Licht op het pad - Het Theosofisch Genootschap, Theosofie · moet het eeuwige zijn, dat uw kracht...

200

Transcript of Licht op het pad - Het Theosofisch Genootschap, Theosofie · moet het eeuwige zijn, dat uw kracht...

LICHT OP HET PAD

&

DOOR DE GOUDEN POORT

Deze vertaling van LIGHT ON THE PATH is ge -baseerd op de Engelse editie uit 1888 (George,Redway, Londen) waarin de AANTEKENINGEN vande schrijfster voor het eerst zijn opgenomen. DeTOELICHTINGEN, die niet in de uitgave van 1888staan, werden voor het eerst gepubliceerd in Lucifer,Deel I, 1887-8.

In dit boek is tevens een vertaling opgenomenvan de oorspronkelijke uitgave (1887) van THROUGHTHE GATES OF GOLD van dezelfde schrijfster, als -mede een commentaar van William Q. Judge uit zijntijdschrift The Path (maart 1887).

LICHT OP HET PAD

EEN UITEENZETTING

GESCHREVEN VOOR HET PERSOONLIJKE GEBRUIK

VAN HEN DIE ONBEKEND ZIJN MET DE OOSTERSE

WIJSHEID, EN DIE WERELD WENSEN TE BETREDEN

Opgeschreven door M.C.met Aantekeningen van de schrijfster

Theosophical University Press AgencyDen Haag

Oorspronkelijke titel:Light on The Path, Through the Gates of Gold

Mabel Collins

Licht op het Pad & Door de Gouden Poort

ISBN 978-94-91433-03-0, E-boek

Nur 720Trefwoord: theosofie

Dit boek waarop copyright bestaat, mag kosteloos worden gedownload

om het off-line te lezen, maar mag in geen enkele vorm of op geen enkele

manier – elektronisch, mechanisch, of door middel van foto kopieën, of

opnames, of op een andere manier – voor commerciële of andere doelein-

den worden gereproduceerd en/of gedistribueerd, zonder eerst toestem-

ming aan Theosophical University Press Agency te vragen.

© 2012 Theosophical University Press AgencyDaal en Bergselaan 68, 2565AG Den Haag

+31 (0)70 3231776www.theosofie.net / [email protected]

LICHT OP HET PAD

LICHT OP HET PAD

I

Deze regels zijn geschreven voor alle leerlingen:Schenk er aandacht aan.

Voordat het oog kan zien, moet het niet meer tottranen zijn te bewegen. Voordat het oor kan horen,moet het niet langer gevoelig zijn. Voordat de stemkan spreken in tegenwoordigheid van de meesters,moet zij het vermogen om te kwetsen hebben ver -loren. Voordat de ziel kan staan in tegenwoordigheidvan de meesters, moeten haar voeten worden gewassenin het bloed van het hart.

1. Dood alle eerzucht.

2. Dood het verlangen naar leven.

3. Dood het verlangen naar een geriefelijk bestaan.

4. Werk zoals zij werken die eerzuchtig zijn. Eerbiedig het leven zoals zij die ernaar verlangen.

En wees gelukkig zoals zij die leven voor geluk. Zoek in het hart de wortel van het kwaad en roei

het uit. Het draagt zijn vruchten zowel in het hart vande toegewijde leerling als in het hart van de mens dievol begeerten is. Alleen de sterken kunnen het doden.De zwakken moeten wachten op zijn groei, zijn bloei,zijn sterven. En het is een plant die door de eeuwenheen blijft leven en groeien. Zij bloeit wanneer demens in zichzelf de ervaring van ontelbare levens heeftverzameld. Hij die het pad van macht wil betreden,moet dit kwaad uit zijn hart wegrukken. Het hart zaldan bloeden en het hele leven van de mens zal volko-men aan stukken gescheurd lijken. Deze beproevingmoet worden doorstaan. Zij kan komen bij de eerstesport van de ladder vol gevaren, die leidt naar het padvan het leven; het kan ook zijn dat zij pas komt bij delaatste trede. Maar leerling, bedenk dat zij moet wor-den doorstaan en richt de krachten van uw ziel op dezetaak. Leef niet in het heden, noch in de toekomst,maar in het eeuwige. Dit gigantische onkruid kan daarniet bloeien; deze smet op het bestaan wordt alleen aldoor de sfeer van het eeuwige denken uitgewist.

5. Dood elk gevoel van afgescheidenheid.

6. Dood het verlangen naar zintuiglijke gewaarwor-ding.

7. Dood de honger naar groei.

8. Maar sta alleen en afgezonderd, want niets dat

2 LICHT OP HET PAD

een lichaam heeft, niets dat zich bewust is van afge-scheidenheid, niets dat buiten het eeuwige staat, kan uhelpen. Leer uit de zintuiglijke gewaarwordingen ensla ze gade, omdat u alleen zo kunt beginnen met dewetenschap van zelfkennis, en uw voet kunt plaatsenop de eerste sport van de ladder. Groei zoals de bloemgroeit, onbewust, maar vol verlangen haar ziel bloot testellen aan de lucht. Zo moet u voorwaarts dringen omuw ziel open te stellen voor het eeuwige. Maar hetmoet het eeuwige zijn, dat uw kracht en schoonheid tevoorschijn roept, en niet het verlangen naar groei.Want in het eerste geval ontwikkelt u zich in de weel-de van zuiverheid, in het laatste verhardt u door eenhartstochtelijk verlangen naar persoonlijke grootheid.

19. Verlang alleen naar wat in u is.

10. Verlang alleen naar wat hoger is dan u.

11. Verlang alleen naar wat onbereikbaar is.

12. Want in u is het licht van de wereld – het enigelicht dat op het pad kan worden geworpen. Als u hetniet in uzelf kunt waarnemen, heeft het geen zin erelders naar te zoeken. Het gaat u te boven, omdat uuzelf heeft verloren wanneer u het bereikt. Het isonbereikbaar, omdat het steeds terugwijkt. U zult hetlicht wel binnengaan, maar de vlam nooit aanraken.

13. Verlang vurig naar macht.

LICHT OP HET PAD 3

14. Verlang innig naar vrede.

15. Verlang vooral naar bezit.

16. Maar alleen naar dat bezit dat aan de zuivereziel toebehoort en dus in gelijke mate het bezit is vanalle zuivere zielen, en daarom het bijzondere eigen-dom van het geheel betreft als dat tot één is verenigd.Hunker naar die dingen die de zuivere ziel kan bezit-ten, opdat u rijkdom zult vergaren voor die verenigdegeest van leven, die uw enige ware zelf is. De vredewaarnaar u moet verlangen, is die heilige vrede diedoor niets kan worden verstoord en waarin de zielgroeit, zoals de heilige bloem dat doet op stille wate-ren. En de macht die de leerling moet begeren, zalhem als niets doen schijnen in de ogen van de mensen.

17. Zoek de weg.

18. Zoek de weg door inkeer in uzelf.

19. Zoek de weg door moedig naar buiten te treden.

20. Zoek hem niet langs één bijzonder pad. Vooriedere gemoedsaard is er één weg die het meest bege-renswaard schijnt. Maar de weg wordt niet gevondendoor alleen toewijding, alleen religieuze contemplatie,door ijverig voort te gaan, door zelfopofferendearbeid, of door nauwgezet het leven waar te nemen.Geen van deze kan de leerling meer dan één stap ver-

4 LICHT OP HET PAD

der brengen. Alle sporten zijn nodig om de laddersamen te stellen. De ondeugden van de mensen wor-den sporten van de ladder, de een na de ander, als zijworden overwonnen. De deugden van de mensen zijninderdaad noodzakelijke treden die men niet kan over-slaan. En toch, al scheppen ze een zuivere atmosfeer eneen gelukkige toekomst, ze zijn van geen nut als ze opzichzelf staan. De aard van de hele mens moet wijselijkworden gebruikt door hem die het pad wenst te betre-den. Ieder mens is voor zichzelf onvoorwaardelijk deweg, de waarheid en het leven. Maar hij is dit slechtswanneer hij heel zijn persoonlijkheid stevig ter handneemt, en door de kracht van zijn ontwaakte geeste -lijke wil inziet dat deze persoonlijkheid niet hemzelfis, maar dat ding dat hij met moeite voor zijn gebruikheeft geschapen en door middel waarvan hij – naar -mate door zijn groei zijn verstand zich langzaam ont-wikkelt – het leven achter die persoonlijkheid probeertte bereiken. Wanneer hij weet dat zijn prachtige, inge-wikkelde, afzonderlijke leven hiervoor bestaat, dan eneerst dan bevindt hij zich inderdaad op de weg. Zoekdie weg door in de geheimzinnige en glorierijke diep-ten van uw eigen innerlijke wezen af te dalen. Zoekhem door alle ervaring te toetsen, door gebruik temaken van de zintuigen om de groei en de betekenisvan de persoonlijkheid te doorgronden en ook deschoonheid en de onbegrijpelijkheid van die andere

LICHT OP HET PAD 5

goddelijke fragmenten, die zij aan zij met u worstelenen de mensheid vormen waartoe u behoort. Zoek hemdoor de wetten van het zijn te bestuderen, de wettenvan de natuur, de wetten van het bovennatuurlijke; enzoek hem door volledige gehoorzaamheid van de zielte betonen aan de ster die zwak daarbinnen schijnt.Terwijl u waakt en haar vereert, neemt haar lichtgestadig toe. Dan kunt u weten dat u het begin van deweg heeft gevonden. En als u het einde heeft gevon-den, dan wordt zijn licht opeens het oneindige licht.

21. Zoek naar de bloem die tijdens de stilte na destorm ontluikt, en niet eerder.

Zij zal groeien, omhoogschieten, zal takken, blade-ren en knoppen vormen, terwijl de storm aanhoudt, destrijd voortduurt. Maar niet voordat de hele persoon-lijkheid van de mens is ontbonden en opgelost, nietvoordat deze door het goddelijke fragment dat haarheeft geschapen, wordt gezien als slechts een voorwerpom mee te experimenteren en ervaring mee op te doen– niet voordat zijn hele aard zich heeft overgegeven enonderworpen is aan zijn hogere zelf, kan de bloem zichopenen. Dan komt een kalmte, als in een tropisch landna zware regenval, wanneer de natuur zo snel werktdat men haar activiteit kan volgen. Zo’n rust zal erover de gekwelde geest komen. En in de diepe stilte zaldie geheimzinnige gebeurtenis plaatsvinden waaruit

6 LICHT OP HET PAD

zal blijken dat de weg is gevonden. Geef er die naamaan die u maar wilt; het is een stem die spreekt waar ergeen is om te spreken – een boodschapper die komt,een boodschapper zonder vorm of substantie; of het isde bloem van de ziel die zich heeft geopend. Het kandoor geen enkel beeld worden beschreven. Maar hetkan worden aangevoeld, er kan naar worden gezochten naar verlangd, zelfs wanneer de storm raast. De stil-te kan slechts een ogenblik duren, of ze kan duizendjaar duren. Maar er zal een eind aan komen. Toch zultu haar krachten in u dragen. Telkens weer moet destrijd worden gestreden en gewonnen. De natuur kanslechts tijdelijk doodstil zijn.

Wat hierboven is geschreven, zijn de eerste regelsdie op de muren van de Hal van Lering staan geschre-ven. Zij die vragen, zullen ontvangen. Zij die wensente lezen, zullen lezen. Zij die wensen te leren, zullenleren.

VREDE ZIJ MET U.

!

LICHT OP HET PAD 7

II

Uit de stilte die vrede is, zal een helder klinkendestem zich verheffen. En deze stem zal zeggen: Het isniet goed; u heeft geoogst; nu moet u zaaien. Enomdat u weet dat deze stem de stilte zelf is, zult ugehoor zamen.

U, die nu een leerling bent, in staat te staan, in staatte horen, in staat te zien, in staat te spreken, die debegeerte heeft overwonnen en zelfkennis heeft ver-worven, die uw ziel in haar bloei heeft gezien en dezeheeft herkend en de stem van de stilte heeft gehoord,ga naar de Hal van Lering en lees wat daar voor u staatgeschreven.

1. Houd u afzijdig in de komende strijd; en hoewelu strijdt, wees niet de krijger.

2. Zie uit naar de krijger en laat hem in u strijden.

3. Ontvang zijn bevelen tot strijd en gehoorzaamdeze.

4. Gehoorzaam hem, niet als ware hij een generaalmaar als ware hij uzelf en zijn gesproken woorden deuiting van uw geheime begeerten; want hij is uzelf,

maar oneindig veel wijzer en sterker dan u. Zie naarhem uit, opdat u in de hitte en de verwarring van destrijd niet aan hem voorbijgaat; en hij zal u niet ken-nen, tenzij u hem kent. Als uw kreet zijn luisterend oorbereikt, zal hij in u strijden en de doffe leegte daarbin-nen vullen. En als dit zo is, dan kunt u het gevechtkalm en onvermoeibaar doorstaan, u afzijdig houdenen hem voor u laten strijden. Dan zal het u onmogelijkzijn ook maar één misslag te begaan. Maar als u nietnaar hem uitziet, als u aan hem voorbijgaat, dan is ervoor u geen bescherming. Uw brein zal weifelen, uwhart onzeker worden en in het stof van het slagveldzullen uw waarneming en zintuigen falen en u zult uwvrienden niet van uw vijanden kunnen onderscheiden.

Hij is uzelf. Toch bent u slechts eindig en kunt ufouten maken. Hij is eeuwig en is betrouwbaar. Hij iseeuwige waarheid. Wanneer hij eenmaal in u is geva-ren en uw krijger is geworden, zal hij u nooit geheelverlaten; en als de dag van de grote vrede aanbreekt,zal hij één met u worden.

5. Luister naar het lied van het leven.

6. Bewaar in uw herinnering de melodie die uhoort.

7. Leer van haar de les van harmonie.

8. U kunt nu rechtop staan, vast als een rots in de

LICHT OP HET PAD 9

branding, en de krijger gehoorzamen die uzelf en uwvorst is. Onbekommerd om de strijd, tenzij om zijnbevelen uit te voeren; zich geen zorgen meer makendover de uitslag van de strijd, want slechts één ding isbelangrijk: dat de krijger zal winnen; en u weet dat hijniet kan worden verslagen; gebruik, aldus staande,kalm en wakker, het vermogen om te horen dat u doorlijden en door de vernietiging van het lijden heeft ver-kregen. Slechts fragmenten van het grootse lied berei-ken uw oor, zolang u nog maar een mens bent. Maarals u ernaar luistert, bewaar dan getrouw de herinne-ring eraan, zodat niets van wat u heeft bereikt verlo-ren gaat, en probeer daaruit de betekenis af te leidenvan het mysterie dat u omringt. Zo zult u na verloopvan tijd geen leraar meer nodig hebben. Want evenalshet individu een stem heeft, heeft dat waarin het indi-vidu bestaat er een. Het leven zelf kan spreken enzwijgt nooit. En wat het uit, is niet – zoals u die daar-voor doof is misschien denkt – een kreet: het is eenlied. Leer daaruit dat u een deel bent van de harmo-nie; leer daaruit gehoorzaam te zijn aan de wetten vandie harmonie.

19. Besteed ernstig aandacht aan al het leven dat uomringt.

10. Leer met verstand in de harten van de mensente zien.

10 LICHT OP HET PAD

11. Schenk vooral aandacht aan uw eigen hart.

12. Want door uw eigen hart komt het ene licht dathet leven kan verlichten en het voor uw ogen helderkan maken.

Onderzoek de harten van de mensen, opdat u weetwat die wereld is waarin u leeft en waarvan u deelwenst uit te maken. Zie naar het voortdurend wisse-lende en bewegende leven dat u omringt, want hetwordt door de harten van de mensen gevormd; ennaarmate u hun aard en betekenis gaat begrijpen, zultu geleidelijk het meeromvattende levenswoord kunnenlezen.

13. Spreken komt slechts door kennis. Verwerfkennis en u zult de spraak beheersen.

14. Nu u de beschikking over de innerlijke zintui-gen heeft verkregen, de verlangens van de uiterlijkezintuigen bedwongen, de begeerten van de individueleziel heeft overwonnen en kennis heeft verworven,maak u nu klaar, o leerling, de weg daadwerkelijk tegaan bewandelen. Het pad is gevonden: maak u gereedhet te betreden.

15. Vraag aan de aarde, aan de lucht en aan hetwater naar de geheimen die zij voor u bewaren. Doorhet ontwikkelen van uw innerlijke zintuigen zult u ditkunnen doen.

LICHT OP HET PAD 11

16. Vraag aan de heiligen van de aarde naar degeheimen die zij voor u bewaren. Het bedwingen vande verlangens van de uiterlijke zintuigen zal u het rechtgeven dit te doen.

17. Vraag het meest innerlijke, het ene, naar hetuiteindelijke geheim dat het door de eeuwen heen vooru bewaart.

De grote, moeilijke zege, het overwinnen van debegeerten van de individuele ziel, is een werk van eeu-wen; verwacht dus niet daarvoor te worden beloondvoordat eeuwen van ervaring zich hebben opgestapeld.Wanneer de tijd is gekomen om deze zeventienderegel te leren, bevindt de mens zich op de drempel ommeer dan een mens te worden.

18. De kennis die nu de uwe is, is slechts van uomdat uw ziel één is geworden met alle zuivere zielenen met het meest innerlijke. Zij is aan uw zorg toever-trouwd door het allerhoogste. Verraad haar, misbruikuw kennis of verwaarloos haar, en het is voor u zelfs nunog mogelijk vanuit de hoge staat die u heeft bereikt,neer te storten. Groten vallen terug, zelfs op de drem-pel; ze kunnen het gewicht van hun verantwoordelijk-heid niet dragen, en zijn niet in staat verder te gaan.Zie daarom steeds met ontzag en beven uit naar ditogenblik, en wees op de strijd voorbereid.

12 LICHT OP HET PAD

19. Er staat geschreven dat er voor hem die op dedrempel van het goddelijke staat, geen wet kan wordenopgesteld, geen gids kan bestaan. Toch kan ter infor-matie van de leerling de laatste strijd aldus wordenomschreven:

Houd vast aan dat wat noch substantie noch bestaanheeft.

20. Luister slechts naar de stem die geen klankheeft.

21. Zie slechts naar dat wat onzichtbaar is voorzowel het innerlijke als het uiterlijke zintuig.

VREDE ZIJ MET U.

!

LICHT OP HET PAD 13

AANTEKENINGEN

DEEL I

Aantekening bij Regel 1. – Eerzucht is de eerstevloek: de grote verleider van de mens die boven zijnmedemens uitgroeit. Ze is de eenvoudigste vorm vanhet verlangen naar beloning. Voortdurend wordenverstandige en krachtige mensen erdoor van hunhogere mogelijkheden afgeleid. Toch is ze een nood-zakelijke lerares. Haar gevolgen vergaan in de mondtot stof en as; evenals dood en onderlinge vervreem-ding toont ze de mens tenslotte dat voor zichzelf wer-ken betekent werken voor teleurstelling. Maar alschijnt deze eerste regel zo eenvoudig en gemakkelijk,toch moet u er niet snel aan voorbijgaan. Want dezeondeugden van de gewone mens maken een geraffi-neerde gedaanteverandering door en verschijnen ineen andere vorm opnieuw in het hart van de leerling.Het is gemakkelijk om te zeggen: ik zal niet eerzuchtigzijn; het is niet zo gemakkelijk om te zeggen: wanneerde meester in mijn hart leest, zal hij constateren dathet volkomen zuiver is. De ware kunstenaar die uitliefde voor zijn werk werkt, bevindt zich soms meer

vastberaden op de goede weg dan de occultist die zichverbeeldt dat zijn belangstelling niet langer op zichzelfis gericht, maar die in werkelijkheid de grenzen vanervaring en verlangen slechts heeft verruimd, en zijnbelangstelling heeft verplaatst naar de dingen die hetgrotere tijdsbestek van zijn leven betreffen. Hetzelfdebeginsel is van toepassing op de twee andere schijnbaareenvoudige regels. Blijf er eens bij stilstaan en laat uniet gemakkelijk door uw eigen hart misleiden. Wantnu, op de drempel, kan een fout nog worden hersteld.Maar als u haar met u meedraagt, zal ze groeien en totbloei komen, of anders zult u bitter moeten lijden bijhaar vernietiging.

Aantekening bij Regel 5. – Verbeeld u niet dat u zichafzijdig kunt houden van slechte of dwaze mensen. Zijzijn uzelf, hoewel in mindere mate dan uw vriend ofuw meester. Maar als u toestaat, dat de gedachte afge-scheiden te zijn van een slecht ding of slechte persoonin u wortel schiet, schept u daardoor karma dat u aandat ding of die persoon zal binden, totdat uw ziel inzietdat ze niet kan worden afgezonderd. Bedenk dat dezonde en schande van de wereld uw zonde en schandezijn; want u maakt er deel van uit; uw karma is onont-warbaar verweven met het grote karma. En voordat ukennis kunt bereiken, moet u alle plaatsen hebbenbezocht, zowel de reine als de onreine. Bedenk daarom

16 LICHT OP HET PAD

dat het besmeurde kleed waarvoor u nu terugdeinstom het aan te raken, misschien gisteren het uwe was ofin de toekomst van u kan zijn. En als u zich metafschuw ervan afwendt wanneer het op uw schouderswordt gelegd, zal het zich nog vaster aan u hechten.Wie vol eigendunk is, bereidt zich een bedding vanslijk. Onthoud u omdat het goed is zich te onthouden,en niet om zelf rein te blijven.

Aantekening bij Regel 17. – Deze drie woorden lijkenmisschien te onbeduidend om op zichzelf te staan. Deleerling zal zeggen: zou ik ooit deze gedachten bestu-deren als ik niet de weg zocht? Ga echter niet haastigverder. Sta stil en denk eens even na. Is het de weg dieu begeert, of is er in uw droombeelden een vaag ver-gezicht van grote hoogten die door uzelf moeten wor-den beklommen, of van een grootse toekomst die ueens zult bereiken? Wees dus gewaarschuwd. De wegmoet worden gezocht terwille van de weg zelf en nietopdat uw voeten hem zullen betreden.

Er is een overeenkomst tussen deze regel en dezeventiende van de tweede reeks. Wanneer na eeuwenworstelen en vele zeges de laatste strijd is gewonnenen het uiteindelijke geheim wordt opgeëist, dan bent uvoorbereid voor een nog verder pad. Wanneer het uit-eindelijke geheim van deze grote les u wordt onthuld,wordt daarin het mysterie van de nieuwe weg geopen-

LICHT OP HET PAD 17

baard – een pad dat ons wegvoert uit alle menselijkeervaring en dat de gewaarwording of verbeelding vande mens volledig te boven gaat. Men moet bij elk vandeze punten lang stilstaan en er goed over nadenken.Bij elk van deze punten is het nodig er zeker van te zijndat de weg terwille van de weg zelf wordt gekozen. Deweg en de waarheid komen eerst en dan volgt hetleven.

Aantekening bij Regel 20. – Zoek de weg door alleervaringen te toetsen, en denk eraan dat als ik dit zeg,ik niet zeg: geef toe aan de verleidingen van de zintui-gen om deze te leren kennen. Voordat u occultist bentgeworden, kunt u dit doen, maar niet daarna. Wanneeru deze weg heeft gekozen en bent ingeslagen, kunt uaan deze verleidingen niet zonder schaamte toegeven.Toch kunt u ze zonder afschuw ervaren; u kunt zeoverdenken, waarnemen en toetsen en vol vertrouwengeduldig wachten op het uur dat ze niet langer invloedop u hebben. Veroordeel echter niet de mens die eraantoegeeft; reik hem uw hand als aan een broederpelgrimvan wie de voeten zwaar zijn geworden van het slijk.Bedenk wel, leerling, dat hoe groot de kloof ook is tus-sen de zondaar en de goede mens, zij groter is tussende goede mens en hij die kennis heeft verworven; zij isonmetelijk tussen de goede mens en hij die op dedrempel staat van het goddelijke. Wees daarom op uw

18 LICHT OP HET PAD

hoede, opdat u zich niet te snel zult verbeelden dat ulosstaat van de massa. Als u het begin van de weg heeftgevonden, zal de ster van uw ziel haar licht doen glo-ren; en door dat licht zult u merken hoe groot de duis-ternis is waarin het brandt. De ziel, het hart, het brein– alle zijn duister en donker totdat de eerste grotestrijd is gewonnen. Laat u zich daardoor niet afschrik-ken en bang maken; houd uw blik gericht op het klei-ne licht en het zal groeien. Maar laat de duisternisdaarbinnen u helpen de hulpeloosheid te begrijpen vanhen die nog geen licht hebben gezien, van wie de zie-len nog in diepe duisternis zijn gehuld. Maak hen geenverwijten, deins niet voor hen terug, maar probeer ietsvan het zware karma van de wereld te verlichten; helpdan dat kleine aantal sterke handen die beletten dat demachten van de duisternis een volledige overwinningbehalen. Dan wordt u deelgenoot van een vreugde, dieinderdaad een enorme inspanning en diepe droefheidmet zich meebrengt, maar ook een groot en steedsgroeiend genoegen.

Aantekening bij Regel 21. – Het openen van debloem is het glorieuze moment waarop de gewaarwor-ding ontwaakt: daarmee komen vertrouwen, kennis,zekerheid. Het stilhouden van de ziel is het ogenblikvan verbazing en daarop volgt een ogenblik van vol-doening – dat is de stilte.

LICHT OP HET PAD 19

Weet, leerling, dat zij die door de stilte zijn gegaanen haar vrede hebben gevoeld en haar kracht hebbenbehouden, ernaar verlangen dat ook u daar doorheenzult gaan. Daarom zal de leerling in de Hal van Lering,wanneer hij in staat is die te betreden, altijd zijn mees-ter vinden.

Zij die vragen, zullen ontvangen. Maar hoewel degewone mens voortdurend vraagt, wordt zijn stem nietgehoord. Want hij vraagt alleen met zijn denken; en destem van het denken wordt alleen gehoord op datgebied waarop het denken actief is. Daarom zeg ik pasnadat de eerste eenentwintig regels zijn aangenomen:zij die vragen, zullen ontvangen.

Te lezen in de occulte zin is te lezen met de ogenvan de geest. Te vragen is de honger van binnen tevoelen – het verlangen van de geestelijke aspiratie. Tekunnen lezen betekent in geringe mate het vermogente hebben verkregen om die honger te stillen.Wanneer de leerling gereed is om te leren, dan wordthij aangenomen, geaccepteerd, erkend. Dit moet zozijn, want hij heeft zijn lamp aangestoken en dit kanniet onopgemerkt blijven. Maar het is onmogelijk teleren tenzij de eerste grote strijd is gewonnen. Hetdenken kan de waarheid herkennen, maar de geest kanhaar niet ontvangen. Wanneer de storm eenmaal isdoorstaan en de vrede is bereikt, dan is het altijdmogelijk te leren, al zou de leerling weifelen, aarzelen

20 LICHT OP HET PAD

of zich afwenden. De stem van de stilte blijft in hem;en al zou hij het pad geheel verlaten, toch zal zij een-maal opnieuw weerklinken en hem in tweeën scheurenen zijn hartstochten scheiden van zijn goddelijkemogelijkheden. Dan zal hij terugkeren, waarbij hetverlaten lagere zelf lijdt en wanhoopskreten uit.

Daarom zeg ik, vrede zij met u. ‘Mijn vrede geef iku’, kan door de meester alleen worden gezegd tot degeliefde leerlingen die zijn zoals hijzelf. Er zijn enke-len, zelfs onder degenen die de oosterse wijsheid nietkennen, tot wie dit kan worden gezegd en tot wie hetdagelijks meer en meer in de volle betekenis kan wor-den gezegd.! Besteed aandacht aan de drie waarheden. Ze zijn

gelijkwaardig.

DEEL II

Aantekening bij Afd. II. – In staat zijn te staan be -tekent vertrouwen te hebben; in staat zijn te horenbetekent de deuren van de ziel te hebben geopend; instaat zijn te zien betekent gewaarwording te hebbenverworven; in staat zijn te spreken betekent het ver-mogen te hebben verkregen om anderen te helpen;begeerte te hebben overwonnen betekent te hebbengeleerd hoe het zelf te gebruiken en te beheersen; zelf-kennis te hebben verkregen betekent zich in de inner-

LICHT OP HET PAD 21

lijke burcht te hebben teruggetrokken van waaruitde persoonlijke mens onbevooroordeeld kan wordenaanschouwd; uw ziel in haar bloei te hebben gezienbetekent in uzelf een kortstondige flits te hebben aan-schouwd van de gedaanteverandering die u na verloopvan tijd tot meer dan een mens zal maken; deze te her-kennen betekent de grote taak te volbrengen om in hetvlammend licht te schouwen zonder de ogen neer teslaan en niet uit angst terug te deinzen, alsof het eenafschuwelijke spookverschijning betreft. Dit overkomteen enkeling en daardoor gaat de zege, wanneer zebijna is behaald, toch weer verloren; de stem van destilte te horen betekent te begrijpen dat de enige wareleiding van binnenuit komt; naar de Hal van Lering tegaan betekent de toestand ingaan waarin leren moge-lijk wordt. Dan zullen daar veel woorden voor u wor-den geschreven, geschreven in vurige letters die ugemakkelijk kunt lezen. Want als de leerling gereed is,is ook de meester gereed.

Aantekening bij Regel 5. – Stem eropaf en luisterernaar, eerst in uw eigen hart. Eerst zegt u misschien:het is er niet; wanneer ik zoek, vind ik slechts dishar-monie. Kijk dieper. Als u opnieuw wordt teleurgesteld,wacht dan en kijk nog dieper. Er is een natuurlijkemelodie, een verborgen bron in ieder mensenhart. Zekan onderdrukt zijn en volkomen verborgen en tot

22 LICHT OP HET PAD

zwijgen gebracht – maar ze is er. Aan de basis van uwnatuur zult u geloof, hoop en liefde vinden. Wie hetkwade kiest, weigert in zichzelf te zien, sluit zijn orenvoor de melodie van zijn hart, terwijl hij zijn ogenblind maakt voor het licht van zijn ziel. Hij doet ditomdat hij het gemakkelijker vindt in zijn begeerten televen. Maar door alle leven loopt de sterke stroom dieniet tot staan kan worden gebracht; de grote waterenzijn daar werkelijk. Ontdek ze en u zult gewaarwordendat er niemand is, zelfs niet het meest armzalige schep-sel, of hij maakt er deel van uit, hoe blind hij zich mis-schien ook houdt voor dit feit en voor zichzelf eendenkbeeldige uiterlijke vorm van verschrikking bouwt.In die zin zeg ik tot u: Al die wezens, tussen wie uvoortworstelt, zijn fragmenten van het goddelijke. Ende illusie waarin u leeft, is zo bedrieglijk dat het moei-lijk is te achterhalen waar u voor het eerst de liefelijkestem in het hart van de ander zult ontdekken. Maarweet dat ze beslist binnenin uzelf is. Zoek haar dusdaar en heeft u haar eenmaal gehoord, dan zult u haargemakkelijker ook om u heen herkennen.

Aantekening bij Regel 10. – Vanuit een volstrektonpersoonlijk gezichtspunt, anders wordt uw waar -neming gekleurd. Daarom moet onpersoonlijkheideerst worden begrepen.

Een waar verstand is onpartijdig: niemand is uw

LICHT OP HET PAD 23

vijand – niemand is uw vriend. Allen zijn evenzeer uwleraren. Uw vijand wordt een mysterie dat moet wor-den opgelost, zelfs al zou het eeuwen kosten: want demens moet worden begrepen. Uw vriend wordt eendeel van uzelf, een uitbreiding van uzelf, een raadseldat moeilijk is te verklaren. Er is maar één ding datmoeilijker is te kennen – uw eigen hart. Pas wanneerde boeien van de persoonlijkheid zijn verbroken, kanmen beginnen dat diepe mysterie van het zelf te zien.Pas wanneer u er afstand van kunt nemen, zal het zichop een of andere wijze aan uw verstand openbaren. Pasdan en niet eerder kunt u het begrijpen en er leidingaan geven. Pas dan, en niet eerder, kunt u al zijn ver-mogens op een waardige wijze gaan gebruiken.

Aantekening bij Regel 13. – Het is onmogelijk ande-ren te helpen voordat uzelf enige zekerheid heeft ver-kregen. Wanneer u de eerste eenentwintig regels heeftgeleerd, de Hal van Lering heeft betreden met uw ver-mogens ontwikkeld en de zintuigen ongeboeid, danzult u ontdekken dat er binnenin u een bron is waaruithet vermogen tot spreken zal opwellen.

Ik kan na de dertiende regel geen woorden toevoe-gen aan wat al is geschreven.

Mijn vrede geef ik u. !

24 LICHT OP HET PAD

Deze aantekeningen zijn alleen voor hen geschre-ven aan wie ik mijn vrede geef: zij die van wat ik hebgeschreven zowel de innerlijke als de uiterlijke beteke-nis kunnen lezen.

LICHT OP HET PAD 25

TOELICHTINGEN

I

‘VOORDAT HET OOG KAN ZIEN, MOET HET NIET

MEER TOT TRANEN ZIJN TE BEWEGEN.’

Alle lezers van dit werkje moeten zich er goed vanbewust zijn dat het een boek is dat misschien enigefilosofie schijnt te bevatten, maar heel weinig beteke-nis heeft voor hen die denken dat het in gewone taal isgeschreven. Voor de velen die het op deze manierlezen, zal het geen kaviaar zijn maar eerder sterk gepe-kelde olijven. Wees gewaarschuwd en lees maar weinigop deze manier.

Er is een andere manier van lezen, die bij veelschrijvers inderdaad de enige is die zinvol kan wordengebruikt. Het is lezen, niet tussen de regels, maar bin-nenin de woorden. Het is in feite het ontcijferen vaneen diepzinnig geheimschrift. Alle boeken over alche-mie zijn geschreven in het geheimschrift waarover ikspreek; het werd gebruikt door de grote filosofen endichters van alle tijden. Het wordt systematischgebruikt door de adepten op het gebied van leven en

kennis die, terwijl ze schijnbaar hun diepste wijsheidmeedelen, in de woorden waarin deze is uitgedrukt hetwerkelijke mysterie ervan verbergen. Meer kunnen zeniet doen. Er is een natuurwet die eist dat de mensdeze mysteries zelf zal ontcijferen. Hij kan die kennisdoor geen andere methode verkrijgen. De mens diewenst te leven, moet zelf zijn voedsel eten: dit is deeenvoudige natuur wet – die ook op het hogere levenvan toepassing is. De mens die daarin wil leven en wer-ken, kan niet als een baby met een lepel wordengevoerd; hij moet zichzelf voeden.

Ik stel voor gedeelten van Licht op het Pad in nieuween soms duidelijker taal over te zetten; maar of mijnpoging werkelijk een verduidelijking zal zijn, kan ikniet zeggen. Een waarheid wordt voor iemand die doofen stom is niet begrijpelijker als een verdwaasde taal-kundige daartoe de woorden waarin zij is gekleed, inelke levende of dode taal vertaalt en dan de verschil-lende zinnen in zijn oor schreeuwt. Maar voor dege-nen die niet doof en stom zijn, is één taal gewoonlijkgemakkelijker dan de rest; en ik wend mij tot hen.

De eerste aforismen van Licht op het Pad in Afde -ling I zijn, dat weet ik zeker, wat hun innerlijke bete-kenis betreft, voor velen die overigens het doel vanhet boek hebben begrepen, verzegeld gebleven.

Er zijn vier beproefde en vaststaande waarhedenover de toegang tot het occultisme. De Gouden Poort

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 27

sluit die drempel af; toch zijn er enkelen die door diepoort gaan en het verhevene en onbegrensde dat daar-achter ligt, ontdekken. In de verre ruimten van de tijdzullen allen door die poort gaan. Maar ik behoor tothen die wensen dat de tijd, de grote misleider, niet zooppermachtig was. Tot hen die hem kennen en lief-hebben, heb ik niets te zeggen; maar tot de anderen –en dat zijn er niet zo weinig als sommigen misschiendenken – voor wie het voorbijgaan van de tijd als eenmokerslag is en het gevoel van ruimte als de tralies vaneen ijzeren kooi, zal ik uitleg geven en het nog eenstoelichten, totdat zij het volledig begrijpen.

De vier waarheden die op de eerste bladzijde vanLicht op het Pad staan geschreven, hebben betrekkingop de beproevingsinwijding van iemand die occultistwil worden. Totdat hij die heeft doorstaan, kan hijzelfs niet reiken naar de klink van de poort die naarkennis voert. Kennis is het grootste erfgoed van demens; waarom zou hij dan niet proberen deze langsiedere mogelijke weg te verkrijgen? Het laboratoriumis niet de enige plaats voor proefnemingen; scientia(wetenschap) – laten we dat bedenken – is afgeleid vansciens, tegenwoordig deelwoord van scire, ‘weten’; deoorsprong ervan is dezelfde als die van het Engelse todiscern, ‘onderscheiden’, ‘kennen’. Wetenschap houdtzich dus niet alleen met stof bezig, nee zelfs niet als deijlste en meest verborgen vormen ervan daartoe wor-

28 LICHT OP HET PAD

den gerekend. Die gedachte komt eenvoudig voort uitde lakse geest van onze tijd. Wetenschap omvat allevormen van kennis. Het is buitengewoon interessant tevernemen wat scheikundigen ontdekken en te zien hoezij via de dichtheden van de stof hun weg vinden naarhaar fijnere vormen; maar er zijn andere soortenkennis dan deze, en niet iedereen beperkt zijn (striktweten schappelijke) begeerte naar kennis tot proef -nemingen die door de fysieke zintuigen kunnen wor-den getoetst.

Iedereen die niet een slome duikelaar is of iemanddie is verdoofd door een of andere overheersendeondeugd, heeft een vermoeden of heeft misschien zelfsmet enige zekerheid ontdekt dat er ijlere zintuigen zijndie binnen de fysieke zintuigen liggen. Dit is helemaalniet iets bijzonders; als we de moeite namen de natuurte laten getuigen, zouden we ontdekken dat alles watvoor het gewone gezicht waarneembaar is, iets nogbelangrijker dan zichzelf binnenin zich verborgenhoudt; de microscoop heeft een wereld voor ons ge -opend, maar binnen deze omhulsels die de microscooplaat zien, ligt een mysterie dat door geen enkel mecha-nisch hulpmiddel kan worden gepeild.

De hele wereld wordt tot in zijn meest stoffelijkevormen bezield en verlicht door een wereld erbinnen.Deze innerlijke wereld wordt door sommige mensenastraal genoemd; en dit woord is even goed als ieder

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 29

ander woord, hoewel het alleen maar sterachtig bete-kent; maar de sterren zijn, zoals Locke aantoonde,lichtende lichamen die uit eigen vermogen licht geven.Deze eigenschap is kenmerkend voor het leven dat inde stof ligt besloten; want zij die het zien, hebben geenlamp nodig om het te zien. Het woord ster is afgeleidvan het Angelsaksische ‘stir-an’, sturen, roeren, be -wegen; en het innerlijke leven is ontegenzeglijk demeester van het uiterlijke, zoals iemands brein debewegingen van zijn lippen leidt. Dus hoewel astraalop zichzelf niet zo’n heel erg goed woord is, heb ik ergeen bezwaar tegen het voor mijn huidige doel tegebruiken.

Licht op het Pad is in zijn geheel in een astraalgeheimschrift geschreven en kan daarom alleen dooriemand die astraal leest worden ontcijferd. En deleringen ervan zijn hoofdzakelijk gericht op het aan-kweken en ontwikkelen van het astrale leven. Voordatde eerste stap in deze ontwikkeling is gezet, is deonmiddellijke kennis, die onfeilbare intuïtie wordtgenoemd, voor de mens onmogelijk. En deze positieveen onfeilbare intuïtie is de enige vorm van kenniswaardoor de mens binnen de grenzen van zijn bewus-te inspanningen snel kan werken of zijn ware en hogestaat kan bereiken. Kennis verkrijgen door proef -nemingen is als methode te omslachtig voor hen dieernaar streven inderdaad werk te verzetten; hij die

30 LICHT OP HET PAD

haar door onfeilbare intuïtie verkrijgt, weet door eenkrachtige wilsinspanning uiterst snel de hand te leg-gen op haar verschillende vormen, zoals een vast -beraden werkman naar zijn gereedschappen grijptongeacht het gewicht daarvan of een andere moeilijk-heid die hem in de weg zou kunnen staan. Hij stoptniet om eerst elk daarvan uit te testen; hij gebruikt datwat naar zijn oordeel het meest geschikte is.

Alle voorschriften in Licht op het Pad zijn voor alleleerlingen geschreven, maar alleen voor leerlingen die‘kennis tot zich nemen’. Alleen voor wie in deze schoolstuderen, zijn haar wetten van enig nut of belang.

Tot al die mensen die serieus in het occultisme zijngeïnteresseerd zeg ik allereerst – verwerf kennis. Aanhem die heeft, zal worden gegeven. Het heeft geen zinerop te wachten. De schoot van de tijd zal zich voor usluiten en in latere dagen zult u ongeboren blijven,zonder macht. Daarom zeg ik tot hen die honger ofdorst naar kennis hebben, houd u aan deze voor-schriften.

Ze zijn niet door mij gemaakt of uitgevonden. Zezijn slechts de uitdrukking van wetten in de hogeregebieden van de natuur: het onder woorden brengenvan waarheden die op hun eigen gebied even volstrektzijn als de wetten die de gedragingen van de aarde enhaar atmosfeer beheersen.

De zintuigen waarover in deze vier beweringen

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 31

wordt gesproken, zijn de astrale of innerlijke zintuigen.Geen mens begeert dat licht te zien dat de ruimte-

loze ziel verlicht, voordat lijden en verdriet en wan-hoop hem uit het leven van de gewone mensheidhebben verdreven. Eerst put hij genietingen uit, danput hij lijden uit – totdat zijn ogen tenslotte niet meertot tranen zijn te bewegen.

Dit is een onloochenbare waarheid, hoewel ik heelgoed weet dat ze op hevige ontkenning zal stuitendoor velen die sympathiek staan tegenover gedachtendie aan het innerlijke leven ontspringen. Zien met deastrale gezichtszin is een vorm van activiteit die wemoeilijk direct kunnen begrijpen. Wetenschappersweten heel goed wat een wonder wordt volbrachtdoor elk kind dat ter wereld komt, wanneer het voorhet eerst het gezichtsvermogen de baas wordt en ditdwingt aan zijn brein te gehoorzamen. Ongetwijfeldwordt door elk zintuig eenzelfde wonder verricht,maar dit afstemmen van het gezicht is misschiende meest verbazingwekkende prestatie. Toch doethet kind het bijna onbewust door middel van eensterke overerving van gewoonten. Niemand is zichnu ervan bewust dat hij dat ooit heeft gedaan; zoalswij ons evenmin de afzonderlijke bewegingen kun-nen herinneren waardoor we een jaar geleden eenheuvel konden beklimmen. Dit komt doordat webewegen en leven en ons bestaan hebben in de stof.

32 LICHT OP HET PAD

Onze kennis ervan is intuïtief geworden.Met ons astrale leven is het heel anders gesteld. De

mens heeft er in het verleden eeuwenlang heel weinigaandacht aan geschonken – zo weinig dat hij hetgebruik van zijn zintuigen vrijwel heeft verloren. Hetis waar dat in elke beschaving de ster opkomt; en demens erkent met meer of minder dwaasheid en ver-warring dat hij weet dat hij bestaat. Maar meestal ont-kent hij het, en door zich als materialist te gedragenwordt hij een vreemd wezen, een wezen dat zijn eigenlicht niet kan zien, een levend wezen dat niet wil leven,een astraal dier dat ogen heeft en oren en spraakver-mogen en macht en toch van geen van deze gavengebruikmaakt. Zo is het; en de gewoonte van onwe-tendheid is zo vast geworden, dat tegenwoordig nie-mand met het innerlijke gezicht zal zien tot de fysiekeogen door zielenstrijd niet alleen blind zijn gewordenmaar ook zonder tranen – het vocht des levens. Nietmeer tot tranen zijn te bewegen betekent de gewonemenselijke natuur te hebben aanvaard en overwonnenen een evenwicht te hebben bereikt dat niet doorpersoonlijke gemoedsaandoeningen kan worden ge -schokt. Het houdt geen enkele hardvochtigheid ofonverschilligheid in. Het houdt niet het uitputten vanverdriet in, wanneer de lijdende ziel niet in staat lijktnog langer hevig te lijden; het betekent niet de uitge-blustheid van de oude dag, als de emotie dof wordt,

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 33

omdat de snaren die in reactie op de ziel trillen, ver-sleten zijn. Geen van deze toestanden zijn gepast vooreen leerling; en als hij in een ervan verkeert, moet dezeworden overwonnen alvorens het pad kan wordenbetreden. Hardvochtigheid behoort tot de zelfzuchti-ge mens, de egoïst, voor wie de poort voor altijd isgesloten. Onverschilligheid past bij de dwaas en depseudofilosoof; zij die door hun lauwheid slechtsmarionetten zijn, niet sterk genoeg om de werkelijk-heid van het bestaan onder ogen te zien. Als pijn enverdriet de scherpte van het lijden hebben uitgeput,heeft dit een loomheid tot gevolg, niet ongelijk aan delusteloosheid van de oude dag, zoals deze gewoonlijkdoor mannen en vrouwen wordt ervaren. Zo’n toe-stand maakt de toegang tot het pad onmogelijk, omdatde eerste stap een moeilijke stap is, en om die te zettenmoet een mens sterk zijn, vol psychische en lichame -lijke kracht.

Het is waar dat, zoals Edgar Allan Poe heeftgezegd, de ogen de vensters voor de ziel zijn, de ven-sters van dat betoverde paleis waarin zij woont. Dit isde beste uitleg in gewone taal van de betekenis van detekst. Als verdriet, ontzetting, teleurstelling of vreug-de de ziel zo kunnen schokken dat zij haar greepverliest op de kalme geest die haar inspireert, en hetlevensvocht te voorschijn springt waardoor kennisdoor gevoelens wordt overspoeld, dan wordt alles

34 LICHT OP HET PAD

onduidelijk, de vensters raken verduisterd, het lichtwordt nutteloos. Dit is even letterlijk waar als datiemand die aan de rand van een afgrond staat en dooreen of andere emotie de moed verliest, zeker zal val-len. Het evenwicht van het lichaam, de balans, moetworden bewaard, niet alleen op gevaarlijke plaatsenmaar zelfs op de begane grond en met al de hulp die denatuur ons door de wet van de zwaartekracht schenkt.Zo is het ook met de ziel; ze is de schakel tussen hetuiterlijke lichaam en de stralende geest daarachter; degoddelijke vonk verblijft op die stille plaats waar geennatuurramp de lucht in beroering kan brengen; dit isaltijd zo. Maar de ziel kan haar greep daarop, haar ken-nis ervan, verliezen, hoewel beide een onderdeel zijnvan een geheel; en door emotie, door beroering, ver-liest men die greep. Het ondergaan van hetzij vreugdeof verdriet veroorzaakt een hevige trilling die voor hetbewustzijn van de mens leven is. Deze gevoeligheidneemt niet af wanneer de leerling aan zijn trainingbegint; zij neemt toe. Het is de eerste beproeving vanzijn kracht, hij moet lijden, moet genieten of verdra-gen, heviger dan andere mensen, terwijl hij bovendieneen plicht op zich heeft genomen die voor anderemensen niet bestaat, namelijk dat hij niet zal toestaandat zijn lijden hem van zijn vastgestelde doel afbrengt.Inderdaad moet hij bij de eerste stap zichzelf stevigonder controle houden en het bit tussen de tanden

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 35

nemen; niemand anders kan dat voor hem doen.De eerste vier spreuken van Licht op het Pad slaan

geheel op astrale ontwikkeling. Deze ontwikkelingmoet tot op zekere hoogte zijn voltooid – dat wil zeg-gen dat men zich er volledig aan heeft gewijd – voor-dat het vervolg van dit boek werkelijk begrijpelijk is enniet alleen voor het verstand; in feite voordat het alseen praktische en niet als een metafysische verhande-ling kan worden gelezen.

Er zijn in een van de grote mystieke broederschap-pen vier ceremoniën die vroeg in het jaar plaatsvinden,waarin deze spreuken praktisch worden toegelicht enverklaard. Het zijn ceremoniën waaraan uitsluitendnieuwelingen deelnemen, want het zijn slechts dien-sten van de drempel. Maar het zal duidelijk worden dathet iets ernstigs is om leerling te worden als menbegrijpt dat het hier om offerceremoniën gaat. Deeerste is die waarover ik heb gesproken. De grootstevreugde, het bitterste verdriet, de angst voor verlies enwanhoop worden aan de bevende ziel opgelegd om teondergaan; aan de ziel die nog geen licht in de duis-ternis heeft gevonden en zo hulpeloos is als een blin-de; totdat deze schokken zonder verlies van evenwichtkunnen worden opgevangen, moeten de astrale zintui-gen verzegeld blijven. Dit is de barmhartige wet. Het‘medium’ of de ‘spiritist’ die zonder voorbereiding depsychische wereld binnensnelt, is een schender van de

36 LICHT OP HET PAD

wet, een overtreder van de wetten van de hogerenatuur. Wie de wetten van de natuur overtreedt, ver-liest zijn lichamelijke gezondheid; wie de wetten vanhet innerlijke leven overtreedt, verliest zijn psychischegezondheid. ‘Mediums’ worden krankzinnig, zelf-moordenaars, ellendige schepselen zonder moreelgevoel; en vaak komen zij aan hun einde als ongelovi-gen, twijfelaars zelfs aan wat hun eigen ogen hebbengezien. De leerling wordt gedwongen volkomen mees-ter over zichzelf te worden voordat hij zich op datgevaarlijke pad waagt en die wezens probeert tegemoette treden die in de astrale wereld leven en werken, endie wij meesters noemen op grond van hun grote ken-nis en hun vermogen om niet alleen zichzelf te beheer-sen maar ook de krachten om hen heen.

De toestand van de ziel, wanneer zij voor de zin-tuiglijke wereld leeft, die men duidelijk moet onder-scheiden van de wereld van kennis, wisselt en de zielwordt heen en weer geslingerd, geheel anders dan ineen stabiele toestand. Dit is de beste letterlijke weer-gave van het feit; maar het is slechts letterlijk voor hetverstand, niet voor de intuïtie. Voor dit deel van hetbewustzijn van de mens dient men andere woorden tekiezen. Het woord ‘stabiel’ kan misschien worden ver-vangen door ‘thuis’. In zintuiglijke indrukken wordtgeen blijvend thuis gevonden, omdat verandering dewet is voor dit wisselende bestaan. Dat is het eerste feit

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 37

dat door de leerling moet worden geleerd. Het heeftgeen zin stil te staan en te huilen bij een beeld in eencaleidoscoop dat voorbij is.

Het is een bekend feit, een thema dat BulwerLytton met veel talent heeft uitgewerkt, dat de eersteervaring van de neofiet in het occultisme een vanondraaglijk verdriet is. Er overvalt hem een gevoel vanleegte, dat de wereld tot een woestenij en het leven toteen zinloze inspanning maakt. Dit volgt op zijn eersteernstige beschouwing van zijn essentie. Door het on -uitsprekelijke mysterie van zijn eigen hogere natuuraandachtig te beschouwen, of zelfs maar bij de pogingdaartoe, wordt hijzelf de oorzaak ervan dat hij zijn eer-ste beproeving ondergaat. Het heen en weer schom-melen tussen vreugde en verdriet houdt misschienslechts één seconde op; maar dat is voldoende om hemlos te slaan van zijn stevige verankering in de wereldvan de zintuiglijke indrukken. Hij heeft – hoe kort ook– het grotere leven ervaren; en gebukt gaand onder delast van een gevoel van onwezenlijkheid, van leegte,van een angstaanjagende ontkenning, zet hij zijngewone bestaan voort. Dit was de nachtmerrie waar-door Bulwer Lyttons neofiet in ‘Zanoni’ werd bezocht;en zelfs Zanoni zelf die grote waarheden had geleerden aan wie grote macht was toevertrouwd, was niet fei-telijk over de drempel gegaan waar vrees en hoop,wanhoop en vreugde het ene ogenblik absolute werke-

38 LICHT OP HET PAD

lijkheden schijnen en het volgende moment slechtsvormen van de verbeelding.

We worden vaak door het leven zelf aan deze eer-ste beproeving onderworpen. Want per slot van reke-ning is het leven de grote leraar. Wij keren terug omhet te bestuderen, nadat we macht erover hebben ver-kregen, zoals de scheikundige in het laboratoriummeer leert dan zijn leerling. Er zijn mensen die zodicht bij de deur van kennis staan dat het leven zelf henerop voorbereidt, en niemand hoeft individueel deafschuwelijke wachter bij de ingang op te roepen. Ditmoeten natuurlijk scherpzinnige en machtige perso-nen zijn, in staat tot de meest intense vreugde; dankomt verdriet en vervult zijn grote plicht. De hevigstevormen van lijden overvallen zo iemand, totdat hijtenslotte uit zijn bewustzijnsverdoving ontwaakt, endoor de kracht van zijn innerlijke vitaliteit stapt hijover de drempel naar een plaats van vrede. Danverliest de levenstrilling haar dwingende macht. Degevoels natuur moet nog lijden, maar de ziel heeft zichbevrijd en houdt zich afzijdig en leidt het leven naarzijn grootsheid. Zij die aan de tijd zijn onderworpen enlangzaam door al zijn ruimten heengaan, leven voortdoor een langdurige reeks zintuiglijke indrukken enondergaan een onafgebroken mengeling van vreugdeen verdriet. Zij durven de slang van het zelf niet stevigaan te pakken en haar te overwinnen, om daardoor

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 39

goddelijk te worden, maar ze ergeren zich liever aanalle mogelijke ervaringen waarbij ze de slagen van detegenwerkende krachten ondergaan.

Wanneer een van hen die aan de tijd zijn onder-worpen besluit het pad van occultisme te betreden, isdit zijn eerste taak. Als het leven het hem niet heeftgeleerd, als hij niet krachtig genoeg is om het zichzelfte leren en als hij genoeg macht heeft om de hulp vaneen meester in te roepen, dan ondergaat hij deze vre-selijke beproeving, zoals in Zanoni wordt beschreven.Zijn leven waarin hij heen en weer wordt geslingerd,wordt voor een ogenblik tot stilstand gebracht, en hijmoet de schok te boven komen van het onder ogenzien van wat hem op het eerste gezicht een afgrond vannietzijn lijkt. Pas wanneer hij heeft geleerd in dezeafgrond te verblijven en de vrede ervan heeft ontdekt,zijn zijn ogen niet meer tot tranen te bewegen.

!

40 LICHT OP HET PAD

II

‘VOORDAT HET OOR KAN HOREN, MOET HET NIET

LANGER GEVOELIG ZIJN.’

De eerste vier voorschriften van Licht op het Pad zijnongetwijfeld, al lijkt deze bewering misschien vreemd,de belangrijkste van het hele boek, op één na. Ze zijnzo belangrijk omdat ze de fundamentele wet bevattenbetreffende de scheppende essentie van de astralemens. En alleen in het astrale (of zelfverlichte) bewust-zijn hebben de voorschriften die daarna volgen enigewerkelijke betekenis. Heeft men eenmaal het puntbereikt dat men gebruik kan maken van de astrale zin-tuigen, dan wordt het iets vanzelfsprekends om ze tegaan gebruiken; en de verdere voorschriften zijn alleenbedoeld als gids bij het gebruik ervan. Wanneer ik zospreek, bedoel ik natuurlijk dat de eerste vier voor-schriften van gewicht en van belang zijn voor wie ze indruk op een bladzijde lezen. Wanneer ze onmisken-baar in het hart van de mens en in zijn leven zijngegrift, dan worden de andere voorschriften niet alleenbelangrijke of bijzondere metafysische beweringen,maar werkelijke feiten in het leven die moeten wordenbegrepen en ervaren.

De vier voorschriften staan geschreven in de grotezaal van iedere werkelijke loge van een levende broe-derschap. Of de mens op het punt staat zijn ziel aan deduivel te verkopen, zoals Faust, of dat hij in de strijdhet onderspit delft, zoals Hamlet, of dat het de bedoe-ling is dat hij wordt binnengelaten, in elk van diegevallen zijn deze woorden voor hem bestemd. Demens kan tussen deugd en ondeugd kiezen, maar hijkan dat pas als hij een volwassen mens is geworden;een baby of een wild dier kan die keuze niet maken.Hetzelfde geldt voor de leerling; hij moet eerst eenleerling worden voordat hij de paden waartussen hijmoet kiezen zelfs maar kan zien. Deze poging zich toteen leerling om te vormen, deze wedergeboorte, moethijzelf volbrengen zonder leraar. Totdat de vier voor-schriften zijn geleerd, kan geen leraar hem van enignut zijn; en daarom wordt over ‘de meesters’ gespro-ken op de wijze zoals dat hier gebeurt. Geen werke lijkemeester, of het een adept in macht, in liefde of in duis-ternis is, kan invloed op iemand hebben voordat aandeze vier voorschriften is voldaan.

Zoals ik heb gezegd, kunnen tranen het levensvochtworden genoemd. De ziel moet de gemoedsaan -doeningen van de mensheid van zich af hebben gezet,moet een evenwicht hebben bereikt dat door geentegenslag kan worden verstoord voordat haar ogenzich kunnen openen voor de bovenmenselijke wereld.

42 LICHT OP HET PAD

De stem van de meesters weerklinkt altijd in dewereld; maar alleen zij horen haar van wie de oren nietlanger ontvankelijk zijn voor de klanken die invloedhebben op het persoonlijke leven. Lachen geeft hethart geen verlichting meer, boosheid kan het niet meertot razernij brengen, tedere woorden brengen het geenvertroosting. Want dat binnenin ons, waarvoor deoren als een buitendeur zijn, is op zichzelf een plaatsvan ongestoorde vrede die door geen mens kan wor-den aangetast.

Zoals de ogen de vensters van de ziel zijn, zo zijn deoren haar poorten of deuren. Daardoor bereikt onskennis over de verwarring van de wereld. De groten diemeester zijn geworden over het leven, die meer danleerling zijn geworden, staan in vrede en onbewogen temidden van de drukte en de caleidoscopische activiteitvan de mensheid. Zij dragen een volmaakte kennis inzich en ook een volkomen vrede; en aldus worden zeniet geprikkeld of opgewonden door de onvolledige enonjuiste stukjes informatie die hun oren bereiken doorde wisselende stemmen van de mensen om hen heen.Wanneer ik over kennis spreek, bedoel ik intuïtievekennis. Deze vaststaande kennis kan nooit door hardwerken of door proefneming worden verkregen, wantdeze methoden zijn alleen op materie van toepassing;en materie is op zichzelf een volkomen onzekere sub-stantie die voortdurend aan verandering onderhevig is.

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 43

De meest volstrekte en universele wetten van natuur-lijk en fysiek leven, zoals die in de wetenschap wordenopgevat, zullen verdwijnen wanneer het leven van ditheelal zal zijn geëindigd en alleen de ziel ervan in destilte zal zijn overgebleven. Wat zal dan de waarde zijnvan kennis over de wetten ervan die door inspanningen waarneming zijn verkregen? Ik hoop dat geen lezerof criticus zal gaan denken dat ik met wat ik heb gezegdde bedoeling heb de verkregen kennis of het werk vande mensen van de wetenschap te kleineren of te gering-schatten. Integendeel, ik denk dat de wetenschappersde pioniers zijn van het moderne denken. De dagenvan letterkunde en van kunst toen dichters en beeld-houwers het goddelijke licht zagen en het in hun eigengrootse taal overbrachten – deze dagen liggen in hetverre verleden begraven samen met de beeldhouwersvan vóór Phidias en de voor-Homerische dichters. Demysteriën beheersen niet langer de wereld van denkenen schoonheid; het menselijke leven is de heersendemacht, niet wat daarachter ligt. Maar de wetenschap-pelijke werkers boeken vooruitgang – niet zozeer dooreigen wil als wel door de omstandigheden gedwongen– naar de verre scheidslijn tussen het verklaarbare enhet onverklaarbare. Iedere nieuwe ontdekking brengthen een stap verder; daarom heb ik grote waarderingvoor de kennis die door werk en proefneming wordtverkregen.

44 LICHT OP HET PAD

Intuïtieve kennis is echter iets heel anders. Zijwordt niet op een of andere manier verworven, maaris, zo gezegd, een eigenschap van de ziel; niet van dedierlijke ziel die na de dood een spook wordt, wanneerwellust en sympathie of de herinnering aan slechtedaden haar dichtbij de mensen houdt, maar van degoddelijke ziel die alle uiterlijke vormen van het geïn-dividualiseerde bestaan bezielt.

Dit is natuurlijk een vermogen dat in die ziel ver-blijft, en haar is ingeboren. Wie leerling wil zijn, moetin zichzelf het bewustzijn ervan opwekken door eenkrachtige en besliste en ontembare inspanning van dewil. Ik gebruik het woord ontembaar met een bepaal-de bedoeling. Alleen hij die niet te temmen is, die nietkan worden overheerst, die weet dat hij meester moetzijn over mensen, over feiten, over alle dingen, behal-ve zijn eigen goddelijkheid, kan dit vermogen opwek-ken. ‘Door geloof zijn alle dingen mogelijk.’ Desceptici lachen om geloof en zijn er trots op dat dieeigenschap in hun eigen denken ontbreekt. De waar-heid is dat geloof een enorme motor is, een geweldigekracht die in feite alle dingen tot stand kan brengen.Want het is het verbond of de overeenkomst tussenhet goddelijke deel van de mens en zijn lagere zelf.

Het gebruik van deze drijvende kracht is hardnodig om intuïtieve kennis te verkrijgen, want hoe kande mens, tenzij hij gelooft dat zulke kennis binnenin

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 45

hem bestaat, er anders aanspraak op maken en haargebruiken?

Hij is zonder deze kracht hulpelozer dan drijf- ofwrakhout op de grote getijden van de oceaan. Ditwordt immers her- en derwaarts geworpen; hetzelfdekan een mens overkomen door wisselingen van het lot.Dergelijke avonturen zijn echter slechts uiterlijk envan heel weinig belang. Een slaaf kan in ketenen doorde straten worden gesleurd en toch de rustige ziel vaneen filosoof behouden, zoals men kon zien in de per-soon van Epictetus. Iemand kan alle mogelijke aardsebezittingen hebben en schijnbaar volkomen meestervan zijn persoonlijk lot zijn, en toch kent hij geenvrede, geen zekerheid, omdat hij door elk getij van hetdenken waarmee hij in aanraking komt, innerlijk wordtgeschokt. En deze wisselende getijden stuwen de mensniet alleen maar lichamelijk heen en weer, zoals drijf-hout op het water; dat zou van geen betekenis zijn. Zedringen de poorten van zijn ziel binnen en overspoe-len de ziel en maken haar blind en leeg en zonderenige blijvende intelligentie, zodat voorbijgaandeindrukken invloed op haar hebben.

Ik zal een voorbeeld geven om mijn bedoeling dui-delijker te maken. Neem een schrijver aan zijn werk-tafel, een schilder voor zijn doek, een componistluisterend naar de melodieën die in zijn vreugdevolleverbeelding opklinken, en laat ieder van hen zijn

46 LICHT OP HET PAD

dagelijkse werkuren doorbrengen voor een grootraam dat op een drukke straat uitziet. De macht vanhet bezielende leven verdooft zowel horen als zien enhet drukke stadsverkeer gaat als slechts een vluchtigschouwspel aan hen voorbij. Maar iemand van wie hetbrein leeg is, van wie de dagen doelloos zijn en die aanhetzelfde raam zit, merkt de voorbijgangers op enherinnert zich de gezichten die hem misschien beha-gen of interesseren. Zo gaat het ook met het denkver-mogen in relatie tot de eeuwige waarheid. Als het zijnwisselende gedachten, zijn onvolledige kennis, zijnonbetrouwbare informatie niet meer aan de ziel over-brengt, dan – op die innerlijke plaats van vrede die alwerd gevonden toen het eerste voorschrift werdgeleerd – dan laait op die innerlijke plaats het lichtvan ware kennis op tot een vlam. Dan beginnen deoren te horen. Eerst heel vaag, heel zwak. En inder-daad, deze eerste aanwijzingen van het begin van hetware, werkelijke leven zijn zo zwak en teer dat ze somsterzijde worden geschoven als slechts fantasie, slechtsverbeelding.

Maar voordat deze meer dan alleen verbeeldingkunnen worden, moet de afgrond van het niets in eenandere vorm onder ogen worden gezien. De volkomenstilte die slechts tot ons kan komen door de oren vooralle voorbijgaande geluiden te sluiten, komt als eenverschrikkelijker gruwel dan zelfs de vormloze leegte

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 47

van de ruimte. De enige manier waarop we ons legeruimte kunnen voorstellen is – denk ik – wanneer dezewordt herleid tot zijn eenvoudigste gedachte-element,dat van zwarte duisternis. Voor de meeste mensenvormt deze een grote fysieke verschrikking, en als zeals een eeuwig en onveranderlijk feit wordt be schouwd,moet ze voor het denken meer dan iets anders hetdenkbeeld van vernietiging betekenen. Maar het is devernietiging van slechts één zintuig; en de klank vaneen stem kan zich doen horen en zelfs in de diepsteduisternis troost brengen. De leerling die in deze zwar-te duisternis, die de angstwekkende afgrond is, de wegheeft gevonden, moet dan de poort van zijn ziel zoda-nig sluiten dat geen vertrooster noch enige vijand erkan binnendringen. En bij deze tweede poging wordt –door hen die dit tevoren niet konden waarnemen –ingezien dat lijden en vreugde slechts één soortgewaarwording zijn. Want als de eenzaamheid van destilte wordt bereikt, hongert de ziel zo hevig en harts-tochtelijk naar een zintuiglijke ervaring waarop zij kansteunen, dat een die pijnlijk is even welkom zou zijn alseen die vreugdevol is. Wanneer hij dit inzicht bereikt,kan de moedige mens door het vast te houden en nietlos te laten de ‘gevoeligheid’ [voor zintuiglijke indruk-ken] ineens vernietigen. Wanneer het oor geen onder-scheid meer maakt tussen wat aangenaam en watpijnlijk is, zal het niet meer door de stemmen van ande-

48 LICHT OP HET PAD

ren worden beïnvloed. En dan is het veilig en wordthet mogelijk de deuren van de ziel te openen.

‘Het zien’ is de eerste poging en de gemakkelijkste,omdat het gedeeltelijk door een verstandelijke inspan-ning wordt bereikt. Het verstand kan het hart over-winnen, zoals in het dagelijks leven welbekend is.Daarom ligt deze voorbereidende stap nog op hetgebied van de stof. Maar de tweede stap laat dat soortondersteuning niet toe, noch enige materiële hulp.Natuurlijk bedoel ik met materiële hulp de werkingvan het brein, of emoties, of de menselijke ziel. Doorde oren te dwingen alleen naar de eeuwige stilte te lui-s teren, wordt het wezen dat wij mens noemen iets watniet meer een mens is. Als we een oppervlakkig over-zicht maken van de duizend en één invloeden dieanderen op ons uitoefenen, zal blijken dat dit zo moetzijn. Een leerling moet alle plichten die hij als mens tedoen heeft vervullen, maar hij moet dit doen volgenszijn eigen gevoel voor wat juist is en niet volgens datvan iemand anders of van een groep mensen. Dit is eenvanzelfsprekend gevolg van het naleven van degeloofsovertuiging van kennis in plaats van die van eenof ander blind geloof.

Om de zuivere stilte te verkrijgen die de leerlingnodig heeft, moeten het hart en zijn emoties, het breinen zijn verstandelijkheid, worden uitgeschakeld. Beidezijn slechts mechanismen die in de loop van het leven

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 49

van de mens zullen verdwijnen. De achterliggendeessentie die de drijvende kracht is en de mens doetleven, wordt nu gedwongen zichzelf aan te sporen tothandelen. Nu is het grootste uur van gevaar. Bij deeerste beproeving worden de mensen gek van angst;over deze eerste beproeving schreef Bulwer Lytton.Geen enkele romanschrijver is zover als de tweedebeproeving gegaan, hoewel sommige dichters datdeden. Haar subtiliteit en grote gevaar liggen daarindat hoe groter de kracht van de mens des te groter iszijn kans er doorheen te komen en verder te gaan, ofom er ook maar het hoofd aan te bieden. Als hijgenoeg kracht heeft om dat ongeoefende deel vanhemzelf, de hoogste essentie, te wekken, dan heeft hijde kracht de Gouden Poort te ontsluiten; dan is hij deware alchemist in het bezit van het levenselixer.

Door deze ervaring raakt de occultist afgezonderdvan alle andere mensen, en begint aan zijn eigen leven;hij betreedt het pad van het persoonlijk volbrengen inplaats van slechts te gehoorzamen aan de genii die deaarde regeren. Door zich te verheffen tot een indivi-dueel krachtcentrum vereenzelvigt hij zich in feite metde edeler levenskrachten en daardoor wordt hij éénmet ze. Want ze staan boven de machten van dezeaarde en de wetten van dit heelal. Hier ligt de enigehoop van de mens op succes in de grote poging om vanzijn huidige positie naar de volgende te springen en

50 LICHT OP HET PAD

onmiddellijk een wezenlijk deel van de goddelijkekracht te worden, zoals hij een wezenlijk deel isgeweest van de intellectuele kracht van de grote natuurwaartoe hij behoort. Hij is zichzelf altijd vooruit, alszo’n tegenspraak kan worden begrepen. De mensendie aan deze gedragslijn vasthouden, geloven in huningeboren vermogen tot vooruitgang en dat van dehele mensheid, en zij zijn de oudere broeders, de pio-niers. Ieder mens moet de grote sprong zelf maken,zonder hulp; toch is het zoiets als een staf om op testeunen als we beseffen dat ook anderen die weg zijngegaan. Het is mogelijk dat ze in de afgrond verlorengingen; hoe dan ook, ze hadden de moed die weg in teslaan. Ik zeg dat ze misschien in de afgrond verlorengingen, omdat iemand die er doorheen is gekomenonherkenbaar is tot de andere en geheel nieuwe toe-stand door beiden is bereikt. Het is nu niet nodignader in te gaan op wat die toestand is.

Ik zeg alleen dat in het beginstadium waarin demens tot de stilte ingaat, hij geen weet meer heeft vanzijn vrienden, van zijn geliefden, van allen die hem nastaan of dierbaar zijn; ook verliest hij zijn leraren enhen die hem zijn voorgegaan uit het oog. Ik leg dit uit,omdat er bijna niemand doorheen komt zonder zichbitter te beklagen. Als het denken van tevoren konbegrijpen dat de stilte volkomen moet zijn, zou ditbeklag zeker niet als een obstakel op het pad hoeven te

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 51

ontstaan. Uw leraar of uw voorganger houdt misschienuw hand in de zijne en leeft zoveel met u mee als waar-toe het menselijk hart in staat is. Maar wanneer destilte en de duisternis komen, verliest u alle bewustzijnvan hem; u bent alleen en hij kan u niet helpen, nietomdat zijn kracht is verdwenen, maar omdat u uwgrote vijand heeft opgeroepen.

Met uw grote vijand bedoel ik uzelf. Als u de machtbezit uw eigen ziel in de duisternis en stilte onder ogente zien, zult u het fysieke of dierlijke zelf dat alleen inde wereld van de zintuigen leeft, hebben overwonnen.

Deze bewering zal – denk ik – ingewikkeld lijken,maar ze is in werkelijkheid heel eenvoudig. De mensstaat, wanneer hij zijn vervulling en de beschaving haarhoogtepunt heeft bereikt, tussen twee vuren. Kon hijzijn grote erfgoed maar opeisen, dan zou de belemme-ring van het puur dierlijke leven zonder moeite vanhem wegvallen. Maar dat doet hij niet en zo bloeien demensenrassen op en verwelken dan en sterven en ver-gaan zonder een spoor aan de oppervlakte van de aardeachter te laten, hoe schitterend de bloei ervan mis-schien ook is geweest. En het wordt aan het individuovergelaten deze grote poging te wagen: te weigerenom zich door zijn hogere natuur te laten afschrikken,en te weigeren om zich door zijn lagere of meer mate-riële zelf naar beneden te laten halen. Elk individu datdit volbrengt is een verlosser van de mensheid. Al

52 LICHT OP HET PAD

bazuint hij zijn daden niet in het rond of leeft hij ver-borgen en in stilte, het feit blijft dat hij een schakelvormt tussen de mens en zijn goddelijke deel, tussenhet bekende en het onbekende, tussen de drukte vanhet marktplein en de stilte van de sneeuwbe dekteHimalaya. Hij hoeft zich niet tussen de mensen tebewegen om die schakel te vormen; in het astrale is hijdie schakel en daardoor is hij een wezen van een ande-re orde dan de rest van de mensheid. Zelfs aan hetbegin van de weg naar kennis, wanneer hij slechts detweede stap heeft genomen, merkt hij dat zijn positiezekerder is en wordt hij zich ervan bewust dat hij eenerkend deel van een geheel is.

Dit is een van de tegenstrijdigheden in het leven diezo vaak voorkomen dat ze stof opleveren voor roman-schrijvers. De occultist ontdekt dat ze opmerkelijkerworden naarmate hij tracht het leven te leven dat hijheeft gekozen. Naarmate hij zich in zichzelf terugtrekten op zichzelf gaat vertrouwen, ontdekt hij dat hij dui-de lijker deel gaat uitmaken van een grootse stroom vanwelomlijnd denken en voelen. Wanneer hij de eersteles heeft geleerd, de honger van het hart heeft over-wonnen en geweigerd om op de liefde van anderen teteren, merkt hij dat hij beter in staat is liefde op te wek-ken. Wanneer hij het leven van zich afwerpt, komt ditin een nieuwe vorm en met een nieuwe bedoeling tothem. De wereld is altijd een plek geweest waarin zich

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 53

aan de mens tal van tegenstrijdigheden voordoen; wan-neer hij een leerling wordt, ontdekt hij dat het leven alseen reeks paradoxen kan worden beschreven. Dit iseen feit in de natuur en de reden hiervoor is begrijpe-lijk genoeg. De ziel van de mens ‘leeft afgezonderd alseen ster’, zelfs die van de meest verachtelijke onderons, terwijl zijn bewustzijn onderworpen is aan de wetvan de schommelingen van het zintuiglijk leven. Ditalleen is al genoeg om de ingewikkelde aard van eenkarakter te veroorzaken die stof voor de romanschrij-ver oplevert; elk mens is een mysterie voor zowelvriend als vijand, en voor zichzelf. Zijn motieven zijnvaak niet te achterhalen en hij kan ze niet doorgron-den, of weten waarom hij dit of dat doet. De leerlingspant zich in om het bewustzijn wakker te schudden indat sterachtige deel van hemzelf waar zijn macht engoddelijkheid liggen te sluimeren. Naarmate ditbewustzijn ontwaakt, worden de tegenstrijdigheden inde mens zelf meer uitgesproken dan ooit, en dat geldtook voor de paradoxen die hij ervaart. Want de mensschept natuurlijk zijn eigen leven; en ‘avonturen zijnvoor de avontuurlijken’ is een van die wijze spreukendie op werkelijke feiten zijn gebaseerd en het hele ter-rein van menselijke ervaringen beslaan.

Druk die wordt uitgeoefend op het goddelijke deelvan de mens heeft zijn weerslag op het dierlijke deel.Naarmate de stille ziel ontwaakt, maakt ze het gewone

54 LICHT OP HET PAD

leven van de mens meer doelbewust, levenskrachtiger,meer werkelijk en verantwoordelijk. Om bij de tweereeds genoemde voorbeelden te blijven: de occultistdie zich in zijn eigen burcht heeft teruggetrokken,heeft zijn kracht gevonden; hij wordt zich onmiddellijkbewust van de eisen die de plicht aan hem stelt. Hijheeft zijn kracht niet verkregen op grond van zijnrecht daarop, maar omdat hij een deel is van hetgeheel; en zodra hij veilig is voor de wisselingen vanhet leven en zich onwankelbaar staande kan houden,roept de buitenwereld hem op om daarin te gaan wer-ken. Hetzelfde geldt voor het hart. Wanneer het nietmeer wenst te nemen, wordt er een beroep op gedaanom overvloedig te geven.

Licht op het Pad wordt terecht een boek van para-doxen genoemd; wat zou het anders kunnen zijn alshet de werkelijke, persoonlijke ervaringen van de leer-ling behandelt?

De astrale zintuigen van gezicht en gehoor te heb-ben verkregen of, met andere woorden, het vermogenom waar te nemen te hebben verworven en de deurenvan de ziel te hebben geopend, is een reusachtige taaken kan het offer van vele opeenvolgende incarnatiesvereisen. En toch kan, als de wil zijn volle kracht heeftbereikt, het hele wonder in een seconde worden vol-bracht. Dan is de leerling niet langer de dienaar vande tijd.

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 55

Deze eerste twee stappen zijn negatief, dat wil zeg-gen, ze houden eerder een zich terugtrekken uit eenbestaande toestand in dan een voortgaan naar eenandere. De volgende twee zijn positief en houden devoortgang naar een andere bestaanstoestand in.

!

56 LICHT OP HET PAD

III

‘VOORDAT DE STEM KAN SPREKEN IN TEGENWOOR-DIGHEID VAN DE MEESTERS.’

Spreken is het vermogen tot mededelen; hetmoment waarop het actieve leven begint, wordt doorhet verkrijgen ervan gekenmerkt.

En laat ik nu, voor ik verder ga, iets uitleggen overde manier waarop de voorschriften die in Licht op hetPad zijn geschreven, zijn geordend. De eerste zevengenummerde voorschriften zijn onderverdelingen vande eerste twee ongenummerde voorschriften die ik inde voorafgaande hoofdstukken heb behandeld. Degenummerde voorschriften zijn slechts een poging vanmij de ongenummerde begrijpelijker te maken. Degenummerde voorschriften ‘acht’ tot ‘vijftien’ behorentot het ongenummerde voorschrift dat nu wordtbesproken.

Zoals ik zei, zijn deze voorschriften geschrevenvoor alle leerlingen, en voor niemand anders; ze zijnvoor andere mensen van geen belang. Daarom neem ikaan dat niemand anders de moeite zal nemen dit boek-je verder te lezen. Over de eerste twee voorschriften,die geheel handelen over dat deel van het streven dat

het gebruik van het ontleedmes nodig maakt, zal ikverder uitweiden als mij dat wordt gevraagd. Maar erwordt van de leerling verwacht dat hij zonder hulp deslang – zijn lager zelf – onder handen zal nemen, enzijn menselijke hartstochten en emoties door de krachtvan zijn eigen wil zal bedwingen. Hij kan de hulp vaneen meester alleen inroepen wanneer dit is volbracht,of tenminste gedeeltelijk volbracht. Anders zijn depoorten en vensters van zijn ziel besmeurd, gesloten,verduisterd en kan geen kennis tot hem komen. In ditboekje stel ik mij niet ten doel iemand te vertellen hoehij zijn eigen ziel onder handen moet nemen; ik geefde leerling eenvoudig kennis. Dat ik zelfs nu niet zoschrijf dat de eerste de beste het kan lezen, is omdat dehogere natuur dit door haar eigen onveranderlijkewetten verhindert.

De vier voorschriften die ik heb geschreven voordiegenen in het westen die deze willen bestuderen,staan, zoals ik al zei, geschreven in de voorhof van elkelevende broederschap; ik zou eraan kunnen toevoegen:in de voorhof van elke levende of dode broederschapof orde die nog zal worden gevormd. Wanneer ik overeen broederschap of orde spreek, bedoel ik niet eenwillekeurige structuur die door scholiasten en intellec-tuelen is opgericht; ik bedoel een werkelijk feit in dehogere natuur, een stadium van ontwikkeling naar deabsolute god of het goede. De leerling ontmoet gedu-

58 LICHT OP HET PAD

rende deze ontwikkeling harmonie, zuivere kennis,zuivere waarheid in verschillende graden, en als hij totdeze graden doordringt, ontdekt hij dat hij deel gaatuitmaken van wat ruwweg kan worden beschreven alseen laag van het menselijke bewustzijn. Hij ontmoetzijn gelijken, mensen zoals hij met een zelfloos karak-ter en met hen wordt zijn verbintenis blijvend enonverbrekelijk, omdat ze berust op een wezenlijkegelijkheid van aard. Hij wordt aan hen verbonden doorgeloften die niet hoeven worden uitgesproken enwaarvoor geen omlijsting in gewone woorden nodig is.Dit is één aspect van wat ik met een broederschapbedoel.

Als de eerste voorschriften worden nageleefd,bevindt de leerling zich op de drempel. Als hij danvoldoende vastbesloten is, komt zijn vermogen totspreken; een tweevoudig vermogen. Want naarmatehij nu voortschrijdt, komt hij in een toestand vanbloei, waarbij elke knop die opengaat zijn verschillen-de stralen of bloembladen ontvouwt. Hij moet, als hijzijn nieuwe gave wil gebruiken, gebruikmaken vanhaar tweevoudige aard. Hij ontdekt in zichzelf hetvermogen om in tegenwoordigheid van de meesters tespreken; met andere woorden, hij heeft het recht con-tact te eisen met het meest goddelijke element van debewustzijnstoestand waarin hij is gekomen. Maar hijkomt tot de ontdekking dat hij door de aard van zijn

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 59

toestand op twee manieren tegelijk moet handelen.Hij kan zijn stem niet opzenden naar de hoogten waarde goden zitten, totdat hij is doorgedrongen tot deverafgelegen plaatsen waar hun licht in het geheel nietschijnt. Hij is in de greep van een ijzeren wet geraakt.Als hij vraagt om neofiet te worden, wordt hij onmid-dellijk een dienaar. Zijn dienst is echter verheven, al ishet maar door de aard van degenen die erin delen.Want de meesters zijn ook dienaren; zij dienen enhebben daarna recht op hun beloning. Een deel vanhun dienstbaarheid bestaat daarin dat zij hem met hunkennis aanraken; zijn eerste daad van dienen is ietsvan die kennis te geven aan degenen die nog niet kun-nen staan waar hij zich bevindt. Dit is niet een wille-keurige beslissing die door een of andere meester ofleraar of een dergelijk iemand, hoe goddelijk ook, isgenomen. Het is een wet van dat leven waaraan deleerling is begonnen.

Daarom stond er boven de binnenste toegang totde loges van de oude Egyptische broederschap ge -schreven: ‘De arbeider is zijn loon waard’.

‘Vraag en u zal worden gegeven’, klinkt als iets datte gemakkelijk en te eenvoudig is om geloofwaardig tezijn. Maar de leerling kan niet ‘vragen’ in de mystiekezin waarin het woord in dit geschrift wordt gebruiktvoordat hij het vermogen om anderen te helpen heeftverworven.

60 LICHT OP HET PAD

Waarom is dat zo? Klinkt die bewering te dogma-tisch?

Is het te dogmatisch te zeggen dat de mens eensteunpunt moet hebben voordat hij kan springen?Hier is hetzelfde het geval. Indien hulp wordt gege-ven, indien werk wordt verricht, dan wordt er werke-lijk een aanspraak gemaakt – niet wat wij eenpersoonlijke aanspraak op beloning noemen, maar hetrecht te delen in die geaardheid. De goddelijkengeven, zij vragen dat ook u zult geven voordat u tothun kring kunt toetreden.

De leerling wordt bekend met deze wet zodra hijtracht te spreken. Want spreken is een gave die slechtstot de leerling van macht en kennis komt. De spiritistgaat de psychisch-astrale wereld binnen, maar hij kandaar geen duidelijke woorden vinden, tenzij hij dezedadelijk opeist en dat blijft doen. Als hij is geïnteres-seerd in ‘verschijnselen’ of alleen maar in de omstan-digheden en voorvallen van het astrale leven, dan volgthij niet een bepaalde straal van denken of doelgerichthandelen; hij bestaat alleen maar en vermaakt zich inhet astrale leven, zoals hij bestond en zich vermaakte inhet fysieke leven. Er zijn inderdaad een of twee een-voudige lessen die het psychisch-astrale hem kan leren,zoals er ook eenvoudige lessen zijn die het stoffelijkeen verstandelijke leven hem kunnen leren. En deze les-sen moeten worden geleerd; de mens die van plan is

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 61

het leven van de leerling te leiden zonder dat hij deeerste en eenvoudige lessen heeft geleerd, moet altijddoor zijn onwetendheid lijden. Zij zijn van wezenlijkbelang en moeten op een wezenlijke manier wordenbestudeerd; door en door worden ervaren, telkens entelkens weer, zodat elk deel van onze natuur ervan isdoordrongen.

Om tot ons onderwerp terug te keren. Als de neo-fiet aanspraak maakt op het vermogen om te spreken,zoals het wordt genoemd, roept hij het Grote Wezenaan, dat vooraan staat in de straal van kennis die hijheeft betreden, om hem leiding te geven. Als hij ditdoet, wordt zijn stem teruggeslingerd door de machtdie hij is genaderd, en de echo ervan klinkt door tot inde diepste schuilhoeken van de menselijke onwetend-heid. Op enigszins onduidelijke en verwarde wijzewordt het nieuws dat er kennis is en een weldadigemacht die onderricht geeft, naar zoveel mensen over-gebracht als ernaar willen luisteren. Geen leerling kande drempel overschrijden zonder dit nieuws te ver-spreiden en het op een of andere manier vast te leggen.

Hij raakt vervuld van ontzetting over de onvol-maakte en onbeholpen manier waarop hij dit deed; endaarop komt het verlangen dit goed te doen en met hetverlangen om anderen aldus te helpen komt het ver-mogen. Want het is een zuiver verlangen dat nu overhem komt, hij kan door daaraan te voldoen geen

62 LICHT OP HET PAD

erkenning verwerven, geen roem, geen persoonlijkebeloning. En daarom krijgt hij het vermogen het tevolbrengen.

De geschiedenis van heel het verleden, voorzoverwij die kunnen nagaan, toont heel duidelijk aan dat ernoch erkenning, noch roem of beloning wordt ver-worven door het verrichten van deze eerste taak dieaan de neofiet wordt opgelegd. Om mystici werd altijdspottend gelachen en er werd geen geloof gehecht aanzieners; zij die bovendien over verstandelijke vermo-gens beschikten, hebben aan het nageslacht hungeschreven verslag nagelaten dat de meeste mensenzinloos en fantastisch toeschijnt, zelfs wanneer deschrijvers het voordeel hebben uit een ver verleden tespreken. De leerling die de taak op zich neemt, terwijlhij in het geheim hoopt op roem of succes om alsleraar en apostel aan de wereld te verschijnen, faaltzelfs nog voordat hij aan zijn taak is begonnen – en zijnverborgen schijnheiligheid vergiftigt zijn eigen ziel ende zielen van degenen met wie hij in aanraking komt.In het geheim aanbidt hij zichzelf; en dit zich verafgo-den zal zijn verdiende loon met zich meebrengen.

De leerling die de kracht heeft om het pad te betre-den en die sterk genoeg is iedere hindernis te nemen,zal, als de goddelijke boodschap tot zijn geest komt,zichzelf volkomen vergeten in het nieuwe bewustzijndat op hem daalt. Als dit verheven contact hem werke-

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 63

lijk kan doen ontwaken, wordt hij als een van de god-delijken in zijn verlangen liever te geven dan te nemen,in zijn wens liever te helpen dan te worden geholpen,in zijn besluit liever de hongerigen voedsel te gevendan het manna uit de hemel voor zichzelf te nemen.Zijn karakter wordt omgevormd en de zelfzucht, die inhet gewone leven de drijfveer van de daden van demens vormt, verlaat hem plotseling.

!

64 LICHT OP HET PAD

IV

‘VOORDAT DE STEM KAN SPREKEN IN TEGENWOOR-DIGHEID VAN DE MEESTERS, MOET ZIJ HET VERMOGEN

OM TE KWETSEN HEBBEN VERLOREN.’

Zij die slechts een voorbijgaande en oppervlakkigeaandacht schenken aan het onderwerp occultisme – enzij zijn met velen – vragen voortdurend waarom deadepten, als ze inderdaad leven en bestaan, niet in dewereld verschijnen en hun macht tonen. Dat de hoofd-groep van deze wijzen achter de vesting van deHimalaya zou wonen, schijnt voldoende bewijs te zijndat zij slechts verzinsels zijn. Waarom zou men henanders zover weg situeren?

Ongelukkigerwijze is dit door de natuur gedaan enniet door persoonlijke keuze of regeling. Er zijnbepaalde plaatsen op aarde waar de voortgang van de‘beschaving’ niet wordt gevoeld, en de onrust van denegentiende eeuw op een afstand wordt gehouden. Opdeze bevoorrechte plaatsen is er steeds tijd, zijn eraltijd kansen voor de wezenlijke feiten van het leven;zij zijn niet vol met de handelingen van een onrijpe,geldlievende, genotzoekende wereld. Zolang er adep-ten op aarde zijn, moet de aarde voor hen plaatsen van

afzondering behouden. Dit is een feit in de natuur datslechts een uiterlijke uitdrukking is van een dieper -liggend feit in de hogere natuur.

De vraag van de neofiet blijft ongehoord, totdat destem waarmee deze wordt geuit het vermogen om tekwetsen heeft verloren. En dit is omdat het goddelijk-astrale leven* een plaats is waar orde heerst, zoals datook in het gewone leven het geval is. Er is natuurlijkaltijd een middelpunt en een omtrek, zoals die er ookin de natuur zijn. Dichtbij het centrale hart van hetleven is er op ieder gebied kennis; daar heerst vol-maakte orde, en chaos maakt de buitenrand van de cir-kel vaag en onduidelijk. Inderdaad vertoont het levenin elke vorm een min of meer sterke gelijkenis met eenfilosofische school. Er zijn altijd mensen die toegewijdnaar kennis streven en die daarbij hun eigen leven ver-geten; er is altijd de spottende menigte die komt engaat. Epictetus zei over hen dat het even gemakkelijkwas aan hen filosofie te leren als vla met een vork teeten. Dezelfde toestand bestaat in het bovenastraleleven, en de adept heeft daar een nog diepere en meer

66 LICHT OP HET PAD

*Natuurlijk weet iedere occultist door het lezen vanEliphas Lévi en andere schrijvers, dat het ‘astrale’ gebiedeen gebied is van niet geharmoniseerde krachten en dat daarnoodzakelijk een toestand van verwarring heerst. Maar ditgeldt niet voor het ‘goddelijk-astrale’ gebied, dat een gebiedis waar wijsheid en daarom orde heerst.

verborgen afzondering om in te verblijven. Dezeplaats om zich terug te trekken is zo veilig, zo beschutdat geen geluid waarin een wanklank is, zijn oor kanbereiken. Waarom moet dat, zal men onmiddellijkvragen, als hij een wezen met zo grote macht is alsdegenen die in zijn bestaan geloven, zeggen? Het ant-woord ligt voor de hand. Hij dient de mensheid envereenzelvigt zich met de hele wereld; hij is op elkogenblik bereid daarvoor een plaatsvervangend offerte brengen – door ervoor te leven, niet door ervoor te ster-ven. Waarom zou hij er niet voor sterven? Omdat hijdeel is van het grote geheel en een van de meest waar-devolle delen ervan. Omdat hij leeft onder wetten vanorde die hij niet wil verbreken. Zijn leven is niet hetzijne, maar dat van de krachten die achter hem wer-ken. Hij is de bloem van de mensheid, de bloem diehet goddelijke zaad bevat. Hij is in zijn eigen persooneen schat van de universele natuur, die wordt bewaakten veilig wordt gesteld om de bloei ervan te ver -volmaken. Slechts in bepaalde perioden van dewereldgeschiedenis wordt hem toegestaan zich onderde mensenmenigte te begeven als hun verlosser. Maarvoor wie het vermogen bezit zich uit die menigte loste maken, is hij altijd dichtbij. En voor wie sterkgenoeg is om de ondeugden van de persoonlijke men-selijke natuur te overwinnen, zoals dit in deze viervoorschriften wordt aangegeven, is hij welbewust

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 67

dichtbij, gemakkelijk te herkennen, en staat klaar omte reageren.

Maar dit overwinnen van het zelf houdt een vernie-tiging van eigenschappen in, die de meeste mensenniet alleen als onvernietigbaar beschouwen maar alsgewenst. Het ‘vermogen tot kwetsen’ omvat veel watde mensen waardevol vinden, niet alleen in zichzelfmaar ook in anderen. Het instinctieve gevoel om zich-zelf te verdedigen en te handhaven maakt er deel vanuit; het denkbeeld dat men enig recht of rechten heeft,hetzij als burger, hetzij als mens of individu, het aan-gename gevoel van eigenwaarde en van verdienste. Ditzijn voor velen harde uitspraken, toch zijn ze waar.Want deze woorden die ik nu schrijf en die woordendie ik over dit onderwerp heb geschreven, zijn in geenenkel opzicht de mijne. Ze zijn ontleend aan de tradi-ties van de loge van de grote broederschap, die ooit degeheime luister van Egypte was. De voorschriften diein haar voorhof stonden geschreven, waren dezelfdeals de woorden die nu in de voorhof van bestaandescholen staan geschreven. In alle tijden hebben dewijze mensen gescheiden van de massa geleefd. Enzelfs wanneer een van hen voor een tijdelijk doel of eenbepaalde taak ertoe wordt gebracht zich onder demensen te begeven, worden zijn afzondering en veilig-heid zo volledig mogelijk bewaard. Ze behoren tot zijnerfdeel, horen bij zijn positie; hij heeft er werkelijk

68 LICHT OP HET PAD

recht op, en kan er evenmin aan voorbijgaan als dat deHertog van Westminster kan zeggen dat hij geenHertog van Westminster zou willen zijn. In verschil-lende grote steden van de wereld woont van tijd tot tijdvoor een korte periode een adept of is daar misschienslechts op doorreis, maar toch worden allen bij zo’ngelegenheid geholpen door de feitelijke kracht entegenwoordigheid van een van deze mensen. Zowelhier in Londen als in Parijs en St. Petersburg zijn men-sen van hoge ontwikkeling. Maar ze worden slechts alsmystici gekend door diegenen die het vermogen totherkennen bezitten: het vermogen verkregen door hetoverwinnen van het zelf. Hoe zouden ze anders, al washet maar voor een uur, kunnen bestaan in de mentaleen psychische atmosfeer die ontstaat door de verwar-ring en wanorde van een stad? Hun eigen groei zouworden gehinderd, hun werk worden geschaad, als zeniet werden beschermd zodat ze veilig waren. En eenneofiet zou een adept in levenden lijve kunnen ont-moeten, met hem in hetzelfde huis wonen en hem tochniet kunnen herkennen en er niet in kunnen slagen datzijn eigen stem door hem wordt gehoord. Want geennabijheid in de ruimte, geen nauwe betrekkingen, geendagelijkse omgang kan de onverbiddelijke wettentenietdoen die de adept zijn afzondering verschaffen.Geen stem dringt door tot zijn innerlijk gehoor, totdatdie stem een goddelijke stem is geworden: een stem

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 69

die geen uiting geeft aan de kreten van het zelf. Elkberoep van een lagere orde dat op hem wordt gedaanzou even nutteloos zijn, evenveel verspilling van ener-gie en kracht, als wanneer kinderen die hun alfabetleren, zouden worden onderwezen door een professorin de taalwetenschap. Totdat een mens in hart en zieleen leerling is geworden, bestaat hij niet voor degenendie de leraren van leerlingen zijn. En hij wordt dit laat-ste op slechts één manier: door het opgeven van zijnpersoonlijk menszijn.

Een mens moet, wil de stem het vermogen om tekwetsen hebben verloren, dat punt hebben bereiktwaar hij zichzelf slechts ziet als één uit de grote menig-ten die leven; een van de zandkorrels heen en weergespoeld door de zee van het deinend bestaan. Erwordt gezegd dat iedere zandkorrel op de bodem vande oceaan op haar beurt op het strand wordt gespoelden voor een ogenblik in de zon komt te liggen. Zo gaathet ook met mensen; ze worden heen en weer gedre-ven door een grote kracht, en een ieder merkt op zijnbeurt dat ook hij door de zon wordt beschenen.Wanneer een mens aldus zijn eigen leven kan zien alsdeel van een geheel, zal hij niet meer worstelen om ietsvoor zichzelf te verkrijgen. Dit is het opgeven van per-soonlijke rechten. De gewone mens verwacht niet eengelijk aandeel in het geluk te krijgen als de rest van dewereld, maar om op sommige punten, die hem ter

70 LICHT OP HET PAD

harte gaan, er beter aan toe te zijn dan de anderen. Deleerling verwacht dit niet. Daarom zal hij, ook al is hijzoals Epictetus een geketende slaaf, geen woord eroverzeggen. Hij weet dat het levenswiel onophoudelijkwentelt. Burne Jones heeft dit in zijn prachtige schil-derij uitgebeeld; het wiel wentelt en rijk en arm, grooten klein, zijn daarop gebonden; elk heeft zijn ogenblikvan geluk, als het wiel hem bovenaan brengt – dekoning gaat omhoog en valt, de dichter wordt gevierden vergeten, de slaaf is gelukkig en wordt daarna derug toegekeerd. Terwijl het wiel voortwentelt, wordtieder op zijn beurt verpletterd. De leerling weet dat ditzo is; en hoewel het zijn plicht is zoveel mogelijk vanzijn leven te maken, klaagt hij er niet over en is hij erniet opgetogen over en evenmin beklaagt hij zich overhet meerdere geluk van anderen. Allen leren slechts,zoals hij heel goed weet, op dezelfde manier een les; enhij glimlacht om de socialist en de hervormer, die doorpuur geweld proberen de omstandigheden te verande-ren, die uit de krachten van de menselijke natuur zelfvoortkomen. Dit is slechts de verzenen tegen de prik-kels slaan, een verspilling van leven en energie.

Als hij dit beseft, geeft de mens zijn zogenaamdeindividuele rechten op, wat deze ook mogen zijn. Datneemt één scherpe angel weg die alle mensen gemeenhebben.

Wanneer de leerling ten volle heeft erkend dat zelfs

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 71

de gedachte aan individuele rechten slechts het resul-taat is van een kwaadaardige eigenschap in hemzelf,dat dit het sissen van de slang van het zelf is die methaar beet zijn eigen leven en de levens van de mensenom hem heen vergiftigt, dan is hij gereed deel tenemen aan een jaarlijkse ceremonie, die voor alle neo-fieten die zich daarop hebben voorbereid, toegankelijkis. Er wordt afstand gedaan van alle wapens van verde-diging en aanval; alle wapens van het denken, van harten brein en geest. Nooit meer kan een ander wordenbeschouwd als een persoon die beoordeeld of ver -oordeeld kan worden; nooit meer kan de neofiet zijnstem verheffen om zichzelf te verdedigen of te veront -schuldigen. Hij keert van die ceremonie in de wereldterug, even hulpeloos, even onbeschermd als een pas-geboren kind. Dat is inderdaad wat hij is. Hij is begon-nen herboren te worden op het hogere levensgebied,die frisse, goed verlichte hoogten, vanwaar de ogenmet begrip zien en de wereld met een nieuw inzichtgaan beschouwen.

Ik heb hierboven gezegd dat de leerling, na afstandte hebben gedaan van het gevoel van individuele rech-ten, ook afstand moet doen van het gevoel van eigen-waarde en verdienste. Dit klinkt misschien als eenvreselijke leer, maar alle occultisten weten heel goeddat het geen leer is maar een feit. Wie denkt dat hijheiliger is dan een ander, wie enige trots koestert over

72 LICHT OP HET PAD

zijn bevrijding van ondeugd of dwaasheid, wie gelooftdat hij wijs is of op een of andere manier hoger staatdan zijn medemensen, kan geen leerling worden. Demens moet worden als een klein kind voor hij hetkoninkrijk der hemelen kan betreden.

Verdienste en wijsheid zijn verheven zaken; maarals ze in het denken van de mens trots en een gevoelvan afgescheidenheid van de rest van de mensheidteweegbrengen, dan zijn ze slechts de slang van hetzelf die in een subtielere vorm opnieuw verschijnt.Deze kan op elk moment weer haar grovere vorm aan-nemen en even venijnig bijten als wanneer zij de han-delingen van een moordenaar beïnvloedt die uitwinstbejag of haat doodt, of van een politicus die demassa opoffert aan zijn eigenbelang of dat van zijnpartij.

Het vermogen om te kwetsen te hebben verlorenbetekent in feite dat de slang niet alleen is bezworen,maar is gedood. Wanneer deze alleen maar is verdoofdof in slaap is gesust, wordt ze weer wakker en gaat deleerling zijn kennis en zijn macht voor eigen doelein-den gebruiken, en is een leerling van de vele meestersvan de zwarte kunst; want de weg naar vernietiging isbreed en gemakkelijk en kan geblinddoekt wordengevonden. Dat het de weg naar vernietiging is, spreektvanzelf, want wanneer de mens voor het eigen zelfbegint te leven, vernauwt hij voortdurend zijn horizon,

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 73

totdat de vurige drang naar binnen hem tenslotteslechts de ruimte van een speldenknop laat om in teverblijven. Wij hebben allen gezien dat dit verschijnselzich in het gewone leven voordoet. De mens die zelf-zuchtig wordt, zondert zich af, wordt minder interes-sant en minder aangenaam voor anderen. Het is eenvreselijke aanblik en tenslotte deinzen de mensenterug voor een heel zelfzuchtig persoon als voor eenroofdier. Hoeveel vreselijker is het wanneer dit op hethogere levensgebied gebeurt, met de toegenomen ver-mogens van kennis en door de grotere invloed op eenreeks opeenvolgende incarnaties!

Daarom zeg ik: houd stil op de drempel en denkgoed na. Want als het verzoek van de neofiet wordtgedaan zonder volledige loutering, zal het niet tot inde afzondering van de goddelijke adept doordringen,maar het zal de verschrikkelijke krachten oproepen dieinspelen op de duistere kant van onze menselijkenatuur.

!

74 LICHT OP HET PAD

V

‘VOORDAT DE ZIEL KAN STAAN IN TEGENWOORDIG-HEID VAN DE MEESTERS, MOETEN HAAR VOETEN WOR-DEN GEWASSEN IN HET BLOED VAN HET HART.’

Zoals het woord ziel hier wordt gebruikt, betekenthet de goddelijke ziel of ‘sterrengeest’.

‘Te kunnen staan betekent vertrouwen te hebben’;en vertrouwen te hebben betekent dat de leerlingzeker van zichzelf is, dat hij zijn emoties, zichzelf enzelfs zijn menszijn heeft opgegeven; dat hij niet bangkan worden en ongevoelig is voor pijn; dat zijn helebewustzijn is gericht op het goddelijke leven, dat sym-bolisch wordt uitgedrukt door de term ‘de meesters’;dat hij ogen noch oren heeft, noch woorden, noch ver-mogens, behalve in en voor de goddelijke straal diedoor zijn hoogste zintuig is aangeraakt. Dan heeft hijgeen angst, kent hij geen lijden, is hij vrij van zorg ofwanhoop; zijn ziel staat, zonder terug te deinzen of tewillen uitstellen, in de volle glans van het goddelijkelicht dat zijn wezen geheel en al doordringt. Dan heefthij zijn erfdeel verkregen en kan aanspraak maken opzijn verwantschap met de leraren van de mensen, hij isrechtschapen, met opgeheven hoofd, en ademt dezelf-de lucht als die zij inademen.

Maar voordat hij dit op een of andere manier kandoen, moeten de voeten van de ziel worden gewassenin het bloed van het hart.

Het offer of het opgeven van het hart van de mensen de emoties ervan is het eerste van de voorschriften;dit houdt in het ‘bereiken van een evenwicht dat nietdoor persoonlijke emotie kan worden geschokt’. Ditwordt door de stoïcijnse filosoof gedaan; ook hij houdtzich afzijdig en kijkt gelijkmoedig naar zijn eigen lijdenen dat van anderen.

Op dezelfde manier als ‘tranen’ in de taal van deoccultisten de ziel van emotie weergeven en niet haarstoffelijke verschijningsvorm, geeft bloed niet datbloed weer dat het essentiële van het fysieke leven is,maar het vitale scheppende beginsel in de natuur vande mens, dat hem aanzet tot menselijk leven om vreug-de en leed, genot en verdriet, te ervaren. Wanneer hijhet bloed uit het hart heeft laten vloeien, staat hij voorde meesters als een zuivere geest, die niet langer voorde emotie en ervaring wil incarneren. Opeenvolgendeincarnaties in de grove stof kunnen nog gedurendegrote cyclussen zijn lot zijn, maar hij verlangt er nietmeer naar; de primitieve wens om te leven heeft hemverlaten. Wanneer hij een menselijke vorm van vleesaanneemt, doet hij dit om een goddelijk doel na testreven, om het werk van ‘de meesters’ te volbrengenen met geen andere bedoeling. Hij ziet niet uit naar

76 LICHT OP HET PAD

vreugde of verdriet, hij verlangt niet naar een hemel envreest geen hel; en toch heeft hij toegang gekregen toteen groot erfgoed dat niet zozeer een vergoeding isvoor de dingen die hij heeft opgegeven, als wel eentoestand die eenvoudig de herinnering eraan uitwist.Hij leeft nu niet in de wereld maar met haar; zijn hori-zon heeft zich uitgebreid tot de omvang van het heleuniversum.

!

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 77

KARMA

Beschouw met mij het individuele bestaan als eenkoord dat zich van het oneindige naar het oneindigeuitstrekt en geen begin en geen einde heeft en even-min kan worden gebroken. Dit koord wordt doorontelbare fijne draden gevormd, die dicht aaneen -liggen en de dikte ervan vormen. Deze draden zijnkleurloos, zijn volmaakt recht, enorm sterk en zonderoneffenheden. Dit koord dat alle plaatsen doorloopt,maakt vreemde toestanden mee. Heel vaak blijft eendraad haken en komt vast te zitten of wordt misschienslechts met geweld van zijn gelijkmatige pad gebracht.Dan is hij voor lange tijd in de war en brengt hetgeheel in wanorde. Soms wordt er één met vuil of metverf besmeurd; en de vlek loopt niet alleen verder uitdan de plek van aanraking, maar ze verkleurt ookandere draden. En bedenk dat die draden leven – zezijn te vergelijken met elektriciteitskabels, sterker nog,ze zijn als trillende zenuwen. Hoever zal een vlek, eenruk in de verkeerde richting, doorwerken! Maar uit-eindelijk komen de lange strengen, de levende dradendie in hun ononderbroken continuïteit het individuvormen, vanuit de schaduw en gaan in het licht. Dan

zijn de draden niet langer kleurloos, maar als van goud;opnieuw liggen ze aaneengesloten, zonder oneffen -heden. Wederom zijn ze met elkaar in harmonie ge -komen; en vanuit die innerlijke harmonie wordt degrotere harmonie waargenomen.

Dit voorbeeld geeft maar een klein gedeelte weer –één enkel aspect van de waarheid: het is nog minderdan een fragment. Blijf er evenwel bij stilstaan; het kanu tot hulp zijn om meer waar te nemen. Eerst moetmen begrijpen dat de toekomst niet willekeurig wordtgevormd door de afzonderlijke daden van het heden,maar dat de hele toekomst een ononderbroken conti-nuïteit vormt met het heden, zoals het heden datvormt met het verleden. Op één gebied, vanuit éénstandpunt gezien, is het beeld van het koord juist.

Er wordt gezegd dat een beetje aandacht voor hetoccultisme grote karmische gevolgen heeft. Dat komtomdat het onmogelijk is enige aandacht aan het occul-tisme te schenken zonder duidelijk te kiezen tussen watgewoonlijk goed en kwaad wordt genoemd. De eerstestap in het occultisme brengt de studerende naar deboom van kennis. Hij moet plukken en eten; hij moetkiezen. Hij kan niet langer door onwetendheid beslui-teloos blijven. Hij gaat òf op het goede òf op het slech-te pad voort. En als men vastberaden en doelbewustzelfs maar één stap op het ene of het andere pad zet,heeft dit grote karmische gevolgen. De meeste mensen

80 KARMA

lopen aarzelend, onzeker over het doel dat zij beogen;het niveau van hun bestaan is onbepaald; daardoorwerkt hun karma op een verwarde manier. Maar alsmen eenmaal de drempel van kennis heeft bereikt,begint de verwarring te verminderen, en daardoornemen de karmische gevolgen enorm toe, omdat al diegevolgen op de verschillende gebieden in dezelfde rich-ting werkzaam zijn; want de occultist kan niet half-slachtig zijn en hij kan ook niet terug als hij de drempelheeft overschreden. Deze dingen zijn even onmogelijkals dat een mens weer kind zou worden. Het individuheeft door zijn groei de staat van verantwoordelijkheidbereikt; hij kan niet terugkrabbelen.

Wie zich uit de boeien van karma wil bevrijden,moet zijn persoonlijkheid uit de schaduw naar het lichtverheffen, moet zijn levenswijze zo veredelen dat dezedraden niet in aanraking komen met stoffen die hembevuilen, niet zo blijven haken dat ze in een verkeerderichting worden getrokken. Hij verheft zich eenvoudigboven het gebied waarop karma werkt. Hij geeft hetleven niet op, dat hij ter wille daarvan doormaakt. Degrond is misschien oneffen en vuil of vol bloemen rijkaan stuifmeel dat vlekken geeft, of vol zoete stoffen diegaan plakken en gehechtheden worden – maar erbovenis altijd de heldere hemel. Wie zonder karma wil zijn,moet naar de lucht zien als zijn thuis en daarna naar deether. Wie goed karma wil vormen, zal veel verwarring

KARMA 81

ontmoeten; en in zijn poging overvloedig zaad voorzijn oogst te zaaien, plant hij misschien duizend soor-ten onkruid, waaronder ontzaglijk grote. Verlang nietzaad voor eigen oogst te zaaien; verlang alleen dat zaadte zaaien waarvan de vruchten de wereld zullen voe-den. U bent een deel van de wereld; door haar voedselte geven, voedt u uzelf. En zelfs in deze gedachteschuilt een groot gevaar dat naar voren dringt en waar-mee de leerling wordt geconfronteerd, die lange tijdheeft gedacht dat hij ten goede werkte, terwijl hij inhet diepst van zijn ziel slechts het kwade zag; dat wilzeggen, hij dacht dat hij het welzijn van de wereldbeoogde, terwijl hij al die tijd onbewust de gedachtevan karma aanvaardde, en het welzijn, waar hij voorwerkt, is voor hemzelf. Iemand kan weigeren zichzelftoe te staan aan beloning te denken. Maar in dieweigering zelf kan men het feit waarnemen dat naarbeloning wordt verlangd. En het heeft voor de leerlinggeen nut om te trachten te leren door zich in bedwangte houden. De ziel moet ongeboeid zijn, de begeertenvrij. Maar totdat deze slechts zijn gericht op die toe-stand waarin beloning noch straf, goed noch kwaad,bestaan, zullen zijn inspanningen vergeefs blijven. Hetkan schijnen dat hij grote vorderingen maakt, maareenmaal zal hij van aangezicht tot aangezicht staan metzijn eigen ziel en zal hij inzien dat hij, toen hij bij deboom van kennis kwam, de bittere vruchten verkoos

82 KARMA

en niet de zoete; en dan zal de sluier geheel wegvallen,en zal hij zijn vrijheid opgeven en een slaaf van debegeerte worden. Wees daarom gewaarschuwd, u diezich nog maar pas op het occulte leven richt. Leer nudat er geen genezing is voor begeerte, geen genezingvoor de zucht naar beloning, geen genezing voor deellende van het verlangen, behalve in het richten vanhet gezicht en het gehoor op dat wat onzichtbaar enonhoorbaar is. Begin nu dadelijk het toe te passen endaardoor zullen duizenden slangen van uw pad wordenafgehouden. Leef in het eeuwige.

De leerling moet de werkingen van de werkelijkewetten van karma niet bestuderen voordat hij het puntheeft bereikt waarop ze hem niet langer treffen. Deingewijde heeft het recht de geheimen van de natuurop te eisen en de wetten te kennen die het leven van demens beheersen. Hij verkrijgt dit recht doordat hij aande beperkingen van de natuur is ontsnapt en door zichte hebben bevrijd van de wetten die het menselijkleven beheersen. Hij is een erkend deel van het godde-lijke element geworden, en wordt niet langer beïn-vloed door wat tijdelijk is. Hij krijgt dan kennis vande wetten die tijdelijke omstandigheden beheersen.Daarom, u die de wetten van karma wilt begrijpen,probeer eerst uzelf van deze wetten te bevrijden; en ditkan slechts worden gedaan door uw aandacht te rich-ten op dat wat door die wetten niet wordt beïnvloed.

KARMA 83

DOOR DE GOUDEN POORT

DOOR DEGOUDEN POORT

EEN FRAGMENT OM TE OVERDENKEN

Theosophical University Press AgencyDen Haag

Eens, toen ik alleen was en zat te schrijven,kwam een geheimzinnige bezoeker onaangekondigdmijn kamer binnen en ging naast me staan. Ik ver-gat hem te vragen wie hij was of waarom hij zoinformeel binnenkwam, want hij begon me te vertel-len over de Gouden Poort. Hij sprak met kennis endoor het vuur van zijn taal groeide mijn vertrou-wen. Ik heb zijn woorden opgeschreven; maar helaas,ik kan nauwelijks hopen dat het vuur zo helder zalbranden in mijn geschreven tekst als in zijn gespro-ken woord.

M.C.

PROLOOG

Ieder mens heeft een eigen levensfilosofie, behalve deware filosoof. De meest onwetende mens heeft een ofandere voorstelling van het doel van zijn leven, enbepaalde ideeën over de gemakkelijkste en meest wijzemanier om dat doel te bereiken. De man van de wereldis vaak – zonder zich daar bewust van te zijn – een filo-soof van de eerste orde. Hij baseert zijn leven op dui-delijke beginselen, en weigert zijn positie te latenondermijnen door toevallige calamiteiten. De mensdie nadenkt en verbeeldingskracht heeft is minderzeker en merkt voortdurend dat hij zijn ideeën overhet onderwerp dat de mens het meest interesseert,namelijk het menselijk leven, niet onder woorden kanbrengen. De ware filosoof is hij die op geen enkelemanier aanspraak zou willen maken op die naam, dieheeft ontdekt dat het mysterie van het leven ontoe-gankelijk is voor het gewone denken, zoals de warewetenschapper zijn volslagen onwetendheid toegeeftover de beginselen die achter de wetenschap liggen.

De vraag of de mens door een manier van denkenof door zijn verstand te gebruiken de grote beginselenkan gaan begrijpen die kennelijk als oorzaken in het

leven van de mens bestaan, is een kwestie die niet dooreen gewone denker kan worden uitgemaakt. Het vagebewustzijn dat de gevolgen die we zien achterliggendeoorzaken hebben, dat chaos door orde wordt beheersten dat verheven harmonie de disharmonie doordringt,laat de verlangende zielen van de aarde echter niet los,en doet hen hunkeren naar het zien van het ongezieneen naar kennis van het onkenbare.

Waarom zouden we verlangen en uitzien naar datwat alle hoop te boven gaat voordat het innerlijke oogis geopend? Waarom zouden we de fragmenten waar-over we beschikken niet samenvoegen, en niet nagaanof we op basis daarvan aan de reusachtige puzzel enigevorm kunnen geven?

2 DOOR DE GOUDEN POORT

HOOFDSTUK 1

HET ZOEKEN NAAR GENOT

I

We zijn allen bekend met die harde omstandigheiddie we ellende noemen, die de mens achtervolgt, envreemd genoeg die hem niet op een vage of twijfelach-tige manier achtervolgt, zoals het op het eerste gezichtlijkt, maar onafgebroken en vasthoudend. Ze is nietabsoluut continu aanwezig, anders zou de mensophouden te bestaan; maar de vasthoudendheid isononderbroken. De schimmige vorm van de wanhoopstaat altijd achter de mens, gereed om hem te treffenmet haar verschrikkelijke vinger als hij zich te lang opzijn gemak voelt. Wat geeft deze spookachtige gedaan-te het recht ons vanaf het uur van onze geboorte totons stervensuur te achtervolgen? Wat geeft haar hetrecht altijd aan onze deur te staan, die op een kier tehouden met haar ontastbare maar ronduit afschuwe-lijke hand, klaar om binnen te komen als het haargoeddunkt? De grootste filosoof die ooit bestondbezwijkt tenslotte voor haar; en alleen hij die het feit

erkent dat er geen ontkomen aan is, en die weet dat hijzoals alle mensen vroeg of laat moet lijden, is een filo-soof die die naam verdient. Deze pijn en smart maaktdeel uit van het erfgoed van de mens; en hij die zichvoorneemt dat niets hem zal doen lijden, hult zichslechts in een diepgaand en kil egoïsme. Misschien datdeze mantel hem beschermt tegen leed; hij zal hemook beletten te genieten. Als er vrede op deze aardekan worden gevonden, of ook maar een beetje vreugdein het leven, dan kan dat niet gebeuren door de poor-ten van het gevoel te sluiten, die ons toegang verschaf-fen tot het meest verheven en meest levendige deel vanons bestaan. Zintuiglijke gewaarwording, zoals die totons komt via het stoffelijk lichaam, verschaft ons alleswat ons ertoe brengt in die verschijningsvorm te leven.Het is onvoorstelbaar dat een mens zich de moeite zouwillen geven om adem te halen als die handeling nieteen gevoel van bevrediging zou geven. Zo is het metelke daad op elk moment in ons leven. We levenomdat zelfs het gevoel pijn te hebben aangenaam is.We verlangen naar gewaarwording, anders zouden weons eenstemmig overgeven aan de diepe wateren vande vergetelheid en zou de mensheid uitsterven. Als dital geldt voor het fysieke leven, geldt het duidelijk ookvoor het leven van de emoties – de verbeelding, hetgevoel, al die fijne, delicate formaties die samen methet verbazingwekkende vermogen van de hersenen om

4 DOOR DE GOUDEN POORT

de dingen vast te leggen, de innerlijke of subtiele mensvormen. Zintuiglijke gewaarwordingen schenken demens genoegen; een eindeloze reeks gewaarwordingenis voor hem leven. Vernietig de gewaarwording diehem de wil geeft te volharden in het experiment datleven heet, en er blijft niets over. De mens die poogthet gevoel van pijn uit te wissen en die zich voorneemtgelijkmoedig te blijven wanneer hem iets prettigs ofonaangenaams overkomt, tast daarom het leven pre-cies in de wortel aan en vernietigt het doel van zijneigen bestaan. En dat moet, voorzover onze huidigeverstandelijke of intuïtieve vermogens ons kunnentonen, van toepassing zijn op elke toestand, zelfs op dedoor de oosterling zo begeerde toestand van nirvå .na.Dit kan slechts een toestand van een oneindig subtie-lere en meer verfijnde gewaarwording zijn, als het aleen toestand is en niet vernietiging; en volgens delevenservaring op grond waarvan we nu kunnen oor-delen, betekent toenemende verfijning van gewaar-wording toenemende intensiteit – zoals bijvoorbeeldeen mens met fijngevoeligheid en verbeeldingskrachtmeer wordt getroffen door ontrouw of trouw van eenvriend dan iemand met een heel grofstoffelijke natuurvia de zintuigen kan voelen. Het is dan ook duidelijkdat de filosoof die weigert te voelen, zichzelf geen toe-vluchtsoord laat, zelfs niet het verre en onbereikbaredoel van het nirvå .na. Het enige wat hij kan doen is

HET ZOEKEN NAAR GENOT 5

zichzelf het erfgoed van het leven ontzeggen, wat metandere woorden betekent het recht op gewaarwording.Als hij verkiest datgene te offeren wat hem tot mensmaakt, moet hij zich tevredenstellen met niets dan depassiviteit van het bewustzijn – een toestand waarbijvergeleken het leven van de oester iets opwindends is.

Maar niemand kan zo’n kunststuk volbrengen. Hetfeit dat hij nog altijd bestaat, bewijst overduidelijk dathij nog steeds gewaarwording wenst, en wel in een zopositieve en actieve vorm dat het verlangen in eenfysiek bestaan moet worden bevredigd. Het zou prak-tischer zijn zichzelf niet te misleiden onder het voor-wendsel van stoïcisme, en niet te pogen afstand te doenvan iets waarvan u weet dat niets u ertoe zou bewegenhet op te geven. Zou het niet een moediger gedragslijnzijn, een manier die meer uitzicht biedt op een oplos-sing van het grote levensraadsel, om het aan te pakken,het vast in de greep te houden en te eisen dat het zijnmysterie prijsgeeft? Als de mens maar een ogenblikzou willen stilstaan en zich afvragen welke lessen hijheeft geleerd van genot en pijn, dan zou men veel teweten komen over dat vreemde iets dat deze gevolgenteweegbrengt. Maar mensen zijn geneigd zich haastigaf te keren van zelfonderzoek, of van elke diepgaandeanalyse van de menselijke natuur. Toch moet er eenwetenschap van het leven zijn die even begrijpelijk isals welke methode van de scholen dan ook. Weliswaar

6 DOOR DE GOUDEN POORT

is die wetenschap onbekend en naar het bestaan ervanwordt alleen maar gegist, er wordt alleen maar opgezinspeeld, door een of twee gevorderde denkers. Deontwikkeling van een wetenschap omvat niet meer danhet ontdekken van wat al bestaat; en scheikunde is nuvoor de ongeletterde even magisch en ongelooflijk alsde wetenschap van het leven voor de gewone waar-nemer. Toch is er misschien een ziener, en moet dezeer zijn, die de groei van de nieuwe kennis waarneemt,zoals de eersten die uit liefhebberij experimenteerdenin het laboratorium zagen hoe een stelsel van kennis,dat nu is vastgelegd, zich uit de natuur heeft ontwik-keld om door de mens te worden gebruikt en er zijnvoordeel mee te doen.

II

Ongetwijfeld zouden veel meer mensen experimen-teren met zelfmoord, zoals velen nu al doen, om te ont-komen aan de last van het leven, als men hen ervan zoukunnen overtuigen dat op die manier vergetelheid konworden gevonden. Maar wie aarzelt alvorens het gif tedrinken uit vrees om alleen maar een andere bestaans-wijze op te roepen, en mogelijk een meer actieve vormvan ellende, is iemand met meer kennis dan de overijl-de zielen die zich onbesuisd in het onbekende storten,vertrouwend op de goede afloop ervan. De wateren van

HET ZOEKEN NAAR GENOT 7

de vergetelheid zijn iets heel anders dan de wateren vande dood, en de mensheid kan niet uitsterven door mid-del van de dood zolang de wet van geboorte nog vankracht is. De mens keert terug tot het fysieke levenzoals de dronkaard terugkeert tot de wijnfles – hij weetniet waarom, behalve dat hij het gevoel verlangt datdoor het leven wordt voortgebracht, zoals de dronk-aard het gevoel verlangt teweeggebracht door de wijn.De werkelijke wateren van de vergetelheid liggen verachter ons bewustzijn en kunnen slechts worden be-reikt door op te houden in dat bewustzijn te bestaan –door op te houden de wil te gebruiken die ons vervultmet gevoel en gevoeligheden.

Waarom keert het schepsel mens niet terug in degrote schoot van de stilte waaruit hij is gekomen, omdaar in vrede te blijven, zoals het ongeboren kind invrede is voordat de stuwkracht van het leven het heeftbereikt? Hij doet dit niet omdat hij hunkert naar genoten pijn, vreugde en verdriet, boosheid en liefde. Deongelukkige mens zal blijven beweren dat hij niet ver-langt te leven; en toch bewijst hij door te leven dat zijnwoorden onwaar zijn. Niemand kan hem dwingen televen; een galeislaaf is misschien geketend aan zijnroeiriem, maar zijn leven kan niet worden geketendaan zijn lichaam. Het prachtige mechanisme van hetmenselijk lichaam is even nutteloos als een stoom-machine waarvan het vuur is gedoofd, indien de wil om

8 DOOR DE GOUDEN POORT

te leven ophoudt – de wil die we resoluut en zonderonderbreking handhaven, en die ons in staat stelt detaken uit te voeren die ons anders met ontzetting zou-den vervullen, zoals bijvoorbeeld het ieder ogenblikin- en uitademen. Zo’n herculische krachtsinspanninghouden we vol zonder te klagen, en zelfs met genoe-gen, om te midden van ontelbare gewaarwordingen tekunnen bestaan.

En meer dan dat: de meesten van ons zijn ermeetevreden voort te gaan zonder doel of plan, zonderenig idee van een bestemming of begrip van de weg diewe gaan. Wanneer de mens voor het eerst deze doel-loosheid gewaarwordt en zich er vagelijk van bewust iste werken met niet-aflatende inspanning en zonderhet minste idee op welk doel die inspanningen zijngericht, dan daalt over hem de ellende van het negen-tiende-eeuwse denken. Hij voelt zich verloren en isverbijsterd en zonder hoop. Hij wordt sceptisch, ont-goocheld, lusteloos en stelt de kennelijk niet te be-antwoorden vraag of het inderdaad de moeite waardis adem te halen voor zo’n onbekend en schijnbaaronkenbaar resultaat. Maar is dit resultaat onkenbaar?En, om een minder diepgaande vraag te stellen, is hetdan onmogelijk te gissen naar de richting waarin hetdoel ligt?

HET ZOEKEN NAAR GENOT 9

III

Deze vraag, voortgekomen uit somberheid en ver-moeidheid die volgens ons een wezenlijk deel uitmaaktvan de negentiende-eeuwse geest, is in feite een vraagdie door de eeuwen heen moet zijn gesteld. Als we metenig begrip konden teruggaan in de geschiedenis, zou-den we ongetwijfeld ontdekken dat deze vraag altijdopkwam op het moment dat de bloem van de bescha-ving tot volle bloei was gekomen en wanneer zijnbloembladen nog maar losjes werden bijeengehouden.Op stoffelijk gebied heeft de mens dan zijn grootstehoogte bereikt; hij heeft de steen tegen de Heuvel vanMoeilijkheden omhooggerold alleen maar om die tezien terugrollen als de top is bereikt – zoals in Egypte,in Rome, in Griekenland. Waarom dit nuttelozezwoegen? Is het niet genoeg om een onuitsprekelijkevermoeidheid en walging op te wekken als we eeuwigeen taak volbrengen en dan zien hoe die telkensopnieuw ongedaan wordt gemaakt? Toch heeft demens dat de hele geschiedenis door gedaan, voorzoverwe met onze beperkte kennis weten. Er is één top diehij met reusachtige en vereende kracht bereikt, waarde intellectuele, verstandelijke en materiële kant vanzijn natuur een grote en schitterende bloei doormaakt.De climax van zinnenstrelende volmaaktheid wordt

10 DOOR DE GOUDEN POORT

bereikt, en dan verzwakt zijn greep, zijn kracht ver-mindert, en door moedeloosheid en oververzadigingvalt hij terug in barbarisme. Waarom blijft hij nietstaan op deze heuveltop die hij heeft bereikt, en kijkthij niet op naar de bergen aan de andere kant enbesluit hij niet die grotere hoogten te beklimmen?Omdat hij onwetend is, en bij het zien van een groteschittering in de verte slaat hij verbijsterd en verblindzijn ogen neer en gaat terug om aan de schaduwzijdevan zijn vertrouwde heuvel te rusten. Maar zo nu endan is iemand moedig genoeg om zijn blik vast gerichtte houden op die schittering en iets te onderscheidenvan de vorm ervan. Dichters en filosofen, denkers enleraren – al degenen die de ‘oudere broeders van demensheid’ zijn – hebben van tijd tot tijd dit beeld aan-schouwd en enkelen van hen hebben in de verbijste-rende schittering de contouren van de Gouden Poortherkend.

Die poort verleent toegang tot het heiligdom vande eigen natuur van de mens, tot de plaats vanwaar zijnlevenskracht komt en waar hij priester is van de levens-tempel. Dat het mogelijk is daar binnen te gaan, doordie poort te gaan, heeft een enkeling ons getoond.Plato, Shakespeare, en een paar anderen die sterkgenoeg waren, zijn erdoor gegaan en hebben tot onsaan deze kant van de poort in gesluierde taal gespro-ken. Als de geestelijk sterke mens over de drempel is

HET ZOEKEN NAAR GENOT 11

gegaan, spreekt hij niet meer tot hen aan de anderekant. En zelfs de woorden die hij uit als hij erbuiten is,zijn zo vol mysterie, zo versluierd en diepzinnig, datalleen zij die in zijn voetstappen treden het licht daar-in kunnen zien.

IV

Mensen zouden erachter willen komen hoe pijn kanworden ingewisseld voor genot; dat wil zeggen, menwil erachter komen op welke manier het bewustzijnkan worden bijgesteld om het meest aangename gevoelte kunnen beleven. Of dit kan worden ontdekt doorhet menselijke denken, is op z’n minst een vraag diehet onderzoeken waard is.

Als de geest van de mens zich met voldoende con-centratie op een bepaald onderwerp richt, krijgt hijvroeg of laat inzicht daarin. Die mens bij wie de uit-eindelijke verlichting verschijnt, wordt een geniegenoemd, een uitvinder, een geïnspireerde; maar hij isniet meer dan de kroon op een groot denkwerk dat totstand is gekomen door onbekende mensen om hemheen, die een lange reeks vormen die teruggaat tot ineen ver verleden. Zonder hen zou hij niet over hetmateriaal hebben kunnen beschikken om mee te wer-ken. Zelfs een dichter heeft ontelbare rijmelaars nodigom uit te putten. Hij is de essentie van de poëtische

12 DOOR DE GOUDEN POORT

kracht van zijn tijd, en van de tijden vóór hem. Het isonmogelijk een individu, van welk soort ook, los tezien van zijn [geest]verwanten.

Daarom, als de mensen in plaats van het onbekendeals onkenbaar te aanvaarden, eenstemmig hun gedach-ten erop zouden richten, zou die Gouden Poort niet zoonverbiddelijk gesloten blijven. Er is slechts eenkrachtige hand voor nodig om haar open te duwen. Demoed er binnen te gaan is de moed om de uithoekenvan zijn eigen natuur te onderzoeken, zonder angst enzonder schaamte. In het zuivere deel, de essentie, hetaroma van de mens, is de sleutel te vinden die dezegrote poort ontsluit. En als ze opengaat, wat treft mendan aan?

Er zijn in de langdurige stilte van de eeuwen hier endaar stemmen die antwoord geven op deze vraag. Zijdie er doorheen zijn gegaan, hebben een boodschapnagelaten voor geestverwanten. In zo’n boodschapkunnen we duidelijke aanwijzingen vinden over wat weachter de Poort kunnen verwachten. Maar alleen zij diedeze weg willen gaan, begrijpen de verborgen beteke-nis van die boodschap. Geleerden, of liever kamer-geleerden, lezen de heilige boeken van verschillendevolkeren, de poëzie en de filosofie nagelaten door ver-lichte geesten, en vinden daarin alleen materiële zaken.Alles wat ze vinden in de bijbels van de mensheidverklaren ze door een verbeeldingskracht die natuur-

HET ZOEKEN NAAR GENOT 13

legenden verheerlijkt of de psychische mogelijkhedenvan de mens overdrijft.

Wat in de tekst van deze boeken kan wordengevonden, is in ieder van ons te vinden: en het isonmogelijk in de literatuur of via welke denkwijze ookiets te vinden dat niet aanwezig is in degene die stu-deert. Dit is natuurlijk een duidelijk feit dat iedereendie werkelijk studeert kent. Maar er moet speciaal aanworden herinnerd in verband met dit diepzinnige enweinig bekende onderwerp, omdat mensen maar al tegemakkelijk geloven dat er voor anderen niets kanbestaan waar zijzelf niets kunnen ontdekken.

Eén ding wordt door de lezer ervan al snel ingezien:zij die hem zijn voorgegaan hebben niet geconstateerddat de Gouden Poort tot vergetelheid leidt. Integen-deel, als de drempel is overschreden worden gewaar-wordingen voor het eerst iets werkelijks. Maar ze zijnvan een nieuwe orde, een voor ons tot nu toe onbe-kende orde, en door ons absoluut niet naar waarde teschatten zonder tenminste te beschikken over een ofandere aanwijzing over de aard ervan. Ongetwijfeldkan deze aanwijzing worden gevonden door iedere stu-derende die de moeite neemt alle literatuur door tenemen die voor ons toegankelijk is. Allen die hetonderwerp voldoende hebben bestudeerd raken ervanovertuigd dat er mystieke boeken en manuscriptenbestaan, maar dat deze ontoegankelijk blijven eenvou-

14 DOOR DE GOUDEN POORT

dig omdat niemand gereed is om ook maar de eerstebladzijde van een ervan te begrijpen. Want er moet inalles een doorlopende lijn zijn: we zien die gaan vangrove onwetendheid tot intelligentie en wijsheid; het isniet meer dan natuurlijk dat die lijn door moet lopentot intuïtieve kennis en inspiratie. We bezitten enkeleschaarse fragmenten van deze grote gaven van demens; waar is dan het geheel waarvan zij deel moetenuitmaken? Verborgen achter de dunne en toch schijn-baar ondoordringbare sluier die het voor ons verbergt,zoals deze alle wetenschap verborg, alle kunst, alle ver-mogens van de mens, totdat hij de moed had hetscherm weg te trekken. Die moed komt alleen voortuit overtuiging. Als de mens eenmaal gelooft dat het-geen hij verlangt bestaat, zal hij het tot elke prijs wil-len verkrijgen. In dit geval ligt de moeilijkheid in hetongeloof van de mens. Er is een grote stroom vangedachten en aandacht voor nodig om de weg in teslaan naar de onbekende regionen van de menselijkenatuur om de poort daarvan te ontsluiten en zijn glo-rieuze vergezichten te verkennen.

Dat het de moeite waard is dit te doen, wat degevaren misschien ook zijn, moet iedereen erkennendie de sombere vraag van de negentiende eeuw heeftgesteld: Is het leven de moeite waard? Het is onge-twijfeld voldoende om de mens tot hernieuwdeinspanning aan te sporen – het vermoeden dat er ach-

HET ZOEKEN NAAR GENOT 15

ter de beschaving, achter de cultuur van ons denken,achter kunst en technische perfectie, een nieuwe,andere poort is die toegang verschaft tot de werkelijkedingen van het leven.

V

Wanneer het lijkt of het einde is gekomen, het doelbereikt, en dat de mens niets meer te doen staat – juistdan, wanneer hij geen keuze schijnt te hebben dan tus-sen eten en drinken en een gemakkelijk leven zoals dedieren dat hebben, en scepticisme dat de dood bete-kent – dan ligt in feite de Gouden Poort vóór hem, alshij maar zou kijken. Met de culturele bagage van zijntijd in zich en wel zo volkomen geassimileerd dat hij-zelf een belichaming ervan is, is hij gereed de grotestap te wagen die absoluut mogelijk is, maar toch doorzo weinigen – zelfs van hen die ervoor zijn toegerust –wordt ondernomen. Deze stap wordt zo zelden gezet,deels wegens de diepgaande moeilijkheden die ermeegepaard gaan, maar nog veel meer omdat de mens zichniet realiseert dat dit werkelijk de richting is waaringenot en voldoening zijn te verkrijgen.

Er zijn bepaalde genoegens die iedereen aanspre-ken; ieder mens weet dat hij in een of andere laag vanzijn zintuiglijke gewaarwording het hoogste genotervaart. Vanzelfsprekend richt hij zich tijdens het

16 DOOR DE GOUDEN POORT

leven stelselmatig daarop, zoals de zonnebloem zichnaar de zon keert en de waterlelie afhankelijk is van hetwater. Maar al die tijd worstelt hij met het afschuwe-lijke feit dat hem tot in zijn ziel benauwt, dat zodra hijhet nagestreefde genot heeft gesmaakt, hij dat danweer verliest en opnieuw ernaar op zoek moet. Meernog: in werkelijkheid bereikt hij het nooit, want hetontglipt hem op het laatste moment. Dat komt omdathij probeert te grijpen wat ongrijpbaar is en de hongervan zijn ziel naar gewaarwording wil bevredigen doorhet contact met uiterlijke voorwerpen. Hoe kan ietsdat uiterlijk is de innerlijke mens bevredigen of zelfsmaar behagen – de mens die binnenin heerst en geenoog heeft voor de stof, geen handen om voorwerpenaan te raken, geen zintuigen waarmee hij dat wat bui-ten zijn magische muren ligt kan begrijpen? Die beto-verde barrières die hem omgeven zijn grenzeloos, wanthij is overal; hij is te ontdekken in al wat leeft; en menkan zich geen stukje van het heelal voorstellen zonderhem, wanneer dat heelal als een samenhangend geheelwordt gezien. En als dit niet vanaf het begin een uit-gangspunt is, dan is het volkomen nutteloos het thema‘leven’ onder de loep te nemen. Het leven heeft inder-daad geen betekenis als het niet universeel en samen-hangend is, als we ons bestaan niet in stand houden opgrond van het feit dat we deel uitmaken van dat wat is,en niet op grond van ons eigen zijn.

HET ZOEKEN NAAR GENOT 17

Dit is een van de belangrijkste factoren in de ont-wikkeling van de mens: de erkenning – de diepgaandeen volledige erkenning – van de wet van universeleeenheid en samenhang. De scheiding die er tussenindividuen is, tussen werelden, tussen de verschillendepolen van het heelal en van het leven, de mentale enfysieke fantasie die ruimte wordt genoemd, is eennachtmerrie van de menselijke verbeelding. Datnachtmerries bestaan, en alleen maar bestaan om tekwellen, weet ieder kind; wat we nodig hebben is hetvermogen om te kunnen onderscheiden tussen dedroombeelden van het brein die alleen onszelf betref-fen en de droombeelden van het dagelijkse leven waar-bij ook anderen zijn betrokken. Deze regel gaat ook opvoor het grotere geheel. Het gaat alleen ons aan dat weleven in een nachtmerrie van onwerkelijke verschrik-king en ons inbeelden alleen te zijn in het heelal enonafhankelijk te kunnen handelen, zolang onze met-gezellen alleen diegenen zijn die tot de droom be-horen. Maar als we willen spreken met hen die deGouden Poort hebben beproefd en deze hebben open-geduwd, dan is het hard nodig – zelfs essentieel – dezaken uit elkaar te houden en niet de verwarring vande slaap in ons leven te halen. Als we dat doen, wordenwe als gekken beschouwd en vallen we terug in deduisternis waar de enige vriend chaos is. Deze chaosvolgde op elke inspanning van de mens die in de

18 DOOR DE GOUDEN POORT

geschiedenis is beschreven; na de bloei van de bescha-ving valt de bloem af en sterft, en winter en duisternisvernietigen haar. Zolang de mens weigert zijn onder-scheidingsvermogen te gebruiken, dat hem in staatzou stellen een onderscheid te maken tussen de ge-daanten van de nacht en de actieve gestalten van dedag, is dit onvermijdelijk.

Maar als de mens de moed heeft weerstand te bie-den aan deze neiging om steeds weer terug te vallen,rustig blijft staan op de hoogte die hij heeft bereikt, endan zijn voet uitsteekt op zoek naar een volgendetrede, waarom zou hij die dan niet vinden? Er is nietsdat erop wijst dat de weg op een bepaald punt eindigt,afgezien van de traditie die zegt dat het zo is en diedoor de mens is aanvaard en gekoesterd als een recht-vaardiging van zijn geestelijke traagheid.

VI

Geestelijke traagheid is in feite de vloek van demens. Zoals een boerenkinkel of een kosmopolitischezigeuner misschien uit pure gemakzucht in het vuil enin armoede leven, zo leeft ook de man van de werelddie zich om dezelfde reden tevredenstelt met zinnen-strelende genoegens. Het drinken van heerlijke wij-nen, het genieten van verfijnde gerechten, devoorliefde voor prachtige beelden en klanken, voor

HET ZOEKEN NAAR GENOT 19

mooie vrouwen en een aantrekkelijke omgeving – datalles is niet beter voor de beschaafde mens, is nietbevredigender als hoogtepunt van genot, dan hetgrove amusement en de genietingen van een boeren-kinkel dat zijn voor de mens zonder beschaving. Erkan geen eindpunt zijn, want het leven in al zijn vor-men is een lange reeks van fijne schakeringen; en demens die verkiest stil te staan op het punt van bescha-ving dat hij heeft bereikt, en erkent dat hij niet verderkan, doet eenvoudig een willekeurige bewering diedient als excuus voor zijn geestelijke traagheid. Menkan natuurlijk stellen dat die zigeuner tevreden is metzijn vuil en zijn armoede, en omdat hij dat is, een evengroot mens is als de meest beschaafde. Maar hij is datalleen maar omdat hij onwetend is; vanaf het momentdat licht zijn schemerige denken binnenkomt, richt dehele mens zich ernaar. Zo is het ook op het hogereniveau; met dit verschil dat het binnendringen in hetdenkvermogen, het toelaten van het licht, nog moei-lijker is. De boerenkinkel houdt van zijn bier en zolanghij dat kan krijgen, geeft hij niets om de prachtige wet-ten van ethiek en religie, waarvan wordt aangenomendat die over de mensheid heersen en die de mens ertoebrengen zich in zijn leven te matigen. De fijnproeverinteresseert zich alleen voor verfijnde smaakjes en vol-maakte aroma’s; maar hij is even blind als de eerste debeste boerenkinkel voor het feit dat er nog iets meer is

20 DOOR DE GOUDEN POORT

dan dit genot. Evenals een boerenkinkel wordt hij mis-leid door een hersenschim die zijn ziel benauwt; en nuhij een zinnenstrelende vreugde heeft gevonden diehem bevalt, beeldt hij zich in dat hij zichzelf de hoog-ste mate van bevrediging kan bezorgen door eindelozeherhaling ervan, tot hij tenslotte gek wordt. Het boe-ket van de wijn waar hij dol op is, komt zijn ziel binnenen vergiftigt haar, en hem resten geen andere gedach-ten dan die van zinnelijke begeerte; en hij bevindt zichin dezelfde hopeloze toestand als iemand die stom-dronken sterft. Wat heeft de dronkaard bereikt metzijn waanzin? Niets; pijn heeft tenslotte het genottotaal verzwolgen en de dood komt tussenbeide omeen einde te maken aan de foltering. De mens onder-gaat de uiteindelijke straf voor zijn aanhoudende onbe-kendheid met een natuurwet die even onverbiddelijk isals de wet van de zwaartekracht – een wet die een mensverbiedt stil te staan. Dezelfde beker van genot kanniet tweemaal worden gedronken; de tweede keermoet hij of een greintje gif of een druppel levenselixerbevatten.

Dit argument gaat ook op voor intellectuele genoe-gens; dezelfde wet is hier van kracht. Mensen die inhun tijd de bloem van het intellect zijn, die hun mede-mensen vooruit zijn en ver boven hen uitsteken, zienwe tenslotte de fatale tredmolen van denken betredenwanneer ze toegeven aan de ingeboren traagheid van

HET ZOEKEN NAAR GENOT 21

de ziel en zich beginnen te misleiden door de troostvan de herhaling. Dan begint de verschraling en ver-mindert de vitaliteit, die onfortuinlijke en teleurstel-lende toestand waarin grote mannen en vrouwen maaral te vaak geraken als ze juist de middelbare leeftijdzijn gepasseerd. Het vuur van de jeugd, de kracht vanhet jeugdig intellect overwint de innerlijke traagheiden doet de mens hoogten van denken beklimmen enzijn mentale longen vullen met de vrije berglucht.Maar dan komt tenslotte de fysieke reactie; het stoffe-lijke mechanisme van het brein verliest zijn machtigestuwkracht en begint zijn inspanningen op te geven,eenvoudig omdat de jeugd van het lichaam ten eindeloopt. Nu wordt de mens besprongen door de groteverleider van de mensheid die op de ladder van hetleven altijd staat te wachten op hen die zover klim-men. Hij laat de giftige druppel in het oor vallen envanaf dat moment stompt het bewustzijn af, en demens deinst terug uit vrees dat zijn kansen in het levengaan afnemen. Hij trekt zich haastig terug op een ver-trouwd terrein van ervaring, en vindt daar troost dooreen bekend akkoord van hartstocht en emotie aan teslaan. En maar al te velen die dit doen blijven stilstaanuit angst het onbekende op te roepen, en ze stellenzich ermee tevreden voortdurend dat akkoord aan teslaan dat het gemakkelijkst tot stand komt. Hierdoorverzekeren ze zich ervan dat het leven nog steeds in

22 DOOR DE GOUDEN POORT

hen brandt. Maar tenslotte is hun lot hetzelfde als datvan de fijnproever en de dronkaard. De macht van debetovering vermindert met de dag naarmate het orga-nisme dat voelt zijn levenskracht verliest; en de mensprobeert de opwinding en de hartstocht van vroeger tedoen herleven door de toon heftiger aan te slaan, doordat wat hem doet voelen vaster te omknellen, door debeker gif tot op de fatale bodem leeg te drinken. Endan is hij verloren; krankzinnigheid doordringt zijnziel, zoals dat ook gebeurt met het lichaam van dedronkaard. Het leven heeft niet langer enige betekenisvoor hem en hij stort zich overhaast in de afgrond vanintellectuele waanzin. Een minder groot mens diedeze grote dwaasheid begaat, bederft de stemming vananderen door verveeld vast te houden aan bekendegedachten, door hardnekkig te blijven ronddraaien inde tredmolen die volgens hem het uiteindelijke doelis. De wolk die om hem heen hangt, is even noodlottigals de dood zelf; en zij die eens aan zijn lippen hingen,keren zich bedroefd van hem af en moeten terugzienop zijn vroegere woorden om zich zijn grootsheid teherinneren.

VII

Wat is het middel tegen deze ellende en energie-verspilling? Bestaat het wel? Ongetwijfeld heeft het

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 23

leven zelf een innerlijke logica en een wetmatigheidwaardoor het bestaan mogelijk wordt; anders zouchaos en waanzin de enig bereikbare toestand zijn.

Wanneer een mens zijn eerste beker genot drinkt,raakt zijn ziel vervuld van de onuitsprekelijke vreugdedie opkomt door een nieuwe, verfrissende ervaring.De druppel gif die hij in de tweede beker doet, en die,als hij volhardt in die dwaasheid, moet worden ver-dubbeld en verdrievoudigd tot de hele beker tenslottevol gif is – dat is het blinde verlangen naar herhalingen intensivering; het is duidelijk dat dit de dood bete-kent, dat zegt elke analogie. Het kind wordt man; hijkan zijn kindertijd niet vasthouden en de geneugtenvan de kinderjaren niet herhalen en intensiveren tenzijhij de onvermijdelijke prijs betaalt en krankzinnigwordt. De plant boort zijn wortels in de grond en laatzijn groene bladeren omhoogschieten; dan bloeit hijen draagt vruchten. De plant die alleen wortels of bla-deren vormt, en steeds stagneert in zijn groei, wordtdoor de tuinman beschouwd als iets dat nutteloos is enmoet worden verwijderd.

De mens die de weg van de inspanning kiest enweigert toe te staan dat slaap en sloomheid zijn zielverdooft, vindt in zijn genoegens een nieuwe en ede-ler vreugde telkens als hij ervan geniet – iets subtielsen ongrijpbaars waardoor deze steeds verderaf komente staan van een toestand waarin louter zinnenstreling

24 DOOR DE GOUDEN POORT

alles is; deze subtiele essentie is het levenselixer dat demens onsterfelijk maakt. Degene die deze leert ken-nen en niet wil drinken tenzij ze in de beker is, ziethoe het leven zich verruimt en de wereld voor zijngretige ogen groeit. Hij herkent de ziel in de vrouwdie hij liefheeft, en hartstocht wordt innerlijke vrede;zijn denken bestrijkt de voortreffelijke eigenschappenvan een geestelijke waarheid die verder reikt dan hetterrein van onze denkpatronen, en in plaats van in detredmolen van het intellectualisme te gaan lopen,blijft hij zitten op de brede rug van de adelaar van deintuïtie en stijgt op in de ijle lucht waar grote dichtershun inzichten hebben verkregen; hij ziet, binnen degrenzen van zijn eigen vermogen tot gewaarworden,tot het beleven van vreugde aan zuivere lucht enzonneschijn, aan voedsel en wijn, aan beweging enrust, de mogelijkheden van de subtiele mens, van datwat niet sterft als het lichaam of het brein ophoudt tebestaan. Het beleven van vreugde aan kunst, aanmuziek, aan licht en liefelijkheid – achter die vormen,die mensen zolang herhalen tot alleen de vormenoverblijven, ziet hij de glorie van de Gouden Poortwaar hij doorheen gaat om het nieuwe leven te vindendat hem stimuleert en kracht geeft, zoals de verfris-sende berglucht door haar vitaliserende kracht stimu-leert en versterkt. En als hij, druppel voor druppel,steeds meer van het levenselixer in zijn beker heeft

TOELICHTINGEN OP LICHT OP HET PAD 25

gedaan, is hij sterk genoeg om deze krachtige lucht inte ademen en zich ermee te voeden. Of hij dan sterftof in fysieke vorm leeft, in beide gevallen gaat hijvoort en vindt met elke in- en uitademing nieuwe enedeler genietingen, meer volmaakte en bevredigendeervaringen.

26 DOOR DE GOUDEN POORT

HOOFDSTUK 2

HET MYSTERIE VAN DE DREMPEL

I

Er is geen twijfel aan dat bij het aanbreken van eennieuwe levensfase iets moet worden opgegeven. Alshet kind volwassen is geworden, geeft het kinderlijkedingen op. Paulus maakte met deze woorden duidelijk,en met vele andere die hij ons heeft nagelaten, dat hijheeft geproefd van het levenselixer, dat hij op weg wasnaar de Gouden Poort. Met elke druppel van de god-delijke drank die wordt gedaan in de beker van genot,wordt iets uit die beker verwijderd om plaats te makenvoor de magische druppel. Want de natuur is royaalvoor haar kinderen: de beker van de mens is altijd totde rand vol; en als hij wenst te proeven van de zuivereen levenschenkende essentie, moet hij iets van het gro-vere en minder gevoelige deel van zichzelf verwijde-ren. Dit moet dagelijks, elk uur, elk moment wordengedaan, zodat de levensdrank gestaag in omvang kantoenemen. En om dit vastberaden te kunnen doen,moet een mens zijn eigen schoolmeester zijn, moet hij

erkennen dat hij steeds wijsheid nodig heeft; hij moetbereid zijn zich elke beperking op te leggen en zonderaarzelen de berkenroede tegen zichzelf te gebruikenom zijn doel te bereiken. Voor iedereen die het onder-werp ernstig neemt, wordt het duidelijk dat alleen hijdie de mogelijkheden van zowel de wellusteling als destoïcijn in zich heeft, kans maakt door de GoudenPoort naar binnen te gaan. Hij moet elke vreugde diehet bestaan te bieden heeft tot in het kleinste detailkunnen toetsen en op zijn waarde schatten; en hij moetin staat zijn zich elk genoegen te ontzeggen, en welzonder door die ontzegging te lijden. Als hij de ont-wikkeling van dit dubbele vermogen tot stand heeftgebracht, kan hij beginnen zijn genoegens te selecte-ren, en alles wat beslist tot de mens van vlees behoortuit zijn bewustzijn te verbannen. Als die zijn opge-ruimd, moet de volgende reeks van meer verfijndegenoegens worden aangepakt. Het zich hiermee bezig-houden, waardoor een mens de essentie van het levenkan ontdekken, is niet de methode die door een stoï-cijnse filosoof wordt gevolgd. De stoïcijn staat niet toedat er vreugde is in genot, en door zich het ene te ont-zeggen verliest hij het andere. Maar de ware filosoof,die het leven zelf heeft bestudeerd zonder gebonden tezijn aan welk denksysteem dan ook, ziet dat de pit in dedop zit en, in plaats van de hele noot te vermorzelenzoals een lompe en onverschillige vreetzak dat doet,

28 DOOR DE GOUDEN POORT

begrijpt hij dat het wezenlijke kan worden verkregendoor de dop te kraken en te verwijderen. Alle emotiesen gewaarwordingen lenen zich voor dit proces, anderskonden deze geen deel uitmaken van de menselijkeontwikkeling, een essentieel deel vormen van zijnnatuur. Want dat hem macht, leven en volmaaktheidte wachten staat, en dat elk stukje van zijn weg daar-heen is bezaaid met middelen om hem naar zijn doel tehelpen, kan alleen door hen worden ontkend die wei-geren te erkennen dat leven iets is dat losstaat van destof. Hun standpunt is zo volkomen willekeurig dat hetzinloos is om het aan de kaak te stellen of te bestrijden.In alle tijden was het onzichtbare de stuwende krachtachter het zichtbare, heeft het immateriële het mate-riële bedwongen; in alle tijden hebben symbolen entekens van wat er achter de stof ligt gewacht op demens van stof om deze te toetsen en op hun waarde teschatten. Zij die dit niet willen doen, hebben de plaatsom uit te rusten willekeurig gekozen en er valt nietsanders te doen dan hen niet te storen, terwijl ze in huntredmolen lopen in de veronderstelling dat dit dehoogste vorm van levensactiviteit is.

II

Ongetwijfeld moet ieder mens zichzelf leren om datwat achter de stof ligt waar te nemen, zoals hij zichzelf

HET MYSTERIE VAN DE DREMPEL 29

moet leren om te zien wat zich in de stof bevindt.Iedereen weet dat het prille begin van een kinderleveneen lang proces van aanpassen is, van het leren gebrui-ken van elk van de zintuigen in zijn speciale gebied enhet oefenen in het gebruik van moeilijke, ingewikkel-de, nog onvolmaakte organen, geheel en al gericht ophet waarnemen van de stoffelijke wereld. Het kind is inalle ernst en als het werkelijk wil leven, werkt het zon-der aarzelen door. Er zijn baby’s die het levenslichthebben aanschouwd, die ervoor terugdeinzen en wei-geren om de reusachtige taak die vóór hen ligt aan tepakken, en die moet worden volbracht om het leven inde stof mogelijk te maken. Ze keren terug in de gele-deren van de ongeborenen; we zien dat ze hun samen-gestelde instrument, het lichaam, afleggen en zachtjesin slaap wegzakken. Dat gaat ook zo met de grotemassa van de mensheid nadat deze over de wereld vande stof heeft gezegevierd, die heeft overwonnen, enzich daaraan te goed heeft gedaan. De individuen indie menigte, die zo machtig en zelfverzekerd lijken inhun vertrouwde domein, zijn kleine kinderen tenopzichte van het immateriële heelal. Aan alle kantenzien we, elke dag en elk uur, dat ze weigeren erbinnente gaan en terugvallen in het leger van hen die vast-zitten in het fysieke leven en zich vasthouden aan debewustzijnstoestanden die ze kennen en begrijpen.Het verstandelijk verwerpen van zuiver geestelijke

30 DOOR DE GOUDEN POORT

kennis is de meest duidelijke aanwijzing voor dezeindolentie, waaraan denkers van welke reputatie danook zich beslist schuldig maken.

Het is duidelijk dat de eerste poging zwaar is; hetis zuiver een kwestie van kracht en ook van actief wil-len. Maar er is geen andere manier om die kracht teverkrijgen, of ze te gebruiken als ze eenmaal is ver-kregen, dan door het uitoefenen van de wil. Het isnutteloos te verwachten met veel bezittingen geborente worden. Er bestaat in het leven geen erfelijkheidbehalve uit het eigen verleden van de mens. Hij moetvergaren wat van hemzelf is. Dit is duidelijk voor elkewaarnemer van het leven die zijn ogen de kost geeftzonder ze te verblinden door vooroordeel; en zelfs alser vooroordeel in het spel is, is het voor een ver-standig mens onmogelijk dit feit over het hoofd tezien. Hieruit komt de leer van straf en verlossingvoort, die of gedurende lange tijdperken na de doodof eeuwig blijven bestaan. Deze leer is een bekrompenen nogal domme manier om het feit in de natuur aante geven dat wat een mens zaait, hij ook zal oogsten.Swedenborgs grote geest zag dat feit zo duidelijk dathij het verhardde tot iets definitiefs betreffende ditene bestaan; door zijn vooroordelen kon hij nietinzien dat er nieuwe activiteiten mogelijk zijnwanneer de zintuiglijke wereld niet meer bestaat omdaarin te werken. Hij was te dogmatisch voor weten-

HET MYSTERIE VAN DE DREMPEL 31

schappelijke waarnemingen en zag niet in dat, zoals delente volgt op de herfst, en de dag op de nacht, ookgeboorte moet volgen op de dood. Hij kwam totdichtbij de drempel van de Gouden Poort en ging ver-der dan een puur rationele benadering, om na slechtséén stap stil te blijven staan. De glimp die hij hadopgevangen van het grotere leven, scheen voor hemhet heelal te bevatten; en op dit stukje ervaring bouw-de hij een theorie die het hele leven omvatte, en hijstond geen enkele vooruitgang of enige andere moge-lijkheid toe buiten deze toestand. Dit is slechts eenandere vorm van de vervelende tredmolen. MaarSwedenborg staat vooraan in de menigte mensen diegetuigen van het feit dat de Gouden Poort bestaat endat deze kan worden gezien vanaf de hoogten van hetdenken, en hij heeft vanaf de drempel ervan een vaagbeeld opgeroepen van wat hij heeft ervaren.

III

Als men eenmaal de betekenis van die Poort heeftoverdacht, zal het duidelijk zijn dat er geen andere weguit deze vorm van leven is dan door die Poort. Alleendie kan de mens toegang verschaffen tot de plaats waarhij de vrucht wordt waarvan het menszijn de bloesemis. De natuur is de zachtaardigste van alle moedersvoor hen die haar nodig hebben; ze krijgt nooit genoeg

32 DOOR DE GOUDEN POORT

van haar kinderen en wenst ook niet dat hun aantalvermindert. Haar welwillende armen staan wijd openvoor de grote menigte die ernaar verlangt te wordengeboren en een vorm wil aannemen; en als ze dit blij-ven verlangen, blijft zij hen glimlachend welkomheten. Waarom zou ze haar deuren sluiten voor eenvan hen? Als één leven in haar hart nog geen honderd-ste deel van het verlangen van de ziel naar indrukkenzoals zij die daar opdoet heeft uitgeput, kan er danreden zijn naar een andere plaats te vertrekken?Ongetwijfeld ontkiemen de zaden van verlangen daarwaar de zaaier ze heeft gezaaid. Dit lijkt niet meer danredelijk; en op dit kennelijk vanzelfsprekende feit heefthet Indische denken zijn theorie van reïncarnatiegebaseerd, van geboorte en wedergeboorte in de stof,die een zo vertrouwd deel van het oosterse denken isgeworden dat dit geen bewijs nodig heeft. De Indiërweet dit zoals de westerling weet dat de dag die hijbeleeft er slechts één is van de vele dagen waaruit deduur van een mensenleven is opgebouwd. Deze zeker-heid die de oosterling bezit over de natuurwetten diede uitgestrektheid van het bestaan van de ziel bepalen,is eenvoudig verkregen door denkgewoonten. Hetdenken van velen is daar gericht op onderwerpen diein het westen ondenkbaar worden geacht. Daardoorheeft het oosten op het gebied van de geestelijkegroei van de mensheid grote figuren voortgebracht.

HET MYSTERIE VAN DE DREMPEL 33

Gesteund door de geestelijke stappen van een miljoenmensen ging Boeddha door de Gouden Poort; enomdat de menigte zich verdrong op de drempel konhij woorden achterlaten die laten zien dat die Poortzich zal openen.

34 DOOR DE GOUDEN POORT

HOOFDSTUK 3

DE EERSTE POGING

I

Het is heel gemakkelijk in te zien dat er in het levenof de ervaring van de mens niet één bepaald momentis waarop hij dichter bij de ziel van de dingen staat danop enig ander moment. Die ziel, de verheven essentie,die de atmosfeer met een schitterende gloed vervult, isdaar inderdaad: achter de Poort waaraan zij haar eigenkleur geeft. Men ziet onmiddellijk dat er niet maar éénpad heen voert, want deze ziel moet juist door haaraard universeel zijn. De Gouden Poort geeft geen toe-gang tot een of andere bijzondere plaats, maar ze biedteen vertrekpunt vanaf een speciale plaats. De mensgaat erdoor wanneer hij zijn beperkingen afwerpt. Opeen punt waar dit voor hem het gemakkelijkst is, kanhij de schaal die hem in duisternis houdt openbreken,en de sluier die het eeuwige voor hem verbergt ver-scheuren; heel vaak bevindt dit punt zich waar hij hethet minst verwacht. De mensen zoeken met behulpvan hun denkvermogen naar een uitweg en stellen

willekeurige en beperkte wetten vast om wat voor henonbereikbaar is te bereiken. Velen hebben inderdaadgehoopt erdoor te gaan via de weg van religie, maar inplaats daarvan hebben ze een geheel van gedachten engevoelens gevormd dat zo is afgebakend en vastgelegd,dat ze zelfs na lange tijdperken niet uit hun denk-groeven zouden kunnen komen. Sommigen hebbengedacht met behulp van het zuivere intellect een wegte kunnen vinden; en aan hen hebben we de filosofieen de metafysica te danken die de mensheid hebbenbehoed voor een wegzakken in volkomen zinnelijk-heid. Maar het lot van de mens die probeert alleen opbasis van het denken te leven is dat hij leeft in eenwereld van fantasieën en erop aandringt deze alskrachtig voedsel aan anderen te geven. We zijn demetafysici en transcendentalisten veel verschuldigd;maar wie hen tot het bittere einde volgt en vergeet datde hersenen maar één gebruiksorgaan zijn, zal ontdek-ken dat hij op een plaats verblijft waar een eentonigrad van redenering voor altijd om zijn as schijnt tedraaien en toch nergens heen gaat en geen lading metzich meevoert.

Deugd (of wat ieder mens toeschijnt deugd te zijn,de eigen speciale maatstaf van ethiek en zuiverheid)wordt door hen die haar beoefenen gezien als een wegnaar de hemel. Misschien is ze dat, naar de hemel vande moderne genotzuchtige, de ethische wellusteling.

36 DOOR DE GOUDEN POORT

Het is even gemakkelijk gretig te verlangen naar eenzuiver leven en verheven gedachten als naar de genoe-gens van smaak of gezicht of geluid. Bevrediging is hetdoel van zowel de deugdzame mens als de dronkaard;al is zijn leven een wonder van onthouding en zelf-opoffering, toch blijkt na een ogenblik nadenken dathij door het volgen van dit schijnbaar heldhaftige padslechts genot nastreeft. Voor hem neemt genot eenlieflijke vorm aan, omdat zijn bevredigingen een zoetesmaak hebben en het hem meer plezier geeft anderenvreugde te schenken dan zich ten koste van hen te ver-maken. Maar het zuivere leven en de verheven gedach-ten zijn op zichzelf evenmin een uiteindelijk doel alswelke andere manier van genieten ook; en de mens dietracht zich daarmee tevreden te stellen moet zijnpogingen steeds krachtiger maken en deze voort-durend herhalen – geheel tevergeefs. Hij is inderdaadeen groenende plant, met prachtige bladeren; maar eris meer nodig dan bladeren. Als hij blindelings vol-hardt in zijn poging en gelooft dat hij zijn einddoelheeft bereikt, terwijl hij het nog niet eens heeftbespeurd, bevindt hij zich op een troosteloze plaats,waar het goede noodgedwongen wordt gedaan en aande deugdzame daad de liefde ontbreekt die erdoorheenhoort te schijnen. Het is goed voor de mens een zuiverleven te leiden, zoals het ook goed voor hem is omschone handen te hebben – anders wordt hij afstotend.

DE EERSTE POGING 37

Maar de deugd zoals wij die nu opvatten kan evenminals enig ander deel van onze samengestelde natuur inverband staan met een toestand voorbij die waartoe wijbeperkt zijn. Geest is niet een gas dat door materie isgeschapen, en wij kunnen onze toekomst niet schep-pen door met geweld één stoffelijk middel te gebruikenen de rest buiten beschouwing te laten. Geest is hetgrootse leven waar materie op rust, zoals de wereld vande rotsen rust op de vrije en vloeiende ether; telkenswanneer we onze beperkingen kunnen doorbreken,bevinden we ons aan die wonderbare oever waarWordsworth eens de glans van het goud zag. Wanneerwe daar binnentreden moet al het tegenwoordige ver-dwijnen – zowel deugd als ondeugd, zowel gedachtenals gevoelens. Dat de mens oogst wat hij heeft gezaaid,is natuurlijk ook waar; hij beschikt niet over de machtom de deugd, die tot het stoffelijk leven behoort, metzich mee te voeren; toch is het aroma van zijn goededaden een heel wat lieflijker offer dan de geur van mis-daad en wreedheid. Het kan echter zijn dat hij door hetbeoefenen van de deugd zich zo stevig verbindt aan ééngedachtegroef, aan één onveranderlijke levenswijze inde stof, dat het voor zijn denken onmogelijk wordt zichvoor te stellen dat de dood een voldoende macht is omhem te bevrijden, en hem op de uitgestrekte en glorie-rijke oceaan te werpen – een voldoende macht om voorhem de onverbiddelijke en zware klink van de Gouden

38 DOOR DE GOUDEN POORT

Poort te lichten. En soms is de mens, die zo zwaarheeft gezondigd dat zijn hele wezen de littekens draagtvan en zwartgeblakerd is door het felle vuur van zelf-zuchtige bevrediging, tenslotte zo volkomen uitge-brand en verschroeid dat er juist aan de hevigheid vande hartstocht licht ontspringt. Het lijkt erop dat hetvoor zo iemand eerder mogelijk is om tenminste dedrempel van de Poort te bereiken dan voor iemand diealleen maar asceet of filosoof is.

Maar het heeft weinig zin de drempel van de Poortte bereiken zonder de kracht om erdoor te gaan. Endat is het enige wat de zondaar kan hopen te bereikendoor te sterven; en dat gebeurt als hij zijn eigen zielziet. Dit lijkt tenminste zo te zijn, en dat komt onver-mijdelijk omdat zijn toestand negatief is. De mens diede klink van de Gouden Poort licht, moet dit met zijneigen sterke hand doen, moet absoluut positief zijn.Dit kunnen we begrijpen door analogie. Bij alle ande-re dingen in het leven, bij elke nieuwe stap of ontwik-keling, moet de mens de grootst mogelijke wilskrachtuitoefenen om een volledig resultaat te bereiken. Hetzal hem, hoewel hij in elk opzicht in het voordeel is enzijn wil tot op zekere hoogte gebruikt, door gebrek aande beslissende, onoverwinnelijke vastberadenheid inveel gevallen zelfs niet lukken om te krijgen wat hijverlangt. Geen opvoeding ter wereld zal van iemandeen intellectueel licht van zijn eeuw maken, zelfs als hij

DE EERSTE POGING 39

grote talenten bezit; want tenzij hij positief ernaar ver-langt de bloem van volmaking te grijpen, zal hij slechtseen droge geleerde, een handelaar in woorden, eenbedrevene in mechanisch denken en alleen maar eengeheugenwiel zijn. En de mens die deze positieveeigenschappen wel in zich heeft zal zich ondanks on-gunstige omstandigheden verheffen, zal het gedachte-goed dat zijn natuurlijk voedsel is, herkennen enbegrijpen en zal tenslotte als een reus staan op deplaats die hij met zijn wilskracht wenste te bereiken.We zien dit bijna elke dag bij alle rangen en standen.Daarom lijkt het onmogelijk dat een mens die eenvou-dig door middel van de hartstochten erin is geslaagdhet dogmatische en bekrompen deel van zijn natuur teverwoesten, door deze grootse Poort zou kunnen gaan.Maar omdat hij niet is verblind door vooroordeel,noch zich heeft vastgeklampt aan een of andere tred-molen van gedachten, noch zijn ziel heeft laten vast-lopen in een diepe denkgroef van het leven, schijnthet dat hij, zodra de positieve wil in hem zou wordengeboren, op een moment dat niet hopeloos ver in detoekomst ligt, zijn hand naar de klink zou kunnenuitsteken.

Ongetwijfeld is de moeilijkste taak die we ons totnu toe in het leven hebben gesteld, die waarover wehet nu hebben – namelijk de mens van elk vooroordeelte bevrijden, van alle verstarde gedachten of gevoelens,

40 DOOR DE GOUDEN POORT

van alle beperkingen en toch de positieve wil in hem teontwikkelen. Het lijkt een te groot wonder; want inhet gewone leven wordt een positieve wil altijd in ver-band gebracht met verstarde denkbeelden. Maar veeldingen waarvan het volbrengen een te groot wonderscheen, zijn toch gedaan, zelfs binnen het beperkte ter-rein van levenservaring dat onze tegenwoordige mens-heid is gegeven. Het hele verleden toont ons datmoeilijkheden geen excuus zijn voor neerslachtigheid,en veel minder nog voor wanhoop, anders zouden inde wereld de vele wonderen van beschaving niet heb-ben bestaan. Laat ons daarom de zaak met meer ernstbeschouwen zodra we ons denken hebben gewend aanhet idee dat het niet onmogelijk is.

De grote moeilijkheid aan het begin is de aandachtvast gericht te houden op wat ongezien is. Toch wordtdit iedere dag gedaan, en we hoeven er alleen maar opte letten hoe het wordt gedaan om onze eigen handel-wijze daarop af te stemmen. Elke uitvinder richt zijnaandacht vast op het ongeziene; en het hangt vol-komen af van de kracht waarmee hij zijn aandacht richtof hij slaagt of faalt. De dichter die zijn moment vanschepping ziet als datgene waarvoor hij leeft, ziet watonzichtbaar is en hoort wat geluidloos is.

Waarschijnlijk bevat deze laatste vergelijking eenaanwijzing over de manier waarop succes op deze tochtnaar het onbekende doel (‘vanwaar’ inderdaad ‘geen

DE EERSTE POGING 41

reiziger terugkeert’) kan worden bereikt. Deze geldtook voor de uitvinder en voor allen die boven hetgewone mentale en psychische niveau van de mensheidproberen uit te stijgen. De aanwijzing is dat woord‘schepping’.

II

Het woord ‘scheppen’ wordt door de gewone den-ker vaak opgevat als zou dit het idee weergeven van ietsvoortbrengen uit niets. Dit is duidelijk niet de beteke-nis ervan; we zijn mentaal verplicht onze Schepper tevoorzien van chaos om er de werelden uit te latenvoortbrengen. De bewerker van de bodem die in demaatschappij een typisch voorbeeld van een producentis, moet zijn materiaal hebben, zijn aarde, zijn lucht,regen en zon, en de zaden om in de aarde te zaaien. Hijkan niet iets uit niets produceren. Uit een leegte kande natuur niet ontstaan; ergens daarbuiten, ergensdaarachter of daarbinnen is dat materiaal waaruit zewordt gevormd door ons verlangen naar een heelal.Het is duidelijk dat de zaden en de aarde, de lucht enhet water die hen doen ontkiemen, op elk gebied vanhandeling bestaan. Als u met een uitvinder spreekt,zult u ontdekken dat hij lang vóór zijn huidige bezig-heid altijd iets anders kan zien dat nog moet wordengedaan, iets dat hij niet onder woorden kan brengen,

42 DOOR DE GOUDEN POORT

omdat hij het nog niet binnen onze tegenwoordigewereld van voorwerpen heeft gebracht. Die kennis vanhet ongeziene is zelfs nog duidelijker aanwezig bij dedichter en nog moeilijker onder woorden te brengen,totdat hij het heeft aangeraakt met een deel van datbewustzijn dat hij met de andere mensen gemeen-schappelijk heeft. Maar strikt in verhouding tot zijngrootsheid leeft hij in het bewustzijn waarvan degewone mens niet eens gelooft dat het kan bestaan –het bewustzijn dat het grotere heelal bestrijkt, datademt in de weidse lucht, dat een weidse aarde enhemel aanschouwt en zaden wegrooft van planten metenorme groeikracht.

Voor dit gebied van bewustzijn moeten we onsopenstellen. Dat dit niet alleen aan geniale mensen isvoorbehouden, blijkt uit het feit dat martelaren en hel-den het hebben gevonden en erin hebben verkeerd.Het is niet alleen aan geniale mensen voorbehoudenmaar het kan slechts worden gevonden door mensenmet een edele ziel.

Dit hoeft geen reden voor ontmoediging te zijn. Inhet algemeen neemt men aan dat grootsheid in demens aangeboren is. Deze opvatting moet een gevolgzijn van onvoldoende nadenken, van een blind zijnvoor de feiten van de natuur. Grootsheid kan alleenworden bereikt door groei; we zien dit voortdurend.Zelfs de bergen, zelfs de vaste aardbol, ze zijn groot

DE EERSTE POGING 43

door de manier van groeien die kenmerkend is voordie toestand van stoffelijkheid – het opeenhopen vanatomen. Naargelang het bewustzijn dat aan allebestaande vormen eigen is, overgaat in meer gevorder-de vormen van leven, wordt het meer actief en naarverhouding verkrijgt het de macht tot groei door assi-milatie in plaats van door opeenhoping. Wanneer menhet bestaan beschouwt vanuit dit speciale gezichtspunt(dat inderdaad moeilijk lang is vol te houden, omdatwe gewend zijn het leven in gebieden in te delen en degrote lijnen die deze verbinden en doorkruisen uit hetoog te verliezen), dan zien we onmiddellijk in dat hetredelijk is te veronderstellen dat naarmate we vorderentot voorbij ons tegenwoordige standpunt het vermo-gen tot groeien door assimilatie groter zal worden enwaarschijnlijk in een nog snellere methode zal veran-deren, die nog gemakkelijker is en onbewust. Hetheelal houdt voor ons in feite vele schitterende belof-ten in, als we onze ogen maar willen opslaan en zien.Het opslaan van de ogen is het eerste wat nodig is, envormt de eerste moeilijkheid; we neigen er zo gemak-kelijk toe tevreden te zijn met wat we binnen hand-bereik voor ons zien. Het essentiële kenmerk van eengenie is dat hij betrekkelijk onverschillig is voor devruchten die juist binnen zijn bereik liggen en hongertnaar wat veraf is op de heuvels. Hij heeft het gevoelvan aanraking in feite niet nodig om een verlangen in

44 DOOR DE GOUDEN POORT

hem op te wekken. Hij weet dat deze verre vruchten,die hij zonder hulp van de stoffelijke zintuigen waar-neemt, een subtieler en krachtiger voedsel zijn danwelke andere ook die hem aantrekken. En wat wordthij beloond! Wanneer hij die vruchten proeft – wathebben ze een sterke en een zoete smaak en wat gevenze hem een nieuw gevoel van leven! Want door diegeur en smaak te erkennen, erkent hij het bestaan vande fijnstoffelijke zintuigen die het leven van de inner-lijke mens voeden; en alleen door de kracht van dieinnerlijke mens, alleen door zijn kracht, kan de klinkvan de Gouden Poort worden gelicht.

In feite kan het bestaan van deze Poort en van dat-gene waartoe hij toegang verleent alleen door de ont-wikkeling en de groei van de innerlijke mens zelfsmaar worden waargenomen. Zolang de mens tevredenis met zijn grofstoffelijke zintuigen en niet geeft om defijnstoffelijke, blijft de Poort letterlijk onzichtbaar.Zoals voor een boerenkinkel de toegangspoort tot hetintellectuele leven is als iets dat ongeschapen en niet-bestaand is, zo is voor iemand met grove zintuigen,zelfs als hij een actief intellectueel leven heeft, dat watdaarbuiten ligt ongeschapen en nietbestaand, alleenomdat hij het boek niet openslaat.

Voor de bediende die in de bibliotheek van degeleerde stof afneemt, hebben de gesloten boekdelengeen betekenis; ze schijnen zelfs geen belofte in te

DE EERSTE POGING 45

houden, tenzij ook hij een geleerde is en niet slechtseen bediende. Het is mogelijk om in alle eeuwigheidnaar een gesloten buitenkant te staren uit pure traag-heid – mentale traagheid die ongelovigheid is en demensen er tenslotte toe brengt daar prat op te gaan; zenoemen het scepsis en praten over het heersen van derede. Het is evenmin een toestand om trots op te zijnals die van de oosterse genotzoeker die zelfs zijn voed-sel niet naar zijn mond wil brengen; ook hij is ‘redelijk’in die zin dat hij de waarde van handeling niet inziet endeze daarom niet verricht. Hetzelfde geldt voor descepticus; verval volgt op een toestand van mentale,psychische of fysieke inactiviteit.

III

En laten we nu bekijken hoe we bij het begin demoeilijkheid om de aandacht vast gericht te houdenop wat ongezien is, kunnen overwinnen. Onze grof-stoffelijke zintuigen hebben alleen betrekking op hetobjectief waarneembare in de gewone betekenis vandat woord; maar even boven dit terrein van het levenkunnen we met onze fijnstoffelijke zintuigen fijneregewaarwordingen hebben. Hier ontdekken we de eer-ste aanwijzingen over de hulpmiddelen die we nodighebben. Vanuit dit standpunt gezien lijkt de mens opeen punt waarin vele stralen of lijnen samenkomen; en

46 DOOR DE GOUDEN POORT

als hij de moed heeft of nieuwsgierig genoeg is omzich los te maken van de eenvoudigste vorm van leven,het punt, en deze lijnen of stralen over slechts eengeringe afstand te verkennen, dan zal zijn hele wezenzich onmiddellijk verruimen en uitbreiden, de mensbegint te groeien in grootsheid. Maar het zal duidelijkzijn – als we dit beeld als een tamelijk juiste weergaveaanvaarden – dat het heel belangrijk is ervoor te zor-gen dat we de ene lijn niet met meer volharding ver-kennen dan de andere; als we dat niet doen, leidt dittot misvorming. We weten allen hoe machtig groot demajesteit en de persoonlijke waardigheid zijn van eenboom in het woud die voldoende lucht heeft gehadom te ademen en genoeg ruimte om zijn wortels uit tespreiden en over innerlijke levenskracht beschikt omdaarmee zijn taak die nooit ophoudt te volbrengen.Hij gehoorzaamt aan de volmaakte natuurwet vangroei en het bijzondere ontzag dat hij inboezemt is opdit feit gebaseerd.

Hoe kunnen we de innerlijke mens herkennen, zijngroei waarnemen en bevorderen?

Laten we proberen de aanwijzingen die we hebbenverkregen een eindje te volgen hoewel woorden waar-schijnlijk snel nutteloos zullen zijn.

Ieder van ons moet alleen reizen en zonder helpers,zoals de reiziger alleen moet klimmen als hij de top vande berg nadert. Geen lastdier kan hem daarbij helpen;

DE EERSTE POGING 47

evenmin kunnen de grofstoffelijke zintuigen, of iets datdie zintuigen beroert, hem hier helpen. Slechts overeen korte afstand kunnen woorden ons begeleiden.

De tong herkent hoe zoet of hoe pittig het voedselis. Voor de mens van wie de zintuigen van de eenvou-digste orde zijn, bestaat er geen andere opvatting vanzoetheid dan deze. Maar een fijnere essentie, eenhoger geplaatste gewaarwording van dezelfde ordewordt bereikt door een andere vorm van waarneming.Het lieflijke in de gelaatsuitdrukking van een be-minnelijke vrouw of in de glimlach van een vriendwordt herkend door de mens van wie de innerlijke zin-tuigen zelfs maar een vleugje – een eerste aanzet tot –vitaliteit bezitten. Bij hem die de gouden klink heeftgelicht wordt de bron van zoete wateren, de bronwaaraan alle zachtheid ontspringt, aangeboord enwordt deel van zijn erfgoed.

Maar voordat deze bron kan worden geproefd ofeen andere bron kan worden bereikt of gevonden,moet een zware last van het hart worden gewenteld,een ijzeren staaf die op hem drukt en hem verhindertzich krachtig te verheffen.

De mens die de stroom van lieflijkheid herkent van-uit zijn bron, overal in de natuur, door alle vormen vanleven – hij heeft die last weggewenteld, hij heeft zichverheven tot die toestand waarin er geen slavernijbestaat. Hij weet zich deel van het grote geheel en deze

48 DOOR DE GOUDEN POORT

kennis is zijn erfdeel. Door het verbreken van de wille-keurige boeien die hem aan zijn persoonlijk centrumketenen, wordt hij volwassen en wordt heerser in zijnrijk. Terwijl hij zijn blik verruimt en daarbij door tal-rijke ervaringen zijn bewustzijn uitstrekt langs diewegen die samenkomen in het punt waar hij beli-chaamd staat, ontdekt hij dat hij voeling heeft met alhet leven, dat hij in zichzelf het geheel bevat. En danhoeft hij zich slechts over te geven aan de grote machtdie wij het goede noemen, deze stevig te omklemmenmet de greep van zijn ziel om snel te worden mee-gevoerd naar de grote, wijde wateren van het wareleven. Wat zijn deze wateren? In ons huidige levenbestaat slechts de schaduw van de materie. Geen mensheeft lief zonder verzadigd te raken, geen mens drinktwijn zonder dat de dorst terugkomt. Honger en ver-langen verduisteren de hemel en maken de aarde vij-andig. Wat we nodig hebben is een aarde die levendevruchten zal dragen, een hemelgewelf dat altijd vollicht zal zijn. Omdat we deze beslist nodig hebben,zullen we ze zeker vinden.

DE EERSTE POGING 49

HOOFDSTUK 4

DE BETEKENIS VAN PIJN

Kijk in het ondoorgrondelijke hart van het leven,waar pijn vandaan komt om op het leven van de men-sen een schaduw te werpen. Ze bevindt zich altijd opde drempel en achter haar staat de wanhoop.

Wat zijn die twee grimmige figuren en waaromwordt het hun toegestaan ons voortdurend te achter-volgen?

Wijzelf staan het ze toe, wij beschikken over henzoals we ons lichaam toestaan en bevelen iets te doen,en dat doen we even onbewust. Maar we hebben doorwetenschappelijke proefnemingen en onderzoek veelgeleerd over ons fysieke leven en het lijkt erop dat wedoor vergelijkbare methoden toe te passen minstensevenveel resultaat kunnen verkrijgen met betrekkingtot ons innerlijke leven.

Pijn prikkelt, maakt mild, is slopend en vernieti-gend. Van voldoende afstand bekeken schijnt ze beur-telings als medicijn, als mes, als wapen en als gif op tetreden. Ze is duidelijk een instrument, iets dat wordtgebruikt. We willen ontdekken wie de gebruiker ervan

is; welk deel van ons eist dat ze aanwezig is, iets datoverigens zo onaangenaam is?

De arts maakt gebruik van medicijnen, de chirurgvan het mes; maar het vernietigingswapen wordt doorde vijand gebruikt, door degene die haat.

Is het dan zo dat we niet alleen middelen gebruiken,of verlangen middelen te gebruiken, ter wille van onzeziel, maar ook dat we in onszelf strijd voeren en in hetinnerlijk heiligdom slag leveren? Daar lijkt het op,want zeker is dat als de wil van de mens in dit opzichtzou verslappen, hij het leven in de toestand waarin pijnbestaat niet meer zou behouden. Waarom verlangt hijnaar zijn eigen leed?

Op het eerste gezicht schijnt het antwoord te zijndat hij voornamelijk genot verlangt en dus bereid isverder te gaan op dat slagveld waar genot en pijn strijdvoeren om bezit van hem te nemen; hij hoopt daarbijaltijd dat genot de overwinning zal behalen en hem inzijn armen zal sluiten. Dit is maar de buitenkant van detoestand van de mens. Innerlijk weet hij heel goed datpijn en genot samen regeren en dat, hoewel de strijdaltijd doorgaat, deze nooit zal worden gewonnen. Deoppervlakkige waarnemer concludeert dat de menszich neerlegt bij het onvermijdelijke. Maar dat is eenmisvatting die geen bespreking waard is. Een beetjeernstig nadenken laat ons zien dat de mens alleenbestaat doordat hij gebruikmaakt van zijn positieve

DE BETEKENIS VAN PIJN 51

eigenschappen; het is dus niet meer dan logisch te ver-onderstellen dat hij de toestand waarin hij zal levenkiest door die eigenschappen te gebruiken.

Als we daarom ter wille van ons betoog aannemendat hij pijn verlangt, hoe komt het dan dat hij iets ver-langt dat voor hemzelf zo vervelend is?

II

Als we de samenstelling van de mens en zijn nei-gingen nauwkeurig beschouwen, lijkt het erop dat ertwee duidelijk afgebakende richtingen zijn waarin hijgroeit. Hij is als een boom die zijn wortels in de grondboort terwijl hij jonge takken naar de hemel richt.Deze twee lijnen die vanuit het persoonlijke centrumnaar buiten lopen, zijn voor hem helder, duidelijk enbegrijpelijk. Hij noemt de ene goed en de andereslecht. Maar volgens geen enkele analogie, waar-neming of ervaring is de mens een rechte lijn. We zou-den wel willen dat dit zo was en dat het leven, of devooruitgang of ontwikkeling, of hoe we het ook willennoemen, alleen maar het volgen van de een of andererechte weg betekende, zoals godsdienstige fanaticibeweren. De hele kwestie, het reusachtige vraagstuk,zou dan erg gemakkelijk kunnen worden opgelost.Maar het is niet zo gemakkelijk naar de hel te gaan alspredikers wel beweren. Het is een even moeilijke

52 DOOR DE GOUDEN POORT

opgave als het zoeken van zijn weg naar de GoudenPoort. Een mens kan zich volkomen te gronde richtenmet zintuiglijk genot – zijn hele natuur omlaaghalen,naar het schijnt – toch lukt het hem niet de volmaakteduivel te worden, want er blijft in hem een vonk god-delijk licht. Hij probeert de brede weg te kiezen dienaar vernietiging leidt en begint moedig en haastig aanzijn levensweg. Maar al vrij snel wordt hij gestuit enopgeschrikt door een onvermoede neiging in hem –een van de vele andere stralen die uit de kern van hem-zelf komen. Hij lijdt terwijl het lichaam lijdt wanneerhet wanproducten ontwikkelt die een gezonde werkingervan verhinderen. Hij heeft pijn gecreëerd en wordtgeconfronteerd met zijn eigen schepping. Het lijktmisschien dat deze redenering niet erg toepasselijk isals het om fysieke pijn gaat. Maar wel als we de mensbekijken vanuit een verhevener gezichtspunt dan wegewoonlijk innemen. Wanneer hij wordt gezien alseen krachtig bewustzijn dat zijn uiterlijke manifestatiesovereenkomstig zijn verlangens vormt, dan is het dui-delijk dat lichamelijke pijn een gevolg is van eentekortkoming in die verlangens. Ongetwijfeld zal hetvelen voorkomen dat deze opvatting over de mensongegrond is en een te grote mentale sprong betekentin onbekende ruimten waar bewijs niet kan wordenverkregen. Maar als het denken eraan gewend is hetleven vanuit dit gezichtspunt te bekijken, dan is een

DE BETEKENIS VAN PIJN 53

ander standpunt al snel onaanvaardbaar; de draden vanhet bestaan, die voor de puur materialistische waar-nemer hopeloos verward lijken, worden dan van elkaargescheiden en rechtgetrokken, zodat een nieuw inzichthet heelal verlicht. De willekeurige en wrede Schepperdie pijn en genot naar willekeur toedient, verdwijntdan van het toneel; en dat is goed, want hij is inderdaadeen overbodige figuur, en nog erger, hij is een stropopdie zelfs niet op de planken kan rondstappen als hijniet aan alle kanten door dogmatici wordt onder-steund. De mens komt ongetwijfeld op deze wereldom dezelfde reden als waarom hij in deze of in die stadop aarde woont; als het teveel is om te zeggen dat ditzo is, kunnen we in ieder geval gerust vragen waaromdit niet zo is? Er is niets vóór en niets tegen wat dematerialist zal aanspreken of wat zou kunnen mee-tellen in een rechtszaak; maar terwille van het betooghoud ik staande dat iemand die deze opvatting een-maal ernstig in overweging heeft genomen, niet kanterugkeren tot de formele theorieën van de sceptici.Dat is net zoiets als weer luiers aandoen.

Stel dan, terwille van het betoog, dat de mens eenkrachtig bewustzijn is die zijn eigen schepper en zijneigen rechter is en in wie alle mogelijkheden van hetleven aanwezig zijn, zelfs het uiteindelijke doel, latenwe er dan over nadenken waarom hij zichzelf leedbezorgt.

54 DOOR DE GOUDEN POORT

Als pijn het gevolg is van een ongelijkmatige ont-wikkeling, van monstrueuze uitwassen, van een opverschillende punten tekortschietende vooruitgang,waarom leert de mens dan niet de les die dit hemmoest leren en geeft hij zich niet de moeite zich gelijk-matig te ontwikkelen?

Het komt me voor dat het antwoord op deze vraagis dat dit juist de les is die de mensheid bezig is te leren.Misschien gaat deze bewering wat te ver voor degewone gedachtegang die de mens òf beschouwt alseen toevallig schepsel dat in chaos verkeert, òf als eenziel die zit vastgebonden aan het onverbiddelijkewagenwiel van een despoot, en naar de hemel of de helwordt gejaagd. Maar zo’n denkwijze is tenslotte slechtshetzelfde als die van een kind dat zijn ouders als debeslissende scheidsrechters ziet die zijn lot bepalen enfeitelijk als de goden of demonen van zijn heelal.Naarmate hij opgroeit verwerpt hij dat denkbeeld,omdat hij ontdekt dat het eenvoudig een kwestie vanvolwassen worden is, en dat hij zoals alle andere men-sen zelf de koning van het leven is.

Zo is het ook met de mensheid. Ze is de koninginvan haar wereld, scheidsrechter van haar eigen lot enniemand kan dat ontkennen. Zij die praten over voor-zienigheid en toeval hebben onvoldoende nagedacht.

Het lot, het onvermijdelijke, bestaat inderdaad voorde mensheid en voor het individu; maar wie kan dit

DE BETEKENIS VAN PIJN 55

bepalen behalve de mens zelf? Er is in de hemel of opaarde geen aanwijzing voor het bestaan van een voor-beschikker anders dan de mens die lijdt of vreugdeheeft door wat is voorbestemd. We weten zo weinigvan onze eigen constitutie, we zijn zo onwetend overonze goddelijke functies dat het voor ons tot nu toeniet mogelijk is te weten hoeveel of hoe weinig wewerkelijk het lot zelf zijn. Maar in ieder geval weten wedat er tot nu toe – voorzover op grond van waar-nemingen kan worden aangetoond – geen enkele aan-wijzing voor het bestaan van een voorbeschikker isgevonden; terwijl we, als we maar een beetje aandachtschenken aan het leven om ons heen en de invloed vande mens op zijn eigen toekomst observeren, toch al-gauw die macht als een wezenlijke en werkzame krachtkunnen waarnemen. Ze is zichtbaar, al is ons gezichts-veld heel erg beperkt.

Een oprecht en eenvoudig mens met enige levens-ervaring is verreweg de beste waarnemer en filosoofomdat hij niet door vooroordelen wordt verblind. Hijzal altijd blijken te geloven dat zoals een mens zaait, zozal hij oogsten. En wanneer men hierover nadenkt,blijkt zo duidelijk dat dit waar is dat, als we het in eenruimer perspectief zien en het hele menselijke levenerbij betrekken, de schrikwekkende Nemesis die demensheid bewust lijkt te achtervolgen, begrijpelijkwordt – dat onverbiddelijke optreden van pijn te mid-

56 DOOR DE GOUDEN POORT

den van genietingen. De grote Griekse dichters zagendie aanwezigheid zo duidelijk dat hun opgetekendewaarnemingen ons, jongere en meer verblinde waar-nemers, het idee ervan hebben gegeven. Het is nietwaarschijnlijk dat een zeer materialistisch ras zoals datzich in het hele westen heeft ontwikkeld, zelf hetbestaan van dat geduchte element in het menselijkleven zou hebben ontdekt zonder de hulp van de oude-re dichters – de dichters uit het verleden. En daarinkunnen we, tussen haakjes, zien dat de studie van deklassieken in dat opzicht van onmiskenbare waarde is –dat de grote ideeën en feiten over het menselijk levendie de voortreffelijke Ouden in hun dichtwerken opna-men niet, zoals hun kunstwerken, volledig verlorenzullen gaan. De wereld zal ongetwijfeld opnieuwopbloeien, en grootsere gedachten en diepergaandeontdekkingen dan die uit het verleden zullen de glorieworden van de mensen in de toekomstige bloeiperio-de; maar tot die verre tijd aanbreekt, kunnen we de onsnagelaten schatten niet hoog genoeg waarderen.

De kwestie heeft één aspect dat deze gedachtegangop het eerste gezicht volkomen lijkt te weerleggen;dat is het lijden in het ogenschijnlijk puur stoffelijkelichaam van verstandeloze wezens – kleine kinderen,idioten, dieren – en hun wanhopige behoefte aan dekracht die is gebaseerd op tenminste enige kennis omhen te helpen hun lijden te doorstaan.

DE BETEKENIS VAN PIJN 57

De moeilijkheid die in dit verband in het denken zalontstaan, komt voort uit het onhoudbare idee van hetgescheiden zijn van ziel en lichaam. Al degenen diealleen het stoffelijke leven bekijken (vooral de artsen),veronderstellen dat het lichaam en het verstand eenstel partners vormen die samenleven en op elkaarreageren. Daarbuiten zien ze geen oorzaak en erken-nen die ook niet. Ze vergeten dat het verstand en hetlichaam, even duidelijk als de hand of de voet, slechtseen werktuig zijn. Daarachter staat de innerlijke mens– de ziel – die al deze werktuigen gebruikt; dit geldtongetwijfeld evengoed voor alle andere bestaans-vormen die we kennen als voor de mens zelf. Op deschaal van het bestaan kunnen we geen enkel punt vin-den waar de ziel ophoudt met haar reeks oorzaken engevolgen of daarmee kan ophouden. De trage oestermoet wel datgene in zich hebben wat hem doet kiezenvoor het inactieve leven dat hij leidt; niets anders kanhet voor hem kiezen dan de ziel erachter die hem totaanzijn brengt. Hoe kan hij anders zijn waar hij is, ofer überhaupt zijn? Alleen door tussenkomst van eenonmogelijke, met een of andere naam aangeduideSchepper.

Omdat de mens zo passief is, zo weinig bereid ver-antwoordelijkheden op zich te nemen of te aanvaar-den, valt hij als tijdelijke noodoplossing terug op eenSchepper. Die is inderdaad tijdelijk, want ze kan alleen

58 DOOR DE GOUDEN POORT

blijven bestaan zolang de specifieke hersenactiviteitdie bij ons optreedt, voortduurt. Als de mens dit men-tale leven achter zich laat, geeft hij daarmee noodza-kelijk zijn toverlantaarn op en de prettige illusies diehij daarmee te voorschijn heeft getoverd. Dat moeteen erg ongemakkelijk moment zijn en zal een gevoelvan naaktheid tot gevolg hebben dat met geen enkeleandere gewaarwording kan worden vergeleken. Hetlijkt ook verstandig zich deze onaangename ervaringte besparen door te weigeren onwerkelijke hersen-schimmen als dingen van vlees en bloed en kracht teaccepteren. De mens schuift graag de verantwoorde-lijkheid af op de Schepper, niet alleen voor zijn talentom te zondigen en voor de mogelijkheid van zijn ver-lossing, maar ook voor zijn leven zelf, zijn bewustzijnzelf. Het is maar een armzalige Schepper waar hij zogenoegen mee neemt – één die zich tevredenstelt meteen heelal van marionetten en zich vermaakt door aanhun touwtjes te trekken. Als hij daar zo’n plezier inkan hebben, moet hij nog maar een kleuter zijn.Misschien is dat ook wel zo; de god in ons is nog nietvolwassen en weigert zijn verheven staat te erkennen.Als de ziel van de mens inderdaad is onderworpen aande wetten van groei en verval, en van wedergeboortevan zijn lichaam, dan is haar verblinding niet verwon-derlijk. Maar dit is natuurlijk niet het geval, want deziel van de mens hoort tot die levensorde die uiterlijk

DE BETEKENIS VAN PIJN 59

en vorm veroorzaakt en zelf niet door die dingenwordt beïnvloed – tot de levensorde die, zoals de zui-vere, de abstracte vlam, brandt, waar die ook wordtontstoken. Ze kan door de tijd niet worden veranderdof aangetast en staat door haar aard boven groei enverval. Ze bevindt zich op die ongerepte plaats die deenige troon van God is – de plaats waaruit levens-vormen verschijnen en waarheen ze terugkeren. Dieplaats is het centrale punt van het bestaan, waar er eenpermanent levenscentrum is, zoals midden in het hartvan de mens. Door de gelijkmatige ontwikkeling –eerst door het erkennen van zo’n centrum en dan doorde gelijkmatige ontwikkeling langs de vele zich naaralle kanten uitwaaierende wegen van ervaring – kan demens tenslotte de Gouden Poort bereiken en de klinkoplichten. Dit is een proces waarbij men de god inzichzelf geleidelijk herkent; het doel wordt bereiktwanneer dat goddelijke bewust in zijn ware luister ishersteld.

III

Het eerste wat de ziel van de mens moet doen als hijaan de grote onderneming van het ontdekken van hetware leven wil beginnen, is hetzelfde als wat een kinddat verlangt naar activiteit in het lichaam als eerstemoet doen – hij moet kunnen staan. Het is duidelijk

60 DOOR DE GOUDEN POORT

dat in de ziel de vermogens van het zich staande kun-nen houden, van evenwicht, concentratie en recht-schapenheid, eigenschappen van een uitgesprokenkarakter zijn. Het woord waarmee deze eigenschappenhet beste kunnen worden omschreven is ‘vertrouwen’.

Rustig blijven in het leven met zijn veranderingenen stevig staan op de gekozen plek is een prestatie diealleen kan worden geleverd door iemand die vertrou-wen in zichzelf en in zijn bestemming heeft. Anderszullen de jachtende levensvormen, de kolkende stro-mingen en enorme gedachtevloed van de mensen hemonvermijdelijk meeslepen en dan zal hij die bewust-zijnstoestand kwijtraken van waaruit het mogelijk wasmet die grote onderneming te beginnen. Want hetmoet welbewust worden gedaan en zonder druk vanbuitenaf – dit werk van de herboren mens. Alle grotender aarde hebben dat vertrouwen gehad en hebben ste-vig gestaan op de plaats die voor hen de enige vasteplek in het heelal was. Voor ieder mens is die plaatsnoodzakelijk verschillend. Iedereen moet zijn eigenaarde en zijn eigen hemel vinden.

We hebben het instinctieve verlangen pijn te ver-lichten, maar we werken dan aan de buitenkant, zoalsbij al het andere. We verzachten haar eenvoudig; en alswe meer doen en haar verdrijven uit haar oorspronke-lijk gekozen bolwerk, verschijnt ze weer met groterekracht op een andere plaats. Wanneer ze tenslotte van

DE BETEKENIS VAN PIJN 61

het stoffelijk gebied wordt verdrongen door aanhou-dende en succesvolle inspanning, verschijnt ze weer ophet mentale of emotionele vlak, buiten ieders bereik.Dat dit zo is, kunnen zij gemakkelijk zien die een ver-band leggen tussen de verschillende gewaarwordings-gebieden en die het leven met dat extra inzichtbekijken. De mensen beschouwen deze verschillendevormen van gewaarwording gewoonlijk als werkelijkgescheiden, terwijl ze in feite slechts verschillendeaspecten van één centrum zijn – het punt van de per-soonlijkheid. Als dat wat in het centrum, in de bron vanhet leven, ontstaat, als reactie een belemmering vereist,en dus pijn veroorzaakt, moet de zo opgewekte krachtdie uit de ene vesting is verdreven, een andere vinden;ze kan niet worden uitgedreven. En alle gebeurtenissenin de smeltkroes van het leven die emotie en verdrietveroorzaken worden door pijn en genot voor hunrespectievelijke doeleinden gebruikt. Beide hebben eenplaats in de mens; beide eisen dat ze tot uitdrukkingkomen. Het prachtige en verfijnde mechanisme vanhet menselijke gestel is gebouwd om te reageren op delichtste aanraking; de buitengewone gecompliceerd-heid van de menselijke relaties ontwikkelt als het warezichzelf om aan deze twee grote tegenpolen van de zielte voldoen.

Lijden en genot staan apart en gescheiden, evenalsde twee seksen; door de versmelting, door de twee tot

62 DOOR DE GOUDEN POORT

één te maken worden vreugde en intense gewaarwor-ding en totale vrede verkregen. Waar er geen manne-lijk of vrouwelijk is, lijden noch genot, overheerst degod in de mens en dan is er werkelijk leven.

Als we de zaak op deze wijze stellen, heeft dat mis-schien teveel weg van een dogmaticus die zijn bewe-ringen vanaf een veilige kansel doet zonder te wordentegengesproken; maar het is alleen dogmatisch zoalshet verslag van een wetenschapper over een nieuw ter-rein van onderzoek dogmatisch is. Als niet kan wordenbewezen dat de Gouden Poort werkelijk bestaat enniet slechts een hersenschim van fantasierijke dromersis, dan is ze niet waard er ook maar over te praten. Indeze negentiende eeuw appeleren alleen harde feitenof gegronde argumenten aan het verstand van de men-sen; des te beter. Want tenzij het leven dat we in onsontwikkelen steeds werkelijker en echter wordt, is hetwaardeloos en is het najagen ervan tijdverlies. Wat demens het meest nodig heeft is werkelijkheid en hij eistdie te krijgen, wat er ook gebeurt en tot elke prijs. Zozij het. Niemand twijfelt eraan dat hij gelijk heeft.Laten we dan op zoek gaan naar werkelijkheid.

IV

Eén les voor iedereen die hevig lijdt, zal in dezebeschouwing voor ons van het grootste nut zijn. Bij

DE BETEKENIS VAN PIJN 63

intense pijn wordt er een punt bereikt waar ze niet is teonderscheiden van het tegenovergestelde, vreugde.Dit is echt zo, maar er zijn maar weinig mensen die zoheldhaftig zijn of de kracht hebben om in hun lijdentot zo’n uiterste te gaan. Dat punt is even moeilijklangs de andere weg te bereiken. Alleen enkele uitver-korenen bezitten zo’n reusachtig vermogen tot vreug-de dat ze zich in de andere richting kunnen bewegen.De meesten hebben slechts genoeg kracht om tegenieten en de slaaf van het genot te worden. Tochheeft de mens zonder twijfel de heroïek in zich dienodig is voor de grote reis; hoe zouden martelarenanders hebben kunnen glimlachen tijdens de foltering?Hoe komt het dat de grote zondaar die voor zijn ple-zier leeft tenslotte de goddelijke inspiratie in zich kanvoelen gisten?

In beide gevallen is de mogelijkheid ontstaan om deweg te vinden; die mogelijkheid wordt echter maar alte vaak tenietgedaan door het uit evenwicht raken vande geschokte natuur. De martelaar heeft een passievoor pijn ontwikkeld en leeft met het idee heldhaftig telijden; de zondaar wordt verblind door de gedachteaan deugdzaamheid en verafgoodt die als een doel, alsiets dat op zichzelf goddelijk is; terwijl het toch alleengoddelijk kan zijn omdat het deel uitmaakt van datoneindige geheel dat zowel ondeugd als deugd omvat.Hoe is het mogelijk het oneindige te verdelen – dat

64 DOOR DE GOUDEN POORT

wat één is? Het is even redelijk aan ieder object god-delijkheid toe te schrijven als een kopje water uit dezee te nemen en te beweren dat zich daarin de oceaanbevindt. Men kan de oceaan niet scheiden; het zoutewater is een deel van de grote zee en moet dat ook zijn;toch houdt men de zee niet in zijn hand. De mensenhunkeren zo naar persoonlijke macht dat ze bereid zijnde oneindigheid in een kopje te doen, het goddelijkeidee in een formule te vangen, zodat ze zich kunnenverbeelden het in hun bezit te hebben. Dit betreftalleen degenen die zich niet kunnen verheffen en deGouden Poort niet kunnen naderen, want de grotelevensadem brengt hen in verwarring; ze worden doorontzetting bevangen als ze ontdekken hoe groots dezeis. De afgodendienaar draagt een beeld van zijn afgodin zijn hart en brandt er altijd een kaars voor. Het isvan hem en hij schept genoegen in die gedachte, ookal buigt hij er eerbiedig voor. Hoeveel deugdzame engodsvruchtige mensen bevinden zich niet in diezelfdetoestand? In de schuilhoeken van de ziel brandt delamp voor een huisgod – iets dat de gelovige bezit envan hem afhankelijk is. De mensen klampen zich wan-hopig en hardnekkig aan die dogma’s vast, aan diemorele wetten, die principes en geloofsvormen diehun huisgoden zijn, hun persoonlijke afgoden. Vraagze de ononderbroken vlam alleen te branden ter erevan het oneindige, en ze keren zich van je af. Hoe ze je

DE BETEKENIS VAN PIJN 65

protest ook minachten, het laat toch een gevoel vanschrijnende leegte in hen achter. Want de edele zielvan de mens, die potentiële koning die in ons allen is,weet heel goed dat deze huisafgod op elk ogenblik kanworden neergehaald en vernield – dat deze op zichzelfniets definitiefs is en geen enkel werkelijk en absoluutleven heeft. Hij was tevreden met zijn bezit en vergatdat elk bezit volgens de onveranderlijke wetten van hetleven slechts tijdelijk kan worden vastgehouden. Hij isvergeten dat het oneindige zijn enige vriend is; hij isvergeten dat zijn enige thuis in de majesteit daarvan is– dat die alleen zijn god kan zijn. Hij heeft het gevoeldaar ontheemd te zijn, maar denkt dat het aanbiedenvan offergaven aan zijn eigen speciale idool hem kort-stondig rust zal geven; en daarom klampt hij zich erhartstochtelijk aan vast.

Slechts weinig mensen hebben de moed om, al ishet maar geleidelijk, de grote verlatenheid onder ogente zien die buiten henzelf ligt en daar moet blijvenzolang ze zich vastklampen aan de persoon die ze ver-tegenwoordigen, het ‘ik’ dat voor hen het middelpuntvan de wereld is, de oorzaak van alle leven. Het ver-langen naar een god verschaft hun de reden dat er éénbestaat; in hun verlangen naar een zintuiglijk lichaamen een wereld om in te genieten ligt voor hen de oor-zaak van het heelal. Deze overtuigingen liggen mis-schien diep verborgen onder de oppervlakte en zijn

66 DOOR DE GOUDEN POORT

inderdaad nauwelijks toegankelijk, maar doordat ze erzijn houdt de mens zich staande. Voor hem is hijzelfhet oneindige en de god; hij houdt de oceaan in eenkopje. Met deze waanvoorstelling voedt hij het egoïs-me dat het leven tot genot en het lijden aangenaammaakt. In dit diepliggende egoïsme ligt de oorzaak ende bron van het bestaan van genot en pijn. Want als demens tussen die twee niet zou aarzelen en zich nietvoortdurend door gewaarwording eraan zou herinne-ren dat hij bestaat, zou hij dat vergeten. En daarin ligthet hele antwoord op de vraag: ‘Waarom veroorzaaktde mens pijn voor zijn eigen ongemak?’

Tot nu toe blijft het vreemde en geheimzinnige feitonverklaard dat de mens, door zich zo te misleiden, denatuur niet anders dan achterstevoren interpreteert enin de woorden van de dood de betekenis van het levenstopt. Want dat de mens inderdaad het oneindige inzich bevat, en dat de oceaan werkelijk in het kopje is,is een onweerlegbare waarheid; maar dit is alleen hetgeval omdat het kopje absoluut nietbestaand is. Het isslechts een ervaring van het oneindige, het heeft geenblijvend bestaan en het kan elk ogenblik stukvallen.Door aanspraak te maken op werkelijkheid en duur-zaamheid van de vier muren van zijn persoonlijkheid,begaat de mens de grote vergissing die hem in eenlange reeks ongelukkige gebeurtenissen dompelt envoortdurend het bestaan van zijn geliefde vormen van

DE BETEKENIS VAN PIJN 67

gewaarwording versterkt. Genot en pijn worden voorhem meer reëel dan de grote oceaan waar hij een deelvan is en waar zijn thuis is; hij stoot zich aanhoudendpijnlijk tegen die muren waar hij rondtast, en zijn nie-tige zelf slingert heen en weer binnen de door hemgekozen gevangenis.

68 DOOR DE GOUDEN POORT

HOOFDSTUK 5

HET GEHEIM VAN KRACHT

I

Iemand die zijn pad heeft gekozen, moet in de eer-ste plaats beschikken over de kracht om vooruit tegaan. Waar is deze te vinden? Als men om zich heenkijkt, is het niet moeilijk te ontdekken waar anderemensen hun kracht aan ontlenen. Zijn bron is diepeovertuiging. Door deze grote ethische macht wordt inhet dagelijkse leven van de mens iets opgewekt dathem in staat stelt om, hoe zwak hij ook is, door te gaanen te overwinnen. Wat te overwinnen? Geen conti-nenten, geen werelden, maar zichzelf. Door die hoog-ste overwinning verkrijgt men toegang tot het geheelwaarin alles wat kan worden overwonnen en doorinspanning kan worden verkregen, onmiddellijk nietiets van hem, maar hemzelf wordt.

Een wapenrusting aandoen en ten strijde trekken,en daarbij de kans lopen om in de hitte van het gevechtte worden gedood, is gemakkelijk; stilstaan te middenvan het geruzie van de wereld, zijn kalmte bewaren

terwijl er onrust in het lichaam is, blijven zwijgen temidden van de duizend kreten van de zinnen enbegeerten en dan, ontdaan van alle wapenrusting enzonder haast of opwinding de dodelijke slang van hetzelf aanpakken en hem vernietigen, dat is geen gemak-kelijke taak. Toch moet dat worden gedaan; en het kanalleen op een moment van evenwicht worden gedaan,wanneer de vijand door de stilte van de wijs isgebracht.

Maar voor dit verhevenste ogenblik is een krachtnodig waarover een held van het slagveld niet hoeft tebeschikken. Een groot soldaat moet zijn vervuld vande diepe overtuigingen van de rechtvaardigheid vanzijn zaak en van de juistheid van zijn methode. De mandie krijg voert tegen zichzelf en de strijd wint, kan ditalleen doen als hij weet dat hij in die strijd het enigedoet dat waard is om te worden gedaan èn als hij weetdat hij door dat te doen hemel en hel tot zijn dienarenmaakt. Ja, hij moet zich van beide bewust zijn. Hijheeft geen hemel nodig, waar genot komt als een langbeloofde beloning; hij vreest geen hel, waar pijn wachtom hem voor zijn zonden te straffen. Want eens envoor altijd heeft hij die beweeglijke slang in zichzelfoverwonnen die heen en weer kronkelt in zijn voort-durend verlangen naar contact, in zijn eeuwig zoekennaar genot en pijn. Nooit kan hij weer (als de over-winning werkelijk is behaald) beven of zich triomfan-

70 DOOR DE GOUDEN POORT

telijk voelen bij enige gedachte aan wat de toekomstinhoudt. Hij heeft niet langer die brandende gevoelensdie hem de enige bewijzen van zijn bestaan toesche-nen. Hoe kan hij dan weten dat hij leeft? Hij weet hetslechts door redenering. En na verloop van tijd stelt hijgeen belang meer in het beredeneren ervan. Voor hemis er dan vrede; en in die vrede zal hij de macht vindendie hij heeft begeerd. Dan zal hij weten wat dat geloofis dat bergen kan verzetten.

II

Religie houdt een mens af van het pad, belet hemvooruit te gaan, om verschillende heel duidelijke rede-nen. Ten eerste maakt ze de essentiële fout om goeden kwaad van elkaar te onderscheiden. De natuur kentzo’n onderscheid niet; en de ethische en sociale wettendie ons door onze religies worden voorgeschreven, zijneven tijdelijk, evenzeer iets van onze eigen bijzonderemanier en vorm van bestaan als de ethische en socialewetten van mieren en bijen dat zijn. We ontstijgen detoestand waarin deze dingen definitief bepaald schij-nen te zijn, en vergeten ze voor altijd. Dit is gemak-kelijk aan te tonen omdat een ruimdenkend mens dieintelligent is, zijn levenswijze moet veranderen als hijte midden van een ander volk gaat leven. Deze mensenonder wie hij als een vreemdeling verkeert, hebben

HET GEHEIM VAN KRACHT 71

hun eigen diepgewortelde religies en overgeërfdeovertuigingen waarop hij geen inbreuk mag maken.Tenzij hij iemand met een verachtelijk bekrompen enonnadenkende geest is, ziet hij in dat hun vorm vanwet en orde even goed is als die van hem. Wat kan hijanders doen dan zijn gedrag geleidelijk aan hun regelsaanpassen? En als hij vele jaren onder hen verblijft,slijten de scherpe kantjes van het verschil af en ten-slotte vergeet hij waar hun geloof eindigt en het zijnebegint. Maar hebben zijn eigen mensen het recht tezeggen dat hij verkeerd heeft gehandeld als hij geenmens heeft gekwetst en rechtvaardig is gebleven?

Ik doe geen aanval op wet en orde; over deze din-gen spreek ik niet overhaast met afkeer. Op de juisteplaats zijn ze even essentieel en noodzakelijk als dewetten die het leven van een bijenkorf beheersen datzijn voor een goede organisatie ervan. Ik wil erop wij-zen dat wet en orde op zichzelf tijdelijk zijn, en onbe-vredigend. Wanneer de ziel van de mens heengaat vanhaar kortstondige verblijfplaats, wordt ze niet verge-zeld door gedachten aan wet en orde. Is ze sterk, dannemen de verrukking van het ware zijn en het werke-lijke leven bezit van haar, zoals iedereen weet die bijeen stervende heeft gewaakt. Als de ziel zwak is, ver-liest ze het bewustzijn en verdwijnt geleidelijk, over-mand door de eerste opwelling van het nieuwe leven.

Spreek ik met te grote stelligheid? Alleen zij die

72 DOOR DE GOUDEN POORT

actief leven in het moment, die niet hebben gewaaktbij doden en stervenden, die niet over het slagveldhebben gelopen en de mannen in hun doodsstrijd inhet gezicht hebben gekeken, zullen dit zeggen. Desterke mens verlaat verheugd zijn lichaam.

Waarom? Omdat hij niet langer wordt tegenge-houden en niet langer huivert door te aarzelen. Op hetvreemde tijdstip van de dood wordt hem bevrijdinggeschonken; en in een plotselinge uitbarsting vanvreugde herkent hij deze als bevrijding. Als hij hiervaneerder zeker was geweest, zou hij een groot wijze zijngeweest, een man om de wereld te regeren, want hijzou de macht hebben gehad zichzelf en zijn eigenlichaam te beheersen. Die bevrijding van de ketenenvan het gewone leven kan even gemakkelijk tijdens hetleven worden verkregen als door de dood. Er is alleeneen voldoend diepe overtuiging voor nodig om demens in staat te stellen zijn lichaam met hetzelfdegevoel te beschouwen waarmee hij het lichaam van eenander mens zou beschouwen, of de lichamen van eenduizendtal mensen. Bij het peinzen over een slagveld ishet onmogelijk de doodsstrijd van ieder die lijdt tebeseffen; waarom zou u zich dan meer bewust zijn vanuw eigen pijn dan van die van een ander? Voeg hetgeheel samen en beschouw dit alles vanuit een ruimerstandpunt dan dat van het individuele leven. Dat u fei-telijk uw eigen lichaamswond voelt is een zwakheid

HET GEHEIM VAN KRACHT 73

van uw beperktzijn. Voor iemand met een psychischeontwikkeling is de wond van een ander even bijtend alszijn eigen, en hij voelt zijn eigen wond in het geheelniet als zijn wil daartoe krachtig genoeg is. Ieder dieooit psychische toestanden ernstig heeft onderzocht,weet dat dit min of meer uitgesproken het geval is,afhankelijk van de psychische ontwikkeling. In veelgevallen is een mediamiek persoon zich sterker en opeen meer zelfzuchtige manier bewust van zijn eigenpijn dan van die van iemand anders; maar dat is hetgeval wanneer de ontwikkeling, hoe opmerkelijk dezemisschien ook is, slechts een bepaald punt bereikt. Hetis de macht die de mens tot de grens van dat bewust-zijn voert, dat diepe vrede en dynamische activiteit is.Verder kan deze macht hem niet brengen. Maar als hijde grens ervan heeft bereikt, is hij bevrijd van de onbe-duidende heerschappij van zijn eigen zelf. Dat is deeerste grote bevrijding. Beschouw het lijden, het lijdendat ons overkomt door onze beperkte ervaring en doorons geringe mededogen. Ieder van ons staat geheelalleen, een op zichzelf staande eenheid, een pygmee inde wereld. Welk goed geluk kunnen wij verwachten?Het grote leven van de wereld snelt voorbij en welopen elk ogenblik gevaar dat het ons zal overweldigenof zelfs volkomen vernietigen. Verdediging ertegen isniet mogelijk; men kan daartegen geen verzetslegeropstellen, omdat in dit leven ieder mens zijn eigen

74 DOOR DE GOUDEN POORT

strijd voert tegen ieder ander mens en geen twee onderhetzelfde vaandel kunnen worden verenigd. Er is maaréén manier om te ontsnappen aan dit verschrikkelijkegevaar waartegen we elk uur strijd leveren. Keer om enin plaats van tegen de strijdkrachten in te gaan, sluit ubij hen aan; word één met de natuur en bewandel opuw gemak haar pad. Verzet u niet tegen de levens-omstandigheden, en koester geen wrok daartegen,evenmin als de planten zich storen aan regen en wind.Dan plotseling, tot uw eigen verbazing, merkt u dat utijd en kracht over heeft om te gebruiken in de grotestrijd die ieder mens onvermijdelijk moet leveren, diestrijd in hemzelf die voert naar zijn eigen overwinning.

Misschien zullen sommigen zeggen: naar zijn eigenvernietiging. En waarom? Omdat hij vanaf het uurwaarop hij voor het eerst de schitterende werkelijkheidom te leven proeft, meer en meer zijn individuele zelfvergeet. Hij vecht er niet langer voor, noch stelt hij dekracht ervan tegenover de kracht van anderen. Hijbekommert zich niet langer erom dat zelf te verdedi-gen of te voeden. Toch, wanneer hij aldus onverschil-lig is voor het welzijn ervan, ontwikkelt het individuelezelf zich tot groter stoerheid en kracht, zoals het prai-riegras en de bomen van onbetreden wouden. Het laathem onverschillig of dit gebeurt of niet. Alleen in datgeval bezit hij een mooi instrument gereed voor hetgebruik; en hoe onverschilliger hij ervoor is, hoeveel

HET GEHEIM VAN KRACHT 75

groter de kracht en schoonheid van zijn persoonlijkzelf. Dit is gemakkelijk in te zien; een gekweektebloem wordt tot een ontaarde kopie van zichzelf als zeeenvoudig wordt verwaarloosd; een plant moet tot hetuiterste worden verzorgd en kunnen profiteren vanalle vakkennis van de tuinman, anders wordt ze slechtseen wilde plant, alleen gevoed door hemel en aarde.Wie heeft belang bij tussenoplossingen? Welke waar-de of kracht heeft de verwaarloosde gekweekte roosdie in iedere knop is aangevreten? Want zieke of in degroei belemmerde bloesems zullen zeker ontstaandoor een willekeurige verandering van omstandig-heden, voortkomend uit nalatigheid van de man die totnu toe de voorzienigheid is geweest van de plant inhaar onnatuurlijke bestaan. Maar er zijn vlakten waarde wind over waait en waar madeliefjes hoog opschie-ten met vollemaansgezichtjes, zo mooi als geen kwekerze kan voortbrengen. Daarom, cultiveer tot het uiter-ste; vergeet geen centimeter van uw tuingrond, niethet kleinste plantje dat erin groeit; maak geen belache-lijke aanspraken en maak niet, door u in te beelden datu bereid bent haar te vergeten, naïef een fout waardooru haar onderwerpt aan de verschrikkelijke gevolgenvan halve maatregelen. De plant die vandaag wordtbesproeid en morgen wordt vergeten moet wel ver-kommeren of vergaan. De plant die op geen anderehulp rekent dan op die van de natuur zelf, meet zich

76 DOOR DE GOUDEN POORT

onmiddellijk met haar krachten, en sterft om opnieuwte worden geschapen òf groeit uit tot een machtigeboom waarvan de zware takken zich tot hoog in dehemel uitstrekken. Maar maak geen vergissing zoals degodsdienstijveraars en sommige filosofen; verwaarloosgeen deel van uzelf zolang u weet dat het uzelf is.Zolang de grond van de tuinman is, heeft hij de plichtdie te verzorgen; maar op een dag kan hij wordengeroepen vanuit een ander land of door de dood zelfen ogenblikkelijk is hij niet langer de tuinman, zijntaak is afgelopen, en die plicht heeft hij niet meer. Zijnlievelingsplanten lijden dan en sterven, en de zwakkeworden één met de aarde. Maar snel eist de onstuimi-ge natuur de plek voor zichzelf op en laat die dicht-groeien met gras of met reusachtig onkruid, ofkoestert er een jonge boom tot zijn takken hun scha-duw werpen op de grond. Wees gewaarschuwd en ver-zorg uw tuin tot het uiterste totdat u geheel en algereed bent heen te gaan en hem te laten terugkerentot de natuur om tot een vlakte te worden waarover dewind waait en waar wilde bloemen bloeien. Als u danlater daarlangs komt en over die vlakte ziet, zal – water ook is gebeurd – niets u bedroeven of verrukken,want u zult kunnen zeggen: ‘ik ben de rotsachtigebodem, ik ben de machtige boom, ik ben de sterkemadeliefjes’, ongeacht wat welig tiert waar eens uwrozenstruiken groeiden. Maar u moet de sterren gron-

HET GEHEIM VAN KRACHT 77

dig hebben bestudeerd alvorens u het waagt om uwrozen te verwaarlozen en na te laten de lucht met hungekweekte geuren te vervullen. U moet uw weg wetente vinden door de ongebaande lucht en vandaar naarde zuivere ether; u moet gereed zijn om de grendel vande Gouden Poort weg te schuiven.

Cultiveer, zeg ik, en verwaarloos niets. Maarbedenk dat u, al de tijd dat u uw tuin verzorgt enbesproeit, zich schaamteloos de taken van de natuurzelf aanmatigt. Omdat u zich haar werk heeft toege-eigend, moet u het tot het einde toe volbrengen, tot-dat u een punt heeft bereikt waar ze geen macht heeftu te straffen, waar u niet bang voor haar bent maarhaar onverschrokken met gelijke munt betaalt. Zelacht in haar vuistje, de machtige moeder, terwijl ze umet lachoogjes heimelijk gadeslaat, gereed om heel uwwerk meedogenloos tot stof te doen vergaan, als u haarslechts de kans geeft, als u lui en zorgeloos begint teworden. De luiaard is de vader van de krankzinnige inde zin waarin het kind de vader is van de man. Denatuur heeft haar geweldige hand op hem gelegd enhet hele bouwsel verpletterd. De tuinman is evenalszijn rozenbomen gebroken en neergeslagen door demachtige storm die door haar impuls is opgestoken; zijliggen daar hulpeloos tot het zand over hen heenjaagten ze in een troosteloze wildernis worden begraven.Vanuit deze woestenij zal de natuur zichzelf herschep-

78 DOOR DE GOUDEN POORT

pen en ze zal de as gebruiken van de man die het waag-de haar even onverschillig tegemoet te treden als deverdorde bladeren van zijn planten. Zijn lichaam, zielen geest worden gelijkelijk door haar opgeëist.

III

De mens die sterk is, die het besluit heeft genomenhet onbekende pad te vinden, zet iedere stap uiterstzorgvuldig. Hij uit geen overbodig woord, verrichtgeen ondoordachte handelingen, hij veronachtzaamtgeen plicht of taak, hoe alledaags of hoe moeilijk ook.Maar terwijl zijn ogen en handen en voeten aldus huntaak vervullen, ontstaan er binnenin hem nieuwe ogenen handen en voeten. Want hij verlangt hartstochte-lijk en voortdurend ernaar om die weg te gaan waaropalleen de fijnstoffelijke organen hem kunnen leiden.Hij heeft de fysieke wereld leren kennen en weet hoedie te gebruiken; geleidelijk gaat zijn macht verder enherkent hij de psychische wereld. Maar deze wereldmoet hij leren kennen en hij moet weten hoe haar tegebruiken; het hem vertrouwde leven mag hij niet los-laten voordat hij greep heeft op dat waarmee hij nietvertrouwd is. Wanneer hij over zijn psychische orga-nen evenveel macht heeft verkregen als de baby overzijn fysieke organen op het moment dat deze voor heteerst zijn longen opent, dan is het uur voor het groot-

HET GEHEIM VAN KRACHT 79

se avontuur aangebroken. Hoe weinig is er nodig – entoch, wat is dat veel! De mens heeft slechts nodig dathet psychische lichaam in alle delen vorm krijgt, zoalsdat van een baby; hij heeft slechts de diepe en onwrik-bare overtuiging nodig waardoor een baby wordtgedreven, namelijk dat het nieuwe leven begerens-waard is. Wanneer aan die voorwaarden eenmaal isvoldaan, kan hij gaan leven in de nieuwe atmosfeer enopzien naar de nieuwe zon. Hij moet er echter aandenken zijn nieuwe ervaring te vergelijken met deoude. Hij haalt nog adem, maar anders; hij zuigt luchtin zijn longen en ontleent zijn leven aan de zon. Hij isgeboren in de psychische wereld en is nu afhankelijkvan de psychische lucht en het psychische licht. Zijndoel ligt niet hier: dit is slechts een meer subtieleherhaling van het fysieke leven; hij moet erdoorheenvolgens soortgelijke wetten. Hij moet studeren, leren,groeien en overwinnen; en intussen nooit vergeten datzijn doel die plaats is waar geen lucht is, noch zon ofmaan.

Verbeeld u niet dat de mens zelf zich langs deze lijnvan vooruitgang beweegt of van plaats verandert. Datis niet het geval. De meest natuurgetrouwe illustratievan het proces is die van snijden door lagen korst ofhuid. Na zijn les volledig te hebben geleerd, werpt demens het fysieke leven af; na zijn les volledig te hebbengeleerd, werpt hij het psychische leven af; na zijn les

80 DOOR DE GOUDEN POORT

volledig te hebben geleerd, werpt hij het bespiege-lende leven af, of het leven van verering.

Deze worden tenslotte alle terzijde geworpen, en hijtreedt binnen in de grootse tempel waar elke herinne-ring aan zelf of aan zintuiglijke gewaarwording buitenwordt achtergelaten, zoals schoenen worden geworpenvan de voeten van een gelovige. Die tempel is de plaatsvan zijn eigen zuivere godheid, de centrale vlam die,hoe verduisterd ook, hem tijdens al zijn inspanningenheeft bezield. En wanneer hij dit verheven thuis heeftgevonden, is hij zo veilig als de hemelen zelf. Hij blijftstil, vervuld van alle kennis en macht. De uiterlijkemens, de vererende, de handelende, de levende verper-soonlijking, gaat zijn eigen weg hand in hand met denatuur, en laat al de grootse kracht zien van de wildegroei van de aarde, verlicht door dat instinct dat kennisbevat. Want in het innerlijkste heiligdom, in de eigen-lijke tempel heeft de mens de subtiele essentie van denatuur gevonden. Er kan niet langer enig verschil tus-sen beide zijn, noch enige halve maatregel bestaan. Ennu komt het uur van handeling en macht. In dat inner-lijke heiligdom is alles te vinden: God en zijn schepse-len, de duivels die op hen azen, degenen onder demensen die men liefhad en die men haatte. Tussen henbestaat geen verschil meer. Dan lacht de ziel van demens in haar kracht en onbevreesdheid en gaat uit inde wereld waarin haar handelingen nodig zijn; zij laat

HET GEHEIM VAN KRACHT 81

deze handelingen plaatsvinden zonder ongerustheid,schrik, angst, spijt of vreugde.

Deze toestand is mogelijk voor de mens terwijl hijnog leeft in het fysieke; want er zijn mensen die dezetijdens hun leven hebben bereikt. Alleen deze toestandkan handelingen in het fysieke lichaam goddelijk enwaarachtig maken.

Het leven te midden van voorwerpen van de zin-tuigen moet voor altijd een uiterlijk verschijnsel blij-ven voor de verheven ziel. Het kan alleen het machtigeleven worden, het leven van vervulling, wanneer hetwordt bezield door de gekroonde en gelijkmoedigegod die in het heiligdom zetelt.

Het verkrijgen van deze toestand is zo uiterst bege-renswaardig omdat vanaf het moment dat men dieingaat, er geen moeilijkheid meer is, geen zorg, geentwijfel of aarzeling. Zoals een groot kunstenaar zijnschilderij vervaardigt zonder angst en zonder ooit eenvergissing te maken waar hij spijt van krijgt, zo gaat demens die zijn innerlijk zelf heeft gevormd, om met zijnleven.

Maar dat is het geval als men die toestand ingaat.Dat waarnaar wij, die naar de bergen opkijken, hevigverlangen om het te leren kennen, is de manier om erdoorheen te gaan en de weg naar de Poort. De Poortis die Gouden Poort, vergrendeld met een zware ijze-ren balk. De weg naar de drempel ervan maakt de

82 DOOR DE GOUDEN POORT

mens duizelig en misselijk. Het lijkt niet op een pad;het pad lijkt telkens weer te eindigen, voert langsafgrijselijke afgronden, en verdwijnt in diepe wateren.

Als men eenmaal is overgestoken en de weg heeftgevonden, lijkt het verwonderlijk dat de moeilijkheidzo groot heeft kunnen schijnen. Want waar het padverdwijnt, maakt het slechts een onverwacht scherpebocht; waar het voert langs de rand van de afgrond ishet breed genoeg voor de voet, en over de wateren diezo verraderlijk lijken is er altijd een doorwaadbareplaats en een veerpont. Zo gebeurt het bij alle diepeervaringen van de menselijke natuur. Wanneer heteerste verdriet het hart verscheurt, schijnt het dat eraan het pad een einde is gekomen en dat een volkomenduisternis de plaats van het hemelgewelf heeft ingeno-men. En toch vervolgt de ziel tastend haar weg enwordt die moeilijke en schijnbaar hopeloze bocht in deweg gepasseerd.

Zo is het ook met veel andere vormen van mense-lijke foltering. Soms wordt over een lange periode ofgedurende een heel leven het pad van het bestaanvoortdurend versperd door wat onoverkomelijke hin-dernissen schijnen te zijn. Verdriet, pijn, lijden, hetverlies van al wat men liefheeft of van waarde acht,verheffen zich voor de doodsbange ziel en roepen haarbij elke bocht een halt toe. Wie plaatst die hindernis-sen daar? De rede deinst terug voor het kinderachtige

HET GEHEIM VAN KRACHT 83

dramatische beeld dat de geloofsfanatici haar voor-houden – god die de duivel toestaat zijn schepselen tekwellen voor hun uiteindelijke bestwil! Wanneer zaldat goede uiteindelijk worden bereikt? Het idee dat indit beeld ligt besloten veronderstelt een einde, eendoel. Er is er geen. Ieder van ons kan dit gerust toe-geven; want zover we met onze menselijke waar-neming, rede, ons denken, intellect of instinct kunnenreiken om het levensmysterie te begrijpen, tonen alleverkregen gegevens aan dat het pad eindeloos is, dataan de eeuwigheid niet valt te ontkomen en dat dezedoor de passieve ziel niet kan worden omgezet in eenmiljoen jaren.

De mens als individu of de mensheid als geheelbezit duidelijk een dubbele constitutie. Ik spreek nuin algemene zin, waarbij ik me er wel van bewust bendat de verschillende filosofische scholen hem verdelenen onderverdelen volgens hun diverse theorieën. Ikbedoel het volgende: twee grote gemoedsbewegingenstromen door zijn natuur, twee grote krachten leidenzijn leven; de ene maakt hem tot dier en de anderemaakt hem tot een god. Geen redeloos dier op aarde iszo grof en wreed als de mens die zijn goddelijke ver-mogen onderwerpt aan zijn dierlijke kracht. Ditspreekt vanzelf, omdat de hele kracht van zijn dubbelenatuur dan in één richting wordt gebruikt. Het diergehoorzaamt slechts zijn instincten en verlangt niet

84 DOOR DE GOUDEN POORT

meer dan het bevredigen van zijn zucht naar genoe-gen; het besteedt slechts weinig aandacht aan hetbestaan van andere wezens, behalve in zoverre als zijhet genot of pijn verschaffen; het weet niets af van deabstracte voorliefde voor wreedheid of één van dieandere boosaardige neigingen van de mens die huneigen bevrediging inhouden. Zodoende heeft de mensdie tot beest wordt een miljoen keer zo sterke greep ophet leven dan een normaal beest en dat wat in het dierals genieting onschuldig genoeg is, niet gestoord dooreen willekeurige ethische norm, dat wordt in dezemens ondeugd, omdat het uit beginsel wordt bevre-digd. Bovendien verlegt hij alle goddelijke vermogensvan zijn wezen naar dit kanaal, en verlaagt zijn zieldoor haar tot slavin van zijn zinnen te maken. De god,misvormd en onherkenbaar gemaakt, dient het dier envoedt het.

Overweeg dan of het niet mogelijk is de toestand teveranderen. De mens zelf is koning van het land waar-in dit vreemde schouwspel zich voordoet. Hij staat hetbeest toe de plaats van de god onrechtmatig te bezet-ten omdat het beest tijdelijk zijn grillige koninklijkeverbeelding het meest behaagt. Dit kan niet altijdvoortduren; waarom zou men er nog langer mee door-gaan? Zolang het dier regeert, zal er een hevig lijdenzijn als gevolg van veranderingen, van het heen enweer geslingerd worden tussen genot en pijn, van het

HET GEHEIM VAN KRACHT 85

verlangen naar een voortzetting van een aangenaamfysiek leven. En de god in zijn hoedanigheid van die-naar maakt dit alles duizend keer zo erg; door hetfysieke leven zoveel sterker te vervullen met intensgenot – uitzonderlijk, wellustig, esthetisch genot – enmet hevige pijn, die zo intens is dat men niet weet waardeze ophoudt en waar het genot begint. Zolang de goddient, zolang zal het leven van het dier worden verrijkten steeds meer betekenis krijgen. Maar laat de koningbesluiten het aanzien van zijn hof te veranderen en metkracht het dier van de regeringszetel te verdrijven, endaardoor de god terug te brengen op de plaats van degodheid.

O, de diepe vrede die dan op het paleis neerdaalt!Ja, alles wordt veranderd. Niet langer is er het koorts-achtige persoonlijke hunkeren of verlangen, niet lan-ger is er opstandigheid of verdriet, niet langer eenhongeren naar genot of vrees voor pijn. Het is als eengrote kalmte die neerdaalt op een stormachtige oce-aan; het is als een milde zomerregen op verdordegrond; het is als de diepe poel, gevonden te middenvan de vermoeiende, dorstverwekkende doolhoven vanhet dreigende woud.

Maar er is veel meer dan dit. Niet alleen is de mensmeer dan een dier omdat er een god in hem is, maar hijis meer dan een god omdat er een dier in hem is.

Wanneer u het dier eenmaal op zijn rechtmatige

86 DOOR DE GOUDEN POORT

plaats heeft gezet, die van de mindere, zult u zich inhet bezit weten van een grote kracht, tot dan toeonvermoed en onbekend. De god als dienaar vermeer-dert de genoegens van het dier duizendvoudig; het dierals dienaar verhoogt de vermogens van de god dui-zendvoudig. En door de vereniging, de juiste verhou-ding van deze twee krachten in hem, staat de mens alseen sterke koning en kan hij zijn hand opheffen en degrendel van de Gouden Poort schuiven. Wanneer dezekrachten in een onjuiste verhouding tot elkaar staan,dan is de koning slechts een gekroonde wellusteling,zonder macht, en wordt met zijn waardigheid slechtsde spot gedreven; want de dieren – hoewel niet godde-lijk – kennen tenminste vrede en worden niet ver-scheurd door verdorvenheid en wanhoop.

Dat is het hele geheim. Dat is het wat de mens sterkmaakt, machtig en in staat om hemel en aarde in zijngreep te houden. Verbeeld u niet dat het gemakkelijkkan worden bereikt. Laat u niet misleiden door hetidee dat de religieuze of de deugdzame mens het kan!Dat is niet het geval. Zij doen niet meer dan een normstellen, een sleur, een wet, waardoor ze het dier into-men. De god wordt gedwongen hen op een bepaaldemanier te dienen en doet dat door hen te behagen metde geloofsopvattingen en de geliefkoosde fantasiebeel-den van de vromen, met het opgeblazen gevoel vanpersoonlijke trots die de deugdzamen vreugde schenkt.

HET GEHEIM VAN KRACHT 87

Deze bijzondere en geheiligde ondeugden zijn te laagen te onedel om mogelijk te zijn voor het gewone dier,voor wie de enige inspirator de natuur zelf is, altijd frisals de dageraad. De god in de mens, als deze is onteerd,is iets onuitsprekelijk schandelijks in zijn vermogen totvoortbrenging.

Het dier in de mens, als het is veredeld, is ietsonvoorstelbaar groots in zijn macht om te dienen endoor zijn kracht.

U die uw dierlijke zelf laat voortbestaan, slechtsingetoomd en binnen zekere grenzen gehouden, u ver-geet dat dit een grote kracht is, een integrerend deelvan het dierlijke leven van de wereld waarin u leeft.Met dat zelf kunt u mensen beheersen en afhankelijkvan uw kracht meer of minder waarneembaar invloeduitoefenen op de wereld. De god zal, wanneer hem zijnrechtmatige plaats wordt gegeven, dit buitengewoneschepsel zodanig inspireren en leiden, het zodanigopvoeden en ontwikkelen, het zodanig dwingen tothandelen en tot erkenning van zijn ware aard, dat hetu zal doen beven wanneer u de macht die in u is ont-waakt gaat herkennen. Het dier in u zal dan eenkoning zijn onder de dieren van de wereld.

Dit is het geheim van de magiërs van de oudewereld, die de natuur dwongen hen te dienen en won-deren te doen tot hun voordeel. Dit is het geheim vanhet komende ras dat Lord Lytton ons aankondigde.

88 DOOR DE GOUDEN POORT

Maar deze macht kan alleen worden verkregendoor de god te laten regeren. Maak het dier tot heer-ser over uzelf en nooit zal het over anderen regeren.

HET GEHEIM VAN KRACHT 89

EPILOOG

Geheim en verborgen in het hart van de wereld enin het hart van de mensen is het licht dat alle leven kanverlichten, de toekomst en het verleden. Zullen we erniet naar zoeken? Enkelen moeten dat beslist doen. Enzij zullen dan misschien dat wat nodig is toevoegen aandit povere fragment om te overdenken.

DOOR DE GOUDEN POORT

Uit The Path, maart 1887

Het meest opmerkelijke boek met raadgevingen ophet gebied van de mystiek sinds Licht op het Pad werdgeschreven, is zojuist verschenen onder de veelbeteke-nende titel Door de Gouden Poort. Hoewel de naam van deschrijver ervan niet wordt onthuld, zal de onderzoekervan het occultisme snel zien dat het uit een verhevenbron moet komen. In bepaalde opzichten kan het boekworden beschouwd als een commentaar op Licht op hetPad. De lezer doet er goed aan dit te bedenken. Veel din-gen in dat boek zullen duidelijk worden door dit boek telezen, en men zal voortdurend aan dat werk worden her-innerd, dat al tot de klassieken van onze literatuur is gaanbehoren. Door de Gouden Poort is een werk dat voort-durend klaar moet liggen om te bestuderen en na te slaan.Het zal ongetwijfeld tot de standaardwerken van de theo-sofie gaan behoren.

De ‘Gouden Poort’ geeft de toegang weer tot hetgebied van de ziel dat onkenbaar is door middel van fysie-ke waarnemingen, en het doel van dit werk is om enkelevan de stappen aan te geven die noodzakelijk zijn om dedrempel ervan te bereiken. Door de bijzondere schoon-heid van zijn stijl en de helderheid van zijn uitspraken zal

het een breder publiek aanspreken dan de meeste theoso-fische boeken. Het spreekt tot de westerse wereld in zijneigen taal, en daarin ligt veel van de waarde ervan.

Degenen onder ons die hebben verlangd naar iets‘praktisch’ zullen dat erin vinden, terwijl het waarschijn-lijk in handen van duizenden zal komen die weinig ofniets van theosofie weten, en dus voorzien in diep-gevoelde maar niet uitgesproken behoeften. Er zijnongetwijfeld ook velen, zo denken we, die door zijnonweerstaanbare logica een heel stuk zullen worden mee-gevoerd in de bladzijden ervan tot ze iets tegenkomen dateen plotselinge schok betekent voor enkele van hun oudeopvattingen, waarvan ze dachten dat deze stevig warengefundeerd – een schok die ervoor kan zorgen dat ze ver-schrikt terugdeinzen, maar waarvan ze niet gemakkelijkzullen herstellen, en waardoor ze waarschijnlijk serieusaan het denken worden gezet.

De titels van de vijf hoofdstukken van het boek zijnrespectievelijk ‘Het zoeken naar genot’, ‘Het mysterievan de drempel’, ‘De eerste poging’, ‘De betekenis vanpijn’ en ‘Het geheim van kracht’. In plaats van te specu-leren over de mysteries die helemaal aan het einde van debestemming van de mens liggen, en waarover op geenenkele manier kan worden gespeculeerd, neemt het boekheel verstandig datgene ter hand wat direct voor ons ligt,dat wat de eerste stap vormt die we moeten nemen als weooit een tweede zouden willen zetten, en leert ons debetekenis ervan. Aan het begin moeten we leren omgaanmet zintuiglijke gewaarwordingen en de aard en beteke-

94

nis ervan leren kennen. Een belangrijke lering van Lichtop het Pad is door velen verkeerd opgevat. Er wordt nietvan ons verlangd om zintuiglijke gewaarwording tedoden, maar om ‘het verlangen naar zintuiglijke gewaar-wording te doden’, en dat is iets heel anders. ‘Zintuiglijkegewaarwording, zoals die tot ons komt via het stoffelijklichaam, verschaft ons alles wat ons ertoe brengt in dieverschijningsvorm te leven’, zegt dat werk. Het probleemis om daaruit de betekenis die ze voor ons heeft te dis-tilleren. Daar is het bestaan voor. ‘Als de mens maar eenogenblik zou willen stilstaan en zich afvragen welke les-sen hij heeft geleerd van genot en pijn, dan zou men veelte weten kunnen komen over dat vreemde iets dat dezegevolgen teweegbrengt.’

‘De vraag over de schijnbaar onkenbare resultaten, dieover het leven voorbij de Poort’, wordt voorgelegd alseen die door de eeuwen heen is gesteld, en die opkomt ophet moment ‘dat de bloem van de beschaving tot vollebloei was gekomen en wanneer zijn bloembladen nogmaar losjes werden bijeengehouden’, de periode waarinde mens de grootste fysieke ontwikkeling van zijn cyclusheeft bereikt. Dan wordt in de verte een grote schitteringgezien, en ten overstaan daarvan slaan velen hun ogenverward en verblind neer, hoewel er nu en dan iemandwordt gevonden die dapper genoeg is om ze vast gerichtte houden op die schittering, en om iets te ontcijferen vande vorm ervan. ‘Dichters en filosofen, denkers en leraren– al degenen die de ‘oudere broeders van de mensheid’zijn – hebben van tijd tot tijd dit beeld aanschouwd en

95

enkelen van hen hebben in de verbijsterende schitteringde contouren van de Gouden Poort herkend.’

Die Poort verleent ons toegang tot het heiligdom vande eigen natuur van de mens, tot de plaats vanwaar zijnlevenskracht komt, en waar hij priester is van het altaarvan het leven. Er wordt ons gezegd dat er slechts eensterke hand voor nodig is om hem open te duwen. ‘Demoed er binnen te gaan is de moed om de uithoeken vanzijn eigen natuur te onderzoeken, zonder angst en zonderschaamte. In het zuivere deel, de essentie, het aroma vande mens, is de sleutel te vinden die deze grote Poortontsluit.’

De noodzaak om het gevoel van afgescheidenheid tedoden wordt zwaar benadrukt als een van de belangrijk-ste factoren in dit proces. We moeten ons losmaken vande illusies van het materiële leven. ‘Maar als we willenspreken met hen die de Gouden Poort hebben beproefden deze hebben opengeduwd, dan is het hard nodig –zelfs essentieel – de zaken uit elkaar te houden en niet deverwarring van de slaap in ons leven te halen. Als we datdoen, worden we als gekken beschouwd en vallen weterug in de duisternis waar de enige vriend chaos is. Dezechaos volgde op elke inspanning van de mens die in degeschiedenis is beschreven; na de bloei van de beschavingvalt de bloem af en sterft, en winter en duisternis vernie-tigen haar.’ In deze laatste zin wordt het doel van debeschaving aangegeven. Het is de bloei van een ras, metals doel bepaalde geestelijke vruchten voort te brengen;als deze vruchten zijn gerijpt, begint de degeneratie van

96

het grote residu om telkens weer te worden bewerkt inhet grote fermentatieproces van de reïncarnatie. Onzegrote beschaving bloeit nu en dit feit laat zien waarom erbuitengewone inspanningen nodig zijn om het zaad vande mystieke leringen te zaaien waar de geest van de mensook maar gereed is om het te ontvangen.

In het ‘Mysterie van de drempel’ wordt ons gezegddat ‘alleen hij die de mogelijkheden van zowel de wellus-teling als de stoïcijn in zich heeft, kans maakt door deGouden Poort naar binnen te gaan. Hij moet elke vreug-de die het bestaan te bieden heeft tot in het kleinste detailkunnen toetsen en op zijn waarde schatten; en hij moet instaat zijn zich elk genoegen te ontzeggen, en wel zonderdoor die ontzegging te lijden’.

Het feit dat de weg per individu verschilt, wordt schit-terend tot uitdrukking gebracht in ‘De eerste poging’,met de woorden dat de mens ‘op een punt waar dit voorhem het gemakkelijkst is de schaal die hem in duisternishoudt kan openbreken, en de sluier die het eeuwige voorhem verbergt kan verscheuren; heel vaak bevindt dit puntzich waar hij het het minst verwacht’. Hierdoor kunnenwe zien hoe nutteloos het is om voor deze zaak wille-keurige wetten vast te stellen.

De betekenis van die belangrijke woorden, ‘alle spor-ten zijn nodig om de ladder samen te stellen’, wordt hierrijkelijk geïllustreerd. De volgende zinnen zijn bijzonderveelzeggend: ‘Geest is niet een gas dat door materie isgeschapen, en wij kunnen onze toekomst niet scheppendoor met geweld één stoffelijk middel te gebruiken en de

97

rest buiten beschouwing te laten. Geest is het grootseleven waar materie op rust, zoals de wereld van de rotsenrust op de vrije en vloeiende ether; telkens wanneer weonze beperkingen kunnen doorbreken, bevinden we onsaan die wonderbare oever waar Wordsworth eens deglans van het goud zag.’ Omdat de deugd tot het mate-riële leven hoort, kan de mens deze niet met zich mee-nemen, ‘toch is het aroma van zijn goede daden eenheel wat lieflijker offer dan de geur van misdaad enwreedheid’.

‘Bij hem die de gouden klink heeft gelicht wordt debron van zoete wateren, de bron waaraan alle zachtheidontspringt, aangeboord en wordt deel van zijn erfgoed.Maar voordat deze bron kan worden bereikt, moet eenzware last van het hart worden gewenteld, een ijzerenstaaf die op hem drukt en hem verhindert zich krachtig teverheffen.’

De schrijver wil hier laten zien dat er lieflijkheid enlicht in het occultisme is, en niet alleen maar een droogniveau van verschrikkelijk karma, zoals waarover som-mige theosofen geneigd zijn uit te weiden. En deze lief-lijkheid en dit licht kunnen worden bereikt wanneer wede ijzeren staaf ontdekken, en als we deze oplichten kanhet hart worden bevrijd. Deze ijzeren staaf wordt door dehindoes de ‘knoop van het hart’ genoemd! In hungeschriften spreken ze over het losmaken van dezeknoop, en ze zeggen dat wanneer dit is volbracht vrijheidnabij is. Maar wat is de ijzeren staaf en de knoop? Dievraag moeten we beantwoorden. Het is de samen-

98

trekkende macht van het zelf – van egoïsme – van hetidee van afgescheidenheid. Dit idee heeft vele verdedi-gingslinies. Het houdt zijn meest geheime hof en diepsteberaadslagingen in de ver verwijderde diepten en hetcentrum van het hart. Maar het manifesteert zich heteerst op die plaats die het dichtst bij onze van onwetend-heid getuigende waarnemingen ligt, waar we het heteerst zien als onze zoektocht is begonnen. Wanneer wehet aanvallen en overwinnen verdwijnt het daar. Hetheeft zich slechts teruggetrokken tot de volgende rij stel-lingen waar het tijdelijk buiten ons gezichtsveld ligt, enwe ons verbeelden dat het is gedood, terwijl het lacht omonze denkbeeldige overwinningen en ons gevoel vanveiligheid. Al snel vinden we het en overwinnen hetopnieuw, alleen om het zich opnieuw te zien terugtrek-ken. We moeten het dus achtervolgen als we het ten-slotte willen grijpen in zijn laatste stelling vlakbij de ‘kernvan het hart’. Daar is het ‘een ijzeren staaf geworden dieop het hart drukt’, en alleen daar kan de strijd werkelijkworden gewonnen. Die discipel is gelukkig die langs allezogenaamde uiterlijke citadels kan afdalen en in één keerde persoonlijke duivel die de ijzeren staaf vasthoudt, kangrijpen en daar strijd kan leveren. Als die daar wordtgewonnen, is het gemakkelijk terug te keren naar demeer afgelegen plaatsen en deze tot capitulatie te dwin-gen. Dit is om vele redenen heel moeilijk. Het is nietalleen een gegoochel met woorden om over deze be-proeving te spreken. Het is iets levends en tastbaars datiedere werkelijke onderzoeker kan leren kennen. De

99

grote moeilijkheid om zich onmiddellijk te storten op hetcentrum ligt in de onvoorstelbare verschrikkingen die deziel op haar korte reis daarheen bestormen. Omdat dit zois, is het beter de strijd te beginnen aan de buitenkant opde manier die in het boek Licht op het Pad wordt aan-gegeven, door de ervaring te toetsen en ervan te leren.

In de geciteerde regels probeert de schrijver de ogenvan een heel materialistisch tijdperk te richten op het feit,voor alle leerlingen van het occultisme een geaccepteerdfeit, dat het ware hart van de mens – dat zichtbaar wordtweergegeven door de hartspier – het brandpunt is voorde geest, voor kennis, voor macht; en dat vanuit dit puntde samengekomen stralen zich als een waaier beginnen teverspreiden, tot ze het hele universum omvatten. Dit isdus de Poort. En precies op die neutrale plaats van con-centratie zijn de zuilen geplaatst en de deuren bevestigd.Daarachter brandt het glorieuze gouden licht, en geefteen ‘schitterende gloed’. We vinden hier dezelfde lerin-gen als in de Upanishads. De laatstgenoemde sprekenover ‘de ether die in het hart is’, en zeggen ook dat wevoorbij die ether moeten gaan.

‘De betekenis van pijn’ wordt benaderd op eenmanier die een groot licht werpt op het bestaan van datwat eeuwenlang veel geleerde mensen heeft verbijsterd.‘Pijn prikkelt, maakt mild, is slopend en vernietigend.Van voldoende afstand bekeken schijnt ze beurtelings alsmedicijn, als mes, als wapen en als gif op te treden. Ze isduidelijk een instrument, iets dat wordt gebruikt. Wewillen ontdekken wie de gebruiker ervan is; welk deel

100

van ons eist dat ze aanwezig is, iets dat overigens zoonaangenaam is?’

De opdracht is om boven lijden en genot uit te komenen ze ten dienste van ons te verenigen. ‘Lijden en genotstaan apart en gescheiden, evenals de twee seksen; doorde versmelting, door de twee tot één te maken wordenvreugde en intense gewaarwording en totale vrede ver-kregen. Waar er geen mannelijk of vrouwelijk is, lijdennoch genot, overheerst de god in de mens en dan is erwerkelijk leven.’

De volgende passage moet veel goede mensen haastwel verbijsteren: ‘Het lot, het onvermijdelijke, bestaatinderdaad voor de mensheid en voor het individu; maarwie kan dit bepalen behalve de mens zelf? Er is in dehemel of op aarde geen aanwijzing voor het bestaan vaneen voorbeschikker anders dan de mens die lijdt of vreug-de heeft door wat is voorbestemd.’ Maar kan een oprech-te onderzoeker van de theosofie dit ontkennen, of erbezwaar tegen maken? Is het niet een zuivere omschrij-ving van de wet van karma? Stemt het niet volmaaktovereen met de leer van de Bhagavad Gîtå? Er is onge-twijfeld geen macht die zich terzijde houdt zoals eenrechter in een rechtbank, en ons beboet of beloont voordeze misstap of die verdienste; we zijn het zelf die onzeeigen toekomst scheppen of onze bestemming bepalen.

God wordt niet ontkend. De paradox dat er een godbestaat in ieder mens wordt duidelijk als we inzien datons gescheiden bestaan een illusie is; het stoffelijke, waar-door we gescheiden individuen zijn, moet uiteindelijk

101

wegvallen, waardoor ieder mens één blijkt te zijn met allemensen, en met god, die het oneindige is.

En de passage die ongetwijfeld in brede kring ver-keerd zal worden begrepen is die in ‘Het geheim vankracht’. ‘Religie houdt een mens af van het pad, belethem vooruit te gaan om verschillende, heel duidelijkeredenen. Ten eerste maakt ze de wezenlijke fout om goeden kwaad van elkaar te onderscheiden. De natuur kentzo’n onderscheid niet.’ Religie is altijd door mensengemaakt. Ze kan daarom niet de hele waarheid zijn. Ze isiets goeds voor de gewone man en de buitenstaander,maar ze zal hem beslist niet bij de Gouden Poort bren-gen. Als religie van god is, hoe komt het dan dat we ziendat diezelfde god in zijn werken en daden de voorschrif-ten van de religie overtreedt? Hij doodt ieder mens een-maal in het leven; elke dag brengen de onstuimigeelementen en vreemde omstandigheden waarvan hij deschepper zou zijn, hongersnood, koude en ontelbarevoortijdige sterfgevallen; waar kan dan in het Ware enigeruimte zijn voor een onderscheid zoals tussen goed enfout? De discipel moet, terwijl hij op het pad loopt, zichaan de wet en het gezag houden, maar als hij zijn geloofvastpint op een of andere religie, dan komt hij onmid-dellijk tot stilstand, en het maakt geen verschil of hijmahåtma’s, goden, Krish!a, Veda’s of mysterieuze dadenvan genade opricht, elk ervan zal hem tegenhouden enhem in een groef werpen waaruit zelfs een hemelse doodhem niet kan bevrijden. Religie kan alleen moreel enethisch gedrag leren. Ze kan niet de vraag beantwoorden:

102

‘Wat ben ik?’ De boeddhistische asceet houdt een waaiervoor zijn ogen om hem het uitzicht te benemen op voor-werpen die door zijn religie worden afgekeurd. Maardaardoor verkrijgt hij geen kennis, want dat gedeelte vanhem dat wordt beïnvloed door de ongeschikte voorwer-pen die hij heeft gezien, moet door de mens zelf wordengekend, en alleen door ervaring kan men in het bezitkomen van kennis en deze in zich opnemen.

Het boek besluit glorieus met enkele aanwijzingenwaaraan veel behoefte bestond. Te veel onderzoekers vanhet occultisme, zelfs de meest oprechte, hebben gepro-beerd die helft van hun natuur te negeren waarvan hierwordt gezegd dat die noodzakelijk is. In plaats van dedierlijke natuur de kop in te drukken, hebben we hier debelangrijke en wijze aanwijzing dat we moeten leren omhet dier volledig te begrijpen en het ondergeschikt temaken aan het geestelijke. ‘De god in de mens, als deze isonteerd, is iets onuitsprekelijk schandelijks in zijn vermo-gen tot voortbrenging. Het dier in de mens, als het is ver-edeld, is iets onvoorstelbaar groots in zijn macht om tedienen en door zijn kracht,’ en ons wordt gezegd dat onsdierlijk zelf een grote kracht is, het geheim van demagiërs van de oude wereld, en van het komende ras datLord Lytton ons aankondigde. ‘Maar deze macht kanalleen worden verkregen door de god te laten regeren.Maak het dier tot heerser over uzelf en nooit zal het overanderen regeren.’

Deze lering blijkt identiek te zijn aan die van de slot-woorden van ‘De Idylle van de Witte Lotus: ‘Hij zal leren

LICHT OP HET PAD 103

hoe de geestelijke waarheden tot uitdrukking kunnenworden gebracht, en om het leven van het hoogste zelfbinnen te gaan, en hij kan ook leren om binnen hem deglorie van dat hogere zelf te bewaren, en toch – als datnodig zou zijn – het leven op deze planeet te behoudenzolang dat duurt; om het leven te behouden in de krachtvan zijn menszijn, totdat zijn hele werk is voltooid, en hijde drie waarheden heeft onderwezen aan iedereen die opzoek is naar licht.’

Er zijn drie zinnen in het boek die de lezer zich zoumoeten inprenten, en we geven ze in omgekeerde volg-orde:

‘Geheim en verborgen in het hart van de wereld en inhet hart van de mensen is het licht dat alle leven kan ver-lichten, de toekomst en het verleden.’

‘Gesteund door de geestelijke stappen van een miljoenmensen ging Boeddha door de Gouden Poort; en omdatde menigte zich verdrong op de drempel kon hij woordenachterlaten die laten zien dat die Poort zich zal openen.’

‘Dit is een van de belangrijkste factoren in de ontwik-keling van de mens: de erkenning – de diepgaande en vol-ledige erkenning – van de wet van universele eenheid ensamenhang.’

104 DOOR DE GOUDEN POORT