M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten van het LJG-project Leer je buren kennen (samenvatting )

38
DE EFFECTEN VAN HET LJG-PROJECT LEER JE BUREN KENNEN SAMENVATTING Maarten van der Heijden & Lisanne de Wit

description

With English summary

Transcript of M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten van het LJG-project Leer je buren kennen (samenvatting )

DE

EFFECTEN

VAN HET

LJG-PROJECT

LEER JE BUREN KENNEN

SAMENVATTING

Maarten van der Heijden &

Lisanne de Wit

2

3

DE

EFFECTEN

VAN HET

LJG-PROJECT

LEER JE BUREN KENNEN

SAMENVATTING

Maarten van der Heijden &

Lisanne de Wit

Amsterdam september 2014

4

© Maarten van der Heijden & Lisanne de Wit, 2014

5

I N H O U D Voorwoord – p. 7 Summary – p. 9 1 Inleiding – p. 11 1.1 Het LJG-project Leer je buren kennen 1.2 Achtergrond van het effectonderzoek 2 Vraagstelling, theorie en methode – p. 13 2.1 Vraagstelling 2.2 Theorie en definities 2.3 Onderzoeksvragen 2.4 Vragenlijst en methode 3 Resultaten, conclusies en discussie – p. 17 3.1 Beschrijving van de onderzoeksgroep 3.2 De effecten van het project Leer je buren kennen 3.3 Verschillen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen 3.4 Meningen over het LJG-bezoek en verschillen tussen jongens en meisjes 3.5 Aanbevelingen LITERATUUR – p. 25 Bijlage I Over de auteurs – p. 27 Bijlage II De vragenlijst: Enquète ROC-leerlingen – p. 29 Bijlage III Highlights uit het onderzoek naar de effecten van het LJG-project ‘Leer je buren kennen’ – p. 35

6

7

8

VOORWOORD

Voor u ligt de samenvatting van het verslag van het wetenschappelijke onderzoek dat wij deden naar het effect van het LJG-ontmoetingsproject Leer je buren kennen. In deze samenvatting beperken we ons voornamelijk tot de vraagstelling, de methode en de conclusies van het onderzoek. Qua omvang is het onderzoek – een vrijwilligersproject van ons beiden – nogal uit de hand gelopen. Het oorspronkelijke onderzoeksrapport telt 167 pagina’s. Wij hebben er met heel veel plezier aan gewerkt! Wij danken Gerdien Bertram-Troost (VU) en Louis Tavecchio (UvA) voor hun commentaar bij een eerdere versie van het rapport. Een pdf van het oorspronkelijke rapport met daarin alle resultaten en statistische analyses kan worden opgevraagd bij Maarten van der Heijden en/of worden gedownload vanaf zijn website. Stuur een e-mail naar: [email protected], of kijk op: www.maartenvanderheijden.nl. Collega onderzoekers kunnen de SPSS data-files opvragen bij Maarten van der Heijden.

Maarten van der Heijden & Lisanne de Wit

Amsterdam, september 2014

9

10

Summary This paper is about a quantitative researchproject measuring the effect of the interfaith dialogue project Leer je buren kennen (Get to know your neighbours) of the Liberal Jewish Congregation Amsterdam. The dialogue project consists of a one- and a half hour discussion on faith and all related subjects between two members of the Liberal Jewish Congregation and groups of about twenty students of the ROC Amsterdam (secondary vocational education). We present a summary of the main results of a within subjects pretest-posttest without control-group research design. The research was conducted in 2012 using a questionnaire. Of the 338 ROC-students, 77% are girls and 23% are boys. The average age of the students is 18,5 years; 38% indicated that they did not have a religion, 30% are Muslims and 28% are Christians. Differences between the three religious denominations as well as differences between the girls and the boys are discussed in this paper. The main conclusion of our research is that the interfaith dialogue project has had a significant positive effect on all aspects of the attitudes of the students towards Jews that we explored:

• positive attitudes towards Jews increased and negative attitudes decreased; • prejudices about Jews decreased; • associative connections between ‘Jews’ and religion increased; • associative connections between ‘Jews’ and the Holocaust decreased; • knowledge of the difference between Orthodox and Liberal Judaism increased.

Our conclusion is that Leer je buren kennen (Get to know your neighbours) is an effective and meaningful interreligious dialogue project that is making a postive contribution to the fight against prejudices and antisemitism.

11

12

1. Inleiding 1.1 Het LJG-project Leer je buren kennen Het interreligieuze ontmoetingsproject Leer je buren kennen werd door de LJG in 2011 gestart, na de verhuizing naar een nieuwe synagoge aan de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam. Door deze verhuizing werd men geconfronteerd met nieuwe buren, namelijk het MBO/Zuid (ROC). Doel van het project is om de ROC studenten op een persoonlijke manier kennis te laten maken met liberaal jodendom en diversiteit, en vooroordelen bespreekbaar te maken. In het project komen groepen van rond de 20 ROC-leerlingen een ochtend of middag op bezoek in de synagoge van de LJG. Ze krijgen daar het volgende programma van anderhalf uur:

• Introductiefilmpje • Individueel associaties bij het woord ‘joden’ opschrijven op een vel papier

(zie de illustraties in dit onderzoeksrapport) • Groepsdiscussie n.a.v. de opgeschreven associaties met twee LJG-leden • Bezoek aan en uitleg over- de gebedsruimte • Napraten en een stuk boterkoek eten.

Het projekt Leer je buren kennen kreeg in 2012 de Nettie van Zwanenbergprijs en in 2013 de Kerk en Wereld Jongerenprijs; het projekt wordt financiëel ondersteund door het Stadsdeel Zuid. 1.2 Achtergrond van het effectonderzoek De achtergrond en relevantie van dit effectonderzoek is gelegen in het feit dat de bij het project betrokkenen – LJG-leden, ROC Amsterdam, subsidiegevers – graag willen weten of wetenschappelijk kan worden hard gemaakt dat het project ‘iets teweegbrengt bij de leerlingen’. Dat wil zeggen: is er daadwerkelijk sprake van een effect van het anderhalf uur durende ontmoetingsprogramma op de houdingen van de ROC-ers ten opzichte van joden en de LJG? Het onderzoek werd op persoonlijke titel en als vrijwilligerswerk verricht door Maarten van der Heijden en Lisanne de Wit (zie BIJLAGE I) in overleg met Madelon Bino, Gita Hacham, Harry Polak, Jaïr Stranders, Chantal Suissa en Yair van der Wieken van de LJG-Amsterdam en was mogelijk door de enthousiaste medewerking van leerlingen en leerkrachten van het ROC-Zuid te Amsterdam, waarbij de volgende contactpersonen ons zeer behulpzaam waren: Lia Adams, Peter Groenescheij, Tineke Helmers, Tanja Hofland, Paulien Klap, Edwald Overing en Sanne Sijben. In Hoofdstuk 2 van het oorspronkelijke onderzoeksrapport wordt uitgebreid ingegaan op de theoretische achtergronden van het onderzoek:

• de interreligieuze dialoog in het jodendom, het christendom en de islam; • empirisch onderzoek naar de geloofsbeleving van jongeren in Nederland en Europa; • onderzoek over antisemitisme en discriminatie met name in het Nederlandstalige

onderwijs. In deze samenvatting beperken we ons tot de sociaal psychologische theorie over vooroordeel, houding en discriminatie.

13

14

2. Vraagstelling, theorie en methode 2.1 Vraagstelling De algemene vraagstelling van het onderzoek is vierledig: 1. Wat zijn de effecten van het LJG-project Leer je buren kennen? 2. Is er sprake van verschillen tussen de geloofsrichtingen? 3. Zijn er verschillen tussen de jongens en de meisjes? 4. Hoe denken de ROC-leerlingen zelf over het LJG-bezoek? Bij de eerste drie vragen gaat het dan telkens vooral om de effecten en verschillen wat betreft de vooroordelen en houdingen van de leerlingen ten opzichte van joden en de LJG. We gaan hieronder kort in op de sociaal psychologische theorie over vooroordeel, houding en discriminatie. 2.2 Theorie en definities Een vooroordeel is een negatieve of vijandige houding (attitude) tegenover een persoon en/of groep mensen, die eenvoudigweg gebaseerd is op het feit dat die persoon tot die groep behoort (Allport, 1954; Aronson, et al., 2005). Houdingen en vooroordelen hebben een cognitieve component (men spreekt dan van stereotypen), een emotionele component (gevoelens), en een handelings- of gedragscomponent. In het laatste geval spreekt men van discriminatie. Discriminatie is een ongerechtvaardigde negatieve of vijandige handeling/actie tegenover een persoon en/of groep mensen, die eenvoudigweg gebaseerd is op het feit dat die persoon tot die groep behoort (Allport, 1954; Aronson, et al., 2005). Bij discriminatie gaat het dus om het in daden omzetten van vooroordelen. Allport (1954, p. 14-15) geeft hierbij het volgende rijtje in oplopende ernst: 1. Kwaadspreken 2. Vermijden 3. Discriminatie (dat wil zeggen actieve uitsluiting van bepaalde beroepen, politieke rechten, onderwijsvormen etc.) 4. Fysieke aanvallen (geweld tegen personen, vernielen van dingen) 5. Uitroeiing en lynchpartijen, “pogroms, massacres, and the Hitlerian program of genocide mark the ultimate degree of violent expression of prejudice” (Allport, 1954, p. 15) De term antisemitisme kan zowel betrekking hebben op vooroordelen als op discriminatie. Het verminderen van vooroordelen Contact kan vooroordelen verminderen. De zogenaamde contacthypothese werd al door Gordon Allport als volgt geformuleerd: “Prejudice (unless deeply rooted in the character structure of the individual) may be reduced by equal status contact between majority and minority groups in the pursuit of commom goals. The effect is greatly enhanced if this contact is sanctioned by insitutional supports (i.e. by law, custom or local atmosphere), and provided it is of a sort that leads to the perception of common interests and common humanity between members of the two groups” (Allport, 1954, p. 281).

15

Uit onderzoek is echter ook gebleken dat contact niet altijd tot vermindering van vooroordelen leidt. Contact kan ook leiden tot competitie en daarmee tot bestendiging of zelfs verheviging van de vooroordelen. Het hangt van de omstandigheden af waarbinnen het contact plaatsvindt. Aronson e.a. (2005) noemen de volgende zes voorwaarden waaronder de contacthypothese geldt: (1) de twee groepen hebben hetzelfde gemeenschappelijke doel, en (2) er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid, (3) ze hebben gelijke status en macht, (4) er is sprake van een vriendelijke en informele setting, (5) er zijn meerdere groepsleden bij het contact betrokken, en (6) in het groepsproces is sprake van sociale normen die groepsgelijkheid ondersteunen. 2.3 Onderzoeksvragen Op grond van de theorie (§ 2.2) kan de algemene vraagstelling (§ 2.1) nu als volgt worden uitgewerkt: 1. Wat zijn de effecten van het LJG-project Leer je buren kennen op de cognitieve-, de emotionele- en de handelingsaspecten van de houding van de leerlingen ten opzichte van joden en de LJG? 2. Is er wat dit betreft sprake van verschillen tussen de geloofsrichtingen? 3. Zijn er wat dit betreft verschillen tussen de jongens en de meisjes? 4. Hoe denken de ROC-leerlingen zelf over het LJG-bezoek? Daarnaast werd nog de volgende onderzoeksvraag onderzocht: 5. Hoe belangrijk vinden de leerlingen (a) hun geloof en (b) de interreligieuze dialoog? en is er ook wat dit betreft sprake van: - een effect van het LJG-bezoek? - verschillen tussen de geloofsrichtingen? - verschillen tussen de jongens en de meisjes? Om deze vragen te beantwoorden werd gebruik gemaakt van een vragenlijst. Deze vragenlijst werd door de leerlingen zowel voor als na het LJG-bezoek ingevuld. 2.4 Vragenlijst en methode De vragenlijst De vragenlijst is opgenomen in BIJLAGE II. Er werd voortgebouwd op de door Lisanne de Wit in eerder onderzoek bij het ROC gebruikte vragenlijst (Bliek e.a., 2011). In het oorspronkelijke onderzoeksrapport wordt in detail beschreven hoe op grond van de vragenlijst de onderzoeksvariabelen worden gedefiniëerd. Hier slechts een puntsgewijs overzicht.

16

Bij de vragen 11, 12, 13 en 14 wordt qua methodiek aangesloten bij het project zelf: de ROC-leerlingen worden gevraagd om hun associaties te omcirkelen. Bij vraag 11 gaat het om cognitieve aspecten van de houding ten opzichte van joden en om stereotypen en vooroordelen daarbij. Op basis van deze vraag worden de volgende zes cognitieve aspecten van de houding ten opzichte van joden onderscheiden: - Cultuur - Religie - Orthodoxie - Israel - Holocaust - Vooroordeel Bij vraag 15 wordt gevraagd naar kennis, eveneens een cognitief aspect: in hoeverre weet de leerling het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom? Bij vraag 13 en vraag 14 gaat het om emotionele aspecten van de houding ten aanzien van joden en de LJG. Hierbij hebben we een onderscheid gemaakt tussen positiviteit, negativiteit en jaloezie. Bij vraag 12 gaat het om een (voorgesteld) handelingsaspect van de houding namelijk ‘Wat zou je doen als een jood je te eten uitnodigt?’ En tevens wordt naar de redenen gevraagd om de uitnodiging wel of niet aan te nemen. De vragen 8, 9 en 10 gaan over het belang van het geloof en de interreligieuze dialoog. Tenslotte is nog een drietal vragen opgenomen naar de mening van de leerling over het LJG-bezoek: - Hoe leuk vond je het LJG-bezoek? - Is je beeld van de LJG na het bezoek veranderd? - Welk onderdeel van het bezoek vond je het leukst? Methode Om de onderzoeksvragen te beantwoorden werd een pretest-posttest onderzoek gedaan: de ROC-leerlingen vulden dezelfde vragenlijst twee keer in: zowel voor als na het bezoek aan de LJG. De vragenlijsten werden door de leerlingen op school in de klas anoniem ingevuld. Dit nam ongeveer vijf minuten van de lestijd in beslag. Er werd gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde instructie. Het onderzoek vond plaats in 2012. Op grond van de geboortedatum werd vervolgens per klas en per leerling de pretest gekoppeld aan de posttest. In vaktermen is sprake van een within-subjects pretest-posttest without control-group design. Hierbij worden de pretest-vragenlijsten van de leerlingen vergeleken met de posttest-vragenlijsten van dezelfde leerlingen. De data werden ingevoerd in SPSS en ook geanalyseerd met dit statistische pakket. Omdat onze data niet voldoen aan de aannames voor parametrische statistiek hebben we gebruik gemaakt van niet-parametrische technieken.

17

18

3. Resultaten, conclusies en discussie 3.1 Beschrijving van de onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestaat uit 338 leerlingen; 23% (79) jongens en 77% (259) meisjes. De gemiddelde leeftijd is 18,5 jaar. De meeste leerlingen zijn 17, 18 of 19 jaar. De leerlingen volgen op het ROC-Zuid zes studierichtingen: (1) Pedagogisch Werker, (2) Helpende Zorg en Welzijn, (3) Mode, (4) Schoonheidsverzorging, (5) Sport en bewegen, en (6) Cultuur (Evenementen, Cultureel organiseren). De onderzoeksgroep bestaat vooral uit leerlingen die aangeven geen geloof te hebben (38%), uit moslims (30%) en uit christenen (28%). Het gemiddelde aantal dagen tussen de afname van de pretest en het LJG-bezoek bedraagt 11,3 dagen en het gemiddelde aantal dagen tussen het LJG-bezoek en de posttest is 13,7 dagen. Tussen de pretest en de posttest zitten gemiddeld 25 dagen. Hieronder beschrijven we de conclusies die uit de onderzoeksresultaten getrokken kunnen worden. Tevens bediscussiëren we de conclusies tegen de achtergrond van de onderzoeks-literatuur. We gaan hierbij achtereenvolgens in op de effecten van het LJG-bezoek (§ 3.2), de verschillen tussen de drie geloofsrichtingen (§ 3.3) en de meningen over het LJG-bezoek en de verschillen tussen de jongens en de meisjes (§ 3.4). Voor de in statistiek geïnteresseerde lezer vermelden we het significantieniveau (p) van de effecten (tweezijdig getoetst) en tevens de effectgrootte (r). Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten en de statistische analyses verwijzen we naar het oorspronkelijke onderzoeksrapport. Elke paragraaf begint met een kader waarin de conclusies worden samengevat. 3.2 De effecten van het project ‘Leer je buren kennen’ Het project Leer je buren kennen heeft een positief effect op alle aspecten van de houding van de ROC-leerlingen die we onderzocht hebben: zowel op de cognitieve en de emotionele aspecten als op een (voorgesteld) handelingsaspect. Concluderend kan gesteld worden dat het project een bijdrage levert aan de bestrijding van vooroordelen en antisemitisme. De conclusies op een rij

• De kennis van het verschil tussen orthodox en liberaal jodendom neemt significant toe van 14% tot 63%.

[p = 0,000 / r = 0,62] • Er is sprake van een significante toename van positieve emotionele associaties en een

afname van negatieve emotionele associaties ten opzichte van ‘joden’. [p = 0,000 / r = 0,33]

• Zowel het aantal cognitieve als het aantal gevoelsassociaties neemt significant toe . [p = 0,006 / r = 0,15]

• Er is sprake van een significante afname van de cognitieve associaties die duiden op vooroordelen.

[p = 0,053 / r = 0,11]

19

• Wat betreft de cognitieve associaties wordt door het sjoelbezoek de Holocaust door een significante toename van de religie-associaties verdrongen van de eerste naar de tweede plaats.

[afname Holocaust: p = 0,015 / r = 0,13; toename religie: p = 0,000 / r = 0,48] • Het aantal jaloezie-associaties neemt significant toe.

[p = 0,008 / r = 0,15] • 35% van de leerlingen die vóór het sjoelbezoek zegt niet te gaan eten bij een jood

bedenkt zich in positieve zin en neemt na het bezoek de uitnodiging wel aan. Discussie Het project Leer je buren kennen heeft significante positieve effecten op alle aspecten van de houding van de ROC-leerlingen die we onderzocht hebben. Het feit dat alle effecten in dezelfde richting wijzen, pleit ervoor dat de effecten aan het project kunnen worden toegeschreven, ondanks het feit dat er geen gebruik is gemaakt van een controlegroep. Dit is een positief resultaat wat de onderzoekers niet verwacht hadden, omdat het bij een slechts anderhalf uur durend dialoogprogramma op voorhand niet aannemelijk is dat er op alle onderzochte aspecten ook daadwerkelijk significante effecten wetenschappelijk kunnen worden aangetoond. De doelstelling van het project, het bespreekbaar maken en zo mogelijk ontkrachten van vooroordelen, wordt dan ook waargemaakt. Concreet blijkt uit ons onderzoek dat het aantal cognitieve en gevoelsassociaties na het LJG-bezoek is toegenomen. Dit kan geïnterpreteerd worden als een verbreding van de beeldvorming over joden bij de leerlingen. Tevens zijn er verschuivingen opgetreden in de aard van de associaties: de ROC-leerlingen hebben na het sjoelbezoek minder vooroordelen over joden dan ervoor en de leerlingen hebben na het bezoek meer positieve en minder negatieve associaties bij ‘joden’ en ‘De LJG’ dan ervoor. Het grootste en duidelijkste effect van het LJG-bezoek is dat de leerlingen na afloop meer weet hebben van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom: vóór het project weet slechts 14% één of meer verschilpunten te noemen, na het project is dat gestegen tot 63%. Ook wat dit betreft maakt het project zijn doelstelling waar. Dit is niet onbelangrijk omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat Europese jongeren van mening zijn dat vredig samenleven tussen verschillende religies mogelijk is mits men de nodige kennis bezit van elkaars religie (REDCo, 2013; Bertram-Troost, 2009). Uit ons onderzoek blijkt verder dat door het LJG-bezoek de Holocaust, door een significante toename van de religie-associaties, verdrongen wordt van de eerste naar de tweede plaats. Het percentage leerlingen dat één of meer religie-associaties omcirkelt stijgt van 77% vóór het sjoelbezoek naar 92% na afloop. Dit effect zal waarschijnlijk positief gewaardeerd worden door veel LJG-leden, ten eerste omdat de LJG een religieuze organisatie is en ook omdat veel joden van mening zijn ‘dat het jodendom meer inhoudt dan de Holocaust’. Een opvallend, en voor de onderzoekers onverwacht, effect is de toename van het aantal jaloezie-associaties. Dit effect blijkt zich significant vaker voor te doen bij de islamitische leerlingen. De onderzoeksliteratuur biedt een aantal aanknopingspunten voor een mogelijke verklaring van dit jaloezie-effect. Uit de literatuur blijkt dat veel moslimjongeren actief op zoek zijn naar een eigen invulling van de islam (Demant, 2005; Buijs, e.a., 2006; De Koning, 2008; Pels, e.a., 2008). Het is niet ondenkbaar dat het LJG-bezoek bij deze zoektocht naar een eigen definiëring van de islam fungeert als een eye-opener. Demant (2005, p. 74-75) stelt dat er bij moslimjongeren behoefte bestaat aan gespreksgroepen over het thema eigen verantwoordelijkheid. Dat levend joods geloof samen kan gaan met eigen verantwoordelijk-heid, persoonlijke keuzes en pluralisme heeft wellicht een jaloersmakend effect op de jongeren. Toekomstig (kwalitatief) onderzoek zal moeten uitmaken of deze hypothese bevestigd kan worden.

20

Bertram-Troost (2006) vond dat de relatie met de docent en de explicitering van zijn of haar visie bepalen in hoeverre leerlingen godsdienstig en levensbeschouwelijk onderwijs waarderen. Wellicht geldt iets dergelijks voor het project Leer je buren kennen. In elk geval bleek uit de gesprekssessies die Lisanne de Wit en Maarten van der Heijden als observator hebben bijgewoond dat het succes en de effectiviteit van het project waarschijnlijk mede te danken is aan de aanpak van de gespreksleiders Gita Hacham, Jaïr Stranders, Chantal Suissa en Yair van der Wieken. Een korte samenvatting van onze observaties:

• Het team bestaat uit een unieke combinatie van verschillende persoonlijkheden; • De gespreksleiders zijn zeer open en authentiek; • Er is sprake van een hoge mate van taboeloosheid; • De gespreksleiders zijn oprecht geïnteresseerd in de opvattingen, meningen en

gevoelens van alle ROC-ers; • Men heeft er veel plezier in; veel humor en soms ook harde grappen; • De gespreksleiders hebben een gedegen kennis.

Concluderend kan gesteld worden dat het LJG project Leer je buren kennen een zinvol en effectief interreligieus ontmoetings- en dialoogprogramma met jongeren is, dat een bijdrage levert aan de bestrijding van vooroordelen en antisemitisme. 3.3 Verschillen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen Binnen de onderzoeksgroep is sprake van zeer grote verschillen in hoe belangrijk de leerlingen hun geloof vinden: de moslims vinden hun geloof heel erg belangrijk, de niet-gelovigen vinden het geloof helemaal niet belangrijk. Hetzelfde geldt voor hoe belangrijk men de interreligieuze dialoog vindt. De christenen nemen een tussenpositie in. Voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de islamitische ROC-leerlingen in het algemeen een negatievere houding ten opzichte van joden en de LJG dan de christelijke en de niet-gelovige leerlingen. Daarentegen is het positieve effect van het LJG-bezoek op de houding ten opzichte van joden en de LJG bij de islamitische ROC-leerlingen groter dan bij de christelijke en de niet-gelovige leerlingen. De conclusies op een rij

• De islamitische leerlingen vinden zowel het geloof als de interreligieuze dialoog significant zeer veel belangrijker dan de niet-gelovigen. De christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in.

[geloof: p = 0,000 / r gem. = 0,72; dialoog: p = 0,000 / r gem. = 0,37]

• Een neven-effect van het LJG-bezoek is dat men na het bezoek zowel het geloof als de interreligieuze dialoog significant iets belangrijker is gaan vinden dan voor het bezoek. Dit effect geldt voor de onderzoeksgroep als geheel, maar in significant sterkere mate voor de niet-gelovige leerlingen en de christenen dan voor de islamitische ROC-ers.

[geloof: p = 0,002 / r gem. = 0,21; dialoog: p = 0,007 / r gem. = 0,18]

• Verder is de toename van het aantal religie-associaties bij de niet-gelovigen significant groter dan bij de moslims; de christenen nemen een tussenpositie in.

[p = 0,042 / r = 0,16]

21

Voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de islamitische ROC-leerlingen een negatievere houding ten opzichte van joden en de LJG dan de christelijke en de niet-gelovige leerlingen:

• De islamitische leerlingen hebben vóór het LJG-bezoek significant meer vooroordeel-associaties (en ook meer Israël-associaties) dan de christenen en de niet-gelovigen.

[vooroordeel: p = 0,032 / r gem. = 0,15]

• De islamitische leerlingen hebben vóór het LJG-bezoek significant meer negatieve gevoelsassociaties en minder positieve gevoelsassociaties dan de christenen en de niet-gelovigen

[negatieve associaties: p = 0,005 / r gem. = 0,19] [positieve associaties: p = 0,000 / r gem = 0,31]

• Significant minder islamitische leerlingen (maar ook minder christelijke leerlingen!)

dan niet-gelovige leerlingen zeggen te gaan eten bij een jood, als die hen uitnodigt. [p = 0,003 / r = 0,20]

Het positieve effect van het LJG-bezoek op de houding ten opzichte van joden en de LJG is bij de islamitische ROC-leerlingen groter dan bij de christelijke en de niet-gelovige leerlingen:

• De toename van de positieve en de afname van de negatieve gevoelsassociaties is bij de islamitische leerlingen significant groter dan bij de christenen en bij de christenen groter dan bij de niet-gelovigen.

[p = 0,026 / r gem. = 0,17] • De toename van de jaloezie-associaties is bij de islamitische leerlingen significant

groter dan bij de christenen en de niet-gelovigen. [p = 0,035 / r = 0,15]

Discussie De onderzoeksgroep bestaat voor ongeveer 30% uit islamitische leerlingen, voor 30% uit christelijke leerlingen en voor 40% uit niet-gelovigen. Deze ongeveer gelijke percentuele verdeling en de grote verschillen tussen de groepen in geloofsbeleving en in het belang dat men hecht aan de interreligieuze dialoog wordt ook in ander onderzoek gevonden (REDCo, 2013; Bertram-Troost e.a., 2009; Vettenburg e.a., 2013). Ook onze bevinding dat de islamitische ROC-leerlingen een negatievere houding en meer vooroordelen naar joden hebben dan de niet-gelovigen en de christenen komt overeen met bijvoorbeeld het JOP onderzoek in Antwerpen en Gent (Elchardus, 2013). Daarnaast blijkt uit ons onderzoek dat de effecten van het LJG-bezoek niet hetzelfde zijn voor alledrie de geloofsrichtingen. We bediscussiëren daarom hieronder de gevonden effectverschillen eerst voor de niet-gelovige en de christelijke leerlingen, en daarna apart voor de moslims. Niet-gelovige en christelijke ROC-leerlingen In Nederland is op religieus gebied in het algemeen sprake van een toenemende ontkerkelijking, een toenemende diversiteit en pluriformiteit, en bij de jongeren een toenemende nadruk op het maken van eigen autonome en individuele keuzes (Dekker e.a., 2006; Bertram-Troost, 2006). Er is ook een toenemende anti-religieuze houding (Wallet, 2013). Uit ons onderzoek blijkt dat het sjoelbezoek bij de niet-gelovige en de christelijke ROC-jongeren een zeker tegenwicht biedt tegen deze tendensen: na het bezoek vindt men, vergeleken met de islamitische leerlingen, zowel het geloof als de interreligieuze dialoog belangrijker dan ervoor en daarnaast is er meer dan bij de islamitische leerlingen sprake van een toename van het aantal religie-associaties.

22

Islamitische ROC-leerlingen Heel anders ligt de situatie bij de moslimjongeren. Ook deze adolescenten zijn bezig met vragen over hun eigen identiteit, en ook zij maken daarbij in toenemende mate persoonlijke en autonome keuzes (Buijs e.a., 2006, p. 219). Deze ‘zoektocht naar zichzelf’ vindt echter plaats in een heel andere context dan de zoektocht van de christenen en de niet-gelovigen. Uit de literatuur blijkt dat vooral de islamitische jongeren van Marokkaanse afkomst, maar in mindere mate wellicht ook de jongeren van Turkse en andere herkomst, zich bekneld voelen tussen verschillende tegenstrijdige loyaliteiten: de tradities van het land van herkomst, de imams, hun ouders en familie, hun vrienden, en tenslotte de autochtone Nederlanders, door wie ze het gevoel hebben gediscrimineerd en ter verantwoording geroepen te worden (Boog e.a., 2010; Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005; Elchardus, 2013; Pels e.a., 2008). Op zoek naar hun eigen identiteit nemen ze de islam als kernpunt en gaan ze op zoek naar een voor hen persoonlijk ‘echte’ en ‘zuivere’ islam. Bij de moslims staat het geloof in het centrum van hun identiteitsontwikkeling en dat komt tot uitdrukking uit hun antwoorden op vragen als ‘Hoe belangrijk is het geloof voor jou?’ en ‘Hoe belangrijk vind je de interreligieuze dialoog?’ (REDCo, 2013; Bertram-Troost e.a., 2009; Vettenburg e.a., 2013). Uit ons onderzoek blijkt dat de islamitische leerlingen vóór het LJG-bezoek een negatievere houding hebben ten opzichte van joden, maar dat bij hen het positieve effect van het sjoelbezoek op hun houding groter is dan bij de andere ROC-ers. Een mogelijke verklaring voor dit onderzoeksresultaat biedt Elchardus (2013) die vond dat ongeveer 10% van de variatie van het antisemitisme bij Gentse moslimjongeren verklaard kan worden door hun traditioneel conservatisme en die in dit verband stelt dat “de afwezigheid van andere effecten suggereert dat de islam een sociaal milieu afbakent waarin de communicatie-processen sterk bijdragen tot antisemitisme” (p. 217). Het is niet ondenkbaar dat het LJG-bezoek voor veel moslimjongeren de eerste keer is dat ze communiceren met joden, en dat dit een doorbreking vormt van de in-group stereotypen. Dit positieve onderzoeksresultaat moet echter tegelijkertijd wel enigszins worden gerelativeerd: het effect is klein en uit post hoc analyses blijkt dat ook na het LJG-bezoek er wat betreft de aspecten van de houding sprake is van significante verschillen tussen de geloofsrichtingen ten nadele van de moslims. Het LJG bezoek heeft niet kunnen verhinderen dat ook na het sjoelbezoek bij 42% van de islamitische leerlingen sprake is van het omcirkelen van één of meer van de vooroordeel-woorden‘gierig’, ‘oneerlijk’, ‘rijk’ en/of ‘grote neus’, in tegenstelling tot bij 33% van de niet-gelovigen en bij 25% van de christenen, en dat ook na het bezoek 25% van de moslims (en 28% van de christenen!) aangeeft niet te willen gaan eten bij een jood, in tegenstelling tot 7% van de niet-gelovigen. De laatstgenoemde onderzoeksresultaten ondersteunen overigens de conclusies van Allport (1954) en Elchardus (2013) over het complexe verband tussen religie en vooroordeel: religies prediken dikwijls tolerantie, maar uit ons onderzoek blijkt dat de niet-gelovige leerlingen in het algemeen minder vooroordelen hebben over joden dan de gelovige ROC-ers.

23

3.4 Meningen over het LJG-bezoek en verschillen tussen jongens en meisjes Ruim 70% van de 338 ROC-ers geeft het LJG-bezoek een voldoende (6 of hoger). 40% geeft een 7 of een 8. 60% van de ROC-ers vindt dat het LJG-bezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft veranderd. Het filmpje aan het begin en de discussie worden door de ROC-ers het meeste gewaardeerd. Uit ons onderzoek komt naar voren dat de meisjes in veel opzichten een positievere houding hebben dan de jongens. De conclusies op een rij

• De meisjes vinden zowel het geloof als de interreligieuze dialoog belangrijker dan de jongens.

[geloof: p = 0,033 / r = 0,12; dialoog: p = 0,019 / r = 0,13]

• De meisjes leren veel meer van het LJG-bezoek over de verschillen tussen liberaal en orthodox jodendom dan de jongens.

[p = 0,001 / r = 0,18] • Het efect van het sjoelbezoek, namelijk de toename van positieve emotionele

associaties en afname van negatieve emotionele associaties bij ‘joden’ en ‘de LJG’, is bij de meisjes groter dan bij de jongens.

[p = 0,006 / r = 0,15] • De meisjes geven als reden om wel bij een jood te gaan eten vaker aan dat ze dat

interessant vinden, de jongens nemen de uitnodiging vaker aan voor de gezelligheid. [p = 0,003 / r = 0,26]

• En tenslotte hebben de jongens en de meisjes verschillende meningen over het LJG-

bezoek: - de meisjes vinden het LJG-bezoek leuker dan de jongens.

[p = 0,004 / r = 0,16] - de meisjes geven meer dan de jongens aan dat hun beeld van de LJG is veranderd.

[p = 0,000 / r = 0,25] - de meeste jongens vinden het filmpje aan het begin het leukste onderdeel.

[p = 0,008 / r = 0,23] - de meeste meisjes vinden de discussie met de begeleiders het leukste onderdeel.

[ p = 0,008 / r = 0,23] Discussie Uit ons onderzoek blijkt dat de meisjes in zeer veel opzichten positiever uit het onderzoek te voorschijn komen dan de jongens. Voor een deel is dit waarschijnlijk te verklaren door algemene verschillen tussen jongens en meisjes die zich in het onderwijs voordoen (Jolles, 2011). Het verschijnsel is in overeenstemming met eerder gedaan onderzoek. Valk e.a. (2009) vinden dat meisjes in veel Europese landen over het algemeen meer geneigd zijn open te staan voor de dialoog dan jongens. Daarnaast zijn de Europese meisjes optimistischer dan de jongens over de positieve impact hiervan. Ook Bertram-Troost (2009) constateert dat (Nederlandse) meisjes liever over religie praten dan jongens. En Bertram-Troost (2006) concludeert dat meisjes over het algemeen meer gericht zijn op exploratie en mogelijke verandering dan jongens: meisjes zoeken vaker informatie over geloofszaken en praten daarover met anderen, met als doel om een geloof te vinden dat bij hen past. Jongens scoren hoger op commitment als als zekerheid vanwege de eigen manier waarop ze tegen het geloof aankijken (Bertram-Troost, 2006).

24

Ook uit het kwalitatieve onderzoek naar geslachtsverschillen bij moslimjongeren blijken wezenlijke verschillen tussen de jongens en de meisjes bij hun ‘zoektocht naar zichzelf’ (Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005; Pels e.a., 2008). Het lijkt erop dat meisjes door hun achtergestelde positie in de islam meer gaan nadenken over die positie en ertegen in opstand komen. Meisjes proberen onder andere ook door hun constructie van de islam gelijkwaardigheid te bewerkstelligen tussen de seksen (De Koning, 2008, Hoofdstuk 6). Het is niet onaannemelijk dat deze achtergrond een gedeeltelijke verklaring vormt voor onze onderzoeksresultaten bij de vraag over de verschillen tussen de begrippen orthodox en liberaal: voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de ROC-ers nauwelijks weet van dit onderscheid: slechts 14% weet een goed verschilpunt te noemen en er is wat dit betreft geen verschil tussen de jongens en de meisjes. Na het sjoelbezoek weet 70% van de meisjes één of meer goede verschilpunten te noemen tegen maar 44% van de jongens . 3.5 Aanbevelingen Het oorspronkelijke onderzoeksrapport besluit met een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek en een aantal aanbevelingen voor de LJG en het project. We vatten deze aanbevelingen hier kort samen. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Om te onderzoeken in hoeverre de in dit onderzoek gevonden effecten blijvend zijn is longitudinaal vervolgonderzoek over een langer tijdsverloop dan 14 dagen nodig. Het kwantitatieve onderzoek zou kunnen worden uitgebreid met kwalitatief onderzoek. Door het afnemen van individuele diepte-interviews kan bijvoorbeeld achterhaald worden welke motieven en redenen er schuilgaan achter de leerlingen met extreme scores. Door de associatie-methode kunnen in dit onderzoek geen uitspraken worden gedaan over de mate van antisemitisme van de leerlingen. In toekomstig onderzoek zou gebruik kunnen worden gemaakt van antisemitismeschalen. Dergelijke schalen maken het mogelijk om uitspraken te doen over verschillende vormen van antisemitisme. Aanbevelingen voor Leer je buren kennen en de LJG Naast het MBO zou het project kunnen worden uitgebreid naar andere onderwijsvormen, zoals HAVO en VWO. Ook uitbreiding en verdieping van het project met projecten over een aantal specifieke onderwerpen is goed denkbaar, bijvoorbeeld:

• orthodoxie en liberalisme in het jodendom, het christendom en de islam; • moslimhaat, vrouwenhaat en homohaat; • het interpreteren van teksten binnen het jodendom, het christendom en de islam; • de Holocaust, genocides en mensenrechten.

In het oorspronkelijke onderzoeksrapport worden, op grond van de literatuur, een aantal aanbevelingen gedaan voor de vormgeving van dergelijke vervolgprojecten. Zowel vanuit de islamitische gemeenschap (Demant, 2005; Pels e.a., 2008) als vanuit de Europese gemeenschap (REDCo, 2013) bestaat er een duidelijke behoefte aan dergelijke onderwijsprojecten. Chantal Suissa, de projectleider van het LJG-project ‘Leer je buren kennen’, en één van de gespreksleiders, zegt het zo (Suissa, 2013): “Op dit moment maakt de Joodse gemeenschap zich ernstige zorgen over opkomend antisemitisme onder islamitische jongeren. Ik ken die jongeren en in sommige gevallen is deze angst terecht. Maar de remedie tegen tegen antisemitisme kan in mijn ogen nooit islamfobie zijn. [. . .] Ik geloof nog steeds dat de sleutel ligt bij opvoeding en educatie. [. . .] Laat je deze jongeren Joodse jongeren ontmoeten of met hen samenwerken, dan zie je vaak dat hun beeld volledig omslaat”.

25

26

LITERATUUR Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Reading MA: Addison-Wesley. Aronson, E., T.D. Wilson, & R.M. Akert (2005). Social Psychology. New Jersey: Pearson Education LTD. Bertram-Troost, G.D. (2006). Geloven in bijzonder onderwijs – Levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling van adolescenten in het v. o. Zoetermeer: Boekencentrum. Bertram-Troost, G., S. Miedema, I. Ter Avest, & C. Bakker. (2009). Dutch pupils’ views on religion in school and society. In Valk, e.a. (2009), p. 221-268. Bliek, P, L. de Deugd, S. Sierksma, M. Vos, & L. de Wit (2011). De dialoog: een open deur? – Onderzoek naar de praktijken en opvattingen omtrent de interreligieuze dialoog binnen en rondom de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam. Amsterdam: Vrije Universiteit. Boog, I., W. Dinsbach, J. Van Donselaar, & P.R. Rodrigues (2010). Monitor Rassendiscriminatie 2009. Amsterdam / Leiden: Landelijk expertisecentrum van Art.1/Anne Frank Stichting. [http://www.art1.nl/; dd. 3-11-2013] Buijs, F. J., F. Demant, & A. Hamdy (2006). Strijders van eigen bodem – Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press. Dekker, G., J. De Hart, T. Beents & J. Peters (2006). God in Nederland 1996 – 2006. Kampen: Ten Have. De Koning, M. (2008). Zoeken naar een ‘zuivere’ islam. Amsterdam: Bert Bakker. Demant, F. (2005). ‘Islam is inspanning – De beleving van de islam en de sekseverhoudingen bij Marokkaanse jongeren in Nederland’. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Elchardus, M. (2013). Houding ten opzichte van moslims en joden in Antwerpen en Gent. In: N. Vettenburg, M. Elchardus, J.Put, & S. Pleysier (eds.), Jong in Antwerpen en Gent – Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco. p. 187-222. Jolles (2011). Ellis en het verbreinen; over hersenen, gedrag & educatie. Amsterdam: Neuropsych Publishers. Pels, T., M. De Gruijter, & F. Lahri (2008). Jongeren en hun islam. Utrecht: Forum & Verwey-Jonker Instituut. REDCo (2013). Religion in education: Contribution to dialogue – Policy recommendations of the REDCo research project – 19 March, 20009. [http://www.redco.uni-hamburg.de/web/3480/3481/index.html; dd. 28-11-2013] Suissa, C. (2013). Toespraak van Chantal Suissa – Jom Hasjoa herdenking 2013. [http://www.jhm.nl/herdenken/herdenkingen/jom-hasjoa; dd. 3-1-2014] Valk, P., G. Bertram-Troost, M. Friederici, C. Béraud (eds.) (2009). Teenagers’ perspectives on the role of religion in their lives, schools and societies. Münster: Waxmann. Vettenburg, N., M. Elchardus, J.Put, & S. Pleysier (eds.) (2013). Jong in Antwerpen en Gent – Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco. Wallet, B. (2013). Lezing op 1-12-2013 tijdens het LJG-symposium Progressief Jodendom in de 21e eeuw.

27

28

BIJLAGE I: Over de auteurs

Maarten van der Heijden is barok musicus, kinderpsycholoog, en autonoom beeldend kunstenaar te Amsterdam. Van der Heijden werkte van 1977 tot 1982 als wetenschappelijk medewerker bij de afdeling Kinderpsychiatrie van het Adademisch Ziekenhuis bij de Universiteit van Amsterdam. Van 1982 tot 2002 was hij Universitair Docent bij de vakgroepen Onderwijsstudies, Orthopedagogiek en Ontwikkelingspsychologie van de FSW te Leiden. En in 1993 promoveerde hij in de sociale wetenschappen aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over hoofdrekenen en persoonlijkheid. Van der Heijden’s wetenschappelijke publicaties zijn te vinden op zijn website (doorklikken onder CV). Van 2005 tot 2010 studeerde hij aan de Gerrit Rietveld Academie, waar hij in 2010 afstudeerde met werken waarin zijn joodse tweede generatie identiteit tot uitdrukking komt. In zijn kunst verwerkt hij de foto’s die de geallieerden maakten bij de bevrijding van de concentratiekampen in 1945. Daarnaast werkt hij sinds 2008 aan een autobiografisch internet kunstwerk over het uitpakken, fotograferen en archiveren van de inhoud van de 141 verhuisdozen die hij al z’n hele leven met zich meesleept. Maarten van der Heijden gaf – o.a. op het ROC – en geeft lessen over de Holocaust, andere genocides en mensenrechten. In deze lessen combineert hij zijn kunst met zijn familiegeschiedenis en met de sociaal-psychologische aspecten van genocides. Maarten van der Heijden is sinds 2011 lid van de LJG te Amsterdam.

website: http://www.maartenvanderheijden.nl contact: [email protected]

Lisanne de Wit studeert Algemene Theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 2013 heeft zij een minor Jodendom succesvol afgerond aan de Tel Aviv University in Israël. In 2014 hoopt zij haar bachelor Algemene Theologie af te ronden. Zij is medeauteur van het onderzoek De Dialoog – Een open deur? (Bliek e.a., 2011), dat in samenwerking met de Liberaal Joodse Gemeente en de VU tot stand is gekomen. In dit rapport is een kort onderzoek opgenomen naar het project Leer je Buren Kennen, opgezet en uitgevoerd door Lisanne de Wit. Dit verslag heeft als vooronderzoek gediend voor het onderzoek wat voor u ligt en de door Lisanne de Wit ontwikkelde vragenlijst stond aan de basis van de vragenlijst die in het huidige onderzoek werd gebruikt. Daarnaast is Lisanne actief geweest binnen de non-profit organisatie Platform Ins, een platform dat zich inzet voor de interculturele- en interreligieuze dialoog in de Nederlandse samenleving. Van januari tot juni 2014 was ze als stagiaire werkzaam bij het Joods Historisch Museum. En van september 2014 tot augustus 2015 volgt Lisanne de Wit een master Abrahamic Religions aan het Heythrop College van de University of London.

contact: [email protected]

29

30

BIJLAGE II

31

32

33

34

35

Highlights uit het onderzoek naar de effecten van het LJG-project ‘Leer je buren kennen’

Het LJG-project Leer je buren kennen In het interreligieuze ontmoetingsproject Leer je buren kennen komen groepen van rond de 20 ROC-studenten een ochtend of middag op bezoek in de synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam (LJG). Ze krijgen daar het volgende programma van anderhalf uur:

• Introductiefilmpje • Individueel associaties bij het woord ‘joden’ opschrijven op een vel papier • Groepsgesprek n.a.v. de opgeschreven associaties met twee LJG-leden • Bezoek aan en uitleg over- de gebedsruimte • Napraten en een stuk boterkoek eten.

Onderzoeksmethode Er werd een kwantitatief pretest-posttest onderzoek gedaan waarbij de ROC-studenten dezelfde vragenlijst twee keer invulden: zowel (gemiddeld) 11 dagen voor het bezoek aan de LJG als (gemiddeld) 14 dagen na het sjoelbezoek. In vaktermen is sprake van een within-subjects pretest-posttest without control-group design. De data werden verzameld in 2012. Beschrijving van de onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestaat uit 338 studenten; 23% (79) jongens en 77% (259) meisjes. De gemiddelde leeftijd is 18,5 jaar. De meeste studenten zijn 17, 18 of 19 jaar. De onderzoeksgroep bestaat vooral uit studenten die aangeven geen geloof te hebben (38%), uit moslims (30%) en uit christenen (28%). De studenten volgen op het ROC van Amsterdam zes studierichtingen: (1) Pedagogisch Werker, (2) Helpende Zorg en Welzijn, (3) Mode, (4) Schoonheidsverzorging, (5) Sport en bewegen, en (6) Cultureel organiseren. De meningen over het LJG-bezoek Ruim 70% van de ROC-ers geeft het LJG-bezoek een voldoende (6 of hoger;10-puntsschaal). 40% geeft een 7 of een 8. 60% van de ROC-ers vindt dat het LJG-bezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft veranderd. De effecten van het project Leer je buren kennen Het project Leer je buren kennen heeft een positief effect op alle aspecten van de houding van de ROC-studenten die we onderzocht hebben: zowel op de cognitieve en de emotionele aspecten als op een (voorgesteld) handelingsaspect:

• De kennis van het verschil tussen orthodox en liberaal jodendom neemt significant toe van 14% (!) tot 63%.

• Er is sprake van een significante toename van positieve emotionele associaties en een afname van negatieve emotionele associaties ten opzichte van joden.

• Er is sprake van een significante afname van de cognitieve associaties die duiden op vooroordelen.

• Wat betreft de cognitieve associaties wordt door het sjoelbezoek de Holocaust door een significante toename van de religie-associaties verdrongen van de eerste naar de tweede plaats.

• Het aantal jaloezie-associaties neemt significant toe. • 20% van de studenten zegt vóór het sjoelbezoek niet te zullen gaan eten bij een jood;

van die 20% bedenkt ruim een derde zich in positieve zin na het sjoelbezoek. Concluderend kan gesteld worden dat het ontmoetingsproject een bijdrage levert aan de bestrijding van vooroordelen en antisemitisme.

36

Verschillen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen Voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de islamitische ROC-studenten een negatievere houding ten opzichte van joden dan de christelijke en de niet-gelovige leerlingen:

• De islamitische studenten hebben vóór het LJG-bezoek significant meer vooroordeel-associaties (en ook meer Israël-associaties) dan de christenen en de niet-gelovigen.

• De islamitische studenten hebben vóór het LJG-bezoek significant meer negatieve gevoelsassociaties en minder positieve gevoelsassociaties dan de christenen en de niet-gelovigen.

• Significant minder islamitische studenten (maar ook minder christelijke leerlingen!) dan niet-gelovige leerlingen zeggen te gaan eten bij een jood, als die hen uitnodigt.

Het positieve effect van het LJG-bezoek op de houding ten opzichte van joden is bij de islamitische ROC-studenten groter dan bij de christelijke en de niet-gelovige leerlingen:

• De toename van de positieve en de afname van de negatieve gevoelsassociaties en ook de toename van de jaloezie-associaties is bij de islamitische studenten significant groter dan bij de christenen en de niet-gelovigen.

Concluderend blijkt uit ons onderzoek dat de moslim studenten vóór het LJG-bezoek een negatievere houding hebben ten opzichte van joden, maar dat bij hen het positieve effect van het sjoelbezoek groter is dan bij de andere ROC-ers. De islamitische studenten vinden zowel het geloof als de interreligieuze dialoog significant zeer veel belangrijker dan de niet-gelovigen: 72% van de moslims omcirkelt de waarde 10 op een 10-puntsschaal die aangeeft hoe belangrijk men zijn of haar geloof vindt. Daarentegen omcirkelt 72% van de niet-gelovigen bij deze vraag de waarde 1! De christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in. Dit onderzoeksresultaat komt overeen met hetgeen in ander Europees onderzoek wordt gevonden (REDco, 2013), en vormt volgens ons één van de mogelijke verklaringen voor de gevonden effecten bij de moslims: de LJG is een religieuze organisatie en de moslimstudenten zijn bij hun identiteitsontwikkeling sterk betrokken op hun geloof en voelen zich aangesproken door zaken die het geloof betreffen (Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008). Een tweede mogelijke verklaring voor dit onderzoeksresultaat biedt Elchardus (2013) die vond dat ongeveer 10% van de variatie van het antisemitisme bij Gentse moslimjongeren verklaard kan worden door hun traditioneel conservatisme en die in dit verband stelt dat “de afwezigheid van andere effecten suggereert dat de islam een sociaal milieu afbakent waarin de communicatie-processen sterk bijdragen tot antisemitisme” (p. 217). Het is niet ondenkbaar dat het LJG-bezoek voor veel moslimjongeren de eerste keer is dat ze communiceren met joden, en dat dit een doorbreking vormt van de in-group stereotypen. Elementen van effectieve programma’s tegen antisemitisme Uit de gesprekssessies die wij als observator hebben bijgewoond blijkt dat de effectiviteit van het project waarschijnlijk mede te danken is aan de aanpak van de gespreksleiders:

• De gespreksleiders zijn zeer open en authentiek; • Er is sprake van een hoge mate van taboeloosheid; • De gespreksleiders zijn oprecht geïnteresseerd in de meningen en gevoelens van alle

ROC studenten; • Men heeft er veel plezier in; veel humor en soms ook harde grappen. • De gespreksleiders hebben een gedegen kennis.

In het volledige onderzoeksrapport noemen we op p. 12, op basis van de wetenschappelijke literatuur over de bestrijding van vooroordelen, zes elementen van effectieve programma’s. En op p. 140 en 141 bespreken we op grond van de literatuur vier kenmerken van succesvolle (onderwijs)programma’s.

37

38