lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave ....

91
Inhoudsopgave Abstracts vi Keywords vi Voorwoord vii Inleiding tot het werk viii Afkortingen xi I. Geografie p 1 1. Inleiding p 1 2. Grenzen p 1 2.1. Het Medische kernland p 1 2.2. De maximale en minimale grenzen p 2 2.3. De berg Bikni p 2 II. Een Medische geschiedenis volgens verschillende bronnen p 3 1. Inleiding p 3 2. Mesopotamische bronnen p 3 2.1. Assyrische bronnen p 3 2.2. Babylonische bronnen p 4 3. Herodotus en de Klassieke bronnen p 4 4. Archeologie p 5 III. De geschiedenis van de Meden p 6 1. Inleiding p 6 2. De Medische geschiedenis p 6 2.1. De periode 750-670 BC: Stammen en handel p 6 2.2. De periode 670-610 BC: De secundaire Medische staatjes p 7 2.3. De periode 610 -550 BC: Een lege bladzijde ? p 7 2.4. Conclusie p 8 IV. De Medische geschiedenis volgens de literaire bronnen p 9 1. De Meden in de Assyrische bronnen p 9 1.1. Inleiding p 9 1.2. Shalmaneser III (858-824 BC) p 10 1.3. Šamši-Adad V (823-811 BC) p 10 1.3.1. De campagne van 820/819 BC p 10 1.3.2. De aankomst in Medië p 10 1.4. Adad-Nerari III (810-783 BC) p 11 1.5. Aššur-dan III (772-755 BC) p 12 1.6. Tiglath-Pileser III (744-727 BC p 12

Transcript of lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave ....

Page 1: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

Inhoudsopgave

Abstracts vi Keywords vi Voorwoord vii Inleiding tot het werk viii Afkortingen xi

I. Geografie p 1

1. Inleiding p 1 2. Grenzen p 1

2.1. Het Medische kernland p 1 2.2. De maximale en minimale grenzen p 2 2.3. De berg Bikni p 2

II. Een Medische geschiedenis volgens verschillende bronnen p 3

1. Inleiding p 3 2. Mesopotamische bronnen p 3

2.1. Assyrische bronnen p 3 2.2. Babylonische bronnen p 4

3. Herodotus en de Klassieke bronnen p 4 4. Archeologie p 5

III. De geschiedenis van de Meden p 6

1. Inleiding p 6 2. De Medische geschiedenis p 6

2.1. De periode 750-670 BC: Stammen en handel p 6 2.2. De periode 670-610 BC: De secundaire Medische staatjes p 7 2.3. De periode 610 -550 BC: Een lege bladzijde ? p 7 2.4. Conclusie p 8

IV. De Medische geschiedenis volgens de literaire bronnen p 9

1. De Meden in de Assyrische bronnen p 9 1.1. Inleiding p 9 1.2. Shalmaneser III (858-824 BC) p 10 1.3. Šamši-Adad V (823-811 BC) p 10

1.3.1. De campagne van 820/819 BC p 10 1.3.2. De aankomst in Medië p 10

1.4. Adad-Nerari III (810-783 BC) p 11 1.5. Aššur-dan III (772-755 BC) p 12 1.6. Tiglath-Pileser III (744-727 BC p 12

Page 2: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

ii

1.6.1. De campagne van 744 BC p 12 1.6.2.De campagne van 737 BC p 13 1.6.3 De nieuwe Assyrische strategie p 14

1.7. Sargon II (721-705 BC) p 14 1.7.1. Eerste campagne: 716 BC p 14 1.7.2 Tweede campagne: 715 BC p 15 1.7.3 Derde campagne: 714BC-713 BC p 16

1.8. Sennacherib (704-681 BC) p 16 1.9. Esarhaddon (680-669 BC) p 17

1.9.1. De verre Meden p 17 1.9.2. Opstand van Kaštaritu p 18

1.10. Assurbanipal (668-630 BC) p 18 2. Periode van stilte p 19

2.1. De Scythische overheersing p 19 3. De val van Medië p 20

3.1. Inleiding p 20 3.2. De val van Assyrië p 20 3.3. De val van Urartu p 21

4. 612-550 BC: de ‘Dark Age’ p 21 4.1. Het ontbreken van gegevens p 21 4.2. De Lydische oorlog p 22

5. De val van Medië p 22

V. De Medikos Logos van Herodotus p 23

1. Inleiding p 23 2. De inhoud van de Medikos Logos p 23 3. Orale traditie? p 23 4. Een Griekse tekst p 24 5. De chronologie en koningen van Herodotus p 25

5.1. Inleiding p 25 5.2. De Medische koningen volgens Herodotus p 25 5.3. De identificatie van Medische koningen p 25 5.3.1. Deioces p 26 5.3.2. Phraortes p 26 5.3.3. Cyaxares en Astyages p 26 5.4. Algemene chronologie p 26

6. Conclusie: bruikbaar of niet? p 27 VI. Het Medische rijk p 28

1. Inleiding p 28 2. De Meden en Medië in de Mesopotamische bronnen p 28 3. Het Medische rijk als een fabel: Sancisi-Weerdenburg p 29

3.1. Een staat p 29 3.2. Koningschap en het leger p 29 3.3. Sociale stratificatie en inkomsten p 28 3.4. Conclusie p 31

Page 3: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

iii

4. Een Medisch rijk na 615 BC: Muscarella p 31 4.1. Conclusie p 32

5. De erfenis van rijk naar rijk p 32 5.1. Continuïteit p 32 5.2. De Babyloniërs of de Meden? p 33

6. Algemene conclusie p 33 VII. De sociale organisatie p 35

1. Inleiding p 35 2. Taal & schrift p 35 3. Paarden p 36 4. Sociale stratificatie p 36 5. Administratie en bureaucratie p 36

VIII. De Medische kunst p 37

1. Inleiding p 37 2. Twee standpunten p 38

2.1. Standpunt 1: identificatie van Medische kunstobjecten p 38 2.1.1. Razmjou p 38 2.1.1.1. De Medische designs in Susa p 38

2.1.1.2. De Medische kunst en Persepolis p 38 2.1.1.3 Het Pectoraal van ziwiye p 39

2.1.1.4 Conclusie p 39 2.2. Standpunt 2: de onwetendheid over de Medische kunst p 40 2.2.1. Muscarella p 40

2.2.1.1. De Oxus-schat p 40 2.2.1.2. De Kelermes en Litoy-Melgunov schedes p 41 2.2.1.3. De schat van Ziwiye p 41

2.2.1.4. Conclusie p 41

IX. De Meden in de Achaemenidische kunst p 42

1. Inleiding p 42 2. De Meden in de kunst van Persepolis p 42

2.1. De Meden en de Perzen: ‘broeders’ p 42 2.2. De kledij p 43 2.3. Giften van de Meden p 43 2.4. De wapens p 44 2.4.1. De akinakes p 44 2.4.2. De wapendrager p 44

X. Een Medische religie p 45

1. Inleiding p 45

Page 4: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

iv

2. Medisch heiligdom in Bīt Ištar p 45 2.1. Een ‘puntige pijl’ in Bīt-Ištar p 45 2.2. De bronzen plaat van Šilisruh p 46 2.3. Bīt-Ištar en zijn heiligdom p 47

XI. Archeologie en Architectuur p 48

1. Inleiding p 48 2. De Medische driehoek p 48 3. Hamadan/Ecbatana p 48 4. Tepe Nush-i Jan p 49

4.1. Inleiding p 49 4.2. Architectuur p 50

4.2.1. De Centrale Tempel p 50 4.2.2. Het Oude Westelijke Gebouw p 50 4.2.3. Het Fort p 51 4.2.4. De Zuilenhal p 51 4.2.5. Krakerarchitectuur p 51

4.3. Conclusie architectuur p 52 4.4. Vondsten p 52 4.4.1. Glyptiek p 52

4.4.2. Metalen objecten p 53 4.4.3. Glas & faience, & kleiobjecten p 54 4.4.4. Beenderobjecten & stenen objecten p 54

4.5. De zilverschat p 54 4.5.1. De plaats van de schat p 55 4.5.2. Hypotheses en onderzoek p 55 4.5.3. Conclusie van het onderzoek p 56 4.5.4. De inhoud van de schat p 56 - tweedruppelige spiralen oorhangers p 56 - vierdruppelige spiraalkralen p 57 - spiraalringen, vingerringen en een armband p 57 - bar-ingots, zilverklompjes en zilverblad p 57

5. Godin Tepe p 57 5.1. Inleiding p 57 5.2. Architectuur p 58

5.2.1. Bouwgeschiedenis p 58 5.2.2. Het Fort p 59 5.2.3. Conclusie architectuur p 59

5.3.Vondsten p 59 6. Baba Jan Tepe p 60

6.1. Inleiding p 60 6.2. De architectuur p 60 6.2.1. Het Fort p 60 6.2.2. De Centrale Hal p 60 6.2.3. De Geverfde Kamer p 61 6.3. Einde van de site p 62

7. Tepe Ozbaki p 63 8. Tell Gubba p 63

Page 5: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

v

9. Andere mogelijke sites p 64 9.1. Erbil p 64 9.2. Tell Badan p 64 9.3. Kerkenes Dağ p 64 9.4. Jameh Shuran p 64 9.5. Tille Höyük p 65

10. De Centrale Tempel van Tepe Nush-i Jan en de Urartische torens p 65 11. Architectuur: een algemene conclusie p 66

XII. De Medische keramiek p 67

1. Inleiding p 67 2. Keramiek van Godin Tepe p 67

2.1. Inleiding p 67 2.2. Stratigrafische assemblages p 67 2.3. De verschillende types en hun chronologie p 68 2.4. Analyse en conclusie p 69

3. Keramiek van Baba Jan Tepe p 69 4. Keramiek van Tepe Nush-i Jan p 70 5. Keramiek van Jameh Shuran p 70 6. Parallellen tussen de keramiek van de sites p 70

6.1. Baba Jan II - Tepe Nush-i Jan p 70 6.2. Baba Jan I - Godin II p 71 6.3. Tepe Nush-i Jan - Godin II p 71 6.4. Jameh Shuran IIb - Godin Tepe II p 71

7. Conclusie p 72 XIII. Surveys p 74

1. Inleiding p 74 2. Survey in de Malayer vlakte p 74 3. Survey in de Kangavar vallei p 75

Besluit

A. De bronnen B. Een Medisch Rijk, lokale machtscentra en een ideologie C. De kunst D. Onderzoek in de toekomst

Bijlage 1: De Geografie van Medië Bijlage 2: De Medische kunst Bijlage 3: De Meden in de Achaemenidische kunst Bijlage 4: Een Medische religie Bijlage 5: Archeologie en Architectuur Bijlage 6: De Medische keramiek

Page 6: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

vi

Abstracts The Medes arrived in the 1st millennium BC on the Iranian Plateau and settled themselves in North-Western Iran. The Assyrian and Babylonian sources narrated how the Medes lived in cities with local leaders. The excavated Median sites used to be centra of local power. Later on the Medes united themselves under one leader, Cyaxares, and gained victory over Assyria in 612 BC. After this event the sources became silent. Some believe Media evolved into an empire. Others search obstinatly to the unknown Median art. This paper collects all recent hypotheses and research done on this subject. Les Mèdes sont arrivés dans le 1ier millénaire BC au Plateau Iranien et se sont établis au Nord-Ouest Iran. Les sources Assyrienne et Babylonienne racontent comment les Mèdes vivaient dans des villes avec des chef locales. Les sites Mèdes fouillés étaient des centres des chefs locales. Après, les Mèdes etaient réuni sous un chef, Cyaxare, et ont battu à l’Assyrie en 612 BC. Après cet événement les sources deviendront silencieuses. Certaines gens croient que la Medié a évolué à un empire. Des autres cherchent obstinés à l’art des Mèdes inconnue. Ce travail réunit tous les hypothèses et recherches expertise récentes.

Keywords

Meden, Medië, Medisch, Iran, Assyrië, Tepe Nush-i Jan, Godin Tepe, Baba Jan Tepe

Page 7: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

vii

Voorwoord

Ik neem hierbij de gelegenheid om mijn moeder, Reinilda Verswijvel, te bedanken voor haar steun en de tijd die ze besteedde in het helpen aanpassen van dit werk. Daarnaast gaat mijn dank uit naar Prof Dr. Ernie Haerinck voor het bijsturen van het onderzoek, de suggesties en extra raad.

Page 8: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

viii

Inleiding tot het werk 1. De status quaestionis

In 900 BC kwamen de Iraniërs aan op het Iraans plateau na een lange periode van zwerven. De Meden splitsten zich af en vestigden zich in Noord-West Iran.

De Medikos Logos van Herodotus was lange tijd de belangrijkste bron voor de geschiedenis van de Meden. In de laatste jaren werd de betrouwbaarheid van deze bron steeds meer in vraag gesteld. Pas bij de ontdekking van de Assyrische archieven en de Medische sites werd de hele Medische geschiedenis herschreven. Voorlopig zijn slechts enkele Medische sites opgegraven: Tepe Nush-i Jan, Godin Tepe, Baba Jan Tepe en Tepe Ozbaki. Hamadan onthulde tot op vandaag geen enkel spoor van een Medische occupatie. Toch twijfelt niemand aan diens status als hoofdstad van Medië. Tijdens de opgravingen werden er geen kunstobjecten aangetroffen. Waarschijnlijk zijn er Medische kunstobjecten in ons bezit maar kunnen we ze niet herkennen. Verschillende historici hebben geprobeerd de Medische kunst te identificeren. Hetzelfde geldt voor een Medische taal. Er zijn geen archieven teruggevonden, geen administratiesysteem, geen enkele Medische insigne, niets. Recent onderzoek van de kleibullae in Tepe Nush-i Jan gaf alvast een eerste bewijs van het gebruik van een registratiesysteem. Over de Medische religie is er ook nauwelijks iets geweten. Er zijn enkele tempels opgegraven met (vuur)altaren en er zijn indicaties voor een Medisch waterheiligdom. Helaas werd er geen enkel graf of Medische necropool teruggevonden. Met het onderzoek naar de Medische koningen en eventueel een politiek systeem is het beter gesteld. Een debat over de politieke staatsstructuur van Medië leidde tot voor- en tegenstanders van het bestaan ervan. De Meden versloegen Assyrië in 612 BC. Volgens sommigen begon toen de bloei van een Medisch rijk met een dynastie. De laatste Medische koning werd in 550 BC verslagen door Cyrus de Grote van Perzië. Het onderzoek naar de Medische geschiedenis en Medische cultuur bevind zich vandaag in een stroomversnelling. Er werden surveys in de Malayer vlakte en Kangavar vallei ondernomen waarbij enkele permanente Medische nederzettingen werden aangetroffen. Het is wachten op een degelijke opgraving van deze sites. Enkele basiswerken die de evolutie van de Medische geschiedenis, het bestaan van een Medisch rijk en de Medische kunst in vraag stelden zijn:

- Diakonoff, I., 1985, “Media” in: Gershevitch, I., Cambridge History of Iran, VOL 2, London, Cambridge.

Diakonoff schreef een uitgebreide Medische geschiedenis, waarbij hij probeerde zo volledig mogelijk te zijn. Deze publicatie dateert uit 1985 maar is een van de weinige die een uitgebreide geschiedenis geeft.

Page 9: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

ix

- Lanfranchi, G.B., et al, 2003, “Continuity of Empire(?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

In ‘Continuïty of Empire’ wordt de continuïteit tussen het Assyrische rijk en Perzische rijk bekeken met Medië als doorgeefluik tussen het voorgaande en volgende rijk. Daarnaast bespreekt het de verschillende aspecten van de Medische cultuur: van de Medische ‘Dark Age’ tot keramiek en architectuur. - Muscarella, O.W., 1987, “Median art and medizing scholarship” in: Biggs, R.D. &

Woods, P., Journal of Near Eastern Studies n° 46, Chicago, Illinois.

Over de Medische kunst wordt veel geschreven, maar weinig hard gemaakt. Muscarella verwierp deze onderzoeken en wil ons duidelijk maken waar het volgens hem op neerkomt; we kunnen de Medische kunst niet herkennen.

- Sancisi-Weerdenburg, H., 1988, “Was there ever a Median Empire?” in: Kuhrt, A., &

Sancisi-Weerdenburg, H., Achaemenid History III, Method and Theory, Groningen.

Heleen Sancisi-Weerdenburg publiceerde haar beroemdste artikel in 1988, waarbij ze het bestaan van een Medisch rijk voor het eerst in vraag stelde.

2. Probleemstelling en doel van het onderzoek Tijdens het schrijven van de bachelorproef werd het me duidelijk hoe intrigerend de Meden vandaag nog zijn voor vele historici en archeologen. Er hangt een zeker mysterie rond de hele zaak: geen kunst, weinig sites, een dynastie?…Het is een uitdaging: een volk uit het oude Iran bespreken waarover al decennia lang wordt gediscussieerd. De hele Medische geschiedenis werd in de laatste dertig jaar volledig herschreven. Het debat en onderzoek leiden elk jaar nog tot nieuwe en belangrijke onthullingen. Het doel van dit eindwerk is zeer duidelijk en kort te verwoorden: een overzicht geven van alles wat we weten over de Meden. De laatste jaren zijn er belangrijke nieuwe hypotheses gepubliceerd. Dit eindwerk moet een verfrissend en recent overzicht geven van de belangrijkste opgravingen en hypotheses. Het was tijd om alles op een rijtje te zetten en de voorbijgestreefde hypotheses uit het onderzoek te zeven. Er is nood aan een nieuwe stand van zaken over het onderzoek. Allereerst wil ik de grenzen van Medië schetsen. Daarna worden de belangrijkste bronnen omschreven en getest aan nieuw onderzoek. Daarnaast zal ik trachten een zo volledig mogelijke Medische geschiedenis te schetsen. Vervolgens zal er een profiel worden opgemaakt van de Medische politieke organisatie en de koningen van Medië. Belangrijke culturele aspecten, zoals keramiek, kunst en religie, zullen compact worden behandeld. Tenslotte wil ik de Medische sites bekijken en zien of zij ons bevestigen wat de literatuur ons vertelt…of net niet. Hoewel er niets of nauwelijks iets geweten is over Medische kunst zijn er verschillende artikels geschreven die Medische kunstvoorwerpen trachten te identificeren en te bespreken. Deze hypotheses zijn allen onderwerp van felle kritiek. Dit onderwerp uitgebreid behandelen zou ons te ver afleiden van het verhaal. Ik besloot dan ook twee verschillende visies te

Page 10: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

x

vergelijken die symbool staan voor alle voor- en tegenstanders van het Medische kunstonderzoek. De keramiek zal beperkt besproken worden.

3. Uiteenzetting van de Methode Dankzij een eerste kennismaking met de ‘Meden’ in het 3e bachelorjaar en aan de hand van enkele belangrijke aanwijzingen van Prof Dr. Ernie Haerinck kon ik mijn zoektocht beginnen. Ik denk hierbij vooral aan ‘Continuïty of Empire’, waarin verscheidene recente onderzoeksconclusies over de Meden werden gepubliceerd. Eerst verzamelde ik enkele bronnen over de Medische geschiedenis en de Medische ‘koningen’. Tijdens de eerste verwerkingsfase stootte ik dan vanzelf op de belangrijke discussies, bv. het al dan niet bestaan van een Medisch rijk. Dan zocht ik de belangrijkste artikels en standpunten van het debat op. Met mijn promotor, Prof Dr. Ernie Haerinck, werd een eerste inhoudstafel bekeken en aangevuld met extra onderwerpen. Belangrijke artikels en tijdschriften die zeker bekeken moesten worden werden aangeduid door mijn promotor. Tenslotte werden opgravingsverslagen gezocht en artikels geraadpleegd die in de jaren daarna geschreven werden met betrekking op keramiek, kleine vondsten, architecturale reconstructies etc van deze sites. Er doken zoals gebruikelijk enkele problemen op. Sommige interessante artikels kon ik niet raadplegen. Ik denk hierbij aan andere survey verslagen van de Kangavar vallei en de Malayervlakte, verscheidene publicaties over de nederzettingen en de keramiek van Tepe Nush-i Jan, etc. Ook Herodotus raadplegen bleek een probleem: ik kan helaas de Griekse taal niet lezen. Anderstalige publicaties gaven enkel citaten uit de Medikos Logos.

Page 11: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

xi

Afkortingen ‘hfdstk’ = hoofdstuk ‘b’ = bijlage ’fig’ = figuur Bijvoorbeeld (b1 fig5) betekent: bijlage 1, figuur 5.

Page 12: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

1

I. De Geografie van Medië

1. Inleiding We situeren Medië in het Noord-Westen van het huidige Iran (b1 fig 1). In tegenstelling tot de Mesopotamische vlakte ligt Medië meer dan 1000 meter boven het zeeniveau. Het gebied is doorklieft met bergranden en bergtoppen die soms tot meer dan 3000 meter hoogte reiken: dit is het Zagrosgebergte (b1 fig 2). Het strekt zich uit van het Noordwesten tot het Zuidoosten en omvat verscheidene vruchtbare bergvalleitjes. Hier organiseerden en vestigden zich mensen tot op de dag van vandaag. Er is genoeg regen in het jaar om gewassen te telen zonder irrigatietechnieken. Dieren kunnen zich voeden in deze valleien en de berghellingen bieden ook voedsel voor de gedomesticeerde kuddes. In de winter is het zeer koud in Medië (Roaf, M., 2005, p54).

2. Grenzen Het is belangrijk om te weten waar de grenzen waren van Medië om iets te kunnen zeggen over Medische kunst en artefacten. Helaas is er nog geen echte discussie losgebarsten over dit onderwerp. Het is niet geweten wat het kerngebied van Hamadan (de oude hoofdstad) was noch hoe ver haar invloed reikte (Muscarella, 1994, p 57). De grenzen van Groot-Medië zijn niet erg duidelijk af te lijnen, ook al omdat er weinig informatie beschikbaar is over haar Noordelijke en Oostelijke grenzen. De Zuidelijke grens lag in Luristan, de Westelijke grens kwam in de buurt van Mesopotamië (Roaf, M., 2005, p56). 2.1. Het Medische kernland. In het 1e millennium BC veranderden de grenzen van Medië voortdurend waardoor het best moeilijk is een precieze grens vast te leggen (Roaf, M., 2005, p56). We kunnen het best beginnen met de grenzen van het kernland te schetsen. De literaire bronnen spreken over Ecbatana als de hoofdstad van de Meden. Dit is het huidige Hamadan. Twee archeologische sites, Tepe Nush-i Jan en Godin Tepe, rekent men ook tot het kernland van Medië1

1 Muscarella gelooft dat Baba Jan Tepe onterecht als Medische site wordt genoemd. Zie hiervoor Muscarella, 1994, p 58.

(Muscarella, 1994, p 58). Let wel op, het gaat hier over wat men vandaag als het Medische kernland beschouwt. Hamadan, Godin Tepe en Tepe Nush-i Jan liggen gevat in een denkbeeldige driehoek die men de Medische driehoek noemt (b1 fig 3 en bl fig 6). Verder

Page 13: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

2

onderzoek naar de grenzen van Medië begint het best vanuit deze driehoek (Muscarella, 1994, p 58). (zie hfdst XI.) Het centrum van Medië lag langs de Grote Khurasan Weg (b1 fig 4), een deel van de befaamde Zijderoute die over het Iraans plateau en door de Zagrosbergen naar Mesopotamië liep. “Langs deze belangrijke route lag de stad Hagmatana, die de Grieken Ecbatana noemden, nu gekend als Hamadan, welke de hoofdstad was van het Medische koninkrijk in de 6e eeuw BC.” (Roaf, M., 2005, p56). Reizen doorheen de Zagros is moeilijk via de steile passen die leiden naar het Iraans plateau. Hoewel ze er niet geschikt voor zijn, werden ze soms toch gebruikt door het Assyrische leger. De Grote Khurasan Weg was beter begaanbaar en dus beter geschikt voor de doortocht van een leger (Roaf, M., 2005, p57). 2.2. De maximale en minimale grenzen. Op de kaart (b1 fig 5) ziet u de traditionele opvatting aangaande de grenzen van Medië. Tijdens recente onderzoekingen en debatten werden veel van de zogenaamde voormalige Medische provincies en onafhankelijke koninkrijken geschrapt: onder andere Persis, Elam, Assyrië, Noord-Syrië, Armenië en Kappadocië bleken niet onder Medisch gezag te vallen (Lanfranchi – B, 2003, p 398). Medië is maximaal zo groot geweest tot aan de grens met Urartu, de grens met Fars en het Westen van de Zagros, de vlaktes van Oost-Assyrië en tot aan de uitlopers van de centrale woestijn in Iran, achter Rayy (Lanfranchi –B, 2003, p 398). Groot-Medië omvat niet het Zuid-Kaspische gebied, zoals sommigen willen geloven. Dit wordt indirect bevestigd door de Assyrische teksten. Darius, een Achaemenidische vorst, zei dat Rhages bij Teheran in Medië lag maar het kan ook gaan om een bondgenoot of onderworpen stad van Rhages (Muscarella, 1994, p 58). Op haar kleinst zou Medië het Noordelijke gebied niet bestrijkt hebben. Evenmin zou het Oost- en Centraal Iran hebben omvat. Deze visie is echter zeer minimalistisch (Lanfranchi –B, 2003, p 398). 2.3. De berg Bikni. Bikni, een geografisch herkenningspunt, wordt maar liefst 14 keer vermeld in de Assyrische bronnen, steeds in relatie met de Meden (Radner (A), 2003, p 59). Zowel Tiglath-Pileser III, Sargon II en Esarhaddon halen deze berg aan in associatie met de Meden. Esarhaddon heeft het zelfs over Bikni als een lapis lazuli berg (zie hfdstk IV-1.9 p 17). De meesten, onder andere Karen Radner, identificeren de berg Bikni met de Demavand, niet ver van Teheran. Niet iedereen is het hiermee eens: Levine , Genito, en Muscarella geloven dat het hier gaat om de berg Alvand, ten westen van Hamadan (b1 fig 6) (Muscarella, 1994, p 47). Een kleine minderheid gelooft dan weer dat het hier gaat over de Badakhshan bergen in Afghanistan omdat Esarhaddon refereerde naar Lapis Lazuli (Muscarella, 1994, p 58).

Page 14: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

3

II. Een Medische geschiedenis volgens verschillende bronnen 1. Inleiding

In Medië is er geen archief gevonden, in feite is geen enkel geschreven woord van de Meden ooit teruggevonden. Vanwaar halen we dan onze informatie over de Medische geschiedenis? Alle informatie komt uit vier verschillende groepen van bronnen: de Mesopotamische bronnen, de Bijbel (hier niet behandeld), de geschiedschrijving van Griekse schrijvers en de Archeologie (Lanfranchi, 2003, p2 en Eder, 2007, p 115).

2. Mesopotamische bronnen

De Mesopotamische bronnen bestaan uit de Assyrische bronnen en Babylonische bronnen. Deze Mesopotamische bronnen zijn uiteindelijk heel belangrijk gebleken voor de reconstructie en het corrigeren van een fout beeld dat men had van de Medische geschiedenis. 2.1. Assyrische bronnen. De Assyrische bronnen zijn alle koninklijke inscripties, orakelverslagen, brieven en verdragen uit de periode van 855 tot 655 BC (Eder, 2007, p 115). De Assyrische verslagen zijn uitermate belangrijk om een algemeen beeld van de Medische geschiedenis te reconstrueren. De Assyrische bronnen spreken nooit over een Medisch rijk maar tonen net een versnipperd Medisch landschap van losse stammen en hun lokale leiders zonder speciale eigenschappen die hen onderscheiden van andere Zagrosbewoners. Er wordt op geen enkel moment gesproken over een Medische koning die alle stammen verenigde (Liverani, 2003, p 4). De bronnen zijn zeer stil ten tijde van Ashurbanipal, namelijk tussen 670 en 630 BC. Deze leegte werd gevuld met wat Herodotus ons wist te vertellen over de Meden. De Assyrische bronnen en de Griekse bronnen werden vaak met naast elkaar gelegd, waarbij men voor elke vorst of leider een overeenkomst zocht (Eder, 2007, p 115). Zo werd Deioces van Herodotus gelinkt met Daiukku, een Manneeër in de Assyrische bronnen. Al deze vergelijkingen - met uitzondering van Cyaxares en Astyages - zijn onbetrouwbaar en hoogst onwaarschijnlijk, net zoals de bloedband tussen Astyages en Cyrus van Perzië.

Page 15: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

4

2.2. Babylonische bronnen. De Babylonische bronnen bestaan uit de zogenaamde “Val van Nineveh Kroniek” en de “Nabonidus Kroniek” (Eder, 2007, p 115). De Babylonische bronnen vermelden ene Umakištar en een andere Medische vorst Ištumegu. Ištumegu werd, volgens de Babylonische bronnen, verslagen door Cyrus. Vandaag linkt men Umakištar met Cyaxares van Herodotus en Ištumegu met Astyages (Eder, 2007, p 115). Toch spreken de Babylonische bronnen nooit over een Medisch rijk. Zo wordt ook de zogenaamde Westwaardse expansie van de Meden (tot aan de Halysrivier) vandaag afgedaan als een fabeltje, verzonnen door de Griekse auteurs (Eder, 2007, p 116). Uiteindelijk verwerpen de meesten het bestaan van een Medisch rijk en gelooft men in het concept van een korte unificatie onder Cyaxares (Umakištar) vóór de vernietiging van het Assyrische rijk (Eder, 2007, p 116).

3. Herodotus en de Klassieke bronnen Onze perceptie van de geschiedenis van de Meden werd lange tijd bepaald door de beschrijvingen van Griekse historici. Ze (Herodotus, Ctesias, Xenophon,…) hadden geen directe informatie over de Meden maar verzamelden vooral kennis uit de Achaemenidische periode (Liverani, 2003, p 1). De archeologische ontdekkingen van Tepe Nush-i Jan, Godin Tepe en Baba Jan Tepe in de jaren 60 en 70 toonden echter een ander verhaal en zorgden voor een ommekeer in onze perceptie van de Medische geschiedenis. De Medikos Logos (‘Medische geschiedenis’) is even onrealistisch gebleken als de vroegere opvattingen over de Assyrische en Babylonische geschiedenis. De Medische geschiedenis bleek na archeologisch onderzoek helemaal anders te zijn dan hoe de Klassieke bronnen ze beschreven hadden. Meestal werd, om de lacunes in onze kennis van de Medische geschiedenis op te vullen, de Medikos Logos van Herodotus gebruikt: voor de korte periode vóór de val van Assyrië en de periode na het Assyrische rijk. De gebeurtenissen die hij hierin beschreef zijn dan reeds enkele honderden jaren eerder gebeurt. Toch werd vroeger bijna onkritisch de Medische geschiedenis van Herodotus overgenomen. Op de Medikos Logos van Herodotus komen we terug in hoofdstuk V. De Klassieke bronnen bleken ook al niet erg betrouwbaar te zijn wat betreft de Medische staatsstructuur en het hoogtepunt van het Medische ‘rijk’. Zoals eerder vermeld bestaat er veel twijfel over het feit of er al dan niet een Medisch eengemaakt rijk heeft bestaan. Herodotus geeft een omschrijving van het Medisch koninkrijk, terwijl de Mesopotamische bronnen zwijgen over een Medisch rijk. Men ziet het zo: wanneer een rijk valt neemt een ander diens plaats in. Waneer dat rijk dan tot een einde komt vult weer een ander rijk het vacuüm op. Het leek dan ook logisch dat het Assyrische rijk vernietigd en opgevolgd werd door een Medisch rijk, dat op zijn beurt verslagen en opgevolgd werd door het Achaemenidische rijk (Liverani, 2003, p 1-2). De Griekse geschiedschrijvers volgden deze stelling. Daarom zagen ze Medië

Page 16: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

5

als een uniform rijk met een politieke en administratieve structuur. Het model hiervoor haalden ze bij het Perzische rijk, het rijk dat Medië opvolgde. We moeten een Medische staat niet ontleden naar de structuur van het opvolgende rijk, maar uit het voorgaande, in dit geval de onafhankelijke stammen in de Zagros (Liverani, 2003, p 2). Om het kort samen te vatten: de Medische geschiedenis wordt beter beschreven door de Mesopotamische (Assyrische en Babylonische) bronnen dan door de Griekse geschiedschrijvers (Liverani, 2003, p 4).

4. Archeologie In hartje Medië werden in de jaren 60 en 70 de belangrijke Medische sites Nush-i Jan, Godin Tepe en Baba Jan tepe opgegraven. Deze opgravingen zijn samen met de Mesopotamische bronnen van cruciaal belang gebleken de herschrijving van de Medische geschiedenis. Als men voor elke site naar de periode van het tweede kwart van het 1e millennium kijkt vallen een aantal gemeenschappelijke punten op: “in de 8e en 7e eeuw BC ontwikkelden de Medische sites zich, maar in de eerste helft van de 6e eeuw werden ze weer verlaten” (Liverani, 2003, p 3). Laat dit nu net de periode zijn die door iedereen bestempeld werd als het hoogtepunt van het Medische rijk. De publieke gebouwen van Tepe Nush-i Jan werden verlaten en herbewoond door krakers in de eerste helft van de 6e eeuw BC (Liverani, 2003, p 3). De opgravers van de site, David Stronach en Michael Roaf, merkten op dat dit niet klopt met het algemeen beeld dat men had van het Medisch hoogtepunt in die periode (Liverani, 2003, p 3). Het verhaal van de Klassieke auteurs stemt duidelijk niet overeen met het archeologische verhaal, maar wel met de Mesopotamische bronnen. Godin Tepe kennen dezelfde geschiedenis als Tepe Nush-i Jan. Deze sites hadden ook opeenvolgende fases van monumentale bouwconstructies, ze werden verlaten en nadien weer herbewoond door krakers. In de eerste helft van de 6e eeuw BC werden ze voorgoed verlaten door de Medische bewoners (Liverani, 2003, p 3). Laten we de lijn even doortrekken naar Mannea. De Manneïsche sites, Hasanlu IIIA en Ziwiye tonen beide een succesvolle periode met het optrekken van publieke gebouwen in de 8e eeuw en 7e eeuw. Ze worden daarna bewoond door krakers maar dan in de eerste helft van de 6e eeuw BC (Liverani, 2003, p 4).

Page 17: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

6

III. De Geschiedenis van de Meden 1. Inleiding

Over de geschiedenis en organisatie van Medië zijn er nog veel onopgeloste vragen. In de beginfase van de Medische geschiedenis is er alleen sprake van onafhankelijke Medische stammen. Deze zullen zich op een bepaald ogenblik verenigen onder één leider. Of het hier werkelijk ging om een ‘rijk’ staat nog onder discussie: hebben de Meden ooit wel een uniform 'rijk' gekend? Welke stammen hebben ze zich onder één leider geschaard en waarom ?

Historici en archeologen hopen door middel van de Assyrische en Babylonische bronnen meer te weten te komen over de Meden: hun exacte locaties, hun evolutie naar een grootmacht die sterk genoeg was om Assyrië ten val te brengen, enzovoort. Wat we lezen in de Assyrische bronnen komt niet altijd overeen met wat Herodotus schreef over de Meden. Herodotus verhaalde hoe ene Deioces de zes Medische stammen verenigde en zo het Medische rijk stichtte. De Assyrische bronnen daarentegen spreken nooit over een Medisch rijk (Radner, 2003, p38). Over de problematiek van een Medisch rijk komen we in hoofdstuk VI op terug.

2. De Medische geschiedenis

2.1.De periode 750-670 BC: Stammen en handel. In deze periode zijn de Meden een groepering van losse stammen met lokale leiders: bēl āli genoemd in de Assyrische bronnen. Bēl āli betekent zo veel als ‘stadsheer’. De Medische stammen kenden geen overkoepelende politieke structuur maar zijn slechts verbonden met elkaar door hun “gemeenschappelijke etniciteit” (Liverani, 2003, p 5). De Assyriërs noemden ze Madāyu. Deze Madāyu of Meden leefden in steden en kleine versterkte nederzettingen. Dit uit zich in de forten van Nush-i Jan Tepe, Baba Jan Tepe en Godin Tepe waar lokale leiders woonden. De gewone mensen woonden in kleine dorpjes of misschien in tenten. Ze hielden zich bezig met pastorale activiteiten en ze versterkten hun economie door het kweken van de kostbare Medische paarden. Het belangrijkste voor de rijkdom en het latere succes van de Meden, dat hun zal onderscheiden van de andere Zagrosvolkeren, was hun uitstekende locatie. Ze controleerden de ingang van het Iraanse plateau waarlangs de weg van Kermanshah naar Hamadan liep. Ze woonden aan een van de belangrijkste handelsroutes van de geschiedenis, de Grote Khorasan Weg, die Mesopotamië verbond met Centraal-Azië (Liverani, 2003, p 5-6). De Assyriërs wilden maar al te graag zelf controle uitoefenen op deze handelsweg wat meteen ook de rede

Page 18: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

7

was voor de vele invallen die ze organiseerden in de Zagros en het Iraans Plateau. Sargon plaatste Assyrische gouverneurs in Medisch gebied en kon zo een directe administratieve controle uit voeren (Liverani, 2003, p 6). Deze gouverneurs controleerden de handel en ontvingen tribuut. Ze regeerden zij aan zij met de Medische leiders die zich bezighielden met de lokale zaken. Niet alleen de Grote Khurasan Weg, maar ironisch genoeg ook de aanwezigheid van het Assyrische rijk was een belangrijke factor voor de toekomst van Medië. Tevens door hun aanwezigheid op het Iraanse plateau wisten de Meden zich te verheffen tot rijkere en machtigere chiefdoms… (Liverani, 2003, p 6). 2.2. De periode 670-610 BC: De secundaire Medische staatjes. Toen Assyrië zich terugtrok uit Medië ontstond er een machtsvacuüm dat opgevuld werd door Medische ‘staatjes’. Het zijn secundaire staten gelegen naast het grote Assyrische rijk. Zij vergaarden rijkdom door de handel en door paardenverkoop. Tot 672 BC hadden de Meden geen gemeenschappelijke strategie en vochten ze tegen elkaar. De opname van Medische lijfwachten aan het Assyrische hof zorgde voor technische innovatie en betere organisatie van het Medische leger. De vraag is alleen of de Meden zich uiteindelijk echt verenigd hebben. Indien dit zo was, moet dit gebeurt zijn tussen 670 en 615 BC. In 614 BC kwam er een gemeenschappelijke leider, Umakištar, beter bekend als Cyaxares van Herodotus. Het bestaan van Cyaxares en diens rol in de destructie van Nineveh werd door Herodotus verhaald in zijn Medikos Logos en wordt door de Babylonische bronnen bevestigd. Ofwel was Cyaxares de koning van een eengemaakt Medië dat ontstond in de periode vóór de val van Nineveh, ofwel was hij een verkozen leider met één taak: de val van Assyrië te verwezenlijken. Dit zou dan betekenen dat hij de goedkeuring kreeg van de meeste lokale Medische leiders, maar niet dat hij de koninklijke macht kreeg over heel Medië (Liverani, 2003, p 6-7). 2.3. De periode 610 -550 BC: Een lege bladzijde? We zouden kunnen redeneren dat de val van Assyrië de bloei van een Medische eenmaking betekende. Maar de archeologie vertelt ons iets helemaal anders. Net in deze periode, het einde van de 7e eeuw, worden de Medische sites verlaten (Liverani, 2003, p 7). De literatuur zwijgt over de Meden: deze periode, 610 tot 550 BC, staat gekend als de Medische ‘Dark Age’ of Donkere Periode. De Meden verdwenen van het strijdtoneel na de destructie van het Assyrische rijk in 612 BC waarna de Babyloniërs nagenoeg het hele voormalige Assyrische grondgebied innamen. De Meden bleven achter met wat Assyrië eerder al uit zijn greep was verloren: de Zagros. Dit bevestigd de rol van Cyaxares als tijdelijke leider: zijn autoriteit was niet sterk genoeg om het Medische leger te doen vechten voor nog meer. Hetzelfde zien we later terug bij Astyages, de laatste Medische koning, die een leger verzamelde tegen Cyrus. Hij moest vaststellen hoe zijn leger deserteerde en hem overleverde aan de vijand. De macht

Page 19: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

8

van deze Medische koningen was niet sterk genoeg en slechts beperkt van aard (Liverani, 2003, p 7). 2.4. Conclusie. Dus het is opmerkelijk dat in de periode, die steeds bestempeld wordt als het hoogtepunt van Medië, namelijk 610 - 550 BC, er geen literatuur beschikbaar is en de sites verlaten worden. De Medische secundaire staatjes waren gegroeid naast het Assyrische rijk, maar vooral in functie van dit rijk: hun bestaan hing af van hun relatie met het Assyrische rijk. Cyaxares en Astyages waren geen koningen maar leiders met een speciaal prestige zonder een absolute macht (Liverani, 2003, p 8-9).

Page 20: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

9

IV. De Medische geschiedenis volgens de literaire bronnen

1. De Meden in de Assyrische bronnen

1.1. Inleiding. We krijgen weinig specifieke informatie van deze Assyrische bronnen, maar toch kunnen we dankzij deze bronnen een aantal belangrijke vragen oplossen (Young, 1963, p 186-187). Ze vertellen ons hoe zij de Meden zagen. Ze worden vooral voorgesteld als stammen die leven in versterkte nederzettingen. Geen enkele keer wordt ook maar gesuggereerd dat ze in een stammenformatie georganiseerd waren (Radner, 2003, p38). Stuart Brown2

portretteerde de Meden als wilde stammen en nomadische hordes, die uiteindelijk nood hadden aan een sociaal gestratificeerde maatschappij met een sterkere economie en macht (Radner, 2003, p38). Maar zoals uit de Assyrische teksten blijkt, waren de Meden sedentair en profiteerden ze volop van de handel langs de Grote Khorasan Weg. Dit zou een reden zijn waarom de Meden in kleine eenheden opereerden en zich niet geroepen voelden om zich te verenigen (Radner, 2003, p 64).

Opvallend is dat de Assyrische bronnen de Meden onderscheiden van andere Zagrosvolkeren maar nooit specifiëren wat de Meden nu Medisch maakt. De Assyrische bronnen spreken zich op geen enkel moment uit over de godsdienst van de Meden of andere Zagrosvolkeren. Ook over de Medische taal zijn ze niet specifiek: de Medische namen zijn soms Indo-Europees, anderen zijn Kassietisch of Akkadisch, en velen zijn gewoon niet te plaatsen. Waarschijnlijk is het, zoals we reeds zeiden, hun gemeenschappelijke etniciteit die de Meden Medisch maakten. Of hadden deze groepering van Medische stammen sociale, economische en politieke elementen gemeen waardoor ze wel te groeperen waren onder één naam?3

Het is wel duidelijk dat de stadsheren waarover de Assyriërs spreken een gemeenschappelijk gegeven was onder de Meden. Deze stadsheren hadden een beperkt gebied onder hun controle en leefden meestal in versterkte nederzettingen. Ook nadat Assyrië deze gebieden onder controle kreeg, bleven de stadsheren hun status en politieke leidersrol behouden.

Laten we naar de regeringsperiode van elke Assyrische vorst kijken en proberen te begrijpen wat er over de Meden wordt gezegd en welke informatie ons dit geeft over Medië en de Meden.

2 Stuart C. Brown, S.C.,1986, “Media and Secondary State Formation in the Neo-Assyrian Zagros: An Anthropological Approach to an Assyriological Problem” In: Journal of Cuneiform Studies, Vol. 38, No. 1, p 107-119.

3 Karen Radner gelooft alleszins van wel. Zie: Radner, 2003, p 63-64.

Page 21: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

10

1.2. Shalmaneser III (858-824 BC). De eerste vermelding van de Meden vinden we terug op de Zwarte Obelisk waarop de campagne in 835 BC van Shalmaneser III vermeld staat. Hij jaagde op Ianzû van Namri, tot in Parsua. Vanuit Parsua trok hij naar het land van de Meden. “Verder trekkend vanuit het land Parsua, daalde ik af in het land van de Messu, het land van de Meden, het land van de Araziaš, en het land van Harhar. Ik nam de steden van Kuakinda, Hazzanabi, Esamul en Kinablila, samen met de steden in hun omgeving. Ik moordde, ik plunderde, (…). Ik richtte mijn koninklijke beeltenis op in de stad Harhar.” (Radner, 2003, p38-39) Deze inscriptie is belangrijk omdat het de eerste bron is die de Meden als een historisch volk vermeld. Bovendien weten we nu dat het Medische gebied dichtbij Messu, Araziaš en Harhar lag. Messu lag, zoals we weten uit Sargons campagneverslag van 714 BC, in het Zuiden van Mannea. Men verondersteld dat Harhar en Araziaš op Medisch grondgebied lagen. Deze plaatsen zijn te bereiken via de Grote Khorasan Weg. De Zwarte Obelisk geeft ons ook vier namen van steden: Kuakinda, Hazzanabi, Esamul en Kinablila. Spijtig genoeg is over deze steden verder niets geweten (Radner, 2003, p 39). 1.3. Šamši-Adad V (823-811 BC). 1.3.1 De campagne van 820/819 BC. Een kleine twintig jaar na Shalmaneser III marcheerde Šamši-Adad V met zijn leger naar het land van de Meden. Hij doet verslag van zijn campagne in 820/819 BC - de datum is betwistbaar - op de Kalhu stèle. Šamši-Adad V ging met zijn leger dit keer niet via de Grote Khorasan Weg, maar via Mannea. Ze marcheerden via de Zab rivier, de berg Kullar, Hubuškia, via Mannea en Gizilbunda zo naar het Medische land (Radner, 2003, p 39). 1.3.2. De aankomst in Medië. Nadat ze de Gizilbunda bergen waren doorgetrokken, kwamen ze in het land van de Meden. Een aantal Medische stammen hadden zich geschaard onder één militair leider: Hanaširuka. Zijn verblijf bevond zich in het versterkte Sagbitu. Eerst poogden de Meden zich terug te trekken en bescherming te zoeken in de bergen van de Alburz. Šamši-Adad verhinderde dit en zorgde ervoor dat de Meden hevige verliezen leden (Diakonoff, 1985, p 67). “Ik marcheerde binnen in het land van de Meden. Ze kregen angst bij het aanzien van de kwade wapens van Aššur en mijn sterke oorlogsvoering, waarin ik geen rivaal heb, en

Page 22: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

11

verlieten hun steden. Ze beklommen een ruige berg, en ik achtervolgde hen. Ik vermoorde 2300 soldaten van Hanaširuka de Mediër. Ik nam 140 van zijn ruiters en nam zijn eigendommen en bezittingen in aantallen die niet te tellen zijn.(…)ik vernietigde en plunderde Sagbita, de koninklijke stad, samen met 1200 van zijn steden.” (Radner, 2003, p 41). Šamši-Adad eist van de koningen uit de “Na’iri landen” een tribuut van geld en paarden. Het belang van deze inscriptie is dat we hier de eerste Medische persoonsnaam krijgen: Hanaširuka. De Meden leven in dorpen of steden – het onderscheid tussen een dorp en een stad is niet duidelijk omschreven in de Assyrische benaming – en leden geen nomadisch bestaan (meer). In de inscriptie wordt Sagbita een koninklijke stad genoemd: Hanaširuka is in de Assyrische bronnen dus een koning (Radner, 2003, p 41). Bovendien worden de Meden voorgesteld als ruiters: ook in Sargons paleis in Khorsabad worden de Meden steeds voorgesteld zittend op een paard. De Meden waren dus duidelijk een paardenvolkje (Radner, 2003, p 42). In de Assyrische teksten staat dat de Assyriërs tijdens hun campagne 1200 bewoonde plaatsen verwoestten. Dit zijn waarschijnlijk geïsoleerde verblijven in de bergen en kleine dorpjes. Ook Sagbitu werd vernield (Diakonoff, 1985, p 67). Het aantal steden of dorpen dat Sargon verwoestte is waarschijnlijk overdreven, maar dit toont aan dat hij veel nederzettingen vernietigde (Radner, 2003, p 42). Nog nooit hadden de Medische stammen zo veel verlies geleden. Vele stammen uit Medië en Parsua brachten giften aan de Assyrische vorst voordat deze huiswaarts keerde. De Assyrische campagne had drie belangrijke doelen gehad: De anti-Assyrische allianties breken, vooral die tussen stadsstaten en stammen met Urartu; slaven, vee en goederen stelen voor eigen voordeel; en het voorbereiden van een campagne tegen Babylonië, wiens leger een groot deel van de Diyala vallei bezette. Na deze campagne zou dan ook een oorlog tegen Babylonië volgen (Diakonoff, 1985, p 67). 1.4. Adad-Nerari III (810-783 BC). Šamši-adad V stierf in 810 BC en Adad-Nerari III volgde hem op. Zijn legendarische gezellin, koningin Sammuramat4, regeerde aan zijn zijde (Diakonoff, 1985, p 68).Tijdens de regering van Adad-Nerari III werden er acht campagnes ondernomen tegen de Meden tussen 809 BC en 788 BC5

4 Sammuramat is ook wel gekend als Semiramis (Diakonoff, 1985, p 68).

(Radner, 2003, p 42 & Diakonoff, 1985, p 68). Helaas is hier weinig over geweten. Een kopie van het Eponym Kroniek duidt 800 en 799 BC aan als de jaren waarin een campagne tegen Mannea werd gehouden. Wanneer de Assyriërs campagne hielden in Mannea trokken ze wel vaker door naar Medisch gebied om er tribuut te eisen. Assyrië aasde op de paarden van de Meden. Dit blijkt uit inscripties over tribuut betalingen. Hun vertrouwde bron van paarden in Anatolië raakte uitgeput doordat ook Urartu er paarden ging halen. Medië

5 in 809, 800, 799, 793, 792, 789, 788 en 787 BC (Radner, 2003, p 42 & Diakonoff, 1985, p 68).

Page 23: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

12

was dan een goed alternatief (Radner, 2003, p 43). In 802 BC verklaarden de Assyriërs dat ze Ellipi, Harhar en Araziaš in handen hadden, net zoals Medië (de driehoek Hamadan-Zanjan-Qazvin), heel Gizilbunda, Mannea, Parsua, etc (Diakonoff, 1985, p 68). “Veroveraar van(…) het land Namri, het land Ellipi, het land Harhar, het land Araziaš, het land Messu, het land van de Meden, het land van Gizilbunda, het land van de Manneeërs (…)”(Radner, 2003, p 43). De Meden worden hier weer samen vermeld met Harhar, Araziaš, Messu en Gizilbunda (Radner, 2003, p 43). De zes campagnes na 802 BC in ‘het land van de Meden’, vonden plaats verder in het Oosten. Volgens Ctesias, die we steeds met de nodige voorzichtigheid moeten raadplegen wegens zijn onbetrouwbare chronologie, raakten de Assyriërs tot in Bactrië. Dit lijkt eerder onwaarschijnlijk. In ieder geval zou het Assyrische leger niet meer zo ver Oostwaarts trekken tot in de 7e eeuw BC (Diakonoff, 1985, p 68). Na Adad-Nerari III blijven de Assyrische bronnen meer dan twintig jaar stil over de Meden (Radner, 2003, p 43). 1.5. Aššur-dan III (772-755 BC). In het Eponym Kroniek staat een campagne vermeld van Aššur-dan III in 766 BC tegen de Meden. Hier is verder niets meer over geweten (Radner, 2003, p 43). 1.6. Tiglath-Pileser III (744-727 BC). Voor de zwakke Medische stammen was weerstand tegen Assyrië zo goed als onmogelijk. Dit wordt duidelijk door de vele strooptochten die Assyrië in deze periode hield in hun gebied. De annalen van Tiglathpileser III zijn ons in fragmenten overgeleverd waardoor de reconstructie van de gebeurtenissen moeilijk is (Diakonoff, 1985, p 74-77). Tiglath-Pileser III hield twee campagnes in het Medische land, in 744 en 737 BC, zoals vermeld op de Iran stèle. Uit het Eponym Kroniek weten we dat de laatste campagne direct tegen de Meden was gericht. Tiglath-pileser III is de eerste die de Meden ‘machtig’ noemt, wat Sargon II na hem ook nog zal doen. De Assyrische vorsten uit de 7e eeuw noemen de Meden geen enkele keer machtig (Radner, 2003, p 50). 1.6.1. De campagne van 744 BC. De eerste campagne, in 744 BC, was gericht tegen Namri. Maar er is geweten dat de Assyriërs tijdens deze campagne ook in contact kwamen met de Meden (Radner, 2003, p 44). In 744 BC namen ze de Grote Khurasan Weg om Iran binnen te komen. We weten dat ze Araziaš en Kišessu, twee versterkingen, aandeden. Maar het orgelpunt van de expeditie lag op Zakruti.

Page 24: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

13

De teksten vermelden duidelijk dat het hier gaat om een Medische versterking. Dit betekent dat de vorigen geen Medische versterkingen zijn (Diakonoff, 1985, p 77). De Assyriërs stichtten twee nieuwe provincies: Parsua en Bīt-Hamban. Dit is de eerste keer dat Assyrië controle uitoefent in het Iraanse deel van de Zijderoute, waar de Grote Khurasan Weg deel van uitmaakt. Er werden koninklijke handelsagenten gezonden om paarden te verkrijgen. Enkele Meden verschijnen nu ook aan het Assyrische hof, zoals we weten uit één van de wijnlijsten van Nimrud: bv. door de Medische persoonsnaam Madāyu, die dan voor het eerst verschijnt en pas onder Sennacherib niet meer vermeld zal worden (Radner, 2003, p 44). Tiglath-Pileser III richtte verscheidene stèles op in 744 BC, die allen – met uitzondering van Bīt-Ištar – buiten de grenzen van het Assyrische rijk stonden. Op de Iran stèle staat ook een lijst van de Medische stadsheren en het aantal paarden dat Tiglath-Pileser III van hen kreeg (Radner, 2003, p 45-48). De Kalhu Annalen geeft ons de namen van de landen en steden die de Assyriërs aanvielen. Daarnaast vermeld het ook de regio’s die in de nieuwe provincies Bīt -Hamban en Parsua werden opgenomen. Aššur-da’’inanni, een eunuch van het hof van Tiglath-Pileser III en de gouverneur van Mazamua, werd gezonden naar Medië om er de situatie op te volgen. Hij berichtte Tiglath-Pileser III over de gebeurtenissen die er plaatshadden. Eén van deze brieven is ook teruggevonden (Radner, 2003, p 48). 1.6.2.De campagne van 737 BC. In 737 BC keerde Tiglath-Pileser III terug met als expliciet doel te strijden tegen de Meden (Radner, 2003, p 45). Dit staat vermeld op de Iran stèle: “In mijn negende regeringsjaar beval ik mijn legers op te trekken naar de Meden. Van de niet onderdanige stadsheren nam ik hun steden, versloeg hen en nam hun buit. Ik richtte mijn stèle op in het land Tikrakka, in de stad Bīt-Ištar6

, in de stad Šibar, in het land van de Ariarmi, in het land van Silhazi, de versterking van de Babyloniërs, in de machtige bergen. Van de onderdanigen kreeg ik hun tribuut.” (Radner, 2003, p 45).

Ze veroverden de vesting Šibar (Sibur) die eerder door Šamšhi Adad V in 820 BC al eens werd veroverd. In de 9e eeuw behoorde Šibar tot het Oostelijk gedeelte van Gizilbunda, maar in Tiglathpileser’s annalen is het een deel van Medië. In zijn inscripties staat dat er geen Medische provincies geannexeerd werden. Assyrische teksten noemen de landen in West-Medië meestal niet bij hun naam maar naar de dynastie die er heerste (Bīt = het huis van). Voor het Oosten van Medië doen ze dit niet: waarschijnlijk omdat er geen permanente heersende dynastieën waren. De macht was in handen van een clan of stam, misschien met een verkozen leider (Diakonoff, 1985, p 79). “Het is net in deze regio’s dat de Assyrische bronnen de lokale heersers ‘stadsheren’ noemen” (Diakonoff, 1985, p 79).

6 Zie hoofdstuk ‘Religie van de Meden’, ‘Het heiligdom van Bīt-Ištar’.

Page 25: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

14

In de campagne van 737 BC worden verscheidene toponiemen vermeld, onder andere de berg Bikni. Deze wordt meestal geïdentificeerd met de berg Demavend7

Deze campagnes waren hoogstwaarschijnlijk verkenningsmissies (Radner, 2003, p 49). Er wordt op geen enkel moment blijk gegeven van een Medische staat of organisatie die de bewoners van de getroffen regio’s vormden. De term ‘stadsheren’ geeft blijk van het beperkte territorium waarover de Medische leiders invloed uitoefenden. We weten niet of de Assyriërs deze benoeming uit de regio overnamen of dat ze de Medische leiders zelf zo hadden genoemd (Radner, 2003, p 49).

. Indien dit waar is, wil dit zeggen dat de Assyriërs tot aan de Kaspische Zee zijn geraakt.

1.6.3 De nieuwe Assyrische strategie Tiglathpileser III ging niet langer zoals zijn voorgangers de overwonnen bevolking uitmoorden of in slavernij wegvoeren. Nu moesten ze een hoge belasting betalen of werden allen gedeporteerd en verspreid over het hele Assyrische rijk. Hun gebied werd ingenomen door andere gedeporteerde volkeren. Als nieuwe inwoners werden ze ingezet in de bescherming van bedreigde maar strategisch belangrijke gebieden en woonden ze in versterkte dorpen of vestingen. Voor het eigen zelfbehoud waren ze aangewezen op Assyrische steun. Deze Assyrische strategie leidde tot het uiteenvallen van anti-Assyrische allianties maar ook tot het uiteenvallen van de etnische groeperingen (Diakonoff, 1985, p 76). 1.7. Sargon II (721-705 BC). 1.7.1. Eerste campagne: 716 BC. Uit de inscripties van Sargon II krijgen we een beeld van zijn gouverneurs en vazallen uit de regio. Er werden twee nieuwe Assyrische provincies gevormd: Kār-Šarrukīn en Kār-Nergal (Radner, 2003, p 50). Sargon II hield zijn eerste campagne in 716 BC waarbij hij, na een oorlog tegen Mannea, de Noordelijke route via Allabrië en Karalla richting Medië pakte. Onder andere Kišessim (Kišessu) werd veroverd en hernoemd als Kār-Nergal. Het werd het centrum van zijn nieuwe Assyrische provincie met dezelfde naam. Ook de rebellerende stad Harhar werd veroverd 8

7 Zie hoofdstuk ‘Geografie’.

. Harhar werd hernoemd tot Kār-Sarrukīn, tevens de naam van zijn nieuwe provincie die ook Araziaš, Bīt-Ramatua, Uriqatu, Sikris, Šaparda en Uriakku omvatte (Radner, 2003, p 50). Harhar werd versterkt als voorbereiding voor de inname van Medië… (Diakonoff, 1985, p 84).

8 Harhar en Kišessu (Kišessim ) zijn de twee ‘steden van de Meden’ die vermeld worden in het boek ‘Koningen’ van de Bijbel (Diakonoff, 1985, p 82).

Page 26: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

15

“ Sargon vervolgde zijn weg verder in Medisch gebied en ontving tribuut van ‘achtentwintig heersers/leiders van de machtige Meden’. “ (Radner, 2003, p 50) 9

De creatie van Assyrische provincies zorgde voor politieke spanning in de Zagros. Er werden anti-Assyrische banden gesmeed terwijl anderen een pro-Assyrische politiek voerden. De lokale leiders moesten getrouwheidseden afleggen aan de Assyrische koning. Een Assyrische gouverneur regeerde dan naast de Medische stadsheren. Sommige van deze Medische heersers zagen in de Assyrische overheersing ook politieke en economische voordelen (Radner, 2003, p 52-53).

.

1.7.2 Tweede campagne: 715 BC. In 715 BC rebelleerde Daiukku, een Manneïsche gouverneur, samen met koning Rusa I van Urartu tegen Assyrië. Sargon nam Daiukku gevangen en verbande hem naar Syrië (Diakonoff, 1985, p 82-83). Men heeft lang geloofd dat deze Daiukku de Deioces van Herodotus is maar deze stelling is, zoals we zullen zien in hoofdstuk V (5.3.1, p 26), reeds achterhaald. Kār-Šarrukīn - het vroegere Harhar - rebelleerde tezelfdertijd tegen Assyrië zodat Sargon II genoodzaakt was om verder te trekken en deze opstand in de kiem te smoren. “(…) de steden Kišešlu, Qindau, Anzaria en Bīt-bagaia werden hernoemd tot Kār-Nabû, Kār-Sîn, Kār-adad en Kār-Issār en omgevormd tot Assyrische bolwerken, met verbeterde fortificatiemuren.” (Radner, 2003, p 51).‘Kāru’ betekent ‘handelsstation’: deze steden werden handelscentra, gelegen aan de Grote Khorasan Weg. Er is weet van een karavaan van Kār-Sarrukīn, die vermeld wordt in een brief uit de periode van Sargon II (Radner, 2003, p 51). De leiders van de versterkte bolwerken in de Zagros moeten enorme winst hebben gemaakt uit de passerende handelskaravanen door het opleggen van zware tol. Het is zelfs mogelijk dat diegenen die niet betaalden geroofd werden van hun goederen (Radner, 2003, p 51). We zien deze bolwerken ook afgebeeld op de reliëfs van Sargon en vinden ze archeologisch terug in sites zoals Godin Tepe. Karen Radner vindt ‘roverbaronnen’ een geschikte naam voor deze Medische stadsheren (Radner, 2003, p 52). Harhar was in de inscripties van Shalmaneser III nog een aparte regio. De koninklijke inscriptie duidt op “de Meden rond Kār-Sarrukīn” en de brief van de gouverneur geeft verslag van “de Meden rondom ons”. Harhar bevind zich in deze periode dus in Medisch gebied (Radner, 2003, p 51).

Naam van de Stad Nieuwe naam Verandert in het jaar

Kišessim Harhar Kišešlu Qindau Anzaria Bīt-bagaia

Kār-Nergal Kār-Sarrukīn Kār-Nabû Kār-Sîn Kār-adad Kār-Issār

716 BC 716 BC 715 BC 715 BC 715 BC 715 BC

9 Deze heersers en steden worden allen vermeld op de Najafehabad stèle.

Page 27: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

16

1.7.3 Derde campagne: 714BC-713 BC. n 714 BC, een jaar nadat Sargon de revolte in Harhar neersloeg, organiseerde hij een expeditie naar Urartu. Tijdens zijn expeditie werd tribuut van Mannea, Ellipi en andere veroverde gebieden in en rond Medië betaald. Ook stadsheren van de ‘machtige Meden’ gaven tribuut aan de Assyrische vorst (Radner, 2003, p 53). Het militaire verslag noemt zesentwintig heersers, waarvan de meerderheid Iraanse namen hebben. Ze betaalden met paarden, ezels en vee (Diakonoff, 1985, p 85-86). In 713 BC was Sargon weer in het land van de machtige Meden waarbij hij enkele nieuwe Medische regio’s aandeed : Ba’’it-ili, aan de grens met ellipi, Absahutti, Parnuatti, Utirna, de stad Diristanu in Uriakku, Rimanuti (in het land Upparia), Uiadaue, bustis, Agazi, Ambanda en Dananu (Radner, 2003, p 55). “Verre gebieden dicht bij de grenzen van het land van Aribi (Arabieren) van het Oosten, evenals gebieden van de sterke Meden die in bergen en woestijnen zwerven zoals dieven.” (Diakonoff, 1985, p 86-87). Ilya Gershevitch gelooft dat de Assyriërs met de benaming “Arabieren van het Oosten” in feite de Iraanse nomadische stammen bedoelen, zoals de Arizanti. Karen Radner gelooft niet dat het hier gaat om nomaden maar dat het een verwijzing is naar de woestijnhandel waarin de Meden actief waren. Sargon heeft het over Meden die “in de woestijnen en bergen zwerven als dieven” (Radner, 2003, p 55). Als dit een verwijzing is naar deze woestijnhandel, verklaart het ook waarom de Assyriërs ze ‘dieven’ noemen. De Meden gebruikten niet langer de Grote Khurasan Weg, die de Assyriërs onder controle hadden. Zij waren dan ook niet opgezet met het verlies aan inkomsten. Maar wie heeft er nu gelijk? Het zou evengoed kunnen gaan om aparte stammen van nomaden, zoals Ilya Gershevitch vermoed. Sargon ontving nu een tribuut van wel vijfenveertig stadsheren van de ‘machtige Meden’. Daarna kwam de campagne tot een einde (Radner, 2003, p 55-56). 1.8. Sennacherib (704-681 BC). Na 713 BC is het rustiger in de Oostelijke Assyrische provincies en werden er minder campagnes ondernomen naar Medisch gebied. Sennacherib kwam slechts éénmaal in contact met de Meden tijdens zijn campagne tegen Ellipi, in 702 BC. Hij ontving tribuut van de ‘verre Meden’, verwijzend naar de Meden die leefden buiten de door Assyrië gecontroleerde gebieden. De verwijzing van ‘machtige Meden’ wordt niet meer gebruikt in de 7e eeuw BC. De reden hiertoe is voor ons nog niet bekend. Over de Meden die deel uitmaakten van het Assyrische rijk is niets geweten. Sennacherib zou wel gebied aan de provincie Harhar (Kār-Šarrukīn) hebben toegevoegd. Dit is tevens het hoogtepunt van de Assyrische invloed in de Zagros (Radner, 2003, p 58).

Page 28: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

17

1.9. Esarhaddon (680-669 BC). Onder Esarhaddon zijn de teksten zeer kort wat betreft de Meden. We halen onze informatie uit de vragen die hij stelde aan het orakel van de god Šamaš (Diakonoff, 1985, p 101).

1.9.1. De verre Meden . Wat duidelijk wordt uit de Assyrische bronnen is dat de Meden ver naar het Oosten toe woonden ten opzichte van de Assyriërs (Young, Jr T.C., 1963, p 187). Sennacherib ontving tribuut van de ‘verre Meden’, verwijzend naar die Meden die leefden buiten de door Assyrië gecontroleerde gebieden (Radner, 2003, p 58). Onder Esarhaddon krijgen we meer informatie over deze verre Meden: “Meden van een verre plaats, die gedurende de regering van de koningen, mijn vaders, niet de grenzen van Assyrië hebben gepasseerd noch zijn grond hebben betreden” (Radner, 2003, p 58). Deze Meden brachten paarden en lapislazuli naar Nineveh als tribuut. Het gaat hier om de stadsheren Uppis van Partakka, Zanasana van Partukka en Ramateia van Urakazabarna. Deze regio’s liggen allen buiten de Assyrische Zagrosprovincies (Radner, 2003, p 58). In 676 BC was de situatie in Medië erg verslechterd: tribuut ophalen bleek een gevaarlijke onderneming te zijn geworden. Esharaddon trok met zijn leger naar het land van de ‘verre Meden’ zoals zijn inscriptie verhaalt (Diakonoff, 1985, p 103). Twee stadsheren van het land Patušarri werden naar Assyrië gedeporteerd. We krijgen een beschrijving van de locatie van Patušarri: “Grenzend aan de zoutwoestijn, te midden van het land van de verre Meden, bij de berg Bikni, de berg van Lapis (…)” (Radner, 2003, p 59). De zoutwoestijn is de Dasht-i Kavir. Als de berg Bikni de Demavand berg is, ligt Patušarri in Mazandaran (Radner, 2003, p 59). Uit Esarhaddons inscripties wordt duidelijk dat de Medische heren verschillend reageerden op de Assyrische aanwezigheid. Soms brachten lokale leiders tribuut mee en zochten ze steun bij de Assyriërs in een lokaal conflict. Ze aasden op een langdurige relatie met de Assyriërs10

. Mario Liverani gelooft dat Medische soldaten een functie kregen in de paleiswacht, waardoor de Meden meer leerden over de Assyrische militaire organisatie. Hun expertise als krijgerruiter was zeer gegeerd (Radner, 2003, p 60).

10 Zo legde Ramateia, stadsheer van Urakazabarna, een getrouwheidseed af, waarvan het tablet waarvan het tablet gevonden werd in Nimrud (Radner, 2003, p 60).

Page 29: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

18

1.9.2. Opstand van Kaštaritu. Esarhaddon was bezorgd over de ontwikkelingen in Medisch gebied zoals blijkt uit de orakelvragen aan de god Šamaš (Radner, 2003, p 61). Tribuut ophalen in Medië werd bijna onmogelijk door de rondzwervende Cimmeriërs en Scythen die actief waren in Iran en voor problemen zorgden. We weten uit de bewaarde orakelvragen dat de Scythen zich rond 674 en 673 BC in Medië bevonden. Op het einde van 673 BC werden de Assyriërs aangevallen door Scythen, die via Mannea binnengedrongen waren. In 674 of 673 BC brak er een revolte uit: Kaštaritu , stadsheer van Kār-Kašši, werd nu door de Assyriërs als een potentieel gevaar aanschouwd (Diakonoff, 1985, p 105). Kaštaritu (Kaštariti, XšaΘrita) werd vroeger geïdent ificeerd met Phraortes uit Herodotus’ Medikos Logos (zie hfdstk V-5.3.2., p 26) Herodotus stelde hem voor als de zoon van Deioces, zodat de geschiedenis van de Meden vloeiend en heroïsch overkomt. Waarschijnlijk was Kaštaritu geen Mede maar een Kassiet. De revolte verspreidde zich over vijf of zes Assyrische provincies in Medië11

. Het leger van Kaštaritu bedreigde de passen naar Mesopotamië. De Assyrische bronnen vermelden deze oorlog zelfs niet, wat erop kan wijzen dat ze een nederlaag hebben geleden. Toch veronderstelt men dat de Assyriërs erin slaagden het gevaar af te wenden (Diakonoff, 1985, p108).

1.10. Assurbanipal (668-630 BC). Onder Assurbanipal krijgen we de laatste Assyrische vermelding van de Meden. Assurbanipal hield een gevecht tegen de Medische stadsheren Birishatri, Sarrati en Parihia, tijdens een campagne in 656 BC die oorspronkelijk gericht was tegen Mannea. Deze drie stadsheren zouden, volgens de koninklijke inscripties, gerebelleerd hebben tegen Assyrië. Hierop plunderde Assurbanipal hun steden en deporteerde de leiders naar Nineveh. Deze informatie over de drie Medische stadsheren is tevens de laatste vermelding van de Meden in de Assyrische bronnen. (Radner, 2003, p 62).

11 Saparda, Madai, Bit-Kari, Kišessu, Harhar en misschien ook Bit-Hamban (Diakonoff, 1985, p 108).

Page 30: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

19

2. Periode van Stilte Voor de periode 655 tot 616 BC hebben we geen enkele informatie over de Assyrische Zagros provincies of over de Meden zelf. Uit de bronnen is wel duidelijk dat er ambachtslui met een Medische achtergrond werkzaam waren in Assyrië. Vanaf de regering van Sargon II al spreekt men van ‘hundurāyu’ die werkten in de tempel van Aššur. Het is mogelijk dat het hier gaat om tapijtwevers hoewel dit niet met zekerheid kan gezegd worden. Doch het feit dat ambachtslui uit de Zagrosregios werkten voor de tempel in Aššur zegt genoeg. Dit is belangrijk omdat het aantoont dat niet alleen de Zagrosvolkeren elementen overnamen van zijn overheerser, maar dat ook Assyrië tradities uit de Zagros adopteerde (Radner, 2003, p 62-63). 2.1. De Scythische overheersing. Herodotus vermelde een achtentwintigjarige dominantie van de Scythen op de Meden. Deze achtentwintig jaar van overheersing werd vaak in vraag gesteld (Genito, 2005, p 327). De Scythische dominantie op het Iraanse plateau is nooit succesvol bewezen. Nomadische aanwezigheid is dan ook moeilijk te attesteren. Voorlopig zijn de enige materiële bewijzen de tumuli van Sé Girdan en de funeraire stenen stèle in de Meskhin vlakte (Genito, 2005, p 327). “(…) toen Phraortes stief, werd hij opgevogd door Cyaxares, zoon van Phraortes, de zoon van Deioces…En toen hij allen had verzameld waarover hij heerste, trok hij ten strijde tegen Nineveh, want hij wilde wraak voor zijn vader en wenste de stad te vernietigen. Maar nadat hij de Assyriërs in bedwang hield in een conflict en Nineveh belegerde, kwam er een menigte Scythen over hem heen, geleid door de koning van de Scythen, Madyes, de zoon van Prōtothyes…(…). Daarna vochten de Meden tegen de Scythen, en hun heerschappij werd afgenomen (door de scythen); en de Scythen verspreidden zich over heel Azië” (Herodotus, I. 102-4 & Gershevitch, 1985, p 117). Volgens Herodotus kwam de Scythische invasie van Medië tijdens de regering van Umakištar (Cyaxares). Of dit waar is of niet, het moet - als het al ooit plaatsgevonden heeft - in ieder geval rond diezelfde tijd gebeurt zijn (Diakonoff, 1985, p118). Misschien heeft de Scythische overheersing wel plaatsgevonden maar werd het hele gebeuren nadien overdreven (Brown, 1988, p 82). Waarschijnlijk overheersten de Scythen ook in Urartu en Mannea omstreeks diezelfde periode. Medië bleef verder bestaan onder de Scythische overheersing. Volgens Herodotus zouden de Scythen aan de Meden het boogschieten en hun taal geleerd hebben. Er werden effectief pijlpunten met Scythische kenmerken teruggevonden in Tepe Nush-i Jan (zie hfdstk V) (Diakonoff, 1985, p118). Herodotus verhaalt verder hoe Cyaxares een einde stelde aan de Scythische overheersing met behulp van een list: hij inviteerde de Scythische leiders op een banket waar hij ze vergiftigde.

Page 31: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

20

3. De Meden en de val van Assyrië

3.1. Inleiding. In 615 BC zien we de Meden weer opduiken in de literaire bronnen, namelijk in de Babylonische Kronieken van Nabopolassar. De Meden keerden zich tegen Assyrië en vormden een alliantie met Babylonië met het gekende gevolg: de val van het Assyrische rijk in 612 BC. Zoals we eerder stelden heeft Cyaxares waarschijnlijk de leiding gekregen van andere lokale leiders om Assyrië ten val te brengen. De Assyrische bronnen geven geen enkele informatie over een Medisch verenigd leger of een stammenverbond in die periode. Nadat hij het Scythische juk had afgeworpen, bereidde Cyaxares zich voor op een oorlog tegen Assyrië. 3.2. De val van Assyrië. In 616 BC trok Nabopolassar van Babylon op naar de Eufraat. Zijn doel was de Arameese stammen, die afhankelijk waren van Assyrië, te veroveren. De Assyriërs en hun bondgenoten de Manneeërs hadden zich opgesteld voor het gevecht. Ze leden verlies tegen de Babyloniërs, bij Qablīn, maar kregen daarna versterking van farao Necho II. Een nieuw gevecht werd uitgevochten in 615 BC aan de Tigris bij Arrapha, het huidige Kirkuk. In datzelfde jaar belegerde Nabopolassar de Assyrische stad Aššur. De Babyloniërs kregen de stad niet in handen, maar behielden wel de versterking Takrītain, het huidige Tikrit ( Gershevitch, 1985, p 122).Ondertussen kwamen de Meden onder leiding van Cyaxares in actie. Ze staken de Zagros over en bezetten Arrapha. In 614 BC trokken ze naar Nineveh. De Assyriërs keerden snel terug, maar de Meden waren al verder getrokken en veroverden de stad Tarbīs (Sherifkhan). Daarna marcheerden ze naar Aššur ( Gershevitch, 1985, p 122-123). De belegering van Aššur werd een succes voor de twee bondgenoten Medië en Babylonië: de stad werd ingenomen en leeggeplunderd (Gershevitch, 1985, p 123). 612 BC. Het Babylonische en het Medische leger kwamen terug samen in de Diyālā vallei bij de gelijknamige rivier. Ze staken de Radān rivier over en marcheerden naar Nineveh. Na een lange strijd veroverden ze Nineveh, wat het einde betekende van het Assyrische rijk. Men nam aan dat het Assyrische rijk werd verdeeld tussen Medië en Babylonië (Gershevitch, 1985, p 123-125). Een tweede hypothese zegt dat de Meden slachtoffer waren van hun pact met de Babyloniërs. De Babyloniërs zouden aan de haal gegaan zijn met heel het Assyrische territorium. De Meden bleven berooid achter. Een derde en recente hypothese stelt dat het Medische leger alleen als doel had Assyrië omver te werpen en niet zijn territorium te veroveren. Dit zegt ook iets over de beperkte macht van Cyaxares als koning.

Page 32: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

21

3.3. De val van Urartu. Velen gaan er vanuit dat ook Urartu door Medië veroverd werd op het einde van de 7e eeuw. Herodotus verhaalt hoe het Medische Rijk zijn grens kende aan de Halys rivier in het Westen. Dit werd algemeen aanvaard door vele geleerden.We weten nu dat dit een ongefundeerde stelling was die de Griekse schrijvers neerschreven (Rollinger, 2004, p 2-3). Herodotus is de enige bron die iets vertelt over een Medische expansie naar het Westen. De Mesopotamische bronnen vertellen ons iets heel anders: in Urartu, Oost-Anatolië, was er geen Medische maar een Babylonische aanwezigheid . In de Babylonische Kroniek worden de Meden als bondgenoten voorgesteld van de Babyloniërs in de oorlog met Assyrië. “Maar het is enkel het Babylonische leger dat campagnes hield in Anatolië” (Rollinger, 2004, p 3). Ze zijn de belangrijkste buitenlandse aanwezigheid in Anatolië. “Er word op geen enkel moment melding gemaakt van een Medische aanwezigheid in Urartisch gebied” (Rollinger, 2004, p 5). Jarenland werd aangenomen dat Urartu ingenomen werd door het sterke Medië. Na de val van Medië zouden de Urarteeërs rebelleren tegen Cyrus om daarna door hem veroverd te worden in 547 BC (Rollinger, 2004, p 7). We weten nu dat de Meden weinig macht hadden in de Westelijke gebieden. Bovendien waren ze waarschijnlijk niet geünificeerd in een ‘rijk’ met een grens op de Halys rivier. Urartu werd niet veroverd door de Meden maar pas in het midden van de 6e eeuw onderworpen door Cyrus (Rollinger, 2004, p 8).

4. 612-550 BC: De Dark Age 4.1. Het ontbreken van gegevens. Na de val van Assyrië hebben we geen gegevens meer over de Meden. De Babylonische bronnen vermelden nauwelijks de Meden of Medië12 (Roaf, 2003, p 17). De Griekse bronnen zijn zeker geen goede invulling. Alleen het archeologische bewijs kan ons nog helpen. Maar ook hier wringt het schoentje: Godin Tepe en Tepe Nush-i Jan werden in de periode van 612 tot 550 BC13

12 Ze vermelden een Mede met de Akkadische naam Adad-ahu-iddin, . tot zo ver de Meden in de Babylonische bronnen voor de periode van 612-550 (zie Jura, 2003 en Roaf, 2003, p 17).

nog wel bewoond, maar enkel door krakers (zie hfdstk iX, 4.2.5 p 29 & 5.2.1 p 58) (Roaf, 2003, p 18). We hebben dus nauwelijks tekstueel of archeologisch bewijs voor deze periode, wat ze meteen maakt tot een nieuwe ‘Dark Age’ in onze geschiedenis. Mogelijk was de eerste helft van de 6e eeuw een periode van armoede en achteruitgang voor de Meden (Roaf, 2003, p 20).

13 In 550 BC werd de laatste Medische koning Astyages verslagen door Cyrus.

Page 33: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

22

4.2. De Lydische oorlog. Volgens Herodotus kreeg Cyaxares, na zijn overwinning op Assyrië, problemen met een kleine groep Scythen. Ze vluchtten naar oude bondgenoot Lydië waar ze bescherming kregen van de koning. De Meden vroegen tevergeefs om hun uitlevering. Dit zou de aanleiding geweest zijn tot de Lydische oorlog, aldus Herodotus (Diakonoff, 1985, p126). De oorlog kende geen duidelijke winnaar en in mei 585 BC werd er vrede gesloten. De grens tussen de twee gebieden werd daarna gelegd op de rivier Halys (Qizil-Irmaq), zo schreef Herodotus (Gershevitch, 1985, p 126). We weten nu dat de ligging van deze grens niet correct is. Velen vermoeden dat deze oorlog een uitbreiding was van het Medische rijk in plaats van een conflict ontstaan uit een kleine groep Scythen. Sancisi-Weerdenburg daarentegen gelooft dat de Meden een oorlog met Lydië begonnen uit noodzaak aan inkomsten. De handel via de Grote Khurasan Weg kende mogelijk een neergang in de Assyrische periode en de Medische leiders zagen hun inkomsten dalen (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 204) (zie hfdstk VI, 3.3. p 28).

5. De val van Medië Over de regering van de laatste koning van de Meden, Astyages, is nauwelijks iets geweten. In de bronnen wordt alleen zijn ondergang, en daarmee ook de ondergang van het Medische rijk in 550 BC, beschreven. Bv. In de verhalen van Cyrus de Grote komt Astyages alleen voor als de verslagen Medisch vorst (Sancisi-Weerdenburg, 1988, 211). Herodotus beschrijft hoe ene Harpagus van Astyages de taak kreeg om het Medische leger te leiden. Ctesias verhaalt hoe Cyrus, schoonzoon van Astyages, de leider was van een groep Perzische opstandelingen. Astyages ontdekte het complot en ondernam actie. Herodotus beweert dat er vóór de opstand van de Perzische rebellen een ander complot plaatsvond van de Medische aristocratie, georganiseerd door Harpagus. Hij zou bij Cyrus hulp hebben ingeroepen. Hierop verklaarde Cyrus Astyages de oorlog. Harpagus en andere magnaten zouden daarna overgelopen zijn naar de Perzen (Gershevitch, 1985, p 144-145). Maar deze mooie Griekse verhalen zijn niet altijd waarheidsgetrouwe bronnen. De Babylonische Kronieken spreken ook van het overlopen van het Medische leger naar Perzische zijde, maar zij plaatsen deze gebeurtenis naar het einde van de oorlog, in 550-549 BC. De vraag is nu of Astyages verslagen werd in het gevecht of gevangen werd genomen door zijn eigen overgelopen leger. Cyrus zou voor of na de oorlog gehuwd zijn met een dochter van Astyages (Gershevitch, 1985, p 147). Dit is waarschijnlijk weer een extra element om de hele geschiedenis meer glans te geven. Het zou de perfecte legitimatie zijn voor zijn heerschappij.

Page 34: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

23

V. De Medikos Logos van Herodotus 1. Inleiding

De Medikos Logos van Herodotus was lange tijd de belangrijkste bron voor de geschiedenis van de Meden. Bij de vondst van de Assyrische annalen en de eerste Medische sites kwam het onderzoek in een stroomversnelling en bleken er tegenstrijdigheden te zijn tussen de Medikos Logos en de nieuwe informatie. Toch wordt er vandaag nog vastgehouden aan deze Griekse bron. Elk jaar worden artikels gepubliceerd die de Medische geschiedenis volgens Herodotus analyseren. Wat is deze Medikos Logos en hoe betrouwbaar is ze voor ons onderzoek?

2. De inhoud van de Medikos Logos

I95 I96 I97 I98 I99 I100 I101 I102 I103 I104 I105 I106 I107

De Meden bevrijden zich van de Assyriërs. Deioces, de zoon van Phraortes, wordt een tiran (…) De Meden gaan in op de eisen van Deioces. Deioces wordt koning. Instelling van het Koninklijke protocol. Deioces gaat recht spreken en zorgt voor discipline. Lijst van Medische stammen. Phraortes volgt Deioces op. Aanval tegen de Perzen. Wordt gedood in een aanval tegen Assyrië. Cyaxares volgt zijn vader op. Hij reorganiseert het leger en zoekt wraak voor de dood van zijn vader: hij valt Assyrië aan. De Scythen vallen Medië aan. Omschrijving van de migratie van de Scythen en de overwinning van de Scythen op de Meden. Verzet tegen de Scythen. De Scythen regeren 28 jaar over de Meden. Daarna verslaagt Cyaxares de Scythen met behulp van een list. De Meden heroveren hun land en vallen Assyrië aan met succes. Cyaxares wordt opgevolgd door zijn zoon Astyages.

(Uit: Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 49)

3. Orale traditie?

Sommigen14

14 Onder andere Brown gelooft dat orale tradities mee aan de basis liggen van de Medikos Logos. Zie: Brown, 1988, p 79 e.v.

geloven dat Herodotus zijn informatie haalde uit orale bronnen. Medische orale tradities kunnen bestaan hebben. Orale tradities kunnen, in al de jaren dat ze verteld worden, historische feiten bewaren. Maar dan nog kunnen we er maar beperkte informatie uit halen. Als de Medische geschiedenis van Herodotus historische waarheden uit orale tradities bevat,

Page 35: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

24

dan nog moeten we voorzichtig zijn met alle niet-waarheden die overgenomen zijn (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 44-45). Maar heeft Herodotus deze verhalen ooit gehoord en er gebruik van gemaakt? Is de Medikos Logos gebaseerd op orale tradities? We bekijken even de inhoud van zijn Medikos Logos. We zien dat de onderverdeling van de Medikos Logos chronologisch is opgemaakt. De Assyriërs hadden maar liefst 520 jaar de macht in Opper-Azië. Daarna bevrijdden de Meden zich van de Assyrische dominantie en wordt Deioces koning. Hij regeerde 53 jaar en zijn zoon Phraortes 22 jaar. Cyaxares regeerde 40 jaar (inclusief de 28 jaar van Scythische dominantie) en zijn zoon Astyages tenslotte regeerde 35 jaar, aldus Herodotus (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 49). Maar wat merkwaardig is, is dat er op geen enkel moment stereotypes, goddelijke tussenkomsten of visioenen in zijn geschiedenis voorkomen: kenmerken die we verwachten van een orale traditie. Integendeel: Herodotus hangt zijn verhaal op aan een chronologie, gestructureerd door de regeringsperiodes van elke Medische koning. Slechts enkele malen wordt er ook een ‘verhaal’ verteld, zoals het conflict tussen Astyages en Cyrus en de list van Cyaxares waarbij hij de Scythische overheersers vergiftigde (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 50). Als Herodotus niet zijn mosterd haalde bij een orale traditie, hoe moeten we zijn Medikos Logos dan wel zien? Hoe kwam Herodotus dan aan de informatie om zijn Medische geschiedenis te schrijven?

4. Een Griekse tekst

We moeten de Medikos Logos zien als een Grieks product dat handelt over de periode vóór het Perzische rijk (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 52). De Grieken haalden de koningsnamen uit de Babylonische bronnen en de Bisitun inscriptie (lees puntje 5.3) (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 211). Dat Cyaxares volgens Herodotus het Medische leger hervormde was een conclusie die men trok uit de militaire successen van Cyaxares. Omdat we weten dat de Meden daarvoor een chaotische groep vechters waren moest hij wel een goede leider zijn geweest die een strijdmacht kon uitbouwen. (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 54). De voorstelling van Astyages als een wrede vorst past beter in het verhaal waarbij de goede de slechte heerser van de troon zet. De familiale verbondenheid tussen Cyrus en Astyages kan uit een orale bron gehaald zijn: in ieder geval kwam deze band goed uit. De legitimatie van het troonbezit aan de hand van een huwelijk is altijd een pluspunt in een verhaal. Logischerwijze is het dan de vazal, Cyrus, die in opstand komt. Hierin verschilt de Medikos Logos van Herodotus met de Babylonische Kroniek van Nabonidus, waarin Ištumegu (Astyages) de oorlog begon (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 53).

Page 36: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

25

5. De chronologie en koningen van Herodotus

5.1. Inleiding. Een lijst van Medische koningen impliceert altijd een rijk. Griekse auteurs en Mesopotamische bronnen vermelden in ieder geval wel namen van Medische leiders – al dan niet expliciet koningen genoemd door deze bronnen (Eder, 2007, p 115). Onder andere Ctesias15

en Herodotus geven een lijst met Medische koningen. Hier zullen we de lijst van Herodotus bekijken.

5.2. De Medische koningen volgens Herodotus. Herodotus geeft telkens de regeringsjaren voor elke Medische koning. Voorlopig geeft dit de volgende chronologie:

(Uit: Gershevitch, I., 1985, p 112 & Eder, 2007, p 117) 5.3. De identificatie van de Medische koningen. De namen van Medische koningen werden gelinkt met de namen in de Mesopotamische bronnen. Het resultaat was dat er maar weinig overeenkomsten werden gevonden. De koningsnamen in de Medikos Logos van Herodotus zijn allen vergriekst waardoor de identificatie met historische figuren bemoeilijkt werd. We overlopen de hypotheses.

15 Voor de koningslijst van Ctesias: zie Eder, 2007, p 117.

Vorst Regeringsperiode Aantal jaar bloedband

Deioces Phraortes Scythen Cyaxares Astyages

699-647 BC 646-625 BC 624-597 BC 624-585 BC 584-549 BC

53 22 28 40 35

Zoon van Deioces Zoon van Phraortes Zoon van Cyaxares

Page 37: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

26

5.3.1. Deioces. In 1869 stelde George Smith dat Deioces van Herodotus de historische Daiukku moest zijn. In de annalen van Sargon II lezen we hoe Daiukku, een rebellerende gouverneur uit Mannea, gedeporteerd werd naar Syrië. (Brown, 1988, p 71). Opmerkelijk is dat men deze hypothese geloofd heeft. Ondertussen is deze stelling achterhaald maar er zijn geen andere verklaringen meer gevonden (Brown, 1988, p 76). Voor het verschijnen van een zekere Deioces in de Medikos Logos hebben we dus nog geen verklaring (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 55).

5.3.2. Phraortes. Phraortes werd gelinkt met Kaštaritu, een rebel ten tijde van Esarhaddon (Brown, 1988, p 71). Deze Kaštaritu werd in de Omen teksten van Esarhaddon geïdentificeerd als de heerser van Kar Kašši. In het Bisitunreliëf lezen we hoe ene Fravartish claimt dat hij “Khshathrita, afstammeling van Cyaxares” is. Velen zagen hierin een bevestiging van de identificatie van Phraortes met Kaštaritu (Brown, 1988, p 76-77). Lange tijd dacht men dat deze Kaštaritu een Medische vorst was maar niets is minder waar. Er zijn te weinig bewijzen om deze stelling hard te maken terwijl er verscheidene tegenargumenten zijn. Bv. de Omenteksten waarin Kaštaritu vermeld staat, worden soms gelezen als ware Kaštaritu in een coalitie met Cimmeriërs, Manneërs en Meden. Dit wil dan zeggen dat Kaštaritu geen Mede was (Brown, 1988, p 77). Herodotus baseerde zich op de Bisitun tekst en creëerde zo ongewild een nieuw personage: Phraortes (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 211). Men kan veronderstellen dat er ooit een echte Fravartiš heeft bestaan in de ‘Cyaxaresfamilie’, en dit omdat een bedrieger later beweerde familie te zijn (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 211).

5.3.3. Cyaxares & Astyages. De Babylonische bronnen vermelden ene Umakištar en een andere Medische vorst Ištumegu. Deze laatste werd, volgens de Babylonische bronnen, verslagen door Cyrus. Vandaag identificeert men Umakištar met Cyaxares en Ištumegu met Astyages (Eder, 2007, p 115). We weten dat Nineveh vernietigd werd in 612 BC, door Cyaxares en zijn bondgenoten de Babyloniërs. Astyages werd verslagen door Cyrus maar de Babylonische Kronieken vermeldden niets over het lot van de laatste Medische koning.

5.4. Algemene Chronologie. Als we al de informatie (Herodotus, de Mesopotamische bronnen en de Bisitun Inscriptie) samenleggen komen we tot volgende chronologie:

Page 38: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

27

Regering Vorst Voorgestelde

identificatie

Informatie

Voor 715 BC Deioces

Daiukku “Maneeïsche gouverneur van Ullusunu; rebelleerde tegen Sargon II en werd door hem in 715BC gedeporteerd naar Hama in Syrië” (Eder, 2007, p 118). Daiukku was noch een Mede, noch een vorst. *

Rond 716 BC Deioces Daiku “Medische stadsheer van Šaparda, betaalde tribuut aan Sargon II” (Eder, 2007, p 118).

Ca 707/706 BC Deioces Dasukku “Lokale heerser in Šingibutu of Ellipi tijdens de regering van Sargon II” (Eder, 2007, p 118).

Regering van Esar-haddon (680-669 BC)

Phraortes

Kašarītu Kašarītu was de stadsheer van Kar-Kašši. Werd lange tijd foutief aanzien als een Medische rebellenleider. *

Ca 614/612 BC Cyaxares

Umakištar “Koning van de Unmānmanda (Meden), veroverde Aššur en Nineveh” (Eder, 2007, p 118).

Ca 553 of 550 BC Astyages

Ištumegu “Koning van de Unmānmanda (Meden), verslagen door Cyrus” (Eder, 2007, p 118).

(Lijst afkomstig uit: Eder, 2007, p 118. * = aanpassingen die niet in de lijst van Eder staan.)

6. Conclusie: bruikbaar of niet?

Het framework van de Medikos Logos werd opgestold volgens een Griekse chronologie. Herodotus haalde zijn informatie niet van Iraanse orale bronnen, zoals sommigen geloven (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 42-43). De Medikos Logos is in essentie een Griekse creatie (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 55). Helm stelde reeds in 1981 dat de Medikos Logos met de nodige kritiek moeten worden geraadpleegd. Tot op vandaag worden er nog steeds analyses gemaakt van de Medikos Logos als zijnde een betrouwbare bron. Herodotus blijft een belangrijke naam in de geschiedenis waaraan men moeilijk durft twijfelen. Zelfs als men twijfelt, blijft het een aanlokkelijke bron voor velen: “Hoewel Van De Mieroop in zijn recent gepubliceerde geschiedenis van het Nabije Oosten expliciet stelt dat Herodotus’ geschiedenis van de Meden “vooral fictie” is, blijft hij elke Medische gebeurtenis verhaalt door Herodotus opnoemen.” (Lanfranchi, Roaf, Rollinger, 2003, p 398).

Page 39: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

28

VI. Het Medische Rijk 1. Inleiding

In 1988 publiceerde Heleen Sancisi-Weerdenburg een opmerkelijk artikel waarin ze het bestaan van het Medische rijk in vraag stelde. Jarenlang werd immers beroep gedaan op de Medikos Logos van Herodotus, waarin hij de oprichting van een Medische dynastie verhaalde. Pas bij de ontdekking en het bestuderen van de Mesopotamische bronnen sloeg de twijfel toe: de Assyrische bronnen zwijgen over een Medische staat. De Babylonische bronnen vermelden nauwelijks de Meden en maken geen gewag van een Medische staat. Ze spreken wel over Medische koningen en geven volgens sommigen (o.a. Muscarella) hints over het bestaan van een Medisch rijk. Maar de recente opgravingen gaven vooralsnog geen informatie over een Medische staatsstructuur. Over een al dan niet eengemaakt Medisch rijk lezen we meer in de bijbel in Jeremia 51.11: “de profeet wenst dat de Medische koningen Babylon zullen aanvallen en vernietigen” (Liverani, 2003, p 8). Let wel, men heeft het hier over meerdere koningen; namelijk de verschillende lokale Medische leiders. De Griekse vertaling zal dan dit meervoud ‘corrigeren’ in een enkelvoud: ‘koning’. De Griekse historici schreven immers over een eengemaakt Medisch rijk dat logischerwijze één koning heeft (Liverani, 2003, p 8). Als er al een Medische staat heeft bestaan moet ze zich ontwikkeld hebben tussen 612 en 550 BC, respectievelijk de val van Assyrië en de overwinning van Cyrus op Astyages. Verschillende historici mengden zich in het debat en hebben het bestaan van een Medisch rijk al dan niet ontkend. Sommigen steunen hierbij nog steeds op de Medikos Logos van Herodotus.

2. De Meden en Medië in de Babylonische bronnen Zoals we zagen spraken de Assyrische bronnen op geen enkel moment over een geünificeerd Medisch rijk. Diegenen die wel geloven in een Medisch rijk doen hierbij steeds beroep op de Medikos Logos van Herodotus en de Babylonische bronnen. Maar de Babylonische bronnen vertellen ons zeer weinig over de Meden16

. Voor het debat omtrent een Medische staat is volgende informatie wel interessant: de Mediër Pattemidu ‘van de Ri’ā stam’ wordt vermeld in een Akkadisch document uit het Persepolis schattenarchief. Dit is een bewijs dat de Meden in stammen leefden (Jursa, 2003, p 172).

16 Zie Jursa, 2003, p 172 e.v. voor een compleet overzicht.

Page 40: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

29

3. Het Medische rijk als een fabel: Sancisi-Weerdenburg

“Als het niet aan Herodotus en zijn opvolgers lag, zouden we nooit iets gehoord hebben over het bestaan van een Medische staat “(Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 199). De Mesopotamische bronnen vermelden twee Medische koningen die het leiderschap gaven aan de Medische gevechtstroepen: Umakištar en Ištumegu. Umakištar leidde de troepen naar de overwinning bij de bestorming van Niniveh. Ištumegu ging de confrontatie met de Perzen aan maar werd verslagen door Cyrus de Grote (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 199). Op geen enkel moment lezen we in de Assyrische of Babylonische bronnen dat Umakištar en Ištumegu koningen waren van een permanente Medische staat. Pas onder Herodotus worden ze als Cyaxares en Astyages geplaatst in een koninklijke dynastie van een Medische staat. Maar was er ooit wel een Medische staatsstructuur? In de eerste helft van de 6e eeuw hebben we nauwelijks literaire bronnen tot onze beschikking. Op de Assyrische bronnen kunnen we geen beroep doen en de Babylonische Kronieken vermelden Medië slechts sporadisch (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 198).

3.1. Een staat. Het concept van een staat wordt op verschillende manieren omschreven. Er is alleszins een verschil tussen een staat en andere politieke vormen, zoals ‘chiefdoms’. Op een bepaalt moment kunnen deze ‘chiefdoms’ evolueren naar een nieuwe vorm, een staatsvorm. Uit de antropologie haalde Sancisi-Weerdenburg een aantal criteria aan die duiden op een staatsvorm. Een staat heeft onder andere een grote populatie met een sociale stratificatie, een gecentraliseerd bestuur met genoeg macht, een surplus in de agrarische productie, een algemene ideologie etc. Of Medië aan de meeste van deze criteria voldeed kunnen we niet meer achterhalen, daarvoor hebben we te weinig gegevens (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 200-2001).

3.2. Koningschap en het leger. Er worden in de Babylonische Kronieken twee koningen vermeld, Umakištar en Ištumegu. Ook de Bisituninscriptie vermeld Umakištar/Cyaxares als een Medische koning. Deze bronnen specifiëren niet wat de titel van koning inhield of hoe het Medische leger eruitzag (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 201-202). De vermelding van een koning is genoeg om te geloven dat de Meden zich inderdaad verenigd hadden en dat er zich een rijk had gevormd. We mogen ons hierin niet laten meesleuren: de titelvermelding ‘koning’ is niet genoeg om te weten of er een Medische staat heeft bestaan (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 202). Sancisi-Weerdenburg wijst erop dat een titel iets zegt over een functie maar niet noodzakelijk wijst op

Page 41: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

30

een permanente ambt (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 209). Bovendien kunnen deze titels ook gebruikt worden in een tribale structuur. Ze zijn geen bewijs voor een bureaucratisch systeem (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 210). Herodotus is in feite de enige die kenmerken aanhaalt die wijzen op een staat, zoals een georganiseerd leger: “Hij was, zoals ze zeggen, de eerste om de mensen van Azië onder te verdelen in compagnieën, en richtte als eerste zo een gevechtsorder op: speerwerpers, boogschutters en ruiters apart; daarvoor waren ze altijd gemengd geweest in wanorde.” (Herodotus I. 103 & (Gershevitch, 1985, p 121). Daarnaast zijn er geen heldendaden bewaard van de Medische koningen. Over Cyaxares hebben we geen persoonlijke informatie en Astyages komt alleen aan bod als de verslagen koning in het heldenepos van Cyrus de Grote. Op het Bisitun reliëf lezen we hoe ene Fravartiš claimt af te stammen van Cyaxares. Dit is het bewijs dat deze Medische koningsverhalen ooit wel bestaan hebben. Maar deze verhalen hebben misschien alleen betrekking gehad op de militaire successen van Cyaxares en niet op zijn status als koning (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 205-206).

3.3. Sociale Stratificatie en inkomsten. De Assyrische activiteiten in de Zagros zorgden voor een sociale stratificatie: er werden administraties opgericht om de ophaling van tribuut te verzekeren. De ambtenaren van deze posten konden zich zo verrijken. Die sociale stratificatie zien we terug in de Medische sites van Tepe Nush-i Jan, Godin Tepe en Baba Jan Tepe. Bij het wegvallen van Assyrië als dominante factor konden er, aldus Sancisi-Weerdenburg, twee dingen gebeuren. Ofwel bleef de sociale stratificatie behouden, ofwel, indien het nog geen stabiele stratificatie was, zou die sociale stratificatie weer verdwijnen (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 203). De versterkte Medische sites en de lokale leiders die er woonden konden hun positie niet behouden. De versterkte sites verloren hun functie en werden verlaten (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 203). Een Medische staat heeft ook nood aan een administratieve structuur om zijn inkomsten17

te beheren en zijn leger te betalen. Maar hoe de Meden tribuut ophaalden is een groot vraagteken: geen enkele structuur werd teruggevonden, noch oude Assyrische structuren werden overgenomen voor deze functie (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 206).

Sancisi-Weerdenburg gelooft dat de handel via de Grote Khurasan Weg een neergang kende waardoor de Medische leiders genoodzaakt waren hun inkomsten elders te zoeken18

17 Met inkomsten kan bijvoorbeeld giften, tribuut en belasting bedoelt worden (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 205)

. Dit zou

18 Zie de tegenargumentatie van Muscarella op dit punt in dit hoofdstuk deel 4.

Page 42: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

31

de aanleiding geweest zijn voor de Assyrische oorlog en de Lydische oorlog (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 204). Vooral voor de Lydische oorlog lijkt deze hypothese zeer aannemelijk. Maar deze hypothesis staat lijnrecht tegenover de opvatting van Medië als een rijke en bloeiende staat in de eerste helft van de 6e eeuw, want de Medische sites werden in die periode verlaten. (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 204). “(…) elke verandering in de intensiteit van commerciële activiteiten langs deze weg (Grote Khurasan Weg) moeten weerspiegeld zijn geweest in de politieke en sociale structuur. Het is bijna ondenkbaar dat het verdwijnen van Assyrië zonder gevolgen was voor zowel de doorvoerhandel als de handel waarbij de Assyrische steden de eindbestemming waren. Als dit het geval was, dan moeten de Medische inkomstenbronnen gedaald zijn en kunnen we een negatief effect verwachten op de stabiliteit van Medië: een afname van de kenmerken die leiden tot een staatsvorming in plaats van een politieke unificatie.” (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 207).

3.4. Conclusie. Sancisi-Weerdenburg aanvaardt het bestaan van Medische koningen, een leger en een sociale hiërarchie, zoals we die herkennen in de architectuur van Godin Tepe en Tepe Nush-i Jan. Toch gelooft ze dat er geen Medische staat of rijk heeft bestaan. De titel ‘koning’ in de Babylonische Kronieken zou kunnen wijzen op een Medische staat maar zoals we zagen is de natuur van dit leiderschap niet gespecificeerd (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 202-203). Ze wijst erop dat de contacten met Assyrië uiteindelijk niet geleid hebben tot de vorming van een Medische staat, al was er de mogelijk hiertoe. Pas onder Cyrus zou er weer een staat ontwikkeld worden (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 35-39). We zouden nooit denken aan een rijk als Herodotus dit niet had aangehaald, of zoals Sancisi-Weerdenburg het zei: “Het Medische rijk bestaat voor ons omdat Herodotus het zei.” (Sancisi-Weerdenburg, 1988, 199). Door het gebrek aan gegevens zijn uitspraken over een Medische staat nog altijd slechts hypotheses (Sancisi-Weerdenburg, 1994, p 35). Hoe kunnen we dit gebrek aan gegevens dan verklaren? Het ontbreken van archeologisch bewijs lijkt, aldus Sancisi Weerdenburg, eerder te wijzen op het ontbreken van een staatsstructuur onder de Meden (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p41).

4. Een Medisch rijk na 615 BC: Muscarella

Maar Muscarella gelooft dat de Babylonische bronnen, in tegenstelling tot de Assyrische, wel spreken over een unificatie van de Meden rond 615 BC.

Page 43: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

32

Muscarella duidt ook op gebreken in de argumentatie van Sancisi-Weerdenburg: zij geloofde dat de Meden de Assyriërs aanvielen om hun inkomsten aan te spekken na een neergang van de handel. Er is echter geen enkel bewijs dat de handel een neergang kende. Bovendien stelt Muscarella dat de Meden er geen voordeel bij hadden om hun belangrijkste ‘klanten’, de Assyriërs, ten gronde te richten (Muscarella, 1994, p 60). En als Assyrië er niet meer zou zijn, was er nog steeds handelspartner Babylonië19

Sancisi-Weerdenburg zal het ontbreken van gegevens over een Medische staat gebruiken als een bewijs dat het rijk Medië nooit heeft bestaan. Muscarella vertrouwt op Herodotus en de Babylonische bronnen die wel indicaties geven van een Medische staat in de periode tussen 615 en 550 BC. Bovendien, zo stelt hij, hebben de Meden Harran bezet en een oorlog uitgevochten met Lydië waarna de grens tussen de twee gebieden gelegd werd op de Halys rivier (Muscarella, 1994, p 61). Nu weten we dat deze grens sterk in twijfel mag getrokken worden, dus dit laatste argument kan niet meer gebruikt worden.

(Jursa, 2003, p 170-171 & Muscarella, 1994, p 60).

4.1. Conclusie Muscarella gelooft dat een Medisch rijk wel bestaan heeft, hoewel het waarschijnlijk een kleine oppervlakte besloeg (Muscarella, 1994, p 61). Het historisch bewijs - de Babylonische Kronieken, Herodotus - toont aan dat in de late 7e eeuw de Meden zich organiseerden met aan het hoofd een koning. Dit zal zo zijn tot 550 BC, de val van Medië. De Meden veroverden en probeerden controle te krijgen over gebieden buiten hun eigen grenzen, iets wat lijkt op de ideologie van een rijk (Muscarella, 1994, p 62).

5. De erfenis van rijk naar rijk

5.1. Continuïteit. Na de verovering van de Perzen op de Meden hebben deze verschillende structuren overgenomen van de Meden. Men denkt meestal dat een natie zijn structuren erft van het voorgaande rijk, het rijk dat ze opvolgen. Meer nog; de Achaemeniden namen de ideeën, 19 Uit administratieve documenten kan men vermoeden dat er economische contacten plaatshadden tussen Baylonië en Medië reeds voor de Achaemenidische periode (Jursa, 2003, p 170). De Egibi teksten, maar ook andere documenten, wijzen op economische contacten tussen de Babyloniërs en Ecbatana in de Achaemenidische periode (Jursa, 2003, p 171). Ik verwijs hiervoor naar Jursa, 2003, p 171 e.v.

Page 44: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

33

kunststijlen en militaire en civiele administratieve structuren over uit het Assyrische rijk via het Medische rijk. De continuïteit linkt dan als het ware Assyrië met de Achaemeniden. Dankzij de Meden, of beter, het Medische rijk, werden deze structuren doorgegeven. Wat is hier allemaal van aan?

5.2. De Babyloniërs of de Meden? Sommigen geloven dat de Meden structuren en kunstvormen van de Assyriërs hebben overgenomen, die via hun ook tot bij de Achaemeniden geraakten. De Meden zouden de Assyrische paleiskunst bestudeert hebben, Assyrische bureaucratische en administratieve systemen overgenomen hebben etc. Maar was Medië wel de link tussen Assyrië en de Achaemeniden? Jursa geeft een andere mogelijkheid: het was niet Medië, maar Babylonië die de structuren overdraagde (Jursa, 2003, p 172). Bij de val van Assyrië waren het niet de Meden die het Assyrische territorium opeisten maar de Babyloniërs. Zij waren het die het Assyrische kernland en diens Oostelijke uitbreidingen beheersten. De Meden, als ze al ooit een rijk vormden, zullen nooit het Assyrische kernland mee opgenomen hebben (Jursa, 2003, p 174). De postservice, koninklijke wegen, de massadeportaties, de titels van ‘grote koning, koning van koningen”, etc 20

zouden allen van Assyrië via Babylonië de Achaemeniden bereiken. Er is geen bewijs dat de Achaemeniden deze dingen van de Meden leerden. De Perzen kunnen een postservice, die oorspronkelijk in Assyrië werd ontwikkeld, overgenomen hebben van het Neo-Babylonische rijk. Hetzelfde geld voor koninklijke wegen, die zowel in Assyrië als Babylonië hebben bestaan. Er is dus geen enkele reden om te geloven dat een Medisch rijk verantwoordelijk was voor deze overdracht (Jursa, 2003, p 177-179). Meer nog, het weerleggen van deze Medische overdrachtstheorie spreekt niet in het voordeel van het bestaan van een georganiseerd Medisch rijk (Jursa, 2003 179).

6. Algemene conclusie

Een antwoord op het al dan niet bestaan van een Medisch rijk is zelfs in de 21e eeuw moeilijk te geven. Als we de Medikos Logos van Herodotus opzij leggen houden we slechts weinig tot niets van gegevens over die wijzen op een Medische staat. De Assyrische bronnen sluiten uit dat er een Medisch rijk heeft bestaan tot 612 BC. De enigste bron die daarna nog betrouwbaar is, zijn de Babylonische teksten. Deze geven nauwelijks informatie over de Meden en Medië.

20 Voor alle structuren die in de ‘erfenis’ zaten, zie Jursa, 2003, p 177.

Page 45: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

34

Doordat Babylonië de Assyrische structuren doorgegeven had aan de Achaemeniden valt de rol van het Medisch rijk hier ook weg. Het feit dat de Meden betrokken waren bij de handel kan verklaren waarom ze in onafhankelijke eenheden opereerden en zich niet gingen organiseren uit solidariteit met elkaar (Radner, 2003, p 64). De handel zorgde voor rijkdom en indirect ook voor een sociale stratificatie. Dat er geen Medisch rijk heeft bestaan hoeft niets af te doen aan de interessante materie: onderzoek naar een sociale stratigrafie kan uitwijzen of de Meden ooit evolueerden in de richting van een staat. Maar het is misschien, zoals Sancisi-Weerdenburg zei, dat dit proces een ommekeer kende en nooit eindigde in een staatsstructuur. Dat dit het gevolg was van de neergang van de handel is dan weer onwaarschijnlijk. Er zijn dus nog vele vragen die opgelost moeten worden.

Page 46: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

35

VII. De Sociale Organisatie

1. Inleiding

Over de sociale organisatie, de bureaucratie en de administratie is niets of nauwelijks iets geweten. We overlopen een aantal aspecten; de Medische taal en het schrift, de paardenhandel, de sociale stratificatie, de administratie en de bureaucratie.

2. Taal & schrift

Er is tot nog toe geen enkel spoor van een Medisch schriftsysteem ontdekt. Dit wil zeker niet zeggen dat de Meden geen schrift hebben gekend of een buitenlandse schrijftaal gebruikten (Muscarella, 1994, p 59). Diakonoff gelooft in de mogelijkheid dat de Achaemenidische inscripties evolueerden uit een Medisch schrift. Sancisi-Weerdenburg stelt dat het afwezig zijn van een Medisch schrift een belangrijke vraag met zich meebrengt: of de Meden al dan niet een eigen schrijftaal hadden. Het enige beschreven object werd in Tepe Nush-i Jan gevonden, een object dat net zo goed van buitenaf kon zijn binnengebracht (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 198). Opmerkelijk: Sancisi-Weerdenburg vindt de stelling dat er helemaal geen schrift was in Medië even geloofwaardig. Want: ”Dat er nooit een Medisch schrift is gevonden kan zijn omdat er nooit een Medisch schrift heeft bestaan” (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 199). Harmatta concludeerde op basis van het Perzische schrift dat de Meden een bureaucratisch en administratief hoogstaand systeem (zie punt 5 p 36).

3. Paarden

Lange tijd dacht men dat de Meden, net zoals andere Zagrosinwoners, nomaden waren. Dit werd zogezegd bevestigd door de vermelding van paarden in het tribuut voor de Assyrische vorsten. De Assyriërs hadden in Medië hun nieuwe bron voor de aanvoer van paarden gevonden nadat hun voormalige bron in Anatolië in het gedrang kwam. Hoe wij vandaag ‘nomadisme’ zien is niet wat het toen was. Lokaal of inter-provinciaal nomadisme is een algemeen kenmerk voor Zagrosbewoners maar het paard heeft daarbij geen belangrijke rol gespeeld, in tegenstelling tot bv. nomadisme in Mongolië. We lezen in de Mesopotamische bronnen en zien in het archeologisch onderzoek dat de Meden leefden in steden en dorpen, ja, zelfs versterkingen hadden. De Grieken noemden de Meden een barbarenvolk waarbij ze het nomadisme als karakteristiek barbaars element toevoegden (Lanfranchi (B), 2003, p 400).

Page 47: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

36

4. Sociale stratificatie

Zoals we reeds zagen (hfdstk VI, 7.3.) zorgden de Assyrische activiteiten in de Zagros voor een sociale stratificatie. Er moesten administraties worden opgericht om de ophaling van de tribuut te verzekeren. De ambtenaren konden zich zo verrijken (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 203). Die sociale stratificatie is terug te vinden in de Medische sites (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 203). Nadat het Assyrische rijk verdween verdween de aanzet van deze sociale stratificatie. Uit onderzoek blijkt dat de versterkte sites van Tepe-Nush-i Jan, Godin Tepe en Baba Jan Tepe verlaten werden. De lokale leiders die er woonden konden hun positie niet meer behouden (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 202).

5. Administratie en Bureaucratie Harmatta baseerde zich op het Perzische schrift om te concluderen dat de Meden een bureaucratisch en administratief hoogstaand systeem hadden dat later overgenomen werd door de Achaemeniden. In de Oud-Perzische taal verschijnen er volgens hem Medische leenwoorden. Hun aanwezigheid zou er indirect op wijzen dat de Meden een bureaucratische organisatie hadden. Volgens Harmatta ligt de politieke organisatie van de Meden gevat in titels zoals ‘decurion, centurion, winkel en winkelhouder. Het woord steen kan bv. wijzen op gespecialiseerde ambachtslui etc. Deze titels komen volgens Harmatta overeen met de instituties die Herodotus beschrijft. Natuurlijk is dergelijke hypothese verre van geloofwaardig wegens slecht onderbouwd en vergezocht. Het is zelfs niet zeker of deze woorden wel Medische leenwoorden zijn (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 208).

Opmerkelijk is de vondst van enkele kleine kleihompen in de site van Tepe Nush-i Jan. Vargyas argumenteerde dat deze bullae (zegels) zijn. De Meden hebben alleszins het gebruik van geld overgenomen en, als de kleihompen inderdaad bullae zijn, ook een registratiesysteem. Dit duidt meteen op een sociale en economische complexe structuur (zie hfdstk XI, 4.5.2.) (Vargyas, 2008, p 12).

Page 48: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

37

VIII. De Medische kunst 1. Inleiding

In de jaren 60 en 70 werden de eerste Medische sites ontdekt, sites die voor de grote doorbraak in het onderzoek naar de Meden hebben geleid. Er werden geen Medische teksten, noch één geschreven woord gevonden maar wat nog treffender is is dat er geen enkel Medisch kunstobject is teruggevonden. Of wel?

2. Twee standpunten

Men worstelt al jaren met het probleem van het al dan niet bestaan van Medische kunst. Wat is Medische kunst? Bestaat zoiets eigenlijk wel? Natuurlijk bestaat er Medische kunst, alle volkeren hebben kunst geproduceerd. Waarschijnlijk hebben we al Medische kunstvoorwerpen in ons bezit. Hoe kunnen we de Medische kunst dan herkennen? Elke historicus heeft zijn visie op dit probleem. Er zijn twee grote groepen te onderscheiden: De eerste groep probeert de stilte te doorbreken door bepaalde kunstvoorwerpen aan de Meden toe te schrijven. Onder andere Razmjou21 doet hiertoe een poging. Het is zoals hij zegt: “ (…) stilte weerhoudt ons om licht te werpen op de mogelijkheid van het bestaan van Medische kunst.” (Razmjou, 2005, p271). We moeten tenminste proberen om een speurtocht te ondernemen en objecten waarover we twijfelen te onderzoeken. Er zijn hypotheses gesteld als zouden de Oxus schat22

en de schat van Ziwiye Medische kunstvoorwerpen bevatten.

De tweede groep gelooft tot op de dag van vandaag dat “ (…) geen enkel West-Iraans artefact of iconografie (…) met zekerheid geïdentificeerd kan worden als zijnde gemaakt door de Meden.” (Muscarella, 2000, p 359). De zoektochten naar de Medische kunst zijn, aldus Muscarella, steeds subjectieve onderzoeken. Onder andere Muscarella23

en Genito zullen dit standpunt van ‘totale onwetendheid betreffende de Medische kunst’ aanhouden.

Laten we elk standpunt even bekijken.

21 Zie: Razmjou, 2005, p 271-296. 22 John Boardman stelde in een recent artikel dat de akinakes inderdaad van Medische origine kan zijn. Zie: Boardman, J., 2006, “The Oxus Scabbard” in: Iran VOL XLIV, Journal of the British Institute of Persian Studies, London.

23 Zie: Muscarella,1987, p109 e.v., Muscarella, 1994, p57-64, Muscarella, 2000, p 359 e.v. en Genito, 2005, p 314-333.

Page 49: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

38

2.1. Standpunt 1: identificatie van Medische kunstobjecten. 2.1.1. Razmjou S. Razmjou is van mening dat er door al dan niet clandestiene opgravingen en illegale kunsthandel reeds Medische artefacten in ons bezit zijn. Deze artefacten werden gewoon niet herkend als Medisch. Hij haalt het voorbeeld aan van de opgravingen te Susa, waarbij Sassanidische en Parthische lagen genegeerd werden. Dit lag vooral aan het feit dat men nauwelijks iets wist over deze perioden (Ramzjou, 2005, p 273). Hij is ervan overtuigd dat we reeds een onbepaald aantal Medische kunstobjecten in ons bezit hebben, maar dat we nog de criteria om ze te herkennen moeten uitdenken.

2.1.1.1. De Medische designs in Susa We moeten niet alleen kijken naar afbeeldingen van Medische personages uit de Achaemenidische periode: ook inscripties uit deze tijd kunnen ons iets meer vertellen over de Medische kunst. We weten dat de Meden zelf rechtstreeks betrokken waren als artiesten bij de bouw van het paleis te Susa. De fundatieinscriptie van Darius vermeldt de Meden maar liefst twee maal: ze brachten decoraties aan op de muren en werkten als goudsmeden .We kunnen dus tenminste Medische toevoegingen verwachten in Susa. Maar wat zijn dan de Medische decoraties? (Razmjou, 2005, p 289). Mogelijk hebben de Meden zelf een aantal designs in Susa ontworpen. Deze designs vertonen geen link met andere Babylonische of Egyptische ontwerpen (Razmjou, 2005, p 290). Als voorbeeld neemt Razmjou de kledij van de wachters: op de kledij staan torens of fortificaties afgebeeld. Misschien is dit een link naar de Medische versterkingen maar overtuigend is het niet. Verder wijst hij ook op nomadische stijlelementen, elementen die de Meden en Perzen meenamen uit het Noorden toen ze naar het Iraanse plateau migreerden. Om een voorbeeld te geven: het zwaard van de Medische wapendrager in de audiëntiescène bevat een mix van invloeden: Urartische, Mesopotamische en Elamitische, maar ook Noordelijke elementen komen terug (b3 fig 7). Diezelfde overlapping van wat lijkt op Scythische en Urartische elementen zien we ook bij de artefacten van de Manneïsche site Ziwiye (Razmjou, 2005, p 280) In de Achaemenidische periode zijn er dan - misschien - Medische designs gebruikt, designs die een erfenis dragen van de kunst uit de oorspronkelijke heimat.

2.1.1.2. De Medische kunst en Persepolis Uit de reliëfs van Persepolis (zie hfdstk IX) kunnen we volgens Razmjou waardevolle details halen die de Medische kunststijl weerspiegeld.

Page 50: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

39

Bv. de torques die de Meden dragen zijn te linken aan vondsten uit Ziwiye, de Oxus- schat en de bronzen van Luristan (b3 fig2). De kledij van de Meden wordt als gift gegeven door andere volkeren: Kappadociërs, Scythen etc., volkeren met Noordelijke connecties (Razmjou, 2005, p 285). Ook de bijl van de wapendrager op de audiëntiescène heeft een versiering in een Noordelijke nomadische stijl: dieren met opgekrulde poten (‘Scythische dierstijl’) en rennende herten. Dan is er nog de akinakes: een kortzwaard. “De details op de schede van de audiëntiescène geeft twee artistieke stijlen weer: eerst is er een rij geiten, een fries lotusbloemen en een paar griffioenen.” (Razmjou, 2005, p278). Dit doet ons denken aan de Urartische, Mesopotamische en Elamitische kunst. Deze geitjes zijn ook te vinden in de Achaemenidische en Manneeïsche kunst van Ziwiye (Razmjou, 2005, p 278). “De tweede artistieke stijl is een rij tekeningen op de zijde en het uiteinde van de schede”. “Veel van deze zwaarden en schedes (…) werden gevonden aan de Zwarte Zee, in Scythische graven op sites zoals Kelermes” (Razmjou, 2005, p 279). De Oxus-schat had ook een gouden akinakesschede, vergelijkbaar met deze in Persepolis (b2 fig 1). De leeuwenjacht die erop afgebeeld wordt, wordt gelinkt aan de Assyrische kunst (b2 fig 2). “Maar verdere studie onthult dat zijn stijl en iconografie invloed van elders kent (…) de kronen, de leeuwen, de kledij van de rijdende koningen, de beweging van de paarden en de decoratieve marges in de vorm van stilistische slakken (b2 fig 4)”(Razmjou, 2005, p 282). Of schede Medisch is of niet laat Razmjou in het midden. Hij is wel overtuigd dat er een link bestaat tussen deze schede en de schede op de audiëntiescène in Persepolis (Razmjou, 2005, p 282). 2.1.1.3. Het Pectoraal van ziwiye Ook in de schat van Ziwiye zijn volgens Razmjou mogelijk Medische kunstobjecten aanwezig. Het pectoraal van ziwiye lijkt weer een mix te zijn van de Aziatische Noordelijke nomadenstijl en de Urartische stijl. Bv. de gevleugelde stieren zijn een Urartisch kenmerk. De geiten bij de boom lijken op deze die afgebeeld staan op de schede van de Medische wapendrager te Persepolis. Andere dieren zijn dan weer typisch Noord-nomadisch van stijl. Razmjou argumenteert dat deze dieren eveneens in Baba Jan werden gevonden op een bronzen pin. Ook Ghirshman gelooft dat deze pin Medisch is (Razmjou, 2005, p 286 - 289). Muscarella draagt echter een andere mening uit met betrekking tot de schat van Ziwiye, zoals we straks zullen zien. 2.1.1.4.Conclusie Volgens Razmjou zijn er uiteindelijk twee types Medische kunst: Allereerst zijn er de Medische designs met een Noordelijke origine die ze hebben gehaald uit hun oorspronkelijke heimat (Razmjou, 2005, p 295). Een tweede type is

Page 51: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

40

beïnvloed door een mix van Mesopotamische en Urartische elementen, welke we steeds in zijn geheel moeten bekijken. Deze vinden we terug in de reliëfs in Susa en Persepolis (Razmjou, 2005, p295).

2.2. Standpunt 2: de onwetendheid over de Medische kunst. 2.2.1. Muscarella O.W. Muscarella hekelt het feit dat sommige artefacten door de zoektochten naar de Medische kunst geïdentificeerd worden als Medisch. Het gaat volgens hem bijna altijd om Achaemenidische objecten of gewoonweg vervalsingen (Muscarella, 2000, p 359). Vervalsers proberen een Achaemenidische stijl na te bootsen maar falen hierin. Ironisch genoeg dateren de kenners deze objecten dan maar als pre-Achaemenidisch. Muscarella maakt in zijn betoog een belangrijke opmerking in verband met de discussie van een Medische staat: “Kunst impliceert uiteindelijk een staat” (Muscarella, 1994, p 64).

2.2.1.1. De Oxus-schat. Gedurende de jaren werden objecten uit de Oxus-schat toegewezen aan de Meden: Dalton geloofde dat er twee objecten uit deze schat mogelijk van Medische origine zijn. Het gaat om een gouden kom en de schede van een akinakes (b2 fig 1). Herzfeld geloofde ook dat deze schede van Medische makelij was en stelde hetzelfde voor twee gouden platen uit de schat (Muscarella, 1987, p 113). Barnett identificeerde de akinakes met de akinakes van de wapendrager op het apadanareliëf, wat zeker correct is. Maar met de jaren accepteerden steeds meer mensen dat objecten uit de Oxus-schat – en na een tijd zelfs heel de schat – Medisch zijn. De ruiter die afgebeeld staat op de schede werd achtereenvolgens geïdentificeerd als Astyages en als Cyaxares (b2 fig 3) (Muscarella, 1987, p 114). De akinakes bleek niet, zoals Barnett dacht, een typisch Medisch wapen te zijn. Op de Apadana reliëfs dragen onder andere de Scythen ook dit wapen (Muscarella, 1987, p 115). De versierde boord en het dierenpatroon op de schede uit de Oxus-schat zijn Achaemenidisch, de jachtscène is ook terug te vinden op Achaemenidische zegels en zelfs de hoed van de ruiter is Achaemenidisch (b2 fig 3) (Muscarella, 1987, p 115). De gouden kom is gemaakt met de repoussé techniek. De cirkel en komma-patroontjes zijn ook weer typisch voor de Achaemenidische kunstvoorwerpen. Herzfeld identificeerde twee gouden platen als Medisch waarbij hij verwees naar de overeenkomsten tussen de kledij van de afgebeelde figuren in Persepolis en de figuren van de rotstombes. Zoals we nu weten zijn deze tombes niet Medisch (Muscarella, 1987, p 15-116).

Page 52: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

41

2.2.1.2. De Kelermes en Litoy-Melgunov schedes. In Kelermes in de Kaukasus en in Litoy-Melgunov ten Noorden van de Zwarte Zee werden twee akinakesschedes gevonden (b2 fig 5). Ze zijn zeer gelijkaardig qua vorm en decoratie. Er zijn zowel Urartische als Scythische elementen aanwezig: een koppel gevleugelde menselijke figuren zijn een Urartisch voorbeeld en de vogelbekken zijn typisch Scythisch. Deze schedes werden door Herzfeld en Barnett als Medische kunst aanzien. Sommigen geloven dat het Scythische schedes zijn met Urartische invloed. Kantor identificeerde de schedes als Urartisch (Muscarella, 1987, p 117- 118). Muscarella stelt zich terecht vragen bij de Medische datering. Algemeen neemt men aan dat de schedes gemaakt zijn vóór de vroege 6e eeuw. Maar wie liet deze objecten maken? Muscarella stelt verschillende verklaringen voor: het was bv. een cadeau van een Urartische koning aan een Scythische vorst, of omgekeerd. Hierbij werd de kunst van de twee naties geïncorporeerd in de schede(s). Bovendien kunnen er meerdere mensen aan eenzelfde schede hebben gewerkt, wat ook de aanwezigheid van twee stijlen zou kunnen verklaren. Conclusie: niemand kan met zekerheid zeggen wie, waarom en waar de schedes gemaakt zijn (Muscarella, 1987, p119-120). 2.2.1.3. De schat van Ziwiye Over de schat van ziwiye is nog zeker niet het laatste woord gezegd/geschreven. Er werden reeds Manneeïsche, Assyrische, Urartische, Cimmerische, Scythische, Babylonische en Griekse karakteristieken ontdekt op de verschillende voorwerpen (Muscarella, 1987, p 120). In de jaren 50 werd er gewag gemaakt van een Medisch aspect van de schat en Barnett herkende weer een Scythische-Urartische mix die kon wijzen op Medische kunst (Muscarella, 1987, p120). Volgens Muscarella gaat het hier om een “speculatie en uitzeven van motieven en objecten zonder referentie naar verifiëerbare data” (Muscarella, 1987, p 121).

2.2.1.4. Conclusie Naast deze belangrijkste voorbeelden zijn er nog verscheidene kunstobjecten toegewezen aan de Meden24

(Muscarella, 1987, p 121). “Als moderne geleerden geen Medische stijl en kunst kunnen isoleren(…), als Medische kunst nooit een eigen stijl of iconografie heeft ontwikkeld (…) hoe kan een archeoloog dan een Medisch object herkennen?” (Muscarella, 1987, p 127). Als er al Medische objecten zijn, dan weten we niet welke ze zijn, omdat we ze niet kunnen herkennen (Muscarella, 1987, p127).

24 Zie onder andere Muscarella,1987, p 121-126.

Page 53: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

42

IX. De Meden in de Achaemenidische kunst 1. Inleiding

Velen hebben zich, in hun zoektocht naar de Medische kunst en een Medische stijl, gericht tot de reliëfs uit de Achaemenidische periode. Deze zijn een onuitputtelijke bron geweest voor verschillende hypotheses. Veel van de lectuur die we vandaag vinden baseert zich op de stellingen van onder andere Dalton en Barnett. Zij denken dat de Medische kunst een mix is van Scythische en Urartische elementen (Moorey, 1985, p 21). De vraag of de Meden iets hebben bijgedragen aan de Achaemenidische kunst is onmogelijk te beantwoorden. Wat wel zeker is, is dat de Meden afgebeeld worden op de Achaemenidische reliëfs. De culturele stereotypen werden uitgebeeld door de Achaemeniden zodat de volkeren goed te onderscheiden en te herkennen zijn (Moorey, 1985, p22). Laten we kijken hoe de Meden afgebeeld werden door hun ‘broeders’, de Perzen, en welke informatie we hieruit kunnen halen.

2. De Meden in de kunst van Persepolis

Laten we beginnen in Persepolis. Het staat buiten kijf dat de Meden hier afgebeeld worden. Maar het materiaal dat ze dragen is daarom niet exclusief Medisch, want: “Kledij en persoonlijke wapens hebben een bredere ethische betekenis” (Moorey, 1985, p 22). 2.1. De Meden en de Perzen: ‘broeders’. De Meden worden in de Achaemenidische reliëfs opvallend vaker afgebeeld dan andere volkeren. Bovendien worden ze samen met de Perzen afgebeeld, nooit afzonderlijk. De andere volkeren worden steeds begeleid door Perzen of Meden (b3 fig 1). Op sommige plaatsen houden de Meden en Perzen elkaars hand vast. Het is duidelijk dat de Meden een bevoorrechte positie genoten, hoewel ze verslagen werden door de Perzen. Maar blijkbaar waren ze meer dan een verslagen en onderworpen volk (Razmjou, 2005, p 274-275). We zien deze bevoorrechte positie ook terug in andere reliëfs. Op het Bisitun reliëf wordt Medië slechts op de zeventiende plaats vermeld. In een andere inscriptie van Darius, in Persepolis, worden de Meden als derde volk vermeld. Op het Egyptische beeld van Darius staan de Meden op de tweede plaats net zoals in de inscripties in de tombe van Darius in Naqsh-e Rostam (Razmjou, 2005, p 276). Sterker nog, op alle reliëfs vanaf Darius is de wapendrager steeds een Mede. Het feit dat ze gewapend bij de koning mogen staan is een teken van

Page 54: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

43

vertrouwen. In de reliëfs van Xerxes, zoon van Darius, worden ook nog Meden afgebeeld (Razmjou, 2005, p 283). 2.2. De kledij. We herkennen de Meden aan hun ronde hoeden, de akinakes, de ruiterbroek en de korte mantel (b3 fig 5). Dat deze figuren Meden zijn wordt bevestigd door inscripties in de koninklijke tombes en op het beeld van Darius. Er worden twee verschillende hoeden afgebeeld: de afgeronde hoed en de hoed die vastgeknoopt is boven het hoofd en onder de kaken. Deze laatste kan men ook op een afgeronde hoed gedragen hebben (Razmjou, 2005, p 275). Herodotus schrijft hoe de Perzen de kledij van de Meden overnamen wat meteen de reden zou zijn waarom Iraniërs jaren later nog steeds Meden werden genoemd, net zoals koning Darius een Medische heerser wordt genoemd in het Oude Testament (Razmjou, 2005, p 275). We weten dat de ruiterbroeken niet exclusief Medisch zijn omdat de Perzen te paard ook met deze broek worden afgebeeld. De Meden droegen niet alleen deze kledij, ze geven ze op de reliëfs ook als gift aan de Achaemenidische vorst. (b3 fig 2) (Moorey, 1985, p 24) 2.3. Giften van de Meden. De afgebeelde giften op de reliëfs in Persepolis kunnen producten zijn die in meerdere regio’s werden gemaakt. We moeten dus oppassen met de conclusies die we trekken. De giften van de Meden zijn onder andere de akinakes en de kledij met lange mouwen, tunieken en broeken (b3 fig 2 & 4). Armeniërs en Scythen brengen diezelfde kledij mee als geschenk. De akinakes wordt als gift ook meegebracht door onder andere de Scythen en de Sogdiërs (Razmjou, 2005, p 284-285). De Meden brengen ook zadelstof en zwepen mee (b3 fig 3) (Curtis, 2005, p69) De Meden en de Perzen zijn de enigen die, op het beeld van Darius I uit Susa, armbanden dragen. Deze torques werden niet gedragen door de Assyriërs. In het Noorden, in Kaukasië, zijn de platte torques zeer bekend. Andere torques werden gevonden in Khurvin en gedraaide torquez in Tepe Sialk, in de Oxus-Schat en in de Luristan bronzen (Moorey, 1985, p 32) Ze worden op het apadanareliëf als gift gegeven door de Meden, de Scythen en anderen. De Meden dragen twee platte torques. Misschien droegen ze er ook twee met dierenhoofden hoewel we dit niet zeker weten daar het reliëf beschadigd is (b3 fig 2) (Moorey, 1985, p 32).

Page 55: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

44

2.4. De Wapens. De Achaemenidische reliëfs waren vroeger beschilderd maar deze laag is vandaag bijna helemaal verdwenen (Razmjou, 2005, p 277). De ornamenten zijn echter zeer zorgvuldig en gedetailleerd afgebeeld.

2.4.1. De akinakes. De Meden dragen op de reliëfs aan hun riem het kleine zwaard dat door de Grieken akinakes werd genoemd. Het is zoals we weten niet een typisch Medisch zwaard. Deze afgebeelde akinakes werden correct gerelateerd aan de vondsten in bv. de Oxus-schat (b3 fig 1). De scheden werden zorgvuldig geanalyseerd en van de vele details die de schede versieren werden verschillende conclusies betreffende de Medische kunst getrokken25

. Het is natuurlijk niet te ontkennen dat de andere volkeren die de akinakes dragen uit dezelfde geografische regio en bevolkingsgroep komen; de Scythen, Armeniërs, Sagartiërs, Sogdiërs en Lydiërs (Razmjou, 2005, p 283).

2.4.2. De wapendrager. De wapendrager op het apadanareliëf is ook een Mede (b3 fig 6). Hij draagt zowel een akinakes als een sagaris en een samengestelde boog (b3 fig 7). De sagaris, een ijzeren gevechtsbijl, verscheen samen met de akinakes in de Kaukasische graven en kent zijn prototype in Kelermes bij de Zwarte Zee (Moorey, 1985, p26). De bijl in Persepolis is versierd met een dierendecoratie met Scythische elementen zoals de opgetrokken poten en de rennende herten. Er zijn Achaemenidische zegels gevonden waarop deze bijl staat afgebeeld in de handen van een Scyth (Razmjou, 2005, p 284). Het uiteinde van de bijl op het apadanareliëf eindigt in een vogelkop. De Scythen en Sogdiërs brengen deze bijl mee als gift. Dit wapen kwam via de Scythen of Cimmeriërs het Nabije Oosten binnen. De samengestelde boog en de gorytus, de boogtas, worden op het apadanareliëf ook gedragen door de Scythische delegatie (Razmjou, 2005, p283). De boogtas is vanboven versierd met een krul, wat we ook terugvinden in sites in Azerbaijan, Syrië en Palsestina. Een oogvormig design werd ook in de Oxus-schat herkend (Moorey, 1985, p 27).

25 Ik verwijs hiervoor naar verschillende interpretaties, zoals: Razmjou, 2005, p 278 e.v. & Moorey, 1985, p 26-27).Voor Razmjou, zie ook hfdst 8. Moorey wijst erop dat de akinakes een Noordelijke origine heeft, te zien in de Scythische motieven zoals de vogelbekjes en schelpenmotieven. Hij denkt dat de Akinakes via de Scythen en de Meden bij de Achaemeniden terechtkwam (Moorey, 1985, p 26 e.v).

Page 56: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

45

X. Een Medische religie

1. Inleiding

De religie van de Meden is bijna een even groot raadsel als de vraag waar de Medische kunstvoorwerpen zich bevinden. We hebben enkel de tempels van de Medische sites, zoals de Centrale Tempel en het Oude Westelijke Gebouw, en enkele altaars. Op één van deze altaars heeft zeker een vuur gebrand (Tepe Nush-i Jan, Centrale Tempel). Velen vermoeden dat de Meden een vroege vorm van het Zoroastrisme aanhingen, hoewel dit onvoldoende bewezen kan worden. Over begravingen is helemaal niets geweten. Er werden geen graven van de Meden teruggevonden, wat uiterst eigenaardig is. De begraafplaats bij Godin Tepe stamde uit periode III van de site en niet uit de Medische periode II. Ze moeten hun overledenen ergens begraven hebben, maar deze locaties zijn tot nog toe niet gekend. Dat er geen skeletten of begraafplaatsen werden teruggevonden kan duiden op het niet begraven van de doden. Dit spreekt in het voordeel van een Zoroastrische ideologie.

2. Medisch heiligdom in Bīt Ištar

In de Assyrische bronnen krijgen we informatie over een heiligdom in Bit Ištar. We weten dat de Assyrische vorsten door de Zagros trokken, raids uitvoerden, tribuut ophaalden en probeerden hun controle in het gebied te versterken. Het is niet onbelangrijk dat ze ook religieuze activiteiten beoefenden in het buitenland. Tiglath-Pileser III richtte zes stèles26

op in Iran, in navolging van zijn voorgangers Shalmaneser III en Šamši-Adad V. Eén van deze zes stèles stond in Bīt-Ištar.

2.1. Een ‘puntige pijl’ in Bīt-Ištar.

Uit inscripties van het paleis van Tiglath-Pileser III in Kalhu krijgen we interessante informatie over de cultische activiteiten van de Assyriërs Bīt -Ištar. Bīt-Ištar, gelegen in Medisch gebied, werd door Tiglath-Pileser III veroverd in 737 BC. Na zijn overwinning richtte hij in de stad een dedicatie op (Radner (B), 2003, p 119-121):

26 De Iran stèle is er waarschijnlijk één van. Zie: Radner (B), 2003, p 120.

Page 57: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

46

“Toen maakte in een puntige ijzeren pijl (mulmullu parzilli zaqtu). Daarin graveerde ik de machtige daden van Aššur mijn heer en ik stelde het op tegenover het watergat van Bīt-Ištar” (Radner (B), 2003, p 121).

2.2. De bronzen plaat van Šilisruh. Er is een bronzen plaat gevonden nabij Hamadan27

die vergeleken kan worden met deze ‘puntige pijl’. De vlakke bronzen plaat heeft één korte zijde die uitloopt in een puntige hoek waardoor de plaat de vorm heeft van een bijl. Oorspronkelijk moet deze plaat opgehangen zijn geweest aan de hoek. Op de twee zijden van de plaat staan inscripties gegraveerd in het Midden-Babylonische schrift met een Assyrische invloed (Radner (B), 2003, p 121). Onderaan staat een man getekend, een man met een baard en hoge hoed. Hij staat in een bidhouding tegenover een achtpuntige ster, het symbool van de Babylonische godin Ištar (b4 fig 1) (Radner (B), 2003, p 122). De tekst zegt het volgende:

“Šilisruh uitte een vloek, hij sprak: ‘ twee goede textiel (en) één (…), dit is de ilku verplichting van de mannen van de koning, bouwers of hen die de geiten van de koning plukken. Moge Ištar, Šamaš en Bēl-mātāti de getuigen zijn! De koning had een droom en bevrijdde hen. Als in de toekomst Iasubeeën, lmannen van Abdadana (of) Assyriërs hierna verschijnen of Elamieten of Ullubeeën opstaan, (dan) Ištar, Vrouw van de Stad, zal hun mee naar beneden sleuren zoals een rivier. Laat het een toekomstige koning, of (prinses), of stadheren, of (…) zijn, die zullen zeggen: ‘Ze zijn niet vrij’, moge Ištar, Vrouw van de Stad, zijn huis en zaad wegnemen, en moge een oorlog die het niet-bestaan voorbestemt kwaad oprijzen tegen hem!” (Radner, 2003, p 122, uit: Diakonoff, 1978, p 59). De vervloekingen zouden ten uitvoer worden gebracht door de godin Ištar. Diakonoff argumenteerde dat Šilisruh de koning van Bīt-Ištar was. Šilisruh laat zichzelf dus vermelden in de tekst die in zijn opdracht geschreven werd. Heel belangrijk is ook het feit dat hij zichzelf koning noemt. Daarnaast vermeldt hij enkele stadsheren28

als mogelijke tegenstanders. (Radner (B), 2003, p 123).

Er komen verscheidene toponiemen voor op deze bronzen plaat, waaronder Abdadana (Bīt-Abdadani). Uit studie29

27 Of althans, men beweert dat ze gevonden werd nabij Hamadan (zie: Radner, 2003, p 121).

weet men dat Bīt-Ištar en Abdadana te situeren zijn in het bergland van West-Iran. Bovendien liggen ze alle twee in de nabijheid van Parsua en Mannea. Abdadana werd door de Assyriërs veroverd. Ze vermelden dat Abdadana geen Medische stad

28 Het is pas vanaf Tiglath-Pileser III dat leiders uit de Zagros ‘stadsheren’ werden genoemd door de Assyriërs. Zie hoofdstuk 3.

29 Ik verwijs hiervoor naar het artikel van Karen Radner, waar meer uitleg staat bij alle toponiemen vermeld op de bronzen plaat en hun mogelijke locaties (Radner (B), 2003, p 123-126).

Page 58: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

47

is. Bīt-Ištar moeten we dan wel beschouwen als een Medische stad. Šilisruh, koning van Bīt-Ištar, is dus een Medische koning (Radner (B), 2003, p 125). Men dateert de bronzen plaat tussen 835 en 739 BC. 835 BC is het eerste jaar waarin Shalmaneser op Medisch grondgebied kwam. 739 BC is het jaar waarin Tiglath-Pileser III zijn tweede campagne hield in Medië. Deze datering zou het beste overeenkomen met de inscriptie van de plaat: een Midden-Babylonische tekst met een Assyrische invloed. In die periode hadden de Babyloniërs kolonies in dit gebied, zoals Namri en Bīt -Hamban. Zij grensden in het Westen aan Medië (Radner (B), 2003, p 127).

2.3. Bīt-Ištar en zijn heiligdom. Waar moeten we de plaats Bīt-Ištar gaan zoeken? We weten dat het in de nabijheid van Parsua lag. Parsua werd een Assyrische provincie in 744 BC en wordt vandaag de dag gelokaliseerd in het gebied van Sanandağ bij de Quešlaq Rūd rivier (Radner (B), 2003, p 127). We weten ook dat er een ‘watergat’ aanwezig is in Bīt-Ištar, misschien is dit de bron van een rivier. David Stronach stelt het huidige Ravānsar voor als een mogelijke locatie: deze stad ligt minder dan 60 km ten Noord-Westen van Kermanshah (b4 fig2). De naam van de stad betekent ‘Begin van de stroom (van de rivier)’. In Ravānsar bevind zich een meertje waarin het water loopt van maar liefst drie bronnen. Het meer zelf bevloeit een belangrijke stroom van de Qarasu rivier. De plaats waar de stad ligt werd reeds bewoond in het 4e millennium BC. Op de site ligt een versterkte citadel waar keramiek werd gevonden uit de eerste helft van het 1e millenium BC (Radner (B), 2003, p 127). Als we de informatie van de bronzen plaat en zijn inscriptie samenleggen met de inscriptie uit het paleis van Tiglath-Pileser III, weten we dat er een dedicatie in de vorm van een wapen werd geplaatst aan een waterbron in Bīt-Ištar. Men kan vermoeden dat er een waterheiligdom van Ištar heeft gestaan, Ištar, die de ‘Vrouw van de Stad’ wordt genoemd. Deze Mesopotamische godin werd reeds vroeger geïntroduceerd in het gebied waardoor haar aanwezigheid niet onlogisch is. Uit Assyrische bronnen weten we dat er in dit heiligdom votieve wapens werden geplaatst ter ere van Ištar. Op de inscripties van deze wapens werden de wetten van de heersers van Bīt-Ištar verkondigd. Dit doet ons denken aan de kudurrus die de Babyloniërs opzetten in hun tempels. Het lijkt er sterk op dat Tiglath-Pileser III deze traditie voortzette door ook een ijzeren wapen met een inscriptie op te stellen in Iran. Hij liet geen wetten ingraveren maar koos voor een verslag over de daden van de god Aššur (Radner (B), 2003, p128).

Page 59: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

48

XI. Archeologie en Architectuur

1. Inleiding

Jarenlang was de enigste archeologische bron voor de Meden de Assyrische reliëfs waarop Medische versterkingen stonden afgebeeld. Ernst Herzfeld identificeerde de uit steen gehouwen tombes van Fakhrika, Farhad-u Shirin, Kizkapan en vele andere als zijnde Medisch. Ze werden gedateerd en toegewezen aan de Meden door middel van de religieuze symbolen en figuren op de wand. Deze tombes bleken echter elementen van de 4e eeuw BC te bevatten en vandaag dateert men ze als Achaemenidisch of Post-Achaemenidisch (Moorey, 1972, p 43 en Stronach, 2003, p 234). Pas bij de ontdekking van de sites Tepe Nush-i Jan, Godin Tepe en Baba Jan Tepe (b1 fig 6) werd er leven geblazen in de Medische archeologie en werd de hele Medische geschiedenis herschreven.

2. De Medische driehoek

Wanneer men spreekt over lokale routes en nederzettingen verwijst men wel eens naar de Medische driehoek (b1 fig 6), met als hoeken de steden Hamadan, Malayer en Kangavar. Hamadan werd met het Westen verbonden door minstens drie routes. De Assadabad pas, ten Noorden van de Kuh-i Alvand, was er één van. Een andere route ging via de hellingen van de Alvand, waarbij men een weg volgde op een hoogte van 2000 meter. Zware karavanen of legers gingen beter via het Zuiden naar de Malayer vlakte. Van hieruit kon men gemakkelijk naar Godin Tepe reizen. De drie wegen verenigden zich weer nabij Kangavar (Stronach, 2003, p 246). Ten Zuiden van de Malayer rivier werd surveyonderzoek gevoerd door mevrouw Rosalind Howell. Hierbij identificeerde ze maar liefst 48 sites met een Medisch karakter. We bekijken deze materie in hoofdstuk 12.

3. Hamadan/Ecbatana

Vandaag de dag is er nog geen enkele Medische laag gevonden in wat al eeuwen de Medische hoofdstad wordt genoemd (b5 fig 1). Het enigste element dat men gevonden heeft en mogelijk Medisch is, is een leemstenen muur (Roaf, 1995, p 62- 63). In de Kronieken van Nabonidus

Page 60: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

49

staat dat Cyrus, nadat hij Astyages had verslagen, optrok richting de koninklijke stad Ecbatana. Ook Darius vermeldt Hamadan, namelijk als de plaats waar hij zijn tegenstander Phraortes en diens volgelingen liet ophangen aan de kantelen van het fort. Dit lezen we in de Babylonische tekst van het Bisitun reliëf – de Oud-Perzische tekst vermeldt de kantelen niet. Werd deze versterking, het fort waarover Darius spreekt, dan door de Meden of door de Perzen gemaakt? Men neemt aan dat het door de Meden werd gebouwd, omdat zowel Cyrus als Darius I geen tijd hadden om monumentale constructies te bouwen in Hamadan (Stronach, 2003, p242). Toch twijfelt er niemand aan dat dit ooit de Medische hoofdstad is geweest. Heleen Sancisi-Weerdenburg verklaart het zo: Ebatana ligt dicht bij de Masallah heuvel (b5 fig 1), een strategisch punt langs een belangrijke handelsroute. Van hieruit kon men de hele handel controleren en zelfs monopoliseren (Sancisi-Weerdenburg, 1988, p 204). De Medische sites Tepe Nush-i Jan, Tepe Ozbaki en Godin Tepe werden allen op verhoogd terrein gebouwd (b5 fig 3, fig 19-a, fig 40) Vanaf de Achaemenidische periode werden verschillende constructies bij de Masallah heuvel vernietigd en nieuwe bijgebouwd. Deze constante sloop is niet bevorderlijk geweest voor de bewaring van eventuele Medische structuren (Stronach, 2003, p243). Hamadan wordt nog steeds onderzocht en vele archeologen en historici hopen ooit op een Medische doorbraak voor deze site. Of zoals Roger Moorey het hoopvol verwoordt: “Hamadan, de grote Medische hoofdstad, waar ooit de vroege geschiedenis en archeologie van de Meden zal onthuld worden in al zijn glorie” (Moorey, 1972, p 7). Ik denk dat de kans klein is dat er nog iets ontdekt zal worden waardoor het Medische karakter wordt bevestigd.

4. Tepe Nush-i Jan

4.1. Inleiding. Laten we beginnen met de meest onderzochte Medische site: Tepe Nush-i Jan (b5 fig 2). De site bevindt zich op 70 kilometer van Hamadan en werd aangelegd op een steile rotsheuvel van 37 meter hoog, midden op de Malayer vlakte (Moorey, 1972, p 43 en Stronach, 2003, p 235). De Medische structuren zijn gebouwd op de rotsige ondergrond van de heuvel wat een pre-Medische occupatie van de site uitsluit (Cuyler, 1984, p 22). Men dateert de site tussen 700 en 650 BC (Genito, 2005, p 329). Op de site werd, net zoals in Godin Tepe, IJzertijd III keramiek gevonden uit de 7e en 6e eeuw BC (Roaf, 1995, p63). De site had voornamelijk een religieuze functie: we denken hierbij vooral aan de Centrale Tempel (Roaf, 1995, p65). Deze werd als eerste gebouwd, rond 750 BC (Stronach, 1985, p 832). In de loop van de 7e eeuw BC werden er andere gebouwen toegevoegd aan de site. Op het einde van deze eeuw waren er vier belangrijke gebouwen, ingesloten door een ovalen muur die de helling volgt: de Centrale Tempel, het Oude Westelijke Gebouw, het Fort en de Zuilenhal (Stronach, 2003, p235). De eerste drie gebouwen zouden gebouwd zijn op relatief korte tijdspanne van elkaar, terwijl de

Page 61: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

50

Zuilenhal een latere toevoeging zou zijn (Stronach, 1985, p 832). In de laatste fase van de site, de krakerperiode, werden kleine huizen gebouwd (Gopnik, 2003, p 253). Tevens werden er vele dierenbeenderen gevonden op de site die wijzen op een lokale paardenkweek (Stronach, 1985, p 837). Er werden ook resten van een Achaemenidische wachtpost en een Parthisch dorp teruggevonden (Moorey, 1972, p 43).

4.2. Architectuur. 4.2.1. De Centrale Tempel. Het oudste gebouw op de site is de Centrale Tempel, gebouwd rond 750 BC op het hoogste punt van de site. De tempel is maar liefst 8 meter hoog en wordt nogal eens geassocieerd met de Urartische torens (zie hfdstk XI, 10, p 65) (Stronach, 1985, p 832). Oorspronkelijk stond de tempel helemaal geïsoleerd. Het was de bedoeling dat ze van ver te zien was (b5 fig 3) (Tourovets, 2005, p 360). Het ruitvormige plan van het gebouw, de trapvormige muren en de steunberen op de hoeken maken de tempel tot een opmerkelijke constructie (b5 fig 4) (Roaf, 1995, p63). Toen de site werd verlaten, werd de tempel vreemd genoeg helemaal opgevuld met steen en bedekt met leemstenen, waardoor ze uitzonderlijk goed bewaard is. Binnenin werd, links van de ingang, een leemstenen altaar gevonden. Men heeft kunnen afleiden dat hierop vuur heeft gebrand. Binnenin de muren waren nissen uitgehouwen (b5 fig 5). Leemstenen stutten hielpen het dak te ondersteunen (Roaf, 1995, p63). Er werd een spiraalvormige helling gevonden die leidde naar een etage bovenop de voorkamer en naar het dak (Stronach, 1985, p 832). Misschien werd het vuur naar het dak gedragen zodat het zichtbaar was over de vlakte (Moorey, 1972, p 43). Het tweede deel van de tempel bestond uit een driehoekig heiligdom met een trapvormig grondplan. Het plafond van deze ruimte was zo hoog als de volledige hoogte van de tempel. In de Westelijke hoek van de kamer vond men een vierkant leemstenen altaar (b5 fig 6,7 & 8). Deze werd een aantal keer herbepleisterd en had een ondiepe vuurkom in het midden. Deze kom was zwartgeblakerd (Stronach, 1985, p 832-834).

4.2.2. Het Oude Westelijke Gebouw. Een tweede tempel op de site, ook wel het Oude Westelijke Gebouw genoemd, werd gebouwd op een leemstenen platform. In deze tempel werden, links van de ingang in de centrale kamer, ook weer resten gevonden van wat eens een altaar was. De muren van deze kamer hadden ook nissen en ventilatiegaten. Hoewel de twee tempels een verschillend grondplan hebben, werd er ook een voorkamer met een etage, een spirale helling als trap en een kamer met een altaar geattesteert, zoals in de Centrale tempel (Roaf, 1995, p63-64 en Stronach, 1985, p 234).

Page 62: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

51

4.2.3. Het Fort. Ten Oosten van de tempels werd een rechthoekig fort gebouwd. Het heeft één ingang aan de Oostelijke zijde. Het gebouw heeft steunberen en terugspringende façades met schietgaten. Het Fort heeft vele lange smalle magazijnen, die wel 6 meter hoog zijn, met ventilatieopeningen en kleine raampjes vlakbij het plafond (b5 fig 9) (Stronach, 1985, p 834). De daken werden hier ook ondersteund door leemstenen pilaren (Roaf, 1995, p64). Er is een wachtlokaal en een hellende trap die leidde naar een hogere verdieping met leefruimtes. In het fort werd een kleine zilverschat gevonden (hfdstk XI, 4.5. p54)(Stronach, 1985, p 834). In de Westelijke en Zuidelijke delen van de site werden rijen bogen, weer ondersteund door middel van leemstenen stutten, teruggevonden. Sommige bogen werden goed bewaard, doordat ze doelbewust opgevuld waren met leemstenen. Dit is een van de vroegste voorbeelden van gewelfde kamers met één open zijde. Deze noemt men ‘aivan’ of ‘eyvan’ en zou in de Islamitische periode een typisch Iraans architecturaal element worden (Roaf, 1995, p64).

4.2.4. De Zuilenhal. Het laatst toegevoegde element aan de site is de Zuilenhal, één van de vier Medische zuilenhallen die men tot nu toe gevonden heeft (Moorey, 1972, p 44). Deze is aangebouwd tegen het Oude Westelijke gebouw. Hierdoor werd de oorspronkelijke ingang versperd. Misschien staat deze zuilenhal gebouwd op een vroeger exemplaar dat meer Noordelijker stond (Roaf, 1995, p64-65). Er was slechts één ruime kamer aanwezig, met drie rijen van vier houten zuilen, die het dak ondersteunden. De zuilen hadden een diameter van vijfentwintig centimeter en stonden op een platte steen op de vloer, net zoals de houten zuilen in Godin Tepe (Stronach, 1985, p 843 en Moorey, 1972, p 44). Ze waren omsloten door leemstenen en beplaasterd. Er werd een laag leemstenen platform gevonden langs de Zuidelijke muur (Stronach, 1985, p 834-835). De Zuilenhal heeft versierde nissen en trapvormige zijwanden, zoals de Centrale Tempel en de vroegere Noordelijke Zuilenhal (Roaf, 1995, p64-65). Ook de muren in Baba Jan Tepe hebben versierde nissen (Moorey, 1972, p 45). Binnenin werd een onafgewerkte tunnel gevonden, uitgehakt in de rotsen en wel twintig meter lang (b5 fig 1 & 10). Men weet nog altijd niet waarvoor deze tunnel diende (Stronach, 1985, p 835). Door de vondst van meer dan 100 kleigewichten, 20 spoelen en 20 beenderen spatulae weet men dat Zuilenhal in de krakerperiode gebruikt werd als weefplaats (Cuyler, 1984, p 23).

4.2.5. Krakerarchitectuur. Op het einde van de 7e eeuw werd de site verlaten. Hele delen van de site werden opgevuld zodat ze niet meer zichtbaar waren (Stronach, 1985, p 835). Dit gebeurde heel nauwkeurig en zonder haast: dit sluit een vijandige raid uit (Moorey, 1972, p 44). Het altaar in de Centrale tempel werd eerst ingepakt in leemstenen zodat ze niet beschadigd zou worden (b5 fig 6 & 8). Daarna werd de rest van het gebouw opgevuld tot meer dan 6 meter hoogte. Hierop werd nog een laag leemstenen gelegd. Ook het Zuidelijke plein werd zorgvuldig opgevuld met lagen leemstenen. Er werd een opening gelaten rond een uitgehakte cisterne. Het Oostelijke plein

Page 63: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

52

onderging hetzelfde ritueel, vanaf de straat tot het Zuiden van het Fort. Smalle passages bij het Oude Westelijke Gebouw werden ook opgevuld. Niet lang daarna werd de site herbewoond: een groep krakers vestigde zich rond 550 BC zich in de Zuilenhal en delen van het Fort (Stronach, 1985, p 835).

4.3. Conclusie architectuur. De site van Tepe Nush-i Jan heeft duidelijk een religieus karakter: de twee tempels, het merkwaardige grondplan van de Centrale Tempel, de (vuur)altaars, de ceremoniële Zuilenhal, de ligging van de site en de zorgvuldigheid waarmee het opgevuld en zo beschermd werd spreken voor zich. Het vuuraltaar spreekt in het voordeel van zij die geloven dat de Meden het Zoroastrisme beoefenden (Moorey, 1972, p45). Het is mogelijk dat deze site een weerspiegeling was van de lokale politieke entiteiten in Medië. In de tweede helft van de 8e eeuw vermelde Esarhaddon vijf Medische schatplichtigen. Sargon vermelde er daarvoor maar liefst tweeëntwintig. (Stronach, 1985, p 836). Surveys in de Kangavar regio toonden de aanwezigheid van een aantal permanente Medische nederzettingen aan. Surveys in de Malayer vlakte onthulden strategische centra met omliggende dorpjes (Stronach, 1985, p 836).

4.4. Vondsten. In feite zijn er weinig objecten teruggevonden in Tepe Nush-i Jan daar de site helemaal opgeruimd werd toen ze werd verlaten. De meeste objecten zijn dan ook te dateren in de krakerperiode. Bijna alle objecten werden gevonden in de Zuilenhal en de ingegraven tunnel, met uitzondering van een kleine zilverschat die gevonden werd in het fort (Cuyler, 1984, p 22). Deze schat bespreken we apart onder puntje 4.5. De meeste objecten die men gevonden heeft in Tepe Nush-i Jan zijn niet typisch voor de site maar werden elders in het Nabije Oosten ook aangetroffen. We bekijken nu de vondsten van Tepe Nush-i Jan II gaande van zegels tot objecten gemaakt van verschillende materialen. Het is dankzij deze vondsten dat men weet dat de Zuilenhal in de krakerperiode gebruikt werd als weefplaats (Cuyler, 1984, p 23).

4.4.1. Glyptiek. De gevonden zegels zijn allen lokale imitaties van Neo-Assyrische of Syrisch-Phoenicische zegels (b5 fig 10). De koe met het zogende kalf is een vaak voorkomend motief in het 1e millennium BC in Phoenicische contexten en in de Neo-Assyrische glyptiek. De povere uitwerking van de ribben en de simplistische ster wijzen op de lokale productie (Cuyler, 1984, p 24). De zegel met het bootmotief is een imitatie van Syrisch-Phoenicische zegels. De

Page 64: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

53

goddelijke figuur werd vervangen door een plant (Cuyler, 1984, p 24-25). Dan is er nog de zegel met de boogschutter en de slang, tevens een “provinciale imitatie” (Cuyler, 1984, p 25).

4.4.2. Metalen objecten. Onder de metalen objecten zijn er de ijzeren sikkelbladen, die zeer algemeen waren in het 1e millennium30, en de pijl- en speerpunten31

. In de IJzertijd III periode verving het ijzer het brons waardoor er veel ijzeren pijlpunten zijn gevonden. In Tepe Nush i Jan zijn er drie bronzen pijlpunten met drie vleugels gevonden (b5 fig 11). Er werd vroeger geopperd dat de Cimmerïers en Scythen de pijlen meebrachten naar het Iraanse Plateau. Zo zouden de Meden het Scythische type pijlpunt overgenomen hebben. Herodotus schreef dat de zoons van Cyaxares bij de Scythen in de leer gingen voor het boogschieten (Cuyler, 1984, p 27-28).

De fibulae werden vooral in de Zuilenhal gevonden (b5 fig 12). Ze zijn allen van brons met uitzondering van één ijzeren fibulaboog (n° 247). Ze hebben driehoekige bogen en een geribd patroon32

. De driehoekige ijzeren fibulae zijn minder vaak voorkomend dan hun bronzen tegenhangers. Vergelijkbare fibula werden gevonden in Nimrud en Aššur (Cuyler, 1984, p 30).

Bij de gevonden pinnen (b5 fig 13) weet men niet zeker of het gaat om kledij- of haardecoratie. Types zoals n° 280 werden gemaakt door behamering en werden geattesteerd vanaf de Vroege Bronstijd. In Iran gaat het om pinnen vanaf het 3e tot het 1e millennium BC33. Onder de gevonden voorwerpen zaten ook enkele bronzen oorringen. Een van deze ringen heeft een dierenhoofd van een geit of een slang (b5 fig 14), een vorm uit de Late-Assyrische periode. Er werden maar liefst 250 bronzen kralen gevonden in Tepe Nush-i Jan (b5 fig 14). Ze werden aan paardenkappen vastgemaakt of als sieraad gedragen. Dan zijn er nog de metalen knopen34

die aan de kleding werden vastgenaaid.

Er werd één ‘Pazuzu’hoofd gevonden in Tepe Nush-i Jan. Een Pazuzuhoofd is half mens, half leeuw, met geitenhoorns. Het gaf bescherming aan zwangere vrouwen en werd als ketting

30 Onder andere in Baba Jan, Persepolis en Necropolis B te Tepe Sialk (Cuyler, 1984, p 26).

31 Geattesteert in zowel de Ijzertijd II als Ijzertijd III periode op verscheidene Iraanse sites: Tepe Sialk, Tepe Giyan, Baba Jan, maar ook in Luristan in War Kabud, Bard-I Bal, Darwand, Tattūlbān, Kutal-i Gulgul etc. (Cuyler, 1984, p 27).

32 Vergelijkbare fibulae werden aangetroffen in de Pusht-i Kuh in de tombes uit het midden van de 8e eeuw tot late 7e eeuw BC, in sites zoals Sar Kabūd en Cham Su, Chaft, Bān Kulkān, Garachahgāh en misschien ook War Kabūd (Cuyler, 1984, p 30). Ze werden ook geattesteert in Godin Tepe, Hasanlu, Bisitun en Zendan-i Suleiman.

33 We denken aan sites zoals Dinkha Tepe, Haftavan Tepe en Bard-i Bal in Luristan (Cuyler, 1984, p 31)

34 Metalen knopen werden ook gevonden in Tepe Sialk, Bān Kulkān en Djub-i Gauher, Baba Jan etc (Cuyler, 1984, p 32).

Page 65: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

54

gedragen. Oorspronkelijk was de ‘Pazuzu’ een Assyrische demon. Deze hoofden worden dan ook gevonden in de gebieden waar Assyrië zijn invloed deed gelden. In West-Iran werd alleen deze van Tepe Nush-i Jan in een legale opgraving gevonden. Tenslotte werd er nog een spatula en een koolpotlood gevonden (Cuyler, 1984, p 30-34).

4.4.3. Glas & faience, & kleiobjecten. Een glazen vaatje, een oorhanger en verscheidene glazen kralen werden gevonden in Tepe Nush-i Jan (Cuyler, 1984, p 42- 43). Onder de kleiobjecten bevonden zich vele figurines, zoals deze van een naakte vrouw (b5 fig 15) die haar borsten vasthoudt. Dergelijke figurines werden reeds gemaakt in de UR III periode en waren ver verspreid in het Oosten. Verscheidene terracotta hondjes (b5 fig 15), mogelijk speelgoed, komen in Iran voor in de prehistorische lagen van Susa en Tepe Djaffarabad. Ook in Baba Jan II werd er één gevonden (Cuyler, 1984, p 36). Er werden 25 spoelen gevonden, zowel conisch als biconisch van vorm. Daarnaast werden in de Zuilenhal vele weefgewichten gevonden, die allen redelijk zwaar zijn (Cuyler, 1984, p 39-40). 55 Kleine werpprojectielen werden in de niches in het Noordelijke gebouw gevonden. Een deel van hen zouden als speelstukken zijn gebruikt of eventueel uit de Parthische periode stammen (Cuyler, 1984, p 40-42).

4.4.4. Beenderobjecten & stenen objecten. Beenderen werktuigen en vele spatulae werden teruggevonden op de site. Ook in Baba Jan Tepe en Godin Tepe werden gepolijste beenderen werktuigen teruggevonden die gebruikt werden bij het weven. De meeste van deze spatulae werden met de weefgewichten en spoelen in de Zuilenhal gevonden waardoor duidelijk werd dat deze ruimte in de krakersperiode gebruikt werd als een weefruimte (Cuyler, 1984, p 45). De ingelegde smalle beenderen plaatjes met geïnciseerde cirkels (b5 fig 16) kunnen misschien het heft van een mes zijn geweest (Cuyler, 1984, p 47). Onder de stenen objecten vermelden we tenslotte nog: stenen klingen, spoelen, kralen en oorringen (Cuyler, 1984, p 47-50).

4.5. De zilverschat. De belangrijkste vondst op Tepe Nush-i Jan was een kleine zilverschat die naar boven kwam tijdens de opgraving van 1967 (Vargyas, 2008, p 1 & Curtis, 1984, p vi). De zilverschat bestond uit objecten van verschillende periodes: vingerringen, spiralen ringen, oorringen, kralen, een armband, zilverstaven, spiraalkralen en ander zilvermateriaal (Curtis, 1984, p 1). De meeste objecten zijn van dezelfde periode als de site, namelijk 600 BC. Andere objecten, zoals de twee- en vierdruppelige ijzeren spiraalkralen, waren mogelijk al meer dan 1500 jaar oud toen de schat begraven werd (Curtis, 1984, p vi). De tweedruppelige spiraalkralen doen

Page 66: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

55

denken aan gelijkaardige sieraden uit het 3e millenium BC en duiden op een langdurige traditie. De vierdruppelige spiraalkralen werden geproduceerd op verscheidene plaatsen in Iran, al vanaf het 1e millennium BC (Curtis, 1984, p vi).

4.5.1. De plaats van de schat. John Curtis stelde dat de zilverschat, gevat in een bronzen kom, gevonden werd in het Fort onder een vloer in de Zuid-Oostelijke hoek van kamer 24. De kom was afgedekt met een gebroken steen. Hij opperde verschillende scenario’s: misschien heeft de eigenaar de schat verborgen tijdens een aanval en kon hij ze daarna niet recupereren. Het kan ook een soort spaarpot geweest zijn die verborgen werd (Curtis, 1984, p 1). Maar David Stronach constateerde correct dat de schat op de vloer werd gevonden: de kom stond op de vloer en rondom de kom lag gevallen puin, waardoor het eerst leek alsof de kom onder de vloer was verborgen (Vargyas, 2008, p 6). Dit doet meteen de hypothese van een vijandelijke aanval af. Stronach gelooft dat de zilverschat officieel verborgen werd toen men delen van de site aan het opvullen was. Er is helaas niet meer geweten over de omstandigheden van de begraving van de schat (Vargyas, 2008, p 7).

4.5.2. Hypotheses en onderzoek. Volgens een studie van Bivar uit 197135

zijn de objecten van de zilverschat een betaalmiddel. Curtis publiceerde in 1984 een boek over de vondsten van Tepe Nush-i Jan en concludeerde dat deze schat een mix van zilveren objecten bevatte die een belangrijke waarde hadden en ook als betaalmiddel kunnen gediend hebben (Vargyas, 2008, p 1-2). Het belang van deze hypotheses is dat ze wijzen op het gebruik van geld in Medië. Deze zilverschat zou indirect het bewijs zijn “van een gemeenschap in Medië rond 600 BC die een betaalmiddel zocht (…)” (Vargyas, 2008, p 2). Dit zou opmerkelijk zijn omdat het betekent dat men rond 600 BC in Medië, dus vóór Lydië en Griekenland, reeds geld gebruikte (Vargyas, 2008, p 4).

Bivar beweert dat de zogenaamde ‘Hacksilber’ stukken volgens de Babylonische standaard van 8.33 gram werden gemaakt (Vargyas, 2008, p 2). Vargyas verwerpt deze theorie, maar verwerpt niet dat er geen standaarden werden toegepast in geldtransacties. Hij gelooft dat er standaard gewichtzakjes waren in Mesopotamië om het zilver te wegen. Het zilver zelf zou niet bijgesneden worden. Maar bewijzen voor dergelijke gewichtzakjes zijn (nog) niet gevonden in Medië (Vargyas, 2008, p 4). Bivar en Curtis zijn zich beiden bewust van de onderverdeling van de schat in juwelen en objecten die als geld gebruikt zouden zijn geweest (Curtis, 1984, p 16 & Vargyas, 2008, p 4).

35 Voor het artikel van Bivar zie: Bivar, A.D.H., 1971, “A Hoard of Ingot-Currency of the Median period from Nūsh-i Jān, near Malayer” in: Iran 9.

Page 67: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

56

Vargyas wijst erop dat deze onderverdeling ‘artificieel’ is, geconstrueerd in hun hoofd (Vargyas, 2008, p 5). Hij stelt, en gelijk heeft hij, dat juwelen aangekocht werden als een investering. Hun waarde ligt in het metaal en ze zijn daarom net zo goed te gebruiken als betaalmiddel. Ook gebroken juwelen kunnen dienst doen als betaalmiddel (Vargyas, 2008, p 9-10). Het zou meteen een verklaring geven voor de ouderdom van sommige spiraalkralen: de

kralen werden doorheen de tijd gebroken, om ze als kleiner betaalmiddel te gebruiken. Dit levert meteen het beste bewijs voor de juwelen als betaalmiddel (Vargyas, 2008, p 10). De waarde van de schat hangt af van wie de eigenaar was: één man, of de tempel van de site. Zowel Curtis als Vargyas geloven dat de schat eigendom was van de tempel (Curtis, 1984, p 20 & Vargyas, 2008, p 6). Meer nog, Vargyas wijst op kleien klompen met ingestempelde patronen die gevonden werden in het Fort. Alle kleien ‘stempels’ in Tepe Nush-i Jan zijn te dateren rond de helft van het 1e millennium. In een van de kleihompen zijn draden ingedrukt die kunnen wijzen op het vastbinden ervan aan bijvoorbeeld een kruik of een deur (b5 fig 17). Deze kleihompen kunnen gebruikt zijn als bullae (zegels)…(Vargyas, 2008, p 10-11).

4.5.3. Conclusie van het onderzoek. De zilverschat was niet opgedeeld in juwelen en ‘betaalmiddelen’, zoals Curtis en Bivar dachten. Integendeel; ook de juwelen werden als betaalmiddel gebruikt (Vargyas, 2008, p 12). Dit wil zeggen dat er in 600 BC in Medië reeds geld werd gebruikt, hoewel het hier nog ging om een rudimentair geldsysteem: de meeste stukken waren intact en er waren maar weinig kleine onderdelen aanwezig. Bovendien werden de stukken niet gewogen (Vargyas, 2008, p 12). De Meden hebben alleszins het gebruik van geld overgenomen en, als de kleihompen inderdaad bullae zijn, hebben ze ook een registratiesysteem gehad. Dit duidt meteen op een sociale en economische complexe structuur (Vargyas, 2008, p 12).

4.5.4. De inhoud van de schat. - tweedruppelige spiralen oorhangers De spiralen van de oorhangers werden gemaakt door behamering (b5 fig 18). Daarna werden ze door het zand gehaald om ze gladder te maken (Curtis, 1984, p 2). De enige oorhangers die te vergelijken zijn met deze van Tepe Nush-i Jan zijn de oorhangers van Tepe Bissar. Ze hebben dezelfde stijl, een zelfde grootte (4,0-6,6 cm breed) en zijn op identieke wijze gemaakt. Ze hebben geen gedraaid steeltje (Curtis, 1984, p 2). De oorhangers van Tepe Nush-i Jan zijn eventueel een product van een lange traditie, maar Curtis gelooft dat ze, net zoals de vierdruppelige spiraalkralen, van een vroegere periode zijn (Curtis, 1984, p 3).

Page 68: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

57

- Vierdruppelige spiraalkralen Er zijn maar liefst 18 onderdelen van vierdruppelige spiraalkralen (b5 fig 18) gevonden in de zilverschat. Ze zijn allen gemaakt van één stuk metaal (Curtis, 1984, p4). Mogelijk werden ze gemaakt in de 7e eeuw als een imitatie van oudere spiraalkralen (Curtis, 1984, p 6). De spiraalkralen die het meeste lijken op deze van Tepe Nush-i Jan zijn de kralen van Susa uit de 8e-7e eeuw BC en de Kamid-el-Los oorring uit de 4e eeuw BC (Curtis, 1984, p 7). Dit doet vermoeden dat de spiraalkralen van Tepe Nush-i Jan in de 7e eeuw werden gemaakt. Deze spiraalkralen werden gedragen aan een ketting rond de nek, waardoor er verscheidene reconstructies mogelijk zijn (Curtis, 1984, p 6).

- Spiraalringen, vingerringen & een armband Uit de zilverschat kwamen maar liefst 26 gekrulde ringen. Dergelijke ringen konden ook in het haar worden gedragen of als oorringen. Ze werden in de graven van Ur teruggevonden naast de hoofden van de skeletten. Hier en daar lagen ze ook bij de schouder, waar ze rond een lok haar hadden gehangen. Waarschijnlijk zijn de ringen van Tepe Nush-i Jan van de 7e eeuw (Curtis, 1984, p 9-10). Er werden twee vingerringen gevonden in de zilverschat. In de Assyrische graven van Aššur is te zien dat vingerringen al vaak gedragen werden in de eerste helft van het 1e millennium. Tevens werd er een platte armband teruggevonden (Curtis, 1984, p 8). Tenslotte lagen er nog ringetjes in de kom die geen decoratieve functie hadden tenzij ze deel uitmaakten van een ander juweel. Waarschijnlijk waren ze gewoon een betaalmiddel en hadden ze geen andere functie (Curtis, 1984, p 16).

- zilverstaven, zilverklompjes en zilverblad

Zilverstaven zijn makkelijk om op te slagen en te transporteren. In Hasanlu werden er enkele staven van brons en koper teruggevonden. Daarnaast zijn er verschillende zilverklompjes gevonden waarvan Bivar stelde dat ze afgebroken zijn van enkele zilverstaven (Curtis, 1984, p 12-14). De fragmenten van zilverblad waren allen zonder enige decoratie. In enkele gevallen waren de zilveren blaadjes ook zorgvuldig opgeplooid (Curtis, 1984, p 15).

5. Godin Tepe

5.1. Inleiding. De site van Godin Tepe ligt in de Zuid-Oostelijke hoek van de Kangavar vallei, naast de Oost-West route (b5 fig 19-a). De site werd bewoond vanaf het 5e millenium tot het 1e millenium BC (Gopnik, 2003, p 249). Het was tijdens de campagne van 1967, toen men de restanten van een zuilenhal vond, dat men dacht aan een Medische occupatie (Stronach, 2003, p234). Laag II, de Medische occupatie, wordt gekenmerkt door veel bebouwingen (b5 fig 19-b). We

Page 69: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

58

spreken hier over zuilenhallen, opslagmagazijnen en versterkte torens. Er werd een zuilenbasis teruggevonden met eenzelfde leemstenen rand als de basissen in Tepe Nush-i Jan. De steunberen en inspringende muren van het gebouw hebben schietgaten (b5 fig 26) (Roaf, 1995, p65).

5.2. Architectuur. 5.2.1. Bouwgeschiedenis. De bouwgeschiedenis van Godin Tepe II ziet er samengevat als volgt uit: de zuilenhal in het oosten werd als eerste gebouwd. Daarna werden de Noordelijke magazijnen aangelegd, gevolgd door de bouw van de Zuidelijke magazijnen. Daarna volgde de Zuidelijke vleugel en tenslotte, in de vijfde fase of krakerperiode, werden enkele laatste aanpassingen uitgevoerd (b5 fig 20)(Cuyler, 1974, p 34).

1) De oorspronkelijke constructie van periode II bestond uit een grote zuilenhal en een

rechthoekige structuur (b5 fig 21) kamers 7-6-3).

2) De eerste toevoeging bestond uit een reeks magazijnen in het Noorden (kamers 19 tot en met 26) (b5 fig 22) (Cuyler, 1974, p 31).

3) Daarna werd er een tweede rij magazijnen bijgebouwd (b5 fig 23) (kamers 28 tot en met 32). Kamer 28 werd als een woonruimte gebruikt. De Zuidelijke en Westelijke versterkingsmuren hadden steunberen, inhammen en schietgaten (Cuyler, 1974, p 33).

4) Er werden steeds nieuwe fases bijgebouwd waarbij lange tijd rekening werd gehouden met het militaire aspect. De Noordelijke versterkingsmuur (tussen torens 5 en 13) bestond uit twee constructiefases (b5 fig 26). In de eerste fase was de muur overal even breed en had ze steunberen en inhammen op regelmatige afstanden. Daarna werd er een onregelmatige verdikking aangebracht waardoor enkele schietgaten niet meer gebruikt konden worden (Cuyler, 1974, p 30). Later werd er een kleine zuilenhal (kamer 16) naast de grote zuilenhal gebouwd. Ze bestond uit twee rijen van vier zuilen en had leemstenen banken, bezet met plaaster, tegen minstens drie zijden van de kamer (cuyler, 1974, p 30). Kamers 7, 8, 6 en 3 werden pas later in periode II bijgebouwd. Misschien was deze kamer ooit wel een zuilenhal. Mogelijk werd deze ruimte gebouwd in de krakerperiode. Torens 4, 5 en 17 zijn in de loop der tijd ingestort maar werden hersteld (b5 fig 24) (Cuyler, 1974, p 31-33).

5) Nadat de site werd verlaten werd ze herbewoond door krakers, veelal herders. (b5 fig 25) (Gopnik, 2003, p 250). De deur tussen hal 39 en kamer 27, de deur tussen het Noordelijke en Zuidelijke deel en de deur van kamer 40 werden geblokkeerd. In het Westen van hal 39 werd een muur gebouwd. De helling in kamer 43 en de trap van kamer 42 (b5 fig 27) werden geblokkeerd en opgevuld met bouwafval. Eén van de

Page 70: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

59

inhammen in kamer 40, werd getransformeerd tot een trog. Er werd een zwakke muur (b5 fig 28) gebouwd in kamer 45 die ze indeelde in twee kleinere ruimtes. In één van deze kamertjes werd een haard gevonden. De muurtjes in kamers 3, 6, 7 en 8 werden ook in de krakerperiode aangelegd (Cuyler, 1974, p 33-34).

5.2.2. Het Fort. Het Fort36

domineert als het ware de vlakte. Ze deed dienst als versterking, opslagplaats en paleis voor de lokale elite (Gopnik, 2003, p 249). Er werden structuren van periode III weggegraven om een oppervlakte te verkrijgen waarop het Fort gebouwd kon worden. Uit de bouwgeschiedenis wordt duidelijk dat de constructie niet als een geheel gepland was. (Cuyler, 1974, p 29-30). Het Fort onderging verschillende renovaties en werd, tot spijt van de archeologen, steeds goed onderhouden. Hierdoor werd er weinig accumulatie gevonden in en rond de opeenvolging van de gebouwen, waardoor een datering een moeilijke opgave werd. Pas in de laatste fase van de site werd er puin en afval achteraan in de magazijnen gestort (Gopnik, 2003, p 249).

5.2.3. Conclusie architectuur. Volgens de opgravers behoorde het Fort toe aan een lokale leider, een ‘khan’ zoals ze hem noemen (Cuyler, 1974, p 35). Zijn politieke macht en rijkdom groeide waarna hij zijn opslagruimte uitbreidde in maar liefst twee fases. Hij voegde ook een kleine zuilenhal toe in zijn ‘paleis’. In diezelfde periode, toen het militaire aspect nog belangrijk was, werden de Zuidelijke wachttoren en kamer 33 bijgebouwd. Later werd het militaire aspect minder belangrijk en begon het verval van de fortificaties. Dit uit zich duidelijk in bouwfase 4. De site werd verlaten en daarna weer bewoond door krakers. De begraafplaats die gevonden werd bij Godin Tepe is te dateren in periode III. de opgraving van Godin Tepe toonde aan dat de keramiekchronologie nog helemaal niet op punt staat. De opgravers ijveren dan ook voor een complete re-survey van het gebied (Cuyler, 1974, p 35-38).

5.3. Vondsten. Het Fort werd goed onderhouden en helemaal leeggehaald toen het verlaten werd. De meeste scherven van de site worden toegeschreven aan periode III en de krakerperiode van periode II. Fig 44 -49: Er werden drie vormencategoriën van keramiek gevonden: potten, kommen en flessen (zie hfdst 12). De kleinere vondsten bestaan uit een fragment van een kalkstenen kom,

36 Het Fort is ‘The Manor House’ in de opgravingsverslagen. Zie: Cuyler, 1969 & Cuyler 1974.

Page 71: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

60

een ijzeren sikkelblad, een beenderen pijlpunt, een beenderen spatulae, een fibula en een decoratief beenderen kammetje (b5 fig 29) (Cuyler, 1974, p 36).

6. Baba Jan Tepe

6.1. Inleiding.

Baba Jan Tepe, een site van drie heuvels, bevindt zich centraal in de Delfan vlakte te Luristan. De site werd opgegraven in de jaren 60 en 70 onder leiding van Clare Goff (Gopnik, 2003, p 252). De site werd bewoond vanaf het Neoliticum. “Baba Jan II toont duidelijk bewijs van een grote macht tijdens de late 8e eeuw en 7e eeuw BC.” (Genito, 2005, p 329 en Goff, 1977, p 105). De bewoners woonden in een dorpje van kleine stenen huisjes bovenop de oudste heuvel. Later werd dit dorp vervangen door een versterking met een centraal plein. De site werd voornamelijk gedateerd aan de hand van overeenkomsten tussen de ‘geïmporteerde keramiek’ van de site en de keramiek van Tepe Nush-i Jan (Gopnik, 2003, p 252).

6.2. De architectuur. 6.2.1. Het Fort. Het Fort van Baba Jan was, zoals de twee andere Medische sites, grootschalig gebouwd (b5 fig 39). De muren waren 2 meter dik en tot meer dan 3 meter hoog bewaard gebleven. Allereerst is er de vierkante Centrale Hal, bekroond met een plat houten dak dat ondersteund werd door houten zuilen (b5 fig 30 n°4). Ten Oosten en Westen van deze hal bevonden zich twee woonkamers (b5 fig 30 n° 3&5 & b5 fig 31). In het Zuiden van de hal was er een voorkamer waaraan een kleine kamer met een spiraaltrap verbonden was (b5 fig 30 n°2&1). Ten zuiden van deze kamer situeert zich de ‘Witte Kamer’ (b5 fig 30 n°9) (Goff, 1977, p 105).

6.2.2. De Centrale Hal. De Centrale Hal in het Fort, die waarschijnlijk een officiële functie had, had in elke zijmuur een ingang. Er werd een haard teruggevonden en drie zuilenbasissen. De Zuidelijke muur was bedekt met een mengsel van plaaster en stro, de vloer was gemaakt van een dikke kwaliteitsvolle plaaster. Er werd geen drainagesysteem teruggevonden, dus de Centrale Hal had een dak. Na de brand, waarbij het dak werd vernietigd, werd de Centrale Hal herbruikt als een centraal binnenplein. De trap in kamer 1 leidde naar de etage boven kamer 2 en verder naar het dak (Goff, 1977, p 111-113).

Page 72: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

61

De Centrale Hal had drie smalle en onregelmatig geplaatste zuilen. Waarom werden er hier smalle zuilen gebruikt en stevige dikke zuilen in de Geverfde Kamer? Men vermoedt dat er dennenhout werd gebruikt, een houtsoort die niet terug te vinden is in de directe omgeving van de site. Mogelijk werd de Centrale Hal vroeger gebouwd en konden de bewoners nog geen beroep doen op een groot netwerk van handelscontacten zoals de latere sites Tepe Nush-i Jan en Godin Tepe. Licht hout dat gemakkelijk overgebracht kon worden kon de klus ook klaren. Over het dak van de Centrale Hal is niet veel geweten. Het zou plat kunnen geweest zijn, of eventueel uitgebreid met overhangende randen. Misschien waren er kantelen, zoals op de Assyrische reliëfs te zien is, of een laag muurtje waarachter men de site kon verdedigen (Goff, 1977, p 116). In kamer 5 (b5 fig 31) bevond zich een haard en een rechthoekig podium. Op het podium stond een leemstenen plint. Daarachter werd het been van een verloren beeld gevonden dat oorspronkelijk op de plint stond. Het been droeg een schoen en drie enkelringen (Goff, 1977, p 107-111).

6.2.3. De Geverfde Kamer. De bekendste kamer is wellicht de ‘Painted Chamber’ of de ‘Geverfde Kamer’, die later aangehecht werd aan het Fort aan de Oostelijke zijde (b5 fig 30 & 39). Ze heeft een andere oriëntatie dan het Fort en deed dienst als ontvangstzaal (Goff, 1977, p 127). Het is geen religieus heiligdom, hoewel het podium in kamer 5 dienst kon hebben gedaan als altaar (b11 fig 32). Dit zou eerder een domestieke schrijn zijn geweest. Het is misschien zoals Herodotus schreef dat de Meden in deze periode hun religie beleefden op open plaatsen (vlaktes) met een hoge lokatie (de tepe). De keramiek die gevonden werd duidt op een vroegere datum dan de vuurtempel in Tepe Nush-i Jan (Goff, 1977, p 125). Een deel van deze kamer is vernietigd maar het is duidelijk dat de Geverfde Kamer een symmetrisch geheel vormde (Goff, 1977, p 105). Aan de Westelijke kant ligt een klein kamertje, kamer 20. Deze kamer had rode plaaster op de muren en smalle zuilen in de hoeken als versiering. Waarschijnlijk had kamer 20 een formele functie, misschien was het zelfs een privé vertrek van de plaatselijke chef. Ten Noorden van de Geverfde Kamer lag een keuken, bedekt met een ruige geplaveide vloer. Er bevond zich een haard en een leemstenen bank (Goff, 1977, p 121). De Geverfde Kamer dankt zijn naam aan de kleurrijke decoratieve tegels waarmee het plafond was versierd. Op de vloer werden meer dan 186 beschilderde tegels teruggevonden. Deze zijn onder te verdelen in 6 types: de standaard tegel, de ‘tegengestelde tegel’, het ‘negenvierkant’, het ‘vijfentwintigvierkant’, het karrewiel en het St. Andrieskruis37

37 Voor de verschillende types: Henrickson, 1983, p 90-93.

(b5 fig 33, 34 & 35). Onder de vloer werden twee graven uit de Bronstijd ontdekt. De gebakken tegels vielen van

Page 73: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

62

het plafond naar beneden en lagen in drie parallelle rijen op de vloer toen de archeologen ze vonden (b5 fig 36). Ze kunnen niet het hele plafond bedekt hebben, daarvoor waren er te weinig. De tegels waren oorspronkelijk gegroepeerd in panelen en aan de zoldering bevestigd met plaaster. Er zijn wel fragmenten of hele tegels herbruikt door de krakers, die ze verwerkten in de muurtjes die ze optrokken (Goff, 1977, p 121-123). Zelfs vandaag worden er

nog zulke tegels gemaakt en met dezelfde techniek bevestigd. In 1983 maakte Henrickson een reconstructie van het plafond van de Geverfde Kamer 38

(b5 fig 37).

6.3. Einde van de site.

Het Fort en de Geverfde Kamer werden vernietigd door een brand op het einde van de 8e of het begin van de 7e eeuw. Het bewijs hiervoor zijn de dikke lagen verbrand puin die verspreid liggen in alle kamers, behalve in de Witte Kamer (Goff, 1977, p 105). De vernietiging kon het werk geweest zijn van Assyriërs (Goff, 1977, p 105 & Moorey, 1972, p 42). De inwoners van de site zijn heelhuids weggeraakt aangezien er geen menselijke resten zijn teruggevonden. Later werd de site weer bewoond door krakers, goed voor drie lagen op de site (b5 fig 38). Deze krakers zijn mogelijk de vroegere bewoners van de site die terugkeerden na de brand. De daken waren omlaag gevallen maar de muren waren meestal nog stabiel genoeg. De Centrale Hal werd niet meer overdekt en herbruikt als opslagplaats. Kamer 3 werd verlaten en de deur werd geblokkeerd. De meeste kamers waren nog bewoonbaar, zoals kamers 5, 7, 8, 9 en 10. De Geverfde Kamer was vernietigd door het vuur maar werd niet hersteld in zijn vroegere glorie. In die periode bevonden zich rondzwervende Cimmeriërs en Scythen in het gebied. Het herstellen van de monumentale kamers was, met het oog op deze bedreiging, zeker geen prioriteit (Goff, 1977, p 135). De krakers vormden het plein en de Geverfde Kamer om tot werkplaatsen en stallen (b5 fig 38). De Geverfde kamer kreeg een nieuwe bevloering. De achtermuur van het Fort werd gebruikt als steunmuur bij de bouw van nieuwe stallen. In een latere periode werden extra stallen bijgebouwd aan de Westelijke kant van het plein. Andere toevoegingen zijn: bankjes, tafels, ovens en ramen. Er werden kleine hoeveelheden keramiek teruggevonden van een ander type dan de voorgaande fases. Ze komen overeen met de keramiek van Tepe Nush-i Jan. De Stalkeuken, bij kamer 17, was maar tijdelijk in gebruik geweest. Toch heeft men hier veel verschillende soorten en stijlen keramiek aangetroffen (Goff, 1977, p 118-135). Waardoor kwam de site aan zijn einde? We weten dat er een tweede brand plaatshad. Misschien het gevolg van een invasie of een brand ontstaan in de stallen. Ook deze maal kwamen de inwoners veilig weg. Ze keerden na de brand terug – de keramiek toont een continuïteit – en herbouwden de site. De muren waren nu niet meer stabiel en werden

38 Voor de argumentatie voor zijn reconstructie: zie Henrickson, 1983, p 81-96.

Page 74: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

63

doelbewust omvergeduwd in de kamers die niet gebruikt werden. Uiteindelijk was er geen goede behuizing meer mogelijk en werd de site verlaten. Laag I toont een nieuwe architectuur en een nieuw soort keramiek (Goff, 1977, p 136).

7. Tepe Ozbaki

De recent ontdekte site van Tepe Ozbaki, 70 km ten Westen van Teheran, kende een lange sequentie van bewoning (b5 fig40). In de laatste fase van bewoning werd er een fort gebouwd, welke men nu dateert in de 7e en 6e eeuw BC (Stronach, 2003, p 237). Dit fort bevond zich ook weer, zoals in Tepe Nush-i Jan, in een ovale ommuring die de rand van de heuvel volgde. Er bevonden zich parallelle magazijnen, waarvan de structuur sterk lijkt op het Fort van Tepe Nush-i Jan. Daarnaast identificeerde men een Noordelijke hal, een Grote Zuidelijke hal, een Smalle Zuilenhal en twee trappen die leidden naar een hogere etage. De muren van de Grote zuilenhal hadden diepliggende ramen. Smalle verticale openingen zorgden voor de lichtinval. Op de site werden gewelfde bogen en vierkante muurnissen aangetroffen. Men vermoedt dat er centraal op de site een schrijn heeft gestaan, waarvan men de restanten heeft blootgelegd. De keramiek van de site toont sterke gelijkenissen met de keramiek van Tepe Nush-i Jan. Men is zich bewust van de sterke parallellen tussen Tepe Ozbaki en Tepe Nush-i Jan (Stronach, 2003, p 238-239).

8. Tell Gubba

Tell Gubba in Irak werd gebouwd op een vroegere nederzetting die 2000 jaar eerder verlaten werd. De site bevindt zich aan de rand van de Mesopotamische vlakte en werd opgegraven in 1970. Ze werd bewoond in de Medische en Achaemenidische periode (Stronach, 2003, p 247). Het gaat om een klein fort uit de Medische periode, gemaakt van rechthoekige leemstenen (b5 fig41). Het design en de constructie lijken op het Fort van Tepe Nush-i Jan (Roaf, 1995, p65). Dergelijke kleine constructies werden wel eens, zoals in Tepe Nush-i Jan, ingepast in een groter architecturaal geheel (Stronach, 2003, p 247). Deze site is eigenlijk een versterkte grenspost.

Page 75: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

64

9. Andere mogelijke sites

9.1. Erbil. David Stronach verwijst naar de stad Erbil, waarvan hij vermoedt dat ze ook een Medische occupatie heeft gehad. Darius stelde een Medische pretendent aan in de stad. Mogelijk liep de hoofdweg langs deze stad en boog daarna af naar een uitloper van de Tigris (b5 fig 42) (Stronach, 2003, p 241).

9.2. Tell Badan. In Tell Badan, dicht bij het moderne Qamishli, werd in de jaren 80 acht meter grond illegaal weggegraven. Er werd een mid-Achaemenidische laag ontdekt en sommigen hopen dat toekomstige opgravingen misschien sporen van een kleine Medische site – zoals een wegstation – zullen blootleggen (Stronach, 2003, p 247). 9.3. Kerkenes Dağ. De site op de top van de Kerkenes Dağ, ongeveer 100 kilometer ten noorden van Kayseri, is ook een twijfelgeval (b5 fig 42). Hier werd een hal gevonden die men poogde te vergelijken met de Medische zuilenhallen. Wat tot nog toe is opgegraven, inclusief keramiek, stemt echter niet overeen met de andere Medische sites (Stronach, 2003, p 248). Geoffrey Summers probeerde aan te tonen dat Kerkenes Dağ een Medische site is39 maar slaagde hier onvoldoende in40

. Waarschijnlijk moet men de site toeschrijven aan een ander volk en wacht men op nieuw onderzoek (Rollinger, 2003, p 321-326).

9.4. Jameh Shuran. Jameh Shuran is een site gelegen in de Mahidasht vallei nabij de gelijknamige stad. Deze site is belangrijk voor zijn IJzertijd keramieksequentie die maar liefst de grootste is in Centraal-West Iran. Jameh Shuran IIb keramiek is vroeg Achaemenidisch of misschien zelfs pre-

39 Zie hiervoor Summers 1997; Summers 1998, Summers 2000 en Summers 2001 ( Rollinger, 2003, p 321).

40 Het artikel van Robert Rollinger “Kerkenes Dağ and the Median Empire” weerlegt Summers’ argumenten. Rollinger, R., 2003, “Kerkenes Dağ and the Median empire”, p 321-326, in: Lanfranchi, GB., et al, 2003, “Continuity of Empire(?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Page 76: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

65

Achaemenidisch, waardoor de mogelijkheid bestaat dat deze site een Medische occupatie heeft gehad (Gopnik, 2003, p 253-255).

9.5. Tille Höyük. Tille Höyük is een Turkse site die gebouwd werd op een vroegere tell ( tepe of heuvel). De site heeft ook zuilenhallen en trapvormige nissen zoals Tepe Nush-i Jan (b5 fig 43). Men is niet zeker van de datering van het gebouw, maar sommigen plaatsen het in de periode tussen de overwinning van Medië op Assyrië (612 BC) en de val van het Medische Rijk (550 BC) (Roaf, 1995, p65).

10. De Centrale Tempel van Tepe Nush-i Jan en de Urartische torens

Volgens Alexandre Tourovets bestaan er duidelijke parallellen tussen de Centrale Tempel en de Urartische torenarchitectuur. Mogelijk was er een Urartische invloed op de Medische architectuur (Tourovets, 2005, p 359). De Centrale Tempel van Nush-i Jan heeft, zoals eerder vermeld, een merkwaardig grondplan. Er zijn geen gebouwen van andere sites die hiermee te vergelijken zijn. Tourovets toont ons de symmetrie die in het gebouw aanwezig is (b5 fig 44). We zien dat A, B, C en D op het plan een perfect vierkant vormen rondom het gebouw. De vraag is nu of deze vierkante symmetrie een bewuste keuze is geweest. Tourovets gelooft alvast van wel: men wilde een aantal metrische regels toepassen op de architecturale structuur. Bovendien zou de symmetrie een link zijn tussen de Centrale Tempel en de torentempelarchitectuur van de Urarteeërs (Tourovets, 2005, p 363). Er zijn enkele gelijkenissen tussen de twee structuren vast te stellen. De immense dikte van de muren van de Centrale Tempel geeft de constructie dezelfde massieve structuur als de Urartische torens. De ingang van de Centrale Tempel bestaat uit een lange smalle hal in een dikke muur met het uitzicht van een bastion. Voor de ingang ligt een kleine helling, vergelijkbaar met de trap voor de ingang bij de Urartische torentempels. De hoekbastions doen ook denken aan de vier hoeken van de torentempels. De dikte van de muren is wel verschillend. De dikke hoekbastions worden echter nauwelijks gebruikt voor geïsoleerde gebouwen in Noord-West Iran. Er zijn nog andere gelijkenissen, hoewel sommige vergezocht lijken: de open ruimte voor de ingang kan vergeleken worden met de terrasstructuur rond de Urartische torens. De Centrale Tempel heeft geen verdieping maar was gewoon bedekt met een plat dak. Ook de binnenmuren van de Urartische Torentempels reikten direct tot het plafond (Tourovets, 2005, p 364- 365).

Page 77: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

66

Er zijn ook verschillen: de torentempels hebben maar één kamer terwijl de Centrale Tempel een voorkamer heeft. Dit is een normaal architecturaal element in de Noord-Westelijke regio’s in de Iraanse Zagros maar is onbekend in de Urartische architectuur. De Urartische torentempels zijn gemaakt van steen en de Centrale Tempel van leemsteen. Een groot verschil is de aanwezigheid van een trap in de Urartische torentempels, waardoor de functie van de twee gebouwen zeker verschillend zijn. (Tourovets, 2005, p 367). Zijn deze overeenkomsten bewuste keuzes van de Medische bouwheren geweest? Hadden ze een Urartisch model voor ogen? Er zijn te weinig parallellen om deze theorie hard te maken. Wat wel mogelijk is, is dat de architecturale stijl in Noord-West Iran evolueerde naar een onafhankelijke stijl zodat de oorspronkelijke gelijkenissen met de Urartische architectuur vervaagden. Opvallend is ook dat de Achaemeniden het Urartisch model gebruikten voor constructies zoals de Zendan-i Sulayman te Pasargadae en de Ka’aba Zarduht in Naqsh-i Rustam. Hoe kwam het torentempelmodel helemaal tot in het Perzische Fars? Was Noord-West Iran en waren de Meden weer – zoals met de zuilenhallen – een doorgeefluik? (Tourovets, 2005, p 368-369).

11. Architectuur: een algemene conclusie

Hoewel er nog maar weinig Medische sites zijn ontdekt en opgegraven, is het duidelijk dat de Meden een aparte architecturale stijl hadden (Roaf, 1995, p65). De Medische sites vertonen gelijkaardige architecturale structuren en elementen, en ze hebben allen een defensieve architectuur. Dit staat in relatie met de politiek woelige periode (Genito, 2005, p 328). Het gaat steeds om grootschalige architectuur (Tourovets, 2005, p 359). Godin Tepe, Tepe Nush-i Jan en Hamadan vormden waarschijnlijk het kernland van Medië. Maar zelfs dat is niet helemaal correct omdat er in Hamadan nog geen enkele Medische laag is gevonden, noch Medische keramiek (Stronach, 2003, p 236). De Medische sites vertonen onderling sterke overeenkomsten in de keramiek. Er werden tempels en altaren ontdekt, maar de religieuze ideologie is nog onbekend. De ontdekking en opgraving van deze sites is ook de start voor het antwoord op de vraag: “Wat is Medisch, wat is Medië?” (Muscarella, 1987, p 127). Het vormt aldus een hoopvol begin en ik ben ervan overtuigd dat we uiteindelijk meer en meer sites zullen vinden die het beeld van de defensieve architectuur zullen bevestigen.

Page 78: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

67

XII. De Medische Keramiek

1. Inleiding Op basis van het artikel van Hilary Gopnik zullen we de keramiek van de Meden bespreken. Ze maakt een typologie van de keramiek van Godin Tepe en vergelijkt ze met de keramiek van de andere Medische sites. Door ze met elkaar te vergelijken kon ze enkele belangrijke chronologische conclusies trekken. Maar dat is niet alles: we krijgen zelfs een idee over de oorzaak van de ondergang van Godin Tepe en Tepe Nush-i Jan, voormalige machtscentra van lokale elites.

2. Keramiek van Godin Tepe II

2.1. Inleiding. Zoals reeds eerder hierin vermeld (hfdstk XI) was de site van Godin Tepe tijdens zijn bewoningsfases goed onderhouden waardoor er weinig afval is gevonden. Dit maakt een datering van de site moeilijk. Toch zijn er een aantal plaatsen op de site waar men keramiekscherven heeft gevonden die kunnen helpen bij de datering. Ten eerste is er de accumulatie van afval achteraan in de magazijnen, daterend van de laatste bewoningsfase van het fort. Dan is er nog het binnenplein, gelegen onder de Zuidelijke buitenmuur van het Fort. De scherven die hier werden gevonden zijn kleiner dan de scherven elders op de site. Misschien werden de scherven doelbewust vertrappelt. Ze zijn te dateren in de vroege bewoningsfase van het fort maar raakten vermengd met scherven uit de latere periodes. Ten derde is er de afvalberg gevonden in kamer 45, welke vroeger een grote keuken moest zijn geweest. Deze afvallaag dateert uit de krakerperiode en niet uit de originele bewoning van het Fort zoals men vroeger dacht. Tenslotte is er nog een kleine assemblage die gevonden werd buiten de muren van het Fort. Deze accumulatie stamt uit de vroegste bewoningsfase van Fort (Gopnik, 2003, p 249-250). 2.2. Stratigrafische assemblages. Er zijn drie stratigrafische assemblages van keramiek te onderscheiden, namelijk:

1) De keramiek uit de vroege bewoningsfase van het Fort. Deze keramiek werd voornamelijk gevonden in de kleine assemblage buiten de fortmuren.

Page 79: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

68

2) De keramiek uit de late bewoningsfase van het Fort. Het meeste van dit materiaal werd gevonden in de afvalophoping achteraan in de magazijnen.

3) De keramiek uit de krakerbewoning. Deze keramiekscherven werden grotendeels gevonden in kamer 45.

(Gopnik, 2003, p 249-250).

2.3. De verschillende types en hun chronologie. De chronologische opdeling werd gemaakt op basis van de distributie van de verschillende vaatwerktypes in elke fase. Bijna alle types werden in elke fase teruggevonden, maar bepaalde types kwamen slechts in één fase voor en ook de proportie van de types verschilde in elke fase (Gopnik, 2003, p 250). Laten we even kijken naar de belangrijkste keramiekvormen uit Godin Tepe II.

1) Fijngoed vaatwerk komt vaker voor in de bewoningsfases vóór de krakerperiode.

Type 84 vinden we vaker terug in de krakerperiode: daar vertegenwoordigd het maar liefst 25% van al het fijngoed (Gopnik, 2003, p 250).

2) Komtypes uit de late fortbewoning. Zeer kenmerkend zijn type 80 (b6 fig 2) en type 81(b6 fig 3), een simpele kom gemaakt uit fijn materiaal. Ongeveer 13% van deze kommen had horizontale oren. De keramiek uit de bewoningsfasen van het Fort bestond uit een groter aantal types kleine kommen, dit in tegenstelling tot de krakerperiode (Gopnik, 2003, p 250).

3) Kraker komvormen : het belangrijkste en meest voorkomende type is type 92 (zie b6 fig1), een ondiepe kom. Dit is tevens het standaard type kom van Godin II. Deze kom werd in de krakerperiode gebruikt voor voedsel (Gopnik, 2003, p 250).

4) Komtypes met verdikte rand: we denken vooral aan types 76, 79 en 109 (b6 fig5). Ze hebben vaak horizontale oren en worden voornamelijk gevonden in de gemengde afvallaag buiten het Fort, een accumulatie die keramiek bevatte van verscheidene periodes (Gopnik, 2003, p 250-251). In de bewoningslagen van het Fort werden enkelrand-komtypes van verschillende komgroottes gebruikt. Over het algemeen vinden we grote gerande kommen vaker terug in de krakerperiode. Die evolutie is het gevolg van de functie die de keramiek had gedurende de twee verschillende bewoningsperiodes (Gopnik, 2003, p 251).

5) Verschillende types kruiken: in de fortbewoning zien we als standaardtypes types 6, 24 en 28 (b6 fig 6). Vóór de krakerperiode zijn de kenmerkende types de types 9, 22 en 35 (b6 fig 7). Type 1 (b6 fig 8) is een speciaal type: dit type kruik werd enkel in de krakerbewoning gebruikt en was meteen ook het dominante type kruik van deze periode (Gopnik, 2003, p 251).

Page 80: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

69

2.4. Analyse en conclusie. De manier van het klaarmaken en nuttigen van voedsel was verschillend in de twee periodes: de krakerperiode, een puur residentiële occupatiefaze, staat in scherp contrast met de voorgaande periode waarbij het Fort een ceremoniële functie had. De overgang van de ceremoniële occupatie naar de puur residentiële fase van de krakerperiode zorgde voor veranderingen in de keramiek. Er zijn weinig functionele verschillen in de keramiek. De grootte van de functionele types bleef wel constant. Het kookvaatwerk kwam twee keer vaker voor in de krakerbewoning. De afname van het aantal en de variëteit van de kleine kommen was een gevolg van een andere manier van bereiden en opdienen van voedsel. Als gevolg nam ook het gebruik van fijngoed af. Komtype 76 verdween en komtype 92 (b6 fig 9) en kruikentype 1 verschenen als nieuw vaatwerk in deze krakerperiode (Gopnik, 2003, p 251). Uiteindelijk bleef de meerderheid van alle keramiektypes in gebruik gedurende de hele bewoning van Godin Tepe. Het verschil ligt in de proporties van de types (Gopnik, 2003, p 251). De conclusie die men trok na de studie van de keramiek van Godin Tepe is dan ook zeer opmerkelijk: alleen op basis van de keramiek kunnen we zonder komtype 92 en kruiktype 1 de twee fases niet van elkaar onderscheiden en zou een datering op basis van de typologie onmogelijk zijn (Gopnik, 2003, p 251-252). “De nieuwe vormen die verschijnen in de krakerperiode zijn nauw verwant met de vormen van het Fort, vormen waaruit ze lijken te zijn geëvolueerd”, en zoals ze ook zegt: “Het ging om één continue traditie van keramiekontwerp-, productie en gebruik” (Gopnik, 2003, p 252).

3. Keramiek van Baba Jan Tepe II

Zoals we reeds zagen werd Baba Jan II gedateerd op basis van overeenkomsten tussen de ‘geïmporteerde waar’ en keramiek uit Tepe Nush-i Jan. In de gebouwen uit fase II werden twee types keramiek gevonden (Gopnik, 2003, p 252):

1) Geverfde keramiek, genre Luristan-keramiek.

2) De ongeverfde keramiek die Clare Goff, de opgraafster van de site, ‘geïmporteerde waar’ noemt.

Page 81: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

70

4. Keramiek van Tepe Nush-i Jan II

Men kan voor de Vroege IJzertijd III periode in Tepe Nush-i Jan maar liefst drie chronologische onderverdelingen maken aan de hand van de keramiek (Gopnik, 2003, p 256):

1) De genre Luristan keramiek staat voor de vroegste fase en komt overeen met de ‘geïmporteerde keramiek’ van Baba Jan II.

2) De tweede fase omvat het grootste deel van de keramiek van Tepe Nush-i Jan en komt

overeen met de vroege fortbewoning van Godin II.

3) De laatste fase is de krakerfase van Tepe Nush-i Jan en komt overeen met de late fortbewoning van Godin II.

5. Keramiek van Jameh Shuran

De site van Jameh Shuran is belangrijk voor zijn IJzertijd keramieksequentie, de grootste in Centraal-West Iran. Levine onderscheidde drie assemblages in twee grote periodes: Jameh Shuran III (einde 2e millenium), Jameh Shuran II, welke onderverdeeld is in Jameh Shuran IIa en Jameh Shuran IIb, en Jameh Shuran I. Clare Goff stelde dat “de sequentie van Jameh Shuran de sleutel is voor de chronologische relaties tussen de IJzertijd III assemblages van Centraal-West Iran” (Gopnik, 203, p 254). Het is dus belangrijk dat we Jameh Shuran in ons onderzoek betrekken. De keramiek van Jameh Shuran IIa werd gedateerd in de Midden of Laat-Achaemenidische periode. Dit wil zeggen dat Jameh Shuran IIb vroeg-Achaemenidisch of misschien zelfs pre-Achaemenidisch is (Gopnik, 2003, p 254 e.v.).

6. Parallellen tussen de keramiek van de sites

De overeenkomsten tussen keramiek van Baba Jan II en keramiek van Tepe Nush i-Jan zijn groter dan de overeenkomsten tussen de keramiek van Baba Jan Tepe II en Godin Tepe II. Laten we de overeenkomsten tussen de verschillende sites even op een rij zetten.

6.1. Baba Jan II - Tepe Nush-i Jan. We weten dat Baba Jan gedateerd werd aan de hand van overeenkomsten tussen de keramiek van de twee sites. De ‘geïmporteerde waar’ en de keramiek van Tepe Nush-i Jan bleken sterke overeenkomsten te vertonen. Maar er zijn veel types gevonden in Tepe Nush-i Jan die niet

Page 82: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

71

voorkomen in Baba Jan II .Toch zijn er uitzonderlijke types uit Tepe Nush-i Jan die wel voorkomen in Baba Jan. Deze types komen dan weer niet voor in Godin Tepe II. (Gopnik, 2003, p 252).

6.2. Baba Jan I - Godin II. Er zijn enkele overeenkomsten tussen de keramiek van de twee sites maar deze zijn echter zonder betekenis: type 80 en type 18 van Godin II bleven immers lang in gebruik. De overeenkomsten tussen Baba Jan I met Godin II zijn veel groter, voor zowel de vroege fortbewoning, de late fortbewoning en de krakerbewoning. Van de krakerfase in Godin Tepe zijn de speciale types, namelijk kruikentype 1 en komtype 92, niet aanwezig in Baba Jan. Ook de dominantie van grote komvormen en het grote aantal kleine kommen uit de late fortfase van Baba Jan valt op. Door deze keramiekstudie dateert men de bewoning van Baba Jan I tussen de late fortbewoning en de krakerbewoning van Godin Tepe (Gopnik, 2003, p 252-253).

6.3. Tepe Nush-i Jan - Godin II. In tegenstelling tot Baba Jan II en Tepe Nush i Jan zijn de overeenkomsten tussen de keramiek van Godin II en Tepe Nush-i Jan overduidelijk. We spreken hier over bijna alle keramiek van de late fortbewoning in Godin II. We denken aan types 50, 90, 91, 95 en 96 uit Godin II (b6 fig 12). De typische komtypes uit Tepe Nush-i Jan komen ook vaak voor in de vroege fortfase van Godin II, gevonden in de accumulatie van afval op het plein (Gopnik, 2003, p 253). “Maar liefst 50 % van de Godin types die vaak gevonden werden buiten de muren van het Fort werden ook gevonden in Tepe Nush-i Jan” (Gopnik, 2003, p 253). We vermelden hier types 76, 78, 79 en 109, kruikentypes 4 en 43 en komtype 108 van de vroege fortbewoning te Godin II (b6 fig 13). Let wel dat er vele types zijn die in de late bewoningsfase van het Fort te Godin Tepe voorkomen maar niet in Tepe Nush-i Jan. Ook in de vroege fortbewoning zijn er veel vormen die relaties vertonen met Tepe Nush-i Jan (Gopnik, 2003, p 253-256).

6.4. Jameh Shuran IIb - Godin Tepe II. Het grote aantal overeenkomsten tussen de keramiek van de twee sites is treffend: de Jameh Shuran IIb was maar een kleine assemblage maar heeft de meeste gelijkenissen met de keramiek van de krakerperiode van Godin II. De overeenkomstige vormen zijn bv. kruikentype 1 (het speciale type), 7, 9 en 12 en komtypes 92 en 93 van Godin II. De overeenkomsten van Jameh Shuran met de andere Medische sites Baba Jan Tepe en Tepe Nush-i Jan zijn dan weer veel kleiner.

Page 83: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

72

7. Conclusie

De keramiek van de IJzertijd III periode kenmerkt zich door de keramiek van Godin II (zowel van de bewoning in het Fort als de krakerbewoning), de keramiek van Tepe Nush-i Jan, Baba Jan en de Kameh Shuran IIb keramiek (Gopnik, 2003, p 254). De krakerfase in Godin II wordt gedateerd in de vroeg-Achaemenidische periode. Gevolg: de bewoning van het Fort moet tot een einde zijn gekomen in de vroege 7e of late 6e eeuw. De meeste keramiek uit het Fort dateert uit deze laatste fase van bewoning (Gopnik, 2003, p 255). Door de keramiek van de sites met elkaar te vergelijken kon Gopnik enkele belangrijke chronologische conclusies trekken. Enkele vragen over het einde van de sites kregen daardoor een antwoord.

De IJzertijd III periode is onder te verdelen in maar liefst vier keramiekfases: (b6 fig 15):

1) De vroegste fase wordt voorgesteld door de keramiek van Baba Jan II en de genre Luristan keramiek van de eerste bewoningsfase van Tepe Nush-i Jan. Deze fase dateert men in de laatste helft van de 8e eeuw (Gopnik, 2003, p 256).

2) Daarna volgt een fase waarbij er slechts kleine hoeveelheden keramiek werden gevonden in Godin Tepe II buiten de muren van het Fort. Deze zijn waarschijnlijk te toe te schrijven aan de eerste bewoningsfase van het Fort. In Tepe Nush i-Jan komt het merendeel van de keramiek uit deze periode. Men dateert deze fase in het midden of het einde van de 7e eeuw (Gopnik, 2003, p 256-257).

3) De voorlaatste keramiekfase wordt vooral geprofileerd door de keramiek van de late fortbewoning van Godin II. We zien een grote variëteit aan kommen en kruiken. Er werden veel overeenkomsten gevonden met keramiek van Tepe Nush-i Jan, maar dan voornamelijk met de weinig voorkomende types. Men dateert deze fase in de late 7e en de vroege 6e eeuw (Gopnik, 2003, p 257).

4) De laatste keramiekfase komt uit de krakerperiode van Godin Tepe en stemt overeen met de keramiek van Baba Jan I en Jameh Shuran IIb. In deze fase worden er speciale kruiken- en komtypes gebruikt die we zelfs terugvinden in de midden- en laat Achaemenidische periode. Men dateert deze laatste fase in het midden van de 6e en de vroege 5e eeuw (Gopnik, 2003, p 257).

De keramiek van de vroege fortbewoning van Godin II komt overeen met deze van Tepe Nush-i Jan waardoor de sites deels op hetzelfde moment bewoond werden. “De rijkdom en politieke macht in de Zagros was dus op zekere hoogte polycentrisch. Tijdens de bewoning van het Fort te Godin Tepe veranderde de aard van deze macht.” (Gopnik, 2003, p 257). De defensieve structuur van de site veranderde in een plaats van weelde die tentoon gesteld werd maar ook opgeslagen werd in de magazijnen van de site. Deze verandering van een defensieve site naar een plaats van luxe hangt samen met de terugtrekking van Assyrië en de versteviging van Medië als een eenheid (Gopnik, 2003, p 257). Het Fort van Godin tepe werd verlaten op

Page 84: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

73

het einde van de 7e of het begin van de 6e eeuw. Dit is dus voordat Astyages verslagen werd door Cyrus II in 550 BC. Dus misschien was een unificatie van Medië wel de oorzaak van het einde van de site: het polycentrisme verdween toen de macht gecentraliseerd werd. De Achaemeniden zijn dus niet de oorzaak van het einde van de site, zoals men zou denken. Nush-i Jan Tepe werd eerder verlaten dan Godin Tepe: toen in Godin Tepe de laatste bewoningsfase van het Fort bezig was, was Tepe Nush-i Jan reeds bewoond door krakers. De conclusie van Hilary Gopnik is dezelfde: beide sites kwamen aan een einde van bewoning door de centralisatie van de macht, een gevolg van de groeiende macht van Medië in de vroege 6e eeuw (Gopnik, 2003, p 257). Het lijkt erop dat de Medische keramiekstijl in het Achaemenidische kernland terechtkwam tijdens het hoogtepunt van Medië, een Medië dat een dominante economische kracht zou kunnen geweest zijn in die periode. Door het wegvallen van Assyrië als overheersende natie kon Medië zijn netwerk van handel verder uitbreiden en controleren. Over de productie van keramiek uit de IJzertijd III periode in West-Iran is niets geweten. Het lijkt erop dat deze gedraaide keramiek gemaakt werd door specialisten. Door de grote eenvormigheid denkt men dat de productie ook gecentraliseerd was. Er moet alleszins een grote interactie geweest zijn tussen deze specialisten. Tegen het einde van de 7e eeuw kwam er een grote vraag naar keramiek uit de IJzertijd III assemblages vanuit Perzië. De massaproductie en het fijngoed van Medië werden zo verspreid naar het Achaemenidische kernland. De Medische keramiekstijl werd zo de basis voor de Achaemenidische keramiek (Gopnik, 2003, p 258-259). Uit deze studie kunnen we concluderen dat de Perzische verovering van Medië niet zorgde voor een breuk in de materiële cultuur in Medië. De IJzertijd III Keramiek werd verder gebruikt in de Achaemenidische periode en er werden enkele nieuwe vormen geïntroduceerd (Gopnik, 2003, p 259).

Page 85: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

74

XIII. Surveys

1. Inleiding

In de jaren 70 werden er surveys uitgevoerd in de Kangavar Vallei en op de Malayer vlakte met als doel de IJzertijd te doorgronden en de sites in kaart te brengen. Deze onderzoeken zijn een belangrijke aanzet geweest om meer surveys uit te voeren in het gebied. Gezien het feit dat we zeer weinig weten over Medische sites en helemaal niets over de Medische economie, administratie, begravingen etc. zijn we genoodzaakt om meer survey onderzoek uit te voeren. Grootschalige surveys zouden helpen om de historische en chronologische evolutie van het gebied in kaart te brengen. Tevens kunnen we zo meer te weten komen over een sociale ontwikkeling in de Medische periode (Genito, 2005, p 332).

2. Survey in de Malayer Vlakte

In 1978 werd er een archeologische en geomorfologische survey uitgevoerd in de Malayer vlakte in opdracht van ‘The British Institute of Persian Studies’. Deze survey maakte deel uit van het Tepe Nush-i Jan project. Het doel van deze survey was de geschiedenis van de nederzettingen en de geografie van de Malayer vlakte in kaart te brengen. Daarnaast wilde men ook achterhalen of er meerdere sites van eenzelfde periode aanwezig zijn. (Howell, 1979, p 156). De rivier Malayer stroomt doorheen de vlakte van Oost naar West. Ten Zuiden van deze rivier werd een hoge concentratie aan sites geattesteerd. Aan de hand van de keramiekvondsten wist men ongeveer tien periodes van bewoning te onderscheiden, beginnende in het 6e millennium BC en gaande tot de Parthische periode. Het schervenmateriaal dat men eerder in Tepe Nush-i Jan vond werd gebruikt om de Medische (en Parthische) scherven van de survey te identificeren (Howell, 1979, p 157). Uiteindelijk zijn er geen Vroege IJzertijd sites geattesteerd, maar men heeft op verscheidene sites keramiek ontdekt zoals deze van de Medische fase van Tepe Nush-i Jan en Godin Tepe. Deze sites zijn onder te verdelen in drie types: “enkelvoudige heuvels van bescheiden afmetingen of clusters van kleine of middelgrote heuvels, heuveltopsites en tenslotte grote heuvels met monumentale architectuur.“ (Howell, 1979, p 157). Alle heuveltopsites, op slechts één na, liggen dichtbij Tepe Nush-i Jan. Mogelijk waren deze sites wachtposten, maar zeker geen nederzettingen. Te Tepe Kesp en Baba Kamal Tepe attesteerde men muren, steunberen en leemstenen structuren van eenzelfde grootte als de structuren in Tepe Nush-i Jan (Stronach, 2003, p 246). Tepe Kesp ligt op de natuurlijke route aan de Oostelijke heuvel van de Kuh-i Alvand en Baba Kamal Tepe aan de Westelijke grens van de Malayer vlakte.

Page 86: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

75

Deze laatste site ligt dicht bij de route naar Godin Tepe (Howell, 1979, p 157). Helaas werden deze twee grote sites verstoort door schattengravers (Stronach, 2003, p 246).

3. Survey in de Kangavar Vallei

De survey in de Kangavar vallei maakte deel uit van het zogenaamde ‘Godin Project’ en werd uitgevoerd in 1974 (Young, 2002, p 419). De onderzoekers begonnen hun zoektocht naar sites met luchtfoto’s: sites die hierop herkend werden, werden ter plaatse onderzocht. Van daaruit werden alle andere sites die men attesteerde maar niet op de foto’s kon zien ook onderzocht (Young, 2002, p 420). Daarnaast kon een praatje met de locale boeren vaak extra verhelderend zijn voor de locatie van sites. Men dateerde de verschillende periodes met het materiaal uit Godin Tepe en van de Anahita tempels. De onderzoekingen vonden plaats aan het drainagebassin van de Gamas Ab rivier. Dit gebied is op te delen in drie grote geografische delen; de lage vallei, het Kangavar heuvelland en de Velishgird (Young, 2002, p 420 -421). Voor de IJzertijd III periode, laag II van Godin Tepe, waren de resultaten opmerkelijk betreffende de reoccupatie van de IJzertijd I & II sites: 45% van de sites werd herbewoond in de IJzertijd III periode (Young, 2002, p 427). Opvallend is het nieuwe aantal sites: “slechts 31% van de IJzertijd III sites zijn nieuwe woningen of waren niet bewoond vanaf het begin van periode III” (Young, 2002, p 427). Er werden veel sites aangetroffen in de lage vallei op de beste landbouwgrond, omdat die grond makkelijk te irrigeren was. Marginaal land werd niet gecultiveerd: er was geen populatiedruk in de Godin II periode. In de periode van Godin III was dit wel het geval. In het Kangavar heuvelland vinden we zelfs nog meer sites terug dan in de lage vallei en ook in de Velishgird is het aantal bewoningen sterk gestegen. Vee hoeden was weer economisch belangrijk geworden in de IJzertijd III periode (Young, 2002, p 427). Men concludeert dat er in de IJzertijd III periode belangrijke culturele veranderingen hebben plaatsgevonden, vergelijkbaar met de overgang van Bronstijd naar IJzertijd. “Welke van de twee verstoringen geeft de aankomst van de Iraniërs weer in het land dat hun naam draagt?” (Young, 2002, p 427).

Page 87: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

Besluit De antwoorden die ik wilde geven na dit samengevat onderzoek over de Meden zijn vooral vragen geworden. Toch heeft dit persoonlijke onderzoek zijn doel bereikt: de recentste informatie is gebundeld tot een overzicht van het Medisch onderzoek. We weten in welke valkuilen we niet (meer) mogen trappen en hoe ver het onderzoek nu staat.

A. De bronnen Het onderzoek heeft veel te lang berust op de Medikos Logos van Herodotus. De Mesopotamische bronnen en de archeologische sites zorgden voor een opleving van het onderzoek en corrigeerden een foutief beeld dat we hadden over de Meden. De geschiedenis lijkt bijna volledig te zijn tot vóór 612 BC. Na 612 BC weten we nog altijd bijna niets met zekerheid.

B. Een Medisch Rijk, lokale machtscentra en een ideologie Het al dan niet bestaan van een Medisch rijk blijft een hekel punt. Velen geloven dat erna 612 BC een hoogbloei heeft plaatshad. In de 8e en 7e eeuw BC ontwikkelden er zich versterkte centra van lokale macht. Zij werden in de eerste helft van de 6e eeuw weer verlaten. Laat dit nu net de periode zijn die door iedereen bestempeld wordt als het hoogtepunt van het Medische rijk. De Mesopotamische bronnen argumenteren ook tegen het bestaan van dit rijk. Hilary Gopnik concludeert het tegenovergestelde: na een uitgebreide keramiekstudie besluit ze dat de kleine machtscentra hun positie niet konden behouden omdat de macht werd gecentraliseerd. De keramiek vertoont een standaardproductie. Is er dan toch een verenigd Medië opgestaan? Had dit verenigd Medië de politieke vorm van een staat? Was de unificatie van Medië wel de reden waarom de sites verlaten werden? Het voelt alsof we weer terug van af zijn. Het verlaten van de sites kan inderdaad een andere reden hebben gehad. In ieder geval blijft archeologie de beste weg om de Medische geschiedenis en cultuur te ontdekken. Hopelijk kan in onderzoek van de Medische sites blijven investeren om deze raadsels op te lossen. Ik wou niet in het voordeel spreken van een Medisch rijk, ik geloofde niet in Zoroastrische ideologie voor de Meden. Maar vandaag ben ik meer en meer gewonnen voor het bestaan van een grotere politieke structuur. De kleibullae zijn het eerste bewijs voor een administratiesysteem. Mogelijk gaat het hier om een geïsoleerd voorbeeld voor de site van Tepe Nush-i Jan. Het is afwachten wat andere Medische sites herbergen: of ze eenzelfde systeem gebruikten, een ander systeem overnamen van een ander volk, of geen administratiesysteem kenden. Zodra er overeenkomsten worden gevonden durf ik toch te spreken van een overkoepelend systeem. Velen pleiten voor een vroege Zoroastrische ideologie van de Meden. Daar er geen graven werden gevonden zou dit een verklarend antwoord kunnen zijn. De altaars van de sites

Page 88: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

kunnen vuuraltaars zijn geweest. Deze schaarse bewijzen spreken in het voordeel van een Zoroastrische ideologie hoewel een definitieve conclusie meer bewijs nodig heeft.

C. De kunst Het is moeilijk een positie in te nemen in het onderwerp betreffende de Medische kunst. Als we objectief zijn kunnen we geen Medische kunstvoorwerpen met zekerheid identificeren. We voelen echter een drang om ze dan toch te zoeken. Onze hoop rust op de nog onopgegraven Medische sites waar hopelijk enkele kunstobjecten zullen gevonden worden. Volgens mij kunnen we veel geïmiteerde Assyrische kunst van lokale makelij verwachten. Over de andere invloeden die de Medische kunst kende kunnen we alsnog niets besluiten. Of ze de kunstvormen van hun oorspronkelijke heimat meenamen is een erg onzekere hypothese. Ze kunnen bv. wel Scythische stijlvormen gekopieerd hebben toen de Scythen op het Iraans Plateau rondzwierven.

D. Onderzoek in de toekomst Het onderzoek naar de Meden zit vandaag in een stroomversnelling. Ik ben ervan overtuigd dat we binnenkort meer zullen weten over dit volk: er zullen meer sites worden gevonden waaruit we informatie kunnen halen over een sociale organisatie, een politieke structuur en – zeer belangrijk – meer voorbeelden van een registratiesysteem. Ik ben hoopvol, zelfs optimistisch. Elke site die onderzocht word kan eerdere vermoedens bevestigen en meer gegevens winnen voor het algemene onderzoek. De vraag die opduikt tijdens dit onderzoek is waar we nu nieuwe sites moeten zoeken. De surveys tonen ons de weg. Tijd voor extra onderzoek?

Page 89: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

Bibliografie Bivar, ADH., 2005, « Mithraism: a religion for the ancient Medes », in : Iranica Antiqua Vol. XL, 2005, Gent. Boardman, J., 2006, “The Oxus Scabbard”, in: Iran VOL XLIV, Journal of the British Institute of Persian Studies, London.

Brown, S.C., 1988, “The Mêdikos Logos of Herodotus and the evolution of the Median state”, in: Kuhrt, A., & Sancisi-Weerdenburg, H., Achaemenid History III, Method and Theory, Groningen. Curtis, J., 1984, Nush-i Jan III : The Small Finds. British Institute of Persian Studies, London. Curtis, J., 1994, Early Mesopotamia and Iran : Contact and Conflict 3500-1600 BC, London. Curtis, J., 2005, Forgotten Empire. The world of Ancient Persia. The British Museum press, London. Cuyler, Y. Jr., Levine, L.D.,1969, Excavations at Godin Tepe: First Progress report, Royal Ontario Museum Art and Archaeology, occasional paper 17, Toronto. Cuyler, Y.Jr., Levine, L.D.,1974, Excavations of the Godin project : Second Progress Report. Royal Ontrio Museum Art and Archaeology, occasional paper 26, Toronto. Daniel G., 1975, Archaeological Atlas of the World, Thames and Hudson LTD, London. Diakonoff, I., 1985, “Media”, in: Gershevitch, I., Cambridge History of Iran, VOL 2, London, Cambridge. Genito, B., 2005, “The Archaeology of The Median period: An outline and a Research Perspective.”, In: Iranica Antiqua, 2005, Gent. Gershevitch, I., 1985, The Cambridge History of Iran VOL II: The Median and Achaemenian Periods. Cambridge University press, Cambridge. Goff, C., 1977, “Excavations at Baba Jan. The Architecture of the East Mound, Levels II and III”, in: Iran VOL XV, The British Institute of Persian Studies, London. Gopnik, H., 2003, “The Ceramics from Godin II in the Late 7th to Early 5th Centuries BC”, in: Lanfranchi, GB., et al, 2003, “Continuity of Empire(?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova. Henrickson, R.C., 1983, “A reconstruction of the Painted Chamber ceiling at Baba Jan”, in: Iranica Antiqua, XVIII, Gent. Howell, R., 1979“Survey of the Malayer Plain”, in: Iran, 1979, Journal of the British Institute of Persian Studies, London.

Page 90: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

Jursa, M., 2003, “Observations on the problem of the Median “Empire” on the basis of Babylonian sources”, in: Lanfranchi, G.B., et al, 2003, “Continuity of Empire (?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova. Lanfranchi, G.B., et al, 2003, “Continuity of Empire (?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Lanfranchi, G.B., Roaf, M., Rollinger, R., 2003 « Afterword », in Lanfranchi, G.B., et al, 2003, “Continuity of Empire (?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova. Moorey, P.R.S., 1985, « The Iranian Contribution to Achaemenid Material Culture » In : Iran Vol XXIII, 1985, Journal of the British Institute of Persian Studies, London. Muscarella, O.W., 1987, “Median art and medizing scholarship”, in: Biggs, R.D. & Woods, P., Journal of Near Eastern Studies n° 46, Chicago, Illinois. Muscarella, O.W., 2000, The Lie became Great. The Forgery of Ancient Near Eastern Cultures, Studies in the Art and Archaeology of Antiquity Vol I, Groningen.

Panaino, A., 2003, “Herodotus I, 96-101: Deioces Conquest of Power and the Foundation of the Sacred Royality”, In: Lanfranchi, GB., et al, 2003, “Continuïty of Empire(?): Assyria, Media, Persia.” History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Radner, K. (A), 2003, “A Median Sanctuary at Bīt-Ištar”, in: Lanfranchi, GB., et al, 2003, “Continuity of Empire (?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Radner, K. (B), 2003, “An Assyrian view on the Medes”, in: Lanfranchi, GB., et al, 2003, “Continuity of Empire(?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Razmjou, S., 2005, “In Search of the Lost Median Art”, in: Iranica Antiqua Vol. XL, 2005, Gent. Roaf, M., 2003, “The Median Dark Age”, In: Lanfranchi, GB., et al, 2003, “Continuity of Empire (?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova. Roaf, M., 1995, “Media and Mesopotamia: History and Architecture.” In: Curtis J., 1995, Late Mesopotamia and Iran, Tribes and Empires 1600-539 BC, British Museum Press, London. Rollinger, R., 2004, “The Median “Empire”, the End of Urartu and Cyrus’ the Great Campaign in 547 B.C. (Nabonidus Chronlicle II 16)” in: Proceedings of the 1st International Conference on Ancient Cultural Relations between Iran and West Asia, 2004, Tehran.

Sancisi-Weerdenburg, H., 1994, “The orality of Herodotus ‘Medikos Logos’ or: the Median empire revisited” in: Kuhrt, A., & Sancisi-Weerdenburg, H., Achaemenid History VIII,

Page 91: lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/206/RUG01-001414206_2010_000… · Inhoudsopgave . Abstracts vi . Keywords vi Voorwoord vii . Inleiding tot het werk viii . Afkortingen

Continuity and Change, Proceedings of the Last Achaemenid History Workshop, April 6-8, 1990-Ann Arbor, Michigan.

Sancisi-Weerdenburg, H., 1988, “Was there ever a Median Empire?” in: Kuhrt, A., & Sancisi-Weerdenburg, H., Achaemenid History III, Method and Theory, Groningen.

Sarraf, M.R., 2003, “Archaeological excavations in Tepe Ekbatana (Hamadan) by the Iranian Archaeological Mission between 1983 and 1999” in: Lanfranchi G.B., et al, 2003, “Continuity of Empire(?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Stronach D., 2003, “Independent Media: Archaeological notes from the homeland.” in: Lanfranchi G.B., et al, 2003, “Continuity of Empire (?): Assyria, Media, Persia”. History of the Ancient Near East. Monographs V, Padova.

Stuart C.B., “The Mêdikos Logos of Herodotus and the Evolution of the Median State.”, In: Kuhrt, A., & Sancisi – Weerdenburg, H., 1988, Achaemenid History III, Method and Theory, London. Tourovets, A., 2005, “Some reflections about the relation between the Architeture of North Western Iran and Urartu. The Layout of the Central Tempel of Nush-i DJan.”, In: Iranica Antiqua Vol. XL, 2005, Gent. Vargyas, P., 2008, “The silver hoard from Nush-I Jan revisited”, in: Iranica Antiqua, vol. XLIII, 2008, Gent.

Young, T.C. Jr., 2002, “The Kangavar Survey – The Iron Age” in: Iranica Antiqua Vol. XXXVII, 2002, Gent.

Young, T.C. Jr., 1963, “Proto-historic western Iran, an Archaeological and historical review”, University of Pennsylvania, Pennsylvania.