken, groter zijn dan 500 m2 en frequent door het publiek worden bezocht van een zichtbaar energielabel worden voorzien Artikel 16 Verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen Na elke keuring van een verwarmings- of airconditioningsysteem wordt een keuringsverslag uitgebracht. Dit keuringsverslag wordt aan de eigenaar of huurder van het gebouw overhan-digd Artikel 17 Onafhankelijke deskundigen De energieprestatiecertificering en de keuring van verwarmings- en/of airconditioningsyste-men gebeurt op onafhankelijke wijze door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen. Dit is voor energieprestatiecertificering reeds verplicht op basis van de oude EPBD-richtlijn. Artikel 18 Onafhankelijk controlesysteem De lidstaten zien erop toe dat er onafhankelijke controlesystemen worden ingesteld voor de energielabels en het keuren van verwarmings- en/of airconditioningsystemen. Op basis van de oude EPBD-richtlijn is dit voor energielabels reeds verplicht. Artikel 27 Sancties De lidstaten stellen regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen opdat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

4. Artikelen van de richtlijn die met dit wetsvoorstel in nationale regelgeving worden omgezet De implementatie van de herziene EPBD-richtlijn krijgt op wetsniveau vorm door een wijziging van de Woningwet en enige andere wetten. Daarnaast worden ook het Besluit energieprestatie gebouwen, het Bouwbesluit 2003 (naar verwachting treedt per 1 april 2012 het Bouwbe-sluit 2012 in werking) en de Regeling energieprestatie gebouwen gewijzigd. Dit wetsvoorstel bevat de genoemde wetswijzigingen. 4.1. Woningwet In het kader van de implementatie van de herziene EPBD-richtlijn worden de volgende wijzigingen van de Woningwet voorgesteld. –Definities van de begrippen energieprestatie en energieprestatiecertifi-caat (artikel 1, eerste lid, onder q en r, van de Woningwet) –De verplichting om een energielabel te overhandigen bij oplevering, verhuur of verkoop van een gebouw. Het betreft een nu al bestaande verplichting op grond van het Besluit energieprestatie gebouwen. (artikelen 11c, eerste lid, en 11d, eerste lid, van de

Page 73: Magna Charta Digital Law Review

Woningwet). Deze verplichting is in het tweede lid van artikel 11c aangevuld met de bepaling dat de notaris de akte van levering niet verlijdt indien er geen geldig energielabel is overhandigd. –Het op onafhankelijke wijze afgeven van het energielabel door een erkende deskundige aan belanghebbenden. Het betreft een nu al bestaande verplichting op grond van het Besluit energieprestatie gebouwen. (artikel 11b, eerste lid, van de Woningwet) –De geldigheid van het energielabel van tien jaar na de datum van afgifte. Het betreft een nu al bestaande verplichting op grond van het Besluit energieprestatie gebouwen. (artikel 11b, tweede lid, van de Woningwet) –Het vereist zijn van een prestatie-indicator in het energielabel. Het betreft een nu al bestaande verplichting op grond van het Besluit energieprestatie gebouwen. (artikel 11b, derde lid, van de Woningwet) –Het door huurders niet verschuldigd zijn van 10 procent van de huur, indien de verhuurder het energielabel bij verhuur van een gebouw niet overhandigt, totdat hij daar wel toe overgaat. Het gaat hier om huurders in de zogenoemde geliberaliseerde woonruimte en in de utiliteitsbouw. (artikel 11d, tweede lid, van de Woningwet)

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 3

–De verplichting om het energielabel duidelijk te afficheren in over-heidsgebouwen met een publieksfunctie en in frequent door het publiek bezochte gebouwen; bij niet voldoen hieraan is een last onder dwangsom mogelijk. (artikelen 11e en 104a van de Woningwet) –De verplichting om de energielabelklasse in commerciële verkoop- en verhuuradvertenties te vermelden. (artikel 11f van de Woningwet) Op basis van de herziene EPBD-richtlijn worden in het voorgestelde artikel 11a van de Woningwet de volgende categorieën gebouwen uitgezonderd van de afgifteplicht van het energielabel. –Gebouwen waarvoor geen energie verbruikt wordt om het binnenkli-maat te regelen; –Beschermde monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of monumenten op basis van een provinciale of gemeentelijke verorde-ning; –Gebouwen die worden gebruikt voor een eredienst en religieuze activiteiten; –Alleenstaande gebouwen met een gebruiksoppervlakte van minder dan 50 m2; –Gebouwen die niet langer dan twee jaar gebruikt worden; –Gebouwen die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het bedrijfs-matig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden. Het gaat hier in de termen van de richtlijn om industriepanden, werkplaatsen, niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een nationale sectorovereen-komst inzake energieprestatie valt. Voor de agrarische sector wordt een doelstelling gehanteerd van gemiddeld 33% vermindering van energieverbruik tussen 1995 en 2020. Dit is vastgelegd in de meerja-renafspraken Energie-efficiëntie van 13 juni 2008. Voor deze sector is hiermee sprake van een nationale sectorovereenkomst en daarom zijn alle gebouwen die bedrijfsmatig worden gebruikt in de landbouwsec-tor uitgezonderd van de afgifte van een energielabel; –Woningen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt. Het gaat hier bijvoorbeeld om recreatiewoningen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt; –Gebouwen die bij minnelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van de Onteigeningswet worden verkregen en die met het oog op de uitvoering van het werk waarmee die verkrijging verband houdt, zullen worden gesloopt. Executoriale verkopen kunnen niet worden uitgezonderd van de plicht tot het overhandigen van een energielabel. Een executoriale verkoop is een gedwongen verkoop. De woning wordt verkocht, omdat de woningei-genaar niet langer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Net als bij andere verkopen leidt een executoriale verkoop tot een eigendoms-overdracht door middel van het passeren van een akte bij een notaris. Voor deze verkopen gelden een aantal bijzondere regels, opgenomen in de artikelen 268 e.v. van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Aan die regels doet niet af dat bij executoriale verkopen de eigenaar in het wetsvoorstel niet van zijn verplichting wordt ontslagen om een energieprestatiecerti-ficaat aan de koper te verstrekken. Inzicht in de energieprestatie van de woning blijft ook bij deze vorm van verkoop van belang.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 4

Page 74: Magna Charta Digital Law Review

4.2 Nieuwe regeling betreffende de plicht tot het verstrekken van een energielabel aan de koper

Als gevolg van de implementatie van de herziene EPBD-richtlijn wordt de verplichting om als verkoper een energielabel te verstrekken bij de eigendomsoverdracht of de oplevering van een gebouw of de eigendoms-overdracht van een deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op het gebruik van een gebouw gewijzigd. De notaris dient de akte van levering niet te verlijden, totdat de verkoper een energielabel aan de koper heeft verstrekt. Dit betekent dat hij weliswaar alle voorbereidingen voor dat verlijden treft, maar uiteindelijk het proces tijdelijk tot stilstand kan komen als op het tijdstip van verlijden het energielabel er niet is. Het is de verwachting dat de verkoper hierdoor zodanig zal worden gestimuleerd om het label aan te schaffen, dat die maatregel in de praktijk niet toegepast zal hoeven te worden. De eerste stap in het verkoopproces is vroegtijdige communicatie aan verkopers en kopers van gebouwen over het energielabel. Het is immers de bedoeling dat het energielabel zo vroeg mogelijk in het verkoopproces wordt aangeschaft zodat de informatieve waarde van het energielabel door potentiële kopers meegenomen kan worden in hun afweging om tot aankoop van het gebouw over te gaan. De invoering van deze wijziging zal naar verwachting leiden tot uitvoerige communicatie van de kant van o.a. de makelaardij, de adviseurs, het notariaat en de overheid. Dit om te stimuleren dat verkopers het energielabel in een vroeg stadium van het verkoopproces aanschaffen. Het gaat hier vooral om het informeren van gebouwverkopers dat het energielabel één van de verplichte documenten is bij het passeren van de akte bij de notaris. In het onderzoek dat de notaris verricht voorafgaand aan de levering, zal ook naar de aanwezigheid van een geldig energielabel gekeken worden. Er zijn reeds afspraken gemaakt met het notariaat en de makelaarsbranche omtrent communicatie rondom het energielabel. Uiteraard heeft de verkoper enige tijd nodig om het label te verkrijgen, maar dit zal in de regel niet meer tijd in beslag nemen dan het regelen van de financiering door de koper. Bij het ontwikkelen van dit wetsvoorstel is deze maatregel getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Dat artikel bevat bepalingen over de bescherming van eigendom. Het artikel maakt een onderscheid tussen eigendomsontneming en regulering van eigendom. Van ontneming is slechts sprake wanneer ieder zinvol gebruik van eigendom wordt weggenomen (EHRM (Europees Hof voor de rechten van de mens) 7 juli 1989, series A, vol. 159, par. 45). Hiervan is bij deze sanctie geen sprake. Wel is sprake van regulering van eigendom. Daaraan stelt het Eerste Protocol minder zware eisen dan bij eigendomsontneming. Artikel 1, tweede lid, Eerste Protocol bepaalt dat de bepalingen over eigendomsontneming op geen enkele manier het recht aantasten, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Uit het verband tussen dat tweede lid en de overige bepalingen van artikel 1 heeft het EHRM het vereiste afgeleid dat een onder het tweede lid vallende inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts toegestaan is, wanneer er een «fair balance» is getroffen tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Dit vereist het bestaan van een «reason-able relationship of proportionality between the means employed and the

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 5

aim sought to be realised», een redelijke mate van evenredigheid tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee nagestreefd wordt (zie bv. EHRM 5 januari 2000, NJ 2000, 571 (Beyeler/Italië), § 114). Aan het vereiste van een «fair balance» is niet voldaan, indien er sprake is van een «individual and excessive burden», een individuele en buiten-sporige last, voor de betrokken persoon (zie bv. het arrest inzake Sporrong en Lönnroth/Zweden, Serie A nr. 52, p. 26, § 69, en EHRM 21 februari 1986, Serie A nr. 98 (James e.a.), p. 34, § 50). Bij deze maatregel is mede van belang of de maatregel in strijd is met eerder door de overheid gewekte verwachtingen (zie bv. EHRM 19 oktober 2000 (Ambruosi/Italië), § 32). Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een «wide margin of appreciation» toe (zie bv. EHRM 29 april 1999 (Chassagnou

Page 75: Magna Charta Digital Law Review

e.a./Frankrijk), Rep. 1999-III p. 23–224, NJ 1999, 649, § 75; EHRM 26 september 2000 (Andrews/Verenigd Koninkrijk)). Dat het gestelde doel ook met een lichter middel kan worden bereikt, is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat de inbreuk ongerechtvaardigd is (zie bv. EHRM 19 december 1989, Serie A nr. 169 (Mellacher e.a./Oostenrijk), p. 28, § 53). Wel kan de aanwezigheid van alternatieven worden meegewogen bij de proportionaliteitstoets (zie bv. EHRM 22 september 1994, Serie A nr. 296A (Hentrich/Frankrijk), § 47). Dit toetsingskader overziende, kan geconcludeerd worden dat de in het voorgestelde artikel 11c, tweede lid, van de Woningwet opgenomen maatregel verenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol. Het gaat hierbij om het algemeen belang van energiebesparing in de bouw in verband met de toenemende schaarste aan fossiele brandstoffen en de noodzaak om maatregelen tegen de CO2-uitstoot te treffen. Ook levert energiebesparing een bijdrage aan het betaalbaar houden van de woonlasten of huisvestingskosten voor gebouweigenaren. De maatregel is op basis van artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn voorzienbaar, mede gezien het vereiste in dat artikel dat de sanctie effectief en afschrikkend moet zijn. Er is een redelijke mate van evenre-digheid tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee nagestreefd wordt. De aanwezigheid van een energielabel zal één van de te regelen zaken vormen binnen het verkoopproces. In beginsel wordt de overdracht van een gebouw niet vertraagd door de eis van aanwezigheid van een energielabel. De notarissen zullen er naar moeten streven dat het transport plaatsvindt op een tijdstip dat het energielabel er is, net zoals dit geldt voor andere verplichte documenten bij verkoop van gebouwen. Ten slotte is er geen sprake van een buitensporige en individuele last van de verkoper, aangezien het niet moeilijk en niet duur is en er geen lange wachttijden mee gemoeid zijn om een energielabel voor het gebouw te verkrijgen.

4.3 Afweging van mogelijke sancties voor het niet verstrekken van een energielabel aan de

koper Bij de besluitvorming voor wat betreft een sanctie voor het niet verstrekken van een energielabel aan de koper bij de eigendomsover-dracht of oplevering van een gebouw dan wel de eigendomsoverdracht van een deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op het gebruik van een gebouw zijn naast de gekozen maatregel verschillende andere mogelijke bezien. Overwogen zijn de last onder dwangsom, de bestuurlijke boete en het in mindering brengen van een bepaald bedrag op de koopprijs. Een last onder dwangsom is bij het ontbreken van een energielabel bij verkoop van een woning geen doeltreffende sanctie. Bovendien zou de sanctie niet rechtsgeldig opgelegd kunnen worden. Pas nadat de verkoop en overdracht heeft plaatsgevonden kan vastgesteld worden of de

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 6

verkoper niet aan de plicht om een energielabel te overhandigen heeft voldaan. Op het moment dat de overdracht heeft plaatsgevonden kan de verkoper zich zonder medewerking van de koper of nieuwe eigenaar geen toegang (meer) tot het gebouw verschaffen ten einde de keuring ten behoeve van de verkrijging van het label te laten doen. Kortom, in een groot aantal gevallen kan de verkoper niet langer aan de last, het alsnog verwerven van een energielabel van het verkochte gebouw, voldoen. Volgens vaste jurisprudentie is het kunnen voldoen aan de opgelegde last een vereiste om de sanctie rechtsgeldig te kunnen opleggen. Een bestuurlijke boete kan in algemene zin doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn. Echter, in het geval van een sanctie bij het ontbreken van een energielabel bij verkoop van een gebouw ligt een bestuurlijke boete volgens de regering niet voor de hand. Ten eerste kan het nalaten van de verkoper pas worden vastgesteld nadat de overdracht heeft plaatsge-vonden. Het opleggen van een boete aan die verkoper resulteert in beginsel niet in een energielabel voor het gebouw dat deze verkoper heeft verkocht. De hoogte van de boete zou dan ook dermate hoog moeten zijn dat er een sterk preventieve werking vanuit gaat. Tegelijkertijd moet de hoogte van de boete wel evenredig zijn ten opzichte van de overtreding. Een tweede belangrijk aspect is dat het in de praktijk, gezien het grote aantal transacties, niet mogelijk zal zijn alle verkooptransacties te controleren. Dit komt de doeltreffendheid en afschrikkende werking niet ten goede. Ten slotte valt het te verwachten dat de uitvoering

Page 76: Magna Charta Digital Law Review

van de bestuurlijke boete bemoeilijkt wordt doordat verkopers in voorkomende gevallen niet of zeer moeilijk traceerbaar zijn. Immers, nadat de overdracht heeft plaatsgevonden zal de verkoper binnen afzienbare tijd niet langer via het adres van het verkochte gebouw aan te spreken zijn. Zeker in het geval van woningen zal een verkoper in de regel relatief snel verhuizen. Het in mindering brengen van een bepaald bedrag op de koopprijs houdt in dat de koper een bepaald bedrag niet verschuldigd is aan de verkoper. Dat bedrag zou bij voldoende opbrengst door de notaris bij de eindafre-kening van de verkoper worden ingehouden of door de verkoper, daartoe gesommeerd door de notaris, aan de koper worden betaald. De extra kosten die een notaris daarvoor maakt kunnen voor rekening komen van de verkoper. Ook aan deze vorm van sanctioneren kleven aanzienlijke nadelen. In de praktijk vormt dit in veel gevallen een moeilijk of zelfs niet uitvoerbare sanctie. Zo kan er sprake zijn van het ontbreken van opbrengsten, het werken met bankgaranties of beslagleggingen door crediteuren. Een dergelijke sanctie zal daardoor in de praktijk in veel gevallen niet doeltreffend zijn. Bovendien verkrijgt de notaris met de introductie van een dergelijke sanctie een rol als uitvoerder van punitief getinte maatregelen hetgeen niet passend is bij diens rol als onafhanke-lijke en onpartijdige procesbewaker.

5. Positionering van dit wetsvoorstel ten opzichte van bestaande wetgeving

De voorgestelde wetswijzigingen zijn aanvullend of ter vervanging van de wet- en regelgeving die is ingevoerd is om de oude EPBD-richtlijn te implementeren. Verwijzingen in die wet- en regelgeving (en in andere bestuursrechtelijke bepalingen) naar die richtlijn gelden als verwijzingen naar de herziene EPBD-richtlijn (zie artikel 28 van die richtlijn). Voor de implementatie van de herziene EPBD-richtlijn is op bepaalde punten géén aanvullende regelgeving nodig. De bestaande regelgeving volstaat of artikelen hoeven niet te worden omgezet in wet- en regel-geving. De transponeringstabel bevat een gedetailleerd overzicht van de manier van implementatie.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 7

Wat betreft het niveau van regelgeving is gekozen voor het bij formele wet vastleggen van de verplichtingen tot het afgeven, ter beschikking stellen en publiek bekendmaken van het energielabel. Dit vanwege het belang van artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn tot het nemen van doeltref-fende en afschrikkende sancties. De aanvullende handhaving die als gevolg hiervan wordt ingevoerd krijgt ook vorm in formele wetgeving.

6. Handhaving

Uitgangspunt bij de handhaving is een effectieve werkwijze, die aansluit bij de bestaande mechanismen in de woningmarkt en voor relatief beperkte uitvoeringskosten zorgt. Voor de verplichting om als verkoper een energielabel te verstrekken bij de eigendomsoverdracht of de oplevering van een gebouw of de eigendomsoverdracht van een deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op het gebruik van een gebouw wordt geregeld dat de notariële akte niet wordt verleden zolang er geen label is verstrekt. De handhaving in de zogenoemde gereguleerde huursector heeft vorm gekregen via de wet van 7 april 2011 (Stb. 191) tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wettelijke grondslag verschil-lende waardering energieprestaties huurwoningen) en de op basis daarvan ontwikkelde waardering van het energielabel binnen het woningwaarderingsstelsel. Het op basis van die wetswijziging in het Besluit huurprijzen woonruimte neergelegde systeem van toekenning van punten voor het energielabel zorgt voor een stimulans tot het verstrekken van het energielabel aan huurders. Er is gekozen voor een stelsel waarbij de punten voor de waardering van de energieprestatie zodanig over de energielabelklassen zijn verdeeld dat een goede

Page 77: Magna Charta Digital Law Review

energieprestatie gemiddeld hoger wordt gewaardeerd dan een slechte energieprestatie. De stimulans tot het verstrekken van een energielabel bestaat voorts uit het waarderen van de energieprestatie aan de hand van een zogenoemde bouwjaarklassetabel in de gevallen dat dat label niet aan de huurder is verstrekt. In die tabel wordt met een hoger aantal punten gerekend naarmate de woning korter geleden is gebouwd. Die tabel houdt echter geen rekening met aan de woningen aangebrachte voorzieningen die leiden tot een betere energieprestatie. Die voorzieningen leiden via het energielabel meestal wel tot een hogere energielabelklasse en daarmee tot meer punten. De verhuurder is door het aan de huurder verstrekken van het energielabel dus beter af. In de zogenoemde geliberaliseerde woonruimte en bij de utiliteitsbouw is de regulering van de huurprijs via de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte niet (volledig) van toepassing en is dientengevolge gekozen voor een andere oplossing. Voorgesteld wordt te regelen dat de huurders van deze gebouwen 10% van de huurprijs niet verschuldigd zijn totdat het energielabel door de verhuurder is overhandigd. De huurder moet de verhuurder schriftelijk op de hoogte stellen van een inhouding op de huurprijs die het gevolg is van het ontbreken van het energielabel. Dit in de Woningwet neer te leggen wettelijke recht betekent dat de huurder geen gang naar de rechter hoeft te maken om de verhuurder tot het verstrekken van een energielabel te kunnen bewegen. Hiermee wordt een maximale laagdrempeligheid voor de huurder beoogd. Uit Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is geen aanwijzing te destilleren dat de introductie van dit recht de positie van de huurder zou verzwakken waar het gaat om een vordering door de verhuurder tot beëindiging van de huurovereen-komst als bedoeld in artikel 272 lid 2 van dat boek, of om ontbinding van die overeenkomst.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 8

De VROM-Inspectie (met ingang van 1 januari 2012: Inspectie Leefom-geving en Transport) krijgt de bevoegdheid om de verplichtingen van het zichtbaar afficheren van het energielabel te handhaven. Bij het ontbreken van een zichtbaar energielabel in overheidsgebouwen met een publieks-functie en groter dan 500 m2 kan door de VROM-Inspectie een last onder dwangsom worden opgelegd. Dit geldt ook voor overige voor publiek toegankelijke gebouwen groter dan 500 m2 waar als gevolg van een transactie het energielabel aanwezig is.

7. Ingebrekestelling

De Europese Commissie heeft Nederland op 6 april 2011 (inbreuknummer 2009/4205) in gebreke gesteld met betrekking tot de implementatie van de oude EPBD-richtlijn. De ingebrekestelling (IGS) betreft de verplichtingen van artikel 7, eerste lid. Het gaat hier om de verplichting voor lidstaten om ervoor te zorgen dat bij de bouw, verkoop of verhuur van een gebouw een energieprestatiecertificaat wordt verstrekt aan de toekomstige huurder of koper van het gebouw. Met het wetsvoorstel voldoet Nederland aan de verplichtingen die in de IGS aan de orde worden gesteld.

8. Administratieve lasten

Administratieve lasten zijn de kosten voor burgers en bedrijven die voortvloeien uit informatieverplichtingen in wet- en regelgeving. Bij dit wetsvoorstel gaat het om de implementatie van een Europese richtlijn. Een belangrijk streven bij de implementatie is om de administratieve lasten als gevolg van de richtlijn zo beperkt mogelijk te houden. Met betrekking tot de administratieve lasten is een studie uitgevoerd. Bij de implementatie van artikelen uit de richtlijn waar sprake is van beleidsruimte is steeds gekozen voor het minst belastende alternatief als het gaat om administratieve lasten. De methodiek uit het onderzoek is gebaseerd op de handleiding «Meten is Weten II» van de Regiegroep Regeldruk uit juni 2008 en het «Standaard-kostenmodel administratieve

Page 78: Magna Charta Digital Law Review

lastendruk burger», ministerie van Binnen-landse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2007. In het onderzoek is gekeken naar de aanvullende administratieve lasten en uitvoeringskosten als gevolg van de invoering van de herziene EPBD-richtlijn ten opzichte van de bestaande verplichtingen uit de oude EPBD-richtlijn. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt tussen eenmalige en structurele administratieve lasten. De eenmalige administratieve lasten bedragen € 20,8 miljoen voor bedrijven. Het gaat dan om € 10,2 miljoen aan lasten die worden veroorzaakt doordat het bedrijfsleven zich op de hoogte moet stellen van wijziging van de regelgeving en € 10,6 miljoen aan lasten doordat commerciële gebouweigenaren die een gebouw bezitten groter dan 500 m2 die een publieke functie vervullen het energielabel zichtbaar moeten ophangen. Dit geldt alleen voor gebouwen die als gevolg van een transactie over een energielabel beschikken. De tijdsbesteding per bedrijf voor het ophangen van het energielabel is beperkt, maar de lasten lopen op door het aantal bedrijven en gebouweigenaren die te maken krijgen met de regelgeving. De structurele administratieve lasten bedragen € 3,2 miljoen per jaar voor bedrijven en € 4,8 miljoen per jaar voor burgers. Voor burgers gaat het om 80 000 uur per jaar. De structurele administratieve lasten bedragen € 3,2 miljoen per jaar voor bedrijven en € 4,8 miljoen en 80 000 uur per jaar voor burgers. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 9

De lasten voor de burgers zijn gebaseerd op de aanname dat de kosten van de projectontwikkelaar voor het energielabel bij oplevering van nieuwe gebouwen wordt doorgerekend aan de gebouweigenaar. De 80 000 uur voor burgers is gebaseerd op de aanname dat er per jaar gemiddeld 80 000 nieuwe woningen worden opgeleverd en dat woning-eigenaren een uur nodig hebben om de opname van het energielabel in hun woning bij te wonen.

9. Bedrijfseffecten

Uit de bedrijfseffectentoets blijkt dat de volgende beroepsgroepen te maken krijgen met de regelgeving. Het gaat hier om de categorieën bouwnijverheid, exploitatie van onroerend goed, industrie, transport en communicatie, tussenhandel en zakelijke dienstverlening. Het gaat hierbij om een geschat aantal van 219 400 bedrijven die te maken krijgen met deze regelgeving. Deze bedrijfseffecten zijn van toepassing bij de volledige implementatie van de herziene EPBD-richtlijn.

10. Advies van het Adviescollege toetsing administratieve lasten

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft op 21 april 2011 geadviseerd over het wetsvoorstel. Het betreft een reguliere ex-ante toets. Het wetsvoorstel vormt voor Actal géén aanleiding tot specifieke adviespunten. Wel adviseert Actal om bij de voorbereiding van Europese beleidsvorming de Commissie Effect Toetsing voorgenomen Europees beleid te laten toetsen.

11. Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 2010 betreffende de energie-prestatie van gebouwen (PbEU L153/13)Transponeringstabel Bepaling in richtlijn 2010/31/EU Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving Omschrijving beleidsruimte Toelichting op de keuze bij de invulling van beleidsruimte Artikel 1 Onderwerp Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie

Page 79: Magna Charta Digital Law Review

Artikel 2 Definities Artikelen 1, eerste lid, onder q en r, en 11a, eerste lid, van de Woningwet Artikel 3 Vaststelling v/e methode voor berekening energieprestatie gebouwen (volgens bijlage I) Reeds geïmplementeerd met artikel 5.12 van het Bouwbesluit 2003 voor nieuwbouw en in artikel 2 van de Regeling energieprestatie gebouwen voor de bestaande bouw Artikel 4 Vaststelling minimumeisen voor de energiepresta-ties Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.3 van het Bouwbesluit 2003 Artikel 5 Berekening kostenoptimale niveaus v/d minimum-eisen inzake energieprestatie Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Bevat rapportage-verplichting die uitsluitend gericht is op lidstaten Artikel 6 Nieuwe gebouwen Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.3 van het Bouwbesluit 2003

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 10 Bepaling in richtlijn 2010/31/EU Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving Omschrijving beleidsruimte Toelichting op de keuze bij de invulling van beleidsruimte Artikel 7 Bestaande gebouwen Wijziging Bouwbesluit 2003 en deels voor gebouwen groter dan 1000 m2 geïmplementeerd via afdelingen 5.1, 5.2 en 5.3 van het Bouwbesluit 2003 De lidstaten stellen eisen aan het gerenoveerde gebouw of op de gerenoveerde onderdelen van het gebouw bij ingrij-pende renovatie Nederland heeft gekozen om eisen te stellen aan onderdelen van het gebouw die gerenoveerd worden. Het betreft hier een aanscherping van de Rc-waarde in het Bouwbesluit 2003 tot op kostenoptimaal niveau Artikel 8 Technische bouwsystemen Eerste lid systeemeisen Wijziging Bouwbesluit 2003 Artikel 8, tweede lid Slimme meetsystemen Reeds geïmplementeerd door de novelle wijziging wetsvoorstel verbetering marktmodel (32 374) en de novelle wijziging wetsvoorstel implementatie energie-efficiëntie (32 373) als gevolg van implementatie van richtlijn nr. 2006/32/EC over energie-efficiency en Energiediensten Artikel 9 Bijna-energieneutrale gebouwen Wijziging Bouwbesluit 2003 Artikel 10 Financiële stimulansen en marktbelemmeringen Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Bevat rapportage-verplichting die uitsluitend gericht is op lidstaten Artikel 11 Energieprestatiecertificaten Eerste lid Artikel 1, eerste lid, onderdeel r, en nieuwe afdeling 2a van de Woningwet Implementatie heeft reeds plaatsgevonden in het Besluit energie-prestatie gebouwen. In verband met artikel 27 van herziene EPBD-richtlijn wordt deze bepaling vastgelegd in de Woningwet Artikel 11, achtste lid Wijziging Woningwet (artikel 11b, tweede lid) Reeds geïmplemen-teerd met artikel 1.1 van het Besluit Energieprestatie gebouwen 2006 Implementatie heeft reeds plaatsgevonden in het Besluit energie-prestatie gebouwen. In verband met artikel 27 van herziene EPBD-richtlijn wordt deze bepaling vastgelegd in de Woningwet Artikel 11, negende lid Behoeft uit zijn aard geen implementa-tie Bevat verplichting voor de Europese Commis-sie Artikel 12 Afgifte energieprestatie- certificaten Wijziging Woningwet (artikelen 11c, eerste lid, en 11d, eerste lid) Implementatie heeft reeds plaatsgevonden in het Besluit energie-prestatie gebouwen. In verband met artikel 27 van herziene EPBD-richtlijn wordt deze bepaling vastgelegd in de Woningwet Artikel 13 Afficheren van energieprestatiecertificaten Wijziging Woningwet (artikel 11e)

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 11 Bepaling in richtlijn 2010/31/EU Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving Omschrijving beleidsruimte Toelichting op de keuze bij de invulling van beleidsruimte Artikel 14 Keuring van verwarmingssystemen Op grond van artikel 14, vierde lid, hebben lidstaten de mogelijk-heid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat gebruikers geadviseerd worden over de vervanging van cv-ketels. Deze aanpak dient hetzelfde resultaat op te leveren als verplichte keuringen voor cv-ketels Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid voor Cv-ketels met een nominaal vermogen tussen de 20 Kw en 100 Kw Artikel 15 Keuring van airconditioningsystemen Keuringen reeds geïmplementeerd met artikel 3a.1 van het Besluit energiepres-tatie gebouwen Artikel 16 Verslagen over keuring van verwarmings- en aircosystemen Implementatie van artikel 16 wat betreft de keuring van aircosystemen heeft implementatie plaatsgevonden in artikel 3a.1 van het Besluit energiepres-tatie gebouwen Nederland maakt de keuze om dit vast te leggen in een certifice-ringsysteem in de markt. Dit behoeft geen implementatie in wet- en regelgeving. Artikel 17 Onafhankelijke deskundigen Wijziging Woningwet (artikel 11b, eerste lid) Voor wat betreft de keuring van aircosystemen heeft implementatie plaatsgevonden in artikel 3a.1 van het Besluit Energieprestatie gebouwen Implementatie heeft reeds plaatsgevonden in artikel 2 van de Regeling energiepresta-tie gebouwen. In verband met artikel 27 van herziene EPBD-richtlijn wordt deze bepaling vastgelegd in de Woningwet Artikel 18 Onafhankelijk controlesysteem (volgens bijlage II) Implementatie van oude EPBD-richtlijn heeft reeds plaatsgevonden in het Besluit energieprestatie gebouwen Artikel 19 Evaluatie Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Bevat verplichting voor de Europese Commis-sie Artikel 20 Informatie Eerste en tweede lid Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Artikel 21 Raadpleging Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Artikel 22 Aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Artikel 23 Uitoefening van de bevoegdheidsdele-gatie Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Artikel 24 Intrekking van de delegatie Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Artikel 25 Bezwaren tegen gedelegeerde handelin-gen Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie

Page 80: Magna Charta Digital Law Review

Artikel 26 Comitéprocedure Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie Artikel 27 Sancties

Wijziging Woningwet (artikelen 11c, tweede lid, 11d, tweede lid, en 104a) Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 12 Bepaling in richtlijn 2010/31/EU Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving Omschrijving beleidsruimte Toelichting op de keuze bij de invulling van beleidsruimte Artikel 28 Omzetting Artikel VII (inwerkingtredingsbepaling) en paragraaf 2 van het algemene deel van de memorie van toelichting

II. ARTIKELGEWIJS

artikel I, onderdeel A

De omschrijving van het begrip «energieprestatie» in het voorgestelde nieuwe onderdeel q van artikel 1, eerste lid, van de Woningwet is overgenomen uit artikel 2, onder 4, van de herziene EPBD-richtlijn. De omschrijving van het begrip «energieprestatiecertificaat» in het voorge-stelde nieuwe onderdeel r van dat artikellid sluit aan bij een aantal elementen uit die richtlijn. In artikel 2, onder 12, van die richtlijn staat dat in het certificaat het resultaat van de berekening van de energieprestatie van een gebouw wordt vermeld. Dat element is opgenomen in onderdeel r, onder 1°. De onder 2° van dat onderdeel opgenomen eis dat in het certificaat bepaalde referentiewaarden worden vermeld, is ontleend aan artikel 11, eerste lid, van de herziene EPBD-richtlijn. De onder 3° van dat onderdeel opgenomen eis dat het certificaat aanbevelingen voor kostenoptimale verbetering van de energieprestatie bevat, is ontleend aan artikel 11, tweede lid, van die richtlijn. In artikel 1.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen is ook de geldigheidsduur van het energielabel een element van de definitie. Die geldigheidsduur is echter geen element van het energielabel als zodanig. In de herziene EPBD-richtlijn is deze ook buiten de definitie om geregeld, in artikel 11, achtste lid. Om deze redenen is in het wetsvoorstel een aparte bepaling over die geldigheidsduur opgenomen. Verwezen wordt naar onderdeel B, het voorgestelde artikel 11b, derde lid, van de Woningwet.

artikel I, onderdeel B

algemeen In de voorgestelde nieuwe afdeling 2a van hoofdstuk II wordt mede de materie geregeld die tot nu toe in afdeling 2 van het Besluit energiepres-tatie gebouwen is opgenomen. Dit onderstreept het grote belang van de verplichtingen omtrent het beschikbaar stellen en hebben van het label. Dat grote belang blijkt mede uit het opnemen in de Woningwet van een aantal sancties en maatregelen op het niet nakomen van die verplich-tingen, waarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn. Een en ander vormt voldoende redenen om verplichtingen en sancties in de Woningwet neer te leggen. Het Besluit energieprestatie gebouwen en het Bouwbesluit 2003 (later: Bouwbesluit 2012) zullen in de technische aspecten van de implementatie van genoemde richtlijn (blijven) voorzien.

artikel 11a van de Woningwet

Het voorgestelde eerste lid is ontleend aan artikel 2, onder 8, van de herziene EPBD-richtlijn, waarin de «gebouwunit» wordt gedefinieerd. In artikel 1.1, tweede lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen is dit element van die richtlijn op identieke wijze geïmplementeerd.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 13

Het voorgestelde tweede lid bevat een aantal categorieën gebouwen, waarvoor de verplichtingen uit deze afdeling niet zullen gelden. Artikel 12, zesde lid, van de herziene EPBD-richtlijn maakt het de lidstaten mogelijk om dergelijke uitzonderingen te maken. Redactioneel is aangesloten bij artikel 4, tweede lid, van die richtlijn, bij het Bouwbesluit 2003 en bij begripsbepalingen in andere nationale wetgeving. Onderdeel a is opgenomen, omdat artikel 2, onderdeel 1, van de herziene EPBD-richtlijn het begrip «gebouw» inperkt tot constructies waarvoor energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen. Dat element ontbreekt in de definitie van het begrip «gebouw» in de Woningwet, en is te specifiek om daaraan toegevoegd te worden. Met onderdeel b (monumenten) wordt vormgegeven aan de uitzondering die in

Page 81: Magna Charta Digital Law Review

artikel 4, tweede lid, van de herziene EPBD-richtlijn is opgenomen. Aangesloten is bij de tekst van bijlage II, artikel 5, bij het Besluit omgevingsrecht. Daarmee vallen ook de «voorbeschermde» monumenten (monumenten waarvoor een gemeentelijke of provinciale aanwijzingspro-cedure loopt) onder dit onderdeel. In de herziene EPBD-richtlijn is deze uitzondering ingevolge artikel 12, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, onderdeel a, beperkt tot monumenten van welke hun «karakter of aanzicht» niet op onaanvaardbare wijze zou veranderen door de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake energieprestatie. Deze beperking is niet overgenomen, omdat dergelijke energetische eisen die het karakter of het aanzicht van monumenten op onaanvaardbare wijze zouden veranderen in de praktijk niet aan monumenten worden gesteld. Onderdeel c is ontleend aan artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van de herziene EPBD-richtlijn. Onderdeel d bevat de categorie gebouwen die in het Bouwbesluit 2003 (en later het Bouwbesluit 2012) vallen onder de zogenoemde industrie-functie. Hieronder vallen de categorieën gebouwen die in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de herziene richtlijn zijn aangeduid als industrie-panden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven. De onderdelen e, f en g zijn ontleend aan artikel 4, tweede lid, onderdelen c, d respectievelijk e, van die richtlijn. In onderdeel g is daarbij een keuze gemaakt voor gebouwen die gedurende maximaal vier maanden per jaar feitelijk worden bewoond, met maximaal een kwart van het «normale» energieverbruik. Ten slotte zijn in onderdeel h de gebouwen opgenomen, die bij minnelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van de Onteige-ningswet worden verkregen en die met het oog op de uitvoering van het werk waarmee die verkrijging verband houdt, zullen worden gesloopt. In de gevallen dat dergelijke gebouwen gesloopt worden, is het eisen van een energielabel niet zinvol.

artikel 11b van de Woningwet

Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen over het energielabel, ter implementatie van verschillende bepalingen van de herziene EPBD-richtlijn. Het voorgestelde eerste lid geeft uitvoering aan de opdracht aan de lidstaten, opgenomen in artikel 12, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van die richtlijn, dat energielabels worden afgegeven. Het gaat hier om een verplichting die, blijkens artikel 12, tweede lid, van die richtlijn, bestaat naast het tonen en overhandigen van het energielabel. In dit lid wordt de afgifteplicht opgelegd aan de instanties die het label vervaar-digen, omschreven als de erkende deskundigen. De verplichting om het energielabel te overhandigen aan koper of huurder rust op de gebouwei-genaar.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 14

In het voorgestelde tweede lid is de geldigheidsduur van het energielabel geregeld. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I, onderdeel A, slot. De energieprestatieïndicator, bedoeld in het voorgestelde derde lid, is de letter waaraan de energieprestatie kan worden afgelezen. Deze indica-toren zijn thans in de Regeling energieprestatie gebouwen uitgewerkt, en dat zal in de toekomst zo blijven. Met een van de letters A tot en met G wordt nu in het energielabel een indicatie van de energieprestatie gegeven. Het is logisch om de eis dat de indicator deel van het label moet uitmaken in de Woningwet te regelen, omdat ook de verplichting tot het vermelden van die indicator in bepaalde advertenties een plaats in die wet krijgt. Zoals in het vierde lid tot uitdrukking komt, zullen andere (technische) voorschriften over het energielabel en de deskundigen die het afgeven bij ministeriële regeling worden geregeld. Dergelijke voorschriften zijn nu opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen, het Bouwbesluit 2003 (later: het Bouwbesluit 2012) en de Regeling energieprestatie gebouwen. Met het opnemen van eisen t.a.v. het energielabel en de deskundigen die dat afgeven is er sprake van een erkenning door de lidstaat van zowel het energielabel als de deskundigen die het label afgeven.

artikel 11c van de Woningwet Het eerste lid bevat de verplichting tot overhandiging van het energielabel aan de koper van een gebouw. Bij gebouwen die voor afzonderlijk gebruik ontworpen of aangepaste delen omvatten (zoals appartementenge-bouwen) moet rekening worden gehouden met de rol die een vereniging van eigenaren kan spelen bij het verstrekken van een energielabel. Het is mogelijk dat een vereniging van eigenaren een collectief energielabel aanvraagt. Daarom is dit artikel mede van toepassing op appartementen met een deelnemings- of lidmaatschapsrecht, bijvoorbeeld een coöpera-tieve vereniging. De mogelijkheid van een collectief energielabel wordt nader ingevuld bij algemene maatregel van bestuur. Er wordt geen verplichting tot een collectief label ingevoerd. Een collectief energielabel

Page 82: Magna Charta Digital Law Review

blijft een optie. Een eigenaar van een appartement kan te allen tijde een label voor zijn of haar appartement aanvragen, ongeacht of hij tevens kan beschikken over een collectief label.

artikel 11d van de Woningwet

Dit artikel regelt de overhandiging van het energielabel aan de nieuwe huurder van een gebouw. Uit het voorgestelde eerste lid blijkt dat er sprake is van een verplichting die alleen geldt bij de aanvang van een huurovereenkomst. Ten aanzien van het niet nakomen van deze verplichting wordt blijkens het voorgestelde tweede lid beoogd bepaalde huurders de mogelijkheid te bieden om, zonder tussenkomst van anderen, actie te ondernemen om de verhuurder tot die nakoming te bewegen. Deze huurders zijn 10 procent van de huurprijs niet verschuldigd. Dat betekent dat ze hetzij dat bedrag kunnen inhouden op de huurprijs, hetzij dat bedrag als ten onrechte betaald kunnen terugvorderen. Hiervoor is geen tussenkomst van de rechter nodig, in tegenstelling tot bij bijvoor-beeld een vermindering van de huurprijs bij een vermindering van het huurgenot ten gevolge van een gebrek (artikel 207 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). De gedachte hierachter is dat het van groot belang is dat het snel tot overhandiging van een energielabel komt. Deze

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 15

huurders moeten daarom niet genoodzaakt zijn om zich tot de rechter te wenden om op deze wijze druk op de verhuurder te kunnen uitoefenen. Deze mogelijkheid zal openstaan voor de huurders van zogenoemde geliberaliseerde woonruimte, waarop de bepalingen over huurbe-scherming in de artikelen 246 tot en met 265 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek slechts gedeeltelijk van toepassing zijn, en de huurders van gebouwen die niet bestemd zijn om voor bewoning te worden gebruikt, waarop die bepalingen in het geheel niet van toepassing zijn. De huurders van zogenoemde gereguleerde woonruimte, waarvoor de genoemde huurbeschermingsbepalingen in volle omvang gelden, kunnen bij de aanvang van de huurovereenkomst de door de verhuurder voorgestelde huurprijs ter toetsing aan de huurcommissie voorleggen, waarna de huurcommissie bij het niet beschikbaar zijn van het energielabel een lagere maximale huurprijs als redelijk zal aanmerken dan in de situatie dat dat label wel beschikbaar is. Dit mechanisme is sinds 1 juli 2011 in de huurprijsregelgeving ingebouwd. De voorgestelde mogelijkheden voor de verschillende categorieën huurders zijn van dien aard, dat aanvullende sancties door de overheid overbodig zijn. Door de toepassingspraktijk van de afgelopen jaren wordt dit beeld wat betreft de huurders van zogenoemde gereguleerde woonruimte bevestigd. Het voorgestelde derde en vierde lid zijn opgenomen naar analogie van soortgelijke bepalingen die in soortgelijke gevallen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen.

artikel 11e van de Woningwet

In dit artikel is overeenkomstig artikel 13, eerste en tweede lid, van de herziene EPBD-richtlijn een specifiek voorschrift opgenomen ter zake van het energieprestatiecertificaat voor grotere overheidsgebouwen met een publieksfunctie, en voor andere grotere gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht, zoals winkels, hotels, banken en schouwburgen. Het gaat daarbij om veelvuldig door het publiek bezochte gebouwen met een gebruiksoppervlakte van ten minste 500 m2, die door een overheids-instelling worden bezet, of die anderszins frequent door het publiek worden bezocht. Met betrekking tot die overheidsgebouwen was in artikel 2.4 van het Besluit energieprestatie gebouwen al een vergelijkbare regeling getroffen, met betrekking tot die andere grotere gebouwen niet. De eigenaar van genoemde overheidsgebouwen dient permanent (dus niet alleen bij de bouw of bij verkoop of verhuur) over een energiepresta-tiecertificaat te beschikken, en moet dat bovendien op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in dat gebouw aanbrengen. Voor grotere gebouwen, niet zijnde overheidsgebouwen, die veelvuldig door het publiek worden bezocht, geldt dit alleen indien er als gevolg van een mutatie, dat wil zeggen verkoop of verhuur aan een nieuwe huurder, een energielabel aanwezig dient te zijn. De zinsnede «veelvuldig door het publiek bezocht» impliceert dat het gebouw voor het publiek toegankelijk moet zijn. Die gebouwen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, vallen daarmee niet onder de bepaling. Onder een overheidsinstelling (eerste lid, onderdeel a) worden zowel onderdelen van de centrale overheid als van medeoverheden begrepen. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld ministeries,

Page 83: Magna Charta Digital Law Review

provincies, gemeenten, rechtbanken en waterschappen. Van het in gebruik zijn bij een overheidsinstelling is sprake in tal van situaties, zoals een stadsdeel-kantoor of een gemeentelijke sportaccommodatie. Een soortgelijk in gebruik zijn door anderen dan overheidsinstellingen valt buiten de reikwijdte van het voorschrift. Een particuliere sportaccommodatie, waaronder ook begrepen een door een overheidsdienst aan een parti-

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 16

culier verpachte sportaccommodatie, behoeft dus geen energieprestatie-certificaat aan te brengen. Dat is anders als 500 m2 of meer van die accommodatie veelvuldig door het publiek wordt bezocht; in dat geval valt deze, en vallen vergelijkbare situaties, onder onderdeel b van het eerste lid van dit artikel. Het daarin opgenomen vereiste is alleen van toepassing, als na de inwerkingtreding van dit tot wet verheven wetsvoorstel sprake is van een mutatie, dat wil zeggen een verkoop of een verhuur aan een nieuwe huurder. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a is niet van toepassing op gebouwen die weliswaar door een overheidsinstelling worden gebruikt, maar die niet of niet vaak door het publiek worden bezocht. In het algemeen zal geen certificaat aangebracht dienen te worden in gebouwen waarin uitsluitend zogenoemde backoffice-taken worden verricht. Voor de toepassing van dit onderdeel is bepalend of een groot aantal mensen het gebouw bezoekt. Er wordt hierbij van uitgegaan dat een meer dan incidenteel bezoek hieronder valt. Ook bijvoorbeeld een ministerie waar in de hal informatiemateriaal verkrijgbaar is, moet worden beschouwd als een gebouw dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht. Het vereiste van een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats betekent dat het certificaat zo moet worden opgehangen of neergezet, dat het in een algemene ruimte van het gebouw zonder moeite goed zichtbaar is. Dit kan bijvoorbeeld door het ophangen bij of naast de receptie of de uitgang. Het ophangen van het certificaat in een spreekkamer is niet toereikend. Bij het niet nakomen van deze verplichting kan een last onder dwangsom worden opgelegd. Dit is neergelegd in het voorgestelde artikel 104a van de Woningwet, opgenomen in artikel I, onderdeel F. Deze sanctie is het meest gericht op het bereiken van het doel, het alsnog op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats aanbrengen van het energieprestatiecer-tificaat. Door het invoeren ervan wordt bijgedragen aan een systeem van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, tot het invoeren waarvan artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn de lidstaten verplicht.

artikel 11f van de Woningwet

Dit artikel geeft uitvoering aan de opdracht aan de lidstaten in artikel 12, vierde lid, van de herziene EPBD-richtlijn, om te eisen dat de energiepres-tatieïndicator (ofwel de «labelklasse» A, B enz.) in de advertenties in commerciële media wordt vermeld. Ook deze eis draagt bij aan het verschaffen van informatie over de energieprestatie van het gebouw aan degenen die het eventueel willen kopen of huren. De verkoper of verhuurder zal normaliter met een goede energieprestatie voor de dag willen komen, wat hemzelf zal stimuleren om in verbeteringen te investeren. Blijkens het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel r, onder 3°, van de Woningwet bevat het energieprestatiecertificaat aanbevelingen voor kostenoptimale verbetering van de energieprestatie.

artikel I, onderdelen C, D, E en G

Voorgesteld wordt om de VROM-inspectie een rol te geven bij de handhaving van de in de Woningwet op te nemen verplichtingen rond het energieprestatiecertificaat. Zij kan als toezichthouder een belangrijke rol vervullen bij de controle of de verhuurders van de gebouwen waarvoor die verplichtingen gelden aan hun verplichtingen voldoen, en kan steekproefsgewijze controles uitvoeren van overheidsgebouwen en winkels, restaurants e.d. om na te gaan of het certificaat duidelijk zichtbaar voor het publiek is opgehangen. Het belangrijkste voordeel van toezicht en handhaving door de VROM-inspectie is dat zij landelijk opereert en dus voorkomen wordt dat er regionale verschillen optreden. Aan toezicht door de gemeente is het nadeel verbonden dat de gemeente

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 17

Page 84: Magna Charta Digital Law Review

zelf de instantie is die verplicht is het energielabel zichtbaar in haar (grotere) gebouwen aan te brengen; in die gevallen zou de gemeente dus zichzelf controleren, wat ongewenst is. Met de wijzigingen in de artikelen 92 (onderdeel C), 93 (onderdeel D), 96 (onderdeel E) en 105a (onderdeel G) van de Woningwet wordt deze rol in die wet verankerd.

artikel I, onderdeel F

Verwezen wordt naar de toelichting op het voorgestelde artikel 11e, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet.

artikel II

Dit artikel is opgenomen, omdat artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de herziene EPBD-richtlijn onder meer bepaalt dat op 9 juli 2015 de drempel van 500 m2 tot 250 m2 dient te worden verlaagd.

artikel III

Verwezen wordt naar de toelichting op het voorgestelde artikel 11c van de Woningwet.

artikelen IV en V

De in deze artikelen voorgestelde wijzigingen in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte zijn wetstechnisch van aard.

artikel VI

In het wetsvoorstel tot herziening van de regels over toegelaten instel-lingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuis-vesting) wordt een wijziging van artikel 1, eerste lid, van de Woningwet voorgesteld, die ertoe moet leiden dat de begripsomschrijvingen in die wet zonder letteraanduidingen in alfabetische volgorde geplaatst worden en blijven. Dit leidt op enig moment hetzij tot wijziging van dit tot wet verheven wetsvoorstel, waarin nog van de huidige opzet van artikel 1, eerste lid, van de Woningwet wordt uitgegaan (eerste lid), hetzij tot wijziging van de Woningwet (tweede lid). Dit artikel regelt de samenloop tussen beide wetsvoorstellen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. P. H. Donner

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 3 18

Page 85: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2 Vergaderjaar 2011–2012

33 124 Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 5 september 2011 en het nader rapport d.d. 8 december 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt. Bij Kabinetsmissive van 20 juni 2011, no. 11.001504, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksre-laties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet, de Kadasterwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (hierna: de richtlijn).2 Het betreft een herziening van richtlijn nr. 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen.3 Het doel van de richtlijn is het verminderen van het energieverbruik in gebouwen in de Europese Unie. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen over onder meer de sanctie op het ontbreken van een energieprestatiecertificaat en de definities in het wetsvoorstel. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel deels nader dient te worden overwogen. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 juni 2011, nr. 11.001504, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 september 2011, nr. W04.11.0223/I, bied ik U hierbij aan.

1 De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. 2 PbEU L153/13. 3 PbEG 2003 L1/65.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 4 1

De Afdeling geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met haar advies rekening zal zijn gehouden. Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. De sanctie bij ontbreken van een energieprestatiecertificaat

De richtlijn bepaalt dat de lidstaten sancties opleggen voor inbreuken op de nationale bepalingen die krachtens de richtlijn zijn vastgesteld. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.1 De in het wetsvoorstel voorgestelde sanctie voor het niet voldoen aan de verplichting tot overhandiging van het energieprestatiecertificaat aan de koper is dat de akte van levering niet zal worden ingeschreven in de openbare registers.2

Dit heeft tot gevolg dat de eigendom niet overgaat. De toelichting vermeldt dat deze

Page 86: Magna Charta Digital Law Review

maatregel van dien aard is, dat de verkoper in de regel snel tot het (doen vervaardigen en) alsnog overhan-digen van het certificaat zal overgaan. De gedachte hierachter is dat het van groot belang is dat het snel tot overhandiging van een energiepresta-tiecertificaat komt, aldus de toelichting.3 a. De Afdeling stelt vast dat de richtlijn niet verplicht tot de voorgestelde sanctie. De richtlijn eist wel dat de sanctie – naast doeltreffend en afschrikkend – evenredig moet zijn. De Afdeling wijst er op dat de voorgestelde sanctie in meer algemene zin aan de eis van evenredigheid dient te voldoen. Met andere woorden, de sanctie moet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het feit en het beoogde doel. Bij deze evenredigheidstoets verdient ook artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) aandacht. De regering wijst er weliswaar op dat de lidstaten bij de regulering van eigendom door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een ruime beoordelingsmarge («wide margin of appreciation») gelaten wordt.4 Dit doet echter niet af aan de verantwoordelijkheid van de wetgever om te zorgen voor een «fair balance» tussen de ernst van het feit en de aard van de sanctie en de mate van verstrekkendheid van haar gevolgen. Daarbij dient ook betrokken te worden dat er eventuele minder verstrekkende alternatieven zijn. De Afdeling is mede gezien het voorgaande van oordeel dat de voorge-stelde sanctie – namelijk dat de akte van levering niet zal worden ingeschreven in de openbare registers – dermate grote gevolgen heeft voor de verkoper en de koper dat zij daardoor onevenredig in hun belangen kunnen worden getroffen. Die sanctie komt er op neer dat in een laat stadium van de verkoop een blokkade optreedt: de koopovereen-komst is gesloten, de notaris heeft zijn taak vervuld, de koopsom is betaald, een eventueel hypotheek is geregeld en de sleutel is overdragen. Wat nog resteert is inschrijving van de akte in de openbare registers. De blokkade in dat stadium heeft voor de partijen bij de verkoop verstrek-kende gevolgen. De verkoper wordt onevenredig getroffen, omdat hij niet kan overdragen.5 Niet alleen vindt er geen eigendomsoverdracht plaats, maar de verkoper kan daarnaast eventuele vervolgtransacties niet laten plaatsvinden. Dit alles kan voor de verkoper grote (financiële) gevolgen hebben. De koper, op wie géén verplichtingen rust ten aanzien van het energie-prestatiecertificaat, wordt eveneens onevenredig getroffen door de sanctie. Hij kan de betreffende woning niet op de afgesproken tijd betrekken, terwijl hij mogelijk zijn oude woning al heeft verkocht. Daarnaast staat een (ver)kooptransactie meestal niet los van andere (ver)kooptransacties en brengt zij vaak een hele keten van dergelijke transacties op gang. Die keten kan vastlopen wanneer één schakel

1 Artikel 27 van de richtlijn. 2 Voorgestelde artikel 24, derde lid, van de Kadasterwet. 3 Artikelsgewijze toelichting bij het voorge-stelde artikel 11c van de Woningwet. 4 Memorie van toelichting, algemeen, onder punt 4.2 getiteld «Kadasterwet». 5 Zie artikel 3:89 van het Burgerlijk Wetboek.

daarbinnen wordt belemmerd vanwege het ontbreken van een energie-prestatiecertificaat. De Afdeling wijst er voorts op dat de vertraging van de overdracht ook nadelige gevolgen heeft in situaties van (dreigend) beslag, faillissement en dergelijke. Bij overdracht van bedrijfsgebouwen vanuit een faillis-sement zal er in het algemeen naar worden gestreefd de betreffende ondernemingen inclusief onroerend goed zo mogelijk als «going concern» over te dragen, waarbij zoveel mogelijk het personeels- en cliëntenbe-stand intact blijft. Een snelle overdracht is daarvoor van groot belang. De Afdeling heeft in de toelichting een beschouwing gemist over andere sancties, die passen binnen het kader van de richtlijn, maar die niet de verstrekkende gevolgen hebben, zoals de voorgestelde sanctie. Gedacht kan worden aan het opleggen aan de verkoper van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. De toelichting gaat hier niet op in. De Afdeling merkt op dat bijvoorbeeld in België1 en Duitsland een boete wordt opgelegd ingeval een energieprestatiecertificaat ontbreekt. Niet gebleken is dat de Europese Commissie deze sanctie als niet doeltreffend of afschrikkend beschouwt.2 Gelet op de verstrekkende gevolgen van de voorgestelde sanctie bij de eigendomsoverdracht en het feit dat er lichtere – doeltreffende en afschrikkende – sancties kunnen worden opgelegd, is de Afdeling ook in het licht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM van

Page 87: Magna Charta Digital Law Review

oordeel dat de voorgestelde sanctie niet in een evenredige verhouding staat tot de ernst van het feit (het niet nakomen van de verplichting tot het verstrekken van een energieprestatiecertificaat). De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de voorgestelde sanctie niet evenredig is en adviseert het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen. b. Naast de evenredigheid van de voorgestelde sanctie merkt de Afdeling het volgende op. De sanctie is in het wetsvoorstel als volgt vormgegeven. Er wordt in de Kadasterwet een nieuwe eis toegevoegd aan de eisen die gesteld worden aan de akte van levering voor de overdracht van een registergoed: de akte van levering moet de vermelding bevatten dat de verstrekking van een energieprestatiecertificaat aan de koper heeft plaatsgevonden.3 De Afdeling merkt op dat een dergelijk wettelijk vereiste aan de akte van levering moeilijk past in het doel en het stelsel van de Kadasterwet en de vereisten die deze wet stelt aan stukken die aan de openbare registers worden aangeboden. De wettelijke vereisten aan de akte van levering, zoals neergelegd in artikel 24 Kadasterwet, zien op de doelen van de openbare registers: het bevorderen van rechtszekerheid over de rechtstoe-stand van een registergoed en het bevorderen van de informatievoor-ziening van de overheid en samenleving. De Afdeling heeft een uiteenzetting gemist waaruit blijkt dat het voorge-stelde artikel 24, derde lid, van de Kadasterwet wel daarin past. De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan. 1a. Het advies van de Afdeling is gevolgd. In het wetsvoorstel (nieuw art. 11c, tweede lid, van de Woningwet) is een andere maatregel bij het ontbreken van een energieprestatiecertificaat in het geval van verkoop van een gebouw opgenomen. Deze houdt in dat de notaris de akte waarbij de eigendomsoverdracht tot stand wordt gebracht, niet verlijdt, zolang dat energieprestatiecertificaat ontbreekt. Artikel III van het wetsvoorstel als aan de Afdeling voorgelegd is vervallen.

1 Zie het Vlaamse Decreet houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energie-prestatiecertificaat (Belgisch staatsblad 30/07/2004 blz. 58410–58418). Het gaat hier om implementatie van de oude richtlijn 2002/91/EG. 2 De Europese Commissie is niet opgetreden tegen het Vlaamse Decreet voor het niet effectief of afschrikkend zijn van de sanctie van geldboete. Wél is de Europese Commissie opgetreden tegen België omdat de Waalse overheid de richtlijn niet had omgezet (zaak C-167/08). 3 Voorgestelde artikel 24, derde lid, van de Kadasterwet.

Op deze wijze wordt de verkoop normaliter niet definitief geblokkeerd in het allerlaatste stadium. De bepaling richt zich op de in het kader van de eigendomsoverdracht te verlijden akte en niet, zoals de vervallen voorgestelde wijziging van de Kadasterwet, op de reeds verleden voor inschrijving aangeboden akte. Met het woord «zolang» wordt voorts tot uitdrukking gebracht, dat de blokkade van het niet verlijden bij het ontbreken van het energieprestatiecertificaat niet definitief is, maar door het voorzien in dat certificaat wordt opgeheven. Met de thans voorgestelde maatregel is er dan ook, mede in het licht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, sprake van een evenredige sanctie. Er is een «fair balance» tussen de ernst van het ontbreken van een energieprestatiecertificaat, de aard van de sanctie en de mate van verstrekkendheid van de gevolgen van de sanctie. Tegelijkertijd vormt deze maatregel een doeltreffende en afschrikkende sanctie voor het ontbreken van een energieprestatiecertificaat bij verkoop van een gebouw. Makelaars en andere adviseurs in de onroerendgoedsector zullen naar verwachting verkopers al in een vroeg stadium van het te koop aanbieden van het gebouw erop wijzen dat het energieprestatiecertificaat één van de zaken is die geregeld moeten worden wil er uiteindelijk van een levering sprake zijn. De notarissen zelf zullen er naar moeten streven dat het transport plaatsvindt op een tijdstip dat het energieprestatiecertificaat er is. Het is dan ook de verwachting dat verkopers in de praktijk al vroeg in het verkoopstadium tot de aanschaf van een energieprestatiecertificaat zullen overgaan. Dit is in de termen van artikel 1 bij het Eerste Protocol van het EVRM geen buitensporige en individuele last voor de verkoper, aangezien het niet moeilijk en niet duur is en er geen lange wachttijden mee gemoeid zijn om een energieprestatiecertificaat voor het gebouw te verkrijgen. De gevolgen van de thans voorgestelde maatregel ten opzichte van de eerder voorgestelde sanctie zijn veel minder verstrekkend, omdat de voorbereidingen voor het verlijden van de akte van

Page 88: Magna Charta Digital Law Review

levering beduidend eerder plaatsvinden in het verkoopproces dan het laten inschrijven van die akte in het kadaster, hetgeen het sluitstuk van een verkooptransactie is. Verkoper en koper kunnen niet langer worden geconfronteerd met een voldongen feit aan het einde van het verkoopproces. De verantwoordelijkheid om in dit opzicht aan een praktijk gestalte te geven overeenkomstig de verplichting in de Woningwet en de richtlijn komt hiermee nadrukkelijk bij de partijen en het notariaat te liggen. Dit neemt niet weg dat het van groot belang blijft om te bevorderen dat, en vast te stellen of de situatie wordt bereikt dat in alle gevallen het energieprestatiecertificaat daadwerkelijk aan de koper wordt overhandigd. Met dat doel is een evaluatiebepaling opgenomen, waarin naast de evaluatieverplichting zelf uitdrukkelijk is bepaald dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zijn medewerking aan de beoogde evaluatie levert. Daartoe is artikel VI aan het wetsvoorstel toegevoegd. De memorie van toelichting is overeenkomstig het bovenstaande aangepast. De Afdeling heeft erop gewezen dat zij in de toelichting een beschouwing heeft gemist over andere mogelijke sancties die minder verstrekkende gevolgen hebben. De Afdeling heeft daarbij met name de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete genoemd. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 4 4

1b. Nu de sanctie van het niet inschrijven van de akte van levering in de openbare registers in het wetsvoorstel is vervallen, is het niet meer opportuun om op het advies van de Afdeling over de wijze van regelen van die sanctie in te gaan.

2. Reikwijdte van de verplichting

a. Executoriale verkoop en onteigening Volgens het voorgestelde artikel 11c van de Woningwet heeft de eigenaar van een gebouw de verplichting om bij de eigendomsoverdracht of de oplevering een energieprestatiecertificaat te verstrekken aan de koper. Onduidelijk is in hoeverre deze verplichting ook zou moeten gelden bij de executoriale verkoop van een gebouw en de onteigening van een gebouw. De toelichting besteedt hier geen aandacht aan. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. b. Certificering van appartementen De toelichting bij het voorgestelde artikel 11c van de Woningwet vermeldt dat bij gebouwen die voor afzonderlijk gebruik ontworpen of aangepaste delen omvatten (zoals appartementengebouwen) rekening moet worden gehouden met de rol die een vereniging van eigenaren kan spelen bij het verstrekken van een energieprestatiecertificaat.1 Het is de Afdeling niet duidelijk welke rol de vereniging van eigenaren speelt bij het verstrekken van het energieprestatiecertificaat. Het is denkbaar dat er een collectief energieprestatiecertificaat voor het hele gebouw wordt verstrekt aan de (administrateur van) vereniging van eigenaren, die vervolgens een afschrift daarvan aan een appartementsei-genaar verstrekt. In dit verband verwijst de Afdeling naar de artikelen 3 en 11, zesde lid, van de richtlijn. Volgens de laatste bepaling is de certifi-cering van gebouwunits mogelijk op basis van een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw of de keuring van een andere representatieve gebouwunit met dezelfde energierelevante kenmerken in hetzelfde gebouw. De vraag is in welke positie een eigenaar van een appartement komt te verkeren indien hij niet kan beschikken over een collectief energieprestatiecertificaat. Aangezien de toelichting onvoldoende ingaat op de certificering van appartementen, adviseert de Afdeling de toelichting ook op dit punt aan te vullen.

2a. Over de door de Afdeling gesignaleerde onduidelijkheid over de toepasselijkheid van de verplichting bij executoriale verkoop en ontei-gening merk ik het volgende op. Een executoriale verkoop is een gedwongen verkoop. De woning wordt verkocht, omdat de woningeigenaar niet langer aan zijn betalingsverplich-tingen kan voldoen. Net als bij andere verkopen leidt een executoriale verkoop tot een eigendomsoverdracht door middel van het passeren van een akte bij een notaris. Voor deze verkopen gelden een aantal bijzondere regels, opgenomen in de artikelen 268 e.v. van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Aan die regels doet niet af dat bij executoriale verkopen de eigenaar op grond van het wetsvoorstel moet voldoen aan zijn verplichting om een

Page 89: Magna Charta Digital Law Review

energieprestatiecertificaat aan de koper te verstrekken. Inzicht in de energieprestatie van de woning blijft ook bij deze vorm van verkoop van belang. De richtlijn biedt ook geen ruimte om voor deze vorm van verkoop een uitzondering te maken op de verplichting een energielabel aan de koper te overhandigen. Bij onteigening moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat een gebouw bij minnelijke overeenkomst wordt verkregen in de zin

1 Artikelsgewijze toelichting bij artikel 11c van de Woningwet.

van artikel 17 van de Onteigeningswet en de situatie dat daadwerkelijk tot onteigening van een gebouw wordt overgegaan. Met een verkrijging bij minnelijke overeenkomst zal in de regel een eigendomsoverdracht in de zin van het voorgestelde artikel 11c, eerste lid, van de Woningwet gepaard gaan. Na de verkrijging zal de nieuwe eigenaar in zeer veel gevallen tot sloop van het gebouw overgaan, teneinde het werk uit te kunnen voeren dat door de verkrijging mogelijk is gemaakt. In die gevallen zal het gebouw dus nog maar kort na die verkrijging bestaan. Verstrekking van een energielabel bij dergelijke verkrijgingen heeft dus slechts een zeer tijdelijk nut uit het oogpunt van energiebesparing. In de richtlijn (art. 4, tweede lid) zijn situaties opgenomen waarin de lidstaten kunnen beslissen om geen eisen aan de energieprestatie van gebouwen te stellen. Ook die hebben te maken met een gering gebruik van en dus een gering energieverbruik door de betrokken categorieën gebouwen. In het wetsvoorstel (het voorgestelde art. 11a, tweede lid, onderdeel h, van de Woningwet) is opgenomen dat bij verkrijging bij minnelijke overeenkomst in de zin van art. 17 van de Onteigeningswet geen energieprestatiecertificaat verplicht is, in de gevallen dat de uitvoering van het werk waarmee die verkrijging verband houdt tot sloop van het gebouw leidt. In de situatie dat daadwerkelijk tot onteigening wordt overgegaan, is er geen sprake van een eigendomsoverdracht als bedoeld in het voorge-stelde artikel 11c, eerste lid, van de Woningwet. De memorie van toelichting is overeenkomstig het bovenstaande aangepast. 2b. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat in de toelichting niet duidelijk is verwoord welke rol de vereniging van eigenaren speelt bij het verstrekken van het energieprestatiecertificaat en de vraag in welke positie een eigenaar van een appartement komt te verkeren indien hij niet kan beschikken over een collectief energiepresta-tiecertificaat merk ik het volgende op. Een vereniging van eigenaren heeft de mogelijkheid een collectief energieprestatiecertificaat aan te vragen. Als een collectief energieprestatiecertificaat beschikbaar is, dan kan een eigenaar van een appartement, op wie de afgifteplicht van een label bij verkoop rust, gebruikmaken van dat collectieve certificaat of hij kan een certificaat aanvragen voor zijn eigen appartement. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

3. Definities

a. Energieprestatie De definitie van «energieprestatie» in het wetsvoorstel wijkt af van de definitie in de richtlijn. Volgens de richtlijn wordt onder «energieprestatie van een gebouw» verstaan: de berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van het gebouw (...).1 Het wetsvoorstel definieert «energieprestatie» als volgt: hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die behoort bij een gestandaar-diseerd gebruik van een gebouw (...).2 Deze definitie lijkt ontleend te zijn aan de oude richtlijn.3 De Afdeling adviseert de definitie van «energieprestatie» in het wetsvoorstel te laten aansluiten bij de definitie van de nieuwe richtlijn. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

1 Artikel 2, vierde lid, van de richtlijn. 2 Voorgestelde artikel 1, onderdeel q, van de Woningwet. 3 Artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/91/EG.

Page 90: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 124, nr. 4 6

b. Gebouw In het wetsvoorstel worden twee definities van «gebouw» gebruikt. Voor de nieuwe afdeling 2a van de Woningwet geldt de definitie van artikel 1, onderdeel c, van de Woningwet: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Om aan te sluiten bij de definitie van de richtlijn1 is in het wetsvoorstel een uitzondering gemaakt voor gebouwen waarvoor geen energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen.2 Deze definitie van «gebouw» geldt ook voor de verplichting van de eigenaar om bij de verkoop een energieprestatiecertificaat te verstrekken.3 Echter, wat betreft de sanctie voor het niet nakomen van deze verplichting wordt een andere definitie van «gebouw» gehanteerd: het voorgestelde artikel 24, derde lid, van de Kadasterwet spreekt van «gebouwde onroerende zaak of een appartementsrecht». Onder punt 2b is al aandacht besteed aan certifi-cering van appartementen. In de richtlijn wordt een appartement aangeduid als «gebouwunit». De definitie van «gebouw» in het voorge-stelde artikel 24, derde lid, lijkt beperkter dan de definitie in de Woningwet en in de richtlijn. Onduidelijk is dan ook of de sanctie de werkingssfeer van de richtlijn volledig dekt. De Afdeling adviseert om in het wetsvoorstel één definitie van «gebouw» te gebruiken en deze aan te sluiten bij de in de richtlijn gehanteerde definitie. c. Uitzondering voor gebouwen met een industriefunctie In het voorgestelde artikel 11a, tweede lid, van de Woningwet zijn de categorieën gebouwen opgenomen die uitgezonderd zijn van de verplichting tot afgifte van een energieprestatiecertificaat. De uitzondering genoemd in het voorgestelde artikel 11a, tweede lid, onder d, namelijk gebouwen die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden, is ontleend aan artikel 4, tweede lid, onder c, van de richtlijn. De toelichting vermeldt dat het hier gaat om de categorie gebouwen die in het Bouwbesluit 2003 vallen onder de zogenoemde industriefunctie. Er is zo nauw mogelijk aangesloten bij de definitie van het begrip industrie-functie in het Bouwbesluit 2003,4 aldus de toelichting.5 De Afdeling merkt op dat deze uitzondering ruimer is geformuleerd dan de uitzondering in de richtlijn. De richtlijn spreekt van «industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouw-bedrijven met een lage energiebehoefte (...)». De toevoeging «met een lage energiebehoefte» ontbreekt in de omschrijving in het wetsvoorstel. Dit kan er toe leiden dat bepaalde industriegebouwen of gebouwen voor agrarische doeleinden met een hoge energiebehoefte ook uitgezonderd worden van de afgifteplicht van het energieprestatiecertificaat. Dit strookt niet met het doel van de richtlijn, namelijk vermindering van energiege-bruik. De Afdeling adviseert de uitzondering genoemd in het voorgestelde artikel 11a, tweede lid, onder d, te laten aansluiten bij de omschrijving en het doel van de richtlijn. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen. 3a. De definitie van «energieprestatie» is naar aanleiding van het advies van de Afdeling in overeenstemming gebracht met de definitie van dat begrip in de richtlijn. 3b. Nu de wijziging van artikel 24, derde lid, van de Kadasterwet uit het wetsvoorstel is gehaald, behoeft punt 3b van het advies van de Afdeling geen bespreking meer.

1 Artikel 2, eerste lid, van de richtlijn. 2 Voorgestelde artikel 11a, tweede lid, onderdeel a, van de Woningwet. 3 Voorgestelde artikel 11c van de Woningwet. 4 Het Bouwbesluit 2003 zal worden vervangen door Bouwbesluit 2012. Het voornemen is dat het Bouwbesluit 2012 per 1 januari 2012 inwerking treedt. 5 Artikelsgewijze toelichting bij het voorge-stelde artikel 11a van de Woningwet.

3c. In de meerjarenafspraken Energie-efficiëntie van 13 juni 2008 is neergelegd dat de agrarische sector zich als geheel ten doel stelt om te komen tot een vermindering van energiegebruik van 33% tussen 1995 en 2020. Deze afspraak geldt voor alle niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven. Dat betekent dat in artikel 11a, tweede lid, onderdeel d, van de Woningwet de uitzondering voor alle voor agrarische doeleinden bestemde gebouwen kan worden gehandhaafd. Ook overigens hoeft de in dat onderdeel opgenomen uitzondering niet te worden beperkt tot gebouwen met een lage energiebehoefte. Bij die gebouwen is altijd sprake van een lage energiebehoefte, wat blijkt uit het in het Bouwbesluit 2003 (en in de toekomst het Bouwbesluit 2012) ontbreken van de eis van een energieprestatiecoëfficiënt voor die gebouwen.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

Page 91: Magna Charta Digital Law Review

4. De redactionele opmerkingen die de Afdeling in overweging geeft zijn verwerkt. 5. Voorts zijn de volgende wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht: –In het voorgestelde artikel 11b, vierde lid, van de Woningwet is de delegatiebepaling «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen door «bij ministeriële regeling» en is de mogelijkheid opgenomen om regels over de onderwerpen, genoemd in dat artikellid, bij ministeriële regeling aan te wijzen. Gebleken is dat er geen regels over de onderwerpen, genoemd in dat artikellid, zijn die zich voor opneming in een algemene maatregel van bestuur lenen. Om te voorkomen dat een algemene maatregel van bestuur moet worden ontworpen die op die punten alleen een doordelegatie naar een ministeriële regeling inhoudt, is ervoor gekozen al in het wetsvoorstel duidelijk te maken dat de betrokken regels – die alle een sterk technisch, cijfermatig of grafisch karakter hebben en vaak aan wijziging onderhevig zullen zijn – alle in een ministeriële regeling zullen worden opgenomen of daarbij zullen worden aangewezen. –Artikel 11b, tweede lid, van de Woningwet is vervallen. Van erkennin-gen als daarin geregeld is nu geen sprake. Met het opnemen van eisen t.a.v. zowel het energieprestatiecertificaat als de deskundigen die dat afgeven is er sprake van een erkenning door de lidstaat. Artikel 11b, vierde lid, is met het oog daarop aangevuld (onderdeel d). De memorie van toelichting is overeenkomstig het bovenstaande aangepast. In de considerans zijn ten slotte enkele wijzigingen van redactionele aard aangebracht. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, H. D. Tjeenk Willink Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W04.11.0223/I met redactionele kantteke-ningen die de Afdeling in overweging geeft.

–In de transponeringstabel bij artikel 3 van de richtlijn specificeren dat implementatie voor bestaande bouw reeds heeft plaatsgevonden in artikel 2 van de Regeling energieprestatie gebouwen. –In de transponeringstabel bij artikel 4 van de richtlijn de woorden «Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.12 van het Bouwbesluit 2003» vervangen door: Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.3 van het Bouwbesluit 2003. –In de transponeringstabel bij artikel 11 van de richtlijn specificeren dat implementatie plaatsvindt in het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel r, en nieuwe afdeling 2a van de Woningwet. –In de transponeringstabel specificeren dat artikel 12, vierde lid, van de richtlijn wordt geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 11f van de Woningwet. –In de transponeringstabel specificeren dat implementatie van artikel 16 van de richtlijn wat betreft keuring van aircosystemen heeft plaatsge-vonden in artikel 3a.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen. –In de transponeringstabel specificeren dat implementatie van artikel 17 van de richtlijn wat betreft airconditioningsystemen heeft plaatsgevon-den in artikel 3a.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen.

Page 92: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Voortman, L.G.J. (GL) en Ouwehand, E. (PvdD). ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012

Vergaderjaar 2011–2012

33 124Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 2 februari 2012

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 belast met het voorbe-reidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. Inhoudsopgave Blz. I. ALGEMEEN 1 1. Doel en aanleiding van dit wetsvoorstel 2 2. Omzetting 3 3. Artikelen van de richtlijn die met dit wetsvoorstel in nationale regelgeving worden omgezet 3 3.1 Woningwet 3 3.2 Nieuwe regeling betreffende de plicht tot het verstrekken van een energielabel aan de koper 4 3.3 Afweging van mogelijke sancties voor het niet verstrek-ken van een energielabel aan de koper 6 4. Handhaving 7 5. Ingebrekestelling 7 6. Administratieve lasten 8 II. ARTIKELSGEWIJS 8

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de kenbaarheid energieprestatie gebouwen. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in handhaving van de aanwezigheid van een energielabel. Het wetsvoorstel vloeit voort uit een Europese richtlijn, waar Nederland aan moet voldoen. De leden van de VVD-fractie willen graag enkele opmerkingen maken en de regering een aantal vragen stellen. 1 Samenstelling:Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Smilde, M.C.A. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), voorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Karabulut, S. (SP), Elissen, A. (PVV), Ziengs, E. (VVD), ondervoor-zitter, Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66), Grashoff, H.J. (GL) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).Plv. leden: Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Dam, M.H.P. van (PvdA), Knops, R.W. (CDA), Slob, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Gent, W. van (GL), Arib, K. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Fritsma, S.R. (PVV), Steur, G.A. van der (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66),

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling, maar ook met enige bezorgdheid kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel gaat uit van een strikte implementatie waarbij niet verder wordt gekeken dan de strikte eisen van de EU en de Raad in enge zin. Dat vinden deze leden een gemiste kans. Ondanks het

Page 93: Magna Charta Digital Law Review

feit dat deze leden van mening zijn dat de EU en de Raad via deze richtlijn ingrijpt in de nationale soevereiniteit van EU-landen op het gebied van het stellen van eisen aan de eigen vastgoedmarkt, onderschrijven ze de noodzaak tot energiebesparende doelstellingen en zien ze in dat met energiebespa-rende maatregelen veel winst te behalen valt voor zowel het milieu als voor de burgers van Nederland in de vorm van lagere energienota’s. Bij deze implementatie moet er wat de leden van de PvdA-fractie betreft dus niet gekeken worden naar wat er allemaal moet van Brussel, maar naar wat er noodzakelijk is voor een zuinige en duurzame energievoorziening. En daar schiet het wetsvoorstel te kort in de ogen van de leden van de PvdA-fractie. De leden van de PVV-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben deze leden een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorlig-gende wetsvoorstel. Ondanks het onderschrijven van de doelstelling om het energieverbruik in gebouwen te verminderen en het wetsvoorstel op hoofdlijnen, hebben deze leden nog enkele vragen bij invulling van de vereisten die de herziene Energy Performance of Buildings Directive- richtlijn (hierna: EPBD-richtlijn) stelt. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel van de achterliggende EPBD-richtlijn om energiebesparing binnen de gebouwde omgeving te realiseren, maar vragen zich af of de door de regering voorgestane aanpak de beste wijze is om daaraan te voldoen. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de gemaakte keuzes en de gevolgen daarvan stellen deze leden graag een aantal nadere vragen. In algemene zin vragen zij de regering om te onderbouwen hoeveel aanvullende energiebesparing verwacht wordt naar aanleiding van dit wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorlig-gende wetsvoorstel. Zij plaatsen voornamelijk vraagtekens bij de sanctie die wordt verbonden aan het niet beschikken over het energieprestatiecer-tificaat bij eigendomsoverdracht van een woning.

1. Doel en aanleiding van dit wetsvoorstel Bij het lezen van de uiteenzetting van het doel en de aanleiding van het wetsvoorstel merken de leden van de CDA-fractie op dat pas als laatste het belang van de gebouweigenaren om de woonlasten te verminderen wordt vermeld. Andere doelen lijken daarmee belangrijker te zijn, waardoor de schijn ontstaat dat het beperken van lasten niet tot de hoofddoelstelling hoort maar slechts een bijkomend voordeel. Juist door private voordelen en belangen te combineren met de publieke belangen kan volgens deze leden de meeste winst worden bereikt bij het reduceren van het energieverbruik. De leden van de CDA-fractie betreuren dan ook dat bij de herziening van de EPBD-richtlijn de Europese instellingen vooral gericht lijken te zijn op het stellen van meer regels in plaats van het vergroten van ieders verantwoordelijkheid bij het verminderen van het energieverbruik. Deze leden hadden bij de herziening van de richtlijn graag gezien dat de Europese instellingen kritisch waren geweest over het nut en de noodzaak van de oude regels. In de overwegingen bij de herziene richtlijn wordt dan ook helaas slechts de noodzaak van meer regels in plaats van minder regels toegelicht. Considerans 33, dat ingaat op het subsidiariteitsbeginsel, stelt in dit opzicht dan ook teleur. Uit niets blijkt dat de vereiste energie-efficiënte onvoldoende kan worden gereali-seerd door de nationale woningmarkt. Waarom zijn de omvang en de effecten van de acties slechts op het niveau van de Europese Unie te verwezenlijken, zo vragen deze leden zich in retrospectief af. Ook begrijpen ze deze overweging niet als wordt gesteld dat de complexiteit van de bouwsector te groot zou zijn, terwijl de Europese instellingen zelf meer complexiteit toevoegen door deze herzieningsrichtlijn. Gezien bovenstaande bedenkingen zijn de leden van de CDA-fractie bij de omzetting van deze richtlijn dan ook kritisch op de reikwijdte van de extra regels, met inachtneming van het beginsel van gemeenschapstrouw. Deze leden willen de regering nadrukkelijk vragen om in het vervolg bij de energiebesparing in de gebouwde omgeving te letten op de regeldruk en deze actief te verminderen. Zij vragen de regering om enkele voorbeelden op te sommen hoe ze dit gaat doen. Onderschrijft de regering de mening dat ook de Europese instellingen gehouden zijn aan het verminderen van de regeldruk? Is de regering bereid om de Europese Commissie expliciet te vragen om onnuttige, niet noodzakelijke regels (bijvoorbeeld ten aanzien van monitoring van de

Page 94: Magna Charta Digital Law Review

energiebesparing) af te schaffen? De leden van de SGP-fractie merken op dat de richtlijn vermeldt dat er grote verschillen tussen lidstaten bestaan inzake energiebesparing in gebouwen. Zij vragen of de regering inzichtelijk wil maken welke prestaties Nederland levert en welke positie Nederland inneemt ten opzichte van andere landen in de Europese Unie.

Omzetting

De leden van de PVV-fractie vragen de regering in welke Europese lidstaten de richtlijn 2010/31/EU inmiddels is geïmplementeerd.

3. Artikelen van de richtlijn die met dit wetsvoorstel in nationale regel-geving worden omgezet

3.1 Woningwet De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er alternatieven denkbaar zijn als het gaat om het energielabel, koopwoningen en de rol van de notaris. Zo ja, welke? Hoe heeft de regering die alternatieven gewogen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering specifiek in te gaan op de reactie van de Vereniging Eigen Huis, waarin wordt voorge-steld dat elk huis een basislabel moet hebben, gebaseerd op onder andere de ouderdom van de woning. Waarom heeft de regering dit voorstel niet overgenomen? Deze leden vragen tenslotte of het energielabel nu voldoende kwaliteit biedt. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voorstelt om een aantal categorieën gebouwen uit te sluiten van het leveren van een energielabel. Deze leden zijn van mening dat hierbij onvoldoende onderbouwing is gegeven voor de uitsluiting van een aantal categorieën. Het feit dat er in het huidige gebruik geen of weinig energie wordt gebruikt, impliceert niet dat er bij functiewisseling wel veel energie gebruikt kan gaan worden. En dan is inzicht in de energiezuinigheid van groot belang. Deze leden stellen daarom voor om alleen die gebouwen uit te zonderen van het energielabel die qua bestemmingsruimte in het geldende bestemmingsplan alleen functies kunnen herbergen zoals omschreven in de voorgestelde uitzonderingen.

Het doel van de richtlijn is het verminderen van energiegebruik. Voor een dergelijke gedragsverandering is inzicht in de energieprestatie van groot belang voor de gebruiker van een gebouw. De uitsluiting van woningen die minder dan vier maanden bewoond worden is niet wenselijk voor de leden van de PvdA-fractie. Dit lokt misbruik uit omdat handhaving in de praktijk erg lastig is omdat nergens wordt bijgehouden hoeveel maanden een recreatiewoning/ pied-a-terre of vergelijkbare gebouwen daadwer-kelijk worden gebruikt. 3.2 Nieuwe regeling betreffende de plicht tot het verstrekken van een energielabel aan de koper De leden van de VVD-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel raakt aan het recht op de bescherming van eigendom. De bescherming van eigendom is voor deze leden een belangrijk aspect. Kan de regering verzekeren dat er echt geen sprake is van inbreuk op het eigendomsrecht? De leden van de CDA-fractie merken op dat in het advies van de Raad van State wordt opgemerkt dat de inperking van het eigendomsrecht zeer prudent moet gebeuren. De regering heeft naar aanleiding van dit advies de toets op de verplichting om een energielabel te verstrekken bij de notaris gelegd. De notaris dient de akte van levering niet te verlijden, totdat de verkoper een energielabel aan de koper heeft verstrekt. Eerder was voorgesteld om de koopakte niet in te schrijven in het kadaster. De leden van de CDA-fractie waarderen de inspanning van de regering, maar hebben hier wel enkele vragen over. Deze leden dagen de regering uit om met een alternatief te komen dat minder verstrekkend is met betrekking tot het inperken van het eigen-domsrecht, maar toch voldoende doeltreffend en afschrikkend is, conform artikel 27 van de richtlijn. In het advies van de Raad van State wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat andere lidstaten een ander systeem hebben bedacht. Kan de regering een overzicht geven van de voor- en nadelen van deze systemen? Wat zijn de voordelen van een civielrechtelijke benadering boven een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke benadering? Andere lidstaten lijken te kiezen voor een boetesysteem op basis van steekproeven. Kan de regering aangeven waarom hier

Page 95: Magna Charta Digital Law Review

niet voor is gekozen? De leden van de CDA-fractie vragen de regering in dit verband om in te gaan op het argument van de Vereniging Eigen Huis dat artikel 27 van de Richtlijn niet voorschrijft dat elke transactie moet worden getoetst. De leden van de CDA-fractie merken op dat in het Besluit energieprestatie gebouwen eerder wel is gekozen voor een beperkte privaatrechtelijke doorwerking door een geschil tussen eigenaar en huurder dan wel koper bij hen zelf te laten houden, zonder directe overheidsbemoeienis. Waarom wordt in het voorliggende wetsvoorstel hiervan afgeweken? Deze leden merken hierbij op dat ook de marktverhoudingen in de tussentijd zo zijn veranderd dat het hebben van een energielabel zowel gunstig is voor de eigenaar als de koper of huurder. In de afweging geeft de regering aan dat het geen buitensporige en individuele last voor de verkoper is om een energieprestatiecertificaat te verkrijgen. Toch merken de leden van de CDA-fractie wel op dat er extra kosten aan zijn verbonden en dat het belangrijk is om deze kosten zo veel mogelijk te reduceren. In dit kader heeft de Vereniging Eigen Huis aangegeven dat er een mogelijkheid is om een label te verstrekken op basis van het bouwjaar. Op een automatische wijze kan dan een energielabel worden berekend. Als de verkoper meer in energiebesparing heeft geïnvesteerd, kan hij vervolgens een actueel label aanvragen. De leden van de CDA-fractie hebben reeds aangegeven dit idee zeer sympathiek te vinden, gelet op de simpelheid en doeltreffendheid. Zij merken op dat de richtlijn hier ruimte voor lijkt te bieden in lid 7 van artikel 11. Dit lid stelt dat de certificering van eengezinswoningen gebaseerd mag zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke feitelijke energieprestatie. De voorwaarde dat een deskundige dit kan garanderen, lijkt overkomelijk door dit via een website digitaal te organiseren. Graag zien deze leden een onderbouwde reactie op dit alternatief. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om inzicht te geven in de opeenstapeling van vereisten bij het koopproces. Welke «andere verplichte documenten bij verkoop van gebouwen» zijn er reeds bij de notaris nodig? De leden van de D66-fractie vragen zich af of de door de regering gekozen weg de enige wijze is om te komen tot een effectieve en afschrikkende sanctie zoals bedoeld in artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn. Kan de regering aangeven welke sancties hiervoor in andere Europese lidstaten op basis van de EPBD richtlijn uit 2002 danwel de herziene richtlijn gehanteerd worden? De leden van de D66-fractie constateren dat voor kopers, huurders onder de liberaliseringsgrens en boven de liberaliseringsgrens verschillende instrumenten worden voorgesteld om de aanwezigheid van een energielabel af te dwingen. Deze leden vragen de regering te beargumen-teren waarom er steeds gekozen is voor een verschillende aanpak, namelijk een positieve prikkel in geval van sociale huurwoningen (hogere huurinkomsten via het woningwaarderingsstelsel), een negatieve prikkel voor de vrije huursector (10% lagere huurinkomsten tot label is overhandigd) en een juridische proceseis in geval van verkoop tussen particuliere eigenaren (notariële akte niet verlijden). Deze leden vragen de regering in te gaan op de vraag of dit niet kan leiden tot een verschillende behandeling van vrijwel gelijke gevallen – bijvoorbeeld wanneer een deel van de verder vergelijkbare sociale huurwoningen in een appartementen-complex wordt verkocht of verhuurd in de vrije sector. Wat betekent dat dan voor de rechtsgelijkheid van de bewoners danwel de eigenaren van die woningen? De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering aan het energieprestatiecertificaat een dusdanig zware status wordt toegekend dat zelfs het verlijden van een leveringsakte bij ontbreken kan worden verhinderd. Zij merken op dat het certificaat in bepaalde gevallen weinig bruikbaar is omdat het bijvoorbeeld niet aansluit bij het gebruik van de woning door koper en verkoper. Is het wenselijk om in dergelijke gevallen eigendomsoverdracht te belemmeren? De leden van de SGP-fractie vragen waarom nog aan de sanctie van het niet verlijden van de leveringsakte wordt vastgehouden nu al wordt voorzien in voorlichting door de verplichting dat commerciële adver-tenties de energieprestaties vermelden. Deze leden vragen of deze situatie vanuit het oogpunt van proportionaliteit geen aanleiding geeft tot een minder vergaande sanctie bij de verkoop van een woning. De leden van de SGP-fractie constateren dat het vereiste van de aanwe-zigheid van het energieprestatiecertificaat bij overdracht van de woning in zichzelf niet bijdraagt aan de doelstelling van energiebesparing. Immers, enkel het bestaan van een certificaat wordt vereist en niet het voldoen aan een bepaalde

Page 96: Magna Charta Digital Law Review

labelklasse. Deze leden vragen waarom er vanuit dat perspectief volgens de regering evenredigheid zou bestaan tussen het gebruikte middel en het beoogde doel.

Afweging van mogelijke sancties voor het niet verstrekken van een energielabel aan de koper De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kopende partij, indien de verkopende partij in gebreke blijft bij het overleggen van het energiepres-tatiecertificaat. Het is wenselijk om deze belangen zoveel mogelijk te behartigen door in het wetsvoorstel vast te leggen dat in een veel eerder stadium van het verkoopproces het energieprestatiecertificaat overlegd dient te worden, bij voorkeur op het moment van tekoopstelling. Pas dan kan de kopende partij de energieprestatie meenemen in zijn overwe-gingen en is het daadwerkelijk een middel om tot energiezuiniger gebouwen te komen. De leden van de PvdA-fractie wijzen in deze ook op de kritiekpunten van de Raad van State die de voorgestelde sanctie disproportioneel vindt. De leden van de PVV-fractie vragen de regering op welke manier in de overige lidstaten die de richtlijn hebben geïmplementeerd invulling wordt gegeven aan de verplichting om een sanctie op te leggen. De leden van de PVV-fractie hebben grote bezwaren tegen het blokkeren van de verkoop van woningen en gebouwen. Is het blokkeren van verkoop een proportionele maatregel? Uit de Europese richtlijn kan niet worden afgeleid dat het blokkeren van verkoop is vereist. Waarom kiest de regering voor een dergelijk zwaar middel? Zijn er andere sancties overwogen die voldoen aan de eisen uit de richtlijn? Zo ja, welke zijn dat? De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de gekozen sanctie in gevallen waar spoedige verkoop gewenst is, zoals bij executoriale verkopen. Zijn er sancties overwogen waarbij het verkoop-proces niet wordt vertraagd of geblokkeerd? Zo ja, welke zijn dat? De leden van de CDA-fractie hebben, mede gelet op het advies van de Raad van State, vragen over de noodzaak en proportionaliteit van de voorgenomen sanctionering. Deze leden dagen de regering uit om te komen met een zo eenvoudig stelsel van sanctionering van het energielabel bij verhuur en verkoop, dat zowel in lijn is met de vereisten van de Europese richtlijn als het voornemen dat is verwoord in het regeringsakkoord ten aanzien van een heldere verdeling van verantwoor-delijkheden. Bij het verminderen van het energieverbruik in de gebouwde omgeving betekent dit, volgens deze leden, dat de kopers van een woning vooral de prikkel bij henzelf moeten vinden om na te gaan wat de totale lasten zijn van het kopen van de woning, inclusief de toekomstige energielasten. Ze vragen in dit kader de regering of er door het stellen van procesvereisten tijdens het koopproces juist niet het gevaar bestaat dat de burgers minder zelf na gaan denken over energielasten en zich hierover laten informeren, aangezien het energielabel al wel voldoende zekerheid zou bieden. De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet mogelijk zal zijn alle transacties te controleren, wanneer gekozen zou worden voor de bestuurlijke boete. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de notaris de betreffende gemeente bericht wanneer bij het verlijden geen certificaat aanwezig is. Zij vragen een reactie op deze suggestie. De leden van de SGP-fractie vragen waarom verkopers moeilijk traceerbaar zijn bij een bestuurlijke boete omdat zij daarna verhuizen. Zij vragen op welke punten de Gemeentelijke basisadministratie en eventuele andere bestandskoppelingen tekortschieten om verkopers te achterhalen. De leden van de SGP-fractie waarom de sanctie zoals die in België geldt niet in Nederland toepasbaar is. Zij vragen of de regering de opmerking van de Raad van State kan bevestigen dat niet is gebleken dat de

Europese Commissie deze sanctie als niet doeltreffend of afschrikwekkend beschouwt.

4. Handhaving De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is om een onderscheid te maken tussen grotere gebouwen (meer dan 500m2) die publiek toegankelijk zijn en die dat niet zijn. Het voorstel is om, als er sprake is van een deel van 500m2 of meer van een niet-publiek toegankelijk gebouw dat wel publiekelijk

Page 97: Magna Charta Digital Law Review

toegankelijk is, dat dit deel ook van een energieprestatiecertificaat moet worden voorzien. Deze leden voorzien veel problemen omtrent deze vage definitie, verzoekt de regering om een heldere definitie vast te stellen en wijst de regering erop dat ook niet-publiek toegankelijke gebouwen energie gebruiken en baat hebben bij een energieprestatiecertificaat. Verder wil de regering het toezicht op de naleving van de bepalingen omtrent het energieprestatiecertificaat beleggen bij de VROM-Inspectie. De leden van de PvdA-fractie vinden dit alleen raadzaam in het geval van onroerend goed in gebruik bij lokale overheden. Het overige toezicht kan het beste worden ondergebracht bij de lokale overheden, als integraal onderdeel van het reguliere toezicht op gebouwen, veiligheid en vergunningen. De leden van de CDA-fractie merken op dat een 10% korting op de huurprijs best aanzienlijk is als de huurder geen energielabel heeft verkregen. Deze leden vragen zich af waarop deze korting is gebaseerd. Is het niet voldoende als de eigenaar informatie verstrekt over de gemid-delde energielasten aan de hand van energierekeningen? De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de extra taak voor de VROM-Inspectie. Deze inspectie wordt belast met het toezicht op de verplichting om een energielabel te afficheren. De regering stelt dat de gemeente dit toezicht niet zou kunnen doen, omdat ze dan zichzelf zou controleren. Deze leden vragen zich af of het ook niet ongewenst is dat het Rijk zichzelf middels de VROM-inspectie controleert. Is het in het verlengde van dit argument dan noodzakelijk dat EU-inspecteurs het Rijk weer controleren op het afficheren van het energielabel? Deze leden merken op dat het niet gewenst is dat inspec-teurs het land doorkruizen om slechts op deze verplichting te controleren. Zij zien best mogelijkheden dat gemeentelijke inspecteurs dit vereiste meenemen in hun reguliere toezicht en zien graag een nadere onder-bouwing. De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 27 (sancties) betrekking heeft op de gehele richtlijn. Kan de regering uiteenzetten op welke wijze de andere artikelen van de richtlijn gesanctioneerd worden? Is het waar dat bijvoorbeeld de keuring van verwarmingssystemen vooral civielrech-telijk wordt gesanctioneerd? Wordt niet aan de handhaving voldaan door het systeem van certificering en keuring van de energieprestatiecertifi-caten zoals dat nu al bestaat?

5. Ingebrekestelling De leden van de VVD-fractie merken op dat op 6 april 2011 de Europese Commissie Nederland in gebreke heeft gesteld met betrekking tot de implementatie van de oude EPBD-richtlijn. Hoe gaat het verder met deze ingebrekestelling nu de regering voorliggend wetsvoorstel heeft ingediend? Zal deze ingebrekestelling spoedig worden ingetrokken? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering. De leden van de D66-fractie constateren dat de regering meldt dat met het voorliggende wetsvoorstel Nederland aan de verplichtingen die aan de ingebrekestelling aan de orde komen zal voldoen. Deze leden merken op dat uit deze toelichting niet blijkt of er niet op een andere wijze voldaan kan worden aan de verplichtingen uit de ingebrekestelling, bijvoorbeeld door voor iedere daartoe verplichte woning het mogelijk te maken om een indicatief energieprestatiecertificaat uit te laten vaardigen op basis van een schatting door een deskundige op basis van het bouwjaar en de woningkenmerken. Deze leden wijzen in dit verband op artikel 11 lid 7 van de herziene EPBD richtlijn (2010/31/EU), waarin aangegeven wordt dat «de certificering van eengezinswoningen gebaseerd mag zijn op de beoor-deling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke feitelijke energieprestatie, indien dergelijke overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.» De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij kan bevestigen dat de richtlijnen en de Woningwet in principe de juridische ruimte bieden om met een relatief eenvoudige berekening op basis van bouwjaar en woningkenmerken een indicatief energieprestatiecertificaat uit te geven, waarmee tegen geringe kosten kan worden voldaan aan de eisen van de richtlijn. Zou een schatting op basis van bouwjaar en woningkenmerken veel afwijken van de onzekerheid die nu geldt voor een energieprestatiecertificaat waarvoor wel een opname

Page 98: Magna Charta Digital Law Review

plaatsvindt, gegeven de breedte van de bestaande labelklassen en de geconstateerde afwijkingen die de resultaten van de energieprestatiecertificaten vertonen?

6. Administratieve lasten De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag of in principe organisaties zoals het Kadaster of decentrale overheden bevoegd zouden kunnen worden om een energielabel af te geven. Deze leden vragen de regering om het achterliggende onderzoek naar de administratieve lasten en het ACTAL-advies die aangehaald worden in de memorie van toelichting, naar de Kamer te sturen. De leden van de D66-fractie vragen de regering in ieder geval te onder-bouwen waarop de schatting van een uur tijd per energieprestatiecerti-ficaat gebaseerd is. Klopt het dat een energieprestatiecertificaat in principe ook kan worden afgegeven zonder de hier benoemde opname van het energielabel in de woning, hetgeen in principe zou kunnen leiden tot een besparing in de administratieve lasten in de orde van grootte van de benoemde 4,8 miljoen euro en 80 000 uur? De leden van de D66-fractie merken op dat de bruikbaarheid en validiteit van de energieprestatiecertificaten, zoals die nu bestaan onder andere in onderzoeken van de VROM-Inspectie sinds de invoering van de oorspron-kelijke EPBD-richtlijn meermaals ter discussie heeft gestaan. Deze leden vragen de regering om in te gaan op de mogelijke beleidskeuzes die zijn overwogen ten aanzien van de eisen die via de Woningwet en de ministeriele regeling gesteld worden aan energieprestatiecertificaten, en om hierbij in te gaan op de mogelijke gevolgen daarvan voor de adminis-tratieve lasten van burgers en bedrijven.

II ARTIKELSGEWIJS

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Regeling energieprestatie gebouwen wordt aangepast, zodat de nieuwste versies van BRL en ISSO leidend zijn en niet de expliciet vermelde versies van respectievelijk 20 augustus 2009 en oktober 2009.

Artikel 1 onderdeel a van de Woningwet

De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de gevolgen zouden zijn van het opnemen van de eis om, in aanvulling op de nu voorziene onderdeel tekst voor r 1°, 2° en 3°, naast de energetische opbrengst van mogelijke maatregelen voor energiebesparing, ook een indicatie van de financiële opbrengst of de percentuele verbetering in energieprestatie weer te geven van die maatregelen. Deze leden zijn van mening dat de bruikbaarheid van een energieprestatiecertificaat groter zou zijn wanneer deze omgerekend wordt naar een tastbaarder resultaat. Artikel 1, onderdeel b van de Woningwet De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader te beargumen-teren wat bedoeld wordt met de zinsnede: «Een en ander vormt voldoende redenen om verplichtingen en sancties in de Woningwet neer te leggen.» Wordt hiermee gedoeld op eisen die voortvloeien uit de ingebrekestelling of iets anders? Artikel 11b van de Woningwet De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de redenen waarom de voorschriften zijn opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen, het Bouwbesluit 2003 (later: het Bouwbesluit 2012) en de Regeling energieprestatie gebouwen, nu via subdelegatie geregeld worden in plaats van een algemene maatregel van bestuur. Blijven de eisen die gesteld worden gelijk of is de regering voornemens de inhoud hiervan te wijzigen? Artikel 11c van de Woningwet De leden van de VVD-fractie merken op dat er wordt gesteld dat een vereniging van eigenaren de mogelijkheid krijgt een collectief energielabel aan te vragen. Wat is voor de eigenaar van een appartement aan te bevelen, een collectief label of een individueel label? Als er sprake is van een collectief label, krijgt elke eigenaar dan een bewijs van de energie-prestatie van het gehele pand of heeft het betrekking op het individuele appartement? Hoe stelt de regering zich het een en ander voor? De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat er een algemene maatregel van bestuur wordt opgesteld om de mogelijkheid van een collectief energielabel nader in te vullen. Kan dit ook door middel van een ministeriele regeling geschieden? Artikel 11d van de Woningwet Waarom, zo vragen de leden van de VVD-fractie, wordt er bij de niet nakoming van de verplichting het energielabel bij aanvang van de huurovereenkomst aan de nieuwe huurder te

Page 99: Magna Charta Digital Law Review

overhandigen, onderscheid gemaakt tussen huurders van geliberaliseerde woningen en utiliteitsbouw enerzijds en gereguleerde woningen anderzijds? Artikel 11e van de Woningwet In artikel 11e wordt het criterium «veelvuldig» gehanteerd. De leden van de VVD-fractie vinden dit een enigszins vaag begrip dat interpretatiever-schillen in de hand kan werken. Deze krijgen dan ook graag meer inzicht in het begrip «veelvuldig». Wanneer is er sprake van «veelvuldig»? Ingevolge het voorgestelde artikel 11e sub b moet een afgegeven energielabel zichtbaar zijn indien een gebouw wordt verkocht of aan een nieuwe verhuurder wordt verhuurd, dit in tegenstelling tot de gebouwen genoemd onder a. Wat is de reden van dat verschil, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Artikel 11f De leden van de SGP-fractie vragen welke sanctie wordt verbonden aan het niet vermelden van de labelklasse in een commerciële advertentie

De voorzitter van de commissie,Wolbert De griffier van de commissie,Van der Leeden

Page 100: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 2011–2012

33 124Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 18 april 2012

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen die de leden van de fracties van VVD, PvdA, PVV, CDA, D66 en SGP hebben gesteld over het onderhavige wetsvoorstel. Hieronder worden deze vragen beantwoord, waarbij vergelijkbare vragen, waar gepast, zijn samengevoegd.

I ALGEMEEN

De leden van de D66-fractie vroegen te onderbouwen hoeveel aanvul-lende energiebesparing verwacht wordt naar aanleiding van deze wetswijziging. Hoeveel aanvullende energiebesparing verwacht wordt naar aanleiding van deze wetswijziging is op dit moment moeilijk aan te geven. Uit een Europees onderzoek, IDEAL-EPBD dat in november 2011 is gepubliceerd (http://www.ideal-epbd.eu/download/pap/NL_findings_recommendations.pdf), waarin de reacties van consumenten op het energielabel van 10 lidstaten van de Europese Unie zijn onder-zocht, komt naar voren dat huiseigenaren met een energielabel ongeveer anderhalf keer zo vaak energiebesparende maatregelen treffen dan huiseigenaren zonder energielabel. Met de herziening van de EPBD wordt beoogd zowel de groep mensen met een energielabel te vergroten, als ervoor te zorgen dat mensen die een energielabel hebben vaker energie-besparende maatregelen gaan treffen. Op dit moment wordt bij de verkoop van een woning in circa 13% van de gevallen een energielabel aangevraagd. Effectieve handhaving en sanctionering van het energielabel bij verkoop zal ertoe leiden dat woningen in bijna alle gevallen over een energielabel beschikken. Verder zullen naar verwachting ook door de informatie op het energielabel te verbeteren meer huiseigenaren overgaan tot het nemen van energiebe-sparende maatregelen in hun woning. Dit zal bijvoorbeeld gebeuren door het beschikbaar stellen van een overzicht van de kosten en baten van energiebesparende maatregelen bij de overhandiging van het energielabel. Hiermee wordt tevens beter aangesloten bij de wens van huiseigenaren en huurders om een goed beeld te krijgen van de energie-kosten die zij kunnen besparen door energiebesparende maatregelen te nemen. Door verdere verbetering van de kwaliteit van het energielabel zal het vertrouwen in het energielabel bovendien toenemen. Ook dit zal er naar verwachting toe leiden dat meer huiseigenaren energiebesparende maatregelen nemen.

Doel en aanleiding van dit wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vroegen nadrukkelijk om in het vervolg bij de energiebesparing in de gebouwde omgeving te letten op de regeldruk, en deze actief te verminderen. Deze leden vroegen enkele voorbeelden op te sommen hoe zij dit gaat doen. Daarnaast vroegen de leden van de CDA-fractie of de regering de mening onderschrijft dat ook de Europese instellingen gehouden zijn aan het verminderen van de regeldruk en of zij bereid is om de Europese Commissie expliciet te vragen om onnuttige, niet noodzakelijke regels (bijvoorbeeld t.a.v. de

monitoring van de energiebesparing) af te schaffen. De regering deelt de mening van de leden van de fractie van het CDA dat het van groot belang is regeldruk te verminderen (zie onder meer Kamerstukken II 2010/2011, 29 515, nr. 333 en nr. 325). De regering waakt er dan ook voor dat regels die worden ingevoerd, noodzakelijk zijn. Daarbij wordt

Page 101: Magna Charta Digital Law Review

telkens gekozen voor een wijze van uitvoering die het minst belastend is voor burgers en bedrijven. Dit geldt tevens voor de imple-mentatie en uitvoering van deze richtlijn. Vermindering van de regeldruk is een blijvend aandachtspunt bij energiebesparing in de gebouwde omgeving. In het Plan van Aanpak energiebesparing gebouwde omgeving van februari 2011 staat op pagina 7 dat het kabinet de regeldruk voor burgers en bedrijven wil beperken. Een voorbeeld van een benadering in de gebouwde omgeving met minimale regelgeving is de pilot van Blok-voor-Blok, waarbij het er onder meer om gaat om bewoners grip te laten krijgen op hun woonlasten. Op Europees niveau zet de regering bij de onderhandelingen over Europese wetgevingsvoorstellen veelvuldig in op minder belastende alternatieven, wanneer zij van mening is dat het betreffende voorstel een stijging van de administratieve lasten tot gevolg heeft. In veel gevallen geeft de regering ook opdracht tot een onderzoek naar de administratieve lasten van een Europees voorstel op nationaal niveau. De uitkomsten van zo’n onderzoek worden gebruikt bij de onderhandelingsinzet in Brussel. De regering maakt ook steeds vaker gebruik van de informatie uit bijvoorbeeld Europese Roadmaps en Witboeken, waarin een eerste indicatie wordt gegeven van voorgenomen beleid van de Europese Commissie. Daarnaast heeft de Regiegroep Regeldruk en ICT bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een aanja-gende rol ten aanzien van de aandacht voor regeldruk bij voorgenomen Europees beleid. De Regiegroep let erop of regeldruk voldoende aandacht krijgt bij de Nederlandse EU-voorbereiding. De regering onderschrijft de mening van de leden van de CDA-fractie dat ook de Europese instellingen gehouden zijn aan het verminderen van de regeldruk. Binnen de Europese Commissie bestaat de verplichting dat voor bepaalde wetgevingsvoor-stellen een integrale impact assessment (IA) wordt opgesteld. Een IA omvat ook de regeldrukeffecten. In februari jongstleden hebben de regeringsleiders van 12 Europese lidstaten, waaronder Nederland, een brief aan de President van de Europese Raad en de Voorzitter van de Europese Commissie gestuurd, waarin zij onder andere pleiten voor minder Europese regels om de groei van de Europese economie te stimuleren (http://www.vno-ncw.nl/SiteCollectionDocuments/Meer%20informatie/2012_EU_growth_letter.pdf).

Afschaffing van de monitoring van de energiebesparing vindt de regering overigens niet aan de orde. Juist op die manier wordt inzichtelijk welke lidstaten goed en welke minder goed presteren. In het vervolg op de monitoring kunnen toekomstige noodzakelijke maatregelen genomen worden. De leden van de SGP-fractie vroegen inzichtelijk te maken welke prestaties Nederland levert en welke positie Nederland inneemt ten opzichte van andere landen in de Europese Unie, gezien de grote verschillen die tussen lidstaten bestaan inzake

energiebesparing in gebouwen. Nederland doet het redelijk goed in vergelijking met andere lidstaten van de Europese Unie. De verstrekking van energielabels bij koopwoningen blijft, zoals bekend, wel achter. Dit komt mede omdat de huidige wijze van handhaven niet voldoende is gebleken. Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen zijn de echte koplopers. In het algemeen kan worden gezegd dat de zuidelijke lidstaten enigszins achterlopen bij de noordelijke lidstaten wat energiebesparing in gebouwen betreft en dat de nieuwe lidstaten nog een grote slag te maken hebben. Echter duidelijk is ook dat alle lidstaten nog een forse renovatieopgave voor zich hebben als het gaat om de energiebesparing die voor de lange termijn noodzakelijk wordt geacht in het kader van de klimaatproblematiek. Een en ander blijkt uit de reguliere contacten van Nederland in verschillende fora waarbij kennis en ervaringen tussen de EU-lidstaten op het gebied van energiebe-sparing in gebouwen worden uitgewisseld. Verder heeft het Buildings Performance Institute Europe in oktober 2011 een studie uitgebracht getiteld: «Europe’s buildings under the microscope» (http://dl.dropbox.com/u/4399528/BPIE/HR_%20CbC_study.pdf), waaruit dit beeld naar voren komt. De regering heeft geen andere overzichten tot haar beschikking met daarin cijfermatige of gedetailleerde opsommingen over de prestaties en de posities van de Europese lidstaten inzake energiebe-sparing in gebouwen. 2. Omzetting De leden van de PVV-fractie vroegen in welke Europese lidstaten richtlijn 2010/31/EU inmiddels is

geïmplementeerd. De richtlijn 2010/31/EU is nog in geen enkele Europese lidstaat geïmple-menteerd. Uit de contacten met vertegenwoordigers van de ministeries van andere EU-lidstaten die belast zijn met de implementatie van de herziene EPBD richtlijn

Page 102: Magna Charta Digital Law Review

is gebleken dat in de meeste lidstaten de nationale wetgeving ter implementatie van de EPBD-richtlijn nog in het nationale parlement behandeld moet worden. 3. Artikelen van de richtlijn die met dit wetsvoorstel in nationale regelgeving worden omgezet 3.1 Woningwet De leden van de VVD-fractie en de PVV-fractie vroegen of, en zo ja welke alternatieven denkbaar zijn als het gaat om het energielabel, koopwo-ningen en de rol van de notaris en hoe de regering die alternatieven gewogen heeft. De leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie vroegen aan te geven waarom zij het voorstel van de Vereniging Eigen Huis om elk huis van een basislabel te voorzien, gebaseerd op onder andere de ouderdom van de woning, niet heeft overgenomen. De leden van de VVD-fractie vroegen of het energielabel nu voldoende kwaliteit

biedt. Afweging alternatieven Op grond van artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn is de regering gehouden doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties te treffen, teneinde te bewerkstelligen dat de plicht om een energielabel te overhan-digen op transactiemomenten daadwerkelijk wordt nageleefd. Voor het niet verstrekken van een energielabel bij verkoop van een woning aan de koper heeft de regering verschillende sancties tegen elkaar afgewogen. Uitgangspunt bij de handhaving is een effectieve werkwijze, die aansluit bij de bestaande mechanismen in de woningmarkt en voor relatief beperkte uitvoeringskosten zorgt. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heeft de regering naast de gekozen maatregel de volgende alternatieven overwogen: de last onder dwangsom, de bestuurlijke boete en het in mindering brengen van een bepaald bedrag op de koopprijs. Het niet verlijden van de transportakte zolang het energielabel ontbreekt, is in de ogen van de regering de meest doeltreffende sanctie en tevens een evenredige sanctie. De maatregel zal ertoe leiden dat bij de verkoop van een gebouw daadwerkelijk een energielabel wordt verstrekt aan de koper. Met het woord «zolang» wordt tot uitdrukking gebracht dat de blokkade van het niet verlijden van de akte bij het ontbreken van het energieprestatiecertificaat niet definitief is, maar door het voorzien in een energielabel wordt opgeheven. Makelaars en andere adviseurs in de onroerendgoedsector zullen naar verwachting verkopers al in een vroeg stadium erop wijzen dat het energielabel één van de zaken is die geregeld moeten worden. De notarissen zullen ernaar moeten streven dat het transport plaatsvindt op een tijdstip dat het label er is, net zoals dit geldt voor andere verplichte documenten bij verkoop van gebouwen. Daar komt bij dat de notaris op een relatief vroeg moment in het transactieproces, te weten het moment dat deze de koopakte ontvangt, al bij het kadaster kan controleren of een energielabel aanwezig is. Indien dat niet het geval is, kan de notaris vroegtijdig de verkoper waarschuwen dat er alsnog een energielabel nodig is. Kortom, in beginsel hoeft het transactieproces rondom de verkoop van een gebouw niet opgehouden te worden. De regering heeft er vertrouwen in dat de makelaars en notarissen hun werk goed doen en dat het dus niet tot een tijdelijke blokkade zal komen. De gekozen werkwijze, waarbij de verantwoordelijkheid voor het hebben van een energielabel bij de verkoper wordt gelegd, sluit bovendien goed aan bij het kabinetsstreven naar een compactere overheid. Het opleggen van een last onder dwangsom bij het ontbreken van een energielabel bij verkoop is geen doeltreffende sanctie. Ten eerste omdat pas na de overdracht kan worden vastgesteld dat het energielabel niet aanwezig is terwijl de herziene EPBD-richtlijn vereist dat het energielabel bij de verkoop van een gebouw aanwezig is. Ten tweede zou de sanctie niet rechtsgeldig opgelegd kunnen worden. Na de overdracht kan de verkoper zonder medewerking van de koper/nieuwe eigenaar zich geen toegang (meer) tot het gebouw verschaffen om de opname ten behoeve van de verkrijging van het label te laten doen. Kortom, naar verwachting kan de verkoper in een groot aantal gevallen niet langer aan de last voldoen. Volgens vaste jurisprudentie is het kunnen voldoen aan de opgelegde last een vereiste om de sanctie rechtsgeldig te kunnen opleggen. Evenals bij de last onder dwangsom kan in het geval er gekozen wordt voor een bestuurlijke boete pas na de overdracht worden vastgesteld of de verkoper heeft nagelaten een energielabel te verstrekken. Het opleggen van een bestuurlijke boete aan de verkoper heeft in beginsel dan ook niet als resultaat dat een energielabel voor dat gebouw wordt verstrekt zoals de herziene richtlijn vereist. De boete zou dan ook dermate hoog moeten zijn dat er een sterk preventieve werking vanuit gaat, maar zou tegelij-

Page 103: Magna Charta Digital Law Review

kertijd evenredig moeten zijn ten opzichte van de overtreding. Dit laatste impliceert juist een niet al te hoge boete. Daarbij zal het in de praktijk, gezien het grote aantal onroerend goed transacties, het ondoenlijk zijn om alle transacties te controleren en te handhaven zodat steeksproefsgewijs gecontroleerd en gehandhaafd zal moeten worden. Ook dit komt de doeltreffendheid niet ten goede. Daarnaast vereist het opleggen en innen van bestuurlijke boetes dat er bij de overheid een handhaving- en sanctioneringsysteem wordt opgericht, hetgeen hoge uitvoeringskosten voor de overheid meebrengt. Dit staat haaks op het kabinetsstreven naar een compactere overheid. Het is van belang om verantwoordelijkheid voor zover mogelijk te leggen daar waar die hoort, in dit geval bij de verkoper. Het in mindering brengen van een bepaald bedrag op de koopprijs is mogelijk bij voldoende opbrengst – dat wil zeggen als het verschil tussen de koopsom en het saldo van de hypotheek (en makelaarskosten) positief is – door dat bedrag in te houden op de eindafrekening van de verkoper. Wanneer echter de opbrengst niet voldoende is bij verkoop is de notaris genoodzaakt om de verkoper een bedrag te laten storten in een depot. Hiervoor dient de notaris een depotakte te stellen en dit gaat gepaard met hoge kosten die voor rekening van de verkoper zijn. Vaak zal de sanctie in de praktijk moeilijk of zelfs niet uitvoerbaar zijn doordat er geen of onvoldoende opbrengst is uit de verkoop van het onroerend goed van de verkoper of door beslaglegging door crediteuren van de verkoper. Deze sanctie zal dan ook in de praktijk in veel gevallen niet doeltreffend zijn. Basislabel voor een gebouw Het doel van het energielabel is informatie te geven over de energiezui-nigheid van een specifiek gebouw met daaraan gekoppeld een advies om eventuele energiebesparende maatregelen te nemen. De koper heeft recht op die informatie over de staat van het betreffende gebouw. Het is daarom noodzakelijk dat een energielabel goed inzicht geeft in de energieprestatie van een woning/gebouw en betrouwbaar is. Dit wordt gegarandeerd doordat het energielabel ter plaatse wordt opgesteld door een onafhankelijke deskundige. De herziene EPBD-richtlijn definieert de energieprestatie van een gebouw als «de berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen en welke verband houdt met een normaal gebruik van het gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting» (artikel 2). De richtlijn vereist dat het energielabel het resultaat bevat van de berekening of meting van de energieprestatie van een gebouw of gebouwunit, die is berekend volgens een methodologie die rekening houdt met de Europese normen (artikel 3 en bijlage I). Verder vereist de richtlijn dat het energielabel wordt opgemaakt door een onafhankelijke deskundige (artikel 17) en dat het energielabel referentiewaarden en aanbevelingen bevat (artikel 11). Met de referentiewaarden kunnen de eigenaars of huurders van het gebouw of van een gebouwunit de energieprestatie ervan vergelijken en beoordelen. Bij aanbevelingen gaat het om de kostenoptimale of kostenefficiënte verbeteringen van de energieprestatie van een gebouw of een gebouwunit, bijvoorbeeld maatregelen voor individuele onderdelen van een gebouw. Hiervoor is de expertise van een onafhankelijke deskundige vereist. Het door de Vereniging Eigen Huis voorgestelde basislabel, gebaseerd op standaardkenmerken van een gebouw, zoals het bouwjaar van de woning, bevat geen gemeten of berekende energieprestatie. Een dergelijk label zou slechts een indicatie van de energieprestatie van een gebouw geven. Dat basislabel kan bovendien geen referentiewaarden en aanbevelingen ten aanzien van een gebouw bevatten omdat er geen sprake is van een daadwerkelijke meting van de energieprestatie. Het door de Vereniging Eigen Huis voorgestelde basislabel voldoet dan ook niet aan de eisen van de herziene EPBD-richtlijn en kan een door een deskundige afgegeven energielabel derhalve niet vervangen. Kwaliteit energielabel In de brief van 16 december 2011 (Kamerstukken II 2011/2012, 30 196, nr. 157) is uitgebreid ingegaan op de kwaliteit van het energielabel en de acties ter verbetering van de kwaliteit van het energielabel. De kwaliteit van het energielabel is in de afgelopen periode aanmerkelijk verbeterd. Van belang is dat het energielabel en het kwaliteitsborgingsysteem continu onderhouden worden. Daartoe zijn afspraken gemaakt met de branches over opleiding, examens, kennisdeling en software. Om hun kennis op peil te houden, moeten energielabeladviseurs sinds begin 2012 iedere 5 jaar een herhalingsexamen afleggen. Met de certificerende instellingen, die de

Page 104: Magna Charta Digital Law Review

energielabeladviseurs controleren, is afgesproken dat zij voortaan ieder jaar hun voortgangsrapportages aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar stellen, waardoor de transparantie van het kwaliteitsborgingsysteem beter geregeld is. De Raad voor Accreditatie ziet erop toe dat het private certificatieschema goed functioneert. In de energielabelsoftware en in de energielabelda-tabase zullen naar verwachting uiterlijk in juli 2012 extra controlemecha-nismen worden ingebouwd zodat een verkeerde invoer van gegevens niet wordt geaccepteerd. Ook is de ISSO-publicatie 82, de handleiding voor energielabeladviseurs waarin staat hoe een energielabel tot stand komt, verduidelijkt. De leden van de PvdA-fractie stelden voor om alleen die gebouwen uit te zonderen van het energielabel die qua bestemmingsruimte in het geldende bestemmingsplan alleen functies kunnen herbergen zoals omschreven in de voorgestelde uitzonderingen. Daarnaast gaven deze leden aan de uitsluiting van woningen die minder dan vier maanden bewoond worden niet wenselijk te achten omdat het uitsluiten van dergelijke woningen misbruik uitlokt, aangezien niet wordt bijgehouden hoeveel maanden een

recreatiewoning of vergelijkbaar gebouw daadwer-kelijk wordt gebruikt. Artikel 12, zesde lid, van de herziene richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om bepaalde categorieën gebouwen uit te zonderen voor wat betreft de vereisten met betrekking tot energielabels. Hoewel de regering begrip heeft voor de argumenten van de leden van de PvdA-fractie, ondersteunt de regering het voorstel van deze leden niet. De opgenomen uitzonderingen waarop deze leden doelen, waaronder de uitzondering voor de voor bewoning bestemde gebouwen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt, hebben alle te maken met een gering gebruik van en daarmee een gering energiegebruik door de betrokken categorieën gebouwen waardoor het eisen van een energielabel niet zinvol is. Het feitelijke geringe energiegebruik is het uitgangspunt en daarbij is een eventuele koppeling aan bestemmings-plannen niet van belang. Verder is het zo dat gemeenten de regels vaststellen voor bewoning van recreatiewoningen en dat zij kunnen optreden tegen mensen die onrechtmatig in een recreatiewoning wonen. Dit staat verder los van de in het wetsvoorstel opgenomen uitzondering voor gebouwen die bestemd zijn voor bewoning, die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt, en met een verwacht energieverbruik van minder dan 25% van het energieverbruik bij permanent gebruik.

3.2 Nieuwe regeling betreffende de plicht tot het verstrekken van een energielabel aan de koper De leden van de VVD-fractie vroegen te verzekeren dat er geen sprake is van inbreuk op het eigendomsrecht. De regering heeft de maatregel dat de akte van levering niet wordt verleden door de notaris zolang de verkoper geen energielabel aan de koper heeft verstrekt, getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). De plicht tot het verstrekken van een energielabel aan de koper is een vorm van regulering van eigendom in de zin van artikel 1, derde volzin, inzake de bescherming van eigendom. Het Eerste Protocol stelt daaraan minder zware eisen dan bij eigendomsont-neming. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts toegestaan wanneer: 1.dit is gebaseerd op een wettelijk voorschrift, 2.er een «redelijke balans» is tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele belangen – in casu van gebouweige-naren – anderzijds en 3.er een redelijke mate van evenredigheid is tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee nagestreefd wordt. Dit laatste betreft het zogenoemde vereiste van proportionaliteit. Wat betreft de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, heeft de wetgever een ruime beoordelingsmarge. Ad 1: Met het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen is het moeten verstrekken van een energielabel bij de verkoop van een gebouw en het niet verlijden van de akte waarbij de eigendomsoverdracht tot stand wordt gebracht zolang het label ontbreekt, gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Ad 2: Het algemeen belang waar het hier om gaat is energiebesparing in de bouw in verband met de beheersing van het energiegebruik en de noodzaak om maatregelen tegen CO2-uitstoot te treffen. 40% van het totale energieverbruik in de Europese Unie komt voor rekening van gebouwen. Vermindering van het energieverbruik en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de bouwsector zijn belangrijke maatregelen die nodig zijn om de energieafhankelijkheid en

Page 105: Magna Charta Digital Law Review

de broeikas-gasemissies van de Unie te doen dalen. Daarnaast moet vermindering van het energieverbruik door gebouwen een belangrijke bijdrage leveren aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Protocol van Kyoto. Het hebben van een energielabel maakt het gebouwgebonden verbruik inzichtelijk en een advies hoe het verbruik kan worden verminderd is een vast bestanddeel van het label. De eerste stap tot het nemen van energiebesparende maatregelen is het verkrijgen van inzicht in het energieverbruik van een gebouw. De koper kan aan de hand van het energielabel aflezen hoe energiezuinig of onzuinig een gebouw of woning is en kan op basis van die informatie besluiten om al dan niet energiebe-sparende maatregelen te nemen. Ook kan de koper aan de hand van het energielabel nagaan welke kosten gemoeid zijn met het nemen van bepaalde energiebesparingsmaatregelen. Ten aanzien van het belang van gebouweigenaren wordt erop gewezen dat de aanwezigheid van een energielabel één van de te regelen zaken zal vormen binnen het verkoopproces. In beginsel wordt de overdracht van een gebouw niet vertraagd door de eis van aanwezigheid van een energielabel, aangezien de notarissen ernaar moeten streven dat het transport plaatsvindt op een tijdstip dat het label er is, net zoals dit geldt voor andere verplichte documenten bij verkoop van gebouwen. Naar verwachting zullen makelaars en andere adviseurs in de onroerendgoed-sector verkopers al in een vroeg stadium van het te koop aanbieden van het gebouw erop wijzen dat het energielabel noodzakelijk is voor de eigendomsoverdracht. Het is dan ook de verwachting dat verkopers in de praktijk al vroeg in het verkoopstadium tot de aanschaf van een energielabel zullen overgaan. Het label is niet moeilijk te verkrijgen, de kosten ervan zijn laag en de wachttijden kort. De verkoop kan dus ook snel doorgaan als de verkoper te lang met de aanschaf heeft gewacht. Dit alles leidt er toe dat er sprake is van een «redelijke balans» tussen het algemene belang enerzijds en de belangen van gebouweigenaren anderzijds. Ad 3: Voorts is er een redelijke mate van evenredigheid tussen het gebruikte middel (het aanhouden van het verlijden van de akte zolang er geen label is verstrekt door de verkoper) en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Wat betreft het gebruikte middel wordt er nogmaals op gewezen dat met deze sanctie de overdracht van een gebouw in beginsel niet wordt vertraagd en de verkoop normaliter niet definitief geblokkeerd wordt aangezien de sanctie door het voorzien in het label niet (langer) wordt toegepast. Het is voor gebouweigenaren niet moeilijk om ervoor te zorgen dat de sanctie niet (langer) wordt toegepast omdat, zoals hierboven al genoemd, het label niet moeilijk te verkrijgen is, de kosten van het label gering zijn en er geen lange wachttijden zijn om een label te verkrijgen. Het na te streven doel is het onder ad 2 genoemde algemene belang. Gezien al het voorgaande is de regering van mening dat de maatregel dat de akte van levering niet wordt verleden door de notaris zolang de verkoper geen energielabel aan de koper heeft verstrekt niet leidt tot strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De leden van de CDA-fractie verzochten om een alternatief voorstel voor sanctionering dat minder verstrekkend is met betrekking tot het inperken van het eigendomsrecht, maar toch voldoende doeltreffend en afschrikkend is, conform artikel 27 van de richtlijn. Zoals hiervoor aangegeven heeft de regering voor het niet verstrekken van een energielabel bij verkoop van een woning aan de koper verschil-lende sancties tegen elkaar afgewogen. Hiervoor wordt verwezen naar de beantwoording onder 3.1, onderdeel «Afweging alternatieven». Het niet verlijden van de transportakte zolang het energielabel ontbreekt, is in de ogen van de regering de meest doeltreffende sanctie en tevens een evenredige sanctie. De alternatieven zijn duidelijk minder doeltreffend. Wat betreft de last onder dwangsom komt daarbij dat die sanctie niet rechtsgeldig opgelegd zou kunnen worden. Wat betreft de bestuurlijke boete komt daarbij dat hiermee hoge uitvoeringskosten voor de overheid zijn gemoeid en dit haaks staat op de ambitie van een compacte overheid. Wat betreft de sanctie van het in mindering brengen van een bepaald bedrag op de koopprijs is aangegeven dat een dergelijke sanctie in de praktijk in veel gevallen moeilijk uitvoerbaar zal zijn. De leden van de CDA-fractie vroegen om een overzicht te geven van de voor- en nadelen van de sanctiesystemen in andere lidstaten. Bedoeld worden de systemen in België (Vlaanderen) en Duitsland waarnaar in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt verwezen. Vlaanderen Volgens een eerste verkenning door het Planbureau voor de Leefom-geving heeft de notaris bij verkoop van

Page 106: Magna Charta Digital Law Review

gebouwen een meldingsplicht aan het Vlaams Energie Agentschap (VEA), de handhavende instantie. Het VEA bewaakt de kwaliteit van de energieprestatiecertificaten, behandelt klachten en kan administratieve boetes opleggen aan de verkoper van een gebouw als het energielabel bij verkoop ontbreekt. Het boetebedrag ligt tussen de € 500 en € 5000 euro. Zoals eerder genoemd, is het nadeel van een boetesysteem in het algemeen dat er een extra taak bij de overheid wordt neergelegd en dat het inrichten van een dergelijk systeem hoge uitvoeringskosten meebrengt. In het geval van Nederland staat dat haaks op het kabinetsstreven naar een compactere overheid. Duitsland Wie in Duitsland een woning of openbaar gebouw bouwt of verkoopt moet sinds 2008 een energiecertificaat hebben. De verkoper van een gebouw (inclusief nieuwe gebouwen) die geen energielabel kan overleggen bij verkoop riskeert een administratieve boete tussen € 5000 – € 15 000, die wordt opgelegd door het lokale bevoegde gezag. De benadeelde moet dan wel eerst een klacht indienen bij de bevoegde instantie. Duitsland heeft geen centraal registratiesysteem van energielabels. Dat het opleggen van een eventuele boete afhankelijk wordt gesteld van het feit of de koper daadwerkelijk een klacht indient bij de bevoegde instantie is naar de mening van de regering een nadeel. Als de koper geen klacht indient dan gebeurt er niets en is er geen sprake van handhaving. De leden van de CDA-fractie vroegen aan te geven wat de voordelen van een civielrechtelijke benadering boven een strafrechtelijke of bestuurs-rechtelijke benadering zijn. De leden van de D66-fractie vroegen aan te geven waarom is gekozen voor een verschillende aanpak en voor verschillende instrumenten om de aanwezigheid van een energielabel bij verkopers, verhuurders in de sociale huursector en verhuurders in de vrije huursector af te dwingen. De leden van de D66-fractie vroegen voorts aan te geven of dit niet kan leiden tot een verschillende behandeling van vrijwel gelijke gevallen en wat dat dan betekent voor de rechtsgelijkheid van de bewoners dan wel de eigenaren van die woningen. In beginsel zijn er geen specifieke voordelen van een civielrechtelijke benadering boven een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke benadering. Afhankelijk van de wijze waarop betrokken partijen zich tot elkaar verhouden alsmede de regelgeving die al van toepassing is, is een specifieke benadering meer of minder geschikt. Bij verkoop van een gebouw beperkt de transactie tussen verkoper en koper zich in beginsel tot één of enkele momenten terwijl er bij verhuur sprake is van een voortdurend contract tussen verhuurder en huurder. De regelgeving omtrent verkoop van gebouwen verschilt duidelijk van die omtrent verhuur. Wat betreft verhuur gelden voor de gereguleerde huursector weer andere regels dan voor de geliberaliseerde huursector en utili-teitsbouw. In het geval van het niet verstrekken van een energielabel bij verkoop van een woning is een civielrechtelijke benadering, zoals waarvoor de regering heeft gekozen, geschikt. Omtrent de verkoop van gebouwen geldt reeds met name civielrechtelijke regelgeving. Echter, het is niet mogelijk om diezelfde sanctie toe te passen binnen de sociale huursector. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen. De rechtsge-lijkheid van de betrokken partijen is niet in het geding. De leden van de CDA-fractie vroegen waarom niet gekozen is voor een boetesysteem op basis van steekproeven, omdat artikel 27 van de Richtlijn niet voorschrijft dat elke transactie moet worden getoetst. Zoals hiervoor is aangegeven heeft de regering de bestuurlijke boete overwogen als mogelijke sanctie bij het niet verstrekken van een energielabel door de verkoper aan de koper. Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord onder 3.1, onderdeel «Afweging alternatieven». De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de regering heeft besloten om af te wijken van de beperkte privaatrechtelijke doorwerking door een geschil zonder directe overheidsbemoeienis bij verkoper of eigenaar en koper dan wel huurder te laten, hetgeen eerder in het Besluit energiepres-tatie gebouwen is bepaald met betrekking tot het energielabel. Gebleken is dat het louter opnemen van de verplichting in het Besluit energieprestatie gebouwen (BEG) onvoldoende leidt tot naleving. Van de mogelijkheid voor de koper om naar de rechter te stappen in het geval dat de verkoper geen energielabel heeft overhandigd, wordt (nagenoeg) geen gebruik gemaakt. Verkoper en koper komen bij het opstellen van de koopakte dikwijls overeen dat zij afzien van het energielabel. Een nieuwe maatregel is daarom noodzakelijk. Ook de Europese Commissie heeft twijfels geuit over de effectiviteit van hetgeen eerder in het BEG is bepaald. Bovendien vereist artikel 27 van de herziene EPBD-richtlijn dat doeltreffende sancties

Page 107: Magna Charta Digital Law Review

worden geïntroduceerd. Wat betreft de geregu-leerde huursector wordt de verplichting in veel gevallen wel nageleefd. Voor de geliberaliseerde huurwoningen en utiliteitsbouw geldt dat weer in duidelijk mindere mate. Ook voor deze twee sectoren geldt echter dat adequate sancties op grond van de richtlijn ingevoerd moeten worden. Wat betreft de verhuur van geliberaliseerde woningen en utiliteitsge-bouwen is daarbij wel gekozen voor een privaatrechtelijke aanpak zonder directe overheidsbemoeienis. De nieuwe huurder aan wie geen energielabel is overhandigd kan een percentage van de huur inhouden, zolang de verhuurder geen energielabel heeft overhandigd. Dit is voor de huurder makkelijker uit te voeren dan het stappen naar de rechter, zoals dat nu nog mogelijk is op grond van het BEG. Deze maatregel kan dan ook effectiever zijn in vergelijking met mogelijkheid die het BEG nu nog biedt. De leden van de CDA-fractie vroegen naar de ruimte die artikel 11, lid 7 van de herziene richtlijn biedt wat betreft de certificering van eengezins-woningen op basis van de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke feitelijke energieprestatie. De leden van de CDA-fractie stelden daarbij dat de vergelijkbaarheid van de energieprestatie van een eengezinswoning kan worden gegarandeerd door een deskundige door dit via een website digitaal te organiseren. Op grond van artikel 11, zevende lid, van de herziene richtlijn mag een energielabel van eengezinswoningen gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, een soortgelijke omvang en een soortgelijke energieprestatie. Bovendien moet die overeenstemming worden gegarandeerd door de deskundige die het energielabel afgeeft. Het afgeven van een label op basis van representati-viteit gaat uit van de gedachte dat de kosten voor de burgers en bedrijfs-leven zo beperkt mogelijk worden gehouden. Van geval tot geval zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een soortgelijk ontwerp, een soortgelijke omvang en een soortgelijke energieprestatie. Het verstrekken van labels op basis van representativiteit kan dan ook niet op brede schaal worden toegepast. De energielabeladviseur is verantwoor-delijk voor de kwaliteit van het afgegeven energielabel. De adviseur moet hierbij controleren of de woningen voldoen aan de criteria voor represen-tativiteit. Dat kan de adviseur alleen door de woning te bezoeken. Hierop kan de adviseur ook worden gecontroleerd. Het is niet mogelijk om de verstrekking van het energielabel al dan niet op basis van een represen-tatief gebouw, volledig digitaal te organiseren. Het verstrekken van een energielabel op basis van een referentiewoning zal altijd voorafgegaan moeten worden door een bezoek aan de woning door een erkende energielabeladviseur. Of er sprake is van representativiteit kan uitsluitend door een expert ter plekke worden vastgesteld. De adviseur controleert bijvoorbeeld wat voor type verwarmingsketel en type glas aanwezig is in de woning. Als deze afwijken van die van de referentiewoning zal de energieprestatie van de woning ook afwijken van die van de referentie-woning. Bij algemene maatregel van bestuur (een nieuw Besluit energie-prestatie gebouwen) zal energielabeladviseurs de mogelijkheid worden gegeven labels te verstrekken op basis van representativiteit binnen de grenzen die de richtlijn daarvoor biedt. Zoals eerder aangegeven, is het van belang dat het energielabel een juiste weergave van de energiepres-tatie bevat. Het energielabel, alsmede het energielabel op basis van representativiteit kan alleen worden opgesteld door een onafhankelijke deskundige. De leden van de CDA-fractie vroegen aan te geven welke «andere verplichte documenten bij verkoop van gebouwen» er reeds bij de notaris nodig zijn. Voor het opmaken van de transportakte zijn in ieder geval vereist een kopie van het eigendomsbewijs, een kopie van het legitimatiebewijs van verkoper en koper alsmede een kopie van de gevestigde hypotheekakte. Bij de verkoop van een appartementsrecht is daarbij een kopie van de splitsingsakte vereist. De leden van de D66-fractie vroegen in te gaan op de sanctioneringsys-temen die in andere lidstaten gehanteerd worden op basis van de richtlijn uit 2002, dan wel de herziene richtlijn en aan te geven wat de voor- en nadelen zijn van die systemen. De herziene EPBD-richtlijn is in nog geen enkele lidstaat geïmplemen-teerd. Wel hebben andere lidstaten sanctioneringsystemen geïntrodu-ceerd ter implementatie van de vorige richtlijn (Richtlijn 2002/91/EG). Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft een eerste verkenning gemaakt van de sancties die op dit moment in Vlaanderen, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken

Page 108: Magna Charta Digital Law Review

worden opgelegd bij het ontbreken van het energielabel. De systemen in Vlaanderen en Duitsland zijn hierboven reeds kort uiteengezet. Frankrijk In Frankrijk kan de verkoper die nalaat een energielabel aan de koper te overhandigen een boete opgelegd krijgen door het Agence de l’Environnement et de la Maîtrise de l’Énergie (ADEME). De boete varieert van € 1500 tot € 3000. De nieuwe eigenaar kan het energielabel afdwingen via de rechtbank. Daarnaast wordt in Frankrijk de notaris verantwoordelijk gehouden als de verkoper geen energielabel heeft overhandigd. De verplichting tot het hebben van een energielabel is opgenomen in de «Ordre des Notaire»-regelgeving. De notaris zal alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de verkoper voor een energie-label zorgt. Doet hij dit niet, dan is hij zelf in overtreding en riskeert hij ontzetting uit zijn beroep. Verenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk moet het energielabel beschikbaar worden gesteld door de verkoper, de verhuurder of degene die namens de verkoper of verhuurder optreedt aan iedere serieuze potentiële koper of huurder. In geval van nieuwbouw moet een energielabel binnen 5 dagen na de oplevering van het gebouw aan de eigenaar ter beschikking worden gesteld. Als de verkoop start zonder energielabel dient het energielabel binnen 7 dagen alsnog beschikbaar te worden gesteld. De handhaving wordt uitgevoerd door het plaatselijk bevoegd gezag (Trading Standards Officer). Overtreding kan worden bestraft met een boete van £200 voor een woning (verkoop, huur en nieuwbouw) en met een boete van minimaal £500 en maximaal £5000 voor andere niet-vrijgestelde gebouwen dan woningen. Ierland In Ierland moet het energielabel aan een ieder die belangstelling heeft om een gebouw te kopen of te huren beschikbaar worden gesteld. In geval van nieuwbouw moet op basis van de bouwplannen een gedrukt exemplaar van het voorlopige energielabel worden overgelegd aan de koper/toekomstige verhuurder. Bij de voltooiing van de bouw moet het definitieve energielabel aan de koper/verhuurder worden verstrekt. Degene die een verplichting inzake het energielabel niet nakomt, kan worden veroordeeld tot een boete van ten hoogste € 5000 of, afhankelijk van de overtreding, tot een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden, of beide. Denemarken In Denemarken kunnen geldboetes van € 730 – € 875 worden opgelegd door de Danish Energy Agency aan de verkoper of verhuurder die nalaat het energielabel aan de koper of huurder te overhandigen, of die valse of misleidende informatie verstrekt. Daarnaast voorziet het Deense systeem in het opleggen van strafpunten bij de bepaling van de huur. De Danish Energy Agency beheert tevens de database met de afgegeven energielabels. De vergelijking laat zien dat de lidstaten verschillende keuzes hebben gemaakt bij de totstandkoming van de sanctiesystemen bij het ontbreken van het energielabel passend bij de vigerende regelgeving in de lidstaat en de beleidsmatige aanpak. Een analyse van de voor- en nadelen moet dan ook altijd bezien worden vanuit het perspectief van de lidstaat en de nationale context. Voor zover op dit moment bekend, is er geen evaluatie of onderzoek uitgevoerd naar de voor- en nadelen van de verschillende sanctiesystemen ten aanzien van het energielabel in de Europese lidstaten. Verder wordt nogmaals opgemerkt dat de sancties in genoemde lidstaten volgen uit de implementatie van richtlijn 2002/91/EG (oude EPBD-richtlijn) en niet uit de implementatie van de herziene EPBD-richtlijn. Op dit moment is nog onduidelijk op welke wijze de lidstaten de sancties op basis van de herziene EPBD-richtlijn zullen vormgeven. De regering heeft voor de handhaving met betrekking tot het niet verstrekken van een energielabel bij verkoop voor de hierboven genoemde sanctie via de notaris gekozen, vooral omdat op die manier wordt bereikt dat er in alle gevallen – met uitzondering van die gevallen waarin het gebouw is uitgezonderd van de verplichting tot het hebben van een energielabel – een energielabel bij verkoop aanwezig is. De leden van de SGP-fractie vroegen waarom door de regering aan het energielabel een zodanige status wordt toegekend dat het verlijden van een leveringsakte bij ontbreken kan worden verhinderd. Daarbij vroegen zij of het wenselijk is de eigendomsoverdracht te belemmeren in gevallen waarin het label weinig bruikbaar zou zijn omdat het bijvoorbeeld niet aansluit bij het gebruik van de woning. Zoals hiervoor uiteengezet zal de maatregel dat een leveringsakte niet wordt verleden zolang er geen label is verstrekt aan de koper door de verkoper er normaliter niet toe leiden dat de verkoop wordt vertraagd, dan wel wordt verhinderd. Op grond van artikel 27 van de herziene richtlijn is de regering gehouden doeltreffende, evenredige en afschrikkende

Page 109: Magna Charta Digital Law Review

sancties te treffen teneinde te bewerkstelligen dat de plicht om een label te overhandigen daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Ook gezien het doel van de richtlijn hecht de regering eraan ervoor te zorgen dat bij verkoop daadwerkelijk een label wordt verstrekt. Zoals onder 3.1, onderdeel «Afweging alternatieven», is uiteengezet, zijn verschillende sancties overwogen. Naar de mening van de regering is de gekozen maatregel doeltreffend, afschrikkend en evenredig. Het is juist dat het gebruik en de energieprestatie van een woning kan wijzigen doordat de verkoper aanpassingen doet. Dat staat echter los van het feit dat het van belang is dat de koper van de verkoper een energielabel verkrijgt, zodat deze in ieder geval inzicht heeft in de energieprestatie van het gebouw. Juist in het

geval dat de koper (het gebruik van) de woning wil aanpassen kan het label inzicht verschaffen welke aanpassingen het meest efficiënt zijn in het kader van energieverbruik. Er is slechts een beperkt aantal gevallen waarin het hebben of verstrekken van een energielabel niet zinvol is. Deze categorieën gebouwen zijn opgenomen als uitzondering in het wetsvoorstel. Naast het verkrijgen van inzicht in de gebouwgebonden energieprestatie en het potentieel aan energiebesparing is het overigens ook van belang om te kijken naar het gedrag van bewoners. Door het gedrag van bewoners te beïnvloeden, kan ook energie worden bespaard. Op dit moment werkt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksre-laties aan een plan van aanpak over gedragsverandering. De leden van de SGP-fractie vroegen aan te geven waarom nog aan de sanctie van het niet verlijden van de leveringsakte wordt vastgehouden nu al wordt voorzien in voorlichting door de verplichting dat commerciële advertenties de energieprestaties vermelden. Deze leden vroegen of die situatie vanuit het oogpunt van proportionaliteit geen aanleiding geeft tot een minder vergaande sanctie bij de verkoop van een woning. De verplichting tot het vermelden van de energielabelklasse in commer-ciële advertenties geldt uitsluitend voor gebouwen of gebouwunits waarvoor (al) een energielabel (bijvoorbeeld als gevolg van een eerdere mutatie) is verstrekt. De verplichting geldt niet voor gebouwen waarvoor nog geen energielabel is afgegeven. Er wordt daarom vooralsnog in een groot aantal gevallen dus niet voorzien in voorlichting over de energie-prestatie van gebouwen of gebouwunits die te koop worden aangeboden. De regering onderschrijft dat het van belang is voor de kopende partij in een vroeg stadium van het verkoopproces op de hoogte te zijn van de energieprestatie van het aangeboden gebouw. De regering ziet dan ook een belangrijke rol voor onder andere makelaars weggelegd om poten-tiële kopers en verkopers te wijzen op hun rechten en verplichtingen ten aanzien van het energielabel. Het is ook de verwachting dat makelaars en andere adviseurs in de onroerendgoedsector verkopers al in een vroeg stadium van het te koop aanbieden van het gebouw op (het belang van) het energielabel zullen wijzen. Uit een wetenschappelijke studie van onderzoekers van de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Maastricht («Energielabel stimuleert verkoop woning»), http://www.econtrack.nl/onderzoek/detail/163/energielabel-stimuleert-verkoop-woning) blijkt reeds dat woningen met een energielabel gemiddeld 24 dagen sneller verkocht worden en gemiddeld € 6000 meer opbrengen. De leden van de SGP-fractie vroegen aan te geven waarom evenredigheid zou bestaan tussen het gebruikte middel en het beoogde doel, terwijl de aanwezigheid van het energielabel bij overdracht van de woning in zichzelf niet bijdraagt aan de doelstelling van energiebesparing. Dat er naar de mening van de regering evenredigheid bestaat tussen het gebruikte middel en het beoogde doel is uiteengezet onder 3.2. Het hebben van een energielabel maakt het verbruik inzichtelijk en een advies hoe het verbruik kan worden verminderd is een vast bestanddeel van het label. De eerste stap tot het nemen van energiebesparende maatregelen is het verkrijgen van inzicht in het energieverbruik van een gebouw. De koper kan aan de hand van het energielabel aflezen hoe energiezuinig of -onzuinig een gebouw of woning is en kan op basis van die informatie besluiten om al dan niet energiebesparende maatregelen te nemen of besluiten de woning niet te kopen. Ook kan de koper aan de hand van het energielabel nagaan welke kosten gemoeid zijn met het nemen van bepaalde energiebesparingsmaatregelen. Zoals hierboven vermeld, komt uit een Europees onderzoek, IDEAL-EPBD, naar voren dat huiseigenaren met een energielabel ongeveer anderhalf keer zo vaak energiebesparende maatregelen treffen dan huiseigenaren zonder energielabel. Kortom, door het bieden van inzicht en verschaffen van advies levert het

Page 110: Magna Charta Digital Law Review

energielabel een belangrijke bijdrage aan het bewerkstelligen van energiebesparing. 3.3 Afweging van mogelijke sancties voor het niet verstrekken van een energielabel aan de koper De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kopende partij, indien de verkopende partij in gebreke blijft bij het overleggen van het energiepres-tatiecertificaat. Deze leden zouden graag zien dat in de wetgeving wordt vastgelegd dat in een veel eerder stadium van het verkoopproces het energieprestatiecertificaat overlegd dient te worden, bij voorkeur op het moment van te koop stelling. De kopende partij kan de energieprestatie dan meenemen in zijn overwegingen en dan is het daadwerkelijk een middel om tot energiezuiniger gebouwen te komen. De regering onderschrijft dat het van belang is voor de kopende partij om in een vroeg stadium van het verkoopproces op de hoogte te zijn van de energieprestatie van het aangeboden gebouw. De regering ziet dan ook een belangrijke rol voor onder andere makelaars weggelegd om poten-tiële kopers en verkopers te wijzen op hun rechten en plichten ten aanzien van het energielabel. Het is de verwachting dat makelaars en andere adviseurs in de onroerendgoedsector verkopers al in een vroeg stadium van het te koop aanbieden van het gebouw op het (belang van) het energielabel zullen wijzen. Het wetsvoorstel is gebaseerd op het uitgangspunt van strikte implementatie. Artikel 12 van de richtlijn vereist onder meer dat een energielabel wordt afgegeven voor gebouwen of gebouwunits die worden gebouwd, verkocht of aan een nieuwe huurder verhuurd en dat het label wordt overhandigd bij de bouw, verkoop of huur. Uit deze tekst volgt dat de verplichting tot het hebben van een energielabel niet ligt bij het moment van te koop aanbieden van een gebouw of gebouwunit. De leden van de PVV-fractie vroegen aan te geven op welke manier in de overige lidstaten die de richtlijn hebben geïmplementeerd invulling wordt gegeven aan de verplichting om een sanctie op te leggen. Tevens vroegen deze leden aan te geven of het blokkeren van de verkoop een proporti-onele maatregel is en waarom er voor een dergelijk zwaar middel is gekozen. Voorts vroegen deze leden aan te geven of er andere sancties zijn overwogen die voldoen aan de eisen van de richtlijn en waarbij het verkoopproces niet wordt vertraagd of geblokkeerd. Deze leden gaven daarbij aan zich zorgen te maken ten aanzien van gevallen waar spoedige verkoop gewenst is, zoals bij executoriale verkopen. Zoals hierboven vermeld, is de herziene EPBD-richtlijn in nog geen enkele Europese lidstaat geïmplementeerd. Wel is onder paragraaf 3.2 een overzicht gegeven van de sancties die op dit moment in Vlaanderen, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken) worden toegepast ter implementatie van de vorige EPBD-richtlijn. Zoals hierboven reeds aangegeven is de regering van mening dat de maatregel die wordt getroffen bij het niet verstrekken van een energie-label bij verkoop van een gebouw of gebouwunit proportioneel is. Hiervoor wordt verwezen naar onderdeel 3.2. Het is de verwachting dat verkopers in de praktijk al vroeg in het verkoopstadium tot de aanschaf van een energielabel zullen overgaan. In beginsel voorziet de regering dan ook geen problemen voor verkopen waar spoed is geboden. Executoriale verkopen worden niet uitgezonderd van de plicht tot het overhandigen van een energielabel. Net als bij andere verkopen leidt een executoriale verkoop tot een eigendomsoverdracht door middel van het passeren van een akte bij een notaris. Voor deze verkopen gelden een aantal bijzondere regels, opgenomen in de artikelen 268 e.v. van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Aan die regels doet niet af dat bij executoriale verkopen de eigenaar in het wetsvoorstel niet van zijn verplichting wordt ontslagen om een energieprestatiecertificaat aan de koper te verstrekken. Inzicht in de energieprestatie van de woning blijft ook bij deze vorm van verkoop van belang. De leden van de CDA-fractie vroegen naar de noodzaak en proportiona-liteit van de voorgenomen sanctionering. Deze leden daagden de regering daarbij uit om te komen met een zo eenvoudig stelsel van sanctionering van het energielabel bij verhuur en verkoop, dat zowel in lijn is met de vereisten van de Europese richtlijn als het voornemen uit het regeringsak-koord ten aanzien van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden. Deze leden vroegen de regering aan te geven of door het stellen van procesvereisten tijdens het koopproces niet het gevaar bestaat dat de burgers minder zelf na gaan denken over energielasten en zich hierover laten informeren omdat het label al wel voldoende zekerheid zou bieden. Wat betreft de sanctionering voor het niet verstrekken van een energielabel heeft de regering zoveel

Page 111: Magna Charta Digital Law Review

mogelijk aangesloten bij de wijze van transactie tussen verkoper en koper respectievelijk verhuurder en huurder terwijl tegelijkertijd voldaan wordt aan de vereisten van de richtlijn. Voor de verschillende situaties worden maatregelen op maat getroffen. Zo is er bij de verkoop gekozen voor de maatregel om de akte van levering niet te laten verlijden zolang er geen label is en is er bij de geliberaliseerde verhuur voor gekozen dat de huurder 10% op de huursom in mindering mag brengen indien deze geen energielabel ontvangt. Daarbij is telkens rekening gehouden met de verantwoordelijk-heden die burgers zelf hebben en zelf kunnen hebben. Datgene wat burgers zelf kunnen doen wordt daar waar mogelijk bij burgers gelaten. In verband hiermee wijst de regering erop dat in het geval van bestuurlijke boetes een handhavingsapparaat moet worden ingericht. Dit staat haaks op de kabinetsambitie van een compacte overheid. De regering ziet geen probleem of gevaar in het stellen van procesvereisten tijdens het koopproces. Door het overhandigen van een energielabel aan de koper wordt inzichtelijk gemaakt hoe het met de energieprestatie van de woning gesteld is. Daarnaast biedt het energielabel informatie over de eventueel te nemen besparingsmaatregelen en de kosten die hiermee gemoeid zijn. Met andere woorden, de regering is van mening dat burgers op deze wijze juist gestimuleerd worden na te denken over energielasten. De leden van de SGP-fractie vroegen aan te geven waarom het niet mogelijk zal zijn alle transacties te controleren wanneer gekozen zou worden voor de bestuurlijke boete. Zij stelden voor dat de notaris de betreffende gemeente zou kunnen berichten wanneer bij het verlijden geen energielabel aanwezig is. Daarnaast vroegen deze leden aan te geven waarom verkopers moeilijk traceerbaar zijn bij een bestuurlijke boete omdat zij daarna verhuizen. Zij vroegen op welke punten de gemeentelijke basisadministratie en eventuele andere bestandkoppe-lingen tekortschieten om verkopers te achterhalen. Voorts vroegen deze leden waarom de sanctie zoals die in België geldt niet in Nederland toepasbaar is. Tot slot vroegen deze leden of de regering de opmerking van de Raad van State kan bevestigen dat niet gebleken is dat de Europese Commissie deze sanctie als niet doeltreffend of afschrikwekkend beschouwt. De regering wijst erop dat het niet onmogelijk is om alle transacties te controleren, wanneer gekozen zou worden voor de bestuurlijke boete. Zoals de leden van de SGP-fractie suggereren, zou een soort «kliksysteem», waarbij de notaris verplicht wordt om bijvoorbeeld de Inspectie Leefomgeving en Transport of de gemeente te melden dat er bij de verkoop van het gebouw geen energielabel is overhandigd, kunnen werken. De regering is echter van mening dat een dergelijk kliksysteem niet goed past bij de rol van de notaris als onafhankelijke en onpartijdige procesbewaker. Een nadeel van het opleggen van een bestuurlijke boete is dat de verkoper na de overdracht meestal snel verhuist. Dat betekent niet dat die verkoper niet traceerbaar is, maar zoals eerder toegelicht, zijn intensieve controles vereist, hetgeen de uitvoeringskosten voor de overheid verhoogt. De regering streeft naar een compacte overheid en is dus voorstander van een wijze van sanctioneren waarbij geen groot handhavingsapparaat ingericht hoeft te worden. Er is overigens in beginsel geen sprake van het tekortschieten van de gemeentelijke basisadministratie of andere bestanden. Er is niet gesteld dat het toepassen van een sanctie zoals in Vlaanderen niet toepasbaar zou zijn. In Vlaanderen worden administratieve boetes opgelegd. Dit brengt hoge uitvoeringskosten voor de overheid mee. In de praktijk is gebleken dat de uitvoerder van het sanctioneringsysteem, het Vlaams Energie Agent-schap, met grote achterstanden kampt. De regering kan bevestigen dat niet gebleken is dat de Europese Commissie de sanctie in Vlaanderen als niet doeltreffend of afschrikkend beschouwt. Tegelijkertijd is ook niet gebleken dat de Europese Commissie de sanctie in Vlaanderen wel als doeltreffend of afschrikkend beschouwt.

4. Handhaving

De leden van de PvdA-fractie constateerden dat de regering voornemens is om een onderscheid te maken tussen grotere gebouwen (meer dan 500m2) die publiek toegankelijk zijn en die dat niet zijn. Het voorstel zou zijn om, als er sprake is van een deel van 500m2 of meer van een niet-publiek toegankelijk gebouw dat wel publiekelijk toegankelijk is, dat dit deel ook van een energieprestatiecertificaat moet worden

Page 112: Magna Charta Digital Law Review

voorzien. Deze leden verzochten een heldere definitie vast te stellen met betrekking tot publiek toegankelijke en niet-publiek toegankelijke gebouwen van meer dan 500m2. Naar de mening van de regering is er geen onduidelijkheid met betrekking tot publiek toegankelijke en niet publiek toegankelijke gebouwen. Het is onjuist dat het voorstel zou zijn om, als er sprake is van een deel van 500m2 of meer van een niet-publiek toegankelijk gebouw dat wel publiekelijk toegankelijk is, dit deel ook van een energieprestatiecertificaat te voorzien. Artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de herziene EPBD-richtlijn vereist dat de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een energielabel wordt afgegeven voor gebouwen waar een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 door een overheidsinstantie wordt bezet en die veelvuldig door het publiek wordt bezocht. Artikel 13, eerste lid, vereist vervolgens dat het energielabel in die gebouwen wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek. Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de herziene EPBD-richtlijn moet in gebouwen met een totale bruikbare vloeropper-vlakte van meer dan 500m2 waarvoor als gevolg van een eerdere mutatie een energielabel is afgegeven en die frequent door het publiek worden bezocht, het energielabel op een opvallende plaats worden geafficheerd, die duidelijk zichtbaar is voor het publiek. Conform de eisen van de herziene EPBD-richtlijn zijn in artikel 11e van de Woningwet als opgenomen in het wetsvoorstel voorschriften opgenomen voor het afficheren van energielabels. Gebouwen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, vallen niet onder die voorschriften. De regering onderschrijft overigens de opmerking van de leden van de PvdA-fractie dat niet-publiek toegankelijke gebouwen baat kunnen hebben bij het presenteren van een energielabel. Het wetsvoorstel is echter gebaseerd op het uitgangspunt van strikte implementatie. De leden van de CDA-fractie vroegen waar de 10% korting op de huurprijs in de geliberaliseerde huursector bij het niet verstrekken van een energielabel op is gebaseerd en vroegen de regering aan te geven of het niet voldoende is als de eigenaar informatie verstrekt over de gemiddelde energielasten aan de hand van energierekeningen. Bij de keuze van de maatregelen voor handhaving en sanctionering heeft de regering getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de reguliere werking van de woningmarkt met zo laag mogelijke administratieve lasten voor burgers en bedrijven en tegen zo laag mogelijke uitvoeringskosten voor de overheid. Een belangrijk voordeel van een korting op de huurprijs, zolang de verhuurder geen energielabel aan de nieuwe huurder heeft overhandigd, is dat de huurder zelf het bedrag kan inhouden zonder tussenkomst van de rechter. De hoogte van de korting, 10% van de huurprijs, vormt naar verwachting een zodanige prikkel voor de eigenaar en verhuurder dat deze zal overgaan tot het verkrijgen en overhandigen van (een kopie van) het energielabel. Het verstrekken van informatie aan de huurder over de gemiddelde energielasten aan de hand van energiere-keningen is niet voldoende. Dat voldoet niet aan de vereisten van de richtlijn. In artikel 2 van de richtlijn is opgenomen dat onder energiepres-tatie wordt verstaan de berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van het gebouw. Een energierekening geeft het daadwerkelijke energieverbruik aan, wat in belangrijke mate afhankelijk is van het bewonersgedrag. Met het daadwerkelijke bewonersgedrag wordt bij het vaststellen van de energieprestatie van een gebouw geen rekening gehouden. De leden van de PvdA-fractie stelden voor dat het toezicht op de naleving van de bepalingen omtrent het energielabel, met uitzondering van het toezicht ten aanzien van onroerend goed in gebruik bij lokale overheden, bij de lokale overheden ondergebracht zou moeten worden en niet bij de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (de voormalige VROM-Inspectie). De leden van de CDA-fractie vroegen om een nadere toelichting op de extra taak voor de Inspectie voor Leefomgeving en Transport, te weten het toezicht op de verplichting een energielabel te afficheren. Deze leden vroegen tevens of het niet ongewenst is dat het Rijk zichzelf middels die inspectie controleert. De regering heeft bij het nemen van een besluit over welke instantie het meest geschikt is het toezicht op de naleving omtrent het energielabel te verrichten tevens de mogelijkheid van toezicht door gemeentelijke inspecteurs overwogen. Het gaat hier met name om het toezicht op de verplichting het label te afficheren. Er is uiteindelijk voor gekozen deze taak bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) te beleggen. Ten eerste wordt dan

Page 113: Magna Charta Digital Law Review

in het hele land een uniforme aanpak van handhaving gehanteerd en is handhaving verzekerd. Ten tweede is in het nieuwe artikel 104a van de Woningwet opgenomen dat de minister van Binnen-landse Zaken en Koninkrijksrelaties een last onder dwangsom kan opleggen indien een gebouweigenaar in strijd handelt met de verplichting het energielabel te afficheren. Een overheidsinstelling op rijksniveau, zoals de ILT, zal die sanctie namens de minister doeltreffend kunnen uitvoeren. Vanwege de voorbeeldfunctie van de overheid is het van groot belang het toezicht op de naleving goed te regelen. De ILT is een overheidsinstelling, maar dat betekent niet dat het Rijk, waar mede het beleid wordt gemaakt en vormgegeven, zichzelf controleert. Het is een algemeen uitgangspunt dat beleidsmakers regels maken en inspecteurs toezien op de naleving. De leden van de CDA-fractie vroegen uiteen te zetten op welke wijze de andere artikelen van de richtlijn gesanctioneerd worden en aan te geven of het waar is dat bijvoorbeeld de keuring van verwarmingssystemen vooral civielrechtelijk wordt gesanctioneerd. Tevens vroegen deze leden of niet aan de handhaving wordt voldaan door het systeem van certificering en keuring van de energieprestatiecertificaten zoals dat nu al bestaat. De sanctionering ten aanzien van de andere artikelen van de richtlijn heeft betrekking op ingrijpende renovatie, het afficheren van het energielabel, het vermelden van de energielabelklassen in commerciële advertenties, verwarmingssystemen en aircosystemen. Ingrijpende renovatie Door aanscherping van de isolatiewaarde (RC) naar 3,5 in het Bouwbesluit 2012 voor renovaties met een vloeroppervlak groter dan 10m2 wordt implementatie van de bepaling aangaande ingrijpende renovatie van bestaande gebouwen van de herziene EPBD-richtlijn gerealiseerd. Handhaving van renovaties geschiedt door het bevoegd gezag (gemeente). Afficheren energielabel in publieke gebouwen met vloeroppervlak groter dan 500m2 Indien de gebouweigenaar in het bezit is van een energielabel, maar heeft nagelaten om het energielabel op een voor het publiek zichtbare plaats op te hangen, kan een last onder dwangsom worden opgelegd op basis van artikel 104a van de Woningwet. Naar verwachting zal de Inspectie Leefomgeving en Transport deze sanctie namens de minister in de praktijk uitvoeren. Vermelden van de energielabelklasse in commerciële advertenties Wat betreft het vermelden van de energielabelklasse in commerciële advertenties heeft de regering besloten om geen sancties in de wet op te nemen. De regering heeft bij de implementatie van het wetsvoorstel getracht de uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden. Er wordt naar gestreefd om de advertentieplicht in een gedragscode die op de betrokken organisatie van toepassing is, op te nemen waarbij gekozen wordt voor handhaving door middel van het tuchtrecht. Hierover wordt reeds met de betrokken branches overlegd. Aircosystemen Op basis van de herziene EPBD-richtlijn zet het ministerie van Binnen-landse Zaken en Koninkrijksrelaties een systeem op om de inspectie van aircosystemen boven 12 KW te regelen. Deze zijn te vinden in de utiliteitsbouw en eventueel in grote wooncomplexen. Daarnaast eist de herziene EPBD-richtlijn dat inspectieverslagen worden opgemaakt en aan de gebouweigenaar worden overhandigd en dat de inspectie op onafhan-kelijke wijze plaatsvindt op basis van een onafhankelijk controlesysteem. De uitwerking van de eisen omtrent inspecties en inspectieverslagen zal worden opgenomen in een nieuw Besluit energieprestatie gebouwen en een nieuwe Regeling energieprestatie gebouwen. Wat betreft de sanctionering kan op basis van artikel 120 van de Woningwet bestuurs-dwang worden uitgeoefend of een last onder dwangsom worden opgelegd. Naar verwachting zal de Inspectie Leefomgeving en Transport deze sanctionering namens de minister uitvoeren. Verwarmingssystemen Op grond van artikel 14, vierde lid, biedt de richtlijn de mogelijkheid om voor de keuring van verwarmingsystemen af te zien van verplichte keuringen op grond van regelgeving. Uit onderzoek blijkt dat de verwar-mingssystemen op grote schaal vrijwillig worden geïnspecteerd. Tijdens de onderhandelingen over de richtlijn is door Nederland expliciet ingezet om deze vrijwilligheid uit de toen bestaande richtlijn ook bij de herziening te behouden. Wel dient een lidstaat dezelfde resultaten te bereiken wat betreft energiebesparing als bij een verplichte keuring het geval zou zijn. Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid om via een kwaliteitsbor-gingsysteem in de markt de energiebesparing bij verwarmingsystemen te realiseren. Sanctionering is hierbij niet aan de orde omdat er géén wettelijke verplichting wordt geïntroduceerd.

Page 114: Magna Charta Digital Law Review

5. Ingebrekestelling

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe het met de ingebrekestelling met betrekking tot de vorige EPBD-richtlijn verder gaat nu de regering voorliggend wetsvoorstel heeft ingediend. Deze leden vroegen of de ingebrekestelling spoedig zal worden ingetrokken. De regering heeft het wetsvoorstel in december 2011 aan de Europese Commissie gestuurd en het behandelingstraject geschetst. De Commissie heeft aangegeven te verwachten dat het verstrekken van de ingebrekestel-lingsbrief aan de Tweede Kamer kan bijdragen aan het oplossen van de ingebrekestelling. Door de Commissie optimaal te informeren en voortgang te laten zien, kunnen vervolgstappen door de Commissie worden getemporiseerd en mogelijk voorkomen. De stand van zaken op dit moment is dat de Commissie aandringt op voortgang en de stukken bestudeert. Eventuele vervolgstappen kunnen zijn, dat de Commissie een Met redenen omkleed advies (MROA) uitbrengt en daarop een reactie van Nederland vraagt. Als de Commissie tot de conclusie komt dat de Nederlandse reactie – het voornemen van Nederland om de wetgeving aan te passen – onbevredigend is, kan zij op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (inbreukprocedure). De leden van de D66-fractie merkten op dat de regering niet heeft aangegeven of in plaats van het voorliggende wetsvoorstel op een andere wijze voldaan kan worden aan de verplichtingen uit de ingebrekestelling. In dat kader vroegen deze de regering of zij kan bevestigen of de richtlijnen en de Woningwet de juridische ruimte bieden om met een relatief eenvoudige berekening op basis van bouwjaar en woningken-merken een indicatief energielabel uit te geven, waarmee tegen geringe kosten kan worden voldaan aan de eisen van de richtlijn. Deze leden vroegen of een schatting op basis van bouwjaar en woningkenmerken veel zou afwijken van de onzekerheid die nu geldt voor een energielabel waarvoor wel een opname plaatsvindt, gegeven de breedte van de bestaande labelklassen en de geconstateerde afwijkingen die de resul-taten van de energielabels vertonen. De regering kan niet bevestigen dat de richtlijn en de Woningwet de juridische ruimte bieden om met een relatief eenvoudige berekening op basis van bouwjaar en woningkenmerken een indicatief energielabel uit te geven. Hiervoor wordt verwezen naar onderdeel 3.2, onderdeel «Basis-label voor een gebouw». De richtlijn laat niet toe dat er een indicatief energielabel op basis van bouwjaar en woningkenmerken wordt afgegeven. Een schatting op basis van bouwjaar en woningkenmerken zou tot grotere afwijkingen kunnen leiden dan bij labels die worden afgegeven op basis van de voorgeschreven berekeningsmethode, omdat bij een schatting op basis van bouwjaar de eventueel naderhand genomen energiebesparingsmaatregelen niet zijn meegenomen. Doordat met de branche afspraken zijn gemaakt over opleiding, examens, kennisdeling en software wordt de kwaliteit van het energielabel overigens nog verder verbeterd.

6. Administratieve lasten

De leden van de D66-fractie vroegen de regering aan te geven of organisaties zoals het kadaster of decentrale overheden bevoegd zouden kunnen worden om een energielabel af te geven. In principe is het mogelijk dat medewerkers van het kadaster of van decentrale overheden bevoegd worden om een energielabel af te geven, mits zij worden opgeleid tot onafhankelijk gecertificeerde energielabelad-viseurs. Door de markt is een kwaliteitsborgingsysteem opgezet. Voor de adviseur geldt in alle gevallen, ook indien deze werkzaam is bij het kadaster of een decentrale overheid, dat hij of zij is aangesloten bij een van de certificerende instellingen die de controle op energielabeladviseurs uitvoeren. De leden van de D66-fractie vroegen om het achterliggende onderzoek naar de administratieve lasten en het ACTAL-advies die aangehaald worden in de memorie van toelichting naar de Kamer te sturen. Het wetsvoorstel vormde voor Actal geen aanleiding voor specifieke adviespunten. Wel heeft Actal naar voren gebracht dat in het algemeen de noodzaak bestaat voor versterking van de voorbereiding op Europese beleidsvorming. In onderdeel 1, «Doel en aanleiding van het wetsvoor-stel», is overigens ingegaan op de inspanningen ten aanzien van het voorkomen en tegengaan van regeldruk en administratieve lasten bij Europese beleidsvorming. Uit het onderzoek naar de

Page 115: Magna Charta Digital Law Review

administratieve lasten en uitvoeringslasten van de invoering van de herziene EPBD-richtlijn komt naar voren dat de hoogste lasten voortkomen uit de kennisname die noodzakelijk is bij bedrijven (ongeveer € 10,2 miljoen) en de toonplicht voor commerciële gebouwen (circa € 10,6 miljoen). Wat betreft de administratieve lasten heeft Actal aangegeven dat het ministerie van BZK zich binnen de mogelijkheden van de herziene EPBD-richtlijn heeft ingespannen om te kiezen voor het minst belastende alternatief. De brief van het Advies-college toetsing administratieve lasten alsmede het achterliggende onderzoek naar administratieve lasten zijn bij de nota naar aanleiding van het verslag gevoegd1. De leden van de D66-fractie vroegen de regering te onderbouwen waarop de schatting van een uur tijd per energieprestatielabel gebaseerd is. Tevens vroegen deze leden of het klopt dat een energielabel ook kan worden afgegeven zonder opname van de woning hetgeen zou kunnen leiden tot een besparing in de administratieve lasten. In de bestaande bouw bestond vóór de introductie van het energielabel en de EPBD-richtlijn één instrument: het EPA-advies (huidige EPA-maatwerk-advies). Bij de introductie van het energielabel lag het accent vanuit de politiek heel erg op het aspect van de administratieve lasten. Om deze reden is destijds besloten dat de toenmalige EPA-methodiek «vereen-voudigd» moest worden. Verschillende scenario’s zijn onderzocht en in kaart gebracht. Uiteindelijk is gekozen voor een benadering waarbij gestreefd werd naar een reductie van opnametijd met ongeveer 50%, waarbij voor een «gemiddelde» energielabelopname ongeveer een uur opnametijd overbleef. Hiermee gingen ook de kosten omlaag van een energielabelopname ten opzichte van het toenmalige EPA-advies. Zoals hiervoor is aangegeven vereist de herziene EPBD-richtlijn dat het energielabel het resultaat bevat van de berekening of meting van de energieprestatie van een gebouw of gebouwunit. In de ogen van de regering is het niet mogelijk om een energieprestatiecertificaat af te geven zonder dat er een daadwerkelijke opname van de woning heeft plaatsge-vonden. Zelfs bij de verstrekking van een energielabel op basis van een andere woning (referentiewoning) zal er een opname – zij het in beperktere mate – moeten worden gedaan. De leden van de D66-fractie vroegen de regering (in het licht van de bruikbaarheid en validiteit van de energieprestatiecertificaten zoals meermalen ter discussie heeft gestaan) om in te gaan op de mogelijke beleidskeuzes die zijn overwogen ten aanzien van de eisen die via de Woningwet en de ministeriële regeling gesteld worden aan energielabels, en om hierbij in te gaan op de mogelijke gevolgen daarvan voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven. Het wetsvoorstel Kenbaarheid energieprestatie gebouwen strekt tot implementatie van de herziene richtlijn Energieprestatie van gebouwen. De implementatie is gebaseerd op een aantal strikte randvoorwaarden, te weten implementatie met zo laag mogelijke administratieve lasten voor burger en bedrijfsleven; zonder dat er een nationale kop op de Europese regelgeving wordt gezet en tegen zo laag mogelijke kosten voor de overheid. 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informa-tiepunt Tweede Kamer.

II ARTIKELSGEWIJS

De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer de Regeling energiepres-tatie gebouwen wordt aangepast. Door het beschikbaar komen van een vernieuwde zogeheten beoorde-lingsrichtlijn en bepalingsmethode voor energielabeladviseurs is eind december 2011 een wijziging van de huidige Regeling energieprestatie gebouwen voorbereid en ter notificatie voorgelegd in Brussel. Na de notificatieperiode van drie maanden zal deze wijziging worden vastgesteld en gepubliceerd. Vanaf het tijdstip waarop de vernieuwde beoordelings-richtlijn respectievelijk de vernieuwde bepalingsmethode beschikbaar is geworden mogen de adviseurs gebruikmaken van die gewijzigde beoordelingsrichtlijn en bepalingsmethode. Daartoe wordt in een nieuw artikel 7a van de Regeling energieprestatie gebouwen een overgangsre-geling getroffen. Daarnaast zal dit jaar ter uitwerking van de herziene EPBD-richtlijn en het voorliggende wetsvoorstel een nieuwe regeling worden voorbereid. Die regeling zal de huidige Regeling energieprestatie gebouwen vervangen en in principe per 1 januari 2013 in werking treden zoals de herziene EPBD-richtlijn vereist. Uiteraard kan die regeling pas nader worden voorbereid en uitgewerkt nadat het wetsvoorstel is aangenomen.

Artikel 1, onderdeel a, van de Woningwet

Page 116: Magna Charta Digital Law Review

De leden van de D66-fractie vroegen wat de gevolgen zouden zijn van het opnemen van de eis om, in aanvulling op de nu voorziene onderdeeltekst voor 1°, 2° en 3°, naast de energetische opbrengst van mogelijke maatregelen voor energiebesparing, ook een indicatie van de financiële opbrengst of de percentuele verbetering in energieprestatie weer te geven van die maatregelen. Deze leden zijn van mening dat de bruikbaarheid van een energieprestatiecertificaat groter zou zijn wanneer deze omgerekend wordt naar een tastbaarder resultaat. Het energielabel is bedoeld voor gebouweigenaren om objectieve informatie te geven over de energieprestatie van een gebouw. Ook bevat het energielabel informatie over energiebesparende maatregelen die in het gebouw doorgevoerd kunnen worden om het energiezuiniger te maken. Wat betreft de indicatie van de financiële opbrengst kan het volgende worden opgemerkt. Als gevolg van de herziening van de Europese richtlijn Energieprestatie van gebouwen wordt de bruikbaarheid van het energielabel uitgebreid doordat woningeigenaren via een website specifieke informatie krijgen over de benodigde investering en de terugverdientijd van de geadviseerde energiebesparende maatregelen. Bovendien bestaat de mogelijkheid om een maatwerk advies (vrijwillig) aan te vragen, dat gedetailleerder aangeeft wat de kosten en baten van de verbeteringen in energieprestatie zijn.

Artikel 1, onderdeel b, van de Woningwet

De leden van de D66-fractie vroegen om nader te beargumenteren wat bedoeld wordt met de zinsnede: «Een en ander vormt voldoende redenen om verplichtingen en sancties in de Woningwet neer te leggen.» Deze leden wilden weten of hiermee gedoeld wordt op eisen die voortvloeien uit de ingebrekestelling of iets anders. Met deze zinsnede wordt bedoeld dat het belang van de verplichtingen omtrent het hebben en beschikbaar stellen van een energielabel dermate groot is dat het opnemen van een aantal sancties en maatregelen in een wet de aangewezen weg is. Daarbij geldt algemeen dat sancties te allen tijde bij wet moeten worden voorgeschreven. Gekozen is voor opname in de Woningwet, omdat die het beste aansluit bij de materie.

Artikel 11b van de Woningwet

De leden van de D66-fractie vroegen nader in te gaan op de redenen waarom de voorschriften zijn opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen, het Bouwbesluit 2003 (later: het Bouwbesluit 2012) en de Regeling energieprestatie gebouwen, nu via subdelegatie geregeld worden in plaats van een algemene maatregel van bestuur. Blijven de eisen die gesteld worden gelijk of is de regering voornemens de inhoud hiervan te wijzigen? De vorige EPBD-richtlijn is geïmplementeerd via de Woningwet, het Besluit energieprestatie wordt de Woningwet aangevuld met een aantal maatregelen en sancties. In het nieuwe artikel 11b is onder meer opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften zullen worden gegeven omtrent het energielabel en de aan de deskundigen te stellen kwaliteitseisen. Deze nadere voorschriften zullen worden opgenomen in een nieuwe Regeling energieprestatie gebouwen. Ook de huidige Regeling energieprestatie gebouwen bevat deze voorschriften. Het enige verschil is dat in de nieuwe situatie de grondslag voor deze eisen in de wet is opgenomen terwijl deze bij de implementatie van de vorige EPBD-richtlijn in het Besluit energie-prestatie gebouwen is opgenomen. In essentie blijven deze in de regeling gestelde eisen gelijk aan de huidige eisen. gebouwen, het Bouwbesluit 2003 en de Regeling energieprestatie gebouwen. Gezien het grote belang van de verplich-tingen omtrent het beschikbaar stellen en hebben van het energielabel

Artikel 11c van de Woningwet

De leden van de VVD-fractie vroegen aan te geven wat voor de eigenaar van een appartement is aan te bevelen, een collectief label of een individueel label? Tevens vroegen deze leden of in geval van een collectief label elke eigenaar een bewijs van de energieprestatie van het hele pand krijgt of dat deze betrekking heeft op het individuele appartement. Vooropgesteld moet worden dat de eigenaar van een appartement – gezien artikel 11, zesde lid, van de Europese richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen – de keuze heeft tussen een individueel label of een collectief label. Indien er geen collectief label is, kan hij de Vereniging van Eigenaren verzoeken om een collectief

Page 117: Magna Charta Digital Law Review

energielabel aan te vragen. De individuele appartementseigenaar krijgt hiervan een kopie. Dit zal gepaard gaan met lagere kosten dan wanneer een eigenaar een individueel label aanschaft. Overigens kan ook een individueel energielabel tegen lagere kosten dan normaal worden aangevraagd in een appartement, omdat er bij apparte-menten relatief vaak gewerkt kan worden met representativiteit. Een collectief label geeft de gemiddelde energieprestatie van het gehele appartementsgebouw weer. Dat betekent dat het ene appartement boven het gemiddelde kan zitten en het andere eronder. Op deze wijze wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de richtlijn geeft. De leden van de CDA-fractie vroegen of het juist is dat er een algemene maatregel van bestuur wordt opgesteld om de mogelijkheid van een collectief energielabel nader in te vullen en of die invulling ook door middel van een ministeriele regeling kan geschieden.

Het is correct dat de mogelijkheid van een collectief energielabel nader wordt ingevuld bij algemene maatregel van bestuur, in het nieuwe Besluit energieprestatie gebouwen. Omdat die invulling rechtstreeks verband houdt met de wettelijke bepaling van artikel 11c, eerste lid, van de Woningwet en het feitelijk een uitwerking vormt van deze wettelijke bepaling ligt het voor de hand om die invulling bij algemene maatregel van bestuur te regelen en niet in een ministeriële regeling. Normaliter worden wettelijke bepalingen eerst bij algemene maatregel van bestuur nader ingevuld en uitgewerkt en vindt een eventuele nadere uitwerking daarvan dan plaats in een ministeriële regeling. Artikel 11d van de Woningwet De leden van de VVD-fractie vroegen waarom er bij de niet nakoming van de verplichting het energielabel bij aanvang van de huurovereenkomst aan de nieuwe huurder te overhandigen, onderscheid wordt gemaakt tussen huurders van geliberaliseerde huurwoningen en utiliteitsbouw enerzijds en gereguleerde huurwoningen anderzijds. Bij de keuze van de maatregelen voor handhaving en sanctionering heeft de regering getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de reguliere werking van de woningmarkt met zo laag mogelijke administratieve lasten voor burgers en bedrijven en tegen zo laag mogelijke uitvoeringskosten voor de overheid. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen huurders van geliberaliseerde woningen en utiliteitsbouw enerzijds en gereguleerde huurwoningen anderzijds omdat de regelgeving die van toepassing is eveneens verschillend is. In het geval van gereguleerde huurwoningen is het Woningwaarderingstelsel (WWS) van toepassing waarbij aangehaakt kan worden. In het geval van geliberaliseerde huurwoningen en utili-teitsbouw is dat stelsel niet van toepassing en is derhalve voor een ander instrument gekozen. Artikel 11e van de Woningwet De leden van de VVD-fractie wilden meer inzicht krijgen in het begrip «veelvuldig» en vroegen wanneer sprake is van «veelvuldig» door het publiek bezochte gebouwen. Het begrip «veelvuldig» door het publiek bezocht is letterlijk overgenomen uit de herziene EPBD-richtlijn. Naar de mening van de regering is het begrip «veelvuldig» in beginsel een algemeen bekend begrip en betekent dit dat er sprake is van frequent of vaak door het publiek bezochte gebouwen. Het woord impliceert in ieder geval dat het gebouw voor het publiek toegankelijk moet zijn en dat er geen ondergrens of bovengrens aan het aantal bezoekers wordt gesteld. De leden van de VVD-fractie vroegen wat de reden is van het verschil dat ingevolge onderdeel b van artikel 11e een afgegeven energielabel zichtbaar moet zijn indien een gebouw wordt verkocht of aan een nieuwe huurder wordt verhuurd en dat dit ingevolge onderdeel a voor de daaronder opgenomen gebouwen niet het geval is. Allereerst moet worden opgemerkt dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft wat betreft het afficheren van het energielabel in overheidsge-bouwen. Ten tweede is het wetsvoorstel gebaseerd op het uitgangspunt van strikte implementatie, zonder nationale kop. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de herziene richtlijn moet in gebouwen waar een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 door overheidsinstanties wordt bezet en die veelvuldig door het publiek worden bezocht, het energielabel zonder meer worden geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek. Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de herziene richtlijn moet in gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500m2 waarvoor als gevolg van een eerdere mutatie een energielabel is afgegeven en die frequent door het publiek worden bezocht, het energielabel op een opvallende plaats worden geafficheerd, die duidelijk

Page 118: Magna Charta Digital Law Review

zichtbaar is voor het publiek. Artikel 11f van de Woningwet De leden van de SGP-fractie vroegen welke sanctie wordt verbonden aan het niet vermelden van de labelklasse in een commerciële advertentie. De regering heeft bij de implementatie van het wetsvoorstel getracht de uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden. Wat betreft het vermelden van de energielabelklasse in commerciële advertenties heeft de regering besloten om geen specifieke sancties in de wet op te nemen. Er wordt naar gestreefd om de advertentieplicht in een gedragscode die op de betrokken organisatie van toepassing is, op te nemen waarbij gekozen wordt voor handhaving door middel van het tuchtrecht. Hierover wordt reeds met de betrokken branches overlegd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Page 119: Magna Charta Digital Law Review

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 2011–2012

33 124Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (Wet kenbaarheid energieprestatie gebouwen)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 april 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Na artikel I, onderdeel G, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: H Artikel 120, tweede lid, komt te luiden: 2. Verboden zijn gedragingen in strijd met voorschriften als bedoeld in: a. het eerste lid, niet zijnde voorschriften als bedoeld in artikel 8, negende lid; b. artikel 11b, vierde lid. B In artikel V, tweede lid, aanhef, wordt de zinsnede «wordt de Woningwet als volgt gewijzigd» vervangen door: wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dat onderdeel de Woningwet als volgt gewijzigd.

TOELICHTING

Met deze nota van wijziging zijn twee technische wijzigingen in het wetsvoorstel doorgevoerd. Ten eerste is met betrekking tot de op grond van artikel 11b, vierde lid, gestelde voorschriften geregeld dat gedragingen in strijd met die voorschriften verboden zijn en dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter handhaving van dat verbod over de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang beschikt (onderdeel A). De artikelen 120 en 120b van de Woningwet zijn specifiek gericht op voorschriften die worden gegeven met het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende internationale verplichtingen, zoals Europese richtlijnen. Op grond van artikel 120 kunnen bij algemene maatregel van bestuur dergelijke voorschriften worden gegeven en op grond van artikel 120b heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang bij het overtreden van die voorschriften. In het kader van de implementatie van richtlijn 2010/31/EU is de grondslag voor de nadere voorschriften omtrent de inhoud en de vormgeving van het energieprestatiecertificaat, de berekening van de energieprestatie en de aan de deskundigen die de certificaten afgeven te stellen eisen opgenomen in formele wetgeving, te weten artikel 11b, vierde lid, van de Woningwet. Die voorschriften vallen daarmee buiten het toepassingsbereik van artikel 120, tweede lid, van die wet, terwijl zij wel voortvloeien uit voor Nederland verbindende internationale verplich-tingen. Wat betreft de handhaving is blijkens artikel 120b van die wet er in beginsel voor gekozen om, in geval van overtreding van voorschriften die voortvloeien uit voor Nederland verbindende internationale verplich-tingen, het opleggen van een last onder bestuursdwang door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mogelijk te maken. Het ligt dan ook in de rede om in het geval van de voorschriften die op basis van artikel 11b, vierde lid, van de Woningwet gegeven zullen worden eveneens die wijze van handhaven van toepassing te laten zijn. In artikel V, tweede lid, aanhef, is een verduidelijking toegevoegd (onderdeel B). Die houdt in dat de Woningwet, indien de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting later in werking treedt dan dit wetsvoorstel, wordt gewijzigd met ingang van het tijdstip van inwerking-treding van het in het artikel V, tweede lid, aanhef, genoemde onderdeel. Dat onderdeel maakt deel uit

Page 120: Magna Charta Digital Law Review

van het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en leidt tot het in alfabetische volgorde plaatsen van de begripsomschrijvingen in de Woningwet.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Tweede

Page 121: Magna Charta Digital Law Review

AvdR Lawschool