Magazine congo3

27
OUT TO AFRICA VERHAAL VAN EEN REIS MET DE FAMILIE NAAR CONGO

Transcript of Magazine congo3

Page 1: Magazine congo3

OUT TO AFRICAVERHAAL VAN EEN REIS MET DE FAMILIE NAAR CONGO

Page 2: Magazine congo3

9 december, Kabila wint de presidentsverkiezingen.

Volgens de mensenrech-tenorganisatie schoten de ordediensten op mensen die wilden manifesteren tegen de verkiezingsuit-slag, met 24 doden als gevolg.

“Deze bloedige gebeur-tenissen laten merken dat de Congolese regering alles in het werk stelt om toch maar aan de macht te blijven.”

CONGO

Page 3: Magazine congo3

Zover waren we dan. Iedereen gepakt en gezakt, de avond voordien waren de meisjes reeds afgezet, en de nodige kussen en goede wensen van alle kanten uitgewisseld. Het was nog enkel wachten op de normale dingen die altijd zullen blijven misgaan, en dan konden we vertrekken naar de luchthaven.tekst Frank Peeters, foto's fam. Peeters

Dit avontuur vond zijn oorsprong enkele jaren terug, toen Huguette liet verstaan - mede ingegeven door onze liefde voor zwart Afrika - dat een bezoek aan de gorilla’s in het woeste centraal Afrikaanse massief hoog op haar verlanglijstje van to do’s stond. En vermits we de laatste jaren bewust geworden waren van onze steeds minder resterende tijd op deze bol, besloten we dit plan in meer detail uit te werken; dat het meegenomen was dat ook onze zonen nog niet gezegend werden met een blèrend gevolg hoef ik niet te vertellen.

Gedurende bijna een jaar volgden dan ook de planning, de opzoekingen, de budgetten, etc... om de haalbaarheid van dit project te bekijken. Het was tevens een mooi cadeau voor alle kinderen, en het bespaarde op dat moment erg veel geloop in winkels gedurende de voorafgaande kerstperiode - deze fysieke arbeid zullen we echter wel goed maken tijdens onze trip. Mijn heilige bijbel ‘Duizend plaatsen in de wereld die je moet bezocht hebben’, werd uitgespit op voorstellen binnen de bereikbaarheid van het gorilladomein, en aangevuld met internetopzoekingen en dergelijke meer.In maart nam het plan zijn definitieve vorm aan - een combinatie van fysieke inspanningen, avontuur, natuur en gewoon genieten. Enkele lokale reisgidsen werden via www opgezocht en aangeschreven, maar uiteindelijk kregen we erg weinig respons. Één stak er met zijn professionalisme bovenuit, en enkele e-mails later hadden we een principeakkoord: ‘en ja..... of Michel van Go-Congo mij ook nog enkele referenties kon opdissen?’. Toen er dan een mail terugkwam dat hij daar nog nooit aandacht aan besteed had, maar dat hij wel eens wat in zijn elektronisch briefmateriaal ging neuzen, dacht ik opnieuw met de eerste de beste oud-Congo koloniaal te doen te hebben die dacht via het internet would-Be avonturiers af te zetten. Maar totaal onverwacht viel dan een post in mijn mail-box met de vraag ‘...... of ik Rudi Vranckx kende’.Het bleek dat we inderdaad op het bedrijfje gevallen waren dat voor de Congo reportage van de VRT lokaal de logistiek ter harte genomen had. Nu wisten we wel dat onze openbare omroep aan het besparen sloeg, maar om op deze manier van haar medewerkers af te geraken leek ons toch wat radicaal. Onze keuze was gemaakt.

De vliegtuigtickets werden via onze schoonzus Nathalie geregeld en de eerste overschrijving vertrok naar de Republique Démocratique. Iedereen van ons groepje - we waren met z’n zevenen: Huguette en ik, de drie zonen Axel, Yannick, en Matthias, en, hopelijk ook nog na deze reis, onze mogelijk toekomstige schoondochters Nathalie en Véronique - werden getrakteerd op een dieet van pillen en spuitjes, en de nodige paperassenhandel rond de visa opgestart.

Page 4: Magazine congo3

Vrijdag

Vandaag komt het busje luchthavenver-voer ons dus ophalen. Maar ook in Bel-gië worden we dus geconfronteerd met Afrikaanse toestanden, want, hoewel we gevraagd hadden pas om 8 uur te komen, werden we zo bang gemaakt dat we nooit op tijd zouden zijn, - 6 uur, Mijnheer, das veilig, Gé vertrekt naar Afrika niet naar Te-nerife! - dat uiteindelijk besloten werd het vertrekuur maar op 7 uur te pinnen.

Dus daar stond onze chauffeur reeds om 5 uur, en het verhaal werd dan ook dui-delijk tijdens de luchthavenrit. Zijn vorige rit had hem reeds teruggebracht naar het Antwerpse rond die tijd en eerder dan zijn tijd te verliezen, werd een verschrikkelijk verhaal opgehangen rond verspeelde vliegtuigen, door ongevallen afgesloten autostrades, en onvermijdelijke controles, om ons toch maar snel te droppen op Za-ventem airport.

Eigenaardig. Hoewel 8 uur waarschijnlijk de juiste tijd was, was ik nu om 7 uur ze-nuwachtig om snel te kunnen vertrekken. Maar dit was natuurlijk buiten de waard gerekend, in dit geval genaamd Axel. Axel wil liefst niets weten van allerlei dingen die het leven ingewikkeld maken, en dus daar behoren vertrektijden bij. Omdat hij op on-geveer 20 minuten rijden van ons vertrek-punt woont, dacht ik voor alle zekerheid toch maar eens te bellen om half zeven: checken of hij zich niet verslapen had.....

40 minuten duren dan heel lang, wanneer zoontje pas om 10 na zeven terugbelt. 7 u is dus half acht geworden.

Op weg dus, en iedereen lekker span-nend. De chauffeur - die nog ten allen koste gelijk wilde krijgen nu - maakte er een sport van om zo traag mogelijk te rij-den, en zelfs af te remmen voor alle groe-ne verkeerslichten in de hoop de kleur in dieprood te zien veranderen. Daar boven-over het feit dat hij de laatste dagen maar een paar uur geslapen had ‘Gisteren 11 ritten naar Zaventem, mijnheer!’, deed de rit die ik gewend was om dagelijks naar mijn werk te ondernemen, verkleuren in een enorme stresstoestand.

Om 8 u 30 waren we op de luchthaven, nog 2 uur te gaan: ‘ maar dat heb ik nog nooit meegemaakt, zo vlot,...en jullie heb-ben chance,...’ gevolgd door nog 34 an-dere redenen waarom dit nooit had kun-nen lukken. De man vertrok ongelukkig, en niemand dacht hem in de nabije jaren nog ooit te zien.

Enkele gratis bagagekarren werden aangeslagen en volgeladen, en zelfs de luchtvaart Hall bleek leeg, zodat we twee minuten later - we hadden onze boarding-passen naar Kigali reeds via web afge-drukt - reeds aan de bagagedrop ston-den; de sfeer kon niet meer stuk, niet in het minst omdat de dames zich nog ver-heugden in een uurtje taxfree winkelen. De kwinkslag van een security-man die zijn carrière als stand-up comedian bleek gemist te hebben ‘Zijt gullie met 7?Er mo-gen er maar zes door, gij blijft maar hier...’ was ons toen nog geenszins in zijn volle

kracht doorgedrongen; maar dit zou snel veranderen.

De vriendelijke jonge kerel aan de incheck-balie deed instrumentaal routinematig zijn werk. Ook voor hem een stressluwe dag, met minimaal volk aan de balie. Een lichte frons, even checken met de dame naast hem, en dan: ‘stappen jullie uit in Kigali?’.

Ik begreep het direct. We zouden van Ki-gali in Rwanda een korte trip maken naar onze startplaats Goma in Congo. Kigali was enkel gekozen omdat dit de meest praktische luchthaven was bij Goma om op te vliegen, en het was ons helemaal ontgaan dat we dus ook voor Rwanda een visum nodig hadden. We hadden echter een zee van tijd, dus dit varkentje zouden we wel even wassen, en ook onze baliereceptionist leek er een goed oog in te hebben. Ongeveer twintig telefoontjes later, en met een zee van tijd die onder-tussen meer op een uitgedroogd ven op de Kalmthoutse heide leek, kregen we het verdict dat we niet op de vlieger konden.

We dropen af naar het luchthavencafé om te beraadslagen, passerend langs onze vriend van de security die het laatste uur dus mede gevolgd had en met een ‘al-lez, ik had toch gezegd dat er maar één niet mee mocht....’, onze dag tevergeefs probeerde op te fleuren - hij zou het niet maken als stand-up!

Busjes bleken dus nogmaals te maken te hebben met Afrika. Deze maal was de chauffeur duidelijk van die kanten, en op dat moment waren we ervan overtuigd dat dit het meeste Afrika was dat we deze

dagen nog zouden te zien krijgen. Wat een anticlimax, de ganse ploeg was ver-bouwereerd.

Er was één lichtpunt, morgen op hetzelf-de uur hadden we ons alvast ingecheckt op dezelfde vlucht, in de vaste overtui-ging dat we het visum voor Rwanda wel in orde zouden krijgen tegen dan....en te-gen beter weten in; onze gids ter plaatse Jacques had immers aan Michel van Go Congo laten weten dat hij dit voor mekaar kon krijgen. Professionelen hier maak-ten gewag van minimum 2 weken! Maar goed, in Afrika is niets wat het lijkt, dus.... Het wachten tot de avond duurde lang, maar uiteindelijk kregen we het verlos-sende telefoontje van Jacques: ‘monsieur Frank, j’aurais les visas dans deux semai-nes!’ gevolgd door het gevoel van vijf liter bloed in ieder been.

Nu zaten we helemaal geblokkeerd. Onze tickets voor de volgende dag geboekt, geen mogelijkheid om nog iemand te be-reiken op de luchthaven, of van SN air-lines, niets. Ook onze schoonzus Nathalie moest de handdoek in de ring gooien, en het enige alternatief bleek nieuwe tickets te boeken, die ons deden landen in Goma. Maar de reden om initieel op Kigali te vlie-gen was niet zomaar ingegeven, en het bleek inderdaad bijna de helft van onze vakantie te kosten om tot Goma te vlie-gen. Maar in al zijn naïviteit had Jacques laten vallen: ‘waarom vliegen jullie niet naar Kampala in Oeganda, daar krijg je het visum bij aankomst op de luchthaven. Ik probeer jullie daar wel op te pikken’. Waarom niet? Omdat dat nieuwe vliegtic-kets kost, omdat vliegtuigen naar Kam-

pala niet elke dag vliegen, omdat het dan nog 600 km naar Goma is, en waarschijn-lijk omdat er nog een paar andere goede redenen zijn zeker!!!

Maar na een dag slecht nieuws, de on-mogelijkheid om tijdig aan visa te geraken voor Rwanda, en een uitputtend inter-netonderzoek naar haalbare alternatie-ven, wilden we deze laatste filterdunne strohalm dan toch maar even opnemen. Waar ligt Kampala? Wanneer vliegt men op Kampala ?

Kijk! Er vertrekt morgenvroeg een vlieg-tuig naar Kampala ; en kijk, het blijkt een vliegtuig van SN te zijn! En....toen werden onze ogen pas echt groot: dit toestel vertrok op hetzelfde moment en droeg zelfs hetzelfde vluchtnummer als hetgeen waarop we geboekt waren. Het is ons toestel! Het vliegt gewoon door na landing op Kigali naar Entebbe/Kampala! Was ons geluk aan het keren? Nazicht op de site van Oeganda leverde echter een feedback op dat een visum twee da-gen duurde. Maar het was allemaal niet zo echt duidelijk, en het afschuimen van internetfora verzekerde ons van alle kan-ten dat op de luchthaven ter plaatse een visum kon gekocht worden. Twee tele-foontjes later - één naar de federale po-litie luchthaven, dubbel gecheckt met de luchthavenveiligheidsdienst - waren we verzekerd dat we met een ticket tot Kam-pala op de vlucht zouden geraken zonder visum. Nu nog enkel de biljetten.

Op vrijdagavond om negen uur zijn er geen biljetten meer te regelen. We beslui-ten dus het risico te nemen om ‘s morgens

op de luchthaven alles te regelen. Moest het niet lukken, dan hadden we nog een tweede optie om om twee uur ‘s middags te vertrekken, met nieuwe tickets en 6000 euro armer, en 30 uur later in Goma te lan-den. Maar er is hoop, en twee Leffe’s la-ter lig ik in mijn bed, doodmoe van zoveel stress, en nog altijd niet begrijpend dat een vodje papier om 50km door Rwanda te reizen zoveel ellende kan veroorzaken. De anderen volgen snel, maar die hoor ik al niet meer.

Zaterdag

We hebben een busje laten komen om ze-ven uur, maar nu bewust: we zouden onze tijd op de luchthaven kunnen gebruiken. Geniepig, maar slim, heb ik zoon Axel ‘s avonds nog een sms gestuurd: ‘busje is er om half zeven’. Zowel Axel als het busje stonden er om half zeven. Maar het jolijt was helemaal ten top, toen bleek dat het wel een ander busje was, maar dezelfde chauffeur. De man toverde een glimlach op zijn vermoeide gelaat ‘21 ritten meneer in twee dagen, ik kan mijn ogen niet meer open houden’, glimlach omdat hij dacht dat we toch nog ons vliegtuig gemist had-den door de dag voordien niet om zes uur te vertrekken, en we legden ons lot in zijn handen. Het kon blijkbaar nog trager dan de dag

Met een zee van tijd die ondertussen meer op een uitgedroogd ven op de Kalmthoutse heide leek, kregen we het verdict dat we niet op de vlieger konden.

76

Page 5: Magazine congo3

voordien, en door overhand zijn ene en dan weer zijn andere oog open te doen, geraakten we weer in Zaventem. Na na-tuurlijk nog eens vijftien keer te zuchten dat hij niet begrepen had dat hij terug naar hetzelfde adres moest als de dag er-voor, en dat zaterdag naar Brussel rijden toch vlotter gaat dan vrijdag, maar dat wij geluk hadden gehad gisteren, en dat hij nooit meer zo laat wilde vertrekken, en..... ‘Dag meneer....’

Aan de ticketting desk van SN Airlines zat al volk. Op een zaterdagochtend had het anders kunnen zijn. De dame die me zou moeten gaan verlengen tot Kampala wilde deze dag doormaken zonder com-plexe dossiers, zoveel was duidelijk. ‘U heeft zeven tickets naar Kigali, en u wil die verlengen tot Kampala? Haahaah’. En dan vijf seconden niets, haar handen gaan over de tickets en even denk ik dat ze me die gaat teruggeven. Ze legt ze naast haar toetsenbord, en met een blik van ‘this is one of those days...’ begint ze te tippen, eerst traag, maar dan wat snel-ler, zonder nog één woord te zeggen.

Na vijf minuten geraak ik zelfs overtuigd dat ze inderdaad bezig is met de wijzi-gingen, en ik durf me omdraaien naar de rest van de party, mijn duim omhoog ter hoogte van mijn buik, en in alles wat ik met mijn lichaamstaal kan leggen om het woord ‘YES’ uit te drukken. Ik probeer de job van het mens wat aangenamer te maken, door hier en daar wat opmerkin-gen te maken, en dit schijnt nog te lukken ook, en na een half uurtje typwerk kan zij - maar wij vooral - wat lachen: de tickets zijn de onze! Visa waren inderdaad niet

nodig, en anderhalf uur later zitten we in het vliegtuig - zwart van ‘t volk.

We zijn vertrokken. Of we in Kampala een hotel hebben, en of vriend Jacques daar zal staan, zijn zorgen voor dan.

Kampala

Na een tussenlanding in Kigali ( sic!), waar het pijpenstelen regende, wordt ons aangekondigd dat we nog 350km en 45 min te vliegen hebben. We besluiten dit maar te doen.

De aankomst in Entebbe is hectisch, maar niet meer dan elke andere Afrikaanse luchthaven. En inderdaad, we kunnen er zonder enige beslommering visa krijgen. Maar dat wisten blijkbaar ook de passa-giers van de KLM jumbo die 10 Minuten eerder was geland, en er waren dus zo’n 150 wachtenden voor ons. Als een vol-leerd goochelaar jongleert de beambte met plakkers, stylo’s en stempels, en na het einde van een vijf minuten durende vertoning, krijgt eenieder zijn visum. On-geveer één uur later zijn we de immigra-tie gepasseerd en bevinden we ons in de bijna lege bagagehal. Ondertussen waren onze zakken reeds lang van de belt ge-haald, en stonden ze, gelukkig allemaal, een beetje zielig op ons te wachten.

Tijdens het aanschuiven voor de visa kre-gen we instructies binnen van Jacques, onze engelbewaarder/redder in nood; ge-loofden we. “Hotel Cassia”, was alles wat de sms aangaf, en toen we dit aan twee

zeer zwarte taxichauffeurs voorstelden, gaven hun ogen gewoon licht in het don-ker. Tot plots bij één van hen een lichtje ging branden. Ik hoorde ‘roundabout Kampala’, en nadat we waren ingestapt, maakten ze er een kleine formule 1 race van 40 km van, in het stikdonker, om daar als eerste te zijn. De andere was eerst.

En toen nam onze piloot, wiens lichtje dus een uur vroeger was gaan branden, het voortouw en sjeezde ons nog 10 km door de Kampala suburbs. Op het moment dat ik het niet meer verwachtte, zagen we plots staan: Caissa Lodge, THE best view of Kampala. We draaiden naar een poort toe op een zelfzekere manier die je al-leen van een taximan in Afrika verwacht, en dan zette hij een toeterconcert in om middernacht, waar heel de buurt van wak-ker werd behalve de waker van de Caissa Lodge.

10 minuten later en vijf claxonsalvo’s la-ter, dook er dan toch eindelijk een slaap-dronken neger op, die de poort op een kier draaide: “No, Caissa Lodge is 200m further up the hill.....” en het was inder-daad een mooie lodge, spijtig dat we er maar vijf uur konden vertoeven.

Zondag

De zon komt grijs op in Kampala. Voor-dien was de minaret reeds opgekomen, hebben we mogen luisteren naar de ge-zangen van de één of andere rabbi, en hebben uiteindelijk de katholieken alles overtroffen met hun klokgelui.

Wij komen dus even grijs uit ons bed, het wordt een lange rit van bijna 600 km naar Goma. Maar het zicht op lake Victoria is ongelooflijk, en het busje is op tijd. Met enige spijt verlaten we het lekkere ontbijt van Cassia lodge.

Na een uurtje vernemen we van chauf-feur Adam dat Jacques ons oppikt aan de grens, en dat we met hem richting Goma verder gaan. No problem, de weg door Oeganda is mooi, en we hebben nu al-lemaal het gevoel dat de problemen hele-maal achter ons zijn. De eerste kakkerlak in het busje wordt onder luid protest van Matthias door mij doodgetrapt, en kort na-dien wordt een draadworm van wel vier cm door Matt uit het kadaver bevrijdt. Het wordt even stil in het busje, als iedereen de vergelijking begint te maken tussen het lichaampje van de kever en de worm, en dit gaat transponeren naar wat allemaal in het eigen corpus kan.

Verkeersregels lijken niet te bestaan en er wordt opvallend veel getelefoneerd. Wanneer de GSM onder mijn neus wordt geduwd, blijkt al snel waarom. Een haast

onverstaanbare Jacques zegt dat hij door een acute malaria-aanval buiten strijd is, en dat we door een zekere Paulin worden opgepikt aan de grens. Ok, we kenden noch Jacques, noch Paulin, dus we zien wel.

We nemen een lunchbuffet met drie soor-ten vlees,die allemaal naar hetzelfde smaakten. Achter de kassa zit een echte zwarte mama, en wanneer ik de rekening vraag in dollars zet ze zich met de moed der wanhoop aan het rekenen: 70 dollar Sir! Helaas werden een paar dingen nog niet opgeteld bij de Oegandese shillings, en op opnieuw begint ze te tellen, delen en vermenigvuldigen, om uiteindelijk weer op 70 dollar uitte te komen; we betalen.

Het landschap waar we doorrijden is zeer mooi, vruchtbare stroken wisselen af met meer woeste jungle partijen, maar de temperatuur op het Oegandese hoogland is zeer aangenaam. De zon is ondertus-sen ook een belangrijke partner gewor-den, en we herstellen allemaal van de veroorzaakte stress van de laatste dagen. Er wordt gepraat, gewezen, gegrapt, de vakantie is begonnen.

De weg is gelukkig meer dan redelijk, maar wordt meer bergachtig en ook smal-ler. Adam wil zeker voor donker aan de grens zijn, en dat willen ook vele ande-ren. Verschillende ongevallen zien we on-derweg, het meest spectaculaire van een dertigtonner wiens remmen het tijdens de afdaling begaven hadden. Juist voor don-ker bereiken we de grens, en Paulin blijkt onvindbaar. De grensformaliteiten aan Oegandese kant beperken zich tot wat

schrijfwerk en stempels, en plots daagt onze gids op. We nemen met de nodige dollars afscheid van Adam, die besluit om nog terug richting Kampala te rijden; daar zal hij dan waarschijnlijk 20u achter het stuur gezeten hebben.

We ruilen het busje in voor twee jeeps, en rijden Congo binnen onder een bareel, die voor de gelegenheid vervangen werd door een koord waar we moesten over-rijden. Nog even de Congolese formali-teiten vervullen, voor dat land hadden we immers een visum!

Is het omwille van de duisternis, of.... hoe dan ook, de sfeer bij de bevolking hier is grimmig, en verborgen onder hun petten en doeken lopen een mengeling van Con-golezen en Oegandezen de grenspost over, agressief kwetterend, en sluiks naar ons kijkend.

Gewapend met zeven paspoorten en evenveel prachtige in België vooraf duur betaalde visa, begeven we ons naar de grenspost van Bunagana. Vier Congole-zen, waarvan geen enkele in de verste verte doet denken aan een officiële be-ambte, doen heel druk over onze groep. Uit Paulin - onze 25-jarige gids - blijkt niet veel verhaal te komen, tot de meest em-pathische van de vier grensposters ons komt zeggen dat onze visa in orde zijn NO PROBLEM. Maar de chef moet zijn finale goedkeuring geven, en die is al naar huis. Onze groep wordt zenuwachtig en vooral angstig, wanneer tientallen negers ons komen bekijken, en bekwetteren. Natha-lie heeft haar sweater over haar hoofd getrokken in een angstvallige poging haar

De sfeer bij de bevolking hier is grimmig, en verborgen onder hun pet-ten en doeken lopen een mengeling van Congolezen en Oegandezen de grenspost over, agressief kwetterend, en sluiks naar ons kijkend.

1110

Page 6: Magazine congo3

blonde haren voor de buitenwereld ver-borgen te houden, en zo een honderdtal zwarten van haar af te houden.

Ondertussen wordt er heel wat adminis-tratie afgewerkt, en één man houdt zich enkel bezig om met onze papieren tussen drie kantoren over en weer te lopen. Tel-kens hij uit het derde komt, vraagt hij aan de op dat moment behandelde persoon: ‘ Occupation?’. De eerste drie worden nog correct beantwoord, maar dan gaat onze creativiteit het over nemen, en wanneer het bij Axel ‘artiest’ wordt, heeft onze kan-toorganger zelf door dat er iets niet klopt.

De chef wordt opgetrommeld, laat zien dat hij chef is, en anderhalf uur na de aankomst aan de grens zetten we vaart richting Goma. Denken we....

Paulin trekt voor de eerste maal zijn slecht nieuws gezicht, dat we nadien nog, helaas, meerdere malen zullen herken-nen. ‘mesieur Frank, il fait trop noir, nous devons dormir à Bunagana, en morgen gaan we direct van hier naar de Gorilla’s kijken’. Ok, wat is het probleem? Geen probleem, behalve dat er in Bunagana geen echt hotel is. De twee jeeps ma-noeuvreren zich door de achterbuurten van het grensstadje, en je ziet gewoon dat hier heel wat onguren vast zitten die om de een of andere reden toch wel drin-gend de grens over zouden moeten.

We stoppen in een donker steegje voor een groezelig cafeetje, waaruit dronken gelach komt, en ook het enige licht dat onze jeeps verlicht. Niemand durft de vraag te stellen, maar de bagage wordt

inderdaad uit de auto’s geladen. De lokale pub is maximum 5 op 5m groot, met een uitsparing in de hoek voor een kleine bar, van waarachter een al even dronken baas de stamgasten bedient.

In de ruimte zitten wel vijfentwintig negers - mannen en vrouwen – opeen gepakt, de één al zatter dan de andere, en we moe-ten over hun uitgestrekte benen stappen om bij baas te geraken. Het effect van 7 blanken, waaronder twee blonde jonge-dames van om en bij de twintig, op de bende is dynamiet, en ze beginnen nog harder te lachen, te krijsen, en profite-rende handen komen van overal om ons welkom te heten. Tegelijkertijd worden de mannen van onze groep voor twee dollars wat vrouwen aangeboden, en de blik van deze vrouwen laat duidelijk verstaan dat het hen menens is.

Met wazige ogen brabbelt de kroegbaas wat tegen Paulin, die een aantal sleutels toegestopt krijgt en ons ganse gezelschap baant zich langs een achtergangetje een weg naar een ingesloten koertje, waarop een 10-tal kamers uitgeven. Daarin staat een bed en een WC, en de muren laten grote stukken afgebladerde kalk en verf zien; de matrassen stinken naar de paar honderd zwetende en parende koppels die erover gepasseerd zijn, een stank die wordt vermengd met de pis en uitwerp-selen die nog in de pot staan. De deuren van de reeds ingenomen kamers staan meestal open, en dronken koppels lopen daarin kwetterend giechelend binnen en buiten.

De laatste toegewezen kamer blijkt achter

een deur die direct uitgeeft op het café, en heeft geen enkel raam of verluchting. Ik zie de vertwijfelde paniekerige blikken van onze groep en besluit me kwaad te maken en een andere kamer te eisen. Er zijn geen andere kamers, msieur, en na nog wat aandringen dat ik anders eis dat we tot Goma doorrijden, is de kroegbaas blijkbaar nog niet dronken genoeg om deze omzet te willen missen; hij besluit toch de trap op het binnenplaatsje op te lopen om ons twee kamers te wijzen op het eerste verdiep. Deze zijn doenbaar, hoewel uiteraard geen elekticiteit en wa-ter voorhanden is. We nemen dus twee kamers boven, en twee op de binnen-plaats.

Bij het uitladen van de bagage worden de handtastelijkheden van de café meu-te steeds groter telkens we met een zak passeren, en grote flessen bier van bijna een liter worden aangeboden, maar ook gevraagd. We besluiten niet te verbroe-deren met de lokale bevolking, en nemen uiteindelijk allemaal onze intrek in de twee betere kamers, slaapzakken worden uit-gerold, en deuren gebarricadeerd. Twee slokken whisky uit onze borstzakflesjes maken ons extra moe en we slapen en worden ‘s morgens tegen alle verwach-ting wakker. De toon is gezet.

Maandag

De echte gorilla’s bevinden zich in een groot natuurpark, dat zich tussen Buna-gana en Goma bevindt. De zon schijnt stralend vanmorgen, en omdat we nog leven maakt dit ons extra blij.

Zonder te ontbijten staan we zoals afge-sproken om 6u30 klaar om te vertrekken voor het café. Een slaapdronken neger veegt ondertussen de dronkemansres-tanten van de vorige avond buiten.

Tegen kwart na zeven verschijnt uiteinde-lijk onze begeleider. Camara is een over-bewapende parkwachter, blijkbaar de ma-nier om in Congo blanken door het land te loodsen zonder over soldaten te moeten spreken. Hij komt aangereden op een 250cc motor, zegt zijn naam tegen Paulin en mij, en geeft enkel mij een losse hand. Smalle ogen en weinig geluid geven de indruk dat er met hem niet te spotten valt; een stevig geweer helpt daarbij.

Na deze uitgebreide kennismaking springt hij terug op zijn moto, en vertrekt. We krij-gen nog amper de tijd om in de landro-vers te springen, en zetten de achtervol-ging in. Weg zijn de geasfalteerde banen van Oeganda ; ze maken plaats voor een landweg waarop in België enkel tractoren worden toegelaten. Camara laveert tus-sen de putten door, en heeft het duidelijk moeilijk om door de grote modderpoelen zijn machine in bedwang te houden. Het

is een gek gezicht hoe hij voor ons met wijd opengesperde benen, die in zwarte rubberen botten steken, allerlei kuren uit-haalt om rechtop te blijven, en hij verliest daardoor voor de passagiers van de jeeps een deel van zijn aura. Regelmatig loopt hij ook vast, en dan helpt onze chauffeur om de moto over het slijk te trekken; maar zo geeft hij ook aan waar wij wel door kunnen.

Na 2 uur rijden stoppen we, en stappen uit; de eerste groep met Huguette, Axel, Nathalie en Yannick, zullen vanhier de eerste groep gorilla’s gaan bekijken. Er worden niet meer dan vier personen per keer en per gorilla familie toegestaan. Matthias, Veronique en ikzelf rijden nog een uur verder, en starten vandaar onze tocht: onze groep blijkt de Lulelu familie te gaan bezoeken. Camara blijft achter en de beveiliging wordt overgenomen door een groep parkwachters die ons naar de dieren moeten brengen; de leider heet Norbert, heeft een sympathieke en intel-ligente uitstraling, altijd fijn als ze ook een paar geweren bij hebben.

Iets na tienen vertrekken we te voet ; de zon staat reeds hoog. Het eerste deel leidt ons door een gecultiveerd terrein, en de mensen zijn echt heel vriende-lijk; van alle kanten komen de ‘jambo’s ‘ ons toegeroepen. Het is duidelijk dat ze hier heel gelukkig wonen in het park, en de bescherming die ze genieten van de parkwachters is hier waarschijnlijk niet vreemd aan. Geleidelijk aan wordt de verbouwing minder en minder, en na een uur stappen bereiken we de grens van het oerwoud.

Een smal pad, dikwijls helemaal dichtge-groeid, leidt steeds dieper het woud in; het ligt er glibberig bij, en door het hoge tempo en de steilheid, moet ik de groep lossen. Achter mij blijft echter een soldaat meelopen. Norbert stopt wel om de twin-tig minuten, zodat ik steeds terug bij de groep geraak, waarna hij - zoals het min-dere skiërs overkomt - onmiddellijk terug vertrekt.

Dan - na ongeveer twee uur afzien - draait hij zich plots om en doet teken om te stop-pen. We doen de verplichte mondmaskers op, en vorderen nog een twintigtal meter tot we het nieuwsgierige snuitje van een jonge gorilla door het struikgewas zien piepen. En dan nog één. We moeten in principe minstens 7m afstand bewaren, maar de gorillakleuters trekken zich dat niet aan, en komen kijken wat voor apen wij zijn. Ze naderen tot op drie vier meter, we moeten achteruit, en doen dan enkele achterwaartse caramboles zoals kleine kinderen van ‘kijk eens wat ik kan!’. Hier-bij maken ze het struikgewas plat en plots zien we op een tiental meter de leider van de groep: een immense silverback zit in kleermakerszit het geheel te observeren, terwijl hij drie cm dik bamboe doorbreekt, afpelt, en de lekkere binnenkant vermaalt met zijn sterke kaken. Respect!

Gids Norbert leidt ons naar een plaats vanwaar we hem nog beter kunnen zien; we zitten nu niet boven hem, maar iets lager rechts van de kolos. Daar is door het bamboe en een grote boom weinig struikgewas, en we zien hem dus in volle ornaat zitten. Hij houdt ons duidelijk in zijn ooghoeken. En dan plots schiet hij op ons

Angstig stoppen we in een donker steegje voor een groezelige bar, waar-uit dronken gelach komt. Het effect van 7 blanken, waaronder twee blonde jongedames van om en bij de twintig, op de bende is dynamiet.

13

Page 7: Magazine congo3

af: op zijn vuisten duwt hij snel twee drie keer af, en stopt dan even plots op een viertal meter van ons. Matthias en Véroni-que springen achteruit, maar ik blijf onei-genlijk kalm. En dan - even plots - draait de aap zich terug naar zijn oorspronke-lijke plaats, en begint aan het vervolg van zijn maal.

We mogen een uur blijven, en krijgen ook nog de twee vrouwtjes te zien. Verschil-lende keren naderen zij of de jongen ons tot op slechts enkele meters, en wanneer het uur vol is en we vertrekken, besluit de zilverrug zich opnieuw, maar ditmaal rustig, tot op drie meter van ons te be-geven.

Na deze unieke intense ervaring banen we ons een weg terug naar de jeep. We hebben toch zo’n 400m hoogte geklom-men, en het is dus een pakje leuker om nu af te dalen. Ik droeg ons middagmaal mee, wat brokken kaas, sardines, brood, en we eten snel wat. Doordat we ook al heel wat gedronken hadden, is mijn rug-zak nu merkelijk lichter en tegen drie uur bereiken we de plaats van vertrek.

De eerste jeep zou ook tot daar komen, maar dan blijkt dat deze zich op een kwar-tier ervoor vast gereden heeft. Paulin gaat hem met de onze uit de miserie helpen, wij blijven ter plaatse en maken foto’s van de kinderen die ondertussen zijn toege-stroomd. Via de preview functie laten we dan hun eigen beelden zien, hetgeen bij de zwartjes tot grote hilariteit leidt. Rond vier uur zijn we voltallig op weg naar Goma, opnieuw voorafgegaan door onze bewaarengel Camara.

De avond valt als we bij de péage komen, een vijftal kilometer voor Goma. Het is onze eerste kennismaking met dit soort evenement, waarvan we er nog veel zul-len tegenkomen tijdens de volgende da-gen. We geraken er door zonder al te veel kleerscheuren in onze portemonnee.

Goma is een en al mierengeloop. De stad leeft. Bij het binnenkomen rijden we langs het vliegveld, waar oude vliegtuigwrakken getuigen van een florissanter verleden, en dan een kilometer langs de UN basis. De blauwhelmen staan op uitkijktorens, en de bandera over hun mond en neus verraadt dat ze hier eerder vrezen om te komen van het stof dan door de wapens. Van onze kant zijn we daar van langsom minder zeker van.

In het donker draaien we eindelijk hotel Linda binnen; doodop. Maar het hotel is goed onderhouden. In het restaurant be-stellen we een kip van zeker twee kilo, en delen we onze gorilla-ervaringen in meer detail.

Dinsdag

Bij het ontbijt kijken we uit over het Kivu meer, een onnoemelijk grote plas water in het centrum van Afrika. Onnoemelijk vervuild ook doordat de zowat vijf miljoen randbewoners er ongeveer alles laten in-

lopen wat maar lopen kan.

De temperatuur is heerlijk, we zitten op een hoogvlakte, en het meer doet de rest. Dit zou hier echt de hemel op aarde kun-nen zijn.

Er is afgesproken om 9u te vertrekken om de vulkaan te gaan beklimmen, en we zijn dus om half elf weg, een klein succes. Hoewel onze gidsen beweren reeds van 8u proviand gekocht te hebben, moeten we toch op een marktje iets buiten Goma nog allerlei etenswaren gaan inslaan. De auto’s worden ovens, en de stank op de markt is nauwelijks te harden; iedereen is ervan overtuigd dat onze ingewanden er morgen zullen uitlopen.

Het is bijna middag wanneer we de voet van onze vuurberg bereiken. We staan voor een klim van meer dan 1500m, naar een hoogte van 3470m. In totaal zijn we met elf klimmers, wijzelf met 7, twee Ne-derlanders, en een koppel bestaande uit een Noor en een Belgische, beide werken voor de UN zo zou later blijken. De Ne-derlanders zijn makkelijk te herkennen, even de gympies aangedaan om naar boven te klauteren, we gaan er effe een makkie van maken. We vertrekken, met natuurlijk de nodige geweren rondom de groep, voor een klim van zes uur.

Het woud aan de basis zit vol dieren, een ongelooflijk gekrijs en gesjipper, prachtige bloemen. Na ongeveer een uur begint het te regenen, en dan plots te gieten, een gemiddelde tropische bui belooft ons af te koelen. We slaan onze overgooiers te-gen de regen om zowel lichaam als rug-

De gids draait zich plots om en doet teken om te stoppen. We vorderen een twintigtal meter tot we het nieuwsgierige snuitje van een jonge go-rilla door het struikgewas zien piepen.

138

Page 8: Magazine congo3

916

zak, en door mijn houten stok, regenkap en rugzak, wordt ik al gauw de toverheks genoemd. Onze vrienden noorderburen stappen gewoon verder in een leuk T-shirtje.

De weg is amper een derde ver of het vat is af, en we hebben ze niet meer gezien. Ze krijgen een gids mee terug. 400$ be-taald voor twee uurtjes wandelen, zelfs voor een niet-Nederlander pikt dat.

Hoe hoger we gaan hoe dunner de regen, en als snel verlossen we ons van onze kapoten. De zon priemt zwakjes, maar begint toch onze kleren te drogen. Die worden echter onmiddellijk terug nat, door het overmatig zweten. We eten enkel wat ‘petit-beurrekes’, en tegelijkertijd zien we de vlakte onder ons steeds dieper en die-per wegzakken. Het wordt nu echt warm, en de ondergrond van het pad verandert in rollende lavaslakken, waarop het even-wicht moeilijk te bewaren is.

Dan begeven Nathalie’s schoenen het één na één, en met slechts nog de tussenzool moet ze verder. Door vermoeidheid, ge-brek aan eten, en te weinig drinken wordt het voor Huguette enorm moeilijk onge-veer 200m onder de kraterrand. Maar zowel Paulin, als een soldaat, blijven bij haar en iedereen geraakt boven als de avond valt. Het is erg koud, en niemand blijkt hier voldoende op voorzien te zijn.

Enkele sultana-koeken en veel water brengen Huguette weer bij haar positie-ven. We zitten nu in de beschuttingen bo-ven aan de kraterrand, en onze dragers en kok bereiden ondertussen het avond-

maal. De hutten bestaan uit twee tegen mekaar geplaatste golfplaten, waarbij de voor- en achterkant is dichtgemaakt. Bin-nen bevinden zich twee britsen. We be-sluiten de laatste 10m vol te maken om in de krater te kijken.

Een onwaarschijnlijk schouwspel voltrekt zich onder ons. De krater is ongeveer 2km wijd, en gaapt 650m steil naar de diepte. De rand is onstabiel, getuige een kruisje in betonijzer waar enkele weken eerder een Chinese van de afbrokkelen-de boord is afgestort. Beneden zien we in de krater de vorming van een nieuwe krater- ik schat 400m in doormeter - waar-in een roodkolkende brij staat te koken. Zwaveldampen mengen zich met de nog resterende wolken, en maken ons licht misselijk.

Vijf vulkanologen doen onderzoek aan de krater; een geluk voor Nathalie, want hun kok was in een vorig leven nog schoen-maker. Yannick was zo praktisch geweest om de verloren zolen mee te brengen, in de hoop deze met duck tape of zo te kunnen vasthechten voor de afdaling. Nu worden ze echter vakkundig aangenaaid en Nathalie moet dus morgen niet op haar blote voeten naar beneden lopen.

Woensdag

De zon laat zich zien om 6u30. We klim-men terug naar de kraterrand. ‘s Morgens is het zeer helder en de lava lijkt dichterbij dan ooit. De jongens zijn gisterenavond laat nog gaan kijken, en toen bleek dat door de getijenwerking de lava ook een paar tientallen cm gestegen was, waar-door het kokende gesteente over de rand van de binnenkrater was gaan lopen.

Iedereen was ongelooflijk onder de indruk van dit natuurfenomeen, blijkbaar het eni-ge dat echt ‘werkt’ in Congo. De afdaling wordt dan ook met enthousiasme aange-vat. Ondertussen hadden we ook beter kennisgemaakt met het andere koppel, en Yannick heeft het met het Noorse deel er-van constant over de bezienswaardighe-den van dat land. ‘Yeah, I have also been to Norwich, I like Norwich a lot, enzovoort. Sindsdien heeft hij Engels geleerd.

Ann-Christine, de assertieve Belgische kant van het paar, laat ons weten dat de militairen in feite alleen maar als afschrik-king werken, en dat bij een echte confron-tatie zij hoogstwaarschijnlijk op de loop zullen gaan. Een paar maanden geleden hebben twee Italianen dit blijkbaar onder-vonden, hun resten werden op de vlees-markt teruggevonden. Volledig gerustge-steld lopen we verder de berg af.

We passeren een 60 dragers die al het materiaal van de expeditieleden gaan ha-len, maximum 10kg per drager blijkbaar. Jambo, jambo sana,.....

De afdaling gebeurt verder voorspoedig, en we zijn een paar uur later op de plaats waar de jeeps ons gisteren afzetten. Ze

De zon laat zich zien om 6u30. Een vredige stilte hangt over de kilo-meters uitgestrekt ochtend van Afrikaanse natuur. De warmte van de lava streelt onze koude gezichten. Het wordt iedereen duidelijk waar-om we in Congo zitten.

Page 9: Magazine congo3

blijken er niet te staan, en we zien Paulin met een moto wegrijden. Wanneer ander-half uur later de jeeps, en Paulin, terug komen, horen we dat ze aan de ‘péage’ werden vastgehouden.

Kort na de middag komen we toe in hotel Linda, genieten we van de lunch en de douche, en zien we uit naar een rustige namiddag om mijmerend over het Kivu meer te ogen. Paulin maakt hier vlug een einde aan.

We zitten met zijn allen op het terras rond een paar tafeltjes, biertje, wijntje,.... als hij komt binnengelopen en me uit het gezel-schap weghaalt. ‘M’sieur Frank, problè-mes’, alsof we dit nog niet aan zijn gezicht gezien hadden.

Hij vertelt me dat - om de reis van hier naar Kisangani aan te vatten - er 3700 $ nodig is; de enige die dat geld kan vrij-maken is meneer Michel van Go Congo, en ‘il est sur la fleuve....’ en dus onbereik-baar. Maar, zegt hij, Michel heeft ook voor een oplossing gezorgd. Ik schiet het geld voor, en zij betalen me in Kisangni terug. Simpel.

Als je ze dan vertelt dat je zoveel cash niet op zak hebt, dan krijg je zo van die ogen te zien waarmee je heel Goma kan verlichten. No problem, dan vertrekken we maar een dag later. Bij wat doorpei-len, wordt duidelijk dat Monsieur Michel er morgen ook niet zal zijn, maar dat is voor Paulin nu weer iets te ver vooruitdenken. Onze rustige middag geraakt vervuld met alternatieven, maar met de duizend dollar die ons nog rest, 500 die we via Master

Card kunnen afhalen, en het wisselen van EURO’s, komen we tegen de avond aan het geld. Paulin doet of hij het alle-maal geregeld heeft, en verdwijnt om een jeep, proviand, en ik weet niet wat nog te organiseren zodat we alsnog zaterdag in Kisangani zijn. Zondag vertrekt onze boot daar immers.

‘A demain, mr Frank, on part à 9 h’...

Donderdag

Om 10u is iedereen daar, en beginnen ze onze zakken naar het busje te dragen. Wat we te zien krijgen, is niet te geloven. Het busje Toyota Hiace dat er staat zou bij ons zelfs op de schroothoop geweigerd worden. Zelfs bij mij lukt het nog amper om iets van positivisme op mijn gezicht te krijgen, en bij de anderen hoor ik de ‘hier krijg je mij niet in’-s veelvuldig vallen.

De twee Cobra stickers verraden niet en-kel welke bende dit busje voor drugtrans-port gebruikt heeft, maar ook haar Indiase historiek, en het lijkt dan ook of gans Indië hier minstens één keer in gepasseerd is.

In dit wrak zullen we dus drie dagen door-brengen, samen met de gids, de chauf-feur en twee mecano’s, en alle bagage. Het schokt in gang, en niemand gelooft dat dit nog 1000km Afrikaanse weg kan

verteren.We rijden Goma uit voor de tweede keer, nu definitief. Ronde punten - waarop door borden nochtans duidelijk de te nemen kant wordt aangegeven - worden in beide richtingen genomen; het is hilarisch. Ge-durende de eerste paar uur nemen we de weg richting Bunagana opnieuw. We vor-deren maximaal 40 km per uur, en moe-ten er vandaag 360 doen. Het wordt nog leuk.

De zoveelste dertigtonner toont aan wat er gebeurt als remmen het in een afda-ling begeven, en ligt half van de weg, de trekker onderste boven, en de achterste oplegger dubbelgevouwen naast de voor-ste. Er is tevens weer een groot stuk re-genwoud verloren gegaan. De apathie, waarmee onze chauffeur Louis aan dit spectaculaire ongeval voorbijraast, toont duidelijk aan hoe dikwijls hij dit soort toe-standen reeds gezien heeft.

Louis is dan ook een geval apart. Hij heeft de autoriteit van een legertje negers al-leen voor zich, zijn ogen zitten uitermate geconcentreerd op elke put in de weg. Ik kan hem via de achteruitkijk spiegel ob-serveren, en daarin kijkt hij nooit. De man rijdt als in een trance. Tijdens controles is hij het die de zaken regelt, en als iemand overdrijft bij het vragen naar geld om door te mogen, dan boort hij met zijn ogen de persoon in kwestie de grond in; eerlijk-heidshalve moet ik ook zeggen, dat dit al eens gepaard gaat met een scheldpa-rade, waarin zijn opponent dan helemaal ten onder gaat.

Zijn handen zitten om het dikke stuurwiel,

en hij drijft de snelheid op de pisten op tot soms 130km per uur; we nijpen ons kontje dicht. We scheuren door dorpen vol spelende kinderen tegen een snelheid waarbij nooit meer iets kan gecorrigeerd worden, verscheidene kippen laten het leven, en hoe dikwijls we ook vragen om iets trager te rijden, tien minuten later zit hij terug op zijn schema.

We sjeezen door Virunga park, waarmee we door de ‘goudron’ – ‘negers’ voor ge-asfalteerde weg - ons gemiddelde wat kunnen optrekken, maar we van de die-ren weinig kunnen zien. Enkel wat orden gazellen vallen ons in het oog in dit park, dat bijna de helft van België groot is.

Nathalie is het eerste slachtoffer van de gevreesde diarree; het duurt nog tien mi-nuten voor we Louis tot stoppen kunnen bewegen, en het kan slechts heel kort. ‘Niet veilig hier ‘, zegt hij kort. Van onze andere begeleiders horen we weinig, ze sjokken als poesjenellen mee van put tot put.

In de late middag hebben we reeds 280km gedaan, en we schatten er rond 18u te zijn. De piste verslechtert echter ziender-ogen, voorzichtig moeten we grote kuilen omzeilen, regelmatig zitten we minuten in de uitlaatgassen van trucks voor ons, die ons al dan niet moedwillig ophouden. Louis stuurt het busje - dat blijkbaar ook geen 4x4 is - moedig, en zelfs modder-poelen die Belgische kikkers jaloers zou-den maken, worden zonder vastzitten ge-nomen. Dit kan niet iedereen zeggen, en om de paar kilometer komen we wel één of ander voertuig tegen dat de strijd heeft

opgegeven.

We doen nog vijf uur over de laatste 80km, en het is bijna negen uur als we in Butembo aankomen. We zien dat het een grotere stad is, en overal zijn wegen-werken aan de gang. De laatste stukken rijden we tussen graafmachines door, die in het donker onwezenlijk oprijzen. Dan slaat de chauffeur een klein poortje in, waarachter een groot binnenplein uitgeeft op een zeer typisch hotel. Matthias zet onmiddellijk de toon door bij het uitstap-pen te zeggen dat dit de verschrikkelijk-ste dag uit zijn leven geweest is; de arme gast weet niet wat ons de volgende dagen nog te wachten staat.

Het hotel is gebouwd ergens in de jaren vijftig, heeft de typische koloniale toetsen, veel donker hout, en je kan zien dat hier ooit de begoeden uit Congo hun geld ge-laten hebben. Maar daar houdt het op, en het is echt spijtig om weer te zien, hoe dit allemaal door gebrek aan onderhoud ver-gaan is tot een derderangshotel.

We krijgen nog eten, maar moeten direct bestellen. Het gaat nog wat duren, en daarom leidt de manager ons voor naar een bar-terras, waar hij zichtbaar fier op is. We belanden inderdaad op een terras, maar daar houdt elke vergelijking op met onze verwachting van Cuba Libre aan het zwembad. Het is een koterij, die opgevro-lijkt wordt door de meest wansmakelijke kerstverlichting ooit, in één kot spelen wat negers halfdronken toppenbiljart, en een ander herbergt een bar waarachter twee of drie flessen op het schab staan, als we de dertig lege niet meetellen.

Verder staat er een diepvriezer, waarvan het ooit gesloten deksel werd omgewron-gen om er in te geraken, maar dat ook nooit werd teruggeplooid.

Ik voel me verplicht om een biertje te be-stellen, voor Nathalie die op dat moment alleen bij me is, blijkt na het opvragen van 10 geafficheerde drankjes of zo, uiteinde-lijk alleen water beschikbaar. De fiere ma-nager verlaat ons met een brede glimlach die meer licht geeft dan de kerstverlich-ting, ik slurp nog even aan het lauwe bier, en Nathalie neemt haar water mee naar de eetzaal. We laten het bar-terras voor wat het is, en we horen ’s morgens van Axel dat er later op de nacht nog duchtig gevochten is.

Vrijdag

Doodop zijn we in slaap gevallen in art deco stijl bedden, waarop spreien liggen die zelfs mijn grootmoeder verouderd zou gevonden hebben. Ontbijt in de tuin blijkt te kunnen volgens de manager, die sinds gisteren zijn mond nog niet heeft toe ge-kregen, en de rest van het personeel gaat met tegenzin aan het verhuizen.

Fier wil hij ook de apen in de tuin laten zien. Vol verwachting om eindelijk nog eens wat dieren te zien volgen we de man een tweede keer. Hij brengt ons voor een

1918

De apathie, waarmee onze chauffeur Louis aan dit spectaculaire on-geval voorbijraast, toont duidelijk aan hoe dikwijls hij dit soort toe-standen reeds gezien heeft.

Page 10: Magazine congo3

kippenkot, waarin een baviaan en één of andere kleine slingeraap gevangen zit-ten. De apen zijn niet echt gelukkig als ze ons zien, maar van alle kanten worden er foto’s gemaakt.

We zetten ons aan het ontbijt in de tuin, het is prachtig weer, en het slingeraapje kan dus uit het hok. Eerst behoedzaam, maar later frank, begint het aan de ter-rorisatie van onze tafel. Een neger, die de tuinman blijkt te zijn, komt ter hulp, en de rest van ons ontbijt wordt opgevrolijkt door een zwarte die de hele tuin door ach-ter een slingeraap aan zit.

We verlaten Butembo na negenen, en rijden tussen de ondertussen in gang ge-schoten mastodonten door naar Epulu, 200km verder volgens Paulin. Bij het bui-ten rijden van de stad wordt op westerse manier een brug aangelegd. Diep in een jas gestoken staat één man vijftig negers leiding te geven: aan zijn rijsthoed te zien duidelijk een Chinees, de nieuwe koloni-satie is begonnen.

Het busje houdt, tegen alle logica in, stand. Het heeft vijf rijen zetels, waar-van de achterste is benomen door onze bagage. De voorste vier dragen elf men-sen, de beenruimte is dus navenant. Tussen mijn benen ligt een volledig stel springveren, en overal verspreid onder de banken zit wel wat gereedschap. De raampjes gaan voor het merendeel open, hetgeen het stof vooral op de ach-terste banken vrij spel biedt. We bruinen zonder zon.

De snelheidmeter heeft het ondertussen

opgegeven, zodat al mijn controle over de snelheid van Louis finaal weg is. Relatief te hard rijden op een bepaald type weg, is een metafoor die niet aan hem besteed is. Wanneer we gaan tanken, blijkt er ook een probleem te zijn met de tank; het duurt volle tien minuten om er acht liter in te krijgen.

Plots is er een mooie geasfalteerde weg: door de vele controles schieten we ook daar niet op en deze 60km duren ook anderhalf uur. Het landschap is prach-tig, zeer vruchtbaar, en doet wat denken aan de Bourgognestreek. We passeren ranches, zien Europees lijkende koeien, niets doet vermoeden dat dit Congo is op bepaalde momenten. De weg is inmid-dels terug overgegaan in een piste, en we tsjokkelen voort. De eerste huizen van een volgend dorp worden zichtbaar, en Louis houdt plots halt.

200m voor ons staat een groep woeste mensen, die de weg versperren met brandend hout en banden. Een halve mi-nuut kijken onze groep en zij mekaar in de ogen, ons busje stoomt van de span-ning en adrenaline. Dan, voorzichtig en afgemeten, klaar om direct in achteruit te schakelen, zet Louis de bus opnieuw stapvoets in gang, en meter per meter na-dert hij behoedzaam de meute. Hij stopt op 15 meter opnieuw, enkele woeste-lingen stappen op ons af. Ze roepen en schelden, Louis zegt eerst niets. Dan, op zijn kalme autoritaire manier, twee drie woorden, waarop onze opponenten hem ook wat toegooien. Een normaal gesprek begint van een tweetal minuten, waarna de menigte zich openzet, en we kunnen

doorrijden. Een paar uur voordien was een rebel door het dorp gereden, en had er koudbloedig een jongen doodgescho-ten. Terreur heet dat, of: “je zal niet verge-ten dat we er nog steeds zijn”.

Op de middag hebben we een groot deel van de 200km gedaan, de bus ambiance zit dus goed. We tanken tijdens de lunch – of wat daar moet voor doorgaan. Tanken wil zeggen dat twee negers met evenveel grote open tobben benzine komen aan-gesleurd, waarin via een tuinslang en het hevelprincipe, de hele inhoud in onze tank belandt. Voor wie het hevelen begrijpt, de tob moet dus hoger dan de tank, hetgeen ervoor zorgt dat een grote klots benzine over één van onze mecaniciens gaat. Na de geur van stof, oud vet, en zweet, heb-ben we de volgende paar uur ook recht op benzinedampen in onze kar.

Een immigation officer passeert onze bus. Hij is jong, knap, prima verzorgd en begint een gesprek. Iets in zijn ogen vertrouw ik niet, hij is te ‘slick’. Hij vraagt naar onze paspoorten, en ik roep Paulin erbij. Paulin verdwijnt richting een bureelgebouw een paar honderd meter verderop, onze pas-poorten inclusief, en we zullen hem pas een half uur later terug zien.

Een gebedsprofeet heeft zich bij ons groepje gevoegd, en deze begint hardop te bidden voor ons arme blanken; hij slaat ogen en handen ten hemel, en de bende kinderen die ons kwamen bekijken, appre-ciëren zijn stijl met volle teugen en grote ogen. Na vijf minuten komen zijn handen uit diezelfde hemel, en vragen plots om het slijk der aarde. We zijn al bekeerd,

geven niets, en de man vertrekt duidelijk niet begrijpend dat zelfs God geen goede pasmunt is voor deze blanken.

De ambtenaar die Paulin had meege-troond, had 140 dollar gevraagd om onze paspoorten terug te geven, een telefoon-tje van Paulin naar de plaatselijke gou-verneur bracht geen aarde aan de dijk. Pas wanneer iemand in Kinshasa zich telefonisch moeit, wordt gedeald voor tien dollar. Achter Paulin volgt onze ‘slicke’, hij slaat hard op het busje waarin ik onder-tussen zit, en maakt – terwijl hij mij koud recht in de ogen kijkt – een horizontale beweging met zijn duim langs zijn nek. De soep wordt nooit zo heet gegeten.

Volgens Louis is het meer dan 200km naar Epulu; verder zwijgt hij. We troosten ons door te zeggen dat een extra 20 of 40 km het nu ook niet zullen uitmaken. Weer een wegversperring, de zoveelste. Maar de sfeer wordt wel grimmiger, en wanneer we hier uitstappen komt er een man in militaire outfit op ons toe. Hij is maximum 1m50 groot, draagt een geweer dat bijna even groot is als hijzelf, maar wel met de loop vooruit. Zijn gezicht is ooit openge-haald vanaf zijn rechterbovenlip, over wang en oog. Dat heeft hierdoor de kille uitstraling van een haaienoog gekregen. Ergens aan zijn voorhoofd stopt het litte-ken. Het is duidelijk dat dit niet gebeurd is door een plastisch chirurg.

Hij snauwt ons wat we hier komen doen, en dat hij voor de veiligheid zorgt, en in zijn toon legt hij duidelijk dat wij als ‘onvei-ligheid’ gecatalogeerd worden. Dan komt er een man bij, gekleed als een vagebond,

die beweert dat hij de chef van het dorp is, en dat het ons veel geld gaat kosten om de controle te passeren.

Wat ik tot dan geleerd had, was zeker zo weinig mogelijk statements maken, behal-ve dan wat complimenten. Ik bewierook dan ook de goede job die ze doen, en ver-geet in te gaan op hun vraag naar geld. De chauffeur en de gids zijn met andere controleurs verdwenen in een hutje, dus daar kunnen we niet op rekenen. We win-nen minuten. Twee pygmeeën, mannekes waartegen onze soldaat van anderhalve meter een reus leek, vervoegen het ge-zelschap en ook zij nemen de woorden ‘chef’ in de mond, terwijl ze met de hand op zichzelf wijzen. Ik vraag beleefd wie nu uiteindelijk de chef is, en er ontspint zich een verhitte discussie tussen hen.

We stappen in het busje, rijden door en laten hen voort uitmaken wie het opper-hoofd nu wel is; ik krijg naar mijn voeten van mijn zonen dat ik veel te gevaarlijk in discussie gegaan ben, een mens mag nooit eens geen lol hebben.

De weg wordt verder gezet. Nog lang. Uiteindelijk maken we die dag 400km vol, en zelfs ik kon er niet meer mee lachen. Ik confronteer Paulin met het verschil in kilometers. “C’est un oubli m’sieur”, zijn antwoord, en daar moesten we het mee doen.

We zitten dus in Epulu, in een park, waar-in bungalows staan om te overnachten. Ik probeer Paulin te vertellen dat we hier naartoe gekomen zijn om de natuur hier te bekijken, en dus niet om morgen om

vijf uur door te rijden naar Kisangani. Een heel verhaal dat de chauffeur en staff maar voor drie dagen gecontracteerd is, en dat een extra dag in het natuurpark blijven geen optie is. Ik overrule hem, en zeg dat hij maar zijn plan moet trekken. Maar ik heb meer opposanten.

De zonen willen het deel met het busje zo vlug mogelijk achter de rug, en er wordt familieraad gehouden. Een locaal restau-rant met de overmoedige naam ‘Eden’ wordt hiervoor ons bruggehoofd. Per-soonlijk wilde ik een dag rust inlassen, zo-wel voor ons, maar vooral voor de chauf-feur. Beslist wordt morgen om 6u naar de Okapi’s te gaan kijken - de bezienswaar-digheid van het park - en dan de rit vol te maken tot Kisangani.

We krijgen een lekker locaal maal voor-geschoteld, waarbij we vergezeld worden door de 17-jarige, redelijk intelligente zoon van de directeur van het park; het was hem duidelijk aan te zien dat hij ge-hoopt had dat we morgen de dag in zijn park zouden doorgebracht hebben.

Zaterdag

Okapi’s zijn mooie dieren. We hadden ze wel graag in vrijheid gezien. 35 dollar kost het bezoek, en in de zoo van Antwerpen zie je ze beter. We krijgen vijf minuten uit-

Een man in militaire outfit komt op ons af, maximum 1m50 groot, een gezicht ooit opengehaald vanaf de rechterbovenlip, over wang en oog, in zijn handen een geweer met de loop vooruit.

920

Page 11: Magazine congo3

leg, en dat is het. Zelfs de opzichter wordt er slecht van, dat is duidelijk aan hem te zien. Gelukkig zitten er meer apen in de bomen, dan Okapi’s tussen de hekken, zodat we toch nog een bisnummer krijgen voor ons geld; waarschijnlijk hebben die apen ooit ook die dollars betaald om het park te zien.

Het tweede grote evenement dat er te doen is, is gaan jagen met de pygmeeën; maar dat werd ons zelfs door te park-wachter afgeraden, omdat het enige wat ze al eens vangen niet meer is dan een dode muis. Na onze confrontatie met deze mensjes gisteren waren de vrouwtjes in ons gezelschap trouwens vierkant tegen, ze vonden het maar grellige mannekes.

Nadat ons nog wat handwerk van hen werd aangeboden aan woekerprijzen, besluiten we uit het ruime aanbod van eetgelegenheden opnieuw ‘Eden’ aan te doen voor het ontbijt. Kwestie van de maag te stabiliseren voor 460km putten naar Kisangani. Vermits de laatste con-trolepost voor Kisangani om 18u gesloten wordt, hebben we maximaal 12u om dit vol te maken.

De taferelen onderweg blijven surrealis-tisch. We zien een dubbele oplegger van 30 ton, waarvan het hele motorblok ge-woon uit de truck genomen is, zodat er van verschillende kanten aan kan gewerkt worden. Dit zou in België voor de ultieme file zorgen, hier begrijp je niet hoe ze zo’n 300 kg motorblok er in en uit krijgen. Twee kilometer verder staat dan weer een auto, die tot onze eindbestemming wil gesleept worden. Gelukkig is Louis niet in voor

deze bijverdienste.

We naderen de controlepost die de grens van het park markeert. Zoals steeds is hij gesloten, twee ijzeren lage tuinpoorten doen dienst als bareel. Ons busje ver-traagt, en we zien een zwaar gesticule-rende wacht, in een kanarie geel pakje, ons al fluitend naar de kant drijven. Hij vertikt het om dit uit zijn mond te halen, en op al onze vragen krijgen we alleen maar gefluit terug, in alle toonaarden. Hard flui-ten is kwaad, lange halen betekenen dan weer dat we van richting moeten verande-ren. Onze kanarie wordt bijgestaan door twee anderen, de ene in het blauwe pak van de Congolese politie, de andere in de meer groene tinten van de parkwachters, lees soldaten.

Deze laatste twee kunnen wel spreken, maar onze gele kan het niet nalaten na elke zin van de andere twee, nog eens een schrille fluittoon te laten horen ‘Zo is het’. Louis laat het fluiten over zich gaan, en beantwoordt blijkbaar de stompzinnige vragen, die enkel het voorspel vormen tot waar het om gaat: hoeveel dollars gaat het kosten om door te mogen. Hoewel we geen Swahili verstaan, werd onmiddellijk duidelijk wanneer die vraag gesteld werd, Louis schiet in een al dan niet geveinsde colère, de drie musketiers deinzen terug, de gele zijn fluit valt bijna uit zijn mond, waarbij het een gorgelend geluid maakt in het daarin de laatste vijf weken opgesla-gen speeksel. De poort gaat open, en we rijden verder zonder te betalen. Een kleine, korte schit-tering via de achteruitkijkspiegel In de ogen van Louis verraden dat hij dit leuk

vindt. En dan weer volle concentratie.

Ik vraag nog eens om toch de pieken uit de snelheid te laten; iedereen houdt het hart vast voor het eigen leven, maar ik voel me nog eens extra verantwoordelijk voor de ganse groep, niet in het minst de meisjes. Tevens wil ik het niet meemaken dat we een kind aanrijden, in de eerste plaats voor het kind zelf, maar ik ben ze-ker dat ook wij nadien zullen gelyncht wor-den. Het brengt geen aarde aan de dijk.

Erger nog, de vermoeidheid begint na de eerst twee dagen door te wegen, maar daar heeft onze Congo Senna snel wat op gevonden. Aan een winkeltje worden wat bladeren gekocht die een effect hebben van koffie volgens Louis, en als een koe die drie dagen geen gras kreeg, verdwijnt het ene blad na het andere in zijn bek. We zitten niet enkel met een vermoeide, maar nu ook met een gedrogeerde chauffeur.

Het eerste dat er moet aan geloven is een slang die de weg over kruipt; vanaf nu weten we met zekerheid dat twee stukken slang apart niet leefbaar zijn.

De weg is ronduit slecht, onbegrijpelijk voor een piste naar de derde stad van Congo. Regensleuven van wel een halve meter diep groeven in de weg. Telkens we een tegenligger passeren, gaan als op commando alle raampjes toe, maar des-ondanks zitten we van boven tot onder onder het rode stof. Elf stinkende men-sen, sfeer diepvries minus 25.

We bereiken de controlepost op 20km voor Kisangani om half zes, juist op tijd.

De zaken zijn niet goed geweest, en er wordt veel geld gevraagd om ons door te laten. We zijn duidelijk de laatste grote vis vandaag. Het is ook heel moeilijk om te zien wie er aan de touwtjes trekt, maar er zijn er wel verschillende. Een grote neger met een badge van natuurbehoud komt naast ons busje staan, wanneer Paulin en Louis al in de administratie hut verdwenen zijn. En of we onderweg mooie aankopen gedaan hebben? Olifantentanden? Neus-hoornpoeder? Zit dat al in jullie valiezen?

Het laatste wat je nu wil is alle valiezen uitladen, doen onderzoeken door een paar vieze negerpollen, en dan terug al-les inladen; ik stap uit en trek naar de kraampjes die onafscheidelijk zijn van deze controles. De man volgt mij, en blijft schaapachtig praten over de belangrijke rol van het natuurbehoud. Ik stel hem dan de vraag wat ik hier kan kopen om mijn honger te stillen, en het lukt: hij kan zich nu profileren als de persoon die de blanke heeft aangezet tot kopen, en ar-rogant snauwt hij naar de marktkramers om eten voor ons. We kopen bananen en winnen tijd, de administratie is voltooid en in het schemerdonker rijden we de con-trole door. Er werd ons van dan af asfalt beloofd, dus hopen we binnen een half uur in het hotel te zijn.

Één kilometer verder worden we opnieuw gestopt, nu door de politie; ze doen ui-termate moeilijk over de papieren van de auto. Dit blijkt het enige van de auto dat in orde is, maar toch wordt Louis ge-vraagd om uit te stappen, en verdwijnt hij met de mannen achter de hutten aan de kant. Wanneer hij na tien minuten nog niet

terug is, besluit ik - tegen de zin van alle medereizigers - op onderzoek uit te gaan. In de schemer zie ik hoe één van de con-troleurs van de vorige controlepost, ook hier aanwezig is en duidelijk het beleid maakt. Louis moet een tweede keer af-dokken.

Het wordt me duidelijk hoe moeilijk het voor deze man moet zijn om dit vol te houden. Als beroeps doet hij meermalen deze weg, en heeft hij waarschijnlijk al-tijd met diezelfde mensen te maken. Hij moet dus steeds een evenwichtsoefening maken over de afkoopsom: teveel en het wordt niet meer rendabel, te weinig en hij wordt wel een keer genekt.

Opnieuw krijgen we een mentale deuk, het duurt nog twee uur voor we het hotel bereiken, en we moeten ons spoeden om nog eten te krijgen. Het is het beloofde hotel aan de rivier, maar tussen de twee ligt een rede van vervallen magazijnen en stinkende vishopen. We zij uitgeput na drie dagen van 12u en meer in het busje, de agressiviteit en corruptie onderweg, en iedereen loopt op zijn tandvlees.

De jongelui zitten al aan tafel, als wij het restaurant binnenkomen. Buiten ons is er niemand, de plaats is zoals we er al veel gezien hebben, vijftig jaar geleden top of class, maar nu volledig onderkomen en vervuild. ‘Palm Beach’ is de naam van het hotel, en wij hebben plaats genomen in restaurant ‘Le Palmier’.

We bestellen wat eten - wat er is, want ook uit die kaart blijkt het meeste reeds ettelijke jaren uitverkocht - en Paulin komt

binnen met de reisverantwoordelijke voor Kisangani, die luistert naar de toepasse-lijke naam ‘Soleil’. Hij straalt dan ook als de zon wanneer hij binnen komt, zet zich mee aan tafel, en doet wat aan small talk. Of we een goede reis gehad hadden? Geen antwoord. Come to the point, man! Wanneer kunnen we onze riviercruise aanvatten?

Dan verandert de mimiek van Soleil alsof zijn tweede naam ‘Tristesse’ was. Pau-lin volgt hem hierin, en dat problemen-gezicht van hem begonnen we stilaan te herkennen. Er was opnieuw, of nog altijd, het geld probleem, het is morgen zondag waardoor de laissez passez papieren voor het schip niet in orde zijn, en verder hebben we 1250 liter benzine nodig, en die zijn er in Kisangani niet te vinden. Na dit heuglijke nieuws kan ik nog een laatste maal mijn kalmte bewaren, en vraag wan-neer hij denkt dit in orde te krijgen. ‘J’ai aucune idée’, was het trieste antwoord van Tristesse, en toen was het restaurant even te klein. De zon die vijf minuten ge-leden binnenkwam, kreeg onze frustratie en miserie van de laatste vijf dagen over zich heen, en hij sakkerde en kermde dat hem dit nog nooit overkomen was. Hij kreeg van mij tot morgenmiddag 12 u om een plan B uit te werken. Onze gidsen vertrekken met de opdracht.

Veronique zit er volledig door; zij heeft, in tegenstelling met onze zonen, nog geen enkele ervaring met dit soort toestanden, is de laatste dagen bekeken en betast geworden door half Congo, met in haar achterhoofd de goede raad van iedereen in Belgenland dat het hier rondloopt van

Als een koe die drie dagen geen gras kreeg, verdwijnt het ene blad na het andere in zijn bek. We zitten niet enkel met een vermoeide, maar nu ook met een gedrogeerde chauffeur.

2322

Page 12: Magazine congo3

verkrachters van blanke blonde jonge vrouwen. Ze is OP, en begint te wenen. Matthias, die het zoals iedereen moeilijk heeft, zit tussen twee vuren: zijn lief en de groep, en hij vraagt schokkend of we het erg zouden vinden indien ze vanaf hier het vliegtuig nemen en naar België terugkeren. Ik antwoord dat ik dat erg zou vinden, niet dat ze dat willen, maar het is gewoon erg. Mijn woorden komen hard aan, ik had ook niet meer de kracht om bepaalde nuances in te bouwen, en heftig schreiend verlaat Veronique de tafel, op de voet gevolgd door Matthias.

Het eten wordt opgediend - op één na al-lemaal spaghetti - en Yannick biedt aan dit naar hun kamer te brengen. We eten in een bedrukte sfeer, niemand weet het nog. Huguette komt met de enige echte oplossing, laat ons gaan slapen, we zien morgen wel. Hopelijk brengt de nacht raad. Ik ga me nog even verontschuldi-gen bij Matt en Vero, deze laatste blijkt al uitgeput te slapen.

Zondag

De dag kondigt zich althans wat het weer betreft goed aan. We zijn allemaal uitge-rust, het hotel is basic, maar beschikt over een zwembad - later blijkt dit het enige te zijn in Kisangani - en het geeft een rust-

punt uit de massa.

Ik heb de nacht kunnen nadenken en de situatie even op een rijtje kunnen plaat-sen. We moeten ten laatste dinsdag in Mbandaka zijn voor ons vliegtuig naar Kinshasa, dus we hebben acht dagen of zo. Van hier naar MBandaka gaan via land is geen optie, er zijn gewoon geen wegen. Dus: vanaf hier ofwel de boot, of-wel vliegtuig. Sms’en met het thuisfront leert ons weinig, omdat de binnenlandse vluchten in Congo niet geafficheerd zijn. Maar we zijn kordaat: we moeten vanmid-dag een piste krijgen die we vertrouwen, of we pakken onze bagage richting huis.

We gaan zonnen aan het zwembad, le-zen, duiken,.... Koude dranken zijn er niet, de ganse zondag wordt de elektriciteit in Kisangani afgekoppeld, dus geen airco, geen diepvries of ijskast. Maar we vinden dat allemaal het minst erge.

Soleil is op tijd, en hij licht het 7-daags programma van de boot toe, ze zijn ver-zekerd dat de benzine er zal zijn, morgen worden de aankopen gedaan, en in de namiddag varen we af. Soleil beschrijft de boot, er blijkt een toilet en douche op te zijn, de kapitein heeft 16 jaar ervaring op de Congo-stroom, etc, etc,.... het zit goed en we kopen het. Gezien we nu habitué’s zijn, vragen we de boot te checken, ok dat kan om 4u. Tot straks Soleil!

We gaan met onze activiteiten verder, en het wordt heet in Kisangani. De tempera-tuur loopt zoetjes over de 35°, en zowat gans de stad heeft de weg naar het enige zwembad gevonden. Bij gebrek aan ho-

telgasten, vraagt de eigenaar vijf dollar voor een zwembeurt, en dat zaakje loopt de zondag. Tegen 5u zit het dok dan ook vol met internationale lijven van zaken doende Indiërs, oud-kolonialen, Italianen die voor de UN werken, en wat lokale bourgeoisie.

Soleil blijkt een man van zijn woord. Hij pikt de vier van ons op die in zijn om de boot te bekijken, en voor een rondtoer van de stad. Langs de boord van de Congo rijden we maximum 500m, naar de plaats waar onze cruiser ligt; we moeten eerst door een oud pakhuis, en lopen dan de boord naar de rivier af, over de grootste vetzakkerij die een mens zich kan voor-stellen. Tussen vijfentwintig andere prau-wen ligt een wat langer scheepje, dat je met veel moeite kunt omgetoverd zien tot iets waar we zeven dagen de Congo mee afmoeten. We zwijgen, en houden onze commentaar voor later.

De citytrip beperkt zich tot een half uur, want veel meer dan een stad die een aanblik geeft alsof er juist twee jaar oor-log gewoed heeft, is Kisangani niet. De derde stad van Congo, en niet één ge-asfalteerde weg. Het beeld van de eerst missionaris wordt vol trots getoond: een afgebladerde buste van maximaal 50cm hoog. Het huis waar Stanley gewoond heeft en overleden is, hoewel er 1925 opstaat, volgens ons was de man dan al ettelijke jaren dood, maar we doen niet moeilijk. We doen nog een blitzbezoek aan de stroomversnelling ten zuiden van Kisangani – Stanley falls –, die maakt dat de Congo maar tot daar bevaarbaar is, en worden hierbij op de voet gevolgd door

Hij heeft de slechtste voormiddag van zijn leven gepasseerd, want ook hij krijgt het benodigde geld voor de riviertocht niet los. De zoveelste nederlaag wordt onze westerse mentaliteit teveel...

22

Page 13: Magazine congo3

een doofstomme neger, die alleen maar ‘mamama’ kan uitbrengen in alle toonaar-den, maar ons wel op die manier de ge-schiedenis van de stad probeert te vertel-len. We geven een dollar om hem te doen zwijgen, maar zijn mamama’s gaan nog een toonhoogte verder hierdoor, en een dik uur later zijn we terug aan het hotel. Ik vraag Soleil binnen een uurtje terug te komen om met ons te dineren. Ondertus-sen houden wij overleg.

Het verdict wordt hem meegedeeld aan tafel: we gaan maximaal drie dagen op die boot tot aan Mbandaka. Na enige discussie over de onhaalbaarheid van de afstand, compromissen we op vier. Dat wil zeggen dat we dan morgen nog hier van het zwembad genieten, en dinsdag van wal steken, hetgeen hen weer de tijd geeft om de ganse maan-dag de boot rustig op een Congolees ritme op te tuigen. We nemen dan vol-gende zaterdag of zondag de vlieger naar Kinshasa, zodat we daar op ons positieven kunnen komen voor we naar huis vliegen - we hadden vernomen dat de enige slaapgelegenheid in MBanda-ka een hangar was, die door een Ame-rikaan verhuurd werd, en waar je je tent kon in plaatsen: maar je was er veilig. Prima plan, onze barometer vakantie stemming gaat zoveel punten vooruit. Ik vraag Soleil morgen maandag om 11u een tussentijdse stand van zaken te komen toelichten.

Een warme kamer vol muggen wacht ons, maar we slapen gerustgesteld. Het pro-gramma is eindelijk in de plooi, mijn dar-men niet meer helaas.

Maandag

Het restaurant wordt gebruikt voor een se-minarie over iets dat belangrijk moet zijn. We ontbijten dus in de bar. Het hotel is schijnbaar wel de place-to-be in de stad, maar wij kunnen daar toch maar zeer ma-tig inkomen.

Mijn darmen zijn ondertussen leeg, onze magen vol, en we leggen ons ontspannen aan het zwembad. Maandag is werken-dag, en dus zijn we praktisch alleen. Nog wat participanten aan het seminar, die te vroeg zijn, en hun tijd opvullen vooraf. Ze hebben echter hun zwembroek thuisgela-ten - ook in Congo lijkt ‘s morgens gaan werken met dit kledingsstuk nogal ver-dacht.

De hele morgen lopen venters en hoertjes langs ons heen, in de hoop hun waar te verkopen; ze hebben geen succes.

Om 12u is onze gids reeds een uur over tijd, en we besluiten om maar iets te eten, en bestellen. Om 1 u nog geen Soleil, we troosten ons met te zeggen dat hij wel be-langrijker dingen te doen zal hebben dan ons op de hoogte te houden.

Drie uur na afspraak loopt hij het zwem-bad binnen. Hij heeft de slechtste morgen van zijn leven gepasseerd, want ook hij krijgt de benodigde 6000 $ voor de rivier-tocht niet los, en Michel zit nog steeds op de rivier. Wij kunnen met Visa slechts 500

dollar per etmaal afhalen, en van onze euro’s resten er nog maar enkelen. Hier houdt het op.

Ik vraag om de tickets van hier naar Kins-hasa te bestellen, en aan het thuisfront op welke manier we de retourbiljetten kunnen vervroegen. Drie uur na bestelling, wordt ook ons middagmaal opgediend.

Zeer laat in de namiddag krijg ik een zeke-re Lydia aan de lijn. Ze is de zakenpartner van Michel in België, zegt ze, later blijkt het zijn vrouw te zijn. Ik doe haar mijn ver-haal, en vermeld dat dit nog een staartje gaat krijgen; ze begrijpt snel de situatie en zegt dat ze me via Western Union het geld ten laatste morgenvroeg zal overma-ken. We zijn ‘back in business’. Ik geef Soleil een deadline om te proberen mor-gen om 13u te vertrekken zodat we za-terdagavond, ten laatste zondagmorgen in Mbandaka kunnen zijn. Nog dezelfde avond vertrekken Matt, Veronique en Axel met Soleil voor de eerste inkopen.

Hoewel we graag de laatste avond lokaal buiten hadden willen eten, besluiten we nog maar eens in het hotel te eten. Even geen avontuur opzoeken.

Het seminarie is voorbij, en het restaurant terug ingekleurd als voordien. 8 tafels, waarvan twee grote ronde in het midden. Één daarvan benemen wij, en het is ook de enige in het ganse restaurant die beno-men is. De andere gasten zijn UN gezan-ten, en die krijgen hun eten op de basis. Toch niet, er is altijd nog een andere gast, elke avond vertrek aan de ene kant een rat, schiet de ganse plaats over, klimt in

het gordijn naar boven, en loopt dan over de gordijnkasten tot aan een airco, waar-achter ze in een groot gat verdwijnt.

We verlaten ‘Le Palmier’ in een scepti-sche stemming, niemand die gelooft dat het geld er morgen zal zijn, en in ons hoofd zitten we reeds op de vlieger naar de hoofdstad.

Dinsdag

Om 8u sta ik met Soleil en onze schipper Alain, aan Western Union, dat een kan-toor huurt van de BIC-bank in Kisangani. Alain is een kleine, geblokte neger, die vertrouwen uitstraalt; dat valt al mee als schipper. De militair aan de ingang van de bank gaat in de houding staan en trak-teert me op een saluut; ik kan terug salu-eren nauwelijks onderdrukken - ik zie me al op de vleesmarkt! - en besluit wijselijk te antwoorden met ‘bonjour’.

Hoe moeilijk alles lijkt te gaan in Congo, hoe makkelijk Western Union dan weer werkt. 10 minuten later staan we buiten met 6000 dollar. Gezien we op zondag zeker in Mbandaka moeten zijn, besluit ik een kaart van Congo aan te kopen; om mee te volgen waar we ons op de rivier bevinden, en in geval van nood de schip-per te kunnen motiveren om een schroef-ke bij te steken. Vijf winkeltjes later heb-

ben we uiteindelijk een kaart gevonden, in 1998 uitgegeven door de katholieke missie, en waar bij elk stadje het jaartal staat dat de parochie er gesticht werd. De ‘balanced Scorecard’ van de Congolese missionarissen.

Terug in het hotel, wordt met Soleil af-gesproken te proberen de boot klaar te hebben tegen één uur vanmiddag. Eten inslaan voor vier dagen, en de 1250 liter benzine, zou op een viertal uren moeten lukken. We besluiten nog een paar uurtjes van het zwembad te genieten, en tegen dan klaar te staan. Tussen 1 en 4 u ple-gen we nog drie telefoontjes met Soleil, tot we eindelijk opgepikt worden. Ik heb mijn kas uitgevreten....

Met één jeep verplaatsen we ons met ach-ten én alle bagage naar de rivier. Zelfs de negers vinden dit het Marokkanenbusje van Congo. Wanneer we daar aankomen, staat er een verwelkomingsbende van wel 50 mensen. Het pad van de auto naar de boot is glibberig van de vuiligheid; over-schot van de visserij maakt de plaats tot geen genoegen voor ons reukorgaan.

De ganse welkomsbende laat horen dat ze ieder bijgedragen hebben tot het wel-lukken van onze expeditie, al is het maar doordat ze minstens twee vliegen wegge-jaagd hebben. Tussen hen bevinden zich ook een vijftal regeringsambtenaren, van ik weet niet welke departementen, en de ijverigste onder hen besluit dat hij al onze bagage wil gaan doorzoeken. Hij wijst gesticulerend naar onze zakken, maar met onze meest ervaren Congoblik staren we apathisch terug. Wanneer hij ziet dat

niemand van ons aanstalten maakt om de bagage te openen, of dollars boven te halen om hem er vanaf te houden dit te doen, slaat de schrik hem om het hart dat hij dit zelf dan moet gaan doen. We heb-ben hem niet meer gezien.

Het was ook duidelijk geworden waarom de aankopen zo lang geduurd hadden. Op onze schuit blijken bij aankomst een nieuwe stroomgenerator, en een blin-kende diepvrieskast te staan. Onvoorzien probleem echter: het snoer van de conge-lateur past natuurlijk niet in de generator. Soleil duikt Kisangani in om de oplossing te vinden. Één uur later wordt de stekker afgesneden van de diepvries en de dra-den rechtstreeks aan de generator ge-koppeld. Kort voor zonsondergang zijn we vertrokken. Een enthousiaste meute wuift ons uit. Het was de kick van hun dag.

Eindelijk de rivier op: na drie dagen on-zekerheid, gemengd met het gekwetter, de betastingen, en de stank en hitte van de laatste paar uren voelt dit aan als een mentaal orgasme. We genieten intens van de frisse wind, en de warmte van een ondergaande zon, die alles zacht oranje kleurt. Hiervoor doen we het.

Alain capitaine legt al heel snel weer aan. Voorzichtig manoeuvreert hij de grote prauw naar de kant, waar tussen een aantal uitgeholde drijvende boomstam-men een aantal vrouwen de was doen. Zonder vast te geraken, meert hij aan, en ik loop met hem de 10m hoge boord op. De dienstdoende dorpoverste gaat met Alain de onderhandeling aan om onze tenten te mogen opslaan. Het mag, voor

Een ganse welkomsbende van minstens 50 koppen laat horen hoe ze elks bijgedragen hebben tot het wellukken van onze expeditie, al is het maar doordat ze minstens twee vliegen weggejaagd hebben.

2526

Page 14: Magazine congo3

2000 francs, ongeveer twee dollar. De toegewezen plaats blijkt het dorpsplein zelf te zijn, waaronder tevens een drietal chefs begraven liggen, bewijze de zerken en kruisen. Alain schiet hierdoor in een langdurige lach, maar ik besluit bene-den maar niets te zeggen. Veel helpende handen zetten onze slaapgelegenheden bovenop beroemde dorpsoversten, in het donker, terwijl wij ons beneden te goed doen aan een lekker warm maal bereid door Wivine, onze vrouwelijke kok.

Het diner wordt bekeken door een honge-rige troep kinderen. Vermits we zelf amper genoeg hebben, versuikeren we hen met wat chips en kleurpotloden. Er is er altijd wel ééntje dat buiten de spreekwoorde-lijke boot valt, hetgeen dan weer ontaardt in een kleine Congolese burgeroorlog.

Wanneer we om 9u de oever opkruipen, en in onze de tenten sluipen, zien we ze-ker meer dan dertig mensen op het dorps-plein. Samen met nog een boel kinderen maken ze een lawaai van jewelste. We zoeken de intimiteit van onze ruimte op, maar wanneer een uur later mijn GSM belt, en iemand naar Alain vraagt, hoor ik buiten onmiddellijk antwoorden “Alain n’est plus là”. Dan val ik in een rusteloze slaap, en ver weg hoor ik de geluiden stil-aan verzachten.

Woensdag

De ganse nacht is er lawaai. Soms hoor je ruziemaken, een moeder komt met een schreiend ziek kind naar het pleintje, waarna we iemand de borst horen los-klopperen, soms wordt er hard gelachen. Na flarden slaap worden we om vijf uur gewekt door een radio, waarop iemand op Hitleriaanse manier declameert. Dit maakt iedereen wakker, en Nathalie en Yannick besluiten al naar de boot af te dalen. We waren overtuigd dat het radio-kanaal verkiezingspropaganda uitzond, maar bij navraag bleek het een godsdien-stige uitzending. We zijn al bekeerd, en besluiten het voorbeeld van de anderen maar te volgen en de boot op te zoeken.

Buiten de tent blijkt dat twee wachten de ganse nacht voor ons zijn wakker geble-ven; we geven ze het equivalent van 6 dollar in Francs, waarmee we ze gelukkig maken. Dit is het sein voor wat anderen om mee te helpen ons gerief in te pak-ken, en geen vijf minuten later ligt alles op onze boot. Weer enkele Francs later motoren we de Congo stroom op.

Wivine is gestart met het ontbijt. Vooraan is een kleine uitsparing in de vloer, waarin op een metalen plaat een houtskooloven-tje staat. Dat brandt de ganse dag, en Wivine is dan ook constant aan het ko-ken. Ze zit op een klein, laag stoeltje met haar kont, benen wijd open, waartussen ze allerlei ingrediënten in een aantal pot-

ten kepert, die ze één na één hun beurt op het vuurtje geeft.

Achter haar volgen nog ongeveer 15 meter boot, de eerste helft wordt daar-van ingenomen door een ruimte met aan weerszijden banken. De achterste helft geeft aan stuurboordzijde ruimte waar de generator staat, onze diepvries – blijkbaar een miskoop, want men wilde een ijskast –, en de plaats voor de stuurman en bui-tenboordmotor. Aan bakboord achteraan is een toiletcabine gemaakt, met het toi-let dat boven de achtersteven recht in het water uitloopt. Daarvoor is een doucheca-bine geïnstalleerd, die niet aangesloten is, en waarvan ik bij God niet begrijp hoe dit ooit zal kunnen. We categoriseren dit gemakshalve onder Congolese marke-ting, en zullen ondertussen wachten op een bericht van de eerste die daarin ooit een douche neemt.

Deze 15 meter boot zijn volledig over-dekt door een afdak, waarop materiaal, en vooral benzine is opgeslagen; het is een onwezenlijk gevoel om met meer dan 1000 l benzine op je dak te varen, terwijl een tropen zon genadeloos schijnt. Als dit ontploft, zullen we snel even zwart zien als onze gasten. Die zullen dit wel meer gedaan hebben, maar eens wordt wel-licht de eerste keer dat dit de lucht ingaat. Onder de jerrycans benzine ligt een groot zeildoek, dat bij regenbuien langs beide kanten naar beneden gelaten wordt. Het is goed vertoeven op het dak, vooral omdat het geroffel van de motor en de generator sterk verzacht wordt. Verder, de zwemvesten zijn verdwenen toen dit scheepje de laatste keer gezonken is.

De Fleuve met ons erop drijft voorbij urenlang oerwoud, Het is een machtig zicht. 1000km lang zullen we er over doen, met als enige con-tact enkele primitieve stammen.

27

Page 15: Magazine congo3

De eieren worden vakkundig met uien ver-mengd, en we genieten van ons ontbijt. Ondertussen worden wat reparaties uit-gevoerd, waaronder het dichten van een lek in de boeg. Het is zonnig. Aan beide kanten glijdt het oerwoud voorbij met een snelheid van 20 kilometer per uur. Uren aan één stuk, deze natuur is met niets in Europa te vergelijken.

De eerste kilometers na Kisangani, zijn we getuige van oude en nieuwe westerse inspanningen om dit land te bedwingen; ondermeer ook een Chinese suikerfa-briek die nu ook al een aantal jaren buiten gebruik blijkt.

We worden door regen overvallen. De bui duurt twee uur, en de bache blijkt zeker niet voldoende; alles wordt min of meer nat, en onze zakken en matrassen wor-den ongemakkelijk gestapeld. Wivine blijft doorkoken in de plenzende bui, en we vinden zelfs nog de mogelijkheid om bijkomend proviand te kopen. Een vis van wel drie kilo zwemt van de ene boord naar de andere, voor zeven dollar.

Wanneer bij Isondro een zijrivier zijn don-kere water mengt met het bruine water van de Congo, houdt het op met regenen. Binnen het half uur warmt de zon alles droog, en wat later dient onze kook een spaghetti op met een heerlijke tomaten-saus. Ze heeft de eigenaardige gewoonte met haar vlakke hand achteraan op haar hoofd te kloppen als ze iets zoekt, zoals ook Chimpansees dit doen.

We kruipen een lange middag op ons fa-voriete dak en maken kilometers. Een ge-

weldige onweerswolk vormt zich dan, en we kunnen deze ongeveer een uur voor-blijven, tot ze ons om vijf uur inhaalt. Ge-zien onze scherpe planning - maximaal vier dagen voor het ganse traject - vragen we om door te varen tot donker. Het blijft water gieten.

We kunnen niet verder en leggen aan bij twee hutjes. Geen dorpsplein hier, ge-woon enkele vierkante meter om onze tenten op te slaan. Gezien de aanhou-dende regen en het gebrek aan plaats, wordt besloten er maar twee op te stellen. Kletsnat starten we het avondmaal op de boot, en tegen 20u liggen we al in onze slaapzakken te luisteren naar de wilde beesten.

Een peuter van een jaar of twee ligt in de hut naast ons te blèren dat haar longen er bijna uit komen. We hebben recht op twee séances van een uur die nacht, het kindje blijkt erg ziek. De regen telt ons in slaap.

Donderdag

Een haan die van volhouden weet, maar blijkbaar zoals iedereen in Afrika geen weet van tijd heeft, gooit om vijf uur al zijn gekraai in onze tent. Hij bevindt zich er juist naast, en we verschieten wakker.

Het is opgehouden met regenen en de

boot - die gisteren nog heftig over en weer klotste door de golven - ligt nu rustig te-gen de kant.

Yannick is vannacht wanneer hij het bos introk om te kakken, door een aap achter-volgd; denken we. Hij is in ieder geval met het dier achter zich de tent ingesprongen, dat dan nog enkele rondjes daar rond ge-maakt heeft. Enkelen van ons hebben in-derdaad veel lawaai gehoord.

De kosten voor de nacht bedragen 2000 francs ofte 2 dollar; de gastvrijheid van deze mensen kent werkelijk geen gren-zen.

We springen de boot in, enkele ratten springen eruit, en we zijn weg. Het is grijs weer, en in het oerwoud rondom ver-dampt de regen in trieste mistsluiers. Om de sfeer te verbeteren vertelt Nathalie dat het in België 25°C is.

Gisteren hadden we reeds heel wat water uit de boot gehoosd, vandaag blijken ze het meer continue aan te pakken. Dit is vooral goed nieuws voor onze zakken, die stilaan in het water stonden. We varen op de rivier als op een meer. De Congo is zo wijd en breed, en overal liggen eilandjes, zodat het onmogelijk wordt te zien of we nu met een eiland te maken hebben of met de werkelijke oever.

Yannick blijkt het goed zitten te hebben, en spendeert heel wat tijd op de pot. Het is nu ook gebleken dat deze aan het schip gedane vernieuwing, toch nog niet hele-maal af is. In Congo is nooit iets helemaal af, er blijft altijd nog wel iets open staan,

of, als het af is, blijft het niet lang af. In dit geval staat de WC pot er, maar hij staat niet vast. Een pot die losjes boven een gat staat in de bodem - gat waardoor je de rivier direct kunt zien zoals vroeger de rails door de WC van een oude treinwa-gon - is vragen om problemen. Je moet niet de creatiefste persoon zijn om zich voor te stellen wat gebeurt, als je er de doorspoelemmer water in kepert, en de WC niet juist geplaatst staat.

We leggen aan om wat eten in te slaan. Elke dag wordt ondermeer houtskool ge-kocht, maar ook groenten worden meest-al ter plaatse aangeschaft. Alain komt daar zijn broer tegen en omdat we geen bezwaar hebben mag hij mee varen naar huis, een kleine 60km. Dat bespaart hem een dagtrip. Alain heeft veel broers.

Buiten Alain en Wivine, is Vjedro (denken we, zijn juiste naam heeft niemand van ons echt begrepen, dus er deden nogal wat versies de ronde) de bootjesman. Hij spreekt bijna geen Frans, en als hij het wel zou kunnen, zou je het niet weten. Vjedro spreekt weinig, en bijna uitsluitend tegen Alain. Vjedro heeft verder de gewel-dige verdienste dat alles wat enige intel-ligentie vereist, aan hem niet besteed is, en gebeurt dit wel, dan loopt het faliekant af.

Onderweg komen constant prauwen op ons toe gevaren; wanneer ze ons in de verte zien opdagen, schieten ze hun bo-ten in, en roeien de afstand tussen wal en onze boot dicht - althans dat lukt onge-veer één op vijf. Alain en Wivine roepen om het hardst naar de moedige roeiers,

en vragen wat ze bij hebben. Als het hen zint, dan vertraagt onze boot en klampen de geslaagden zich vast aan de zijkant, en laten zo hun prauw meesleuren. Het is voor ons - wanneer ze de juiste vis of groente bij hebben - een geweldige ma-nier om af te bieden. Komen de sakkerds niet snel tot hun bodemprijs, dan wacht hen een steeds langere roei-oefening te-rug naar hun basis.

Één van hen blijkt maden bij te hebben, en Wivine is daar een echte voorstander van. Pas op, we spreken van maden met een grote ‘M’, niet van die kleine pierelin-getjes van bij ons. Deze maden zijn 10 cm lang, en drie cm in doormeter, één zo’n ding weegt 50gram. Ze worden gevonden in rottende palmbomen, en smikkelen die helemaal op met de kaken op hun licht-bruine kop, waarachter dan het dikke, witte, michelin mannetje achtige corpus volgt. Een bron van pure proteïnen. Van-daag heeft niemand van ons proteïnen nodig.

De Congo met ons erop drijft voorbij uren-lang oerwoud. Het is een machtig zicht, 1000 km lang gaan we erover doen, moet er nog Peerdsbos zijn? De zon brandt ie-dereen - waarvan de meesten een groot deel lezend op het dak doorbrengen - rood en bruin. We moeten voortmaken, om de verloren tijd van dinsdag goed te maken, en varen illegaal door tot een stuk in het donker. Alain verbiedt ons licht te maken op de boot, zodat we zeker van de kant niet kunnen gespot worden.

Een paar kilometer voorbij Bumba me-ren we aan, en slaan we onze tenten op

bij een wachtpost van arbeiders, die een paar tientallen zakken bewaken. We zul-len er een korte nacht van maken, om 6u willen we weg zijn.

Vrijdag

Onze derde dag op de ‘fleuve’ begint zeer vroeg, om zes uur slaat de motor aan, de 55pk laten zich horen. Slierten mist, ontstaan uit de regenbuien van gisteren, vermengen zich met het half-duister van de ochtend, en Alain zet zich vooraan om de weg uit te zetten. Vjedro volgt de richtlijnen op aangeven van een lamp: rechts schijnen in de boeg is rechts varen, links links, en snel vooruit over en weer is sneller en rechtdoor. Hoewel zeer intuïtief - wij begrijpen dit allemaal na 5 minuten - slaagt Vjedro er toch regelmatig in om het niet te snap-pen, en dit na jaren navigeren met Alain. Koppigheid of niet, hoe dan ook, Alain stuift regelmatig de boot door naar ach-ter om de zaken recht te zetten en Vje-dro zijn vet te geven.

Regelmatig wordt de kaart bovengehaald, maar we blijven achter op schema. Hoe mooi ook de oevers, hoe groots de natuur, hoe rustig deze dagen zouden kunnen verlopen, we hebben onszelf weer onder druk gezet om dit voor zondagmiddag af te haspelen, en het vliegtuig te halen.

Slierten mist, ontstaan uit de regenbuien van gisteren, vermengen zich met het halfduister van de ochtend, en Alain zet zich vooraan om de weg uit te zetten.

3130

Page 16: Magazine congo3

Prauwen met jonge negers komen snel op onze boot toe gevaren, en proberen onze wave te pakken te krijgen. Hoewel maximaal een meetlat hoog, is dit de kick van de dag voor hen. Regelmatig gaat het mis, de boeggolf slaat achter over de prauw, die onmiddellijk vol water stroomt, uit balans geraakt, en de kerels duiken met peddels en al de rivier in. Sommi-gen klampen zich ook even vast en laten zich meeslepen op onze kosten. Onder-tussen zingt onze kokkin Wivine er vals op los, gelukkig is er het lawaai van de motor om haar gezangen te verdoezelen. Als aandenken laten we de lege halve li-ter plastic waterflesjes overboord, en we vullen ze met een paar snoepjes zolang de voorraad strekt. Beide worden gretig opgevist.

Van één van de kano’s kopen we een prachtige katvis voor ons avondmaal, en niet lang daarna bereiken we Lisala. We zitten in de helft.

Daar hebben we twintig minuten gsm verbinding, en we proberen de status van onze tickets naar Kinshasa te beko-men, en ook enkele ongeruste berichtjes van thuis te beantwoorden. Het lukt ge-deeltelijk, maar we komen niets te weten over onze vluchten; twee dagen radio-stilte gaan opnieuw in. We zullen pas in Mbandaka weten of we zondag kunnen vliegen.

We rivieren aan de rand van Lisala voorbij één van de vele Mobutu villa’s, prachtig gesitueerd op een glooing, uitziend op de mighty Congo. Het valt ook op hoeveel albino’s er te zien zijn, waarschijnlijk het

gevolg van de inteelt in de kleine afgeslo-ten gemeenschappen.

De mist is al lang weg, en het wordt bak-ken. In de verte horen en zien we grote onweerstorens, die ons echter niet berei-ken. Ik spoor Alain aan om vaart te ma-ken, en Vjedro begint een muiterij; hij gaat bokkig op het dak zitten, en de schipper mag zelf sturen. De blanken laten de lo-kalen weer werken, de geschiedenis her-haalt zich. Na een paar uur krijgt hij het toch te warm blijkbaar, en met stoom van zweet dat uit al zijn poriën van zijn kop komt zet hij zich terug aan de gashendel. Hij stuurt nog even links waar het rechts moet, maar schikt zich uiteindelijk toch maar in zijn lot... En de boot, hij ploegde voort door de rivier.

Het is heel donker wanneer we uiteinde-lijk aanmeren, we liggen allemaal al te soezen op het dak. Voordien hadden we besloten om geen tenten te zetten, zodat we tijd kunnen winnen. Met een hard klop, gevolgd door een knerpend geluid, berei-ken we de oever, tegen een grote boom die in het water ligt. Er staat één hutje, volledig omwoekerd door jungle, dus plaats om tenten te zetten was er toch niet. Opnieuw voor deze mensen geen probleem, je valt als totaal vreemde om 10u ‘s avonds in het pikkedonker binnen, en ze ontvangen je hartelijk. We worden ook door de muggen hartelijk ontvangen; op de rivier en door de snelheid van de boot, hadden we er geen last van, maar hier aan de oever zit elke bloot plekje onmiddellijk vol met deze bloedzuigers. Deet en andere hulpmiddelen deren hen niet, en uiteindelijk is onze vermoeidheid

zo groot, dat we bereid zijn ons bloed af te staan. Hopelijk helpen onze malaria-pillen.

Ik val in slaap onder een geweldige ster-renhemel, de Melkweg ruikt hier niet naar melk maar naar de benzine van de lege kannen die inmiddels op het dak opgesla-gen werden.

Zaterdag

Ik besef dat we nu al bijna veertien dagen geen blanken gezien hebben, buiten een paar enkele hotelgangers. We zijn dan ook voor deze mensen unieke beziens-waardigheden. Er wordt constant gewe-zen en gegiecheld. We geraken echt in de Congo nu. Ze gooien ons meertouw los en we zijn vertrokken voor onze laatste volledige dag op de stroom. Alain wordt de kaart voorgelegd, waar we moeten ge-raken vandaag, en hij begint meewarig te lachen; Vjedro geeft aan de buitenboord achteraan te kennen - zonder dat hij ook maar weet heeft waar naartoe ik gewezen heb - dat hij niet akkoord gaat, door een stormvloed van Swahili verwensingen naar voor te rollen.

Van de andere kant komt een schip aan-gepuft. Het is de tweede motorboot die we zien, maar wat voor één. Het is ze-ker 150m lang en 60m breed, een voet-

Van één van de kano’s kopen we een prachtige katvis voor ons avond-maal, en niet lang daarna bereiken we Lisala. We zitten in de helft.

930

Page 17: Magazine congo3

balveld groot. Er staan hutjes en tenten op, en zeker 1000 mensen leven er op. Het is apocalyptisch, en als we dit filmen zien we tientallen mensen met lege ogen ons hiervoor verwensen. Langzaam vaart deze varende stad voorbij en laat ons achter in een stinkende blauwe rook.

Bij een volgende aankoop wordt een ba-nanenstronk in het midden van onze boot opgehangen. Ook de maden liggen er nog steeds, maar de beker is nog half, Wivine neemt regelmatig een lekkernij er-uit, gooit deze op het hete houtskool, en snoept het op.

Ik heb het idee dat we goed opschieten. De stroom is minder breed - minder dan een kilometer schat ik - en dus zit er iets meer stroming. Ook de regen blijft ach-terwege, hoewel we urenlang gevolgd worden door een donkere regenwolk die dezelfde snelheid en richting aan-houdt als wijzelf; twee drie kilometer achter ons zien we een grijs gordijn tro-pische regen heel geleidelijk onze rich-ting uitschuiven. Pas tegen de avond zal het ons bereiken, maar het zal nog een fractie zijn van het origineel. Het had ons wel geplaagd, en niet minder dan drie maal was alles wat geen nat kon verdragen, van het dak naar bene-den gebracht.

Alles valt dus mee, en het optimisme begint te heersen; voor het eerst in vier dagen krijgen we het gevoel dat het gaat lukken. We drinken er een fles koude Primus op, het onder Heineken licentie geproduceerde locale bier; na onze ont-beringen smaakt zelfs dit, het weze ons

vergeven.De dagen vliegen hier voorbij, we leven van eetmaal naar eetmaal, en Wivine ver-zorgt ons goed met het haar beperkt be-schikbare kookgerei. We lezen boeken en schrijven ons verhaal onder het voortdu-rend gedreun van de motor. De brousse maakt deels plaats voor lange moeras-grassen. We nemen nog een Primus. Wat ons wel tegenvalt, is dat er zeer weinig dieren te zien zijn.

De alcohol maakt ons overmoedig, en Axel besluit zijn al roze lijf verder aan de Afrikaanse equatorzon te onderwerpen. Lichte regen jaagt ons naar beneden, Axel blijft boven liggen om de gemiste slaap van onze laatste muggennacht goed te maken.

Om 8 u bereiken we Pari, en zitten we eindelijk op schema. Nog 110 km schei-den ons van Mbandaka, en we besluiten morgen om 5u te vertrekken. Op een zestal uren motoren zou de klus te klaren moeten zijn. De Pari-anen - of hoe heet je deze mensen - wijzen ons een ligplaats in het donker, en we mogen slapen op een veldje van harde aarde, waarop een voetbalgoaltje staat. Het enige element dat laat vermoeden dat erop gevoetbald wordt trouwens. Honderden muggen pro-beren ons te verhinderen dat we de ten-ten opzetten, en tegen dat het in het don-ker zover is, zijn we geteisterd.

Plots horen we ongeruste kreten van de boot. Axel heeft geprobeerd naar bene-den te komen, maar is flauw gevallen. Een gevolg van een zware zonneslag, ge-combineerd met teveel Primus, uitdroging

en vermoeidheid. We leggen hem in de tent om bij te komen, en gieten hem vol water. Hij overleeft het, maar zal nog eni-ge dagen krom lopen van zijn verbrande rug. We mogen er niet aan denken als dit een paar seconden eerder gebeurd was, en hij van het dak naar beneden zou ge-vallen zijn.

De dorpelingen laten ons gerust, zijn zelfs niet geïnteresseerd; blijkbaar zijn ze hier meer gewoon. Het duurt dan ook geen uur of we slapen.

Ik schiet wakker voor middernacht, en hoor het angstig gemekker van een klein geitje, dat door iets achtervolgt wordt dat op een razende hond lijkt. Ook de anderen zijn door het lawaai wakker geworden, en we horen hoe regelmatig het arme dier-tje vastgegrepen wordt, maar dan telkens weer met veel gebleer kan ontsnappen. Axel denkt de schoft van een hyena te zien.

We begrijpen niet waarom niemand van de dorpelingen tussenbeide komt, het lammetje moet toch teveel waard zijn om het zomaar te laten opvreten door een wilde hond? Maar als het dier enkele hon-derden meters wegrent van onze berden, valt ons een ander geluid op. We horen, gedempt, vanuit het midden van het dorp rituele gezangen: diepe mannelijke litur-gische bassen, wisselen af met canons door de groep in een hogere toonhoogte. We luisteren gefascineerd.

En dan plots horen we een afgrijselijk ge-kerm, een zwaar gesteun. We proberen thuis te brengen welk dier we hier horen,

en proberen ons gedacht hierover te ver-dringen. Huguette durft de ban te breken: ‘Dat is het gekerm van een mens! Een vrouw!’. De diepe kermen en zuchten komen uit mensenlongen, maar vinden hun weg slechts gedeeltelijk naar buiten, gehinderd door een blijkbaar afgedichte mond; en dan telkens, na een paar minu-ten van op deze manier afgestopte kre-ten, een zacht gehuil uit dezelfde mond, waarna het gekerm opnieuw begint.

We focussen ons op dit gesteun, en zo-wel de gezangen, als de ondertussen dolgedraaide geit, verliezen zich naar de achtergrond; samen versmelten ze in een voodoo’istische ambiance, en we liggen in het koud zweet te luisteren onder onze tenten. En dan plots houdt het gesteun op, alsof iemand met één slag, steek, of zwaai een einde aan het leven gemaakt heeft. Maar het wordt pas helemaal be-angstigend wanneer onmiddellijk daarna alle geluiden wegvallen: geen gezang meer, geen schreiend lam, geen dolle hond, zelfs geen krekels, vogels, niets. Het is plots stil in het dorp en het woud er rond. We stoppen met ademen.

En dan zachtjes komen alle geluiden, ge-zangen inclusief, terug. We luisteren ge-concentreerd en hopen ook het menselijk geluid weer op te vangen, maar dat blijft stom. De concentratie en de onderdrukte angst putten ons uit, en we vallen in een onrustige slaap, van nog enkele uren, tot onze wekker om 4u30 afgaat. De gezan-gen zijn nog steeds bezig, we pakken onze tenten in, duwen ons vaartuig in de rivier, en verlaten het oord. Alain en zijn crew worden geïnterpelleerd naar wat we

gehoord hebben die nacht, maar ze be-weren op de boot niets gehoord te heb-ben. We geloven hen niet.

Zondag

Een lichte regen maakt het stikdonker op de Fleuve om vijf uur ‘s morgens; geen ster of stukje maan dat verlicht. We heb-ben naar schatting nog zes uur te varen tot Mbandaka, voor we - maar dat is ook een schatting - om twee uur in de namid-dag onze verbinding naar Kinshasa heb-ben.

Dan - na nog geen half uur - valt de mo-tor uit. Een donkere stilte. We drijven mee op de zwarte stroom, zien weinig of niets, hebben geen controle. Alain probeert de motor verschillende malen in gang te trek-ken, en dat lukt telkens, tot hij de schroef aankoppelt. Er volgt dan wat gesputter, en dan niets meer. Vjedro probeert het ook nog een paar keer, hopend op een mirakel uit de jungle, dat de motor anders zou reageren op zijn getrek. We hadden geen andere uitkomst verwacht.

Er wordt besloten de motor uiteen te halen. Dit gebeurt terwijl hij nog vast hangt aan de achterspiegel, dus we zien de stukken al één na één in de rivier verdwijnen, zo-dat we zeker zijn dat het ding nooit meer kan gerepareerd worden. Miraculeus blij-

ven alle stukken aan boord. Het blijkt dus toch de ‘bougie’ te zijn, en natuurlijk is er geen werkende aan boord. De vijf of zo gebruikte, nog resterende ontstekings-kaarsen, worden één voor één onder han-den genomen, gewisseld,teruggestoken, weggehaald, afgeslepen, geschud als een kaartendek, en plots leeft de motor weer. Alain voelt zich oppermachtig, en is vast overtuigd dat de opgelapte bougie het nog zes uur gaat volhouden. Hetgeen ze uiteindelijk nog doet ook. De wegen van de Congolese bougies zijn ondoor-grondelijk.

We zijn hoe dan ook al onze marge kwijt om nog tijdig ter bestemming te geraken. In het eerste licht wordt het ontbijt ge-maakt, en omdat dit het laatste is op de rivier worden alle nog resterende ingre-diënten opgemaakt. Meer dan twee liter havermoutpap wordt door Alain, Vjedro en zeker Wivine met veel dank achter-overgeslagen.

Onze kaart is helemaal niet gedetailleerd en de miliaire post in Lolanga, waar de Lulonga in de Congo rivier uitmondt, is ons laatste referentiepunt voor Mbanda-ka. We meten twee en een halve centime-ter, hetgeen ongeveer 70km wil zeggen of drie en een half uur varen. Om 12 u ten laatste zijn we er dan. We ontspannen.

De stroom is op dat punt bijna 2km breed, en we zien Alain tegeVjedro praten, ge-barend naar een gemotoriseerde prauw aan de andere oever. Hij gibbert als een ondeugend kind, en ze proberen duidelijk dat vaartuig voor te blijven. We gaan er-van uit dat het bekenden van Alain zijn, en

Ik schiet wakker voor middernacht. Ook de anderen zijn door het la-waai wakker geworden We proberen thuis te brengen welk dier we hier horen. Huguette durft de ban te breken: ‘Dat is het gekerm van een mens!’

3332

Page 18: Magazine congo3

dat er een koerske in de maak is. Onze zwaardere boot moet het echter afleggen van de slanke contender, die ons uitein-delijk nadert. We zien twee bewapende militairen die vanop 200m achter ons wijdzwaaiend met hun kalasjnikovs teken doen om te stoppen. Alain stopt niet echt, maar blijft lichtjes doorpruttelen, hetgeen de twee horendol maakt. Ze komen vloe-kend langzij, en bedreigen ons schip vol gaten naar de bodem van de Congo te schieten. Althans dat maak ik eruit op.

Alain begint al even hard terug te schreeuwen, en als de twee partijen zich na vijf minuten potdoof geroepen hebben, maakt de onzekerheid zich meester van de verdedigers van de Congo. De discus-sie wordt achteraan onze boot verder ge-zet, en we zien uiteindelijk enige bankbil-jetten, alsmede vijf liter tweetakt, naar de prauw overhevelen. De militairen zijn ge-kalmeerd, en kijken rond in onze boot en naar de blote benen van de vrouwen. Ze blijken ook op een normaal geluidsniveau te kunnen converseren, en twee pinten en een sigaret doen hen uiteindelijk afhaken, rechtsomkeer maken, en met de buit op-nieuw de weg naar hun post aanvatten.

We geraken achter op ons schema; ge-zien er al meer dan twee dagen geen GSM bereik is, weten we ook niet of we nu plaatsen op de vlucht hebben vandaag, en wanneer deze exact vertrekt. Het is bijna middag, en het wordt zeer nipt om de vlucht van twee uur te halen. Maar dan hebben we een gelukje. Zoals in het be-kende boek van Jules Verne ‘In 80 dagen rond de wereld’, winnen we tijd door door-heen de uurzones te reizen, en het blijkt

hier “ L’heure equatoriale” te zijn, ofte één uur vroeger. Nu gaan we het halen!

Mbandaka strekt zich lange tijd langs de stroom uit, en we moeten aanleggen he-lemaal aan de andere kant van de stad. Het neemt meer dan een half uur extra, en terwijl we dit traject aan het afvaren zijn, zien we een opstijgend vliegtuig bo-ven de stad. We dachten dat er maar één opsteeg vandaag? We krijgen ook GSM ontvangst, en er loopt een berichtje bin-nen van Eveline uit Kinshasa om haar te bellen. Het nieuws wordt een grote desil-lusie: na al deze dagen onophoudelijk va-ren, nadat we er toch op tijd zijn, blijkt dat het vliegtuig al om 12u00 vertrokken is.

Nathalie is in alle staten, en zegt dat ze zich persoonlijk wil gaan vergewissen op de luchthaven dat het vliegtuig echt ver-trokken is, en dat we er niet meer op kun-nen. We slagen er gelukkig in haar wens te vervangen door een telefoontje naar de luchthaven, en de bevestiging van een lo-kale hostess daar, dat het vliegtuig naar Kinshasa van vandaag weg is.

De plaats waar we aanmeren blijkt een lokale villa te zijn, aan de stroom en aan de westrand van de stad. Ooit is het zeer mooi geweest, de woning van een protes-tantse Amerikaanse predikant, die in 1950 of zo naar hier is gekomen. Nu wordt het nog twee maal per jaar gedurende een maand gebruikt door één van zijn zonen, die tussen Congo en de VS een hout ex-port heeft opgestart, en die de rest van het jaar in Florida woont. De maanden dat hij niet daar is, laat hij deze woning be-redderen door iemand van de “Direction

generale de l’immigration”, die het op zijn beurt weer laat gebruiken door wat vrien-den en sponsors zoals ook Go Congo. Deze persoon is verder zeer aimabel, en hij valt op door zijn enorme omvang, hetgeen hem de bijnaam “ L’éléphant de l’equateur” oplevert.

Hij loopt dan ook als een pacha doorheen de tuin, en geeft zowel de tuin arbeiders als ons aanwijzingen wat we moeten doen. De frustratie van de laatste uren maakt dat hij zich daardoor bij ons niet erg symphatiek maakt, en hij krijgt dan ook heel wat andere bijnamen toegewenst.

Vermits de woning niet echt luxueus is - lees: een minimum aan properheid en comfort bood, zoals een douche - geef ik de meisjes toe dat we hotels gaan bekij-ken in de stad. Vinden we iets beters, dan gaan we daar twee nachten intrekken. De persoon die dat voor ons gaat regelen is Gratiën, een losse medewerker van Go Congo.

Gezien hij met de fiets van het centrum gekomen is, en taxi’s niet te vinden zijn in Mbandaka, ga ik met hem ‘faire les cinq minutes à pied’ naar het centrum. Na tien minuten bereiken we de hoofdweg-piste naar de stad, en daar is het nog 3 km. Ik verwens Gratien, zeg dat ik hem binnen een uur met een taxi terug verwacht, en keer terug naar de familie.

Na dik twee uur, en dus in de late na-middag, nog geen Gratiën te zien, en nog minder een taxi. Telefonisch overleg met een hem, die als een bang kieken klinkt, leert ons dat zijn gevonden taxi-jeep met

Het nieuws wordt een grote desillusie: na al deze dagen onophoude-lijk varen en desondanks het op tijd aanmeren, blijkt dat het vliegtuig al om 12u00 vertrokken is.

934

Page 19: Magazine congo3

batterij problemen sukkelt, en dat een bat-terij vinden in Mbandaka - zeker op een zondag - geen kinderspel is. Alsof iets kin-derspel is in Congo. Veronique gaat door het lint, en wordt verschrikkelijk kwaad op Congo en al zijn bewoners, begint woor-den te gebruiken die haar in België op het schavot brengen. Ze steekt hierdoor ook Matt aan, die gefrustreerd zijn woede op de tuinplanten viert. Ze besluiten beiden te voet te vertrekken, en zelf voor een comfortabele kamer te gaan zorgen. Na 100m blijkt hun verstand het weer over te nemen.

De batterij brengt de jeep uiteindelijk bij de villa, en Matthias, Véronique en ikzelf gaan op hotelprospectie. We krijgen de twee besten van de stad te zien, gechauf-feerd door de onhebbelijke eigenaar van de jeep. Hij is aangekleed als een lokale maffiosi, kan niet fluiten, maar kan het ook niet laten, waarbij hij enerverend tracht aan te tonen aan ons blanken hoe relax hij hier wel achter het stuur zit. Snel blijkt echter schrijnend dat hij helemaal niet kan rijden, en bij de eerste de beste onef-fenheid moet hij beroep doen op de echte chauffeur - die ons met de moto volgt - om de jeep in de juiste versnelling te krijgen. Twee zenuwachtige lachjes later fluit hij de jeep dan weer een paar honderd meter verder.

Met een geweldige zwier loopt de jeep het eerste hotel binnen. Onze krak probeert in achteruit te geraken, en als dit na drie po-gingen niet lukt, worden we met de nodige honneurs, een geweldige buiging, en nog wat andere overdreven plichtplegingen, uitgenodigd de kamers te bekijken terwijl

hij onze mottard probeert te verdoezelen als die de wagen goed parkeert.

Beide hotels kunnen ons niet overtuigen. De kamers zijn redelijk proper, maar geen beschikt over stromend water, noch elek-triciteit. We besluiten onze tenten op te slaan op het grasveld tussen de villa en de stroom. De eigenaar “would-be” chauffeur besluit dan toch uiteindelijk - en vooral na zijn mislukking commissie te maken op één van de hotels - het stuur af te staan. We spreken af dat ze ons binnen een half uurtje naar het restaurant brengen.

Belle Vue restaurant hangt af van de grote plaatselijke brouwerij, die het Primus bier onder licentie van Heineken produceert. Het kan daardoor ook van de door de generatoren van deze fabriek geprodu-ceerde elektriciteit krijgen, en electrikiteit is handig voor een restaurant.

Belle Vue blijkt een oase van rust, en het eten - hoewel beperkt van kaart - is goed te smaken. Het is ook leuk ingericht, met veel bamboe, gedimde lichten, en een uit-zicht over de rivier. Hè, lijkt wel vakantie! Opnieuw komen we in een goed stem-ming, en we besluiten dat het hier mis-schien wel eens beter kon zijn dan op een guur hotel in Kinshasa. We stemmen in met ons eigen besluit, drinken onze bier-tjes enzovoort uit, en lopen lichtjes tipsy en gelukkig naar de jeep die wacht om ons huiswaarts te brengen.

De jeep blijkt het enkel in achteruit te wil-len doen. Het mengsel is te rijkelijk, dus het iets hogere koppel in vooruit blokkeert de motor. We rijden een paar honderd

meter achteruit, totdat de nodige warmte is opgebouwd, en dan geraakt het meng-sel ook in vooruit door de cilinders. Vijf kilometer te voet worden ons dan toch bespaard.

Maandag

We geraken het gewend, maar iedereen is zowat voor zes uur uit de tent. Om de frustraties van de laatste dagen weg te spoelen, hadden we Alain gevraagd om ons extra te verwennen voor het ontbijt. Twee dagen na het aanleggen, ligt onze boot - met de ganse crew – nog steeds op dezelfde plaats, en onze bemanning heeft blijkbaar niet veel te doen. De goede fooi van eergisteren, doet dus zijn werk.

We zetten ons dan ook op de pergola aan verse broodjes, die eerder op de markt gehaald werden, en een dikke omelet ligt klaar om gegeten te worden. Tijdens het ontbijt kunnen we genieten van een prach-tig uitzicht op de rivier, en we verdromen ons in de tijd naar de eerste eigenaar van dit huis, een protestants predikant.

Vanaf de pergola kan je direct in een grote eet- en leefkamer, die zonder deur uitgeeft op een ruime keuken. Op de keu-kentafel heeft Maradona, de meer officiële naam van “L’éléphant de l’equateur”, zijn hoofdkantoor gemaakt, en ingevulde im-

Op de keukentafel heeft Maradona, de meer officiële naam van “L’éléphant de l’equateur”, zijn hoofdkantoor gemaakt, en ingevulde immigratiemeldingen liggen er zonder enige privacy over uitgespreid.

378

Page 20: Magazine congo3

migratiemeldingen liggen er zonder enige privacy over uitgespreid. In de leefkamer staat een oude commode, waarop twee met foto’s gevulde lijsten staan van de fa-milie van de predikant. Verder zijn er vier slaapkamers, maar deze zien er minder uitnodigend uit, reden waarom we beslo-ten hadden ons bed in de tent te maken. Het huis telt geen verdiep, maar ernaast staan nog de nodige koterijen, die vroeger bedoeld waren voor de opslag van pro-viand, het stallen van de auto en andere minder gemotoriseerde huisdieren.

Het ontbijt smaakt. We besluiten Alain in zijn idee te volgen om de omgeving wat te verkennen. We slenteren de grote tuin uit, en lopen langs een artisanaal stokerij-tje van maïs brandewijn - lekker trouwens - naar de hoofdweg. Geen 100m verder gaat Alain ons via een padje vooraf naar een vervallen betonnen ruwbouw. Het was een zoveelste poging van Mobutu om een villa te bouwen, en wat voor één! We betreden het vervallen bolwerk, dat op een moderne Romeinse villa lijkt, en zien waar Mobutu en de zijnen hadden willen slapen, baden en kakken. Van op de eer-ste verdieping zien we uit over de mach-tige Congo, en we vragen ons af waarom we dit bouwsel niet kunnen afwerken.

Alain wordt betrapt met zijn plaatselijke vriendin, en na een veelzeggende knip-oog, leidt hij ons naar ‘equator point’, de plaats op de piste waar de evenaar voor-bij komt. We zaten dus letterlijk in het huis met ons gat op de evenaar!

Opdat de evenaar niet zou kunnen ge-stolen worden, lopen er op dat punt heel

wat plaatselijke helden rond. Twee ervan hebben daar zelfs hun strandstoel neer-gezet. Het blijken de chefs, en één ervan heeft een bril op zijn neus, waar zelfs El-ton John in zijn jonge jaren op jaloers zou geweest zijn. Eén van de helden geeft wat uitleg, waarbij de vier windstreken op plaatsen komen te liggen waarbij de creativiteit van elke geograaf verbleekt. Ik besluit hem een dollar te geven om hem te doen zwijgen, maar dat lukt niet; inte-gendeel. Hij keert zich naar de anderen, en mét een grote declamatie verkommert hij dat de rijke Belg toch veel meer moet geven dan 1 armoedige dollar.

We laten hem voort kommeren, en beslui-ten aan een kraampje een pakje sigaret-ten te kopen. Ook één dollar, sir. Het was echter al open, en de verkoper probeert nu één sigaret te verkopen voor dit be-drag. Grote AMBRAS.

De zaken worden in der minne afgehan-deld, en we passeren nadien nog langs een school die door een vrouw van Mo-butu opgericht werd; ze droeg in alle ge-val haar naam. Met veel fierheid wordt ge-toond hoe proper de latrines er bij liggen. Dat vinden we ook. We weten trouwens ook onmiddellijk waarom: ze waren nog niet af (wat is dat wel in Afrika?), en dus niet gebruikt. Het blijven valsspelers. Na 20 dollar subsidie gegeven te hebben aan de directeur, het plaatselijke bezoekers-boek beklad te hebben met onze namen, en de kinderen van ons afgeschud te heb-ben, is de zon hoog komen te staan, en begint het zweet te druppelen.

Axel krijgt eindelijk de kans om een steel

suikerriet te kopen, en we helpen allemaal om het plakkerige goedje op te eten; uit-zabberen is een betere omschrijving.

We maken ons klaar voor een lazy after-noon in de villa, en ik scheer een centi-meter lange baard van 8 dagen van mijn kin met bruin Congo water. De anderen doen de moeite om zich te gaan wassen aan een klein bronnetje, dat een honderd-tal meter buiten het domein ontspringt om nadien onmiddellijk met de Congo te ver-smelten.

Juist voor donker komt onze bekende chauffeur ons uit de tuin ophalen, voor een nieuwe avond ‘restaurant Belle Vue’. We doen het ritueel van de vorige avond nog eens over: in achteruit geraak je er ook. Maar deze keer gaan we nog een stapje verder: na een kilometer of drie, valt de jeep een paar keer stil, en dan doet hij helemaal niets meer. “ Op” benzi-ne. Alsof dit hem elke dag wel overkomt - en dat zou ook wel eens kunnen! - zet onze chauffeur een gezwinde tred terug in, brengt na 10 minuten een kerel mee met twee literflessen benzine, en een trechter. We zijn terug weg na dit nieuwe staaltje Afrika.

Ongelooflijk maar waar, het restaurant wordt nog dezelfde avond bereikt, hetgeen goed uitkomt als men wil avondeten. Het restaurant ligt grotendeels in open lucht, en dat komt ook goed uit als het warm is. Maar niet zo in Afrika, wanneer de buur plots op het spontane idee komt om zijn rommel te beginnen opstoken. Het beste vuurtje wordt immers aangemaakt met een paar oude auto banden, en dat de

inktzwarte rook resoluut gekozen heeft om eerst ons terras aan te doen, waarna hij een goede fond legt op onze eetbor-den, is een kleine bijkomstigheid.

We geraken na het eten in onze tenten, en willen gaan genieten van een ontspan-nende slaap; morgen gaan we immers huiswaarts. Een leger krekels heeft dit ook begrepen, en wil ons uitzingen. Je hebt dan ook krekels en krekels. Deze soort maakt een oorverdovend en aan-houdend lawaai, dat het midden houdt tussen een elektrische boormachine en een ronkende huisbel. Met één oor diep in een slaapkussen, en het andere afgedekt door een hand, geraken we in slaap.

Dinsdag

We staan allemaal al klaar om 7u hoewel de jeep ons pas om 9u komt ophalen. Er is zoveel misgegaan, en niemand wil enig risico nemen om de vlucht naar Kinshasa een tweede maal te missen.

Er wordt nog genoten van de ochtendzon, en we worden verzorgd door Alain en Wivine met lekkere eieren, brood en fruit. We nemen afscheid van iedereen, er wor-den wat adressen uitgewisseld voor het toezenden van foto’s en andere prularia.

De jeep is er stipt om 9u, maar zal dus

twee maal moeten rijden om ons zeven en al de bagage naar de luchthaven te brengen. Het is maar een 20 minuten rijden, en onze vlucht is pas kort na de middag. Eindelijk hebben we eens tijd zat, we worden echte Congolezen! De eerste 4 vertrekken, Nathalie en Veronique laten ons geen keus, zij willen er zeker bij zijn. Axel, Huguette en ik blijven nog wat van de villa profiteren, en laten de panikeurs vertrekken.

We houden de dragers in het oog, die een expeditie in onze boot inschepen, die voor vier of vijf maanden de Bonobo’s gaat be-studeren; grote kisten materiaal worden de boot ingedragen.

Plots is het kwart na tien, onze vriend is nog niet terug; we herinneren ons het geprutter van de wagen van de laatste avond, en nemen het zekere voor het on-zekere. Gratiën wordt opgebeld, en die valt uit de lucht: “m’sieur, Le jeep est parti ici il y à deja une heure....! “ Ik moet hem vijf minuten later terug bellen, en verneem dat de jeep definitief in panne gevallen is. Maar geen probleem mijnheer, we vinden wel een oplossing.

Ik wordt onder druk gezet om zelf het ini-tiatief in eigen hand te nemen, en vraag een andere taxi te voorzien, een riksa, of een mountain bike, wat dan ook, maar het vertrouwen in de locale organisatie is to-taal zoek. Maradonna en Alain zijn zeer behulpzaam, maar weten het ook niet meer. Enkele jaren geleden waren er nog zeven taxi’s in Mbandaka, nu zijn het er nog twee, en die zijn niet te vinden op en-kele minuten.

Mama Christa, de vrouw die het restau-rant Belle vue uitbaat, woont in een huis naast het onze, en we zagen haar al en-kele keren met haar pick-up het terrein verlaten. Maradonna heeft haar nummer, weet haar te bereiken, en zij is bereid om ons te komen oppikken. Om elf uur is ze bij ons, en we vertrekken letterlijk en fi-guurlijk ter elfder ure.

Tijdens de twintig minuten durende rit le-ren we een unieke vrouw kennen, dochter van een Belgische vader en Congolese moeder, die het hier voor mekaar krijgt om het beste restaurant van Mbandaka te voeren. Binnen drie jaar gaat ze wel met pensioen: “ j’en ai assez ici…”.

Opnieuw is het een stress bedoening ge-worden, we zullen de emmer tot op de bodem ledigen. De luchthaven is er enkel voor binnenlandse vluchten, maar toch slagen de kerels erin vijfentwintig contro-les op te zetten, die uiteindelijk niets con-troleren. Matthias heeft een kanjer van een knipmes aan zijn riem hangen, en dat is iedereen gewoon ontgaan. Bij elke controle laten we wat dollars vallen, het vliegtuig zal dus een pak lichter de lucht ingaan.

Om half één stijgen we op richting Kins-hasa. Huguette laat vallen dat het nu wel het enige moment is dat het echt niet mag misgaan. Er gaat wel één en ander mis, een paneel met de hulpverlichting en de windblazers komt los, en valt tot op 20 centimeter van het hoofd van drie Ame-rikaanse dames een paar rijen voor ons. De Congolezen die vanop de daar achter liggende rijen de zaak bekijken, schieten

Plots is het kwart na tien, onze vriend is nog niet terug; we herinneren ons het geprutter van de wagen van de laatste avond...

3938

Page 21: Magazine congo3

in een lach. Vliegen is dus toch nog leuk. We zijn verbaasd dat bij het landen de wielen onder het toestel blijven, en berei-ken dus Kinshasa. En op tijd.

De aankomst controle is weer buiten-maats, het betreft immers maar een bin-nenlandse vlucht. Omdat we met zevenen zijn, en we samen de controle doormaken, komen alle resterende controle beambtes rond onze groep staan. Ze zijn niet on-sympathiek, en de vraag wordt openlijk gesteld of ik als ‘Oncle des congolais’, hen niets wil toestoppen. Ik neem 4 dollar uit mijn zak, laat het aan iedereen zien, en zeg dan dat ze hier met zijn allen maar wat biertjes moeten mee kopen. Iedereen lacht, ze nemen de fooi dankbaar aan, en we staan in de bagagehal, die eerder op een vismarkt lijkt. Michel van Go Congo staat ons op te wachten, de grootte van onze groep leidt tot identificatie.

De man die we tot nu toe enkel van email kennen, leidt ons naar een bar-restaurant in de vertrekhal, en we beginnen bij te praten. Samengevat komt het erop neer, dat onze besognes nog klein bier blijken tegenover de toestanden van vijf of tien jaar geleden, en een aantal sterke verha-len ondersteunt deze stelling.

Toch had hij niet veel voor ons kunnen doen, omdat hun motor het begeven had, twee dagen reizen van elke bestaande beschaving. We hebben dus nog geluk gehad, …

Na een late lunch nemen we het vliegtuig naar Brussel, via Yaoundé in Kameroen. De incheck procedure in een broeierige

atmosfeer duurt meer dan een uur, en de behandeling is op zijn minst arrogant te noemen; het vliegtuig - met zijn airconditi-oning - is voor iedereen een verademing. We krijgen wel alarmerende berichten vanuit België over de gezondheidstoe-stand van mijn vader; we zullen hopelijk nog juist op tijd terug zijn om definitief af-scheid te kunnen nemen.

Tien uur later landen we in Brussel. Tien uur zonder problemen. Hoe lang is het geleden dat we over een dergelijke tijds-spanne niets noemenswaardig te schrij-ven hebben? Niets is een groot woord, want Axel is zo mottig als een otter omdat hij naast zijn eigen spaghetti ook die van Nathalie heeft opgeslurpt. Deze wordt dan ook netjes terug gedeponeerd in het vliegtuig toilet. Morgen toch even langs het Tropisch Instituut in Antwerpen voor een malaria test, Axel is de laatste dagen toch met teveel ziekte geconfronteerd.

Woensdag

We landen ’s morgens; het avontuur houdt op. We zullen dit nog ettelijke malen le-zen, de ontberingen vergeten, en enkel de goeie dingen onthouden. Ik toch. Ho-pelijk beseffen we wat gelukkige mensen we zijn. Dingen mee maken. Mijn vader is buiten westen, en zal uiteindelijk – zon-der dat we nog contact hebben – vrijdag-avond sterven. Hopelijk wordt hij deel van de sterrenhemel die we in Congo gezien hebben...

40

Mijn vader is buiten westen, en zal uiteindelijk – zonder dat we nog contact hebben – vrijdagavond sterven. Hopelijk wordt hij deel van de sterrenhemel die we in Congo gezien hebben...

Page 22: Magazine congo3

Het was op zen minst een bewogen reis. We zijn uit-eindelijk van punt A naar punt Z geraakt, maar alle letters er tussenin waren zwaar door mekaar ge-schud.

Rekening houdend met 7 personen die in leeftijd, ervaring, en dus ook in mening sterk kunnen variëren!

Wat vond de rest ervan?

Page 23: Magazine congo3

Huguette spreekt

Dat Afrika een ander tijds- en af-standsgevoel heeft, dat weten we al langer. Congo spant de kroon, als je wil testen hoeveel geduld je hebt, moet je beslist naar Congo gaan. Eenmaal je dat aanvaard hebt wordt het allemaal makke-lijker en kan je beginnen genieten van de zwarte wereld.

Er is zoveel te beleven, alleen al op gevoel leven is een ervaring, voe-len met de natuur, om acht uur in je tent kruipen, ingepakt tegen de muggen, en om vijf uur ontwaken met het gekraai van een haan, en wegwezen.

De ontmoeting met de gorilla’s, onvergetelijk ! De klimpartij naar de krater van de vulkaan Nyirag-ongo en het zicht, God wat is het hier mooi!

Ook de kennismaking met de loka-le bevolking in sommige dorpen, kon mezelf niet voorstellen dat er zwarten bestaan die nog nooit een blanke gezien hebben, alleen maar gegibber van de kinderen en de vrouwen, grappig.

Wat mij zeker bij zal blijven is hoe spontaan en vrolijk de kinderen in Congo zijn, geen belemmeringen,

geen druk, roepen, spelen, geen TV of computerspelletjes, gewoon amuseren!Dat komen onze kinderen tekort.

We hebben het niet altijd even ge-makkelijk gehad, maar ik vind het heerlijk om met de ganse familie op stap te gaan, en mekaar soms toch wel tegen te komen.

Congo was mooi, een harde we-reld die nog niet snel zal verande-ren, maar de moeite waard. Ik ben blij dat ik deze reis beleefd heb. Huguette

Congo is eindeloos prachtig, ik zou niet weten welk moment ik moet verk-iezen boven het andere! Te veel mooie momenten meegemaakt! Bedankt aan iedereen die mee was om het magisch te maken!

Congo,waar moet ik beginnen.. Wat een avontuur!

Axel spreekt

Zwart Afrika, Congo. Net zoals hun huidskleur sterk contrasteert met de onze, staat ook hun mentaliteit lijnrecht tegenover de onze. Dag en nacht verschil. Je zou het kunnen vergelijken met tijdreizen, misschien wel enkele honderden jaren, wat voor onze westerse manier van den-ken niet makkelijk is, daar wij altijd streven naar nieuwe manieren om het onszelf makkelijker te maken. Je wordt verplicht jezelf over te geven aan een wilde beschaving die lak heeft aan alles wat met planning en logica te maken heeft. Hun manier is wet. Het was mij snel duidelijk dat je moet toegeven aan deze mentali-teit, en je eigen westerse normen en waarden diep onderaan in je rugzak moet wegproppen, samen met je horloge en je reisplan.

Amper wegen, telefonie of post, ma-ken structuur in dit land heel moei-lijk. Hun leven gaat hand in hand met corrupte flikken en militairen, die overal wel een winnend lot zien

lopen. Mishandeling en verkrachting komen hier nog in grote aantallen voor, wat het zeer moeilijk maakt om je ogen op de schoonheid van het land gericht te houden.

Hoe pijnlijk dit soort dingen ook zijn, je staat volledig machteloos, en je probeert je focus te verleggen op de keerzijde van de munt. Een bevolking die in harmonie leeft met de natuur, de eenvoud die hen siert, kinderen die giechelend achter kippen of au-tobanden aanrennen en uit hun dak gaan van enthousiasme als je hen een ‘jambo’ toewerpt, uitgeholde boomstammen dienend als kano waarmee ieder avondmaal wordt ge-vangen, een zilverrug op anderhalve meter afstand met moeder en baby op de achtergrond, de hitte van bor-relende lava die ‘s nachts je ijskoude gezicht zacht streelt onder de meest pure en complexe sterrenhemel, die langzaam plaats maakt voor een zonsopgang die zich uitstrekt over kilometers oerwoud, alsof engelen

de wereld wekken.. ‘de Fleuve’ die, kronkelend door de jungle, meer macht en overtuiging uitstraalt dan welke wereldleider ook, en dan naast je, je gezin, dé mensen waar je dit al-les op dat moment mee wil delen.

Plekken als deze, waar rationeel nog gebukt gaat onder emotioneel, to-nen het ware gezicht van het leven, en ik had dit oogcontact niet willen missen.

Ondanks dat 18 dagen in Congo slechts met een citytripje vergelijk-baar is, wil ik onze Franky bedan-ken om weeral een van de grootste indrukken in mijn leven onder mijn gat te schuiven. Het heeft mij zeker veranderd, en ik hoop dat elk mens ooit het geluk mag hebben om na-tuurlijke pracht en macht als deze te kunnen aanschouwen.

Axel

Ik ga voor deze foto, het einde van onze trip, iedereen vermoeid, iedereen voldaan op zijn/haar eigen manier.Dit is een van de mooiste reizen geweest uit mijn leven, maar zonder hen had het niet hetzelfde geweest. Thx!

Kinderen die giechelend achter kippen of autobanden aanrennen en uit hun dak gaan van enthousiasme als je hen een ‘jambo’ toewerpt.

Page 24: Magazine congo3

Yannick spreekt

Voor mij was Congo veruit de meest confronterende en onflexibele reis uit mijn 27-jarig bestaan. (On)men-selijke feiten die zéér dicht aanleu-nen tegen dierlijke gebruiken, maak-ten het voor mij een raadselachtige ervaring die ik nog steeds geen dui-delijke plaats heb kunnen geven.

In een verdwaald land moesten wij als bende toeristen paraderen in een land van wildernis en schoonheid, evenals een land in staat van oorlog, en een land van politieke klucht en vervalste organisaties om toetreding te vinden in de talrijke grondstoffen.

De enorme inflexibiliteit die te wijten was aan de traagheid van de Congo-lezen, ontoelaatbaar vertrouwen, en de beperkte middelen die zij hebben om iets te realiseren, maakten de reis onzeker en veroorzaakte ellendi-

ge disharmonie over de doorzetting ervan.

Congo was geen reis maar een er-varing, die ik niemand zal aanraden maar ook niet zal afraden omdat de schoonheid ervan voor iedereen uiteenlopend zal zijn. Het was een mentale test, waarbij het veiligheids-schild rondom doorbroken werd.

Maar om een verhaal in schoonheid te beëindigen, en omdat wildernis gelijk loopt met ongeziene pracht, kan ik je met zekerheid vertellen dat wanneer je je begeeft ten midden van een wilde groep gorilla’s de pen halt houdt.

Bedankt pa, dat wij deze ervaring mochten delen!

Yannick

Beste ervaringen: Omsingeld worden door een sier-lijke familie mensapen, omdat hun nieuwsgierigheid en speelsheid de bovenhand nemen.Een theeke drinken op de rand van de Nyiragongo met Belgisch - Franse expeditieleden, die ons Nathje haar afgewandelde schoenzolen aaneen rijgen.

Slechtste ervaringen:De helse 3daagse, in a not so pimped out car ride, vanuit Goma naar Kisan-gani. De frustrerende afpersingen van zatte verstekelingen, mislukte pygmeeën en corrupte flikken aan tolplaatsen.Toen een dorp in opstand kwam en met een brandende berg hout onze weg versperde, nadat er een kindje uit het dorp was vermoord door re-bellen.

Mijn beste foto, is die van een jonge generatie con-golezen, die aan onze boot kwamen hangen met hun kano, om mee te surfen op de door ons geboetseerde golven, en de 50 pk’s die ons met de stroom mee draagden.

Het was een mentale test, waarbij het veiligheids-schild rondom doorbroken werd.

Nathalie spreekt

Je kan documentaires bekijken, boeken lezen, noem maar op … Eens je in Congo bent, besef je pas echt in wat voor een gebroken, prachtig land je bent terechtgeko-men. Gebroken en prachtig in één zin? Klinkt inderdaad raar, maar dat is gewoon Congo. Niets werkt er en toch blijven de Congolezen hopen en geloven in een betere wereld. Waar ik het meest van heb geno-

ten, is de prachtige natuur. Ik heb nog nooit zoveel verschillende kleuren groen gezien! De meest unieke ervaring was natuurlijk de ontmoeting met de gorillafami-lie, die ons gewoonweg direct ac-cepteerde. De trektocht en over-nachting op de Nyiragongo waren eveneens onvergetelijk, ook al liep ik om de duur bijna zonder schoe-nen! Dank u oude bergbotten van mama!

Er waren ups en er waren downs, maar ik heb veel geleerd uit deze reis en ben enorm blij dat ik zo’n unieke ervaring op zak heb!

Nathalie

Ik heb deze foto gekozen omdat ik vond dat mijn vriend Marcel niet mocht ontbreken!

De trektocht en overnachting op de Nyiragongo waren onvergetelijk, ook al liep ik om de duur bijna zonder schoenen! Dank u oude bergbotten van mama!

Maar onze boot was ook een leuk aanhaakpunt voor handelaren, die zich al varend aan onze boot vast knevelden. Ze verkochten oa vis, rijst, lokale smurrie, walgelijk insecten en onherkenbare groenten. Lekkeeeeeuuur !

Page 25: Magazine congo3

Matthias & Veronique spreken

Na een jaar voorbereiden en af-wachten was het zover. Eind sep-tember en klaar voor een avontuur, gepakt en gezakt met allerhande tropenmaterialen, verzorgingspro-ducten en malariapillen. Aan mijn schouder nog een camera waarbij het geheugenkaartje zenuwachtig trilde om de spannende beelden in zich op te nemen.De planning was om Congo door te trekken in drie weken. Begin-nend bij Butembo in het oosten richting Kisangani in het centrum, om daar de boot te nemen naar Mbandaka dat zich in het westen bevindt.

Onze eerste nacht in Congo was prachtig, na een onaangename ervaring met de grensdouane kwamen we om 11 uur ’s avonds in een soort van herberg aan waar de plaatselijke bevolking hun weekend aan het vieren was door liters alcohol te benuttigen. Hun zongedroogde ogen staarden ons

met een doodsblik aan en uit hun stinkende mond kwam niets zin-nigers dan gescheld. ‘De apen die op de planning stonden hebben we hierbij dus al gehad’, was mijn eerste indruk.

Niets was echter minder waar, en-kele dagen later zijn we de jungle ingetrokken richting de omwoe-kerde bamboevelden waar de go-rilla’s zich meestal in vertoeven. Bij aankomst zagen we het wilde gras splitsen en liep een kleine gorilla naar ons toe. Dichter en dichter en .. dichter, tot hij zijn hand aan Veronique haar broek klampte. Om weg te stappen was het te laat, want al even snel als de nieuwsgierige babygorilla ons kwam bewonderen, hoorden we de bamboestokken kraken en za-gen we het gras hevig schudden. Er kwam iets aan en het kwam snel! Nog voor ik een schietgebedje kon doen stond er vlak voor onze voe-ten een drie meter hoge zilverrug

al brullend met zijn gigantisch ge-balde vuisten op zijn borst te klop-pen. ‘Don’t worry, he wants to play’, zei de gids doodleuk. ‘Dat hij dan maar met iemand anders gaat spelen’, dacht ik bij mezelf. Na een uurtje koffiekletsen met de goril-lafamilie gaven we ze hun rust en baanden we ons een weg terug.

De vierde en vijfde dag stond de vulkaan op de planning. De Nyi-ragongo, de actiefste vulkaan in Afrika die zich in het Virunga na-tionaal park bevindt, was letterlijk en figuurlijk ook een magnifiek schouwspel en zeker de moeite waard om te bezichtigen. Het was een vijftal uur stevig klimmen en het kan op een enkele dag wor-den gedaan. Wij hadden het geluk dat er niet veel rookontwikkeling en wind was waardoor de zicht-baarheid adembenemend was. De rode gloed die ’s nachts uit de krater steeg gecombineerd met de geur van zwavel was werkelijk

Nyiragongo, een van de ac-tiefste vulkanen in Congo.

‘CONGO’, een krachtige haast afschrikkende naam waarbij je onmiddellijk aan het zwaardere Afrikaanse werk denkt. De ongerepte natuur en duistere rivieren zijn slechts kleine hindernissen die er te ervaren zijn.

Matthias & Veronique spreken

een streling voor de zintuigen.

De tweede week zijn we in een minibus tot aan het begin van de Congostroom in Kisangani gere-den. Ik dacht dat ik het hellevuur in de Nyirangongo al gezien had maar dit was afzien! Met 11 perso-nen en bagage in een auto die nog niet geschikt was voor het vervoe-ren van strobalen. Als opgesloten vee raceten we drie dagen lang, 12 uur per dag, op slechte wegen door de jungles en Congolese dor-pen. De vele peuters die we op een haar na misten, konden zich enkel afvragen wat die stofwolk was die tegen 100km/h hun rich-ting uit kwam gedonderd. Rust in vrede kipjes en geitjes, het was niet jullie schuld dat jullie niet op tijd weg geraakten.

Na veel gevloek en getier kwamen we stevig zwetend en stinkend, gemaskerd onder een laag stof Ki-sangani ingereden. We stapten de

auto uit en kraakten ons lichaam weer tot een volwaardige mens die drie dagen in foetushouding vastgegroeid zat. Enkele dagen la-ter was de boot die we to Mban-daka gingen nemen ook in orde en konden we eindelijk tot onze in-nerlijke rust komen op de rustige congorivier. Weg van de Congo-lese beschaving, weg van de pro-blemen, dit was ons moment! Op vele wolkbreuken en een defecte motor na viel de stroomafwaartse reis al bij al goed mee. Degelijk eten, luxeverkiezing van schaduw of zon en de leuke crew maakten het enkel maar beter.Bij aankomst in Mbandaka was het nog enkele dagen wachten op de ijzeren vogel richting Kinshasa waar we vervolgens “eindelijk” de vlieger terug naar materialistisch België konden nemen.

De gorilla’s waren voor mij de ab-solute uitschieter in de reis. Een van de enige goed beschermende

dieren in het voormalige Zaïre, en je snapt onmiddellijk waarom. Wat een prachtige dieren! Door de vele stropers spijtig genoeg ook de enigste wilde dieren die we hebben kunnen waarnemen. Congo algemeen is voor mij zeker geen aanrader, de mensen leven er van dag op dag en ze hebben geen of zeer weinig respect voor hun land en de toeristen die zich in hun land interesseren. Voor Congo is nodig: Veel geld en geen plan-ning! Alles gebeurt op hun biorit-me: traag, stap voor stap. En voor elke stap is er ..geld nodig. Als je van Congo wilt genieten moet je veel, en daarmee bedoel ik heel veel, kunnen relativeren. Het is een prachtig land dat tot mijn grootste spijt onder de simpliciteit en het onbesef van de plaatselijke bevolking werd begraven.’

Page 26: Magazine congo3
Page 27: Magazine congo3

OUT TO AFRICAVERHAAL VAN EEN REIS MET DE FAMILIE NAAR CONGO

SEPTEMBER – OKTOBER 2011

OUT TO AFRIKA © FRANK PEETERS