Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede:...

77
Hoger instituut voor de arbeid KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost Rembert De Blander en Ides Nicaise m.m.v. Gert Van den Broeck Onderzoek gefinancierd door de POD Wetenschapsbeleid juli 2005

Transcript of Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede:...

Page 1: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Hoger instituutvoor de arbeid

KATHOLIEKEUNIVERSITEIT

LEUVEN

Maatschappelijke keuzen, structurelearmoede en sociale kost

Rembert De Blander en Ides Nicaisem.m.v. Gert Van den Broeck

Onderzoek gefinancierd door de POD Wetenschapsbeleid

juli 2005

Page 2: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke
Page 3: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

iii

INHOUD

Inleiding 1

Hoofdstuk 1 / Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 3

1. Begrippenkader en schattingsmethode 31.1 De mobiliteit in en uit armoede 31.2 Drietraps-schatting 4

2. Hulpschattingen 62.1 Scholing 62.2 Kans op werk 8

3. Schatting van de kans op armoede 123.1 Initiële armoedekansen 123.2 Transities tussen toestanden 14

4. Besluit 20

Hoofdstuk 2 / Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 23

1. Scenario’s 231.1 Sluitende minimumbescherming 231.2 Activering 241.3 Terugdringen van het aantal ongekwalificeerden 24

2. Methode van simulatie van de effecten 25

3. Eerste strategie: sluitende minimumbescherming 26

4. Tweede strategie: activering 29

5. Derde strategie: minimum-kwalificaties 33

6. Besluit 36

Page 4: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

iv Inhoud

Hoofdstuk 3 / Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 37

1. Methodologische inleiding 37

2. Strategie 1: sluitende minimumprotectie 43

3. Strategie 2: activering 453.1 Kosten en baten van de aangeboden werkervaring voor de overheid 463.2 Overige kosten en baten van activering 48

4. Strategie 3: minimum kwalificaties 504.1 Kosten en baten van scholing voor de overheid 504.2 Overige kosten en baten van scholing 50

5. Besluit 52

Algemeen besluit 55

Referenties 59

Page 5: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

1

INLEIDING

In dit rapport bestuderen we een aantal processen van sociale inclusie en uitslui-ting, op de raakvlakken tussen onderwijs, arbeidsmarkt en sociale protectie inBelgië, op basis van empirische gegevens (Panel Studie van Belgische Huishou-dens). We bouwen een eenvoudig dynamisch model op, dat gebaseerd is op eenstudie van de mobiliteit in en uit armoede in de voorbije jaren.

Eerst definiëren we de verschillende elementen uit de titel van het onderzoeks-project.

In de eerste plaats mag het verwondering wekken dat we voor de afbakening van‘armoede’ de wettelijke inkomensdrempel van het leefloon (het vroegere bestaans-minimum) hanteren, een drempel die vaak in onderzoek als ‘onderschat’beschouwd wordt. Deze wettelijke drempel is voor ons doel echter belangrijk;omdat hij implicaties heeft inzake rechten op minimumbescherming en verwantediensten. Heel wat wettelijke en institutionele mechanismen kunnen immers fun-geren als ‘triggers’ die de mobiliteit naar of uit armoede bevorderen.

Het begrip ‘structurele armoede’ kan in twee betekenissen geïnterpreteerd worden.Vooreerst verwijst het begrip naar de persistente, c.q. intergenerationele armoede. Hetmenselijk kapitaal (bepaald door onderwijs, volwasseneneducatie, werkervaringen gezondheid) speelt een cruciale rol in het bestendigen of doorbreken van dezepersistente armoede. In operationele termen hanteert men soms zelfs de variabele‘bereikt onderwijsniveau’ als proxy voor de lange-termijn bestaanszekerheid vanindividuen. Een andere interpretatie van het begrip ‘structurele armoede’ verwijstnaar de structurele processen die armoede (op korte of lange termijn) veroorzaken.Hierbij spelen naast het onderwijs ook het beleid inzake sociale protectie enarbeidsintegratie een belangrijke rol. Beide definities van structurele armoedeworden in dit voorstel gehanteerd. In beide gevallen is het van belang om dedynamiek van armoede, als resultante van integratie- en uitsluitingsprocessen, tekunnen meten en verklaren.

Met ‘maatschappelijke keuzen’ wordt verwezen naar diverse basis-strategieën omarmoede te bestrijden. De ‘verzekeringsstaat’ of ‘verzorgingsstaat’, die vooral na de

Page 6: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

2 Inleiding

tweede wereldoorlog werd ontwikkeld, stelt de sociale zekerheid (met inbegripvan het gewaarborgd minimuminkomen of leefloon) als belangrijkste instrumentvoorop. De ‘actieve welvaartsstaat’, die een centrale plaats toeschrijft aan arbeid alssleutel tot inkomensverwerving én sociale ontplooiing, heeft in West-Europaopgang gemaakt in de jaren ‘90. Een derde paradigma in volle opgang is dat vande ‘kennismaatschappij’ waarin sociale integratie vooral vertaald wordt in termenvan onderwijs en levenslang leren.

Tenslotte definiëren we het concept ‘sociale kost’ in de economische zin van hetwoord, namelijk de netto kost voor de gemeenschap - wat méér betekent dan debudgettaire kost voor de overheid of de private kost voor bepaalde economischeagenten. We zullen de methodiek van de sociale kosten-batenanalyse hanteren.

Dit onderzoeksproject wil de impact van de drie genoemde basisstrategieën toet-sen, door concrete voorbeelden van maatregelen en/of programma’s uit de Natio-nale Actieplannen voor Sociale Inclusie, die aansluiten bij elk van de drie para-digma’s, te simuleren. We zullen ons binnen het bestek van dit onderzoek nood-gedwongen beperken tot enkele eenvoudige scenario’s, waarbij een heleboel ver-eenvoudigende veronderstellingen gemaakt worden. Het is niet de bedoeling omgedetailleerde simulaties te maken, maar wel de ‘tendenzen’ aan te geven in dekosten en effectiviteit van elke basisstrategie. De resultaten zullen bepalen inwelke mate het mogelijk en wenselijk is om diverse varianten van deze scenario’s,of zelfs alternatieve strategieën te simuleren in vervolgonderzoek.

Dit rapport is opgedeeld in drie hoofdstukken. In een eerste hoofdstuk wordt eenmodel geschat dat dynamische processen van mobiliteit in en uit armoedebeschrijft. Met behulp van deze schattingen simuleren we in hoofdstuk twee heteffect van diverse ‘maatschappelijke keuzen’ op de kans om zich beneden hetbestaansminimum te bevinden. Tenslotte reiken we in hoofdstuk 3 informatie aanover de mogelijke sociale kosten en baten die deze keuzen met zich meebrengen.

Page 7: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

3

HOOFDSTUK 1ANALYSE VAN DE MOBILITEIT IN EN UIT DEARMOEDE

1. Begrippenkader en schattingsmethode

1.1 De mobiliteit in en uit armoede

In het kader van een recent onderzoek over minimuminkomens (Nicaise et al.,2001) werd een model ontwikkeld om de dynamiek van armoede vanuit een ‘insti-tutionele’ invalshoek te beschrijven, eerder dan op basis van conventionele inko-mensgrenzen. In dat model werd een onderscheid gemaakt tussen vijf statutenvan sociale protectie. Hier reduceren we het model tot drie statuten, waarvan detwee eerste samen overeenkomen met de categorie ‘armoede’:

(a) onderbescherming: het gezinsinkomen ligt beneden het gewaarborgd minimum-inkomen. Merk op dat men zich in deze toestand kan bevinden zelfs indien debetrokkene werkt of een ander inkomen verwerft.

(b) sociale bijstand: het inkomen is bijgepast tot het niveau van het gewaarborgdminimuminkomen;1

(c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke socialezekerheidsuitkeringen of andere bronnen. Opindividueel niveau kan het inkomen nog steeds te laag liggen maar op huis-houdniveau is het toereikend, omdat bij veronderstelling de inkomstengelijkmatig gedeeld worden onder de gezinsleden.

De groep ‘armen’ kan in dit model geoperationaliseerd worden als degenen die ineen bepaalde periode op of onder het niveau van de sociale bijstand leven. In de peri-ode 1993-95 was 11 à 12% van de bevolking ooit in dezee toestand (9 à 10% van debevolking op actieve leeftijd).

1 Het bestaansminimum (thans leefloon) of de inkomensgarantie voor ouderen of de

tegemoetkoming voor minder-validen.

Page 8: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

4 Hoofdstuk 1

In tweede instantie is de mobiliteit tussen deze statuten belangrijk. Die mobiliteitis schematisch weergegeven in tabel 1.1. 2

Tabel 1.1 Conceptueel kader voor de analyse van mobiliteit tussen statuten van sociale bescher-ming

Van/naar ⇒ ⇓

Onderbescherming Bijstand Niet armoede

Onderbescherming status-quo integratie integratieBijstand uitsluiting status-quo integratieNiet armoede uitsluiting uitsluiting status-quo

Wanneer nu een individu of huishouden doorheen de tijd ‘opklimt’ van een lagernaar een hoger gewaardeerd statuut, spreken we van integratie of inclusie. Omge-keerd, noemen we het afdalen naar een lager statuut ‘uitsluiting’. De mate vanintegratie resp. uitsluiting in een bepaald statuut kan dan cijfermatig uitgedruktworden door de kans te meten dat een individu vanuit dat statuut binnen het jaaropklimt resp. afdaalt. Deze kansen verschillen naargelang de kenmerken van hetindividu, maar ook naargelang de economische en institutionele omgeving. Demate van integratie en uitsluiting is immers mede afhankelijk van de algemeneeconomische toestand (recessie versus groei) maar ook (groten)deels van maat-schappelijke keuzen omtrent geïnstitutionaliseerde processen van integratie of uit-sluiting in diverse statuten van sociale bescherming. Zo valt op dat de uitsluitingvan werk naar bijstand of onderbescherming in België relatief laag ligt dankzij eengoede sociale zekerheid (Nicaise et al., 2001). Voorts hoeft het geen betoog dat eenegalitair onderwijssysteem heel wat uitsluiting kan voorkomen.

Noteer dat onze analyses enkel toegepast worden op de beroepsactieve bevolking,d.w.z. individuen in de leeftijdsgroep 18-65 die niet meer voltijds studeren en dienog niet met (brug)pensioen zijn.

1.2 Drietraps-schatting

Een tweede verandering t.o.v. ons vroeger onderzoek is het verfijnen van de ana-lyse van determinanten van mobiliteit. Niet alleen worden méér variabelen in hetmodel opgenomen. Bovendien wordt gecorrigeerd voor de endogeniteit van desleutelvariabelen tewerkstelling en opleiding door het hanteren van een drie-traps-schattingsprocedure. De mogelijke correlatie tussen de niet-geobserveerde

2 Omdat kinderen en gepensioneerden slechts voor bepaalde statuten in aanmerking komen,

laten we deze groepen tot nader order buiten beschouwing en beperken we de analyse voorlo-pig tot personen op actieve leeftijd.

Page 9: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 5

determinanten van armoede en de sleutelvariabelen kan immers leiden tot over- ofonderschatting van het effect van deze laatste op de inclusie- of uitsluitingskansen.Bijvoorbeeld kan verwacht worden dat het systematisch activeren van alle bij-standscliënten niet hetzelfde effect heeft als het ‘vinden van werk’, zelfs voor per-sonen die qua leeftijd, geslacht, opleidingsniveau e.d. hetzelfde profiel hebben. Bij-standscliënten kunnen immers bijkomende (niet-geobserveerde) ‘handicaps’ heb-ben (bv. zwakkere sociale vaardigheden) die maken dat zij geen jobs van dezelfdekwaliteit en duurzaamheid zullen kunnen bemachtigen. Analoog kan het kwalifi-ceren van de jongeren die (bij constant beleid) geen diploma van het hoger secun-dair onderwijs halen, minder of méér effect hebben op hun tewerkstellingskansendan voor andere jongeren. Bv. kan de vraag gesteld worden of deze jongeren mis-schien in hun jeugdjaren thuis meer financiële stress hebben ervaren dan anderen,waardoor ze voortijdig de arbeidsmarkt hebben betreden. Die ervaring kan hungedrag op de arbeidsmarkt zodanig beïnvloeden dat zij ook met een diplomasneller aan het werk gaan dan anderen. Tal van hypothesen kunnen gemaaktworden omtrent mogelijke vertekeningen van coëfficiënten - in beide richtingen.

1e trap: kans op diploma = functie van opleiding en beroep van ouders=> gegeneraliseerde residuen I

2e trap: kans op werk = functie van diploma, gegeneraliseerde residuen I en andere kenmerken

=> gegeneraliseerde residuen II

3e trap: (transitiekansen tussen) statuten van sociale protectie = functie van ‘werk’, opleiding,

gegeneraliseerde residuen I & II en andere kenmerken

Figuur 1.1 Schematische voorstelling van de drietrapsschatting

Teneinde de effecten van deze verborgen variabelen te schatten gaan we als volgtte werk. In een eerste stap wordt de individuele kans op het bereiken van diverseonderwijsniveaus geschat aan de hand van opleidings- en beroepskarakteristiekenvan beide ouders. Deze procedure levert ook schattingen op van de gegenerali-seerde residu’s (Gourieroux et al., 1987). Dit is de conditionele verwachte waardevan de foutentermen, gegeven de uitkomst en de covariaten. Opnemen van dezewaarde als bijkomende variabele in een schatting van de kans op werk, verwijdertde mogelijke correlatie tussen onderwijsniveau en de foutenterm in de equatie diede kans op economische activiteit beschrijft, en levert bijgevolg onvertekendeschatters op. In het voorbeeld van hierboven zal het effect van de verborgen vari-abele ‘financiële stress’ tot uiting komen in de gegeneraliseerde residu’s van de

Page 10: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

6 Hoofdstuk 1

eerste-trapsschatting: jongeren uit gezinnen met meer financiële stress zullen - bijgelijke sociale afkomst - in werkelijkheid minder vaak een diploma hebben dan deregressie voorspelt. Deze residuen worden mee verrekend in de schattingen vande tweede en derde trap.

In een tweede stap wordt de kans op werk toestandsafhankelijk geschat doormiddel van twee logit-schattingen. De eerste voor werkenden uit de vorige peri-ode, de tweede voor werklozen. Deze tweede stap levert eveneens gegenerali-seerde residu’s op. Deze laatste worden op hun beurt (en om analoge redenen)samen met de gegeneraliseerde residu’s uit de scholingsvergelijking, opgenomenin het verklarende model voor armoede.

De derde stap bestaat uit een dynamische schatting van de drie armoede-toe-standen, d.w.z. afhankelijk van de toestand in de vorige periode. Voor de volle-digheid vermelden we nog dat we voor beide toestandsafhankelijke schattingen(werk en armoede) op een gelijkaardige manier gecorrigeerd hebben voor deendogeniteit van de initiële verdeling. Bovendien moet opgemerkt worden dat degegeneraliseerde residuen geen geobserveerde, maar geschatte ‘variabelen’ zijn.Opnemen van dergelijke gegenereerde regressoren in eender welk schattingsmo-del noopt ons de gerapporteerde standaardfouten aan te passen. Voor verderetechnische details verwijzen we echter naar de appendix.

Deze procedure laat ons toe het netto effect van scholingsniveau en het feit al danniet te werken op de armoedetransities te identificeren. In sectie 2 hieronder wor-den de geschatte modellen en resultaten besproken.

Eigenlijk is het model nog iets gecompliceerder dan in figuur 1.1 is aangegeven: erworden nl. nog enkele equaties geschat (a) voor de initiële kans op werk en(b) voor de initiële kansen op elk van de drie statuten van sociale protectie. Ookhieruit worden veralgemeende residuen als correctietermen ingeplugd in detweede en derde trap van ons model. Meer details hierover vindt men in de bij-lage.

2. Hulpschattingen

2.1 Scholing

De eerste vergelijking schat, zoals gezegd, de kans dat een individu bepaaldediploma’s behaalt. Het diplomaniveau, ingedeeld in drie niveaus (hoogstens lagersecundair, hoger secundair en hoger onderwijs) werd geschat door middel van eengeordend logit model.

Page 11: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 7

Tabel 1.2 Resultaten van de schatting van het bereikte onderwijsniveau

Coef. Std. Err. P>|z|

Geslachtsdummy (1 vrouw/0 man) 0.0924 0.0542 0.088Katholiek 0.1848 0.0743 0.013Geboren in België 0.0445 0.0943 0.637Geboren 1939-49 0.6921 0.1073 0.000Geboren 1950-59 0.8175 0.1009 0.000Geboren 1960-69 1.1071 0.1034 0.000Geboren 1970-79 0.8418 0.1238 0.000Vader zonder beroep -0.0811 0.3049 0.790Vader arbeider -0.5581 0.0892 0.000Vader bediende 0.4188 0.1094 0.000Vader zelfstandige/boer 0.0410 0.1124 0.715Vader kaderlid 0.4668 0.1193 0.000Moeder zonder beroep -0.1891 0.0929 0.042Moeder arbeidster -0.3895 0.1325 0.003Moeder bediende -0.2036 0.1337 0.128Moeder zelfstandige/boerin -0.3321 0.1292 0.010Moeder kaderlid -0.3941 0.2631 0.134Vader geen scholing -0.1508 0.1473 0.306Vader lager secundair of minder 0.2329 0.1111 0.036Vader hoger secundair 0.7412 0.1231 0.000Vader hoger onderwijs 1.2373 0.1340 0.000Moeder geen scholing -0.6437 0.1414 0.000Moeder lager secundair of minder 0.1195 0.1116 0.284Moeder hoger secundair 0.6733 0.1278 0.000Moeder hoger onderwijs 0.8638 0.1466 0.000intercept 1 0.4262 0.1576intercept 2 2.0818 0.1608

Aantal individuen 5380

225χ 1348.53 0.000

Uit tabel 1.2 kunnen we de volgende vaststellingen maken: vrouwen, katholiekenen personen uit jongere geboortecohorten3 hebben een grotere kans op een hogeronderwijsniveau. Ook de sociale afkomst (gemeten a.h.v. beroepsstatus en onder-wijsniveau van beide ouders) heeft het verwachte positieve effect op het bereikteonderwijsniveau van de kinderen. Het feit van in België geboren te zijn heeft - nainachtname van de andere determinanten - een statistisch verwaarloosbaar effectop het bereikte onderwijsniveau. Voor geboortedecennia en voor beroeps- en

3 De coëfficiënt van de geboortecohorte 1970-79 is waarschijnlijk onderschat omdat een aantal

jongeren tijdens de observatieperiode nog aan het studeren zijn.

Page 12: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

8 Hoofdstuk 1

onderwijscategorieën van de ouders werden “per groep dummy’s” waarschijn-lijkheidsratio-testen uitgevoerd. Deze worden weergegeven in tabel 1.3.

Tabel 1.3 Waarschijnlijkheidsratio testen “per groep dummy’s” in de equatie “scholingsniveau”

2χ df p

Geboortedecennium 123.4462 4 0.000Beroep vader 139.5040 5 0.000Beroep moeder 12.1002 5 0.033Onderwijs vader 136.5826 4 0.000Onderwijs moeder 120.5392 4 0.000

De hypothese dat moeders beroep geen invloed heeft op het onderwijsniveau, kanwel verworpen worden wanneer we het 1% significantieniveau hanteren, maarniet op 5%. De andere factoren zijn significant op 1%.

2.2 Kans op werk

De zelfverklaarde activiteitsgraad (voorgesteld door een dummy - werkend versusniet-werkend) werd ‘dynamisch’ geschat. Hierbij wordt de kans op werk apartgeschat naargelang het individu in de vorige periode al dan niet werk had. Ditdynamische model zal gebruikt worden bij het simuleren van de effecten van acti-verings- en onderwijsmaatregelen op de armoede(transities). We vermoedenimmers dat de effecten van deze maatregelen zowel persistent zullen zijn op dearbeidsmarkt alsook voor persistentie zorgen in de uitsluitings- resp. inclu-sie-dynamiek.

2.2.1 Kans op werk in de startperiode (statisch)

De kans op werk in de startmaand werd geschat met behulp van een logit modelaan de hand van persoonlijke en huishoudkenmerken, geografische variabelen enmacroeconomische indicatoren.

De effecten van de meeste regressoren zijn zoals verwacht. Hoe hoger de scholing,hoe groter de kans op werk. De kans op werk piekt in de middenste leeftijdscate-gorie (35-45); de oudste leeftijdscategorie (55+) heeft daarentegen de laagste kansop werk. Vrouwen en personen uit grotere gezinnen en/of met meerdere kinderenof in een slechtere gezondheid, hebben een lagere kans op werk. Samenwonendendaarentegen hebben een grotere kans op werk. Ook niet-Belgen enniet-Europeanen hebben een kleinere kans op werk. De overige variabelen hebbenstatstisch insignificante en/of tegenintuïtieve effecten.

Page 13: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 9

Tabel 1.4 Resultaten van de statische schatting van kans op tewerkstelling voor de initiële peri-ode

Coef. Std. Err. P>|z|

Corr.Std.Err. Corr.P>|z|

Hoger secundair 0.7038 0.1296 0.000 0.1353 0.000Hoger onderwijs 1.5684 0.2077 0.000 0.2296 0.000Leeftijd <25 1.0906 0.1930 0.000 0.1931 0.000Leeftijd 25-34 2.4733 0.1632 0.000 0.1634 0.000Leeftijd 35-44 2.6221 0.1572 0.000 0.1573 0.000Leeftijd 45-54 1.8162 0.1430 0.000 0.1431 0.000Geslachtsdummy (1 vrouw/0man)

-1.4808 0.0834 0.000 0.0834 0.000

Samenwonend 0.5382 0.1045 0.000 0.1045 0.000Huishoudgrootte -0.1776 0.0474 0.000 0.0474 0.000Aantal kinderen <12 jaar -0.1171 0.0614 0.056 0.0614 0.057Aantal kinderen 12-16 jaar -0.1187 0.1106 0.283 0.1107 0.283Slechte gezondheidstoestand -0.4198 0.0508 0.000 0.0508 0.000Niet-Belgische EU burger -0.5319 0.1673 0.001 0.1673 0.001Geen EU burger -1.1376 0.2350 0.000 0.2350 0.000Woont in een stad 0.0093 0.0843 0.912 0.0843 0.912Regio Brussel 0.1350 0.1465 0.357 0.1465 0.357Regio Wallonië -0.1274 0.0818 0.119 0.0818 0.119Economische groei -0.2400 0.0875 0.006 0.0875 0.006Werkloosheid 0.2884 0.3784 0.446 0.3784 0.446

Correctie voor endogeniteitscholing

-0.0509 0.0550 0.355 0.0617 0.409

Constante term -2.4930 3.3800 0.461 3.3805 0.461

Aantal observaties 4604220χ 813.39 0.000

Het effect van de correctievariabele is negatief, maar niet significant. Deniet-geobserveerde heterogeniteit in het scholingsniveau heeft m.a.w. geen effectop de kans op werk (in de startperiode) buiten de invloed van het scholingsniveauzelf. Deze correctie was dus eigenlijk niet nodig.

Merk op dat in kolom drie en vier, ter illustratie, de standaardfouten enp-waarden staan, zoals ze gerapporteerd werden door de statistische software. Inkolommen vijf en zes staan deze waarden na correctie voor het opnemen van degeschatte correctievariabele. Een van de mogelijke kritieken op het getrapt inplaats van simultaan schatten van een multivariaat model, is dat de standaardfou-ten zo groot worden dat geen enkele coefficiënt nog significant is. Voor ons modelis deze kritiek duidelijk niet van toepassing, ook niet op de volgende schattingen.

Page 14: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

10 Hoofdstuk 1

De niet-gecorrigeerde (en dus de facto incorrecte) parameters worden in wat volgtniet meer opgenomen in de tabellen.

2.2.2 Kans op werk na de startperiode

Hier werd de kans om werk te hebben geschat conditioneel op het feit of menvorige periode al dan niet werk had.

De belangrijkste verschillen met de statische schatting (voor de initiële periode)zijn de volgende. Een diploma van het hoger secundair onderwijs verhoogt zowelde kans om aan werk te geraken, als de kans om aan het werk te blijven ongeveerevenveel. Een diploma van het hoger onderwijs verhoogt de kans om weer aan hetwerk te geraken meer dan de kans om aan het werk te blijven. Jongeren hebbeneen grotere kans om weer aan het werk te geraken, maar ook een grotere kans omwerkloos te worden. Met andere woorden: jeugdwerkloosheid is volatieler, terwijlinactiviteit op latere leeftijd meer persistent is. In de steden is de werkloosheideveneens volatieler in vergelijking met het platteland.

Page 15: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 1.5

Resu

ltate

n va

n de

dyn

amis

che

scha

tting

van

de

kans

op

tew

erks

telli

ng

Tew

erks

telli

ng v

orig

e m

aand

Inac

tief

Wer

kend

Coe

f.C

orr.

Std.

Err

.P>

|z|

Coe

f.C

orr.

Std.

Err

.P>

|z|

Hog

er s

ecun

dair

0.50

660.

0992

0.00

00.

4583

0.09

870.

000

Hog

er o

nder

wijs

1.33

340.

1573

0.00

00.

7014

0.15

000.

000

Leef

tijd

<25

3.77

650.

2085

0.00

0-0

.395

40.

1461

0.00

7Le

eftij

d 25

-34

3.82

490.

2005

0.00

01.

0907

0.14

030.

000

Leef

tijd

35-4

43.

4096

0.20

120.

000

1.67

000.

1405

0.00

0Le

eftij

d 45

-54

2.29

560.

2076

0.00

01.

4916

0.14

310.

000

Ges

lach

tsdu

mm

y (1

vro

uw/0

man

)-0

.734

30.

0681

0.00

0-0

.981

30.

0573

0.00

0Sa

men

won

end

0.20

520.

0749

0.00

60.

4328

0.06

210.

000

Hui

shou

dgro

otte

-0.0

373

0.03

480.

285

-0.1

398

0.02

810.

000

Aan

tal k

inde

ren

<12

jaar

-0.2

113

0.04

620.

000

0.00

950.

0393

0.80

9A

anta

l kin

dere

n 12

-16

jaar

-0.2

814

0.08

850.

001

-0.1

530

0.07

540.

042

Slec

hte

gezo

ndhe

idst

oest

and

-0.2

415

0.03

670.

000

-0.3

118

0.03

820.

000

Nie

t-Bel

gisc

he E

U b

urge

r-0

.268

40.

1416

0.05

8-0

.349

30.

1345

0.00

9G

een

EU b

urge

r-1

.168

40.

2156

0.00

0-0

.431

10.

1867

0.02

1W

oont

in e

en s

tad

0.14

810.

0636

0.02

0-0

.161

10.

0564

0.00

4Re

gio

Brus

sel

-0.2

369

0.11

140.

033

-0.0

880

0.09

010.

329

Regi

o W

allo

nië

-0.2

178

0.06

250.

000

-0.2

538

0.05

680.

000

Econ

omis

che

groe

i-0

.059

00.

0363

0.10

40.

0258

0.03

530.

465

Wer

kloo

shei

d0.

1548

0.15

910.

330

-0.1

737

0.13

900.

211

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it sc

holin

g-0

.023

20.

0398

0.56

1-0

.030

50.

0394

0.43

9C

orre

ctie

end

ogen

iteit

wer

k in

it. p

er.

0.38

700.

0484

0.00

00.

4910

0.06

130.

000

Con

stan

te te

rm-7

.008

71.

4495

0.00

06.

0135

1.26

350.

000

Aan

tal o

bser

vatie

s69

442

1529

332 21χ

2225

.46

0.00

029

28.9

70.

000

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 11

Page 16: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

12 Hoofdstuk 1

De lagere kans op activiteit van niet-Belgische EU burgers (ten opzichte van Bel-gen) wordt vooral verklaard door hun iets kleinere kans om aan het werk te blij-ven. De lagere kans op activiteit van mensen van niet-Europese origine vloeitvoornamelijk voort uit hun kleinere kans op werk eens ze in de werkloosheid zit-ten. Toch loont het de moeite om in het arbeidsmarktbeleid t.a.v. etnische minder-heden evenzeer aandacht te besteden aan ongelijke kansen op job-retentie (hetbehoud van werk) als aan integratie (het vinden van werk).

Een laatste belangrijke vaststelling is dat de onderwijs-correctietermen geen effecthebben op de transities. De initiële onverklaarde tewerkstellingskans heeft echtereen positief effect op de latere conditionele kans op werk.4 Er is dus sprake vaneen niet-verwaarloosbaar selectie effect. Bovenop deze selectie is er ook sprakevan persistentie in de kansen op tewerkstelling: een waarschijnlijkheidsratio-testverwerpt de nulhypothese van een statisch model.

3. Schatting van de kans op armoede

De armoedetoestand (of toestand van sociale protectie) wordt weergegeven dooreen 3-waardige (niet-geordende) categorische variabele. De waarde 0 stelt deniet-armoede toestand voor (de basistoestand), 1 de toestand van onderbescher-ming en 2 het minimuminkomen.

3.1 Initiële armoedekansen

Bij wijze van eerste kennismaking wordt de kans geschat om zich tijdens de initi-ele periode in een van de drie toestanden te bevinden. We gebruiken een multi-nomiaal logit-model, waarbij niet-armoede als referentietoestand geldt.

4 Dit wijst eveneens op de aanwezigheid van een individu-specifieke component in de foutenter-

men. De efficiëntie van de schattingen zou eventueel verhoogd kunnen worden doorpanel-schatters te gebruiken, mits het maken van de nodige assumpties.

Page 17: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 1.6

Resu

ltate

n va

n de

sta

tisch

e sc

hatti

ng v

an d

e in

itiël

e ka

ns o

p on

derb

esch

erm

ing

resp

. min

imum

inko

men

(rel

atie

f t.o

.v. n

iet-a

rmoe

de)

Soci

ale

prot

ectie

Ond

erbe

sche

rmin

gM

inim

umin

kom

enC

oef.

Cor

r. St

d. E

rr.

P>|z

|C

oef.

Cor

r. St

d. E

rr.

P>|z

|

Wer

k-0

.632

21.

0876

0.56

1-2

.782

42.

6448

0.29

3H

oger

sec

unda

ir-0

.023

50.

3192

0.94

10.

2260

0.69

010.

743

Hog

er o

nder

wijs

-0.6

316

0.59

840.

291

0.64

651.

2970

0.61

8Ze

lfsta

ndig

e2.

2084

0.26

480.

000

0.60

800.

7758

0.43

3Le

eftij

d <2

5-0

.391

90.

5273

0.45

7-0

.122

91.

1045

0.91

1Le

eftij

d 25

-34

-0.5

266

0.60

760.

386

0.36

861.

4447

0.79

9Le

eftij

d 35

-44

-0.9

344

0.65

900.

156

0.31

441.

4328

0.82

6Le

eftij

d 45

-54

0.02

580.

4400

0.95

30.

5856

1.02

480.

568

Ges

lach

tsdu

mm

y (1

vro

uw/0

man

)0.

3690

0.31

110.

236

-0.1

069

0.73

250.

884

Sam

enw

onen

d-0

.853

80.

2412

0.00

0-1

.798

70.

5189

0.00

1H

uish

oudg

root

te-0

.157

40.

1329

0.23

6-0

.158

80.

2342

0.49

8A

anta

l kin

dere

n <1

2 ja

ar0.

4148

0.15

830.

009

0.49

710.

2703

0.06

6A

anta

l kin

dere

n 12

-16

jaar

-0.1

047

0.36

330.

773

0.09

770.

4862

0.84

1Sl

echt

e ge

zond

heid

stoe

stan

d0.

1001

0.12

690.

430

0.00

950.

2849

0.97

3N

iet-B

elgi

sche

EU

bur

ger

0.52

780.

3772

0.16

20.

1050

0.71

380.

883

geen

EU

bur

ger

1.47

200.

3943

0.00

00.

6957

0.80

300.

386

Woo

nt in

een

sta

d-0

.348

10.

2063

0.09

20.

0465

0.35

360.

895

Regi

o Br

usse

l-0

.423

60.

2937

0.14

90.

9555

0.56

130.

089

Regi

o W

allo

nië

0.11

940.

1947

0.54

01.

0616

0.43

420.

014

Econ

omis

che

groe

i-0

.080

30.

2070

0.69

8-0

.706

20.

1986

0.00

0W

erkl

oosh

eid

0.50

160.

8291

0.54

50.

5862

0.88

400.

507

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it sc

holin

g0.

0417

0.12

570.

740

-0.2

146

0.27

960.

443

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it w

erk

(init.

)-0

.354

20.

3538

0.31

70.

2691

0.81

550.

741

Con

stan

te te

rm-6

.998

47.

3885

0.34

4-9

.481

77.

7262

0.22

0A

anta

l obs

erva

ties

4604

2 46χ32

9.92

0.00

0

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 13

Page 18: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

14 Hoofdstuk 1

Een eerste merkwaardige vaststelling die we hier kunnen maken, is dat de coeffi-ciënten van de activiteitsdummy én van de onderwijsniveaus - ceteris paribus -statistisch insignificant zijn voor de kans op onderbescherming en de kans opminimum-inkomen in de startperiode. Zelfstandigen komen vaker in armoedevoor, maar maken relatief minder gebruik van het OCMW, hetzij omdat ze hopenom op korte termijn op eigen kracht hun inkomen op te krikken, hetzij omdat zehet OCMW moeilijk kunnen overtuigen van hun onvermogen. Samenwonen ver-laagt het risico van armoede, waarbij samenwonenden minder vaak beroep doenop het OCMW. De aanwezigheid van kinderen jonger dan twaalf jaar verhoogtbeide kansen.Merkwaardig zijn de regionale verschillen: Brusselaars en Walen zijn - ceterisparibus -niet vaker onderbeschermd dan Vlamingen, maar komen wel vaker in debijstand terecht. M.a.w. het lijkt erop dat het leefloon als vangnet slechter werkt inVlaanderen. Zijn Vlamingen meer terughoudend om naar het OCMW te stappen?Of zijn de Vlaamse OCMW’s strenger?

Economische groei tenslotte vermindert de kans op minimuminkomen. De restvan de coefficiënten, inclusief deze van de correctievariabelen, zijn insignificant.

3.2 Transities tussen toestanden

In deze sectie bespreken we de kans om in een van de drie toestanden terecht tekomen, conditioneel op de situatie in de vorige periode. In tegenstelling tot de(statische) schatting voor de initiële periode, komen hier meer significante ver-banden naar voren.

3.2.1 Instroomkansen in armoede (kansen op uitsluiting)

Page 19: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 1.7

Scha

tting

van

de

risi

co’s

op

onde

rbes

cher

min

g re

sp. m

inim

umin

kom

en, v

ertr

ekke

nd v

anui

t de

toes

tand

‘nie

t-arm

Van

nie

t-arm

oede

…N

aar o

nder

besc

herm

ing

Naa

r min

imum

inko

men

Coe

f.C

orr.

Std.

Err

.P>

|z|

Coe

f.C

orr.

Std.

Err

.P>

|z|

Wer

k-1

.101

50.

1796

0.00

0-0

.323

30.

3368

0.33

7H

oger

sec

unda

ir-0

.274

90.

1815

0.13

0-1

.454

70.

4490

0.00

1H

oger

ond

erw

ijs-0

.682

60.

3094

0.02

7-2

.642

70.

7155

0.00

0Ze

lfsta

ndig

e1.

4407

0.16

760.

000

-1.4

834

1.03

280.

151

Leef

tijd

<25

0.99

360.

2503

0.00

01.

7335

0.60

170.

004

Leef

tijd

25-3

40.

7677

0.22

390.

001

0.98

620.

5460

0.07

1Le

eftij

d 35

-44

0.29

940.

2156

0.16

50.

8589

0.50

770.

091

Leef

tijd

45-5

40.

3053

0.20

080.

128

1.19

610.

4683

0.01

1G

esla

chts

dum

my

(1 v

rouw

/0 m

an)

0.19

510.

1118

0.08

10.

3111

0.23

140.

179

Sam

enw

onen

d-0

.522

90.

1172

0.00

0-0

.880

40.

2578

0.00

1H

uish

oudg

root

te-0

.450

20.

0759

0.00

0-0

.154

90.

1131

0.17

1A

anta

l kin

dere

n <1

2 ja

ar0.

2260

0.09

240.

014

0.21

310.

1431

0.13

7A

anta

l kin

dere

n 12

-16

jaar

0.59

210.

1487

0.00

00.

5276

0.23

930.

027

Slec

hte

gezo

ndhe

idst

oest

and

0.07

510.

0626

0.23

00.

2953

0.10

950.

007

Nie

t-Bel

gisc

he E

U b

urge

r0.

1414

0.22

980.

538

0.31

540.

3937

0.42

3G

een

EU b

urge

r0.

2084

0.27

120.

442

0.55

020.

4136

0.18

3W

oont

in e

en s

tad

-0.1

556

0.10

440.

136

0.67

340.

2233

0.00

3Re

gio

Brus

sel

-0.6

159

0.18

580.

001

0.80

510.

3176

0.01

1Re

gio

Wal

loni

ë0.

0072

0.10

550.

945

0.58

110.

2535

0.02

2Ec

onom

isch

e gr

oei

0.03

260.

0433

0.45

20.

1496

0.09

450.

113

Wer

kloo

shei

d0.

4513

0.17

600.

010

0.48

360.

3708

0.19

2C

orre

ctie

end

ogen

iteit

scho

ling

0.09

860.

0813

0.22

50.

1791

0.18

650.

337

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it w

erk

(init)

-0.0

869

0.05

560.

118

-0.0

616

0.11

000.

576

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it w

erk

-0.4

955

0.04

190.

000

-0.2

617

0.18

160.

150

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it on

derb

esch

erm

ing

(init)

0.39

440.

0441

0.00

00.

0441

0.11

500.

702

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it m

inim

umin

kom

en (i

nit)

0.21

820.

0760

0.00

40.

5059

0.14

900.

001

Con

stan

te te

rm-9

.103

61.

6233

0.00

0-1

3.04

963.

4675

0.00

0A

anta

l obs

erva

ties

2160

762 50χ

1273

.18

0.00

0

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 15

Page 20: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

16 Hoofdstuk 1

Een eerste opvallende vaststelling is alweer dat het feit al dan niet te werken- ceteris paribus - geen significante invloed heeft op de kans om in de bijstandterecht te komen. De kans op de overgang van niet-arm naar onderbeschermingvermindert echter significant wanneer men werk heeft. Zelfstandigen hebben danweer een grotere kans op onderbescherming (zie ook sectie 3.1). De kans op uit-sluiting is omgekeerd evenredig met het scholingsniveau.

De kans op beide armoedetoestanden neemt af met de leeftijd, om weer toe tenemen bij de 45-54-jarigen. Merk op dat dit de relatieve kans is ten opzichte van debasiscategorie 55-64-jarigen en dat onze steekproef enkel niet-gepensioneerdenomvat. Jongeren zijn echter duidelijk de grootste risicogroep: ze komen vaker bijhet OCMW terecht, maar ook vaker in de onderbescherming. Specifieke bescher-mingsmaatregelen t.a.v. deze doelgroep zijn dus zeker aangewezen.

Vrouwen, en gezinnen met jonge kinderen lopen een groter risico op onderbe-scherming, terwijl toenemende gezinsgrootte dit risico verkleint. Samenwonenvermindert - en de aanwezigheid van oudere kinderen verhoogt de kans oparmoede. Stedelingen, Brusselaars en Walen hebben dan weer meer kans op hetminimuminkomen (zie ook sectie 3.1).

De parameters van de correctietermen voor endogeniteit van scholing en initiëletewerkstelling blijken niet significant te zijn. De niet-geobserveerde heterogeniteitin de kansen op huidige tewerkstelling heeft echter wel een gunstig effect op dearmoedekansen. Indien men ondanks zijn geobserveerde karakteristieken tochwerk vindt/blijft houden, heeft men ook minder kans op onderbescherming. Ten-slotte zijn er nog de correctietermen voor endogeniteit van initiële armoedetoe-standen: een verhoogd risico op initiële armoede verhoogt de kans op latereterugval in de armoede.

3.2.2 Transitiekansen vanuit onderbescherming

Page 21: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 1.8

Scha

tting

van

de

tran

sitie

kans

en n

aar o

nder

besc

herm

ing

resp

. min

imum

inko

men

, ver

trek

kend

van

uit o

nder

besc

herm

ing

Coe

f.C

orr.

Std.

Err

.P>

|z|

Coe

f.C

orr.

Std.

Err

.P>

|z|

Van

ond

erbe

sche

rmin

g…N

aar o

nder

besc

herm

ing

Naa

r min

imum

inko

men

Wer

k-0

.781

70.

1705

0.00

0-1

.812

40.

7628

0.01

8H

oger

sec

unda

ir-0

.254

00.

2319

0.27

3-0

.204

50.

7349

0.78

1H

oger

ond

erw

ijs-0

.923

00.

4014

0.02

1-1

.541

91.

3996

0.27

1Ze

lfsta

ndig

e1.

5282

0.17

490.

000

0.31

621.

3140

0.81

0G

esla

chts

dum

my

(1 v

rouw

/0 m

an)

0.09

480.

1111

0.39

30.

6137

0.57

140.

283

Sam

enw

onen

d-0

.211

40.

1271

0.09

6-1

.541

50.

6967

0.02

7H

uish

oudg

root

te-0

.109

20.

0540

0.04

3-1

.702

20.

5763

0.00

3A

anta

l kin

dere

n <1

2 ja

ar0.

0682

0.08

190.

405

2.01

630.

8038

0.01

2A

anta

l kin

dere

n 12

-16

jaar

0.57

250.

1804

0.00

22.

5879

0.54

730.

000

Slec

hte

gezo

ndhe

idst

oest

and

0.00

830.

0659

0.90

00.

4244

0.25

110.

091

Gee

n EU

bur

ger

0.21

350.

2507

0.39

4-1

.207

81.

4321

0.39

9W

oont

in e

en s

tad

-0.2

031

0.12

300.

099

0.37

180.

5684

0.51

3Re

gio

Brus

sel

0.32

680.

1998

0.10

2-0

.784

40.

9231

0.39

5Re

gio

Wal

loni

ë0.

1488

0.11

870.

210

-0.1

937

0.48

330.

689

Econ

omis

che

groe

i-0

.146

30.

0531

0.00

6-0

.380

20.

4616

0.41

0W

erkl

oosh

eid

0.01

870.

2060

0.92

81.

2859

1.84

860.

487

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it sc

holin

g0.

2062

0.11

140.

064

-0.2

044

0.27

180.

452

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it w

erk

(init.

)-0

.019

20.

0471

0.68

30.

0171

0.19

710.

931

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it w

erk

-0.4

631

0.09

060.

000

-0.0

258

0.20

960.

902

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it on

derb

esch

erm

ing

(init.

)0.

0550

0.03

290.

094

0.04

040.

1525

0.79

1C

orre

ctie

end

ogen

iteit

min

imum

inko

men

(ini

t.)0.

0753

0.06

850.

272

-0.0

146

0.22

090.

947

Con

stan

te te

rm2.

6787

1.90

330.

159

-12.

3578

17.0

562

0.46

9A

anta

l obs

erva

ties

4596

2 42χ71

2.59

0.00

0

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 17

Page 22: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

18 Hoofdstuk 1

Het feit actief te zijn vermindert zowel de kans op een verlengd verblijf in onder-bescherming als de transitiekans naar het minimuminkomen. M.a.w. werk blijktinderdaad een mogelijke springplan uit armoede te zijn. Ook voortgezet onderwijsvermindert significant de kans om in onderbescherming te blijven. Onderbe-scherming is daarentegen relatief persistenter voor zelfstandigen. Samen wonenen huishoudgrootte verhogen de kans op uitstroom uit de armoede, terwijl hetaantal kinderen deze kans verlaagt. Een slechte gezondheid verhoogt de kans opeen transitie uit onderbescherming naar minimuminkomen.

Indien men hoger geschoold is dan men zou kunnen verwachten op basis van degeobserveerde determinanten van het onderwijsniveau, dan heeft het onderwijs-niveau minder invloed op de armoedekans: scholing en haar gegeneraliseerdresidu hebben tegengestelde tekens. Het hebben van werk en zijn gegeneraliseerdresidu hebben daarentegen hetzelfde teken: wie ‘tegen de verwachtingen in’ tochaan het werk is, heeft ook meer kans om aan de armoede te ontsnappen. Indienmen tenslotte initieel onderbeschermd was, betekent dit een blijvende rem op dekans om uit onderbescherming te geraken.

De kolom die de invloed van de covariaten op de transitiekans uit onderbescher-ming naar minimuminkomen weergeeft, moet met de nodige argwaan bekekenworden aangezien zij gebaseerd is op duizenden observaties, doch met slechts24 effectieve transities. Wie onderbeschermd is heeft slechts 0.53% kans om devolgende maand in de bijstand terecht te komen.

3.2.3 Transitiekansen vanuit minimuminkomen (verdere uitsluiting versusinclusie)

Net zoals in de vorige paragraaf, komt de overgang van bijstand naar onderbe-scherming bijna niet voor. Zij doet zich maar 12 maal voor, wat overeenkomt meteen kans van 0.71%. Het is bijgevolg vooral de kans op persistentie in de bijstand(versus de kans op integratie) die aandacht verdient.

Page 23: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 1.9

Scha

tting

van

de

tran

sitie

kans

en v

anui

t bijs

tand Coe

f.St

d. E

rr.

P>|z

|C

oef.

Std.

Err

.P>

|z|

Van

min

imum

inko

men

…N

aar o

nder

besc

herm

ing

Naa

r min

imum

inko

men

Wer

k1.

0342

1.30

640.

429

-0.8

780

0.36

790.

017

Hog

er s

ecun

dair

0.30

801.

6194

0.84

9-0

.426

60.

4362

0.32

8H

oger

ond

erw

ijs-2

.015

42.

2135

0.36

3-1

.365

80.

7674

0.07

5G

esla

chts

dum

my

(1 v

rouw

/0 m

an)

-0.1

556

0.81

180.

848

-0.3

913

0.27

710.

158

Sam

enw

onen

d-0

.915

11.

5123

0.54

5-0

.994

20.

2515

0.00

0H

uish

oudg

root

te-1

.078

00.

9879

0.27

50.

3051

0.16

070.

058

Aan

tal k

inde

ren

<12

jaar

0.74

641.

0758

0.48

8-0

.228

10.

2198

0.29

9A

anta

l kin

dere

n 12

-16

jaar

1.44

851.

0238

0.15

70.

7064

0.34

800.

042

Slec

hte

gezo

ndhe

idst

oest

and

0.18

870.

4186

0.65

20.

1842

0.14

250.

196

Gee

n EU

bur

ger

0.59

382.

1755

0.78

50.

7429

0.54

870.

176

Woo

nt in

een

sta

d0.

4543

0.85

660.

596

-0.2

625

0.29

290.

370

Regi

o Br

usse

l-0

.236

11.

7224

0.89

10.

1962

0.48

550.

686

Regi

o W

allo

nië

-0.9

390

0.91

260.

303

0.11

110.

3030

0.71

4Ec

onom

isch

e gr

oei

0.28

410.

3467

0.41

30.

1432

0.12

260.

243

Wer

kloo

shei

d-1

.723

41.

2064

0.15

3-0

.918

80.

4832

0.05

7C

orre

ctie

end

ogen

iteit

scho

ling

0.10

150.

5449

0.85

20.

1076

0.18

870.

568

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it w

erk

(init.

)-0

.703

30.

4855

0.14

7-0

.094

60.

1243

0.44

7C

orre

ctie

end

ogen

iteit

wer

k-0

.803

00.

2151

0.00

0-0

.576

10.

1133

0.00

0C

orre

ctie

end

ogen

iteit

onde

rbes

cher

min

g (in

it.)

0.76

830.

4549

0.09

10.

3826

0.22

060.

083

Cor

rect

ie e

ndog

enite

it m

inim

umin

kom

en (i

nit.)

-0.3

439

0.32

880.

296

0.19

660.

0847

0.02

0C

onst

ante

term

15.0

182

11.1

717

0.17

910

.461

34.

4097

0.01

8A

anta

l obs

erva

ties

1703

2 40χ55

8.63

0.00

0

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 19

Page 24: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

20 Hoofdstuk 1

Werk hebben, een hoger onderwijsdiploma, of samenwonen verlagen de kans oppersistentie van het minimuminkomen. Deze kans neemt toe met de gezinsgrootteen het aantal jonge kinderen.

Ook hier hebben tewerkstelling en zijn gegeneraliseerd residu hetzelfde teken. Eeninitiële onderbescherming of minimuminkomen toestand verlaagt ook hier dekans om uit de armoede te geraken.

4. Besluit

We beschikken nu over alle bouwstenen van ons simulatiemodel: equaties voor debereikte scholing, de initiële tewerkstelling en de initiële status m.b.t. armoede; enequaties die per individu de transitiekansen beschrijven tussen werk en niet-werk,en tussen de drie toestanden van sociale protectie. De schattingen zijn van goedekwaliteit, wat in volgend hoofdstuk nog zal bevestigd worden. De correcties voorendogeniteit van scholing en tewerkstelling blijken niet altijd noodzakelijk te zijn,maar enkele keren bewijzen ze hun nut om onvertekende schatters te bekomenvan de sleutelvariabelen.

Het model levert heel wat inzichten op over de directe en indirecte causale ver-banden tussen risicofactoren en uitkomsten op het vlak van armoede:− de sociale afkomst (uitgedrukt door het onderwijsniveau en beroep van de

ouders) bepaalt sterk de onderwijskansen van individuen, en speelt op diemanier een cruciale rol in de risico’s op armoede. Een hoger onderwijsniveauimpliceert zowel hogere tewerkstellingskansen als hogere inkomens na con-trole voor de tewerkstelling;

− geslacht: vrouwen halen weliswaar hogere onderwijsniveaus dan mannen,maar verliezen dat voordeel op de arbeidsmarkt door hun lagere tewerkstel-lingskansen;

− leeftijd: jongeren komen steeds beter geschoold op de arbeidsmarkt, maar erva-ren daar meer turbulentie (zowel hogere in- als uitstroomkansen); en zelfs nacontrole voor tewerkstelling houdt de jonge leeftijd extra risico’s op armoedein, waarschijnlijk vanwege de lagere lonen en uitkeringen die jongeren te beurtvallen. Eén en ander suggereert dat zelfs een betere scholing de jongeren nietvolledig beschermt tegen armoede;

− gezinssamenstelling: alleenstaande volwassenen raken minder makkelijk aanwerk, maar zijn ook op andere manieren kwetsbaarder voor armoede (bv. rela-tief hogere vaste uitgaven in verhouding met hun inkomen). De aanwezigheidvan jonge kinderen in het gezin remt de tewerkstelling en weegt, los daarvan,ook extra op het gezinsbudget, waardoor een dubbel risico op armoede ont-staat;

− nationaliteit: een vreemde nationaliteit (vooral van buiten de EU) houdt eenverminderde kans in om werk te vinden, én een verhoogde kans om zijn werk

Page 25: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Analyse van de mobiliteit in en uit de armoede 21

te verliezen. Ook na controle voor tewerkstelling gaat een vreemde nationali-teit gepaard met een lager inkomen. Tenslotte worden vreemdelingen minderbeschermd door het ultieme vangnet van het leefloon, waardoor het risico oponderbescherming voor deze groep extra hoog wordt.

− gezondheid: deze factor beïnvloedt voornamelijk de tewerkstellingskansen,maar heeft verder weinig rechtstreeks effect op het armoederisico. Alleen deinstroomkans in het leefloon is (ceteris paribus) significant hoger bij personenmet een slechte gezondheid;

− woonplaats: stedelingen stromen meer in en uit tewerkstelling, en belandenmakkelijker bij het OCMW, maar overigens is het onduidelijk of zij méérrisico’s lopen op armoede dan huishoudens op het platteland. Anderzijds is ereen opvallend regionaal verschil wat de bescherming door het leefloon betreft:Vlamingen blijken (na controle voor hun tewerkstellingskansen) makkelijkeronder het leefloon terecht te komen dan Brusselaars en Walen, en mindermakkelijk óp het leefloon. Dit doet de vraag rijzen of Vlamingen mindergeneigd zijn zich tot het OCMW te wenden, dan wel of Vlaamse OCMW’sstrenger zijn in het toepassen van de wetgeving;

Uit het voorgaande mag men niet besluiten dat armoederisico’s enkel bepaaldworden door kenmerken van individuen of huishoudens. Het gaat meestal omkenmerken die de kwetsbaarheid van individuen voor armoede verhogen. In devolgende hoofdstukken zullen we de aandacht toespitsen op maatschappelijkeinstituties en beleidssporen die in meerdere of mindere mate kunnen bijdragen tothet voorkomen van uitsluiting of het bevorderen van sociale inclusie: het gewaar-borgd minimuminkomen, het arbeidsmarktbeleid, het onderwijs enz. In het modelhielden we ook rekening met twee macro-economische omgevingsfactoren, nl. econo-mische groei en werkloosheid. De effecten van deze factoren zijn op zijn minstdubbelzinnig te noemen. Een hogere werkloosheidsgraad op macroniveau ver-hoogt wel de kans om in onderbescherming terecht te komen, en verlaagt de kansom eruit te raken. De insignificantie van de effecten op het gebruik van het leef-loon laat vermoeden dat heel wat potentieel gerechtigden bij het verlies van hunarbeidsinkomen nog een tijdlang wachten alvorens zich tot het OCMW te wenden,of m.a.w. dat het vangnet van het leefloon nog onvoldoende snel inspeelt op degetijden van de economische conjunctuur.

Page 26: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke
Page 27: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

23

HOOFDSTUK 2SIMULATIE VAN DRIE BASISSTATEGIEËN VANARMOEDEBESTRIJDING

1. Scenario’s

Elke maatschappelijke keuze of gehanteerde strategie ter bestrijding van structu-rele armoede zal een verschillend effect hebben op de processen van inclusie enuitsluiting, m.a.w. op de transitiekansen tussen de verschillende statuten van soci-ale protectie (onderbescherming, minimuminkomen en niet-armoede). Die effec-ten worden in dit hoofdstuk gesimuleerd voor drie mogelijke basisstrategieën terbestrijding van structurele armoede:− een optimalisatie van de minimumbescherming, d.w.z. een bijpassing van het

inkomen tot het niveau van het bestaansminimum voor al wie zich in een toe-stand van onderbescherming bevindt;

− activering (zowel van de onderbeschermden als van de leefloon-cliënten): menkrijgt een tijdelijke vorm van werk aangeboden;

− het terugdringen van het aantal ongekwalificeerden: d.w.z. ervoor zorgen datzoveel mogelijk mensen een diploma van het hoger secundair onderwijsbehalen.

In wat volgt omschrijven we eerst kort hoe elke strategie operationeel wordt toe-gepast op onze gegevens.

1.1 Sluitende minimumbescherming

Het eerste scenario voorziet in een financiële bijpassing voor de individuen die totde categorie ‘onderbeschermden’ behoren en op arbeidsactieve leeftijd zijn. In eenvorig onderzoek (Groenez & Nicaise, 2002) werd vastgesteld dat heel wat potenti-ele gerechtigden op het minimuminkomen in feite geen leefloon ontvingen. Weveronderstellen nu dat al deze huishoudens door een gecoördineerd overheidsin-grijpen wel gedekt zouden worden door het leefloon De Verklaring van Nice,waar de doelstellingen werden vastgelegd van de Europese open methode vancoördinatie op het vlak van sociale inclusie, verwijst uitdrukkelijk naar de ‘garan-tie dat elkeen de nodige middelen heeft om te leven in overeenstemming met de

Page 28: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

24 Hoofdstuk 2

menselijke waardigheid’ (doelstelling 1.2a). In het Belgische Nationaal Actieplanvoor Sociale Inclusie (2003-2005) is niet expliciet verwezen naar een meer sluitendedekking door het leefloon. Weliswaar heeft de federale regering reeds in het Len-teprogramma van 2000 een aantal maatregelen genomen om de laagste uitkerin-gen uit de sociale zekerheid op te tillen tot boven het niveau van het leefloon. Inhet NAP 2003-2005 gaan een aantal geprogrammeerde maatregelen in dezelfderichting. Bijvoorbeeld voorziet het Brusselse Gewest de verspreiding van eeninformatiefolder met het oog op een betere voorlichting van potentiële rechtheb-benden. Op federaal niveau wordt voor leefloongerecthtigden de aanvraag van degewaarborgde kinderbijslag automatisch geregeld; daklozen wier inkomen rondof beneden het leefloon ligt krijgen verhoogde hulp voor (her)huisvesting. Inmid-dels heeft de POD Maatschappelijke Integratie een pilootonderzoek besteld omenkele OCMW’s te helpen actief op zoek te gaan naar potentiële gerechtigden.

1.2 Activering

Een tweede strategie bestaat erin de kansarmoede aan te pakken via het activerenvan de doelgroep. Deze aanpak vormt ongetwijfeld een hoofdaccent van hetrecente Europese en Belgische armoedebeleid. In de ‘doelstellingen van Nice’ staatde toegang tot werk op de eerste plaats, vóór het recht op een menswaardiginkomen. In het reeds vermelde Lenteprogrramma van de Belgische regering wasde ambitie om de jaarlijkse doorstroom van het minimuminkomen naar tewerk-stelling met de helft te doen toenemen. Tussen januari 1999 en januari 2004 is hetaantal geactiveerde leefloon-gerechtigden zelfs bijna verdrievoudigd. Vooral desituatie van jongeren is met de invoering van de Leefloonwet grondig veranderd:driekwart van de jonge leefloon-gerechtigden heeft thans een individueel integra-tietraject (wat uiteraard nog niet gelijkstaat met een baan).

Het door ons gesimuleerde scenario voorziet dat iedereen die in januari 1993 inhet statuut van onderbescherming of bestaansminimum verkeert en werkloos is,een vorm van werk krijgt gedurende 1 jaar. Men zou kunnen verwachten dat viahet verwerven van een arbeidsinkomen, kansarmoede op korte termijn kangekeerd worden. Bovendien functioneert de opgedane beroepservaring als eenhefboom voor betere kansen op de arbeidsmarkt na afloop van de activering. Diteffect op langere termijn wordt gesimuleerd d.m.v. de dynamische versie van deequatie ‘kans op werk’ (waarbij de kans in maand t+1 mee bepaald wordt door detewerkstelling in maand t).

1.3 Terugdringen van het aantal ongekwalificeerden

Een derde basisstrategie omvat verdere investeringen in onderwijsparticipatie.Het doel is het verminderen van de ongekwalificeerde uitstroom uit het secundaironderwijs, of het bijscholen van mensen die in armoede terechtkomen. Hieraan

Page 29: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 25

ligt de redenering ten grondslag dat een diploma leidt tot betere kansen op dearbeidsmarkt en minder risico om (opnieuw) terecht te komen in de armoede. Inhet kader van de Europese Open Methode van Coördinatie, zowel op het vlak vanwerkgelegenheid als op dat van sociale inclusie en onderwijs, hebben de lidstatenzich ertoe verbonden om de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs met dehelft terug te dringen tegen 2010. Anders uitgedrukt, men wil zoveel mogelijkjongeren een startkwalificatie bezorgen op het niveau van het hoger secundaironderwijs. Toegegeven moet worden dat het Belgische NAP weinig krachtigeinstrumenten voorziet om deze doelstelling te halen: reductie van de schoolkosten,experimenten voor de modularisering van het technisch en beroepsonderwijs eneen beperkt aantal projecten ter bestrijding van spijbelen en uitval.

We zullen in onze simulaties nagaan wat de potentiële impact is (zowel preventiefals curatief) van verhoogde (start)kwalificaties van risicogroepen. In eerste instan-tie kan deze strategie (preventief) toegepast worden op jongeren; in tweede instan-tie is het denkbaar dat men (curatief) de toekenning van de bijstand koppelt aaneen terugkeer naar het onderwijs voor wie nog geen secundair einddiploma heeft(het fameuze ‘learnfare’-principe, dat reeds her en der in Scandinavische landenwordt toegepast).

2. Methode van simulatie van de effecten

Met behulp van de schattingen uit vorig hoofdstuk kan nu voor elk individu, opelk moment, de transitiematrix itM , die symbolisch voorgesteld werd in tabel 1.1,opgesteld worden. Wanneer we nu de toestandsvector itT definiëren als de vectorkansen waarmee individu i zich op moment t in een van de drie toestandenbevindt, kunnen we de volgende recursierelatie schrijven tussen de toestandsvec-toren van individu i:

ititti TMT ×=+1; . (2.1)

Met behulp van deze recursie kunnen we, vertrekkend van een gegeven start-vector 1iT , een tijdspad van toestandsvectoren ( )itii TTT ,,, 21 Κ berekenen. Eenmaatregel in de strijd tegen armoede zal aanleiding geven tot een andere transi-tiematrix itM ′ en tot een ander tijdspad van toestandsvectoren ( )itii TTT ′′′ ,,, 21 Κ .

Teneinde het effect van de verschillende armoedebestrijdingsopties te evaluerengaan we telkens als volgt te werk.

1. De verzameling 1D wordt geïdentificeerd, waarbij 1D bestaat uit alle indivi-duen uit onze steekproef die op 1 januari 1993 aan de voorwaarden om vandeze maatregel te genieten voldoen.

Page 30: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

26 Hoofdstuk 2

2. Voor elk van deze individuen worden zowel het tijdspad zonder, als dat metde maatregel berekend, voor zolang ze in de steekproef voorkomen.

3. Op elk tijdstip s worden de gemiddelde toestandsvectoren sT (zonder maatre-gel) en sT ′ (met maatregel) berekend over alle individuen die op dat momentnog in de steekproef aanwezig zijn ( )sD .

4. Het netto-effect van de maatregel wordt bekomen door het tijdspad van degemiddelde (gesimuleerde) toestandsvector zonder maatregel ( )itii TTT ,,, 21 Κ ,te vergelijken met het tijdspad van de gemiddelde toestandsvector met maat-regel ( )itii TTT ′′′ ,,, 21 Κ .

Bovenvermelde methode heeft volgende voordelen:

1. Door het tijdspad van de gemiddelde gesimuleerde toestandsvector zondermaatregel ( )itii TTT ,,, 21 Κ te vergelijken met de feitelijk waargenomen propor-ties individuen in elk van de drie toestanden, verkrijgen we in een oogopslageen idee over de accuraatheid van de geschatte overgangsmatrices.

2. Door het verleden te ‘hersimuleren’ moeten we geen fictieve tijdreeks vancovariaten genereren voor een ‘gemiddeld’ individu dat onder de maatregelzou vallen.

3. Indien onze steekproef representatief is, geeft bovenvermelde methode hetgemiddeld effect van een maatregel weer, indien deze op 1 januari 1993 vankracht geweest zou zijn. Dit heeft als nadeel dat de conclusies conditioneel zijnt.o.v. de conjunctuur gedurende de periode 1993-1997.

4. Indien we veronderstellen dat de individuele karakteristieken van de doel-groep van een bepaalde maatregel stabiel blijven in de tijd, kunnen we 1Dgebruiken om toekomstige tijdspaden met en zonder maatregel te simuleren,waarbij we gebruik maken van projecties voor de macro-economische varia-belen.

3. Eerste strategie: sluitende minimumbescherming

Een eerste strategie waar we het effect van nagaan is de grotere dekkingsgraadvan het bestaansminimum (of leefoon). Hier gaan we na wat er zou gebeurenindien het stelsel van leefloon sluitend zou worden, of m.a.w. indien de dekkings-graad wordt opgetrokken tot 100%. Iedereen die in januari 1993 onderbeschermdbleek, zou in onze simulatie het minimuminkomen krijgen. In onze steekproefgaat het over 170 personen die in januari 1993 onderbeschermd zijn. Door opnamein het leefloonstelsel zullen waarschijnlijk ook de overgangskansen voor debetrokkenen wijzigen: we veronderstellen dat de uitstroomkans uit armoede voor

Page 31: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 27

de groep ‘onderbeschermden’ dezelfde wordt als de uitstroomkans uit het leef-loon.

0.2

.4.6

.81

% n

iet a

rm

0 20 40 60maand

Geobserveerde kans Voorspelde kans zonder programmaVoorspelde kans met programma

Figuur 2.1 Strategie ‘sluitende minimumbescherming’: vergelijking geobserveerde kans opniet-armoede met geschatte kans met en zonder maatregel

Bij wijze van validering van het simulatiemodel vergelijken we eerst voor dezesubsteekproef in figuur 2.1 het feitelijke tijdspad met het gesimuleerde tijdspad‘zonder programma’ op basis van het model dat in vorig hoofdstuk geschat werd.Het tijdspad voorgesteld met kruisjes geeft de geobserveerde kans weer om zichboven de armoedegrens te bevinden, terwijl het pad met de ruitjes voor dezelfdegroep de geschatte kans weergeeft, op basis van het simulatiemodel zonder over-heidsingrijpen. ‘Per definitie’ start de kans op niet-armoede in januari 1993 op 0(omdat het gaat over onderbeschermden). We zien vooreerst dat de voorspeldewaarden goed de geobserveerde benaderen, wat de validiteit van het gehanteerdemodel bevestigt. Tegelijk valt op dat de ‘spontane uitstroom’ uit armoede vrijhoog is: normaliter zijn na 5 jaar ongeveer vier vijfden van de ‘onderbeschermden’uit hun toestand ontsnapt (ook al weten we niet hoever boven de armoedegrens zijuiteindelijk beland zijn. De doelstelling van het overheidsbeleid moet er dan inbestaan (a) de uitstroom van deze groep te versnellen, (b) de resterende 20% ookboven de armoedegrens te tillen, en (c) te voorkomen dat nieuwe mensen instro-men in armoede.

Page 32: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

28 Hoofdstuk 2

Wat gebeurt er nu indien alle personen (huishoudens) uit onze substeekproefgedekt worden door het leefloon? Deze aanpak is uiteraard louter curatief: zevoorkomt niet dat mensen instromen in armoede, maar verlicht wel de ernst vande armoede bij wie wel instroomt. De invloed op de uitstroomkans wordt verderonder de loep genomen in wat volgt.

A priori kan er geen uitspraak gedaan worden of de transitiekans uit de armoedevoor leefloners hoger of lager is dan deze van de onderbeschermden. Genieten vaneen minimuminkomen zou zowel kansverhogend als ‘remmend’ kunnen werken.Enerzijds krijgen leefloongerechtigden immers begeleiding, zowel op persoonlijkvlak als naar arbeidsintegratie toe. Anderzijds zit in het leefloon een mogelijk‘armoedeval-effect’ dat mensen ontmoedigt om deeltijds of laagbetaald werk aante nemen. Op figuur 2.1 wordt het tijdspad van de kans op niet-armoede ‘nasluitende minimumbescherming’ voorgesteld door de curve die geplot is metdriehoekjes. We zien dat het tweede effect dominant is. I.p.v. 80% is door de maat-regel slechts 60% van de doelgroep na vijf jaar uit de armoede uitgestroomd. Detoekenning van het minimuminkomen verhoogt m.a.w. de kans dat men zich navijf jaar nog in de armoede bevindt met ongeveer 20%.

In tabel 2.1 wordt de armoede-impact van de bestudeerde maatregel op eenandere manier in kaart gebracht. Als we de impact op de in- en uitstroomkansenkennen, kunnen we vrij eenvoudig ‘steady state’ parameters berekenen.5 Desteady state is het ‘langetermijn-evenwicht’ in de armoedecijfers, waarbij in- enuitstroom elkaar in absolute termen opheffen. Individuen stromen dan nog wel inen uit de armoede, maar de kansen op geaggregeerd niveau blijven constant. Ookal wordt deze steady state wellicht nooit bereikt, ze geeft minstens tendentieel aanwat de impact van het beleid kan zijn op lange termijn.

Uit de eerste kolom van tabel 2.1 leren we dat in de steady state, zonder nieuwemaatregel, elke maand 3.15% van de beroepsactieve bevolking in België op ofonder de leefloongrens leeft. De meerderheid daarvan (2.2%) leeft zelfs in onder-bescherming. De gemiddelde duur van een periode in armoede bedraagt zowat 8maanden (iets meer met leefloon, iets minder zonder leefloon). Deze gemiddeldeduurcijfers zijn echter verraderlijk omdat de personen die in armoede terechtko-men slechts een fractie van de totale bevolking uitmaken. Bekijken we enkel desubsteekproef die in de startmaand onderbeschermd was (nog steeds zondernieuwe maatregel - zie kolom 2), dan zien we dat bijna 80% daarvan onder de‘steady state’ niet-arm is. De verwachte gemiddelde duur van een periode vanonderbescherming bedraagt voor deze groep 13,3 maanden; onder het leefloon is

5 Bijvoorbeeld is het welbekend dat, in de steady state, de gemiddelde kans pk op een toestand k

gelijk is aan ik/(uk - ik)

Page 33: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 29

dat driemaal langer, nl. 37 maanden, wat opnieuw laat vermoeden dat in het leef-loon een armoedeval-effect ingebouwd zit.

Tabel 2.1 Impact van sluitende minimumbescherming in de ‘steady state’

Totale steek-proef

Substeekproefonderbeschermdin januari 1993

Substeekproefna maatregel

Kans op niet-armoede in steady state (%) 96.85 79.34 63.44Kans op onderbescherming 2.22 15.75 0.0Kans op minimuminkomen 0.93 4.91 36.56

Gemidd. duur niet-armoede (maanden) 1117 116.9 116.9Gemidd. duur onderbescherming 7.43 13.31 0.0Gemidd. duur minimuminkomen 8.42 37.35 77.81

Mediaan duur niet-armoede 774.6 81.74 81.74Mediaan duur onderbescherming 6.18 10.11 0.0Mediaan duur minimuminkomen 7.90 27.18 54.80

De invoering van de sluitende minimumbescherming versterkt de afhankelijkheidvan de doelgroep duidelijk, zoals blijkt uit kolom 3 van tabel 2.1. In de steady stateis 37% van de substeekproef arm, d.i. 16% méér dan zonder de maatregel. Welis-waar zijn deze 37% gemiddeld minder gedepriveerd dan zonder ingrijpen, maarhun gemiddelde armoededuur is toegenomen (tot meer dan 6 jaar).

Deze bevinding klinkt erg paradoxaal: een betere minimumbescherming zou dekans op armoede (en/of de duur ervan) verhogen ! We bedoelen uiteraard niet datdeze strategie een omgekeerd effect zou hebben, want men kan niet ontkennen datde maatregel de armoede verlicht. Bovendien is de meer sluitende minimumbe-scherming, alleen al om sociale en ethische redenen, meer dan wenselijk. Desimulatie waarschuwt echter wél voor het feit dat deze aanpak louter curatief is,en niet noodzakelijk een springplank uit de armoede inhoudt. Anders uitgedrukt,het armoede-verlichtend effect blijft beperkt tot de korte termijn, en houdt zelfseen zeker gevaar in dat op langere termijn meer mensen terechtkomen in de‘armoedeval’ van het leefloon.

Zelfs deze conclusie is relatief, omdat ze gebaseerd is op gegevens uit de jaren ’90,toen de link tussen minimumbescherming en activering nog niet zo sterk was. Hetis mogelijk dat de perverse effecten van de armoedeval anno 2005 minder sterkzijn, in het licht van wat we schreven in sectie 1.2 van dit hoofdstuk. Verder evalu-atieonderzoek zal dit moeten uitwijzen.

Page 34: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

30 Hoofdstuk 2

4. Tweede strategie: activering

De ‘actieve welvaartsstaat’ schrijft een centrale plaats toe aan arbeid als sleutel totinkomensverwerving en sociale ontplooiing. Dit operationaliseren we door te ver-onderstellen dat iedereen die onderbeschermd is of die in de bijstand zit injanuari 1993, gedurende een jaar een job krijgt aangeboden. Door de variabele‘tewerkstelling’ om te schakelen van 0 naar 1 nemen we impliciet aan dat allebetrokkenen de aangeboden baan accepteren, of daartoe verplicht worden. In onzesteekproef gaat het om 160 personen.

Bemerk dat de toestandsvectoren hier lichtjes anders berekend werden dan aan-gegeven door de recursierelatie 2.1. De effecten na de activeringsperiode werdenzo realistisch mogelijk gemodelleerd door de kans op werk ook m.b.v. een dyna-misch model te schatten. Analoog aan de toestandsvectoren kunnen we de vectoritW , die de kans op werk 1;itW en de kans op werkloosheid 0;itW van individu i op

tijd t bevat, berekenen als:

ititti WNW ×=+1; .

Deze kansen zijn weergegeven in figuur 2.2. De toestandsvectoren worden nuberekend als

ititti TPT ′′×=′′ +1; ,

waarbij de transitiematrix itP berekend wordt als

( ) ( ) 0;1; 01 ititititit WwMWwMP ⋅=+⋅== .

We berekenen de transitiematrix itM (zie hierboven) tweemaal: eenmaal gegevendat individu i werk heeft ( )( )1=wMit en eenmaal conditioneel op het feit dathij/zij werkloos is ( )( )0=wMit . De eigenlijke transitiematrix wordt dan verkregenals gemiddelde van beide, gewogen met hun respectievelijke kansen

Page 35: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 31

0.2

.4.6

.81

% n

iet a

rm

0 20 40 60maand

Geobserveerde kans Voorspelde kans zonder programmaVoorspelde kans met programma

Figuur 2.2 Kans op werk met en zonder activering (voor personen die in januari 1993 arm enniet-werkend zijn - dynamisch model)

De kans op werk wordt weergegeven in figuur 2.2. Vier jaar na het beëindigen vanhet activeringsprogramma blijft er nog 5,5% hogere kans op werk, in vergelijkingmet een situatie zonder activeringsprogramma. Van degenen die een werkerva-ring hebben doorlopen, valt op termijn meer dan 60% opnieuw zonder werk, wataannemelijk is gezien de kwetsbaarheid van de doelgroep.

Wat is nu de impact op armoede? Omdat die sterk afhangt van de kwaliteit en aan-gepastheid van de aangeboden werkervaring, is het moeilijk een objectief kwali-teitsgehalte voorop te stellen in de simulaties. Door het gebruik van dedummy-variabele ‘tewerkgesteld’ nemen we impliciet aan dat de aangebodentewerkstelling overeenkomt met de gemiddelde baan die ingevuld wordt door eenpersoon met dezelfde karakteristieken (alleen de duur is nu vastgepind op 12maanden). Het effect op de socio-economische positie van het individu wordtm.a.w., ongeacht de aard van de aangeboden job, gelijkgesteld met het gemiddeldeffect van een doorsnee job (deeltijds of voltijds, hoog of laag betaald) die doordeze persoon (vrijwillig) zou worden opgenomen. Het voordeel van deze han-delswijze is, dat een realistisch beeld gehanteerd wordt van een ‘haalbare’ job.

Page 36: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

32 Hoofdstuk 2

0.2

.4.6

.8%

nie

t arm

0 20 40 60maand

Geobserveerde kans Voorspelde kans zonder programmaVoorspelde kans met programma Verschil dankzij programma

Figuur 2.3 Strategie ‘activering’: vergelijking van de geobserveerde kans op niet-armoede met devoorspelde kans met en zonder activeringsmaatregel

In figuur 2.3 merken we allereerst dat ons model opnieuw de geschatte kans opniet-armoede zeer goed benadert (vergelijk het verloop van de kruisjes en de ruit-jes).

Het directe effect van activering (weergegeven door de curve met driehoekjes) isenorm: tewerkstelling verhoogt onmiddellijk en substantieel de kans om uit dearmoede te geraken. Na twaalf maanden is het verschil tussen de kans opniet-armoede met en zonder activeringsmaatregel maximaal: ongeveer 23% van debetrokkenen zijn, in netto-termen, uit de armoede ontsnapt dankzij het active-ringsprogramma. Vanaf de dertiende maand neemt dit effect echter af om tweeredenen:− het effect van de maatregel heeft bijna zijn plafond bereikt, terwijl de transitie-

kans uit de armoede ook zonder activering zachtjes blijft stijgen (dit laatstewordt in de literatuur het deadweight-effect genoemd);

− de activeringsperiode is ten einde. In figuur 2.2 zagen we dat op langere ter-mijn meer dan 60% van de doelgroep opnieuw in de werkloosheid verzeilt(tenminste, in de veronderstelling dat de kwaliteit van het activeringsaanbodovereenstemt met de gemiddelde kwaliteit van de jobs die doorgaans doordeze doelgroep worden uitgeoefend.

Het netto-effect van de activering halveert ongeveer elke twintig maanden, tot er 4jaar na het beëindigen van de activeringsperiode nog 3,7% verschil (in kans op

Page 37: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 33

niet-armoede) overblijft. De effecten van een tijdelijk activeringsprogramma blij-ken dus helaas ook grotendeels tijdelijk te zijn.

Tabel 2.2 Impact van activering in de ‘steady state’

Totale steek-proef

Substeekproefonderbeschermdin januari 1993

Substeekproefna maatregel

Kans op niet-armoede in steady state (%) 96.85 73.47 77.90Kans op onderbescherming 2.22 14.25 11.38Kans op minimuminkomen 0.93 12.28 10.73

Gemidd. duur niet-armoede (maanden) 1117 107.4 134.8Gemidd. duur onderbescherming 7.43 12.30 9.48Gemidd. duur minimuminkomen 8.42 45.87 38.04

Mediaan duur niet-armoede 774.6 75.09 94.08Mediaan duur onderbescherming 6.18 9.42 7.50Mediaan duur minimuminkomen 7.90 34.22 28.36

De beperkte impact van het activeringsbeleid op de steady state armoede valt opin tabel 2.2: bij de doelgroep valt de armoedegraad terug van 26,5 tot 22,1%. Posi-tief is vooral dat de gemiddelde duur van armoedespells korter wordt.

5. Derde strategie: minimum-kwalificaties

Het nieuwste paradigma in de armoedebestrijding is dat van de ‘kennismaatschap-pij’ waarin sociale integratie vooral vertaald wordt in termen van onderwijs enlevenslang leren. We vertalen dit paradigma praktisch naar een programma waariedereen die geen diploma hoger secundair onderwijs heeft, aangemoedigd wordtdit alsnog te halen. Hierbij onderscheiden we twee varianten: (a) de jeugd-variant,toegepast op alle -25-jarigen, en (b) de ‘learnfare-variant’, toegepast op alle onge-kwalificeerde armen tot 50 jaar.

In de eerste variant bestaat de doelgroep enkel uit jongeren (arm of niet-arm) enveronderstellen we dat iedereen die jonger is dan 25 jaar en volgens de informatieuit de PSBH nog geen diploma hoger secundair heeft, er op 1 januari 1993 alsnogeen behaalt. Het gaat hier om 192 individuen uit onze steekproef. Hiervan zitten er179 (93,23%) boven de armoedegrens, 4 (2,08%) zijn onderbeschermd en 9 (4,69%)krijgen het leefloon. Het feit dat zo weinig ongekwalificeerde jongeren in armoedeleven klinkt verrassend, maar kan vermoedelijk verklaard worden doordat velenonder hen nog bij hun ouders inwonen. De stelling dat ongekwalificeerdeschoolverlaters voorbestemd zijn om in armoede terecht te komen, moet m.a.w.met een grove korrel zout genomen worden. Veel hangt blijkbaar af van hun

Page 38: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

34 Hoofdstuk 2

‘sociaal kapitaal’, beginnend bij de bescherming die hun familie kan bieden. Maaraangezien we een periode van vijf jaar overschouwen, houdt het model impliciettoch rekening met de periode na het verlaten van het ouderlijk huishouden. Tochdraagt een diploma van het hoger secundair onderwijs nog bij tot een verdereverlaging van de armoedekans. Bovendien blijven de curven ‘met’ en ‘zonder’ demaatregel ook na vijf jaar uiteenlopen, wat wijst op duurzame effecten.

.85

.9.9

51

% n

iet a

rm

0 20 40 60maand

Geobserveerde kans Voorspelde kans zonder programmaVoorspelde kans met programma

Figuur 2.4 Strategie ‘terugdringing ongekwalificeerde uitstroom’ voor de doelgroep -25 jarigen:vergelijking van de geobserveerde kans op niet-armoede met de voorspelde kans meten zonder scholingsmaatregel

In tabel 2.3 wordt de impact van dit scenario op de steady-state armoede becijferd.Nogmaals valt op dat, a priori, de armoedekans onder de ongekwalificeerde jon-geren beperkt is (8,1%). Dankzij het bijkomende diploma vermindert die armoe-dekans verder van 8,1 tot 3,2%. Bovendien weten we dat de investering in scholingeen levenslange (preventieve) bescherming inhoudt, wat niet gold voor de tweevorige scenario’s.

Page 39: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 35

Tabel 2.3 Impact van terugdringing ongekwalificeerd schoolverlaten (doelgroep -25 jaar) in de‘steady state’

Totale steek-proef

Substeekproefonderbeschermdin januari 1993

Substeekproefna maatregel

Kans op niet-armoede in steady state (%) 96.85 91.88 96.80Kans op onderbescherming 2.22 3.28 2.07Kans op minimuminkomen 0.93 4.84 1.13

Gemidd. duur niet-armoede (maanden) 1117 348 725Gemidd. duur onderbescherming 7.43 6.90 5.23Gemidd. duur minimuminkomen 8.42 17.99 10.69

Mediaan duur niet-armoede 775 242 503Mediaan duur onderbescherming 6.18 5.8 4.80Mediaan duur minimuminkomen 7.90 13.67 9.37

De tweede variant van het scenario ‘minimum-kwalificatie’ viseert een ruimere leef-tijdsgroep, maar is anderzijds toegespitst op personen die leven op of onder hetleefloon. De effecten van deze variant worden gesimuleerd door aan alle personenbeneden 50 jaar die onderbeschermd zijn of in de bijstand zitten en geen diplomahoger secundair onderwijs hebben er (artificieel) een toe te kennen. Het gaat om67 respondenten uit de steekproef.

0.2

.4.6

.8%

nie

t arm

0 20 40 60maand

Geobserveerde kans Voorspelde kans zonder programmaVoorspelde kans met programma

Figuur 2.5 Strategie ‘minimum-kwalificatie’ (learnfare) - doelgroep -50 jarige armen)

Page 40: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

36 Hoofdstuk 2

In figuur 2.5 zien we opnieuw dat de effecten van scholing langdurig zijn. De kansop niet-armoede stijgt met ongeveer 17%. Hetzelfde geldt voor de steady state.Vooral de gemiddelde duur van afhankelijkheid van het leefloon vermindert dras-tisch: zonder kwalificatie is men gemiddeld véél langer aangewezen op hetgewaarborgd minimuminkomen (meer dan vijf jaar). Een diploma secundaironderwijs reduceert die duur met zowat 28 maanden.

Tabel 2.4 Impact van minimum-kwalificatie (learnfare) (doelgroep -50 jarige armen) in de‘steady state’

Totale steek-proef

Substeekproefonderbeschermdin januari 1993

Substeekproefna maatregel

Kans op niet-armoede in steady state (%) 96.85 63.90 80.89Kans op onderbescherming 2.22 14.41 10.80Kans op minimuminkomen 0.93 21.70 8.31

Gemidd. duur niet-armoede (maanden) 1117 67 123Gemidd. duur onderbescherming 7.43 12.85 9.96Gemidd. duur minimuminkomen 8.42 64.77 38

Mediaan duur niet-armoede 775 48 86Mediaan duur onderbescherming 6.18 9.75 7.80Mediaan duur minimuminkomen 7.90 46.18 28.40

De lezer zal wellicht een nog groter effect verwacht hebben. We moeten inderdaadtoegeven dat zelfs scholing blijkbaar ook geen panacee tegen de armoede is. Wemogen niet vergeten dat armoede vaak het gevolg is van een cumulatie van facto-ren op het vlak van scholing, arbeid, gezondheid, cultuur, gezinsrelaties enz. Hetverzekeren van een kwalificatie zal m.a.w. niet als bij toverslag de andere hinder-palen wegnemen om uit de armoede te raken. Bovendien is de haalbaarheid vandeze strategie op zich ook niet evident: ze zal grote inspanningen vergen om hetonderwijs effectiever en aantrekkelijker te maken voor een doelgroep die thanseen erg negatieve ervaring aan de school overhoudt.

6. Besluit

De simulaties in dit hoofdstuk hadden niet tot doel om exacte voorspellingen temaken, noch om zeer gedetailleerde maatregelen te simuleren. Bij de definiëringvan strategieën en maatregelen moet rekening gehouden worden met de beper-kingen van de PSBH-gegevens. Toch menen we te kunnen besluiten dat ons modelnuttige en zinvolle inschattingen oplevert van mogelijke scenario’s om dearmoede te bestrijden.

Page 41: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Simulatie van drie basisstategieën van armoedebestrijding 37

Zo kunnen we uit de simulaties besluiten:− dat een meer sluitende minimumbescherming weliswaar de armoedekloof kan

dichten, maar op termijn het aantal armen dreigt te verhogen, vanwege hetarmoedevaleffect dat in de bijstand ingebakken zit. Het is bijgevolg geraad-zaam om deze aanpak te combineren met andere maatregelen om de uit-stroom uit de bijstand te verhogen;

− dat activering zeer gunstige netto-effecten heeft op korte termijn; maar datdeze na 5 jaar tot hoogstens 1/4 van hun oorspronkelijk niveau terugvallen.De duurzaamheid van de effecten hangt natuurlijk sterk af van de kwaliteitvan het activeringsprogramma en de mate waarin men doorstroming kan rea-liseren na afloop;

− dat het verzekeren van minimum-kwalificaties de meest duurzame effectenoplevert. Vooral wanneer men deze strategie zou concentreren op individuendie in armoede leven zal de impact substantieel en duurzaam zijn.6

Bij de onderlinge vergelijking van de drie basisstrategieën moet men voorzichtigmet de cijfers omspringen: telkens is de doelgroep immers anders gedefinieerd. Inde strategie ‘sluitende minimumbescherming’ gaat het enkel om de subgroep van‘onderbeschermden’; in de strategie ‘activering’ om alle niet-werkende armen; enin de derde strategie hetzij om (ongekwalificeerde) jongeren, hetzij om (ongekwa-lificeerde) armen beneden de 50 jaar. Om de relatieve impact van de drie strate-gieën toch onderling te kunnen vergelijken, worden in tabel 2.5 de netto-effectenherwogen en teruggebracht op eenzelfde noemer, nl. de initiële substeekproefarmen (in januari 1993). Elk cijfer in tabel 2.5 geeft weer welke verschuivingen zichin de steady state voordoen in de armoede, in verhouding tot deze initiële groep.Bijvoorbeeld kunnen we uit de tabel afleiden dat op lange termijn, onder strate-gie 1 (sluitende minimumbescherming) het aantal armen netto met 3,94% zal toe-nemen; dit is de resultante van een daling van het aantal onderbeschermden(-3,90% van de initieel armen) en een stijging van het aantal leefloontrekkers(+7,84%).

Tabel 2.5 Netto-impact van de drie gesimuleerde strategieën op armoede in de steady state, inverhouding tot het initieel aantal armen

Armoede Onder-bescherming

Leefloon

Strategie 1: sluitende minimumbescherming +3.94% -3.90% +7.84%Strategie 2: activering -3.14% -2.03% -1.10%Strategie 3a: minimumkwalificatie jongeren -1.22% -0.14% -1.08%Strategie 3b: minimumkwalificatie armen -5.11% -1.09% -4.03%

6 Daarmee is weliswaar nog niets gezegd over de haalbaarheid en kostenefficiëntie van deze

aanpak.

Page 42: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

38 Hoofdstuk 2

De vergelijking tussen de strategieën onderling leert dat strategie 1 (bijna per defi-nitie) het grootste effect heeft op de extreme armoede (onderbescherming), terwijlstrategie 3b het meest effectief is in het reduceren van de armoede in het alge-meen. Deze laatste bevinding is merkwaardig: scholing reduceert de langeter-mijn-armoede méér dan activering.

Hoe dan ook; lijkt de netto-impact van de drie strategieën op het eerste gezicht ergbeperkt te zijn. Dit heeft te maken met de gehanteerde maatstaf (verschil in lange-termijn-armoedekans in verhouding tot het totaal aantal initieel armen). Er isinderdaad een beduidend ‘deadweight-effect’: heel wat personen ontsnappen(gelukkig!) op lange termijn ook zonder bijkomende maatregelen uit de armoede.Als men dit deadweighteffect buiten beschouwing zou laten, zou het netto-effectvan de drie strategieën veel groter lijken, maar de verhouding in relatieve effecti-viteit tussen de strategieën zou niet veranderen. Overigens is de term ‘dead-weight’ een beetje misleidend: de uitstroom uit armoede gebeurt uiteraard niet‘zomaar’, ze is tenminste gedeeltelijk te danken aan een hele batterij bestaandemaatregelen ter voorkoming en bestrijding van armoede.

Page 43: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

37

HOOFDSTUK 3SOCIALE KOSTEN EN BATEN VAN DE DRIEBASISSTRATEGIEËN

1. Methodologische inleiding

Elke maatschappelijke keuze of gehanteerde strategie ter bestrijding van structu-rele armoede impliceert specifieke kosten en baten, die ongelijk gespreid zijn oververschillende publieke en private stakeholders, en ook ongelijk gespreid doorheende tijd. Het is daarom nuttig de kosten en baten voor de gemeenschap in haargeheel en de diverse actoren voor elke strategie afzonderlijk in kaart te brengen.Dit hoofdstuk wil een aanzet geven tot een dergelijke analyse voor de drie strate-gieën die in het vorige hoofdstuk werden gesimuleerd:− een meer sluitende minimumbescherming, d.w.z. een 100% bereik van alle

potentieel gerechtigden op het leefloon;− het activeren van de onderbeschermden en de leefloon-cliënten;− het verzekeren van een minimum-kwalificatie aan jongeren resp. armen.

Sociale kosten-baten analyse is een techniek die nagaat of een bepaalde investeringrendabel is vanuit het standpunt van de volledige gemeenschap. Deze analysehoudt dus ook rekening met de maatschappelijke doelstellingen die de verschil-lende keuzen beogen. De techniek bestaat erin:− om een zo nauwkeurig mogelijk overzicht te maken van alle kosten en baten

verbonden aan elke strategie;− dit te doen voor alle betrokken partijen (de referentiepersoon, het OCMW, de

federale, regionale en lokale overheid, de RSZ, derden…);− telkenmale met of zonder overheidsinterventie, om uiteindelijk de netto-baten

te kunnen ramen.

De kosten respectievelijk baten worden idealiter uitgedrukt in geldbedragen,zodat onderlinge vergelijkbaarheid mogelijk is. Zowel actuele als toekomstige kos-ten en baten moeten in de analyse worden opgenomen. De toekomstige kosten enbaten dienen, om vergelijkbaar te zijn, te worden verdisconteerd naar het startjaar(in casu 1993).

Page 44: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

38 Hoofdstuk 3

Wat de behandeling van herverdelingseffecten betreft, zijn er meerdere veron-derstellingen mogelijk. Wij hanteren in wat volgt de eenvoudigste veronderstel-ling, dat kosten en baten over verschillende stakeholders heen kunnen opgeteldworden. Dit impliceert weliswaar dat eenzelfde herverdeling van rijk naar arm ofvan arm naar rijk geen effect heeft op de globale kosten-batenbalans.

Wegens het beperkte tijdsbestek van dit onderzoek bleek het onhaalbaar om eenuitvoerige kosten-batenanalyse te maken van elk van de drie bestudeerde scena-rio’s. Daarom wordt dit hoofdstuk beperkt tot een samenvatting van enkele resul-taten uit bestaand Belgisch onderzoek, voor scenario 1 aangevuld met een paareenvoudige bijkomende berekeningen.

Een eerste stap is het opmaken van een inventaris van alle verwachte items diekosten en baten kunnen inhouden. Dit gebeurt in de volgende bladzijden voor dedrie verschillende strategieën en voor alle betrokken partijen afzonderlijk. Detabellen 3.1 tot 3.3 geven een overzicht van deze kosten en baten.

Page 45: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 3.1

Kos

ten

en b

aten

van

het

sce

nari

o ‘s

luite

nde

min

imum

prot

ectie

Kos

ten

Bate

n

Indi

vidu

en

Bijk

omen

de (i

ndir

ecte

) bel

astin

gen

op v

erho

ogde

cons

umpt

ie

Ver

hoog

d in

kom

en

W

elzi

jnse

ffect

en (t

oena

me

in é

én o

f mee

rder

e re

sour

ces:

men

selij

k,so

cio-

cultu

reel

en

mat

erie

el k

apita

al)

OC

MW

D

irec

te k

oste

n va

n bi

jkom

ende

uitk

erin

gen

Dos

sier

kost

en e

n om

kade

ring

Ver

hoog

de c

asel

oad

op la

nge

term

ijn d

oor a

rmoe

-de

vale

ffect

Ove

rhei

d

Tuss

enko

mst

in v

erho

ogde

cas

eloa

d op

lang

e te

r-m

ijn

Indi

rect

e be

last

inge

n op

ges

tege

n co

nsum

ptie

Der

den

D

alin

g va

n so

cial

e ko

sten

van

arm

oede

(cri

min

alite

it, g

ezon

dhei

ds-

zorg

, soc

iale

hul

pver

leni

ng, …

)

Posi

tieve

spi

ll-ov

er e

ffect

en o

p bv

. gez

insl

eden

van

de

begu

nstig

de

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 39

Page 46: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 3.2

Kos

ten

en b

aten

van

act

iver

ing

Kos

ten

Bate

n

Indi

vidu

en/

deel

nem

ers

V

erlie

s aa

n vr

ije ti

jd ti

jden

s de

elna

me

aan

proj

ect

V

erho

ogde

ver

wac

hte

netto

-inko

men

sstr

oom

bij

deel

nam

e:

Ver

min

derd

e th

uisa

rbei

d en

info

rmel

e ar

beid

− H

oger

e lo

onsv

erw

acht

ing

tijde

ns e

n na

dee

lnam

e

Bijk

omen

de in

dire

cte

bela

stin

gen

op h

et v

erw

acht

e to

e-ge

nom

en n

etto

-inko

men

bij

deel

nam

e−

Stijg

ing

van

de te

wer

kste

lling

skan

s na

dee

lnam

e do

or o

.a.

een

toen

ame

van

de b

eroe

pskw

alifi

catie

s

Bijk

omen

de d

irec

te k

oste

n ve

rbon

den

aan

tew

erks

telli

ngtij

dens

en

na a

ctiv

erin

g (b

v. v

ervo

er, k

inde

ropv

ang)

− W

elzi

jnse

ffect

en: t

oena

me

in é

én o

f mee

rder

e re

sour

ces

(=m

ense

lijk,

soc

io-c

ultu

reel

en

mat

erie

el k

apita

alPr

ojec

t/Pr

omot

oren

/Der

dew

erkg

ever

s

Brut

o-lo

onko

sten

tijd

ens

en n

a ac

tiver

ing

O

pbre

ngst

en u

it de

bed

rijfs

activ

iteit

A

ltern

atie

ve o

pbre

ngst

ger

ealis

eerd

doo

r nie

t-dee

lnem

ers

O

verh

eids

subs

idie

s (v

an d

e Eu

rope

se, F

eder

ale,

de

Regi

onal

een

de

loka

le o

verh

eden

)

Om

kade

ring

skos

t= lo

onko

st v

an d

e om

kade

ring

V

erho

ogd

arbe

idsr

ende

men

t na

activ

erin

g:

Wer

king

skos

t/pr

oduc

tieko

st=

ande

re k

oste

n−

Bete

r ges

choo

lde

arbe

idsk

rach

ten

− Be

tere

aan

slui

ting

bij g

evra

agde

kw

alifi

catie

s−

Dal

ing

aanw

ervi

ngsk

ost (

omw

ille

van

sign

aale

ffect

)

40 Hoofdstuk 3

Page 47: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 3.2

Kos

ten

en b

aten

van

act

iver

ing

(ver

volg

)

Kos

ten

Bate

n

Euro

pa

Subs

idie

s va

n Eu

ropa

(bv.

ESF

-sub

sidi

es)

Fede

rale

Ove

rhei

d

Toen

ame

van

dire

cte

en in

dire

cte

bela

stin

gont

vang

sten

RSZ

Tr

ekki

ngsr

echt

en

Besp

aard

e br

uto-

verv

angi

ngsi

nkom

ens

door

ver

hoog

dete

wer

kste

lling

skan

sen

G

eact

ivee

rde

uitk

erin

gen

die

wor

den

uitb

etaa

ld a

an w

erk-

nem

ers

To

enam

e va

n w

erkg

ever

s- e

n w

erkn

emer

sbijd

rage

n aa

n RS

Z bi

jde

elna

me

Br

uto-

verv

angi

ngsi

nkom

en (t

er v

erva

ngin

g va

nO

CM

W-u

itker

inge

n) b

etaa

ld a

an d

egen

en d

ie w

erkl

oos

wer

den

van

de d

eeln

emer

sgro

ep

To

enam

e va

n w

erkg

ever

s- e

n w

erkn

emer

sbijd

rage

n aa

n RS

Zdo

or v

erho

ogde

tew

erks

telli

ngsk

ans

na a

ctiv

erin

g

Regi

onal

e en

loka

le o

verh

eid

Su

bsid

ies

(e

vent

ueel

) Ind

irec

te b

aten

: bv.

mili

eu-b

aten

of b

epaa

lde

wer

-ke

n di

e do

or d

e te

wer

kste

lling

spro

ject

en w

orde

n ui

tgev

oerd

die

ande

rs n

ooit

zoud

en g

ebeu

ren

Su

bsid

ies

van

hoge

re o

verh

eden

(= k

omt o

vere

en m

et s

ubsi

-di

ekos

ten

van

RSZ

via

trek

king

srec

hten

)O

CM

W

Indi

en O

CM

W a

ls w

erkg

ever

opt

reed

t: cf

. inf

ra

Besp

aard

leef

loon

tijd

ens/

na a

ctiv

erin

gD

erde

n

Gra

tis o

f ond

er d

e m

arkt

waa

rde

gele

verd

e go

eder

en e

ndi

enst

en a

an h

et te

wer

kste

lling

spro

ject

(bv.

gra

tis te

rbe

schi

kkin

g ge

stel

de g

ebou

wen

, vri

jwill

iger

swer

k, …

)

D

oor a

ctiv

erin

gspr

ojec

ten

grat

is o

f ond

er d

e m

arkt

waa

rde

gele

-ve

rde

goed

eren

en

dien

sten

Su

bstit

utie

-effe

ct

Dal

ing

van

soci

ale

kost

en v

an a

rmoe

de (c

rim

inal

iteit,

gez

ond-

heid

szor

g, s

ocia

le h

ulpv

erle

ning

, …)

V

erdr

ingi

ngse

ffect

Po

sitie

ve s

pill-

over

effe

cten

op

bv. g

ezin

sled

en v

an d

e de

elne

-m

er

Mul

tiplic

ator

-effe

ct

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 41

Page 48: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Tabe

l 3.3

Scho

ling

(waa

rbor

gen

van

een

min

imum

-kw

alifi

catie

aan

jong

eren

resp

. arm

en)

Kos

ten

Bate

n

Indi

vidu

en

Dir

ecte

pri

vate

kos

ten

van

onde

rwijs

(sch

oolu

itrus

-tin

g, v

ervo

er v

an/n

aar s

choo

l enz

.)

Ver

hoog

de v

erw

acht

e ne

tto-in

kom

enss

troo

m n

a sc

holin

g

In

dire

cte

kost

en: g

eder

fde

verw

acht

e ne

tto-in

kom

ens

bij v

erde

re s

chol

ing

− H

oger

e lo

onsv

erw

acht

ing

na s

chol

ing

V

erho

ogde

indi

rect

e be

last

inge

n op

ver

hoog

dene

tto-in

kom

enss

troo

m−

Stijg

ing

van

de te

wer

kste

lling

skan

s na

sch

olin

g do

oro.

a. e

en to

enam

e va

n de

ber

oeps

kwal

ifica

ties

W

elzi

jn o

p en

bui

ten

het w

erk

(gez

ondh

eid,

wel

bevi

n-de

n, …

)

OC

MW

V

erho

ogde

ste

un a

an s

tude

nten

Be

spaa

rd le

eflo

on o

p la

nger

e te

rmijn

Fede

rale

ove

rhei

d

Ged

erfd

e be

last

inge

n op

(ged

erfd

e) in

kom

ens

tijde

nsve

rlen

gde

scho

ollo

opba

an

Ver

hoog

de o

pbre

ngst

en u

it be

last

inge

n op

lang

ere

ter-

mijn

(dir

ecte

, ind

irec

te)

Gem

eens

chap

s-ov

erhe

id

Inve

ster

ing

in o

nder

wijs

op

secu

ndai

r niv

eau

(sal

aris

-se

n, w

erki

ng, i

nves

teri

ngen

)

RSZ

G

eder

fde

wer

knem

ersb

ijdra

gen

bij l

ange

re s

chol

ing

Be

spaa

rde

wer

kloo

shei

dsui

tker

inge

n

Ged

erfd

e w

erkg

ever

sbijd

rage

n bi

j lan

gere

sch

olin

g

Ver

hoog

de w

erkg

ever

s- e

n w

erkn

emer

sbijd

rage

n op

lan-

gere

term

ijn

Der

den

Po

sitie

ve s

pillo

vere

ffect

en o

p bv

. fam

iliel

eden

42 Hoofdstuk 3

Page 49: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 43

2. Strategie 1: sluitende minimumprotectie

In het basisscenario wordt het inkomen bijgepast tot het niveau van het bestaans-minimum (leefloon), voor de personen die tot de categorie ‘onderbeschermden’behoren. We maken voor onze schattingen abstractie van de kosten van begelei-ding naar integratie of werk. In eerste instantie worden hun kansen om uit testromen van de toestand ‘onderbeschering’ naar de toestand van ‘niet-armoede’ongewijzigd verondersteld.

Figuur 3.1 toont de gemiddelde kost van bijpassing tot het leefloon voor alleindividuen uit de steekproef die zich in januari 1993 in het statuut ‘onderbescher-ming’ bevonden. Deze geschatte waarden worden bekomen door rekening hou-den met de uitstroomkansen uit de toestand van armoede of onderbescherming enzijn het resultaat van een projectie met het iteratieve model uit vorig hoofdstuk.De maanden duiden op de 60 maanden of perioden van waarneming van desteekproef, startend in januari 1993 en eindigend in december 1997.

0 €

50 €

100 €

150 €

200 €

250 €

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60maanden

euro

Figuur 3.1 Verdisconteerde maandelijks gemiddelde kost van geldelijke bijpassing

De figuur toont aan dat de gemiddelde bijpassing start met een bedrag van ca.200 € per maand, om vervolgens stelselmatig te verminderen tot ongeveer 8 € inde laatste maand. De daling is te verklaren door de cumulatieve uitstroom uit hetstatuut ‘onderbescherming’. De totale verwachte kost per individu, na verdiscon-

Page 50: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

44 Hoofdstuk 3

tering (berekend aan 2%) over de volledige periode van 60 maanden, bedraagt2 980 €.

Figuur 3.2 weerspiegelt dezelfde operatie, maar rekening houdend met de resulte-rende gewijzigde overgangskansen tussen de statuten van sociale protectie. Meerbepaald veronderstellen we dat de uitstroomkans uit armoede voor de groep‘onderbeschermden’ dezelfde wordt als de uitstroomkans uit het leefloon. Wezagen in hoofdstuk 2 dat het effect van de begeleiding door het OCMW overge-compenseerd wordt door het armoedevaleffect dat inherent is (was?) aan hetbestaansminimum, zodat de uitstroomkansen per saldo dalen. Dit impliceert eenhogere verwachte kost van het gesimuleerde scenario. De totale kost na verdiscon-tering over de volledige periode van 60 maanden bedraagt 3 570 €, wat bijna 20%hoger ligt dan in het basisscenario.

0 €

50 €

100 €

150 €

200 €

250 €

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60

maanden

euro

Figuur 3.2 Verdisconteerde maandelijks gemiddelde kost van bijpassing en begeleiding

Naast deze louter budgettaire kost voor de overheid in de vorm van directe kostenvan bijkomende uitkeringen en indirecte kosten zoals dossierkosten en omkade-ringskosten, zijn er uiteraard voor de betrokken partijen een aantal baten. Deoverheid kan wellicht gedeeltelijke terugverdieneffecten verwachten via indirectebelastingen op de consumptie die voortvloeit uit het verhoogde inkomen vanarmen.

Page 51: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 45

Voor de betrokken individuen zelf gaat het naast een verhoogd inkomen, omniet-financieel meetbare effecten zoals een verhoogde sociale integratie.

Tot slot zijn mogelijk ook een aantal derde partijen begunstigde van een aantalbaten. Zo zullen de sociale kosten van armoede wellicht dalen (minder uitgaven inde gezondheidszorg, de sociale hulpverlening, criminaliteit). Ook kunnen posi-tieve spill-over effecten verwacht worden, onder andere door gunstige invloed opde gezinsleden. Dit alles kan leiden tot een zichzelf versterkend positief effect.

Eén en ander laat toe om te vermoeden dat de sociale kosten-batenbalans op kortetermijn positief uitvalt. Zelfs als we abstractie maken van de moeilijk meetbare(gunstige) effecten, wordt de budgettaire kost voor de overheid gecompenseerddoor de overeenstemmende baat (verhoogd inkomen) voor het individu en zijngezin. In termen van de totale sociale kosten en baten gaat het om een broek-zak-vestzak operatie.

De balans is echter minder duidelijk op lange termijn. Als de afhankelijkheidvan de bijstand toeneemt (armoedevaleffect), impliceert dit immers een verlies aantewerkstelling en welvaart.

3. Strategie 2: activering

Deze strategie voorziet dat iedereen die zich in januari 1993 in het statuut ‘onder-bescherming’ bevindt en werkloos is, een vorm van werkervaring krijgt aangebo-den gedurende 1 jaar. Om de impact van deze strategie te simuleren kan verwezenworden naar eerdere onderzoeken naar de sociale doelmatigheid van herinscha-kelingsprojecten voor achtergestelde groepen.

De cijfers in deze sectie gelden slechts ter illustratie. Ze zijn volledig gebaseerd opeen eerder onderzoek omtrent de kosten en baten van een garantieplan voor lang-durig werklozen (Vleugels et al., 1998). We zetten uiteen wat een tijdelijke joben/of een beroepsopleiding voor de overheid kost aan subsidies. Onder overheidverstaan we hier het geheel van de federale overheid, de regionale overheden, ende sociale zekerheid. Uit de studie van Vleugels et al. kiezen we de geraamde kostvan activering voor de groep van meest kansarmen op de arbeidsmarkt, nl. diege-nen die meer dan vijf jaar werkloos zijn. Waarschijnlijk beantwoordt deze aan-name inzake arbeidsverleden het best aan het profiel van de ‘onderbeschermden’in onze data. In het gesimuleerde programma heeft een individu dan het recht opeen tijdelijke job om werkervaring op te doen in combinatie met een beroepsoplei-ding. Deze kosten worden nader geschat in elk circuit per jaar, waarna eengemiddelde kostprijs per individu kan berekend worden.

Page 52: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

46 Hoofdstuk 3

3.1 Kosten en baten van de aangeboden werkervaring voor de overheid

Dergelijke werkervaringsjobs kunnen in verschillende circuits gegenereerd wor-den: in de private profit sfeer (mits voldoende subsidies vanwege de overheid), inde non-profit en in de publieke sector. Private (for-profit) werkgevers dienen gecom-penseerd te worden voor de lagere productiviteit en opleidingskosten van doel-groepwerknemers. Het productiviteitsverlies wordt gelijkgesteld aan 50% van deglobale loonkost en we gaan ervan uit dat de overheid dit volledig wenst te com-penseren. Ten dele gebeurt deze compensatie via de 100% vrijstelling van patro-nale RSZ-bijdragen. Het resterend bedrag noemen we de productiviteitspremie,het bedrag dat aan de werkgever door de overheid (RVA) wordt bijgepast.

De globale gemiddelde opleidingskost (anno 1996) wordt geschat op 3 421 € perpersoon per jaar, of 400 uren aan een kostprijs per cursusuur van 8,5 €. Deze kos-ten bekomen we door ons te baseren op de totale uitgaven van de VDAB aanberoepsopleidingen, en te delen door het aantal gerealiseerde uren aan beroeps-opleiding. De gemiddelde duur van een opleiding werd geschat aan de hand vande opleidingsduur in het kader van ESF-doelstelling 3 en de VDAB-opleiding.

Tabel 3.4 toont de kosten voor de overheid van een tijdelijke job in de privateprofit sector (cijfers jaar 1998). Gesteld dat de opleidingskost volledig tijdens ditene jaar van activering in rekening wordt gebracht, bedraagt de totale kost voor deoverheid 6 959 € per jaar.

Tabel 3.4 Kosten voor de overheid van een tijdelijke job in de private sector gedurende één vol-ledig jaar

Kosten

Productiviteitspremie 3 539 €Opleidingspremie 3 420 €

Totaal 6 959 €

Bij tewerkstelling in de publieke sector worden de volledige loonkost en de oplei-dingskost door de overheid als werkgever zelf gedragen. Wel kan zij daarvan eendeel recupereren via belastingsopbrengsten en RSZ-bijdragen. Wat overblijft is eenkost ten belope van 14 309 € per jaar (cijfers jaar 1998). Dit bedrag is de som vanhet nettoloon van de doelgroepwerknemer en de opleidingskost.

Page 53: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 47

Tabel 3.5 Kosten van een tijdelijke activering bij de overheid

Kosten

Brutolonen 10 889 €Opleidingspremie 3 420 €

Totaal 14 309 €

Bij tewerkstelling in de private non-profit sector moet bovenop de loonkost en deopleidingskost ook een compensatie voorzien worden voor omkadering. We ver-onderstellen immers dat het hier gaat om nieuwe initiatieven waarvoor nog geenomkadering voorhanden is (in tegenstelling tot het reguliere private en publiekecircuit). Deze omkaderingspremie wordt gelijkgesteld aan 20% van het brutoloon.Voor de projecten blijft een 100% vrijstelling van de werkgeversbijdragen gelden.Vooral de omkaderingspremie maakt dat de totale kost van deze vorm van tijde-lijke activering hoog uitvalt.

Tabel 3.6 Kosten voor de overheid van een tijdelijke job gedurende één volledig jaar in de pri-vate non-profit sector

Kosten

Brutolonen 10 889 €Opleidingskost 3 420 €Omkaderingspremie 2 178 €

Totaal 16 487 €

Uit het voorgaande blijkt dat de kost voor de overheid het grootst is voor detewerkstelling in de private non-profit sector, gevolgd door de publieke sector ende private profit-sector.

Elke vorm van tijdelijke tewerkstelling komt overeen met een welbepaalde kos-tensamenstelling en kostengrootte. Indien we willen komen tot een gemiddeldekost per jaar per persoon is het nodig een verdeelsleutel te hanteren. Op basis vanbuitenlandse vergelijkingen, komen we tot volgende verdeling: private profit(30%), private non-profit (50%), publieke sector (20%). Het grote gewicht van deprivate non-profit is daarbij gerechtvaardigd door de noodzakelijke begeleidings-inspanningen van de werklozen.

Tabel 3.7 geeft dan de gemiddelde gewogen kost per jaar per persoon voor deoverheid voor een tijdelijke job van één jaar.

Page 54: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

48 Hoofdstuk 3

Tabel 3.7 Gemiddelde jaarlijkse kost voor de overheid van een tijdelijke job

% totaal Kosten

Privaat 0.30 6 959 €Publiek 0.20 14 309 €Non-profit 0.50 16 487 €

Gewogen gemiddelde 1 13 191 €

Na weging voor de verschillende tewerkstellingsvormen kost een jaar werkerva-ring, gecombineerd met beroepsopleiding, aan de overheid 13 191 € per persoonofwel 1 099 € per maand (in prijzen van 1998) - tenminste, op basis van de veron-derstellingen van Vleugels et al. (1998). Zonder beroepsopleiding wordt de kostbeperkt tot 9 771 € per jaar.

Men zou kunnen aannemen dat niet alle gerechtigden een volledig jaar active-ring behoeven, omdat sommigen voortijdig ander werk vinden. Uit de PSBH blijktechter dat dit ‘spontane’ uitstroompercentage naar werk zeer klein is: voor onzesubsteekproef uit 1993 blijkt dat gemiddeld slechts 5% van de doelgroepwerkne-mers op eigen kracht een (voldoende lonende) job vinden in het reguliere arbeids-circuit.

Tegenover de kosten van het activeringsprogramma staan er ook baten. Detewerkgestelden in de publieke en non-profit sector leveren immers diensten aande gemeenschap, die een maatschappelijke waarde hebben. Weliswaar moeten werekening houden met het lagere rendement van de werknemers in werkerva-ringsjobs, al is het maar omdat een deel van de arbeidstijd aan opleiding besteedwordt. Vleugels et al. nemen aan dat, zoals voor private werkgevers, het arbeids-rendement in de publieke en social-profit banen 50% van de bruto-loonkostbedraagt.

3.2 Overige kosten en baten van activering

Voor de individuen of deelnemers zijn er eveneens kosten verbonden aan de tijde-lijke activering. Zo kan deelname aan een activeringsproject leiden tot een verliesaan vrije tijd en minder mogelijkheden tot het verrichten van thuisarbeid eninformele arbeid. Voor werklozen wordt vaak aangenomen dat deze opportuni-teitskost beperkt is, omdat werkloosheid eerder gepaard gaat met verveling endepressie dan met alternatieve activiteiten.

Daarnaast worden er indirecte belastingen betaald op de consumptie die voort-vloeit uit het toegenomen inkomen. Ook zijn er een aantal directe kosten verbon-den aan de tewerkstelling zoals vervoerskosten en kinderopvang. Anderzijds zijner ook baten voor het individu, waarvan sommigen zich slechts op langere termijnmanifesteren. Tijdens de deelname aan het tewerkstellingsproject zal de loons-

Page 55: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 49

verwachting hoger liggen, na deelname zal de tewerkstellingskans stijgen dooreen toename van de beroepskwalificaties. Ook spelen er een aantal welzijnseffec-ten mee zoals een toename in menselijk, socio-cultureel en materieel kapitaal.Waarschijnlijk ervaren deze mensen ook een hogere tevredenheid en zelfwaarde-ring.

Wat de private werkgevers betreft, kunnen we eenvoudigheidshalve veronder-stellen dat (hun aandeel in) de kosten van de werkervaring gecompenseerd wor-den door de opbrengst van het geleverde werk. Ook na doorstroming, op langeretermijn, nemen we aan dat de kosten en baten van tewerkstelling voor de werkge-ver elkaar opheffen. Doch in de mate dat er een netto-tewerkstellingscreatie heeftplaatsgevonden (door de verhoogde inzetbaarheid van de doelgroep) impliceertde opbrengst van deze bijkomende tewerkstelling ook een macro-economischewelvaartsverhoging.

De eventuele kosten van het activeringsprogramma voor derden, hebben voor-namelijk betrekking op het verdringingseffect. Wanneer de aanwerving van een(ex-)doelgroepwerknemer aanleiding geeft tot jobverlies voor andere werknemersin hetzelfde of in een ander bedrijf, is er sprake van verdringing.

De baten aan derden omvatten o.a. goederen en diensten die door het werker-varingsproject onder de marktwaarde geleverd worden (zoals onderhoud vangroenperken of renovatie van openbaar erfgoed). Bijkomend denken we ook aande daling van de sociale kosten van armoede (criminaliteit, gezondheidszorg,hulpverlening).

De veelheid van kosten en baten voor verschillende partijen maakt het moeilijk omeen globale balans op te maken op het niveau van de gemeenschap. Vleugels et al.(1998) komen echter tot een ondubbelzinnig positief eindoordeel. Zij pleiten zelfsvoor de invoering van een garantieplan, dat aan elke werkzoekende na eengegeven werkloosheidsduur een opleiding en werkervaring waarborgt. Zowelvoor de overheid als voor de gemeenschap als geheel voorspellen de auteurs eenpositief rendement op langere termijn (weliswaar op basis van simulaties, eerderdan een ex-post evaluatie.

Nochtans zijn er ook ex-post evaluaties beschikbaar die deze stelling staven.Nicaise (1996b; 2002) schatte de kosten en baten van de TOK-projecten vanOCMW’s, voortbouwend op twee eerdere follow-up studies waarin denetto-tewerkstellingseffecten van deze projecten op lange termijn werden geme-ten. De analyse wees in de richting van beduidende terugwinningseffecten, zowelvoor de overheid als voor de gemeenschap. Rubbrecht et al. (2005) evalueerden indetail de langetermijneffecten van diverse voorzieningen voor sociale tewerkstel-ling (leerwerkcentra, sociale werkplaatsen en invoegbedrijven). Het socialenetto-rendement van leerwerkcentra bedraagt volgens deze studie, binnen eentijdshorizon van 5 jaar, ca. 25 € per gesubsidieerd uur werkervaring. Bij invoegbe-drijven bleek het netto-rendement lager te zijn, en in sociale werkplaatsen zelfsnegatief (omdat de subsidie aan sociale werkplaatsen onbeperkt is in duur).

Page 56: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

50 Hoofdstuk 3

Samenvattend kunnen we redelijkerwijze aannemen dat activering loont, nietalleen in termen van integratie, maar ook in termen van overheidsbudget én vansociale kosten-batenbalans.

4. Strategie 3: minimum kwalificaties

De derde gesimuleerde strategie wil zoveel mogelijk jongeren resp. armen eenstartkwalificatie bezorgen op het niveau van het hoger secundair onderwijs.

4.1 Kosten en baten van scholing voor de overheid

De kosten voor de overheid situeren zich vooral op het niveau van investering inonderwijs op secundair niveau. Salarissen van onderwijzend personeel, werkings-kosten van scholen, investering in infrastructuur, e.d. Uit cijfers van het departe-ment onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap blijkt dat de kostprijs per leerlingin het gewoon secundair onderwijs in 2004 gemiddeld 7 051 € bedraagt. In 1993bedroeg de kostprijs 4 791 € per jaar per leerling. Een belangrijke onbekende isechter de gemiddelde tijd die nodig is om voortijdige schoolverlaters alsnog aaneen kwalificatie te helpen. Enerzijds hebben heel wat jongeren vermoedelijk reedseen deel van hun HSO-studiecyclus doorlopen. Anderzijds liggen de slaagkansenvoor deze doelgroep eerder laag, waardoor het doorlopen van de cyclus tot eendiploma vertraging kan oplopen.

Naast de directe kosten voor de inrichting van het secundair onderwijs, zijn erook indirecte kosten voor de overheid in rekening te brengen. Door het verminde-ren van de ongekwalificeerde uitstroom, worden de schoolloopbanen verlengd.Dit zorgt ervoor de individuen later de arbeidsmarkt betreden en dus ook tijdensde jaren van scholing geen inkomstenbelasting betalen aan de overheid. De SZ zalanaloog ook minder opbrengsten ontvangen van patronale bijdragen en werkne-mersbijdragen als gevolg van de langere scholing. Anderzijds kunnen dezegederfde opbrengsten op langere termijn gecompenseerd worden door bespaardewerkloosheidsuitkeringen en verhoogde werkgevers- en werknemersbijdragen.Voor de federale overheid kan dit een verhoogde opbrengst uit directe en indi-recte belastingen betekenen.

4.2 Overige kosten en baten van scholing

Vanuit het standpunt van het individu, kunnen vele bestedingen aan opleidingsac-tiviteiten beschouwd worden als een investering in menselijk kapitaal. De deel-name aan de opleidingsactiviteit impliceert een directe en indirecte kost (in termenvan geld en/of tijd), maar eenmaal de activiteit succesvol afgerond, zal deze een-malige kost gepaard gaan met een potentieel levenslange stroom van baten of

Page 57: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 51

opbrengsten. Hierbij moet men ook rekening houden met niet-financiële of zelfsniet-kwantificeerbare kosten en baten.

Bij de directe kosten denken we aan de kost van bepaalde leermiddelen (boe-ken, didactisch materiaal), de vervoerskosten van een naar de plek van opleiding.Daarnaast zijn er ook indirecte kosten verbonden aan opleiding. Zo is er de oppor-tuniteitskost van de aan onderwijs gespendeerde tijd. Immers, indien men nietstudeert, kan men deze tijd benutten om een inkomen te verwerven, huishoude-lijke activiteiten uit te voeren of kinderen op voeden. Die indirecte kost vanonderwijs en vorming kan uitgedrukt worden als het gederfde (schaduw)loon tij-dens de studieperiode. Zeker in het scenario ‘learnfare’ (gericht op armen) is hetbelangrijk dat de overheid het individu volledig compenseert voor de opgelopenkosten (zowel directe als indirecte). Een vormingsplicht zonder volledige dekkingvan de (directe en indirecte) kosten zou mensen die leven onder de armoedegrensnog meer belasten.

Naast private kosten zijn er weliswaar ook een aantal private baten die typischverbonden zijn aan diverse vormen van opleiding. Bij de private baten op indivi-dueel niveau kan naar verschillende elementen verwezen worden (Bollens, 2004).Er zijn de positieve effecten op de inzetbaarheid, wat zich vertaalt in een verho-ging van het verwacht inkomen. Er zijn ook de consumptieve baten, zoals hetbekomen van een hogere sociale status, het nut dat men haalt uit het onderwijszelf, een verhoogde efficiëntie van de huishoudelijke productie, een beteregezondheid en een langere levensverwachting. Men haalt waarschijnlijk meer vol-doening uit het werk en uit de vrijetijdsbesteding. Ook op andere domeinen haaltmen nut uit het loutere feit dan men meer kent of grotere vaardigheden heeft. Totslot is er de baat die voortvloeit uit het feit dat additionele kennisverwerving enbijkomende opleidingen gemakkelijker worden, dit speelt overigens niet alleendirect, maar ook indirect, in de zin dat men bv. zijn kinderen beter kan bijstaan inhun leerproces. Voorts voorziet de overheid ook in bepaalde compensatiemecha-nismen die er voor zorgen dat de financiële en tijdsdrempel voor toegang totopleiding verlaagd worden. Denken we hierbij aan de studietoelagen, kinderbij-slagen, opleidingscheques, het betaald educatief verlof en het opleidingskrediet.Aangezien het hier gaat om transfers van de overheid naar het studerend indi-vidu, zullen deze stromen de totale sociale netto-kost niet beïnvloeden (tenzij zeaanleiding geven tot een verhoogde belastingdruk).

Naast de baten en kosten voor het individu en voor de overheid zijn er ookspill-over effecten voor derden. Dit deel van het sociaal rendement kan zich op meer-dere wijzen manifesteren. De werking van de arbeidsmarkt zal hoogstwaarschijn-lijk verbeteren. Met een beter opgeleide beroepsbevolking kunnen problemen van“skill matching” worden voorkomen, kan de werkloosheid dalen en kan de werk-zaamheidsgraad stijgen. Een hogere werkzaamheidsgraad verbreedt het draag-vlak van de sociale zekerheid, leidt andermaal tot minder uitgaven in de werk-loosheidsverzekering en hogere directe en indirecte belastingsontvangsten. Alsgevolg van de progressieve belastingsschijven leidt een verhoging van het gemid-

Page 58: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

52 Hoofdstuk 3

deld arbeidsinkomen ook tot meer belastingsontvangsten. Voorts zijn er ook depositieve effecten op het innovatie- en aanpassingsvermogen van de beroepsbe-volking, op de volksgezondheid en de gemiddelde levensverwachting.

Er bestaat vooralsnog geen raming van het sociaal netto-rendement van onderwijsvoor België. Nicaise (1996a) heeft private opbrengstvoeten van onderwijs geschat,en kwam voor het hoger secundair onderwijs tot een gemiddeld rendement bovende 10%. De opbrengstvoet bleek echter ook gecorreleerd te zijn met de socialeafkomst: kinderen uit lagere sociale milieus hebben om diverse redenen (discrimi-natie op de arbeidsmarkt, andere intergenerationele transmissiemechanismen)minder baat bij voortgezet onderwijs dan kinderen uit hogere sociale milieus.Voorts blijkt uit internationaal onderzoek (Psacharopoulos & Patrinos, 2002) datde sociale opbrengstvoeten van onderwijs typisch lager liggen dan de private.Men mag dus ook niet blind geloven in de effectiviteit van onderwijs als hefboomvan armoedebestrijding. Bovendien liggen de slaagkansen voor deze groep eerderlaag en behoeven zij meer omkadering om resultaten te halen. Uit het tweedehoofdstuk bleek overigens dat scholing niet het wondermiddel is tegen armoede.Het effect van het diploma is minder groot dan verwacht o.a. omdat armoede vaakhet gevolg is van een cumulatie van factoren op het vlak van scholing, arbeid,gezondheid, cultuur, gezinsrelaties enz. Het rendement is dus niet spectaculairwaardoor de sociale kosten-batenanalyse minder positief uitvalt. Verderonderzoek hierover is aangewezen.

5. Besluit

In dit hoofdstuk werden de economische implicaties van de drie geselecteerdestrategieën van armoedebestrijding onderzocht: het sluitend maken van de socialeminimumbescherming, activering en het waarborgen van minimumkwalificaties.Hierbij werd vooral gefocust op de kosten voor de overheid van de diverse strate-gieën, met daarnaast een kwalitatieve analyse van de overige sociale kosten enbaten.

De sluitende minimumprotectie leidt (in lopende prijzen van 1993-97) tot eendirecte budgettaire meerkost van 2 980 € per persoon over een periode van 5 jaarindien het enkel gaat over een geldelijke bijpassing tot het leefloon. Als door deverhoogde transfers ook de transitiekansen van de betrokken doelgroep gelijkge-schakeld worden met die van bijstandscliënten, loopt de directe kost voor deoverheid op tot 3 570 € per individu over 5 jaren. Het feit dat de kost voor deoverheid toeneemt is vermoedelijk te wijten aan de armoedeval die inherent is aanklassieke bijstandssystemen. De globale kosten-batenbalans voor de gemeenschapals geheel zal, om dezelfde reden, op lange termijn vermoedelijk licht negatief uit-vallen.

Page 59: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Sociale kosten en baten van de drie basisstrategieën 53

De tweede strategie, een activeringsaanbod gedurende een periode van 1 jaar,kost de overheid naar schatting gemiddeld 9 800 à 13 200 € per jaar aan directemeeruitgaven. Deze hoge kost is deels verklaarbaar door de intensieve begeleidingen de toegekende productiviteits- en opleidingspremies door de overheid aan devoorzieningen. Uit diverse onderzoeken kunnen we echter afleiden datkwaliteitsvolle activeringsprogramma’s op termijn een sociale netto-baat opleve-ren.

De derde strategie is het bevorderen van minimum-kwalificaties voor alle jonge-ren resp. armen. Dit kan beschouwd worden als een investering in menselijk kapi-taal, die gewoonlijk eveneens een netto-baat oplevert aan de gemeenschap -alhoewel we geen precieze cijfers kunnen vooropstellen.

Page 60: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke
Page 61: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

55

ALGEMEEN BESLUIT

In dit onderzoek werd voor de eerste maal een dynamisch simulatiemodel uitge-werkt dat de korte- en langetermijneffecten van beleidskeuzen op de armoedeevalueert. Het model is een gezamenlijk Markov-model voor arbeidsmarktpartici-patie en armoede, waarbij rekening werd gehouden met endogeniteit van de initi-ele condities. Er wordt eveneens gecorrigeerd voor de endogeniteit van bereikteonderwijsniveaus. Die correcties zijn noodzakelijk om zuivere schattingen te ver-krijgen. Armoede wordt multidimensionaal gemodelleerd (d.w.z. rekening hou-dend met de samenhang tussen levensdomeinen zoals leren - werken - inkomenenz.) waarbij we 3 armoedetoestanden beschouwen: niet-arm, minimum inkomenen onderbescherming (d.i. inkomen beneden de wettelijke minimumdrempel).

Ons simulatiemodel laat toe de korte- en langetermijneffecten van maatregelen pro-spectief te evalueren in plaats van aangewezen te zijn op louter retrospectievebeoordeling van maatregelen uit het verleden (vaak met veel vertraging).

Bij wijze van test werden drie concrete armoedebestrijdingsstrategieën geëvalu-eerd: een meer sluitende minimumbescherming door het leefloon, een active-ringsprogramma en tenslotte het bevorderen van minimumkwalificaties bijbepaalde doelgroepen. Deze strategieën vertegenwoordigen opeenvolgendebeleidsparadigma’s van de na-oorlogse welvaartsstaat: de verzorgingsstaat (dieinkomens en diensten verzekert), de actieve welvaartsstaat (die de arbeidspartici-patie centraal stelt) en de kennissamenleving (waar het levenslang leren de motorvan welvaart is). Uit de eerste simulaties blijkt meteen het belang van het onder-scheid tussen korte- en langetermijneffecten:− een meer sluitende minimumbescherming reduceert op korte termijn het pro-

bleem van de onderprotectie, maar verhoogt op langere termijn de afhanke-lijkheid van het leefloon. Deze aanpak blijft daarom niet minder wenselijk,maar kan best gepaard gaan met een intensieve begeleiding om verdere inte-gratie (op de arbeidsmarkt en in de samenleving) te stimuleren;

− activering van leefloongerechtigden heeft een sterke positieve impact op kortetermijn, maar dit effect dooft geleidelijk uit, deels omdat de doelgroep zichmet tijdelijke steun niet volledig kan integreren op de arbeidsmarkt, en deels

Page 62: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

56 Algemeen besluit

omwille van deadweighteffecten (dit laatste geldt voor elke strategie vanarmoedebestrijding);

− het waarborgen van minimumkwalificaties heeft potentieel de sterkste impact oplangere termijn, vooral indien men deze strategie toespitst op individuen die inarmoede leven (eerder dan op schoolverlaters).

Hiermee is meteen bevestigd dat de verschuiving in beleidsparadigma’s (m.n. vande ‘actieve welvaartsstaat’ naar de ‘kennissamenleving’) haar merites heeft.Uiteraard is er geen tegenstelling tussen de vermelde paradigma’s: ze vullenelkaar eerder aan, maar toch kan het ene meer effectief zijn dan het andere in hetbestrijden of voorkomen van armoede.

Naast het simuleren van strategieën hebben we ook een aanzet willen geven totsociale kosten-batenanalyse. De belangrijkste (nog steeds tentatieve) bevindingen vandeze benadering zijn dat strategie 1 (sluitende minimumbescherming) op langeretermijn meerkosten met zich meebrengt, terwijl de twee andere strategieën ver-moedelijk netto-baten zullen genereren. Daarbij is het van belang om ook rekeningte houden met de verdeling van kosten en baten over verschillende betrokkenpartijen. Er moet vooral vermeden worden dat degenen die met armoede bedreigdworden met bijkomende kosten opgezadeld worden. Dit risico bestaat bv. in hetscenario ‘minimumkwalificaties’, waarvan de indirecte kosten op korte termijn(gederfd inkomen) normaliter ten laste vallen van de persoon die studeert. Deoverheid moet desgevallend voorzien in een passend stelsel van studietoelagenresp. uitkeringen ter compensatie van die indirecte kost.

Voorts zijn nog andere uitbreidingen van het onderzoek mogelijk::− Vooreerst kan het gegevensbestand uitgebreid worden tot alle golven van de

PSBH Die aanvulling is wenselijk om verschillende redenen: meer observatieslaten meer verfijnde analyses toe, en meer actuele gegevens verhogen debeleidsrelevantie van het model.

− Het model zou kunnen uitgebreid worden om nog meer rekening te houdenmet de multidimensionaliteit van armoede. Naast de standaard definitie vanarmoede in financiële termen (inkomensarmoede) kan men een multidimensi-onele definitie hanteren, voortbouwend op conepten uit de moderne wel-vaartstheorie (we denken met name aan de ‘vermogensbronnen’ van Dworkinen de capaciteitenbenadering van Sen).

− Ten derde kan het schattingsmodel verder verfijnd worden door gebruik temaken van een 'mixed GEV' model. Een gegeneraliseerd extreme-waardenmodel (GEV) laat toe eventuele correlaties tussen de armoedetoestanden temodelleren zonder een beroep te moeten doen op numerieke integratie ofsimulatie. Gemengde modellen laten toe gebruik te maken van depanel-dimensie van de data.

Page 63: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Algemeen besluit 57

− Een vierde uitbreiding betreft de waaier van armoedebestrijdingsmaatregelen dieonder de loupe genomen kan worden. meerdere vormen van arbeidsmarktbe-leid (activeringsmaatregelen, het wegwerken van werkloosheidsvallen,anti-discriminatiemaatregelen, enzovoort.); ingrepen in de werkloosheidsver-zekering en het leefloon; het gezinsbeleid (voornamelijk maatregelen ten gun-ste van éénoudergezinnen en preventie van kinder-armoede). Wat scholingbetreft, zouden we naast het initiële onderwijsniveau ook de invloed vanlevenslang leren op de armoedetransities willen kwantificeren. Voorts zijn ooksimulaties denkbaar m.b.t. het huisvestingsbeleid, gezondheidsbeleid enz.

− Tenslotte moet het luik ‘kosten-batenanalyse’, waarvoor in dit onderzoek slechtseen voorzet werd gegeven, verder uitgediept worden. Vaak wordt bij beleids-voorbereiding te eenzijdig de nadruk gelegd op de directe kosten op kortetermijn voor het overheidsbudget. Voor een goed sociaal beleid moet men nietalleen verder kijken dan de overheid (de gevolgen voor àlle belanghebbendenmoeten mee in aanmerking genomen worden) maar moeten ook de baten ver-rekend worden, zowel op korte als op lange termijn.

Page 64: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke
Page 65: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

59

REFERENTIES

Bollens J. (2004), De kosten & baten van deelname aan arbeidsmarktgerelateerdeopleiding vanuit het perspectief van de deelnemer, HIVA, Leuven.

Gourieroux C., Monfort A., Renault E. & Trognon A. (1987), ‘Generalised Residu-als’, Journal of Econometrics, 34(1-2), p. 5-32.

Groenez S., Nicaise I. (2002), Traps and springboards in European minimum incomesystems: the Belgian case, Leuven: HIVA, 138p.

Nicaise I. (1996a), Poverty and human capital, PhD dissertation, DepartementEconomische Wetenschappen, Leuven.

Nicaise I. (1996b), ‘Vis geven of leren vissen? Sociale kosten-baten analyse van deTOK-projecten van OCMW’s’, Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 38(4),p. 923-937.

Nicaise I. (ed.), Traps and springboards in European minimum income systems: a com-parison between Belgium, Denmark, Greece and the UK, HIVA, Leuven, 27p.

Nicaise I. (2002), ‘Giving fish or teaching to fish? A cost-benefit analysis of Belgianemployment-training projects for minimum income recipients’, Public Financeand Management, 2(2), 22p.

Nicaise I., Groenez S., Adelman L., Roberts S. & Middleton S. (2004), Gaps, trapsand springboards in European minimum income systems (2 vol.), HIVA/CRSP, Leu-ven/Loughborough.

Psacharopoulos G. & Patrinos H. A. (2002), Returns to investment in education: A fur-ther update, World Bank Policy Research, Working Paper 2881, 28p.

Rubbrecht I., Matheus N., D’Addio A. & Nicaise I. (2005), Sociale tewerkstelling inVlaanderen: effecten en maatschappelijk rendement op lange termijn, HIVA, Leuven.

Page 66: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

60 Referenties

Vleugels I., Ergo T., Bollens J., Heylen F. & Nicaise I. (1998), Leven na de dop, eenonderzoek naar de haalbaarheid en effectiviteit van opleidings- en werkervaringsgaran-ties voor langdurig werklozen in Vlaanderen, HIVA, Leuven, 224p.

Vos S., Struyven L. & Bollens J. (2000), Werk, werkloos, werk: effectiviteit en kos-ten-batenanalyse van reïntegratieprojecten voor werkzoekenden, Eindrapport van de expost-evaluatie van het Vlaamse ESF-programma 1997-1999, HIVA, Leuven, 192p.

Page 67: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

61

BIJLAGE A

ECONOMETRISCH MODEL

Om de armoede-transities en de invloed van de diverse basis-strategieën van ar-moedebestrijding te beschrijven, gebruiken we een econometrisch model waarbijonderwijs, werk en armoede gezamenlijk bepaald worden. We schatten dit modelvervolgens in drie stappen.

1. Onderwijs

We veronderstellen dat het discreet geobserveerde onderwijsniveau van individu i

bepaald wordt door een niet-geobserveerde ’smaak’ voor onderwijs

s∗i = α′xi + ui, (A.1)

waarbij s∗i bestaat uit een deterministisch deel (α′xi) en een stochastisch deel (ui).We observeren nu één van de drie mogelijke onderwijsniveaus, afhankelijk vanwaar s∗i zich bevindt ten opzichte van twee grenswaarden:

si = 1, if s∗i ≤ µ1

= 2, if µ1 < s∗i ≤ µ2

= 3, if µ2 < s∗i .

In de veronderstelling dat ui identiek en onafhankelijk verdeeld is met CDF F ,wordt de probabiliteit waarmee we si = 1, 2, 3 observeren gegeven door

Pr [si = 1 | xi] = F (µ1 − α′xi)

Pr [si = 2 | xi] = F (µ2 − α′xi)− F (µ1 − α′xi)

Pr [si = 3 | xi] = 1− F (µ2 − α′xi) . (A.2)

Page 68: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

62 BIJLAGE A

Hierbij kan F eender welke distributiefunctie zijn, maar in de literatuur komenvooral de normaalverdeling (geordend probit model) en de Gumbel verdeling (geor-dend logit model) voor. Met de situatie si = j stemt de dummy dsj ;i = 1 overeen.

2. Werk

Individu i raakt aan werk als haar inzetbaarheid1

w∗it =

[β′1;0yit + β2;0ds2;i + β3;0ds3;i

](wi,t−1 = 0)

+[β′1;1yit + β2;1ds2;i + β3;1ds3;i

](wi,t−1 = 1) + vit, (A.3)

groter is dan de grenswaarde 0. In dit geval obsrveren we wi = 1. Merk op datde kans op werk hier toestandsafhankelijk verondersteld wordt: de kans op werkverschilt ceteris paribus naargelang men in de vorige periode al dan niet aan de slagwas. De kans dat individu i aan het werk is, is gelijk aan de kans dat w∗

it groter dan0 is, and vice versa:

Pr [wit = 1 | yit, ds2 , ds3 , wi,t−1]

= Pr [w∗it > 0 | yit, ds2 , ds3 , wi,t−1]

=

{G

(−β′1;0yit − β2;0ds2;i − β3;0ds3;i

)als wi,t−1 = 0

G(−β′1;1yit − β2;1ds2;i − β3;1ds3;i

)als wi,t−1 = 1

, (A.4)

waarbij G de CDF van vit voorstelt. Indien G de normaalverdeling is, spreken wevan een probit model; indien het een type I extreme waardenverdeling is noemenwe het een logit model.

3. Armoede

De armoedetoestanden IP (1), MI (2) en NP (0) worden beschreven door latentevariabelen die de ’aanleg’ van het individu weergeven om zich in de betreffendetoestand te bevinden, gegeven dat de vorige toestand j was:

p∗k;it|j = γ1;j;kwit + γ2;j;kds2;i + γ3;j;kds3;i + γ′4;j;kzit + εj;k;it, (A.5)

waarbij p∗0;it|j = 0, de ’aanleg’ om zich van toestand j tot boven de armoedegrens tebewegen als basis toestand genomen wordt. We observeren pit = k indien p∗k;it|j =

1In de economische literatuur verkiest men werk boven werkloosheid, wanneer het nut van werkgroter is dan 0.

Page 69: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Econometrisch model 63

maxl

(p∗l;it|j

). Wanneer de foutentermen εit verdeeld zijn volgens een type I extreme

waardenverdeling, dan wordt de kans dat we pit = k observeren gegeven door

Pr [pit = k | si, wit, zit, pi,t−1 = j]

=eγ1;j;kwit+γ2;j;kds2;i+γ3;j;kds3;i+γ4;j;kzit

1 + eγ1;j;1wit+γ2;j;1ds2;i+γ3;j;1ds3;i+γ4;j;1zit + eγ1;j;2wit+γ2;j;2ds2;i+γ3;j;2ds3;i+γ4;j;2zit.(A.6)

Merk op dat ook hier de kansen op armoede toestandsafhankelijk geschat worden:de parameters in model (A.5)-(A.6) verschillen al naargelang pi,t−1 = 0, 1, 2.

4. Initiële condities bij werk en armoede

De toestandsafhankelijke modellen in secties 2. en 3. maken geen gebruik van dedata in de eerst geobserveerde periode. We gebruiken deze gegevens om de initiëlecondities te schatten met behulp van modellen analoog aan (A.3)-(A.4) en (A.5)-(A.4), maar dan niet toestandsafhankelijk. De kans dat individu i initieel aan hetwerk is, is gelijk aan

Pr [wi1 = 1 | yi1, ds2 , ds3 ] = G (−β′1Syi1 − β02Sds2;i − β3Sds3;i) , (A.7)

en de kans dat we pi1 = k observeren gegeven door

Pr [pi1 = k | si, wi1, zi1]

=eγ1;kwi1+γ2;kds2;i+γ3;kds3;i+γ4;kzi1

1 + eγ1;1wi1+γ2;1ds2;i+γ3;1ds3;i+γ4;1zi1 + eγ1;2wi1+γ2;2ds2;i+γ3;2ds3;i+γ4;2zi1. (A.8)

5. Gezamelijk model voor scholing, werk en armoede

We maken nu de volgende veronderstelling over de relatie tussen de foutentermenui, vit, ε1;it en ε2;it

vi1 = β4S;jui + ηi1 (A.9)

vit = β4;jui + β5;jηi1 + ηit (A.10)

εk;i1 = γ5S;kui + γ6S;kηi1 + ζk;i1, (A.11)

εj;k;it = γ5;j;kui + γ6;j;kηi1 + γ7;j;kηit + γ8;j;kζ1;i1 + γ9;j;kζ2;i1 + ζj;k;it, (A.12)

met E [ηi1 | ui] = 0 , E [ηit | ui, ηi1] = 0, E [ζk;i1 | ui, ηi1] = 0 en E [ζj;k;it | ui, ηi1, ζk;i1, ηit] =

0.

Uitdrukking (A.9), laat ons toe de verwachte inzetbaarheid, gegeven xi, si en yit

Page 70: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

64 BIJLAGE A

te schrijven als

E [w∗it | xi, si, yi1] = β1Syit + β2Sds2;i + β3Sds3;i + β4Sui

in periode 1, en als

E [w∗it | xi, si, yit, wi,t−1 = j] = β1;jyit + β2;jds2;i + β3;jds3;i + β4;jui + β5;j ηi1

in periode t, waarbij j de waarden 0 en 1 kan aannemen. De grootheden ui ≡E [ui | xi, si] en ηi1 ≡ E [ηi1 | xi, si, yi1, wi,1] worden gegeneraliseerde residus genoemd(Cox and Snell (1968), Gouriéroux et al. (1987)). In de veronderstelling dat G deGumbelverdeling is, kan de probabiliteit van werk geschreven worden als

Pr [wit = 1 | xi, si, yit, wi,t−1 = j] =emit;j

1 + emit;j,

met

mit;j = β′1;jyit + β2;jds2;i + β3;jds3;i + β4;jui + β5;j ηi1.

Op dezelfde wijze kan de aanleg om zich in de toestand IP te bevinden, condi-tioneel op xi, si, yit, wit, zit en pi,t−1, geschreven worden als

E[p∗1;it | xi, si, yit, wit, zit, pi,t−1

]= γ1;1wit + γ2;1ds2;i + γ3;1ds3;i + γ′4;1zit

+γ5;j;kui + γ6;j;kηi1 + γ′7;j;kηit

+γ8;j;kζ1;i1 + γ9;j;kζ2;i1,

waarbij ηit = E [ηit | si, yit, wit] en ζl;i1 = E [ζl;i1 | xi, si, yi1, wi,1, zi1, pl;i1]. De waar-schijnlijkheid die met deze gebeurtenis geassocieerd is, wordt gegeven door

Pr [pit = k | xi, si, yit, wit, zit, pi,t−1 = j] =enj;k;it

3∑

l=1

enj;l;it

,

waarbij

nj;k;it = γ1;j;kwit + γ2;j;kds2;i + γ3;j;kds3;i + γ4;j;kzit + γ5;j;kui

+γ6;j;kηi1 + γ′7;j;kηit + γ8;j;kζ1;i1 + γ9;j;kζ2;i1

nj;0;it = 0.

Page 71: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Econometrisch model 65

6. Correctietermen

6.1 Scholing

Definiëren we Θ (q) = eq

1+eq , dan kan het gegeneraliseerde residu van de scholings-vergelijking (ui), geschreven worden als

E [ui | xi, si = 1] = (µ1 − α′xi)−ln

(1 + eµ1−α′xi

)

Θ (µ1 − α′xi),

E [ui | xi, si = 2] =ln

(1+eµ1−α′xi

1+eµ2−α′xi

)+ (µ2 − α′xi) Θ (µ2 − α′xi)− (µ1 − α′xi) Θ (µ1 − α′xi)

Θ (µ2 − α′xi)−Θ (µ1 − α′xi),

en

E [ui | xi, si = 3] =ln

(1 + eµ2−α′xi

)− (µ2 − α′xi) Θ (µ2 − α′xi)

1−Θ (µ2 − α′xi).

6.2 Werk

Voor het model voor tewerkstelling kan men uitrekenen dat de gegeneraliseerderesidus gegeven worden door

E [ηit | yit, si, wit = 0] = −(mit) Θ (−mit) + ln (1 + e−mit)

Θ (−mit)

en

E [ηit | yit, si, wit = 1] =(mit) Θ (−mit) + ln (1 + e−mit)

1−Θ (−mit),

met

mi1 = β′1Syit + β2Sds2;i + β3Sds3;i + β4Sui,

mit = β1;jyit + β2;jds2;i + β3;jds3;i + β4;jui + β5;j ηi1 als t ≥ 2.

Page 72: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

66 BIJLAGE A

6.3 Initiële armoedetoestand

De gegeneraliseerde residus voor een multinomiaal logit model kunnen geschrevenworden als (Dubin en McFadden (1984))

E [ζl;i1 | xi, si, yi1, wi,1, zi1, pl;i1 = k] =

{− ln Pk

λ√

als k = l,Pl

1−Plln Pl

λ√

als k 6= l,

met

Pk = Pr [pi1 = k | xi, si, yi1, wi,1, zi1] ,

=enk;i1

2∑

l=0

enl;i1

,

met

nk;i1 = γ1;kwi1 + γ2;kds2;i + γ3;kds3;i + γ4;kzi1

+γ5;kui + γ6;kηi1,

n0;i1 = 0.

7. Misgespecificeerde modellen

Definieer de volgende grootheden

A (θ) = E[∂2LL

∂θ∂θ′

]

B (θ) = E[∂LL

∂θ· ∂LL

∂θ′

]

C (θ) = A (θ)−1 B (θ) A (θ)−1 ,

Deze kunnen consistent geschat worden door AN , BN and CN , waarbij verwachtewaarden vervangen werden door steekproefgemiddelden. Hierbij is θ de parameterdie we wensen te schatten in het werkelijke model dat de log-waarschijnlijkheidsfunctieLL∗ heeft. We schatten θ met behulp van θPML, de maximand van de pseudo-log-waarschijnlijkheidsfunctie LL, die een benadering is van de werkelijke log-waarschijn-lijkheidsfunctie LL∗. Indien θPML een consistente schatter van θ is, dan geldt ereveneens dat (White (1982))

√N

(θPML − θ

)∼ N (0; C (θ))

Page 73: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Econometrisch model 67

en

CNa.s.−→ C (θ) .

We maken gebruik van CN als schatter van de covariantiematrix, aangezien obser-vaties binnen hetzelfde gezin2 foutentermen hebben die met mekaar gecorreleerdzullen zijn.

8. Correctie van de asymptotische covariantiematrix voor

geschatte regressoren3

Beschouw een multivariaat model met log-waarschijnlijkheid f (yi, zi | xi; α, β) =

g (yi | zi, xi; α, β) h (zi | xi; β). Maximizeer nu eerst∑

i ln h (zi | xi; β) naar β, en daarna∑i ln g

(yi | zi, xi; α, β

)naar α. Defineer nu volgende matrices

H11 = E[−∂2 ln g

∂α∂α′

]

H12 = E[−∂2 ln g

∂α∂β′

]

= E[−∂2 ln g

∂α∂λ′∂λ

∂β′

],

met λ het gegeneraliseerd residu uit de schatting van β door maximisatie van∑i ln h (zi | xi; β). Ontwikkelen van ∂ ln g

(α, β

)/∂α rond (α, β) resulteert in

N−1

N∑i=1

∂ ln g(α, β

)

∂α= N−1

N∑i=1

∂ ln g (α, β)

∂α+ N−1

N∑i=1

∂2 ln g (α, β)

∂α∂α′(α− α)

+N−1

N∑i=1

∂2 ln g (α, β)

∂α∂β′

(β − β

)+ op (1) .

In het optimum, α, is de linkerzijde gelijk aan nul, en zo bekomen we

√N (α− α) = H−1

11

{1√N

N∑i=1

∂ ln g

∂α+ H12

√N

(β − β

)}+ op (1) .

2En dus a fortiori de verschillende observaties van hetzelfde idividu.3Zie onder andere Gong and Samaniego (1981), Murphy and Topel (1985), Parke (1986), Pierce

(1982), Randles (1982) and Vella and Verbeek (1999).

Page 74: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

68 BIJLAGE A

Asymptotische onafhankelijkheid van beide termen aan de rechterzijde van dezegelijkheid impliceert

√N (α− α) ∼ N

(0; H−1

11 {H11 + H12ΣβH ′12}H−1

11

). (A.13)

Indien we α echter schatten door middel van pseudo-grootste waarschijnlijkheid,dan moeten we (A.13) als volgt aanpassen

√N (α− α) ∼ N

(0; H−1

11 Q11H−111 + H−1

11 H12ΣβH ′12H

−111

), (A.14)

met Q11 = E[

∂ ln g∂α

· ∂ ln g∂α′

]. Zoals hierboven kunnen de grootheden H11, H12 en Q11

consistent geschat worden door verwachte waarden te vervangen door steekproef-gemiddelden.

Aangezien de correctievariabelen ui, ηi1, ηit, ζ1;i1 en ζ2;i1 niet geobserveerd zijn,maar geschat dienen te worden, is bovenstaande correctie van toepassing. We gaandus als volgt tewerk:

1. De scholingsvergelijking wordt geschat

2. De initiële werkvergelijking (inclusief ui) wordt geschat en de covariantiema-trix van βS wordt aangepast aan de hand van (A.14).

3. De werktransities worden geschat (inclusief ui en ηi1). De covariantiematrixvan β wordt aangepast aan de hand van (A.14). Er zijn nu echter twee correc-tietermen nodig.

4. De initiële armoedevergelijking wordt geschat (inclusief ui en ηi1). De covari-antiematrix van γS wordt tweemaal aangepast aan de hand van (A.14).

5. De armoedetransities worden geschat (inclusief ui, ηi1, ηit, ζ1;i1 en ζ2;i1). Deaanpassing van de covariantiematrix vereist nu vier correctietermen.

9. Berekening van kengetallen

Markov Modellen laten toe om op een eenvoudige manier enige betekenisvollegrootheden te berekenen.

Page 75: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

Econometrisch model 69

9.1 Evenwichtsfracties

In steady-state, is de onconditionele waarschijnlijkheid om zich in toestand j tebevinden gegeven door de oplossing van

π = Mπ.

De componenten hiervan worden gegeven door

πj = Pj (∞)

=Nj

2∑

k=0

Nk

,

waarbij

N0 = (θ1;0 + θ1;2) (θ2;0 + θ2;1)− θ1;2θ2;1

N1 = (θ0;1 + θ0;2) (θ2;0 + θ2;1)− θ0;2θ2;2

N2 = (θ0;1 + θ0;2) (θ1;0 + θ1;2)− θ0;1θ1;0.

9.2 Verwachte duur

De lengte of duur dj van een verblijf in toestand j is een stochastische varabele metgeometrische distributie

P [dj] =

(1−

k 6=j

θj;k

)d (∑

k 6=j

θj;k

),

waarvan de eerste twee centrale momenten gegeven worden door

E [dj] =1∑

k 6=j

θj;k

Var [dj] =

1−∑

k 6=j

θj;k

(∑

k 6=j

θj;k

)2 .

Page 76: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

70 BIJLAGE A

9.3 Mediaan duur

De CDF van dj is gelijk aan

d∑c=1

(1−

k 6=j

θj;k

)c (∑

k 6=j

θj;k

)=

(1−

k 6=j

θj;k

) 1−

(1−

k 6=j

θj;k

)d ,

waaruit volgt dat de mediaan gegeven wordt door

M [d] =

ln

(0.5−

k 6=j

θj;k

)

ln

(1−

k 6=j

θj;k

) − 1.

Page 77: Maatschappelijke keuzen, structurele armoede en sociale kost · minimuminkomen;1 (c) niet-armoede: het gezinsinkomen ligt boven de bijstandsdrempel, door inkom-sten uit arbeid, klassieke

71

BIBLIOGRAFIE

[1] Cox, D.R., Snell, E.J. (1968), “A General Definition of Residuals”, Journal of the RoyalStatistical Society B, 30(2), p.248-275.

[2] Dubin, J.A., McFadden, D.L. (1984), “An Econometric Analysis of Residential ElectricAppliance Holdings and Consumption”, Econometrica, 52(2), p.345-362.

[3] Gong, G., Samaniego, F.J. (1981), “Pseudo Maximum Likelihood Estimation: Theoryand Applications”, Annals of Statistics, 9(4), p.861-869.

[4] Gourieroux, C., Monfort, A., Renault, E., Trognon, A. (1987), “Generalized Residuals”,Journal of Econometrics, 34(1-2), p.5-32.

[5] Murphy, K.M., Topel, R.H. (1985), “Estimation and Inference in Two-Step EconometricModels”, Journal of Business and Economic Statistics, 3(4), p.370-379.

[6] Parke, W.R. (1986), “Pseudo Maximum Likelihood Estimation: The Asymptotic Distri-bution”, Annals of Statistics, 14(1), p.355-357.

[7] Pierce, D.A. (1982), “The Asymptotic Effect of Substituting Estimators for Parametersin Certain Types of Statistics”, Annals of Statistics, 10(2), p.475-478.

[8] Randles, R.H. (1982), “On the Asymptotic Normality of Statistics with Estimated Para-meters”, Annals of Statistics, 10(2), p.462-474.

[9] Vella, F., Verbeek, M. (1999), “Two-Step Estimation of Simultaneous Equation PanelData Models with Censored Endogenous Variables”, Journal of Econometrics, 90(2),p.239-263.

[10] White, H. (1982), “Maximum Likelihood Estimation of Misspecified Models.”, Econo-metrica, 50(1), p.1-25.